Sociologie - KdG

120
Sociologie Koen Naegels Sociaal Werk MDT 1 Welzijn en Gezondheidszorg 2019-2020

Transcript of Sociologie - KdG

Page 1: Sociologie - KdG

Sociologie

Koen Naegels Sociaal Werk MDT 1 Welzijn en Gezondheidszorg 2019-2020

Page 2: Sociologie - KdG
Page 3: Sociologie - KdG

Karel de Grote HogeschoolBrusselstraat 45 - 2018 ANTWERPEN03 613 13 13 [email protected]

Sociologie SW 11825/1402/1920/1/60

Studiematerialen algemene info: Verplicht

Studiematerialen

Werkvormen algemene info

Dit is een enkelvoudig opleidingsonderdeel.Studieomvang: 5 studiepuntenGewicht: 5,00

Dit opleidingsonderdeel wordt gequoteerd op 20 (tot op een geheel getal).

Tweede examenkans: wel mogelijk.Delibereerbaarheid: Dit opleidingsonderdeel is delibereerbaar onder de voorwaarden van de opleiding waarvoor je bent ingeschreven.

Coördinator: Naegels KoenTaalvak: NeeOnderwijstalen: NederlandsKalender: Semester 1

Academiejaar 2019-20

Komt voor in:Sociaal werk, trajectschijf 1

Totale studietijd: 125,00 uren

Aanvullende studiematerialen vind je via de elektronische leeromgeving of krijg je van docent(en).

Verplicht zelfstudiepakket via de elektronische leeromgeving.

VerplichtSociologieAuteur: Naegels, K.Uitgever: Karel de Grote-HogeschoolMedium: Cursussen

Te koop via de verkoopdienst

Page 1 of 3BaMaFlexWeb

28/08/2019https://bamaflexweb.kdg.be/BMFUIDetailxOLOD.aspx?a=94735&b=1&c=1

Page 4: Sociologie - KdG

Werkvormen

Leerresultaten

Leerdoelen

Dit opleidingsonderdeel behoort tot de conceptuele leerlijn maakt onderdeel uit van de stam.

Doceren - HoorcollegesZelfstudiepakketAndere: opdrachten voor opvolging actualiteit

Voor dit opleidingsonderdeel gelden pdt-regels en regels van volgtijdelijkheid die het volgen ervan zouden kunnen verhinderen. Deze pdt-regels vind je terug op Intranet bij de pagina van je opleiding.

40,00 urenContacturenDuur: 2 periodesStartmoment: periode 1

85,00 urenZelfstudieDuur: 2 periodesStartmoment: periode 1

Code Omschrijving

SW 14 ANALYTISCH VERMOGEN Het vermogen om een probleem of een situatie te ontleden. Het vermogen om logisch en methodisch te werk te gaan om een probleem of een situatie te herleiden tot duidelijke, met elkaar samenhangende, aspecten waardoor inzicht ontstaat in de situatie.

SW 16 OORDEELSVORMING Het vermogen om informatie af te wegen en op basis daarvan een persoonlijk, onderbouwd standpunt in te nemen. Het vermogen om tot handelen over te gaan en verantwoordelijkheid te dragen voor mogelijke gevolgen.

SW 30 MAATSCHAPPELIJKE BETROKKENHEID Het vermogen om kennis en vaardigheden te benutten en zo bij te dragen aan een betere wereld waarin een steeds groter aantal mensen een behoorlijk bestaan hebben.

SW 31 BODY OF KNOWLEDGE De body of knowledge is het kennisdomein van de beroepsgroep sociaal werk, waaraan de professional zijn theoretische en praktische kennis, inzichten en methoden ontleent. De body of knowledge omvat onder meer kennis inzake menswetenschappen, probleemkennis, kennis van de doelgroepen en zeker ook beproefde inzichten en methoden binnen het sociaal werk horen er bij.

De student heeft feitenkennis van een aantal maatschappelijke problemen zoals laaggeschooldheid, werkloosheid, armoede of sociale ongelijkheid. De student heeft inzicht in de mechanismen achter maatschappelijke orde én achter sociale ongelijkheid.De student kan basisbegrippen uit de sociologie verwoorden en illustreren aan de hand van een voorbeeld uit de actualiteit.De student hanteert een sociaalwetenschappelijk jargon en referentiekader om complexe maatschappelijke problemen correct te analyseren.

Page 2 of 3BaMaFlexWeb

28/08/2019https://bamaflexweb.kdg.be/BMFUIDetailxOLOD.aspx?a=94735&b=1&c=1

Page 5: Sociologie - KdG

Leerinhoud

Instap- en studiebegeleiding

Evaluatie algemene info

Evaluatie

Omschrijving volgtijdelijkheid

De cursus vertrekt van de vaststelling dat er enige 'orde' in de samenleving is en dat heel wat dingen 'functioneren'. De verklaring ligt o.a. in het belang van cultuur en in het socialiseren. Een tweede vaststelling is dat er naast die orde ook heel wat 'wanorde' en maatschappelijke problemen bestaan. De aandacht gaat naar sociale ongelijkheid in diverse verschijningsvormen. We maken een uitgebreide en kritische analyse vanuit verschillende invalshoeken.

Bij dit opleidingsonderdeel hoort vakgeïntegreerde studiebegeleiding. Voor andere vormen van studiebegeleiding kun je terecht bij je leertrajectbegeleider of de studieloopbaancoördinator die je kunnen doorverwijzen.

De student krijgt tijdens de lessen een voorbereidende 'gids bij het examen' waaruit duidelijk blijkt welke soort vragen worden gesteld en hoe wordt gequoteerd. Dit document is ook beschikbaar op BB.

Evaluatie(s) voor de eerste examenkans

Moment Vorm % Opmerking

periode 2 Schriftelijk geslotenboekexamen 100,00

Evaluatie(s) voor de tweede examenkans

Moment Vorm % Opmerking

Tweede zittijd Schriftelijk geslotenboekexamen 100,00

Op dit opleidingsonderdeel is er geen volgtijdelijkheid van toepassing.

Page 3 of 3BaMaFlexWeb

28/08/2019https://bamaflexweb.kdg.be/BMFUIDetailxOLOD.aspx?a=94735&b=1&c=1

Page 6: Sociologie - KdG
Page 7: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 1

Beste student, Welkom bij sociologie voor Sociaal Werkers! We gaan ongeveer een half jaar samenwerken (2 perioden) gedurende vier uren per lesweek. Dat zullen niet allemaal hoorcolleges zijn, ik ga proberen om onze tijd nuttig en efficiënt te gebruiken. Meer over die werkwijze tijdens de allereerste les. Deze cursustekst is de belangrijkste bron van informatie maar let op: het is niet nodig deze tekst van buiten te leren, samen te vatten, met fluo inkleuren enzovoort. Het is beter dat je deze cursustekst beschouwt als een naslagwerk waarin je actief de antwoorden kan opzoeken op de vragen die ik je zal bezorgen. Die antwoorden zullen we samen bespreken. Dàt moet je noteren, dàt is de voorbereiding voor het examen. Het is toegelaten om in de les gebruik te maken van laptop en smartphone. Het is toegelaten om foto’s te maken van het (elektronisch) schoolbord. Je mag ook het geluid opnemen en je mag zelfs filmen (zolang je ’t niet op youtube en dergelijke zet ). Naast deze cursustekst is er aanvullende info: De PowerPoint die je ziet in de lessen staat ook op Canvas. Je kan die vooraf afdrukken en meebrengen, dat is makkelijker om te noteren. Je kan de ppt ook digitaal meebrengen en op je laptop noteren. Volg ook de mededelingen en andere info die ik af en toe post. Het is toegelaten om voor dit vak te brossen! Eigenlijk is brossen en zelfstandig thuis werken zelfs beter dan in de aula te spelen met feesboek, instagram, whatsap of whatever. De ervaring leert me dat ik dergelijke ‘mentaal afwezige’ studenten vaak nog wat beter leer kennen … tijdens de tweede zit in augustus.

We zullen tijdens de lessen af en toe een artikel lezen of iets bekijken of beluisteren dat in de actualiteit is. Ik geef altijd een samenvatting met de hoofdzaken. Dié moet je hebben om te noteren. Als het technisch mogelijk is, zorg ik voor een link via Canvas, volg de mededelingen! Je mag me altijd aanspreken tijdens de pauze of voor en na een les, graag zelfs. Maar helaas, ik ga geen tijd hebben om te antwoorden op een individuele e-mail met inhoudelijke vragen. Daarvoor zal je dus naar school moeten komen. Je bent bijzonder hartelijk welkom! Koen Naegels, september 2019

Page 8: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 2

Inhoud 1 Een mens leeft nooit alleen .................................................................................................................. 3

1.1 De mens maakt de samenleving.................................................................................................... 3

1.2 Groepen en organisaties maken de samenleving ......................................................................... 5

1.3 Instituties maken de samenleving ................................................................................................. 8

1.4 De STRUCTUUR in de samenleving maakt de mens ................................................................... 12

1.5 De CULTUUR in de samenleving maakt de mens ........................................................................ 14

2 Interacties op micro- meso- en macroniveau .................................................................................... 19

2.1 Microniveau: interacties tussen individuen ................................................................................ 19

2.2 Mesoniveau: interacties binnen een organisatie ........................................................................ 29

2.3 Macroniveau: interacties in de gehele samenleving ................................................................... 33

3 Socialisatie .......................................................................................................................................... 36

3.1 Het klassieke verhaal over socialisatie ........................................................................................ 36

3.2 Socialisatie in de 21e eeuw: de Symbolische Samenleving ......................................................... 42

4 Deviant gedrag ................................................................................................................................... 47

4.1 Deviantie: het begrip in de sociologie ......................................................................................... 47

4.2. Visies over- en verklaringen van deviantie ................................................................................. 49

5 Sociale stratificatie: een sociaaleconomische kijk .............................................................................. 56

5.1 Basisbegrippen: stratificatie en klasse ........................................................................................ 56

5.2 Meer nuance: vormen van sociale ongelijkheid .......................................................................... 58

6 Stratificatie is ook sociaal en cultureel, Pierre Bourdieu ................................................................... 70

7 De 21e eeuw: harde economie, harde samenleving ........................................................................ 79

7.1 De feiten: naar een neoliberale economie .................................................................................. 79

7.2 Oorzaken op microniveau (Kahneman) en macroniveau (Achterhuis) ...................................... 86

7.3 Gevolgen voor individu (Verhaeghe) en samenleving (Wilkinson) ............................................. 92

7.4 Een blik op de toekomst van de ongelijkheid (Piketty) ............................................................. 101

Bibliografie .......................................................................................................................................... 112

Page 9: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 3

1 Een mens leeft nooit alleen

1.1 De mens maakt de samenleving Wanneer spreken we van een samenleving? Samen-leven kan alleen maar via interactie. Dat betekent dat er communicatie is, zelfs al gebruiken we geen woorden. Communicatie is niets anders dan invloed uitoefenen op anderen én invloed ondergaan van anderen. Het belangrijkste bij interactie en communicatie is dat we de woorden, de blikken, de lichaamstaal, het gedrag van de ander interpreteren. Interpreteren is hetzelfde als ‘betekenis geven aan’. Alleen zo kan je het gedrag van de ander begrijpen. Hier komt de eerste hoofdzaak van deze cursus:

Een samenleving is pas mogelijk wanneer mensen aan dezelfde situatie dezelfde betekenis geven.

Twee voorbeeldjes: Tweehonderdnegenennegentig studenten zitten in één aula, er staat één docent vooraan. Die driehonderd mensen geven dezelfde betekenis aan deze situatie: dit is een les. Stel je voor dat een groepje studenten dit interpreteert als dit is een feestje en begint te roepen, zingen, dansen, zuipen … Of stel je voor dat de docent dit moment interpreteert als zijn so you think you can dance. Het zou grappig zijn maar het zou niet lang duren. Bij zo een verkeerde interpretatie is er geen samenleving mogelijk. De hogeschool zou heel plezant worden maar niemand zou nog een diploma halen. En daarbij, docenten kunnen écht niet dansen. Honderdduizenden Vlamingen staan elke dag in de file. Ze zijn er niet blij mee maar ze interpreteren dat wel allemaal op dezelfde manier: oei oei er is alweer veel volk op de baan, het gaat het rapst vooruit als we de verkeersregels volgen, we schuiven geduldig aan tot we weer een eindje kunnen rijden, het is niet leuk maar als we rustig en beleefd blijven raken we wel op onze bestemming. Stel dat een aantal chauffeurs dat anders zouden interpreteren: het is de fout van de anderen, zij staan in mijn weg, de baan is er alleen voor mij … En stel dat die dan brutaal gedrag gingen vertonen: toeteren, bumperkleven, middelvinger opsteken, rechts inhalen, pechstrookrijden of spookrijden… In dat geval zou de samenleving veel minder leefbaar zijn. Oeps, dit is een slecht voorbeeld; die chauffeurs bestaan echt. Het is dan ook niet echt fijn samenleven op onze wegen. De Europese Commissie telde in 2016 maar liefst 25.500 doden en 135.000 zwaargewonden op de Europese wegen (actueel cijfer te vinden op ec.europa.eu).

Page 10: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 4

Waarom is die gelijke interpretatie van de situatie belangrijk? Zo weten we wat we van elkaar kunnen verwachten. Zo ontstaan voorspelbaarheid en routine. De docent gaat les geven en niet beginnen dansen, de chauffeur achter ons zal ook rustig aanschuiven (oeps). Zo weten we in elke situatie wanneer we ons serieus moeten gedragen en wanneer er een grapje afkan. We interpreteren een situatie en we weten meteen of we plat Antwerps mogen spreken dan wel beschaafd Nederlands (ik hoop dat uw docenten dat allemaal weten). Al naargelang de situatie weten we hoe we ons moeten kleden, of we anderen mogen aanraken, of we emoties mogen tonen dan wel moeten verbergen, of we moeten applaudisseren of niet … Wanneer we dezelfde betekenis geven aan een situatie, is de kans groot dat we op dezelfde manier gaan reageren. Zo ontstaan er voorspelbare patronen in ons gedrag. Sociologen gaan daar graag naar op zoek. Zo beschreef een Amerikaanse socioloog ooit een interactiepatroon dat we allemaal kennen. Hij noemde het civil inattention (beschaafd negeren). We doen dat allemaal tussen onbekenden in een drukke straat, in een lift, op de trein. We maken misschien met een korte blik duidelijk dat we elkaar hebben gezien, misschien groeten we zelfs even. Maar we zullen op een beschaafde wijze geen aandacht aan elkaar besteden. We kijken naar onze schoenen, de knopjes of de lampjes van de lift, onze smartphone of wat dan ook. Maar we zullen nooit de ander langdurig aanstaren. Dat zou bijzonder onbeleefd en opdringerig zijn in deze situatie. In een andere situatie kan het dan weer juist heel leuk zijn om elkaar lang en diep in de ogen te kijken. Ik ga daar geen tekeningetje bij maken. Een andere socioloog gaf zijn studenten eens de opdracht om thuis een totaal ander gedragspatroon te laten zien. Stel je voor: ze moesten bij het thuiskomen een hand geven aan hun ouders, en goedenavond hoe maakt u het mevrouw en meneer zeggen. Daarmee wilde deze wetenschapper duidelijk maken dat voorspelbare interacties vaak verlopen volgens ongeschreven regels. Bijvoorbeeld: doe gewoon tegen je ouders. Het wordt pas duidelijk dat die regels er zijn wanneer ze worden overtreden.

Hoe maakt de mens de samenleving? Door alle situaties waarin we ons bevinden met z’n allen min of meer op dezelfde manier te interpreteren. We kunnen pas ordelijk met elkaar samenleven wanneer we het met de ander grotendeels eens zijn over die definitie van de situatie. (Voorbeeld: er is pas orde in de aula als iedereen dit definieert als ‘een les’.) Een beetje moeilijker gezegd: de mens creëert zijn eigen sociale realiteit. Dat wordt mooi verwoord in het Thomas-theorema, genoemd naar de bedenker, die dit al schreef in 1928:

If men define situations as real, they are real in their consequences.

(als mensen situaties als echt definiëren, dan worden die echt in hun gevolgen)

Page 11: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 5

(Meteen een eerste woordje van kritiek op sociologen: ze gebruiken soms veel te moeilijke woorden. Een theorema is gewoon een bewering. Maar het klinkt wel goed, zo met die th… th…) Twee voorbeeldjes: Het volstaat om in een overvolle zaal brand brand te roepen om paniek te doen ontstaan. Er hoeft helemaal geen vuur te zijn. Maar als iedereen in die zaal de situatie as real definieert, wordt dit real in the consequences. Ook zonder échte vlammen gaan mensen in paniek wegvluchten, elkaar vertrappelen enz. Het volstaat dat een jeugdwerker één jongere in de groep voortdurend als minderwaardig behandelt. Na enige tijd gaan de andere leden van de groep dat ook doen. En op de lange duur zal die ene jongere zichzelf minderwaardig gaan voelen. Er was niks van aan in het begin. Maar het werd zo gedefinieerd en dus werd het echt in z’n gevolgen. Inderdaad, wij mensen, ook sociaal werkers, creëren onze eigen sociale realiteit. Een overgangsparagraafje Ik hoop dat je er nu van overtuigd bent dat het bestuderen van interactiepatronen noodzakelijk is voor het begrijpen van menselijk gedrag. Het is één van de redenen waarom sociaal werkers niet alleen psychologie moeten kennen (de mens begrijpen vanuit het individu). De sociologie vult dit aan met inzichten waar we de mens begrijpen vanuit het sociale: interacties met andere mensen. In de volgende paragrafen zetten we een stapje verder: we interageren met anderen op verschillende niveaus:

• Micro: dat is tussen individuen; • Meso: in grotere groepen, organisaties, lokale gemeenschappen; • Macro: in de samenleving als geheel.

1.2 Groepen en organisaties maken de samenleving Wat gebeurt er in een groep? Kijk eens naar wat er gebeurt in een klas in het secundair, of naar een leergroep hier op school. De leerlingen of studenten staan gedurende langere tijd in interactie met elkaar. Ze vormen een groep. Vergelijk het met een groot orkest, alleen: er is niet altijd een dirigent in een groep. Een groep ontstaat van onder uit, door de interacties tussen de leden. Het is opvallend dat in elke groep na verloop van tijd gebeurt wat we hierboven beschreven: de groepsleden gaan hun situatie op dezelfde manier definiëren, er ontstaan gedragspatronen, routine en voorspelbaarheid. In de ene groep kan zo een geest van samenwerking ontstaan omdat de meesten het belangrijk vinden om elkaar te helpen. In een andere groep kan dan weer een sterke hiërarchie ontstaan, een soort pikorde zoals bij kippen. Of er ontstaan subgroepen, kliekjes.

Page 12: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 6

Wat zeggen sociologen over groepen? Sociologen werken met exacte definities, zo hoort het in de wetenschap. De definitie van het begrip groep valt nog mee: Een groep is een aantal personen…

• Met duurzame interacties; • Waarvan de leden een bepaalde positie innemen; • Waarin spontaan groepsregels ontstaan die het gedrag bepalen en voorspelbaar

maken; • Waarvan de leden gebonden zijn door een gevoel van samenhorigheid (wij-

gevoel).

Welke soorten groepen zijn er? We houden het bij vier veel gebruikte ‘groep-‘woorden: primair, secundair, doelgroep en peergroup. Primaire groep: De mensen kennen elkaar goed. De interacties zijn intensief en hebben vaak een emotionele kant. Je denkt hier aan het gezin maar vergeet ook de peergroup niet: een groep van gelijken, meestal van dezelfde leeftijd, die vaak en langdurig met elkaar optrekken. Men gebruikt het woord peergroup vaak voor jongeren. Jongens gaan vaker met elkaar om in een grotere peergroup, komen meer buiten en vertonen voorspelbaar gedrag waarbij het er al eens macho aan toe kan gaan. Bij meisjes, zegt men, is de peergroup vaak kleiner en meer gericht zijn op het samen gezellig binnen zitten. Pas op: dit zijn gevaarlijke veralgemeningen. We komen later terug op het grote belang van het gezin en de peergroup. Secundaire groep: Dit zijn vaak grotere groepen. De contacten zijn minder intens en meer gericht op zakelijk en taakgericht samenwerken. De posities die mensen innemen in de groep zijn hier duidelijker omschreven. Deze groep (een aula met een docent) is daar een voorbeeld van: het mag al eens plezant zijn, het wordt soms ook emotioneel maar we zijn hier vooral om samen te werken. De docent heeft zijn duidelijk omschreven positie en de studenten natuurlijk ook. We weten allemaal wat er van ons wordt verwacht en er is routine in ons gedrag, het is voorspelbaar. Kortom: het verloopt ordelijk. Het kan zelfs saai worden. Doelgroep: Deze term wordt vaak gebruikt door beleidsmakers en door mensen in sectoren als zorg en opvang. Een doelgroep gaat om mensen met deels dezelfde kenmerken maar ze vormen niet noodzakelijk een echte groep. Vaak is de zorg of de opvang bedoeld om het groepsgevoel te vergroten. Dat kan bijvoorbeeld door het organiseren van ontmoetingsmomenten in een buurt, een jeugdhuis, een voorziening. Zo komen mensen bij elkaar en kunnen ze ervaringen delen. Zo kan er een wij-gevoel ontstaan en dat is altijd gezellig.

Page 13: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 7

Is een organisatie ook een soort van groep? Ook, maar er komt veel meer bij kijken. We definiëren organisatie als volgt: Een organisatie…

• Bevat een aantal mensen die in een goed doordachte vorm met elkaar samenwerken;

• Bestaat uit interacties die verlopen vanuit duidelijk omschreven posities; • Heeft voor al die mensen een gemeenschappelijk doel; • De interacties zijn gericht op het realiseren van dat doel; • De organisatie is herkenbaar als geheel; • De organisatie interageert op haar beurt met andere organisaties.

Een simpel voorbeeldje: Deze school is een organisatie. Het gaat om veel meer dan het gebouw. De organisatie is de optelsom van alle interacties: de lessen en examens, de studenten onder elkaar, de directie, de collega’s onder elkaar. We interageren hier allemaal vanuit onze positie: die van student en docent ken je het best. Als wij elkaar in de gangen of in de aula ontmoeten, weten we wat we van elkaar mogen verwachten. Daar heb je die routine en voorspelbaarheid weer. Dat maakt het allemaal zo ordelijk. We kunnen elkaar ook tegenkomen al joggend in het park (echt gebeurd) of diep in de nacht in een Antwerpse kroeg (ook echt gebeurd maar wel lang geleden). Dat maakt ons dan een beetje ongemakkelijk want we kunnen niet terugvallen op onze positie in de organisatie. We weten niet precies welk gedrag we van elkaar mogen verwachten. Er is geen voorspelbaarheid en routine. Een organisatie kent meer orde dan een park of een kroeg. Organisaties zijn dan ook belangrijker voor het goed en ordelijk functioneren van de samenleving. Al is een leuke kroeg ook altijd meegenomen natuurlijk. In de volgende paragraaf gaan we even heel abstract worden met het onderwerp institutie. Het is abstract omdat we het ons moeilijk kunnen voorstellen: je kan in een institutie niet direct wijzen naar de mensen of de gebouwen of andere concrete, tastbare en direct zichtbare elementen. Onze zintuigen kunnen alleen concrete dingen waarnemen.

Page 14: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 8

1.3 Instituties maken de samenleving

Is een institutie een soort van groep? Helemaal niet, het is veel abstracter! Maar het gaat wel over grote aantallen mensen, vaak echt héél grote aantallen. Je kan een institutie bezien als een soort super voorspelbaar gedragspatroon dat bij héél veel mensen voorkomt. Gedrag wordt gestandaardiseerd, zegt men dan. Dat is: bij veel mensen hetzelfde. Je weet nog dat sociologen interesse hebben voor vaste patronen, voorspelbaarheid en routine in de interacties tussen mensen. Die patronen zijn er op alle drie de niveaus die we tot nu toe bespraken: individuen, groepen en organisaties. Wanneer zo’n vast patroon door heel veel mensen wordt gedeeld, spreken we van een institutie. Het gaat om gestandaardiseerd gedrag dat zichtbaar is in het leven van heel veel mensen. Zo’n institutie is eigenlijk een soort van prefab-gedrag; een model-antwoord op veel voorkomende vragen en problemen in de omgang met anderen. En dat is erg handig. Het maakt de samenleving ordelijker. Zonder instituties moesten we bij elke interactie zelf gaan nadenken, van nul beginnen, over hoe we met de ander moeten omgaan. Dank zij instituties hoeven we dat niet te doen. We moeten ons geen pad hakken in de jungle. Er ligt al een mooie weg. Veel anderen hebben die weg al genomen, we hoeven ze gewoon te volgen. Een paar voorbeelden zullen dit wat minder abstract maken, maar eerst nog de definitie. Een institutie …

• Is een gestandaardiseerd interactiepatroon tussen mensen, groepen en organisaties.

• Is stabiel maar kan toch veranderen: het ontstaat, verandert en verdwijnt doorheen interacties, een institutie is een door mensen gecreëerde sociale realiteit;

• Geeft routine, voorspelbaarheid en orde aan het samenleven; • Geeft een antwoord op levensnoodzakelijke vragen.

De voorbeelden: We hebben in onze westerse beschaving typische woorden om de aard van VERWANTSCHAP duidelijk te maken: vader, moeder, dochter, neef, oma… Elke positie in dat netwerk van verwanten gaat samen met een min of meer stabiel gedrags- en interactiepatroon. Die patronen worden duidelijker en dwingender in de institutie GEZIN. Het gezin is een (min of meer) stabiel gedrags- en interactiepatroon van waaruit belangrijke functies in ons leven worden vervuld: opvoeding, affectie, voortplanting maar ook heel praktische dingen als wonen, eten, slapen, op vakantie gaan enz. Het standaard gedragspatroon in onze samenleving is het kerngezin, bestaande uit ouders plus de kinderen. In het Engels heet dat the nucleair family. Gezin en kerngezin zijn door mensen gemaakte sociale realiteiten. In de loop van een lange geschiedenis is deze manier van leven gestandaardiseerd geraakt: de meeste mensen leven in een gezin (oei, even opletten, dit is momenteel héél snel aan het veranderen). Het kerngezin is één oplossing voor de fundamentele levensbehoeften als wonen, opvoeden etc.

Page 15: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 9

Het kan ook anders. In andere tijden of in andere culturen leeft men in de extended family waar andere verwanten samenwonen met het kerngezin, bijvoorbeeld de grootouders. Bij ons zijn liefde en affectie bepalend voor het vormen van een gezin. Ook dat is een door mensen gecreëerde sociale realiteit. Het kan evengoed zonder liefde. Klinkt raar voor ons maar het was eeuwenlang zo: tot aan de Industriële Revolutie (pakweg het jaar 1800) was een gezin vooral economisch belangrijk. Liefde en affectie kwamen op de tweede plaats. Het gezin was de plaats waar mensen werkten en woonden. Samen overleven was de hoofdzaak. Als men elkaar graag ging zien, was dat mooi meegenomen. Het kerngezin als interactiepatroon is redelijk stabiel maar het verandert wel. We zien vandaag heel snel zo’n verandering gebeuren: meer samenwonenden, éénoudergezinnen, al of niet getrouwde holebi’s, al of niet met kinderen, geadopteerd of op een andere manier, nieuw samengestelde gezinnen etc. Bovendien worden onze gezinnen steeds kleiner. Dat blijkt uit volgende grafiek (VRIND 2016:60):

Je ziet dat voor Vlaanderen, eerste 15 jaar van deze eeuw, het gemiddelde gezin daalde van 2.45 personen naar ongeveer 2.35. Het lijkt niet veel maar achter deze gemiddelden zitten echt wel nieuwe levenswijzen verborgen. Vooral het aantal gezinnen met één persoon neemt snel toe. Eén op drie gezinnen voor heel België bestaat uit één persoon, in Brussel is dat zelfs de helft van de gezinnen. En dat heeft gigantische gevolgen voor de hele samenleving: we hebben kleinere woningen nodig, de supermarkten gaan kleinere porties aanbieden, reisbureaus organiseren meer reizen voor singles, veel singles klagen dat ze relatief meer belasting moeten betalen, misschien gaan we binnenkort de wetten daarover aanpassen. Voor ons is belangrijk: we zien dat het gezin een gestandaardiseerd gedragspatroon is en we zien tegelijk dat het niet eeuwigdurend blijft bestaan. Elke institutie is gemaakt door (massa’s) mensen en kan dus ook weer veranderen in de loop van de geschiedenis. Een doordenkertje: waarom stijgt de gezinsgrootte in het Brussels gewest? Ik weet het. Je mag het vragen in de les.

Page 16: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 10

Het gezin is niet de enige institutie die een antwoord geeft op de vraag hoe we onze kinderen opvoeden. Het ONDERWIJS is ook een belangrijke institutie. De institutionalisering gaat hier zo ver dat ze zichtbaar wordt in allerlei gebouwen, organisaties, wetten, leerplannen en vooral … veel geld! Een andere levensnoodzakelijke behoefte is ervoor zorgen dat we gezond blijven. Ook daarvoor hebben we met z’n allen een institutie gemaakt: de GEZONDHEIDSZORG. Die is ooit in duistere tijden begonnen met druïden, medicijnmannen, kwakzalvers en andere topdokters. Ondertussen hebben wij onze vormen van gestandaardiseerd gedrag voor wanneer we ziek worden: de meeste mensen gaan naar een dokter of ziekenhuis, nemen medicijnen of krijgen een grondig uitgeteste behandeling. Ik denk niet dat er nog veel mensen in Vlaanderen rond een totempaal dansen om de gunst van de goden te verkrijgen voor de genezing van hun schoonmoeder. Hoewel, je weet maar nooit.

Is solidariteit een institutie? Solidariteit is een woord met veel betekenissen. Het wordt een zeer interessante institutie als we het interpreteren als het antwoord op de vraag…

Hoe gaat een samenleving om met mensen die niet goed mee kunnen? ‘Niet goed mee kunnen’ kan van alles zijn: mensen die door ziekte, handicap of ouderdom niet meer goed kunnen functioneren in de samenleving. En er zijn nog doelgroepen die hieronder passen: werklozen, laaggeschoolden, mensen met een andere etnische achtergrond, vluchtelingen die hun weg nog moeten zoeken, daders maar ook slachtoffers van een misdrijf, de lijst is zeer lang. ‘Hoe gaan we om met die mensen?’ De manier waarop een samenleving dat probleem oplost, kan je beschouwen als een indicator voor de mate van ontwikkeling en beschaving. Een ‘hoog beschaafde’ samenleving laat die mensen niet in de steek. Wij kennen vandaag heel wat antwoorden op die vraag die wel degelijk een institutie zijn. Kijk bijvoorbeeld naar onze sociale zekerheid. Dat is het sterk geïnstitutionaliseerde systeem waarmee we uitkeringen en andere hulp voorzien voor mensen die anders in de armoede zouden terechtkomen. Eén voorbeeld: we hebben in België een uitgebreid en verplicht stelsel van ziekteverzekering. Dat zorgt voor een terugbetaling van medische kosten én voor een inkomensvervangende uitkering voor al wie door langdurige ziekte of invaliditeit niet meer kan werken. De financiering gebeurt in principe door een verplichte bijdrage die elke loontrekkende betaalt. Laten we dat HARDE solidariteit noemen: ze is vastgelegd in wetten, wie aan de voorwaarden voldoet heeft RECHTEN.

Page 17: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 11

Daarnaast is er ook ZACHTE solidariteit: armenzorg, liefdadigheid, aalmoezen, voedselhulp, mantelzorg, allerlei acties ‘voor het goede doel’. Dit is geen institutie: er zijn amper wetten of organisaties, het gedrag is niet gestandaardiseerd. Al die gulle giften of andere ondersteuning zijn voor de doelgroep geen recht, het is een GUNST. Als de donor van mening verandert en eens een ander goed doel wil steunen, heeft de ontvanger pech. Zachte solidariteit is onvoorspelbaar en WILLEKEURIG. Het gevaar bestaat dat vooral de donor er baat bij heeft: het geeft een goed gevoel om te kunnen geven, het sust ons geweten en vaak gaat het om leuke acties in de media die ons een fijn en fun moment bezorgen.

HARDE solidariteit geeft RECHT op hulp. Dit zijn instituties. ZACHTE solidariteit geeft een GUNST en is WILLEKEURIG.

We gaan in de les dieper in op andere instituties: TAAL, RECHT, RELIGIE, WETENSCHAP, DEMOCRATIE, ARBEID, HANDEL, HUISVESTING, JUSTITIE, GEHANDICAPTENZORG… de lijst is eindeloos. Het is een goede oefening om voor elke institutie de elementen uit de definitie toe te passen:

Een institutie is

Gestandaardiseerd gedrag, stabiel en toch veranderlijk,

zorgt voor voorspelbaarheid en orde, geeft antwoord op levensnoodzakelijke vragen.

Focus op de hoofdzaak, en dan weer verder: Van deze paragraaf moet je vooral onthouden dat de interacties (tussen individuen, in groepen en in organisaties) de neiging hebben te evolueren naar stabiele en gestandaardiseerde gedragspatronen. Dat proces het institutionalisering en het resultaat is een institutie. Het nut van instituties is dat ze zorgen voor routine en voorspelbaarheid. Daardoor bieden ze houvast bij interacties die nodig zijn om levensnoodzakelijke behoeften te vervullen. Daarmee hebben we een lange weg afgelegd om de wisselwerking te beschrijven tussen mens en samenleving. We hebben dat in één zin samengeperst: de mens maakt de samenleving. Een beetje duurder gezegd: de mens creëert z’n eigen sociale realiteit. We begonnen kleinschalig, op microniveau. Via het mesoniveau eindigden we bij de samenleving als geheel, het macroniveau. In een volgend deel kijken we omgekeerd: we kijken eerst naar het grote geheel en we zien hoe dat ons, de gewone mensen, zal bepalen. Dat heet dan: de samenleving maakt de mens. Op twee manieren: via de structuur en via de cultuur.

Page 18: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 12

1.4 De STRUCTUUR in de samenleving maakt de mens Wat is dat, de structuur in de samenleving? Een structuur is een manier om losse onderdelen geordend samen te voegen zodanig dat het geheel meer waard is dan de optelling van de afzonderlijke delen. Een huis is een simpel voorbeeld: je hebt stenen, cement, losse ramen en deuren, kabels en leidingen etc. Die losse onderdelen worden heel wat meer waard als je er een zinvol geheel van maakt, dan heb je een huis waarin je kan wonen. Net als een huis, heeft de samenleving een structuur. De losse bouwstenen zijn de individuen, groepen en organisaties. Interacties en instituties zijn het cement dat het geheel bij elkaar houdt. Maar er is een verschil: de structuur van een huis wordt getekend door een architect. De samenleving heeft geen architect: ze is een sociale constructie, gemaakt door de losse bouwstenen zelf. Dat noemden we eerder de mens maakt de samenleving. Hoe kijken conservatieve sociologen naar de structuur van de samenleving? Sociologie is nooit een exacte wetenschap. Sociologen hebben zo hun eigen voorkeuren, meestal bepaald door de tijd en de plaats waarin zij zelf leven, én door hun visie op de wereld. En ja, er zijn conservatieve en progressieve sociologen, moet kunnen. De conservatieve sociologen vergelijken de structuur van de samenleving met een menselijk lichaam. Dat bestaat uit verschillende (groepen van) organen die elk hun eigen functie hebben: de bloedsomloop, het zenuwstelsel, de ademhaling etc. Als al deze organen hun eigen functie goed uitoefenen én als ze goed samenwerken, kan het hele lichaam gezond functioneren. Deze sociologen zien iets soortgelijks in de samenleving. Die bestaat volgens hen uit verschillende groepen mensen (de ‘organen’ van de samenleving). En elke groep heeft een functie om de samenleving als geheel gezond te doen functioneren. Het is belangrijk dat die verschillende groepen mensen goed samenwerken en geen vragen stellen bij hun functie. Een maag moet ook niet ineens willen gaan ademen, dan krijgt het lichaam de hik. Die organen in de samenleving kan van alles zijn: er zijn groepen mensen die het land besturen en anderen die bestuurd worden. Er zijn groepen mensen die een bedrijf oprichten en anderen die in die bedrijven gaan werken. Er zijn kunstenaars om kunst te maken en liefhebbers om daarvan te genieten. Er zijn ordehandhavers en de justitie, hun functie is om de criminelen uit de samenleving te halen en te straffen. Een samenleving draait maar ordelijk, zeggen deze sociologen, als iedereen braafjes doet wat zijn functie is voor het grotere geheel. Heb je gemerkt hoe vaak het woord functie hierboven staat? Het zal je niet verbazen dat deze stroming in de sociologie de functionalistische benadering heet. Ze was vooral populair in de USA in de jaren vijftig. Ondertussen kreeg ze heel wat kritiek. Het zou te veel een sociologie zijn van welvarende blanke mannen. Ze zou te veel benadrukken dat mensen bepaald zijn door hun plaats (hun functie) in de structuur. Alsof mensen altijd tevreden waren met die plaats. Alsof mensen nooit zouden wensen dat de structuur eens veranderde, liefst in hun voordeel.

Page 19: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 13

De meeste kritiek ging naar die functionalisten die sociale problemen goedkeurden, onder het mom alles heeft een functie voor het geheel. Zo zijn er functionalisten geweest die armoede goedkeurden. De dreiging van armoede, zo beweerden zij, had als functie dat de mensen harder gingen werken. Ook laaggeschooldheid en zelfs analfabetisme werden goedgekeurd. De maatschappelijke functie van laaggeschoolden ligt in het uitvoeren van het vele zware werk waarvoor geen scholing nodig is. Ja, als je zo redeneert, dan ga je geen enkele inspanning doen om de bevolking goed onderwijs aan te bieden. Je wil dat dan beperken tot de zonen en dochters van de elite. Het zal je niet verbazen dat de meeste functionalistische sociologen als conservatief worden beschouwd. En toch, als je niet te fanatiek wordt, kan het nuttig zijn om op deze manier naar de structuur van de samenleving te kijken. Hoe kijken progressieve sociologen naar de structuur van de samenleving? Zij kijken naar de verschillen tussen de groepen mensen die samen de structuur maken. Ze hebben vooral oog voor de verschillen in opleiding, beroep, inkomen, woonsituatie, gezondheid, ontwikkelingskansen etc. Vaak gaat hun aandacht naar de verschillen tussen arm en rijk, jong en oud, tussen man en vrouw, tussen stad en platteland, of de verschillen tussen mensen met andere etnische roots. Deze sociologen bestuderen de sociale ongelijkheid door ze te meten en in kaart te brengen. Zij stellen vragen als: hoeveel mensen leven in armoede; verdienen vrouwen nog altijd minder dan mannen; bestaat er een glazen plafond of een sticky floor op de arbeidsmarkt (als je niet weet wat dat is: vraag het in de les!); worden allochtonen gediscrimineerd en hoe en waar gebeurt dat dan… Het zijn allemaal vragen met een politiek kantje eraan. Het vertrekpunt is een onvrede met de bestaande ongelijkheid en onrechtvaardigheid. Het eindpunt is vaak de wens om de samenleving te verbeteren en wantoestanden uit de weg te ruimen. De structuur van de samenleving bestaat volgens deze sociologen uit groepen mensen die niet altijd in harmonie samenwerken (zoals de functionalisten zeggen). De wereld is helemaal niet zo ordelijk. Groepen mensen hebben vaak tegengestelde belangen. Ze leven in conflict met elkaar. Daarom heet deze stroming de conflictsociologie. Een opmerking tussendoor De werkelijkheid is ingewikkelder maar dit is geen academische cursus. We gaan niet in op alle details. Je hoeft niet alle namen van alle stromingen te kennen. Je hoeft in deze fase ook nog geen namen van sociologen te kennen. Andere stromingen komen verder in de cursus nog aan bod. En nog iets: ik hecht bijzonder veel belang aan verdraagzaamheid; in het dagelijks leven maar ook als ik met sociologie bezig ben. Je kan altijd iets leren van een ander, ook als je het totaal oneens bent. Daarom zijn alle stromingen aanwezig in deze cursus, ook die waar ik minder sympathie voor heb. Alleen de saaie droogstoppels heb ik eruit gegooid, zelfs die waar ik het mee eens ben.

Page 20: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 14

1.5 De CULTUUR in de samenleving maakt de mens

Wat is dat, Cultuur?

Cultuur, in de meest brede betekenis, is al het kunstmatige dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft toegevoegd aan de natuur. Kijk eens om je heen: het is bijna alles wat je ziet:

• Kennis, wetenschap, techniek; • Taal en andere symbolische communicatiemiddelen; • Religie, kunst en andere zingevingssystemen; • Zeden, gedragsregels en wetten; • Levensstijlen; • Sociale verhoudingen en machtsverhoudingen; • Gereedschappen, van de prehistorische vuistbijl tot de hedendaagse

computermuis (die twee lijken uiterlijk trouwens erg op elkaar). • En verder al het materiële dat we rondom ons zien om te wonen, ons te kleden,

voeden, te ontspannen, te werken…

Wat zeggen sociologen over cultuur? Ze zeggen er veel over, heel veel. Cultuur is één van de belangrijkste begrippen in de sociologie. De definitie: cultuur is …

• Een geheel van kennis, waarden en doelen, normen en overtuigingen; • Die ontstaan en evolueren in een samenleving; • Die een noodzakelijke handleiding zijn voor interacties; • Die mensen moeten aanleren en op hun beurt verder doorgeven.

Dit werken we verder uit door te kijken naar de inhoud en de functie van cultuur. Wat is de inhoud van cultuur? Cultuur bevat veel kennis: van de ander, van de interactie en van de situatie. Je wéét wie je bent, je wéét iets over de ander en je hebt achtergrondkennis over de situatie waarin je je bevindt. Met behulp van kennis kunnen we snel een situatie definiëren. Wij, aardbewoners uit de 21e eeuw zien meteen wat hieronder staat: een abstract schilderij en een kruiswoordraadsel. Een totaal cultuurloze (en dat zou dan haast een marsmannetje moeten zijn) heeft die kennis niet en begrijpt er dan ook geen snars van. Voorbeeld: interpreteer de twee vierkanten hieronder met en zonder cultuur.

Eeuwen verschil maar het blijft cultuur: de mens maakt iets en voegt dat toe aan de natuur.

Page 21: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 15

Voorbeeld: Piet Mondriaan. Voorbeeld: kruiswoordraadsel. Compositie met grijze lijnen, 1918. anoniem Haags gemeentemuseum, Den Haag. 21e eeuw

Marsmannetje: allemaal vierkantjes? Marsmannetje: aha, grafische representatie Aardbewoner: Nee. Grafische representatie van synesthetisch experiment met ritme in Van synesthetisch experiment met ritme in visuele rasters? visuele rasters! Aardbewoner: Nee, allemaal vierkantjes!

