Rondleidersonderzoek 2019 t.b.v. de drie pleinmusea in ......kan een modelovereenkomst voor de...
Transcript of Rondleidersonderzoek 2019 t.b.v. de drie pleinmusea in ......kan een modelovereenkomst voor de...
Rondleidersonderzoek 2019
t.b.v. de drie pleinmusea in
Amsterdam
Onderzoek naar de juridische mogelijkheden voor de inzet van rondleiders bij de drie
pleinmusea in Amsterdam in relatie tot de wet DBA en het arbeidsrecht.
Samenvatting van het rondleidersonderzoek 2019
april 2019, Rianne van Leenen
2
Inhoudsopgave
1. Inleiding .......................................................................................................................................... 3
2. Samenvatting analyse huidige inzet van de rondleiders ......................................................... 4
3. Wettelijke kaders en actuele ontwikkelingen ............................................................................ 5
3.1 De Wet DBA (Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie) ................................................. 5
Modelovereenkomst van BRAM ....................................................................................................... 6
Overige relevante modelovereenkomsten ..................................................................................... 7
3.2 Arbeidsrecht: definitie van gezagsverhouding .................................................................. 7
3.3 Juridische aspecten van Payroll en de WAB .................................................................... 10
3.4 Artiestenregeling ................................................................................................................. 11
3.5 Museum cao in relatie tot rondleiders .............................................................................. 11
4. Scenario’s nader onderzocht ..................................................................................................... 12
4.1 Toepassing van een modelovereenkomst voor inhuur op ZZP-basis .......................... 13
4.2 Zelf in dienst nemen van rondleiders ............................................................................... 13
4.3 Samenwerking door rondleiders in dienst te nemen via B.V. of detachering ............ 14
4.4 Rondleiders inzetten via een derde partij: Payroll bedrijf (al dan niet gezamenlijk) 15
4.5 Mogelijkheden lobby ........................................................................................................... 15
© Solon management & organisatie, 3 juni 2019 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een
geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch,
mechanisch of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.
Disclaimer
Onderhavig rapport is met de grootst mogelijke zorg opgesteld. De auteur, het consultancy bureau Solon management & organisatie en de opdrachtgevers, zijnde de drie pleinmusea (Rijksmuseum, Van Gogh Museum en het Stedelijk Museum Amsterdam) kunnen op geen enkele wijze aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onvolkomenheden.
3
1. Inleiding
Onderhavig rapport geeft een samenvatting weer van de bevindingen van het onderzoek
naar de juridische mogelijkheden voor de inzet van rondleiders (waaronder ook inbegrepen workshopdocenten, museumdocenten en acteurs) bij de drie pleinmusea in Amsterdam in relatie tot de wet DBA en het arbeidsrecht. Dit onderzoek is uitgevoerd in de periode december 2018 tot en met maart 2019.
De opdrachtgevers voor het onderzoek zijn de drie pleinmusea in Amsterdam, zijnde het
Rijksmuseum, het Stedelijk Museum Amsterdam en het Van Gogh Museum. Alle drie bieden
verschillende soorten rondleidingen en workshops aan voor bezoekers en het onderwijs. Zij
doen dit grotendeels op de museumlocaties, maar ook in de stad (outreach programma,
bijvoorbeeld op scholen en bij centra voor ouderen) vinden deze activiteiten plaats.
Door de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (wet DBA) is het niet meer
vanzelfsprekend dat de rondleiders op basis van een Overeenkomst van Opdracht als ZZP’er
kunnen worden ingezet bij de drie pleinmusea. Een door de beroepsvereniging voor
rondleiders (BRAM) opgestelde modelovereenkomst is door de belastingdienst goedgekeurd
in de zomer van 2018, maar blijkt o.a. na overleg met de belastingdienst niet toepasbaar
voor de huidige situatie van de drie pleinmusea.
Derhalve hebben de drie pleinmusea aan Solon management & organisatie gevraagd om alle
verschillende juridische mogelijkheden voor de inzet van rondleiders in kaart te brengen.
Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn onder meer de mogelijkheid om als museum op
kwaliteit te kunnen sturen dan wel op andere wijze kwaliteit en uniformiteit van de
rondleidingen en/of programma’s te kunnen waarborgen. Er is gevraagd om dit in kaart te
brengen middels verschillende scenario’s, waarbij ook samenwerking tussen de drie musea
op dit vlak onderzocht is. De scenario’s variëren van het zelf in dienst nemen, al dan niet via
een samenwerkingsverband (gezamenlijke BV, inlenen van elkaar), het inhuren via een
derden partij, de inzet van lobby voor een uitzonderingspositie, tot de verkenning van het
blijven toepassen van inhuur op ZZP-basis.
