Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het...

66
FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN Academiejaar 2009-2010 Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. Masterproef tot het behalen van de graad van MASTER IN DE PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN afstudeerrichting: pedagogiek en onderwijskunde Promotor: Prof. Dr. M. Valcke Ines De Ridder & Saar Vanwalleghem

Transcript of Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het...

Page 1: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN

Academiejaar 2009-2010

Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde

leerjaar.

Masterproef tot het behalen van de graad van

MASTER IN DE PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN

afstudeerrichting: pedagogiek en onderwijskunde

Promotor: Prof. Dr. M. Valcke

Ines De Ridder & Saar Vanwalleghem

Page 2: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

2

Page 3: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

3

FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN

Academiejaar 2009-2010

Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde

leerjaar.

Masterproef tot het behalen van de graad van

MASTER IN DE PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN

afstudeerrichting: pedagogiek en onderwijskunde

Promotor: Prof. Dr. M. Valcke

Ines De Ridder & Saar Vanwalleghem

Page 4: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

4

VOORWOORD

Deze masterproef is tot stand gekomen door een nauwe samenwerking tussen Ines De

Ridder en Saar Vanwalleghem.

De keuze voor een onderwerp met betrekking tot realistisch rekenen is er niet zomaar

gekomen. Zonder medeweten van elkaar, hadden we initieel allebei het verlangen om

voor de uitwerking van onze masterproef ons te verdiepen in een bepaald aspect van

het wiskundeonderwijs.

Ines heeft altijd grote interesse getoond in alles wat met wiskunde te maken heeft,

zowel in het lager als in het secundair onderwijs. Tijdens haar opleiding tot pedagoog

groeide haar interesse in wiskundedidactiek. Deze masterproef is voor haar een kans

om deze twee interessevelden te combineren.

Bij Saar ontstond de interesse voor het wiskunde-onderwijs vanuit haar wiskunde-

ervaringen in haar studierichting ‘Economie-Wiskunde’ in het secundair onderwijs.

Deze ervaringen hadden haar reeds veel doen nadenken over de organisatie en de

inhoud van het Vlaamse wiskunde-onderwijs. Een verdieping in de nieuwste stroming

binnen het wiskunde-onderwijs sprak haar dan ook sterk aan, waardoor het werken

aan deze masterproef een persoonlijke meerwaarde kreeg.

Deze masterproef is het resultaat van een anderhalf jaar durend proces waarin we

samen nadachten, opzochten, onderzochten, vaststelden en concludeerden. We

konden elkaar steeds op een boeiende en interessante manier uitdagen en aanvullen.

Bovendien gaf het ‘partnerschap’ ook een morele meerwaarde aan het proces.

Momenten van ontmoediging, onzekerheid of frustratie konden samen gedeeld

worden, wat een enorm bemoedigend effect had.

Graag zouden we alsnog enkele mensen bedanken. Deze masterproef zou er nooit

gekomen zijn zonder het vertrouwen dat onze promotOr Prof. Dr. M. Valcke ons

hiervoor gaf. Daarnaast willen we ook doctoraatassistent Hendrik Van Steenbrugge

oprecht bedanken voor zijn hulp en begeleiding. Hij stelde ons dit onderzoek voor en

stond ons gedurende het proces bij met raad en daad. Tot slot zijn we ook onze ouders

en de echtgenoot van Saar zeer dankbaar voor het geduld, de aanmoedigingen en de

hulp waarmee zij ons de afgelopen tijd hielpen focussen en doorzetten.

Page 5: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

5

ABSTRACT

Onderzoek naar de impact van curriculummaterialen kent de laatste jaren een

toenemende interesse. Evidence-based onderzoek gaat na of verschillende methoden

ook resulteren in verschillende leerresultaten bij de leerlingen. Deze onderzoeken zijn

echter blind voor de processen die zich afspelen tussen de rekenmethode enerzijds en

de leerresultaten anderzijds. Dit onderzoek gaat hier verder op in en focust op de

leerkracht als mediërende factor tussen de rekenmethode en de leerlingen. Er wordt

onderzocht hoe leerkrachten in hun klaspraktijk concreet vorm geven aan rekenlessen

‘breuken’ en ‘tijd’, alsook in welke mate het handelen van de leerkracht aansluit bij de

principes van het realistisch rekenonderwijs. Daarnaast wordt ook nagegaan of de

gebruikte methode een significante invloed heeft op de mate van aansluiting bij de

realistische principes. Hiertoe werden met behulp van het programma NVivo8 75

gefilmde wiskundelessen gecodeerd aan de hand van een boomstructuur met 24

items. Een analyse van de frequenties van de verschillende items toonde aan dat in

het merendeel van de lessen de leerkracht nauwelijks aandacht heeft voor de

uitwerking van de realistische principes. Daarnaast blijkt de gebruikte methode geen

significante invloed te hebben op de uitwerking van de realistische principes in de

klaspraktijk. Naar aanleiding van deze resultaten, wordt nagedacht over eventuele

verklarende en/of beïnvloedende factoren in het implementatieproces van het

realistisch rekenonderwijs. Zo werden de kenmerken van de methode, de kenmerken

van de leerkracht, de kenmerken van de school, de mate van scholing en vorming voor

leerkrachten, de kenmerken van de leerlingen en het wiskundedomein als mogelijk

beïnvloedende factoren en als voorstellen tot vervolgonderzoek opgenomen.

Page 6: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

6

INHOUDSTAFEL

1. Inleiding....................................................................................................... 7 1.1 Geschiedenis – leertheorieën in het onderwijs..................................... 7

1.1.1 Mechanistisch rekenonderwijs ...................................................... 7 1.1.2 Structuralistisch rekenonderwijs.................................................... 8 1.1.3 Realistisch rekenonderwijs ......................................................... 10

1. Constructivisme.............................................................................. 10 2. Wiskobas als basis voor het realistisch rekenonderwijs ................. 10 3. Naar realistisch rekenonderwijs...................................................... 13

a) Niveautheorie van Van Hiele ...................................................... 13 b) Didactische fenomenologie van Freudenthal .............................. 14 c) Progressief mathematiseren volgens Wiskobas ......................... 14 d) Kenmerken van het realistisch rekenonderwijs ........................... 15

1.2 Impact leermaterialen......................................................................... 18 1.3 Probleemstelling en onderzoeksvragen ............................................. 21

2. Methodologie............................................................................................. 23 2.1 Kwalitatief onderzoek.............................................................................. 23 2.2 Steekproef/respondenten........................................................................ 23 2.3 Meetinstrument ....................................................................................... 24

2.3.1 Ontwikkeling instrument ................................................................... 24 2.3.2 Beschrijving instrument .................................................................... 25

2.4 Procedure ............................................................................................... 25 2.5 Verwerking data...................................................................................... 26

3. Resultaten ................................................................................................. 28 3.1 De methode in de klaspraktijk: algemene schets.................................... 28 3.2 Didactisch handelen en de realistische principes ................................... 36 3.3 Verband methode en de realistische principes ....................................... 42

4. Discussie................................................................................................... 45 5. Conclusie .................................................................................................. 49 6. Referenties................................................................................................ 51 7. Bijlagen ..................................................................................................... 56

Page 7: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

7

1. Inleiding

1.1 Geschiedenis – leertheorieën in het onderwijs

Het realistisch rekenonderwijs is er niet zomaar gekomen. Een aantal ontwikkelingen in

het wiskundeonderwijs gingen hieraan vooraf, en bepalen ook de context waarin de

realistische onderwijstheorie ontstaan is. Zonder aandacht voor en kennis van deze

ontwikkelingen kunnen we de realistische visie nooit ten volle situeren en begrijpen.

Daarom achten we het van belang een korte geschiedenis te schetsen van de

ontwikkelingen, programma’s, stromingen en visies die het wiskundeonderwijs de

laatste decennia gekenmerkt hebben.

Deze ontwikkeling komen globaal overeen met drie algemene leertheorieën in het

rekenonderwijs: de mechanistische, structuralistische en de realistische

onderwijstheorie. Hieronder situeren we elke leertheorie binnen z’n tijdsperiode.

1.1.1 Mechanistisch rekenonderwijs

De mechanistische visie op rekenonderwijs, vaak aangeduid in termen als ‘traditioneel

rekenonderwijs’, wordt als de oudste benadering beschouwd. Verschillende auteurs

stellen evenwel vast dat er nog duidelijke sporen van het mechanistisch rekenen terug

te vinden zijn in recente leermaterialen en leermiddelen (Verschaffel, 1995;

Gravemeijer e.a., 1993; KNAW, 2009).

Het mechanistisch rekenonderwijs kan gerelateerd worden aan een taakanalytische

onderwijstheorie. (Gravemeijer e.a., 1993). Omdat er niet echt sprake is van een

uitgewerkte theorie of een geëxpliciteerde visie, blijft het moeilijk om het mechanistisch

rekenonderwijs te omschrijven (KNAW, 2009).

De kern van de mechanistische onderwijsvisie valt terug op de oorspronkelijke theorie

van Gagné (1969). Namelijk: complexe leertaken vereisen de voorwaarde van de

beheersing van eenvoudigere gedragingen. Men dacht na over wat de leerling al zou

moeten kunnen om hetgeen beoogd wordt te kunnen leren. Hiervoor was een

uitsplitsing van de leerstof nodig. De eindhandeling werd uiteengelegd in een aantal

deelstapjes, die geordend werden in een leerhiërarchie (learning structure). Deze

hiërarchische opbouw werd dan ook in deze vaste volgorde aan de leerlingen

Page 8: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

8

onderwezen (Gravemeijer e.a., 1993). Centraal staat steeds het uitgebreid, individueel

en op papier inoefenen van de door de leraar gedemonstreerde en uitgelegde

standaardaanpak voor de betreffende opgave. Voor concreet materiaal was er slechts

plaats in een korte oriënteringsfase (KNAW, 2009).

Een volledige planning vooraf was in deze rekenonderwijsvisie van noodzakelijk belang

(Gravemeijer e.a., 1993).

Gedurende de jaren ’50-’60 rezen in vele landen van de westerse wereld innovaties

voor wiskunde op. Globaal gezien werd de vernieuwing van het wiskundeonderwijs op

drie manieren gerealiseerd: de aritmetische, structurele en empirische richting

(Treffers, 1978). Zowel de aritmetische als de structurele richting vallen te

categoriseren binnen het structuralistisch rekenonderwijs terwijl de empirische richting

thuishoort onder het realistisch rekenonderwijs. Beide richtingen worden hieronder

verder besproken.

1.1.2 Structuralistisch rekenonderwijs

De modernisering van het wiskundeonderwijs in Europa kende in 1959 een eerste

sterke impuls onder de naam ‘New Thinking in schoolmathematics’, of anders gezegd

‘New Math’ (in het Nederlands: Moderne Wiskunde). Onderzoekers als P. Suppes, J.S.

Bruner en Z.P. Dienes dachten na over de ontwikkeling van het wiskundig denken, en

hielden zich bezig met de vraag: ‘Welke wiskundige begrippen liggen aan het

rekenonderwijs in de basisschool ten grondslag en op welke wijze kunnen jongere

leerlingen met deze begrippen leren werken?’ (van Gelder e.a., 1968).

