SKB-project: SV-405 DC-project: 05.02.05 Demonstratie en ... · Title: Demonstratie en...

125
SKB-project: SV-405 DC-project: 05.02.05 Demonstratie en Kennisoverdracht Innovatieve Bodemonderzoektechnieken (DIB) October 2003 D.C. Milieutechniek

Transcript of SKB-project: SV-405 DC-project: 05.02.05 Demonstratie en ... · Title: Demonstratie en...

SKB-project: SV-405

DC-project: 05.02.05

Demonstratie en Kennisoverdracht Innovatieve

Bodemonderzoektechnieken (DIB)

October 2003

D.C.Milieutechniek

Title:

Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

Report in Dutch(Demonstration- and knowledge transfer Innovative Site

investigation technologies)

Author: drs. C.C.D.F. van Ree Institute: GeoDelft

Author: drs. R.P. Heijer Institute: Grontmij Advies & Techniek bv

Author: Dr. J.A.C. Meekes Institute: TNO-NITG

Author: F. Debets Institute: Van Hall Instituut Business Centre

October 2003Number of pages : 125

Keywords (3-5) : Site characterization, knowledge transfer, cone penetrometertechnologies

DC-Publication-number : DC1-525-1Institute Publication-number(optional) : 750205/78 GeoDelft

Report Type : Intermediary report or study

: Final project report

DUP-publication Type : DUP Standard

DUP-ScienceAcknowledgementThis research has been sponsored by the Dutch Government through the ICES-2 programme. The researchis part of the Research programme of Delft Cluster.

Conditions of (re-)use of this publicationThe full-text of this report may be re-used under the condition of an acknowledgement and a correctreference to this publication.

Other Research project sponsor(s):The research has been sponsored in part by the SKB programme under projectnr. SV-405

Abstract

The range of available equipment for site investigations is much wider than the number of technologieswhich are routinely applied to meet the increasing data-requirements for soil environmental problemsand sustainable (contaminated) land management. Over the last decade new technologies have beendeveloped, amongst which different sensors that can be pushed-in are an important category. They havenot yet gained wider use and acceptance in site characterization, monitoring for environmental purposesand soil remediation processes.It was felt that there was a further need to demonstrate the added value of these techniques incombination with knowledge transfer to different stakeholder groups active in this field.

The aims of the project were:- increase confidence and acceptance of the more recent developed investigation techniques by

demonstrating their use in actual projects- transfer knowledge about the characteristics of the techniques investigated through factsheets that

can be used to select a technique based on datarequirements, and instrument specifications andapplicability

- exchange of expertise by means of co-operative research.

Data requirements and potential application of innovative technologies have been evaluated for foursites. The Rapid Optical Screening Tool (ROST), Fuel Fluorescence Detector, Videocone, and samplingprobes for soil and groundwater have been applied to detect a floating layer of hydrocarbons at a depthof about 15 metres on one location.The Membrane Interface Probe (MIP), Soil Moisture Probe (SMP) and a Near InfraRed technology(NIR) were applied in combination with push-in sampling probes to detect chlorinated hydrocarbons(including DNAPL’s) at another location.Geophysical techniques have been evaluated for use in detecting the occurrence of sandpits filled withcontaminated sediments.A combination of push-in probes and geophysical techniques is expected to be able to fill the data needsfor a case involving restructuring river forelands.

In general it was concluded that the (combination of) techniques is effective in satisfying theinformation needs, within operational advantages such as a much shorter time frame and stronglyreduced costs.

Factsheets have been produced according to a predefined format to describe the availabletechnologies identified by this study and are incorporated in the report. In future a website containingthis information is envisioned.

PROJECT NAME:Demonstratie en KennisoverdrachtInnovatieve Bodemonderzoektechnieken(DIB)

PROJECT CODE: 05.02.05

BASEPROJECTNAME:

Integrated regional subsurfacemanagement

BASEPROJECTCODE: 02.05

THEME NAME: Subsurface Management THEME CODE: 05

Samenvatting

Het aantal technieken dat gebruikt kan worden voor bodemonderzoek is veel groter dan het aantalroutinematig toegepaste meet- en monsternemingstechnieken voor de bepaling van de aard- en omvangvan bodemverontreiniging en duurzaam bodembeheer. In de afgelopen tien jaar zijn nieuwe techniekenontwikkeld, waarvan verschillende wegdrukbare technieken met sensoren een belangrijk deel uitmaken.Er is echter nog geen sprake van een brede toepassing op het gebied van aard- en omvang onderzoek,monitoring en bodemsanering.De behoefte is geïdentificeerd om de toegevoegde waarde van deze technieken te demonstreren incombinatie met kennisoverdracht naar diverse belangengroepering uit het werkveld.

De doelstelling van het uitgevoerde project waren:- vergroting van het vertrouwen en de acceptatie van recent ontwikkelde bodemonderzoekstechnieken

door middel van de demonstratie van het gebruik in voorbeeldprojecten- kennisoverdracht over de eigenschappen van de onderzochte technieken met behulp van factsheets

die gebruikt kunnen worden om technieken te selecteren op basis van de informatiebehoefte, deapparatuureigenschappen en de toepasbaarheid

- uitwisseling van kennis- en ervaring door gezamenlijk onderzoek

De informatiebehoefte en mogelijke toepassing van innovatieve bodemonderzoekstechnieken is voor 4locaties geëvaluaeerd. De ‘Rapid Optical Screening Tool’ (ROST), Fuel Fluorescence Detector,camerasonde en bemonsteringsondes voor bodem en grondwater zijn toegepast op een locatie met eendrijflaag van koolwaterstoffen op een diepte van zo’n 15 meter.De Membrane Interface Probe (MIP), Soil Moisture Probe (SMP) en een Near InfraRed techniek (NIR)zijn toegepast in combinatie met wegdrukbare monsternemingstechnieken om op een locatie deaanwezigheid van een gechloreerde koolwaterstoffenverontreiniging inclusief een eventuele zinklaag(DNAPL) vast te stellen.Geofysische technieken zijn geëvalueerd voor de toepassing van het opsporen van de aanwezigheid vanzandwinputten opgevuld met verontreinigd slib.Een combinatie van wegdrukbare technieken en geofysische methoden kan naar verwachting voorzienin de informatiebehoefte voor een locatie waar herinrichting van de uiterwaarden wordt voorzien.

In zijn algemeenheid is de conclusie dat (een combinatie van) innovatieve technieken noodzakelijk isom effectief in de informatiebehoefte te voorzien en dat daarbij operationele voordelen behaald kunnenworden in termen van sneller, beter en goedkoper.

Met behulp van een van te voren vastgesteld format zijn factsheets opgesteld en opgenomen in debijlage van dit rapport voor de beschrijving van de beschikbare bodemonderzoekstechnieken die zijngeïnventariseerd in dit onderzoek. In de toekomst zal deze informatie mogelijk via een website terbeschikking zijn.

PROJECT NAME:Demonstratie en KennisoverdrachtInnovatieve Bodemonderzoektechnieken(DIB)

PROJECT CODE: 05.02.05

BASEPROJECTNAME:

Integrated regional subsurfacemanagement

BASEPROJECTCODE: 02.05

THEME NAME: Subsurface Management THEME CODE: 05

Executive Summary

The range of available equipment for site investigations is much wider than the number of technologieswhich are routinely applied to meet the increasing data needs for contaminated land investigation. Theapplication of risk assessment methodologies leads to stepwise characterisation procedures, movingfrom on site screening to definitive analyses. A proper understanding of contaminant distribution,mobility and bioavailability is necessary for adequate estimates on risks. Resulting from the increasedpreference for (in situ) remedial options that make optimal use of existing natural processes with oftenlower dynamics than application of stimulated remediation technologies, the monitoring time frameincreases significantly (up to tens of years). This also leads to a substantial effort in soil andgroundwater monitoring to manage uncertainty and risks over time.

The present market is heavily relying on the installation of monitoring wells and chemical analysis ofsamples in the laboratory. Over the last decade new technologies have been developed, amongst whichpush-in type of equipment derived from the geotechnical ConePenetrometerTechnology is an importantcategory, but have not yet gained wider use and acceptance in site characterization, monitoring forenvironmental purposes and soil remediation processes.Making too little use of the technological potential is mainly related to communication to make theexisting technologies known and demonstrate the added value in terms time, costs and quality incontaminated land projects. Policy makers, consultants and contractors, all should be better informedabout applicability of the techniques and the validity of the soil data derived from them.

The aims of the project were:- increase confidence and acceptance of the more recent developed investigation techniques by

demonstrating their use in actual projects- transfer knowledge about the characteristics of the techniques investigated, through factsheets that

can be used to select a technique based on datarequirements, instrument specifications andapplicability

- exchange of expertise by means of co-operative research.

The methodology chosen was to perform a number of demonstration projects in close collaboration withall the stakeholders involved. The demonstration cases were selected on the base of the followingcriteria- the location is representative for a substantial part of the Dutch subsoil, in particular showing

considerable heterogeneity- the information need is clearly described- availability of former site investigation results (incl. contamination)- absence of obstacles that may influence the effectivity of the techniques- no confidentiality of results- third parties are allowed to attend the demonstration- the location is easily accessible

The general process schedule developed for the demonstraton cases has been performed along thefollowing lines:- formulation of a tender document to describe the problem, the information need and the success

criteria- bid by the co-operating technique suppliers/ survey contractors. It is essentially not a bid in

competition

- contract definition- review of the project results in respect of the success criteria

The knowledge transfer process has been addressed separately. The knowledge about each separatetechnique is filed in the form of fact sheets according to a predefined format with 11 aspects: name ofthe techniques, parameter(s) measured, invented/offered by, working principle, application area,specifications, measured data, field restrictions, track record, alternative techniques,photograph/diagram.

Data requirements and potential application of innovative technologies have been evaluated for foursites. Field demonstration took place at two of these sites.

Case TankplaatThe Rapid Optical Screening Tool (ROST), Fuel Fluorescence Detector, Videocone, and samples probesfor soil and groundwater have been applied alongside each other at a railway station with a floating layerof hydrocarbons at a depth of about 15 metres and a groundwater contamination plume. To evaluate theeffectivity of in situ remediation options the distribution and continuity needed to be investigated indetail including process parameters on natural degradation, soil permeabilities and the dissolution intothe groundwater. A heterogeneous distribution was determined in detail by combining data from thedifferent tools. The characteristics of the oil itself were fairly homogeneous indicating a single type ofoil spilled. The data are input for the remediation design.

Case LeparoThe Membrane Interface Probe (MIP), Soil Moisture Probe (SMP) and a Near InfraRed technology(NIR) were applied in combination with push-in sampling probes at a storage site in the RotterdamHarbour area, contaminated by chlorinated hydrocarbons. The occurrence of DNAPL’s andcontaminants which can adversely affect natural degradation were to be determined to chose betweenremediation options. The data from the MIP resulted in spatial delineation of the contaminant sourcesand showed that DNAPL’s as a separate phase were no longer present. Conditions were shown to bepositive for reductive dehalogenation. No other contaminants, in this case heavy metals, were found inconcentrations that might lead to adverse effects on this proces.

Case Ketelmeer WestThis case is related to the remediation of contaminated sediments by dredging in lake Ketelmeer.Natural deposition of contaminated sediments has also filled former sandpits. These locations have astrong impact on the dredging strategy and total volume to be removed. Based on the datarequi-rements the applicability of innovative geophysical techniques has been evaluated. In the pastacoustic measurements failed due to the gascontent of the sediments. Limited contrasts are expectedfor the electrical resistivity methods and the penetration depth of soil radar, not exceeding 1 meter inthis case, was inadequate. Technical limitations and doubts about the interpretability of data thereforelead to the decision to skip this field demonstration and look for a better suited alternative.

Case Heesseltsche UiterwaardenThis case has been chosen as an alternative to Ketelmeer West and is related to restructuring riverforelands from the river Waal in anticipation of future (peak-)discharge-capacity and the opportunityto also create nature areas as part of the Ecological Main Structure in the Netherlands. Scenario’shave to be developed which depend on the potential use of subareas, soil characteristics and sedimentquality including reuse and possible storage options within the area. Innovative technologies that cansupport the development of scenario’s through more efficient gathering of data have been identified.Amongst these are geophysical methods in combination with push-in probes.

Technology databaseOver the past decade technologies to obtain data for site characterization and monitoring have beendeveloped both as alternative to drilled monitoring wells and laboratory analyses and also to gatheradditional data on soilprocesses and the effectiveness of soil remediation strategies. Their existenceand applicability is known by a group of experts but this needs to be expanded to a broader group ofconsultants, contractors and regulators. One of the tools to reach this goal is to develop a technologydatabase which is accessible and searchable. In this project factsheets have been produced accordingto a predefined format to describe 24 technologies identified and considered relevant to this study asa step in this direction.

General conclusionsThe general conclusion is that the (combination of) techniques appeared to be effective in satisfyingthe information need, within operational advantages as a much shorter timeframe and reduced costs.This was demonstrated and viewed positive by the endusers in both cases where field measurementswere executed, leading to a broader acceptance of these techniques.The use of tender documents lead to a better definition of the information needs and improved theknowledge exchange within the projectconsortium on the opportunities and limitations of thetechniques. This supports further understanding and acceptance of the techniques in future projects.

PROJECT NAAM:Demonstratie en KennisoverdrachtInnovatieve Bodemonderzoektechnieken(DIB)

PROJECT CODE: 05.02.05

BASISPROJECTNAAM: Measuring, Monitoring and Exploration BASISPROJECT

CODE: 02.05

THEMA NAAM: Subsurface Management THEMA CODE: 05

General Appendix: Delft Cluster Research Programme Information

This publication is a result of the Delft Cluster research-program 1999-2002 (ICES-KIS-II),that consists of 7 research themes:Soil and structures, Risks due to flooding, Coast and river , Urban infrastructure, Subsurfacemanagement, Integrated water resources management, Knowledge management.

This publication is part of:

Research Theme : Subsurface Management

Baseproject name : Measuring, Monitoring and Exploration

Project name : Demonstratie- en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoekstechnieken

Projectleader/Institute Drs. C.C.D.F. van Ree GeoDelft

Project number : 05.02.05

Projectduration : 01-03-2000 - 30-06-2003

Financial sponsor(s) : Delft Cluster

SKB

GeoDelft

TNO-NITG

Rotterdam Harbor Authorities

SBNS

Rijkswaterstaat

Projectparticipants :GeoDelft, TNO-NITG, van Hall Instituut BusinessCentre, Grontmij, Fugro, Geomet, D.C. Milieutechniek,MAP Benelux

Total Project-budget : € 244.360

Number of involved PhD-students : 0

Number of involved PostDocs : 0

Delft Cluster is an open knowledge network of five Delft-basedinstitutes for long-term fundamental strategic research focussedon the sustainable development of densely populated delta areas.

Projectconsortium

Keverling Buismanweg 4 Tel: +31-15-269 37 93Postbus 69 Fax: +31-15-269 37 992600 AB Delft [email protected] Netherlands www.delftcluster.nl

D.C. Milieutechniek

Theme Managementteam: Subsurface Management

Name Organisation

Dr. E. de Mulder TNO-NITG

Ir. H.T. Sman GeoDelft

Projectgroup

During the execution of the project the researchteam included:

Name Organisation

1 drs. C.C.D.F. van Ree GeoDelft

2 dr. J.A.C. Meekes TNO-NITG

3 drs. R.P. Heijer Grontmij Advies en Techniek bv

4 F. Debets Van Hall Instituut Business Centre

5. ir. J.W. de Feijter GeoDelft

Other Involved personnel

The realisation of this report involved:

Name Organisation

1 drs. B.L. Schalk Fugro

2 ing. Chr. Van der Meeren Geomet

3 dr. J.K. van Deen GeoDelft

4 ing. M.P. Harkes GeoDelft

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. I

Table of contents

1 Inleiding ....................................................................................................................................... 11.1 Algemeen ............................................................................................................................ 11.2 Uitgangssituatie .................................................................................................................. 21.3 Voor wie een probleem? Gevolgen en interacties .............................................................. 31.4 Doelstellingen ..................................................................................................................... 31.5 Opdrachtverlening............................................................................................................... 4

2 Uitvoering project ....................................................................................................................... 52.1 Projectorganisatie:............................................................................................................... 52.2 Werkwijze........................................................................................................................... 52.2.1 Demonstratiecases............................................................................................................... 52.2.2 Processchema demonstratiecases........................................................................................ 72.2.3 Kennisoverdrachtstraject..................................................................................................... 8

3 Cases 113.1 Inventarisatie cases ........................................................................................................... 113.2 Cases voor demonstratie innovatieve technieken ............................................................. 113.3 Case Tankplaat.................................................................................................................. 123.3.1 Probleemstelling en informatiebehoefte ........................................................................... 123.3.2 Resultaten uitgevoerd onderzoek...................................................................................... 133.3.3 Evaluatie onderzoeksresultaten......................................................................................... 143.4 Case Leparo ...................................................................................................................... 143.4.1 Probleemstelling en informatiebehoefte ........................................................................... 143.4.2 Resultaten uitgevoerde onderzoek .................................................................................... 153.4.3 Evaluatie case ................................................................................................................... 163.5 Case Ketelmeer-West........................................................................................................ 173.5.1 Probleemstelling en informatiebehoefte ........................................................................... 17Resultaten en conclusie ............................................................................................................... 183.6 Heesseltsche Uiterwaarden ............................................................................................... 183.6.1 Probleemstelling ............................................................................................................... 183.6.2 Informatiebehoefte............................................................................................................ 19

4 Kennisoverdracht...................................................................................................................... 214.1 Gerealiseerde activiteiten m.b.t. kennisoverdacht ............................................................ 21

5 Conclusies .................................................................................................................................. 235.1 Generale conclusies .......................................................................................................... 235.2 Meerwaarde innovatieve technieken bij beide cases ........................................................ 245.2.1 Algemeen .......................................................................................................................... 245.2.2 De rol van de opdrachtgever ............................................................................................. 255.2.3 Aanbiedingsdocumenten................................................................................................... 275.2.4 Randvoorwaarden voor succesvolle inzet innovatieve technieken................................... 27

6 References .................................................................................................................................. 31

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. II

List of FiguresFiguur 1: Processchema uitvoering onderzoek........................................................................................8Figuur 2: Voorbeeld van 3-D beeld van meetresultaten van MIP-DELCD .........................................17Figuur 4: Overzicht verdachte locaties....................................................................................................1Figuur 5: Schematische weergave verontreinigingsituatie (geen schaal)................................................2Figuur 6: Ligging Leparo-terrein.............................................................................................................1Figuur 7: Onderzoeksterrein met verontreiniging grond, grondwater en zware metalen. .......................3Figuur 8: Stroomschema volgorde onderzoeksvragen ............................................................................6Figuur 9: Voorbeeld van 3-D beeld van meetresultaten van MIP .........................................................10Figuur 10: Schematisch ondergrondmodel zandwinkuil .........................................................................1Figuur 11: Schijnbare (meetbare) weerstand voor verschillende slibdiktes. ...........................................3Figuur 12: Ligging locatie .......................................................................................................................2

List of TablesTabel 1: Consortium................................................................................................................................5Tabel 2: Overzicht van geïnventariseerde cases....................................................................................11Tabel 3: Criteria van selectie cases .......................................................................................................12Tabel 4: Overzicht gerealiseerde activiteiten kennisoverdracht. ...........................................................21Tabel 5: Meerwaarde innovatieve technieken n.a.v. cases...................................................................24Tabel 6: Verschillende orden van vraagstellingen ................................................................................26Tabel 7: Checklist inhoud tenderdocument ...........................................................................................27Tabel 8: Succesfactoren voor inzet innovatieve onderzoekstechnieken gerelateerd aan rol van

verschillende spelers in het veld ...............................................................................................29Tabel 10 Aangeboden en toegepaste technieken.....................................................................................4Tabel 11: Mogelijke scenario’s voor saneringsaanpak............................................................................4Tabel 12: Eisen aan de verschillende onderzoeksvragen ........................................................................5Tabel 13: Inzet technieken gekoppeld aan onderzoeksvragen ................................................................7Tabel 14: Meerwaarde innovatieve technieken voor de case Leparo......................................................8Tabel 15: overzicht uitgevoerde metingen ..............................................................................................9Tabel 16: Evaluatie MIP-metingen .......................................................................................................11Tabel 17: Evaluatie SMP-metingen.......................................................................................................12Tabel 18: Evaluatie NIR-metingen........................................................................................................12Tabel 19: Potentieel geschikte technieken...............................................................................................4

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 1

1 Inleiding

1.1 AlgemeenVerantwoord omgaan met onze geo-ecologische omgeving vereist de juiste kennis en inzicht over water in de bodem afspeelt en hoe we die bodem geschikt maken of houden voor de beoogdegebruiksdoelen.

Deze milieubodemkennis wordt tot op heden vooral op indirecte wijze verkregen door het nemen vanwatermonsters en in mindere mate van grondmonsters, die in gecertificeerde laboratoria wordengeanalyseerd op concentratie van ‘verontreinigingen’. Het lange traject van bodem tot getal blijkt eengrote onzekerheid te veroorzaken in de getalsmatige uitkomsten zoals o.a. blijkt uit ringonderzoeken.Het gebruik van de getallen in advisering en ontwerp en daarmee in de uitwerking en uitvoering vanbodemsaneringen leidt tot navenante onzekerheden. Ook de dynamiek van een bodemsysteembijvoorbeeld als gevolg van biologische afbraak zit niet vervat in een dergelijk getal. Maatschappelijkbetekent dit dat een ‘sanering’ overgedimensioneerd uitgevoerd is of dat het gebruiksrisico groter isdan het gestelde doel; in beide gevallen worden de kosten over het algemeen collectief gedragen. Hetverkleinen van de onzekerheden in ons inzicht in de bodem en bodemprocessen levert een grotemaatschappelijke meerwaarde.

Het rechtstreeks meten aan de bodem en het weten om te gaan met deze gegevens is een belangrijkestap om een groot deel van deze meerwaarde te realiseren. Reeds in het NOBIS-programma metNOVEM is met de sensorontwikkelingsprojecten een eerste stap gezet om direct en dynamisch aan debodem te kunnen meten. Of anders gezegd: we kunnen, zij het nog bescheiden, nu iets dat we nog nietkonden: het meten met sensoren in de bodem en het continu registreren in de tijd zodat trends(tijdreeksen) geanalyseerd en de saneringsvoortgang ‘bijgeregeld’ kan worden. Het verband kennentussen de meet- of monitoringspunten is wezenlijk voor het leren kennen van de risico’s; niet-destructieve verkenningstechnieken vanaf het oppervlak moeten hier een bijdrage aan gaan leveren.

Voor het voeren van milieubeleid en met name voor beheer op lange termijn moeten de risico’s helderin beeld zijn en moeten actuele, betrouwbare meetgegevens beschikbaar zijn evenals de methodiekom te komen tot een conceptueel model van het bodemsysteem. De huidige wijze van vaststellen vanhet bodembeeld leidt tot niet-gekende risico’s (zowel over- als onderschatting) die het bodemsysteemin zich heeft en ondermijnen daarmee de genomen beleidbeslissingen. Het volgen van debodemprocessen en de macroparameters en het evalueren van de trendmatigheid in dezemeetgegevenreeks moet aangeven dat het proces verloopt als is verondersteld en daaruit blijkt datgoed is omgegaan met de risico’s in de besluitfase en aangetoond is dat de getroffen maatregelenafdoende zijn geweest.

Het geleidelijk overgaan naar in situ bodemmeetmethoden zal hand in hand moeten gaan met de wijzevan adviseren, het verkrijgen van voldoende verschillende meetgegevens en deze begrijpen, debetekenis van het verkregen model/beeld van de bodem en het leren omgaan van alle betrokkenenmet deze aanpak. Het gehele traject bevat vele aspecten, die vragen om in een samenhangend geheelaangepakt te worden, zodat het einddoel doelmatig bereikt wordt.

Het project dat hier beschreven wordt geeft invulling aan de genoemde maatschappelijke trends doorconcreet te gaan meten en monitoren, door het overdragen van kennis en door vanuit de marktvraagkennisontwikkeling te benoemen voor meet- en monitoringstechnieken.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 2

1.2 UitgangssituatieKennis over de bodem is van belang bij de beoordeling van de aanpak van bodemverontreiniging.Inzicht in het bodemsysteem (en vooral de ruimtelijke variabiliteit) is essentieel bij de beoordelingvan de omvang van de verontreiniging, de risico’s, de keuze van de gewenste aanpak en hetdetailontwerp van het saneringssysteem. Ook het inzicht in de processen die zich afspelen alsmede detijdschaal van deze processen is van groot belang bij de risicobeoordeling.

Bodemonderzoek met traditionele technieken berust op het meten van bodemeigenschappen opdiscrete punten. Dit levert beperkingen op in het verkrijgen van een goed beeld van de bodem(‘speldenprikken in een groot gebied’). In andere vakgebieden (geotechniek, olie-industrie) wordentechnieken gebruikt waarmee een meer continu beeld van bodemeigenschappen wordt verkregen.De traditionele aanpak is in hoge mate een van boren, monstername en laboratoriumanalyses.Daartegenover is in de laatste decennia in de geotechniek het wegdrukken van sondes meer en meer inzwang gekomen ter vervanging (deels) van dure boormethoden. Hoewel de ‘gewone’ sondering(CPT) in feite niet meer doet dan de (mechanische) wegdrukweerstand van de grond meten, is dittegenwoordig de meest gebruikte verkenningsmethode waar het gaat om de bepaling van degrondslag. Mede gestuurd door de technologie-ontwikkelingen in het vakgebied geotechniek zijn eenaantal andere wegdrukbare, in feite niet-destructieve, onderzoeksmethoden ontwikkeld (sondes ensensoren), die tot nu toe weinig worden toegepast, in het bijzonder in de milieuwereld. Daarnaast zijnvanuit de exploratie van (diepe) delfstoffen en grondwater ook oppervlaktetechnieken ontwikkeld dieeen globaal inzicht geven in de ruimtelijke verdeling van te onderkennen eenheden in de ondergrond.

De bodemsaneringwereld verwacht dat het gebruik van deze innovatieve technieken in combinatiemet traditionele technieken tot een betere besluitvorming leidt op het gebied van de aanpak vanbodemverontreiniging en dat het ‘onbekend maakt onbemind’-verschijnsel hier tot een belangrijkegemiste kans leidt.In dit project gaat het om nieuwe dataverwervingstechnieken in relatie tot de traditionele “geijkte”technieken. Innovatie heeft daarbij meerdere betekenissen:• Geheel nieuw type data en nieuwe informatie• Relatief grote meet- of monsternamesnelheid (in-situ) en daardoor meer data• Grotere nauwkeurigheid• Goedkoper• Minder verstoring ondergrond• Makkelijker toegang tot locatiesTen aanzien van bodemsaneringsonderzoek heeft dat de volgende voordelen:• Beter en sneller inzicht in de ruimtelijke variatie.Hierdoor kan de meetstrategie wijzigen tijdens

het saneringsonderzoek• Beter inzicht in de temporele variatie (in deze studie minder belangrijk, wel in andere (SKB-)

projecten), hierdoor kan de meetstrategie wijzigen tijdens monitoringsrondes.

Kader 1: Wat zijn innovatieve bodemonderzoektechnieken?Innovatieve technieken worden hier gedefinieerd als alle (meet)technieken uitgezonderd de veelgebruiktebemonstering middels peilbuizen (grondwater) en pulsboring/edelmanboor (grond) in combinatie met analyse vande monsters in een laboratorium. Voorbeelden van innovatieve technieken zijn:

- Technieken die reeds (veelvuldig) worden gebruikt in andere disciplines maar niet of in beperkte mate in deaanpak van bodemverontreiniging (geofysische technieken)

- Recente verbeteringen aan traditionele technieken (verbeteringen welke aan bekende knelpuntentegemoetkomen), recent (laatste 10 jaar) ontwikkelde methoden en technieken voor de bemonstering vangrond en grondwater en het in situ meten van bodemparameters (bijvoorbeeld wegdrukbare sondes ensensoren)

- Nieuwe concepten als het meten van parameters door ‘actieve beïnvloeding van het bodemsysteem’.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 3

Uit de initiatieffase van het onderzoek is gebleken dat de bodemsaneringswereld deze nieuwe(innovatieve) technieken wil toepassen in de verkenning van de bodemopbouw en het beschrijven vande verontreinigingssituatie. Knelpunten in de toepassing van deze technieken zijn:• er zijn zoveel alternatieve bodemonderzoektechnieken met ieder een eigen (relatief beperkt)

toepassingsgebied, dat het niet goed mogelijk is kennis van al deze technieken te hebben;• aanbieders hebben vaak maar één of twee technieken ‘op de plank’ liggen en zijn geneigd deze

aan te bieden ook als de probleemstelling zich daar minder voor leent;• er zijn te weinig succesverhalen van de alternatieve bodemonderzoektechnieken, zodat er een

gebrek aan vertrouwen is;• door onvoldoende validatie komen de alternatieve technieken niet voor in normen en worden

daarom minder ingezet .

In het bijzonder zijn de laatste 10 jaar in NOBIS-kader een aantal bodemverkenningstechniekenontwikkeld, die nog niet algemeen in de praktijk worden toegepast. Hiervoor geldt in het bijzonder datkennisverspreiding belangrijk is om deze met overheidsgeld gefinancierde ontwikkelingenmaatschappelijke maximaal te benutten.

1.3 Voor wie een probleem? Gevolgen en interactiesOnvoldoende gebruik maken van innovatieve bodemonderzoektechnieken heeft gevolgen voor allebetrokkenen in de bodemsaneringswereld. De voordelen van (wegdrukbare) in situ-metingen engeofysische methoden en technieken zijn in onderstaande kaders weergegeven.

Kader 2: Voordelen van in situ-metingen ten opzichte van bemonstering en analyse• minder verstoring van de bodem zelf• snellere resultaten zodat op locatie de meetstrategie direct kan worden geoptimaliseerd• kostenvoordelen met name bij verontreiniging op grotere diepte• beter geschikt voor het meten van parameters waarmee processen in de bodem kunnen worden beschreven.

Dit wordt voor de toekomst van belang geacht om bijvoorbeeld de voortgang van natuurlijke afbraak te kunnenvoorspellen.

Kader 3: Voordelen van geofysische methoden en technieken ten opzichte van bemonstering en analyse• veel minder verstoring van de bodem zelf; een nadeel is de beperktere resolutie en gevoeligheid en de

indirectheid van de methoden• 3-D beeld van de bodem zodat ruimtelijke variatie veel beter in zicht komt (van belang voor dimensionering in

situ saneringen)• veel informatie voor een gunstige prijs.

Door meer gebruik te maken van innovatieve technieken kunnen de kosten van bodemonderzoek inverhouding tot de kwaliteit van verzamelde gegevens naar beneden. De tekortkomingen vantraditionele technieken (zie bovenstaande kaders) dragen bij aan sub-optimale en soms ook verkeerdebeslissingen ten aanzien van risico’s, de beste aanpak en het saneringsontwerp. Uiteindelijke gevolgenzijn een te kostbare bodemsaneringsoperatie, vermindering van draagvlak voor (met name) in situbodemsanering door teleurstellende resultaten en een afnemende belangstelling van ontwikkelaarsvoor verdere innovatie van bodemonderzoek.

Versterking van de kennisinfrastructuur van innovatieve bodemonderzoektechnieken kan een impulsgeven aan de export van kennis op het gebied van de aanpak van bodemverontreiniging.