Tijdens het onderzoek zijn diverse aspecten rondom het werken als rondleider bij de drie pleinmusea bekeken, zowel vanuit HR en management perspectief als vanuit educatief perspectief. Zo zijn onder meer de handleidingen, het instructiemateriaal, de wijze van evalueren, huidige contractvormen en de wijze van inroosteren bekeken. Leeswijzer en doel van deze samenvatting
Onderhavige samenvatting laat op hoofdlijnen de bevindingen zien van het onderzoek. Deze samenvatting is opgesteld in opdracht van de drie pleinmusea met als doel de opgedane kennis t.a.v. de verschillende scenario’s bij het rondleidersvraagstuk te delen met de collega musea. Belangrijk is het daarbij te vermelden dat de werkwijze in de praktijk bij de drie pleinmusea en de rondleiders leidend is geweest voor de adviseringen over de mogelijkheden van de scenario’s. De praktijksituatie kan bij elke museumorganisatie weer anders zijn. Daardoor kunnen er geen directe conclusies voor andere musea worden getrokken op basis van dit rapport. Wel kunnen collega musea de overwegingen en analyses van de huidige praktijksituatie en de beschikbare scenario’s voor de pleinmusea als handvatten gebruiken voor de eigen analyse.
4
2. Samenvatting analyse huidige inzet van de rondleiders
De huidige werkwijze bij de drie pleinmusea ten aanzien van de inzet van rondleiders is
uitvoerig in kaart gebracht. Het in kaart brengen van de werkwijze is cruciaal om de vraag te
beantwoorden of er sprake is van een gezagsverhouding.
Bij het rondleidersvraagstuk en de vraag of het mogelijk is om rondleiders via een ZZP-
overeenkomst conform de Wet DBA in te zetten, is de kern of er al dan niet sprake is van
een gezagsverhouding. Over de definitie van de juridisch term gezagsverhouding wordt in
hoofdstuk 3 nader op ingegaan.
Hieronder is een verkorte weergave opgenomen van de huidige werkwijze bij de drie
pleinmusea.
➢ Op dit moment worden vrijwel alle rondleiders, museumdocenten,
workshopbegeleiders, acteurs (in dit rapport gemakshalve aangeduid als ‘’rondleider’’)
als ZZP’er via een Overeenkomst van Opdracht (OvO) ingezet;
➢ Rondleiders moeten voldoen aan hoge kwaliteitseisen. Bij de werving is er een
uitgebreide selectiemethode; inzet van rondleiders op vreemde talen vereist soms het
behalen van een verplicht certificaat;
➢ Bij de start van een nieuwe rondleider is er sprake van een inwerkprogramma;
➢ Bij nieuwe tentoonstellingen is er sprake van uitleg / instructie, in een aantal gevallen
is deze verplicht te volgen als je deze rondleidingen wilt geven;
➢ Rondleidingen zijn uitgeschreven, er zijn handleidingen en / of richtlijnen die gevolgd
worden;
➢ Doelgroepenbeleid: Er wordt op maat naar de juiste match tussen rondleider en
groep/programma gezocht (rondleiders worden ingezet voor specifieke doelgroep en
programma’s die bij hen passen);
➢ Er wordt aandacht besteed aan ontwikkeling en trainingen (soms verplichte
deelname, vergoeding van tijd en kosten voor deelname hieraan door de musea);
➢ Bespreken van competenties; zelfevaluatie en observatieformulieren kunnen worden
gebruikt; jaarlijks is er minstens één evaluatiemoment;
➢ De verwachting is dat een aanzienlijk deel van de rondleiders niet slechts bij één
museum maar bij meerdere (plein)musea rondleidingen geven;
➢ Er wordt in beginsel gevraagd aan de rondleider om bij ziekte zelf vervanging te
regelen uit een (beperkte) groep rondleiders die ook past bij de doelgroep en
programma. Lukt dit niet, organiseert de planner van het museum de vervanging.
Bij het onderzoek naar toekomstige scenario’s voor de inzet van de rondleiders vinden de
drie pleinmusea het van belang dat de “nieuwe” werkwijze eenvoudig is en een eenduidige
manier van contracteren biedt. Daarnaast willen ze graag het administratieve werk zowel
voor de werkgever als de werknemer beperkt houdt. Richtinggevend blijft de kwaliteit voor
de bezoeker. Van belang blijft dan ook de mogelijkheid om per doelgroep de juiste
rondleider in te kunnen zetten. Streven is naar eenduidigheid ten aanzien van de
contractuele en financiële afspraken tussen de rondleider en de drie pleinmusea. Daarbij is
ook nadrukkelijk gekeken welke samenwerking hierbij mogelijk is.
5
3. Wettelijke kaders en actuele ontwikkelingen
De Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) staat centraal bij dit
rondleidersvraagstuk. Maar er zijn ook andere wettelijke kaders en actuele ontwikkelingen
die relevant zijn. In onderstaand hoofdstuk worden deze wettelijke kaders kort besproken.