Waarden zijn oordelen die we hebben over wat goed en wenselijk is. Liberté, égalité en fraternité waren de waarden van de Franse Revolutie in 1789. Als je (westerse) mensen vraagt wat hun waarden zijn, zullen ze vaak dingen noemen die hierop gebaseerd zijn. Ik vraag het elk jaar aan studenten: wat zijn jullie waarden. De antwoorden zijn voorspelbaar: vrijheid, gelijkheid, solidariteit, rechtvaardigheid, eerlijkheid … Grappig: studenten die de eerste drie woorden noemen, weten niet dat ze een antwoord geven dat de westerse mens bedacht in de 18e eeuw en dat sindsdien het fundament is van ons westers denken. In theorie. Maar waarden in de praktijk brengen is niet zo eenvoudig. Ik vraag ook aan studenten welke doelen ze willen bereiken in hun leven. Doelen zijn ‘de motor’ van ons leven: ze zetten ons in beweging; ze bepalen wat we doen met onze tijd en onze talenten Ook die antwoorden zijn voorspelbaar: studenten willen hun diploma halen, een goeie job, een redelijk inkomen, een gezin stichten, een huisje met een tuintje, een auto enz. Er is haast niemand die zegt ‘ik ga al mijn energie en tijd en talenten investeren in een rechtvaardige wereld’ of ‘ik offer alles op om solidair te zijn met wie het moeilijk heeft’. Sociologen wijzen op de tegenstelling tussen onze theoretische waarden en onze feitelijke doelen in de praktijk. En hun besluit is een ongemakkelijke waarheid: we moeten toegeven dat we door twee waarden (of doelen, de betekenis loopt dooreen) worden gemotiveerd: we kijken toch vooral naar onszelf. Wijzelf willen het goed hebben; het ‘ik’ komt op de eerste plaats. En uit onze gedragingen blijkt dat we het in de eerste plaats materieel goed willen hebben. We zijn heel erg gefocust op bezit en geldverdienen. Dus we onthouden de twee belangrijkste feitelijke waarden-doelen in het leven van de 21e eeuwse westerse mens:

Individualisme en materialisme !!!

Page 22: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 16

Uit onze theoretische waarden en feitelijke doelen volgen normen. Dat zijn verwachtingen ten aanzien van gedrag en criteria om gedrag te beoordelen. Ze worden heel sterk bepaald door onze overtuigingen. En die hangen dan weer af van onze waarden en doelen. Je ziet: alles hangt met alles samen. Normen zijn een richtlijn voor ons gedrag. Wie zich anders gedraagt, wordt gesanctioneerd. Dat gaat van scheef bekeken worden tot uitgesloten worden. Heel veel van onze normen vloeien voort uit ons individualisme en materialisme. Zo hoort het in onze cultuur: je moet werken, je moet geld verdienen (hoe meer hoe beter, vinden we) en je moet consumeren. We zullen verder zien dat onze samenleving op een heel dwingende maar subtiele manier ons gedrag in die richting stuurt. Het is moeilijk om van die normen af te wijken. Wie werkloos is, wordt scheef bekeken. Wie weinig consumeert, hoort er niet altijd bij. Ik geef een persoonlijk voorbeeldje: ik heb al jaren geen auto en ik ben deze eeuw nog niet op reis gegaan, alletwee een bewuste keuze. Wedden dat velen van jullie dat op z’n minst een beetje vreemd vinden? We vroegen ons af: wat is de inhoud van cultuur? We zetten de belangrijkste woorden nog eens op een rijtje:

Cultuur bevat

Kennis + waarden en doelen + normen en overtuigingen Wat is de functie van cultuur, waarom is cultuur zo belangrijk? We zijn er niet altijd bewust mee bezig maar ‘cultuur hebben’ is levensnoodzakelijk. Dank zij cultuur kunnen we een situatie interpreteren en er betekenis aan geven. We kijken weer naar onszelf voor een voorbeeld: jij zit hier urenlang in een aula, niet bepaald de meest aangename plek, je kan hier niet eens een drankje bestellen bij die man vooraan. Je moet bovendien al die tijd luisteren naar wat die ene daar vanvoor staat te vertellen. En dat is niet altijd boeiend. Je moet het bovendien thuis nog eens instuderen ook én dan nog bewijzen dat je ’t kent op een examen. Ons marsmannetje van daarnet had niet eens genoeg kennis om twee vierkanten interpreteren. Hij kon er niet de betekenis aan geven zoals wij dat doen (schilderij, kruiswoordraadsel). Zonder cultuur kan hij ook de situatie ‘studeren’ niet interpreteren. Al die jongelui in die aula en die praatjesmaker vooraan: het heeft voor hem geen betekenis. Hij rapporteert aan zijn thuisbasis: ‘De diersoort mens foltert zijn jongen op een plek die ze hogeschool noemen met een activiteit die ze studeren noemen. We moeten dringend onderzoeken waarom ze al die moeite doen’. Jij bent niet cultuurloos. Je kan je situatie ‘ik ben student’ interpreteren en er een zinvolle betekenis aan geven. Tenminste dat hoop ik voor je.

Page 23: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 17

Waarom spreken we van een multiculturele samenleving? Omdat er meer dan één cultuur is, tiens. Cultuur is geen gigantisch monster dat overal en altijd voor iedereen hetzelfde is. Mensen en samenlevingen evolueren en verschillen. Cultuur evolueert doorheen de geschiedenis. We zegden eerder dat de (theoretische!) westerse waarden zijn ontstaan in de 18e eeuw: vrijheid - gelijkheid - broederlijkheid. Dat noemen we de cultuur van de Verlichting. We kijken nu neerbuigend naar de eeuwen daarvoor. We noemen dat de eeuwen van de duisternis. Met een duur woord (moet je niet kennen): obscurantisme. We vinden dat minderwaardig omdat veel mensen niet in vrijheid leefden, er was een zeer grote ongelijkheid en er waren veel conflicten. We hadden nog geen democratie en nog geen mensenrechten. Er was nog geen industrie en relatief weinig handel. Onze westerse cultuur is eigenlijk heel recent. Cultuur verschilt al naargelang de plaats. Maori’s (Nieuw Zeeland), Toearegs (Sahel en Sahara) en Amerikanen (Amerika) hebben een totaal andere cultuur en een totaal andere levenswijze. Ons typisch westers individualisme en materialisme zie je bijvoorbeeld veel minder bij de eerste twee. Zelfs als je de grens met Nederland oversteekt merk je al kleine culturele verschillen. Denk aan de taal, het eten en zeer zichtbaar: de manier van wonen en de ruimtelijke ordening. Cultuur verschilt binnen één samenleving. Vroeger spraken sociologen van een dominante (overheersende) cultuur: dat waren de kennis, waarden etc. van de meeste mensen. Daar plaatsten ze dan subculturen tegenover. Dat was de cultuur van een duidelijk herkenbare sociale groep met andere waarden en normen en een andere levenswijze. Het is een heel ruim en rekbaar begrip. Een subcultuur kan samenhangen met een bepaald niveau van opleiding (dé laaggeschoolden, dé intellectuelen). Ook binnen één beroepsgroep spreekt men soms van een subcultuur (dé artsen, dé ingenieurs). Of het kan gaan om mensen met een verschillende levensbeschouwing (dé katholieken, dé vrijzinnigen). Het meest herkenbaar is misschien de subcultuur van de jongeren. Vaak vinden jongeren het belangrijk om duidelijk te maken dat hun cultuur en hun leefwijze verschilt van die van oudere generaties. Ze maken dat graag duidelijk door hun kledij, hun voorkeur voor muziek, wat ze doen in hun vrije tijd etc. Ik hoop stiekem dat je een beetje weerstand voelt bij deze paragraaf. Het is onzin om te willen spreken over dé laaggeschoolden, dé artsen, dé katholieken, dé jeugd. Je kan hoogstens zeggen dat bepaalde groepen jongeren, hooggeschoolden, gelovigen etc. elkaar vinden en elkaar ontmoeten omdat ze dezelfde cultuur en levensstijl hebben. Je weet zelf wellicht best dat er binnen dé jeugd heel veel verschillende subculturen bestaan. Trouwens, de meeste gaan een tijdje mee voor er weer andere in de plaats komen.

Hippie, Hip Hop, Hipster. subculturen komen en gaan, maar die hip, die blijft er staan.

Page 24: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 18

Voor hedendaagse sociologen is het begrip dominante cultuur (en dus ook subcultuur) onvoldoende nauwkeurig geworden om de realiteit te beschrijven. Dat komt omdat onze samenleving de laatste decennia bijzonder divers is geworden. Onze collega Dirk Geldof schreef daar een bijzonder lezenswaardig boek over (in onze bib!) : ‘Superdiversiteit. Hoe migratie onze samenleving verandert.’ (2013-2015, Engelse versie 2016) Ik heb het hem gevraagd en ik mocht schaamteloos copy-pasten van zijn website www.dirkgeldof.be.

In het vak DIVAS (DIVersiteit en Armoede in de Stad) zal Dirk hier uitgebreid op ingaan. Zijn collega, Maurice Crul, begint in 2017 aan een grootschalig onderzoek naar de plaats van ‘nieuwe’ en ‘oude’ culturen in onze samenleving. We lezen in de krant (De Standaard) van 10 juni 2017:

De 21ste eeuw wordt een eeuw van superdiversiteit. De etnisch-culturele diversiteit in Europa neemt verder toe, ook al proberen regeringen verdere migratie krampachtig af te remmen. In steden als Brussel of Rotterdam vormen mensen met wortels in migratie al de meerderheid van de stadsbewoners. Volgend decennium is dat ook in Antwerpen een realiteit. Migratie verandert onze samenleving. Op een halve eeuw evolueerden we tot een echte migratiesamenleving. Stedelijkheid vandaag is leven in superdiversiteit. (…) Hoe kunnen we het potentieel van superdiversiteit beter tot zijn recht laten komen en de valkuilen vermijden? Want dat is de enige zinvolle optie voor morgen.

We zijn in Oud-Berchem op stap met Maurice Crul, de hoogleraar Onderwijs en Diversiteit van de

Vrije Universiteit Amsterdam die de komende vijf jaar onderzoek zal doen in steden en buurten waar

geen meerderheid meer is. In de passeggiata door de levendige Statiestraat en Driekoningenstraat

lees je wat dat wil zeggen: vrouwen van Turkse of Marokkaanse origine met hoofddoeken lopen naast

Vlaamse hipsters. Er zijn Bulgaren, Roemenen, Russen en Polen die vanaf de jaren negentig

instroomden in de wijk. En Afrikanen uit Nigeria, Mali en Ivoorkust. Aziaten, vooral uit Afghanistan.

Latino’s – op zondag vergezeld van piekfijn uitgedoste Afrikaanse kerkgangers die een van de vele

evangelische kerken bezoeken in de wijk. Dit is het deel van Berchem tussen de spoorweg en de Grote

Steenweg, waar invloeden uit alle instreken bijdragen tot een veelkleurige mix – in niets te

vergelijken met het bobo-Berchem aan de andere kant van de spoorweg.

‘Wat mij intrigeert en wat je ook in sommige wijken in grote Nederlandse steden ziet,’ zegt Maurice

Crul, ‘is de omkering van de realiteit. De Vlamingen zijn hier deels de nieuwkomers, de migranten en

hun nakomelingen al jaren gevestigde waarde. Wie is dan “oud” en “nieuw” in de wijk? We hebben

altijd gekeken naar hoe de migranten integreren. De realiteit vraagt erom de focus te verleggen naar

de autochtone groep. Hoe doen zij het in wijken waar ze een minderheid zijn? Met wie gaan ze om?

Hoe ervaren ze hun buurt?’

Page 25: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 19

Een groot deel van deze cursus zal dieper ingaan op het begrip cultuur, hoe we cultuur aanleren, het grote belang van het gezin voor het doorgeven van cultuur, wat we doen met mensen die afwijken van cultuur en om te eindigen de impact van onze materialistische en individualistische cultuur op het geluk van ons allemaal. Dat is voor later.

2 Interacties op micro- meso- en macroniveau

2.1 Microniveau: interacties tussen individuen We bekijken nu verschillende benaderingen in de sociologie. Ieder vertelt op een eigen manier hoe interacties tussen individuen verlopen en waarom dat belangrijk is. De benaderingen zijn soms tegengesteld maar dat geeft niets: allemaal samen helpen ze om het sociale in het leven beter te begrijpen.

Wat is het belang van symbolen in interacties? Communicatie en interactie zijn maar mogelijk door het uitwisselen van symbolen. Zo zegt het symbolisch interactionisme, een stroming in de sociologie die het sociaal handelen van mensen bekijkt op microniveau. De naam zegt al waarover het gaat: wij communiceren en interageren door middel van symbolen. Een symbool is ‘iets’ dat op zich geen betekenis heeft: een klank, een gebaar, een houding, een voorwerp… Het is typisch menselijk om aan die symbolen een betekenis geven. Al die betekenissen samen maken een groot deel uit van een cultuur of subcultuur. Taal is bij uitstek een geheel van symbolen. Het is een verzameling klanken waaraan we een bepaalde betekenis hebben toegekend. Zelfs de toonhoogte waarop we woorden uitspreken, kan hun betekenis veranderen. Iemand uit een andere cultuur begrijpt die betekenissen niet en kan niet talig communiceren. Dat leidt tot heel wat lachwekkend gestuntel met gebarentaal bij sommige toeristen. Een symbool kan heel expressief zijn. Dat wil zeggen dat het veel betekenissen kan oproepen, vaak met emotionele inhoud. Een ware patriot zal zijn nationale vlag plechtig en respectvol benaderen. Hij doet dat niet omwille van het lapje tekstiel op zich maar wel om de liefde voor het vaderland waarvan de vlag hét symbool is. De vlag van de vijand bemachtigen en verbranden lijkt een futiele oorlogsdaad maar ze heeft een grote symbolische waarde. Alle menselijk gedrag kan worden gezien als symbolisch. We reageren op het gedrag van de ander, niet omwille van het gedrag op zich, wel omwille van de interpretatie die we aan het symbool geven. Een opgestoken vuist is op zich een betekenisloos gebaar. In een gevechtssituatie zullen we het interpreteren als een symbool voor fysieke agressie of dreiging. Wanneer een politicus tijdens een speech z’n vuist opsteekt, verwachten we niet dat hij gaat vechten met z’n publiek. De vuist symboliseert hier wellicht eerder vastberadenheid en krachtig optreden.

Page 26: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 20

Hoe ontstaat onze identiteit via symbolische interacties? Eerst een simpele definitie, dan wat uitleg over het ontstaan.

Identiteit is een verzameling blijvende (deels veranderbare) kenmerken die iemand uniek maken.

Onze identiteit ontstaat door symbolische interacties met anderen, zegt deze stroming. We hechten erg veel belang aan wat anderen over ons denken. De mens kijkt naar zichzelf zoals hij zich weerspiegeld ziet in de ogen van de anderen. Anders gezegd: de vraag is niet zozeer … wat denk ik van mezelf, maar wel … wat denk ik dat anderen van mij denken. Geef het maar toe, jij doet het ook: voor een belangrijke ontmoeting ga je eerst even oefenen. Je verplaatst je in de gedachten van de ander en je probeert je voor te stellen hoe die ander jou ziet. (Denk aan een mondeling examen, een sollicitatie, een bezoek aan de dokter of wanneer je iemand probeert te versieren.) Andersom gebeurt het ook: we vormen ons voortdurend een beeld van de ander. We proberen ons in zijn denkwereld te verplaatsen. En we leren daar uit. Sociologen noemen dat role-taking: je speelt in gedachten de rol van de ander en je leert daardoor iets over wie je bent. Zo ontstaat, na veel symbolische interacties, je eigen identiteit.

In een eerste fase is het kind gericht op significant others, dat zijn personen uit de intieme omgeving. De invloed op het zelfbewustzijn van het kind is hier rechtstreeks, via nabije fysieke personen. De ontwikkeling van het zelfbewustzijn blijft beperkt tot de eigen persoon. Zeker vanaf de puberteit wordt de peergroup hier erg belangrijk: leeftijd- en lotgenoten waar men veel tijd mee doorbrengt en die bepalend zijn voor de ontwikkeling van de identiteit. In een tweede fase, op latere leeftijd, wordt het proces meer algemeen. Mensen gaan zich richten op de generalised other. Dat is een meer algemeen idee van de ander, zonder dat het direct aan personen gekoppeld is. Ook het zelfbewustzijn wordt meer algemeen. De identiteit bestaat niet meer alleen uit ideeën over zichzelf maar ook uit ideeën over de groep en de sociale categorie waartoe men behoort. In een derde fase wordt die ‘other’ nog meer abstract. Het is nu niet totaal meer gekoppeld aan personen. Het verwijst nu naar de samenleving als geheel, meer bepaald de waarden en normen uit een bepaalde cultuur. Een individu zal zich niet meer afvragen … ‘wat denkt X of Y van mij en hoe moet ik daar op reageren’.

Bij spelende kinderen zie je dat het duidelijkst. Het role-taking gebeurt daar niet alleen in gedachten, ze spelen de andere rol ook werkelijk. Door imitatie en interpretatie ontwikkelt het kind op die manier een identiteit. Let in dit stripverhaal op de symbolen die het kind nodig heeft om in de rol van de ander te stappen. Speelgoed is bij uitstek symbolisch.

Page 27: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 21

De (uiteraard onbewuste) vraag wordt nu …‘wat denkt mén van mij, kan ik mij gedragen in overeenstemming met de waarden en normen van mijn samenleving’. De maatschappelijke waarden en normen worden geïnternaliseerd, ze worden deel van iemands identiteit. We kunnen dat ook anders formuleren:

Cultuur is een belangrijk onderdeel van onze identiteit. Nu een opmerking die we nog vaker gaan maken in dit hoofdstuk: een mens is niet volledig bepaald door (symbolische) interacties met de other en door role-taking. Dat zou erg deterministisch zijn. (Determineren = bepalen. Deterministisch:onze identiteit wordt volledig bepaald door iets buiten onszelf, er is geen vrije keuze). Een deel van onze identiteit krijgen we gewoon mee van de natuur: of we man/vrouw zijn, onze leeftijd, onze fysieke en geestelijke mogelijkheden en beperkingen. Een ander deel maken we zelf, zeker vanaf onze tienerjaren. Pubers kunnen zo opstandig zijn omdat ze zich verzetten tegen de druk die uitgaat van de others. Ze doen aan zelfreflectie en willen zelf bepalen wie ze worden. Op die manier groeit de identiteit van de jongere: in (symbolische) interactie met de others in zijn omgeving maar aangevuld (en soms tegengewerkt) door zelfreflectie. Wat is het belang van rollen? Rollen zijn bij veel sociologen populair om iets te zeggen over interacties tussen mensen. Deze sociologen vinden dat verhaal over symbolen, interacties en identiteit niet wetenschappelijk genoeg, het is trouwens een heel oud verhaal. De roltheorie kijkt er zo naar: Elk individu neemt in de samenleving meerdere posities in. Dat is de (figuurlijke) plaats waarop men zich bevindt ten opzichte van anderen. In onze cultuur hechten wij veel belang aan de beroepspositie: je bent verkoper, verpleger, hulpverlener, fietsenmaker enz, en vanuit die positie sta je in een bepaalde verhouding tot de anderen. Het is opvallend: als je iemand pas leert kennen zal het eerste kennismakingsgesprek heel vaak gaan over elkaars beroep. (Hoe heet je, drink je iets, wat doe jij in het leven…) Maar je neemt ook vele andere posities in: als leider in de jeugdbeweging, als student, als patiënt, als buurmeisje, als oudste broer…

Aan elke positie is een sociale rol verbonden. Het begrip rol is nauw verwant met het begrip norm. We zegden al dat een norm een geheel is van gedragsverwachtingen gebaseerd op waarden en overtuigingen.

Met dit inzicht kunnen we het begrip sociale rol makkelijk definiëren: • Een rol is een geheel van normen (gedragsverwachtingen) ;

• gekoppeld aan een bepaalde positie;

• ingebed in een bepaalde cultuur. Eerst nog even verduidelijken wat die cultuur daar komt doen. De vaderrol bijvoorbeeld is sterk cultureel bepaald. In onze samenleving gaan meestal beide ouders uit werken (het zgn tweeverdienersmodel). Daaruit volgt dat we van onze vaders verwachten dat ze ook huishoudelijke taken op zich nemen en tijd investeren in de opvoeding van de kinderen.

Page 28: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 22

Amper vijftig jaar geleden leefden we met het kostwinnersmodel. De gedrags-verwachtingen ten aanzien van de moeder- en de vaderrol waren veel duidelijker gescheiden. Moeder had de ‘rol’ om het huishouden te beredderen en de kinderen op te voeden. De vaderrol situeerde zich meer buiten het gezin: pa moest gaan werken en vooral zorgen voor brood op de plank. De waarden en dus de normen ten aanzien van het vaderschap zijn op korte tijd erg veranderd. En nu weer verder om het begrip rol wat meer inhoud te geven. In zakelijke interacties op het publieke forum worden die verwachtingen gekoppeld aan de positie, niet aan de persoon. Een persoon die ‘in een rol stapt’ wordt onmiddellijk geconfronteerd met de rolverwachtingen die daaraan vastkleven. Voorbeeld: je wordt verkozen tot studentenvertegenwoordiger in de studentenraad. In die positie moet je ‘je rol spelen’. Je wordt verwacht om aanwezig te zijn op een aantal vergaderingen en daar namens de studenten het woord te voeren. De directie verwacht dan weer dat je bepaalde informatie overbrengt naar de studenten, dat je een beetje dossierkennis opbouwt enz. Je wordt letterlijk ààngesproken op al die verwachtingen. Als je om één of andere reden uit de positie stapt, vallen al die rolverwachtingen plots weg. Je opvolger neemt je positie over en daarmee ook alle rolverwachtingen. Het duidelijkste voorbeeld is een werknemer die ontslag neemt. Het bedrijf zal gewoon iemand aanwerven om de vacature op te vullen. Mensen zijn vervangbaar, de posities blijven bestaan.

Dit geldt natuurlijk niet voor affectieve interacties in de privésfeer. Er kleven evengoed rolverwachtingen aan de positie moeder, broer, BFF… Maar dat zijn posities waar je zomaar niet kan uitstappen, daarvoor is de interactie te emotioneel en teveel aan de gehele persoon verbonden. Zo is het bijvoorbeeld aartsmoeilijk voor een man of vrouw om in een nieuw samengesteld gezin de rol van vader of moeder over te nemen. Soms maken mensen gebruik van rolattributen om duidelijk aan te geven in welke positie ze staan en welke rol ze spelen: het uniform van een agent, de stethoscoop van een arts, een koksmuts, het lintje van de praeses… Dat is handig in de sociale omgang: zo zie je meteen welke rol de ander vervult. Sommige mensen hechten bijzonder veel belang aan die rolattributen, alsof ze heel sterk willen benadrukken wie ze wel zijn en hoe belangrijk hun positie wel is. We komen dan op het domein van de status, dat is de waardering die anderen hebben voor een bepaalde positie. Het rolattribuut wordt dan statussymbool. Net als rol is status (vooral) gekoppeld aan de positie en niet aan de persoon. De burgemeester die na een schandaal moet opstappen, verliest meteen ook zijn status én wellicht ook zijn statussymbolen.

Terzijde: we denken bij statussymbolen al snel aan dure dingen als een grote auto, een groot en sjiek bureau… Tijdens mijn vele bezoeken aan stageplaatsen heb ik een ontzettend belangrijk statussymbool ontdekt dat weinig met geld te maken heeft: …de parkeerplaats (ik heb het over echt grote organisaties met veel personeel). Die wordt fijntjes afgeschermd met een bordje, bijvoorbeeld voorbehouden voor … en dan de nummerplaat. Welnu, hoe dichter bij de ingang, hoe hoger de status van de ‘eigenaar’ van dat plekje.

Page 29: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 23

Goed, we ‘spelen’ dus meerdere rollen. Komen die dan nooit in conflict met elkaar? In onze complexe samenleving bestaat het leven uit een bonte verzameling van posities. We worden dus geconfronteerd met veel rolverwachtingen. Het is haast onvermijdelijk dat die verwachtingen soms tegenstrijdig zijn. In dat geval spreken we van een rolconflict. Een extern rolconflict is het duidelijkst. We zitten op twee posities en we moeten voldoen aan twee tegenstrijdige rolverwachtingen. Meestal verduidelijkt men dit met het voorbeeld van de leraar (rol 1) die tegelijk vader is (rol 2) van één van de kinderen in z’n klas. Deze vader-leraar zal aan z’n kind heel duidelijk moeten maken wanneer hij vader is en wanneer hij de ‘rol van leraar’ speelt. Dat kan het best door beide rollen strikt te scheiden… op school ben ik je leraar, geef ik je huiswerk, en moet je toetsen maken; thuis ben ik je papa… Hij kan z’n kind natuurlijk ook naar een andere school sturen, dat is de drastische oplossing.

Een ander bekend voorbeeld van een extern rolconflict is de buitenshuis werkende moeder. Zij voelt de botsing tussen de rolverwachtingen als werknemer (vb overuren doen) en als moeder (vb kind aan school afhalen). Veel vrouwen lossen dat op door deeltijds te gaan werken, bij wijze van compromis tussen beide rollen. Sommigen stoppen (tijdelijk) met werken, dat is dan weer de drastische aanpak: gewoon één van de posities opgeven waardoor de tegenstrijdige rolverwachtingen wegvallen. Een intern rolconflict is vaak moeilijker te herkennen. Het gaat hier om tegenstrijdige verwachtingen binnen één rol. Het beste voorbeeld voor jullie is de zgn dubbele dienstbaarheid van hulpverleners of begeleiders. Zij zitten vaak gekneld tussen de verwachtingen (belangen en noden) van de mensen uit de doelgroep én die van de organisatie waarvoor ze werken (meer uitleg in de les).

Word je gestraft als je je rol niet goed ‘speelt’? Zo’n rolconflict moet hoe dan ook opgelost worden want op het niet naleven van de rolvoorschriften staat een sanctie. Die kan meer of minder ingrijpend zijn. Sociologen gebruiken wel eens het volgende onderscheid, van uiterst streng naar mild:

• Wettelijk vastgelegde gedragsverwachtingen leiden bij overtreding tot een juridische straf. Aan dit soort rollen zijn ‘moet-verwachtingen’ verbonden: het gedrag moet. Een werkloze bijvoorbeeld moet solliciteren en beschikbaar zijn voor een baan, zoniet wordt hij juridisch gesanctioneerd en verliest hij z’n uitkering.

• Andere overtredingen van rolverwachtingen krijgen eerder een sociale straf: wie ze begaat wordt uit de groep gezet of alleszins genegeerd of uitgelachen. Dit zijn allemaal vormen van sociale uitsluiting. Deze verwachtingen zijn de zgn ‘het hoort zo-verwachtingen’. Voorbeeld: een vakbondsmilitant die opkomt op een lijst van het Vlaams Belang. Zo hoort het niet, zegt de vakbond, en de man verliest z’n lidkaart.

• ‘Het kan’-verwachtingen worden niet gesanctioneerd als men er niet aan voldoet: het gedrag kan, het mag. Geen straf dus voor de overtreder, wel een beloning voor wie het gedrag wel vertoont. Zo heb ik ooit 19 op 20 gegeven op een examen, wat voor een mondeling extreem uitzonderlijk is. Waarom?

Page 30: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 24

De studente had zich op eigen initiatief en uit welgemeende interesse helemaal verdiept in de materie. Op het einde van het (lange) examen lag de hele tafel vol met boeken, tijdschriften en prints van het internet. Ze had dat allemaal gelezen, ze wist perfect wat erin stond en ze kon zeer mooi het verband met de cursus leggen. Dat moet niet, maar ik heb het wel beloond.

Om de sancties te vermijden gaan mensen soms een rol spelen ‘aan de buitenkant’ zonder er zelf nog in te geloven. Dat heet roldistantie. Men gedraagt zich dan nog wel volgens de regels maar alleen om ‘in orde te zijn’. Voorbeelden: de werkloze die komt solliciteren maar eigenlijk alleen uit is op een attestje voor de VDAB; de werknemer (docent!) die allang niet meer enthousiast is over z’n (beroeps-) rol en braafjes z’n uren komt kloppen (cursus komt voorlezen!); de ongelovige die toch nog wekelijks naar de mis gaat omdat hij anders wordt uitgesloten uit de gemeenschap.

Worden we volledig bepaald door onze rollen? Het is hetzelfde als wat we zegden na de paragraaf over het symbolisch interactionisme. Het hele verhaal van die rollen klinkt erg deterministisch. Dat wil zeggen: het lijkt erop dat rollen ons leven helemaal bepalen. Het klinkt alsof we leven als acteurs die verplicht zijn een tekst op te zeggen die een ander heeft geschreven, analoog aan de controlerende rol van de generalised other in de theorie van het symbolisch interactionisme.

Dat is voor een deel waar: we identificeren ons vaak met onze rolvoorschriften. Ze zijn een deel van onze identiteit geworden, men zegt: we hebben ze geïnternaliseerd. Een mooi voorbeeld is weer de rol van vader of moeder. Hoeveel buitenshuis werkende moeders lopen niet met een knagend schuldgevoel … ‘ik ben een slechte moeder’, omdat ze er niet altijd kunnen zijn voor hun gezin. Het geldt ook voor de vaders. In interviews met succesvolle topmanagers of toppolitici stelt men regelmatig de vraag …’wat betreurt u het meest, wat zou u anders hebben aangepakt in uw leven?’. Het antwoord luidt heel vaak … ‘ik was er te weinig voor mijn kinderen, ik heb mijn gezinsleven opgeofferd aan mijn carrière.’ Zo’n man ziet in dat hij zich teveel heeft vereenzelvigd met z’n beroepsrol (zgn workaholic). Hij heeft zich ‘laten leven’ door z’n werk en heeft daar later spijt van. Leraars identificeren zich vaak met hun (beroeps-)rol. Ze vinden zichzelf heel interessant als ze iets beginnen uitleggen. Hun stopwoordjes zijn ‘hé … snap je…’. En het ergste van al: ze hebben een ingebouwde timer en ze stoppen pas na 50 minuten. Ik heb weinig leraars in mijn vriendenkring. Hé, snap je? Dat determinisme is voor een groot deel ook niet waar. We hebben echt nog wel keuzevrijheden in ons leven. De rolverwachtingen laten ruimte voor interpretatie door het individu. Daarbij spelen wel degelijk de eigen persoonlijkheid, de eigen voorkeuren en het eigen ‘levensplan’.

Page 31: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 25

De interpretatieruimte is trouwens erg toegenomen de laatste decennia. Tot de jaren zestig verliep het leven veel meer volgens geijkte patronen. We hadden een ‘baan voor het leven’, een ‘huwelijk voor het leven’, we brachten ons hele leven door binnen dezelfde ‘ideologische zuil’ enz. Vandaag kunnen we veel meer ‘zappen’ in het leven, we ontwikkelen onze eigen biografie met veel ruimte voor persoonlijke inbreng Een piepklein voorbeeldje van de toegenomen interpretatieruimte op gebied van kleding. Niet eens zo lang geleden gold een heel sterke gedragsverwachting voor elke man die het een beetje ‘gemaakt’ had. Hij moest en zou in het openbaar verschijnen met jas en das. Wat zien we vandaag? Foto’s van topfiguren in hemdsmouwen, een minister die zonder ‘jasje en dasje’ in het parlement of op TV verschijnt, een burgemeester die bij voorkeur een T-shirt draagt…

Is leven dan hetzelfde als toneelspelen? Nee natuurlijk. We zegden net dat we het determinisme dat uitgaat van rollen moeten relativeren. Maar er is één benadering in de sociologie die toch wel veel accent legt op het leven als toneelspel: de dramaturgische benadering. Het is een kleine bladzijde in het grote boek van de sociologie maar we gaan er toch even op in. Omdat het zo herkenbaar is. Volgens deze benadering doen wij mensen voortdurend aan impression management. Dat is dus het managen van de indruk die we maken op anderen. We passen ons gedrag voortdurend aan, in de hoop een goeie indruk te maken. Meestal doen we dat onbewust: we passen vanzelf onze houding, kleding of taal aan, aan onze omgeving. We weten immers dat we anders gesanctioneerd worden: we worden raar bekeken, er wordt met ons gelachen of erger, we worden uitgesloten uit de groep. Sommige mensen gaan daar verder in en besteden erg veel aandacht aan de indruk die ze maken op anderen. Ze gaan rolattributen en statussymbolen gebruiken die niet echt behoren bij de positie die ze bekleden. We komen dan dicht bij het fenomeen snobisme. Of patsers, nog zo iets.

In het theater (of op rock Werchter) is er een front stage en een back stage. Deze sociologen beweren dat dat ook zo is in het echte leven.

Het voorplan (front region) omvat de interacties op het publieke forum. Hier worden we gezien, hier plegen we onze performance. De interacties zijn hier meer formeel. We proberen in hogere mate te voldoen aan de rolverwachtingen. Het achterplan (back region) is de plek waar we niet gezien worden. Hier valt het impression management helemaal weg, het is ons hoogst verborgen privé-terrein. Soms gebeurt het dat mensen onverwacht en onbedoeld vanuit hun achterplan op het voorplan komen. Dat geeft aanleiding tot grappige maar ook wel heel erg genante situaties. Zo herinner ik mij een scene in het TV-journaal waar een journalist live verslag zou uitbrengen van een ramp. De ramp was pas gebeurd en de hele uitzending verliep nogal chaotisch. De journalist dacht dat hij nog niet in beeld was (achterplan). Hij sprak, microfoon in de aanslag, in het platste Antwerps tegen de cameraman tot hij plots besefte dat hij wel degelijk in beeld was (voorplan). De rol die hij speelde veranderde razendsnel. Je kan het hier nazien: https://www.youtube.com/watch?v=7GR13p4Gjxw

Page 32: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 26

Of die keer toen ik nog studeerde en de bloedhete zondagmorgen vlak voor een groot examen de prof in kwestie tegenkwam bij de bakker, allebei ongekamd en ongeschoren, in short en T-shirt, hij op sandalen, mét sokken, ik met teensletsen. Wat zeg je dan … goedemorgen professor… Gelukkig was ’t een socioloog, hij kende de dramaturgische benadering.

Is het niet makkelijker om elke interactie te zien als een ruil? Een aantal sociologen vinden van wel. Zij vinden het eerste verhaal van de symbolische interacties en identiteit veel te ingewikkeld. Ze geloven ook niet zo erg in het belang van rollen. Daarom hier: een derde benadering op microniveau, de ruiltheorie. Deze sociologen denken veel meer economisch: We ruilen met anderen omdat we hopen er voordeel mee te doen. Het is een manier om individuele behoeften en verlangens te vervullen. We hopen op maximale winst tegen minimale kost. Deze sociologen redeneren duidelijk heel erg hetzelfde als economen. Alleen, het toepassingsgebied is ruimer: het omvat ook het sociale en het immateriële. Bijvoorbeeld een vriendschap of een partnerrelatie worden in deze visie ook gezien als een ruilrelatie. Je ‘betaalt’ met tijd te besteden aan de ander, aandacht te hebben, er te zijn als het nodig is, al eens een dienst te leveren, de kleine kantjes van de ander erbij te nemen (of de schoonmoeder) … En je ‘krijgt in ruil’ gezelschap, gezelligheid, aandacht, steun en zelfs seks in het geval van de partnerrelatie. That’s a deal! Dit verhaal klinkt heel wat aardser en platvloerser dan de benaderingen waarin symbool of rol centraal staan. Eén idee blijft gelijkaardig, dat is de rode draad in dit hoofdstuk, het antwoord op de vraag …hoe maken veel individuen samen een samenleving? Het antwoord hier is: bekijk al die interacties simpelweg als ruilrelaties. Die beginnen heel kleinschalig, met weinig risico. Zo kan je iemand een dienst bewijzen zonder onmiddellijke tegenprestatie (betaling). Wanneer je ruilpartner later op zijn beurt een dienst bewijst, ook zonder tegenprestatie, ontstaat er een gevoel van ‘wij kunnen op elkaar rekenen’. Op de duur gaat er een vertrouwensband ontstaan tussen mensen die vaker succesvol met elkaar ruilen. Dat vertrouwen is nodig omdat het niet gaat over ruil met geschreven contracten, zoals in de ‘echte’ economie. De ruil wordt vervolgens grootschaliger. En aangezien veel mensen met veel mensen ruilen, gaan er netwerken van ruilrelaties ontstaan. Zo zetten we de stap van individu naar groep. Een groep wordt hier gezien als een verzameling personen die onderling regelmatig ruil-interacties hebben. We stijgen van het micro naar het meso niveau wanneer groepen en organisaties met elkaar gaan ruilen. De samenleving wordt hier gezien als een groot kluwen van netwerken van ruilrelaties. Macht is daarbij een centraal gegeven: als je ’t monopolie hebt op iets dat schaars is, zal men wel met jou moeten ruilen. Jij bepaalt dan de condities waaronder de ruil doorgaat. Anderen zullen van jou afhankelijk worden. En pas op: (dossier-)kennis kan ook schaars zijn! Merk op dat het cement, de samenbrengende factor, hier niét de cultuur is maar wel het eigenbelang. Deze visie heeft geen oog voor de sociale factoren die invloed uitoefenen op de individuen.

Page 33: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 27

Denk daarom niet dat deze theorie waardeloze onzin is. Integendeel, het is een kort maar krachtig en heel concreet instrument om het sociaal gedrag van mensen te beschrijven en te begrijpen, zij het wat eenzijdig op microniveau. Je gaat hier iets aan hebben als sociaal werker. Het leven is inderdaad ook een kwestie van geven en nemen. Maar misschien is er meer? Is die ruil-theorie niet een beetje te simpel? De ruiltheorie roept veel weerstand op omwille van het economisch uitgangspunt. Dat beweert dat iedereen altijd beter wordt van een ruilrelatie. Het echte leven is veel ingewikkelder, zegt men dan. Je kan interacties op microniveau beter begrijpen als je ze bekijkt als een spel, vandaar: de speltheorie. Die is eigenlijk veel te ingewikkeld voor deze cursus, er zit bijvoorbeeld heel wat wiskunde achter. Geen nood: wij bekijken alleen de hoofdzaken. Er zijn deze soorten spellen. In een zero-sum-game is de uitkomst winst voor de één ten koste van verlies voor de ander. Er kan met andere woorden maar één winnaar zijn, de ander ‘betaalt’. We zien dat in bepaalde sporten: een bokswedstrijd eindigt op winst voor de één en nederlaag voor de andere, er is geen tussenweg. The winner takes it all, zongen die van Abba. We zien dat in het groot in de economie, met name op de beurs: tegenover iemand die geld verdient met handel in aandelen staat altijd iemand die geld verliest. We zien het ook in sociale interacties. Bijvoorbeeld de strijd om het hoederecht na een (v)echtscheiding: als de moeder de kinderen exclusief voor zich wil, kan de vader ze nog onmogelijk toegewezen krijgen. Hetzelfde geldt trouwens voor de verdeling van de materiële goederen. Zo een nulsom-spel loopt dus altijd slecht af, tenminste voor één van de twee in de interactie. En aangezien we voortdurend in interacties verwikkeld zijn, moeten we niet blij zijn met de winst van vandaag. Want morgen kunnen wij de verliezer zijn, niemand kan dat voorspellen. Op termijn is er dus altijd en voor iedereen schade. De oorzaak is de radicale belangentegenstelling tussen beide actoren en het onvermogen om die te overstijgen. Er zijn ook situaties waar mensen inzien dat ze gemeenschappelijke belangen hebben. Als ze het verstandig aan boord leggen, gaan ze samenwerken en laten ze de gemeenschappelijke belangen primeren op het eigenbelang. Dit noemt men de coöperatieve spellen. In het beste geval leidt dit tot een win-win-situatie. Dat wil zeggen dat beide actoren baat hebben bij de interactie. Terug naar onze echtscheiding: de exen kunnen akkoord gaan over co-ouderschap. Ze moeten allebei een beetje inleveren want ze zullen hun kinderen niet de hele tijd bij zich hebben. Maar de winst is dat beide partners dan toch minstens voor de helft van de tijd bij de kinderen zijn. De winst is met andere woorden dat niemand totaal verlies lijdt.

Rationele mensen zullen proberen een zero-sum spelsituatie om te buigen in een win-win situatie. Het vraagt behoorlijk wat samenwerking en een dosis goede wil maar de opbrengst is hoe dan ook hoger voor beiden, als men op lange termijn kan denken.

Page 34: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 28

Het spreekt voor zich dat dit een bijzonder waardevol inzicht is voor sociaal werkers. Problematische situaties in een gezin of in een organisatie kunnen het gevolg zijn van het vastlopen in een zero-sum situatie. De sociaal werker kan bemiddelen en de mensen doen inzien dat ze ook gemeenschappelijke belangen hebben. Dat kan het begin zijn van een oplossing. Een boeiende illustratie van de speltheorie is het zgn prisoner’s dilemma. Dat is een in wezen wiskundige redenering over alle mogelijke uitkomsten van alle soorten interacties. De hele speltheorie is trouwens wiskundig van aanpak, er komen aardig wat computers bij kijken. Het prisoner’s dilemma wil verklaren waarom mensen er beter aan doen om voor een coöperatief spel te kiezen. Het gebruikt daarvoor een metafoor, een verhaaltje. Het prisoner’s dilemma komt erop neer dat twee medeplichtige gevangenen elk afzonderlijk door de politie onder druk worden gezet om de andere te verklikken. Er zijn drie mogelijkheden en de politie speelt het handig door aan elke mogelijkheid een andere strafmaat te koppelen voor elk van de twee bandieten:

• geen van beiden klikt: zeer lichte straf voor beiden, (win-win);

• ze klikken beiden: middelzware straf voor beiden; (no-win)

• één van beiden klikt: vrijlating (als beloning) voor de verklikker, zeer zware straf

voor de ander (zero-sum).

Het verhaal wil duidelijk maken dat gevangen die niet kunnen communiceren voor een verscheurend dilemma staan: klikken of zwijgen?????

Het best zou zijn dat ze allebei zwijgen, dan komen ze er allebei van af met zeer beperkte schade. Maar… als je zwijgt loop je ’t enorme risico dat je compagnon (toch een onbetrouwbaar stuk schorremorrie) toch gaat klikken, dan heb je ’t spek aan je been: de zwaarste straf uit situatie 3. Dus toch maar klikken? Okee, maar als de ander ook klikt, zitten we weer in situatie 2. Dan maar zwijgen? Gevaar voor situatie 3, oh help… welke wiskundige heeft deze gruwelijke foltering uitgevonden? En dat noemen ze spél-theorie1?