De methode van Dienes (jaren ’70) was hierin het meest revolutionair. Zijn

uitgangspunt wordt gevormd door drie fasen van spelen: het voorbereidende spel (kind

wordt uitgenodigd tot een grotere vrijheid in het spelen), het gestructureerde spel (meer

gericht, het kind doet verschillende ervaringen op om een begrip te verwerven), en het

oefenspel (om de verkregen ervaring vast te leggen). Het materiaal waarmee in deze

spelen gewerkt werd, bestond voornamelijk uit blokken.

Door een grote nadruk te leggen op élke fase, legt Dienes bezwaar tegen het

gebruikelijke rekenonderwijs, waarin het materiaal volgens hem te vroeg

gestructureerd aangeboden wordt, waardoor het kind te weinig vrijheid krijgt om zelf

inventief te zijn. Het traditionele onderwijs richtte zich volgens Dienes te sterk op het

Page 9: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

9

aanbrengen van een mechanisme, zonder daarbij beroep te doen op het logisch

denkvermogen.

Dienes heeft getracht een aantal wiskundige denkpatronen (niveaus) te

onderscheiden, waarvoor hij vervolgens verschillende opdrachten bedacht. Op die

manier werden de kinderen in zijn experimenten gestimuleerd tot een vorm van

inventief wiskundig denken (van Gelder e.a., 1968).

Een ander fundamenteel resultaat uit deze periode van onderzoekingen, is dat van de

‘multiple embodiment’ (veelvoudige inbedding). Daarmee geeft Dienes aan dat

abstracties en generalisaties van begrippen/structuren moeten plaatsvinden vanuit

ervaringen met een groot aantal rijk gevarieerde situaties (materialen), waarin het te

abstraheren aspect gemeenschappelijk ligt ingebed. Dienes gaat hierbij uit van de

stelling dat kinderen gemakkelijker abstraheren dan generaliseren (van Gelder e.a.,

1968). Op die manier vormen formalisatie en abstractie een belangrijke kern van de

New Math (KNAW, 2009).

Deze onderzoekingen en inzichten van Dienes hebben geleid tot ‘het principe van de

verzamelingtheoretische introductie’, waarin de relaties tussen een verzameling en zijn

elementen en tussen verzamelingen onderling worden behandeld. Het uitgangspunt

hierbij is dat men kinderen via de drie fasen van spelen eerst met het begrip

verzameling moet confronteren, alvorens over te gaan tot het getalbegrip (van Gelder

e.a., 1968). Deze vroegtijdige introductie van de verzamelingentaal is een belangrijk

kenmerk van de ‘New Math’, en staat centraal in de aritmetische richting (Treffers,

1978).

Tegelijk richt de New Math zich op het kunnen doorgronden van structuren in

verschillende gebieden van de wiskunde (van Gelder e.a., 1968). Dit komt overeen met

de structurele richting , waarin de nadruk op wiskundige structuren en verbanden

gelegd wordt. Via spel en onderzoek wordt naar gemeenschappelijke eigenschappen

van wiskundige structuren gezocht (Treffers, 1978).

Zowel de aritmetische als de structurele richting zijn kenmerkend voor het

structuralistisch rekenonderwijs.

Zoals reeds aangehaald, gaat het hier over de modernisering van het

wiskundeonderwijs in Europa. Wanneer we echter wat dieper inzoomen op België en

Nederland, stellen we vast dat vooral België vanaf het eind van de jaren ‘60 helemaal

in de ban van de structuralistisch georiënteerde Moderne Wiskunde raakt. Onder

Page 10: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

10

invloed van de Brusselse wiskundedidacticus Papy kwam er een veralgemeende en

verplichte invoering van de Moderne Wiskunde in de lagere scholen. Nieuwe

leerplannen, nieuwe rekenmethoden, herscholingscursussen voor leerkrachten,…

waren hier het resultaat van (Verschaffel, 2004).

Nederland daarentegen heeft de invloed van de structuralistische ‘New Math’ bijzonder

sterk tegengehouden. Als alternatief kwam de Wiskobasbeweging met een gans

andere denkpiste naar voor, namelijk het realistisch rekenonderwijs (Verschaffel,

2004).

1.1.3 Realistisch rekenonderwijs

1. Constructivisme

Het realistisch rekenonderwijs bouwt verder op de principes van de constructivistische

leertheorie (Streefland, 1991). Constructivisten argumenteren dat kennis geen

objectieve vaste waarde heeft, en dat we deze dus ook niet ‘objectief’ kunnen kennen.

Deze algemene leertheorie beschouwt de wereld en kennis niet als een vaststaand,

stabiel gegeven, maar als iets dat door de lerende zelf geconstrueerd wordt op basis

van opgedane ervaringen (Valcke, 2005). Von Glaserfeld (1995) stelt dat iedereen de

werkelijkheid interpreteert en construeert op basis van de eigen ervaringen en

interacties met de werkelijkheid.

Deze visie op kennis was zeer controversieel ten opzichte van de klassieke

epistemologie. Echter, doorheen de jaren heeft deze leertheorie steeds meer ingang

gevonden in het nadenken over leren en instructie. Ook wanneer we nadenken over

wiskunde, zien we vandaag nog steeds een ‘strijd’ tussen enerzijds het model van de

klassieke wiskundige structuren die de zekerheid waarborgen (Freudenthal, 1991), en

anderzijds het ‘realistische model’ van het zelf organiseren en (re)construeren van

kennis.

2. Wiskobas als basis voor het realistisch rekenonderwijs

Naast de aritmetische en structurele richting, kwam in de zestiger jaren -onder invloed

van het constructivisme- de empirische stroming op. Bij deze richting zoekt men het

startpunt van de wiskundige activiteiten in de buurt van de levenssituaties van het kind.

In de praktijk leidde dit tot een verrijking van het rekenonderwijs, doch ook soms tot

Page 11: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

11

een tamelijk ongeorganiseerd geheel van weinig afgestemde activiteiten die hun

aanzet kregen in ‘environmental situations’ (Treffers, 1978).

Doorheen deze heterogeniteit aan richtingen/stromingen, kwam de noodzaak van één

richtpunt op. In dit licht ontstond begin jaren ’70 in Nederland het ‘wiskobasproject’

(Treffers, 1978). Wiskobas staat voor ‘Wiskunde op de basisschool’. Deze

vernieuwingsbeweging trad op als alternatief voor het traditioneel rekenen en de

structuralistische New Math (KNAW, 2009; De Jong, 1986; Verschaffel, 2004). Via het

ontwerpen van een model voor een schoolwerkplan, wilde men richting geven aan de

vernieuwing van het wiskundeonderwijs in Nederland. Nieuwe gebieden voor het

wiskundeonderwijs werden hiervoor verkend. Het is duidelijk dat Wiskobas géén

methode is, doch een inspiratiebron voor heroriëntering, opleiding, begeleiding en

kadervorming (Gravemeijer e.a., 1993).

De vernieuwingsbeweging Wiskobas werd voornamelijk geïnspireerd door de ideeën

van Hans Freudenthal. Hij richtte in 1971 in Nederland het Freudenthalinstituut op,

onder de naam ‘Instituut voor de Ontwikkeling van het Wiskunde Onderwijs’ (IOWO)

(Fijma&Vink, 2003; van den Heuvel-Panhuizen, 1998).

Zoals reeds aangehaald, betekent het ontstaan van deze vernieuwingsbeweging in

Nederland niet meteen een verschuiving van het gedachtegoed in het Vlaamse

wiskundeonderwijs, dat nog steeds hoofdzakelijk op het structuralistisch gedachtegoed

georganiseerd was. Geleidelijk aan verschenen in Vlaanderen echter kritische

bijdragen over de Moderne Wiskunde (New Math), en werd ook duidelijk dat

leerkrachten steeds meer vernieuwende, realistische elementen in hun wiskundelessen

opnamen (Verschaffel, 2002). Een echte kentering kwam er echter pas in het midden

van de jaren ’90, toen de Moderne Wiskunde definitief uit de eindtermen gehouden

werd. Op die manier werd er ook in het Vlaamse onderwijs ruimte gecreëerd voor een

vernieuwende kijk op het wiskundeonderwijs, in de lijn van het werk van Wiskobas

(Verschaffel, 2004).

Kenmerkend voor de visie van Freudenthal is dat hij wiskunde ziet als een menselijke

activiteit (Treffers, 1978; Gravemeijer, 2005). In 1973 introduceerde hij deze slogan

(Boswinkel & Moerlands, 1996, 3), waarin de activiteit van het individu centraal staat

(Gravemeijer, 2005). In tegenstelling tot het pluriforme rekenonderwijs waarin de mens

als een doelmatig te programmeren computer beschouwd wordt, streeft Freudenthal

ernaar om de leerling bij het probleem te betrekken zodat het probleem

realiteitswaarde voor hem/haar krijgt (Treffers, 1978).

Page 12: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

12

Tegelijk wordt het wiskundeonderwijs door Freudenthal als een organiserende

activiteit beschouwd. Zowel Treffers als Freudenthal omschrijven mathematiseren als

een organiserende activiteit (Gravemeijer, 2005). In functie van het verwerven van

feitenkennis, aanleren van vaardigheden, leren gebruiken van taal en andere

ordeningsmiddelen,… moet het veld van ervaringen georganiseerd worden. Deze kern

van de wiskundige activiteit wordt omschreven als ‘mathematiseren ’, en behelst

generaliseren, bewijzen, schematiseren, symboliseren, gebruik maken van modellen

en reflecteren (Treffers, 1978). De leerlingen moeten niet zozeer wiskunde uitvinden,

maar mathematiseren en, als middel daartoe leren abstraheren, schematiseren,

formaliseren, algoritmiseren, verbaliseren,… Op die manier wordt de leerstof het

gebied waarin het geleid heruitvinden plaatsvindt (Gravemeijer, 2005). Hier is duidelijk

de constructivistische invloed te herkennen.

In het idee van ‘guided reinvention’ (Gravemeijer, 1995) benadruk Freudenthal de

noodzaak benadrukt van het leiden van leerlingen bij het leren van wiskunde (Keijzer,

2000). ‘Reinvention’ verwijst naar het ‘her-uitvinden’ van de wiskunde

(Boswinkel&Moerlands, 1996). Doorheen het proces van organiseren komt de lerende

tot eigen uitvindingen, producties en inzichten. ‘Guided’ verwijst dan naar de

(bege)leidende taak van de leerkracht in dit proces. Het gaat hier om het (bege)leiden

van de lerende naar het abstraheren in plaats van naar abstracties, het schematiseren

in plaats van schema’s, het formaliseren in plaats van formules,… Kortom: het leiden

van de lerende naar de wiskundige organiserende activiteit van het uitvinden, in plaats

van naar de wiskunde zelf. Dit is geen evidente opdracht voor de leerkracht. Het vergt

een zoeken naar een evenwicht tussen de kracht van de instructie (het lesgeven) en

de vrijheid van het leren (Freudenthal, 1991).