3.1 De Wet DBA (Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie)
De Wet DBA is ingegaan op 1 mei 2016 als vervanging van het systeem van de VAR –
verklaringen (Verklaring Arbeidsrelatie). De handhaving van de Wet DBA is meerdere malen
uitgesteld en wordt momenteel nog niet volledig toegepast. Kortweg houdt dit onder meer in
dat als je als museum kunt aantonen dat je bezig bent met het implementeren van de wet er
geen sanctie op eventuele verkeerde toepassing zal zijn tenzij er echt sprake is van het
moedwillig misbruiken van de situatie. Inmiddels is er aangekondigd dat de Wet DBA gaat
verdwijnen en wordt er nieuwe wetgeving ontwikkeld. De invoering van deze opvolger van
de Wet DBA staat per 1 januari 2021 gepland. Wel is vooralsnog aangekondigd dat
handhaving van de huidige Wet DBA zal worden toegepast vanaf 1 januari 2020 tot aan de
invoering van de nieuwe wet.
In plaats van het aanvragen van een VAR-verklaring door de ZZP’er, wordt er met de
invoering van de Wet DBA gewerkt met modelovereenkomsten. Daarbij gaat het niet meer
om de ZZP’er en diens bedrijf (o.a. tot uitdrukking komend door het hebben van minstens 3
opdrachtgevers) maar om de opdracht en of daarbij sprake is van een gezagsverhouding.
Naast een aantal standaard modelovereenkomsten die de belastingdienst beschikbaar heeft
gesteld, kunnen er ook (branche) specifieke modelovereenkomsten aan de belastingdienst
voorgelegd worden ter goedkeuring. Opdrachtgevers en opdrachtnemers zijn niet verplicht
gebruik te maken van deze modelovereenkomsten. De regeling is bedoeld om werknemers
en werkgevers meer zekerheid te geven over de arbeidsrelatie. Het gaat hierbij in de kern of
er sprake is van een gezagsverhouding (dan is er conform de Wet DBA sprake van fictief
dienstverband en mag de opdracht niet op ZZP-basis uitgevoerd worden) of juist niet (dan
kan een modelovereenkomst voor de ZZP’er worden opgesteld).
Omdat de invoering van de Wet DBA voor onduidelijkheid en soms ook tot onwenselijke
situaties leidt, is een start gemaakt met het ontwikkelen van nieuwe wetgeving.
De uitgangspunten voor de opvolger van de wet DBA zijn:
1. Het niet toestaan van een opdracht aan een ZZP’er onder een uurtarief van € 15/ € 18;
2. Geen discussie meer over wel of geen ondernemerschap bij een uurtarief boven de € 75
(je zou dan onmiddellijk ondernemer zijn);
3. Een digitale webmodule die een uitspraak geeft in de vorm van een
“opdrachtgeversverklaring” over de relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer bij
een tarief tussen de € 15 en € 75.
De invoering van de nieuwe wet is zoals gezegd echter uitgesteld tot 1 januari 2021. Dat
komt omdat het eerste uitgangspunt van dit wetsvoorstel in strijd is met Europese
wetgeving.
6
De zoektocht door de regering van de regeling naar wat ‘gezag’ precies inhoudt is wel
overeind gebleven. Deze vraag blijft actueel. In januari 2019 is dit begrip nog wel verder
uitgewerkt en gepubliceerd door de belastingdienst. Opdrachtgevers en ZZP’ers krijgen
hiermee een handvat om zelf te beoordelen of er sprake zou moeten zijn van een
dienstbetrekking. De Wet DBA legt de verantwoording voor het beoordelen van de
arbeidsrelatie nadrukkelijk bij zowel de opdrachtgever als de ZZP’er.
Modelovereenkomst van BRAM
De beroepsvereniging BRAM, een vereniging voor betaalde museumrondleiders,
museumdocenten en museumacteurs met in 2017 zo’n 100 leden, heeft een
modelovereenkomst opgesteld en voorgelegd aan de belastingdienst. Deze
modelovereenkomst is goedgekeurd en kan conform de uitgangspunten van de
overeenkomst gebruikt worden.
Deze modelovereenkomst is bedoeld voor de werkzaamheden op het terrein van musea-,
kunst- en cultuureducatie voor musea. Uitgangspunten zijn: Rondleiders hebben specifieke
inhoudelijke kennis van museumcollecties, zijn deskundig, zijn opgeleid of hebben
pedagogische ervaring om de werkzaamheden te kunnen verrichten. De opdrachtgever
beschikt binnen de eigen organisatie niet over deze expertise.
De bruikbaarheid van deze modelovereenkomst is echter beperkt en niet voor elk museum
en in elke situatie toepasbaar.
Op 11 september 2018 vond er een bijeenkomst plaats tussen de Belastingdienst en de
vertegenwoordigers van de drie pleinmusea om de toepassingsmogelijkheden van de
modelovereenkomst van de beroepsvereniging BRAM door te spreken. Duidelijk is geworden
dat de modelovereenkomst van BRAM niet passend is bij de wijze waarop op dit moment
met de rondleiders bij de drie genoemde musea wordt gewerkt.
Dit komt met name door de volgende punten:
1. De rondleider moet vrij zijn om de wijze waarop de rondleiding gegeven wordt te
bepalen. Daarbij mogen er wel educatieve/didactische richtlijnen gegeven worden
maar het mogen geen volledig voorgeschreven teksten en routes zijn.