1 Het klinkt luchtig maar speltheorie is eigenlijk een probleem uit de wiskunde en de logica. De speltheorie wordt in zeer veel

wetenschappen toegepast: de psychologie, de economie, de biologie etc. Hij is zelfs door Amerikaanse militairen gebruikt bij

het bepalen van strategieën voor nucleaire oorlogsvoering. Een ander spel uit de speltheorie is het ‘chicken game’. Voorbeeld:

twee chauffeurs rijden razendsnel op een smalle baan naar elkaar toe. Ze moéten botsen. Diegene die het eerst toegeeft en in

de berm rijdt is de lafaard: het ‘chicken’. Wordt o.a. gebruikt in de mathematisch-logische analyse van escalerende conflicten.

De confrontatie tussen Trump en Kim Jong-Un (zomer 2017) over een mogelijke atoomoorlog was zo’n chicken game.

De verleiding is groot om te klikken in de hoop dat de ander zwijgt. Dan komt de verklikker in situatie 3: vrijlating ten koste van z’n maat. Maar stel dat de ander ook klikt, dan hebben ze beiden een middelzware straf, situatie 2, no-win voor beiden.

Page 35: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 29

De oplossing is eenvoudig: ze moeten streven naar een win-win situatie. Maar daar zijn overleg en afspraken voor nodig. En dat is de moraal van het verhaal: doorbreek de barrières, streef naar overleg en wederzijds vertrouwen. Op die manier kan je het eigenbelang overstijgen en gemeenschappelijke belangen nastreven. Zo ontstaan constructieve samenwerkingsverbanden.

2.2 Mesoniveau: interacties binnen een organisatie Er zijn bibliotheken volgeschreven over hoe mensen met elkaar omgaan binnen een organisatie. Wij kiezen er één verhaal uit, eentje dat niet al te moeilijk is en bovendien herkenbaar is voor sociaal werkers. Jullie gaan toch ook in een organisatie werken? Wel dan, het verhaal van Max Weber over de bureaucratie is iets voor jullie. Het dateert van de vroege jaren 1900, de prille beginjaren van de wetenschappelijke sociologie. Dit is de eerste naam van een socioloog die je moet onthouden: Max Weber! Een bureaucratische organisatie, is dat niet de hel om in te leven en te werken? Dat klopt op het eerste gezicht. De alledaagse betekenis van bureaucratie is negatief. We noemen mensen of organisaties bureaucratisch als ze volgens ons te veel belang hechten aan administratie en procedures. Het maakt ons boos omdat de interactie niet spontaan verloopt, we zien een bureaucraat als onbuigzaam, ongevoelig en zelfs machtswellustig. We willen meer soepelheid, verschuil je toch niet achter de regeltjes mens, los mijn probleem hier op… Velen van u zullen later een job vinden in een grote organisatie. Je gaat daar werken mét en voor mensen. Onvermijdelijk zal daar een deel dossierwerk bij zijn: werk en werkloosheid, pensioen, ziekte, huisvesting, onderwijs, justitie, opvang… het heeft allemaal ook met paperassen te maken, meer dan je nu denkt. Zelfs de artistieke of sportieve sectoren ontsnappen niet aan administratie en dossiers, denk aan de subsidiedossiers in de podiumkunsten of het gebouwenbeheer van een cultureel centrum, museum of bibliotheek. En wat een paperassengedoe en regeltjes zie je niet in de sport: al die organisaties, federaties, controle-organismen, sponsors, reclame... Kunnen die sportlui niet gewoon een eindje gaan fietsen of een partijtje judo ineensteken, knusjes samenliggen op de mat? Maar ook de sociale sector, de sector van de zorg en de opvang, de justitie, de jeugdzorg, de gehandicaptenopvang … alle werk daar gebeurt vaak in een bureaucratische omgeving. En dat is belangrijk voor jou, als toekomstige werknemer. We spraken al over de dubbele dienstbaarheid waar sociaal werkers mee te maken krijgen. Je kan nog zo begaan zijn met de persoon uit je doelgroep, je zal ook altijd moeten werken binnen de wetmatigheden van de organisatie. Je zal vroeg of laat ervaren dat tussen die twee (doelgroep – organisatie) een conflict ontbrandt en dat jij tussen de twee vuren zit. Maak je dus geen illusies, de kans is groot dat iemand je ooit verwijt … je bent een echte bureaucraat mens, los dan toch mijn probleem op…

Page 36: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 30

(Ik kwam ooit, na een fietsongeval, op een paasdag binnengestrompeld op een spoedafdeling, met een hoofd vol bloed en wonden. Het bloed gutste met stromen op m’n kleren. Ik verwachtte toesnellende dokters en verpleegsters die zich met spoed over mij zouden ontfermen. In plaats daarvan kreeg ik te horen … mag ik even uw identiteitskaart meneer? Pas toen mijn dossier administratief in orde was, kon ik een dokter zien. Ook een spoeddienst van een ziekenhuis is een bureaucratie. ) Waarom is Max Weber dan toch positief over een bureaucratie? Simpel, hij keek om zich heen en zag dat het nog veel erger kon. Weber zag in zijn tijd (ruim rondom 1900) een wereld in volle overgang van een agrarische naar een kapitalistische en industriële samenleving. De oude manier van omgaan met organisatie, bestuur en macht noemde hij traditioneel. De elite bestond uit aristocraten. Zij gunden zichzelf heel wat voorrechten. Nogal wat postjes in het leger, de overheidsadministratie en de diplomatie waren eigenlijk sinecures (goedbetaalde baantjes waar je nauwelijks iets moest doen). Het waren cadeautjes die de heersende klasse aan haar leden uitdeelde. De macht en het bestuur lagen bij de traditionele gezagsdragers. Die handelden naar willekeur, moeiden zich soms met de kleinste details, vermengden privé- met staatsbelangen, ontvingen privé geld in ruil voor gunsten die ze verleenden als overheidsfiguur (dat noemen wij nu corruptie), en benoemden vrienden en familieleden op overheidsposten (dat noemen wij nu nepotisme of vriendjespolitiek). Die oude structuren pasten niet meer bij de nieuwe kapitalistische en geïndustrialiseerde maatschappij, vond Weber. Het moest efficiënter. Hij formuleerde hoe een moderne efficiënte organisatie er moest uitzien. Hij noemde het basisprincipe de rationeel-legale autoriteit (i.t.t. de traditionele). Dat principe werd (onder andere) geconcretiseerd in de bureaucratie. Vijf kenmerken vond hij essentieel:

• er moet een duidelijke arbeidsdeling zijn, elke werknemer heeft een

welomschreven gespecialiseerde taak (dat heet vandaag een functie-

omschrijving);

• er is een duidelijk omschreven hiërarchische lijn van gezag en

verantwoordelijkheid;

• medewerkers worden geselecteerd op basis van kennis en prestatie;

• medewerkers hebben géén lucratieve nevenactiviteiten, ze werken voltijds,

worden betaald en hebben werkzekerheid;

• alle interacties verlopen volgens wetten of geschreven regels.

Een organisatie waar de interacties volgens deze patronen verlopen zal efficiënter en rechtvaardiger werken. Weber vergelijkt een dergelijke organisatie met een complexe machine. Hij leefde niet toevallig in een tijd van grote technische vernieuwingen.

Page 37: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 31

Tegelijk had Weber ook oog voor de nadelen:

• De arbeidsdeling en specialisatie maken de zaken ingewikkeld en vereisen veel

intern overleg, dat dan bovendien via de hiërarchische lijn moet verlopen

(spontaan even binnenspringen bij de grote baas is absoluut uit den boze);

• Het kan saai werken zijn in een bureaucratie, de werknemer moet binnen de

lijntjes blijven, hij heeft weinig ruimte om z’n creativiteit uit te leven;

• Het werk verloopt onpersoonlijk, er is weinig ruimte voor emotie en

betrokkenheid, zowel voor de werknemer als voor de mensen waar hij voor

werkt.

Weber vond dat we deze prijs moeten betalen. De nadelen van een bureaucratische organisatie zijn minder dan de nadelen van een traditionele organisatie. Het is dus niet perfect maar het kan nog veel erger. Second best can be O.K.

Zijn er nog nadelen aan een bureaucratie? Robert Michels, één van Weber’s leerlingen, formuleerde nog een bijkomend nadeel. Hij noemde dat de ijzeren wet van de oligarchie. Een bureaucratie heeft een strakke hiërarchische lijn van top naar basis. De macht is geconcentreerd aan de top. De meerderheid van de mensen zit in lagere posities waar ze vooral uitvoerend werk doen. Dàt is een oligarchie: alle macht in handen van weinigen. Het is duidelijk niet democratisch.

Deze centralisering van de macht is volgens Michels een onvermijdelijke tendens naarmate een organisatie groter en bureaucratischer wordt. Het merkwaardige is dat hij het fenomeen eerst constateerde bij de SPD, de sociaaldemocatische partij die net na de eerste wereldoorlog erg belangrijk werd in Duitsland. Op het politieke programma van de partij stond democratie hoog in het vaandel. Maar naarmate de partij groeide als organisatie, en bureaucratischer werd, nam de oligarchisering toe. De échte macht in de organisatie lag in handen van enkele grote bonzen aan de top. Later zijn anderen gaan inzien dat oligarchie inderdaad bestaat, maar om nu echt van een ijzeren wet te spreken, dat gaat te ver. Het is immers zo dat de medewerkers op de lagere niveaus niet altijd louter uitvoerend werk doen. Vaak beschikken zij over specifieke deskundigheid die het management niet heeft. Heel vaak ook zit de echte dossierkennis bij de werkers aan de basis. En wie een dossier beheerst, kan invloed uitoefenen op de beslissing, al was het maar door het tempo waarin het wordt behandeld te beïnvloeden. Er is dus wel een machtskloof tussen top en basis, maar de basis is zelden helemaal machteloos. Het lijkt erop dat Michels overdreef. Maar waarom doet zo iemand dat?

Page 38: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 32

Vandaag, ruim een eeuw later, weten we dat die Michels een verborgen agenda had. Sociale wetenschap is niet altijd neutraal. Elke auteur heeft zo z’n eigen waarden. En bij Michels zijn die best stevig aangebrand: ‘ …dat het bestuur van elke organisatie onvermijdelijk oligarchisch wordt. Het waren opvattingen die binnen het Italiaans syndicalisme inmiddels wijdverbreid waren. (Te Slaa, 2017:51 & 60). Dit citaat dient alleen om dit aan te geven: de ‘wetenschapper’ Michels had politieke bijbedoelingen. Het ‘syndicalisme’ uit het citaat is één van de voorlopers van het fascisme. Michels sloot zich later, in 1923, aan bij de fascistische partij van Mussolini (Michels was Duitser maar woonde in Italië). In 1928 werd hij zelfs prof aan de univ, waar hij fascistische economie doceerde. De leperd: z’n eigen ideologie ‘een sterke leiding is nodig’ presenteren als ijzeren wet. En dat dan nog situeren bij de politieke tegenstander! Si non è vero, è ben trovato, dat zal hij wel verstaan hebben.

Er is nog een nadeel van de bureaucratie. Het heet goal displacement of doelverschuiving. In dit filmpje zie je daar een prachtige karikatuur van: https://www.youtube.com/watch?v=x-5zEb1oS9A Een minister bezoekt een ziekenhuis waar nul patiënten zijn. Maar het loopt er vol dokters, verplegenden en administratief personeel en het staat vol dure machines. De directrice verdedigt dat. Ze wijst erop dat al dat personeel keihard werkt en dat het ziekenhuis een goede reputatie heeft. Zo is het volgens haar een heel hygiënisch ziekenhuis waar de dure machines erg lang meegaan en er nooit patiënten sterven. De minister eist dat de helft van het personeel wordt ontslagen en het geld dat zo vrijkomt wordt gebruikt om echte patiënten te verzorgen. De vakbondsman dreigt dat ze dan zullen staken. Wat de minister prima vindt: het maakt toch geen verschil voor de volksgezondheid. Het is humor met een ernstige bodem. Het officiële doel van een organisatie of voorziening is vaak heel hoogstaand, in dit geval: zieken genezen. Maar heel vaak zien we een doelverschuiving: het eerste –mooie- doel verdwijnt op de achtergrond. In de plaats daarvan is de organisatie bezig met meer platvloerse doelstellingen: het voortbestaan van de organisatie zelf, het ledenaantal, de centen, de jobs voor de werknemers en de vetbetaalde postjes voor het management. Achter de façade van mooie woorden zit dus een praktijk waar vooral de materiële belangen van (sommige) mensen in de organisatie voorrang krijgen. Iedereen in de brede sociale sector zal zich herinneren wat er in juni 2017 gebeurde in Brussel. We lezen het in De Standaard van 9 juni: Het Brusselse parket heeft beslist een opsporingsonderzoek te openen naar de gang van zaken binnen de vzw Samusocial. Dat meldt de krant L’Echo en het nieuws wordt bevestigd door het Brusselse parket. (…) De voorbije dagen kwam aan het licht dat bestuurders van de vzw die zich bezighoudt met de opvang van daklozen in Brussel, de voorbije jaren zitpenningen ontvingen als vergoeding voor vergaderingen die mogelijk nooit plaatsvonden. Het ging om hoge bedragen. Zo bleken Brussels burgemeester Yvan Mayeur en OCMW-voorzitster Pascale Peraïta, beiden PS-politici, elk 15.000 tot 19.000 euro per jaar op te strijken. Waar het geld voor die vergoedingen vandaan kwam, is niet duidelijk.De heisa die een en ander veroorzaakte, leidde tot het ontslag van zowel de OCMW-voorzitster als de burgemeester en tot een politieke crisis binnen de Brusselse meerderheid.

Page 39: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 33

Het oorspronkelijke en officiële doel van samusocial is opvang en hulp voor daklozen. De organisatie werkt dank zij subsidies van de overheid en dank zij gulle giften van gewone mensen. Dat enkele mensen aan de top een deel van dat geld gebruikten om zichzelf te verrijken, is een zeer zwarte bladzijde in onze sociale sector. Een bureaucratie is dus niet altijd een garantie voor efficiënt en rechtvaardig werken. We mogen best wel kritisch kijken naar dat mooie verhaal van Max Weber over de bureaucratie. In de les bekijken we nog andere mogelijke nadelen van een bureaucratische organisatie: trained incapacity en catharinabloempjes.

2.3 Macroniveau: interacties in de gehele samenleving Heeft elke samenleving/cultuur z’n eigen soort interacties? Zeer zeker. Als de samenleving verandert, zullen de cultuur en de manier waarop mensen met elkaar omgaan mee veranderen. Het is alleen heel moeilijk om dat empirisch te beschrijven omdat het zo abstract is. Je moet bij miljoenen interacties kunnen waarnemen en beschrijven wat er gemeenschappelijk aan is. We bekijken hier twee auteurs uit de beginjaren van de sociologie. Korte flash forward In ons laatste hoofdstuk bekijken we hedendaagse auteurs. Zij zullen de invloed uitleggen tussen de meritocratische neoliberale samenleving op het soort interacties tussen mensen vandaag. Wat zeggen sociale wetenschappers van rond 1900 daarover? Tönnies en Durkheim zijn oude krakers in de sociologie, situeer ze kort voor en na het jaar 1900 (net als die van daarnet, Max Weber). Allebei proberen ze dezelfde veranderende samenleving te beschrijven: een wereld die snel in de greep komt van technologie, grootschalige industrie en kapitalisme. (Kapitalisme= winst maken is de motor van alle economische activiteit.) Je ziet dat dit een moeilijke oefening is: ze komen tot een tegenstrijdig besluit. In de exacte wetenschappen of bij ingenieurs kan dat natuurlijk niet. In de sociologie gebeurt het wel vaak dat verschillende stromingen en visies tegenover elkaar staan. Tönnies kijkt met heimwee naar de pre-industriële tijd. Hij noemt dat soort (boeren-) samenleving een Gemeinschaft. Het is, zegt hij, een wereld waar iedereen iedereen lange tijd kent, gewoon omdat ze hun leven lang dicht bij elkaar wonen in kleine dorpjes. Dat zorgt voor gevoelens van solidariteit en groepsgeborgenheid. Mensen leven heel sterk bepaald door oude tradities en door godsdienst. In de cultuur (de waarden, doelen, normen, overtuigingen etc) staan de relaties met andere mensen op de eerste plaats. Een Gemeinschaft is een soort samenleving/cultuur waar het sociale het sterkst ontwikkeld is.

Page 40: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 34

Helaas, zegt Tönnies zo rond 1900, de laatste decennia is de Gemeinschaft verdwenen. We hebben de grote industrieën en de internationale handel zien opkomen. We zijn van de boeren-buiten naar de arbeiders-stad gegaan. Het is nu veel meer ieder voor zich. Het sociale, de solidariteit en de menselijke warmte zijn verdwenen. In de plaats daarvan komen er meer zakelijke interacties. Ruil in plaats van goede nabuurschap. Eigenbelang in plaats van solidariteit. Hij noemt dat soort samenleving met die cultuur een Gesellschaft. Dat is een samenleving/cultuur waar het economische het sterkst ontwikkeld is. De woorden Gemeinschaft – Gesellschaft zijn meer dan 130 jaar oud en ze worden nog steeds gebruikt. Blijkbaar hebben deze woorden een sterke symbolische waarde en roepen ze bij bepaalde mensen een hele waaier van betekenissen op. Vandaag is dit pure nostalgie: heimwee naar het verleden, vroeger was het beter… Je komt dit gevoel vaak tegen in films, romans, gedichten en heerlijk stroperige romantische liedjes. Haal de kleenex boven! https://www.youtube.com/watch?v=C8Ff5OEUzd8

Maar we zijn hier niet om liedjes te zingen. Het is weer van dat: een link tussen die oude sociologen en het fascisme. ‘De Duitse socioloog Ferdinand Tönnies … ontwikkelde … aan de universiteit denkbeelden over een nieuwe staatsvorm die een derde weg moest vormen tussen socialisme en kapitalisme. Tijdens de oorlog (WOI) en daarna werd Tönnies concept Gemeinschaft een sleutelbegrip in de Duitste wetenschap en politiek. (…) Het streven naar een derde weg naast socialisme en kapitalisme stond eveneens centraal in de fascistische ideologie. De nazi’s wilden een klassenoverstijgende samenleving vestigen voor het etnisch gedefinieerde Duitse volk. Gemeinschaft werd zo Volksgemeinschaft.’ (Te Slaa, 2017:145). Oordeel niet te snel: Tönnies zelf was geen nazi. Hij was eerder sociaaldemocraat en uitgesproken tegenstander van het antisemitisme van de nazi’s. De nazi’s hebben een aantal van zijn denkbeelden misbruikt. Ze hebben hem in 1933 buiten gegooid als prof aan de univ van Kiev omwille van zijn standpunten. Sociologie bedrijven kan gevaarlijk zijn, zeker met nazi’s in de buurt. Durkheim, ook zo ruim rondom het jaar 1900, ziet dezelfde maatschappelijke veranderingen maar knoopt daar tegengestelde conclusies aan vast. Die pre-industriële boeren-samenleving, zo zegt Durkheim, was helemaal geen warm en sociaal paradijs zoals Tönnies dat beweert. Wat een onzin: het sociale was niet warm en gezellig. Het was verstikkend. Neem nu die tradities en de religie: het was onmogelijk om af te wijken van de regeltjes en voorschriften. In termen van eerder in deze cursus: er is geen ruimte voor zelfreflectie of rolinterpretatie. De samenleving is heel deterministisch. Zo’n besloten, benauwde, benepen, bekrompen boerensamenleving bestraft wie buiten de lijntjes kleurt. De mensen zijn solidair met elkaar omdat het niet anders kan. Ze zijn veroordeeld tot levenslang samenleven, in dat stomme boereng*t. Ze kunnen niet weg. Dit noemt Durkheim mechanische solidariteit. Nu zijn we daar gelukkig van verlost, zegt Durkheim. We zijn industrieel geworden, handel is belangrijk en we zijn als arbeiders in de stad gaan wonen. Daardoor breken we door de tralies van ons bekrompen boerendorp. Om te overleven moeten we wel sociale contacten aangaan met heel veel andere mensen. In een industriële samenleving doet ieder immers veel meer gespecialiseerd werk. Er is arbeidsdeling. Ieder produceert waar hij het best in is (Zo’n ouderwetse boer maakte alles zelf: eten, kleding, woning, …).

Page 41: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 35

Durkheim is een groot voorstander van de modernisering. De samenhang tussen de mensen noemt hij vanaf nu de organische solidariteit. Durkheim behoort tot die groep van sociologen die de structuur van de samenleving vergelijken met een menselijk lichaam. Dat bestaat uit verschillende (groepen van) organen die elk hun eigen functie hebben: de bloedsomloop, het zenuwstelsel, de ademhaling etc. … Hé, dit is herhaling: het komt uit paragraaf 1.4 vooraan in deze cursus. Durkheim hoort inderdaad bij de functionalistische benadering. Emile Durkheim. Onthou zijn naam en periode. Hieronder volgt een schema. Misschien heb je er iets aan om die oude krakers uit de sociologie met elkaar te vergelijken en beter te onthouden.

----meso---- ------------------------macro---------------------- Max Weber Tönnies Durkheim

BOEREN- Samenleving (voor 1800)

Traditionele autoriteit: Inefficiënt, corruptie, nepotisme.

Gemeinschaft Het sociale komt eerst, warm en solidair.

Mechanische solidariteit: traditie en religie zijn verstikkend.

INDUSTRIELE Samenleving (vanaf +1900)

Rationeel-legale autoriteit: Efficiënt, bureaucratisch.

Gesellschaft Het economische komt eerst, koel en zakelijk.

Organische solidariteit: arbeidsdeling en handel zijn bevrijdend.

Page 42: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 36

3 Socialisatie

3.1 Het klassieke verhaal over socialisatie WAT is dat, socialisatie en WAAROM moet het gebeuren? Socialisatie moet je op twee manieren tegelijk bekijken, het is doorgeven en leren:

• Socialisatie is een proces waarbij een groep, organisatie of samenleving de bestaande cultuur doorgeeft aan nieuwkomers. Daardoor blijft die cultuur bestaan, al kan ie wel veranderen (zie 2.3 hierboven). Om een beetje ordelijk samen te leven, is het nodig dat de (meeste) mensen zich (min of meer) houden aan de geldende normen. De cultuur moet dus worden overgedragen aan nieuwe leden van de groep, organisatie of samenleving. Bijvoorbeeld de nieuwe leden van een jeugdgroep, of eerstejaars in de hogeschool leren geleidelijk aan welk gedrag van hen wordt verwacht. Een nieuwe werknemer leert dat ook, maar dan binnen zijn bedrijf. Een nieuwe burger leert dat voor de samenleving als geheel: een kind leert het van significant en generalised others, en/of door te leren aan welke rolverwachtingen het moet voldoen. Een nieuwe burger (migrant) leert het door interacties in zijn buurt, zijn werk en bijvoorbeeld ook in een inburgeringscursus. Of leert het niet, of onvoldoende. Dat brengt ons bij het moeilijke debat over samenlevingsproblemen tussen mensen van verschillende culturen.

• Socialisatie is een leerproces waarbij een individu aanleert wat de cultuur is in een groep, organisatie of samenleving. Daardoor verwerft dat individu een identiteit en kent hij zijn plaats in de samenleving.

Bij een geslaagd socialisatieproces zijn de waarden en normen uit de samenleving een vanzelfsprekend deel geworden van iemands identiteit. Men zegt: de cultuur is geïnternaliseerd. Hier een boeiende oefening: kijk eens naar jezelf en probeer eens te benoemen welke waarden, normen, overtuigingen, kennis etc jij hebt geïnternaliseerd. Zijn er ook ‘stukjes’ cultuur die je herkent in je omgeving maar die je niet ervaart als deel van je identiteit? Dat wil ik graag horen in de les.

In één slogan:

Socialisatie zorgt voor continuïteit en identiteit. Op de achtergrond speelt de eeuwige nature-nurture discussie. Sommigen vinden nature het belangrijkst: onze identiteit krijgen we vooral van de natuur mee, ze is niet veranderbaar. Anderen vinden nurture het belangrijkst: onze identiteit krijgen we mee via opvoeding en socialisatie. De verstandigsten, jullie dus, weten dat ieder individu een unieke mix is van nature en nurture.

Page 43: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 37

WIE doet dat, socialiseren? Er is altijd sprake van socialisatieagenten. Deze mensen (in groepen, in organisaties in de samenleving als geheel) bepalen de processen van doorgeven en aanleren. Bij kinderen en jongeren zijn dat de ouders, het gezin, leraars, de peergroup enz. Opgroeien is immers naast het fysieke groeien vooral ook het verwerven van cultuur. Opvoeden kan je dan bezien als het doorgeven van cultuur. Maar ook volwassenen staan voortdurend in contact met socialisatieagenten. Het is echt een heel brede waaier: het eigen gezin, de omgeving, de werkgever, de media, de justitie, de overheid. Van dat alles gaat een sturende kracht uit. Elk individu leert levenslang bij over de culturele context waarin hij leeft. We zijn krijgen voortdurend vanuit de samenleving prikkels die ons zeggen…

• Welke kennis er rondom ons aanwezig is, en welke we daarvan moeten/willen verwerven;

• Welke waarden en doelen de mensen rondom ons koesteren, en in welke mate we die moeten/willen ons eigen maken;

• Welke normen en overtuigingen er gangbaar zijn in onze samenleving, en opnieuw de vraag: maken we daar ook onze eigen normen en overtuigingen van?

HOE werkt socialisatie (in de klassieke benadering)? In het klassieke verhaal over socialisatie leggen sociologen vooral de nadruk op de sociale controle die uitgaat van externe socialisatieagenten. Misschien is sociale beheersing een betere term. Of sociale aansturing van het gedrag. Hoe dan ook, het is het geheel van processen dat er voor zorgt dat de leden van een samenleving (of groep of organisatie) ‘binnen de lijntjes’ blijven. Binnen de lijntjes betekent dan: een leven dat min of meer in overeenstemming is met de cultuur van een groep / organisatie / samenleving. Sociale controle leidt tot sancties. Die zijn er om mensen ‘binnen de lijntjes’ te houden. Sancties zijn vooral extern, zeggen de klassiekers. Dat wil zeggen dat de omgeving de sanctie dwingend oplegt. Dat kan gebeuren in verschillende gradaties (bekijk nog eens de tekst over sancties in par. 2.1, onder ‘rollen’):

• Positieve sancties, beloningen dus voor wie zich gedraagt conform de cultuur2. • Negatieve sancties zijn er om het gedrag te ontmoedigen. Het kan gaan van een

vieze blik, uitsluiting uit de groep tot geldboetes en zelfs gevangenisstraf.

2 Terzijde: dit heet conformisme. Zich niet (helemaal) gedragen naar de cultuur is dan non-conformisme. Het is heel

dubbelzinnig. Bijvoorbeeld een kraker kan een conformist zijn ten opzichte van zijn groep mede-krakers. Maar in de

samenleving als geheel zijn krakers dan weer non-conformisten. Een huis kraak je niet, zegt onze cultuur. Je koopt het of je

huurt het. Of je blijft bij mama wonen natuurlijk, kan ook.

Page 44: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 38

Bij sociale controle moet ik altijd denken aan mijn kinderjaren in een kleine dorpsgemeenschap (Gemeinschaft!) met ocharme twee straten en een eeuwenoude kerk (als centraal gebouw én centrale institutie). Ik zie het nog voor me hoe ons gezinnetje elke zondag mooi uitgedost te voet naar de kerk ging (jaren zestig: er waren nog maar weinig auto’s). Alles moest in orde zijn want ‘de mensen’ zouden ons bezien en controleren. Moeder moest alles nakijken: Correct gekleed? Schoon gewassen? Geen snotneuzen? Braaf op de kerkstoel geknield? Braaf de gebeden meezingen? Niet kauwen op de hostie? … En we wérden bekeken. Tijdens onze wandeling naar de kerk zagen we hoe gordijnen als vanzelf een beetje opzijschoven, soms een schim van een gezicht met keurende ogen. En we wérden gesanctioneerd: er werd geroddeld, moeder werd koel of hartelijk bejegend al naargelang de kwaliteit van onze ‘performance’. De schoolmeester gaf je ’s maandags een donderpreek als je had gegeeuwd tijdens de lezing van het evangelie…

HOE werken macht en gezag bij externe sociale controle en sancties? Mensen aansturen van buitenaf kan met of zonder dwang. Dat bepaalt het verschil tussen macht en gezag. Iemand die macht heeft, kan de ander aansturen, zelfs tegen z’n zin. Als je zin zou hebben om machtig te worden, bedenk dan dat er meerdere bronnen zijn van macht:

• Economische macht: deze macht zit bij mensen die de verdeling van schaarse middelen (geld!) kunnen controleren. Dat situeert zich vooral bij de eigenaars van bedrijven, in mindere mate ook de managers. Vooral zij nemen in onze vrije vrijemarkteconomie de economische beslissingen.

• Politieke macht: ligt in onze democratie bij verkozen politici. Zij bepalen wat er

met de gemeenschappelijke middelen (belastinggeld!) gebeurt. In theorie. In de praktijk zien we dat zij vatbaar zijn voor invloed van mensen met economische macht. Bijvoorbeeld in de USA kan je maar president worden als je heel veel steun hebt van de elite uit het bedrijfsleven. Veel verstand van politiek hebben mag, maar moet niet, zie maar naar the Donald.

• Sociaalculturele macht: je kan het gedrag van mensen beïnvloeden en je kan

mensen verenigen door beroep te doen op hun waarden. Dit is wat ngo’s3 proberen, denk aan Gaia (dierenrechten) of Greenpeace (milieu).

• Deskundigheidsmacht: je kan anderen aansturen omdat je dingen kent of kan

die helpen bij het oplossen van problemen.

Iemand die gezag heeft, kan de ander aansturen omdat die het ermee eens is. Hier is geen dwang maar het blijft wel extern. Het gezag wordt aanvaard omdat de ondergeschikte de verhouding rechtvaardig vindt of omdat de gezaghebbende een groot prestige heeft. Gezag hangt samen met charisma: je straalt iets uit als je charismatisch bent: bevlogenheid, enthousiasme, energie, deskundigheid, sympathie. Allemaal heel tof? Niet altijd! Charismatische gezagsdragers kunnen makkelijk een mensenmassa mee op sleeptouw nemen. Een zekere A. Hitler was heel charismatisch en die vinden we niet tof, toch?

3 Ngo: niet gouvernementele organisatie. Dus niet de overheid maar een privé-organisatie. Vaak werken ze met veel

vrijwilligers zie zich willen inzetten voor ‘de goede zaak’.

Page 45: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 39

Wat is de meest extreme vorm van externe sociale controle? Er zijn veel situaties waar de sociale controle extreem is. Ik kies er één uit waarmee je zou kunnen te maken krijgen als sociaal werker: de total institution. Dat is een organisatie waar mensen verblijven waarbij alle grenzen tussen de verschillende deelgebieden van het leven wegvallen: werken, ontspannen, eten, slapen… Bovendien is er één bron van macht (géén gezag!) die het leven helemaal controleert. Er zijn vijf types van total institutions:

• Voor hulpverlening en zorg, vb ziekenhuizen; • Voor verzorging en bescherming van de buitenwereld, vb psychiatrie,

opvangcentra voor daklozen; • Voor bescherming van de samenleving: gevangenis, gesloten jeugdinstelling; • Voor één bepaalde taak: internaat, het leger, een booreiland; • Voor mensen die zich uit de samenleving willen terugtrekken, zij gaan dan leven

in communes, in kloosters, insecten. In extreme gevallen is het de bedoeling om totale sociale controle te krijgen over iemand. Denk bijvoorbeeld aan zo’n ‘bootcamp’ waar probleemjongeren met bijna militaire discipline intense buitenactiviteiten moeten meedoen zoals zwaar sporten of lange voettochten. De jongere wordt dan losgeweekt uit zijn cultuur: de omgeving waarin het fout loopt én de waarden en normen die daar aanwezig zijn. De bedoeling is om een nieuwe cultuur aan te reiken (nieuwe sociale contacten + nieuwe waarden en normen). Zo hoopt men problematisch gedrag in de toekomst te vermijden. Ik ben geen specialist, maar het weinige dat ik er over weet doet mij denken dat het onzin is: iemands cultuur zit bijzonder stevig verankerd in zijn identiteit. Een mens kan bijleren over wat goed en kwaad is. Maar helemaal hersocialiseren is onmogelijk. Een mens is geen harde schijf die je kan formatteren. Denk ik, graag jullie mening in de les.

Wat is de rol van de SCHOOL bij socialisatie? Socialisatie in het gezin en in de peergroup noemen we primaire socialisatie. (Primair betekende: de interacties zijn langdurig, intensief én omvatten ook het affectieve en emotionele.) Socialisatie op school is enorm belangrijk. We spreken hier van secundaire socialisatie omdat de schoolomgeving meer formeel en zakelijk is. De interacties zijn minder langdurig en het affectief-emotionele komt niet op de eerste plaats. Al kunnen een paar goeie kameraden op school het wel een stuk leuker maken. Elke school heeft een officieel leerplan, dat heet ‘curriculum’. Daarin staat welke competenties de leerlingen / studenten moeten verwerven. Competenties is trouwens een modewoord. In mijn lerarenopleiding spraken we van kennis + vaardigheden + attitude. In het secundair gebruiken ze het woord ‘eindtermen’, daar heb je vast al van gehoord. Als je wil weten wat je in het lager of secundair allemaal geleerd hebt, moet je hier maar eens kijken: Eindtermen.vlaanderen.be. Het staat er meestal in zeer moeilijke verwoordingen, ik vraag mij soms af wie dat allemaal verzint. Een voorbeeldje? Dit heb je geleerd in het lager onderwijs:

Page 46: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 40

• tactiele, visuele impressies, ervaringen, gevoelens en fantasieën op een

beeldende manier weergeven • hebben aandacht voor de onuitgesproken regels die de interacties binnen een

groep typeren en zijn bereid er rekening mee te houden. Die competenties heeft de jongere nodig om te kunnen functioneren als burger in de samenleving. Naarmate de jongeren ouder worden, en de studies meer gespecialiseerd worden, gaat het meer om beroepsgerichte competenties. Dat is de fase waarin jij nu zit, hier in een professionele bachelor opleiding. Daarnaast heeft elke school een verborgen leerplan, het hidden curriculum. Dat zijn alle culturele elementen (waarden, overtuigingen, normen etc) die de volwassenen onuitgesproken meegeven aan de schoolgaande jeugd. Het is als het ware de dubbele bodem, het achter de schermen, waar wij leraars mee bezig zijn als we les geven. De lesgevers zijn zich daar vaak niet van bewust. De leerlingen nog minder. Maar het sijpelt door. Het wordt onbewust geïnternaliseerd en het wordt deel van de cultuur en de identiteit van de jongere. Het begint bij eerder onschuldige dingen zoals leren stilzitten, beschaafd spreken, luisteren naar de juf en het ontwikkelen van een school- en werkdiscipline. Maar het gaat veel verder. Leerstof doorgeven is nooit waardenvrij. De leerling-student krijgt tegelijk met de leerstof een beeld van hoe de samenleving eruit ziet, hoe hij daarin past en hoe hij zich daarin moet gedragen. Een ‘school’-voorbeeld is de inhoud van handboeken. Naast de leerstof bevatten die heel wat beelden over de samenleving. Wanneer er een gezin wordt opgevoerd (vaak in taalhandboeken), is dat bijna altijd een middenklasse-gezin volgens de middenklasse waarden van dat moment. In de jaren 1950 was dat een kostwinners-gezin: papa ging uit werken, mama deed het huishouden. Vandaag is het een tweeverdienersgezin. Uiteraard heeft papa une voiture en maman ook, maar dan een kleinere. Tuurlijk is er un chien. Tuurlijk gaan ze naar de supermarkt, de cinema, een vakantie in een ver land, met het vliegtuig. Tuurlijk hebben ze de modernste huishoudtoestellen. Hoe zou onze jeugd anders leren wat een lave-vaiselle is, of un ordinateur. Héél onze jeugd?

Je zal maar één van die (vele) kinderen zijn. Er is thuis geen sprake van een auto, een verre vakantie, een vaatwasser of een computer. De leerkracht zal je wel nooit zeggen dat hij je daarom minderwaardig vindt. Maar de kans is groot dat zo’n kind dat wel zelf gaat denken. En dat komt alleen maar door de confrontatie met het hidden curriculum in onze middenklasse schoolcultuur.

In 2014 leefde 14% van de Vlaamse kinderen (170.000 personen) in een gezin met een inkomen onder de armoederisicodrempel. Dat aandeel is in de meest recente jaren iets gestegen. Het armoederisicopercentage ligt het hoogst bij kinderen in een gezin waar niet of nauwelijks wordt gewerkt . De kansarmoede-index van 2015 geeft aan dat 12% van de geboorten plaats vindt in een kansarm gezin.

(VRIND, 2016:213)

Page 47: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 41

Ook voor kinderen met andere etnische roots is de confrontatie met de blanke middenklassecultuur in het hidden curriculum problematisch. De school is niet ‘hun’ leefwereld. Het is iets vreemds voor hen. Het is bedreigend. In zo een situatie verloopt het leren moeilijker. Dit blanke hidden curriculum is één van de oorzaken waarom zo veel allochtone kinderen het minder goed doen in ons onderwijs (naast vele andere, zie verder). Er is beterschap op komst maar de weg is nog lang. Meer en meer handboeken tonen ook beelden van kinderen uit andere culturen. Meer en meer scholen werken bewust aan een multicultureel lesaanbod. Zelfs bij IKEA hebben ze begrepen dat ze mogelijke klanten afstoten met alleen maar prentjes met blanke mensen. Hun nieuwste catalogi zijn veelkleurig, zowel de meubels als de mensen. En toch, kijk eens goed: de IKEA-catalogus straalt, schijnt, schittert en spettert langs alle kanten met de boodschap ‘wij zijn zo gelukkig met onze middenklasse-spulletjes’. Dat is iets voor de volgende paragraaf over de Symbolische Samenleving. Maar eerst nog dit. Is socialisatie voor iedereen hetzelfde? Als je nu ja zegt, ben je niet bij de les. Socialisatie is immers het doorgeven én aanleren van cultuur. We zegden eerder dat dé cultuur niet bestaat: Cultuur is geen gigantisch monster dat overal en altijd voor iedereen hetzelfde is. En dus is ook dat doorgeven-aanleren van cultuur voor iedereen verschillend. Dat heet: socialisatie is differentieel. (Die sociologen met hun dure woorden toch, zeg gewoon: voor iedereen anders.) Zo is socialisatie gender-specifiek. Gender verwijst naar de sociale en culturele verschillen tussen man en vrouw. We praten veel over gelijkheid tussen de seksen maar in de praktijk zien we dat er veel verschillen blijven bestaan. Voor mannen is de rolverwachting nog steeds het meest gericht op de idee ‘kostwinner’. Dames, maak u geen illusies: de ‘nieuwe man’ die even hard als de vrouw meewerkt in het huishouden is als sinterklaas: velen geloven erin maar hij bestaat niet. Bij vrouwen liggen (onuitgesproken of niet) de rolverwachtingen vaker in de affectief-emotionele sfeer. We verwachten tederheid en geborgenheid van een vrouw. Anders is het een bitch. Die culturele verschillen over gender worden in de socialisatie overgedragen en aangeleerd. Het zijn de bekende clichés: andere kleurtjes, ander speelgoed, andere rollen in kinderboeken, films en entertainment. Zeg maar Barbie versus Rambo. Verder is socialisatie klasse-specifiek. Kennis, waarden, normen, overtuigingen: ze zijn vaak verschillend bij mensen uit een verschillende sociale klasse (een complex begrip dat we later nog bespreken). Een voorbeeld van differentiële socialisatie naar sociale klasse is dat kinderen uit minder begoede milieus, of allochtone kinderen, bijna voorspelbaar een andere onderwijsloopbaan doormaken: ze zitten minder in het ASO, stromen minder door naar Bachelor- of Masteropleidingen en verlaten vaker de school zonder diploma. Op die manier hebben ze minder contacten met socialisatieagenten (school en peergroup op school) die hen voorbereiden op ‘hogere’ beroepen met meer inhoud, verantwoordelijkheid, prestige, macht en een hoger inkomen. Het thuismilieu is dus bepalend voor de keuzes die jonge mensen maken en voor hun latere kansen in het leven. Duur gezegd:

Door differentiële socialisatie worden klasseverschillen gereproduceerd.

Page 48: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 42

3.2 Socialisatie in de 21e eeuw: de Symbolische Samenleving ‘Alle samenlevingen, zonder uitzondering, sturen het gedrag van hun leden. Zij proberen sommige gedragingen (bijvoorbeeld diefstal) zeldzaam en andere (bijvoorbeeld zorgzaamheid tegenover kinderen) frequent te maken’. (Elchardus, 2003:25) Zo zegt het boek ‘de Symbolische Samenleving’ van VUB-prof Mark Elchardus. In 2012 publiceerde hij (en zijn team) een vervolg: ‘Voorspelbaar Uniek, Dieper graven in de Symbolische Samenleving’. Onthou de naam van de socioloog en de titels van de boeken. Ze bevatten een abstracte maar bewonderenswaardig creatieve redenering. Het lijkt moeilijk maar als je even doorbijt, ga je ’t zo herkennen in je eigen leven. Dit zijn van die momenten waarop sociologie gewoon mooi is. Wat is er NIEUW bij het socialiseren in de Symbolische Samenleving? Eerst dit: het oude is niet verdwenen. Het hele verhaal uit par. 3.1 over de klassieke socialisatie blijft bestaan in de sociologie. Het is bijzonder nuttig om te begrijpen hoe cultuur wordt doorgegeven, op die manier voor maatschappelijke orde zorgt en tegelijk de individuen aan een identiteit helpt. Zeker voor sociaal werkers is dit nuttig omdat jullie mogelijk in je werk de rol van externe socialisatie-agent zullen gaan spelen. Ik herhaal uit vorige paragraaf: socialisatie gebeurt door externe socialisatie-agenten. In het beste geval hebben zij gezag. Heel vaak gebruiken ze zelfs macht en dwang. Dat zie je aan het feit dat sancties nodig zijn: straf en uitsluiting voor ongewenst gedrag. Laten we dat de traditionele socialisatie -agenten en –methoden noemen. Ze zijn altijd zichtbaar, hoorbaar, voelbaar aanwezig wanneer ze ons gedrag sturen. We spreken in de klassieke benadering van socialisatie over

Externe sociale controle, met macht en dwang, met straf en uitsluiting! Bij het hidden curriculum en bij IKEA zaten we al op de grens. De sociale controle is hier veel minder zichtbaar. De ‘gecontroleerden’ (wij allemaal dus) zijn zich niet altijd bewust van het feit dat hun gedrag aangestuurd wordt.