De organiserende wiskundige activiteit bestaat volgens Treffers en Freudenthal uit

twee essentiële elementen: horizontaal mathematiseren (wiskundig organiseren van

een stuk van de ervaren werkelijkheid), en verticaal mathematiseren (de

gesofisticeerde wiskundige verwerking) (Gravemeijer, 2005). Situaties uit de

alledaagse werkelijkheid worden georganiseerd en samengebracht in regels. Die

regels worden op hun beurt ‘common sense’ van hogere orde, waarop weer verder kan

gebouwd worden,…. Op die manier vormt het mathematiseren een steeds voortgaand

proces van verbreding en verhoging, met als resultaat een georganiseerd geheel van

kennis (Treffers, 1978). Er is met andere woorden een geleidelijke opbouw van het

mathematiseringproces (Gravemeijer e.a., 1993).

Page 13: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

13

3. Naar realistisch rekenonderwijs

De vernieuwingsgedachte die de wiskobasbeweging gedurende de jaren ’70 in het

reken-wiskundeonderwijs op gang gebracht heeft, vond in de loop der jaren steeds

meer ingang als uitgangspunt voor rekenmethoden. Zo werden in de jaren ’90 massaal

de realistische rekenmethoden ingevoerd (Treffers & de Goeij, 2004). Uit het

onderzoek van De Jong (1986) blijkt dat vrijwel alle recente reken-wiskundemethoden

in een vrij sterke mate beïnvloed zijn door het werk van Wiskobas. De grootste reden

hiervoor zijn de nieuw geformuleerde kerndoelen, die met het traditioneel

rekenonderwijs niet konden bereikt worden (KNAW, 2009). Deze moderne methodes,

die een operationalisatie vormen van Wiskobas’ vernieuwingsgedachten, werden

inmiddels aangeduid als ‘realistische onderwijsmethoden’. Ze staan tegenover

traditionele methoden, die gebaseerd zijn op de mechanistische rekenonderwijstheorie

(Gravemeijer e.a., 1993).

In 1979 voerde Treffers de term ‘realistisch reken –en wiskundeonderwijs’ in, omdat in

dit nieuwe rekenen het leren veelal begon in contexten waar de leerlingen zich iets bij

konden voorstellen. Deze contexten moesten de kinderen in staat stellen zelf kennis te

construeren en het rekenen betekenisvoller te maken (KNAW-rapport, 2009). Treffers

(1986) omschrijft het begrip ‘realistisch’ als de gerichtheid van deze onderwijsaanpak

op de realiteit i.c. op contextproblemen.

Zoals reeds aangehaald, vormt Freudenthal met zijn visie op wiskunde als menselijke

(mentale) activiteit de basis voor het realistisch reken-wiskundeonderwijs (Freudenthal,

1973; Gravemeijer & Terwel, 2000 in Keijzer, 2003). Binnen dit onderwijs vormt het

mathematiseren de belangrijkste activiteit van de lerende (Keijzer, 2003).

De realistische wiskunde-onderwijstheorie kan omschreven worden aan de hand van

een drietal theoretische inzichten: de niveautheorie van Van Hiele (1973), de

didactische fenomenologie van Freudenthal (1983) en het progressief mathematiseren

volgens Wiskobas (Treffers, 1987; de Vos, 1998; Gravemeijer e.a., 1993).

a) Niveautheorie van Van Hiele

Van Hiele (1973) onderscheidt drie denkniveaus in het wiskundeonderwijs:

1) het grondniveau: op dit niveau zijn getallen gebonden aan waarneembare

hoeveelheden en aan handelingen met concreet materiaal.

Page 14: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

14

2) relaties tussen getallen en hoeveelheden: begrippen hebben het karakter

gekregen van knooppunten in een relatienet.

3) analyse van de relaties tussen de relaties: op dit niveau wordt naar samenhang

gezocht en wordt getracht dit in een betekenisvol systeem onder te brengen.

Van Hiele gaat uit van het principe dat er gestart dient te worden op een niveau waar

de gehanteerde begrippen een grote mate van vertrouwdheid voor de leerlingen

hebben. Alleen van daaruit kan betekenisvolle kennis worden opgebouwd (Gravemeijer

e.a., 1993).

b) Didactische fenomenologie van Freudenthal

In zijn didactische fenomenologie stelt Freudenthal dat men voor het ontwerpen van

onderwijs op zoek dient te gaan naar fenomenen uit de realiteit. Deze fenomenen

kunnen zowel fysisch als wiskundig van aard zijn, en kunnen door een proces van

structureren georganiseerd worden (Gravemeijer, 2005; Freudenthal, 1991).

Door de realiteit als startpunt voor het mathematiseringproces te nemen, worden de

leerlingen uitgelokt om deze verschijnselen wiskundig te organiseren en de beoogde

mentale objecten te vormen. Met andere woorden: verschijnselen uit de realiteit

vormen de basis voor de te vormen wiskundige begrippen (Gravemeijer e.a., 1993).

Freudenthal creëert hiermee de mogelijkheid om in het onderwijs te starten bij een

basis die betekenisvol is voor de leerling.

c) Progressief mathematiseren volgens Wiskobas

Zoals reeds werd aangehaald, vormt het mathematiseren de kern van de wiskundige

activiteit volgens Wiskobas. Dit is een steeds voortgaand proces van verbreding en

verhoging, vandaar de naam ‘progressief mathematiseren’. Dit aspect van progressie

staat centraal in de wiskundige activiteit (Gravemeijer, 2005).

Zowel Freudenthal als Treffers maken een indeling tussen horizontaal en verticaal

mathematiseren. Deze essentiële elementen van dit mathematiseringproces worden

hier wat uitgebreider toegelicht.

Treffers en Freudenthal omschrijven horizontaal mathematiseren als het organiseren

van zaken uit de realiteit, het toegankelijk maken van een probleemgebied voor een

wiskundige aanpak (Freudenthal, 1999); Gravemeijer, 2005). In zijn artikel

‘betekenisvol rekenen’ onderstreept Freudenthal (2002) dat door aandacht te besteden

aan de wiskundige interpretatie van de context, recht wordt gedaan aan wat bedoeld

wordt met ‘realistisch’. Dat woord verwijst naar ‘zich realiseren’. De lerenden dienen

Page 15: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

15

zich te realiseren waar de getallen en de bewerkingen voor staan en wat ze in de

context betekenen. Dit interpreteren en organiseren vormt het startpunt van de

wiskundige activiteit (Gravemeijer, 2005).

Een misverstand hierbij is dat bij ‘realistisch’ en ‘context’ maar al te vaak wordt gedacht

aan situaties uit de alledaagse realiteit. Contexten in de realistische benadering kunnen

immers ook wiskundig van aard zijn (Gravemeijer, 2005). Ook Freudenthal heeft het

over het structureren van zowel fysische en wiskundige fenomenen (Freudenthal,

1991).

Verticaal mathematiseren verwijst dan naar de gesofisticeerde wiskundige verwerking

(Gravemeijer, 2005).

Freudenthal waarschuwt om deze opsplitsing niet als iets absoluuts te beschouwen.

Horizontaal mathematiseren verwijst naar de wereld die de lerende ervaart. Verticaal

mathematiseren verwijst naar de wereld van symbolen die geschapen, herschapen,

gemanipuleerd,… worden. Deze twee werelden staan echter niet volledig los van

elkaar, ze kunnen op elk moment overlappen, in elkaar overvloeien. Een attentieve

houding, waarbij je je steeds flexibel ten opzichte van deze indeling opstelt, is daarom

van noodzakelijk belang, wil je recht blijven doen aan de volheid van de wiskundige

activiteit (Freudenthal, 1991).

d) Kenmerken van het realistisch rekenonderwijs

De realistische onderwijstheorie komt vooral tot uitdrukking in het progressief

mathematiseren volgens Wiskobas (de Vos, 1998). Uitgaande van dit concrete

Wiskobaswerk, beschrijft Treffers vijf karakteristieke kenmerken van het progressief

mathematiseren (Gravemeijer e.a., 1993). Hieronder lichten we het progressief

mathematiseren toe aan de hand van deze vijf kenmerken. Deze kenmerken bepalen

immers de aard van de realistische wiskundedidactiek (de Vos, 1998).

Kenmerk 1: Context-rijk onderwijs

Het werken vanuit de ervaringen van de leerlingen bij het ontwikkelen van wiskundig

denken en handelen is een van de meest kenmerkende aspecten van het realistisch

rekenonderwijs (de Vos, 1998). Het onderwijs en het leren in het realistisch reken-

wiskundeonderwijs start met voor leerlingen herkenbare contexten. Deze vormen de

basis voor een fenomenologische verkenning. Een proces van mathematiseren leidt er

vervolgens toe dat deze van betekenisvolle situaties verworden tot formele en

abstracte relaties (Van den Heuvel-Panhuizen, 1996, in Keijzer, 2000; Gravemeijer

Page 16: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

16

e.a., 1993). Er ontstaat een betekenisvolle samenhang tussen de rekenopgaven en de

leefwereld van de leerlingen (de Vos, 1998).

Boswinkel&Moerlands (1996) argumenteren dat leerlingen wiskunde daardoor niet

alleen gaan zien als iets wat zich op school afspeelt, maar dat ze het ook als iets van

henzelf gaan beschouwen. Op die manier fungeren contexten niet enkel als

toepassingsgebied, maar ook als bron van het leren van wiskundige begrippen

(Gravemeijer e.a., 1993). Het herkennen van rekenen (en wiskunde) in het leven van

alledag is hiermee een onderwijsdoel op zich (Boswinkel&Moerlands, 1996).

Kenmerk 2: Modellen en schema’s

Modellen en schema’s fungeren als hulpmiddel om gegevens uit de realiteit te

schematiseren. Ze vormen een visuele representatie van de probleemsituatie.

Schema’s vervullen een brugfunctie tussen de (wiskundige) realiteit in het dagelijks

leven en het formele systeem van wiskunde (de Vos, 1998). Op die manier wordt een

brug geslaan tussen de verschillende denkniveaus (Gravemeijer e.a., 1993).

Uit onderzoek (van Dijk, 2002) blijkt dat het zinvol is om leerlingen te stimuleren hun

eigen modellen te ontwikkelen en te bediscussiëren. Leerlingen die zelf modellen

leerden ontwerpen, behaalden significant hogere leerresultaten dan leerlingen die

formele modellen door de leerkracht aangereikt kregen. Tevens werden voorbeelden

gevonden van de overgang van concrete zelfbedachte modellen naar meer abstracte

modellen, wat aantoonde dat kinderen hun zelfbedachte modellen kunnen

generaliseren en toepassen in nieuwe situaties (van Dijk, 2002).

Bovendien zijn de zelf opgestelde schema’s en modellen een prima hulpmiddel om aan

anderen uit te leggen hoe je het probleem hebt geïnterpreteerd. Op die manier worden

leerlingen geconfronteerd met modellen van medeleerlingen en met bestaande,

formele modellen en gaan ze zien hoe de verschillende rekenkundige bewerkingen met

elkaar kunnen samenhangen (van Dijk, 2002; Gravemeijer, 2002).