2. Het zelf organiseren (en verplicht stellen) van cursussen en een inwerkprogramma
voor rondleiders is niet toegestaan bij deze modelovereenkomst.
3. Andere elementen die een rol spelen is de mate waarin de expertise zelf in huis is, of
de werkzaamheden een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering zijn, of
klachtenafhandeling door de ZZP’er of door de organisatie wordt gedaan, of er
mogelijkheden zijn voor de ZZP’er om zich te ontwikkelen en te laten scholen bij de
organisatie.
De modelovereenkomst van BRAM is mogelijk wel goed passend voor andere musea of in
bepaalde situaties, maar voor de toepassing bij de rondleiders bij de pleinmusea is dit op
basis van de huidige werkwijze geen mogelijkheid.
7
Overige relevante modelovereenkomsten
Er zijn sinds de start van de Wet DBA diverse modelovereenkomsten opgesteld en
goedgekeurd. Ook zijn er een aantal modelovereenkomsten specifiek voor de culturele sector
opgesteld. Belangrijk om te vermelden is dat het bij het opstellen en goedgekeurd krijgen
van een modelovereenkomst niet gaat om afzonderlijke elementen maar juist om een
samenstel van diverse criteria.
Elementen uit modelovereenkomsten die binnen de culturele sector zijn goedgekeurd door de belastingdienst en die wellicht een waardevolle aanvulling kunnen zijn voor het rondleidersvraagstuk zijn onderstaande:
- In de overeenkomst voor muziekonderwijzer is afgesproken dat er wel minstens 1 evaluatie per schooljaar mag worden uitgevoerd om de kwaliteit te bewaken;
- In de overeenkomst voor dansdocent kunnen diverse diploma’s en kwalificaties gevraagd worden van de opdrachtnemer (permanente opleiding/bijscholing kan hierbij horen);
- In deze laatste overeenkomst wordt daarnaast samen voor vervanging gezorgd, daarbij mag ook uit een vooraf gedefinieerde “groep” gekozen worden.
3.2 Arbeidsrecht: definitie van gezagsverhouding
Op grond van de huidige wetgeving moeten opdrachtgevers een echte arbeidsovereenkomst
en een overeenkomst van opdracht (ZZP) uit elkaar houden; dus moet er beoordeeld worden
of sprake is van 'werkgeversgezag' dan wel 'opdrachtgeversgezag'. In het arbeidsrecht wordt
dit onderscheid vooral bepaald door de definitie van de term gezagsverhouding.
Per 1 januari 2019 is er een definitie op basis van een viertal criteria geïntroduceerd door de
belastingdienst. Op basis van deze criteria is er al heel snel sprake van een
gezagsverhouding en dit kan volgens o.a. juristen en politici niet de bedoeling zijn. Wat
onduidelijk is, is wat de zwaarte van de individuele criteria zijn. Daarmee schept de definitie
niet de duidelijkheid die verwacht werd.
In de definiëring van de belastingdienst wordt het begrip gezagsverhouding op basis van vier
elementen uitgelegd. Per element zijn er indicaties en contra-indicaties genoemd. Deze zijn
uitgebreid terug te vinden in het “Handboek loonheffingen 2019” van de belastingdienst.
Het gaat om de volgende 4 elementen:
1. Leiding en toezicht;
2. Vergelijkbaarheid met het personeel;
3. Werktijden, locatie, materialen, hulpmiddelen en gereedschappen;
4. De manier waarop de werkende naar buiten treedt.
Belangrijk om te vermelden is nog dat deze lijst niet volledig is en dat alle elementen en hun
onderlinge verhouding een rol spelen. Een belangrijk onderdeel bij leiding en toezicht is de
wijze waarop en waarover er instructies worden gegeven.
Een gezagsverhouding is doorgaans aanwezig als de opdrachtgever bevoegd is om
aanwijzingen en instructies te geven aan de ZZP’er/opdrachtnemer, waarbij de
8
ZZP’er/opdrachtnemer verplicht is deze te volgen. Er kan sprake zijn van materieel gezag
(werkinhoud) of formeel gezag (overige aspecten van de contractuele relatie zoals
werktijden, het opnemen van vakantiedagen e.d.). Als de opdrachtgever géén zeggenschap
heeft over de wijze waarop de ZZP’er/opdrachtnemer de arbeid moet verrichten, kan er geen
sprake zijn van een gezagsverhouding. Hiervan is sprake als het instructierecht
(aanwijzingen omtrent de uitvoering van de opdracht) van de opdrachtgever en de feitelijk
verstrekte opdrachten en instructies aan de ZZP’er/opdrachtnemer slechts een nadere
bepaling van de verlangde prestaties inhouden. De instructiebevoegdheid van de
opdrachtgever moet “binnen het kader van de opdracht” blijven dan wel zich beperken tot
een aanwijsbaar resultaat (gewenste doel) van een opdracht. De ZZP’er/opdrachtnemer
moet vrij zijn in de wijze van het bereiken van het doel.