De symbolische sociale controle is intern, subtiel, met beloning en insluiting. Hoe is Elchardus op het idee gekomen om socialisatie anders, moderner, te bekijken? Hij heeft naast vele anderen Michel Foucault gelezen, een Franse filosoof die leefde tot 1985. Foucault beweerde dat sociale uitsluiting en het brutale gebruik van macht, dwang en geweld geleidelijk aan minder belangrijk worden. Hij gebruikte een nieuw woord, een heel mooi:

Normaliseringsmacht

Is de macht om iemand normaal te maken.

Page 49: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 43

Normaal moet je hier lezen als ‘conform de norm’. Een ‘normale’ is dan iemand die binnen de lijntjes loopt, zoals voorgeschreven door de regels en normen. Een verwant begrip, bijna hetzelfde, is disciplinering. Het is het geheel van mechanismen waardoor een individu zich leert gedragen conform de norm. Normalisering en disciplinering gebruiken géén macht, dwang of geweld. Ze spelen in op het innerlijk van het individu. Ze vestigen zich ‘op de zachte vezels van de hersenen’ zoals Foucault het mooi formuleerde. Het resultaat van disciplinering en normalisering is dat het individu zelf met volle overtuiging de norm gaat koesteren en onderschrijven. Dit gaat veel verder dan het internaliseren van waarden, overtuigingen en normen uit het klassieke verhaal over socialisering. Het individu denkt nu dat hij een zelfgemaakte hoogst persoonlijke overtuiging heeft. Hij heeft totaal niet in de gaten dat die hem is ingelepeld door een zacht en subtiel mechanisme van sociale controle en aansturing. Elchardus zegt het zo, even doorbijten: ‘ … macht en dwang zich niet meer zozeer uiten in beperkingen die van buiten uit aan het individu worden opgelegd, maar wel in beperkingen die binnen in het individu –in de eigen kennis, gevoelens en opvattingen worden gesitueerd. De moderne mens wordt via een geheel van controlerende en disciplinerende ingrepen geconformeerd en ‘gedisciplineerd’. Die methoden van disciplinering zijn, volgens Foucault, vandaag overal aanwezig, bovenal in de scholen, de universiteiten, en onmerkbaar haast, onbekritiseerbaar in de als geldig beschouwde kennis.’ (O.C.:23)

HOE verloopt die symbolische beïnvloeding? We maken het concreet en herkenbaar. We zetten de inhoud van de ‘boekskes’ (De Flair en Dag Allemaal) naast de inhoud van een tijdschrift dat zich richt op hoger geschoolden (De Standaard weekblad). Een willekeurig greep op een willekeurig moment, via de websites.

Flair Dag Allemaal De Standaard weekblad 13 kapsels om meteen te proberen

Helmut Lotti’s Vlaamse vuurproef

Analyse van de binnenlandse politiek van deze week

5 standjes die je gegarandeerd een orgasme bezorgen

Na het drama van haar zus…

Idem voor buitenlandse politiek

7 verfrissende zomercocktails om vanavond te proberen

Verrassende carrièrewending van …

Interview met twee filosofen

Dankzij deze trucjes schitter ook jij straks met sexy lippen

Bij Gert Verhulst op de boot

Artikel over wereldoorlog I

Zo straal je net als Beyoncé tijdens je zwangerschap

Liesbeth Homans, alleenstaande mama over haar zonen

Artikel over kunst in Turkije

Page 50: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 44

Als je week na week de Flair leest, krijg je een bepaalde kijk op de wereld en op jezelf. Je kweekt INTERN, in je hoofd, een geheel van smaken, opvattingen, emoties, motivaties, informatie, kennis, vaardigheden. Er is geen externe sociale controle op je gedrag. Door de Flair te lezen word je niet blootgesteld aan macht, dwang of geweld. Er zijn geen sancties als je een 14e kapsel, een 6e standje of een 8e cocktail probeert. (Moet je dat eigenlijk allemaal tegelijk doen? ) De beïnvloeding is symbolisch. De Flair toont hoe je leven er zou kunnen uitzien: leuke kapsels, goeie seks, frisse drankjes, sexy lippen, mooie zwangerschap. Het is een leuke wereld, je wil erbij horen. Dat heet INSLUITING. De toon van Dag Allemaal is anders. Hier neem je een symbolisch bad in het leven van BV’s. Het lijkt minder opdringerig dan de kapsel-seks-drankjes- tips uit de Flair. Maar het is even goed symbolische socialisering. Je krijgt een beeld van een leefwereld die niet de jouwe is. Heerlijk ontspannend om bij weg te dromen. Je wil erbij horen, alweer … insluiting. Denk niet dat De Standaard weekblad beter is. Elchardus spreekt nooit een waardeoordeel uit. Zo’n ernstig weekblad creëert ook een wereld waar de lezer wil bijhoren. Dit keer niet de wereld van sexy vrouwen of van BV’s. Dit keer de leefwereld van intellectuelen, politici, kunstenaars. Wie dit leest wil dààr bij horen. Alweer … insluiting. Deze drie tijdschriften zijn maar een klein voorbeeld. De hoofdzaak is dit: iedereen leeft in een “bad” vol symbolen. In dit geval via media-consumptie van de boekskes. We zijn ons daar niet van bewust en we stellen er geen vragen bij. Ze zijn er gewoon, die symbolen. Net zoals een vis zich nooit vragen stelt bij het water waarin hij leeft. We staan er niet bij stil dat al die mooie en interessante boodschappen symbolische dragers zijn met een onzichtbaar normaliserend en disciplinerend effect. We hebben niet het gevoel dat ons gedrag extern wordt gecontroleerd of aangestuurd. Het lijkt alsof we zelf beslissen, op basis van onze eigen UNIEKE voorkeuren, smaken, overtuigingen etc.

We zijn UNIEK, denken we. We draaien aan het stuur van ons eigen leven, denken we. Maar eigenlijk worden we aangestuurd door die grote symbolische machine waar we in zitten maar waar we ons niet van bewust zijn.

Page 51: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 45

Gaat het alleen over ‘de boekskes’? Nee, Elchardus noemt vijf domeinen in het leven die barstensvol symbolen zitten. Eerst een lijstje, dan wat uitleg.

• Media • Reclame • Consumptie • Onderwijs • Therapie, hulpverlening, zingeving etc.

Mediaconsumptie is maar één van de vele manieren waarop al die symbolen ons bereiken. Het gaat trouwens niet alleen over boekskes. TV kijken en radio beluisteren zijn evengoed manieren om te worden ondergedompeld in een bad vol symbolen. Vergeet ook de sociale media niet. Op facebook laten we ons allemaal van onze beste kant zien. Iets ‘liken’ is een heel simpele manier om te zeggen: hier wil ik bij horen, alweer … insluiting. Reclame is direct verbonden aan mediaconsumptie. Een ander boekske, een andere zender, een andere website … je wordt meteen ondergedompeld in een andere reclamewereld. Ook hier: symbolische boodschappen met een sterke normaliserende en disciplinerende kracht. Consumptie is de volgende manier van symbolische aansturing. We gaan shoppen, niet zozeer omdat we iets nodig hebben maar omdat het ons een goed gevoel geeft. We kopen, dus we horen erbij. Onze identiteit wordt voor een groot deel bepaald door onze consumptie. Ze mij welke kleren je koopt, waar je uitgaat, hoe je kookt, je vakantiebestemming enz. en ik zeg je wie je bent. Onderwijs staat centraal: er is een bijzonder groot verschil tussen de leefwerelden van hoog- en laaggeschoolden: zij begrijpen de wereld op een andere manier, ze denken anders, ze praten en schrijven anders, hebben andere hobby’s en ander werk, ze ‘consumeren’ andere media, ze voeden hun kinderen anders op, ze éten zelfs anders, hebben andere politieke overtuigingen enz. Therapie, hulpverlening, zingeving, spiritualiteit omvat zo’n beetje van alles waarbij we nadenken over onszelf en de grote vragen in het leven. In ‘Voorspelbaar Uniek’ (2012:227 e.v.) noemen de auteurs dingen als ‘yoga, tai chi, spiritisme, meditatie, astrologie, reïncarnatie, …, waarzeggerij, sjamanisme’ enz. enz. Ze bedenken daar de overkoepelende term ‘nieuwe religies’ voor. Mensen doen dit soort dingen als vrije-tijdsbesteding, voor de sociale contacten, ter ontspanning en ook om te kunnen omgaan met ‘praktische problemen of als vorm van levensverdieping in een zoektocht naar dat ‘iets’ meer’. De helft van de Vlaamse bevolking gelooft in één of meer van die dingen. Tot 80% is fan van iets dat daar dicht bij aansluit: activiteiten in de sfeer van ‘well-being’ (o.c.:231). Het gaat hier om dingen als alternatieve geneeskunde, oosterse bewegings- of ontspanningstechnieken, holistische massage, emotionele begeleiding of psychotherapie.

Page 52: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 46

Maar wat heeft dat met de Symbolische Samenleving te maken? De auteurs zeggen het zo: ‘Het is een sociaal netwerk van mensen die onderling verbonden zijn door cursussen, boeken, folders, brochures, winkels, beurzen, websites, workshops, sessies … Binnen die netwerken vinden we niet enkel spirituele kennis en inzichten of persoonlijke levensverhalen terug. Binnen het spirituele milieu delen mensen ook opvattingen over mens en maatschappij met elkaar. (…) Zo ontwikkelen en reproduceren mensen collectief gedeelde verhalen … .’ (o.c.:232) Die verhalen hebben een gemeenschappelijke basis: ‘Men meent dat het innerlijke van het individu de bron is van authentieke vitaliteit, van creativiteit, inzicht, liefde, rust, wijsheid, kracht en alle kenmerken die we met een goed leven associëren.’ (o.c.:232) Dure woorden allemaal, laat je niet afleiden. In deze wereld van de zingeving komt de mens tot de overtuiging dat hij UNIEK is. Hij leert zijn unieke zelf beter kennen door al die cursussen en therapieën. Hoera, ik ben dus uniek? Nee, dat is het juist! Je denkt van wel. Maar in feite word je aangestuurd door dat bad vol symbolen, via de vijf levensdomeinen uit de vorige paragraaf. Dat bepaalt je cultuur en dus je identiteit. Als ik weet wat jij allemaal uitspookt in die vijf domeinen, kan ik voorspellen hoe je je zal gedragen en wat je zal denken. Je bent niet uniek, je bent

VOORSPELBAAR UNIEK Ik kan voorspellen wie je bent, hoe je leeft, je politieke voorkeur, je werk of werkloosheid, je gezondheid, je vrijetijdsbesteding, je gezinssituatie op basis van info over wat je doet met

Media + reclame + consumptie + onderwijs + zingeving Is dit allemaal wel belangrijk? Elchardus geeft daar in de twee boeken een zeer gedetailleerd antwoord op. Wij gaan het hier sterk vereenvoudigen: er ontstaat een nieuwe bron van sociale ongelijkheid in de samenleving. De verschillen tussen arm en rijk blijven bestaan, dat is de materiële wereld. Er komen nieuwe verschillen bij. Er zijn grofweg twee tegengestelde symbolische werelden: de populaire en de elitaire. Ze leven in een aparte wereld, met andere media, andere reclame, andere consumptie, ander onderwijs en andere zingeving. Elchardus ging in 2012 met 'emeritaat' (zelfs voor 'met pensioen gaan' gebruiken professoren liever moeilijke woorden). Naar aanleiding daarvan verscheen een interview in Knack (29 augustus 2012:6-10). Hij benadrukt er het grote verband tussen scholing en sociale ongelijkheid:

Page 53: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 47

… Er zijn uitzonderingen, maar hooggeschoolden trouwen met hooggeschoolden, laaggeschoolden met laaggeschoolden. Kinderen van laaggeschoolden doen het op school minder goed dan die van hooggeschoolden, niet omdat ze dommer zijn maar omdat ze minder economische, sociale en vooral culturele middelen hebben om succesrijk te zijn. Laaggeschoolden kijken naar andere televisiezenders dan hooggeschoolden. Laaggeschoolden en hooggeschoolden ontmoeten elkaar zo weinig dat je eigenlijk moet zeggen: dat zijn de nieuwe standen. We leven dus niet meer in een klassen- maar opnieuw in een standenmaatschappij. Over die nieuwe ongelijkheid zullen we het verder in de cursus nog hebben.

4 Deviant gedrag

4.1 Deviantie: het begrip in de sociologie

Wat is deviantie? Socialisatie (klassiek of symbolisch) betekent niet dat àlle mensen zich naar de norm zullen gedragen. Mensen vertonen vaak afwijkend gedrag, niet volgens de norm dus. Een ander woord is deviant gedrag. Dat neemt verschillende gedaanten aan. Zo kan je denken aan deviant gedrag ten aanzien van een gewoonte, een morele regel of een juridische regel. Zeg maar van raar doen tot zware criminialiteit. De gewoontes en morele regels zitten vaak geworteld in een lange traditie. Ze vormen zowat een handleiding voor wat in een samenleving algemeen sociaal aanvaard is. We zijn er ons zelden van bewust, we gedragen ons ernaar omdat we ze als vanzelfsprekend ervaren, ze zijn m.a.w. informeel. Niemand zal bijvoorbeeld fleurig of schaars gekleed naar een begrafenis gaan, al waren de (ongeschreven) voorschriften vroeger strenger dan nu. Als je het toch doet, word je minstens raar bekeken en wordt er over je geroddeld. Foto’s nemen doen we uitgebreid op een bruiloft, nooit op een begrafenis. Kledingvoorschriften, ongeschreven regels over taalgebruik, houding in de publieke ruimte… We hebben het allemaal ooit ‘geleerd’ en we doen er zelden moeilijk over.

Een aantal regels zijn onmisbaar voor het functioneren van de samenleving. Ze worden formeel vastgelegd in wetteksten. De wet is dus bij uitstek een constructie van de mens om de samenleving te beschermen. Wie ‘m overtreedt, wordt beschouwd als bedreigend voor het geheel en mag zich verwachten aan juridische sancties: boete of opsluiting. Aangezien dé wet een constructie is van dé mens, kan hij voortdurend wijzigen. Een mooi voorbeeld is de drooglegging tussen 1920 en 1933 in de USA. In bepaalde (betere) kringen vond men alcohol not done en zij zijn erin geslaagd daar een wet van te maken. Met een gigantisch fiasco als gevolg: massa’s wetsovertredingen, illegale stokerijen, gangsters en maffiapraktijken, smokkel etc.

Page 54: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 48

Wat is het verschil tussen deviantie en criminaliteit? Criminaliteit is een juridisch begrip, het gaat over het overtreden van wetten. Deviantie is sociologisch: op één of andere manier worden normen overtreden. Dat is veel ruimer dan wetten. De sociologie heeft een heel eigen invalshoek: ze wil het sociale verklaren vanuit … het sociale. Dat brengt ons op controversieel terrein. Deviantie in de sociologie wordt niet bezien als gevolg van iemands vrije wil, slecht karakter of (psychische) ziekte. Nee, we gaan het zoeken in de samenleving. Een kritische stem die het karikaturaal wil voorstellen roept dan al gauw: geen sociologen in de rechtszaal want dan worden alle moordenaars vrijgesproken omwille van hun ongelukkige jeugd, verkeerde opvoeding, slechte vrienden enz. Het is een karikatuur van wat we sociologisme zouden kunnen noemen: het blind zijn van alle oorzaken van gedrag buiten het sociale. We hebben al eens gezegd dat sociologen best bescheiden zijn. Wat dan weer niet wil zeggen dat de benadering vanuit het sociale waardeloos is. We gebruiken speciaal het woord deviantie (i.p.v. afwijkend gedrag, overtreding, criminaliteit, delinquentie enz) omdat we willen dit willen benadrukken:

deviantie is een door de mens geconstrueerde sociale realiteit. Deviantie valt niet noodzakelijk samen met het overtreden van een regel. Sommige regelovertreders zullen niet worden gestraft, zijn zelf fier op hun gedrag en worden nog door anderen gewaardeerd ook. Denk bijvoorbeeld aan TV programma’s waar super-rijken mogen tonen hoe uitzonderlijk ze wel leven. Mensen die geen enkele wet of regel overtreden, worden door sommigen dan weer wel als deviant gezien. Meestal omdat men vindt dat hun levensstijl teveel afwijkt van wat men ‘normaal’ vindt. Denk aan mensen met andere seksuele mores, sekteleden, mensen met extreme beroepen, hobby's, eetgewoonten, etc. Is deviantie voor iedereen hetzelfde? Neen! Het is de (sub-) cultuur die bepaalt wat deviant is. En we zegden eerder: er is niet één cultuur. Dus zal deviantie in elke subcultuur anders gedefinieerd worden. De Amerikaanse fictie-auteur John Irving brengt dat schitterend in beeld in z’n boek, later verfilmd, The Ciderhouse Rules. De jonge blanke Homer zoekt z’n weg in het leven en komt terecht in een barak van arme zwarte appelplukkers-cidermakers. Aan de muur hangt een briefje met de ‘regels van het ciderhuis’, opgesteld door de blanke en rijke eigenaars van de boomgaard. De zwarten accepteren die regels niet. Ze zijn niet van hen. Het hele boek gaat over hoe regels van één situatie niet worden aanvaard in een andere.

Page 55: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 49

Er is politieke macht nodig om de regels van jouw subcultuur tot wet te ‘promoveren’, denk aan de drooglegging. Hoe we deviantie definiëren, heeft dus ook te maken met machtsverhoudingen in de samenleving, zoals hier: de macht van de blanke over de zwarte. De labelingtheorie zal hierop verder bouwen.

4.2. Visies over- en verklaringen van deviantie

Wat zegt Durkheim over deviantie? De goeie ouwe Durkheim heeft een macro benadering van deviantie: de socialisering werkt niet meer en verliest de kracht om de samenleving te ordenen. Daardoor is het voor niemand meer duidelijk wat goed en kwaad is, wat binnen of buiten de norm valt. Hij noemt zo’n toestand anomie. Dat kan zich voordoen bij ingrijpende veranderingen, bijvoorbeeld een economische crisis of een grote oorlog die mensen voelen aankomen (dat is precies de tijd waarin Durkheim leefde: de aanloop naar de eerste wereldoorlog). De structuur van de samenleving verandert, het geoliede samenspel van de instituties stokt. Dat heef gevolgen voor de levensstijl van mensen én voor de samenleving als geheel. Mensen moeten dan hun manier van leven zodanig aanpassen dat er nieuwe regels nodig zijn. En dat kan een tijdje duren. Aangezien gedrag minder genormeerd wordt, valt de mens, in Durkheim’s analyse, terug op zijn individuele emoties en passies als sturing van gedrag, en dat in een context van angst en onzekerheid. Met alle gevolgen vandien voor een toename van deviant gedrag. Let op, in de sociologische betekenis: mensen gaan elkaars gedrag als deviant definiëren, bij gebrek aan duidelijke en algemeen geldende waarden en normen. Durkheim zag anomie zelfs als één van de maatschappelijke oorzaken van een toegenomen aantal zelfmoorden, de zgn anomische zelfmoord. Het was geen toeval dat Durkheim leefde in zo’n woelige periode. Het ging in zijn geval niet echt om een economische crisis. Wel om een samenleving waar industrialisering en kapitalisme snel om zich heen grepen. Dat zorgde voor wrijvingen en een gevoel van ‘de weg kwijt zijn’ in de wereld. De oude maatschappelijke ordening met de adel als hoogste stand was door de industriële en de Franse revolutie overhoop gegooid. Er waren nieuwe sociale klassen gegroeid, zowel extreem rijk als arm.

Page 56: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 50

De sociale verhoudingen boden niet meer de zekerheden zoals in de vorige eeuwen. De oude aristocratie zag zichzelf gedwongen de maatschappelijke ladder af te dalen en halfweg kwam ze de opkomende industriële burgerij tegen4. Wat zegt Merton over deviantie? Robert K. Merton (USA, 1910-2003) gebruikte ook het woord anomie maar hij gaf er een andere invulling aan. Hij leefde ook in een andere wereld: de USA waar de industrialisering hoge toppen scheerde.5

Anomie is in Merton’s analyse een toestand waarin mensen een spanning ervaren tussen de algemeen geldende waarden en doelen versus de beperkte middelen die ze zélf hebben om die doelen te realiseren. Dit is typisch een verhaal dat moést ontstaan in een wereld in de ban van de ‘american dream’ . Je moest en je zou rijk worden in Amerika, het cliché van de krantenjongen die miljonair wordt.

Nu waren veel van die krantenjongens arme sloebers die het nooit ver zouden schoppen. Ze hadden gewoon de middelen niet om het voorgehouden ideaal te bereiken. En dus… jawel, afwijkend gedrag, criminaliteit, om toch maar dat doel te bereiken. Voor je alle krantenjongens gaat wantrouwen: Merton’s verhaal is natuurlijk algemener en genuanceerder. Hij ziet vijf mogelijke op reacties op de ‘druk naar succes’.

1. Conformisme, bij de meerderheid. Deze mensen blijven binnen de lijntjes. Ze koesteren de algemene waarden en ze leggen zich neer bij het feit dat ze er zelf niet aan voldoen.

2. Innovatie. Mensen met dit gedragspatroon koesteren de waarden en streven ze

na met alle middelen, ook normovertredend gedrag. Criminelen zitten hier. Studenten die spieken ook.

3. Ritualisme. Dit zien we bij mensen die de waarden niet koesteren maar zich wel

aan de regels houden. Dit lijkt sterk op wat we eerder roldistantie noemden.

4. Afhaken. Hier zien we het verwerpen van de waarden én de regels. Deze mensen trekken zich terug uit de maatschappij. Denk aan sommige landlopers en daklozen, misschien ook bepaalde contemplatieve gemeenschappen. Ook zware druggebruikers worden hier wel eens bij gerekend.

5. Rebellie. Ook hier het verwerpen van waarden en regels. Maar in plaats van zich

terug te trekken, willen deze mensen nieuwe waarden en normen, het zijn de ‘wereldverbeteraars’.

Onthou vooral dat deviantie op meer dan één manier tot uiting kan komen: vanaf nr 2 hierboven.

4 Het beeld is van Alexis de Tocqueville (Frankrijk, 1805-1859), politicus, politoloog en volgens sommigen zelfs socioloog, zelf

aristocraat, geboren kort na de Franse revolutie. 5 De vergelijking van de twee toont mooi aan dat de sociologie zélf ook maatschappelijk bepaald is. Elke wetenschap is

trouwens als cultuurproduct en weerspiegeling van de eigen tijd. Overigens: verwar onze Merton niet met z’n naamgenoot

nobelprijswinnaar economie.

Page 57: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 51

Is deviantie aangeleerd gedrag? Er is een stroming in de sociologie en de criminologie die dit benadrukt: deviant gedrag is het resultaat van een deviante socialisering. Een aantal mensen doorlopen socialisatieprocessen waardoor ze voor anderen ongewenst – deviant gedrag gaan vertonen. Deze auteurs stellen dat zo’n leerproces zich situeert in interacties in primaire groepen. Mensen leren daar de attitudes, de motieven en de technieken om zich afwijkend te gaan gedragen. Ze ontwikkelen ook een bepaalde kijk op afwijkend en zelfs crimineel gedrag waardoor ze het acceptabel, ja zelfs ‘normaal’ gaan vinden. Ze leren wel de inhoud van de wetten en regels kennen, maar ze leren tegelijk dat het voor ‘hun groep’ de regel is om de regel te overtreden. Wetten en regels worden dus anders gedefinieerd.

De omgeving waarin iemand opgroeit is in deze visie bepalend voor het feit of iemand meer in contact komt met dergelijke deviante definities. Omgeving kan je hier zien als ‘bepaalde kringen’ maar ook als ‘bepaalde wijken en buurten’.

Critici van deze analyse wijzen erop dat deviant gedrag niet alleen mag verklaard worden door het sociale. Ze vinden dat we dan terecht komen in een permissieve samenleving waar alle crimineel gedrag wordt vergoelijkt omdat het sociaal bepaald zou zijn. Ze eisen ruimte voor andere elementen om deviant gedrag te verklaren: biologische, erfelijke, psychische en strikt persoonlijke zoals het karakter, het geweten en de vrije wil. Ze wijzen er met andere woorden op dat het individu in laatste instantie zelf verantwoordelijk is voor zijn delinquente daden, ongeacht de leerprocessen die hij heeft doorlopen (zie ook de laatste paragraaf van dit hoofdstuk). Het zijn twee uitersten en heel vaak ligt de waarheid dan ergens in het midden. Je kent vast zelf wel mensen die in zo’n afwijkende buurt of milieu zijn opgegroeid en die inderdaad een afwijkend waardenpatroon koesteren. En het is een bekend verschijnsel in de criminologie dat de gevangenis de ideale leerplek is voor crimineel gedrag, juist door de vele primaire interacties met andere delinquenten. Je gaat erin als kruimeldief en je komt eruit als gangster, zegt men dan.

Dit is een zeer oude discussie die in wezen neerkomt op het nature-nurture debat. In deze context gaat het debat over de oorzaak van delinquentie: zijn mensen ‘van nature’ delinquent of hebben ze dat gedragspatroon verworven doorheen opvoeding en vorming. Als je ooit in de sector van de justitie terechtkomt, zal je vaak deelnemen aan dit soort discussies.

De familie Flodder: deviant volgens hun chique buren. Zij zelf vinden wat ze doen heel normaal. Ze zijn zo opgegroeid en hebben nooit iets anders geleerd. Op hun beurt vinden zij hun buren dan weer deviant. Zo deftig, dat is toch niet normaal.

Page 58: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 52

Is deviantie niet gewoon een etiket dat anderen op je plakken? Dat is weer een andere benadering in de sociologie: je bent pas deviant, zegt men hier, wanneer andere mensen je zo noemen. Als ze dat met veel overtuiging doen, ga je op de duur jezelf ook als deviant beschouwen. In tengels: het label werkt als een self fulfilling prophecy. Wat is een self fulfilling prophecy? Een zichzelf-waarmakende-voorspelling is een voorspelling die uitkomt… omdat ze wordt voorspeld. De term is van R.K. Merton, die de volgende omschrijving gaf:

The self-fulfilling prophecy is, in the beginning, a false definition of the situation evoking a new behaviour which makes the original false conception come true.

Het lijkt heel erg op het Thomas-theorema. Als we een bepaalde situatie als waar definiëren, wordt ze ook écht waar in haar gevolgen. Merton zegt het heel duidelijk: de situatie wordt in het begin wel degelijk foutief gedefinieerd. Door onze reactie op de foutieve definitie veranderen we de situatie, zodat ze uiteindelijk wel beantwoordt aan de definitie. Simpel gezegd: normaal gezien wordt de definitie aangepast aan de situatie. Hier wordt de situatie aangepast aan de definitie6. Faalangst is een duidelijk voorbeeld, al zitten we daarmee even in de psychologie. Je staat voor een opdracht die je eigenlijk best wel rustig aankan, bijvoorbeeld deze cursus blokken. Om een boel redenen ben je onrustig, gespannen, onzeker en bang. Je twijfelt aan jezelf. Je definieert de situatie ‘mezelf als student met deze cursus’ als ‘ik ga dat niet kunnen’. Die definitie is fout. Maar het gevolg is wel dat je gedrag verandert. Bijvoorbeeld: je durft het verhaal van de docent niet samenvatten of in eigen woorden gieten omdat je denkt dat het dan fout is. Gevolg: je leert de hele cursus van buiten, wat ondoenbaar is. Dat merk je, je vergeet dingen. Gevolg: nog meer onzekerheid, de foute definitie ‘ik ga dat niet kunnen’ wordt versterkt. De remedie is doorgaans heel simpel. Je moet een paar succes-ervaringen meemaken, bijvoorbeeld door jezelf een paar kleinere opdrachten te geven die je wél aankan. Daardoor gaat je zelfbeeld veranderen: ‘hé, ik kan het wel’. Zo verwerf je voldoende zelfvertrouwen om ook grotere opdrachten aan te kunnen. je bent dan ontsnapt uit de vicieuze cirkel van de self-fulfilling prophecy.

6 Hetzelfde mechanisme kan ook omgekeerd werken: een self destroying prophecy. Door een situatie te voorspellen, wordt ze

juist niet waar. We verwachten morgen een gigantische file op de E411, zegt de radio. Ga jij daar dan rijden? Je zou wel gek

zijn. Als iedereen zo handelt is het resultaat… geen file.

Page 59: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 53

Waar begint etikettering / labeling? Etiketten plakken gebeurt om te beginnen gewoon in de interacties tussen mensen, op microniveau dus. Als dé anderen mijn gedrag als deviant definiëren, werkt dat als een self-fulfilling prophecy. Ik krijg het label ‘deviant’ opgekleefd, het wordt deel van mijn identiteit, ik ga me ernaar gedragen, ik krijg nog meer dat label, nog meer identiteit en hop, de vicieuze cirkel van de self fulfilling prophecy is vertrokken. Het resultaat noemt men wel eens een stigma. Het proces heet stigmatiseren. Voorbeeld. Ik heb ooit de neiging moeten onderdrukken om deze paragraaf te doceren … op tram 12! Er waren een stuk of vier jonge Marokkaantjes, lagere schoolleeftijd, amper tien jaar of zo. En zoals alle kinderen waren het belhamels. Ze riepen luid naar mekaar, liepen heen en weer, botsten al eens op een medereiziger. Enfin, onschuldig kindergedrag. Er zat ook een kudde kwezels op de tram. Blanke gepensioneerden op weg naar een manifestatie in het Sportpaleis. Het begon met onschuldige opmerkingen: ‘hé jongen zit eens stil, moet je nu echt zo luid roepen…’ Het ontaardde in een conversatie tegen elkaar maar de kinderen luisterden mee natuurlijk. ‘Moet je dat nu zien, dat is nog groen achter de oren en dat kan zich al niet gedragen. Kleine boefjes zijn het, allemaal. Wat moet daar nu van worden. Hou uw sacoche maar goed vast. Voor je het weet word je overvallen. Het is krapuul. Nu zijn ze nog klein maar doe er nog vijf jaar bij en het zijn bandieten. Ze eindigen allemaal nog in de gevangenis. Ze moesten ze allemaal terugsturen naar…’ Die kinderen kregen openbaar een weinig fraai etiket opgeplakt. Het kan het begin zijn van een self fulfilling prophecy die eindigt in een stigma. Nog een voorbeeld van een label dat via een self fulfilling prophecy deel wordt van iemands identiteit. Het Pygmalion-effect in het onderwijs. Het verwijst naar een Griekse mythe waar de beeldhouwer Pygmalion een beeld maakt van een godin. Die godin was daar zo blij mee dat ze het beeld levend maakte. Happy end: de beeldhouwer trouwt met het beeld. In het onderwijs gaat het over het ‘beeld’ dat de leraar heeft van de leerling (dié is dom, dié is slim). Dat beeld gaat een eigen leven leiden.

Als je leraar je dom vindt, merk je dat in de interacties. Gevolg: je gaat jezelf als dom beschouwen, het wordt een deel van je identiteit. Het is experimenteel bewezen dat dit de schoolresultaten naar beneden haalt! Waar eindigt labeling / etikettering? Etikettering leidt pas echt tot deviantie als ze gebeurt op macroniveau. Het woord macht staat hier centraal. Het is maar één kant van de medaille wanneer een paar gepensioneerden op de tram of leraars het proces van etikettering en stigmatisering in gang zetten bij een individu. Het gedrag wordt pas écht deviant als het etiket maatschappelijk wordt erkend, en daar is macht voor nodig. Het kleven van een label wordt dan een middel waarmee groepen (of zelfs de hele samenleving) kunnen bepalen: dàt is binnen de lijntjes, dàt is deviant.

Page 60: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 54

De media spelen hier een zeer grote rol, wat ons doet terugdenken aan de Symbolische Samenleving. Een voorbeeld. Bepaalde media (eerlijk gezegd: de volkse) bombarderen hun publiek met symbolen waarin vluchtelingen of allochtonen als problematisch worden voorgesteld. Nuances en achtergronden komen niet in beeld. Het resultaat is dat bij de grote groep consumenten van deze media een beeld ontstaat dat we allemaal kennen. De gevoelens van onbehagen en zelfs onveiligheid zullen een eigen leven gaan leiden. Ook al is de oorspronkelijke definitie van de situatie totaal onjuist (want gebaseerd op enkele uitzonderlijke gevallen). De doorsnee nieuwkomer of allochtoon is hier het slachtoffer van. Hij heeft op macroniveau een etiket gekregen.

Het zijn alleen dominante groepen of sociale categorieën die zoiets kunnen doen ten aanzien van minder machtigen. Zij zullen op die manier de bestaande machtsverhoudingen bevestigen en versterken. Zo kunnen autochtonen ten aanzien van allochtonen bepalen wat deviant is, mannen ten opzichte van vrouwen, rijken ten opzichte van armen etc.

Kan je deviantie bestrijden? Dat zouden we wel willen. Maar denk even aan de problematiek van deradicalisering: in de praktijk blijkt het heel moeilijk om radicalisering (wat wij deviant vinden) te bestrijden. Het grote probleem zijn de perverse effecten van de bestrijding van deviantie. Bekend voorbeeld: ons gerechtelijk apparaat kan stevig bijdragen in de evolutie naar deviantie. Denk bijvoorbeeld aan jonge gastjes die na wat stoere deugnieterij keer op keer worden opgepakt, op de duur voor de jeugdrechter komen, nog later de binnenkant van een instelling leren kennen… Het begint met wat losse feiten, ze doorlopen een deviante loopbaan en het eindigt ermee dat ze zichzelf leren zien als deviant, delinquent, crimineel én als dusdanig door anderen worden bekeken. Op meer subtiele wijze zien we soms een soortgelijk mechanisme in de hulpverlening, in de psychiatrie of in de geneeskunde. Iemand met pakweg financiële moeilijkheden komt keer op keer in contact met hulpverleners, die hem met de beste bedoelingen labelen als sukkelaar, iemand die niet voor zichzelf kan zorgen. Op de duur wordt dat een deel van de identiteit. De hulpvrager wordt door de hulpverlener gemanoeuvreerd in de rol van afhankelijke en kan zich daar in settelen. Dat komt beiden goed uit: de hulpvrager krijgt hulp (vb financiële steun) en de hulpverlener heeft de voldoening dat hij ‘mensen aan het helpen’ is.

Ivan Illich paste deze logica toe op de geneeskunde: de dokter maakt de patiënt afhankelijk van zijn zorgverlening. Illich noemde dat proces iatrogenese (1975:46):

‘De afhankelijkheid van professionele tussenkomst, die de neiging heeft de niet-medische, gezondheidsbevorderende en genezende aspecten van de sociale en natuurlijke omgeving te doen afnemen, en daarmee de lichamelijke en geestelijke strijdvaardigheid van gewone mensen te verminderen’. En verder …’In plaats van de kracht om zichzelf te genezen bij de patiënt op te roepen, verandert de moderne medische magie de patiënt in een verlamde en beetgenomen gluurder’ (o.c.62).

Page 61: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 55

De Nederlandse sociaal filosoof Hans Achterhuis werkte verder op die redenering in z’n boek ‘De markt van welzijn en geluk’, 1980. Zelden een boek gezien met zo’n veelzeggende titel. Achterhuis gebruikte het begrip therapeugenese. Hij bedoelt ermee: hoe meer therapeuten er zijn in een bepaalde samenleving, hoe meer de mensen van hun therapeutische diensten zullen gebruik maken. En dus… zullen er meer mensen rondlopen met het label 'ik heb problemen met mijn geestelijke gezondheid'. Dit is een belangrijk inzicht voor artsen, therapeuten en ook sociaal werkers: wij zorgen niet alleen voor het oplossen van problemen, we veroorzaken ook problemen, onbewust natuurlijk. Is het niet makkelijker om alle schuld bij het individu te leggen?

Het is in ieder geval heel verleidelijk. Weg met alle gedachten aan subcultuur, anomie, leerprocessen of etiketten. Weg met de sociologische praat over deviantie. Individuen kiezen bewust voor deviantie en criminaliteit. Het is allemaal een bewuste en rationele keuze. Dit sluit aan bij de ruiltheorie (zie hoofdstuk 2). De redenering is dat elk individu streeft naar ruil-interacties waarbij hij zoveel mogelijk profijt kan realiseren. Sommige mensen zullen zich deviant of crimineel gedragen, wanneer ze oordelen dat de winst het waard is om een groot risico te nemen. Het enige wat men hier wil doen, is het inroepen van ‘verzachtende omstandigheden’. Het verlies van zelfcontrole, onweerstaanbare dwang leiden tot (bijvoorbeeld) passionele doodslag. De verleiding was té groot (en de controle te klein) en dus reed men te snel, pikte men gauw die smartphone mee… Het gedrag is dus zonder voorbedachte rade, het was niet de bedoeling, de gelegenheid maakte de dief. Men noemt dit een situationele beslissing. Deze visie wordt door ernstige sociologen niet eens au sérieux genomen. Zij vinden dit onwetenschappelijk. Het gaat voorbij aan alles wat de mens- en maatschappijwetenschap de voorbije tientallen jaren in kaart heeft gebracht. Het probleem is: dit soort denken wordt bij gewone mensen meer en meer populair, zeker bij mensen met een lagere scholing en een volkse mediavoorkeur. Gevolg is dat een aantal politieke partijen hierop gaan inspelen, omdat ze zo kiezers kunnen winnen. Ik geef daar in de les een voorbeeld van. Deze populariteit is van zeer groot belang voor sociaal werkers. Jullie zullen mogelijk te maken krijgen met mensen die deviant of zelfs crimineel gedrag vertonen. De populariteit van dit ‘rationele keuze’-denken zal de verantwoordelijkheid meer en meer bij de ‘individuele schuld’ van deze jongeren leggen. Daardoor dreigt men blind te worden voor alle andere mogelijke verklaringen van deviantie die we in dit hoofdstuk bespraken: normonduidelijkheid (Durkheim), spanning tussen maatschappelijke normen en eigen mogelijkheden (Merton), socialisering in een deviante omgeving en de effecten van etikettering. Alles herleiden tot rationele keuze is bewust de ogen sluiten voor een groot deel van de problematiek van deviantie.

Page 62: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 56

5 Sociale stratificatie: een sociaaleconomische kijk

5.1 Basisbegrippen: stratificatie en klasse Wat is stratificatie? Met sociale stratificatie verwijzen sociologen naar de gelaagdheid van de samenleving. De lagen bestaan uit sociale categorieën die hiërarchisch geordend zijn. Het gaat met andere woorden over ongelijkheid in de samenleving. We zetten met dit onderwerp de stap van een gemoedelijke en eerder conservatieve sociologie naar de meer maatschappijkritische varianten.

We definiëren sociale stratificatie als volgt:

• De sociale stratificatie is de structurele weerspiegeling van sociale ongelijkheid. Die omschrijven we als (1) ongelijke verdeling van wat schaars en gewaardeerd is: inkomen en vermogen, macht, kennis en opleidingskansen, sociale netwerken, allerlei bepaalde voorrechten tot zelfs gezondheid en levensduur. (2) Ongelijke waardering en behandeling van mensen op verschillende posities.

• Dat vertaalt zich in een hiërarchische opeenstapeling van lagen waarbinnen

mensen een min of meer gelijkaardige positie innemen.

Nog deze termen:

• Stratificatie: de gelaagdheid van de samenleving als geheel. • Stratum: één laag (zie verder: klasse) • Strata: meervoud van stratum.

Stratificatie is een heel oud begrip in de sociologie. Een hele ouwe kraker, die heel veel invloed heeft gehad was Karl Marx, daarmee gaan we terug tot pakweg de jaren 1850. Voor hem was de samenleving verdeeld in twee klassen. Er waren de kapitalisten, de bezitters van productiemiddelen versus de proletariërs, die geen productiemiddelen bezaten. We gaan niet in op zijn zeer uitgebreide analyse van de ongelijke machtsverhoudingen tussen die twee klassen, de politieke consequenties die hij daaraan vastknoopte en de wereldwijde invloed van zijn ideeën.

Weber zag ongeveer een halve eeuw later een viertal klassen: de handarbeiders, de kleine burgerij, de witteboordenklassen (ambtenaren, intellectuelen, technici) en de bezittende klasse die haar vermogen kon investeren in het economisch leven.

Beiden benadrukten dat er naast de sociaaleconomische verschillen wel degelijk verschillen in waarden waren. Er was dus van in de eerste beschrijvingen van de hiërarchie in de klassensamenleving aandacht voor economische en culturele dimensies. Bourdieu zal later die culturele dimensie gaan (over-)belichten, waarover meer in het volgend hoofdstuk.

Page 63: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 57

Nog een (kleine) halve eeuw later kwamen Amerikaanse sociologen met een nieuwe beschrijving van de stratificatie. Dit is een ouwe evergreen die het nog steeds doet, in die zin dat de terminologie nog veel wordt gebruikt, zozeer dat ze deel is geworden van onze cultuur (het is collectief gedeelde kennis geworden). Het is een onderverdeling die in al 1941 werd gemaakt in een stadje in de USA. De onderzoekers noemden hun stadje Yankee City. Ze tekenden deze stratificatie:

Upper Class

Upper-upper

Families die al generaties lang behoren tot de top van de samenleving.

Lower-upper

‘Nouveaux riches’ die pas recent aan de top vertoeven.

Middle Class

Upper-middle

Mensen die zichzelf niet tot de upper class rekenen en ook niet tot de lower class. Kenmerk: ‘white collar workers’. Lower-

middle Lower Class

Upper-lower

Geschoolde arbeiders, ‘blue collar workers’.

Lower-lower

Ongeschoolden

Ik loop met nadruk even vooruit op de omschrijvingen in de rechtse kolom: ze dateren uit 1941 en ze komen uit de USA! De hedendaagse Europese omschrijving ziet er anders uit, zeker wat betreft de posities van de white collar en de blue collar workers. Maar goed, het model blijft zeggingskracht hebben, zeker als we alleen naar de economische verschillen kijken. En dat is wat we eerst gaan doen, later zullen we onze blik verruimen.

Wat is een sociale klasse?

Marx, Weber en Yankee city: ze gebruiken het begrip sociale klasse. Dat moeten we dringend definiëren:

• Een sociale klasse is een sociale categorie van mensen op gelijkaardige posities in de samenleving. Het gaat in de eerste plaats om sociale en economische vergelijkbaarheid.