1.4 DoelstellingenIn de initiatieffase om te komen tot het project is uit gesprekken en miniworkshops gebleken dat ereen grote behoefte is aan kennisoverdracht in alle geledingen van de bodemonderzoekswereld(probleemeigenaren, bevoegd gezag, adviseurs, aannemerij, studenten). Kennis over demogelijkheden (en onmogelijkheden) van innovatieve technieken is onontbeerlijk om een oordeel te

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 4

kunnen vormen over de meerwaarde van deze technieken. Bovendien worden demonstratieprojectenals een noodzakelijke basis gezien voor het scheppen van vertrouwen in deze (veelal onbekende)technieken.De grootste potentie van deze technieken ligt volgens velen in de combinatie met traditioneletechnieken. Het feit dat iedere partij vooral zijn eigen technieken promoot belemmert eenevenwichtige inzet van technieken.De doelstellingen van dit project zijni:

1. het vergroten van vertrouwen en draagvlak door de demonstratie van de meerwaarde vaninnovatieve bodemonderzoektechnieken;

2. het overdragen van kennis op het gebied van innovatieve technieken (voor het vaststellen van debodemopbouw alsmede de aanwezigheid van verontreinigingen) teneinde te stimuleren dat dejuiste technieken op de juiste wijze, op de juiste plaats en op het juiste moment worden ingezet

3. het initiëren van een platform waarin:• adviseurs, aanbieders en ontwikkelaars van technieken, probleemeigenaren en bevoegd gezag

opgedane ervaringen delen met anderen uit de doelgroepen die zij vertegenwoordigen• kennisleemtes worden vastgesteld en implementatie en validatie van innovatieve technieken

worden bespoedigd• draagvlak en enthousiasme ontstaat voor verdere ontwikkeling van innovatieve technieken.

1.5 OpdrachtverleningOp 3 november 2000 heeft SKB een projectovereenkomst gesloten voor dit project Demonstratie enKennisoverdracht Innovatieve Bodemonderzoektechnieken (SV-405); op 20 maart 2001 heeft DelftCluster opdracht verleend voor de uitvoering onder projectnummer 05.02.05.De uitgangspunten van het project zijn vastgelegd in het basisprojectplan1. Voorliggend rapport is deeindrapportage van deze opdracht.

1 Demonstratie en kennisoverdracht innovatieve bodemonderzoekstechnieken, definitief basisprojectplan,oktober 2000

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 5

2 Uitvoering project

2.1 Projectorganisatie:Voor de uitvoering van het project is een consortium opgericht In de onderstaande tabel zijn departijen aangegeven die deel uitmaken van het consortium. In Appendix 1 zijn meer uitgebreidegegevens opgenomen.

Tabel 1: Consortium

Functie PartijPenvoerder GeoDelftUitvoerend • GeoDelft

• TNO-NITG• Grontmij Advies & Techniek bv• Van Hall Instituut

Onderzoeksfinanciering SKBDelft Cluster

Eindgebruikers,belanghebbendenprobleembezitters cases

SBNSGemeentelijk Havenbedrijf RotterdamRijkswaterstaat

Uitvoeren bodemonderzoek,techniekaanbieders

FugroGeoDelftGeometD.C. MilieutechniekMAP Benelux

Klankbordgroep Onafhankelijke partij ter beoordeling discussiestukkenTTE (ir. Koen Weijtingh) (tot 1 augustus 2002)VU (dr. K. Groen)

Een belangrijk beheersaspect van dit project is de interne communicatie. Dit is met name van belangdoor de veelheid aan partijen en verschillende invalshoeken die een rol spelen. Op consortiumniveauvindt overleg plaats over de strategische doelstellingen, de invulling via de casestudies en derealisatie. Daarnaast is er overleg over de opzet en de uitvoering van de casestudies met deprojectgroep (GeoDelft, TNO-NITG, Grontmij en Van Hall Instituut), techniekaanbieders enadviseur/ eindgebruiker van de betreffende locatie.Een breed consortiumoverleg heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2000 (vaststellen definitiefprojectplan). Daarna heeft het overleg zich in kleiner comité vooral gericht op de uitvoering enrapportage van de cases. Als afsluiting van het project was oorspronkelijk nog een breed overleg methet gehele consortium voorzien, mede in het kader van de in paragraaf 2.4 verwoorde derdedoelstelling om een platform te creëren. Dit heeft niet plaatsgevonden.

2.2 WerkwijzeDit project levert een bijdrage aan de oplossing van bovenstaande problemen en knelpunten op tweefronten, namelijk demonstratie en overdracht.

2.2.1 DemonstratiecasesDe meerwaarde van innovatieve technieken zal in een aantal praktijk-cases worden vastgesteld.Hierbij zal gepoogd worden de verschillende acterende partijen (opdrachtgever, adviseur,techniekaanbieders, kennisinstituten, bevoegd gezag) actief te betrekken. Dit proces is vooral vanbelang voor de analyse van de informatiebehoefte, voor de kennisuitwisseling tussen detechniekaanbieders in de plannings- en uitvoeringsfase, alsmede voor de kennisuitwisseling met deadviseur in de interpretatie en rapportagefase van het project. De actieve betrokkenheid van alle

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 6

partijen zal op zichzelf al een middel zijn voor kennisoverdracht, en verder zal kennisoverdracht aangeïnteresseerden buiten de kring van direct betrokkenen worden gerealiseerd.

Uit de initatieffase is gebleken dat de afnemers van kennis vooral behoefte hebben aankennisoverdracht in de vorm van demonstratieprojecten. Om deze reden is gekozen voor het uitvoerenvan een demonstratieproject waarin innovatieve technieken worden toegepast, naast elkaar en incombinatie met traditionele technieken. De inzet van technieken wordt met name bepaald door de tenemen beslissingen: bepaling risico’s en noodzaak tot maatregelen, keuze van de aanpak,saneringsontwerp. De beslissingen bepalen de informatiebehoefte, en de informatiebehoefte bepaaltnut en noodzaak van het inzetten van de diverse technieken.

Aan de case(s) worden de volgende eisen gesteld:Specifiek:• representatief voor een aanmerkelijk deel van de Nederlandse bodemverontreinigings-

problematiek, een eigen combinatie van bodemtype en verontreinigingssituatie met eenprobleemstelling

• een heldere, verifieerbare informatiebehoefte en te nemen beslissing• een ondergrond met heterogeniteiten• bestaand bodemonderzoek met de resultaten beschikbaar, ter verificatie, vergelijking danwel

ijking van de resultaten van de in te zetten innovatieve metingen. Deze eis is gesteld om tegenrelatief beperkte kosten een vergelijking van de innovatieve en traditionele technieken mogelijk temaken.

• geen obstakels in boven- en ondergrond die de werking van apparatuur en/of de interpretatie vande meetresultaten negatief beïnvloeden.

Algemeen:• geen bezwaren tegen het openbaar maken van de resultaten van het onderzoek• derden moeten in staat worden gesteld de demonstratie bij te wonen• goede toegankelijkheid en bereikbaarheid• geen overmaat aan bijkomende aanvullende werkzaamheden zoals bijvoorbeeld

veiligheidswerkzaamheden langs spoorlijnen

In Kader 4 is aangegeven welke onderzoekstechnieken potentieel inzetbaar zijn. De definitieve keuzevan in te zetten technieken vindt plaats na vaststellen van de probleemstelling van de desbetreffendecase, de daaruit voortvloeiende informatiebehoefte alsmede beperkingen van de technieken gegevende specifieke lokale omstandigheden. De technieken zijn in meer detail beschreven in de fact sheets inAppendix 2.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 7

Kader 4: Onderzoekstechnieken die in de cases potentieel kunnen worden toegepastVerkenning bodemopbouw:Piëzoconussondering (sterkte van de grond alsmede de waterspanning)INIR-sonde (near infra red reflectometrie)Camerasonde (visueel in situ beeld)Geo-elektrische meting (resistiviteitsmeting ondergrond)Grondradar (EM puls-echo methode)Reflectieseismiek (akoestische puls-echo methode).

Meten van bodemeigenschappen:Doorlatendheidssonde (hydraulische permeabiliteit)NIR-sonde (near infra red reflectometrie)Camerasonde (visueel in situ beeld)Chemosonde (bepaling macrochemische parameters)Geleidbaarheidssonde (resistiviteitsmeting ondergrond lokaal)SMP (soil moisture probe)Grondradar (EM puls-echo methode)Actieve beïnvloeding van het systeem (stimulus-respons metingen)

Aard en omvang bodemverontreiniging:Camerasonde (visueel in situ beeld)ROST-sonde, FFD sonde, Oliesonde (in situ fluorescentiemeting, directe bepaling olieachtige verontreiniging)MIP-sonde (membrane interface probe, screenen op aanwezigheid vluchtige componenten)NIR-sonde (near infra red reflectometrie)Grondradar (EM puls-echo methode)Grondwatermonstersonde (schone en snelle manier van monstername)BAT-sonde (schone en snelle manier van monstername)

2.2.2 Processchema demonstratiecases

In Figuur 1 is het gehanteerde processchema voor de uitvoering van het onderzoek van de casesgegeven.Belangrijkste onderdelen in dit proces zijn:• Tenderdocument: Hierin wordt een beschrijving van het probleem van de case in kwestie

gegeven, en worden de probleemanalyse, de informatiebehoefte en de succescriteriagepresenteerd;

• Aanbieding door de gezamenlijke techniekaanbieders• Contract: hierin is vastgelegd wat de opdrachtcondities zijn, wat de verwachtingen ten aanzien

van het verloop van het onderzoek en resultaten zullen zijn en op welke wijze afrekening zalplaatsvinden;

• Toetsing aan succescriteria: in deze fase worden de onderzoeksresultaten getoetst aan de voorafvastgelegde en overeengekomen succescriteria.

Deze structurering die in de praktijk in de regel niet of niet expliciet wordt gehanteerd resulteert ineen betere definitie van de feitelijke informatiebehoefte voor besluitvorming. Keuzes voor eenbepaalde aanpak en selectie van een bodemonderzoektechniek in relatie tot de informatiebehoefteworden meer transparant. Omdat de techniekkeuze niet vanzelfsprekend is, is er gekozen voorinteractie tussen en met de techniekaanbieders om tot een optimalisatie van de onderzoeksstrategie tekomen. Hierbij is de volgende procedure gehanteerd:

• Voorlichtingsbijeenkomst om de probleemstelling en informatiebehoefte duidelijk te krijgen.• Techniekaanbieders individueel laten beoordelen welke van de bij hun beschikbare technieken

toepasbaar zijn gezien de informatiebehoefte.• De techniekaanbieders gezamenlijk met één (eventueel een alternatief) voorstel laten komen

waarin hun gezamenlijke visie is neergelegd in de vorm van een onderzoeksprogramma gegevende informatiebehoefte.Het belangrijkste doel hierbij is dat met het onderzoeksprogramma op een zo doelmatig mogelijke

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 8

wijze in de informatiebehoefte kan worden voorzien zonder dat hierbij gebruikelijke grenzen vanleverbare technieken per leverancier een rol spelen.

Figuur 1: Processchema uitvoering onderzoek

2.2.3 Kennisoverdrachtstraject

De verzamelde kennis wordt modulair opgeslagen in de vorm van factsheets over hettoepassingsgebied van (de in de cases toegepaste) technieken en techniek-combinaties.De vertaling van een probleemstelling en een concrete informatiebehoefte (kwalitatief/kwantitatief)alsmede de wijze van ‘aanbesteden’ is tevens onderwerp van kennisoverdracht.

Het kennisoverdracht deelproject gaat er van uit dat een grote groep van actoren uit debodembeschermingsketen wel geïnteresseerd is in nieuwe technieken maar niet beschikt over de juisteinformatie om de nieuwe ontwikkelingen met vertrouwen toe te kunnen passen. Uitgaande dat er vaste“in” groep is, die actief betrokken is bij bijvoorbeeld “Bodembreed” symposia en andere

Cases

Selectie-criteria

Maak per case Tenderdocument met:- beschrijving

- probleemstelling- informatiebehoefte

- succescriteria

Selecteer

Aanbesteding en selectieaanbiedingen

ContractRaadplegen derden over aanpakmet traditionele technieken

Uitvoeringbodemonderzoek

'On site' kennisoverdracht

Toetsen aan succescriteria

Afrekenen Evaluatiebodemonderzoek

Meerwaarde-profiel

Factsheet

Kennisoverdracht:- proces

- technieken

Selectie-circacases

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 9

kennisnetwerken, wordt in dit project gezocht naar een andere groep die meer in de periferie opereert.Daartoe wordt een steekproef benaderd van enkele honderden bodemmedewerkers van overheden enbedrijfsleven, met de vraag of zij regelmatig op de hoogte willen worden gehouden van de ervaringenin het DIB project. Zo ontstaat een netwerk dat aangehaakt kan worden bij de reeds bestaandenetwerken. Indien mogelijk worden excursies georganiseerd en een symposium gehouden. Deinformatie verloopt rechtstreeks via de post en/of via de E mail. Korte en overzichtelijke factsheetsworden ingezet om de informatie effectief over te dragen. Daarnaast wordt via de website vanbodembreed de voortgang van het project gecommuniceerd met foto’s en tekst.Daarnaast wordt voor het HBO en MBO een set lesbrieven ontwikkeld waarin de nieuwe technologieoverdraagbaar wordt gemaakt voor het onderwijs.Aanvullend wordt via free publicity en presentaties aandacht besteed aan het project.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 10

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

3 Cases

3.1 Inventarisatie cases

Voordat cases zijn onderzocht is eerst een inventarisatie en selectie van mogelijke cases uitgevoerd. Decases zijn geïnventariseerd bij de consortiumleden cq. 'probleembezitters'.Bij dit proces is gebruik gemaakt van de criteria zoals die zijn opgenomen in paragraaf 2.2.1.

In Tabel 2 is een overzicht gegeven van de geïnventariseerde cases. In het inventarisatieproces isgebleken dat een aantal praktische aspecten als het in beginsel in portefeuille hebben van locaties metinformatiebehoeften en het niet synchroon lopen van het DIB-project met het so-wie-so geplande'traditionele' onderzoekstraject van de cases belangrijke knelpunten waren in het selectieproces. Omdeze reden was het aantal potentiële cases van het begin af aan zeer beperkt.

Tabel 2: Overzicht van geïnventariseerde cases

Case Aangeleverd door BeschrijvingStationemplacementZwolle (1)

SBNS Aanwezigheid drijflaag en diepe pluim (sanering)

Tankplaat Arnhem SBNS diep gelegen oliedrijflaag onder stationsemplacement(sanering)

Leparo Gemeentelijk HavenbedrijfRotterdam

CKW-verontreiniging (sanering)

Ketelmeer-West Rijkswaterstaat verontreinigd slib in oude zandputten (opsporing)

HeesseltscheUiterwaarden

Rijkswaterstaat verontreinigde toplaag in uiterwaarden (herinrichting)

1) De case Stationemplacement Zwolle is om praktische, niet inhoudelijke redenen, voortijdig afgevallen. Om deze reden is van deze caseis geen uitgebreide analyse van de probleemstelling en informatiebehoefte uitgevoerd.

3.2 Cases voor demonstratie innovatieve technieken

Voor het demonstratieproject zijn achtereenvolgens de volgende cases genomen: Tankplaat (SBNS),Leparo (Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam), Ketelmeer (Rijkswaterstaat) en HeesseltscheUiterwaarden (Rijkswaterstaat).In Tabel 3 zijn deze cases getoetst aan de eisen die in het vorige hoofdstuk aan de cases in algemenezin zijn gesteld.

Opgemerkt moet worden dat er gezien de zeer beperkte beschikbaarheid van potentieel geschikte caseser niet echt sprake was van een uitgebreid selectieproces. Dat doet niet af aan de kwaliteit van degeselecteerde cases, die –zoals uit de tabel blijkt- over het algemeen zeer geschikt waren alsdemonstratieproject.

Doorslaggevend voor de selectie van de case Tankplaat is de representativiteit van de problematiekgeweest (oliedrijflaag) in combinatie met de problemen waarvoor traditionele bodemonderzoekers zijnkomen te staan bij het uitvoeren van veldonderzoek (heterogeniteiten en slechte toegankelijkheid vande locatie). Dit geldt ook in zekere mate voor Leparo (CKW-verontreiniging) in een geheel ander (inWest-Nederland veel voorkomend) bodemprofiel dan Tankplaat.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 12

Tabel 3: Criteria van selectie cases

Criterium

Tank

plaa

t

Lepa

ro

Kete

lmee

r

Hees

selts

che

UIte

rwaa

rden

Representatief aanmerkelijk deel Nederlandse bodemverontreinigings-Problematiek + + 0 +

Eigen combinatie van bodemtype en verontreinigingsituatie met eenprobleemstelling + + + +

Heldere, verifieerbare informatiebehoefte en te nemen beslissing + + 0 0Bodem met heterogeniteiten + 0 + +Reeds uitgevoerd bodemonderzoek is beschikbaar ter verificatie / ijking + + + 0Geen obstakels die werking apparatuur en/of interpretatie negatiefbeïnvloeden 0 + + +

Resultaten mogen openbaar worden gemaakt + + + +Derden moeten in staat worden gesteld demonstratie bij te wonen 0 + + +Goede toegankelijkheid en bereikbaarheid 0 + 0 +Geen overmaat aan bijkomende aanvullende werkzaamheden alsveiligheidswerkzaamheden langs spoorlijnen - + - +

+ = wordt aan voldaan0 = wordt niet volledig aan voldaan- = wordt niet aan voldaan

In de volgende paragrafen is per case een beschrijving gegeven van respectievelijk:• De probleemstelling• De informatiebehoefte• De samengevatte resultaten van het uitgevoerde onderzoek.

3.3 Case TankplaatEen uitgebreide samenvatting is opgenomen in Appendix 3; verder wordt verwezen naar hetoorspronkelijke rapport van Fugrovii.

3.3.1 Probleemstelling en informatiebehoefte

De case Tankplaat betreft de problematiek een te saneren oliedrijflaag die door nalevering naar hetgrondwater aldaar een grondwaterverontreiniging veroorzaakt.Specifiek aan de problematiek van deze locatie is de ligging onder een spooremplacement en de dieptevan de drijflaag. Hierdoor is de locatie praktisch erg lastig te onderzoeken (vooral ook voor detraditionele bodemonderzoektechnieken):• beperkte toegang door veiligheidrestricties,• geen schade aan spoor toegestaan• verontreiniging op grote diepte aanwezig• waarnemingen dienen ook onder de drijflaag te worden uitgevoerd (kans op versmering van

verontreiniging door bijvoorbeeld booractiviteiten).

Ten tijde van het project was de adviseur van de SBNS bezig met de planvorming met betrekking totde wijze van aanpak van de sanering. Vanuit deze achtergrond zijn de volgende vraagstellingengeformuleerd:

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 13

A. Kan de drijflaag worden gesaneerd, en zo ja hoe? Gezien de gegeven situatie kan dezeinformatiebehoefte als volgt verder worden geanalyseerd:1. Kan de bodem worden doorspoeld (hor/vert) met water t.b.v. het saneren van de drijflaag?2. Vormt de drijflaag één geheel of komt deze voor in hydraulisch ‘onafhankelijke pockets’?

B. Kan uit de drijflaag een pluim ontstaan die een probleem kan gaan vormen. De te beantwoordenvragen zijn:3. Vindt er uitloging plaats vanuit de drijflaag naar het grondwater?4. Zijn de biologische condities in de bodem gunstig voor natuurlijke afbraak van de pluim?

3.3.2 Resultaten uitgevoerd onderzoekIngezette technieken zijn ROST en FFD voor detectie van olieverontreiniging met fluorescentie, deBAT sonde voor monstername van het grondwater onder de drijflaag, de camerasonde voor directevisuele inspectie en de spitsmuis als wegdrukbare grondmonstersteker. Daarnaast leveren de ROST enFFD traditionele sondeerinformatie (puntweerstand en kleef) op. Parallel aan het programma metinnovatieve technieken zijn peilbuiswaarnemingen gedaan door TTE.

1 Kan de bodem worden doorspoeld (in horizontale en/of verticale zin) met water t.b.v. hetsaneren van de drijflaag?Op basis van de beelden van de camerasonde in combinatie met ca. 20 (deels: piëzo-)sonderingen enenkele lab-doorlatendheidstesten wordt geconcludeerd dat, gezien de over afstanden van 4 tot 5 metersterk wisselende waarnemingen van de bodemopbouw, de slecht doorlatende lagen over niet meer danéén of enkele meters een doorlopend geheel vormen. Met deze input in een geohydrologisch model kannu de ‘doorspoelbaarheid’ worden vastgesteld in de context van de toe te passen saneringstechnologie.

2 Vormt de drijflaag één geheel of komt deze voor in hydraulisch ‘onafhankelijke pockets’?Samengevat zijn de resultaten van de fluorescentiemetingen met FFD en ROST:• De ligging en de dikte van de drijflaag is nauwkeurig in beeld gebracht met een ‘versmeerde’ zone

aan de bovenzijde• De verzadiging met olie varieert binnen de drijflaag (% olie in de poriën)• Er is een scherpe overgang van waterfase naar oliefase. De diepte waarop wisselt, deels in de vorm

van ‘laagjes’ met afwisselend olie en water• De samenstelling van de olie in de drijflaag is min of meer uniform op basis van de ROST.

3 Vindt er uitloging plaats vanuit de drijflaag naar het grondwater?Parallel aan dit project zijn monsters met behulp van de Spitsmuis genomen en aan uitloogproevenonderworpen (activiteit TTE met Universiteit Twente, zie Appendix 3). De hier uitgevoerde metingenzijn vergeleken met de resultaten van die proeven.De resultaten zijn de volgende:• in de BAT-grondwatermonsters worden aromaten aangetroffen; de gemeten gehaltes zijn hoger dan

in de uitloogproeven wordt bereikt. Dit is een aannemelijk resultaat aangezien de aromaten in develdsituatie al jarenlang vanuit de drijflaag zijn uitgeloogd naar het grondwater.

• de correlatie tussen de samenstelling van het uitloogproduct in de labproeven en de actuelegrondwatersamenstelling (BAT monster) is relatief goed; dit duidt erop dat bij de BAT-monstername geen componenten (significant) verloren gaan. Ook treedt er bij bemonstering geenkruisverontreiniging van het watermonster op met het pure produkt van de bovenliggende drijflaag.

• de samenstelling van de olie (aangetroffen in puur-productvorm) is op twee locaties dezelfde, opeen derde locatie worden beduidend minder aromaten aangetroffen. Op deze derde locatie is deconcentratie olie in het grondwater ook lager. Dit lijkt er op te wijzen dat de olie bij deze locatie alwat ouder (verder uitgeloogd) is. Dit aspect is goed te verklaren, aangezien deze locatie verder vanhet brongebied ligt en dus meer reistijd vanaf de bron heeft gekend.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 14

De conclusie is dat er uitloging plaatsvindt vanuit de drijflaag, en dat dit proces al lang aan de gang is.Een nevenconclusie is dat met de BAT-sonde goede grondwatermonsters genomen kunnen worden.

4 Zijn de biologische condities in de bodem gunstig voor natuurlijke afbraak van de pluim?

De verkregen monsters zijn in het veld op macroparameters geanalyseerd. Door de wijze vanmonstername (BAT-sonde met filter dat pas op diepte wordt ‘opengetrokken’)) mag er van wordenuitgegaan dat deze monsters een representatief beeld geven van de situatie omdat crosscontaminatiedoor hogergelegen verontreinigingen vrijwel is uitgesloten.Conclusies omtrent de (potentiële) biologische activiteit zullen door TTE getrokken worden op basisvan de in deze en andere onderzoeksfases verkregen informatie. In het kader van dit project kanworden opgemerkt dat de juiste parameters beschikbaar zijn gekomen.

3.3.3 Evaluatie onderzoeksresultaten

De volgende punten kunnen de case al evaluerend worden genoemd:

De volgende punten kunnen evaluerend worden genoemd:• Alle onderzoeksvragen zijn beantwoord.• De FFD-, ROST-, BAT-, spitsmuis- en camerasonde hebben met succes gefunctioneerd.• Alle beschikbare informatie draagt bij aan één ondergrondmodel zonder dat informatie onderling

conflicteert; dit verhoogt de (objectieve) betrouwbaarheid alsmede het (subjectieve) vertrouwen inde resultaten.

• Het onderzoek is binnen een zeer korte onderzoeksperiode van 8 kalenderdagen uitgevoerd. Eentraditioneel onderzoek zou in dergelijke gevallen in meerdere fasen zijn gerealiseerd en naarverwachting een doorlooptijd van zeker 3 maanden hebben gehad. Dit is uiteraard een belangrijkvoordeel.

• Mede gezien de procedures om het NS-stationemplacement te mogen betreden is de eenmalige enkortdurende uitvoering een sterk punt ten opzichte van een traditionele onderzoekaanpak.

• De vertaling van de onderzoekresultaten naar de te nemen beslissingen in het kader van de saneringzijn door TTE in opdracht van SBNS uitgevoerd buiten de verantwoordelijkheid van ditdemonstratieproject. TTE heeft de resultaten van de case zeer enthousiast opgepakt en als zeerbruikbaar voor de verdere interpretatie en planvoorbereiding ervaren.

• De kosten voor een traditioneel onderzoek met dezelfde inhoudelijke resultaten als die van hetuitgevoerde onderzoek liggen naar verwachting minimaal een factor twee tot drie hoger (gebaseerdop indicatieve schaduwraming).

3.4 Case LeparoEen uitgebreidere samenvatting is opgenomen in Appendix 4. Voor meer detailinformatie zij de lezerverwezen naar het oorspronkelijke GeoDelft rapport iii.

3.4.1 Probleemstelling en informatiebehoefteOp een terrein in Rotterdam-Botlek is een verontreiniging met vluchtige gechloreerde koolwaterstoffengeconstateerd.Deze is ontstaan doordat in het verleden de loods werd gebruikt voor opslag van een groot aantalverschillende voornamelijk organisch-chemische stoffen door ICI. Het terrein waarop tot voor kort defirma Leparo (groothandel in oud en nieuw papier) was gevestigd. De sanering van het terrein is bijoverdracht afgekocht en de huidige eigenaar, het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam, wil het terreinsaneren voor tot herinrichting wordt overgegaan. Het terrein is 120 x 180 m groot. De verontreiniging

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 15

bevindt zich ten dele onder en ten dele buiten een loods (die een oppervlak heeft van ca. 40 x 100 m).De vloer van de loods is verhard met stelconplaten die veelal kunnen worden gelicht. De loods isgebouwd rond een bovengronds metalen karkas. Naar verwachting liggen er weinig kabels/leidingen.

Het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam is als terreineigenaar verantwoordelijk voor de aanpak vande verontreiniging en bezint zich op maatregelen en heeft een overzicht gemaakt van potentieelgeschikte saneringsvarianten. Om een definitieve keuze te kunnen maken moeten enkele vragen tenaanzien verontreinigingssituatie en bodemeigenschappen nog worden beantwoord.

De keuze van de saneringsvariant zal worden gedaan op basis van saneringstechnische,milieuhygiënische en financiële criteria.

Vragen vanuit technische achtergrond:1. Is er een zaklaag aanwezig?2. Is de bodem ook verontreinigd met niet-afbreekbare verontreinigingen of verontreinigingen die de

natuurlijke afbraak van gechloreerde koolwaterstoffen remmen?

Vragen vanuit financiële en milieuhygiënische achtergrond:3. de omvang van de verontreiniging met gechloreerde koolwaterstoffen en zware metalen4. enkele bodemeigenschappen die van invloed zijn op saneringsduur en detailontwerp.

Om een goede keuze te kunnen maken uit de saneringsvarianten is bodemonderzoek volgend uit deprobleemstelling noodzakelijk. Hiervoor is een uitgebreide analyse gemaakt in de vorm van eenstroomschema waarin de te beantwoorden vragen en de daarvoor benodigde informatie isuiteengerafeld (zie Appendix 4, figuur 7). Dit stroomschema kan in meer generieke vorm als eentemplate beschouwd worden voor beslissingen omtrent de inzet van (al dan niet innovatieve)meetmethoden.

In verband met financiële randvoorwaarden bleek het niet mogelijk alle vragen die vanuit deverschillende invalshoeken geformuleerd zijn in het onderzoek mee te nemen. Het onderzoek is beperkttot het beantwoorden van de vragen 1 en 2.

3.4.2 Resultaten uitgevoerde onderzoekOnderstaand wordt per onderzoeksvraag ingegaan op de verkregen resultaten.

1 Aanwezigheid van een zaklaagOp basis van metingen met MIP, SMP, NIR en monstername met de multi-grondwatermonstersonde ende spitsmuis blijkt dat de oorspronkelijke DNAPL's als per en tri in het diepe grondwater en in diepegrondmonsters niet meer worden aangetroffen. Ook ondiep worden geen concentraties gevonden dieduiden op puur product. Wel wordt het afbraakproduct Cis-1,2 Dichlooretheen aangetroffen; degevonden concentraties hiervan, vergeleken met de oplosbaarheid van Cis in water, zijn echter zeergering. De resultaten geven geen aanleiding te veronderstellen dat er zaklagen aanwezig zijn.

2a Aanwezigheid van niet afbreekbare stoffenUitgaande van de analyseresultaten van de monsters van de handboringen met behulp van de NIR en,ter ijking, uit laboratoriumanalyses, kan worden afgeleid dat er in de bovengrond niet-afbreekbarestoffen aanwezig zijn. De concentraties zijn echter in alle gevallen lager dan de streefwaarde, zodat dehieraan verbonden problemen beperkt zullen zijn. In één geval gaat de kwikconcentratie richting destreefwaarde, voor de overige stoffen en monsters zijn alle gemeten concentraties significant lager dande streefwaarde.

De concentraties aan metalen gemeten in de diepe grondmonsters, genomen met de spitsmuisboring,vallen alle onder de streefwaarde. Op één diepte wordt aan nikkel een lichte verhoging ten opzichte vande streefwaarde aangetroffen.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 16

2b Omstandigheden gunstig voor natuurlijke afbraak?Uit de resultaten van metingen aan grondwatermonsters welke zijn genomen met demultigrondwatersonde, blijkt dat de omstandigheden voor reductieve dehalogenering gunstig zijn. Deuitgangsverontreinigingen per en tri worden niet aangetroffen. Wel vindt er in de afbraakketen eenophoping plaats van cis-dichlooretheen en vinylchloride. Ook worden hoge concentraties ( > 1 mg/l)methaan aangetroffen. Dit wijst op methanogene condities in het grondwater wat gunstig is voor deafbraak van Per en Tri. Tevens wordt op de diepte MV – 17 m een verhoging van de etheen- enethaanconcentratie in het grondwater waargenomen, wat wijst op een volledige dehalogenering.

In de grondmonsters genomen met de spitsmuisboring, worden geen concentraties gemeten die debacteriële afbraak mogelijk zouden kunnen remmen. Voor lood wordt pas bij een concentratie van verboven de interventiewaarde problemen verwacht op de bacteriële populatie. Dit geldt in grote lijnenook voor de concentraties kwik, koper arseen en zink.

Op basis van de gemeten gloeiverliesgehaltes (organische stof) in de gestoken grondmonsters kan eenkwalitatieve uitspraak over de potentie voor reductieve dehalogenering worden gedaan. Het blijkt datde omstandigheden voor natuurlijke afbraak gunstig zijn. In de diepere grondlagen zijn deomstandigheden voor natuurlijke afbraak naar verwachting minder gunstig.

3.4.3 Evaluatie caseOnderstaand is per innovatieve techniek een evaluatie gegeven van de resultaten van de inzet van dezetechniek voor deze specifieke case.

