Socialeactivering - Marxists

13
Sociale activering: worden de slachtoffers schuldigen? Dirk Geldof Einde vorig jaar verscheen het “Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting 1997”. Het Jaarboek biedt voor de zesde keer op rij een overzicht van armoedecijfers en studiegegevens in ons land, alsook een overzicht en analyse van het gevoerde beleid. De editie 1997 schetste opnieuw geen rooskleurig beeld. Het aantal bestaansminimumtrekkers is opnieuw gestegen, tot net geen 80.000 begin 1997. Ondertussen is de kaap van de 80.000 zo goed als zeker overschreden: nog nooit moesten in ons land zoveel mensen een beroep doen op het OCMW. Het aantal mensen met financiële problemen bij het terugbetalen van leningen nam eveneens toe. Ook op de arbeidsmarkt blijft het dringen. De officiële werkloosheidscijfers dalen licht: ons land telt momenteel nog zo’n 450.000 Uitkeringsge- rechtigde Volledig Werklozen. Maar die daling is vooral aan statistische ingrepen te danken. De categorie oudere (vergeten) werklozen is drastisch gestegen doordat minister Smet de leeftijdsgrens verlaagde. De wet van de communicerende vaten zorgt dan wel voor een daling van de publieke werkloosheidscijfers, de uitkeringen voor de oudere werklozen moeten wel uit eenzelfde RVA- kas worden betaald. De tweede statistische ingreep vormen natuurlijk de schorsingen. “Uw recht op sociale zekerheid” was de slogan in 1995, In 1996 werden liefst 63.000 werklozen van “hun recht op sociale zekerheid” geschorst, meer dan de helft omwille van langdurige werkloosheid. Op beleidsvlak gaat het ondertussen niet echt vooruit. De opvolging van het Algemeen Verslag over de Armoede loopt moeizaam en traag. Het 20 Sociaal Impulsfonds, het paradepaardje van (stedelijk) armoedebeleid op Vlaams vlak, komt langzaam op gang, maar het is nog te vroeg voor een evaluatie. Nu dit voorjaar de Smet-banen op gang komen, is sociale activering de nieuwste beleidstrend. Niet alleen in België, maar in heel Europa wordt er geactiveerd. Maar wie of wat wordt er geactiveerd? Gaat het om activering van de werkloosheidsuitkering, van de werklozen, van het beleid of van de werkgevers? Is activering een stap naar een garantie van het recht op arbeid, of leidt het tot een uitsluiting van het recht op uitkering, dat steeds voorwaardelijker wordt? Emanciperend of disciplinerend? Het activeringsdebat vormt de rode draad doorheen het Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting 1997 en was ook onderwerp van een colloquium einde november. Wat volgt is een schets van de achtergronden van het activeringsdebat.

Transcript of Socialeactivering - Marxists

Page 1: Socialeactivering - Marxists

Sociale activering:worden de slachtoffers schuldigen?

Dirk Geldof

Einde vorig jaar verscheen het “Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting1997”. Het Jaarboek biedt voor de zesde keer op rij een overzicht vanarmoedecijfers en studiegegevens in ons land, alsook een overzicht enanalyse van het gevoerde beleid. De editie 1997 schetste opnieuw geenrooskleurig beeld. Het aantal bestaansminimumtrekkers is opnieuwgestegen, tot net geen 80.000 begin 1997. Ondertussen is de kaap van de80.000 zo goed als zeker overschreden: nog nooit moesten in ons landzoveel mensen een beroep doen op het OCMW. Het aantal mensen metfinanciële problemenbij het terugbetalen van leningen nam eveneens toe.

Ook op de arbeidsmarkt blijft het dringen. Deofficiële werkloosheidscijfers dalen licht: ons landtelt momenteel nog zo’n 450.000 Uitkeringsge-rechtigde Volledig Werklozen. Maar die daling isvooral aan statistische ingrepen te danken. Decategorie oudere (vergeten) werklozenis drastischgestegen doordat minister Smet de leeftijdsgrensverlaagde. De wet van de communicerende vatenzorgt dan wel voor een daling van de publiekewerkloosheidscijfers, de uitkeringen voor deoudere werklozen moeten wel uit eenzelfde RVA-kas worden betaald. De tweede statistischeingreep vormen natuurlijk de schorsingen. “Uwrecht op sociale zekerheid” was de slogan in1995, In 1996 werden liefst 63.000 werklozen van“hun recht op sociale zekerheid” geschorst, meerdan de helft omwille van langdurigewerkloosheid.

Op beleidsvlak gaat het ondertussen niet echtvooruit. De opvolging van het Algemeen Verslagover de Armoede loopt moeizaam en traag. Het

20

Sociaal Impulsfonds, het paradepaardje van(stedelijk) armoedebeleid op Vlaams vlak, komtlangzaam op gang, maar het is nog te vroeg vooreen evaluatie.

Nu dit voorjaar de Smet-banen op gangkomen, is sociale activering de nieuwstebeleidstrend. Niet alleen in België, maar in heelEuropa wordter geactiveerd. Maar wie of watwordt er geactiveerd? Gaat het om activering vande werkloosheidsuitkering, van de werklozen, vanhet beleid of van de werkgevers? Is activering eenstap naar een garantie van het recht op arbeid, ofleidt het tot een uitsluiting van het recht opuitkering, dat steeds voorwaardelijker wordt?Emanciperend of disciplinerend? Hetactiveringsdebat vormt de rode draad doorheenhet Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting 1997en was ook onderwerp van een colloquium eindenovember. Wat volgt is een schets van deachtergronden van hetactiveringsdebat.

Page 2: Socialeactivering - Marxists

|. Sociale activering als modetermOp 20 en 21 november 1997 werd in Luxemburgeen Buitengewone Europese Raad overWerkgelegenheid gehouden. Eén van deconclusies luidde:

“53. Transition from passive measures to activeMeasures.Benefit and training systems (where that provesnecessary) must be reviewed and adapted toensure that they actively support employabilityand provide real incentives for the unemployed toseek and take up work or training opportunities.Each Member State will endeavour to increasesignificantly the number of persons benefitingfrom active measures to improve their employa-bility. In order to increase the numbers of un-employed who are offered training or any similarmeasure, it will in particular fix a target, in thelightof its starting situation, of gradually achie-ving the average of the three most successfulMember States, and at least 2070.”(Conclusions of the presidency, Luxemburg 20/21November 1997, 53-54)

Deze conclusie sluit perfect aan bij debeleidstrend in een aantal West-Europese landen,waarbij vele sociale maatregelen vandaag in hetkader van de activering worden geplaatst. Er issprake van activering in het bijstands- en in hetwerkloosheidsbeleid. Meer algemeen spreekt menvan activering van de sociale zekerheid of van deverzorgingsstaat.

Voorsociale wetenschappers past het themainhet debat over de toekomst van deverzorgingsstaat, met daarbij steeds weer nieuweinvullingen van de zogenaamde nieuwe socialekwestie. Deze wordt meestal verengd tot de vraaghoe de groeiende groep van laaggeschoolde en/oflangdurig werklozen en bijstandsafhankelijkenopnieuw te betrekken bij de maatschappij, al danniet via de (arbeids)markt. Het probleem wordtbeperkt tot de structurele kloof tussen overwe-gend hooggeschoolde insiders en een (groeiende)groep van overwegend laaggeschoolde outsiders.De vraag is of we de nieuwe sociale kwestie ophet einde van de 20ste eeuw niet aanzienlijkruimer moeten interpreteren.