• Daardoor hebben ze gelijkenissen in andere levenssferen: belangen, opvattingen

en manier van leven. Vaak, maar niet altijd, vormen ze door die gelijkenissen een eigen subcultuur.

Dan twee kenmerken van een samenleving die verschillende sociale klassen kent:

• Het bestaan van klassen kent geen religieuze verantwoording. Ze zijn een weerspiegeling van de sociaaleconomische realiteit. Het gaat om macht en bezit. In andere culturen is dat anders. Onze middeleeuwen kenden bijvoorbeeld een standensysteem. Daarbij geloofde bijna iedereen dat de verschillen tussen ‘hoog’ en ‘laag’ door God waren gecreëerd en dus onveranderlijk waren. Het Thomas theorema is hier helemaal van toepassing.

Page 64: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 58

• Ook Indië kent een (overblijfsel van) een religieuze stratificatie. Hier geen klassen of standen maar wel kasten. De religieuze basis is het geloof in reïncarnatie. Te onthouden is het woord voor de laagste kaste: de paria’s ofwel onaanraakbaren. Zij zijn ontzettend beperkt in hun vrijheden. Het kastensysteem is officieel afgeschaft in 1950. Maar de discriminatie en uitsluiting van de paria’s blijft bestaan, zeker op het (enorme) platteland. Paria is in het taalgebruik (van hoger geschoolden) een woord voor alle soorten verschoppelingen en gediscrimineerden.

• Een klasse is in principe niet ‘waterdicht’. Je kan geboren worden in een lagere

klasse maar in de loop van je leven opklimmen naar een hogere. Dat heet verticale sociale mobiliteit. The American Dream is natuurlijk het strafste: elke krantenjongen kan miljardair worden. In theorie. We zullen nog zien dat dat geloof een gigantische illusie is die de Amerikanen zichzelf wijsmaken. Een stand of een kaste is in principe ‘waterdicht’. Je wordt (werd) geboren in de stand ‘ambachtslui’ of in de kaste ‘paria’ en je bleef dat je hele leven. No escape! Bij slavernij (USA tot 1865) of lijfeigenschap (Rusland, tot … 1861) is er uiteraard ook totaal geen mogelijkheid tot verticale sociale mobiliteit. We zullen later bespreken dat er in een aantal westerse landen veel sociale mobiliteit mogelijk is en in andere veel minder. We zullen ook zien dat veel mobiliteit bevorderlijk is voor het ‘gezond’ functioneren van een samenleving.

5.2 Meer nuance: vormen van sociale ongelijkheid

We zegden al: stratificatie en klasse hebben vooral te maken met sociaaleconomische verschillen tussen mensen. We gaan daar nu dieper op in. We selecteren deze aandachtspunten:

geld, werk, school, wonen en gezondheid.

Geld: gaat het om verschillen in netto maandloon? Tja, zo denken de meeste mensen omdat we allemaal vertrouwd zijn met het begrip ‘zoveel per maand’. Mensen met het minimumloon (1562,59 euro bruto voor een 21-jarige, januari 2018) kijken dan met ontzag naar iemand die pakweg 15.000 bruto verdient. Waw! Dat is tien keer meer. Maar in feite zijn die verschillen eerder klein. Het gaat hier om officieel (‘wit’) inkomen uit arbeid, zoals dat bekend is bij de fiscus. De grote financiële verschillen tussen mensen liggen niet in het officiële maandloon. De grote verschillen zitten hier: Inkomen in het zwart. In bepaalde sectoren is de zwarte economie bijzonder groot. Deze mensen halen inkomen uit arbeid of handel maar betalen daar veel minder, soms geen, belasting op. De inkomensverschillen daar zijn veel groter dan die tussen de officiële maandlonen.

Page 65: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 59

Inkomen uit vermogen. De hogere strata halen hun inkomen niet of maar gedeeltelijk uit loon voor hun arbeid. Zij hebben een vermogen en dat genereert hun inkomen. Denk daarbij vooral aan financiële activa: aandelen, obligaties en allerlei hoogtechnologische beleggings- en investeringsformules. De ongelijkheid is hier onmogelijk te meten: veel vermogens zijn onbekend (veel formules worden niet belast) en worden (deels) beheerd in het buitenland, precies om buiten beeld te blijven voor de fiscus. Deze onzichtbare vermogensongelijkheid is de echte financiële ongelijkheid. Op wereldvlak is die hallucinant groot én bovendien zeer snel aan het stijgen. Al naargelang de bron en de manier van rekenen bezitten 8 tot 56 miljardairs evenveel als de armste helft van de totale wereldbevolking. Een andere manier om dit te berekenen is te kijken naar het vermogen van de rijkste één procent. Volgens Credit Suisse bezat in 2017 de rijkste 1% van de hele wereld 50,8% van alles wat er te bezitten valt. In 2009 was dat nog maar 45.4%. Voor België hebben we het jarenlang zonder cijfers moeten doen, simpelweg omdat er geen data beschikbaar waren. Sinds 2014 zijn die er wel, we moeten het daar mee doen in afwachting van meer recente. (En dat kan wel even duren.) Tien procent van de Belgische gezinnen heeft een vermogen van minder dan 2700 euro netto. De top 10% daarentegen heeft een vermogen van 687.000 euro of meer, dat is maal 254. De top 1% heeft een vermogen vanaf 3 miljoen euro. Die zijn dus 1.111 keer rijker dan de 10% armsten. Begrijp je nu waarom de verschillen in maandloon peanuts zijn? Een minimumloon van 1500 bruto is amper 10 keer minder dan een giga-salaris van 15.000. Tijdens vele gesprekken met studenten heb ik gemerkt dat zij (jullie?) totaal geen benul hebben van • de hoogte van de inkomens en vermogens; die uit vermogen worden systematisch

onderschat; • de bronnen van inkomen en vooral van vermogen: sommige studenten hebben

zelfs geen benul van het bestààn van grote vermogens. De oorzaak is een bekend verschijnsel in het sociaalwetenschappelijk onderzoek: mensen vergelijken hun situatie met die van referentiegroepen. Dat zijn groepen aan wie we ons spiegelen voor wat betreft waarden en normen, smaak en levensstijl en … financiële situatie. We doen dat door onszelf in gedachten te verplaatsen in de rol van mensen uit die groep ( zie role-taking). Wanneer we onze eigen financiële situatie vergelijken met die van anderen, doen we dat met ónze ideeën van ‘veel’ of ‘weinig’. Als de sociale afstand te groot wordt, wordt vergelijken onmogelijk. We kunnen er ons te weinig bij voorstellen. Zo is het heel moeilijk om ons in te leven in de leefwereld van echt arme of echt vermogende mensen. Ze zijn te ver van ons verwijderd. Bovendien spelen de media een zeer grote rol in onze beeldvorming van de verdeling van inkomen en vermogen. Zo wordt het inkomen van politici systematisch overschat, wellicht omdat we ze vaak op TV zien en omdat we ze associëren met macht. Een soortgelijke ‘vergissing’ geldt ten aanzien van mensen uit de showbizz of de topsport. Ook hun inkomen én vermogen wordt systematisch te hoog ingeschat. De grote zichtbaarheid in de media en het decor van glamour en glitter is wellicht de oorzaak.

Page 66: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 60

Het probleem is dat hier zeer weinig onderzoek naar gebeurt. Er zijn haast geen exacte cijfers beschikbaar. We zoeken in de les naar zo actueel mogelijke voorbeelden. Maar het blijven cijfers. Door het mechanisme van de referentiegroepen, kunnen we ons daar weinig concreets bij voorstellen. Daarom nog een veelgebruikte metafoor, bedacht door de Nederlandse econoom Jan Pen in de jaren ’70. Het gaat over een stoet van reuzen en dwergen… De stoet duurt net één uur en de gemiddelde inkomenstrekker heeft de gemiddelde lengte, net als wij – de toeschouwers. Het begint met een ‘tragikomische ouverture’ die uit Dante’s hel kan komen. Er passeren mensen met negatieve lengte; hun voeten op de grond en hun hoofden diep in de aarde; mensen met schulden. Dan komen dwergen voorbij, zo klein als een lucifer of een sigaret. Occasionele verdieners, die na vijf minuten plaats moeten maken voor mensen van ongeveer één meter groot. Een heterogene groep van minimum-uitkeringstrekkers. Na hen, de stoet duurt ongeveer tien minuten, komen de minimumloners, met vele allochtonen en vrouwen daartussen. Na bijna vijftien minuten komen de deelnemers in de buurt van ons middenrif. Ze worden stilaan groter, maar heel geleidelijk. We moeten nóg tien minuten wachten totdat de voorbijgangers aan ons sleutelbeen reiken. Na een half uur moeten we ons nog altijd bukken om ze in de ogen te kunnen kijken. Het is lang wachten, méér dan drie kwartier, vooraleer er mensen van gemiddelde lengte aankomen. Eens die zijn gepasseerd verandert het schouwspel heel snel. De lengte van de deelnemers groeit. Zes minuten vóór het einde steken ze al een eind boven de twee meter uit. De laatste minuten doemen plots reuzen op, van acht meter en meer. Tijdens de laatste seconden van het uur dat de stoet paradeert, worden die reuzen zo hoog als flatgebouwen – en het gaat nog altijd over loontrekkenden. De meest fenomenale deelnemers sluiten de stoet en hun lengte wordt gemeten in kilometers en het hoofd van de allerlaatsten is zelfs niet meer te zien. Zij hebben hun rijkdom geërfd. Overgenomen uit: Vranken,2003:9-10 Maakt al dat geld gelukkig? Aha, dat is de vraag van euh … tien miljoen. Er bestaat degelijk empirisch sociologisch onderzoek naar, maar we gaan hier niet in detail. Alleen de hoofdzaak: Geld maakt wel degelijk gelukkig. De invloed op het geluk is het grootst als je weinig geld hebt, daalt naarmate je rijker wordt en wordt BIJNA NUL voor de allerrijksten. Iemand met 1500 bruto die een opslag krijgt van 150 stijgt 10% en zal daar heel blij mee zijn. Heb je een salaris van 15.000, dan is een opslag van 150 amper de moeite, je zal het amper merken. Economen noemen dat de wet van de dalende meeropbrengst. Vergelijk dat met een pintje pakken of een ijsje eten op een snikhete zomerdag. Het eerste smaakt zalig. Het tweede ook nog wel, wie weet een derde. Maar na tien ijsjes of pintjes lig je misselijk in de goot. De meesten toch. Op macroschaal heeft men onderzocht dat in westerse economieën de globale rijkdom enorm is gestegen sinds de jaren 1960. Maar het geluksgevoel bij de meeste mensen is constant gebleven. We zullen later verklaren hoe dat kan.

Page 67: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 61

Is arbeid dan onbelangrijk om de ongelijkheid te begrijpen? Als je alleen naar inkomen en vermogen kijkt, maakt arbeid niet zo veel verschil, hoe raar dat ook aanvoelt. Dat bleek uit vorige paragraaf: de grote verschillen zitten bij de vermogens. Maar er is meer. Arbeid maakt wel degelijk een verschil. Werken zorgt niet alleen voor een inkomen. Het zorgt ook voor geluk, of dikke miserie als je pech hebt. Socioloog Ignace Glorieux zegde in 1996 al dit over de functies van arbeid: ‘Het problematische is dat de positieve kant van het werk vaak op de achtergrond zit in ons bewustzijn en eigenlijk pas naar voor komt als we werkloos worden. Werk vervult een aantal belangrijke functies in ons leven: het structureert onze tijd, het zorgt voor belangrijke sociale contacten, het brengt ons uit de private sfeer naar buiten, verbindt ons met anderen, met collectieve doeleinden. Al deze functies –naast natuurlijk de belangrijke functie van het inkomen- zijn voor een stuk latent en komen vooral aan de oppervlakte als mensen werkloos zijn. Dan pas blijkt dat werk een belangrijke functie vervult in ons leven’. Er zijn ook hier verschillen: niet iedereen heeft dezelfde kans op een kwaliteitsvolle baan. De belangrijkste bepalende factoren zijn geslacht, nationaliteit en etnische afkomst, onderwijsniveau, leeftijd en woonplaats. We gaan in deze cursus niet in op cijfers en details. Jobs aan de onderkant van de arbeidsmarkt vertonen specifieke kenmerken. Er is weinig scholing of ervaring voor nodig, laag loon, weinig controle op het eigen werk, weinig inspraak en overleg, weinig werkzekerheid en geen stabiel perspectief voor de toekomst. Bovendien is het ook vaak vuil, gevaarlijk of ongezond werk. Tenslotte werken deze mensen vaker op onregelmatige uren waardoor de combinatie werk-privéleven moeilijk wordt. We associëren stress meestal met ‘managers’ maar uit onderzoek blijkt dat stress relatief meer voorkomt in de onderste lagen van de arbeidsmarkt. Nóg lager in de stratificatie zijn zij die geen toegang krijgen tot de arbeidsmarkt. Dat zijn in de eerste plaats natuurlijk de werklozen (ook die zonder uitkering!). We spreken van risicogroepen op de arbeidsmarkt omdat bepaalde categorieën hier sterk oververtegenwoordigd zijn. Onderzoekers van het steunpunt Werk7 spreken in dit verband van ‘kloven’ op de arbeidsmarkt: de generatiekloof, genderkloof, onderwijskloof en nationaliteitskloof. Het bestaan van die kloven wordt onder meer duidelijk in de werkloosheidscijfers. Een paar voorbeelden (de cijfers zijn momentopnamen, ter illustratie):

• Er zijn ongeveer evenveel vrouwen als mannen in de arbeidsleeftijd. In de groep zeer langdurig werklozen zitten bijna 60% vrouwen, een stevige oververtegenwoordiging dus.

7 Steunpunt werk, een interuniversitair samenwerkingsverband, ‘draaischijf voor arbeidsmarktinformatie.

www.steunpuntwerk.be

Page 68: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 62

• Iets minder dan vier op tien Vlamingen is laaggeschoold. In de werkloosheid zijn zij oververtegenwoordigd met bijna 52%.

• Jongeren vinden niet altijd makkelijk een eerste baan. Ze worden weggeconcurreerd door mensen met meer ervaring. Als ze al werk vinden, zijn het vaak precaire jobs: tijdelijk, weinig interessant en weinig of geen toekomstperspectief. Dit geldt vooral voor lager geschoolde jongeren.

Soortgelijke situaties zijn er voor allochtonen. Ook hier: minder toegang tot de arbeidsmarkt en een concentratie in precaire jobs. Vaak pendelen zij heen en weer tussen werk en werkloosheid.

De midden- en hogere regionen op de arbeidsmarkt kennen dan weer andere problemen. Eén van de belangrijkste is tijd. Mensen uit de middenklasse studeren steeds langer en beginnen dus op latere leeftijd te werken. Dat heet ontgroening van de arbeidsmarkt: er zijn steeds minder ‘groentjes’, jongeren. Tegelijk gaan oudere mensen nog steeds relatief snel op pensioen (minder dan de helft van de 55 plussers is nog aan het werk), ook al probeert de overheid dat tegen te gaan. Het resultaat van de twee noemt men de gecomprimeerde loopbaan: we zijn vooral beroepsactief tussen pakweg ons 25e en 55e jaar. Dat is tegelijk de leeftijd waarop we in àlle levensdomein zeer actief zijn: de meeste mensen beginnen een gezin, man én vrouw werken (tweeverdienersmodel), beiden willen zich ontplooien in hun werk én hobby’s, ze krijgen kinderen (die naar school, muziekschool, sportclub moeten worden gebracht), mensen willen daarnaast nog vrienden ontmoeten, uitgaan en toffe reizen maken, ze willen of moeten bijstuderen om mee te kunnen, ze settelen zich qua wonen (bouwen, verbouwen, verhuizen), een aantal nemen ook nog eens de zorg voor hun ouders op zich, en vergeet ook niet dat we met z’n allen steeds langer in de file staan. Pfffff, iemand heeft die leeftijd ooit het spitsuur van het leven genoemd, anderen spreken van de rat race. De wetgeving en de werkgevers spelen daar in beperkte mate op in door oplossingen te zoeken voor het probleem van de work-life balance. Het bekendste voorbeeld is tijdskrediet: je krijgt een beperkte ondersteuning als je om privé-redenen een tijdje uit de job wil stappen, voltijds of deeltijds. Het stelsel begon halfweg de jaren ’80 met de loopbaanonderbreking en kende een onafgebroken stijgend succes. In die mate dat het er nu zelf het slachtoffer van wordt. Om budgettaire redenen wordt het nu meer restrictief toegepast. De dienstencheques kennen een zeer groot succes. Er zitten drie bedoelingen achter: het zwartwerk verminderen, risicogroepen op de arbeidsmarkt meer kansen bieden en de work-life balance – problemen van de tweeverdieners een beetje verlichten. We zien ook heel wat commerciële initiatieven: was- en strijkdiensten, soms zelfs aangeboden door de werkgever, naar de supermarkt gaan op het internet en vooral… een steeds groter wordend aanbod van goederen en diensten die huishoudelijk werk lichter moeten maken: kant-en-klaar maaltijden, voorgesneden groenten, allerlei elektro-snufjes, tot en met de honden-uitlaat-service etc.

Page 69: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 63

Hoe belangrijk is onderwijs voor sociale ongelijkheid? Herlees nog eens het einde van paragraaf 3.2 over de Symbolische Samenleving. Socioloog Mark Elchardus zegde daar dat er een heel scherpe tweedeling is ontstaan in onze samenleving: de hooggeschoolden tegenover de laaggeschoolden. Hij noemde dat twee verschillende standen (niet klassen!). Door dat middeleeuws woord te gebruiken wilde hij benadrukken dat er geen verticale sociale mobiliteit mogelijk is: laaggeschoolde ouders? Ook de volgende generatie zal laaggeschoold zijn! Wat denk je? Overdrijft hij niet een beetje? We gaan dat onderzoeken in deze paragraaf. Het gaat goed én slecht tegelijk in het Vlaams onderwijs. Het goede nieuws is: onderwijsniveau van de bevolking stijgt (dat heet: scolariteitsgraad, het percentage mensen van een bepaalde leeftijd dat een hoger diploma heeft). We zien dat in deze grafiek (VRIND 2016:95). Je moet niet naar de groep 20-24 jarigen kijken want daar zitten nog te veel studerenden tussen. Samenvattend en afrondend:

zo’n 45% van de 25-34-jarigen heeft een diploma Bachelor of Master (cijfers 2015).

Dat cijfer zal nog stijgen. We mogen ervan uitgaan dat tegen jullie dertigste ongeveer de helft van jullie generatiegenoten een diploma hoger onderwijs zal hebben. Maak je je zorgen omdat je ‘maar’ voor een Bachelor gaat, en niet voor een Master? Niet doen! Professionele Bachelors hebben vaak meer kansen om een job te vinden. Dat komt omdat hun (jouw!) opleiding erg op de praktijk is gericht. Het slechte nieuws is dat de kansen op een succesvolle onderwijsloopbaan bijzonder ongelijk verdeeld zijn. Bepaalde categorieën jongeren hebben echt wel heel weinig kansen. Als we het onderwijs als een race voorstellen (met aan de eindmeet een diploma hoger onderwijs) dan zijn er deze vragen:

• Wie begint aan de race? • Wie heeft vooraf de beste kansen? • Wie loopt onderweg vertraging op? • Wie valt onderweg uit en haalt de eindmeet niet?

Je ziet meteen een eerste opvallend verschil: vrouwen doen het beter in het hoger onderwijs. De helft van hen heeft een diploma. Bij de mannen is dat maar 38%! Sorry, jongens.

Page 70: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 64

• Wie haalt het wel? Onderzoekers proberen die ‘wie’ te omschrijven aan de hand van vier leerlingenkenmerken8. Ik citeer uit de VRIND 2016:96.

• Het opleidingsniveau van de moeder (wat iets zegt over de culturele bagage van de leerling);

• Het ontvangen van de schooltoelage (wat iets zegt over de financiële draagkracht van het gezin van de leerling);

• De taal die de leerling spreekt in het gezin (wat iets zegt over het taalkundig en culturele kapitaal van het gezin);

• De buurt waar de leerling woont (wat iets zegt over het sociaal kapitaal van het gezin).

In de lagere school scoort bijna een kwart van de kinderen problematisch op deze kenmerken. Dat wil zeggen: ze hebben een laaggeschoolde moeder, hebben het thuis niet breed, spreken thuis geen Nederlands en wonen in een ‘mindere’ buurt. Het secundair onderwijs kent gelijkaardige cijfers. Bovendien verandert dit niet doorheen de tijd, het is een constante.

In Brussel liggen de cijfers veel hoger: 35% van de leerlingen daar heeft een laaggeschoolde moeder én heeft het thuis niet breed. Maar liefst 71% van de leerlingen spreekt thuis geen Nederlands. Een fenomenale 90% woont in een mindere buurt. Waarom is Brussel zoveel meer problematisch? Ik heb een paar vermoedens maar ik wil eerst in de les horen wat jullie denken. Laten we vanaf nu spreken van ‘risico-kinderen’ (en we doen dat met àlle respect voor de individuen waar het over gaat!) De cijfers tonen dat zij het moeilijk hebben in de ‘onderwijs-race’. We gaan niet in detail. Wel een schematisch overzicht van een paar probleemfasen:

• Kleuterschool: risico-kinderen zijn dan wel bijna even vaak ingeschreven, ze gaan gewoon minder naar de kleuterschool. Onbelangrijk? Helemaal niet! Heel veel onderzoek toont aan dat goed meekunnen in de kleuterschool bepalend is voor de hele latere schoolloopbaan.

• Schoolvertraging in het lager: ‘Al in het eerste leerjaar is de kans op vertraging

tienmaal groter bij kinderen van laaggeschoolde ouders … Ook kinderen van alleenstaande ouders blijken in het lager onderwijs (veel) meer kans te hebben op vertraging. … de verschillen naar nationaliteit meer te maken hebben met de sociale achtergrond van de allochtone gezinnen dan met de nationaliteit op zich.’ (Hirtt, 2013:22) (Die laatste zin is zeer belangrijk, uitgebreide toelichting in de les.)

• Studierichting in het secundair: de risico-kinderen komen minder vaak in het

ASO terecht, de richting die het best voorbereidt op hogere studies. Hier zien we een knoert van een probleem bij allochtone jongeren. Hirtt (2013:25) zegt hierover: ‘Meer dan de helft van de Maghrebijnse jongeren komt al in het eerste jaar in de B-stroom terecht en meer dan 70% belanden in het vierde jaar BSO.’

8 Men heeft zich hier duidelijk geïnspireerd op de sociologie van Pierre Bourdieu. Die ideeën krijgen een apart hoofdstuk in deze

cursus, juist omdat je ze in heel veel sociologisch studiewerk terugvindt.

Page 71: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 65

• Schoolvertraging: de risico-kinderen blijven vaker zitten. In het ASO blijft 2% onderweg hangen, in het TSO 11% en in het BSO bijna 20%.

• Spijbelen: gebeurt amper in het ASO en het TSO. In het BSO vertoont 5% van de

leerlingen systematisch spijbelgedrag.

• Vroegtijdige schoolverlaters (dus iemand die door het leven gaat met maximaal een diploma lager onderwijs): zo’n 7% van de Vlaamse jongeren verkeert in dit geval, vaker jongens dan meisjes. Het cijfer daalt de laatste jaren maar het blijft verontrustend hoog. Het gemiddelde verbergt zwaar problematische pieken bij bepaalde categorieën jongeren. Van de Brusselse jongens, bijvoorbeeld, verlaat ruim 16 % de school zonder diploma (alle cijfers 2016, op www.statbel.fgov.be) .

De cijfers in de tabel hieronder gaan over ’17-22-jarige vroege schoolverlaters’ in % van totaal aantal schoolverlaters (Callens e.a., 2013:26). Het zijn Vlaamse cijfers uit 2010, wellicht liggen ze ondertussen lager, gelet op de algemene dalende trend. Ze houden rekening met twee kenmerken van ‘risico-kinderen’: de thuistaal en het opleidingsniveau van de moeder. Plus het geslacht van de leerling. Je ziet hoe een gemiddelde grote verschillen verbergt: ben je een Vlaamse jongen die thuis geen Nederlands spreekt én een laagopgeleide moeder heeft? Vier kansen op tien dat je zonder diploma secundair door het leven gaat.

• We zijn bijna aan het einde van de onderwijs-race. Wie begint er aan het hoger onderwijs? Alweer: problemen voor de risico-kinderen, kijk maar: %

jongens meisjes NL + moeder hoogopgeleid 8 5 NL + moeder laag opgeleid 22 17 anderstalig + moeder hoogopgeleid 26 20 anderstalig + moeder laagopgeleid 41 30

We kijken naar één risico-factor, als illustratie: het scholingsniveau van de moeder. Kijk naar de hoofdzaak: van alle kinderen met een laaggeschoolde moeder begint 41% in het hoger. Is je moeder hooggeschoold, dan is de kans dat jij aan hoger onderwijs begint meer dan het dubbele: 83%! Let verder op de verschillen tussen jongens en meisjes. Let op: dit is het percentage instromers, dat zegt nog niets over doorstroom en uitstroom.

Bron: VRIND 2016:95

Page 72: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 66

• Het einde van de race: wie behaalt een diploma hoger onderwijs? Aangezien dit geen academische cursus is, mag ik voor één keer uit persoonlijke ervaring spreken. Ik werk meer dan 25 jaar in het hoger onderwijs en ik heb dingen in de goeie richting zien veranderen maar ik zie ook nog altijd problemen. Zonder meer goed nieuws vind ik in onze Bachelor-opleiding de stijging van het aandeel studenten met een TSO- of een BSO- achtergrond. Het is nog niet genoeg om de ‘waterval9’ in het secundair te compenseren maar het gaat de goeie richting uit. Ook zeer goed nieuws is dat ik steeds meer allochtone studenten zie in ‘mijn’ publiek. Maar ook dit is nog niet genoeg om recht te trekken wat scheef loopt in het secundair.

Ik zie ook slecht nieuws: de ‘risico-kinderen’ waar we het over hadden in het kleuter, lager en secundair zijn jongvolwassenen geworden. Maar de risico’s zijn gebleven. Ik zie zelf, jaar na jaar, te weinig doorstroom en uitstroom van jongeren uit die categorieën.

Tot besluit nemen we nog eens de hele ‘race’ in beeld. Het is duidelijk geworden dat de slogan ‘democratisering’ van het onderwijs een lege doos is. Wie ‘start met voorsprong’, eindigt met voorsprong. Wie van huis uit minder kansen heeft, heeft minder kansen om de race met succes uit te lopen. (Opgelet: dit zijn allemaal macro-analyses. Dit zegt niets over de kansen van één individu.) Een aantal sociologen spreekt daarom liever van ‘massificatie’ van het onderwijs: het klopt dat meer jongeren een diploma halen maar de sociale ongelijkheid blijft bestaan. De sociale afkomst blijft heel sterk bepalend voor de kansen van jongeren in het onderwijs. Hirtt (2013:46) formuleert het kernachtig: ‘Veel ouders (en leerkrachten) zijn ervan overtuigd dat meisjes beter werken op school dan jongens. Statistisch blijkt dat te kloppen. … Maar het gemiddelde verschil tussen de scores van jongens en meisjes blijkt … tien keer minder te bedragen dan het verschil tussen de 25% ‘rijkste’ en de 25% ‘armste’ kinderen. Wanneer u zich dus kunt voorstellen welke voorsprong meisjes op school hebben, … vermenigvuldig die voorstelling dan met tien: dat is de voorsprong van de meest welstellende leerlingen op de armste.’ Mark Elchardus (in de inleiding) blijkt dus gelijk te hebben: kinderen van laaggeschoolde ouders hebben het bijzonder moeilijk om zelf door te dringen tot de ‘stand’ van de hogergeschoolden. We gaven een veel te korte schets van de hindernissen die ze ontmoeten tijdens de onderwijs-race. We persen heel deze paragraaf in twee zinnen, dit is de ‘take home message’:

Democratisering van het onderwijs is maar schijn. Spreek liever van massificatie. Ons onderwijs reproduceert de sociale ongelijkheid.

9 Indien nodig: uitleg in de les, vraag er naar!

Page 73: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 67

Is sociale ongelijkheid merkbaar in de manier waarop we wonen?

Natuurlijk! Dat zie je toch als je gewoon rondwandelt. Of kijk eens op immoweb, hoeveel verschil er bestaat in de huizen waarin wij wonen.

Te koop: Jemeppe, 27.000 euro Lasne: 4.500.000 euro

Maar er is veel meer ongelijkheid dan wat je ziet op de markt van de koopwoningen. Een kort overzicht. Een kleine driekwart van de Vlamingen bezit een eigen woning. Vaak gaat dat ten koste van grote financiële inspanningen. Zeker nu de woningprijzen sterk zijn gestegen, weegt de afbetaling van de lening zwaar op het budget. Dat wordt een groot probleem voor jongeren. De volksmond zegt ‘je moet al met twee gaan werken om een huis te kunnen kopen’. Maar de investering is wel de moeite waard. De ‘baksteen’ in de maag is bevorderlijk voor de bestaanszekerheid. De vaste woonkosten vallen grotendeels weg als het huis is afbetaald. Vooral voor bejaarden met een klein pensioen maakt dat vaak het verschil tussen net boven of net onder de armoedegrens.

Een aantal categorieën slaagt er echter niet in om een eigen woning te verwerven: alweer laaggeschoolden en allochtonen. Maar hier zien we ook alleenstaanden en zeker éénoudergezinnen. Logisch: één inkomen is vaak onvoldoende om een afbetaling te kunnen dragen. Deze mensen zijn dus aangewezen op de huurmarkt. Maar huren is duur, en de huurprijzen zitten al jaren in de lift. Op de private huurmarkt zijn de mensen verplicht om een relatief groot deel van hun inkomen te besteden aan huur. Het laagste deciel uit de inkomensverdeling besteedt ruim één derde van het inkomen aan naakte woonkosten. Daar komt nog eens 10% bij aan verlichting en verwarming. Dus méér dan 40% van het inkomen gaat naar ‘wonen’. Het resultaat is dat 51% van de private huurders wettelijk recht heeft op een sociale woning. Het gaat om 282.000 gezinnen (Heylen,2016:38, cijfer voor 2014). Hun aantal stijgt voortdurend: in 2005 waren ze nog maar met 183.000 gezinnen (Heylen,2016:36). Vlaanderen heeft te weinig sociale woningen: zo’n 150.000. Jaarlijks worden er zo’n 2000 bijgebouwd (www.armoedebestrijding.be). Ruim onvoldoende dus om aan de grote vraag te voldoen. Het gevolg is… wachtlijsten. Cijfers hierover zijn nauwelijks bij te houden, zo snel is de stijging: in 2016 waren 125.000 ‘wachtenden voor u’, een stijging met maar liefst 20% tegenover 2015. (DS 10-7-2017)De gemiddelde wachttijd bedraagt 2 tot 5 jaar. De sociale stratificatie wordt dus bijzonder duidelijk als we kijken naar ‘wonen’. In de les bekijken we een interview dat deze scheefgetrokken situatie probeert te verklaren.

Page 74: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 68

Als we maar gezond zijn? Er is een sterke samenhang tussen een lage positie in de sociaaleconomische stratificatie en moeilijkheden op gebied van gezondheid. Op twee manieren. Ten eerste: de ongunstige levensomstandigheden van deze categorieën maken hen meer vatbaar voor ziekte. Het begint al bij de voeding: gezonde voeding is duurder en het vraagt enige kennis en bewustzijn om gezonder te eten. Het gaat verder via huisvesting: de goedkoopste woningen zijn vaak minder gezond: vochtproblemen, kleine en vervuilde ruimtes waar men met velen dicht op elkaar woont, dus hygiëneproblemen, uiteraard geen tuin, vaak gelegen in meer vervuilde zones in de stad, geen sportaccomodatie in de buurt, enz. Daarnaast zijn er sociale en psychische factoren die de gezondheid nadelig beïnvloeden: het gebrek aan toekomstperspectief, geen of sporadisch werk, alleen toegang tot vuil, gevaarlijk en ongezond werk. Onderzoekers spreken zelfs onomwonden van de stress van de armoede.

Ten tweede: ook al zijn de gezondheidsproblemen groot, deze mensen maken minder gebruik van de gezondheidszorg. Ook hier is het probleem grotendeels financieel van aard: 7% van de huishoudens uit de hoogste inkomenscategorie verklaart in onderzoek financiële moeilijkheden te ondervinden als gevolg van gezondheidsproblemen. In het laagste deciel loopt dat op tot bijna 70%. Het gaat om de kosten van de dokter, de apotheker, de tandarts, kosten voor een bril… Op de achtergrond speelt vaak het probleem van de verzekering. Een private aanvullende ziekte- of hospitalisatieverzering is financieel alleen mogelijk voor mensen uit de (betere) middenklasse. Mensen uit lagere strata hebben vaak al moeite met de verplichte ziekteverzekering (mutualiteit). Tienduizenden mensen zijn, zoals men dan zegt ‘niet in orde met de ziekenkas’.Deze mensen zijn niet in orde met hun bijdrage of met hun administratieve verplichtingen. Dat heeft dan weer te maken met hun precaire positie op de arbeidsmarkt of het ‘heen en weer zwalpen’ tussen verschillende statuten. Ik heb ooit een deskundige horen getuigen: ‘Het ergste wat iemand kan overkomen op gebied van sociale zekerheid is dat hij terecht komt op de wip tussen werkloosheid en ziekte- en invaliditeitsverzekering. Om je rechten te kunnen doen gelden in het ene stelsel, moet je voldoen aan voorwaarden in het andere, en weer terug. De wetgeving is zo complex en soms tegenstrijdig dat je in die situatie letterlijk van het kastje naar de muur moét blijven lopen. Een combinatie van Kafka10 en catch 2211’.

10 Auteur van beklemmende romans waar de hoofdpersoon terecht komt in een voor hem absurd en onbegrijpelijk universum.

Sociologisch gezegd: hij komt terecht in een situatie die hij niet betekenisvol kan interpreteren. ‘Kafkaïaans’ is een staande

uitdrukking geworden om aan te geven dat burgers hun weg niet meer vinden in een voor hen absurde en onverschillige

overheidsadministratie. We hebben in België (unicum!) een ‘staatssecretaris voor administratieve vereenvoudiging’ met als

opdracht de wetgeving eenvoudiger te maken. De slogan is ‘eenvoud maakt macht’. Het meldpunt waar burgers (of sociaal

werkers!!) kafkaïaanse toestanden kunnen signaleren vind je via www.kafka.be 11 Alweer een staande uitdrukking, dit keer naar de titel van de roman van Joseph Heller uit 1961 (USA). Een catch 22 is een

situatie waarbij je twee acties tegelijk moet ondernemen maar je kan niet beginnen aan de ene voor de andere is afgewerkt, én

andersom. Typisch voorbeeld zijn schoolverlaters die werk zoeken: als je een job wil, moet je ervaring hebben – om ervaring

op te doen moet je een job hebben. We hebben dit in zekere zin al besproken: het is een vorm van een no-win situatie in de

speltheorie.

Page 75: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 69

Nog verder op de achtergrond spelen culturele problemen. Je hebt heel wat kennis nodig van instellingen en papieren voor je kan krijgen waar je recht op hebt. Prof. Deleeck noemde dit in z’n lessen: je hebt een zeker bureaucratisch vermogen nodig. Bovendien is ‘naar de dokter gaan’ een grote culturele stap voor mensen uit de lagere strata. Ze komen terecht in een wereld waar andere gebruiken heersen, een ander soort taal wordt gesproken en waar je toch wat assertiviteit nodig hebt om je verhaal te laten overkomen of om verduidelijking te vragen. We vatten deze paragraaf samen in één gruwelijke waarheid:

Mensen uit lagere sociale klassen zijn vaker ziek en sterven jonger. Lees ook dit artikel: http://ongelijkheid.be/Ongelijkheid-in-levensverwachting?lang=fr

Page 76: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 70

6 Stratificatie is ook sociaal en cultureel, Pierre Bourdieu

Je kreeg twee keer het onderwerp socialisatie op je bord: de klassieke benadering en een modernere, de Symbolische Samenleving. Dat gaan we ook doen met stratificatie. Het vorige hoofdstuk bevatte elementen uit het klassieke verhaal over stratificatie. Die zijn vooral sociaaleconomisch. Nu, met Bourdieu, gaan we meer de sociaalculturele toer op. Wat Bourdieu hierover schreef, werd zo populair dat veel mensen zijn ideeën gebruiken zonder de oorsprong te kennen. Er zijn weinig sociologen die het zo ver brengen. De kern van zijn verhaal is nochtans heel eenvoudig:

Sociale ongelijkheid is niet alleen zichtbaar in economisch kapitaal. Er bestaat ook sociaal en cultureel kapitaal.

Nog even dit: Bourdieu (gestorven in 2002) was een Fransman. En ja, het is een vooroordeel, maar toch: Franse wetenschappers hebben de neiging om de dingen moeilijk en heel abstract te formuleren. Ik heb geprobeerd om dat zo begrijpelijk mogelijk te ‘vertalen’ in de volgende bladzijden. Maar ik vrees dat extra uitleg in de les zeker nodig zal zijn. Aarzel niet om vragen te stellen! Wat zijn de kernideeën van Bourdieu? Wij spraken eerder van gestandaardiseerde interactiepatronen en van instituties. Bourdieu gebruikt een begrip dat in dezelfde richting gaat: habitus. Een habitus is een manier van zijn en denken die mensen ontwikkelen binnen een bepaald domein in het leven. Een habitus omvat gedragingen, smaak, attitude, opinies en meer algemeen leefstijl. De habitus wordt geïnternaliseerd door interacties met anderen. Dat gebeurt in het milieu van herkomst. Dat lijkt op wat wij primaire socialisatie noemden. De habitus wordt gestandaardiseerd en wordt duurzaam. Hij gaat een eigen leven leiden. Dat lijkt erg op onze instituties. Tot dusver weinig nieuws: ook Bourdieu beschrijft dat het individu de samenleving maakt.

Een belangrijk nieuw ‘onderdeel’ in zo’n habitus is smaak. Lees even mee uit een reader over Bourdieu (verschenen kort na zijn overlijden, om de balans op te maken).

Met een satanisch genoegen sloopt Bourdieu heilige huisjes en doorbreekt hij allerlei taboes. … ondergraaft hij de stelling dat de smaak voor kunst die de culturele elite ten toon spreidt is aangeboren. … [hij beweert daarentegen] dat die smaak een pure arbitraire aangelegenheid is. (…) Vervolgens brengt hij de kennis van en de voorkeur voor schone kunsten in relatie met de even willekeurige smaak voor kleding, meubels en dagelijks voedsel. Zijn laatste belangrijke betoogstap luidt dat verschillen in gedrag, smaak en leefstijl de bestaande sociale verschillen tussen groepen, klassen … objectiveren en legitimeren en daardoor helpen reproduceren. (Mart-Jan De Jong, 2003:61).

Page 77: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 71

Met objectiveren bedoelt deze auteur ‘tot object / voorwerp maken’. Het is een manier om te zeggen dat de verschillen in smaak duurzaam worden en een eigen leven gaan leiden. Dus er staat: de (bijvoorbeeld) laaggeschoolde werkloze bevindt zich op een andere plaats in de sociaaleconomische hiërarchie dan de hooggeschoolde manager. Het verschil tussen die twee mensen is financieel-economisch van aard. Bourdieu benadrukt nu dat die twee ook een verschillende smaak hebben: voor kunst, kleding, meubels, voedsel12… Hij hecht enorm veel belang aan die verschillen in smaak. Smaakverschillen zorgen ervoor dat sociaal-economische verschillen worden geobjectiveerd (dus duurzaam – blijvend worden) en gelegitimeerd (verantwoord, gerechtvaardigd, als normaal aanvaard). Daardoor blijven die verschillen bestaan: ze worden gereproduceerd. Het resultaat is een nuancering van het begrip stratificatie. In de klassieke sociologie gaat daarbij vooral aandacht naar sociaaleconomische factoren. Daarbij staat één factor centraal: geld. Men ziet wel dat daar andere dingen aan vasthangen, wat wij ook besproken hebben: beter en interessanter werk, hoger opleidingsniveau, mooier wonen, langer gezond blijven enz. Maar het centrale begrip blijft ECONOMISCH KAPITAAL. Tussendoor, voor een goed begrip: kapitaal moet je zien als ‘iets’ wat je hebt. Door het nuttig te gebruiken (te ‘investeren’) zal je er na verloop van tijd meer van hebben. Kapitaal heeft altijd de neiging om te groeien. Als je er verstandig mee omgaat. Bij Bourdieu komen er twee vormen van kapitaal bij (en nog een paar nuances er boven op): CULTUREEL KAPITAAL:

• De habitus en de goede smaak die je van thuis hebt meegekregen. Schone kunsten, gastronomie, mode, design, etc horen daarbij maar het is veel ruimer.

• Goed opgeleid zijn hoort er zeker ook bij. • En zeer moeilijk grijpbaar maar ontzettend belangrijk: cultureel kapitaal bevat

een zekere attitude: meer optimisme over je eigen kansen, zelfzekerder, meer geloof in eigen kunnen, meer gedisciplineerd, een hoger arbeidsethos, meer meritocratisch ingesteld, enz.

SOCIAAL KAPITAAL:

• Het sociale netwerk, de ‘juiste mensen’ kennen, je weg weten in de wereld. Wie veel sociaal kapitaal heeft, zal makkelijker aan een goeie job raken en sneller carrière maken.

• Wellicht ook meer toegang tot ‘de macht’ (economisch, politiek, sociaalcultureel, deskundigheidsmacht, zie par. 3.1) waardoor je je eigen positie in de stratificatie kan verbeteren.

12 Het verbaast me dat taal zo weinig wordt benadrukt. Is dat ook geen onderdeel van de habitus, geïnternaliseerd in de jeugd,

bepaald door het milieu waarin je opgroeit en hét instrument bij uitstek om het verschil te tonen tussen jezelf en wie van een

lagere klasse is? Stof voor discussie.