Kenmerk 3: Constructies en producties van de leerlingen

Constructies zijn de (mentale) handelingen van de leerlingen tijdens het uitvoeren van

reken-wiskundeopgaven (de Vos, 1998). Deze mentale handelingen creëren volgens

Freudenthal mentale objecten, die de onmisbare sleutel zijn in de vorming van

concepten. Kortom: niet het vormen van concepten, maar deze mentale handelingen

(constructies) en het vormen van mentale objecten, zijn het startpunt van een

betekenisvol wiskundeonderwijs. Voor Freudenthal zijn ze daarom een belangrijk

streefdoel in leren en instructie (Freudenthal, 1991).

Page 17: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

17

Producties verwijzen naar de zelf ontworpen opgaven door de leerlingen (de Vos,

1998). Wiskunde is volgens Freudenthal de activiteit van het reproduceren en

organiseren van datgene wat is aangeboden, met als resultaat een nieuwe,

persoonlijke productie. Met zijn stelling ‘wiskunde als activiteit’ stelt Freudenthal dat

elke persoon in staat is om door middel van mentale handelingen bepaalde wiskundige

fenomenen zo te organiseren, dat er nieuwe producties ontstaan. Elke persoon is, al

dan niet met de nodige begeleiding, in staat om tot nieuwe (her)uitvindingen te komen

(Freudenthal, 1991). Uit onderzoek blijkt dat de stimulerende rol van de leerkracht

hierin onmisbaar is. Zonder zijn/haar stimulerende en uitdagende vragen en

aanmoedigingen, is het voor de kinderen niet zo evident om tot nieuwe producties en

te komen (cfr. ‘guided reinvention’) (Kerstens & Van Galen, 2002).

Het maken van eigen producties biedt leerlingen daarenboven de mogelijkheid op hun

eigen niveau te werken en getallen te kiezen die ze prettig vinden. Op die manier zou

er op een natuurlijke manier differentiatie kunnen ontstaan (Treffers & de Goeij, 2004).

Door uit te gaan van deze constructies en producties steun je op de eigen inbreng van

de lerende (Gravemeijer e.a., 1993), wat recht doet aan Freudenthals visie op

wiskunde als een activiteit van(uit) het individu zelf. Beiden vervullen een sleutelrol in

het realistische reken-wiskundeonderwijs en bepalen de vooruitgang van de leerling in

het proces van mathematiseren (de Vos, 1998).

Kenmerk 4: Interactief onderwijs

Onderwijs waarin leerlingen meedenken, participeren, onderhandelen en

samenwerken noemen we interactief onderwijs. Interactie behelst de relatie en de

samenwerking tussen de leraar en de leerlingen, maar ook tussen de leerlingen

onderling (de Vos, 1998). Mennne (2001) spreekt over een interactief groepsgericht

onderwijssysteem, waarin naast de individuele leerling ook de leergroep en de leraar

een belangrijke inbreng hebben in het onderwijsleerproces (Treffers & de Goeij, 2004).

Freudenthal (2002) benadrukt dat interactie reeds van bij de start van de wiskundige

activiteit, met andere woorden: bij de wiskundige interpretatie van een contextopgave,

van groot belang is. Het bespreken van de verschillende interpretaties die de lerenden

aan de contextopgave geven is immers een essentieel element, opdat de lerenden

zouden zien en begrijpen hoe de berekening samenhangt met de context. Regelmatig

expliciet vragen naar die samenhang kan ervoor zorgen dat de leerlingen bewuster

Page 18: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

18

over die samenhang gaan nadenken, waardoor het oplossen van contextopgaven

meer het karakter krijgt van betekenisvol leren (Freudenthal, 2002).

In deze interactieve onderwijssituatie worden leerlingen meteen ook aangezet om te

reflecteren over hun eigen strategieën en de juistheid van hun uitkomsten (Treffers &

de Goeij, 2004), en aanpassingen of variaties te maken waar nodig. Pimm (1991) stelt

dat taal en dialoog leiden tot reflectie op het eigen wiskundig denken. Reflectie is

geïnternaliseerd in de dialoog. Tegelijk worden leerlingen geconfronteerd met de

oplossingen van anderen en gaan deze bespreken en evalueren (Gravemeijer e.a.,

1993).

Kortom, het taalaspect is van groot belang in de ontwikkeling van wiskunde als

organiserende activiteit. Het verband tussen taalvaardigheid en het oplossen van

wiskundige problemen wordt in het onderzoek van Secada (1992) bevestigd. Doorheen

de interactie krijgen de leerlingen de gelegenheid om hun denkprocessen te

verwoorden (de Vos, 1998), worden redeneerpatronen verbeterd en hogere

ordeprocessen die nodig zijn voor de transfer, gestimuleerd (Adey en Shayer, 1994).

Ook Pimm (1991) en Hajer (1996) stellen dat interactief reken-wiskundeonderwijs een

sterke stimulans is voor de ontwikkeling van hogere mentale processen zoals

argumenteren, reflecteren, voorstellen, probleemoplossen, schematiseren,… .

Kenmerk 5: Samenhang tussen de verschillende leerstofgebieden

Dit laatste kenmerk van de progressieve mathematisering doelt op een globale

verbinding tussen de verschillende leerstofdomeinen. Zo wordt er bijvoorbeeld naar

gestreefd om zoveel mogelijk verbanden en relaties te leggen tussen procenten,

breuken, verhoudingen (de Vos, 1998), maar ook tussen wiskunde en andere

domeinen zoals wereldoriëntatie,…. Ook Verschaffel e.a. (2007) benadrukken dat

leerlingen adaptieve expertise moeten ontwikkelen, en niet alleen routinematige.

Hieronder verstaan ze dat leerlingen ook in staat moeten zijn om geleerde procedures

inzichtelijk, flexibel en creatief toe te passen in andere domeinen.

1.2 Impact leermaterialen

Onderzoek naar de impact van curriculummaterialen kent de laatste jaren een

toenemende interesse (Slavin, 2008; Stein, 2007). Een gekend onderzoek hierover in

Page 19: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

19

het Nederlands taalgebied is het MORE-onderzoek (‘methoden in het reken-

wiskundeonderwijs’) in Nederland (Gravemeijer e.a., 1993). In dit onderzoek worden

twee methoden, namelijk een methode die uitgewerkt is volgens een aantal

constructivistische principes enerzijds en een traditionele methode anderzijds met

elkaar vergeleken, en gaat men na of dit resulteert in een verschil in de

wiskundescores van de leerlingen.

Evidence-based onderzoek zoals het MORE-onderzoek focust echter sterk op de

instructional design kenmerken van de methode, waardoor de professionele kennis en

de ervaringen van de leerkracht minder bekeken worden (Bryant e.a., 2008; Sood and

Jitendra, 2007). In dergelijk onderzoek wordt effectiviteit opgevat in termen van

economische rationaliteit: de opbrengst van het onderwijs, ofwel de cognitieve

leerresultaten van leerlingen (Scheerens, 1989). Stein e.a. (2007) wijzen erop dat

sommige van de besproken vergelijkende onderzoeken blind zijn voor de processen

die zich afspelen tussen de wiskundemethoden enerzijds en het uiteindelijke

leerresultaat anderzijds. Er wordt namelijk geen informatie ingewonnen over hoe een

curriculum door de leraren begrepen en vertaald is en dan uiteindelijk in de klas

geïmplementeerd wordt. Immers, het is best mogelijk dat leerkrachten op verschillende

manieren vormgeven aan een bepaalde methode.

In de literatuur zijn de meningen over de impact van methodes op het didactisch

handelen van de leerkracht in de kraspraktijk zeer uiteenlopend. We kunnen de

verschillende standpunten op een continuüm plaatsen, waarbij het ene uiterste ervan

uitgaat dat de methode maximaal het handelen van de leerkracht beïnvloedt en/of

bepaalt. Het andere uiterste stelt dat de methode helemaal geen invloed heeft op wat

er zich in de klaspraktijk afspeelt. Meningen tussen deze twee uitersten gaan uit van

een wederzijdse aanpassing, ook wel ‘mutually adaptive process’ of

‘aanpassingsmodel’ genoemd (Mc. Laughlin , 1976; de Vos, 1998). Ook deze

wederzijdse aanpassing kan op verschillende manieren vorm krijgen.

Onderzoek toont aan dat de wiskundemethode (handboeken en werkboeken) de

onderwijsactiviteiten van leraren beïnvloedt (Tomic, 1983). Ook Kuiper (1993) stelt dat

de methode een belangrijk hulpmiddel is bij het geven van onderwijs, vooral dan op het

gebied van planning. Krammer (1984) schrijft aan de methode een grote betekenis toe

voor zowel de onderwijsactiviteiten van de leraar als de leeractiviteiten van de

leerlingen. Zijn conclusie luidt dat de onderwijsactiviteiten afhankelijk zijn van de

gebruikte methode.

Page 20: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

20

Van den Akker (1990) daarentegen stelt dat leraren zich niet zo sterk laten leiden door

de onderwijsmethode. Het grootste deel van de onderzochte leraren valt snel terug op

traditioneel, klassiek onderwijs. Ook Harskamp en Deinum (1995) concluderen onder

andere dat de leraar wel de leerstof uit de methode aanbiedt, doch deze leerstof

onvoldoende volgens de voorziene principes vormgeeft. Durkin (1984) meent op basis

van observaties bij zestien leraren in het basisonderwijs, dat zij door tijdslimieten en

andere meningen over het belang van bepaalde onderwerpen niet trouw blijven aan de

methode.

De Vos (1998) stelt dat leerkrachten zich wel laten beïnvloeden door de methodes,

doch de richtlijnen van de ontwikkelaars niet trouw volgen en toepassen (de Vos,

1998).

De Vos (1998) maakt een onderscheid tussen twee modellen. Het

getrouwheidsperspectief stelt dat de leraar de ideeën van de ontwerpers zo getrouw

mogelijk moet uitvoeren. In het aanpassingsmodel gaat men uit van een wederzijdse

aanpassing: de leraar past de methode aan aan zijn wensen voor het op dat moment

te geven onderwijs. De bruikbaarheid van de methode staat hier centraal (Fullan,

1991). Ook Mc. Laughlin (1976) spreekt van een ‘mutually adaptive proces’: de

methode en de leraar beïnvloeden elkaar, er is een wederkerige relatie.

Figuur 1 geeft een overzicht.

Figuur 1. Impact van methode op de klaspraktijk.

GETROUWHEIDS- AANPASSINGSMODEL

PERSPECTIEF

Krammer (1984)

schrijft aan de

methode een grote

betekenis toe voor

zowel de onder-

wijsactiviteiten

van de leraar als

de leeractiviteiten

van de leerlingen.

Zijn conclusie

luidt dat de onder-

wijsactiviteiten af-

hankelijk zijn van

de gebruikte

methode.

de Vos (1998)

Leerkrachten laten zich

wel beïnvloeden door de

methode, doch gaan de

richtlijnen van de ontwik-

kelaars niet trouw volgen

en toepassen.

Fullan (1991)

De leraar past de methode

aan aan zijn wensen voor

het op dat moment te

geven onderwijs. De bruik-

baarheid van de methode

staat hier centraal.