Een belangrijke meerwaarde van de MIP-techniek is dat online de verschillende soorten koolwaterstof-verontreinigingen worden gedetecteerd en gepresenteerd, zodat keuzen met betrekking tot volgendesondeerlocaties direct genomen kunnen worden. Dit is bij dit project ook gebeurd.Een ander groot voordeel is dat over de hele verticaal de verontreinigingen worden gemeten en dateventuele onverwachte verontreinigingen worden gedetecteerd. Doordat zowel de verontreinigingen alsde grondopbouw gemeten wordt, is het eveneens mogelijk relaties tussen beide te leggen. Op dezewijze kan bepaald worden of het voorkomen van de verontreinigingen samenhangt met debodemopbouw, waarvan een voorbeeld is gedemonstreerd.Met het MIP-meetsysteem worden groepen verontreinigingen gemeten (chloorkoolwaterstoffen,aromatische koolwaterstoffen). Dit heeft tot gevolg dat hierdoor ook verontreinigingen gedetecteerdkunnen worden die via de conventionele methodieken niet gedetecteerd zouden worden ten gevolgevan en te beperkt analysepakket.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 17

Figuur 2: Voorbeeld van 3-D beeld van meetresultaten van MIP-DELCD

De schaal geeft de relatieve hoeveelheid gechloreerde koolwaterstoffen aan.

Voor de SMP geldt dat geen duidelijkheid is verkregen over de wijze waarop met deze sonde deverontreiniging in beeld kan worden gebracht. De metingen met de SMP-sonde hebben dan ook geenmeerwaarde gegeven voor deze vraagstelling.

De meerwaarde van de NIR techniek is dat op een snelle en relatief eenvoudige wijzeverontreinigingen kunnen worden gemeten aan grondmonsters. Bij ondiepe verontreinigingen kan metbehulp van handboringen en analyse van het opgeboorde materiaal snel de omvang van deverontreiniging bepaald worden. Ook in dit geval kan de boorstrategie ter plekke worden aangepastnaar aanleiding van de resultaten van de bepalingen.

De conclusies zijn dat• Alle onderzoeksvragen zijn beantwoord• De veldwerkzaamheden zijn in een zeer korte tijdspanne uitgevoerd; namelijk in één veldwerkfase

van 4 dagen. ‘Zeer kort’ is in vergelijking met een traditionele aanpak te beschouwen. In geval eentraditionele aanpak zou zijn toegepast zou een periode waarover de verschillende veldwerk-monstername-analysefasen zouden zijn uitgesmeerd minimaal 4 maanden in beslag hebbengenomen.

• De gehanteerde aanpak is voor de plaatselijke situatie als praktisch werkbaar en doelmatig ervaren.• De kosten voor een traditioneel onderzoek met dezelfde inhoudelijke resultaten als die van het

uitgevoerde onderzoek liggen naar verwachting minimaal een factor twee tot drie hoger.

3.5 Case Ketelmeer-WestIn Appendix 4 wordt in meer detail op deze case ingegaan.

3.5.1 Probleemstelling en informatiebehoefteIn het kader van het DIB-project is een voorstudie gedaan naar de inzetbaarheid van innovatievebodemonderzoektechnieken, geofysische in het bijzonder, voor de problematiek op het Ketelmeer-West. Daartoe is deze probleemomschrijving opgesteld en is een beperkte geo-elektrische modelleringuitgevoerd gebruik makend van beschikbare gegevens.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 18

De belangrijkste doelstelling van RWS voor de locatie Ketelmeer-West is het detecteren van doornatuurlijke aanslibbing opgevulde zandwinningsgaten. Het gaat om oude zandwinputten die na dezandwinning zijn opgevuld met verontreinigd slib. In het oostelijk deel van het Ketelmeer isgeprobeerd deze gaten met akoestische metingen te detecteren. Dit is grotendeels mislukt door deaanwezigheid van gas in de bovenste sliblaag2.

Resultaten en conclusieNaar verwachting kunnen geofysische metingen een belangrijke bijdrage leveren aan het bepalen vande locatie van de kuilen door het continue karakter van de gegevens. Voor het opsporen van devoormalige zandwinlocaties zijn de volgend opties beschikbaar.• Seismiek: deze valt af vanwege de aanwezigheid van gas, mede op basis van de ervaringen uit

Ketelmeer-Oost.• Grondradar: de elektrische geleidbaarheid van het water en het slib blijkt van dien aard dat de

penetratie waarschijnlijk minder dan 1 meter zal zijn; ook deze methode valt daarom af• Geoelektrische metingen: deze methode wordt in principe in staat geacht om de putten te

detecteren, de vraag is hier of de methode voldoende gevoelig is.

Deze laatste vraag is in de voorstudie uitgedetailleerd. Door middel van modellering is duidelijkgeworden dat de te verwachten weerstandscontrasten in de ondergrond te gering zijn om eendetecteerbaar effect op te leveren, in het bijzonder omdat de ervaring heeft geleerd dat doorheterogeniteiten praktijkresultaten altijd moeilijker te interpreteren zijn dan modelresultaten. Op basishiervan is besloten op deze locatie geen velddemonstratie uit te voeren.

3.6 Heesseltsche UiterwaardenDe uitwerking van deze case is beperkt gebleven tot een analyse van de benodigde informatie. Tevensis aangegeven op welke wijze innovatieve bodemonderzoektechnieken binnen deze informatiebehoeftezouden kunnen worden ingezet. In Appendix 6 wordt meer in detail op deze case ingegaan.

3.6.1 ProbleemstellingHet doel van het project “Heesseltsche uiterwaarden” is het herinrichten van de uiterwaarden tussenVarik en Opijnen. Er zijn twee belangrijke redenen die herinrichting van de Heesseltsche Uiterwaardennodig maken:• De hoeveelheid water die de Waal naar zee moet afvoeren zal, naar verwachting, in de toekomst

toenemen. Om dit te kunnen verwerken is meer ruimte voor de rivier no-dig.• De overheid wil nieuwe aaneengesloten natuurgebieden creëren (beleid Ecologische

Hoofdstructuur - EHS, Nadere Uitwerking Rivierengebied - NURG). Voor het gebied Fort SintAndries is een toekomstbeeld opgesteld en de Heesseltsche Uiterwaarden maken deel uit van dieplannen.

Bij de herinrichting zal veel grond worden verzet.

Er is sprake van een diffuse verontreiniging met o.a. zink in het uiterwaardengebied, welke veelal in deklei-toplaag voorkomt. Hierbij wordt wel verwacht dat het over het algemeen over vermarktbarepartijen gaat (vnl. klasse 0 t/m 3). De klei kan gedeeltelijk in de kerami-sche industrie worden gebruikt.Verder komen asfaltresten en kooldelen voor, waarbij PAK als meest kritische component kan wordenbeschouwd. Ook komt bijmenging met puindelen voor, waarbij het vooral gaat om zware metalen. Hierbetreft het niet-vermarktbare partijen grond.

2 Evaluatie metingen Ketelmeer, N.A. Kinneging, mei 2001, MDGAP2001.11, RWS-MD, Delft

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 19

Belangrijke aspecten waarom het inrichtingsproject Heesseltsche Uiterwaarden geschikt is voor DIBzijn:• De informatiebehoefte rondom bodemonderzoek speelt bij inrichtings-projecten een toenemend

belangrijke rol• Het project vormt het eerste inrichtingsproject in een reeks van nog uit te voeren pro-jecten in de

uiterwaarden. Hierbij kan de opgedane ervaring en ontwikkelde methode van het bepalen van deinformatiebehoefte bij het project “Heesseltsche Uiterwaar-den” verder toegepast worden.

3.6.2 InformatiebehoefteAandachtspunten bij het bodemonderzoek zijn:• Inzicht in de bodemsamenstelling, hergebruik (delfstoffenwinning).• Inzicht in de puntbronnen van vervuiling, in verband van ontgravingsactiviteiten en het Wbb

vergunningentraject• Gebruik zandwinputten als depot.

Een van de aspecten die speelt is die van de grondstromen. Er gelden drie mogelijkheden voor dematerialen die worden verplaatst bij de herinrichting:• omputten• vermarkten• opslag in depot (slufter etc.) elders.

Een en ander is afhankelijk van de chemische en fysische kwaliteit van de materialen.

De DIB-informatiebehoefte is zo als volgt:• bepalen van de verontreiniging in de deklaag (bovenste 2 m) en de variabiliteit van de

verontreiniging in deze deklaag;• bepaling van de kwaliteit in termen van delfstoffenwinning van formaties tussen 2 en 15 m diepte

en van formaties tussen 15 en 40 m diepte en de variabiliteit daarin; kor-relgrootteverdeling isdaarbij maatgevend.

Potentieel geschikte technieken zijn de sondes die in de projecten Leparo en Tankplaat zijn ingezet, incombinatie met geofysische methoden voor het vlakdekkend opsporen van onverwachte fenomenen.Omdat tijdens de uitvoering van het project nog geen herinrichtingsplan was gedefinieerd is het nietzinvol geacht een locatiespecifiek meetplan op te stellen.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 20

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 21

4 Kennisoverdracht

4.1 Gerealiseerde activiteiten m.b.t. kennisoverdachtIn de onderstaande tabel is een overzicht gegeven van gerealiseerde activiteiten met betrekking totkennisoverdracht.

Tabel 4: Overzicht gerealiseerde activiteiten kennisoverdracht.

Activiteit ToelichtingFactsheets innovatievetechnieken

Het toepassingsgebied van een aantal technieken en techniek-combinaties isbeschreven in factsheets. Deze factsheets zullen onderdeel gaan vormen vanlesmateriaal voor onderwijsinstellingen en zullen tevens via internettoegankelijk worden gemaakt.In Appendix 2 zijn deze factsheets opgenomen.

Tenderdocumenten Met de tenderdocumenten is een structurele analyse van de probleemstellingnaar onderzoeksvragen uitgevoerd. Deze analyse heeft geholpen een optimaleonderzoekopzet te kunnen realiseren.De resultaten hiervan kunnen gebruikt worden om het vertrouwen en draagvlakvan innovatieve bodemonderzoektechnieken te versterken.

Wijze van aanbesteden Als onderdeel van het aanbesteden zijn voorlichtingsbijeenkomsten gehoudenvoor de techniekaanbieders. Met deze bijeenkomsten zijn de probleemstellingen informatiebehoefte toegelicht en samen met de bij de techniekaanbiedersop 'scherp gesteld.Ook zijn de techniekaanbieders met deze bijeenkomsten gestimuleerd om ingezamenlijk overleg te laten beoordelen welke combinatie van de door huntoepasbare technieken gezien de informatiebehoefte tot een optimaalonderzoekresultaat zouden kunnen leiden.

Publicaties Tijdschrift Bodem; posters op Bodembreed 2001, 2002; Case Tankplaat in hetbedrijfsblad van GeoDelft (Achtergrond, juli 2002)(ook digitaal beschikbaarwww.geodelft.nl kijk bij nieuws/ publicaties/ achtergrond 45)

Minisymposium (Nog) niet afzonderlijk georganiseerd

'On site'-kennisoverdracht Gedurende de demonstratie zelf zijn direct betrokkenen uitgenodigd om depraktische kanten van het gebruik van innovatieve technieken te tonen.Vanwege de veiligheidsregelingen was het bij Tankplaat niet mogelijk derdenuit te nodigen

In overleg met de beheerders van de Bodembreed site werd een projectsite ingericht over het project.Deze heeft een aantal keren het predikaat site van de maand gekregen.Na een selectie uit ca. 900 adressen werden 387 personen benaderd of zij geïnteresseerd waren in hetDIB project en daarvan op de hoogte gehouden willen worden. Een deel van hen gaf aan dat het contactvia E mail kon verlopen.Om de kennisoverdracht voor te bereiden werden de locaties Tankplaat (november 2001) en Leparo(juni 2002) bezocht, foto’s werden op de site geplaatst.De informatie stroom vanuit het project verliep niet volgens plan. De verzameling gegevens en deomzetting in factsheets kon pas in november 2002 goed op gang komen.Voor het onderwijs werd gestart met het produceren van lesbrieven.Presentaties in 2001 en 2002 over het (deel) project vonden oa. op Bodembreed plaats.Op verzoek van SKB is de feitelijke kennisoverdracht middels de factsheets en lesbrieven in december2002 opgeschort.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 22

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 23

5 Conclusies

5.1 Generale conclusiesIn deze paragraaf worden - reflecterend aan de doelstellingen van het demonstratieproject - de generaleconclusies getrokken.De generieke doelen van het project zijn:- Vergroten vertrouwen en creëren draagvlak door demonstratie van de meerwaarde van innovatieve

bodemonderzoektechnieken- kennisoverdracht op het gebied van innovatieve bodemonderzoek-technieken- initiëren van een platform voor het delen van kennis en ervaring, vast-stellen van kennisleemtes en

creëren draagvlak voor verdere ontwikkeling.In onderstaande paragrafen wordt in algemene zin op deze doelen ingegaan. In paragraaf 6.2 wordtvervolgens op basis van de cases algemene conclusies getrokken.

Demonstratie voor het wekken van vertrouwen en creëren van draagvlakOp twee locaties zijn veldonderzoeken met innovatieve bodemonderzoektechnieken uitgevoerd. Beideonderzoeken hebben geleid tot de gewenste informatie voor de eindgebruiker. Daarbij waren deresultaten van bijna alle ingezette innovatieve technieken relevant. De resultaten van dezeveldonderzoeken kunnen dus goed gebruikt worden om het vertrouwen in de innovatievebodemonderzoektechnieken te wekken en daarmee een draagvlak voor deze technieken te creëren.De probleembezitters zijn enthousiast geraakt door de inzet van de innovatieve technieken. Aangezienhet probleembezitters betreffen die regelmatig bodemonderzoeken laten uitvoeren zal dit enthousiasmebijdrage aan het meer frequent gebruik van innovatieve technieken en acceptatie door het bevoegdgezag.

KennisoverdrachtMet de tenderdocumenten is een structurele analyse van de probleemstelling uitgevoerd, resulterend inonderzoeksvragen. Deze analyse heeft geholpen een optimale onderzoekopzet te kunnen realiseren.Binnen het consortium heeft daarbij in sterke mate onderlinge kennisoverdracht plaatsgevonden metbetrekking tot probleemaanpak, mogelijkheden en beperkingen van technieken in relatie de cases dierepresentatief zijn voor een grote groep van bodemverontreinigingsgevallen.De resultaten hiervan kunnen dus goed gebruikt worden om het vertrouwen en draagvlak vaninnovatieve bodemonderzoektechnieken te versterken.

De informatie stroom vanuit het project naar buiten verliep niet volgens plan. Door vertraging in hetbeschikbaar komen van de definitieve rapporten van de cases kon de kennisoverdracht naar niet-consortiumpartijen pas in november 2002 goed op gang komen. Met betrekking tot dekennisoverdracht naar deze grote groep actoren die aan de periferie staan wat betreft overzicht vanbeschikbare innovatieve bodemonderzoektechnieken en inzicht in nieuwe ontwikkelingen is geblekendat hiervoor veel interesse is.Op de Bodembreed site werd een projectsite ingericht over het project. Deze heeft een aantal keren hetpredikaat site van de maand gekregen.Na een selectie uit ca. 900 adressen werden 387 personen benaderd of zij geïnteresseerd waren in hetDIB project en daarvan op de hoogte gehouden willen worden. Uit de respons bleek een duidelijkeinteresse.

Op verzoek van SKB is de feitelijke kennisoverdracht middels de factsheets en lesbrieven opgeschorttot na het beschikbaar komen van de eindrapportage van het totale project.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 24

Initiatie platform van adviseurs, aanbieders, ontwikkelaars, probleemeigenaren en bevoegd gezagUniek voor het DIB project is dat voor de twee locaties waar veldwerk is uitgevoerd, alle relevantepartijen3 bij elkaar zijn geweest om hun visie te geven op het uit te voeren bodemonderzoek. Delocaties werden gezamenlijk bezocht. Vervolgens werd een presentatie gehouden over de condities opde locatie en de verontreinigingsituatie en de gewenste informatie. Vervolgens stelde iederetechniekaanbieder een aanpak van het bodemonderzoek voor. In de volgende discussie werd duidelijkhoe de verschillende technieken elkaar aanvullen en kunnen versterken. Ook werd de problematiek vande probleemeigenaren voor de techniekaanbieders door de discussie sterk verduidelijkt.Aan de hand van de techniekmatrix (welke techniek is in principe per onderzoeksvraag toepasbaar) isgediscussieerd over de meest doelmatige aanpak. Op hoofdlijnen is hierover tot overeenstemminggekomen en is op basis hiervan een feitelijke onderzoeksaanpak uitgewerkt. Voor de locatie in hetRotterdams havengebied werd duidelijk dat als strikt aan de gefaseerde aanpak zou wordenvastgehouden dit niet tot een doelmatige onderzoeksaanpak zou leiden. De techniekaanbieders zijnvervolgens met een onderbouwde aanbieding aan het consortium gekomen4.

5.2 Meerwaarde innovatieve technieken bij beide cases

5.2.1 AlgemeenTabel 5 geeft concluderend uit de beide uitgevoerde cases de meerwaarde aan van de innovatievetechnieken. Deze conclusies zijn gerubriceerd aan de hand van veel toegepaste beoordelingsaspectenvan projecten.

Tabel 5: Meerwaarde innovatieve technieken n.a.v. cases

Beoordelings-Aspect

Conclusie

Tijd • Voor de voorbereiding is doorgaans meer tijd nodig dan traditioneel doordat er 'beternagedacht' moet worden over de invulling van de informatiebehoefte.Dit aspect geldt met name indien er meerdere –elkaar aanvullendetechniekaanbieders- een gezamenlijke aanbieding uitbrengen

• De periode voor de uitvoering van het veldonderzoek is zeer veel korter.Een belangrijke bijdrage hieraan wordt geleverd doordat in één veldwerkfase eenkartering van een verontreiniging kan plaatsvinden in tegenstelling tot eentraditioneel onderzoek dat vaak plaatsvindt in meerdere onderzoekfasen. Dynamischverkennen

• Voor de interpretatie is doorgaans meer tijd nodig dan traditioneel. Een redenhiervan is de complexering van het onderzoek doordat er meer typenbodemgegevens gecombineerd en/of gemodelleerd moeten worden en dedataverwerkingstechniek nog niet standaard zijn. De informatie inhoud van detechnieken is groter dan bij toepassing van peilbuizen waardoor een completerbeeld verkregen wordt en waarin onzekerheden beter zichtbaar en kwantificeerbaarwordenDit punt geldt met name indien er meerdere –elkaar aanvullendetechniekaanbieders- een gezamenlijke interpretatie uitvoeren

• Doordat de gegevens in het veld beschikbaar zijn kan het meetprogramma'interactief' (nog tijdens de uitvoering van het meetprogramma zelf) wordenaangepast aan de eerste resultaten.

3 Probleembezitters, intermediairs, kennisinstituten, techniekaanbieders4 Dit lijkt op de aanpak zoals voorgestaan door Rijkswaterstaat in de Meetstrategie 2000+, waarin de zogenaamderugbybal-aanpak is ontwikkeld4, waarin voor zowel het bepalen van de informatiebehoefte als voor het bepalenvan de in te zetten technieken. Deze aanpak is vooral relevant voor de grotere sites waarbij het bodemonderzoekin de orde van EURO 30.000 of meer bedraagt.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 25

Beoordelings-Aspect

Conclusie

Organisatie • Innovatieve onderzoektechnieken stellen geen bijzondere eisen aan de organisatie.Een punt van aandacht is hier wel bij dat als meerdere techniekaanbieders bij deopdracht betrokken zijn er duidelijke afspraken worden gemaakt wat betreftpraktische aspecten als de uitvoeringscoördinatie, rapportage etc. Bij de twee casesis dit soepel verlopen.

Kwaliteit • De cases hebben aangetoond dat de kwaliteit van de informatie niet alleen hoger isdan bij een gebruikelijk bodemonderzoek, ook is de betrouwbaarheid van deinformatie duidelijk 'harder'. Uit de gecombineerde toepassing van verschillendetechnieken wordt vanuit meer perspectieven een bijdrage geleverd aan bijv. Één enhetzelfde ondergrondmodel. Bij de onderhavige cases versterken de verkregenwaarnemingen elkaar hetgeen meer vertrouwen geeft in de betrouwbaarheid van hetonderzoek in zijn totaliteit.

Geld • In beide cases is het uitgevoerde bodemonderzoek aanmerkelijk goedkopergeweest dan als het traditioneel (peilbuizen) zou zijn onderzocht (gebaseerd opindicatieve schaduwraming van een traditioneel onderzoek). Met name de diepte (inm.) is een kostenbepalende factor die vaak voordelig uitpakt.NB. Dit is geen garantie dat dit per definitie voor alle bodemonderzoek- ofsaneringsgevallen het geval zal zijn !

Informatie • Voor aanvang van het onderzoek -al in de tenderfase- is, van de zijde van deeindgebruiker/adviseur meer detailinformatie over beschikbare en ontbrekendeinformatie nodig om tot een kwalitatief goed eindproduct te komen. Deze informatiedient tijdig en volledig ter beschikking te worden gesteld aan de techniekaanbieder

• Tijdens de uitvoering van het veldonderzoek kan de onderzoeksaanpak aan detussentijds vrijgekomen resultaten worden aangepast. Met de probleembezitter kan /moet worden afgesproken wat dit voor informatiebehoeften zijn en wat deconsequenties kunnen zijn.

• Er kan op verschillende wijze worden gerapporteerd: op dataschaal (wat is deuitslag van een instrument?) of op oplossingniveau (kan ik de aquifer binnen eenbepaalde tijd geheel doorspoelen?). Hierover dienen in de tenderfase duidelijkeafspraken worden gemaakt op basis van behoeften van de opdrachtgever.

Voor de toepassing van innovatieve bodemonderzoektechnieken wordt de grootste meerwaarde bereiktbij keuze voor inzet op ‘oplossingsniveau’. Voorwaarde is dan wel dat er sprake is van een ‘soepele’samenwerking tussen data-inwinners en adviseurs. De eerste draagt bij in het aangeven van demaximale informatie-inhoud (wat kun je wel/niet zeggen), de tweede kan vanuit de probleemstellingalternatieve invalshoeken aandragen voor de interpretatie (wat kan er nog meer uit de data gehaaldworden). Bij de twee cases is gebleken dat het vinden van een balans hierin lastig is, maar dat demeerwaarde hierdoor toeneemt.

5.2.2 De rol van de opdrachtgeverEen tenderdocument (verzoek tot uitbrengen aanbieding) is een basis voor een opdracht. Hiermee kande probleembezitter zijn wensen te kennen geven met betrekking tot de uit te voeren werkzaamheden.Een probleembezitter kan vraagstellingen van geheel verschillende orde hebben al naar gelang zijneigen inzichten, vaardigheden en mogelijkheden tot verwerking van de metingen. In de onderstaandetabel zijn de twee uitersten inclusief gevolgen aangegeven.

Deze tabel gaat naast de vanzelfsprekendheid van de beroepsethiek (alleen aanbieden wat dedoelmatigheid van het onderzoek dient, of anders er expliciet over communiceren) ervan uit dattechniekaanbieders wel eens over de grenzen van hun eigen dienstenpakket heen kijken. Dit laatstegeld met name voor het geval er voor een optimale onderzoeksaanpak gebruik van technieken van eenderde partij noodzakelijk zijn.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 26

Tabel 6: Verschillende orden van vraagstellingen

'Orde'vraagstellingprobleembezitter

Gevolgen ten aanzien van opstellingopdrachtnemer

Gevolgen ten aanzien van de resultaten

Verzoek omleveren van data('meters draaien')

• Geen inleving in problematiek• Geen mogelijkheden in te spelen

op afwijkingen die zich mogelijktijdens de uitvoering van hetonderzoek voordoen

• Het is geen uitnodiging vooraandragen van een alternatieveaanpak

• Op voorhand is niet vastgestelddat een optimale meettechniekwordt ingezet gegeven deonderhavige omstandigheden

• Dynamisch verkennen nietmogelijk

• Er wordt data geleverd en geeninformatie

• De oplossing voor de problematiek dientdoor de opdrachtgever zelf (achteraf) teworden gehaald uit de meetdata

• De interpretatie dient door deopdrachtgever zelf te worden uitgevoerd

• De effectiviteit van het onderzoek is opvoorhand niet aan te geven

• Vaak snel leverbaar• Er is een betrekkelijke grote zekerheid te

krijgen over de te leveren resultaten(data)

• Men kan volledig werken volgens regelsen protocollen

• Risico ligt vrijwel volledig bij deopdrachtgever

Verzoek omoplossingvanprobleem tebieden

• Dient zich in te leven in deproblematiek

• Krijgt mogelijkheden om in tespelen op afwijkingen die zichmogelijk tijdens de uitvoering vanhet onderzoek voordoen

• Krijgt de mogelijkheid te zoekennaar een optimaleonderzoeksopzet met de juisteinzet van meettechniek

• Resultaten zijn gericht op oplossing vanproblematiek

• Grotere kans op doelmatigheid vanonderzoek

• In meerdere opzichten is er een relatieveonzekerheid over de te leverenresultaten; bijvoorbeeld wat betreft de inte zetten technieken, aantallen,meetlocaties, kosten

• Mits er goede afspraken zijn over kostenworden ‘technische’ risico’s verdeeld

Bij bovenstaande overwegingen dient overigens wel de complexiteit van de te onderzoekenproblematiek in overweging te worden genomen.Zo hebben 'routinematige' problemen van beperkt budget vaak al een beproefde onderzoekaanpak metvaste procedures en interpretaties. In dergelijke gevallen zou wel degelijk van de 'eerste ordevraagstelling ' van een opdrachtgever uit kunnen en mogen worden gegaan.Daartegen kunnen problemen worden afgezet die qua inhoud en of omvang als complex zijn tebeschouwen. Bij dergelijke problemen vindt vaak een stuk ontwikkeling en pionieren plaats.De geselecteerde cases kunnen onder de middencategorie worden geschaard. Bij dergelijke projecten ishet de kunst een balans te vinden tussen enerzijds het standaardmatig toepassen van technieken en hetvalideren van de technieken en anderzijds de vereiste inspanning en de toegevoegde waarde van deextra informatie die dit oplevert. Ondanks dit 'extra' balanceerwerk is er echter bij dezemiddencategorie wel een enorm voordeel te behalen in termen van efficiëntie en kwaliteit ten opzichtevan traditionele bodemonderzoektechnieken.

Een belangrijk document waarmee een probleembezitter zijn wensen aan een techniekaanbiederkenbaar kan maken is het zogenaamde 'tenderdocument'. Hierin zouden - afhankelijk van de wensenvan de probleembezitter - de elementen in opgenomen moeten worden die in de onderstaande tabel zijnaangegeven.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 27

Tabel 7: Checklist inhoud tenderdocument

• Achtergrond, probleemstelling, kader• Beschikbare achtergrondinformatie (bestaande onderzoekrapportages)• Analyse informatiebehoefte• Gewenste informatiedichtheid• Welke beslissingen moeten er op basis van de nieuwe info worden genomen en door wie• Logistieke randvoorwaarden• Welke onzekerheden zijn acceptabel (bijv. financiële risico’s in samenhang met saneringsoplossing)• Gewenste rolverdeling partijen• Toetsingscriteria eindresultaat• Beschikbare tijd voor levering van het onderzoek

5.2.3 Aanbiedingsdocumenten

Als onderdeel van de aanbiedingen door de techniekaanbieders moet de volgende infor-matie wordenverschaft:• Welke partijen nemen deel aan het onderzoek en wie fungeert daarbij als aanspreek-

punt/projectleider?• Welke onderzoeksvragen worden met het project opgelost? Het is denkbaar dat een aanbieding niet

tegelijk voor alle onderzoeksvragen een oplossing biedt.• Welke activiteiten worden uitgevoerd, wanneer, voor welke kosten (specificatie, ook van meer- en

minderwerk!) en door wie? Welke ondersteunende activiteiten moeten andere partijen(bijvoorbeeld eigenaar/gebruiker van het terrein) daarvoor uitvoeren

• Welke technieken worden ingezet? Welke ervaring is met de in de aanbieding voor-gesteldetechnieken opgedaan? Wat is volgens de aanbieders de kans dat de onder-zoeksvragen wordenopgelost?

• Hoe worden projectrisico’s verdeeld en verrekend? Te denken valt aan technische risico’s (verliesapparatuur e.d.) en risico’s voortvloeiend uit onzekerheden in de on-dergrond en de feitelijkeverontreinigingssituatie

• Volgens welke tijdsplanning wordt het onderzoek uitgevoerd?• Op welke wijze kunnen de resultaten van het onderzoek dat met innovatieve onder-zoeks-

technieken wordt uitgevoerd, worden geverifieerd met traditionele technieken?

Tevens dient te worden omschreven wat de verwachte meerwaarde van de innovatieve technieken tenopzichte van “standaard”onderzoek is: wat is de demonstratiewaarde: gaat het efficiënter, is hettechnisch beter, wordt geheel betrouwbaarder, etc.Waarom vinden de techniekaanbieders dat we in dit geval voor de innovatieve aanpak moeten kiezen(verwachte meerwaarde voor adviseur/eindgebruiker). Wat kunnen we met de bereikte resultaten at weniet met de conventionele aanpak kunnen? Wat zijn de risi-co’s van het gebruik van deze technieken.Wat is volgens de aanbieders de kans dat de onderzoeksvragen worden opgelost?

5.2.4 Randvoorwaarden voor succesvolle inzet innovatieve technieken

Onderzoeksmethodieken/strategien en afwegingen daarbij: nieuwe ontwikkelingen door nieuweonderzoekstechnieken, gefaseerd versus on-site data-evaluatie en beslissen, wijze waarop data vanverschillende aard elkaar aanvultOmgaan met begrippen als betrouwbaarheid en onzekerheid

Onderzoekstrategie:

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 28

• optimale balans tussen verschillende soorten waarnemingen en aantallen• nieuw is 'Rapid site assessment'-achtige benadering ('Prik, Meet en Beslis'), vanuit probleem- en

vraagstellingInterpretatie:• integreer alle info over bodemeigenschappen• ontstijgt kennis over toepassing en bruikbaarheid van één bodemonderzoekstechniek• dus meer• de adviseur fungeert als trekker maar moet ruimte bieden voor de professionele inbreng van de

data-inwinner (communicatie)

Belangrijk is verder dat de uitvoerende partij ervaring heeft met, danwel toegang tot de achterliggendeinterpretatietechnieken als het gaat om innovatieve technologie die bij derden (bijvoorbeeld in hetbuitenland) is ontwikkeld.

Er is een aantal factoren aan te geven om tot een succesvolle inzet van innovatieve technieken tekomen. Deze succesfactoren zijn sterk afhankelijk van het bewustzijn van rollen gerelateerd aan rol vanverschillende spelers in het veld. In Tabel 8 is dit voor de verschillende actoren in dit krachtenveldnader uitgewerkt.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Tabel 8: Succesfactoren voor inzet innovatieve onderzoekstechnieken gerelateerd aan rol van verschillende spelers in het veld

Partij Rol Suggesties voor praktijkProbleembezitter Open communicatie over probleemstelling

Intermediair • Aan elkaar knopen verschillende technieken die ieder hun eigen bijdrageaan de puzzel leveren, vereist goed inzicht intoepassingsgebied/geldigheid technieken

• Laat dit niet over aan leken maar aan specialisten

• Analyse van probleemstelling naar informatiebehoefte voldoendeaandacht geven

• De voorbeeldcases uit deze rapportage geven enkele voorbeelden hiervoor

• Draagvlak voor alternatief onderzoek creëren • Vooroverleg met bevoegd gezag, probleembezitter en techniekaanbieders• Weet tot hoever je kunt gaan met je eigen interpretatie van gegevens. • De techniekaanbieders hebben hier een opvoedende taak

• Ken je eigen beperkingen als intermediair• Sluit vaker zaken kort met techniekaanbieders, maak helder wat risico’s (technisch, financieel)

zijn die beheersbaar gemaakt moeten worden in de vervolgstappen• Indien er nieuwe onderzoeksgegevens zijn, 'extrapoleer niet 'zomaar' de resultaten van

innovatieve technieken.