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. 1 - maart 1998

Staat in de laatmoderne risicomaatschappij (Beck,1986; Geldof, 1997) niet eerder onze omgang metbetaalde en onbetaalde arbeid ter discussie,rekening houdend met de ecologische grenzen diemen in het verleden (en tot vandaag) negeerde?De Nederlandse socioloog Raf Jansen (1990)spreekt over de verarming van mens én milieu alsnieuwe sociale kwestie. De engere benaderingvan de zogenaamde nieuwe sociale kwestie, zoalswe die ondermeer vinden bij de Franse socioloogPierre Rosanvallon (1995), maakt daar dan eenbelangrijk deel van uit.

Binnen die enge benadering van de nieuwesociale kwestie hebben beleidsmakers en socialewetenschappers in verschillende Europese landenzich het concept sociale activering relatief snel

eigen gemaakt. Vandaag nemen zeactiveringsmaatregelen, waarbij ze mensen dieuitgesloten zijn van de arbeidsmarkt en leven vaneen uitkering zo snel mogelijk weermaatschappelijk willen te integreren. Dezeintegratie kan en moet in de meeste programma’suitsluitend via de arbeidsmarkt verlopen, ofpreciezer: via de onderkant van de arbeidsmarkt.

In België kwam de politieke doorbraak van hetactiveringsdiscours er ondermeer methet (verder)openstellen van tewerkstellingsprogramma’s voorbestaansminimumtrekkers, en vooral met de begin1998 gestarte activering van dewerkloosheidsuitkeringen, de zogenaamde “Smet-banen” en de “doorstromingscontracten”. Beidelaatste maatregelen houden in dat dewerkloosheidsuitkering als een loonsubsidie terbeschikking komt van de werkgeveruit deprivésector of uit de openbare sector. Toch is de

werkelijkheid van de activering ook in België nietzo nieuw, denken we maar aan de

integratiecontracten voor jongebestaansminimumtrekkers, die in 1993 werdeningevoerd ensterk geïnspireerd zijn op het Fransestelsel van het “Revenu minimum d’insertion”.Ook de zogenaamde klusjesdiensten ofPlaatselijke Werkgelegenheidsagentschappen(PWA's) passen in een activeringslogica.Wat heeft men nu metsociale activering op het

oog? Sommigen zien activering als een vorm vandisciplinering, waarbij er een eind moet komenaan het veronderstelde feit dat sociale uitkeringenvan vangnetten tot hangmatten zijn uitgegroeid.

Page 3: Socialeactivering - Marxists

Dirk Geldof

Dergelijke disciplinering gaat vaak hand in handmet budgettaire saneringen. Maar er zijn ookpositieve geluiden. Vanuit een emanciperendburgerschapsperspectief gaat het er om dat deoverheid meer moet doen dan alleen viauitkeringen de maatschappelijke uitsluitingfinancieel compenseren. In dat geval bouwt menverder op de oorspronkelijke invulling van hetactiveringsconcept in de welzijnssector.In deze tekst probeer ik enkele grote lijnen

achter de activeringsdiscussies te ontwaren. Wat isde herkomst van hetactiveringsdiscours? Welkezijn de achterliggende ideologieën? Hoe moetenwe de beleidsmaatregelen situeren, watzijn demogelijkheden en gevaren? De kernvraag is of enhoe activering een antwoord kan bieden opsociale uitsluiting. Of leidt activering tot meeruitsluiting?

2. De doorbraak van hetactiveringsdenken

Waarom kent hetactiveringsdenken juist vandaageen toenemende populariteit? De werkloosheidvormt reeds twee decennia één van de belang-rijkste sociale problemen in de Europese wel-vaartsstaten. Een eerste verklaring ligt in eenveranderde inschatting van de werkloosheids-problematiek. In de jaren ’80 werd het werk-loosheidsvraagstuk in beleidskringen noggereduceerd tot een hoofdzakelijk conjunctureelprobleem of tot een mismatch op de arbeidsmarkt,waar een scholings- en opleidingsbeleid eenantwoord op moest bieden.

Pas in de jaren °90 erkenden beleidsmakersschoorvoetend het structurele karakter van dewerkloosheid. We evolueerden van een “joblessgrowth” bijna naar een “jobloss growth”. Verdergroeide een consensus over nieuwe breuklijnen enrisicogroepen: vooral laaggeschoolden kregen hetsteeds moeilijker op de arbeidsmarkt.

Die hoge werkloosheid weegt zwaar op debudgetten van de sociale zekerheid. Dit werdvooral problematisch toen in de jaren ’90 delidstaten van de Europese Unie zware saneringenvan het overheidsbudget nastreefden om de 3

procent-norm van Maastricht te halen, één van devoorwaarden voor toetreding van een lidstaat totde Europese muntunie.

De rapporten van de OESO vormden voor eenaantal landen waaronder België eveneens een

22

belangrijke incentive voor het activeringsbeleid.De OESO bekritiseerde herhaaldelijk dezogenaamde gulheid van het Belgischewerkloosheidsstelsel, waar in de jaren ’80 ampereen beperking van de duurtijd bestond. Zo werdondermeer in België een verstrengdschorsingsbeleid van werklozen in de jaren °90mee gelegitimeerd op basis van de OESO-rapporten, waarbij vooral de schorsing van“abnormaal langdurig werklozen” de hoogteinging.

De pleidooien van de OESO voor een meeractief arbeidsmarktbeleid sloten op eenmerkwaardige en bijna perverse manier aan bijeen veeleer sociaal geïnspireerd jargon. Dit laatstewerd mee geïnspireerd door de Franse socioloogPierre Rosanvallon. De toonzetting van hetactiveringsdebat gebeurde in België in belangrijkemate vanuit zijn boek La nouvelle questionsociale (1995). Dit boek zorgde voor dedoorbraak van een vertoog waarin men spreektvan de overgang van een “compenserende” naareen “activerende” verzorgingsstaat. De centralevraag bij Rosanvallon is of de Europese stelselsvan sociale zekerheid niet teveel op een passievemanier uitsluiting (bijvoorbeeld uit dearbeidsmarkt) vergoeden en te weinig doen omactief bij te dragen tot een herintegratie van debetrokkenen. Dit verhaal bouwt verder op hetdenken in termen van sociale grondrechten,waaronder het recht op arbeid, als instrument inde strijd tegen de sociale uitsluiting. Het boek vanRosanvallon en de reacties erop vormden decatalysator voor wat al aan gang was inzakecontractualisering en activering.

Het samenvallen van deze verschillendeontwikkelingen heeft er toe geleid dat activeringvandaag tot een zeer diffuus concept isverworden. Hetis dan ook belangrijk deverschillende invalshoeken meer schematisch tebekijken. In de volgende paragraaf schets ik detoepassing van sociale activering in het bijstands-,werkgelegenheids- en welzijnsbeleid. Vervolgensbeschrijf ik vier ideologische invalshoeken vanwaaruit het activeringsdiscours en hetactiveringsbeleid worden gevoed.

Page 4: Socialeactivering - Marxists

Sociale activering

3.Activering in het bijstands- enwerkgelegenheidsbeleid versusactivering in het welzijnsbeleid

We onderscheiden activeringsmaatregelen enmethodieken in drie beleidsdomeinen. Het eerstevormt sociale activering in het bijstandsbeleid.Hier vormen de Franse Revenu Minimumd’Insertion en de erop geïnspireerde Belgischeintegratiecontracten voor jonge bestaans-minimumtrekkers de bekendste voorbeelden. Inandere gevallen gaat het er ook om dat bijstands-trekkers uitdrukkelijk toegang krijgen tot dewerkgelegenheidsmaatregelen die zich tot (lang-durige) werklozen richten.