Page 78: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 72

ECONOMISCH, CULTUREEL en SOCIAAL kapitaal. Dat zijn de belangrijkste begrippen. Verder sprak Bourdieu ook over SYMBOLISCH kapitaal. Mensen met meer symbolisch kapitaal (de elite dus) zullen ‘symbolisch geweld’ gebruiken. Dat bestaat uit allerlei technieken om de eigen ‘definitie van de situatie’ (zie hf 1) als de enige juiste voor te stellen. Anders gezegd: de elite gebruikt symbolisch geweld om haar habitus en smaak als ‘beter’ voor te stellen. Daardoor stellen zij hun hogere positie als gerechtvaardigd voor. Dat noemden we zonet nog ‘legitimeren’ van de sociale ongelijkheid. Het is geen toeval dat Elchardus de term Symbolische Samenleving gebruikt: hij gebruikt de ideeën van Bourdieu als één van de inspiratiebronnen voor zijn theorie. Bourdieu lanceerde ook de term LINGUISTISCH kapitaal: het vermogen om de taal van de elite te begrijpen én zelf te gebruiken. Laten we dat gewoon taal-vermogen noemen. Dit heb je nodig om ‘het te maken’ in het beroepsleven: vlot en snel een gesproken en geschreven tekst begrijpen en de hoofdzaken onthouden. Daarnaast moet je natuurlijk zelf vlotter, genuanceerder en overtuigender kunnen spreken en schrijven. Dit heb je ook nodig vanaf het eerste leerjaar en het zal je kansen bepalen in de ‘onderwijsrace’ die we eerder bespraken. Herinner je dat de sociale wetenschappers ‘taal van de moeder’ gebruiken als één van de indicatoren om een risico-kind te herkennen. Ze verwijzen daarmee direct naar de ideeën van Bourdieu over cultureel kapitaal en taal-vermogen13. Andere sociologen hebben nog meer begrippen gelanceerd die hieraan verwant zijn. Ik geef er één mee omdat het belangrijk is voor sociaal werkers: BUREAUCRATISCH VERMOGEN. Dat is de vaardigheid om je weg te vinden in de administratieve en juridische complexiteit van de wereld. Het gaat o.m. over je rechten kennen, weten hoe je in orde moet zijn met allerlei regels en wetten: mutualiteit, tewerkstelling, allerlei vergunningen die je nodig hebt in het leven tot en met exact weten hoe je zo voordelig mogelijk je belastingaangifte invult. (En dat is ingewikkeld in België: met een token of een e-ID inloggen op tax on web en een hele reeks codes invullen.) De hoofdzaken van de kernideeën, voor we verder in detail gaan:

Kapitaal is economisch, cultureel en sociaal.

Ojectiveren, legitimeren, reproduceren, dat doen smaakverschillen met de sociale ongelijkheid.

Hoe kunnen smaakverschillen de sociale ongelijkheid reproduceren?

Dit werkt als volgt: de hogere klassen hebben de mythe in het leven geroepen dat hun visies, manieren van doen, smaken en voorkeuren beter zijn dan die van de rest van de bevolking, omdat zij van nature over een talent voor goede manieren en goede smaak zouden beschikken.

13 Het is om die reden waarom we binnen KdG zoveel aandacht besteden aan taal-ondersteuning voor studenten. We willen

studenten die met minder linguïstisch kapitaal instromen evenveel kansen geven om hun diploma te halen.

Page 79: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 73

Ze hebben bovendien kans gezien hun habitus, gedrag, taalgebruik en leefstijl tot officiële norm te verheffen, zodat ze worden ondersteund door het onderwijs en andere maatschappelijke instituties. Dit heeft tot gevolg dat iedereen die niet uit die bevoorrechte kringen afkomstig is direct op een achterstand wordt gezet, wat de reproductie van de sociale ongelijkheid een stuk eenvoudiger maakt. Temeer omdat de achtergestelden ook zelf in die mythen gaan geloven… (o.c.:61) Daarmee hebben alvast de hoofdzaak: De sociale stratificatie is niet alleen een kwestie van economische verschillen (en economische strijd). Het gaat ook om verschillen in smaak en habitus. De ‘goede’ smaak van de hogere strata is één van de elementen waarvan zij zich onderscheiden van de lagere strata. Met een slogan: cultuur is een machtsmechanisme, niet financieel-economisch maar symbolisch. … het feit dat een bepaalde groep er is in geslaagd haar taal14, smaak en leefstijl tot de norm te verheffen die geldt in alle belangrijke sociale instituties, zoals bijvoorbeeld het onderwijs. (…) wordt die vorm van overheersing naar voren geschoven als de belangrijkste verklarende factor voor het ontstaan van een milieubepaalde selectie voor de hogere vormen van onderwijs. (o.c.63) …Hij stelt niet alleen vast dat klassenfracties verschillen qua leefstijl en smaak , maar toont aan dat die verschillen een cruciale rol spelen bij het op afstand houden van de mensen uit de lagere klassenfracties met een grote stijgingsdrang. Er wordt dus niet alleen getwist over smaak, maar die twist over smaak wordt ook als wapen gebruikt. … Zo hangen culturele distinctie en sociale distantie nauw met elkaar samen… (o.c.:70) Hier wordt even met woorden gespeeld: met culturele distinctie bedoelt de auteur dat de ‘betere klassen’ zich onderscheiden door hun betere smaak. Dat helpt bij het instandhouden van sociale distantie: afstand, verschil in hiërarchie15. De auteur vervolgt met te beweren dat de dominante klasse het net door die culturele verschillen makkelijk heeft in het leven: Ze hoeven slechts te zijn wie ze zijn. Hun habitus wordt overal geaccepteerd. Dat levert al bij de start een voorsprong op. Bovendien krijgen ze op weg naar een fraaie maatschappelijke positie nog vaker een voorkeursbehandeling en de nodige duwtjes in de rug.(o.c.:71) Niet zo voor de minder bevoorrechten … …Als zij door de mensen uit de hogere klassen geaccepteerd willen worden, moeten zij hun gedag in velerlei opzichten veranderen. Die verandering zal ingrijpend zijn, omdat zij sociaal bepaalde, doch geliefde smaken en voorkeuren moeten inwisselen voor zaken waaraan zij helemaal niet gewend zijn.

14 Taal als onderdeel van de habitus van de ‘betere klasse’ en als middel om de sociale ongelijkheid te reproduceren. Kennen

wij (in Vlaanderen) daar geen goed voorbeeld van? 15 Inspiratie is de titel van het belangrijkste boek: La distinction, critique sociale du jugement, 1979

Page 80: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 74

Zij kunnen weinig anders dan proberen de leefstijl van de dominante groepen te imiteren en de bijbehorende smaak te ontwikkelen. Proberen ze dat niet, dan plaatsen ze zich definitief buiten de race om de aantrekkelijkste maatschappelijke posities. Proberen ze dat wel, dan biedt het nog geen garantie voor succes, maar slechts een kleine kans van slagen, omdat hun ‘geringe’ afkomst zich van tijd tot tijd zal verraden. Daardoor worden deze sociale klimmers door de elite alsnog geclassificeerd en geëtiketteerd als strebers en parvenus… (o.c. 71) Bekeken vanuit een lagere positie in de hiërarchie, een ‘lagere’ sociale klasse … wil altijd een goede indruk maken, liefst een indruk die niet bij haar klasse behoort, maar wel bij de klasse daarboven. … Ze wil ergens bijhoren waar ze niet kan bijhoren, omat ze over te weinig financieel en cultureel kapitaal beschikt. (o.c. 71)

We gaan nu wat meer in detail en bespreken de inhoud van de smaakverschillen, de oorsprong, de internalisering en de manier waarop ze mee de stratificatie vormgeven. Wat is de INHOUD van de smaakverschillen? Bourdieu baseert zich op enquêteresultaten om de smaakverschillen in kaart te brengen. Zo heeft hij gepeild naar de kennis van en voorkeur voor Das Wohltemperierte Klavier, een compositie van J.S. Bach uit 1722. Dat was goed gekozen van Bourdieu want het werk is niet gecomponeerd om mooi te zijn. Het was eerder een stuk waarmee Bach een aantal van zijn muzikaal-theoretische concepten wilde verklanken. Enfin, behóórlijk abstracte muziek, al zal je de eerste prelude vast wel (her-)kennen. Daarnaast peilde Bourdieu naar de kennis van en voorkeur voor Die Schöne Blaue Donau, van Johann Strauss, uit 1864. Opnieuw goed gekozen: populair klassiek, zeer concreet en herkenbaar, met een stevige beat en uiterst dansbaar, al denken jullie daar anders over. De verschillen in voorkeur waren duidelijk: van de ondervraagde ambachtslui en winkeliers apprecieerde 2% Bach en 50% Strauss. Bij hooggeschoolden was de score: Bach 30%, Strauss 4%. Soortgelijke verschillen worden zichtbaar in andere kunsttakken… … er verschillende reacties mogelijk zijn op het aanschouwen van beeldende kunst, reacties die typerend zijn voor bepaalde milieus. Allereerst zijn er de naïeve kijkers. Zij zien alleen de concrete betekenis, bijvoorbeeld een landschap, een naakt, een stilleven met fruit dat net echt lijkt. (…) Vooral de mensen uit de lagere sociale klassen, de handarbeiders en de mensen met weinig opleiding houden van concrete, realistische schilderijen. (…) In de ogen van de elite is de te concrete en te realistische schilderkunst geen echte kunst, omdat ze de mensen dwingt tot een primaire, lichamelijke, zintuiglijke reactie die de weg naar … een ‘hogere’ beleving van het werk als kunst blokkeert. Mensen met veel cultureel kapitaal weten abstracte kunst wel te appreciëren. ( …) Zij weten iets boeiends te zeggen over het kleurenpalet of de compositie. Ze zeggen dat het kunstwerk hen in een bepaalde stemming brengt. … Ze weten tot welke stroming het schilderij behoort…

Page 81: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 75

Wat is de oorsprong van de smaakverschillen?

Over de oorsprong van dit verschil in smaak zegt Bourdieu dat het … … voortkomt uit overvloed en rijkdom. Doordat in hofkringen destijds het naakte overlevingsprobleem is overwonnen, kregen de mensen daar ruim de tijd voor het leren waarderen van kunstuitingen. Binnen het aangename raamwerk van een comfortabel leven konden de bevoorrechten afstand nemen van de dagelijkse zorgen over het eigen levensonderhoud. … In die situatie kon de elite zich verdiepen in zaken die van geen enkel economisch nut zijn, zoals ‘beschaafde’ manieren en uitgebreide kledingvoorschriften, voor spel en sport, kunst en muziek, terwijl de rest van het volk zich noodgedwongen intensief met het produceren en verwerven van voldoende voedsel moest bezighouden. Het vermogen van de huidige elite om kunst te herkennen en te waarderen, kent dus een lange geschiedenis van overerving. (…) Omdat de leden van de elite geen zwaar of vuil werk hoefden te verrichten, konden zij zich ook de luxe permitteren van kwetsbare stoffen te dragen. Aangezien ze na zware lichamelijke arbeid geen honger kregen, konden ze zich veroorloven alleen verfijnd voedsel te eten, dat op appetijtelijke wijze werd gepresenteerd en over vele gangen werd verspreid. Voor boerenknechten, mijnwerkers, metselaars en sjouwers gold dat niet. Zij hadden behoefte aan veel voedsel dat de maag vult en de spieren kracht geeft. Ze hadden ook behoefte aan functionele kleding, aan kleding die tegen slijtage , vuil werk en wisselende weersomstandigheden bestemd was. (o.c.: 64 & 68) Even vooruitlopen op de evaluatie straks: dit heeft Bourdieu hoogstpersoonlijk van de pot gerukt. Het is pure speculatie. En dan nog Frans-chauvinistisch ook. Makkelijk om te blokken is het wel. Onthou: Bourdieu ziet de smaakverschillen ontstaan bij de adel in het paleis van Versailles, voor de Franse Revolutie. Maar hij kan dat niet bewijzen.

Dit alles heeft niets met een intuïtief invoelingsvermogen te maken, maar alles met een in de jeugd verworven capaciteit die meestal sterk met iemands milieu van herkomst samenhangt. (o.c.:67)

Page 82: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 76

Wat zegt Bourdieu over socialiseren? Voor ons is socialiseren het doorgeven én aanleren van de cultuur. Het resultaat was continuïteit voor de samenleving en identiteit voor het individu. Bourdieu legt een ander accent: socialiseren is volgens hem het doorgeven én aanleren van de smaak van je thuismilieu. Het resultaat is continuïteit in de sociale stratificatie: de hogere klassen zullen ‘hoger’ blijven omdat zij hun goede smaak doorgeven aan hun kinderen. Die relatie tussen arbeidsomstandigheden en kleding of eetgewoonten werd op volgende generaties overgedragen , zelfs nadat het fysieke werk inmiddels lichter was geworden. (…) Het is de werking van de habitus die verklaart waarom voorkeuren voor voedsel tegenwoordig geen afgeleide meer zijn van arbeid en inkomen, maar van een geërfde levensstijl. (o.c. 64) … binnen een milieu … dat werd gekenmerkt door goed opgeleide en cultureel gevormde ouders, door meer dan voldoende geld en waarschijnlijk ook door de nodige veelal geërfde kunstvoorwerpen… binnen een milieu dat rijk was aan cultureel kapitaal. (o.c.:64) … Ze zijn opgegroeid in huizen met kunstwerken… Ze hebben samen met hun ouders musea bezocht en naar klassieke muziek geluisterd. Wellicht hebben ze viool- of pianoles gehad. In elk geval werd in hun directe omgeving vaak met een zekere deskundigheid over kunst gesproken. Daarom is hun ‘gave’ om kunst juist te interpreteren niets meer dan een exhibitie van tijdens hun leven opgebouwde en geïnternaliseerd cultureel kapitaal. (o.c.:65) Bourdieu blijft benadrukken dat er een verschil is en blijft tussen het op latere leeftijd aanleren van kennis over kunst en cultuur, en het met de paplepel ingegoten krijgen. In dat laatste geval wordt het een integraal en vanzelfsprekend onderdeel van de habitus. (o.c.:73) Kan een gewone volksmens met veel studie en hard werk bij de hogere klasse raken? Dat zullen velen wel willen. Maar Bourdieu zegt dat het maar héél af en toe mogelijk is. Voor de grote massa gewone mensen is hij heel scherp: hoeveel moeite ze ook doen, de hogere klasse zal hen altijd op een afstand houden. Dat doen ze door hun ‘betere’ smaak. Wat ze tegelijk doen is de gewone mensen wijsmaken dat het wél kan. Daardoor gaan gewone mensen heel erg hun best doen: studeren en hard werken. Dat is nuttig voor de maatschappij. Zo hebben we een massa mensen die hard willen werken voor weinig geld, omdat ze hopen daardoor verticale sociale mobiliteit te realiseren. Bourdieu heeft daar een prachtig woord voor. We leven in een …

Meritocratische illusie! In een samenleving waarin formeel kansengelijkheid heerst en de standenstructuur doorbroken lijkt, blijkt niet zelden dat bij gelijke geschiktheid voor een bepaalde positie –geobjectiveerd door hetzelfde opleidingsniveau en een vergelijkbare ervaring- juist het sociale en culturele kapitaal de doorslag geven.

Page 83: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 77

De juiste relaties en de juiste manieren tillen de mensen met de gunstige sociale herkomst … over de hoge carrièredrempels. … Door deze processen wordt de nauwe samenhang tussen de betere sociale positie en de juiste habitus, leefstijl en smaak in stand gehouden. (…) Zo gaat het idee postvatten dat alleen mensen die over bepaalde culturele vaardigheden beschikken, geschikt zijn voor hogere functies. Zo wordt tevens de afstand tussen de verschillende sociale klassen benadrukt. (o.c.:72). Die habitus heb je nochtans nodig om toegang te krijgen tot een hogere functie. … Het toelaten van enkele binnendringers uit de lagere regionen … levert wat nieuw bloed voor de stambomen van de elite. Veel belangrijker is dat deze beperkte openheid de meritocratische illusie levend en de achterblijvers koest houdt. (…) De ongelijkheid is onontkoombaar, te meer daar culturele processen de sociale processen ondersteunen en versterken. Bourdieu stelt met grote stelligheid dat de door hem beschreven en verklaarde gevechten om het behoud van bevoorrechte posities een universeel verschijnsel vertegenwoordigen, die hooguit kleine verschuivingen in de sociale pikorde opleveren.(o.c.:76) Verticale mobiliteit lukt alleen voor uitzonderingen. Daardoor blijft de meritocratische illusie heel en wordt de sociale stratificatie gereproduceerd. Is Bourdieu geen linkse rakker die we best opzij schuiven? Een linkse rakker is hij zeker. Zijn verhaal is hyper-mega-turbo-kei maatschappijkritisch. Opzij schuiven gaan we niet doen. Tenslotte heeft hij heel veel andere sociologen geïnspireerd (waaronder ‘onze’ Elchardus). Maar we gaan ‘m wel eens stevig kritisch bekijken. De kritiek die nu volgt is deels persoonlijk en deels gesprokkeld uit de massa’s literatuur over hem. Dit zijn meningen, je moet er niet jouw mening van maken. Blijf zelf nadenken! De meritocratische illusie is overdreven. Het is in onze samenleving best wel mogelijk om door studie en hard werk hogerop te raken, ook (en misschien makkelijker) cultureel en sociaal. Bovendien hebben we allerlei acties, wetgeving en organisaties die gericht zijn op het bevorderen van meer kansen-gelijkheid of het bestrijden van discriminatie. Maar ergens klopt het toch ook: we blijven zitten met bevolkingscategorieën waar mensen het heel moeilijk hebben om voor zichzelf een beter leven uit te bouwen. Herlees nog eens wat we gezegd hebben over hoe onderwijs de ongelijkheid reproduceert. Geen democratisering maar massificatie, weet je nog? Bourdieu is meer een speculatieve filosoof dan een empirische sociale wetenschapper. Hedendaagse sociologen bouwen hun verhaal op cijfers, massa’s statistieken. Bourdieu deed dat niet. En toch… veel van zijn eerder speculatieve verhalen zijn later, door anderen, met degelijk cijfermateriaal onderbouwd. Denk alleen maar aan Elchardus en zijn verhaal over de Symbolische Samenleving: dat gebruikt ideeën van Bourdieu maar het is wel zeer stevig empirisch onderbouwd.

Page 84: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 78

Puur speculatief is zijn verklaring voor de oorsprong van de smaakverschillen bij de adel in Versailles voor de tijd van de Franse Revolutie. Dat deel van zijn verhaal neemt niemand nog au sérieux. Zelfs de andere chauvinistische Fransen niet. Het is als die primitieve pseudo-toepassingen van de evolutietheorie van Darwin die verklaren waarom mannen wel- en vrouwen niet kunnen kaartlezen. Niveau: nul! Goed voor de Flair! (oei, sorry dames). Bourdieu denkt heel hiërarchisch. Alsof alle mensen alleen maar de bedoeling hebben om hogerop te komen en deel te gaan uitmaken van de elite. Ik in ieder geval niet. En in mijn vriendenkring zie ik heel veel mensen met een doodgewoon jobke (in de sociale sector, in allerlei voorzieningen …) die daar heel tevreden mee zijn. Ik denk dat die mensen allemaal gelijk hebben: je wordt niet automatisch gelukkig van hogerop raken. Je wordt gelukkig als je een job kan doen waar je heel erg in kan geloven en waar je kan samenwerken met heel sympathieke mensen. Bourdieu is een kind van zijn tijd. Zijn belangrijkste boek (‘La distinction’) verscheen in 1979. Dat betekent dat zijn ideeën gerijpt zijn tijdens de golden sixties, de jaren van schijnbaar onbeperkte welvaart voor iedereen, de verzorgingsstaat op z’n hoogtepunt. Zijn bijdrage aan de sociologie is van blijvend belang, vooral omdat hij aantoont dat sociale ongelijkheid niet alleen een kwestie van materiële armoede is. Maar ondertussen zijn de tijden veranderd: in de golden sixties leek het er even op dat de welvaart zo sterk gegroeid was dat iedereen er weldra in zou delen. Er zouden, zo dacht men toen, nog wel materiële verschillen tussen mensen blijven bestaan maar echte armoede zou verdwijnen. Die maatschappelijke context verklaart mogelijk de interesse van Bourdieu voor de sociale en culturele aspecten van de sociale stratificatie. Vandaag klinkt zijn verhaal ‘sympathiek maar een beetje naïef’. We hebben na Bourdieu economische crises gekend, en nog geen klein beetje: het begon bij de twee crises in de jaren 1970 (vaak verkeerd voorgesteld als de ‘oliecrisis’). En de voorlopig laatste crisis is die van 2008 die we tot vandaag voelen. Daardoor hebben het beleid en de sociale wetenschappen de focus weer verlegd: van het sociaal-culturele (zoals Bourdieu) terug naar de harde economische realiteit. Die moderne focus vind je terug in volgend hoofdstuk.

Page 85: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 79

7 De 21e eeuw: harde economie, harde samenleving

7.1 De feiten: naar een neoliberale economie

Hoe is onze economie zo ‘hard’ geworden?

Hedendaagse maatschappijwetenschappers vertrekken van de empirische vaststelling die je zelf ook wel ziet: de sociale ongelijkheid is de laatste jaren ontzettend toegenomen. Van de super-bonussen waarmee topmanagers vaak in het nieuws komen tot het toenemend aantal bedelaars en daklozen. Maar je moet de economie en de geschiedenis beter bestuderen voor je ziet wat er echt aan de hand is. We maken er hier geen cursus economie of geschiedenis van. We proberen wel te begrijpen hoe onze economie van de 21e eeuw er uitziet en hoe het zo is gegroeid. Daarna bekijken we wat dat betekent voor de omgang met zwakkeren in de samenleving. We gaan onderzoeken wat er gebeurt met de ‘institutie solidariteit’, kijk het nog eens na in hoofdstuk 1. Tot de jaren 1960 – 70 zagen we overal in Europa een groei van de verzorgingsstaat. In sociologische termen: de institutie ‘solidariteit’ groeide. Dat werd zichtbaar in steeds meer sociale wetgeving en in een steeds breder wordend stelsel van uitkeringen en hulp voor mensen die uit de boot vielen. Het werd ook zichtbaar in de toename van heel wat voorzieningen voor een brede waaier aan doelgroepen: jongeren, bejaarden, gehandicapten, etc. Het duidelijkste voorbeeld: In 1974 werd het bestaansminimum ingevoerd. Dat was het zeer ambitieuze sluitstuk van de verzorgingsstaat. Het was een uitkering waarmee je een leven kon leiden boven de armoededrempel. De doelgroep waren mensen die nergens anders in de Sociale Zekerheid rechten hadden opgebouwd. Concreet: had je geen recht op een invaliditeitsuitkering, dopgeld, pensioen etc, dan kon je altijd terugvallen op het bestaansminimum. Het was een absoluut RECHT. Het was HARDE solidariteit (nogmaals: herbekijk hoofdstuk 1, paragraaf 3). Het kaderde helemaal in de solidaire tijdsgeest van toen: Iedereen – overal – altijd een absoluut recht op een inkomen. Niemand zou nog in armoede moeten leven. Dat was toen haalbaar omdat de economie het verschrikkelijk goed deed: van na wereldoorlog twee (1945) tot de grote crisis (vanaf 1973) kende de economie een groei die we nog nooit hadden meegemaakt. Jawel, de silver fifties en de golden sixties. Rock&Roll – time! Maar in de jaren 1970 ging het plots bergaf met de economie, en nog geen klein beetje. Je kent dat misschien onder de naam de ‘oliecrisis van 1973’. Vraag maar eens aan je ouders of grootouders. Zij herinneren zich vast wel de autoloze zondagen. (Autorijden was verboden omdat er te weinig olie was.) Overigens is de naam ‘oliecrisis’ niet helemaal juist. De problemen van de wereldeconomie zaten veel dieper. Daar gaan we hier niet op in, ik verwijs je naar een goeie cursus geschiedenis. De jaren 1970 waren de jaren van massale werkloosheid. Gevolg: de overheid kreeg minder belastinggeld binnen én moest bijzonder veel uitgeven aan werkloosheidsuitkeringen.

Page 86: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 80

Het werd al snel duidelijk dat het mooie liedje van de gulle en HARDE solidariteit niet lang meer zou duren. Het is niet in één klap gegaan: zeer geleidelijk aan veranderde het politieke en sociale beleid. Allerlei uitkeringen werden verlaagd of er werden voorwaarden aan gekoppeld. Dat gebeurde salami-gewijs, schijfje per schijfje. Hier geen details, wel even terug naar ons voorbeeld: in 2002 werd het bestaansminimum vervangen door het leefloon. Het bedrag van de uitkering is in al die jaren tot onder de armoedegrens gesukkeld. Je krijgt het leefloon ook niet meer als een RECHT. Er zijn nu voorwaarden aan verbonden. Je moet nu met het OCMW een ‘integratiecontract’ afsluiten. Daarin beloof je allerlei inspanningen te zullen doen om weer te integreren in de samenleving. Lees dit als: om weer voor jezelf te zorgen – ook financieel.

Vanaf de jaren 1970 verandert geleidelijk de tijdsgeest: Minder solidariteit met de zwakkeren.

Meer ieder voor zich. Sociale problemen worden geïnterpreteerd als eigen verantwoordelijkheid.

Het individueel schuldmodel wordt het dominante denken. Het wordt nog erger aan het begin van de 21e eeuw. Véél erger.

Die groeiende sociale ongelijkheid is een korte-termijn gevolg van de financiële crisis sinds 2008. Het begon eigenlijk al in de VS met de subprime crisis in de zomer van 2007. En om die te begrijpen moeten we nog even verder terug in de tijd: nine eleven 2001. De aanslagen in New York dreigden de VS in een economische crisis te storten. Het financieel beleid onder impuls van Alan Greenspan (voorzitter FED, eigenlijke ‘baas’ van financieel Amerika) wilde die crisis tegengaan door een beleid te voeren van extreem lage intresten. Daardoor konden heel wat Amerikanen toch een hypotheek nemen om een huis te kopen, ook al konden ze dat niet echt betalen. Gevolg: de prijzen van de huizen begonnen te stijgen omdat er veel vraag naar was. Duurdere huizen, duurdere leningen, nog meer mensen die dank zij de lage rentevoeten boven hun stand konden leven… Het was voor iedere deskundige duidelijk dat dit een zeepbel was die vroeg of laat moest uiteenspatten. De overheid had best kunnen tussenbeide komen om dit te vermijden maar Greenspan weigerde dat, om ideologische redenen. In 2005, toen de economische onweerswolken al donker en dreigend werden, zei hij nog in een speech: 'private regulation generally has proved far better at constraining excessive risk-taking than has government regulation'. Met andere woorden: de overheid mag absoluut niet ingrijpen. De vrije markt zal wel zelf haar problemen oplossen. Daarmee verwoordde Greenspan de economische visie van de wereldwijde elite: de sociaal corrigerende ingrepen van de overheid op de vrije markt zijn niet gewenst.

Dat is het neo-liberalisme van de 21e eeuw: Niet de overheid maar de vrije markt zal alle problemen oplossen.

Page 87: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 81

Nou, dat doet ze niet. Vanaf 2004 begonnen de interesten te stijgen en Greenspan greep nog steeds niet in. Massaal veel Amerikanen konden hun leningen niet afbetalen. De zeepbel spatte brutaal uiteen in de zomer van 2007 toen de huizen op korte tijd een heel stuk goedkoper werden. Veel van die ‘subprime’ leners moesten hun huizen verkopen. Daardoor kwam er een snelle en hevige waardedaling van die huizen én van de hypotheken waarmee die woningen waren gefinancierd. Normaal betekent dat een verlies voor de kredietverlenende bank. Maar de toestand was veel complexer: veel van die hypotheken waren herverpakt en gebundeld in allerlei risicovolle maar ondoorzichtige beleggingsproducten. De oorspronkelijke banken hadden die doorverkocht aan andere banken, pensioenfondsen, verzekerings-maatschappijen, vermogende burgers en zelfs landen. Onthou de hoofdzaak: teveel kredieten, winstbejag en hebzucht leidden naar een crisis waarin financiële instellingen op zeer korte tijd honderden miljarden verloren. En nog steeds weigerde de overheid om in te grijpen, omwille van ideologische redenen. Daardoor ontstond wantrouwen op de wereldwijde financiële markten. De crisis breidde zeer snel verder uit: naast particulieren en banken werden vanaf begin 2010 overheden het slachtoffer. Zij moesten massaal belastinggeld investeren om hun banken overeind te houden. Daardoor werden zij zelf het slachtoffer van het internationale wantrouwen op de financiële markten en konden ze nog zeer moeilijk (lees: alleen zeer duur) geld lenen. Het is de situatie waar we vandaag in leven. Griekenland en Spanje zijn het ergst getroffen. Maar ook Portugal, Italië, Ierland en mogelijk België liggen in de vuurlijn. Dat leidde tot grote besparingen in de zorg, de sociale sector, het onderwijs, de cultuur, het openbaar vervoer enz. De overheid zette een stap achteruit. Solidariteit met de zwakkeren in de samenleving kwam op de tweede plaats. Op nummer één staan economie, groei en vrije concurrentie. Voilà: een ‘harde’ (neoliberale) economie heeft een harde samenleving gecreëerd. Hoe verandert dit alles de institutie ‘solidariteit’? Gevolg voor elke sociaal werker: Je moet niet bang zijn voor werkloosheid. Dat komt omdat de komende jaren massa’s werknemers in jullie sectoren met pensioen zullen gaan. Je zal dus werk hebben maar het zal lastig werken zijn: de overheid zal blijven bezuinigen. Deskundigen voorspellen dat de overheid meer en meer organisaties in de sociale sector zal uitbesteden aan privé bedrijven. Dat is goedkoper voor de overheid, ze moet dan minder subsidies betalen. Herinner je ons verhaal over hedendaagse waarden? Individualisme en materialisme hebben we gezegd. Dat is de tijdsgeest vandaag. Die tijdsgeest zorgt samen met de economische problemen voor een ingrijpende verandering van de institutie ‘solidariteit’.

Solidariteit, zorg, opvang, hulp etc staan zwaar onder druk.

Oorzaken: de economische problemen en de tijdsgeest van individualisme en materialisme.

Page 88: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 82

Voorrang aan economische groei. Minder belang hechten aan solidariteit met de zwakkeren, ze moeten het zelf maar oplossen (of hun familie). Bezuinigingen. Zo veel mogelijk de vrije markt laten spelen. Het is een relatief jonge verandering in onze samenleving. Er zijn verschillende namen voor, al naargelang wie het wil benoemen. Al deze begrippen vormen één grote familie, ze gaan over dezelfde sociale realiteit:

• Individueel schuldmodel; • Voor wat hoort wat; • Vermarkting van de zorg; • Vermaatschappelijking van de zorg; • In Nederland: de participatiemaatschappij.

We zetten een paar kenmerken van deze vermarkting en vermaatschappelijking op een rijtje:

• Het is een ruim verspreide overtuiging dat het niet anders kan. Men noemt dat TINA-denken: there is no alternative. Hoe kan zo’n kille, individualistische en materialistische visie zo ruim verspreid raken en algemeen aanvaard worden? Zoek voor een sociologisch antwoord eerder in deze cursus: symbolische samenleving en symbolisch geweld sturen ons denken.

• De HARDE solidariteit (de absolute RECHTEN, door de overheid gewaarborgd)

wordt ZACHT. Opvang, zorg en ondersteuning worden gekoppeld aan voorwaarden of worden doorgespeeld naar de familie, de omgeving of privé liefdadigheid.

• Solidariteit komt daardoor terecht in een sfeer van commercialisering en

mediatisering. Niet de overheid, maar privé-initiatieven organiseren solidariteit, vaak met veel publiciteit in de media. Voorbeelden? Je kent ze allemaal.

‘Kom op tegen kanker’ organiseert allerlei liefdadigheidsacties om fondsen in te zamelen. Die worden dan geschonken aan initiatieven die misschien beter en meer systematisch door de overheid kunnen gesteund worden. Je bent waarschijnlijk fan van ‘Music for Life’. Heel Vlaanderen is tijdens de ‘warmste week’ in de ban van een liefdadigheids-initiatief van één radiozender. Het geld gaat wel degelijk naar goede doelen. Maar een systematisch beleid ontbreekt. De organisaties die de centen ontvangen zijn slachtoffer van willekeur: niemand garandeert dat er volgend jaar opnieuw centen zullen zijn. De HARDE solidariteit via beleid, wetgeving en rechten op subsidies wordt vervangen door ZACHTE solidariteit. Willekeur en onzekerheid zijn het gevolg. Wat een RECHT zou kunnen zijn, is een GUNST geworden. Dit is liefdadigheid zoals we die kenden in de 19e eeuw, de tijd van voor de verzorgingsstaat.

Page 89: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 83

Het valt trouwens op dat veel van die media-events gebeuren rond kerstmis. Ze zijn niets anders dan een hedendaagse variant van het aloude ‘haal eens een eenzame in huis’. Merk op dat de milde schenker of donor hier baat bij heeft. Veel Vlamingen krijgen een warm gevoel van binnen als ze kunnen meewerken aan zo’n goed doel. Goed voor het geweten in deze tijden van massale consumptie. Het wordt platte commercie wanneer supermarkten in die dagen van turbo-consumptie met veel medialawaai beloven een klein procentje van wat je bij hen uitgeeft door te storten aan één of ander goed doel.

• Privé-bedrijven mogen initiatieven ontwikkelen of overnemen. Vaak is dat op een

terrein waar vroeger de overheid actief was, als organisator of als subsidie-gever. Besef goed dat een privé-bedrijf in de eerste plaats WINST wil maken voor de aandeelhouders. Solidariteit, zorg, opvang worden hier een middel in plaats van een doel op zich. (Waar heb je dat nog gehoord? Precies: goal-displacement.) Voorbeelden? Twee, alleen al in Antwerpen: Het stadsbestuur heeft geprobeerd om ‘de Vaart’ te laten uitbaten door G4S. De Vaart is een inloopcentrum voor daklozen. G4S is een internationaal bedrijf. De deal is niet doorgegaan, mede door pressie vanuit het werkveld. Op de Linkeroever staat een nieuw forensisch psychiatrisch centrum. Mooi doel: mensen met een psychisch probleem of stoornis die een misdaad pleegden dààr opvangen in plaats van in de gevangenis. Het centrum wordt uitgebaat door privé-bedrijven (o.a. Sodexo, Parnassia). In de les nog meer detail over de commercialisering van de zorg en opvang van bejaarden. Onthou alvast de naam van één bedrijf dat deze ‘markt’ aan het veroveren is: Armonea.

• Uiteindelijk komt de verantwoordelijkheid terecht bij het individu of zijn

omgeving. Twee voorbeelden: gehandicapten worden niet meer fulltime opgevangen in een voorziening waar alle zorgen aanwezig zijn. Ze krijgen nu een budget waarmee ze zelf zorg kunnen ‘kopen’, op de vrije markt. Dat zorgt voor organisatorische en financiële problemen in die voorzieningen. Omdat het budget zeer krap berekend is, komt een deel van de last op de schouders van de familie van de gehandicapte. Vaak moeten zij inspringen, financieel én door zelf een deel van de opvang en zorg op zich te nemen. Ook in de jeugdhulpverlening zien we een beleid van ‘vermaatschappelijking’, meer detail in de les.

We spraken eerder over het symbolisch geweld waarmee deze benadering aanvaardbaar wordt gemakt bij het grote publiek, vaak ook bij professionals zelf in de sector. Het taalgebruik is hier verhullend mooi. Wie kan er nu tegen een participatiemaatschappij zijn? Het boekje (Decruynaere, 2013) waarmee de Vlaamse overheid dit beleid voorstelt en verdedigt gebruikt woorden als: desinstitutionalisering, community care, empowerment, kracht- en contextgericht werken, vraagsturing en respijtzorg. Het klinkt indrukwekkend. Het is ook niet allemaal te verwerpen als platte besparingen op de kap van de hulpbehoevende burger. Maar hier in deze cursus heb je deze evolutie leren plaatsen in een maatschappelijke context:

De vermaatschappelijking van de zorg kadert in het afbouwen van solidariteit en van de verzorgingsstaat.

De overheid trekt zich terug. Het individu en zijn omgeving krijgen meer verantwoordelijkheid.

Page 90: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 84

Laten we eerst de twee vorige paragrafen in twee zinnen samenvatten, dan zie je de samenhang beter. Daarna bekijken we meer in detail de feiten, oorzaken en gevolgen. • Onze economie is neoliberaal geworden. Dat is het ‘geloof’ dat de vrije markt alles

kan oplossen. De overheid moet zich waar mogelijk terugtrekken. • Gevolg voor de solidariteit: Ook hier trekt de overheid zich terug: minder en lagere

uitkeringen, strengere voorwaarden, privatiseringen. De HARDE solidariteit maakt plaats voor ZACHTE privé-liefdadigheid.

Waar komt dat neo-liberalisme vandaan? (Robert Reich) We volgen hier het antwoord van Robert Reich. Hij was minister van arbeid onder president Clinton in de jaren 1990. Hij is ook prof in Berkeley en auteur van een aantal kritische boeken over het (niet) functioneren van de vrije markt. Op 13 juni 2011 plaatste Robert Reich een filmpje op Youtube: The truth about the economy. https://www.youtube.com/watch?v=JTzMqm2TwgE&list=PLM_d2vWvHtwDtdv7G6OeEykgWfy7a4xeY&index=22 Het is ondertussen bijna twee miljoen keer bekeken. Niet slecht voor een youtube-clip zonder katten. Kort daarna (3 september 2011) publiceerde hij een beroemd geworden artikel in The New York Times: “The Limping Middle Class’ (letterlijk: ‘de manklopende middenklasse’). Let op de twee datums: hij ‘viert’ de tiende verjaardag van nine eleven. Eerst het filmpje. In zes punten toont Reich hoe de economie ‘harder’ is geworden en wat dat betekent voor de samenleving.

1. Sinds de jaren 1980 werd de economie dubbel zo groot. De lonen van de werkende mensen stegen niet mee. Waar is al die rijkdom naartoe gegaan?

2. Naar de super-rijken (elders zegt ie: the one percent, de economische elite). Wat deden die daarmee?

3. Politieke macht kopen, invloed uitoefenen op het beleid, o.a. door allerlei lobby-werk. Hun belangrijkste resultaat: stevige belastingverlaging voor de hoogste inkomens en de inkomens uit vermogen. Wat was daarvan het gevolg?

4. Hoge begrotingstekorten voor de overheid. En dus bezuinigingen en afbouw van de verzorgingsstaat: minder geld voor onderwijs, cultuur, gezondheid, welzijn en zorg voor bejaarden, gehandicapten, zieken, werklozen… Tegelijk ook minder overheidsinvesteringen in energie en infrastructuur.

5. De middenklasse raakt verdeeld: haar inkomen daalt en de sociale ondersteuning door de overheid vermindert sterk. Dat zorgt voor sociale spanningen tussen categorieën mensen die eigenlijk in hetzelfde schuitje zitten.

6. Uiteindelijk verzwakt dat de economie. Economisch herstel zal onmogelijk zijn zolang de middenklasse te weinig koopkracht heeft.

Page 91: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 85

Blijf kritisch: het is een goede opwarmer voor het artikel maar het is een Amerikaans verhaal, versimpeld en gematigd links van teneur. Nu meer diepgang, met het artikel. Lees het hier: http://www.nytimes.com/2011/09/04/opinion/sunday/jobs-will-follow-a-strengthening-of-the-middle-class.html Ik vat het voor u samen, in het Nederlands, da’s makkelijker. Kijk tegelijk naar de grafiek onder de tekst!

• Het is geen toeval: in 1928 én in 2007 ging een uitzonderlijk groot deel van het nationaal inkomen naar de topverdieners (de ‘one percent’ trok telkens zo’n 25% van de gecreëerde rijkdom naar zich toe.) Dat is twee keer vlak voor een grote crisis. Teveel ongelijkheid is dus dodelijk voor de economie.

• Vanaf wereldoorlog II daalde het aandeel van de one percent. In 1976 ging slechts 8,9% van de opbrengsten van de economie naar de elite. De oorzaak was het politiek beleid: de overheid koos bewust voor een sociale correctie op de vrije markt.

• Vanaf de jaren 1980 doet de one percent het weer ‘beter’. Oorzaak: het politieke beleid: de vrije markt werd minder sociaal bijgestuurd. Het werd meer ieder voor zich. Neoliberalisme inderdaad.

• De middenklasse probeert haar koopkracht te behouden. Vanaf de jaren 1970 door de intrede van de vrouwen op de arbeidsmarkt. (We gingen van het kostwinnersmodel naar het tweeverdienersmodel.) Na enige tijd bleek dat onvoldoende om de koopkracht op niveau te houden. Mensen uit de middenklasse zijn dan massaal op krediet gaan leven. (Let op: dit is typisch Amerikaans!)

• In 2007 hebben beide ‘oplossingen’ hun limiet bereikt. In 2008 barst de zeepbel met het uitbreken van de subprime crisis. De vrije markt heeft gefaald en stort miljoenen mensen wereldwijd in diepe armoede.

Page 92: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 86

Wat is hier aan de hand? Ons economisch systeem en onze internationale geldmarkten worden toch aangestuurd door hooggeschoolde deskundigen van wie we rationele beslissingen mogen verwachten? Waarom zijn zij niet in staat om dat financieel systeem stabiel te houden zodat het onze economie kan ondersteunen en iedereen kan laten leven op een voldoende welvaartsniveau?

7.2 Oorzaken op microniveau (Kahneman) en macroniveau (Achterhuis) Wat is hier aan de hand? Een micro-verklaring van Daniel Kahneman.

Een verrassend antwoord komt van Daniël Kahneman (2011). Deze psycholoog (volgens een aantal critici de belangrijkste psycholoog ter wereld – hij won in 2002 de Nobelprijs voor … economie!) toont aan dat wij mensen geen rationele en berekende beslissingen nemen, ook al zijn we overtuigd van wel. Ons economisch en financieel systeem drijft op irrationaliteiten en denkfouten, zegt hij. Daarbij moet het gezond verstand op lange termijn vaak onderdoen voor de hebzucht op korte termijn.

Irrationaliteit en hebzucht verstoren de werking van de vrije markt. We kijken heel kort even over het muurtje16 van de psychologie om de samenhang tussen sociale en economische en psychologische verschijnselen beter te begrijpen.

• Systeem 1 werkt automatisch en snel, met weinig of geen inspanning en geen

gevoel van controle.

• Systeem 2 omvat bewuste aandacht voor de mentale inspanningen die worden

verricht, waaronder ingewikkelde berekeningen.

16 Een cursus sociologie kan niet anders dan af en toe elementen gebruiken uit andere mens- en maatschappijwetenschappen:

economie, recht, geschiedenis en hier dus psychologie.

De kern van zijn verhaal is een analyse van de werking van het brein, pure psychologie dus. We vatten het heel bondig samen. Volgens Kahneman heeft elke mens twee manieren van denken. Hij gebruikt de benaming (bedacht door andere psychologen) Systeem 1 en Systeem 2. De Engelse titel van het boek vat het mooi samen: ‘Thinking fast, thinking slow’.