Techniekaanbieders • Objectieve informatie verstrekken over toepassingsgebied technieken• Communiceer over slagingskans / risico van inzetten techniek en

meerwaarde bijkomende meetgegevens• Deelresultaten van meting van een bepaalde techniek in context van

andere informatie bezien• Leer de taal van de opdrachtgevers spreken • Vertaal meetresultaten in termen die relevant zijn voor de onderzoeksvraag

• Maak onzekerheden die eigen zijn aan technieken (óók de 'gewone' peilbuizen) hanteerbaar

Bevoegd gezag • Open staan voor ander referentiekader dan alleen traditionele boringen• Open staan voor ander normen en richtlijnen

• Leer verstandig omgaan met gebreken. Traditionele technieken als peilbuizen hebben net alsandere technieken gebreken. Hier wordt gedachteloos te vaak zonder meer aan voorbij gegaan,met alle gevolgen van dien.Door onzekerheden van technieken – en dus óók die van bijvoorbeeld 'traditionele peilbuizen' -bespreekbaar en zichtbaar te maken staat de weg open voor een 'eerlijke concurrentie metinnovatieve technieken. Er zal vaker worden gekozen voor een optimale onderzoeksaanpakwaarbij verschillende technieken elkaar versterken en onzekerheden hanteerbaar zijn te maken.

• Iedere techniek heeft zijn beperkingen. Hierover moet objectief en open worden gecommuniceerd.• Toetsing van onderzoekresultaten aan beleid moet niet alleen plaatsvinden met traditioneel

verkregen resultaten maar ook met resultaten verkregen met innovatieve technieken.Dit vergt in bepaalde gevallen meer inlevingsvermogen maar leidt – uitgaande van een goedutgevoerd onderzoek – tot beter onderbouwde beschikkingen.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 30

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 31

6 References

i GeoDelft et. al.Demonstratie en kennisoverdracht innovatieve bodemonderzoekstechnieken.Definitief basisprojectplan, oktober 2000.

iiKinneging, N.A.Evaluatie metingen KetelmeerRapport MDGAP200.11, RWS-MD, mei 2001, Delft

iii GeoDelft et. al.Eindrapportage van het onderzoek op de locatie Case Leparo: Demonstratie kennisoverdracht vaninnovatieve bodemonderzoektechnieken, Case LeparoEindrapport, november 2002, CO-404790/29, GeoDelft, Fugro, Millvision, GeoMet

iv Tenner, W.A., A.C. Belfroid, A.G.M. van Hattum en H. AikingEcologische aspecten bij het bodemsaneringsbeleid in AmsterdamInstituut voor Milieuvraagstukken, Amsterdam, 1997

vNader onderzoek Ketelmeer, 1992

vi RWS-RIZA, 1991

vii Fugro et. al.Rapportage:Inzet van innovatieve onderzoekstechnieken voor de drijflaagverontreiniging in de bodemter plaatse van de locatie Tankplaat op het NS emplacement te ArnhemRapport Opdrachtnummer Fugro: 82010144, d.d. 11 oktober 2002.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. 32

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A1.1

Appendix 1 Leden consortium

Organisatie : GeoDelftContactpersoon : drs. C.C.D.F. van ReeAdres : Postbus 69; 2600 AB DELFTTelefoon : 015 – 2 69 37 04e-mail : [email protected]

Organisatie : TNO-NITGContactpersoon : Dr. J.A.C. MeekesAdres : Postbus 6012; 2600 JA DELFTTelefoon : 015-2 69 71 92e-mail : [email protected]

Organisatie : Van Hall Instituut Business CentreContactpersoon : F. DebetsAdres : Postbus 1754; 8901 CB LEEUWARDENTelefoon : 058-2 84 65 00e-mail : [email protected]

Organisatie : FugroContactpersoon : drs. B.L. SchalkAdres : Postbus 5122; 6802 EC ARNHEMTelefoon : 0182-54 06 91e-mail : [email protected]

Organisatie : DeltaconsultContactpersoon : dhr. J. de RuiterAdres : ’t Zwint 1; 4436 NA OUDELANDETelefoon : 0113-5 485 22Fax : 0113 5 483 87

Organisatie : Geomet HoldingContactpersoon : ir. R. van HooydonkAdres : Geo Center; Röntgenweg 22; 2408 ALPHEN A/D

RIJNTelefoon : 0172 – 46 09 11e-mail : [email protected]

Organisatie : Grontmij Advies & Techniek B.V.Contactpersoon : drs. R.P. HeijerAdres : Postbus 119; 3990 DC HOUTENTelefoon : 030-6 34 46 16e-mail : [email protected]

Organisatie : MAP BeneluxContactpersoon : D. van der RoestAdres : Postbus 485, 6800 AL ARNHEMTelefoon : 026 – 3 72 26 00Fax : 026 – 3 55 81 24e-mail : [email protected]

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A1.2

Organisatie : Stichting Bodemsanering N.S.Contactpersoon : ir. G. StokmanAdres : Postbus 2809; 3500 GV UTRECHTTelefoon : 030–2 988 310e-mail : [email protected]

Organisatie : Gemeentelijk Havenbedrijf RotterdamContactpersoon : ir. W.A. van HattemAdres : Postbus 6622; 3002 AP ROTTERDAMTelefoon : 010-2 521 447e-mail : [email protected]

Organisatie : RijkswaterstaatContactpersoon : ir. W.H. MulderAdres : Postbus 20907; 2500 EX DEN HAAGTelefoon : 070-3 114 517e-mail : [email protected]

Organisatie : Stichting Kennisontwikkeling Kennisoverdracht BodemContactpersoon : ir. E.P.C. Visser - WesterweeleAdres : Postbus 420; 2800 AK GOUDATelefoon : 0182-540 680e-mail : [email protected]

Organisatie : Delft ClusterContactpersoon : drs. F.M. RoscharAdres : Postbus 69; 2600 AB DELFTTelefoon : 015 – 2 69 36 91e-mail : [email protected]

Leden van de klankbordgroep:

Organisatie : VU Amsterdam Faculteit AardwetenschappenContactpersoon : Drs. J. GroenAdres : Lage Morsweg 11, 2332 XA LEIDENTelefoon : 071 – 5 76 33 72e-mail : [email protected]

Organisatie : TTE (tot 1 augustus 2002)Contactpersoon : ir. K. WeijtinghAdres : Grote Poot 2; 7411 DEVENTERTelefoon : 057-06 65 870e-mail : [email protected]

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.1

Appendix 2 Factsheets innovatieve bodemonderzoektechniekenOp alfabetische volgorde

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.2

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.3

BAT-sondeTitel van het invoerveld Toelichting

1 Naam BAT-sonde2 Parameter Nemen van grondwatermonsters uit redelijk doorlatende lagen, meten van

poriëndruk en doorlatendheid in slecht doorlatende lagen (>10-6 m/s).3 Ontwikkeld en/of in gebruik Ontwikkeld in Zweden, in gebruik bij Fugro, GeoDelft4 Werkingsprincipe Het filter wordt weggedrukt in de grond tot de filterpunt op gewenste diepte is

gebracht. Door de buis, waarmee de filterpunt is weggedrukt laat men een(vacuum getrokken) monsterbuisje of drukmeter zakken tot het filterpunt. Metbehulp van een dubbelzijdige injectienaald wordt er contact gemaakt tussen hetinwendige van de filterpunt en het monsterbuisje of de meetapparatuur. Voorhet meten van de doorlatendheid wordt de sonde uitgerust met anderemeetapparatuur, die ook door de buis wordt neergelaten en contact maakt metde filterpunt.

5 Toepassing Nemen van ongestoorde grondwatermonsters (vooral belangrijk bij aeroobafbreekbare verontreinigingen) en voor de beoordeling van de bodem voor degeschiktheid van in situ sanering.

6 Technische specificaties Bestaat uit een filter, monsterbuisjes en een meetapparaat.Sonde is commercieel verkrijgbaar.

7 Meetgegevens Poriëndruk en permeabiliteit. Is ook geschikt voor het nemen vangrondwatermonsters.

8 Beperkingen in het veld Sonde is wegdrukbaar tot een diepte van mv –50 m. Dichtgepakt zand kanprobleem vormen. In slecht-doorlatende lagen (10 –9 m/s) wordt geeneenduidig resultaat verkregen.

9 Referentieprojecten Tankplaat (dit project), diverse milieu- en geotechnische projecten10 Vergelijkbare techniek Monstername met de grondwatermonstersonde of via peilbuis (laatstgenoemde

kwalitatief minder).11 Foto

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.4

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.5

Bioassays als instrument in ecologische risicobeoordelingTitel van het invoerveld Toelichting

1 Naam Bioassays als instrument in ecologische risicobeoordeling2 Parameter Bepaling van toxische effecten van verontreinigde grond en/of grondwater op het

functioneren (bijvoorbeeld kieming, overleving, groei en reproductie) vanorganismen.

3 Ontwikkeld en/of in gebruik AquaSenseProductgroep Ecologische Risico BeoordelingPostbus 951251093 JL AmsterdamTel: 020 – 592 22 44Fax: 020 – 592 22 49

4 Werkingsprincipe Bioassays zijn gestandaardiseerde laboratorium experimenten waarin levendetestorganismen worden blootgesteld aan een (extract van een) milieumonster omvast te stellen of de aanwezige verontreinigingen een effect hebben op dezeorganismen.

5 Toepassing • Bepaling daadwerkelijk aanwezig negatieve effecten van verontreinigingop organismen om daarmee de saneringsurgentie al dan niet teonderbouwen;

• Het prioriteren tussen meerdere locaties, die allen saneringsurgent zijn opbasis van ecologische risicoos, maar waarvoor onvoldoende financiëleruimte en/of uitvoeringscapaciteit bestaat om ze allemaal simultaan aan tepakken.

• Evaluatie van een saneringsingreep.• Bepalen van een eco(toxico)logisch onderbouwde terugsaneerwaarde.• Bepalen van de ecologische risicoos van een restverontreiniging.• Sturing bij herinrichting op basis van aanwezige risicoos.

6 Technische specificaties • Bij de opzet van ecotoxicologisch onderzoek wordt over het algemeenuitgegaan van een Triade-benadering. Bij deze benadering worden deresultaten van drie onderdelen gecombineerd, te weten chemische analysesvan de aanwezige verontreinigingen, effectmetingen door middel vanbioassays en veldinventarisaties van organismen in het veld. Door dezeinformatie te integreren is een betere en locatiespecifieke inschatting van hetdaadwerkelijke ecologische risico mogelijk dan op basis van elk van decomponenten afzonderlijk. Elk van de onderdelen geeft zijn eigen specifiekeinformatie. Bioassays geven inzicht in de gecombineerde toxiciteit van alleaanwezige, biologisch beschikbare verontreinigingen. Chemische analysesgeven aan welke verontreinigingen verantwoordelijk kunnen zijn voor detoxiciteit. Chemische analyses zijn dus van belang om oorzaak-gevolgrelaties vast te kunnen stellen. Veldinventarisaties van aantallen en soorten,samenstelling van planten en/of bodemorganismen tenslotte geven aan watde effecten onder veldomstandigheden zijn.

• Meestal wordt een testbatterij bioassays toegepast. Hierbij worden bioassaysgekozen met organismen die elkaar qua ecologische functie en gevoeligheidzo min mogelijk overlappen, bijvoorbeeld door organismen uit meerderetrofische niveaus te kiezen.

7 Meetgegevens Bioassays geven inzicht in de gecombineerde effecten van alle aanwezige,bekende en onbekende, biologisch beschikbare verontreinigingen.

8 Beperkingen in het veld Bioassays kunnen niet worden toegepast bij milieumonsters met hele extremeeigenschappen, bijvoorbeeld hele lage pH.

9 Referentieprojecten • Risicobeoordeling van bodemverontreiniging met behulp van een Triade-benadering (NOBIS, 2001).Een in opdracht van NOBIS uitgevoerd demonstratieproject, waarbij eenTRIADE-benadering (chemie, bioassays en veldinventarisaties) door eenconsortium van Bioclear, AquaSense, IWACO, BLGG en Alterra, in depraktijk werd uitgeprobeerd voor diverse verontreinigingssituaties enbodemtypen.

• Omgaan met actuele ecologische risicoos van verontreinigde landbodemsdoor het bevoegd gezag (AquaSense, Grontmij & Van Hall Instituut, 2001).Een in opdracht van SKB en onder andere provincie Overijssel speciaalvoor het bevoegd gezag ontwikkelde cursus over ecologischerisicobeoordeling. Deze cursus is ook eenmaal aan medewerkers vanprovincie Overijssel gegeven. Het SKB-project is nagenoeg afgerond. Innovember 2001 zal de cursus voor het eerst buiten SKB om worden

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.6

gegeven.• Ecologische risicoos van met mijnsteen en mijnslik opgevulde grindgaten in

Limburg (AquaSense, 2001).In opdracht van provincie Limburg zijn de ecologische risicoos onderzochtvan mijnsteen en mijnslik, dat in het verleden is gebruikt om de gaten op tevullen die bij grindwinning zijn ontstaan. Het onderzoek is uitgevoerdvolgens de TRIADE-benadering, aangevuld met bioaccumulatieonderzoek.

• Locatiespecifieke beoordeling van actuele ecologische risicoos inverontreinigde landbodems. Een beslissingsondersteunend systeem vooreoclogische beoordeling en prioritering van saneringsurgentie (AquaSense,1999).In dit beslissingsondersteunend systeem, dat in opdracht van provincieNoord Holland is ontwikkeld, worden biologische technieken (bioassays enveldinventarisaties) ingezet om de saneringsurgentie op basis vanecologische risicoos te kunnen onderbouwen én om de saneringsurgentievan verschillende lokaties onderling te kunnen prioriteren.

• Ecologische risicoos van metaalverontreinigingen in de oevers van deBaakse beek, Geelmolensebeek en de Eperbeken.Een drietal projecten waarbij in opdracht van een Waterschap Veluwe enWaterschap Rijn en IJssel de ecotoxicologische risicoos vanmetaalverontreinigingen in de oevers van een drietal beken zijn onderzocht.Doel was zowel het onderbouwen van de saneringsurgentie als het bepalenvan de terugsaneerwaarde.

• Een basisbenadering voor de locatiespecifieke, functiegerichte, ecologischerisicobeoordeling van bodemverontreiniging voor de praktijk.Een methode die in opdracht van de PGBO werd opgesteld door het RIVM,Alterra en RIZA/AquaSense. PGBO-rapporten nr. 16 en 29.

10 Vergelijkbare techniek -11 Foto -

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.7

Veldinventarisaties van bodemflora en -fauna als instrument in ecologischerisicobeoordeling

Titel van het invoerveld Toelichting1 Naam Veldinventarisaties van bodemflora en -fauna als instrument in ecologische

risicobeoordeling2 Parameter Veldinventarisaties van planten, regenwormen, nematoden, mijten,

springstaarten, vliegenlarven, keverlarven en anderen.3 Ontwikkeld en/of in gebruik AquaSense

Productgroep Ecologische Risico BeoordelingPostbus 951251093 JL AmsterdamTel: 020 – 592 22 44Fax: 020 – 592 22 49

4 Werkingsprincipe Bij veldinventarisaties worden organismen in het veld verzameld, waarna deaantallen, de soortensamenstelling, maar ook bijvoorbeeld de verdeling overvoedselgroepen en levenstrategiën kunnen worden bepaald. De resultaten wordenvergeleken met een lokale referentie en/of ecotoop afhankelijkereferentiewaarden.

5 Toepassing Veldinventarisaties geven inzicht in het effect van bodemverontreiniging onderveldomstandigheden. Veldinventarisaties hebben grote ecologische relevantie.Bij de interpretatie dient echter gerealiseerd te worden dat populaties vanorganismen in het veld behalve door verontreinigingen ook door een groot aantalandere factoren worden beïnvloed.

6 Technische specificaties Bij de opzet van ecotoxicologisch onderzoek wordt over het algemeen uitgegaanvan een Triade-benadering. Bij deze benadering worden de resultaten van drieonderdelen gecombineerd, te weten chemische analyses van de aanwezigeverontreinigingen, effectmetingen door middel van bioassays enveldinventarisaties van organismen in het veld. Door deze informatie teintegreren is een betere en locatiespecifieke inschatting van het daadwerkelijkeecologische risico mogelijk dan op basis van elk van de componentenafzonderlijk. Elk van de onderdelen geeft zijn eigen specifieke informatie.Bioassays geven inzicht in de gecombineerde toxiciteit van alle aanwezige,biologisch beschikbare verontreinigingen. Chemische analyses geven aan welkeverontreinigingen verantwoordelijk kunnen zijn voor de toxiciteit. Chemischeanalyses zijn dus van belang om oorzaak-gevolg relaties vast te kunnen stellen.Veldinventarisaties van aantallen en soortensamenstelling van planten en/ofbodemorganismen tenslotte geven aan wat de effecten onderveldomstandigheden zijn.

7 Meetgegevens Veldgegevens geven ecologische relevante informatie over het functioneren vanbodemorganismen onder chemische druk.

8 Beperkingen in het veld • De dichtheden van bodemorganismen vertonen zeer duidelijkeseizoensfluctuaties. Veldinventarisaties kunnen daarom niet het hele jaardoor plaatsvinden. Ook zijn er seizoensgebonden fysische beperkingenzoals vorst of grote droogte.

• Bij de interpretatie van de resultaten van veldinventarisaties dient rekeninggehouden te worden met het feit dat populaties in het veld, behalve doorverontreiniging, ook beïnvloed worden door verdroging, vermesting,verstoring, onderlinge concurrentie enzovoorts, waardoor voor deinterpretatie expert judgement nodig is.

9 Referentieprojecten • Risicobeoordeling van bodemverontreiniging met behulp van een Triade-benadering (NOBIS, 2001).Een in opdracht van NOBIS uitgevoerd demonstratieproject, waarbij eenTRIADE-benadering (chemie, bioassays en veldinventarisaties) door eenconsortium van Bioclear, AquaSense, IWACO, BLGG en Alterra, in depraktijk werd uitgeprobeerd voor diverse verontreinigingssituaties enbodemtypen.

• Ecologische risicoos van met mijnsteen en mijnslik opgevulde grindgaten inLimburg (AquaSense, 2001).In opdracht van provincie Limburg zijn de ecologische risicoos onderzochtvan mijnsteen en mijnslik, dat in het verleden is gebruikt om de gaten op tevullen die bij grindwinning zijn ontstaan. Het onderzoek is uitgevoerdvolgens de TRIADE-benadering, aangevuld met bioaccumulatieonderzoek.

• Locatiespecifieke beoordeling van actuele ecologische risicoos inverontreinigde landbodems. Een beslissingsondersteunend systeem voorecologische beoordeling en prioritering van saneringsurgentie (AquaSense,

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.8

1999).In dit beslissingsondersteunend systeem, dat in opdracht van provincieNoord Holland is ontwikkeld, worden biologische technieken (bioassays enveldinventarisaties) ingezet om de saneringsurgentie op basis vanecologische risicoos te kunnen onderbouwen én om de saneringsurgentievan verschillende locaties onderling te kunnen prioriteren.

10 Vergelijkbare techniek -11 Foto -

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.9

Bodemlucht sondeTitel van het invoerveld Toelichting

1 Naam Bodemlucht sonde2 Parameter Detectie vluchtige vervuilingen (o.a.: BTEX, benzine, koolwaterstoffen,

ammoniak, per en tri)3 Ontwikkeld en/of in gebruik Dräger4 Werkingsprincipe Zie 6.5 Toepassing De bodemluchtsonde is geschikt voor saneringsbegeleiding en het uitkarteren

van vervuilingen6 Technische specificaties De sonde bestaat uit een conus met een buis waarin Dräger proefbuisjes geplaatst

kunnen worden. Via de open conus punt kan gas de Dräger buisjes instromen. Deconus punt kan geopend worden op een gewenste diepte.Met behulp van een gaspomp aan het oppervlak wordt er een bepaaldehoeveelheid gas aangezogen en door een Dräger buisje gepompt. Devervuilingen die door de buis worden gezogen worden herkend aan de hand vanverkleuringen in de buis. Ieder buisje is specifiek gevoelig gemaakt voor 1 stof ofstofgroep. Wanneer deze stof door het buisje stroomt reageert deze met despecifieke stof. De lengte van de verkleuring in de buis is een maat voor deconcentratie van de vervuiling.De verkleuring van de buisjes wordt handmatig afgelezen, dit gebeurt on-site.

7 Meetgegevens Met deze sonde worden kwalitatieve metingen uitgevoerd.De vervuilingen die gemeten kunnen worden met de Dräger buisjes zijn diverse,onder andere koolwaterstoffen en BTEX.Detectielimieten voor de verschillende stoffen liggen op ppm niveau.Onnauwkeurigheden treden op doordat stoffen met hetzelfde chemische gedragervoor zorgen dat er een hogere concentratie wordt waargenomen voor eenbepaalde vervuiling, waarvoor het buisje gebruikt wordt, dan er in de bodemaanwezig is.

8 Beperkingen in het veld Het dieptebereik van deze sonde is beperkt tot 10 beneden maaiveld.Kan alleen toegepast worden in de onverzadigde zone.

9 Referentieprojecten10 Vergelijkbare techniek11 Foto

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.10

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.11

Camera SondeTitel van het invoerveld Toelichting

1 Naam Camera Sonde2 Parameter korrelgrootte

precieze locatie van dunne lenzengasgehalte/gasbellendetectie in slibdrijf- en zinklaag detectie middels kleur

3 Ontwikkeld en/of in gebruik Rijkswaterstaat/RIKZ met TNO en GeoDelft (Camera Sonde), GeoMil Equipment(Piëzo/Video cone penetrometer)

4 Werkingsprincipe Conus met ingebouwde videocamera5 Toepassing Voor het verkrijgen van additionele informatie voor het bepalen van de

samenstelling van bodemlagen, is een video-opname van de bodem een bruikbareaanvulling op standaard CPT data of geofysische data.De precieze locatie van zand en klei lenzen kunnen met de camera sonde bepaaldworden.

6 Technische specificaties In een conus is een camera geplaatst om direct de bodem te observeren.Veranderingen in stratigrafie en de precieze locatie van een vervuiling of klei/zandlenzen kunnen nauwkeurig bepaald worden.Met behulp van een video conus, wordt er informatie verkregen over de structuurvan bodemlagen, korrelgrootte en samenstelling. Met deze techniek wordt er extrainformatie verkregen over een bodemopbouw.De video conus bevat camera die een opname maakt van de ondergrond. Metbehulp van een gloeilamp of LED, ingebouwd in de conus, wordt de ondergronddoor een saffier venster belicht.De gloeilamp wordt gekoeld door een koeling die in de conus is verwerkt.Het beeld van de camera wordt aan het oppervlak opgeslagen met behulp van eenvideorecorder.

Camera Sonde:De bodem wordt met deze sonde belicht met behulp van een halogeenlamp.Specificaties camera module:

Camera: 720 x 576 pixels, 7 mm x 5 mm beeldLichtbron: halogeenlampDiameter: 67mm

Piëzo/video conus:Specificatie video module:

Camera: 768 x 494 pixels, 9mm x 6mm beeld, 11µm resolutieLicht bron: 4 high-brightness wit-licht LED’sStroomvoorziening: 120 VACCamera unit: ∅: 44mm

Tevens is het mogelijk om de standaard CPT gegevens te verkrijgen.7 Meetgegevens Met de camera sonde wordt een nauwkeurig, continu beeld van de bodem

verkregen. Met de beelden van de ondergrond wordt de textuur van een laagverkregen.De video-conus van Geomil kan ook de conuspunt weerstand en deschuifweerstand bepalen. Tevens is er een filter in de conus aangebracht waarmeede waterspanning gemeten wordt.

8 Beperkingen in het veld Het dieptebereik van deze conussen is afhankelijk van de wegdrukapparatuur enhet bodemtype.Met deze sonde wordt een kwalitatieve gegevens verkregen.

9 Referentieprojecten Creosoot zinklaag (Biosoil), gasdetectie Slufter (RWS)10 Vergelijkbare techniek11 Foto Zie onder

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.12

11 Foto

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.13

Chemo SondeTitel van het invoerveld Toelichting

1 Naam Chemosonde2 Parameter pH

redox potentiaaltemperatuurelektrische geleidbaarheidwaterspanning

3 Ontwikkeld en/of in gebruik Geodelft

4 Werkingsprincipe In de meetkamer, nabij de punt van de sonde, wordt via een filter grondwateringelaten. Met commercieel verkrijgbare sensoren worden de parametersgemeten. Zie verder 6.

5 Toepassing De chemosonde is ontworpen om in-situ de grondwaterkwaliteit te meten.De chemische parameters geven inzicht in de chemische evenwichten,waarmee voorspellingen gedaan kunnen worden over de mobiliteit van eenvervuiling.

6 Technische specificaties Deze sonde maakt het mogelijk om transport van een verontreinigingnauwkeurig te voorspellen.De chemosonde is een conus die fysisch/chemische parameters meet en metbehulp van CPT uitrusting op diepte wordt gebracht. De maximalepenetratiediepte van de chemosonde is ongeveer 50m beneden maaiveld, eendiepte die gelimiteerd wordt door de 20ton truck die gebruikt wordt voor hetwegdrukken van de sonde.

Onder de conus punt is een roestvrijstalen filter aangebracht met een poriën-diameter van 40µm. Achter dit filter is een meetkamer geplaatst met eenvolume van 15ml waarin de elektrodes zich bevinden voor het meten van deredox potentiaal en pH. Tevens bevindt zich in de meetkamer een drukopnemerdie de waterspanning opneemt. Een smalle buis verbindt de meetkamer met deelektrische conductiviteit elektrode. De temperatuur wordt gemeten met eenthermokoppel in de conductiviteitscel. De conductiviteitscel staat in verbindingmet het oppervlak via een slang door de wegdrukbuis.Tijdens het wegdrukken wordt er een kleine overdruk opgebouwd in demonsterkamer, door stikstof te injecteren. De overdruk in de meetkamervoorkomt dat tijdens het wegdrukken het filter verstopt raakt metbodemdeeltjes. Op gewenste diepte wordt de druk afgelaten en vult demonsterkamer zich met grondwater of bodemvloeistof. De metingen voldoenaan alle normen door te meten in stromend water en tussen sonderingen door tekalibreren met standaarden. Binnen een minuut bereiken de pH en redoxpotentiaal een constante waarde die niet meer mag variëren dan 0.1 pH-eenheid(gemeten met een standaard elektrode) en 10mV over een periode van 3minuten (olie et.al.,1992). De variatie in het signaal wordt bepaald als destandaard deviatie over 3 metingen.

Na het meten van de parameters wordt de meetcel weer onder druk gebrachtmet stikstof, om het grondwater-monster uit de meetcel te blazen. Met demi-water wordt de meetcel gereinigd voordat op grotere diepte een nieuwe metingverricht wordt. De onderlinge afstand tussen twee meetdieptes is minimaal0.5m, zodat de volgende meting geen last ondervindt van het demi-waterwaarmee de meetkamer gespoeld is.Het filter kan vervangen worden na iedere sondering.Diameter van de sonde: 44 mm

7 Meetgegevens Met de chemosonde worden kwantitatieve metingen uitgevoerd.pH: wordt gemeten met een standaard elektrode met een elektrolyt, bestandtegen een druk van 3 bar.bereik: 1-14 pH-eenheidnauwkeurigheid: afwijking <0.1pH eenheid over 3 minuten.

pH kan ook gemeten worden met een ISFET(Ion Sensitive Field EffectTransistor)-chipnauwkeurigheid: 0.01-0.03 pH eenheid over 3 minuten

De pH is druk en temperatuur gevoelig. In de sonde is een thermokoppelingebouwd om voor de temperatuur te corrigeren, corrigeren voor druk is nietnodig. De pH meting begint vanaf 2 atmosfeer kleine afwijkingen, 0.1 pH-

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.14

eenheid, te vertonen. Uit testresultaten is gebleken dat de afwijking in de pHniet hoger waren dan 0.7%, of <0.1 pH-eenheid (gemeten met een standaard-elektrode). Deze afwijking is een gevolg van de druk, waarvoor de standaard-elektrode gevoelig is.De pH-ISFET is minder druk gevoelig dan een standaard elektrode. Testenuitgevoerd op in boorputten op 600m diepte resulteerde in een afwijking0.03pH-eenheid over een periode van 3 minuten.

REDOX-potentiaal:gemeten een platina-elektrode.bereik ligt tussen de –400mV en +400mVnauwkeurigheid: ±10mV over 3 minuten.

De kleine schommelingen in het meetsignaal van de pH en de redox potentiaalover 3 minuten, maakt de chemosonde een betrouwbaar apparaat. Dereproduceerbaarheid van de pH zijn zeer hoog.De verandering van de waterdruk die gemeten wordt in de meetkamer in demeetcel van de sonde met verloop van tijd wordt gebruikt voor een schattingvan de hydraulische conductiviteit.De metingen met de chemosonde voldoen aan alle normen, die gelden op ditgebied, door te meten in stromend water en te kalibreren tussen de sonderingendoor.

8 Beperkingen in het veld - De chemosonde kan alleen toegepast worden in watervoerendepakketten.

- De chemosonde kan niet in zoute en brakke milieus meten. Elektrischegeleidbaarheid van deze milieus ligt buiten het meetbereik van dezesonde.

- Diepebereik is ongeveer 50m.- De chemsonde kan alleen in de verzadigde zone gebruikt worden.

9 Referentieprojecten10 Vergelijkbare techniek Envirocone11

Schematische weergave van de chemosonde. De sonde kan verdeeld worden in drie delen. Het eerste deel bevat deconuspunt met het filter waardoor grondwater toestroomt. Het tweede deel bevat de meetcel met de elektrodes voorpH en redox potentiaal meting en een waterspanningsmeter. In het derde deel bevindt zich de conductiviteitscel meteen thermokoppel

: foto van de chemosonde

Schets chemosonde: zie onder

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.15

Conus – en waterspanningpenetrometer (CPTU)Titel van het invoerveld Toelichting

1 Naam Conus – en waterspanningpenetrometer (CPTU)2 Parameter Conusweerstand, schuifweerstand en waterspanning. Interpretatie van deze

parameters levert een beeld op van de bodemopbouw. Niet alle CPT’s zijn instaat om de waterspanning te meten.

3 Ontwikkeld en/of in gebruik Diverse bedrijven, onder andere GeoDelft (CPT met waterspanningsmeting),Fugro, Geomet.

4 Werkingsprincipe De CPTU wordt weggedrukt met verschillende sondeer-apparatuur, die eensonde kunnen wegdrukken met een maximale kracht van ongeveer 200kN. Depenetratiesnelheid is standaard 20mm/s. De waterspanningspenetrometer kanzeer dunne kleilaagjes opsporen in een zandpakket of zandlaagjes opsporen ineen kleipakket.

5 Toepassing De diepte die een sonde kan bereiken is afhankelijk van de gebruiktewegdrukapparatuur en grondslag. Het dieptebereik kan verhoogd worden doortoepassing van wrijvingsreductie.

6 Technische specificaties Met de CPTU wordt de waterspanning tijdens een sondering gemeten eneventueel dissipatie testen uitgevoerd voor het verkrijgen van een permeabiliteitvan de lagen.In de conus is een piëzoresistief drukelement aangebracht, dat via een filter indirect contact staat met het poriënwater. Het filter is vlak boven de conuspunt ofin de conuspunt geplaatst. De meetcel in de conus heeft een klein volumewaardoor snel een meetresultaat wordt verkregen. Door middel van het metenvan de snelheid waarmee de waterspanning dissipeert, wordt een indrukverkregen van de doorlatendheid van een laag. De snelheid van de afname isafhankelijk van de doorlatendheid. Voor een goed doorlatende laag zal deafname van de waterspanning snel zijn in vergelijking met slecht-doorlatendelagen.Het wegdrukken van de CPTU gebeurt met standaard sondeer-apparatuur, meteen standaard snelheid van 2 cm/s. Naast het meten van de waterspanning tijdenshet wegdrukken van de conus worden tevens conuspunt weerstand en schuifweerstand gemeten.Gewerkt wordt volgens de NEN 5140

7 Meetgegevens Schuifweerstand en conuspuntweerstand worden omgerekend naar eenwrijvingsgetal (= schuifweerstand/ puntweerstand). Met behulp van de gegevensover puntweerstand, schuifweerstand en wrijvingsgetal en de eventueel gemetenwaterspanning wordt er een interpretatie gemaakt van de bodemopbouw.