Daarnaast kennen we activeringsmaatregelenin het werkgelegenheidsbeleid. Naast de nieuweSmet-banen en de doorstromingscontracten warener de PWA's. Ook het begeleidingsplan voor lang-durig werklozen en de Weer-Werk-actie hebbenactiveringsaspecten.In het Belgische debat wordtook het verstrengde schorsingsbeleid, waarbijwerklozen van het recht op een uitkering wordengeschorst, als een activeringsmaatregel geduid:niet door het beleid, wel door het onderzoeksveld.De waaier aan maatregelen is groot. Het gaat omcombinaties van werk en uitkering: workfare instrikte zin, waarbij men verplicht moet werkenom de uitkering te behouden, is voorlopig eerderuitzonderlijk.

Workfare in ruime zin komt meer en meervoor: het verrichten van partiële arbeids-activiteiten wordt aangemoedigd met behoud van(een deel) van de uitkering. In andere gevallenwordt de uitkering als loonsubisidie ter beschik-king gesteld van de werkgever. Een meerin-tensieve en een meer persoonlijke begeleiding vanwerklozen bij het zoeken naar werk of opleidingis één van de meest voorkomende activerings-vormen. Na de besluiten van de BuitengewoneEuropese Raad over Werkgelegenheid inLuxemburg van november 1997 wil de BelgischeRegering werk maken van de invoering van eenvormingsplicht voor (jonge en/of langdurig)werklozen. Vaak gaat dit samen methet afsluitenvan een begeleidings- of integratiecontract,waarbij de uitkeringsinstantie en de uitkerings-trekker wederzijds engagementen op papierzetten, op initiatief van de sociale dienst.Het meest opvallend in de Vlaamse en Neder-landse context is echter dat het denken in termen

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. 1 - maart 1998

van sociale activering reeds veel langer bestond inde welzijnssector, zeker in het opbouwwerk en hetvormingswerk. Tot vandaag vormt activering eenbasismethodiek in het sociaal-cultureel werk.

“Activering is de centrale missie van het huidigesociaal-cultureel werk. Daaronder verstaat menhet doelgericht interveniëren om mensen temotiveren tot ander gedrag, gericht op emanci-patie en zelfredzaamheid. Het is een combinatievan individuele beïnvloeding, cultuurveranderingen het toegankelijk maken van nieuwe mogelijk-heden. Vanuit een vertrouwensrelatie wordenmensen in aanraking gebracht met mogelijkhedendie ze eerst niet kenden of waarvoorze zichzelfniet capabel achtten.” (Vlaar, 1994: 13).Activering gaat hier om het aanreiken van knowhow vanuit het sociaal-cultureel werk om burgerste helpen bij een kritische participatie aan de

maatschappij. In het welzijnswerk kan activeringzeker niet worden herleid tot een directeaanpassing aan de dominante maatschappelijkeeisen.

De wortels van het huidige activeringsdiscours inhet bijstands- en werkgelegenheidsbeleid liggendus ten dele bij het welzijnswerk. Hetis daarbijopvallend hoe activering in het welzijnswerksynoniem is voor emanciperend werken,betrokkenen kansen bieden en aanzetten totparticipatie. Er wordt wel gewezen op het invullenvan plichten en het opnemen van verantwoorde-lijkheden, maar noch in de methodiekbe-schrijvingen, noch in de praktijk van de projecten,is er sprake van sancties, van verplichting, vaneen disciplinerende aanpak.

Uit het voorgaande werd al duidelijk dat ditbij activeringsmaatregelen in de bijstand of in hetwerkgelegenheidsbeleid wel anders ligt. Nietalleen de context verschilt van die van dewelzijnssector, ook de invalshoekis anders. Bij deinpassing van activering in het bijstands- enwerkgelegenheidsbeleid geraakte het conceptverweven met andere invullingen en doel-stellingen. Er is daarbij sprake van een perver-tering van het oorspronkelijke concept. Waarkomt de meer disciplinerende invulling vansommige activeringsmaatregelen vandaan? Hoeverhoudt activering vanuit het perspectief van dewelzijnssector zich tot de huidige beleids-maatregelen?

Page 5: Socialeactivering - Marxists

Dirk Geldof

4. Een sociaal verhaal met uiteenlopendeideologische wortels

De aantrekkelijkheid van het activeringsconceptvoor beleidsmakers schuilt deels in de vaagheidervan. Activering verbergt vandaag verschillendeideologische ladingen. Dit leidt tot eenverwarrend en geperverteerd gebruik van de term.De concreetheid van de beleidsmaatregelen staathaaks op de conceptuele vaagheid, die voortvloeituit de erg uiteenlopende bronnen waaruit hetactiveringsverhaal groeide. Waar liggen dewortels van het huidige activeringsvertoog?

Het huidige beleid rond sociale activeringbouwtin belangrijke mate verder op heteconomische pleidooi voor een actiefarbeidsmarktbeleid. Zo’n actief arbeids-marktbeleid is niet hetzelfde als sociale active-ring, wat zich meer op de (individuele) steun-trekkers richt dan op de hele werking van dearbeidsmarkt. Maar naast het economisch verhaalwordt sociale activering in belangrijke mategelegitimeerd door een viertal sociale analyses ofinvalshoeken.

4.1. Activering als disciplinerende reactie opbijstandsafhankelijkheidEén van de sporen gaat duidelijk terug op deconservatieve ideeën over de zogenaamde cultureof dependency in de Verenigde Staten. Auteurs alsCharles Murray (1984) stelden daar dat de socialebescherming contraproductief was geworden voorde maatschappij en de betrokkenen. Te genereuzesociale uitkeringen, eventueel gecombineerd metinformele inkomsten, hielden mensen af van (denoodzaak om) te zoeken naar een job, stimu-leerden het ontbinden van relaties of vormdenvoor bijstandsmoeders een rem op de bereidheidom te huwen. Dit alles leidde volgens Murray tothet ontstaan van een eigen cultuur van afhanke-lijkheid van de uitkeringen. De beste stimulansenvolgens Murray vormen straffen: sociaal beleidmoet eerder de stok dan de wortel gebruiken. Dedisciplinerende invalshoek staat centraal.

Hervormers van het Amerikaansewelvaartssysteem hebben een lange traditie omzich te richten op de individuele kenmerken vande steuntrekkers. Ofwel zet men deze traditievoort, negeert men de enorme transformaties inonze economie, en probeert men het gedrag van

een kleine groep steuntrekkers te veranderen.Ofwel breekt men met deze traditie en richt menzich op de meer fundamentele problemen (Axinn,Stern, 1988: 119). De vraag of en in welke mateactiveringsmaatregelen enkel op het individugericht zijn, of eerder bijdragen tot een structureleoplossing, is essentieel voor de beoordeling vande huidige beleidstrend.

Amerikaanse en Europese studies hebben deculpabiliserende these van de afhankelijks-heidscultuur zwaar bekritiseerd en ontkracht (zieondermeer Katz, 1990: 151-156; Dean, Taylor-Gooby, 1992). Desondanks blijven soortgelijkeredeneringen ook bij ons herkenbaar, zij het inafgezwakte vorm. Wie spreekt over de bijstand alseen hangmat in plaats van een vangnet, denktbinnen dit raamwerk. De impliciete oplossings-strategie bestaat dan al snel uit het terugschroevenvan de uitkeringen, het beperken van toegang enduur of het invoeren van bijkomende voor-waarden. In dit laatste geval komen we in de lijnvan Amerikaanse systemen van workfare (instrikte zin), learnfare en zelfs wedfare ofbridefare. Bij deze laatste gaat het om program-ma’s waarbij ouders die een beroep doen opbijstand via supplementaire uitkeringen wordenaangemoedigd om hun kinderweelde te beperkenof om weer een gezin te vormen in geval ze apartleefden (Lammertyn, 1996a: 70).