Op grond van het bovenstaande mogen er dus bijvoorbeeld wel educatieve en didactische
richtlijnen gegeven worden, mogen er aanwijzingen worden gegeven welke onderdelen van
de collectie minimaal in een rondleiding aan de orde moeten komen, mogen er ook
huisregels opgelegd worden die voor iedereen gelden en mag je bepaalde certificeringen en
kwaliteitsniveaus van competenties verlangen. Wat niet mag is een handleiding opleggen die
stap voor stap aangeeft wat je moet zeggen en welke collectiestukken getoond moeten
worden.
In het “Handboek loonheffingen 2019” worden diverse voorbeelden gegeven om het begrip
gezagsverhouding uit te leggen. Eén van deze voorbeelden is die van museumgids:
‘A werkt als gids bij een museum. De educatieve dienst van het museum ziet erop toe wat zij
aan bezoekers vertelt. Zij krijgt regelmatig de nodige informatie en zij kon zich laten
bijscholen op kosten van het museum. Ook evalueert de educatieve dienst haar
werkzaamheden. Na een klacht laat het museum iemand meelopen om A in de gaten te
houden. Het museum is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken bij de
rondleidingen. Als A niet functioneert, dan leidt dit ertoe dat het museum niet langer van
haar diensten gebruikmaakt. Er is een gezagsverhouding.’
Bovenstaande elementen dragen allemaal bij aan de eindconclusie. Enkele elementen
zouden afzonderlijk wel passen in een situatie van opdrachtgeverschap (zoals het evalueren
en stopzetten van de dienstverlenging, dit kan je immers ook doen bij een bedrijf wat je
inhuurt als je ontevreden bent over de geleverde prestaties en zien we ook terug in andere
goedgekeurde modelovereenkomsten zoals die van de muziekdocent; ook het verstrekken
van informatie op zichzelf is mogelijk binnen opdrachtgeverschap).
Binnen de pleinmusea zijn er op dit moment, zoals is aangegeven in hoofdstuk 3, diverse
elementen die samen zorgen voor de conclusie dat sprake is van een gezagsverhouding:
• Leiding en toezicht:
- Er is sprake van vooraf opgestelde rondleidingteksten, de route ligt
vast;
- Er is sprake van een verplicht inwerktraject;
- Er worden evaluaties gehouden;
- Er wordt bijscholing aangeboden;
- Informatie wordt verstrekt over de tentoonstellingen, zonder de
informatie kan je de rondleiding niet geven;
- Klachten worden behandeld door de organisatie.
9
Deze opsomming van punten onderbouwen dat sprake is van gezag.
• Vergelijkbaarheid van het personeel
- Er zijn in principe geen personeelsleden in dienst die deze functie ook
uitvoeren, deze redenatie onderbouwd het ondernemerschap;
Op de vraag of deze expertise in huis is kan echter tweeledig antwoord
worden gegeven. Omdat er geen rondleiders in dienst zijn kan gesteld
worden van niet, wel redeneert de belastingdienst dat sprake is van
inhoudelijke expertise op de educatie afdeling omdat zij de rondleidingen
ontwikkelen, en zijn daarom van mening dat er wel een vergelijkbaarheid
is met het personeel.
• Werktijden, locatie, materiaal
- Werktijden worden deels in overleg bepaald; de rondleider wordt
gevraagd of hij/zij beschikbaar is voor de rondleiding c.q. kan zelf
intekenen op rondleidingen. Ondernemerschap wordt hierdoor
onderbouwd;
- Locatie is altijd van de opdrachtgever of diens “klanten”, zoals bij
projecten in de wijk. (dit punt onderbouwt ondernemerschap niet,
maar is i.v.m. de directe klantrelatie ook niet anders te realiseren, en
dus kan dit punt als neutraal punt gezien worden);
- Materiaal wordt indien van toepassing gebruikt van de opdrachtgever,
komt namelijk voor.
• Manier waarop de werkende naar buiten treedt
- De meeste rondleiders doen dit werk ook voor andere musea dan wel
hebben andere werkzaamheden daarbuiten. Ondernemerschap wordt
hierdoor onderbouwd;
- De meeste rondleiders maken kenbaar dat zij als ondernemer
opdrachten zoeken.
Op grond van bovenstaande zijn er diverse punten die als samengesteld geheel tot een
gezagsverhouding leiden. Doorslaggevend is eigenlijk de instructiebevoegdheid. Andere
aanpak daarvan zorgt er bij andere musea voor dat er wel o.b.v. een modelovereenkomst
gewerkt kan worden.