8 Beperkingen in het veld Locatie moet met een sondeerwagen of rupstrekker bereikbaar zijn. Bij zeer hogebodemweerstand (dichtgepakt zand) is sonderen met wrijvingsreductie teoverwegen. Obstakels in de bodem kunnen problemen (breken conus)veroorzaken.

9 Referentieprojecten Deze techniek is al gedurende vele jaren toegepast. Informatie is beschikbaar bijonder andere GeoDelft, Fugro en Geomet.

10 Vergelijkbare techniek Bodemopbouw kan ook worden vastgesteld op basis van boringen (echterduurder bij toenemende diepte, en minder nauwkeurig).

11 Foto Zie onder

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.16

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.17

Diëlektrische bodemvocht sensorTitel van het invoerveld Toelichting

1 Naam Diëlektrische bodemvocht sensor2 Parameter Diëlektrische eigenschappen, bodemvocht en geleidbaarheid3 Ontwikkeld en/of in gebruik IMAG-DLO (ook bij hen in gebruik)4 Werkingsprincipe Vochtgehalte wordt berekend uit de mate waarin in de bodem fase en amplitude

van een gegenereerdehoogfrequente elektrische stroom zich ontwikkelen (enworden opgevangen door een detector).

5 Toepassing Bepalen bodemvochtigheid.6 Technische specificaties Deze meetmethode meet de diëlektrische eigenschappen (capaciteit en

geleidbaarheid) om de bodemvochtigheid en de ionische geleidbaarheid tebepalen. Een signaalgenerator stuurt een stroom door het diëlektrische medium.De fase en amplitude van de spanning die zich ontwikkelt over het medium(bodem) wordt door de synchrone detector gedetecteerd en is een maat voor dediëlektrische eigenschappen van het materiaal. De output wordt vervolgensomgezet naar een digitaal signaal en software-matig omgezet in de gewenstegegevens (bijv. watergehalte).

Voor het meten van de complexe impedantie van de bodem, waarmee dediëlektrische eigenschappen worden bepaald, is een ASIC (Application SpecificIntegrated Circuit) ontwikkeld. De ASIC chip is ontworpen voor de constructievan de diëlektrische watergehalte sensor voor de bodem. De sensor meet dediëlektrische eigenschappen van een bodem bij 20MHz. In het midden van deelektroden is een temperatuursensor opgenomen. De sensor kan aangeslotenworden op een handmeter of een PC.

7 Meetgegevens Diëlektrische eigenschappen; bodemvochtigheid.8 Beperkingen in het veld Nauwelijks.9 Referentieprojecten10 Vergelijkbare techniek Time Domain Reflectometer11 Foto Zie onder

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.18

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.19

Doorlatendheidssonde/monopoolsondeTitel van het invoerveld Toelichting

1 Naam Doorlatendheidssonde/monopoolsonde2 Parameter Permeabiliteit3 Ontwikkeld en/of in gebruik GeoDelft4 Werkingsprincipe Een sonde (conus) wordt naar de gewenste diepte weggedrukt waarna uit de

sonde water de bodem wordt ingepompt. Op verschillende plaatsen in deconus wordt de potentiaal gemeten, het drukverschil is een maat voor depermeabiliteit.

5 Toepassing Doorlatendheden kunnen gemeten worden in het bereik van k = 10-3-10-6

m/s.6 Technische specificaties De sonde (∅ 36mm) wordt met standaard sondeer- apparatuur weggedrukt.

In de doorlatendheidssonde wordt via een filter een constant debiet water degrond in gepompt, waardoor er een potentiaalveld opgewekt wordt. Hetwater wordt in de grond gepompt via een 10 cm hoog filter met eenporiëndiameter van 40µm. Op twee plaatsen onder het filter wordt degegenereerde potentiaal gemeten, waarmee de doorlatendheid van de bodemmee wordt bepaald. Het berekenen van de doorlatendheid berust op de wetvan Darcy, waarbij het debiet recht evenredig is met het potentiaalverschilmaal de doorlatendheid.

7 Meetgegevens Permeabiliteit8 Beperkingen in het veld Locatie moet bereikbaar zijn met een sondeerwagen of rupstrekker.

Obstakels in de bodem en extreem dichtgepakte zandlagen vormen eenbelemmering. De maximale diepte van deze sonde is 30m.

9 Referentieprojecten10 Vergelijkbare techniek Permeabiliteit kan ook worden ingeschat met laboratoriumproeven en een (in

situ) pompproef.11 Foto Zie onder

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.20

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.21

Elektrische ConductiviteitssondeTitel van het invoerveld Toelichting

1 Naam Elektrische Conductiviteitssonde2 Parameter - conus weerstand

- schuifweerstand- elektrische conductiviteit

3 Ontwikkeld en/of in gebruik GeoDelft en Fugro4 Werkingsprincipe Met behulp van de elektrodes in de conus wordt de elektrische weerstand

gemeten daarmee wordt de elektrische geleidbaarheid bepaald.Het meten van de conductiviteit wordt gedaan met behulp van elektrodes die aande buitenkant van de sonde zijn aangebracht. Met behulp van een aangebrachtespanning en een gemeten stroom wordt de elektrische conductiviteit bepaald.Elektrische geleidbaarheidsconussen meten met een elektrode set bevestigd aande buitenkant van de sonde, die in direct contact met de bodem staan, deconductiviteit van de bodem (=grond + poriënwater).Voor het meten van de elektrische conductiviteit van het poriënwater kan eenconus met een ingebouwde meetkamer gebruikt worden. Door een filter kan demeetcel volstromen met poriënwater en met behulp van de ingebouwdeelektrodes in de meetcel wordt de elektrische conductiviteit van het poriënwaterbepaald.Watergehalte van een bodem kan bepaald worden aan de hand van tweeverschillende elektrische geleidbaarheidsmetingen, een meting voor de totaleconductiviteit en een conductiviteitsmeting van het grondwater.Door het gelijktijdig meten van de conuspuntweerstand en de schuifweerstandkan de invloed van kleideeltjes op de elektrische conductiviteit bepaald worden,zodat de invloed van verschillende parameters op de geleidbaarheid gereduceerdkan worden naar een enkele parameter.De elektrische conductiviteitsconus wordt met standaard sondeermaterieelweggedrukt en kan in ieder type grondslag gebruikt worden.Het dieptebereik is afhankelijk van de gebruikte wegdrukapparatuur.

5 Toepassing Opsporen van zand en klei laagjes op locaties waar de grondwater eigenschappenconstant zijn. Detecteren van vervuilingen in verzadigde en onverzadigde bodem.Detecteren van zoet water en zout water voerende pakketten in kustgebieden.

6 Technische specificaties De elektrische conductiviteitsconus wordt met standaard sondeermaterieelweggedrukt en kan in ieder type grondslag gebruikt worden.Het dieptebereik is afhankelijk van de gebruikte wegdruk apparatuur

7 Meetgegevens Met de conductiviteitsconus wordt een kwantitatieve meting uitgevoerd. Metdeze resultaten wordt een kwalitatieve interpretatie gemaakt.De conductiviteitssonde kan ingezet worden voor het karakteriseren vanverschillende bodemparameters. De compositie van de grond kan bepaaldworden met een elektrische geleidbaarheidssonde, zandlagen hebben een lagereconductiviteit dan kleilagen, waardoor onderscheid is te maken tussen deze tweegrondsoorten.In de conuspunt zit een temperatuur sensor, zodat voor het effect vantemperatuur op de elektrische conductiviteit gecorrigeerd kan worden.De afstand tussen de twee stroomelektrodes bepaalt de grootte van hetmeetvolume waarover gemeten wordt. Een kleine ondelinge afstand maakt hetmogelijk om dunne lagen en laagovergangen beter te bepalen.

GeoDelft: Grondsonde: elektrische weerstand wordt gemeten met 2 setselektrodes voor meten dichtbij de conus en op enige afstand.een set elektrodes betaat uit 2 stroom-en 2 meetelektrodes(afstand tussen stroomelektrodes: 10 en resp. 40 cm)Conus diameter: 36 mmBereik:0.3-20 kΩmNauwkeurigheid: ±1%Watersonde: is voorzien van een meetcel met elektrodes,waarin grondwater toestroomt en na de meting weer wordtuitgeperst.Conus diameter: 36 mm.Bereik: 0.3-20 kΩmNauwkeurigheid: ±1%

A.P. van den Berg: 1 set elektrodes.diameter: 36 mm en 44 mmafstand tussen de elektrodes: 5cm.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.22

Bereik: 0-400 mS, 0-40 mS, 0-4 mS en 0-400 µSGemeten output voltage: 0-4 VNauwkeurigheid: ±1%.

Eijkelkamp Agrisearch equipment:dieptebereik: tot 1,1 meter diepte (met de hand weg te drukken)

4 ringvormige elektrodes (gescheiden van elkaar door isolatieringen). De onderlinge afstand tussen de elektrodes is 25mm.De buitenste twee elektrodes zijn stroomelektrodes en detwee middelste zijn meet-elektrodes.

8 Beperkingen in het veld Het dieptebereik is afhankelijk van het bodemtype en het gebruikte wegdruk-apparatuuur.

9 Referentieprojecten10 Vergelijkbare techniek11 Foto

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.23

Elektrische Resistiviteits TomografieTitel van het invoerveld Toelichting

1 Naam Elektrische Resistiviteits Tomografie2 Parameter De gemeten parameter is de soortelijke elektrische weerstand, welke voor

sommige verontreinigingen zoals DNAPL’s, erg hoog is, voor andere,ionisch opgeloste, verontreinigingen juist erg laag is

3 Ontwikkeld en/of in gebruik ERT is ontwikkeld door verschillende organisaties in het buitenland en inNederland geoperationaliseerd door TNO-NITG

4 Werkingsprincipe Bij ERT worden elektroden in boorgaten en eventueel ook aan het oppervlakgeplaatst. Door twee elektroden wordt een stroom gevoerd. Over twee andereelektroden wordt de spanning gemeten die deze stroom veroorzaakt. Doorverschillende combinaties van stroom- en spanningselektroden te selecterenkan een ruimtelijk beeld van de ondergrond tussen de boorgaten en tusseneen boorgat en het oppervlak worden verkregen.Het idee is om te werken vanuit boorgaten die sowieso geplaatst worden voorde verkenning van de bodemverontreiniging

5 Toepassing De verkregen ruimtelijke verdeling van elektrische weerstand van de bodemkan worden gerelateerd aan de ruimtelijke verdeling van een combinatie vangrondsoort en bijv. DNAPL-concentratie.

6 Technische specificaties De verwachte ruimtelijke resolutie voor een onderzoeksdiepte van maximaal25 m ligt voor standaard metingen in de orde grootte van 0,5 - 1 m. Vaak zijnresultaten welke in de literatuur worden gepresenteerd gebaseerd op een gridvan 0,5 m x 0,5 m of 1 m x 1 m cellen.De techniek werkt naar verwachting goed voor zinklagen in sedimenten.Drijflagen zijn waarschijnlijk moeilijker te detecteren door het beperktereweerstandsverschil tussen de onverzadigde zone en de drijflaag; hierbij hangthet meer van de specifieke locale omstandigheden af.De techniek levert gegevens tot zo diep als de boorgaten zijn.

7 Meetgegevens Het eindresultaat is een ruimtelijk beeld van de ondergrond tussen deboorgaten en tussen een boorgat en het oppervlak. Deze ruimtelijke verdelingvan elektrische weerstand van de bodem kan worden gerelateerd aan deruimtelijke verdeling van een combinatie van grondsoort en bijv. DNAPL-concentratie.

8 Beperkingen in het veld De aanwezigheid van geleidende objecten in of op de grond zijn ongewenstvoor de metingen, omdat dit voorkeursbanen van de elektrische stroom zijn.Het nadelig effect van deze objecten neemt af met toenemende afstand. Hetis niet duidelijk tot welke afstand van de elektroden deze objecten geeninvloed meer uitoefenen op de metingen. Het effect is er overigens minderindien de objecten loodrecht gekruist worden; hiermee kan bij het ontwerprekening worden gehouden. Een beperking van alle geofysische elektrischemethoden is dat de soortelijke weerstand wordt bepaald door een combinatievan lithologie, EC van het grondwater en de aanwezigheid van overigebestanddelen (in dit geval DNAPL’s). Voor een eenduidige interpretatie ishet belangrijk gegevens uit boringen/CPT’s, algemenebodemkarakteristieken en eventueel aanvullende metingen beschikbaar tehebben.Omdat gewerkt wordt vanuit boorgaten, dienen deze geplaatst te kunnenworden. De ERT-metingen zelf kunnen overal worden uitgevoerd.

9 Referentieprojecten ERT is een relatief nieuwe techniek die slechts enkele keren is toegepast,aanvankelijk vooral in de VS door het Lawrence Livermore NationalLaboratory (LLNL), en in de VS aan populariteit wint. In de VerenigdeStaten zijn reeds succesvolle proeven uitgevoerd met ERT voor het volgenvan DNAPL’s tijdens bodemsaneringen voor onder andere DNAPL-verwijdering en stoominjectie. Newmark et al. (1998) geven een voorbeeldvan gebruik van ERT voor het monitoren van veranderingen in een DNAPLbronzone tijdens een sanering.

10 Vergelijkbare techniek Andere DNAPL-karakterisatietechnieken, zoals PITT leveren soortgelijkegegevens op.Vanuit technisch oogpunt is de meting vergelijkbaar met geo-elektrischemetingen van het oppervlak, maar door de aanwezigheid van metingen opdiepte is de ruimtelijke resolutie van ERT-metingen aanzienlijk beter dan deoppervlaktemetingen en ondervinden de metingen minder last van geleidersnabij het oppervlak.

11 Foto zie hieronder

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.24

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.25

EnviroconeTitel van het invoerveld Toelichting

1 Naam Envirocone2 Parameter pH

redox potentiaaltemperatuurconus weerstandconus frictiewaterspanning

3 Ontwikkeld en/of in gebruik A.P. van den Berg4 Werkingsprincipe Zie 6.5 Toepassing Met de Envirocone kan de omvang van een verontreiniging bepaald worden,

chemische evenwichten kunnen bepaald worden aan de hand van deverschillende gemeten parameters, wat een inzicht geeft in speciaties.

6 Technische specificaties De Envirocone gebaseerd op het CPT-systeem. De conus wordt hydraulische degrond ingedrukt waarbij het dieptebereik afhangt van de kracht van het wegdruksysteem en het bodemtype. In zachte bodem kunnen dieptes tot 80m bereiktworden. De Envirocone meet continue pH, redox en temperatuur tijdens hetwegdrukken. De parameters worden gemeten met behulp van elektrodes die aande buitenkant de conus zijn geplaatst.De gemeten waarden van de conus zijn niet direct stabiel, maar bereikenlangzaam een stabiele waarde. Een stabiele waarde wordt bereikt na een periodevan 7 tot 18 minuten. Dit effect wordt veroorzaakt door een verhoogde water- enCO2-druk vlak na het wegdrukken van de conus in de grond.Voor stabiele waarden moet de conus stilgezet worden.De Envirocone heeft een diameter van 44mm en een lengte van 360mm.

7 Meetgegevens Met deze conus worden kwantitatieve resultaten verkregen.De meetresultaten van de envirocone geven een continue beeld van de bodem alsfunctie van de diepte.

pH:bereik: 1.00 – 14.00nauwkeurigheid: ±0.5pH-eenheid.

REDOX-potentiaal:bereik: -1000mV - +1000mVnauwkeurigheid: ±25mV

8 Beperkingen in het veld Het gebruik van de Envirocone is beperkt tot verzadigde bodemlagen.9 Referentieprojecten10 Vergelijkbare techniek Chemosonde11 Foto Zie onder

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.26

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.27

EnviScanTitel van het invoerveld Toelichting

1 Naam EnviScan2 Parameter Geleidbaarheidsonderzoek: detecteert geleidbaarheidsverschillen o.a veroorzaakt

door afbraakproducten van biologisch afbreekbare stoffen (voornamelijkolieproducten). Als parameter zou hier het meest voorkomend “Olieachtigeproducten” vermeld kunnen worden

3 Ontwikkeld en/of in gebruik MAP Environmental Research BV4 Werkingsprincipe Geleidbaarheidsonderzoek: detecteert geleidbaarheidsverschillen o.a veroorzaakt

door afbraakproducten van biologisch afbreekbare stoffen (voornamelijkolieproducten).Met Radarapparatuur worden radiogolven de grond ingestuurd. Naarmate deelektrische geleiding van de grond toeneemt neemt de radarreflectie in sterkte af.Deze gegevens gekoppeld aan analyseresultaten geeft een praktisch bruikbaar 3Dbeeld van de verontreiniging. Voorwaarde is dat de te detecteren stofgeleidbaarheidsverschillen veroorzaakt, cq (biologisch) afbreekbaar is

5 Toepassing Uitkarteren verdachte gebieden en monitoring.6 Technische specificaties Oudere verontreinigingen > 50 μg/l Aromaten en minerale olie en > 500 mg/kg

ds aromaten en minerale olie. Temperatuur bereik: -10 tot +50 °C.7 Meetgegevens Data is beschikbaar in Ascii en *.DXF format. Aan te leveren grid is (afhankelijk

van het gridnet) vlakdekkend en 3D. Positionering gebeurt via een lokaal gridnetmet automatisch afstandswiel of met GPS.

8 Beperkingen in het veld Te hoge geleidbaarheid voor radar gebruik in het algemeen: kleigronden (klei alstoplaag) of zoute gronden. Dieptebereik varieert van enkele meters tot 20-25 min zandige gronden

9 Referentieprojecten - Verscheidene Internationale Vliegvelden- Raffinaderijen verspreid in binnen en Buitenland- Industriële locaties- Nieuwbouw locaties

10 Vergelijkbare techniek Op de schaal van grondradar is geen vergelijkbaar product beschikbaar11 Foto zie onder

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.28

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.29

GassondeTitel van het invoerveld Toelichting

1 Naam Gassonde2 Parameter - detectie VOC

- detectie anorganische gassen- gasdruk

3 Ontwikkeld en/of in gebruik Geodelft4 Werkingsprincipe Zie 6.5 Toepassing Met deze sonde worden on-site gasmonsters gescreend op VOC en biodegradatie

producten. De sonde is geschikt voor het in kaart brengen van vervuilingen.Het afspelen van biodegradatie processen in een bodem kan met behulp van dezesonde bepaald worden door gasmonsters te analyseren op CO2 en andere gassengeproduceerd tijdens biodegradatie.

6 Technische specificaties De gassonde wordt weggedrukt in de onverzadigde zone van een bodem met eengesloten filter van 0.3m hoogte.Op gewenste diepte kan er een monster genomen worden van het gas aanwezigin de bodem door het filter open te zetten, dit gebeurt door de stangen van desonde een beetje terug te trekken waardoor het filter vrij komt.Met behulp van een vacuümpomp wordt het gas monster via slangen naar hetoppervlak gebracht waar het on-line gescreend wordt door een MIRAN infraroodspectrofotometer. De MIRAN is geschikt voor het analyseren van bijna alleorganische gassen en vele anorganische gassen.Het volume lucht dat aan de bodem ontrokken wordt, wordt met behulp van eenflow-meter gemonitoord.Het IR-absorptie spectrum van een monster wordt in de MIRAN wordt bijatmosferische druk bepaald.Tevens is het mogelijk om een monster na analyse met de MIRAN te bewaren enin een lab te analyseren.

7 Meetgegevens Een vereiste bij het gebruik van de gassonde is dat de vervuiling vluchtig is ofdat de vervuiling vluchtige componenten bevat.De MIRAN heeft een zeer gevoelige detectie en kan concentraties < ppm meten.

8 Beperkingen in het veld De gas sonde kan alleen gebruik worden in de onverzadigde zone. De gassondeis niet toepasbaar in klei, veen en slib.The maximale diepte waarop een monster genomen kan worden is 25m.Alleen vluchtige elementen kunnen gedetecteerd worden.

9 Referentieprojecten Project Kottendijk Enschede10 Vergelijkbare techniek11 Foto

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.30

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.31

GeofloTitel van het invoerveld Toelichting

1 Naam Geoflo2 Parameter Grondwaterstroming: richting èn grootte, in indirecte zin ook de permeabiliteit.3 Ontwikkeld en/of in gebruik Ontwikkeld door K-V-Associates. In gebruik bij Mateboer Milieutechniek B.V.

en Fugro4 Werkingsprincipe Heat pulse, centrale hitte emittor, 8 hitte sensors equidistant op 45o interval,

sonde gevuld met glazen kogeltjes (diam. 1.5 mm). Warmte verspreidt zich vanafde emittor iets makkelijker stroomafwaarts, daarom meten sensoren instromingsrichting grootste temperatuurverschil en er loodrecht op kleinste. Ditgeeft de richting (heetste sensor stroomafwaarts), Temperatuurverschil is maatvoor de snelheid. In een doorstroomkamer waarin exact bekendegrondwaterstroming kan worden aangebracht, wordt de meetsonde gekalibreerd.Voor elk type filter behoeft dit slechts eenmalig plaats te vinden.

5 Toepassing Het instrument kan gebruikt worden in het kader van flexibeleemissiebeheersing, IBC maatregelen, verspreidingsberekening i.v.m.urgentiepaling , monitoring van (voormalige) vuilstorten, kartering vangrondwaterbescherminggebieden, koude-warmte opslag

6 Technische specificaties Spanning: 12V dc, 95 mA m.u.v. 2 A voor warmte opwekking, 2 oplaadbarebatterijen, 6V, 6 AhOplaadadapters: 12V (120 VA) 18V (120VA) in combinatie met converter bijgebruik in EuropaUitlezing: LCDHeat pulse tijd: 25 secs, meettijd: 2 min 15 secsGrondwatertemperatuur 2-25oC

7 Meetgegevens Meetbereik: grondwaterstromingsnelheid: Ondergrens: 0.02 m/dag Bovengrens: geen

8 Beperkingen in het veld Maximale meetdiepte 135 meter. Meetsonde kan gebruikt worden in 50 of 100mm inwendige diameter filter, geometrie filter moet geschikt zijn.Stijgbuis en filter moeten zelfde diameter hebben, gladde overgang tussenkoppelingen

9 Referentieprojecten Bodemsanering Superfos Packaging BV te EdeDefensielocatie in Prov. UtrechtMaas-Markt project te MaastrichtHVB bodemsaneringlocatie te DordrechtPubl.: Geoflo: een instrument voor de in-situ meting van de richting en groottevan de grondwaterstroming

10 Vergelijkbare techniek Geen11 Foto Zie onder

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.32

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.33

Grondwatermonstersonde met doorstroomcelTitel van het invoerveld Toelichting

1 Naam Grondwatermonstersonde2 Parameter Bij bemonstering worden de volgende parameters gemeten in een bijbehorende

doorstroomcel:Elektrische geleidbaarheid

- pH- Temperatuur- Redox- opgeloste O2

3 Ontwikkeld en/of in gebruik GeoDelft4 Werkingsprincipe Zie 6.5 Toepassing De grondwatermonstersonde is zeer geschikt voor het bemonsteren van grondwater

met daarin opgelost vluchtige stoffen. Tevens is het mogelijk om anaërobemonsters te nemen.

6 Technische specificaties De grondwatermonstersonde (∅=36mm) is wegdrukbaar met standaardsondeerapparatuur tot dieptes van 70meter of meer.De grondwatermonstersonde bevat een filter, waardoor een grondwatermonster aande bodem onttrokken kan worden. De filterconstructie wordt in gesloten toestandnaar de gewenste diepte weggedrukt. Op gewenste diepte worden desondeerstangen een klein stukje teruggetrokken, waardoor het filter (0.3meter lang)vrijkomt en er grondwater toestroomt.Een boven het filter ingebouwde pomp perst het grondwatermonster naar hetmaaiveld (50-200ml per minuut).Aan het oppervak kan het monster opgevangen worden in monsterflessen of on-sitegeanalyseerd worden met behulp van een doorstroomcel.De bemonsteringsslang van de grondwatermonstersonde wordt aangesloten op dedoorstroomcel. De cel, opgebouwd uit teflon materiaal is geschikt voor hetanaëroob meten van pH, Redox potentiaal, Elektrische geleidbaarheid, temperatuuren opgeloste zuurstof.Het monsterwater treedt aan de onderzijde van de cel binnen en verlaat de cel weeraan de bovenkant. In de celkamer vindt de meting plaats van de verschillendeparameters.Ondanks dat het monster niet in contact komt met de buitenlucht kan tochpermeatie optreden van zuurstof door de slangen. Dit heeft een effect op de metingvan opgeloste zuurstof en zuurgraad. Door het toepassen van mantelslangen en hetcontinu doorstromen van stikstof wordt deze permeatie voorkomen.

Na het nemen van het monster wordt de sonde terug getrokken en worden demonsterslangen vervangen en de sonde gereinigd.

7 Meetgegevens Met een doorstroomcel kunnen de verkregen monsters on-site geanalyseerdworden.Een kleine meetfout kan ontstaan doordat stoffen absorberen aan hetslangenmateriaal.

pH:meetbereik: 2-11nauwkeurigheid: ±0.1 pHGeleidbaarheid:meetbereik: 500µS/cm – 1S/cmnauwkeurigheid: ±3% van de meetwaarde

Opgeloste zuurstof:meetbereik: 0.1-15 mg/lnauwkeurigheid: 5% van de meetwaarde

Redox potentiaal:meetbereik: -200 - +800mVnauwkeurigheid: 30mV

Temperatuur:meetbereik: 0-50°Cnauwkeurigheid: ±1°C

8 Beperkingen in het veld De sonde is goed toepasbaar in zandlagen. In klei-, leem- of veenlagen is detoestroming van grondwater te langzaam.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.34

9 Referentieprojecten10 Vergelijkbare techniek11 Foto

Schematische weergave van de grondwatersonde in gesloten toestand (links), omeen monster te verkrijgen worden de stangen teruggetrokken waardoor het filtervrijkomt (rechts)

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.35

Hoge Resolutie Seismiek (HRS)Titel van het invoerveld Toelichting

1 Naam Hoge Resolutie Seismiek (HRS)2 Parameter De gemeten parameter is de structuur van de ondergrond in de vorm van een

“akoestische foto”.3 Ontwikkeld en/of in gebruik Reflectie seismiek wordt veel gebruikt in de olie- en gaswereld en is sinds eind

jaren `80 in ontwikkeling bij TNO-NITG voor ondiepe toepassingen.4 Werkingsprincipe Reflectie-seismiek maakt gebruik van seismische golven die zich door de

ondergrond voortplanten. Een seismische golf is een mechanische trilling diezich voortplant vanaf een seismische bron waar hij wordt opgewekt. Wanneer deseismische golf invalt op een grensvlak tussen twee lagen met verschillendedichtheid of snelheid, dan wordt een klein deel ervan gereflecteerd. Dezegereflecteerde golf wordt dan door ontvangers aan het aardoppervlakgeregistreerd. Bij een ontvanger zullen reflecties aan diepere grensvlakken lateraankomen. Door het doen van seismische metingen langs een lijn kan de aardeop continue wijze worden ‘doorgemeten’ en kan een dwarsprofiel van de aardeworden opgebouwd bestaande uit de reflecterende laaggrenzen in de ondergrond

5 Toepassing HRS kan worden gebruikt om de diepere ondergrond (> 20 m) in kaart tebrengen. Situaties waarbij HRS vaak een rol speelt zijn:- als er niet geboord kan worden- als de relevante diepte zo groot is dat boren duur is- het nauwkeurig detecteren van laterale overgangen in de ondergrond,

hetgeen met boringen niet efficiënt mogelijk is (reduceren van het aantalboringen)

- als de ondergrond complex is, zodat met boren niet voldoende betrouwbareinformatie kan worden verkregen.

HRS is vooral interessant als we te maken hebben met afzettingen op groterediepte. De uitvoering van geofysisch onderzoek leidt in het algemeen tot eengoed inzicht in de structuur van de bodem: de geometrische ligging van deverschillende lagen. Door correlatie met gegevens uit één of twee putten kan deligging van individuele klei- of zandlichamen langs een geofysisch profielworden vastgesteld.

6 Technische specificaties HRS kan worden toegepast vanaf ca. 20 m diepte. De ruimtelijke resolutie in heteindresultaat is in de orde van enkele meters. Vooral door de continuïteit in deopname wordt inzicht in de bodemstructuur verkregen.

7 Meetgegevens Het eindresultaat is een ruimtelijk beeld van de ondergrond. Dit ruimtelijke beeldvan de bodem kan worden gebruikt voor karakterisatie van de ondergrond envoor verbetering van modellering van bijv. grondwaterstroming

8 Beperkingen in het veld HRS metingen kunnen op veel locaties worden uitgevoerd. Vaak wordt (een zeerkleine hoeveelheid) springstof gebruikt, waarvoor vergunninggen nodig zijn. Hetaanbrengen van springstof in de bodem gebeurt met spoellansen en is nietmogelijk indien de bodem is afgedekt met beton/asfalt e.d. Een ondiepegrondwaterstand (enkele meters) werkt kwalitetisbevorderend.

9 Referentieprojecten Er zijn reeds vele onderzoeken uitgevoerd met HRS. De doelstellingen van dezeonderzoeken waren voornamelijk:- laterale verbreiding en grenzen van klei- of zandlichamen;- dikte en continuïteit van klei- en zandlichamen;- kartering van breuken in de ondergrond;- karakterisatie van gestuwde formaties- kartering van grens gestuwde en ongestuwde gebiedenDe opdrachtgevers van een HRS zijn vaak waterleidingbedrijven engeo(hydro)logische onderzoeksinstellingen.

10 Vergelijkbare techniek HRS is een alternatief voor veel boren, vooral in een ondergrond die lateraalvarieert.

11 Foto zie hieronder

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.36

Voorbeeld van een seismische sectie waarin laterale overgangen goed zijn waar te nemen. In ditgeval betreft het een overgang van gelaagde sedimenten naar gestuwde sedimenten.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.37

Hoogfrequent-impedantiemeter (HIM) sondeTitel van het invoerveld Toelichting

1 Naam Hoogfrequent-impedantiemeter (HIM) sonde2 Parameter Diëlektrische eigenschappen3 Ontwikkeld en/of in gebruik GeoDelft4 Werkingsprincipe De sonde wordt in gesloten staat weggedrukt in de grond waar deze op gewenste

diepte een grondmonster kan omsluiten, de conuspunt blijft op zijn positie terwijlde buitenmantel wordt doorgedrukt. Na de meting kan de sonde doorgedruktworden naar de volgende diepte.De HIM heeft een binnen- en buitengeleider, waartussen een grondmonsteraanwezig is. Aan het oppervlak wordt een elektromagnetische puls met een hogefrequentie (10-500MHz) golf gecreëerd die via een coaxkabel naar de centralepin van de sonde wordt geleidt. De gereflecteerde signalen worden gedetecteerden via de coaxkabel naar het oppervlak getransporteerd en worden verwerkt.Met behulp van de reflecties van hoogfrequent elektrische signalen worden dediëlektrische constante en de elektrische geleidbaarheid bepaald.

5 Toepassing Met de diëlektrische constante en elektrische geleidbaarheid kunnen DNAPL enLNAPL onderscheiden worden van de boven en onder gelegen waterhoudendebodemlagen. De meetwaarden geven een indicatie over het dieptebereik vangrondradar.