Vele van deze maatregelen bevatten impliciet,somszelfs expliciet, een negatieve houdingtegenover de armen. Ze vertrekken vanuit eenindividueel schuldmodel (Vranken, Geldof, 1991:89-93). Daarnaast blijkt er ook een normerendevisie uit op wat maatschappelijke integratie is, ofzou moeten zijn. Deze aanpak heeft steedsdisciplinerende trekken en heeft meestal eendaling van de overheidsuitgaven op het oog. Deoverheid legitimeert zich als strenge controleurdie erover waakt dat de belastinggelden van demiddenklasse zo zuinig mogelijk worden besteed,zeker ten aanzien van niet-productief geachtesociale uitgaven.

4.2. Activering uit angst voor de onderklasseEen tweede bron waaraan het activeringsdiscourszich laaft, is het eveneens Amerikaans geïnspi-reerde onderklasse-debat. Hierin wordt meestalverwezen naar de werken van de Amerikaansesocioloog William Wilson (1989, 1990). Deze

Page 6: Socialeactivering - Marxists

Sociale activering

schetst hoe de grondige sociale veranderingen van(Amerikaanse) binnenstedelijke buurten hebbengeleid tot het ontstaan van een onderklasse. Desociale verandering blijkt uit een groeiendesociale dislocatie en uit de veranderende eco-nomische klassenstructuur van deze buurten. Hetconcept werd overgenomen in analyses van deBritse situatie en van de ontwikkelingen in West-Europa. De onderklasse-these bouwt verder op deklassieke klassen-analyses, maar zonder hetexpliciete doel van klassenstrijd.

Het ontstaan van een onderklasse lijkt weinig-en een aanlokkelijk perspectief. De bezorgdheidvoor een definitieve breuk tussen de onderklasseen de rest van de maatschappij kan ingegeven zijndoor bezorgdheid om de positie van de leden vande onderklasse. Een ander motief voor bezorgd-heid om een maatschappelijke breuklijn kan deangst zijn van de middenklasse voor een groeienddysfunctioneren van de maatschappij. De on-gewenste effecten van het bestaan van eenonderklasse worden als bedreigend ervaren doorde andere burgers. Voorbeelden zijn vrees voorcriminaliteit of voor de verspreiding van ziektenzoals TBC, maar ook een vrees op de formele(arbeids)markt voor een groeiende en verstorendeinformele economie. Vanuit deze bezorgdheidwordt een activerend beleid gezien als een middelom de kloof tussen de onderklasse en derest vande maatschappij te overbruggen. De mengelingvan sociale bewogenheid en eigenbelang waseveneens aanwezig bij het ontstaan van de Euro-pese systemen van sociale bescherming (zie DeSwaan, 1989). Activering is er dan op gericht omde kloof tussen de onderklasse en de rest van demaatschappij opnieuw te verkleinen, niet door eenexpliciete herverdeling van maatschappelijkemiddelen, maar door partiële en/of tijdelijke(her)integratie.

4,3. Activering als realisatie van socialegrondrechtenEen derde traditie van activeringsdenken gaatterug op het emancipatorisch potentieel van desociale grondrechten. Het gaat ondermeer om hetrecht op arbeid, op sociale zekerheid of opbehoorlijke huisvesting. In België werden dezesociale grondrechten pas begin 1995 in de

grondwet ingeschreven. Het streven naar derealisatie van de sociale grondrechten sluit aan op

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. 1 - maart 1998

het streven naar burgerschap (zie Hubeau, 1995).In deze stroming situeert zich ook deactiveringsbenadering zoals we die sinds de jaren°80 in de Vlaamse en Nederlandse welzijnssectorterugvinden.

Het burgerschapsperspectief wordt verbondenmet de problemen van sociale uitsluiting: men ís

uitgesloten van participatie aan of integratie in de

maatschappij, uitgesloten van volwaardigburgerschap, wat een bedreiging vormt voor desociale cohesie. In de meer angelsaksische traditiegaat het over uitgesloten zijn van de realisatie vansociale grondrechten. Vanuit deze benaderingschiet de huidige sociale zekerheid tekort in demate waarin ze — met wisselende doelmatigheid— enkeleen financiële compensatie biedt voorsociale uitsluiting. Haar zeer grote verdienste isdat ze mensen voor armoede of bestaansonzeker-heid behoedt.

Dit volstaat echter niet meer, wat eenaanzienlijke verandering inhoudt in het denkenover uitkeringen. Na de tweede wereldoorlogwerd een uitkering gezien als een garantie voorsociale integratie: men kon participeren aan deconsumptie, zelfs van meer dan alleen Jlevens-

noodzakelijke goederen. Vandaag benadrukt mendat de sociale grondrechten dan nog niet wordengerealiseerd. De overheid moet daadwerkelijkeinspanningen doen voor de maatschappelijkereïntegratie van uitgesloten groepen. Rosanvallonspreekt van integratierechten. Zij verplichten deoverheid tot een actief beleid, tot het garanderenvan diensten. Dit ontslaat het individu niet vanzijn verantwoordelijkheden of plichten, maarvereist dat daartegenover garanties staan.Uitkeringstrekkers moeten volgens deze bena-dering via sociale activering de kans of zelfs hetrecht krijgen om maatschappelijk zinvolle taken tevervullen, via formules tussen loon en uitkering,maar evenzeer tussen de private arbeidsmarkt, depublieke arbeidsmarkt en de sfeer van informeleof autonome activiteiten.

4.4. Contractualisering als onderdeel vanactiveringNaast de drie expliciete ideologische compo-nenten gaat activering vaak samen met vierde,meer vormelijk element, met name een toe-nemende contractualisering. Contractualisering is

een ruimere tendens, waar bij heel wat active-

Page 7: Socialeactivering - Marxists

Dirk Geldof

ringsmaatregelen gebruikt van wordt gemaakt viaeen contractuele overeenkomst tussen deoverheid, meestal vertegenwoordigd door eenhulpverlener of een ambtenaar, en de uitkerings-trekker.

Vooreerst past de contractualisering in detoenemende juridisering van onze maatschappij.Het rationaliserings- en onttoveringsproces gaatverder, waarbij altijd nieuwe domeinen gefor-maliseerd geraken. Steeds meer afspraken tussenmensen of organisaties worden schriftelijk vast-gelegd, soms na ellenlange onderhandelingen. Bijniet naleving worden ze vervolgens in toe-nemende mate juridisch aangevochten. Dezecontractualiseringstendens zet zich ook door in dehulpverlening en in de omgang tussen de overheiden de rechthebbenden van sociale uitkeringen ofdiensten.

Terzelfdertijd past de toenemende con-tractualisering in een emancipatorisch perspectief,waarbij de hulpvrager als een volwaardige partnerwordt gezien. Deze moet via maatwerk enindividuele trajectbegeleiding naar het doelworden begeleid. Meestal gaat het hierbij om eenjob op de eerste of de tweede arbeidsmarkt. Dezemeer persoonlijke, vaak gecontractualiseerdeaanpak vormt een stap weg van de anonieme,bureaucratische eenvormigheid die eigen was aande welvaartsstaat. In hoeverreis hier evenwelsprake van een contract, in de betekenis van eenovereenkomst tussen twee gelijkwaardigepartijen? De overeenkomst wordt immers vaakonder een zekere dwang afgesloten tussen deuitkeringverstrekkende instantie en desteuntrekker. Deze laatste heeft in sommigegevallen slechts dezelfde keuze als deongeorganiseerde arbeider in de 19de eeuw: decontractuele voorwaarden aanvaarden of zonderinkomen vallen.

5. Problematisering van hetactiveringsdiscours

Achter het activeringsdiscours gaan dus zeeruiteenlopende finaliteiten schuil waarbij eensociaal aanvaardbaar vertoog van maat-schappelijke (reintegratie wordt geperverteerddoor maatregelen die gerichtzijn tegen de armenof de steuntrekkers en die haaks staan op watarmoede- of werkloosheidsbestrijding zou moetenzijn. De uiteenlopende ideologische wortels en de

26

waaier aan maatregelen maken het debat nieteenvoudiger. Geregeld lopen discussies naast ofdoor elkaar. We overlopen de belangrijksteargumenten en standpunten in het sociale debat.