10
3.3 Juridische aspecten van Payroll en de WAB
Het wetsvoorstel Arbeidsmarkt in balans (WAB) is 5 februari 2019 aangenomen door de
Tweede Kamer. Ten tijde van het opstellen van deze samenvatting is de WAB inmiddels ook
aangenomen. In het genoemde wetsvoorstel staan verschillende maatregelen betreffende
een cumulatiegrond in het ontslagrecht, een definitie van payroll, het recht op een
transitievergoeding, aanpassing in de WW-premiedifferentiatie, verruiming van de
ketenbepaling, verlenging van de proeftijd en maatregelen ter bescherming van
oproepkrachten. De ingangsdatum van deze wet is 1 januari 2020. De voornaamste thema’s
op dit punt draaien om “vast wordt minder vast” en “flex wordt minder flex” en om
“gelijk(waardig)e beloning”. Toch is het maar de vraag of de wetgeving het beoogde effect
gaat hebben. Belangrijke kritiek is het risico dat de WAB alleen als effect heeft dat
problemen verschuiven naar andere (minder goed gereguleerde) flexibele arbeid.
Payroll is een samenspel van drie partijen: een payrollwerknemer (in dit geval de rondleider),
een payrollonderneming, de inlener (het museum). Als organisatie zorg je zelf voor de
werving en selectie, maar de uiteindelijke rondleiders treden vervolgens niet bij het museum
in dienst, maar sluiten een arbeidsovereenkomst met de payrollonderneming en gaan van
daaruit bij het museum aan de slag. De organisatie sluit een overeenkomst van opdracht
met de payrollonderneming. De payrollonderneming treedt dus op als formele werkgever en
draagt zorg voor de administratieve kant van de arbeidsovereenkomst. Als museum ben je
wél de feitelijke werkgever die toezicht houdt en leidinggeeft aan de payrollwerknemer: er is
dus sprake van een gezagsverhouding tussen de organisatie en de payrollwerknemer.
Op dit moment kunnen payroll organisaties nog veel flexibiliteit bieden ten aanzien van
oproepcontracten en ten aanzien van de ketenregeling zoals dit ook geldt bij de
uitzendovereenkomst. De WAB zorgt er echter voor dat payroll minder flexibel wordt en niet
meer onder het uitzenden valt, er zijn nog maar 3 contracten in 3 jaar mogelijk. De kosten
voor payroll zullen mede door deze verminderde flexibiliteit alsmede door de verplichting alle
secundaire arbeidsvoorwaarden waaronder pensioen gelijk te trekken aan reguliere
medewerkers van het inlenende bedrijf, naar verwachting ook aanzienlijk stijgen. Payroll
blijft mogelijk, maar wordt dus duurder en minder flexibel.
Verder regelt de WAB dat een oproepkracht met een nuluren-contract of min – max contract
alleen verplicht is te komen werken, als hij minimaal vier dagen van tevoren wordt
opgeroepen. Gebeurt dat niet dan heeft de oproepkracht het recht om het werk te weigeren.
Als een oproep korter dan vier dagen van tevoren wordt afgezegd, heeft de oproepkracht
recht op uitbetaling. Verder geldt dat als een oproepkracht minstens 12 maanden heeft
gewerkt, de werkgever verplicht is de oproepkracht bij voortzetting van het dienstverband
een contract te bieden voor het gemiddelde aantal uren dat hij per jaar heeft gewerkt.
11
3.4 Artiestenregeling
De artiestenregeling is een fiscale regeling die stelt dat bij artiesten (of groep van artiesten)
die een overeenkomst aan gaan met een opdrachtgever voor één of enkele optredens in een
periode van maximaal 3 maanden, er geen sprake is van een normale arbeidsovereenkomst,
maar waarbij de opdrachtgever wel loonheffing en premies in moeten houden. De
opdrachtgever is dus altijd inhoudingsplichtig, tenzij er sprake is van de “kleine
vergoedingsregeling” met een maximum van € 163,-- per optreden.
In bepaalde gevallen kunnen acteurs op deze wijze ingezet worden. Er kan dan ofwel sprake
zijn van zeer beperkte inzet via de kleine vergoedingsregeling. De regeling kan bij acteurs
die ingezet worden bij het museum in beperktere mate toegepast worden. Voor bredere
toepassing door andere rondleiders of workshopdocenten is te weinig raakvlak op fiscaal
gebied en t.a.v. de voorbereidende kosten.
3.5 Museum cao in relatie tot rondleiders
De museum cao biedt op dit moment maar weinig flexibiliteit als het gaat om de inzet van de
rondleiders. De inzet van rondleiders kenmerkt zich door een flexibele inzet, waarbij het
aantal uur niet vooraf is vast te leggen en het ook kan voorkomen dat er langere tijd geen
beroep op de rondleider wordt gedaan. Ook biedt de museum cao geen flexibiliteit als het
gaat om de ketenregeling. Bij de inzet van ZZP’ers is al helemaal geen sprake van een
maximum aan tijdelijke overeenkomsten en ook bij de huidige inzet via payrolling is daar nu
nog sprake van een groot aantal tijdelijke overeenkomsten.
Wel zien we in de cao nu een aantal bijzondere artikelen t.a.v. wetenschappelijk personeel
voor onderzoeksorganisaties, daarbij is de ketenregel opgerekt naar maximaal 3 tijdelijke
arbeidsovereenkomsten in maximaal 4 jaar. Ook zijn er bijzondere artikelen voor
seizoenskrachten, waarbij binnen de ketenregeling niet meer sprake is van een tussenpoos
van 6 maanden maar van 3 maanden.