6 Technische specificaties Zie 47 Meetgegevens Het frequentie bereik is tussen de 10 en 500 MHz. De nauwkeurigheid in de

diëlektrische constante en de geleidbaarheid is ±5%.Het diepte bereik is circa 10 meter in ophooglagen.

8 Beperkingen in het veld Het bereik van deze sonde is beperkt tot circa 10 meter in ophooglagen en inslappe lagen.De kabel die de signalen transporteert naar de oppervlakte is gevoelig voorknikken.

9 Referentieprojecten10 Vergelijkbare techniek Soil Moisture Probe van Geomil/Geomet11 Foto Zie onder

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.38

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.39

HydroCarbonsondeTitel van het invoerveld Toelichting

1 Naam HydroCarbonsonde2 Parameter detectie (aromatische) koolwaterstoffen3 Ontwikkeld en/of in gebruik GeoDelft4 Werkingsprincipe De Hydrocarbonsonde is gebaseerd op light induced fluorescence. Aromatische

koolwaterstoffen fluoresceren wanneer deze belicht worden met UV-licht.5 Toepassing De hydrocarbonsonde is geschikt voor het detecteren van koolwaterstoffen in

ieder type grond.De sonde is tevens geschikt voor het in-situ monitoren van een sanering. Metbehulp van deze sonde kan, na ijking, benzine, diesel, olie en teer wordengedetecteerd.

6 Technische specificaties De oliesonde bestaat uit een conus met een ingebouwde UV-lichtbron endetector die achter een saffier venster zijn aangebracht. De diameter van dezeconus is 67 mm.De sonde wordt met standaard wegdrukmateriaal weggedrukt. De diepte vanwegdrukken is afhankelijk van de stratigrafie en het gebruikte wegdruk-apparatuur.

De Oliesonde is gebaseerd op light induced fluorescence. Aromatischekoolwaterstoffen fluoresceren wanneer deze belicht worden met UV-licht.De sonde bevat een UV-licht bron en een UV-detector die in visueel contactstaat met de bodem via een saffiervenster.De lichtbron die in de hydrocarbon sonde wordt gebruikt is een gloeilamp dielicht uitstraalt met een golflengte van 250nm die door een saffier venster debodem belicht. Een ingebouwde fotomultiplier, met hoogspannings voeding,(een licht detector die gebruikt worden voor lage intensiteit toepassingen)detecteert de fluorescentie met een golflengte van 390nm. De fluorescentieintensiteit wordt geregistreerd als een voltage.

7 Meetgegevens De hydrocarbon sonde detecteert koolwaterstoffen in de pure vorm. Met dezesonde kunnen zowel kwalitatieve als kwantitatieve metingen gedaan worden.De minimale dikte van een drijflaag voor detectie is 2mm.Het detectiesysteem kan worden aangepast, zodat het meetsysteem ook tegebruiken is voor andere golflengtes. Het is dus mogelijk om ook andereproducten te detecteren.Met behulp van deze techniek wordt zowel informatie verkregen van deconcentratie van de vervuiling als van de samenstelling van het pure product.

Verdringing van de olie voor de penetrerende conus uit is gering.Detectie van een drijflaag vindt plaats wanneer de hoeveelheid vervuiling voorhet venster 5 µl is. Wanneer er minder vervuiling voor het venster is dan deze5µl, dan wordt het niet gedetecteerd.De waargenomen intensiteit van de fluorescentie wordt geregistreerd als eenvoltage. De achtergrondwaarde is 100mV met een afwijking in de achtergrondwaarde van ± 30mV. Detectie van een drijflaag vindt plaats wanneer de waardevan de detectie >±30mV.

8 Beperkingen in het veld De diepte van penetratie van de hydrocarbonsonde is maximaal ongeveer 10-15 meter.Alleen vervuilingen van koolwaterstoffen die als puur produkt in de bodemvoorkomen kunnen gedetecteerd worden. Olie is detecteerbaar door aanwezigefluoricerende verontreinigingen

9 Referentieprojecten EPON Nijmegen, Voormalige vleesfabriek Wassenaar.10 Vergelijkbare techniek FuelFluoresceneDetector-probe van Geomil/Geomet11 Foto Zie onder

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.40

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.41

Membrane Interface Probe (MIP)Titel van het invoerveld Toelichting

1 Naam Membrane Interface Probe (MIP)2 Parameter - meten van VOC’s

- elektrische geleidbaarheid (Geoprobe-uitvoering)3 Ontwikkeld en/of in gebruik Geoprobe systems, Fugro4 Werkingsprincipe Zie 6.5 Toepassing De MIP sonde kan worden gebruikt voor het lokaliseren en identificeren van

vluchtige organische bestanddelen. De MIP kan vluchtige verbindingen (VOC)detecteren met een on-line meetsysteem.Met de MIP sonde kunnen zinklagen gedetecteerd worden.De MIP sonde kan worden toegepast in de vadoze en verzadigde zones, met eendieptebereik van 30 meter.

6 Technische specificaties De MIP-sonde wordt met behulp van standaard sondeer-apparatuur op dieptegebracht met een snelheid van 30cm per minuut. Data wordt verkregen per 1.5cm.Tijdens het wegdrukken worden tevens conuspunt weerstand en schuifweerstandgemeten.

Vervuilingen met VOC’s worden gescheiden van de bodem en in de gasfasegetransporteerd naar een detector.

Aan de buitenkant van de MIP sonde is een verwarmd membraan aangebracht(verhit tussen de 80 en 120°C). Het membraan is gemaakt van een dunne film,bestaande uit fluorcarbon, ongeveer 6.35 mm doorsnede en actief oppervlak van0.38 cm2. Het membraan staat in direct contact met de bodem. Een roestvrijstalenbescherming is aangebracht voor een stevige ondersteuning van het membraan.Waterstof, stikstof of heliumgas circuleert door de binnenkant van hetmembraan, met een stroomsnelheid van 15 tot 40 ml/min.Tijdens het penetreren van de sonde in de bodem komen organische bestanddelenin contact met het membraan en worden tijdens het contact opgenomen in hetmembraan.Wanneer ze geadsorbeerd zijn, transporteert het transporterende gas ze naar hetoppervlak waar de gasstroom wordt geanalyseerd met behulp van FID (FlameIonisation Detector), PID (Photo Ionisation Detector) en DELCD (DryElectrolytic Conductivity Detector).Vanwege de hoge diffusiesnelheid in het membraan, door de hoge temperatuuren omdat de koolwaterstoffen licht zijn, neemt het opnemen en transport door hetmembraan plaats in minder dan een seconde. Het transport naar het oppervlakduurt ongeveer 60 seconden.

7 Meetgegevens Organische bodembestanddelen in de gasfase, opgelost, geadsorbeerd of als vrijproduct kunnen opgenomen worden in het membraan. De bulk vloeistof kan nietopgenomen worden door het membraan, wat meten in de verzadigde enonverzadigde bodems toestaat.

Afhankelijk van het on-line meetsysteem kunnen de volgende stoffengedetecteerd worden:PID: aromaten, deel van de CKW’sFID: aromaten, CKW, MethaanDELCD: alle CKW’s

Detectielimieten voor BTEX is minder dan 500ppb, voor gechloreerde VOC’s5ppm.

De MIP logs leveren semiquantitatieve/qualitatieve informatie over de mate vanvervuiling en maakt het mogelijk om monsters te nemen van vervuilde zones,waarmee specifieke bestanddelen en concentraties kunnen worden bepaald.

Informatie over de MIP en geleidbaarheid logs verschaffen informatie over dedistributie en migratie van vervuilingen in relatie tot de bodemopbouw.

8 Beperkingen in het veld De MIP-sonde is alleen geschikt voor het detecteren van vluchtige verbindingen.9 Referentieprojecten Dit project, Leparo-locatie Rotterdam10 Vergelijkbare techniek11 Foto Zie onder

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.42

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.43

Multi-grondwatermonster sonde met doorstroomcel en GC-PIDTitel van het invoerveld Toelichting

1 Naam Multi-grondwatermonster sonde2 Parameter Bepalen BTEX en VOC, fysisch/chemische macro parameters (pH, T, elektrische

geleidbaarheid, redox)3 Ontwikkeld en/of in gebruik GeoDelft4 Werkingsprincipe Zie 6.5 Toepassing Detecteren en analyseren van zinklagen

Bemonsteringen onder waterbodems6 Technische specificaties De multi-grondwatermonster sonde wordt weggedrukt met standaard sondeer

apparatuur.De multi-grondwatermonster sonde kan tijdens een wegdrukoperatie meerderemonsters op verschillende dieptes nemen.De sonde wordt onder stikstofdruk weggedrukt tot een gewenste diepte, waar destikstofdruk weggenomen wordt en een monsterkamer gevuld wordt metgrondwater. Na de monstername wordt het monster naar het oppervlak gepompt,via een slang in de sondeerstangen, waar de elektrische geleidbaarheid, T, pH,redox potentiaal van het monster gemeten wordt met een doorstroomcel.Na een meting wordt de sonde schoongeblazen met stikstof en gereinigd metdemi-water.Het monster kan on-line geanalyseerd worden op chemische en fysischeparameters. Met behulp van een gaschromatograaf wordt er een chemischeanalyse uitgevoerd, die BTEX en VOC’s detecteert tot op ppb niveau.Na monstername wordt de monsterkamer met stikstof schoongeblazen en metdemi-water omgespoeld waarna op grotere diepte een nieuw monster genomenkan worden.Conus diameter: 36 mm.

7 Meetgegevens De multi-grondwatermonstersonde is een gevalideerd en kwalitatief hoogwaardigmonstername apparaat, waarmee kwantitatieve gegevens worden verkregen.Met behulp van deze sonde kunnen verontreinigingspluimen direct en met hogeresolutie geanalyseerd worden. De detectielimieten voor de BTEX en VOC’sliggen op ppb niveau, met behulp van MS/GC.

Met een doorstroomcel worden de volgende parameters gemeten:pH: meetbereik: 2-11

nauwkeurigheid: ±0.1 pHGeleidbaarheid: meetbereik: 500µS/cm – 1S/cm

nauwkeurigheid: ±3% van de meetwaardeOpgeloste zuurstof:meetbereik: 0.1-15 mg/l

nauwkeurigheid: 5% van de meetwaardeRedox potentiaal: meetbereik: -200 - +800mV

nauwkeurigheid: 30mVTemperatuur: meetbereik: 0-50°C

nauwkeurigheid: ±1°C8 Beperkingen in het veld Sommige vluchtige elementen kunnen adsorberen aan het slangmateriaal,

waarmee een monster naar de MS/GC getransporteerd wordt.Toepasbaar in verzadigde zand bodems.Met deze sonde kunnen er monsters genomen worden tot 100m diepte.

9 Referentieprojecten10 Vergelijkbare techniek11 Foto / Schets zie onder

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.44

N2

demi-water

(cement)bentonite

DELFTGEOTECHNICS

PE/teflontubing on-site

on-linescreeningMS/GCMS

bottle

pump

Stainless steelfilter

ground-water

Flushing- andInjection-ports

SubsequentSampling depths

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.45

Nabij Infra Rood (NIR concept)Titel van het invoerveld Toelichting

1 Naam Nabij Infra Rood (NIR concept)2 Parameter - Met name Organische vervuilingen o.a. PAK’s, PCB, minerale olie

- Zware metalen- Korrelgrootte

3 Ontwikkeld en/of in gebruik DC Milieutechniek-Millvision4 Werkingsprincipe - Absorptie of reflectie van NIR energie welke statistisch via

Principale Component Analyse bewerkt wordt- IJklijnen worden opgezet door vergelijking met klassiek chemisch

bepaalde parameters5 Toepassing Thans alleen nog baggermonsters en vervuilde grond

- In kaart brengen van vervuilingen t.b.v. b.v. baggeroperaties;- Evaluatie van baggeroperaties

6 Technische specificaties - Niet destructieve techniek- Aan boord uit te voeren of op locatie- Near real time meting- Door 1maal ijklijnen op te zetten is er een kostenvoordeel

7 Meetgegevens Reproduceerbare gegevens op ppm niveau: PAK’s, minerale olie, Zink viaXRF, PCB’s(ppb)

8 Beperkingen in het veld - Vooralsnog monsters nemen en die scannen; een sonde is inontwikkeling( vergelijk witboor)

- Voor elke bodem type (= andere matrix) geldt een andere ijklijn9 Referentieprojecten - Nieuwe Merwede

- Hollandsche IJssel- Maaswerken- Evaluatie metingen Ketelmeer (1996 en 2000)

(DG RWS, Meetstrategie 2000+, dr.ir. N.A. Kinneging)10 Vergelijkbare techniek Klassiek chemische laboratorium analyses;11 Foto

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.46

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.47

Rapid Optical Screening Tool (ROST)Titel van het invoerveld Toelichting

1 Naam Rapid Optical Screening Tool (ROST)2 Parameter - detectie koolwaterstoffen

- conusweerstand- conusfrictie

3 Ontwikkeld en/of in gebruik Fugro Milieu Consult4 Werkingsprincipe De ROST is gebaseerd op het principe van Laser Induced Fluorescence (LIF).

Aromatische koolwaterstoffen fluoresceren wanneer deze met UV-licht belichtworden.

5 Toepassing Met behulp van de ROST-sonde wordt er een karakterisatie van de ondergrondverkregen.De exacte locatie en omvang van vervuilingen van koolwaterstoffen die alspuur product aanwezig zijn kunnen met deze sonde bepaald worden.

6 Technische specificaties De ROST sonde wordt hydraulisch weggedrukt met standaard sondeer-apparatuur. De diepte van wegdrukken is ongeveer 20 tot 25 m, afhankelijkvan de stratigrafie en de sondeer apparatuur.Tijdens het wegdrukken wordt naast de fluorescentie ook conusweerstand enconusfrictie gemeten.

De ROST is gebaseerd op het principe van Laser Induced Fluorescence (LIF).Aromatische koolwaterstoffen fluoresceren wanneer deze met UV-licht belichtworden.Met een UV-licht-bron wordt de grond belicht met een golflengte van 290nm.De lichtpuls wordt via een glasvezelkabel in de sondeerconus geleid, waar dezedoor een saffier venster de bodem belicht.Vier golflengtes van de fluorescentie van de olie verontreinigingen wordengedetecteerd, namelijk 340nm, 390nm, 440nm en 490nm. Het fluorescentie-signaal wordt via glasvezelkabels naar de sondewerktruck geleid, waar hetsignaal geanalyseerd wordt.

Twee verschillende tests kunnen uitgevoerd worden met de ROST:1. Continue meting van de intensiteit van fluorescentie als functie van de

diepte. Iedere 2 cm wordt er een fluorescentie meting gedaan, waarmee deconcentratie wordt bepaald in de bodem. (kwantitatieve meting)

2. Bepaling van de samenstelling van een vervuiling. Op een bepaalde dieptewordt de fluorescentie intensiteit gemeten gedurende 3 minuten, waardoorlevensduur en golflengte worden bepaald. Met behulp van deze techniekworden de koolwaterstoffen gedetermineerd. (kwalitatieve meting)

De ROST-sonde wordt geijkt met monsters die verschillende PAK’s bevatten.7 Meetgegevens Met de ROST sonde kunnen diverse PAK’s en olietypen onderscheiden

worden.De nauwkeurigheid van de techniek wordt beïnvloed door de korrelgroteverdeling, mineralogie en contactvlak.De detectiegrens voor bijv. diesel is voor zandlagen minder dan 50 mg/kg(ppm niveau) en voor lagen met een sterke samenhang minder 100 mg/kg.

8 Beperkingen in het veld Vervuilingen van koolwaterstoffen die als puur product voorkomen, kunnengedetecteerd worden, danwel in zeer hoge concentraties in grondwater.

9 Referentieprojecten Dit project, Tankplaat Arnhem10 Vergelijkbare techniek11 Foto

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p. A2.48

Time-domain reflectometer (TRIME) bodem en vochtmeterTitel van het invoerveld Toelichting

1 Naam Time-domain reflectometer (TRIME) bodem en vochtmeter2 Parameter Bodemvochtgehalte3 Ontwikkeld en/of in gebruik IMKO Micromoduletechniek GMBH. Leverancier: Eijkelkamp Agrisearch

Equipment4 Werkingsprincipe De TRIME (Time domain Reflectometry with Intelligent Micromodule

Elements) is een TDR die vochtigheid van een bodem bepaalt aan de hand van dediëlektrische constante. De diëlektrische constante wordt voornamelijk bepaalddoor het watergehalte.De diëlektrische constante wordt bepaald aan de hand van de snelheid waarmeeeen magnetische puls zich voortbeweegt door een materiaal.

5 Toepassing Bepalen bodemvochtigheid.6 Technische specificaties De TRIME maakt gebruik van integrated circuits, onder ander de laatste GaAs

techniek. De sensor bepaalt de voortplantingstijd die nodig is voor het afleggenvan een bepaalde afstand. Deze tijd is afhankelijk van het watergehalte van eenbodem. De sonde met 2 of 3 meet-pennen wordt weggedrukt in de grond totenkele meters diepte of kan worden gebruikt in boorgaten.Verschillende uitvoeringen van de sensor zijn beschikbaar. Twee- en driepenssensoren zijn beschikbaar en de uitvoering van de meting kan tevens opverschillende manieren uitgevoerd worden, handmatig wegdrukken, in eenboorgat wegdrukken.

7 Meetgegevens Bodemvochtgehalte8 Beperkingen in het veld Maximale diepte 0,15 m.9 Referentieprojecten Veel toegepast in land- en tuinbouw10 Vergelijkbare techniek Diëlektrische bodemvochtsensor11 Foto Zie onder

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A3.1

Appendix 3 Case Tankplaat

Basisinformatie locatie

AlgemeenDe locatie ‘Tankplaat 1’ bevindt zich op het NS-emplacement te Arnhem.De tankplaat bevindt zich ter hoogte van km. 91.1.De historie van de tankplaat ziet er samengevat als volgt uit:• Begin van de 20e eeuw bevond zich op de locatie een draaischijf• Tijdens de oorlog hebben er bombardementen plaatsgevonden• Rond 1960 is de draaischijf afgebroken en is er een dieselolietank geplaatst• In 1973 is er een nieuw pompgebouw en een tankinstallatie geplaatst, de tankplaat wordt

gepositioneerd ten zuidoosten van het huidige pompgebouw• Rond 1980 zijn viertal dieselolietanks geplaatst

Onderstaande figuur 4 geeft de verdachte locaties ter plekke van de tankplaat weer. De gebiedenomgeven met een stippenlijn, geven de locatie van een calamiteit weer, een aaneengesloten lijn betrefteen object.

Figuur 3: Overzicht verdachte locaties

Bron: Geo & Hydro Consulting, 2000

BodemopbouwDe bodemopbouw in de omgeving van de locatie wordt als zeer complex omschreven. In hetalgemeen wordt de bodemstructuur rondom de tankplaat, van 0 tot 50 m –mv., beschreven als eenpakket van scheefgestelde, gestuwde, grove zandlagen met leem- en fijne zandlagen.Door zijn hoge pakking is de ondergrond bovendien met sonderingen niet goed te onderzoeken.

91,1

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A3.2

De hoogte van het maaiveld bedraagt ± 30 m +NAP. Over de hoogte van de grondwaterspiegelworden verschillende uitspraken gedaan, variërend van 10 tot 20 m –mv. Meest waarschijnlijk lijkteen grondwaterspiegel van ca. 15 m –mv.De regionale stromingsrichting van het grondwater is globaal zuid / zuidwestelijk, richting deNederrijn, onder een sterk verhang. De lokale grondwaterstroming kan eventueel beïnvloed zijn doorde aanwezigheid van kleilagen en naburige grondwateronttrekkingen. Daarnaast kunnen lokaal, bovende kleilagen, schijngrondwaterspiegels aanwezig zijn.

VerontreinigingsituatieDe grond is tot 4 m -mv. sterk vervuild met olie, licht met aromaten. De grondverontreiniging strektzich uit tot ca. 16 m –mv. Het grondwater is sterk vervuild tot een diepte van minimaal –55 m -mv.De drijflaag bevindt zich op een diepte van ca. –15 m –mv. en de globale omvang wordt geschat opeen oppervlakte van ca. 1900 m2. Hij bevindt zich deels in de zuidwesthoek van de deellocatie enstrekt zich uit tot buiten de NS-locatie.Ter plaatse van de tankplaat wordt een sterke grond- en grondwaterverontreiniging aangetroffen metminerale olie tot een diepte van 16 m –mv., ter hoogte van de grondwaterstand wordt een drijflaagaangetroffen. Aan de hand van resultaten van de verschillende onderzoeken is de grootte, dikte en hetvolume van de laag bepaald.De verwachting is dat de drijflaag groter is dan wordt beschreven maar minder dik en voornamelijkzal bestaan uit residuair product. Dit en de complexiteit van de bodem maken de drijflaag moeilijk tesaneren en zal waarschijnlijk bepalen of een eindige sanering uitvoerbaar is of niet.

Emissie uit de drijflaag is onbekend en de ondergrens van de pluim die gerelateerd kan worden aan deNS-locatie is onzeker. Daarmee is onduidelijk welk grondwater wel of niet gesaneerd moet worden.Daarnaast is er een kleine kans dat er een zinklaag aanwezig is.

Het onderzoek naar de drijflaag heeft tot nu toe erg veel inspanning gevergd maar heeft nog geenbetrouwbaar en bruikbaar beeld opgeleverd.

Onderstaand figuur 5 geeft in profiel een schematische weergave van de situatie weer.

Figuur 4: Schematische weergave verontreinigingsituatie (geen schaal)

TenderdocumentIn het tenderdocument zijn de volgende vraagstellingen geformuleerd.

A. Kan de drijflaag worden gesaneerd, en zo ja hoe?Gezien de gegeven situatie kan deze informatiebehoefte als volgt verder worden geanalyseerd:1. Kan de bodem worden doorspoeld (hor/vert) met water t.b.v. het saneren van de drijflaag?

Hiervoor moet inzicht worden verschaft in de bodemstructuur op een schaal van cm tot dm inde directe omgeving (5 meter boven en onder de drijflaag, 15 meter rondom de drijflaag). Met

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A3.3

deze bodemstructuur moet kunnen worden vastgesteld of de bodem grindlagen, kleilagenen/of oerbanken (samengedrukte laagjes) bevat en wat daarvan de geometrie is.

2. Vormt de drijflaag één geheel of komt deze voor in hydraulisch ‘onafhankelijke pockets’? Alsde olie nog mobiel is en de drijflaag één geheel vormt, zal de sanering anders wordenaangepakt dan bij losse pockets.

B. Kan uit de drijflaag een pluim ontstaan die een probleem kan gaan vormen.De te beantwoorden vragen zijn:1. Vindt er uitloging plaats vanuit de drijflaag naar het grondwater?

Hiervoor moet inzicht worden verschaft in het verloop van de grondwaterkwaliteit in debodem onder de drijflaag (eerste vijf meter). Er wordt voorgesteld om de grondwaterkwaliteit(in casu gehalte minerale olie en vluchtige aromaten) vast te stellen door metingen opverschillende dieptes uit te voeren. Mogelijkheden zijn metingen in situ en analyse vangrondwatermonsters. Concentraties op het niveau van de tussenwaarde moeten kunnenworden gedetecteerd.

2. Zijn de biologische condities in de bodem gunstig voor natuurlijke afbraak van de pluim?Is het mogelijk om deze vraag te beantwoorden met innovatieve bodemonderzoektechnieken?

Aanbiedingen techniekaanbiedersDe volgende drie partijen hebben een aanbieding voor een demonstratie-onderzoek voor de caseTankplaat ingediend: Fugro, Geomet en GeoDelft.

De volgende innovatieve technieken zijn hierbij inbegrepen:• ROST-sonde• BAT-sonde• SMP-sonde• FFD-sonde• Camerasonde• Spitsmuis• Grondwatermonstersonde.

In Appendix 2 zijn de technische achtergronden van deze technieken nader toegelicht.

Enkele belangrijke aspecten van de aanbieding van de techniekaanbieders zijn:• Het niet met sonderingen doordrukbare deel van het bodemprofiel tot 13 m –mv wordt met een

avegaar voorbewerkt. Dit levert geen bezwaar op voor versmeringen of anderszins beïnvloedingvan de metingen aangezien in het traject waar de avegaar wordt ingezet geen metingennoodzakelijk zijn voor de onderzoeksdoelstelling

• Per dag worden de onderzoeksresultaten geëvalueerd en kan zonodig de onderzoeksopzet van dagtot dag verder worden aangepast aan de waarnemingen

Een bijzondere aspecten van de onderzoeksopzet is de gefaseerde opzet.• Fase 1: verkenningsfase: In deze fase wordt getracht de omvang van de drijflaag vast te stellen en

een beeld te krijgen van de rol die de bodemheterogeniteiten hierin een rol speelt.Er wordt gewerkt in meetraaien met waarnemingspunten met een onderlinge afstand van 1 tot 5m. Per waarnemingspunt met de FFD- en de ROST-sonde de verdeling van de verontreinigingover het profiel in beeld gebracht.De meetdichtheid is zodanig gekozen dat detailinformatie kan worden verkregen over decontinuïteit van de drijflaag en over heterogeniteiten op schaal die van belang is voor deonderzoeksvraag. Door in meerdere profielen te meten kan de betrouwbaarheid van dezewaarnemingen worden vergroot en de begrenzing van de drijflaag mogelijk worden vastgesteld.

• Fase 2: Detailwaarnemingen drijflaag. Met doelgerichte waarnemingen op enkele kenmerkendeplaatsen in de drijflaag worden specifieke waarnemingen uitgevoerd.Met de camerasonde en ongeroerde dieptemonsters wordt onderzocht of de drijflaag uit een

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A3.4

geheel bestaat (zelfde product) danwel uit meerdere pockets. Met ongeroerde monsters(spitsmuis) kan een karakterisatie van de drijflaag worden uitgevoerd.

• Fase 3: Monstername grondwater op kenmerkende posities onder drijflaag. Op basis van fase 2wordt per kenmerkend deel van de drijflaag een 'niet door ingrepen'-beïnvloed grondwatermonstergenomen van grondwater onder de drijflaag.

Door de inzet van innovatieve technieken kan deze aanpak binnen relatief kort tijdsbestek wordenuitgevoerd. Doordat bovendien per dag de onderzoeksresultaten kunnen worden geëvalueerd kan deonderzoeksopzet van dag tot dag verder worden aangepast aan de waarnemingen Op deze wijze kande doelmatigheid van het onderzoek worden verhoogd.Vooral gegeven het korte tijdsbestek waaronder het treinbaanvak onder de zwareveiligheidsomstandigheden vrij kan worden gegeven, is dit een zeer groot voordeel.

Gunning en contractIn opdrachtbrief zijn twee de volgende twee bijzondere aanvullingen opgenomen:1. 'go/no go'-beslismoment: de uitvoering van het bodemonderzoek wordt na de eerste dag een

'go/no go'-beslismoment opgenomen. Op dit beslismoment wordt op basis van de verwachtingover de slagingskans besloten of voortgang van het bodemonderzoek zinvol is.Als wordt besloten het bodemonderzoek niet voort te zetten wordt een vastgesteld bedraguitgekeerd.

2. 'bonus-malusregeling: de uitvoerende partijen krijgen vergoed de gemaakte projectkosten,verminderd met de eigen bijdrage van de uitvoerende partijen aan het project van 30% envermenigvuldigd met een bonus/malus-percentage dat wordt berekend conform vastgesteldeprestatieregels.De belangrijkste reden om deze regeling voor deze case toe te passen is bij deze bijzondere nietallerdaagse wijze van samenwerken de techniekaanbieders te stimuleren het 'onderste uit de kan'te halen voor deze bijzondere onderzoeksdoelstelling van het demonstratieproject.De prestatieregels hadden met name betrekking op de volgende kenmerken: verticaal detail,informatiekwaliteit / onderlinge consistentie en de slagingskans.

Resultaat bodemonderzoekHet veldonderzoek is uitgevoerd in de periode van 19 tot en met 26 november 2001.In Tabel 9 is aangegeven welke technieken zijn aangeboden en uiteindelijk toegepast.

Tabel 9 Aangeboden en toegepaste technieken

Fase Techniek Geoffreerd Uitgevoerd1 FFD 16 stuks van 17 m 152 ROST 3 tot 20 m 3 tot 20 m en 1 minder diepe

Camera 3 2, op derde locatie was het zand te dicht voor desondering om op diepte te komen

Spitsmuis/soil sampler

3 3

3 BAT/Grondwatersonde

3 locaties, 3 dieptes 3 locaties, op 1 diepte

Onderstaand wordt per onderzoeksvraag wordt onderstaand ingegaan op de resultaten van hetonderzoek.

Kan de bodem worden doorspoeld (horizontaal en verticaal) met water t.b.v. het saneren van dedrijflaag?

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A3.5

Voor het beantwoorden van deze vraag zijn van belang de doorlatendheid van de betreffendebodemlaag en locale verschillen hierin.

De beschikbare informatie van 11 onderzochte locaties bij Tankplaat Arnhem geeft aan dat hetrelevante bodempakket voornamelijk uit matig tot zeer vast gepakt matig grof en matig fijn tot siltigzand bestaat met wisselende doorlatendheid. Van enkele monsters van het matig grove materiaal isvastgesteld dat het een goede doorlatendheid heeften uit de waarnemingen van de camerasonde blijktdat het fijn gepakte siltige zand veel gasbellen bevat, hetgeen wijst op minder goede doorlatendheid.De variatie in de sondeerwaarden en de waterspanningen duiden op verspreid voorkomen van matigtot slecht doorlatende silt- en kleilaagjes, met een dikte van enkele decimeters tot meer dan een meter.Gezien de over afstanden van 4 tot 5 meter sterk wisselende waarnemingen van de bodemopbouwwordt geconcludeerd, dat deze slecht doorlatende lagen over niet meer dan één of enkele meters eendoorlopend geheel vormen. Dit is in lijn met de geologische genese van dit zandpakket (ijsgestuwdriviersediment).

Gezien de verschillen in laagopbouw die over zeer korte afstand worden waargenomen, lijkt het opbasis van de momenteel voorliggende gegevens niet mogelijk om door eenvoudige interpolatie tekomen tot een model van de verschillende bodemlagen.

Vormt de drijflaag één geheel of komt deze voor in hydraulisch ‘onafhankelijke pockets’?Met de FFD sonderingen is de ligging en dikte van de drijflaag in beeld gebracht. De gemeten diktevan de drijflaag varieert van ca. 1,0 m tot 2,4 m.Uit de ROST sonderingen zijn vergelijkbare getallen afgeleid.Uit de interpretatie van de beelden van de camera sonde kunnen geen conclusies getrokken wordenomtrent de dikte van de drijflaag. In tegenstelling tot de veronderstelling van Geodelft heeft deoliedrijflaag geen sterk donkerbruine kleur. In de monsters uit de door Geomet in 2000 verrichteboringen was een licht groene doorzichtige fase te zien. Deze was als zodanig niet met decamerasonde waar te nemen.

Er is sprake van een niet geheel abrupte overgang van een waterfase naar overheersend oliefase. Dezeovergang is te omschrijven als een smeerzone.

Uit de fluctuaties in meetuitslag van de FFD-sonderingen blijkt dat er geen sprake is van eenaaneengesloten oliefase met een zelfde verzadiging. Binnen de drijflaag varieert de verzadiging vande bodem met olie namelijk zeer grillig. Dit blijkt niet alleen uit het grillige responspatroon van deFFD-sonderingen maar ook uit de gasbellen die met de camerasonde op verschillende plaatsen zijnwaargenomen en de verschillen in conusweerstand duidend op plaatselijke sterke pakking van hetzand.