Harskamp&

Deinum (1995)

De leraar biedt

wel de leerstof

uit de methode

aan, doch geeft

deze leerstof on-

voldoende vol-

gens de voor-

ziene principes

van de methode

vorm.

KNAW-rapport

‘Rekenonderwijs

op de basisschool’

(2009)

Niet de methode,

maar vooral het

handelen van de

leerkracht zelf

geeft de doorslag

op de klaspraktijk

en de prestaties

van de leerlingen.

Page 21: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

21

Dat de relatie tussen de methode en de onderwijspraktijk niet eenduidig is, wordt ook

aangegeven door Dolk (1997), die benadrukt dat het gebruiken van een nieuwe

methode niet noodzakelijk betekent dat de onderwijspraktijk van de leraar verandert.

Toegespitst op realistisch rekenonderwijs, komt Tjabringa (1996) tot een gelijkaardige

conclusie: “Een nieuwe methode verandert het onderwijs enigszins, maar het werken

met een realistische methode maakt de reken-wiskundelessen niet automatisch

realistisch”. Sweers (1993) vraagt zich af of ‘realistisch’ geen modewoord begint te

worden, waaraan iedereen een andere (concrete) invulling geeft.

Het KNAW-rapport ‘Rekenonderwijs op de basisschool’ (2009) geeft zelfs aan dat niet

de effectiviteit van de rekenmethodes, maar vooral de leerkrachten zelf de doorslag

geven. Ook Gravemeijer (1994) haalt het belang aan van de instructieactiviteiten van

de leerkracht: verschillende realistische methoden leiden tot verschillende instructie, en

die verschillende instructie is de aanleiding van verschillende leerresultaten. Fennema

e.a. (1992) wijzen in dit verband op het belang van de vakkennis van de leraar in het

rekenonderwijs. Deze vakspecifieke kennis zou bepalend zijn voor hun feitelijke manier

van onderwijzen en de resultaten van de leerlingen.

Dit onderzoek gaat verder in op deze inzichten en zal focussen op de leerkracht als

mediërende factor tussen de rekenmethode en de leerlingen.

1.3 Probleemstelling en onderzoeksvragen

In dit onderzoek wordt nagegaan in welke mate de leerkracht zijn/haar

onderwijspraktijk vorm geeft volgens de principes v an realistisch rekenen.

Concreet spitsen we ons toe op hoe leerkrachten in een vierde leerjaar in Vlaanderen

omspringen met de rekenmethode die ze gebruiken in de klas. Vanuit deze hoofdvraag

stellen we vervolgens een aantal meer gerichte deelvragen die we willen

beantwoorden met het uitgevoerde onderzoek:

1. Hoe geven leerkrachten in hun klaspraktijk concreet vorm aan rekenlessen

breuken en tijd?

2. In welke mate sluit het didactisch handelen van de leerkracht aan bij de

realistische principes?

3. Is er een verband tussen ‘de mate van aansluiting bij de realistische

principes’ en de gebruikte methode?

Page 22: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

22

Kenmerken methode

(opbouw, inhoud,…)

Didactisch handelen van de leerkracht

Mate waarin realistische principes

uitgewerkt worden in de klaspraktijk

effect op prestaties leerlingen

Figuur 2 geeft een algemene situering. De rode pijl illustreert een al dan niet

rechtstreeks verband tussen de methode en de prestaties van de leerlingen. De

blauwe pijlen geven weer waar dit onderzoek zich op richtte: de manier waarop

leerkrachten hun didactisch handelen en klaspraktijk vormgeven, zowel algemeen

(onderzoeksvraag 1), alsook toegespitst op de kenmerken van realistisch rekenen

(onderzoeksvraag 2). Daarnaast werd nagegaan of de gebruikte methode een invloed

heeft op het handelen van de leerkracht.

Figuur 2. Conceptueel kader: algemene situering van het onderzoek

Evidence-

based

onderzoek

We focussen ons op de vijf meest gebruikte rekenmethodes in het basisonderwijs in

Vlaanderen: Eurobasis (26.55%); Zo gezegd, zo gerekend (25.35%); Kompas

(15.02%); Nieuwe Tal-rijk (11.53%) en Pluspunt (10.12%) (Van Steenbrugge e.a.,

2010).

Van Galen e.a. (2005) stellen vast dat het domein ‘breuken’ een moeilijk onderwerp is

voor veel leerlingen van de basisschool. Meer concreet zorgen breuken voor

leermoeilijkheden over gans het lager onderwijs (lj. 1-6). Ook binnen het leerdomein tijd

komen vaak leermoeilijkheden voor; vooral in het eerste tot en met het vijfde leerjaar

(Van Steenbrugge e.a., 2009). Daarom wordt in dit onderzoek gefocust op deze twee

leerdomeinen.

Page 23: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

23

2. Methodologie

2.1 Kwalitatief onderzoek

In dit onderzoek wordt het didactisch handelen van de leerkracht geanalyseerd en

vergeleken met de principes van realistisch rekenen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt

van een kwalitatieve analyse. Deze keuze voor kwalitatief onderzoek is in

overeenstemming met de mening van Smaling & Maso (2004), die aangeven dat voor

de beschrijving en analyse van de praktijk kwalitatief onderzoek van lesobservaties

aangewezen is.

Aansluitend op Smaling & Maso (2004), werd dit onderzoek opgezet op basis van

lesobservaties. De gekozen techniek is die van de ‘non-participant’, of de ‘direct’

observatie. Dit houdt in dat de data worden verzameld door observatie van het gedrag

zonder in interactie te gaan met de deelnemer. Door het gebruik van de ‘non-

participant’ methode krijgt het onderzoek een grotere realiteitswaarde en wordt het

handelen van de deelnemer zo min mogelijk beïnvloed. De redenering achter het

gebruik van deze techniek van lesobservaties is dat observaties een groot aantal

gegevens bevatten en deze een duidelijk zicht geven op de lespraktijk (Herzog, 1996).

2.2 Steekproef/respondenten

Voor het onderzoek werden de 5 meest gebruikte rekenmethodes uit het Vlaamse

onderwijslandschap geselecteerd: Kompas, Nieuw Tal-Rijk, Rekensprong, Pluspunt en

Zo gezegd, zo gerekend.

Er hebben 35 scholen deelgenomen aan het onderzoek. Er werden in totaal 110 lessen

geobserveerd. Hiervan werden 75 lessen werkelijk geanalyseerd. Lessen werden om

verschillende redenen niet in het onderzoek opgenomen: 4 lessen konden niet worden

omgezet van videocassette naar cd-rom, 10 lessen konden niet worden omgezet naar

het gewenste format, nodig om te kunnen analyseren met NVivo8. Van 4 lessen was

de geluidskwaliteit niet goed, deze was slecht tot niet verstaanbaar. Er zijn 5 lessen

weggevallen omdat de leerkrachten geen gebruik maakten van één van de vijf meest

gebruikte rekenmethodes. De lesonderwerpen die bekeken worden in het onderzoek

zijn tijd en breuken. Er zijn uiteindelijk 12 lessen weggevallen die niet het gewenste

Page 24: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

24

lesonderwerp behandelden. Na het wegvallen van deze lessen zijn de data van 27

leerkrachten opgenomen in het onderzoek.

2.3 Meetinstrument

2.3.1 Ontwikkeling instrument

Om de betrokken lessen en het handelen van de leerkracht te analyseren en te

coderen werd een codeerinstrument ontwikkeld. Er werd vertrokken van de aard van

de onderzoeksvragen, en van daaruit werd op zoek gegaan naar geschikte

codeeritems.

Aangezien de eerste deelvraag peilt naar hoe de leerkracht zijn/haar klaspraktijk

algemeen vorm geeft, werden de codeeritems ook in zeer algemene zin opgesteld. Er

wordt vertrokken van een aantal algemene didactische elementen die in elke les

terugkomen: lesinhoud, lesactiviteit en gebruik van materiaal. Vervolgens werden deze

steeds verder verfijnd. Hiertoe baseerde men zich in eerste instantie op een

observatieformulier van de lerarenopleiding Reno in Torhout. Vervolgens werd het

codeerschema voortdurend bijgesteld op basis van de observaties en vaststellingen

die gebeurden tijdens het ‘proefkijken’ van een aantal lessen. Uiteindelijk ontstond een

boomstructuur waarin eender welk lesmoment kon worden ondergebracht onder één

van de items.

De tweede deelvraag van dit onderzoek richt zich specifiek op de mate waarin de

kenmerken van het realistisch rekenonderwijs in de klaspraktijk uitgewerkt worden. Om

hierop een zicht te krijgen, werden deze kenmerken in de reeds bestaande

boomstructuur ingevoegd. Deze is gebaseerd op de uitgevoerde literatuurstudie. Deze

items werden vergeleken met de items die gebruikt werden tijdens het MORE-

onderzoek (Gravemeijer et. al, 1993) en het onderzoek van ‘methodegebruik op de

basisscholen’ (de Vos, 1998). De items in deze werken bleken echter nog te vaag om

de lessen nauwkeurig te kunnen coderen. Wat betreft het kenmerk interactief

onderwijs, benadrukken zowel de Vos (1998), als Menne (2001), als Treffers en de

Goeii (2004) de belangrijke plaats van zowel de leraar, leerling en de leergroep.

Daarom werd in dit codeerinstrument in de items betreffende interactie een

onderscheid gemaakt tussen welke personen de interactie plaatsvindt.

Ook het kenmerk constructies en producties van leerlingen werd niet als dusdanig

onder deze naam in het codeerschema opgenomen. Uitgaande van het belang van de

situatie waarin een leerling een eigen constructie, productie of inzicht aanbrengt

(Treffers & de Goeij, 2004), werden ook hier een aantal items van elkaar

Page 25: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

25

onderscheiden: een leerling richt zich tot de leerkracht, een leerling richt zich klassikaal

tot een andere leerling, of een leerling richt zich in een groepswerk tot een andere

leerling).

2.3.2 Beschrijving instrument

In wat volgt wordt een nauwkeurige beschrijving gegeven van het ontwikkelde

instrument (zie bijlage 3). Het instrument bevat drie hoofdtakken: lesinhoud, lesactiviteit

en gebruik van materiaal. Deze takken werden onderverdeeld in verschillende items.

Onder lesinhoud worden aansluiten bij voorkennis, herhalen-automatiseren, inoefenen-

verdiepen, niet lesgericht, voorbereiding les en introductie lesinhoud onderverdeeld. De

items onder lesactiviteit zijn verdeeld over twee verschillende takken, namelijk

werkvorm en leerstof. Werkvorm omvat de takken interactie leerkracht-leerling,

interactie leerkracht-leerlingen, interactie leerling-leerkracht, interactie leerling-leerling,

leerkracht instrueert, leerlingen werken individueel en leerlingen werken samen.

Leerstof omvat de takken kale sommen, gebruik realistische contexten, verbanden

leggen, stap voor stap werken en gebruik schema’s en modellen. Wat verstaan wordt

onder de verschillende takken, is na te lezen in het codeerboek (zie bijlage 4).