5.1. Terug naar de caritas? De perverteringvan de activeringspisteEén van de scherpste analyses vinden we bij deVlaamse welzijnsspecialist Luc Notredame, dieactivering in een lange-termijnperspectief plaatst.Volgens Notredame gaathet bij activeringvandaag in belangrijke mate om een moreelproject, waarin een terugkeer naar een nieuwevorm van de oude “caritas”’-idee een rol speelt.Dit gebeurt door een terugdringen van deinvalshoek van de sociale rechten, met eentussenstap waarbij rechten en plichten sterkercontractueel met elkaar worden verbonden. Hetgevolg is dat het recht op een uitkering of eenbestaansminimum en op maatschappelijkedienstverlening wordt ondergraven.

Activering richt zich volgens Notredame testerk op de uitkeringstrekkers, waar dehoeveelheid arbeidsplaatsen bij ongewijzigdbeleid te beperkt blijft. De integrerende functiesvan arbeid worden wel in vele opleidingen vanwerklozen gerealiseerd, maar zelden of niet in deloonarbeid zelf. Vaak haken langdurig werklozenna korte tijd op de gewone arbeidsmarkt weer afomdat ze het tempo niet aankunnen. Met eenboutade besluit Notredame dat in vele gevallenslechts wordt geleid naar uitbuiting en uitsluiting(in: Fret, 1997, 24-26). Activering zou leiden toteen afbouw van universele rechten en leiden naarmeer selectiviteit en voorwaardelijkheid.

Nog andere gevaren loeren om de hoek. Zozou activering verhullend werken: hetzijn deuitkeringstrekkers die worden geactiveerd, maarondertussen worden de instituties die uitsluitingproduceren ongemoeid gelaten. Het probleem vanwerkloosheid of armoede wordt zogeïndividualiseerd, waarbij de slachtoffers vanuitsluitingsprocessen als de schuldigen van hun(blijvende) uitsluiting worden gestigmatiseerd.Eeneffectieve herverdeling van financiëlemiddelen, werk of machtblijft uit.

Deze kritiek werd ondermeer verwoord doorDe Rynck, die stelde dat “het pleidooi vooractivering van de verzorgingsstaat baadt indubbelzinnigheid. Het lijkt er op dat meer en

Page 8: Socialeactivering - Marxists

Sociale activering

meer diegenen die in het steeds meer fragielevangnet van de sociale zekerheid terechtkomen,op hun verantwoordelijkheid wordenaangesproken voor het leveren van buurtdienstenof andere vormen van collectieve bijdragen. Voorsommigenis dit een zinvol perspectief naarnieuwe zinvolle arbeidsvormen. Anderen stellendat de overheid de uitstoot van reguliere naarprecaire arbeidsvormen stimuleert, de activeringvan steuntrekkers als besparing op gewonediensten aanwendt en dat het bedrijfsleven en degefortuneerde burgers er ondertussen helemaalniet toe worden aangezet om hun deel van deverantwoordelijkheid op te nemen. Rechten nochplichten zijn in de activerende verzorgingsstaatgelijk verdeeld. Zo lijkt het er meer en meer opdat het bedrijfsleven wel nog de baten magopstrijken van de samenleving maar zich voor hetoverige helemaal niet verplicht hoeft te voelen omzich te engageren in de collectieve verant-woordelijkheid” (De Rynck, 1996b: 225).

Tenslotte is er de praktische vaststelling dathet activeringsbeleid ten dele vastloopt op eengebrek aan ondersteuning. Bij een evaluatie vande Belgische integratiecontracten bleek datin veleOpenbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn(OCMW's) de maatregel] louter formeel en burea-ucratisch werd toegepast. Er waren op de socialediensten onvoldoende maatschappelijk werkersom iedere jonge bestaansminimumtrekker eenindividuele begeleiding te geven (De Rynck,1996a: 246-247).

5.2. De uitsluiting voorbij? Mogelijkheden vande activeringspisteDaartegenover staan de positieve kanten enmogelijkheden van activering. Een relativerendevaststelling komt van Lammertyn, die stelt datactivering alleen maar een nieuwe naam is voorwat de welzijnsvoorzieningen en de OCMW'stoch al moeten doen. Volgens Lammertyn is “voorde Openbare Centra voor Maatschappelijk Wel-zijn en voor andere welzijnsvoorzieningen inBelgië het waarmaken van het ideeëngoeduitgedrukt met het begrip activerende verzor-gingsstaat een nieuwe uitdaging. Voor een aantalonder henis het een oproep om met meer ra-dicaliteit verder te zetten wat ze nu reeds doen.Lang voor er van sociale integratiecontractensprake was, begeleidden bepaalde diensten hun

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. Ì - moor 1998

cliënteel reeds vanuit die integratiefilosofie”(Lammertyn, 1996b: 206).

Anderen wijzen op de vernieuwendemogelijkheden die activering zou kunnen bieden.Voor het Centrum voor Sociaal Beleid isactivering in de richting van de arbeidsmarkt eennoodzakelijk antwoord op de (door hun beperktomschreven) nieuwe sociale kwestie: “Die nieuwesociale kwestie vraagt een wezenlijk nieuweaanpak. Wij moeten de stap zetten naar eenactiverend beleid, en dan hebben we het over eenbeleid gericht op alle laaggeschoolden, niet enkelde formeel werklozen, maar ook de laagge-schoolde thuiswerkende vrouwen. Een activerendbeleid is ook nodig omdat de marginalisering vande laaggeschoolden niet enkel enzelfs niet in deeerste plaats een armoedeprobleem is. Precies datarmoede-aspect van de problematiek is met suc-ces ondervangen. Het is vooral een probleem vanmaatschappelijke integratie en sociaal-culturelecohesie. Wil men een verdere economische enpolitieke polarisering vermijden en op die manierhet ideaal van de welvaartsstaat vrijwaren, dan iseen radicale keuze voor jobs voor de laag-geschoolden onontkoombaar” (Cantillon, Marx,1995: 34).

Het pleidooi voor activering van Cantillon enMarx wijst op een essentieel onderscheid in hetactiveringsbeleid. Belangrijk is de keuze voorJobs in de laatste zin van het citaat: het is eenaanzienlijk ruimere invulling dan de veleactiveringsmaatregelen die zich vandaag bijnauitsluitend op de activering van de uitkerings-trekkers richten. Neemt men de keuze voor jobsernstig, dan betekent dit in de eerste plaats eenkeuze voor een activering van de arbeidsmarkt,eerder dan of zelfs in tegenstelling tot activeringvan de uitkeringstrekkers. Dat men die keuze wilmaken, lijkt bij de huidige activeringsmaatregelenniet evident.

Een laatste omstreden effect vormt het kosten-besparend element. Op zich is een verminderingvan het bedrag dat wordt besteed aan uitkeringengeen probleem, tenminste wanneerdit het gevolgis van het overbodig worden van de uitkering.Wanneer dit echter het gevolg is van meer disci-plinering, waardoor mensen van het recht op eenuitkering worden uitgesloten, kan dit bezwaarlijkals een positief element worden gezien. Verder

27

Page 9: Socialeactivering - Marxists

Dirk Geldof

vergt activering een meer intense en persoonlijkebegeleiding, wat veel arbeidsintensiever is daneen administratieve afhandeling van eenuitkeringsaanvraag. Een onderbouwd active-ringsbeleid vergt zeker in de beginfase extra-personeelsondersteuning en bevat dus niet directeen kostenbesparend element, eerder integendeel.