Page 93: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 87

‘De vaardigheden van systeem 1 omvatten de vaardigheden die we met dieren delen. We hebben allen het aangeboren vermogen de wereld om ons heen waar te nemen, objecten te herkennen, geluiden te lokaliseren en bang te zijn voor spinnen. (…) Systeem 1 heeft aangeleerd associaties tussen ideeën (de hoofdstad van Frankrijk?) te maken en heeft vaardigheden als lezen en het interpreteren van subtiele lichaamstaal ontwikkeld. (…) Deze kennis is opgeslagen in ons geheugen en kan snel worden opgediept. (…) De sterk verschillende processen van Systeem 2 hebben één ding gemeen: ze vereisen aandacht en worden onderbroken als onze aandacht wordt verlegd. (…) Systeem 1 genereert voortdurend suggesties voor Systeem 2: indrukken, ingevingen, intenties en gevoelens. (…) Als alles soepeltjes verloopt, wat meestal het geval is, pikt Systeem 2 de suggesties van Systeem 1 op met weinig of geen aanpassingen. U gelooft in de indrukken die u krijgt en handelt op basis van uw gevoelens. En dat is prima – meestal. (maar …) Systeem 1 beantwoordt soms vragen die minder complex zijn dan de vragen die werden gesteld en het heeft weinig kaas gegeten van logica en statistiek. Een andere beperking van Systeem 1 is dat het niet kan worden uitgeschakeld’. (Kahneman, 2011:28 e.v.) Elders (o.c.37) zegt de auteur dat hij Systeem 1 ook het ‘automatische systeem’ zou kunnen noemen en Systeem 2 het ‘weloverwogen systeem’. Je zou het ook het snelle versus het trage denksysteem kunnen noemen, naar de Engelse titel van het boek. Wat ons hier interesseert is waarom deze brein-analyse sociaal belangrijk is. Heel kort gezegd komt het hierop neer: Systeem 1 gaat vanzelf, we kunnen het zelfs niet ‘afzetten’, het is er altijd. Systeem 2 kost veel meer inspanning, het zijn denkprocessen die je bewust moet opstarten. We denken en handelen vaak irrationeel omdat Systeem 1 de overhand neemt en Systeem 2 in de luren legt. Eenvoudig gezegd: we krijgen informatie binnen en in plaats van daar eens goed over na te denken springen we vaak meteen naar de conclusie, ‘jumping to conclusions’ heet dat in het Engels. In de samenleving moeten mensen voortdurend vragen beantwoorden. Denk maar aan vragen als • Hoeveel dieren van elke soort nam Mozes mee in de ark? (dit is een grapje van

Kahneman.)

• Welke sollicitant is de beste?

• Welke medische therapie zal voor deze patiënt het best werken?

• Welke investering zal de meest interessante zijn voor mijn bedrijf?

• Hoe kan ik mij als leidinggevende het meest nuttig maken voor mijn organisatie?

Bij al die complexe vragen zouden we eigenlijk heel goed en langzaam moeten nadenken, zegt Kahneman. We moeten Systeem 2 de overhand geven en dus plaats maken voor trage logica en statistiek. Maar dat doen we niet, het minst van al tijdens vergaderingen waar allerlei psychologische en groepsdynamische processen het rationeel denken verstoren. Nog eens, zooo belangrijk:

Psychologische en groepsdynamische processen verstoren het rationeel denken tijdens vergaderingen.

Page 94: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 88

Maar op die vergaderingen wordt wel het beleid gemaakt van onze bedrijven en organisaties. Het gevolg is dat we vaak irrationele beleidsbeslissingen nemen, met de verkeerde dingen bezig zijn (zie ook goal displacement) en uiteindelijk heel veel tijd en geld verliezen. En dat inzicht heeft ‘m de Nobelprijs economie opgeleverd. Hoe dat dan concreet in z’n werk gaat, illustreert hij aan de hand van een aantal begrippen. Een selectie: De 'cognitieve illusie': het feit dat mensen geloven dat ze patronen en regelmaat zien in iets wat in werkelijkheid toeval is. Hij schrijft: ‘Je kunt het niet helpen dat je met de beperkte informatie waarover je beschikt, omgaat alsof dat alles is wat je zou kunnen weten. Je bouwt het best mogelijke verhaal op uit de beschikbare informatie en als het een goed verhaal is, geloof je erin. Tegen alle verwachtingen in is het gemakkelijker een samenhangend verhaal op te bouwen als je weinig weet (…) Onze troostrijke overtuiging dat we de wereld kunnen begrijpen, berust op … ons bijna onbeperkt vermogen om onze onwetendheid te negeren. (…) Het is verstandig om mensen serieus te nemen als ze onzekerheid erkennen, maar verklaringen van onwrikbaar vertrouwen maken vooral duidelijk dat iemand in zijn denken een samenhangend verhaal heeft opgebouwd, en niet noodzakelijk dat dit verhaal ook waar is.’ (2011:209-222).17 Ik geef 'm letterlijk weer omdat het zo gedurfd is wat hij zegt: onze onwetendheid negeren betekent eigenlijk: we zijn zo dom dat we zelfs niet beseffen dat we dom zijn. Als ik zo iemand ontmoet (en het zijn lang niet alleen studenten) denk ik stilletjes bij mezelf: ‘daar loopt weer een gekwadrateerde domkop’. Het 'vasthouden aan overtuigingen': eens we voor onszelf zo'n verhaal hebben opgebouwd (bijvoorbeeld: onze bank gaat veel winst maken met risicovolle hypotheken… of: de vrije markt zal het wel oplossen… ), zullen we daarin hardnekkig blijven geloven. We hebben de neiging de feiten die onze overtuiging tegenspreken (vb: de dreigende economische crisis) niet te willen zien, zelfs als het gaat om gedegen wetenschappelijk onderzoek of betrouwbare statistieken. Een mooi citaat: ‘Het geeft ons vertrouwen als het verhaal dat we aan onszelf vertellen gemakkelijk bij ons opkomt, zonder tegenspraak en zonder concurrerend scenario. Maar gemak en samenhang bieden geen garantie dat een overtuiging waarop mensen vertrouwen ook waar is.’ (o.c.252)

Het 'fout inschatten van risico's': omdat we leven in een zelf gemaakte waarheid en omdat we niet eens beseffen hoe dom we zijn, zijn we niet in staat om risico's correct in te schatten, zeker op lange termijn. Dat geldt voor iedereen. Ook deskundige economisten en managers maken fouten. De rationele vrije markt die de economie in goede banen leidt: het is een cognitieve illusie, een patroon waar we maar al te graag in geloven. In werkelijkheid is het een chaos. 'Slimme economische beslissingen' zijn een illusie. Veel managers en beleidsmensen …

17 Als je wakker bent, heb je 't gezien: dit is verwant aan het aloude Thomas-theorema: als mensen iets als waar definiëren,

wordt het ook waar in z'n gevolgen.

Page 95: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 89

‘…overschatten baten en onderschatten kosten. Ze ontwikkelen successcenario's zonder rekening te houden met de mogelijkheid van fouten en misrekeningen.’ (o.c.267) De 'fout van de gemaakte kosten': Zowel in hun privé-leven als in de economie maken mensen verkeerde keuzes. In de economie is dat bijvoorbeeld wanneer een bedrijf een duur investeringsproject opstart voor een nieuw product. Wanneer dat product geen commercieel succes blijkt, is de verstandigste beslissing om er onmiddellijk mee te stoppen, de investeringen als een verlies te beschouwen en met iets anders te beginnen. Bedrijven doen dat niet altijd omdat verlies incasseren nooit leuk is. In plaats daarvan gaan ze nog meer investeren in het project. En opnieuw verheldert Kahneman de samenhang tussen bedrijfseconomie, de psychologie van het individu en sociale problemen: ‘Een escalerende inzet voor falende projecten is een vergissing vanuit het gezichtspunt van het bedrijf maar niet noodzakelijk vanuit het gezichtspunt van de medewerker die voor een kwakkelend project verantwoordelijk is. Het opgeven van dit project zal een blijvende smet op zijn blazoen aanbrengen (…) De fout van gemaakte kosten houdt mensen te lang vast in slechte banen, ongelukkige huwelijken en uitzichtloze …projecten.’ (o.c.370). De 'beroepscultuur' onder werknemers op de financiële markten. (zegt Kahneman. Mijn aanvulling: kijk ook naar de sociale sector, de sector van zorg en opvang, de justitie, het onderwijs…) We zien niet dat we economische crises en grote sociale problemen veroorzaken. Of we willen het niet zien. Want mensen hebben de neiging zich achter de groep te verschuilen. ‘We weten dat mensen een onwrikbaar geloof kunnen blijven hechten aan elke stelling, hoe absurd ook, als deze in stand wordt gehouden door een gemeenschap van gelijkgezinde geloofsgenoten.’ (o.c.227). Dit is (een deel van) zijn verhaal. Ik vat het veel te kort samen: Wij allen, ook diegenen die belangrijke economische beslissingen nemen, leven in een cognitieve illusie, we zien onze domheid niet, we houden vast aan (foute) overtuigingen en ideologieën en nemen daardoor onverantwoorde risico's. Dat leidt tot foute beslissingen waar we toch aan blijven vasthouden omdat we verlies niet graag accepteren. Bovendien verschuilen we ons in een groep van mensen die net zo (dom) denken en doen als wij. Het resultaat is geen rationele vrijemarkteconomie maar een hoogst irrationeel casino-kapitalisme. Straffe kost is dat: heel onze economie wordt genadeloos ontmaskerd als een systeem waarin domme, kortzichtige en hebzuchtige mensen de verkeerde beslissingen nemen en daardoor crises en sociale problemen veroorzaken. Zeker in deze ultra korte weergave had het de slogan van een activist van de occupy-beweging kunnen zijn. Maar Kahnemans boeken, artikels en lezingen (op youtube!) zijn stevig onderbouwd met een waaier aan empirische gegevens. Hij heeft er niet zomaar de Nobelprijs voor gekregen.

Page 96: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 90

Wat is hier aan de hand? Een macro-analyse van Hans Achterhuis.

Achterhuis plaatst de hedendaagse sociale ongelijkheid in een ruimer historisch en filosofisch kader. Hij doet dat onder andere door twee boeken te vergelijken.

De kernidee was dat individuen vrij moeten kunnen handelen op een vrije markt. Aangezien, redeneerde Smith, de mens een rationeel en berekenend wezen is, zal een vrij individu altijd de beste beslissingen nemen. Het resultaat daarvan is de grootst mogelijke welvaart voor de hele gemeenschap (de wealth of nations, precies). Het mechanisme tussen individuele rationele beslissingen en grootst mogelijke welvaart voor iedereen situeerde Smith op de vrije markt. Hij heeft nooit exact kunnen aantonen hoe dat precies werkte. Daarom noemde hij dat mechanisme 'de onzichtbare hand'.

Nog zo'n oude, grijze en wijze man: de Nederlandse sociaal-filosoof Hans Achterhuis. Ook hij kreeg in 2002 een belangrijke prijs voor zijn analyse van mens en maatschappij, helaas voor hem bestaat er geen Nobelprijs voor de filosofie. Dit boek verscheen in 2010.

Het 'klassieke' liberalisme in de economie gaat terug op het beroemde boek 'Wealth of Nations' uit 1776 van Adam Smith.

Page 97: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 91

Het is een stevige kritiek op het Amerikaans kapitalisme dat volgens de schrijfster te soft was geworden. De overheid was te groot geworden en hield zich volgens Rand te veel bezig met de zwakkeren in de maatschappij18. Dat belemmerde de sterke individuen in hun ondernemingsgeest. Nochtans is die economische activiteit van 'de sterken' noodzakelijk voor het creëren van welvaart. In de roman geven 'de sterken' er de brui aan. Ze vluchten naar een geheime plek (de woeste bergen van Colorado) waar ze een nieuwe maatschappij stichten. Het gevolg is totale chaos in de gewone wereld. De titel vat het mooi samen: 'Atlas' was de godheid die de hele wereld op z'n schouder droeg. 'Schrugged' betekent dat hij de schouders ophaalt, er de brui aan geeft. Als de sterken foert zeggen, stort de hele wereld in elkaar. Je voelt wellicht al aan waar het Ayn Rand om gaat: zij pleit voor een nieuwe maatschappij … die de utopie van de hebzucht (greed) zal zijn. Hier zijn de superindustriëlen, de topbankiers en de rechters die het eigendomsrecht op absolute wijze wilden handhaven, naartoe verhuisd… (Achterhuis, 2010:20). Eigenbelang en hebzucht krijgen in het boek de status van de allerhoogste deugden. Solidariteit met de zwakkeren in de samenleving is des duivels. Hier situeert Achterhuis het verschil tussen het klassieke liberalisme van Adam Smith en het hedendaagse neoliberalisme. Het klassieke liberalisme erkent dat er private én publieke belangen bestaan. Een staat, een overheid, is nodig om die publieke belangen te verdedigen. Adam Smith zelf pleitte voor een streng overheidstoezicht op de banken: ‘Hij gaf het voorbeeld van een Schotse bank uit zijn tijd die te vrijelijk leningen verstrekte en failliet ging. Adam Smith had immers zeer goed gezien dat … de manier waarop 'sommige individuen' gebruik maakten van de hun geboden vrijheid, … de veiligheid van de hele maatschappij in gevaar (bracht).’ (o.c.180) ‘… Het neoliberalisme daarentegen kent alleen maar private belangen en ziet de staat als een soort superieure verzekeringsmaatschappij voor deze private belangen. We kunnen onze risico's als private personen –dan gaat het onder andere om ziekte, gebrek aan scholing en veiligheid- het beste … uitbesteden aan private verzekeringsmaatschappijen die met elkaar concurreren en waarmee individuen over de premie kunnen onderhandelen. De staat is hier niet voor nodig.’ (o.c.33).

18 1957 is kort na de New Deal waarmee president F.D. Roosevelt probeerde de VS uit het moeras te halen van de Grote

Depressie sinds de beurscrisis van 1929. Het was een poging om via staatsinterventie de vrije markt te corrigeren.

In 1957 verscheen in de VS een nieuw boek over economie en maatschappij, en wat voor één. Het werd in een onderzoek van Time Magazine door Amerikaanse lezers, na de bijbel, als belangrijkste boek van de twintigste eeuw verkozen. Een stevige concurrent dus voor Adam Smith. Dat nieuwe boek in 1957 heette 'Atlas Schrugged' van schrijfster en filosofe Ayn Rand.

Page 98: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 92

Verder in het boek verduidelijkt Achterhuis dit nog. Je zal je cursussen Sociale Zekerheid, Economie en Geschiedenis nodig hebben om dit ten volle te begrijpen: De Europese verzorgingsstaat was gebouwd op de waarden van solidariteit en volledige werkgelegenheid. Volgens de recepten van Keynes werd de economie zo nodig door de de politiek bijgestuurd om deze waarden te verwezenlijken. Al vanaf de jaren veertig werd deze opzet onder vuur genomen door denkers die later als neoliberaal zouden worden gekarakteriseerd. In hun theorieën keerden zij de zaak precies om. De economie van de vrije markt moest bepalend zijn en de politiek diende zich daarbij aan te passen. …daarbij kon en mocht niet ingegrepen worden in de marktwerking zelf (2010:100). En zo komt Achterhuis tot de essentie van zijn analyse van onze neoliberale economie. Pas op, 't is moeilijk maar het is uiterst belangrijk voor iedereen die werkt met en voor zwakkeren in de samenleving: ‘Omdat het doel van volledige werkgelegenheid tegenwoordig is opgegeven (daarvoor zou immers in de vrijemarktwerking moeten worden geïnterveniëerd), gaan er meer en meer mensen uit de boot vallen, juist ten gevolge van de ongelimiteerde werking van de markt. Deze groepen die buitenspel komen te staan in de samenleving, krijgen steeds minder ondersteuning in hun levensonderhoud. (…) Terwijl de middengroepen kunnen profiteren van de economische groei die dankzij de marktwerking is gecreëerd (zolang als dat duurt natuurlijk), worden de uitvallers op steeds grotere afstand gezet. ‘ (o.c.101) We vatten het samen in sociologische termen: De vrije markt is een door mensen gecreëerde sociale realiteit. Het Thomas theorema geldt hier: omdat we met z’n allen zijn gaan geloven dat dit de enige manier is om de samenleving te doen draaien, is het dat ook geworden. Maar het klopt niet, zegt Achterhuis:

De neoliberale vrije markt is een utopie, bijna een geloof, maar het kan ook anders.

7.3 Gevolgen voor individu (Verhaeghe) en samenleving (Wilkinson) Wat betekent ‘een harde samenleving’ voor het individu? (Verhaeghe)

Paul Verhaeghe, klinisch psycholoog, psychoanalyticus en hoogleraar aan de UGent kreeg bijzonder veel aandacht voor z’n boek ‘identiteit’. (2012) Hij legt een verfrissend intelligente link tussen de neoliberale samenleving en onze geestelijke gezondheid. Daarom moét iedereen in de brede sociale sector, de gezondheidszorg, de jeugdzorg enz enz kennis nemen van zijn verhaal.

Page 99: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 93

Voor we het boek bespreken moeten we een centraal begrip verduidelijken. Meritocratie. De omschrijving op Wikipedia is zo slecht nog niet:

Meritocratie[1] (vrij vertaald: geregeerd door degenen die het verdienen) is een maatschappijmodel waarin de sociaal-economische positie van elk individu is gebaseerd op zijn of haar verdiensten (merites). Hierbij gaat het dus niet direct om de aanleg die men heeft, maar wat men met die aanleg doet. Andere factoren, zoals afkomst, grond- of geldbezit, ras en geslacht mogen er (in principe) geen rol bij spelen.

Naast deze veelgebruikte sociale betekenis heeft meritocratie ook een politieke inslag. Een meritocratie als bestuursvorm impliceert een politieke elite die aan de macht is op basis van de som van individuele verdiensten. Deze verdiensten worden veelal ontleed in indicatoren als capaciteiten, politieke ervaring en diploma's.

Niet slecht maar ik voeg daar aan toe: meritocratisch denken sluit wonderwel aan bij neoliberaal denken. In een neoliberale samenleving moèt (gelooft men) de vrije ongehinderde concurrentie centraal staan. Ondersteuning van de zwakkeren, of solidariteit, zijn uit den boze. Alle interacties in de samenleving gebeuren tussen vrije individuen. Het is normaal dat er dan winnaars en verliezers ontstaan. De winnaars zijn diegenen die het meeste nut halen uit de aanleg die ze hebben. De verliezers zijn diegenen die hun talenten onvoldoende gebruiken. Hun verlies is hun eigen individuele schuld. Nu de kerngedachte uit het boek ‘Identiteit’. We doen dat aan de hand van een lang citaat:

‘Niet zo lang geleden werd onze cultuur, en dus onze identiteit, bepaald door een wisselwerking tussen vier centrale aspecten: politiek, religie, economie en kunst.(…) Enkel de economie telt nog en het neoliberale economische verhaal determineert alles. In de utopie van de vrije markt toont filosoof Hans Achterhuis nuchter, en daardoor des te overtuigender, aan hoe wij vandaag die moderne utopie voor realiteit aannemen en haar daardoor ook realiseren19. Als je gelooft in een bepaald mensbeeld en een bepaalde visie op de wereld, bepaalt dit je gedrag en lok je dingen uit, met een 'zie je wel'-reactie tot gevolg. Ik doe een poging om het daarbij aansluitende mensbeeld, de spiegel die ons omringt, onder woorden te brengen: Mensen zijn competitieve wezens die vooral uit zijn op hun eigen profijt. Op maatschappelijk vlak is dat in het voordeel van ons allemaal, want iedereen zal in die competitie zijn uiterste best doen om aan de top te geraken. Daardoor krijgen we betere en goedkopere producten in combinatie met een efficiëntere dienstverlening binnen een één gemaakte vrije markt, zonder inmenging door de overheid. Dit is ethisch correct want het slagen of mislukken van een individu in die competitie hangt volledig af van diens eigen inspanningen. Iedereen is bijgevolg zelf verantwoordelijk voor het eigen succes of falen. Vandaar het belang van onderwijs, want onze wereld is een razendsnel evoluerende kenniseconomie die om hoogopgeleide mensen met flexibele competenties vraagt. Eén hoger-onderwijsdiploma is goed, twee is beter en levenslang leren is een must. Iedereen moet blijven groeien. Immers, de competitie is bikkelhard.

19 Is dat alweer geen variant op het aloude TH….. TH…., ja zeker! Ook Verhaeghe heeft dat begrepen !

Page 100: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 94

Vandaar ook de dwingende noodzaak aan functioneringsgesprekken en constante evaluaties, dit alles geleid door de onzichtbare hand vanuit een centraal management. Dit is de korte samenvatting van het grote verhaal dat vandaag de dag onze cultuur beheerst en dat bijgevolg onze identiteit vormt. (…) En dan formuleert de auteur waar het hem, als psychiater, echt om te doen is: wat zijn de effecten van pakweg dertig jaar neoliberale ideologie op onze identiteit? En op welke manier heeft dit systeem ons denken gekoloniseerd, terwijl het ingaat tegen al onze private en collectieve belangen? Voor het antwoord op die laatste vraag moet ik ingaan op wat ik het schaamlapje van het neoliberalisme noem: de meritocratie.’ (o.c.115-118) Verhaeghe ziet in een eerste fase goede kanten aan een meritocratische samenleving: hij vindt het goed dat mensen gestimuleerd worden om de eigen verantwoordelijkheid voor het eigen leven op te nemen. Hij vindt het ook logisch dat wie harder werkt, daar beter voor beloond wordt. Die mensen zullen gelukkiger zijn in hun baan en, bij uitbreiding, als individu in de maatschappij. In zo'n maatschappij is er een mooi evenwicht tussen de rechten en de plichten van elke burger. De burger leeft de wetten na en doet afstand van een deel van zijn autonomie. In ruil daarvoor krijgt hij van de maatschappij bescherming en kan hij gebruiker worden van collectieve goederen (onderwijs, zorg…) waar hij trouwens zelf toe bijdraagt. Het begint mis te gaan, aldus Verhaeghe, wanneer die meritocratische gedachte wordt uitgewerkt in een neoliberale samenleving. Herinner je (paragraaf over Achterhuis) dat de neoliberale ideologie uiterst vijandig staat tegenover de staat en de publieke belangen. 'There is no such thing as society' zei Margaret Thatcher in 1987. Het bestaan zelf van een gezond sociaal weefsel, interacties tussen mensen, groepen en organisaties (zie hoofdstuk 1) staat gewoon niet in het woordenboek van de neoliberale denkers en beleidsmakers. Daardoor wordt elk individu uit zijn beschermende sociale context gerukt. We staan naakt en eenzaam tegenover elkaar, als woeste krijgers in een harde concurrentiestrijd. Het enige wat telt is ons eigen persoonlijk succes. Voor de maatschappij voelen we ons niet meer mee-verantwoordelijk. In plaats van een samenhorigheidsgevoel en een gedeelde ethiek verschijnt het contract: een strikte omschrijving van wat er van ons verwacht wordt wanneer we persoonlijk succes willen bereiken. Steeds meer levenssferen worden via contracten geregeld: arbeid, huwelijk, opvoeding, psychiatrie en hulpverlening enz. Jongeren in een gesloten instelling, bijvoorbeeld, sluiten een contract met hun begeleiders-hulpverleners. En wat is jouw eigen studie-contract anders, vol met bepalingen over credits, hoe je studiepunten moet verwerven en kunt verliezen en uiterst gedetailleerde regels over je mogelijke studieloopbaan. Staat er errrrrrgens dat studeren aan een hogeschool een fantastisch project is waar je samen met anderen (docenten en medestudenten) werkt aan een interessante en zinvolle toekomst? Staat er één letter in over hoe je als afgestudeerde een zinvolle plaats kan vinden in de maatschappij, mooi voor jezelf en waardevol voor anderen? Ik dacht het niet, spreek mij tegen als 't niet waar is.

Page 101: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 95

Een dergelijke samenleving maakt ons ziek en dat begint op onze arbeidsplaats: ‘Het gevoel zelf greep te hebben op het eigen werk en de ervaring deel uit te maken van een organisatie verschuiven naar machteloosheid en individualisme. (Mensen gaan zich voelen als…) kleine kinderen die externe regeltjes moeten volgen en daarop continu worden gecontroleerd, zonder dat ze zelf nog zeggenschap hebben. (…) Het gevoel 'erbij te horen' dat door de meritocratie in een aanvangsfase zo sterk bevorderd werd, verdwijnt daardoor volledig. (…) Dit systeem kan slechts een beperkt aantal 'winnaars' bevoordelen, met als gevolg angst ('Hou ik mijn baan?') en afgunst. (…) Teamgeest verdwijnt razendsnel met als typisch symptoom de noodzaak van 'teambuilding'… Een neoliberale meritocratie produceert aldus haar eigen uitgangspunt: een universeel egoïsme.’ (o.c.167-172). Vergeet niet dat hier een psychotherapeut aan het woord is. Hij is natuurlijk vooral geïnteresseerd in hoe zo een meritocratisch-neoliberale samenleving aankijkt tegen onze (geestelijke) gezondheid. Lees nog even mee, als besluit: ‘Het is pijnlijk opvallend hoe psychische stoornissen tegenwoordig bijna systematisch vertaald worden als een economische verliespost. Het sterkste voorbeeld was een klein berichtje in de krant van 21 januari 2012: zelfdoding kost Vlaanderen 600 miljoen euro per jaar, 'wat een ernstige bedreiging vormt voor onze economie'. Hoe durven ze, die onverlaten! Dat de zaken wel eens omgekeerd kunnen liggen – dat onze economie een ernstige bedreiging vormt voor onze gezondheid- komt blijkbaar bij niemand op.’ (o.c.165-166). De take home message:

Onze neoliberale en meritocratische samenleving is schadelijk voor de geestelijke gezondheid van het individu.

Wat betekent een ‘harde’ samenleving voor het geheel? (Wilkinson en Pickett)

Het is een sociologen-koppel maar vooral meneer komt naar buiten met de ideeën in lezingen en interviews. Een goede samenvatting van hun denkbeelden vind je in dit interview met de auteur (Humo, 16 jan 2012). Daarna bekijken we het boek.

Sociale ongelijkheid is schadelijk voor de samenleving als geheel. Dat zeggen de Britse socioloog (en historicus en epidemioloog…) Richard Wilkinson en zijn vrouw Kate Pickett. Zij zien onze meritocratische en neoliberale wereld als een 'zieke wereld' waar iedereen, arm en rijk (!) de gevolgen van draagt. Ze houden dan ook een vurig pleidooi voor een maatschappij met minder sociale ongelijkheid: ‘why greater equality makes societies stronger’ is de ondertitel van hun boek uit 2011. (1e versie 2009)

Page 102: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 96

Wat vertelt Wilkinson in een interview? Wilkinson schreef samen met zijn vrouw Kate Pickett de bestseller ''The Spirit Level'. Ondertitel: ‘Why Equality is Better for Everyone’. Het Engelse spirit level staat voor een waterpas: Wilkinson wil onze samenlevingen egaliseren. © Sofie Van Hoof Volgens zijn theorie leven mensen langer, gezonder en gelukkiger in landen met meer gelijkheid. En de verschillen kunnen groot zijn: in sterk ongelijke landen zijn er vijf keer meer geesteszieken dan in relatief gelijke landen, en lijden mensen tot zes keer meer aan overgewicht. Die verschillen zijn zo groot omdat de ongelijkheid niet alleen gevolgen heeft voor de basis van de piramide, maar ook voor de top; de ongelijkheid verpest een hele samenleving. "Ongelijkheid maakt ons allemáál ziek." Wilkinson «Het belangrijkste wat ons boek aantoont, is misschien dat ongelijkheid ook ernstige psychosociale effecten heeft, en dat is toch minder evident. Ongelijkheid creëert onzekerheid over status en identiteit, en zorgt voor gevoelens van inferioriteit.»Die werken op allerlei terreinen door en leiden ook tot gezondheidsproblemen. Daar heb ik zelf mee geworsteld: kon het echt kloppen dat uitsluitend verschillen in sociale status zo’n grote impact kunnen hebben op de gezondheid? En dus niet de slechte behuizing of de ongezonde voeding, of welke andere factor dan ook.» Wilkinson «Als je goed in je vel zit, zelfvertrouwen hebt en controle over je leven meent te hebben, is het niet moeilijk om te stoppen met roken of drinken, veel te bewegen of gezond te eten. Maar dat is niet zo voor wie zich down voelt, of in een hoek geduwd. Die mensen lopen gezondheidsrisico’s omdat ze doorgaan met roken, te veel chocolade eten, enzovoort.»Een lage sociale status is één van de belangrijkste oorzaken van stress, en stress ligt aan de basis van verwikkelingen met hart en bloedvaten en het immuniteitssysteem. Chronische stress kan allerlei directe effecten op je lichaam hebben — men vergelijkt het meer en meer met vroegtijdig oud worden.» Wilkinson «

Ook mensen die professioneel met armoedebestrijding bezig zijn, hebben er dikwijls moeite mee om te aanvaarden dat niet armoede, maar ongelijkheid het grote

probleem is. 20 Als je dagelijks met daklozen te maken hebt, die geen cent meer bezitten, dan komt absolute armoede je vlug als het grotere probleem voor.»Maar er zijn – gelukkig! – vrij weinig daklozen, terwijl er ontzettend grote aantallen relatieve armen zijn: mensen die zich in de schulden gestoken hebben, en die daar slapeloze nachten en stress aan overhouden, met alle leed en gezondheidsrisico’s van dien.»

20 Ik heb dit uitvergroot om uw aandacht te vestigen op deze uitspraak. Niet iedereen is het hiermee eens, en dat is nog zacht

gezegd. Ra ra, wie zou het hier niet mee eens zijn?

Page 103: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 97

Wilkinson «Mensen beseffen dat we in een maatschappij leven die een geweldig materieel succes is, maar die tegelijk een sociale mislukking is. Had je in de negentiende eeuw het comfort voorspeld dat vandaag zowat iedereen geniet, dan zou men zich dat toen voorgesteld hebben als een bloeitijd van de mensheid, een toestand van ongelofelijke harmonie.»De realiteit is vandaag compleet anders: in veel ontwikkelde landen is het aantal geesteszieken bij de jongste generatie flink toegenomen. In Groot-Brittannië hebben we het dan over een miljoen kinderen. Bedenk eens hoeveel tienermeisjes zichzelf verminken, en hoeveel jongeren verslaafd zijn aan drugs, of aan geweld.» Wilkinson «Er zijn structurele maatregelen nodig, zoals fiscale maatregelen om de grootverdieners meer te doen betalen - we moeten bijvoorbeeld de belastingparadijzen opdoeken. Maar om een maatschappelijk draagvlak te creëren voor die maatregelen, is die ethische dimensie belangrijk.» … Bij ons zijn mensen gaan beseffen dat vrouw- of homovijandige uitspraken niet kunnen, en zo zouden we ook moeten bereiken dat mensen zich voor hun excessieve rijkdom gaan schamen.» Wilkinson «Het gaat me niet zozeer om de rijkdom op zich, maar om het egoïsme dat ermee samenhangt, de gevoelens van superioriteit. Daarmee stichten de superrijken wel degelijk onheil, want veel mensen onderaan op de ladder geloven zelf dat ze daar staan omdat ze minderwaardig en dom zijn.»Ze beseffen niet meteen dat wie bovenaan op de ladder staat veel meer scholingskansen heeft gekregen, en van in de wieg opgegroeid is in een milieu dat het IQ en zoveel andere dingen mee heeft bepaald. Daar komt veel psychisch lijden uit voort.» Wilkinson «In het hele debat over de bonussen verrast het me dat je altijd weer hoort dat er geen probleem is met een bonus voor de CEO, zolang er maar een prestatie tegenover staat. Alsof een goed bedrijfsresultaat alleen van de CEO afhangt!»Mij lijkt het normaal dat iederéén een bonus verdient bij een goed resultaat, als er dan toch bonussen moeten zijn. Want waarvoor dient een loon eigenlijk? Ik heb in mijn hele leven geen bonus gezien, en ik heb er ook nooit één verwacht, zoals zoveel mensen. We hebben het toch altijd prima gedaan zonder bonussen?»Bij de honderd bedrijven van de Financial Times Share Index zijn de hoogste lonen vandaag gemiddeld driehonderd keer hoger dan de laagste. Kan je als baas iets bedenken om mensen nog méér te vernederen dan ze een derde van één procent van jouw loon te geven? Andersom is er natuurlijk geen krachtiger middel te bedenken opdat die bazen zich superieur zouden voelen.» Het stukje over hun oplossing knip ik eruit. Dat is bijzonder mager. Sociologen moeten sociale problemen beschrijven. Ze oplossen is dan weer iets anders.

Page 104: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 98

Hoe zijn ze tot die conclusies gekomen? (Het boek) Hun studiemateriaal bestaat uit massa’s statistische data over ongelijkheid en welzijn in 23 westerse, democratische, geïndustrialiseerde landen. Ze beginnen met de ongelijkheid binnen elk land in kaart te brengen. Ze kiezen daarbij voor een relatief eenvoudige werkwijze: ze gaan na hoe veel rijker de rijkste 20% van de bevolking is in vergelijking met de armste 20%21. Scoren hoog voor ongelijkheid: Singapore, USA, Portugal, UK, Australië, Nieuw Zeeland. Scoren laag voor ongelijkheid: Japan, Finland, Noorwegen, Zweden, Denemarken en … België! Dat is hun eerste getal: de grootte van de ongelijkheid. Vervolgens hebben ze massa’s cijfers verzameld over een aantal indicatoren die iets vertellen over de ‘sociale gezondheid’ van een samenleving. Dit zijn er een paar, ter illustratie: levensverwachting, kindersterfte, obesitas, mentale ziekten, niveau van onderwijs, aantal tienermoeders, aantal moorden, aantal gevangenen, sociale mobiliteit, druggebruik, overheidsbesteding voor gezondheidszorg, aantal voortijdige schoolverlaters enzovoort. Al die cijfers hebben ze naar één getal omgerekend, een index heet dat. Het is hun tweede getal. Ik ga dit vanaf nu de ‘sociale gezondheid’ van een land noemen. Welzijn is ook een bruikbare term. Op die twee getallen hebben ze een aantal statistische technieken losgelaten om na te gaan wat het verband is. Hun eerste conclusie is de vaststelling van een paradox (=een merkwaardig feit waar je dieper over moet nadenken om het te verklaren): Het feit: Als je landen onderling vergelijkt is er géén verband tussen ‘de welvaart’ versus ‘het welzijn’. Een rijk land kan dus best veel sociale problemen hebben (vb USA). Maar Noorwegen is even rijk en daar zijn de sociale problemen veel minder. Een arm land kan ook veel sociale problemen hebben (Portugal). Maar een even arm land kan net zo goed veel meer sociale gezondheid hebben (Spanje). De verklaring: De absolute hoogte van de rijkdom van een land hangt niet samen met de ‘sociale gezondheid’22. De bepalende factor voor sociale gezondheid is de ongelijkheid. Simpel gezegd: arm zijn op zich is niet het echte probleem (vanaf een minimum niveau van welvaart! Als je honger hebt of dakloos bent is armoede wel een probleem natuurlijk.) Maar als je arm bent te midden van rijkere mensen, dan ga je je minderwaardig voelen, je gaat ook als minderwaardig gestigmatiseerd worden, dat wordt een deel van je identiteit en hop... daar verschijnen de sociale problemen. De auteurs noemen dat ‘social comparison’, zeg maar sociale vergelijking. Dat doen we allemaal: kijken hoe goed we het hebben in vergelijking met de mensen rondom ons. Het resultaat is vaak ‘anxiety’, zeker als we vinden dat we minder goed uit die vergelijking komen. Anxiety is een moeilijk te vertalen begrip uit de psychiatrie. Het slaat op een toestand van geestelijk onwelzijn, angsten, onevenwicht, beroering, piekeren. Het kan gepaard gaan met neurotisch gedrag en zelfs lichamelijke klachten.

21 Het meten van inkomens, ongelijkheid en armoede is een bijzonder zware statistische oefening. Er zijn verschillende

rekenmethoden. Sociologen zijn het hier vaak grondig met elkaar oneens. Wilkinson & Pickett meten het inkomen per

huishouden, na belastingen en uitkeringen en met een statistische correctie voor het aantal leden per huishouden. 22 Dit hangt samen met wat we in paragraaf 5.2 zegden over de vraag Maakt al dat geld gelukkig?

Page 105: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 99

Vertaal het niet als angst, want angst heb je voor een objectief gevaar. Anxiety krijg je van een subjectief gevaar, iets waarvan je denkt dat het zou kunnen gebeuren. Een mogelijke dreiging. In een land met grote ongelijkheid, zeggen de auteurs, hebben meer mensen ‘status anxiety’. Dat is de vrees om door anderen geëvalueerd te worden, niet op basis van wie ze zijn, maar op basis van wat ze hebben. Een heel concrete illustratie: in landen met meer ongelijkheid is de partnerkeuze veel minder romantisch. De partners kiezen elkaar minder uit liefde en meer op basis van kenmerken als financiële vooruitzichten, status en ambitie. Nog een leuke: de opkomst en het succes van SUV, wij zeggen 4x4. De auteurs wijzen op de absurditeit om met zo’n logzwaar ‘off-road vehicle’ te rijden op onze gladde asfaltwegen. Zij zien iemand met een 4x4 als iemand die wil tonen dat hij het gemaakt heeft. Scoren dus in de ‘social comparison’. Allemaal patsers. Tegelijk is het grote aantal 4x4 een uiting van een gevoel van wantrouwen en onveiligheid.. In Canada rijden dubbel zoveel ‘minivans’ (veel gezelliger en minder stoer) dan 4x4. In de USA is het juist andersom. En inderdaad: Er is een pak minder ongelijkheid in Canada. Lees even mee in het boek: ‘If the social hierarchy is seen –as it often is- as if it were a ranking of the human race by ability, then the outward signs of success or failure (the better jobs, higher incomes, education, housing, car and clothes) all make a difference. It’s hard to disregard social status because it comes so close to defining our worth and how much we are valued. To do well for yourself or to be successful is almost synonymous with moving up the social ladder. Higher status almost always carries connotations of being better, superior, more succesfull and more able.’ (o.c.40) ‘Greater inequality seems to heighten people’s social evaluation anxieties by increasing the importance of social status. … We come to see social position as a more important feature of a person’s identity. (…) Greater inequality is likely to be accompanied by increased status competition and increased status anxiety.’ (o.c. 43) Het is wel degelijk de sociale ongelijkheid die aan de basis ligt van deze anxiety en de daaruit voortkomende problemen met de sociale gezondheid van een land. Het boek staat boordevol grafieken. Je krijgt hier de samenvattende:

Page 106: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 100

Een laatste idee: iedereen in de samenleving is slachtoffer van deze social comparison en de anxiety. Zelfs de meest welvarende en hoogst opgeleide klasse in ongelijke landen heeft last van de problemen met de sociale gezondheid van hun land. De reden? Gewoon: ze leven in een land waar ‘de sfeer’ minder goed is, de mensen elkaar minder vertrouwen, er meer problemen zijn op straat (criminaliteit) enz. Dus niet alleen de armsten zijn het slachtoffer van grotere sociale ongelijkheid. Ook de rijkeren voelen zich niet goed in hun ongelijke omgeving. Dus rijden ze met een SUV, wonen ze in een gated community etc. Nog even kort om de link te leggen met onze meritocratische en neoliberale tijdsgeest:

Meer sociale ongelijkheid in een land zorgt voor meer sociale problemen. Hoe reageerde ‘de wereld’ op het boek ‘the spirit level’? In shock is misschien overdreven maar het boek heeft wel heel veel reacties losgemaakt. Vergeet niet dat de eerste versie verscheen in 2009: een jaar na het losbarsten van de kredietcrisis (zie Robert Reich). De neoliberale economie had net duidelijk gemaakt dat ze bijzonder schadelijk kan zijn voor de samenleving, wereldwijd. Met dit boek werd duidelijk hoe groot de schade is voor het sociaal functioneren van een samenleving. Tegelijk kwam er veel kritiek. Vooral van de verdedigers van het neoliberale model natuurlijk. Ik geef een overzicht van de belangrijkste kritieken, zo hoort het in de wetenschappelijke sociologie.

• Ze doen aan cherry-picking (de beste eruit kiezen) bij de selectie van hun bronnen en cijfers. Statistieken die hun verhaal niet bevestigen, gebruiken ze niet.

• Ze zien correlaties, dat is het gelijktijdig voorkomen van twee feiten (ongelijkheid + sociale problemen). Er is statistisch niet noodzakelijk altijd een oorzakelijk verband.

• Ze analyseren te veel op macroniveau. Ze hebben geen oog voor ‘het individuele geval’.

Page 107: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 101

• Hun uitgangspunt is niet meer dan een hypothese: niet het absolute maar het

relatieve inkomen zou de determinant zijn van welzijn en geluk. De begrippen social comparison en anxiety zijn onmogelijk te meten.

We gaan ons niet moe maken over de vraag of al die kritieken terecht zijn. De auteurs hebben een uitgebreid antwoord gegeven op die kritieken in de tweede versie van hun boek. Maar de discussie blijft bestaan. Dat is prima zo. Een goede sociale wetenschapper hoeft geen perfect ondubbelzinnig antwoord te hebben. Een goede sociale wetenschapper stelt moeilijke vragen en zet mensen aan het denken. En dàt hebben Wilkinson en Pickett zeker gedaan.

7.4 Een blik op de toekomst van de ongelijkheid (Piketty)

Laten we vooraf even heel dit hoofdstuk overzien. Als je mee bent, zal je merken dat al onze auteurs eigenlijk één groot verhaal vertellen, elk vanuit een eigen invalshoek. Wie de boeken helemaal leest (da’s een hele klus hoor, maar ’t is mijn job), zal merken dat deze auteurs vaak naar elkaar verwijzen. Het is één samenhangend verhaal over de economische en sociale toestand van de wereld aan het begin van de 21e eeuw.

• Reich beschrijft het verdwijnen van de middenklasse in een samenleving waar de lonen achterblijven op de inkomsten uit kapitaal. Dat zorgde voor de crisis sinds 2007-2008 en de economie heeft nog altijd last van wat hij ‘bloedarmoede’ noemt. Een beperking bij Reich is dat hij alleen Amerikaanse cijfers analyseert. De sociale situatie in Europa is weliswaar gelijklopend maar ze is minder uitgesproken.