Binnen dit boomdiagram bevinden zich de 5 kenmerken van het realistisch rekenen

(cfr. 1.1.3. d). De kenmerken het gebruik van contexten, en gebruik van modellen en

schema’s zijn terug te vinden onder de gelijknamige tak, nl ‘gebruik realistische

contexten’ en ‘gebruik van schema’s en modellen’. Kenmerk 3 constructies en

producties wordt opgesplitst in ‘interactie LL-LK’, ‘interactie LL-LL’ en ‘LLN werken

samen’. Het vierde kenmerk interactief onderwijs wordt opgesplitst in ‘interactie LK-LL’,

interactie LK-LLN’, ‘interactie LL-LK’, ‘interactie LL-LL’ en ‘LLN werken samen’. Het

vijfde kenmerk samenhang leerstofgebieden werd gecodeerd onder de term

‘verbanden leggen’.

Dit codeerinstrument zal de onderzoekers in staat stellen een antwoord te verkrijgen op

deelvraag 1 en 2 van dit onderzoek. Onrechtstreeks draagt het eveneens bij aan de

resultaten van onderzoeksvraag 3, aangezien deze gebaseerd zijn op de resultaten

van deelvraag 2.

2.4 Procedure

Scholen werden via de directeur gecontacteerd over de opzet van het onderzoek. Met

de leerkrachten zelf werd vervolgens afgesproken op welke momenten lessen breuken

en tijd zouden geobserveerd worden en welke lesonderwerpen hierbij aan bod zouden

Page 26: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

26

komen. Alle lessen werden geobserveerd in de periode april 2009 – mei 2009 bij 27

leerkrachten uit het vierde leerjaar.

Omdat niet alles kan worden nagegaan tijdens de observatie van een les, werd gebruik

gemaakt van video-opnames. Aangezien het onderzoek zich richt op het handelen van

de leerkracht, werd de camera zo opgesteld dat hoofdzakelijk het handelen van de

leerkracht werd vastgelegd. De onderzoekers stelden zich zodanig op dat zij geen

invloed hadden op het verloop van de les. Er werd dan ook op geen enkel moment

tussengekomen in het handelen van de leerkracht.

Dit onderzoek spitst zich toe op de wiskundedomeinen ‘breuken’ en ‘tijd’. Daarom

werden lessen die zich niet op deze domeinen richten, als onbruikbaar beschouwd. Na

het uitfilteren van de onbruikbare lessen bleken 12 leerkrachten de methode Kompas

te gebruiken, 6 leerkrachten de methode Zo gezegd zo gerekend, 6 leerkrachten de

methode Nieuw Tal-Rijk, 2 leerkrachten gebruikten de methode Pluspunt en 1

leerkracht werkte met de methode Rekensprong.

2.5 Verwerking data

De geobserveerde lessen werden geanalyseerd met behulp van het

softwareprogramma Nvivo 8. In totaal werden er 75 lessen geanalyseerd. De analyse

van een les gebeurde per tijdsinterval van 20 seconden. Elk tijdsinterval werd

gecodeerd op elke tak van het codeerschema.

Aan de hand van het ‘Coding Summary Rapport’ werd per les nagegaan in welke mate

de verschillende elementen van het codeerschema aan bod kwamen. Deze gegevens

werden vervolgens geëxporteerd naar een SPSS15 databestand voor verdere analyse.

De video-opnames alsook het project dat in Nvivo 8 werd gemaakt en de resultaten

kunnen ter inzage verkregen worden op de vakgroep Onderwijskunde van de

Universiteit Gent, Prof. dr. M. Valcke.

Twee codeurs werden ongeveer 15 uur getraind in het coderen. Voor de start van het

coderen, werd een codeerboek (zie bijlage 4) opgesteld waarin precies vermeld werd

wat onder elke tak van het codeerschema verstaan werd. Vervolgens werden

lesactiviteiten door beide codeurs gezamenlijk gecodeerd. In een derde stap werden

lesactiviteiten afzonderlijk gecodeerd, maar was er nog een mogelijkheid tot overleg. In

een vierde en laatste fase, werd een volledige les afzonderlijk door beide codeurs

gecodeerd. Op basis van deze volledig afzonderlijk gecodeerde les werd de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid op elke tak uit het codeerschema berekend (Tabel

Page 27: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

27

1). Zoals uit deze tabel blijkt, situeert Krippendorff’s α zich op drie takken na tussen .68

en 1.00 (n = 129), wat overeenkomt met een goede tot excellente overeenkomst

tussen beide codeurs (Banerjee et al., 1999; Neuendorf, 2002). Wat de overige vier

takken betreft (ander didactisch materiaal, op locatie en interactie ll-ll), is de

overeenkomst tussen beide codeurs eveneens zeer hoog wanneer we kijken naar de

mate van overeenkomst tussen beide codeurs (percent agreement tussen .92 en .98).

Op basis hiervan werd besloten om ook deze takken in de analyse te betrekken.

Tabel 1

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (Krippendorff’s α en percent agreement )

Nodes codeerschema α % N

Ander didactisch materiaal

-.10

.96

129

Bord-beamer .68 .95 129

Extra werkbladen .88 .945 129

Kladpapier .80 .95 129

Op locatie .49 .98 129

Werkboek-handboek .79 .95 129

Gebruik realistische contexten .97 .98 129

Gebruik schema's en modellen 1.00 1.00 129

Kale sommen oplossen 1.00 1.00 129

Stap voor stap werken 1.00 1.00 129

Verbanden leggen .80 .91 129

Interactie lk-ll .98 .99 129

Interactie lk-lln 1.00 1.00 129

Interactie ll-lk .97 .99 129

Interactie ll-ll -.04 .92 129

Lkr instrueert 1.00 1.00 129

Lln werken individueel .97 .98 129

Lln werken samen .83 .92 129

Aansluiten bij voorkennis .98 .99 129

Herhalen-automatiseren .98 .99 129

Inoefenen-verdiepen 1.00 1.00 129

Introductie lesinhoud .87 .95 129

Niet lesgericht 1.00 1.00 129

Voorbereiding les

1.00 1.00 129

Page 28: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

28

3. Resultaten

De hoofdonderzoeksvraag werd opsplitst in een aantal deelvragen, de resultaten

worden volgens deze opdeling besproken. De eerste twee deelvragen worden op een

beschrijvende manier gerapporteerd. De derde en laatste deelvraag wordt op een

inductieve statistische manier nagegaan.

De resultaten op deze deelvragen geeft de onderzoekers nadien de mogelijkheid een

antwoord te geven op de hoofdonderzoeksvraag.

3.1 De methode in de klaspraktijk: algemene schets

In het eerste deel van dit onderzoek wordt de volgende deelvraag onderzocht: Hoe

geven leerkrachten in hun klaspraktijk concreet vor m aan rekenlessen breuken

en tijd?

Per leerkracht en per les werd de frequentie van de gecodeerde takken uit het

codeerschema in kaart gebracht (zie bijlage 1). Op basis van deze frequenties wordt

er een algemene beschrijving van de gecodeerde lessen gegeven. Hiertoe worden per

node (zijtak uit het codeerschema) de frequenties gebundeld in schijven van 0-10%,

10-25%, 25-50%, 50-75% en 75-100% van de lestijd. Vervolgens wordt nagegaan

hoeveel lessen telkens aan deze frequenties voldoen. Op die manier wordt een beeld

verkregen van opvallend hoge, lage of middelmatige frequenties van bepaalde nodes.

Tak 1: Lesinhoud

Tabel 1 Lesinhoud

aandeel lestijd waarin de node voorkomt (in%)

aantaal lessen (in %)

cumulatieve %

Aansluiten bij voorkennis 0-10 29.33 29.33 10-25 17.33 46.67 25-50 32.00 78.67 50-75 16.00 94.67 75-100 5.33 100.00

Page 29: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

29

Herhalen - automatiseren 0-10 69.33 69.33 10-25 2.67 72.00 25-50 5.33 77.33 50-75 5.33 82.67 75-100 17.33 100.00 Inoefenen - verdiepen 0-10 30.67 30.67 10-25 10.67 41.33 25-50 34.67 76.00 50-75 20.00 96.00 75-50 4.00 100.00 Introductie lesinhoud 0-10 89.33 89.33 10-25 8.00 97.33 25-50 2.67 100.00 50-75 .00 100.00 75-100 .00 100.00 Niet lesgericht 0-10 94.67 94.67 10-25 5.33 100.00 25-50 .00 100.00 50-75 .00 100.00 75-100 .00 100.00 Voorbereiding les 0-10 80.00 80.00 10-25 18.67 98.67 25-50 1.33 100.00 50-75 .00 100.00 75-100 .00 100.00

Uit Tabel 1 is af te lezen dat er een kleine spreiding is met betrekking tot het aansluiten

bij de voorkennis. Tijdens 29.33%, 17.33%, 32.00% en 16% van de lessen werd er

respectievelijk 0-10%, 10-25%, 25-50% en 50-75% van de lestijd aandacht besteed

aan het linken met de voorkennis. Bij een kleine minderheid van de lessen, namelijk

5.33% werd er veel tijd (75-100% van de lestijd) besteed aan het aansluiten bij

voorkennis.

Verder wordt bij het merendeel (69.33%) van de lessen slechts 0-10% van lestijd

besteed aan herhaling en automatisering. In 17.33% van de lessen had 75-100% van

de lestijd betrekking op herhaling en automatisering. Dit waren effectief

herhalingslessen. Tijdens de andere gecodeerde lessen werd respectievelijk 10-25%

(2.67% van de lessen), 25-50% (5.33% van de lessen) en 50-75% (5.33% van de

lessen) van de lestijd besteed aan herhalen en automatiseren.

Page 30: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

30

Wat betreft het inoefenen en verdiepen wordt een kleine spreiding waargenomen.

Tijdens 30.67% van de gecodeerde lessen werd slechts 0-10% van de lestijd besteed

aan verdiepen en inoefenen. In 4.00% van de lessen werd er gedurende 75-100% van

de lestijd ingeoefend en verdiept. Verder wordt waargenomen dat 10-25%, 25-50% en

50-75% van de lestijd besteed werd aan inoefenen en verdiepen dan wel in

respectievelijk 10.67%, 34.67% en 20% van de gecodeerde lessen.

Tijdens 89.33% van de gecodeerde lessen werd 0-10% van de lestijd besteed aan de

introductie van de lesinhoud. Er werd 10-25% en 25-50% van de lestijd besteed aan de

introductie van de lesinhoud in respectievelijk 8% en 2.67% van de gecodeerde lessen.

In het overgrote deel van de gecodeerde lessen (94.67%) wordt 0-10% van de lestijd

besteed aan niet-lesgerichte activiteiten. Voor 5.33% van de gecodeerde lessen gaat

het over 10-25% van de lestijd.

Verder wordt aangegeven dat tijdens 4/5 (80%) van de lessen de leerkracht 0-10% van

de duurtijd van de les spendeert aan het in orde brengen van praktische zaken, zowel

voor, tijdens als op het einde van de les. Tijdens 18.67% van de lessen nam dit 10-

25% van de lestijd in beslag. Voor 1.33% van de gecodeerde lessen geldt dat er 25-

50% van de lestijd besteed werd aan dergelijke voorbereidingen.