Uit het golflengteverdelingspatroon van de ROST-sonderingen kan worden afgeleid dat desamenstelling van de olie in de drijflaag min of meer uniform is. Het verkregen patroon komt globaalovereen met dat van diesel.Er is geen systematisch verschil tussen de bovenkant en de onderkant van de drijflaag

Vindt er uitloging plaats vanuit de drijflaag naar het grondwater?Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het volgende onderzoek uitgevoerd• Drijflaag: er zijn grond en grondwatermonsters (olie) genomen uit de drijflaag (spitsmuis sonde

en soilsampler). Van deze monsters is een oliekarakterisatie gemaakt (door TTE en de TUTwente) Hierbij is naast de samenstelling van de olie in de grond de samenstelling van de emissienaar de waterfase, die middels een uitloogproces wordt gecreëerd, bepaald. Deze emissie uit dewaterfase zegt iets over de potentiële uitloging.

• Onder de drijflaag en smeerzone: met behulp van de BAT sampler zijn monsters genomen vanhet grondwater dicht onder de drijflaag. De samenstelling van het grondwater dicht onder dedrijflaag zegt iets over de uitloging die recentelijk heeft plaatsgevonden.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A3.6

Uit de monsters die met de BAT-sampler zijn genomen blijkt dat binnen een meter onder de drijflaagoliegehaltes van ca. 1800 tot ca. 2800 ug/l gemeten worden.NB. Over de exacte afstand tussen de onderzijde van de drijflaag en de diepte waarop hetgrondwatermonster genomen is, is moeilijk meer te zeggen, aangezien uit de verschillende FFD enROST sonderingen per locatie duidelijk is dat het exacte niveau van de onderzijde van de drijflaagover korte afstand (ca. 1 m) ca. 0,5 m kan verschillen.

Zijn de biologische condities in de bodem gunstig voor natuurlijke afbraak van de pluim?Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn de met behulp van de BAT sonde verkregengrondwatermonsters relevante analyses uitgevoerd. De temperatuur, de redox potentiaal en hetzuurstofgehalte zijn direct in het veld met behulp van een multimeter bepaald. De overige analyseszijn uitgevoerd in een laboratorium.

Bij de meting van de redox potentiaal en het zuurstofgehalte deed zich een praktisch probleem voor:de elektrodes van de multimeter pasten niet door de nauwe hals van de monsterflesjes van het BATsysteem. Het monster is daarom eerst overgeschonken in een flesje met ruimere hals, waarna directgemeten is.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Appendix 4 Case Leparo

Basisinformatie locatie5

Geografische en geologische situatieHet Leparoterrein is gesitueerd aan de Theemsweg te Rozenburg (zie Figuur 5). Het terrein heeft eenoppervlakte van circa 110 m x 200 meter. Het terrein zal in de nabije toekomst overdragen wordenvan de huidige gebruiker aan de eigenaar, het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam. In dit kader wilde eigenaar dat op kosten van de huidige gebruiker het terrein gesaneerd wordt voordat de overdrachtplaatsvindt.

Figuur 5: Ligging Leparo-terrein

Op het terrein staat een loods van circa 40 m x 100 m (gespikkeld in figuur aangegeven). Teneindeook in de loods zelf bodemonderzoek uit te kunnen voeren, is de stelconvloer uit de loods verwijderd.Samengevat bestaat de bodemopbouw uit overwegend zandige lagen van de Westlandformatie metsiltige kleilagen. Vanaf het maaiveld tot een diepte van circa NAP –0.20 m is er een opgespoten laagvan hoofdzakelijk zand aanwezig. De in de Westlandformatie aanwezige kleilagen zijn op devolgende dieptes aangetroffen:1. circa NAP -0.20 m tot NAP -4.20 m: klei, siltig tot sterk siltig met zandige zones2. circa NAP -7.40 m tot NAP -7.80 m: idem3. circa NAP -8.20 m tot NAP -10.0 m: klei, zandig tot zand, kleiïg4. circa NAP -25 m tot een onbekende diepte: Kedichem klei

De hoogte van het maaiveld is NAP +5.20 m, het grondwater bevindt zich op een diepte van circaNAP + 3.70 m.

5 Eindrapportage van het onderzoek op de locatie Case Leparo: Demonstratie kennisoverdracht van innovatievebodemonderzoektechnieken, Case Leparo, november 2002, CO-404790/29, GeoDelft, Fugro, Millvision,GeoMet

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A4.2

VerontreinigingssituatieIn het verleden werd de loods gebruikt voor opslag van chemische stoffen door ICI. In de loop van dejaren hebben in de loods verschillende stoffen opgeslagen gelegen, variërend van (chloorhoudende)oplosmiddelen, alifatische en aromatische koolwaterstoffen, hogere alcoholen, alifatische aminen,gewasbeschermingsmiddelen, weekmakers tot pigmenten en kleurstoffen.In totaal zijn in verschillende onderzoeken ca. 30 boringen tot 0,5 m – MV gezet, enkele boringen tot2 m –MV en 3 boringen tot 7 m –MV. Daarnaast is een tiental peilbuizen geplaatst, waarvan demeeste het ondiepste grondwater aansnijden. In de verschillende studies zijn verschillendeanalysepakketten toegepast. Tevens is in 1997 een aantal bodemluchtmetingen (PID: Photo IonisatieDetector) uitgevoerd.De verschillende onderzoeken zijn globaal met elkaar in overeenstemming, maar niet in detail. Ditwijst erop dat de vervuiling een heterogeen karakter heeft waardoor de aan de hand vangrondmonsters geobserveerde concentraties over korte afstand kunnen verschillen. Fouten in hetonderzoek en vooral de spreiding in de resultaten van de chemische analyses kunnen ook hetheterogene karakter veroorzaken.

GrondIn reeds uitgevoerd onderzoek is een sterk verhoogd gehalte aan per (en tri) aangetoond in 2 boringenen een licht of matig verhoogd gehalte in een aantal andere boringen. Het gebied van de per-bodemverontreiniging is aangegeven in figuur 6.Tevens is in een drietal boringen een verhoogd zinkgehalte aangetroffen. In twee van deze drieboringen is ook verhoogd koper aangetroffen en in 1 boring tevens een verhoogd nikkel- enloodgehalte. De locaties zijn weergegeven in deze figuur. Het tot nu toe uitgevoerde onderzoek heeftzich vooral beperkt tot de ophooglaag. Het is onbekend of er sprake is van een zaklaag die als bronmoet worden beschouwd. Dit lijkt overigens onwaarschijnlijk omdat alle vervuiling zich in debovenste 3 m bevindt en in enkele dieper genomen monsters nabij het meest vervuilde gebied geenverontreiniging is waargenomen.De bodemluchtanalyses zijn rond de ingang van de loods uitgevoerd en vertonen een sterkeconcentratie net buiten de ingang van de loods met daaromheen sterk afnemende concentraties.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A4.3

Figuur 6: Onderzoeksterrein met verontreiniging grond, grondwater en zware metalen.

waarin:S/detectie : meetwaarde onder streefwaardeS<ver.<I : meetwaarde tussen streef- en interventiewaarde>I : meetwaarde boven interventiewaarde

GrondwaterIn een vijftal peilbuizen is een verhoogd tri- en pergehalte en verhoogd cis en vinylchloride (alleendieper dan 5,5 m) aangetroffen. De omvang van de pluim is in horizontale richting enigszins, maarnog niet voldoende nauwkeurig vastgesteld. Figuur 6 laat de locatie van degrondwaterverontreiniging zien.Een grondwatermonster van een diepte van 18 m -mv bleek tot boven de interventiewaardeverontreinigd met cis 1,2-dichlooretheen. Kruisverontreiniging als oorzaak van deze diepeverontreiniging wordt niet uitgesloten.De grondwaterverontreiniging suggereert dat er naast het “brongebied” bij de ingang van de loodsook een ander brongebied (grondverontreiniging die emissies naar het grondwater opleveren) zoukunnen zijn, bijvoorbeeld in het zuidelijk deel van de loods.

Tenderdocument

ProbleemanalyseHet centrale probleem is dus de keuze van de saneringsvariant op technische, financiële enmilieuhygiënische gronden. Een overzicht van varianten waaruit moet worden gekozen is in deonderstaande tabel weergegeven.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A4.4

Tabel 10: Mogelijke scenario’s voor saneringsaanpak

Scenario’sNr. Zaklaag Alleen afbreekbare

stoffen

Saneringsvarianten

I Aanwezig Ja Bron: ontgraven, co-solvent flushing, chemischeoxidatiePluim: natuurlijke afbraak, n.a. gestimuleerd

II Niet-aanwezig JaBron: in situ sanering dmv perslucht- of

stoominjectie in combinatie met bodemluchtextractie

Pluim: natuurlijke afbraak, n.a. gestimuleerdIII Aanwezig Nee, ook niet-

afbreekbareBron: ontgraven, colvent flushing, chemische

oxidatiePluim: smart pump&treat

IV Niet-aanwezig Nee, ook niet-afbreekbare

Bron: in situ sanering dmv perslucht- of stoominjectie in combinatie met bodemluchtextractie

Pluim: smart pump&treat

InformatiebehoefteOm een goede keuze te kunnen maken uit de voorgeselecteerde saneringsvarianten isbodemonderzoek noodzakelijk. In Tabel 11 is vastgesteld welke informatiebehoefte volgt uit deprobleemstelling. Tevens is aangegeven welke eisen worden gesteld aan de te verzamelen informatieomdat deze eveneens samenhangen met de probleemstelling. Zo is de nauwkeurigheid waarmee deomvang van de pluim zou moeten worden vastgesteld voor het ontwerp van een pluimaanpakgebaseerd op natuurlijke afbraak (kosten hangen samen met monitoringinspanning) anders danwanneer zou worden gekozen voor smart pump&treat (kosten hangen af van dimensioneringonttrekkingssysteem).

Tabel 11 kan ook als referentie dienen op basis waarvan de kosten kunnen worden geraamd diegemoeid zijn met het onderzoek als alleen traditionele technieken zouden worden ingezet.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Tabel 11: Eisen aan de verschillende onderzoeksvragen

Bron PluimOnderzoeksvragen

Ontgraven Chem. OxidatieSparging/Extractie

StoominjectieCo-solvents

NApump&treat

NA+Scherm

1 Zijn er nog meer CKW-bronnen ? ++ ++ ++ ++ ++2 Contour brongebied [m] ++ [1m] ++ [1-5m] + [2-10m] n.v.t. n.v.t.

3 Samenstelling bron (microchemie) n.v.t + ++ 0 04 Concentratieverloop bron 0 ++ + + +5 Diepte brongebied [m]

Welke waarde als grens++ + + 0 0

6 Samenstelling pluim(microchemie) n.v.t n.v.t n.v.t ++ ++7 Massa in bron 0 ++ ++ + +8 breedte contour pluim [m] n.v.t. n.v.t. n.v.t. + [10-20m] ++[2-5m]9 lengte contour pluim n.v.t. n.v.t. n.v.t. ++ [10-25m] ++ [5-10m]10 Macrochemie Waar wil je dat weten n.v.t + + ++ ++11 Organisch koolstof Waar wil je dat weten n.v.t + ++ ++ +12 Aanwezigheid niet-afbreekbare stoffen n.v.t. n.v.t. n.v.t. ++ ++13 Concentratieverloop pluim n.v.t. n.v.t. n.v.t. ++ ++14 Aanwezigheid en Omvang zaklaag + ++ ++ 0 015 Aanwezigheid slechtdoorlatende lagen inclusief

3D beeld++ ++ 0 0

16 Doorlatendheid lagen n.v.t ++ ++ ++ ++17 Snelheid horizontale verspreiding grondwater n.v.t. n.v.t. + + +

waarin:[xx] gewenste nauwkeurigheid++ heel belangrijk+ belangrijk0 minder belangrijk

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A4.6

Verder is er een stroomschema ontwikkeld dat de volgorde aangeeft waarin de verschillendeonderzoeksvragen van belang zijn (zie Figuur 7). Het is gebaseerd op de redeneergang om te komentot de keuze van een saneringstechniek. Dit stroomschema bestaat uit stap A t/m H en is hieronderweergegeven. Indien dit stroomschema in deze volgorde wordt doorlopen, wordt voorkomen datinformatie wordt verzameld die niet in het belang is voor de oplossing van de problematiek. Ditschema zal, normaal gesproken, tot een doelmatige onderzoeksopzet leiden.

Figuur 7: Stroomschema volgorde onderzoeksvragen

A. Bevat de bodem ook niet-afbreekbare verontreinigingen?Met het antwoord op deze vraag kan worden vastgesteld welke saneringsvarianten wel/niet haalbaar zijnvanuit het oogpunt van de verontreinigingOnderzoeksvraag 12. Herbemonsteren bestaande peilbuizen en analyseren op uitgebreid pakket.Antwoord: ja Antwoord: neeGa gewoon verder maar stel niet de onderzoeksvragen dieverband houden met NA als saneringsvariant (10) in blok F

Ga gewoon verder.

B. Zit de onderzijde van de bron zo diep dat ontgraven technisch problematisch is??Ontgraven kan technisch problematisch worden bij te grote diepte (orde 4 m ?).Onderzoeksvragen 5 en 14Antwoord: ja Antwoord: neeOntgraven is nu geen optie meer.Ga verder met D.

Ga verder met C

C. Is er sprake van een enkel brongebied?Als er meerdere kleinere bronnen zijn is ontgraven mogelijk niet aantrekkelijk.Onderzoeksvraag 1: Zijn er meerdere bronnen?Antwoord: ja Antwoord: neeGa verder naar D en daarna naar E etc. Ga verder naar D.D. Is de potentie van de bron zodanig dat een bronaanpak nodig is om de pluim beter te kunnenbeheersen?Als dit niet zo is hoef je de bron niet apart aan te pakken, of kun je besluiten kleinere bronnen te latenzitten.Onderzoeksvragen: 2, 3, 4 en 7.Antwoord: ja Antwoord: neeEen aparte bronaanpak is noodzakelijk.Voor de selectie van de techniek voor bronaanpak moetennaast bovengenoemde vragen ook 10, 11, 13, 15 en 16worden beantwoord.Ga vervolgens verder met E.

Een aparte bronaanpak is nietnoodzakelijk.Ga verder met E.

E. Wat zijn de eigenschappen van de pluimVan belang voor de dimensionering van pluimmaatregelen en het opstellen van deel F.Onderzoeksvragen: 6, 8, 9 en 13.Ga hierna verder met F.F. Is de chemie van de (bodem t.p.v. de pluim) geschikt voor NA?Van belang voor de vraag of een NA-gebaseerde aanpak van de pluim haalbaar is.Onderzoeksvraag 10.Antwoord: ja Antwoord: neeNA-gebaseerde varianten voor de pluim zijn haalbaar. Gaverder met G.

NA-gebaseerde varianten voor de pluimzijn niet haalbaar. Ga verder met G.

G. Hoe vindt verspreiding in het holocene en pleistocene pakket plaats?Afhankelijk hiervan bepaal je de meest gunstige bemonsteringspunten in diepere pakketten.Onderzoeksvragen: 15, 16 en 17.Ga verder met H.H. Is het watervoerend pakket al verontreinigd en zo ja hoe zal de pluim zich ontwikkelen?Is een pluimaanpak (nu al) nodig en hoe ziet die er uit?Onderzoeksvragen: 10 en 17.

Informatiebehoefte over het dieper pakket in het kader van het WELCOME projectHet SKB heeft aan het consortium verzocht om met het DIB-project aan te sluiten op hetWELCOME-project. De relevante doelstelling van het DIB-project voor het WELCOME project is

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A4.7

het bepalen van het natuurlijk afbraakpotentieel van het diepere pakket (tussenzandlaag op 10 – 25 mdiepte en het watervoerend pakket op >25 m diepte) in het Rijnmondgebied. Dit wordt bereikt door opverschillende locaties het afbraakpotentieel te bepalen, waar onder het Leparo-terrein.

In het algemeen kan het bepalen van de omstandigheden voor natuurlijke afbraak op basis vanveldmetingen op verschillende manieren:• Aan de hand van concentratietrends van verontreinigingen (uitgangs- en afbraakproducten) in de

tijd;• Aan de hand van (veranderingen van) geochemische omstandigheden.

Omdat op de locatie niet bekend is of en waarmee (Chloorethenen of BTEX) het diepere pakketvervuild is zal de afbraakpotentie in ieder geval gemeten moeten worden aan de hand van deredoxparameters, dit betreft de concentraties van: zuurstof, nitraat, ijzer, sulfaat, sulfide en methaan.Het concentratiebereik van deze stoffen is sterk verschillend per locatie, maar bevindt zich in devolgende range: zuurstof: 0-20 mg/l; nitraat: 0-100 mg/l; ijzer: 0-50 mg/l, sulfaat: 0-500 mg/l, sulfide:0-10 mg/l en methaan: 0-20 mg/l.

Daarnaast zullen op plaatsen waarvan bekend is, of waarbij een sterk vermoeden bestaat dat erverontreiniging aanwezig is, ook gemeten worden op de relevante verontreinigingen enafbraakproducten. Voor chloorethenen zijn dit: PER, TRI, CIS, VC, etheen en ethaan, en voor BTEXzijn dit: benzeen, tolueen, ethylbenzeen, en xylenen. Aangezien de concentraties in het diepe pakketover het algemeen lager zijn dan in het ondiepe pakket, moet rekening worden gehouden metconcentratiebereik van maximaal 1000 µg/l.

Verder is op dit moment niet bekend in welke mate de Natuurlijke Afbraak-parameters ruimtelijkvariëren. Naar verwachting zullen 5-10 ruimtelijk goed verdeelde metingen voldoende zijn voor dekarakterisatie van het diepe grondwater op het Leparo-terrein (2,1 ha).

Aanbiedingen techniekaanbiedersInTabel 12 wordt een overzicht gegeven van de in te zetten technieken gekoppeld aan deonderzoeksvragen. Niet alle vragen worden in dit onderzoek beantwoord, maar het is een voorbeeldvan technieken waarmee de onderzoeksvragen beantwoord kunnen worden.

Tabel 12: Inzet technieken gekoppeld aan onderzoeksvragen

Onderzoeksvraag TechniekA 12 Bevat de bodem ook niet afbreekbare verontreinigingen? NIR

[eventueel m-gwms]B 5, 14 Zit de onderzijde van de bron zo diep dat ontgraven

technisch problematisch is?MIP, SMP

C 1 Is er sprake van een enkel brongebied? NIR[eventueel MIP, SMP]

D 2, 3, 4, 7 Is de potentie van de bron zodanig dat een bronaanpak nodigis om de pluim beter te kunnen beheersen?

MIP, SMP, NIR

E 8, 9, 13 Wat zijn de eigenschappen van de pluim? m-gwmsF 10 Is de chemie van de bodem t.p.v. de pluim geschikt voor

natuurlijke afbraak?m-gwmsspitsmuis

G 15, 16, 17 Hoe vindt verspreiding in het holocene en pleistocene pakketplaats?

MIP, SMP

H 10, 17 Is het watervoerend pakket al verontreinigd en zo ja hoe zalde pluim zich ontwikkelen?

MIP, SMP, m-gwms

waarin:NIR : Nabij Infra RoodMIP : Membrane Interface ProbeSMP : Soil Moisture Probem-gwms : Multi Grondwatermonstersonde

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A4.8

De in Tabel 10 vermelde mogelijke scenario’s voor de saneringsaanpak zijn door beperkte financiëlemiddelen beperkt tot de vragen:• is er al dan niet sprake van een zaklaag (onderzoeksvraag 14)• zijn er al dan niet niet-afbreekbare stoffen aanwezig (onderzoeksvraag 12)

Voorts is er ook gekeken naar de macrochemie voor het bepalen van NA-potentie.

Hieruit volgend zijn de volgende innovatieve meettechnieken aangeboden:• MIP-sonde;• SMP-sonde;• NIR-meetsysteem;• Multigrondwatermonstersonde;• Spitsmuisboring.

De twee laatst genoemde technieken zijn niet echt innovatief maar worden ingezet ter aanvulling vande benodigde informatie.De innovatieve bodemonderzoektechnieken worden ondersteund door traditioneel bodemonderzoeken klassieke chemische analyses.

Indien bovenstaande onderzoeksvragen beantwoord zouden moeten worden met alleen traditioneletechnieken, met name die zich richten op de verspreiding van de verontreinigingen en deaanwezigheid van meerdere brongebieden, zou zeer veel en kostbaar onderzoek nodig zijn. Er zoudenbijvoorbeeld veel en diepe boringen uitgevoerd moeten worden, aangevuld met velelaboratoriumbepalingen. Juist hierbij loont de inzet van innovatieve technieken.In Tabel 13 wordt dit nader toegelicht per voorgestelde techniek.

Tabel 13: Meerwaarde innovatieve technieken voor de case Leparo

Techniek Meerwaarde voor de case LeparoMIP / SMP Met een MIP-sondering kan in één verticaal een snelle screening worden uitgevoerd op

vluchtige organische verontreinigingen. De MIP geeft een relatief nauwkeurig beeld waar enwelke verontreinigingen aanwezig zijn en geeft tevens een indruk van de bodemopbouw(conusweerstand en kleef). Metingen met de SMP leveren een meer indirecte beeld op over deaanwezigheid van verontreinigingen in de bodem aangezien de techniek de meetwaarde afleidtuit de verandering van de diëlektrische constante. De SMP geeft wel een continu beeld in deondergrond, puur productlagen en zoet/zout-overgangen zullen door een andere weerstand“zichtbaar” worden. Een combinatie van een snellere SMP-sondering met een meernauwkeurige MIP-meting kan een effectieve screening opleveren.De grote waarde van de inzet MIP/SMP ligt in geval van deze case op het gebied van rapid siteassesment en dynamisch meten. Ter plaatse kan de onderzoekstrategie op basis van netverkregen gegevens worden aangepast aan nieuwe inzichten.

NIR De NIR is ingezet 'contrareferentie om de monsters afkomstig van de handboringen enspitsmuisboringen .De ontwikkeling van de NIR vertoont een duidelijke progressie. Voor een snelle in-situkartering, zonder analyse van bodemmonsters, lijkt dit een goede methode om een groot terreinof systematisch of dynamisch te verkennen (via het testen van (handmatig) opgeboordmateriaal) en zo een indruk te verkrijgen over de totale omvang van het milieuprobleem aan deoppervlakte. Een andere potentie is het gebruik tijdens saneren: is de grond die afgegravenwordt nog verontreinigd? Dit Leparo-project levert met name de beheerder van het Rotterdamshavengebied de mogelijkheid deze methodiek op zijn merites te beoordelen. Op dit moment iser een ontwikkeling gaande om het NIR-meetsysteem in een wegdrukbaar apparaat in tebouwen; nu is er alleen een laboratoriumopstelling beschikbaar, als gevolg waarvan ervoorlopig toch monsters ter analyse genomen moeten worden. De ontwikkeling van eenwegdrukbaar NIR-meetsysteem bevindt zich momenteel in de evaluatiefase.

m-gwms De multi-grondwatermonstersonde (m-gwms) neemt tijdens één wegdrukoperatie meerdere

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A4.9

grondwatermonsters op een milieuchemisch verantwoorde wijze. Ten opzichte van detraditionele peilbuis kan relatief snel een monster op diepte worden genomen. Het grondwaterwordt in een glovebox in een stikstofomgeving opgevangen in monsterflessen.Om het gedrag van verontreinigingen in de bodem te kunnen voorspellen is het nodig om debodemcondities te bepalen. Voor natuurlijke afbraak is het van belang te weten wat deoxidatietoestand van de bodem is. Macroparameters zoals, zuurstof, nitraat, ijzer, sulfaat,sulfide, methaan zijn hierbij belangrijk. De samenstelling van het grondwater geeft een beeldvan welke reacties er kunnen plaatsvinden en of er natuurlijke afbraak van gechloreerdeverbindingen. Dit in combinatie met het gehalte in de bodem aan organisch stof(beschikbaarheid van substraat), ijzer [III] (beschikbaarheid van elektronenacceptoren) enzware metalen (remming van biologische omzettingsprocessen).

Resultaat bodemonderzoekDe veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd van 17 juni 2002 tot en met 21 juni 2002.Het onderzochte gebied heeft een oppervlakte van circa 1.500 m2.

Tabel 14: overzicht uitgevoerde metingen

Techniek Aantal Diepte (gemiddeld, indicatief)MIP 12 6 á 7 en 26 m –mvSMP 6 11 m –mvNIR 11 3 en 18 m –mvMultigrondwatersonde 4 20 m –mvSpitsmuisboring 3 18 m –mvHandboringen 8 3 m –mvChemische analyses(laboratorium)

18

Onderstaand wordt per onderzoeksvraag wordt onderstaand ingegaan op de resultaten van hetonderzoek.

Aanwezigheid van een zaklaagOp basis van de in dit rapport vermelde resultaten kan geconcludeerd worden dat in één van de tweediepe MIP-sonderingen kleine pieken op dieptes van MV-14 meter, MV-17 meter en tussen MV-24meter en MV –26 meter zijn geregistreerd die waarschijnlijk duiden op de aanwezigheid van eenzaklaag (alhoewel er geen sprake is van puur product kan er toch worden gesproken van eenaccumulatie van verontreinigingen op deze dieptes), hetgeen ook wordt ondersteund door deresultaten van de grondwatermonsters van deze locatie. De in deze grondwatermonsters aangetroffenvluchtige gechloreerde koolwaterstoffen worden voor het grootste deel niet teruggevonden in despitsmuismonsters. In het grondwater wordt een concentratie aan cis-dichlooretheen van 7 mg/lgevonden, in de spitsmuismonsters wordt omgerekend een concentratie van 1 mg/l gevonden. Dit ismogelijk te wijten aan de heterogeniteit van de bodem. De grondmonsters zijn grofweg op een meterafstand van de grondwatermonsters genomen. Vervluchtiging van de verontreiniging is ook eenmogelijke foutenbron. Dit geldt zeker voor de verontreiniging vinylchloride. Dit is dan een duidelijkpluspunt van de toepassing van MIP-sonderingen ten opzichte van de conventionele methode vanmonstername en beproeving in het laboratorium.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A4.10

Figuur 8: Voorbeeld van 3-D beeld van meetresultaten van MIP

Aanwezigheid van niet afbreekbare stoffenOp basis van metingen in het grondwater kan worden vastgesteld of de bodemomstandighedengeschikt zijn voor natuurlijke afbraak. Aan de hand van afbraakproducten en concentraties vanuitgangsverontreinigingen kan snel een inzicht worden verkregen van die omstandigheden.Daarnaast kan op basis van geochemische parameters worden vastgesteld of de bodem potentie heeftvoor natuurlijke afbraak In het bijzonder wordt dan gekeken naar de concentraties van nitraat, ijzer(II), sulfide, DOC en methaan in het grondwater. Dit kan nog worden uitgebreid met mangaan, sulfideen nitriet. De geochemische parameters zijn in dit onderzoek niet meegenomen.

Uitgaande van de analyseresultaten van de monsters van de handboringen kan worden afgeleid dat erin de bovengrond niet-afbreekbare stoffen aanwezig zijn. De concentraties zijn echter in alle gevallenlager dan de streefwaarde, zodat de hieraan verbonden problemen beperkt zullen zijn. In één geval(monster 8, locatie ROZ 11, 2m-MV) gaat de kwikconcentratie (0.19 mg/kg d.s.) richting destreefwaarde (0.3 mg/kg d.s.), voor de overige stoffen en monsters zijn alle gemeten concentratiessignificant lager dan de streefwaarde.

Uitgaande van de analyseresultaten van de diepe grondwatermonsters van locatie ROZ9 kan wordenvastgesteld dat de omstandigheden voor reductieve dehalogenering gunstig zijn. Deuitgangsverontreinigingen Per en Tri worden niet in de tussenzandlaag (10 m-MV tot 25 m-MV)aangetroffen. Wel vindt er een ophoping plaats van cis-dichlooretheen en vinylchloride. Op de diepteMV – 17 m en – 22 m worden ook hoge concentraties ( > 1 mg/l) methaan aangetroffen. Dit wijst opmethanogene condities in het grondwater wat gunstig is voor de afbraak van Per en Tri. Tevens wordtop de diepte MV – 17 m een verhoging van de etheen- en ethaanconcentratie in het grondwaterwaargenomen, wat wijst op een verdergaande dehalogenering.

De concentraties aan metalen gemeten in de diepe grondmonsters vallen alle onder de streefwaarde.Alleen in het geval van het grondmonster ROZ9 MV – 21 m, wordt aan nikkel een lichte verhogingt.o.v. de streefwaarde aangetroffen. In dit grondmonster worden, vergeleken met de twee ondieperemonsters, de hoogste concentraties aan metalen gemeten. In de grondmonsters worden geenconcentraties gemeten die de bacteriële afbraak mogelijk zouden kunnen remmen. Voor lood wordt

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A4.11

pas bij een concentratie van ver boven de interventiewaarde problemen verwacht op de bacteriëlepopulatie. Dit geldt in grote lijnen ook voor de concentraties kwik, koper arseen en zink6.

Alhoewel er van het diepere grondwater geen DOC-gehaltes zijn bepaald, kan op basis van degemeten gloeiverliesgehaltes (organische stof) in de gestoken grondmonsters toch een kwalitatieveuitspraak over de potentie voor reductieve dehalogenering worden gedaan. Zo is in één van de driediepe spitsmuismonsters een organischstofgehalte van 3.7% gemeten (ROZ09, 14.0-14.5 m-mv). Inde overige twee monsters (diepere grondlagen) is een laag organischstofgehalte van minder dan 1%gemeten. Hieruit kan worden afgeleid dat op die locatie op een diepte van 14.0 tot 14.5 m-MV, geziende aanwezigheid van organisch stof, ook om deze reden de omstandigheden voor natuurlijke afbraakgunstig zijn. In de diepere grondlagen zijn de omstandigheden voor natuurlijke afbraak naarverwachting minder gunstig.

Wellicht dat deze info van waarde kan zijn voor het Welcome project. Het Welcome project richt zichop de afbraakpotentie in de diepere grondlagen. Teneinde hier informatie over te kunnen leverenrichtte een deel van dit onderzoek op de diepere grondlagen.

Evaluatie caseOnderstaand is per innovatieve techniek een evaluatie gegeven van de resultaten van de inzet van dezetechniek voor deze specifieke case.

Tabel 15: Evaluatie MIP-metingen

DetectiegrenzenZoals in hoofdstuk 3.2.1 is beschreven moet het MIP-meetsysteem gezien worden als een screening toolwaarmee organische verbindingen kunnen worden gedetecteerd. Echter door verschillende oorzaken is hetmoeilijk een correlatie tussen de output van de MIP-detectoren en het feitelijke verontreinigingniveau is teleggen. De detectiegrens van het MIP-meetsysteem is afhankelijk van het type MIP-detector en specifiekeomstandigheden, zo is de FID-detector relatief ongevoelig. Vanaf een output van 5 mV is deze significant,hetgeen overeen komt met ongeveer 50 ppb. In de praktijk wordt een veilige detectiegrens van ongeveer 100ppb aangehouden. De verwachting is dat deze detectiegrens niet verlaagd kan worden door nieuwetechnieken en/of uitvoeringsmethoden.Er wordt een globaal onderscheid aangehouden van de mate van verontreiniging:Licht verontreinigd: < 1 ppmMatige verontreinigd: 1-10 ppmSterk verontreinigd 10-100 ppmZeer sterk verontreinigd > 100 ppmProductie en kostenDe snelheid van een MIP-sondering is iets lager dan van een normale sondering. Waar bij een normalesondering een productie van ongeveer 100 tot 150 meter per dag gehaald kan worden, wordt met een MIP-sondering een snelheid van 60 tot 90 meter per dag gehaald. De mobilisatieduur bedraagt 2 tot 3 uur. In hetgeval van het DIB-project heeft, onder meer door een slecht functionerende kleefmantel, die vervangen moestworden, de mobilisatie enkele extra uren geduurd.De tijdsduur benodigd om van meetpunt te wisselen bedraagt ongeveer een half uur. In deze tijd moet dezogenaamde Flashtest uitgevoerd worden. Deze flashtest bestaat uit het geven van een korte puls met gas,om zodoende de triptijd van de conus naar de detectoren te bepalen. Deze test moet voor elke sonderinguitgevoerd worden.