6. Op zoek naar beoordelingscriteria6.1. De nood aan ordening in het debat.Hoe verhouden die verschillende theoretischeinvalshoeken zich nu tot de beleidspraktijk? Deverschillende bronnen van het activeringsdiscoursmaken het onverantwoord om eenduidige uit-spraken over het geheel van de activering-smaatregelen te doen. Om zicht te krijgen op deontwikkelingen in het activeringsbeleid ís hetnoodzakelijk enige ordening in de uiteenlopendemaatregelen aan te brengen. In België lijkt hetactiveringsbeleid alvast op de slechte ruimtelijkeordening waarvoor ons land bekend is: in plaatsvan te vertrekken van duidelijke plannen, van eenduidelijke aanvraagprocedure, en van de nalevinghiervan, worden her en der initiatieven neer-geplant of bestaande programma’s verbouwd. Ditgeeft niet alleen een chaotische indruk, maat-regelen zijn vaak onvoldoende op elkaar afge-stemd en een voorafgaande discussie waar menmethet beleid en de sociale zekerheid naar toewil, blijft zeldzaam. Na verloop van tijd heeft erechterstap voor stap een drastische verbouwingplaatsgevonden.

Activeringsmaatregelen zijn op basis vanverschillende kenmerken te rangschikken. Wekunnen naar de formele of technische toepassingkijken. Is de activeringsmaatregel vrijwillig ofverplicht? Is de toepassing van de maatregelgepersonaliseerd of gestandaardiseerd? Wordende afspraken geformaliseerd of niet, is er eencontract of niet? Ook de financiële implicatieskunnen verschillen: is deelname voordelig voorbetrokkenen, financieel neutraal of nadelig?Tenslotte kunnen we nagaan of het gaat omactivering van de uitkeringstrekker of van de uit-kering, al is dit laatste eerder een formeelonderscheid. Men ook kan de fundamentele optiesachter de maatregelen ontleden: vanuit welkideologisch kader vertrekt de maatregel, wat is definaliteit?

6.2. De nood aan beoordelingscriteriaDe variëteit in maatregelen die onder deactiveringsnoemer vallen maakt dat men nietinzijn algemeenheid kan zeggen of dé socialeactivering nu een gunstige of ongunstige trendvormtin het armoede- of werkgelegenheidsbeleid.Het gaat veeleer om de vraag wanneer welkeelementen bij de verschillende maatregelen eenrol spelen en welke evolutie zich onderliggendafspeelt. Het komt er op aan om vanuit deverschillende kenmerken criteria te formulerenvoor de beoordeling van activeringsmaatregelenen -voorstellen. Ze specifiëren de randvoor-waarden om tot een sociaal wenselijke vorm vanactivering te komen. Het denken hieroverstaatnog in de kinderschoenen. Wat volgt is een eersteaanzet voor een duidelijker indeling en beoor-deling van de huidige activeringsmaatregelen. We

suggereren daarbij zeven beoordelingscriteria om.

na te gaan of de activeringsmaatregelen bijdragentot een verbetering van de sociale positie en vande handelingsmogelijkheden van de steuntrekker.

1. Zijn de activeringsmaatregelen ingebed in eenruimer, structureel beleid ter bestrijding vanarmoede en sociale uitsluiting of gaat het ommaatregelen die zich richten op het beheersen vande gevolgen ervan?We menen dat activeringsmaatregelen enkelkunnen bijdragen tot een vermindering van desociale problemen wanneer ze onderdeel vormenvan een beleid dat gericht is op het terugdringenvan armoede, werkloosheid en ongelijkheid, ophet realiseren van sociale grondrechten vooriedereen. Meer specifiek verstaan we hierondereen beleid dat zich richt op voldoende vol-waardige arbeidsplaatsen, op een versterking vanhet sociaal en cultureel kapitaal waarover degeactiveerden beschikken, op een voldoendeherverdeling van macht in de maatschappij.

2. Bieden de activeringsmaatregelen aan debetrokkenen een perspectief op doorstroming ofop blijvende integratie, ofgaat het om tijdelijkeactiveringsinitiatieven?Wanneer activeringsmaatregelen enkel tijdelijkingrijpen, waarbij de betrokkenen na enkelemaanden weer in de oude situatie verzeilen ofwaarbij hun enige perpectief op lange termijnbestaatuit niet als volwaardige beoordeelde

Page 10: Socialeactivering - Marxists

Sociale activering

arbeidsactiviteiten voor de rest van hun leven, danbiedenzij geen structureel alternatief.

3. Zijn de activeringsmaatregelen gebaseerd oprespect voor de armen en steuntrekkers, ofvertrekken ze vanuit de visie dat deuitkeringsstelsels vooral aanleiding geven totmisbruik of tot een zich nestelen in de uitsluiting ?

Wievertrekt vanuit een individueel schuldmodel,kan enkeltot disciplinerende initiatieven komen,die bovendien tot een verdere stigmatisering vande betrokkenen leiden. Enkel maatregelen dievertrekken vanuit kennis van en respect voor desituatie van de betrokkenen,en die sociale uit-

sluiting als een maatschappelijke problematiekerkennen, bieden perspectief op een structureelalternatief.

4. Gaan de activeringsmaatregelen uit vanvrijwilligheid ofworden de betrokkenen verplichtgeactiveerd?Activering moet gericht zijn op kansen en stimu-lansen geven. Mensen kunnen wel aangesprokenworden of uit hun isolement gehaald. Een ver-plichting lijkt ons echter onwenselijk, omdat hetstatuut van de uitkeringstrekker dan (verder)wordt verzwakt. De spanning tussen eman-ciperende maatregelen of louter disciplinerendeinitiatieven is hier het duidelijkst. We pleiten vooreen positieve vrijheidsnotie (Leroy, 1997), vooreen zoeken naar maatregelen waarbij werklozenworden gestimuleerd tot een maximale autono-mie, eerder dan voor een activerend werkgelegen-heidsbeleid dat werkt met steeds meer verbodenen geboden, en waarvan de controle op de na-leving enkel kan worden betaald door eentoenemend aantal schorsingen.

5. Is er sprake van het bieden van kansen enaanzetten (het werken met zogenaamde“incentives” ), of zijn sancties voor niet-deelnameingebouwd?Aansluitend is er de vraag wat voor de steun-trekkers de financiële consequenties zijn vandeelnameof niet-deelname aan activerings-maatregelen. Schrappen van de uitkering bij niet-deelnameis niet wenselijk: zekerin het bijstands-beleid pleiten we voor een onvoorwaardelijkeminimumuitkering (Geldof, Luyten, VanRuymbeke, 1998). Het financieel stimuleren van

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. I - maart 1998

participatie biedt een alternatief: een brede waaieraan incentives kan zo worden uitgewerkt.

6. Zijn de activeringsmaatregelen voldoendeadministratief en sociaal omkaderd of verzeilen zeopnieuw in een meer gestandardiseerde aanpak?Activering is een arbeidsintensief proces wat debegeleiding betreft. Het heeft weinig zin omvormen van formeel gepersonaliseerdeintegratiecontracten in te voeren, wanneerpersoneelsgebrek op een sociale dienstuiteindelijk leidt tot een louter administratieveafhandeling met voorgedrukte formulierenals“persoonlijk” traject?

7. Zijn de activeringsmaatregelen gericht op eentoeleiding naar de arbeidsmarkt of stimuleren zemeerdere vormen van sociale integratie, ookbuiten de arbeidsmarkt?Activeringsmaatregelen moeten er toe bijdragendat mensen zich maatschappelijk nuttig kunnenmaken of voelen, dat ze zich geïntegreerd weten.Volgens de enge visie kan dit alleen via dearbeidsmarkt. Ruimer bekeken kan men zoekennaar andere wegen danalleen via loonarbeid omtot sociale integratie te komen. De socialenetwerken van de betrokkenen moeten erdoorworden versterkt. Dat leidt dan wel niet tot deeventueel gewenste budgettaire besparingeninzake werkloosheid of bijstand. SommigeNederlandse maatregelen van sociale activeringworden in een aantal gemeenten zo toegepast datsociaal zinvolle activiteiten buiten dearbeidsmarkt eveneens worden gestimuleerd.