Tak 2: Lesactiviteit

Tak 2 wordt onderverdeeld in twee zijtakken: werkvorm en leerstof.

Tabel 2 Werkvorm

aandeel lestijd waarin de node voorkomt (in%)

aantaal lessen (in %)

cumulatieve %

Interactie LK - LL 0-10 4.00 4.00 10-25 18.67 22.67 25-50 72.00 94.67 50-75 5.33 100.00 75-100 .00 100.00 Interactie LK - LLN 0-10 6.67 6.67 10-25 30.67 37.33 25-50 26.67 64.00 50-75 25.33 89.33 75-100 10.67 100.00

Page 31: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

31

Interactie LL - LK 0-10 88.00 88.00 10-25 10.67 98,67 25-50 .00 98,67 50-75 1.33 100.00 75-50 .00 100.00 Interactie LL - LL 0-10 100.00 100.00 10-25 .00 0.00 25-50 .00 0.00 50-75 .00 0.00 75-100 .00 0.00 LK instrueert 0-10 50.67 50.67 10-25 46.67 97.33 25-50 2.67 100.00 50-75 .00 100.00 75-100 .00 100.00 LLN werken individueel 0-10 20.00 20.00 10-25 30.67 50.67 25-50 38.67 89.33 50-75 6.67 96.00 75-100 4.00 100.00 LLN werken samen 0-10 69.33 69.33 10-25 18.67 88.00 25-50 4.00 92.00 50-75 6.67 98.67 75-100 1.33 100.00

Uit Tabel 2 blijkt dat in bijna ¾ (72%) van de lessen de leerkracht in interactie gaat met

een individuele leerling gedurende 25-50% van de lestijd. In 4% van de lessen kwam

interactie van leerkracht naar leerling nauwelijks (0-10% van de lestijd) voor. Een

kleine minderheid (5.33% van de lessen) gaf veel aandacht aan deze individuele

interactie, namelijk gedurende 50-75% van de lestijd.

Wat betreft de interactie die de leerkracht aangaat met de klasgroep (interactie LK-

LLN) is er een kleine spreiding. In 30.66%, 26.67% en 25.33% van de gecodeerde

lessen lokte de leerkracht een reactie uit bij de leerlingen gedurende respectievelijk 10-

25%, 25-50% en 50-75% van de lestijd. In 6.67% van de lessen ging de leerkracht

nauwelijks (0-10% van de lestijd) in interactie met de klasgroep. Lessen waarbij

gedurende 75-100% van de lestijd de leerkracht deze vorm van interactie aanging,

komen voor met een frequentie van ongeveer 1/10 (10.67%).

Page 32: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

32

In de grote meerderheid (88%) van de gecodeerde lessen verwoordden de leerlingen

nauwelijks (0-10% van de lestijd) eigen constructies en/of producties naar de leerkracht

toe. Voor 10.67% van de lessen wordt weergegeven dat dit al iets vaker voorkomt

(gedurende 10-25% van de lestijd). In een zeer kleine minderheid (1.33%) van de

lessen krijgen (of nemen) leerlingen hiervoor de ruimte gedurende 50-75% van de

lestijd.

De cijfers rapporteren zeer duidelijk dat het zeer weinig tot niet (0-10% van de lestijd)

voorkomt dat leerlingen klassikaal ingaan op een constructie of productie van een

andere leerling (interactie LL-LL).

Tabel 2 geeft tevens aan dat het aandeel van de leerkracht die instrueert niet zo groot

is, namelijk: voor 50.67% van de gecodeerde lessen is dat 0-10% van de lestijd en

voor 46.67% van de lessen is dat 10-25% van de lestijd. Tijdens 2.67% van de

gecodeerde lessen instrueerde de leerkracht gedurende 25-50% van de lestijd.

In 20% en 30.67% van de gecodeerde lessen de leerlingen individueel gedurende

respectievelijk 0-10% en 10-25% van de lestijd. Tijdens ongeveer 2/5 (38.67%) van de

gecodeerde lessen komt individueel werk gedurende 25-50% van de lestijd voor. In

een minderheid van de gecodeerde lessen (6.67% en 4.00%) werd er respectievelijk

gedurende 50-75% en 75-100% van de lestijd individueel gewerkt.

Tot slot blijkt dat in 69.33% van de gecodeerde lessen de leerlingen nauwelijks (0-10%

van de lestijd) ruimte krijgen om in interactie te gaan met elkaar via groepswerk.

Ongeveer 1/5 (18.67%) van de gecodeerde lessen spendeerde 10-25% van de lestijd

aan deze werkvorm. Deze tijd die vrijgemaakt werd voor het construeren en uitwisselen

van constructies en producties ziet men stijgen tot 25-50% en 50-75% van de lestijd in

respectievelijk 4.00% en 6,67% van de gecodeerde lessen. In een zeer kleine

minderheid (1.33%) van de lessen bestond het grootste deel van de les (75-100% van

de lestijd) uit deze manier van werken.

Tabel 3 Leerstof

aandeel lestijd waarin de node voorkomt (in%)

aantaal lessen (in %)

cumulatieve %

Gebruik realistische 0-10 60.00 60.00

Page 33: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

33

contexten 10-25 14.67 74.67 25-50 8.00 82.67 50-75 8.00 90.67 75-100 9.33 100.00 Gebruik schema's en modellen 0-10 45.33 45.33 10-25 14.67 60.00 25-50 26.67 86.67 50-75 8.00 94.67 75-100 5.33 100.00 Kale sommen oplossen 0-10 44.00 44.00 10-25 21.33 65.33 25-50 17.33 82.67 50-75 9.33 92.00 75-50 8.00 100.00 Stap voor stap werken 0-10 97.33 97.33 10-25 2.67 100.00 25-50 .00 100.00 50-75 .00 100.00 75-100 .00 100.00 Verbanden leggen 0-10 98.67 98.67 10-25 1.33 100.00 25-50 .00 100.00 50-75 .00 100.00 75-100 .00 100.00

De resultaten in Tabel 3 tonen aan dat in 3/5 (60%) van de gecodeerde lessen de

leerstof nauwelijks (tussen 0 en 10% van de lestijd) ingebed werd in een context.

Tijdens 14.67% van de gecodeerde lessen wordt dit kenmerk vertoond gedurende 10-

25% van de lestijd. Verder wordt aangegeven dat in 8.00% van de gecodeerde lessen

25-50% van de lestijd gebruik maakten van contexten. In 8% en 9.33% werd de

leerstof ingebed in een context gedurende respectievelijk 50-75% en 75-100% van de

lestijd.

Tijdens 45.33% van de lessen werd nauwelijks gebruik gemaakt van schema’s en

modellen (0-10% van de lestijd). In 14,67% van de lessen werd er gewerkt met

schema’s en modellen gedurende 10-25% van de lestijd. In 26.67% van de lessen ziet

men deze manier van werken stijgen tot 25-50% van de lestijd. Tot slot, gedurende 50-

75% en 75-100% van de lestijd werden schema’s en modellen gecodeerd in

respectievelijk 8% en 5.33% van de gecodeerde lessen.

Page 34: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

34

In 44% van de gecodeerde lessen wordt gedurende 0-10% van de lestijd gewerkt aan

de hand van kale sommen. Tijdens ongeveer 1/5 (21.33%) van de gecodeerde lessen

werd 10-25% van de lestijd gebruik gemaakt van kale sommen. Deze manier van

werken komt in 17.33% van de lessen terug gedurende 25-50% van de lestijd. Tot slot,

wordt in een minderheid van de lessen (9.33% en 8%) gewerkt aan de hand van kale

sommen gedurende respectievelijk 50-75% en 75-100% van de lestijd.

In 97.33% van de gecodeerde lessen wordt slechts gedurende 0-10% van de les

gewerkt aan de hand van een stappenplan. In 2.67% van de lessen werd deze manier

van werken gecodeerd gedurende 10-25% van de lestijd.

In het overgrote deel van de lessen (98.67%) wordt slechts 0-10% van de duurtijd van

een les besteed aan het leggen van verbanden met andere leerstofdomeinen. Tijdens

1.33% van de lessen spendeer de leerkracht hier 10-25% van de lestijd aan.

Tak 3: Gebruik van materiaal

Tabel 4 Gebruik materiaal

aandeel lestijd waarin de node voorkomt (in%)

aantaal lessen (in %)

cumulatieve %

Ander didactisch materiaal 0-10 40.00 40.00 10-25 20.00 60.00 25-50 26.67 86.67 50-75 10.67 97.33 75-100 2.67 100.00 Bord - beamer 0-10 21.33 21.33 10-25 24.00 45.33 25-50 26.67 72.00 50-75 24.00 96.00 75-100 4.00 100.00 Extra werkbladen 0-10 65.33 65.33 10-25 10.67 76.00 25-50 12.00 88.00 50-75 9.33 97.33 75-100 2.67 100.00 Kladpapier 0-10 76.00 76.00 10-25 18.67 94.67

Page 35: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

35

25-50 4.00 98.67 50-75 1.33 100.00 75-50 0.00 100.00 Op locatie 0-10 96.00 96.00 10-25 1.33 97.33 25-50 1.33 98.67 50-75 1.33 100.00 75-100 0.00 100.00 Werkboek - handboek 0-10 29.33 29.33 10-25 13.33 42.66 25-50 26.67 69.33 50-75 24.00 93.33 75-100 6.67 100.00

In 2/5 (40%) van de gecodeerde lessen werd er tijdens 0-10% van de lestijd gebruik

gemaakt van knipsels, tekeningen, posters, MAB-materiaal,… . Dit ‘ander didactisch

materiaal’ werd in 1/5 (20.00%) van de lessen gedurende 10-25% van de lestijd

gebruikt. Verder kwam dit didactisch materiaal aan bod in 26.67%, 10.67% en 2.66%

van de lessen gedurende respectievelijk 25-50%, 50-75% en 75-100% van de lestijd.

In tabel 4 wordt weergegeven dat er gedurende 0-10% van de lestijd gebruik gemaakt

wordt van het bord tijdens 21.33% van de gecodeerde lessen. In 24% en 26.67% van

de lessen werd het bord –of beamergebruik gecodeerd gedurende respectievelijk 10-

25% en 25-50% van de lestijd. Verder werd in 24% van de lessen het bord en/of de

beamer gecodeerd gedurende 50-75% van de lestijd. Een gebruik van het bord en/of

beamer gedurende 75-100% van de lestijd komt minder voor, namelijk in 4% van de

gecodeerde lessen.

Tijdens iets meer dan 3/5 (65,33%) van de gecodeerde lessen werd er gedurende 0-

10% van de lestijd gewerkt met extra werkbladen. Gedurende 10-25%, 25-50% en 50-

75% van de lestijd werd er gewerkt met extra werkbladen tijdens respectievelijk

10.67%, 12% en 9.33% van de gecodeerde lessen. Een gebruik van extra werkbladen

gedurende 75-100% van de lestijd komt weinig voor, namelijk in 2.67% van de

gecodeerde lessen.