Daarnaast moet om de paar dagen het membraan vervangen worden, omdat deze na verloop van tijd gaatlekken. Het membraan wordt voor elke sondering getest door middel van de zogenaamde bellentest.Ook het verwarmingsblok is aan slijtage onderhevig. Dit blok gaat gemiddeld enkele weken mee. Devervangtijd bedraagt enkele uren.

De kosten van een MIP-sondering tot circa 30 meter bedragen ongeveer Euro 1500,- exclusief BTW enexclusief interpretatie.InterpretatieExclusief de interpretatie van een meting is de benodigde tijd om een meetgrafiek te produceren ongeveer 1

6 Tenner, W.A., A.C. Belfroid, A.G.M. van Hattum en H. Aiking (1997), Ecologische aspecten bij hetbodemsaneringsbeleid in Amsterdam, Instituut voor Milieuvraagstukken, Amsterdam

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A4.12

uur. Door verdergaande automatisering moet dit sneller kunnen. Op de sondeerwagen worden de gegevenszonder de zogenaamde baseline correctie getoond. Deze gegevens geven inzicht in waar en hoe groot derespons is. Op basis van deze gegevens kan op de wagen de meting voldoende inzicht worden verkregen omdirect een besluit te nemen omtrent eventuele volgende onderzoekslocaties. Dit is in dit project ook gebeurd,hetgeen onder meer te zien aan de nummering van de MIP-sonderingen in de loods. Na ROZ3 is in eersteinstantie een punt overgeslagen om de rand van de verontreiniging te detecteren. Toen bij ROZ4 vrijwel geenverontreiniging meer werd aangetroffen, is de locatie bij ROZ5 alsnog onderzocht. Maar ook buiten de loodszijn onderzoekslocaties aangepast aan de aangetroffen verontreinigingsgraad bij eerdere metingen. Door debaselinecorrectie wordt echter achteraf een beter beeld verkregen.De software op de wagen is van Geoprobe. De verwerkings- en presentatiesoftware is van Fugro zelf. Doordeze presentatiesoftware wordt de MIP- en de normale sondeerdata naast elkaar gepresenteerd.MeerwaardeEen belangrijke meerwaarde van de MIP-techniek is dat online de verontreinigingen gedetecteerd engepresenteerd worden, zodat keuzen met betrekking tot volgende sondeerlocaties direct genomen kunnenworden. Dit is bij dit project ook gebeurd (zie boven).Een ander groot voordeel is dat over de hele verticaal de verontreinigingen worden gemeten en dat eventueleonverwachte verontreinigingen worden gedetecteerd. Met de gebruikelijke technieken wordt op hooguit enkeledieptes per verticaal monsters genomen. De kans dat hiermee onverwachte verontreinigingslocaties wordengevonden is uitgesloten. Doordat zowel de verontreinigingen als de grondopbouw gemeten wordt, is heteveneens mogelijk relaties tussen beide te leggen. Op deze wijze kan bepaald worden of het voorkomen vande verontreinigingen samenhangt met de bodemopbouw. Een voorbeeld van een dergelijke relatie is in MIP09te zien op een diepte van 14 m-MV (PID en DELCD). In deze sondering zijn naast de hiervoor vermelde piek,ook pieken op dieptes van 17 m-MV (PID en DELCD) en tussen 24 m-MV en 26 m-MV (FID) waargenomen.Hoewel de laatste piek waarschijnlijk gerelateerd is aan de veenlaag op die diepte (de veenlaag bevat immersveel verschillende koolwaterstoffen die door de FID gedetecteerd worden), geven de hoger gelegen piekenaan dat verontreinigingen hoogstwaarschijnlijk naar de diepere grondlagen migreren.Bij de conventionele methoden worden specifieke typen verontreinigende stoffen onderzocht. Dit betekent datals er een verontreiniging in de bodem aanwezig is die niet tot het standaard onderzoekspakket behoort, dezeverontreiniging niet gedetecteerd zal worden als hiervoor niet specifiek opdracht voor wordt gegeven bij deanalyse. Met het MIP-meetsysteem worden echter groepen verontreinigingen gemeten(chloorkoolwaterstoffen, aromatische koolwaterstoffen). Dit heeft tot gevolg dat hierdoor verontreinigingengedetecteerd kunnen worden die via d conventionele methodieken niet gedetecteerd zouden worden.

Tabel 16: Evaluatie SMP-metingen

DetectiegrenzenDe SMP is evenals de MIP een screening tool voor het aantonen van verontreinigingen met koolwaterstoffen.De detectiegrens is afhankelijk van de aangetroffen verontreinigingen en ligt in de orde grootte van 100ppb inzandgronden.Productie en kosten.De snelheid van sonderen van de SMP is gelijk aan een standaard sondering, waardoor afhankelijk van detoegankelijkheid en de terreinomstandigheden ca 100 tot 150 meter per dag gemeten kan worden. Demobilisatie en demobilisatie tijd is gelijk aan een standaard sondering. Kalibratie van de conus vindt plaats opkantoor. De kosten van een SMP-sondering tot een diepte van circa 30 meter bedragen circa Euro 700,-exclusief interpretatie en rapportagekostenInterpretatie en uitwerking gegevens.Een SMP sondering tot ca 10 m-MV neemt ca een half uur in beslag. De verkregen sondeer- en SMP-gegevens kunnen direct in het veld worden afgelezen, afhankelijk van de aanwezige concentratieverontreinigende stoffen kan in principe in het veld al een interpretatie en aanpassing van deonderzoeksstrategie plaats vindenVoor de rapportage en verdere interpretatie van de gegevens kunnen deze eventueel in een driedimensionaalgrondmodel worden uitgewerktZieMeerwaarde.De SMP dient gezien te worden als een 'rapid screening tool', die in tegenstelling tot conventionele techniekenper punt een continue meting geeft. Afhankelijk van het aantal metingen kunnen de gegevens in eendriedimensionaal model verwerkt worden. De methodiek geeft op een relatief goedkope manier uitgebreideinformatie over bodemopbouw en indien aanwezig over de aanwezige koolwaterstofverontreinigingen en hunverspreiding.

Tabel 17: Evaluatie NIR-metingen

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A4.13

DetectiegrenzenDe nauwkeurigheid van het NIR-meetsysteem is afhankelijk van de nauwkeurigheid van de kalibratielijn. Dedetectiegrens ligt in de orde van 1 ppm.Productie en kostenMet het NIR-meetsysteem kunnen zeer snel metingen worden uitgevoerd. De meeste tijd is nodig om debenodigde monsters gereed te maken of om de monsters op te boren.Vanaf het moment dat het apparaat wordt aangezet, dient een opwarmtijd van ongeveer een half uur inogenschouw worden genomen. Voordat de metingen kunnen worden uitgevoerd dient voor elke te analyserenstof een kalibratielijn vastgesteld te worden. Hiervoor zijn in theorie ongeveer 40 monsters voor nodig, die viaklassieke chemische methoden geanalyseerd moeten worden. Dit aantal is nodig om over het totale bereikvoldoende informatie te verkrijgen. Bij het DIB-project zijn in plaats van deze 40, slechts 8 monsters voor dekalibratie gebruikt. Hoewel door dit geringe aantal de significantie van de kalibratielijn geringer is, lijken degeconstrueerde kalibratielijnen redelijk betrouwbaar te zijn. De correlatiecoëfficiënten liggen allen tussen de0.99 en 1.0 in. Eén en ander laat onverlet dat bij een hoger aantal testmonsters de betrouwbaarheid van dekalibratielijn sterk zal toenemen.Voorafgaand aan elke meetdag dient een zogenaamde suitability test uitgevoerd te worden, waarbij eenreflectieopbrengst van minimaal 90% geconstateerd dient te worden.De kosten van een meting bedragen Euro 50,- tot Euro 75,- per monster (afhankelijk van het aantal monsters).Door het apparaat aan te bieden in combinatie met een de uitvoering van een (hand)boring kan hetopgeboorde materiaal direct bemonsterd worden en zijn de kosten laag.InterpretatieDe resultaten kunnen direct in het veld geïnterpreteerd worden. De nauwkeurigheid van de interpretatie isafhankelijk van de betrouwbaarheid van de kalibratielijn. Het blijkt dat de bestaande database ook gebruikt kanworden voor de interpretatie. In dat geval hoeven kalibratielijnen niet vooraf vastgesteld te worden, maarkunnen tijdens het meten in het veld monsters meegenomen worden waarop de benodigdelaboratoriumbepalingen worden uitgevoerd. Dan kunnen achteraf de resultaten verder verfijnd worden.Bij de interpretatie is van belang te melden dat de zware metalen niet direct gemeten worden, maar viaorganische verbindingen waar de metalen aan gebonden zitten. Hoewel het mechanisme van de binding en dedetectie van zware metalen niet duidelijk is, blijkt uit dit, maar ook uit andere onderzoeken, dat met destatistische analyse van de meetgegevens betrouwbare ijkgrafieken te construeren zijn. Met de kennis die nuvoorhanden is geldt dan dat voor de detectie van zware metalen enig organisch materiaal in de bodemaanwezig dient te zijn.MeerwaardeDe meerwaarde van de NIR techniek is dat op een snelle en relatief eenvoudige wijze verontreinigingenkunnen worden gemeten. Zo is het denkbaar dat bij het plaatsen van een peilbuis de opgeboorde grond directgeanalyseerd wordt. Ook kan bij ondiepe verontreinigingen met behulp van handboringen en analyse van hetopgeboorde materiaal snel de omvang van de verontreiniging bepaald worden. Ook in dit geval kan deboorstrategie ter plekke worden aangepast naar aanleiding van de resultaten van de bepalingen.

ConclusiesDe gestelde onderzoeksvragen zijn beantwoord met inachtname van het volgende:• De waarnemingen die met verschillende technieken zijn uitgevoerd zijn onderling consistent;• De betrouwbaarheid van de individuele technieken is vergelijkbaar met traditionele technieken.• Door combinatie van de resultaten van de verschillende technieken verhoogd deze

betrouwbaarheid.• Doordat in het veld zelf al tijdens het veldwerk resultaten beschikbaar zijn gekomen, kon hiermee

wat betreft het meetprogramma flexibel worden ingespeeld op de feitelijke situatie. Hierdoor iseen optimaal meetprogramma uitgevoerd; meeste waarnemingen zijn op een 'slimme' plaatsuitgevoerd.

• Door on-site referentiemetingen is de betrouwbaarheid van deze aanpak verhoogd.• De veldwerkzaamheden zijn in een zeer korte tijdspanne uitgevoerd; namelijk in één

veldwerkfase van 4 dagen.Deze kwalificatie dient in vergelijking met een traditionele aanpak te worden gezien. In geval eentraditionele aanpak zou zijn toegepast zou een periode waarover de verschillende veldwerk-monstername-analysefasen zouden zijn uitgesmeerd minimaal een half jaar in beslag hebbengenomen.

• De gehanteerde aanpak is voor de plaatselijke situatie als praktisch werkbaar en doelmatigervaren.

• De kosten voor een traditioneel onderzoek met dezelfde inhoudelijke resultaten als die van hetuitgevoerde onderzoek liggen naar verwachting minimaal een factor twee tot drie hoger.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A4.14

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A5.1

Appendix 5 Case Ketelmeer-West

De zandwinkuilen zijn relevant omdat deze in het Digitaal Terrein Model als een apart gebied wordeningebracht. Daarmee zal ook het baggeren van de kuilen anders geschieden. Deze worden totmaximaal 5 m onder de waterbodem gebaggerd. De onderkant van de kuil is relevant tot deze dieptevan 5 m met een meetnauwkeurigheid van ongeveer 10 cm.

Figuur 9: Schematisch ondergrondmodel zandwinkuil

Potentieel relevante techniekenHet schematisch model van de ondergrond onder de waterbodem is als volgt. De bovenste laag, is eensliblaag van enkele decimeters dik. Deze ligt op een zandlaag. In de oude zandwinputten ligt onderdeze deksliblaag echter geen zand, maar slib. Deze extra dikte slib is in de orde van één tot enkelemeters. De afmetingen van de zandwinputten is in de orde van 100 m bij 100 m.

De waterdiepte, welke ook van belang is voor de beoordeling van de toepasbaarheid van detechnieken, is7:• gemiddeld bijna 3 m• bij voormalige zandwinputten mogelijk dieper (hoe diep?)• in oostelijk deel 0-2 m• in westelijk deel 5 –10 m of zelfs dieper.

Naar verwachting kunnen geofysische technieken een belangrijke bijdrage leveren aan het bepalenvan de locatie van de kuilen door het continue karakter van de geofysische gegevens. Voor hetopsporen van de zandwinkuilen dienen zich de volgende geofysische opties aan:• akoestiek: deze valt echter direct af vanwege de reeds genoemde te verwachten aanwezigheid van

gas• georadar• geo-elektrische metingen

• Om de geschiktheid van elektrische en radarmetingen in te kunnen schatten is het belangrijk datde fysische eigenschappen van het slib en het (grond)water bekend zijn. RWS heeft alleengegevens van slib uit het Markermeer beschikbaar, dat qua samenstelling lijkt op dat van hetKetelmeer. Ook is informatie uit de Geohydrologische Atlas IJsselmeergebied8 meegenomen inde evaluatie. De volgende gegevens zijn relevant:

• soortelijke weerstand van het water; deze blijkt in de orde van 11 – 15 Ohmm• soortelijke weerstand van verzadigd slib; orde 14 – 20 Ohmm 7 Nader onderzoek Ketelmeer, 1992

8 RWS-RIZA, 1991

Slib, ca. 0,5 m dik

Zand

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A5.2

• soortelijke weerstand van verzadigd zand onder het slib; uitgaande van een formatie factor van 4,is de weerstand 44 – 60 Ohmm. De elektrische weerstandsmetingen in een boorgatmeting langsde Ketelmeerdijk in de Noordoostpolder suggereren een weerstand in de orde van 30 Ohmm voorhet met brak water verzadigde zand.

• de eventuele aanwezigheid van zoute grondwaterpockets die de penetratie van georadar kunnenbeperken en bij geo-elektriek voor verstorende schijnanomalieën kunnen zorgen zijn mogelijkaanwezig. Helaas is echter geen informatie beschikbaar.

Samengevat: het slib heeft een formatiefactor van ongeveer 1, het zand waarschijnlijk van 4,waardoor het weerstandscontrast tussen het slib en het zand een factor 4 bedraagt bij hetzelfde waterin de poriën.

Voor de radar geldt dat bij een weerstand van 11 – 30 Ohmm de penetratie naar verwachting minderdan 1 m zal zijn. Hiermee valt grondradar af als techniek voor dit probleem in Ketelmeer-West.

De modelering met een weerstandscontrast van 3 (voor de zekerheid is een lager contrast genomendan in de vorige paragraaf vermeld) is weergegeven in figuur 2. De figuur laat zien dat voor bijv L/2= 4 m, een slibdikteverandering van enkele decimeters goed is waar te nemen. Het bepalen van delocatie van de zandwinputten is in het ideale geval naar verwachting mogelijk met geo-elektriek. Denauwkeurigheid waarmee de diepte bepaald kan worden is waarschijnlijk in de orde van 25% van dedikte van het slib (algemene geo-elektrische regel).

Een vlakdekkend beeld met geo-elektrische methoden is in principe aantrekkelijk om op te nemenvoor de detectie van zandwingaten. Waarschijnlijk kan in eerste instantie beter worden gekozen vooreen benadering waarin de meetlijnafstand wordt bepaald aan de maat van het kleinst (relevante)verwachte gat. Indien een gat is gedetecteerd kan dan locaal een dichter net worden gevaren om deafmetingen nauwkeuriger te bepalen.Voorgesteld wordt in de buurt van een bekende relatief kleine zandwinkuil opnames te maken:• in een grof lijnengrid• “vlakdekkend” over de gehele kuil met een vaarafstand van bijvoorbeeld 15 m.

De zandwingaten dienen tot 5 m dikte te worden bemeten. Daarom lijkt een maximale L/2 van 15 mvoldoende. Voorgestelde Meetpuntafstand: 10 m

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A5.3

Figuur 10: Schijnbare (meetbare) weerstand voor verschillende slibdiktes.

Weerstandscontrast factor 3

0

5

10

15

20

25

0 0.5 1 1.5 2 2.5

slibdikte (m)

schi

jnba

re w

eers

tand

(O

hmm

)

L/2 = 1 mL/2 = 4 m

Kanttekeningen/onzekerheden bij de geo-elektrische methode zijn:• De vraag is of er zout grondwater in pockets voorkomt onder de meerbodem. Deze kunnen

verstorend werken op de resultaten. Indien een zoutwaterpocket wordt gevonden levert dit eenverlaging van de schijnbare weerstand op die niet te onderscheiden is van een verdikking van hetslib (zandwinkuil). De vorm van de anomalie op een kaartbeeld geeft mogelijk aan of er sprake isvan een zoutwaterpocket of een zandwinkuil. Een zoutwaterpocket welke gedeeltelijk samenvaltmet een zandwinput (nu dus een slibput) zal het karteren van de randen van deze put welbemoeilijken.

• De modellering betreft die waarbij geen rekening is gehouden met de waterlaag boven deelektroden (“standaard land geo-elektriek”). Deze waterlaag zal de resultaten naar verwachtingenigszins beïnvloeden, maar niet drastisch.

• Ervaring leert echter dat door omstandigheden als heterogeniteiten resultaten van geo-elektrischemetingen tegen kunnen vallen. Hoeveel de praktijk mag tegenvallen wil deze techniek nogbruikbare info opleveren is niet duidelijk.

Op basis van de onzekerheden in combinatie met het beperkte contrast in elektrische weerstand isbesloten geen velddemonstratie uit te voeren.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A5.4

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A6.1

Appendix 6 Case Heesseltsche Uiterwaarden

Inleiding en achtergrondHet doel van het project “Heesseltsche uiterwaarden” is het herinrichten van de uiterwaarden van detoren bij Varik tot aan de schaardijk bij Opijnen aan de hand van een daartoe opgesteldinrichtingsplan, dat voldoet aan de binnen Ruimte voor Rijntakken vastgestelde rivierkundige eisen enaan de binnen Visie Fort Sint Andries (nu: Strategisch Groenproject Fort Sint Andries) vastgesteldeeisen ten aanzien van natuur en recreatie (Kinneging, 2001).

Belangrijke aspecten waarom het inrichtingsproject Heesseltsche Uiterwaarden geschikt is voor DIBzijn:• De informatiebehoefte rondom bodemonderzoek speelt bij inrichtings-projecten een toenemend

belangrijke rol• Het project vormt het eerste inrichtingsproject in een reeks van nog uit te voeren projecten in de

uiterwaarden. Hierbij kan de opgedane ervaring en ontwikkelde methode van het bepalen van deinformatiebehoefte bij het project “Heesseltsche Uiterwaarden” verder toegepast worden.

Historie projectDe overstromingen eind jaren negentig hebben de impuls gegeven voor activiteiten in het kader vanRuimte voor Rivieren. Een van de locaties voor herinrichting van uiterwaarden betreft deuiterwaarden van Heesselt.Met het project wordt beoogd om de benodigde rivierverruiming ter plaatse van de HeesseltscheUiterwaarden te realiseren, die nodig is voor het opvangen van de verwachte toename van de afvoertot 16.000 m3/sec. bij Lobith, in combinatie met natuur- en landschapsontwikkeling, behoud vancultuurhistorische waarden, kleinschalige recreatie en rekening houdend met de wensen van diegenendie in het gebied wonen en werken.

Door Arcadis zijn notities (2001, 2001) opgesteld met mogelijk ontwikkelingsrichtingen.Recentelijk is een internetsite ontwikkeld met actuele informatie. Daarop is ook de Startnotitie MERHeesselt te vinden, waarin de meest actuele informatie over het project bijeengebracht is.

LocatieDe Heesseltsche Uiterwaarden zijn gelegen aan de noordelijke Waaloever, halverwege Tiel enZaltbommel. Het gebied ligt binnen het Strategisch Groenproject Fort Sint Andries (Appendix 2) en isca. 350 Ha. groot.De Heesseltsche Uiterwaarden liggen in een hoefijzervorm aan de rivier, zo ontstaan door sterkemeandering in het verleden. De uiterwaarden worden gekenmerkt door een half open tot openlandschappelijk karakter. De weidegrond wordt afgewisseld met struikgewas en verspreideboomgroepen. Er zijn drie ontsluitingswegen. Lange tijd (eeuw) is een steenfabriek operationeelgeweest.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A6.2

Figuur 11: Ligging locatie

Bodem• Bodemopbouw: Bron: REGIS en matig diepe boringen uit DINO.

De bodem bestaat uit een kleiïge deklaag van de Formatie van Echteld (voorheen: BetuweFormatie) welke 7 - 8 meters dik is en hier en daar zandiger is ontwikkeld. Daaronder eenzandpakket van de Formatie van Kreftenheye en de Formatie van Sterksel en de Formatie vanWaalre. Daaronder, op ca. 50 m –mv, de eerste scheidende laag van de Formatie van Waalre ofStramproy (voorheen Kedichem Formatie).Diepere informatie is voor dit onderzoek niet van belang.

• Grondwater:De grondwaterstand in de bovenste zandige laag (Kreftenheye, Sterksel, Waalre) varieert tussende ca. 4 m en 1 m boven NAP.

VerontreinigingssituatieDe Klinker (2000) vat de situatie als volgt samen.Er is sprake van een diffuse verontreiniging met zink in het uiterwaardengebied, welke veelal in deklei-toplaag voorkomt. Hierbij wordt wel verwacht dat het over het algemeen over vermarktbarepartijen gaat (vnl. klasse 0 t/m 3). De klei kan gedeeltelijk in de keramische industrie wordengebruikt.Verder komen asfaltresten en kooldelen voor, waarbij PAK als meest kritische component kanworden beschouwd. Ook komt bijmenging met puindelen voor, waarbij het vooral gaat om zwaremetalen. Hier betreft het niet-vermarktbare partijen grond.

Voor het materiaal van de waterbodem geldt dat de bovenste 2 m niet bruikbaar zijn, maar daaronderwel, als categorie 1 of als multifunctionele grond. Verontreinigende elementen zijn: zink, koper,daarnaast ook cadmium, PAK, PCB en DDT.

Binnen het huidige bodemgebruik is geen sprake van ecologische en humane risico’s. Bij eenherinrichting ligt dat anders.Uitgevoerde bodemonderzoeken

De boven weergegeven samenvatting is gebaseerd op ondermeer de volgende onderzoeken, waarvanDe Klinker (2000) een overzicht geeft:

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A6.3

• Fugro-Ecolyse: indicatief milieukundig bodemonderzoek (april 1995): zandlaag nauwelijksverontreinigd

• Fugro-Ecolyse: oriënterend milieukundig bodemonderzoek (november 1995): kleilaag sterkverontreinigd met Zink, Arseen zware, metalen en PAK.

• Fugro-Milieu: aanvullend milieukundig bodemonderzoek (december 1995): concentraties Zinkvariëren sterk, ernstige verontreiniging. Onderscheid tussen wel en niet verwerkbare grond I niette maken op basis van de gegevens.

• Heidemij Advies (oktober 1995): oriënterend onderzoek• Heidemij Advies (1996): aanvullend onderzoek• BKH Adviesbureau (1998): historisch onderzoek• MH Nederland (1999): waterbodemonderzoek• Meet BV (2000): Globaal kleionderzoek (Bruikbaarheid klei)• De Klinker (2000).

In 1995 bleek in een onderzoek uitgevoerd door Fugro ecolyse dat de kleimengmonsters ter plaatsevan vier deelgebieden sterk verontreinigd zijn met zink en dat één deelgebied sterk verontreinigd ismet arseen. Vervolgonderzoek heeft aangetoond dat de zinkconcentraties sterk variëren, dat er sprakeis van een ernstig geval van bodemverontreiniging en dat de zandlaag nauwelijks verontreinigd is.In twee andere gebieden zijn verhoogde concentraties zware metalen en PAK aangetroffen. De kleiblijkt niet toepasbaar in werken volgens de richtlijnen van IPO-nota “Werken met secundairebouwstoffen”.

Op terreinen waar een steenfabriek heeft gestaan is veelal een ondergrondse brandstofopslag geweesten zijn veelal verontreinigd met PAK, PCB en arseen.

Het havenslib op de onderzoekslocatie is veelal zwaar verontreinigd.

Situatie diepere (> 7 m) formaties:Het onderzoek van Fugro Ecolyse (nov 1995, oriënterend, rechteroever St. Andries) geeft aan dat dezandlaag niet tot licht is verontreinigd met PAK en enkele zware metalen. Op basis van de resultatenis de ondergrond multifunctioneel tot ongeïsoleerd toepasbaar.

Gewenste informatie voor de eindgebruikerAandachtspunten bij het bodemonderzoek zijn:• Inzicht in de bodemsamenstelling, hergebruik (delfstoffenwinning).• Inzicht in de puntbronnen van vervuiling, in verband van ontgravingsactiviteiten en het Wbb

vergunningentraject• Gebruik zandwinputten als depot.

Gedurende het herinrichtingsproject zullen vele fasen worden doorlopen. Elk van deze fasen zal eeneigen informatiebehoefte kennen, van meer globale informatie aan het begin van het project(startnotitie en m.e.r. studie) tot zeer gedetailleerde informatie in de uitvoeringsfase.

Een van de aspecten die speelt is die van de grondstromen. Er gelden drie mogelijkheden voor dematerialen die worden verplaatst bij de herinrichting:• omputten• vermarkten• opslag in depot (slufter etc.) elders.

Een en ander is afhankelijk van de chemische en fysische kwaliteit van de materialen.Voor de opslag in het depot geldt daarbij als bijzonderheid dat vanuit de wet op de belastingmilieuhygiëne (WBM) VROM een heffing legt (NLG 30 per kub m) indien meer dan 60% zandaanwezig is.

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A6.4

Wat betreft de fysische kwaliteit geldt de volgende classificatie: beton- en metselzand betreft matigtot zeer grof zand, korrelgrootte variërend tussen 210 µm en de 2 mm, en ophoogzand is zand met eenfijne korrel grootte, variërend van 63 tot 210 µm.

Voor RWS-DON is het belangrijk te weten hoeveel materiaal in welke stroom terecht zal komen.

De DIB-informatiebehoefte is zo als volgt:• bepalen van de verontreiniging in de deklaag (bovenste 2 m) en de variabiliteit van de

verontreiniging in deze deklaag;• bepaling van de kwaliteit in termen van delfstoffenwinning van formaties tussen 2 en 15 m diepte

en van formaties tussen 15 en 40 m diepte en de variabiliteit daarin; korrelgrootteverdeling isdaarbij maatgevend.

Nu staan diepe boringen en CPT’s gepland. Maar is dit voldoende om de ruimtelijke verdeling vast testellen?

TechniekenIn bijgaande tabel is een overzicht gemaakt van technieken die potentieel in aanmerking komen voorbodemverkenning in de Heesseltsche Uiterwaarden (HU).

Tabel 18: Potentieel geschikte technieken

Techniek Verontreinigingen HU gevoeligheid Verkenning van bodem matrixMIP VOC, aromaten en CKW cptNIR PAK zware metalen, korrelgrootte korrelgrootte van monsterHIM DNAPL, LNAPL cptROST koolwaterstoffen, waaronder PAK cptOliesonde koolwaterstoffen cptGeofysica - zand-klei overgangen en detectie van risicovolle

onverwachte structuren

MeetplanEr wordt een voorstel voor de inzet van technieken gegeven.Het locatiespecifieke meetplan kan nog niet worden bepaald aangezien er nog geenherinrichtingsoptie is geselecteerd.

DeklaagDe deklaag is vervuild met vooral zware metalen en met PAK. De concentratie van de vervuilingvarieert sterk. DON geeft aan dat het om de bovenste twee meter gaat, maar bodemtechnisch gezienbetreft de deklaag de bovenste 7 – 8 m.

In principe kunnen de ROST, de FFD en de oliesonde PAK’s waarnemen. Het voordeel van dewegdrukbare sondes is dat in relatief korte tijd op veel plaatsen gemeten kan worden. Dit is relevantomdat de concentraties sterk variëren op de onderzoekslocatie.Zo zou op een volle meetdag met de ROST-sonde ca. 50 sonderingen tot 2 m gemaakt kunnenworden, iets dat met boren en monsteranalyse veel meer inspanning zou kosten. Op deze wijze wordtinzicht verkregen in de laterale (en verticale) variatie van de PAK concentratie. Daar moet welworden bijgezegd dat de PAK concentraties in de orde van 20 mg/kg dienen te zijn. Er wordtaanbevolen om een onderzoek vooraf te doen om vast te stellen:• of de gehaltes PAK voldoende zijn om met de wegdrukbare sonde waar te nemen, mogelijk zijn

geringere concentraties meetbaar

Delft Cluster-publication: DC1-525-1

Date: October 2003 Demonstratie en kennisoverdracht InnovatieveBodemonderzoektechnieken (DIB)

p.A6.5

• omdat het detectieniveau varieert met de samenstelling van de PAK, is het goed vast te stellen hoede locatiespecifieke PAK reageert.

Hiervoor dienen enkele referentiemonsters te worden aangeleverd welke voor de sonde wordengehouden. Een onderzoek vooraf geeft een goed beeld van de mogelijkheden voor dit en andersoortelijke onderzoeken.

De zware metalen kunnen met behulp van de NIR worden gedetecteerd. Hiervoor zijn wel boringennodig. Het voordeel van de NIR is dat de monsters direct en in het veld kunnen worden geanalyseerd,zodat het boorplan kan worden aangepast aan de hand van de resultaten. Een zeker aantal (10 – 40)ijkmonsters zijn nodig om goede resultaten te verkrijgen.Het is van belang te weten dat de zware metalen niet direct gemeten worden, maar via organischeverbindingen waar de metalen aan gebonden zijn. Hoewel het mechanisme van de binding en dedetectie van zware metalen niet duidelijk is, blijkt uit verschillende onderzoeken, dat met destatistische analyse van de meetgegevens betrouwbare ijkgrafieken te construeren zijn. Met de kennisdie nu voorhanden is geldt dan dat voor de detectie van zware metalen enig organisch materiaal in debodem aanwezig dient te zijn. Dit zal naar verwachting het geval zijn voor de bovenste kleilaag.

Delfstoffen tussen 2 en 15 m en tussen 15 en 40 mDe fysische kwaliteit van de delfstoffen wordt vooral bepaald door de korrelgrootteverdeling.Hiervoor is de NIR-techniek geschikt. Omdat momenteel nog geen wegdrukbare NIR-sondebeschikbaar is, zullen monsters op een andere manier verkregen moeten worden (boren of spitsmuis).

Referenties• Arcadis, 2001. Project Startnotitie, “Inrichting Heesseltsche Uiterwaarden” Werkdocument Fase 1

Afbakening en Verkenning (Heesselt-51-1, mei 2001) en Werkdocument Fase 2Ontwikkelingsrichtingen (Heesselt-51-3, augustus 2001).

• De Klinker Milieu Adviesbureau, 2000. Historisch onderzoek, boor- en bemonsteringsplanprojectgebied “Heesseltsche Uiterwaarden”. Auteurs: Smeenk en Willemsen. De Klinker MilieuAdviesbureau, Zutphen. Rapportnr. 000114HW.010.

• Kinneging (2001) dr.ir. N.A., van Vraag naar Antwoord; Evaluatie pilotprojecten waterbodems,de informatiekringloop van Meetstrategie 2000+ in praktijk, mei 2001, Rapportnummer: MDGAP2001.12.