6.3. De nood aan een publiek debat omtrentsociale activeringDe aangehaalde evaluatiecriteria vormen eeneerste aanzet om de veelheid aan activerings-maatregelen te beoordelen. Vanuit een analysevan de aparte maatregelen (zie Vranken, Geldof,Van Menxel, 1997: 208-213) moet vervolgens eenanalyse plaatsvinden waarbij het gehele active-

ringsbeleid onder de loupe wordt genomen.De evaluatiecriteria zijn slechts een aanzet

voor deze discussie. Ze moeten verder wordenverfijnd en er moet een consensus komen over deuitgangspunten die erin vervatzitten. We bena-deren werkloosheid en armoede immers niet alseen probleem van de individuele steuntrekkers,

Page 11: Socialeactivering - Marxists

Dirk Geldof

maar als een structureel en maatschappelijkprobleem waarvan bepaalde groepen deslachtoffers worden. De voorgestelde evaluatie-

criteria vertrekken vanuit het belang van dezwaksten in de maatschappij.

Een grondig debat over het zich ontwikkelendeactiveringsbeleid is noodzakelijk: het gaat om eenwetenschappelijk, maatschappelijk en politiekdebat. Activeringsmaatregelen houden immersbeloften in om uitsluiting te bestrijden, in zoverreze aansluiten bij het activeringsdenken in dewelzijnssector of voor zover het gaat om hetrealiseren van sociale grondrechten. Maar zondersociaal te verantwoorden evaluatiecriteria dreigthet hele activeringsverhaal een zoveelste variantte worden van een aanpak waarbij de schuld voorarmoede en werkloosheid in de schoenen van dearmen en de werklozen wordt geschoven:‘blaming the poor’ als uiterste consequentie vaneen individualiserende aanpak van structurelemaatschappelijke problemen. In dat geval wordtsociale activering een verhaal van normering,disciplinering en uitsluiting.

Een intenser maatschappelijk debat hieroverisdan ook dringend noodzakelijk. De Nederlandsesocioloog Raf Janssen pleit vanuit de Nederlandsebewegingen van uitkeringstrekkers voor de kunstvan het “afhoudend inspelen”: het afhouden vande disciplinerende en culpabiliserende beleids-ingrepen, en terzelfdertijd creatief inspelen op dekansen die sommige activeringsmaatregelenbieden om te werken aan grotere sociale inte-gratie, gekoppeld aan het (verder) verbreden vanons arbeids- en integratieconcept (Van Klaveren,Janssen, 1997).

7. Een pleidooi voor meer structureleoplossingen

De veelheid aan maatregelen (inbegrepenadministratieve ingrepen en schorsingen),banenplannen en activeringsmaatregelen leidentot een schijnbare beheersing van de werkloos-heidscijfers. De werkloosheid zelf blijft op eenzeer hoog niveau. De werkloosheidsverzekeringzorgt ervoor dat uitsluiting van de arbeidsmarktniet meteen tot armoedeleidt, al blijft één werk-loze op vier toch bestaansonzeker na het ont-vangen van de uitkering. Het enthousiasmewaarmee het activeringsdiscours wordt onthaalden de waaier aan activerende maatregelen doen

30

geen afbreuk aan de vaststelling dat eenperspectief op termijn ontbreekt. Bij het huidigesleutelen aan de arbeidsmarkt blijft volledigetewerkstelling een theoretische finaliteit; in depraktijk lijkt deze reeds lang verlaten.

Eris sprake van een paradox. Door de centraleplaats die loonarbeid in onze westerse maat-schappij heeft verworven, heeft de integratie-functie van loonarbeid aanzienlijk aan belanggewonnen. Niet alleen de ontwikkelingen aan devraagzijde, maar ook deze verwachting tenaanzien van betaalde arbeid vanuit de aanbodzijdehebben jobs tot een schaars goed gemaakt. Hettoegenomen belang van jobs als middel tot socialeintegratie leiddeer als keerzijde toe dat socialeuitsluiting van diegenen die geen plaats meer opde arbeidsmarkt hebben, eveneensis toegenomen.Loonarbeid werd meer dan ooit tegelijk een bronvan integratie en uitsluiting. Hoe deze paradoxoverstijgen?

Op het einde van de 20ste eeuw vereist onsomgaan met loonarbeid een drastische her-denking. Een pleidooi voor fundamentele enstructurele ingrepen blijft nodig. Een aanzetvormt het programma van de Groep van Leuven,een vijf-sprongen-programmater bestrijding vande werkloosheid op basis van het Verdrag vanLeuven (Kiekens, Vellemans, 1997). Er wordt inde tekst eenstreefcijfer inzake werkloosheidvooropgesteld: het doel is een werkloosheids-daling tot 3 à 5% tegen 2003. De ondertekenaars(politici van verschillende partijen, werkgevers enwerknemers) erkennen “zonder afbreuk te doenaan de inspanningen op de onderscheiden beleids-niveaus en zonder de onderlinge menimgsverschil-len te ontkennen” dat de huidige inspanningen omde werkloosheid te doen dalen, niet volstaan. Zijbepleiten het gelijktijdig hanteren van zeven stra-tegieën: een verhoging van het volume arbeiddoor duurzame economische groei, een beterespreiding van de beschikbare arbeid door arbeids-herverdeling, een aanpassing van de economischestructuren (waaronder de loonkosten), een her-vorming van de sociale zekerheid en een anderefinanciering ervan, ontwikkeling van nieuwevormen en sectoren van werkgelegenheid —zeker inzake de dienstenwerkgelegenheid — eenomzetting van zwart en grijs werk naar witwerken tenslotte de verdere uitbouw van scholing envorming.

Page 12: Socialeactivering - Marxists

Sociale activering

Het programma van de Groep van Leuven is

verre van bevredigend, maar mocht het gerea-liseerd worden, dan ligt de lat reeds hoger dan bijde mix van bestaande maatregelen. Anderenkiezen resoluter voor vernieuwende ingrepen,zoals Dirk Diels (1996) in zijn boek “Onderge-sneeuwde sporen: een andere visie op arbeid enburgerschap”. Het meest verregaande blijven devoorstellen voor een basisinkomen, waarvansommigen wijzen op te verwachten positieveeffecten voor de arbeidsmarkt (zie bv. Van Trier,1993; 1995: 592). Het gaat (nog) niet om concretebeleidsvoorstellen, maar wel een sociaal-ethischereflectie over arbeid en burgerschap, met een sterkpleidooi voor arbeidsherverdeling als middel vooreen opwaardering van autonome arbeid en zorg-arbeid. Hetzijn pleidooien voor structurelealternatieven voor de huidige crisis op dearbeidsmarkt. Ze hebben met elkaar gemeen datze niet alleen een einde willen maken aan de

sociale uitsluiting van een groot deel van de be-volking. Ze verzetten zich evenzeer tegen deperspectiefloosheid die vandaag in het (beleids)-denken omtrent arbeid lijkt te overheersen. Hetactiveringsverhaal lijkt dat perspectief alvastonvoldoende te kunnen bieden.