Dit houdt in dat de cao partijen dus wel opening bieden voor afwijkende afspraken als er
bijzondere situaties zijn. Dit biedt ook eventuele mogelijkheden voor bijzondere afspraken
t.b.v. rondleiders.
12
4. Scenario’s nader onderzocht
Zoals in de inleiding van dit rapport is aangegeven zijn er een aantal verschillende scenario’s
onderzocht. Onderstaand model geeft een indruk van deze verschillende scenario’s weer.
Een uitgebreide afweging van scenario’s is opgesteld voor de drie pleinmusea in het
onderzoeksrapport. In deze samenvatting beperken we ons tot een korte toelichting van de
scenario’s en de belangrijkste overwegingen hierbij.
*toelichting op term PP10: PP10 is een gezamenlijke BV van de pleinmusea t.b.v. beveiligingsmedewerkers die
werkzaamheden verrichten bij de pleinmusea.
13
4.1 Toepassing van een modelovereenkomst voor inhuur op ZZP-basis
4.1.1 Toepassing van een modelovereenkomst in bepaalde situaties
Het toepassen van een modelovereenkomst zoals gepubliceerd door de belastingdienst dan
wel goedgekeurd door de belastingdienst zoals die van BRAM, is slechts in een zeer beperkt
aantal gevallen mogelijk bij de drie pleinmusea. Er moet dan sprake zijn van een situatie van
inzet van een zodanige expertise dat er geen sprake is van een gezagsverhouding en de
instructies passen binnen het opdrachtgeverschap. In vrijwel de meeste situaties is de
toepassing binnen de huidige werkwijze van de pleinmusea niet mogelijk omdat er in de
praktijk sprake is van gezagsverhouding. Hoewel de Wet DBA al weer opgevolgd zal worden
door nieuwe wetgeving, is de verwachting dat het begrip gezagsverhouding nog steeds de
spil zal vormen van deze wet.
Toepassing van de Wet DBA en het hanteren van een modelovereenkomst zou wel mogelijk
kunnen zijn als de drie pleinmusea hun (educatief) beleid aanpassen. Hoewel er op
verschillende losse elementen (zoals de wijze waarop scholing wordt aangeboden, de wijze
van evaluatie) oplossingen te vinden zijn die wel passen binnen de Wet DBA, zal als
wezenlijk verschil in beleid de handleidingen, uitgewerkte instructies en de mogelijkheid om
aanwijzingen te geven over de wijze waarop de rondleiding of het programma wordt
uitgevoerd, moeten worden losgelaten. Belangrijk dilemma hierbij is de wens en noodzaak
(verplichting) om op kwaliteit te sturen.
4.2 Zelf in dienst nemen van rondleiders
In dit scenario nemen de drie pleinmusea elk de eigen rondleiders in dienst op grond van
een arbeidsovereenkomst op basis van de museum cao.
Daarbij gelden een aantal aandachtspunten:
a. Minder flexibiliteit bij de inzet in loondienst in vergelijking met de huidige situatie
Dit scenario biedt minder flexibiliteit als het gaat om contractduur en om de
mogelijkheden van de variabele ureninzet en urenomvang. Daarnaast dien je rekening te
houden met transitievergoeding. Dit is een ontslagvergoeding die de werkgever bij het
aflopen van een arbeidsovereenkomst verschuldigd is aan de medewerker en waarvan de
hoogte wordt bepaald op basis van duur van het dienstverband en salaris. Het is aan te
raden om een min-max contract als museum of vaste uren per maand aan te bieden. Met
de invoering van de WAB ben je bovendien bij flexibele contracten verplicht na 12
maanden een aanbod te doen van een contractomvang gebaseerd op het gemiddelde
van de voorgaande periode.
b. Toename van de administratieve werkzaamheden voor de musea
14
c. Wijziging in werkwijze plannen en roosteren
De planning en inroostering zal enerzijds makkelijker worden (grotere verplichting gehoor
te geven aan oproepen door rondleiders) anderzijds ook lastiger en met financieel risico,
je moet namelijk vooraf goed in schatten hoeveel uur een rondleider zal maken en dat is
erg lastig doordat de vraag erg fluctueert en er behoefte is een goede match tussen
specifieke doelgroep/programma te maken en rondleider. Er is bijvoorbeeld een risico dat
de werkgever het aantal min/max uren te hoog ingeschat, en dan niet gewerkte uren
moet uitbetalen.
Mogelijk zijn er nog aanvullende regelingen binnen de museum cao mogelijk die een zeer
wenselijke flexibele inzet van rondleiders mogelijk maakt en kan hierover bij een volgende
cao onderhandeling met de vakbonden gesproken worden.