• Kahneman wijst op het irrationele in ons denken en dus op het irrationeel functioneren van bedrijven, overheden en andere organisaties. Ook de gezondheidszorg, het sociaal werk en het onderwijs werken niet altijd rationeel en doelgericht. De slimme student legt het verband met onze paragraaf over ‘goal displacement’.

Van Wilkinson leerden we dat een ongelijke samenleving veel sociale problemen meebrengt, ook voor wie aan de top van de stratificatie staat. Onze volgende auteur voegt daar aan toe dat ongelijkheid niet vanzelf zal verdwijnen. Integendeel: ze zal nog toenemen. Thomas Piketty is een Franse econoom maar hij noemt zichzelf sociaal wetenschapper en er zit ook een stevige dosis geschiedenis in z’n verhaal. Zijn boek (2013) heette in de oorspronkelijke Franse versie ‘Le capital au XXIe siècle’. Maar het werd pas een wereldhit in de Engelse vertaling. Een journalist noemde dit een boek dat het Westen deed trillen. We zullen zien.

Page 108: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 102

• Achterhuis argumenteert dat de vrije markt geen onvermijdelijk

natuurfenomeen is maar een door mensen ‘gekozen’ manier om de samenleving vorm te geven. Het is een utopie, zegt hij, met gelovige volgelingen zoals die andere grote utopie (het marxisme) of zoals een religie.

• Verhaeghe, als psychotherapeut, wijst op de ziekmakende gevolgen van een neoliberale samenleving voor het individu.

• Wilkinson toont aan dat de gehele samenleving ‘ziek’ wordt van te veel ongelijkheid.

• Met Piketty voegen we daar een laatste gedachte aan toe: de ongelijkheid zal nog groter worden. In een vrijemarkteconomie is er volgens hem een onvermijdelijke trend naar een concentratie van vermogen. Wat hem interessant maakt is dat hij zich baseert op cijfers uit de hele wereld en dat hij daarbij terugkijkt tot diep in de geschiedenis. Je vindt niet veel auteurs die zoveel invalshoeken combineren tot een boeiend verhaal.

Al deze auteurs krijgen veel kritiek, uit verschillende hoeken: van andere sociale wetenschappers en vooral van mensen uit het bedrijfsleven en de politiek. Piketty is niet alleen de meest populaire auteur uit onze reeks, hij is ook de meest bekritiseerde. Daarom bespreken we niet alleen de ideeën in zijn boek (van 950 bladzijden!) maar laten we ook een selectie van kritische geluiden horen. Wat zegt Piketty in een interview? Ik heb er een half jaar over gedaan om het hele boek te lezen. Het is echt heel ontoegankelijk, vol cijfers, veel wiskunde (ik heb niet alles gesnapt) en ook veel geschiedenis (heb ik wel gesnapt, heerlijk). Zoveel mag ik van jullie niet vragen in het kader van deze cursus. We gaan het ons wat makkelijker maken en laten de auteur zelf z’n verhaal samenvatten in een interview, kort na het verschijnen van het boek. Het was de periode waar hij in het Nederlands parlement werd uitgenodigd om zijn verhaal te vertellen. Nadien volgen de hoofdzaken uit het boek (zonder wiskunde!). Bron: www.oneworld.nl, gepubliceerd op maandag 4 augustus 2014

Thomas Piketty: “Ongelijkheid is gevaarlijk” Thomas Piketty’s vuistdikke Capital in The Twenty-First Century, sloeg in als een bom. De Franse econoom legt in dit boek de toenemende financiële ongelijkheid in de wereld bloot, en waarschuwt voor de desastreuze gevolgen hiervan. Maar ziet hij ook oplossingen? “Mijn data laten juist zien dat ongelijkheid géén natuurwet van het kapitalisme is.” door Evert Nieuwenhuis Nobelprijswinnaar Paul Krugman noemde het “misschien wel het belangrijkste economische boek van dit decennium”, de Washington Post vond het “een intellectuele tour de force”, de Volkskrant beschrijft het als “baanbrekend”, de liberale, invloedrijke columnist Martin Wolf van de Financial Times heeft het over een “buitengewoon belangrijk boek” en Branko Milanovic, voormalig topeconoom bij de Wereldbank, bestempelde het tot “een mijlpaal in het economisch denken”. Tijdens de recente jaarvergadering van het Internationaal Monetair Fonds sprak volgens een verslag in NRC Handelsblad “iederéén in Washington” over die tot voor kort vrijwel

Page 109: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 103

onbekende Franse econoom. Niet lang daarna is Capital het best verkochte boek via Amazon.com. Gelukkig is de hoogleraar Economische Ongelijkheid heel gewoon gebleven onder dit succes. In zijn bedompte kantoortje in een versleten universiteitsgebouw van de Ecole d’Economie de Paris zegt hij: “Ach, het is leuk maar ook een hype. Het kost tijd voordat je kunt zeggen wat de invloed van een boek is. Ik heb niets geniaals bedacht, ik heb gedaan wat gek genoeg niemand eerder deed: over een lange periode kijken hoe financiële ongelijkheid zich ontwikkelt.” Evengoed hoopt Piketty dat zijn boek invloed zal hebben, “want extreme ongelijkheid is zeer gevaarlijk.” U noemt ongelijkheid gevaarlijk. Waarom? “Extreme ongelijkheid ondermijnt democratie. Als een kleine groep bijna alle economische middelen in handen heeft, bestaat het principe ‘iedereen is gelijk’ niet meer. Op papier mag ieders stem even zwaar tellen, in de praktijk heeft een klein groepje extreem rijken de touwtjes in handen. Daarnaast is ongelijkheid een voedingsbron voor populisme, nationalisme en racisme omdat grote groepen zich buitengesloten voelen en hun onvrede willen uiten. Het is niet toevallig dat aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog de Europese ongelijkheid zeer groot was.” Thomas Piketty gelooft in de macht van het boek. “Ik heb niets tegen ongelijkheid, maar “In arme landen is er een extra probleem: economische ongelijkheid remt ontwikkeling. De rijke elite sluist grote sommen geld naar Zwitserland, Parijs of Londen, terwijl dat gebruikt zou moeten worden om bijvoorbeeld onderwijs en infrastructuur te financieren23. Dit is een economisch drama. Economische ontwikkeling vereist sterke instituten en onderling vertrouwen. Het heffen van belasting is cruciaal om ontwikkeling te financieren, maar als de elite hier nauwelijks aan bijdraagt, ondermijnt dat de opbouw van een sterke economie met sterke instituten. De consequenties van ongelijkheid zijn in arme en opkomende landen veel groter en ernstiger dan in Europa of de Verenigde staten.” Als iedereen gelijke kansen heeft om rijk te worden, is er toch geen probleem? De nieuwe superrijken kwamen veelal uit de middenklasse, zoals Bill Gates of de oprichters van WhatsApp? “Laten we die sociale mobiliteit – iedereen kan rijk worden – vooral in stand houden. Met ongelijkheid is niets mis, wel met extreme ongelijkheid. De welvaart van de rijksten moet in verhouding staan met de omvang van de economie. Als hun vermogen drie of vier keer sneller groeit dan de economie, zoals de afgelopen decennia, gaat er iets mis. Ongebreidelde, extreme ongelijkheid is niet alleen een moreel, maar ook een praktisch probleem: als je niets doet, heeft op een gegeven moment 1 procent van de bevolking 99 procent van de economie in handen. Hoe moet je zo’n land op democratische wijze besturen? Als de superrijken de koek niet met anderen willen delen, hoe kan iemand uit de middenklasse dan nog rijk worden?”

23 Merk op dat Robert Reich exact hetzelfde zegt.

Page 110: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 104

Een Chinees die door hard werken tot de middenklasse is gaan behoren, zal het weinig kunnen schelen dat er ook extreem rijken in zijn land zijn? “Dat kan ik me goed voorstellen. Maar op een gegeven moment zullen ook Chinezen, Brazilianen en Indiërs tegen het probleem van extreme ongelijkheid oplopen. Ze zullen dezelfde vraag moeten beantwoorden: wat is op de lange termijn de beste manier om welvaart te verdelen? Uit mijn onderzoek blijkt dat welvaart zich niet vanzelf verdeelt, je moet beleid voeren. Nu groeien hun economieën nog hard en neemt voor veel mensen de welvaart toe – net zoals onze economieën na 1945 – maar op een gegeven moment vlakt die groei af en zullen ze tegen extreme ongelijkheid aanlopen.” Veel economen zeggen dat ongelijkheid nodig is om groei te bevorderen. Als je rijker dan anderen kunt worden, ga je harder werken en groeit de economie sneller? “Als je naar de feiten kijkt, zie je dat westerse economieën helemaal niet sneller groeien wanneer er meer ongelijkheid is. In de decennia na de Tweede Wereldoorlog groeiden de Amerikaanse en Europese economieën heel sterk terwijl de ongelijkheid veel kleiner was dan nu. Momenteel groeien onze economieën langzaam terwijl de ongelijkheid historisch groot is. Ik zou de bewijslast willen omdraaien: als je voor extreme ongelijkheid pleit, bewijs dan dat het zin heeft.” Hoe komt het dat ongelijkheid toeneemt? Glimlachend: “Dat is een eenvoudige vraag waar ik dit boek voor nodig had om te beantwoorden… Kort gezegd: rijken worden rijker omdat hun vermogen harder groeit dan de economie. Het rendement op kapitaal – in brede zin, waaronder onroerend goed, aandelen, etcetera – is door de jaren heen gemiddeld vijf procent, terwijl de economische groei substantieel lager is.” Waarom was er juist halverwege de vorige eeuw minder ongelijkheid? “Die periode, vanaf grofweg 1914 tot 1945, is een uitzondering op de historische ontwikkeling dat kapitaal meer rendeert dan een economie groeit. Hier zijn meerdere redenen voor. Ten eerste groeide de economie sterk omdat Europa en andere delen van de wereld heropgebouwd moesten worden. Lonen stegen en de welvaartsstaat deed zijn intrede. Ten tweede waren vele private vermogens verdampt door hyperinflatie en door de oorlog aangevreten. Ten derde voerden Europa en Amerika progressief inkomstenbelastingen in: wie veel verdiende, betaalde meer belasting. De wederopbouw moest betaald worden en het communisme bestreden, twee dure aangelegenheden. In de jaren zeventig veranderde dit beleid. Een belangrijke reden is dat de economische groei afvlakte waardoor het belang van kapitaal toenam.” “Daarnaast begon er een andere politieke wind te waaien: het neoliberalisme van Thatcher en Reagan. Vrije marktkapitalisme, privatisering en deregulering werden het mantra. Na de val van de Muur in 1989 won deze politiek aan invloed en raakte internationaal verspreid. Kapitaal kreeg meer mogelijkheden om te groeien. In de jaren zeventig van de vorige eeuw was het privé-vermogen twee à drie keer zo groot als de omvang van de economie. Nu is dat vijf tot zes keer zo groot. Het duurde een paar decennia, maar ongelijkheid is weer op het niveau van begin vorige eeuw. De VS zijn daarvan een goed voorbeeld. De afgelopen dertig jaar steeg het aandeel dat het rijkste procent van totale Amerikaanse welvaart bezit van 10 naar 30 procent. Het ongelijkheidsniveau daar is inmiddels min of meer gelijk aan het niveau van begin vorige eeuw en groter dan dat van Zuid-Afrika tijdens de apartheid. In de jaren vijftig van de vorige eeuw verdiende een Amerikaanse directeur ongeveer twintig keer meer dan zijn gemiddelde werknemer, nu is dat meer dan tweehonderd keer.”

Page 111: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 105

Dat klinkt niet hoopgevend? “Mijn data laten juist zien dat ongelijkheid geen natuurwet van het kapitalisme is! We hebben in de tweede helft van de vorige eeuw een bloeiperiode gekend met veel groei en weinig ongelijkheid, niet in de laatste plaats dankzij politieke keuzes. Als we geen extreme ongelijkheid willen, hoeft die er niet te zijn. Ik vind dat een positieve boodschap.” Waar de rijken alleen maar rijker zijn geworden sinds de crisis, ging de gewone burger er juist op achteruit in veel landen. U pleit voor een mondiale, progressieve belasting op vermogen? “Inderdaad. De huidige discussie gaat vooral over exorbitante topinkomens, maar we moeten niet vergeten dat juist vermogen een bron van toegenomen, extreme ongelijkheid is. Ik stel voor om netto vermogens vanaf 200 duizend euro te belasten met een half procent en dit percentage te laten oplopen als het vermogen toeneemt. Internationale samenwerking is belangrijk omdat individuen en bedrijven kunnen dreigen met verhuizingen naar landen met een gunstig belastingklimaat; door gezamenlijk op te trekken voorkom je dit. De opbrengsten moeten besteed worden aan het aflossen van onze staatsschulden. We moeten voorkomen dat we niet meer rente betalen aan vermogenden die geld aan de schatkist hebben geleend dan we bijvoorbeeld aan onderwijs betalen, zoals Groot-Brittannië in de negentiende eeuw.” Mooi, maar politiek onhaalbaar. In uw boek omschrijft u uw voorstel als een ‘useful utopia’? “Klopt, maar er is een continuüm tussen wat haalbaar en het beste is. Landen kunnen nu al vele maatregelen nemen – en dat gebeurt ook. De conservatieve regering in Spanje heeft onlangs een vermogensbelasting ingevoerd. Ook Italië heeft stappen in die richting ondernomen. De Duitse Bundesbank en het IMF hebben voorgesteld om met een vermogensbelasting de staatsschuld af te lossen. Bepaald geen linkse utopisten, lijkt mij.” Het boek: Hoe analyseert Piketty de ongelijkheid? Zet je klaar. Het is niet moeilijk maar wel veel. Moet kunnen: een zware brok om de cursus af te sluiten. De centrale begrippen kennen we al: vermogen en inkomen. Vermogen (of kapitaal) krijgt een brede definitie: Voor Piketty is het alles wat mensen kunnen bezitten en wat ze kunnen verkopen. Het gaat veel verder dan ‘centen op de bank’. Belangrijker zijn alle vormen van waardepapieren (die vandaag trouwens meestal digitaal zijn). Zo kan je obligaties bezitten. Je hebt dan geld geleend aan een overheid of bedrijf en je krijgt het terug met rente. Zo maak je winst met je vermogen. Je kan op de beurs ook aandelen kopen. Den ben je voor een (aan-)deel eigenaar van het bedrijf. Je krijgt in ruil voor je investering elk jaar een deel van de winst (dat heet ‘dividend’). Als het bedrijf het goed doet, zullen meer mensen aandelen willen kopen op de beurs. Je weet uit je cursus economie: als de vraag stijgt, stijgt de prijs. Men zegt dan: ‘de koers van het aandeel is gestegen’. Zo kan je twee keer verdienen met een aandeel: dividend plus koerswinst. Loop niet te snel naar de beurs want de koersen kunnen ook dalen of zelfs crashen. Voor Piketty zijn ook grondstoffen, gebouwen, intellectuele eigendommen etc een vorm van vermogen. In zijn historische studie beschouwt hij zelfs slaven (in de USA tot 1865) als vermogen. En dat is terecht: je kon slaven kopen en verkopen en via hun arbeid zorgden ze voor winst voor de eigenaars.

Page 112: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 106

Ook ‘biens durables et objets de valeur’ (oc282), zeg maar dure dingen als juwelen en kunstvoorwerpen rekent Piketty als kapitaal en mogelijke bron van inkomsten. Inkomens uit vermogen kunnen dus heel veel vormen aannemen. Typisch is dat veel van die inkomsten niet opduiken in de statistieken en bovendien niet gekend zijn bij de fiscus. Vermogens zijn ook meer en meer wereldwijd georganiseerd terwijl de statistieken én de fiscus nog nationaal werken. Daarom is Piketty uiterst kritisch tegen alle economen en sociologen die de ongelijkheid bestuderen. Ze graven niet diep genoeg, zegt hij. Vooral over de hoge inkomens uit vermogen hebben ze geen cijfers. Daardoor beseffen we niet hoe groot de financiële ongelijkheid is. Ze is veel groter dan wat de meeste mensen en beleidsmakers denken. Inkomen uit arbeid is beter bekend bij onderzoekers en bij de fiscus. Het gaat hier om alle lonen, andere voordelen, bonussen etc. En toch moeten we ook hier voorzichtig zijn met de statistieken, zegt Piketty. We weten namelijk niet exact hoeveel arbeid in het zwart wordt betaald. Wat brengt nu het meest op: inkomen uit vermogen of inkomen uit arbeid? Let goed op: Piketty redeneert op macroniveau. Hij vergelijkt alle inkomens uit vermogen met de totale loonmassa in een land. Het antwoord op die vraag is een simpele formule:

r>g r staat voor de inkomens uit vermogen (Rendement). g staat voor de economische groei. Hoe meer economische groei, hoe meer lonen er kunnen betaald worden. Via deze omweg meet hij dus de inkomens uit arbeid. Er is een groot verschil tussen inkomens uit vermogen en inkomens uit arbeid: vermogens gaan via erfenis door naar de volgende generatie. Dat heet accumulatie (opeenstapeling) van vermogen. Daardoor is in de loop van eeuwen geschiedenis een heel kleine elite ontstaan met een bijzonder groot vermogen. Tot aan de Franse Revolutie en de Industriële Revolutie (pakweg het jaar 1800) was grondbezit de basis van rijkdom. De grote vermogens waren dus geconcentreerd bij een kleine groep binnen de adel. Dat verandert in de 19e eeuw. Vermogen ontstaat en groeit door commerciële en industriële activiteit. De adel verliest vermogen en de ondernemende burgerij wint. (Piketty gaat soms erg ver in de details. Zo analyseert hij wie er in Parijs allemaal vastgoed bezit: De fait, nos données successorales permettent de constater que le pourcentage de noms aristrocratiques au sein du centile supérieur de la hiérarchie des patrimoines parisiens passe graduellement d’à peine15% dans les années 1800-1810 à près de 30% dans les années 1840, avant de se mettre à décliner inexorablement à partir des années 1850-1860 et de tomber à moins de 10% dans les années 1890-1900.) (oc 545)

Page 113: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 107

Maar de hoofdzaak is dit: een zeer schematische weergave van de financiële stratificatie, gemiddeld, voor heel Europa In 1910, voor de eerste wereldoorlog.

Maar … in de twintigste eeuw (tot ong. 1980) kantelde die eeuwenoude evolutie van de accumulatie van vermogens. Piketty beschrijft drie redenen: (1) OORLOGEN, CRISES, en andere … Het was een eeuw waarin vermogens om allerlei redenen daalden, soms zelfs spectaculair. Denk alleen al aan de twee wereldoorlogen. Veel vermogens in de vorm van gebouwen, ook fabrieken, werden gewoon platgebombardeerd. Dikke pech voor de eigenaars. Bovendien waren er een aantal instortingen op de beurs (1929, 1987 en 2008 en 201024). Dikke pech voor de eigenaars van aandelen. De 20e eeuw kende ook regelmatig periodes met hoge inflatie waardoor (spaar-)geld en andere vormen van vermogen aan waarde verloren. Dikke pech voor mensen met een dikke spaarboek. Verhuurders werden in de jaren 1920 en de jaren 1940 geconfronteerd met wetten die de huurprijzen blokkeerden. Dat had te maken met de woningnood tijdens en vlak na de oorlogsjaren. Renteniers die leefden van de ontvangen huishuren moesten zwaar inleveren. Na elke oorlog hebben veel landen hoge belastingen ingevoerd, meestal met de bedoeling de meest vermogenden te laten betalen voor de heropbouw. De dikke pech voor vermogenden houdt niet op als je de wereldgeschiedenis bekijkt: nogal wat staten werden communistisch. Bedrijven worden dan gewoon onteigend en worden staatseigendom. Andere staten werden onafhankelijk na een koloniale periode. Ook daardoor werden veel bedrijven onteigend. Allemaal zware verliezen voor de financiële elite. (Piketty vat het samen met scherpe woorden: Au final, la chute du rapport capital/revenu entre 1913 et 1950 est l’histoire du suicide de l’Europe, et singulièrement l’euthanasie des capitalistes européens.) (oc236)

24 De crash van 2010 was spectaculair en totaal nieuw. Hij was het gevolg van het feit dat grote spelers op de beurs nu

aandelen verhandelen met computers. Daardoor kunnen zeer sterke koersschommelingen ontstaan binnen de … miliseconde!

De handel werd stilgelegd en de crisis was voorbij na 20 minuten. Er waren weinig gevolgen voor de echte economie maar veel

vermogenden hebben een pak geld verloren.

Page 114: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 108

(2) Politieke keuze voor de VERZORGINGSSTAAT Kijk even terug naar wat Robert Reich vertelde: na wereldoorlog twee kwam er een politiek beleid dat bewust aanstuurde op meer financiële gelijkheid. Ons model van sociaal overleg ontstond. De overheid ging zich moeien met de economie. Er kwamen sociale en herverdelende maatregelen. De HARDE solidariteit groeide sterk en dat zorgde voor minder ongelijkheid. De totale opbrengst van de economie (winsten en lonen) werd bewust gelijkmatiger verdeeld. We werden meer sociaal en minder liberaal. Je weet ondertussen dat dat beleid kantelde vanaf de jaren 70. We werden neo-liberaal (neo betekent opnieuw). (3) Samenloop van omstandigheden in de silver FIFTIES en golden SIXTIES De economische groei was ongezien groot. Daardoor kon er een grote loonmassa worden betaald. De formule r>g werd daardoor omgekeerd. Op macroniveau ging er meer geld naar inkomens uit arbeid dan naar inkomens uit vermogen. Tegelijkertijd kwamen er veel meer mensen, dat is de baby-boom. Nog een plus voor ‘g’: die mensen waren hoger opgeleid door de democratisering25 van het onderwijs. Meer hoger geschoolden aan het werk betekent dat arbeid productiever wordt, meer opbrengt dus. Maar … vanaf ong. 1980 kantelt het opnieuw de andere kant op. We worden neoliberaal en de geïnstitutionaliseerde solidariteit wordt afgebouwd, dat bespraken we eerder. De kredietcrisis van 2008 versnelde die evolutie. De ongelijkheid is sterk aan het stijgen. Het is nog niet zo ‘erg’ als in 1910. Dit is het schema voor heel Europa dat Piketty heeft berekend voor het jaar 2010:

Noteer in de les de belangrijkste conclusies uit de vergelijking van de twee schema’s! Piketty komt tot het besluit dat we nu iets moeten ondernemen. Zoniet zal binnen enkele jaren de accumulatie van vermogens opnieuw leiden tot de zeer scherpe ongelijkheid die we kenden tot aan wereldoorlog één. En dat is bijzonder schadelijk voor de maatschappij. (Bemerk: alweer dezelfde logica als bij Wilkinson.) Teveel vermogen in handen van te weinig individuen is contraproductief. De spreiding van vermogens over meer mensen zal leiden tot meer uiteenlopende soorten investeringen in allerlei bedrijven. Dat zal de reële economie doen groeien en dus ook de welvaart voor iedereen.

25 We bespraken eerder dat we vandaag beter niet meer over democratisering van het onderwijs spreken. We gebruiken

vandaag liever het woord ‘massificatie’. Piketty zegt het zo: ‘Autrement dit, la démocratisation du système scolaire n’a pas

réduit les inégalités de qualification en n’a donc pas permis de réduire les inégalités de salaires. Mails si elle n’avait pas eu lieu

… les inégalités de salaires auraient sans nul doute beaucoup augmenté (0C 484).

Page 115: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 109

Geconcentreerd en geaccumuleerd kapitaal wordt vooral geïnvesteerd in financiële producten (denk aan die ‘derivatives’) en daar is de band met de reële economie vaak afwezig. (In zijn woorden: Trop de capital tue le capital … la productivité marginale diminue à mesure que le stock de capital augmente.) (oc340) Maar Piketty blijft ‘geloven’ in de vrije markt. Hij is zelfs voorstander van een zekere ongelijkheid. Wanneer mensen ervaren dat ze door studeren en hard werken hogerop kunnen komen en rijker kunnen worden, zal dat gunstig zijn voor de hele samenleving: mensen zullen meer studeren, harden werken, een eigen bedrijf opstarten etc. Net als bij Verhaeghe is ook Piketty dus een voorstander van een meritocratische samenleving. Zijn tegenstanders, vooral in de USA, noemen hem een communist. Ze hebben hem niet begrepen (en waarschijnlijk ook niet gelezen). Bovendien, zegt Piketty, kennen de meeste westerse landen toch nog mechanismen van herverdeling om de ongelijkheid enigszins te temperen. Het gaat dan vooral om belastingen en sociale zekerheid. Maar het gaat ook over de overheid die betaalt voor publieke goederen waar iedereen mee van kan genieten: gezondheidszorg, onderwijs, veiligheid, openbaar vervoer, infrastructuur, milieu… Ongelijkheid, meritocratie en neoliberalisme mogen wel niet te ver doorschieten, stelt Piketty. Want dan gaan we een pak maatschappelijke problemen krijgen. Merk op dat zijn analyse hier sterk verwant is aan die van Wilkinson en Pickett. (Piketty en Pickett, ze doen dat om studenten wereldwijd te ambeteren.) Piketty, de Fransman dus, noemt de volgende gevaren: • De armoede zal toenemen naarmate de ongelijkheid toeneemt26. Dat is op zich

verwerpelijk. • De middenklasse zal verarmen. Door dat verlies aan koopkracht zal de hele

economie verzwakken. Merk op dat Robert Reich hetzelfde zegt. • Teveel ongelijkheid haalt de dynamiek uit de maatschappij: waarom zouden

mensen nog studeren, hard werken, een bedrijf opstarten … als arbeid weinig inkomen opbrengt en vermogenden met het grootste deel van de opbrengst van de economie gaan lopen?

• Teveel ongelijkheid bedreigt heel ons stelsel van belastingen en sociale zekerheid: waarom zou de gewone burger daar nog voor betalen terwijl vermogenden niet of amper bijdragen?

En zo komt Piketty tot een kernachtig besluit:

Onze neoliberale economie zal de ongelijkheid snel vergroten. Dat is een bedreiging voor de goede werking van de vrije markt.

Uiteindelijk dreigt de democratie zelf in gevaar te komen.

26 Ik herhaal dat, gek genoeg, professionele armoedebestrijders (Sociaal Werkers?) dit niet altijd willen zien. Zij willen de

armoede bestrijden zonder de onderliggende ongelijkheid aan te pakken. Volgens Piketty zijn ze symptoombestrijders die nooit

iets fundamenteels zullen veranderen. Wilkinson zegt trouwens hetzelfde.

Page 116: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 110

Het boek: welke oplossing stelt Piketty voor? Piketty zelf zegt dat hij het laatste kwart van z’n boek misschien beter niet geschreven had. Het bevat een erg radicaal voorstel dat ‘m wereldwijd veel tegenstanders heeft bezorgd.

Piketty pleit voor een wereldwijde vermogensbelasting.

Dat is niet meer of minder dan dat vermogende mensen een deel van hun eigendom moeten afstaan aan de staat. Over hoe dat moet gebeuren is hij niet altijd duidelijk. Eén mogelijkheid is bijvoorbeeld om erfenissen progressief te belasten: geen of amper successierecht voor de lagere vermogens (bijvoorbeeld één of een paar huizen en een ‘normale’ hoeveelheid spaargeld). Wat meer erfenisbelasting bij de middelgrote vermogens en dan een zeer zware belasting bij de zeer kleine groep allerrijksten. Piketty spreekt voortdurend over de ‘one percent’. In België gaat dat volgens zijn berekeningen over 8500 individuen. Dus de hardwerkende ondernemer die in zijn leven een kapitaal kan opzij zetten en dat aan z’n kinderen wil doorgeven, komt niet in beeld. Piketty mikt op de absolute top die beschikt over een vermogen dat over meerdere generaties is geaccumuleerd. De staat kan dat geld gebruiken om armoede te bestrijden, voor goedkoper onderwijs, betere gezondheidszorg, milieumaatregelen, cultuur en vele andere dingen waarvoor overheden nu te weinig budget hebben. Piketty beseft zelf dat zijn voorstel radicaal is en bovendien moeilijk haalbaar. Er zou een wereldwijd vermogenskadaster moeten komen zodanig dat alle vermogens open en bloot in kaart worden gebracht. Dat zal zeer moeilijk te realiseren zijn: de echte grote vermogens zijn verborgen en zijn wereldwijd verspreid in allerlei ‘fiscale paradijzen’. Met dit verregaande en moeilijk te realiseren voorstel heeft Piketty het wel heel erg gemakkelijk gemaakt voor zijn critici. Wat zeggen de critici van Piketty? Net als bij Wilkinson sluiten we af met een schematisch overzicht van kritieken. Ook hier: laat de kritieken maar komen, dat is nu eenmaal wetenschap. Je zal trouwens merken dat ze uit heel diverse hoeken komen en elkaar soms tegenspreken. Ik geef ze zonder bronvermelding om het niet al te ingewikkeld te maken. Eén ruim verspreide kritiek verdient bijzondere aandacht: velen (ook politieke partijen, vakbonden e.d. in Vlaanderen) vinden een vermogensbelasting te verregaand. Het wordt gezien als een onteigening: de staat pikt geld van de burgers. Ook al zijn dat dan de allerrijkste burgers, velen vinden dat dat niet kan. Er bestaat veel minder bezwaar tegen een ‘softere’ variant: de vermogenswinstbelasting. Hier laat de staat het vermogen van de financiële elite intact. Alleen op de winst die je maakt met je vermogen, betaal je belasting. Die winst is immers een vorm van inkomen dat elk jaar opnieuw binnen komt. Daar belasting op betalen vinden velen rechtvaardig. Tenslotte betaalt iedereen ook belasting op zijn inkomsten uit arbeid.

Page 117: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 111

Dan de andere kritieken, in vogelvlucht:

• Piketty is deterministisch: de vrije markt leidt volgens hem automatisch tot grotere ongelijkheid. Dat uitgangspunt vinden zijn critici onvoldoende bewezen.

• Piketty heeft geen aandacht voor het milieu. In de nabije toekomst zal de kostprijs voor de klimaatverandering moeten betaald worden. Het is heel plausibel dat de grote bedrijven (en dus hun superrijke eigenaars) hierdoor grote verliezen zullen lijden.

• Piketty heeft geen oog voor het enorme kapitaal dat via misdaad is vergaard. De concentratie van rijkdom in handen van enkelen is wellicht nog veel groter dan wat hij berekent .

• Piketty is een voorstander van de vrije markt. Daarmee is hij even neoliberaal als het maatschappelijk systeem dat hij bekritiseert.

• Piketty heeft vooral succes bij de middenklasse. Dat zijn precies de mensen die bedreigd worden door de toenemende ongelijkheid27.

• Piketty besteedt geen aandacht aan armoede, het gaat alleen over ongelijkheid, niet over de menselijke gevolgen. (Dat gevoel had ik zelf ook tijdens mijn lange studie van het boek.)

• Zijn voorstel van oplossing is een vermogensbelasting. Dat komt neer op het (deels) onteigenen van de superrijken. Dat zijn nu net de mensen die investeren in de economie. Zo haal je het fundament weg waar alles op steunt28.

• Een vermogensbelasting is onhaalbaar. De elite zal altijd achterpoortjes vinden om dit te ontwijken.

Net als bij Wilkinson moeten we besluiten met de vaststelling dat Piketty heel wat mensen heeft doen nadenken over onze neoliberale meritocratische samenleving. Er zijn sindsdien heel wat boeken en artikels verschenen die door hem geïnspireerd zijn. Ook heel wat standpunten van figuren uit de elite tonen aan dat zijn ideeën een blijvende bijdrage hebben geleverd aan het denken over sociale ongelijkheid. Ik geef een onvolledig schematisch overzicht ter illustratie:

• Econoom en nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz met zijn boek ‘The Price of Inequality’ (2013);

• Econoom en ook nobelprijswinnaar Paul Krugman is zeer kritisch maar tegelijk groot verdediger;

• Media topfiguur Jean-Louis Servan Schreiber met zijn boek ‘pourqoui les riches ont gagné’ (2014);

• De OESO problematiseerde in 2014 de groeiende kloof tussen rijk en arm; • Het IMF deed hetzelfde in het rapport ‘Redistribution, Inequality and Growth’

2014; • De Wereldbank: soortgelijk rapport, ook al in 2014; • Zelfde geluid op het World Economic Forum in Davos, alweer 2014. Dit is een

jaarlijkse bijeenkomst van de absolute elite uit de wereld van de economie en de politiek.

• De Internationale Arbeids Organisatie, een onderdeel van de Verenigde Naties.

27 Merk op: ook hier weer een perfecte analogie met de vaststellingen van Robert Reich.

28 Deze denkwijze vind je ook terug in het boek ‘Atlas Shrugged’ van Ayn Rand.

Page 118: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 112

Besluit: Piketty is extreem en onhaalbaar in zijn voorstel voor vermindering van de sociale ongelijkheid. Maar zijn analyse is ondertussen ruim verspreid. Ze wordt op die paar jaar tijd erkend en min of meer gedeeld, ook door organisaties waar we dat totaal niet van verwachten: binnen de economische en politieke elite. Het is nu de vraag of de economische en politieke elite de komende jaren de stap zullen zetten van woorden naar daden.

Bibliografie

Vetgedrukt = aanbevolen lectuur, aanwezig in onze bib

⋅ Achterhuis, H., De markt van welzijn en geluk, Ambo, Baarn, 1980

⋅ Achterhuis, H., Het rijk van de schaarste, van Thomas Hobbes tot Michel Foucault, Ambo, Baarn, 1988.

⋅ Achterhuis, H., De utopie van de vrije markt, Lemniscaat, Rotterdam, 2010

⋅ Atkinson, Anthony B., Inequality: what can be done? Harvard UP, 2015.

⋅ Bourguignon, F., The Globalization of Inequality. Princeton UP, 2015.

⋅ Callens, Marc et al, De sociale staat van Vlaanderen, Studiedienst van de Vlaamse regering, 2013.

⋅ Cantillon, B., M. Elchardus, et al, De nieuwe sociale kwesties. Garant, Antwerpen-Apeldoorn, 2003

⋅ Coignard, S., & Gubert, R., L’oligarchie des incapables, Albin Michel, 2012.

⋅ Dalrymple Th., Leven aan de onderkant. Het systeem dat de onderklasse in stand houdt. Spectrum, Utrecht, 2004.

⋅ De Grauwe, Paul, Waar gaat het naartoe met onze economie? Lannoo, Tielt, 2006.

⋅ De Grauwe, Paul, De limieten van de markt. De slinger tussen overheid en kapitalisme. Lannoo, Tielt, 2014.

⋅ De Jong Mart-Jan, Culturele distinctie en sociale distantie, in: Tacq Jacques, Het oeuvre van Pierre Bourdieu, Garant,

Antwerpen-Apeldoorn, 2003

⋅ De Laender, Jan, Het verdriet van Darwin. Over de pijn en de troost van het rationalisme. Acco, Leuven, 2004.

⋅ Deleeck, H., De architectuur van de welvaartstaat opnieuw bekeken, Acco, Leuven, 2008 (1e uitgave 2001)

⋅ Desnerck, G., A. Vanderstraeten & A. Verbruggen, Praktisch basisboek sociologie. De sociologische verbeelding: visie en

vizier, De Boeck, Antwerpen, 2005.

⋅ De Wachter, Dirk, Borderline times. Het einde van de normaliteit. Lannoo campus, Tielt, 2013.

⋅ Dobbelaere, K., et al, Verloren zekerheid. De Belgen en hun waarden, overtuigingen en houdingen. Koning

Boudewijnstichting, Lannoo, Tielt, 2000

⋅ Duby, Georges, Les trois ordres ou l’imaginaire du féodalisme. Parijs, Galimard, 1978.

⋅ Decruynaere, Filip, De kracht van het engagement. De vermaatschappelijking van de zorg in de dagelijkse praktijk.

Departement Welzijn, volksgezondheid en gezin, 2013

⋅ Ehrenreich, Barbara. Nickel and dimed. On (not) getting by in America. Metropolitan, New York, 2001.

⋅ Elchardus, M., & J. Cohen (m.m.v. L. Van Thielen & I. Mestdag), Gedrag en verwachtingen in verband met het einde van de

loopbaan. Eindrapport. Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel, 2003.

⋅ Ehrenreich, Barbara, Nickel and Dimed. On (Not) Getting By in America. Henry Holt & co, New Yorik, 2001.

⋅ Elchardus, M., & I. Glorieux, red., De symbolische samenleving, Lannoo, Tielt, 2003

⋅ Elchardus, M., Sociologie, een inleiding, Pearson, Amsterdam, 2007

⋅ Elchardus, M., We leven opnieuw in een standenmaatschappij, in Knack, 29 augustus 2012:6-10.

⋅ Elchardus, M., & Ignace Glorieux, red., Voorspelbaar uniek. Dieper graven in de symbolische samenleving. Lannoo

campus, Tielt, 2012.

⋅ Geldof, Dirk. Superdiversiteit. Hoe migratie onze samenleving verandert. Acco, Leuven, 2013.

⋅ Glorieux, I., et al De tijd staat niet stil, veranderingen in de tijdsbesteding van Vlamingen tussen 1999 en 2004, VUB,TOR

2005/25

Page 119: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 113

⋅ Foucault, Michel, Geschiedenis van de waanzin. Boom, Amsterdam, 2013 (oorspr. 1972)

⋅ Heller, Joseph, Catch 22. Flamingo moderne klassieken, 2009 (oorspr. 1955)

⋅ Hirtt, N., et al, De school van de ongelijkheid. Epo, Berchem, 2008.

⋅ Illich, I., Het medisch bedrijf, een bedreiging voor de gezondheid ?, Het wereldvenster, Baarn, 1975

⋅ Jacobs, Th., et al, Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55-plussers in Vlaanderen, CBGS-Publicaties, Garant, Antwerpen,

2004.

⋅ James, Oliver, Britain on the couch. How keeping up with the joneses has depressed us since 1950. Rbooks UK, 2010.

⋅ James, Oliver, The selfish capitalist. Origins of Affluenza. Rbooks UK, 2008.

⋅ James, Oliver, Affluenza. Rbooks UK, 2007.

⋅ Kahneman, D., Ons feilbare denken, thinking fast en slow., Business Contact, Antwerpen, 2011.

⋅ Laermans, R., Bij het overlijden van Pierre Bourdieu (1930-2002), in: tijdschrift voor sociologie, jrg. 22 (2001) n° 3

⋅ Laeyendecker, L. Orde, verandering en ongelijkheid. Een inleiding tot de geschiedenis van de sociologie. Boom, Meppel,

1981.

⋅ Luyendijk, Joris, Dit kan niet waar zijn. Onder bankiers., Atlas Contact, 2015.

⋅ Macionis, John, et al, De samenleving. Kennismaking met de Sociologie. Pearson Benelux, Amsterdam, 2012.

⋅ Mason, Paul, Postkapitalisme. Een gids voor de toekomst. De bezige bij, Amsterdam, 2015

⋅ Merho, Kiekeboe. Fanny girl, Standaard, Antwerpen, 1981.

⋅ Piketty, Thomas, The Economics of Inequality, Harvard UP, 2015.

⋅ Piketty, Thomas, Le capital au XXIe siècle. Seuil, Paris, 2013.

⋅ Rand, Ayn, Atlas Shrugged. De kracht van Atlantis. Luiting-Sijthof, Amsterdam, 2012 (oorspr 1957).

⋅ Rosanvallon, Pierre, La société des égaux. Seuil, Paris, 2011.

⋅ Sandel, Michael J., What money can’t buy. The moral limits of markets. Penguin, New York London, 2012.

⋅ Sassen, Saskia, Expulsions. Brutality and Complexity in the Global Economy. Harvard UP, Londen 2014.

⋅ Schuermans, G., Een jaar in de wereld van de ongelijkheid. Epo, Berchem, 2015.

⋅ Sempé-Goscinny, Le petit Nicolas, Denoël, 1960

⋅ Servan-Schreiber, J.L., Pourquoi les riches ont gagné. Albin Michel, 2014.

⋅ Standing, Guy, A Precariat Charter: From Denizens to Citizens . London and New York, Bloomsbury Academic, 2014.

⋅ Stiglitz, J.E., The price of Inequality. How today’s divided Society endangers our Future, Norton, New York London, 2013.

⋅ Trappenburg, Margot, De lasten van de zorg. Vermaatschappelijking van de zorg drukt vooral op lager betaalden. Utrecht

University, 2014.

⋅ Van Bergen, Wouter & Martin Visser, De kleine Piketty, Business Contact, 2014.

⋅ Van Houtum, Henk & Leo Lucassen, Voorbij fort Europa. Een nieuwe visie op migratie. Atlas, Antwerpen, 2016.

⋅ Van Kerckhove, Christiaen, et al, Ethiek en zorg inde hulpverlening. Over taboes gesproken, Academia press, Gent, 2013.

⋅ Verduyn, L., De power list. De 200 machtigste mensen van België, Van Halewyck, Leuven, 2001

⋅ Verduyn, L., De 200 rijkste Belgen, Van Halewyck, Leuven, 2012.

⋅ Verhaeghe, P., Het einde van de psychotherapie, De bezige bij, Amsterdam, 2011

⋅ Verhaeghe, P., Identiteit, De bezige bij, Amsterdam, 2012

⋅ Verhulst, D. De helaasheid der dingen. Contact, Antwerpen 2009.

⋅ Verschraegen, G., et al, Over gevestigden en buitenstaanders. Armoede, diversiteit en stedelijkheid. Oases- Acco Leuven,

2014.

⋅ Visser, W., Verzorgingssociologie. Voor de gezondheidszorg en hulpverlening. Coutinho, Bussum, 2000

⋅ Vlaamse overheid, VRIND2016, Vlaamse Regionale Indicatoren. Studiedienst Vlaamse Regering, 2016.

⋅ Vranken, J., et al, Armoede en sociale uitsluiting, jaarboeken OASeS, Acco, Leuven, (jongste versies onder red van

Danielle Dierckx)

⋅ Vranken, Jan, Een kwarteeuw over armoede en sociale uitsluiting, in: tijdschrift voor sociologie, jrg. 25 (2004) n° 1.

⋅ Weyns, Walter et al, Marktisme. Kritiek op het berekenende samenleven. Pelckmans, Kalmthout, 2013.

Page 120: Sociologie - KdG

KdG professionele Bachelor sociaal werk 2018-2019 114

⋅ Winters, Sien, et al, Wonen in Vlaanderen anno 2013. De bevindingen uit het grote woononderzoek 2013 gebundeld.

Garant, Antwerpen, 2013.

⋅ Wilkinson, Richard & Kate Pickett, The spirit level: why more equal societies almost always do better. Bloomsbury press,

2009.