BronvermeldingDe bijdrage bouwt verder op de teksten oversociale activering in het “Jaarboek Armoede enSociale Uitsluiting 1997” van Jan Vranken, DirkGeldof en Gerard Van Menxel (ACCO, Leuven/Amersfoort, 1997, 406 p.). Op basis hiervanorganiseerde de onderzoeksgroep CASUM van deUniversiteit Antwerpen op 28 november 1997 eencolloquium omtrent “Activering in het bijstand-,werkgelegenheids- en welzijnsbeleid:disciplinering of integratie?”. Met dank aan JanVranken, Gerard Van Menxel en Walter Van Triervoor hun opmerkingen en correcties.

Bibliografie:

ANDRIES, M., 1997, De activerende verzorgingsstaat: van

‘welfare’ naar ‘workfare? Ontwikkelingen in België en in deVerenigde Staten, in: Tijdschrift voor Sociale Wetenschappen,42(2), p. 119-145.

AXINN,|, STERN, M, 1988, Dependency and poverty. Old

problems in a new world, Lexington: Lexington Books.

BECK, U, 1986, Risikogesellschaft. Auf dem Weg in eine andereModerne, Frankfurt am Main: Suhrkamp.

CANTILLON, B, |. MARX, 1995, Naar een sociaal doelmatigtewerkstellingsbeleid, Brussel: Koning Boudewijnstichting/CSB.

DE RYNCK, F. (Ed.), 1996a, Evaluatie van aspecten van heturgentieprogramma in de grote steden, Brussel: Koning

Boudewijnstichting.

DE RYNCK, E 1996b, Het sociaal impulsfonds: decentralisatiedubbelzijdig bekeken, p. 221-229, in: Armoede en sociale

uitsluiting. Jaarboek 1996, |. VRANKEN, D. GELDOE G.VAN

MENXEL Leuven/Amersfoort: ACCO.

Vlaams Marxistisch Tijdschrift nr. I - maart 1998

DE SWAAN, A, 1989, Zorg en de staat. Welzijn, onderwijs engezondheidszorg in Europa en Verenigde Staten in de nieuwetijd, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.

DEAN, H. PTAYLOR-GOOBY, 1992, Dependency Culture, NewYork: Harvester Wheatsheaf.

DIELS, D., 1996, Ondergesneeuwde sporen. Een andere visie oparbeid en burgerschap, Leuven/Amersfoort:ACCO.

FRET, L, 1997, Sociale activering: een weg naar sociale

integratie en/of sociale uitsluiting? Een rondetafelgesprek, in:Alert jrg. 23, nr. 4, p. 16-45.

GELDOF D,, 1997, Blijvende uitsluiting en armoede: eenonaanvaardbare toestand, in: De Gids op MaatschappelijkGebied, jrg. 88, nr. I 1, p. 943-961.

GELDOF D,, 1997, Het sociale in de risicomaatschappij. Over

de essays van Ulrich Beck, ALERT, jrg. 23, nr. 4, p. 70-79.

GELDOF D. 1998, Het activeringsdebat gaat verder, in: ALERT,

jrg. 24, nr. 1, p. 46-54.

Page 13: Socialeactivering - Marxists

Dirk Geldof

GELDOE D, D. LUYTEN, M.VAN RUYMBEKE, 1998, 20 jaarOCMW's: een aanzet tot evaluatie van hun rol in dearmoedebestrijding, met bijzondere aandacht voor hetbijstandsbeleid, p. 23-42. In:Vranken, |, Vanhercke, B., Carton, Lm.m.v.Van Menxel, G.(red.), 20 jaar OCMW. Naar eenactualisering van het maatschappijproject. GemeenschappelijkeGemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, Leuven: Acco.

GELDOE D,, 1998, New activation policies: promises and risks,in: M. HEIKKILA (Ed), Linking Welfare and Work, Dublin:

European Foundation for the improvement of Living andWorking Conditions. (te verschijnen)

HUBEAU, B, 1995, De doorwerking van de socialegrondrechten in de Belgische grondwet: over de maximalistenen de minimalisten, p. 157-166, in: Armoede en sociale

uitsluiting. Jaarboek 1995, J. VRANKEN, D. GELDOF G.VANMENXEL Leuven/Amersfoort: ACCO.

JANSSEN, R., 1990. Armoede of soberheid. De verarming vanmens en milieu als nieuwe sociale kwestie, Utrecht: Commissie

Oriënteringsdagen.

KATZ, M., 1990, The undeserving poor. From the war on

poverty to the war on welfare, New York: Pantheon Books.

KIEKENS, A. VELLEMANS, 1997, Vijf-sprongen-programma vande groep van Leuven ter bestrijding van de werkloosheid, opbasis van het Verdrag van Leuven, Brussel: Welzijnszorg.

LAMMERTYN, F, 1996a, De activerende verzorgingsstaat,sociaal integratiecontract en OCMW, in: OCMW-Visies, p. 67-74.

LAMMERTYN, F, 1996b, Twintig jaar OCMW, p. 187-208, in:Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 1996,| VRANKEN, D.

GELDOF G.VAN MENXEL Leuven/Amersfoort:ACCO.

LEROY,F, 1997, Van dopgeld naar jobgeld. Werk-uitkeringenvoor een activerend arbeidsmarktbeleid, in: Nieuwsbrief van hetSteunpunt Werkgelegenheid Arbeid Vorming, jrg. 7, nr. 4, p. 46-55.

MURRAY, C, 1984, Losing ground: American social policy,1950-1980, New York: Basic Books.

ROSANVALLON, P, 1995, La nouvelle question sociale.

Repenser VEtat-providence, Paris: Editions du Seuil.

32

TIJDSCHRIFT VOOR ARBEID EN BEWUSTZIJN, 1997, Sociale

activering (themanummer), 3/4, Utrecht: Uitgeverij Jan Van

Arkel.

TIJDSCHRIFT VOOR DE SOCIALE SECTOR, 1996, Sociale

activering: special. Nr. 3.

VAN KLAVEREN, |, R. JANSSEN, 1996, De kunst van hetafhoudend inspelen. Uitkeringsgerechtigdenorganisaties en hetbeleid van sociale activering, Utrecht: CISO.

VAN MENXEL G., D. GELDOE 1997, De schaduwzijde van dearmoede in België: extreem gemarginaliseerden en lokaalsociaal beleid, in: Sociale Interventie jrg. 6, nr. 2, p. 98-113.

VAN MENXEL, G., D. GELDOE M. ANDRIES, 1997, Hetbestaansminimum: feiten, cijfers en ontwikkelingen, in:

Welzijnsgids (Welzijnszorg, OCMW).

VAN TRIER,W, 1993, Volledige werkgelegenheid, het dilemmavan de vakbeweging en het basisinkomen, pp. 341-368, in: K.BOEYT. VANDEVELDE, |. VAN GERWEN (Eds.), Een

prijswaardige economie: een ethische visie, Antwerpen: UFSIA

Centrum voor ethiek/HBK.

VAN TRIER,W, 1995, Basisinkomen, p. 587-618, in: M.

DESPONTIN, M. JEGERS (Eds), De sociale zekerheidverzekerd? Referaten van het 22ste Vlaams WetenschappelijkEconomisch Congres, Brussel: VUBPRESS.

VLAAR, P, 1994, Activerend welzijnsbeleid moet de centralemissie zijn. Het sociaalcultureel werk in de jaren negentig, in:

Tijdschrift voor de Sociale Sector, nr. 10, p. 10-13.

VRANKEN, J., D. GELDOF 1992, Armoede en sociale uitsluiting.Jaarboek 1991, Leuven/Amersfoort:ACCO.

VRANKEN, |. D. GELDOF G.VAN MENXEL, 1997, Armoede ensociale uitsluiting. Jaarboek 1997, Leuven/Amersfoort:ACCO.

WILSON, W, 1989, The ghetto underclass: social scienceperspectives, Newbury Park: Sage.

WILSON, W,, 1990, The truly disadvantaged, the inner city, theunderclass and public policy, Chicago: University of ChicagoPress.