Gevolgen van het in dienst nemen voor de rondleiders zelf
Voor de rondleiders zelf veranderen er ook een aantal zaken bij dit scenario:
- Geen ZZP-uurtarief maar een bruto uurloon
- Er is toepassing van de loonheffingskorting mogelijk over het uurloon
- Er is sprake van opbouw van pensioen, reservering vakantiegeld en
eindejaarsuitkering, verlofrechten en doorbetaling bij ziekte;
- Opbouw van WW en ZW-rechten over de gewerkte uren;
- Minder flexibiliteit en minder vrijblijvendheid bij acceptatie van rondleidingen
4.3 Samenwerking door rondleiders in dienst te nemen via B.V. of detachering
Een mogelijkheid is om gezamenlijke B.V. door de drie pleinmusea op te richten waar de
rondleiders dan in ondergebracht worden. Dit biedt voordelen omdat je dan mogelijk
gezamenlijk een groter aantal vaste uren aan een individuele rondleider kunt garanderen en
maakt zaken als opleiden en vervanging bij ziekte en drukte makkelijker. In dit scenario
worden de rondleiders dan bij de B.V. in dienst genomen. Dezelfde wijzigingen als bij 4.2 zijn
dan van toepassing. Ook is gekeken naar de mogelijkheid om rondleiders bij één van de drie
pleinmusea een contract in dienst aan te bieden maar wel inzetbaar te laten zijn bij de
andere musea, waarbij de rondleider dan één contract en één werkgever heeft, de kosten
voor de inzet worden dan onderling verrekend (detachering onderling). Ook hier gelden
opnieuw dezelfde wijzigingen voor de rondleider als in 4.2 genoemd.
Bijkomend voordeel is dat in dit scenario de rondleiders voor het werken bij elk van de drie
musea dus uniforme arbeidsvoorwaarden hebben. Wel vraagt het goede afstemming van
processen en werkafspraken tussen de drie musea.
Bij dit scenario van een gezamenlijke B.V. door de pleinmusea is het tevens denkbaar dat
ook andere musea bij deze samenwerking aanhaken. Daarbij zijn verschillende
samenwerkingsvormen denkbaar.
15
Een alternatief is nog de ZZP B.V., dat is een B.V. die niet door de musea wordt geïnitieerd,
maar juist door de rondleiders zelf. Als de ZZP-rondleiders zich verenigingen en gezamenlijk
een B.V. oprichten, is er sprake van het continueren van de inzet van rondleiders op
factuurbasis. De ZZP B.V. en de musea sluiten dan onderling een contract af voor het
leveren van rondleidersdiensten. Op die manier kan er vanuit de B.V. gefactureerd worden
voor de inzet van de rondleiders. De werkwijze t.a.v. inwerken, het werken met
handleidingen en dergelijke kunnen dan in het contract geregeld worden zonder dat sprake
is van verplicht dienstverband. Facturatie en opdrachtgeverschap is dan dus van toepassing.
Dit vraagt wel het maken van goede afspraken tussen de ZZP’ers onderling. Zij gaan dan
samen een B.V. aan, dit werkt fiscaal anders dan hun huidige ZZP-praktijk (over de B.V.
moet bijvoorbeeld vennootschapsbelasting worden betaald).
4.4 Rondleiders inzetten via een derde partij: Payroll bedrijf (al dan niet
gezamenlijk)
Dit scenario gaat ervan uit dat de rondleiders in dienst komen bij een derde partij, namelijk
een payroll bedrijf. Het payroll bedrijf wordt de werkgever en leent de rondleiders uit aan de
musea tegen betaling van de kosten, (risico) opslag en een fee. Door de invoering van de
WAB per 2020 zal payrolling zoals we dat nu gewend zijn, met fasesysteem en zeer flexibele
inzet van uren, waarschijnlijk niet meer bestaan. De verwachting is dat payroll aanzienlijk
duurder wordt en dus niet meer de mogelijkheid biedt om over een langere periode tijdelijke
contracten te bieden en anderzijds aan dezelfde regels omtrent minimum uren en recht op
het gemiddelde van het afgelopen jaar (bij min-max contracten na 12 maanden
dienstverband).
Voor de rondleider betekent dit scenario ook dat er sprake is van een dienstverband,
uurloon, pensioendeelname en dergelijke, zoals bij 4.2 genoemd.
4.5 Mogelijkheden lobby
In eerste instantie is gevraagd te onderzoeken of lobby om een aparte regeling te gaan
hanteren, zoals de artiestenregeling, een mogelijkheid is. De artiestenregeling is niet
passend, en verdere mogelijkheden daartoe zijn dan ook niet uitgewerkt. Wel is lobby om
toch een werkbare modelovereenkomst onder de Wet DBA te realiseren (conform huidige
werkwijze en beleid) bekeken maar dit wordt niet kansrijk geacht aangezien het juridische
begrip gezagsverhouding niet zal wijzigen. De lobby zou dan gericht moeten zijn om niet aan
de Wet DBA te hoeven voldoen en ook dat achten we niet realistisch. Wel zullen we dit
laatste verder onderzoeken, maar verwachten dat dit een lang traject zal zijn en zeker nu en
in 2020 nog geen oplossing biedt.