Tijdens ongeveer ¾ (76%) van de gecodeerde lessen werd gedurende 0-10% van de

duurtijd van de les gebruik gemaakt van kladpapier of kladschrift. Verder wordt

weergeven dat een gebruik van dergelijk kladmateriaal voorkomt gedurende 10-25%,

Page 36: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

36

25-50% en 50-75% van de lestijd in respectievelijk 18.67%, 4% en 1.33% van de

gecodeerde lessen.

Uit Tabel 4 blijkt tevens dat het merendeel van de lessen in het gewone klaslokaal

plaatsvindt In 96.00% van de gecodeerde lessen werd er 0-10% van de duurtijd van

een les op locatie gegeven. Een verplaatsing naar een andere locatie (bv. in

computerlokaal, op speelplaats,…) kwam voor gedurende 10-25%, 25-50% en 50-75%

van de lestijd, telkens in 1.33% van de gecodeerde lessen.

Wat betreft het gebruik van het handboek of werkboek, wordt aangegeven dat in

29.33% van de gecodeerde lessen hier nauwelijks aandacht aan wordt besteed (0-10%

van de lestijd). In 13.33%, 26.62% en 24% van de lessen wordt het handboek of

werkboek respectievelijk gedurende 10-25%, 25-50% en 50-75% van de lestijd

gebruikt. In een minderheid van de lessen (6.67%) werd het gebruik van handboek of

werkboek gecodeerd gedurende bijna de gehele les (75-100% van de lestijd).

3.2 Didactisch handelen en de realistische principe s

In het tweede deel van het onderzoek wordt de tweede deelvraag onderzocht: In welke

mate sluit het didactisch handelen van de leerkrach t aan bij de realistische

principes?

Hiervoor wordt per les per leerkracht nagegaan in welke mate de vijf kenmerken van

realistisch rekenen uitgewerkt worden. Deze kenmerken zijn: gebruik van contexten,

gebruik van modellen en schema’s, aandacht en ruimte voor constructies en producties

van leerlingen, interactief onderwijs, en samenhang tussen de verschillende

leerstofgebieden.

In Bijlage 1 wordt per les per leerkracht weergegeven hoeveel procent van de lesduur

gebruik gemaakt werd van onder andere contexten en modellen&schema’s. Zoals

reeds vermeld in de methodologie, wordt het kenmerk constructies en producties van

leerlingen uitgesplitst in ‘interactie LL-LK’, ‘interactie LL-LL’ en ‘LLN werken samen’.

Het kenmerk interactief onderwijs wordt opgesplitst in ‘interactie LK-LL’, interactie LK-

LLN’, ‘interactie LL-LK’, ‘interactie LL-LL’ en ‘LLN werken samen’. Het kenmerk

‘samenhang leerstofgebieden’ werd gecodeerd onder de naam ‘verbanden leggen’.

Page 37: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

37

Analoog zoals in onderzoeksvraag 1, wordt hieronder dieper ingegaan op de uitwerking

van elk kenmerk. In schijven van 10, 15 of 25% wordt het aandeel van de lestijd

weergegeven waarin elk kenmerk uitgewerkt wordt.

Kenmerk 1: gebruik van contexten

Tabel 5 Gebruik van contexten

aandeel lestijd waarin de node voorkomt (in%)

aantaal lessen (in %)

cumulatieve %

Gebruik realistische contexten 0-10 60.00 60.00 10-25 14.67 74.67 25-50 8.00 82.67 50-75 8.00 90.67 75-100 9.33 100.00

In 3/5 (60%) van de gecodeerde lessen wordt de leerstof nauwelijks (tussen 0 en 10%

van de lestijd) ingebed in een context. Tijdens 14.67% van de gecodeerde lessen

wordt dit kenmerk vertoond gedurende 10-25% van de lestijd. Verder wordt

weergegeven dat in 8% van de gecodeerde lessen 25-50% van de lestijd gebruik

maakt van contexten. Een gebruik van contexten gedurende 50-75% en 75-100% van

de duurtijd van de les komt in respectievelijk 8% en 9.33% van de lessen voor.

Kenmerk 2: gebruik van modellen en schema’s

Tabel 6 Gebruik schema's en modellen

aandeel lestijd waarin de node voorkomt (in%)

aantaal lessen (in %)

cumulatieve %

Gebruik schema's en modellen 0-10 45.33 45.33 10-25 14.67 60.00 25-50 26.67 86.67 50-75 8.00 94.67 75-100 5.33 100.00

Page 38: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

38

Uit Tabel 6 blijkt dat in 45.33% van de lessen nauwelijks gebruik gemaakt wordt van

schema’s en modellen (tussen 0 en 10% van de lestijd). In 14.67% van de lessen werkt

de leerkracht met schema’s en modellen gedurende 10-25% van de lestijd. In 26.67%

van de lessen ziet men deze manier van werken stijgen tot 25-50% van de lestijd. Tot

slot, gedurende 50-75% en 75-100% van de lestijd werden schema’s en modellen

gecodeerd in respectievelijk 8% en 5.33% van de gecodeerde lessen.

Kenmerk 3: constructies en producties leerlingen

Zoals vermeld in de bespreking van het instrument, werd dit kenmerkt gecodeerd aan

de hand van de volgende nodes:

- interactie LL-LK: LL legt eigen constructie, productie, inzicht, manier van

werken,… uit aan LK

- interactie LL-LL: LL gaat klassikaal in op een constructie, productie van een

andere leerling

- LLN werken samen: LLN wisselen constructies en producties met elkaar uit in

groepswerk

Tabel 7 Constructies en producties van LLN

aandeel lestijd waarin de node voorkomt (in%)

aantaal lessen (in %)

cumulatieve %

Interactie LL - LK 0-10 88.00 88.00 10-25 10.67 98,67 25-50 .00 98,67 50-75 1.33 100.00 75-50 .00 100.00 Interactie LL - LL 0-10 100.00 100.00 10-25 .00 0.00 25-50 .00 0.00 50-75 .00 0.00 75-100 .00 0.00 LLN werken samen 0-10 69.33 69.33 10-25 18.67 88.00 25-50 4.00 92.00 50-75 6.67 98.67 75-100 1.33 100.00

Page 39: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

39

Tabel 7 toont aan dat in de grote meerderheid (88%) van de gecodeerde lessen

leerlingen nauwelijks (0-10% van de lestijd) eigen constructies en/of producties

verwoorden naar de leerkracht toe. Voor 10.67% van de lessen wordt aangegeven dat

dit al iets vaker voorkomt (gedurende 10-25% van de lestijd). In een zeer kleine

minderheid (1.33%) van de lessen krijgen (of nemen) leerlingen hiervoor de ruimte

gedurende 50-75% van de lestijd.

De cijfers rapporteren zeer duidelijk dat het in alle gecodeerde lessen zeer weinig tot

niet (0-10% van de lestijd) voorkomt dat leerlingen klassikaal ingaan op een

constructie/productie van een andere leerling.

In 69.33% van de gecodeerde lessen krijgen leerlingen nauwelijks (0-10% van de

lestijd) ruimte om in interactie te gaan met elkaar via groepswerk. In bijna 1/5 (18.67%)

van de gecodeerde lessen wordt 10-25% van de lestijd gespendeerd aan deze

werkvorm. Deze tijd, die vrijgemaakt wordt voor het construeren en uitwisselen van

constructies en producties, ziet men stijgen tot 25-50% en 50-75% van de lestijd in

respectievelijk 4% en 6.67% van de gecodeerde lessen. In een zeer kleine minderheid

(1.33%) van de lessen bestaat het grootste deel van de les (75-100% van de lestijd) uit

deze manier van werken.

Algemeen geeft Tabel 7 aan dat er in alle gecodeerde filmpjes opvallend weinig tot

geen aandacht besteed wordt aan de eigen constructies en producties van leerlingen.

Zowel wat betreft de node ‘interactie LL-LK’ als ‘interactie LL-LL’ als ‘LLN werken

samen’ kwam het gebruik van constructies en producties van de leerlingen in de

meerderheid van de lessen (respectievelijk 88%, 100% en 69.33%) gedurende slechts

0-10% van de lestijd voor.

Kenmerk 4: Interactief onderwijs

Voor het coderen van dit kenmerk werd in NVivo8 een opsplitsing gemaakt van

volgende nodes:,

- interactie LK-LL: vertrekt van LK, lokt reactie uit bij LL

- interactie LK-LLN: vertrekt van de leerkracht, lokt reactie uit bij de leerlingen

- interactie LL-LK: leerling gaat in interactie met leerkracht door eigen

constructie, productie, inzicht, manier van werken,… uit te leggen

- interactie LL-LL: leerling gaat klassikaal in interactie met een andere leerling

door in te gaan op constructie, productie van die andere leerling

Page 40: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

40

- LLN werken samen: leerlingen gaan in interactie met elkaar in groepswerk

Tabel 8 Interactief onderwijs

aandeel lestijd waarin de node voorkomt (in%)

aantaal lessen (in %)

cumulatieve %

Interactie LK - LL 0-10 4.00 4.00 10-25 18.67 22.67 25-50 72.00 94.67 50-75 5.33 100.00 75-100 .00 100.00 Interactie LK - LLN 0-10 6.67 6.67 10-25 30.67 37.33 25-50 26.67 64.00 50-75 25.33 89.33 75-100 10.67 100.00 Interactie LL - LK 0-10 88.00 88.00 10-25 10.67 98,67 25-50 .00 98,67 50-75 1.33 100.00 75-50 .00 100.00 Interactie LL - LL 0-10 100.00 100.00 10-25 .00 0.00 25-50 .00 0.00 50-75 .00 0.00 75-100 .00 0.00 LLN werken samen 0-10 69.33 69.33 10-25 18.67 88.00 25-50 4.00 92.00 50-75 6.67 98.67 75-100 1.33 100.00

Uit Tabel 8 blijkt dat in bijna ¾ (72%) van de lessen de leerkracht in interactie gaat met

een individuele leerling gedurende 25-50% van de lestijd. In 4% van de lessen komt

interactie van leerkracht naar leerling nauwelijks (0-10% van de lestijd) voor. Een

kleine minderheid (5.33% van de lessen) geeft veel aandacht aan deze individuele

interactie, namelijk gedurende 50-75% van de lestijd.

In 30.66%, 26.67% en 25.33% van de gecodeerde lessen lokt de leerkracht een reactie

uit bij de leerlingen gedurende respectievelijk 10-25%, 25-50% en 50-75% van de

lestijd. In 6.67% van de lessen gaat de leerkracht nauwelijks (0-10% van de lestijd) in

Page 41: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

41

interactie met de klasgroep. Lessen waarbij gedurende 75-100% van de lestijd de

leerkracht deze vorm van interactie aangaat, komen voor met een frequentie van

ongeveer 1/10 (10.67%).

Zoals reeds eerder werd besproken, komt de vorm van interactie waarbij een leerling

over zijn/haar manier van denken in interactie gaat met de leerkracht, zeer weinig voor

(gedurende 0-10% van de lestijd in 88% van de gecodeerde lessen). Voor

respectievelijk 10.67% en 1.33% van de gecodeerde lessen wordt aangegeven dat

deze situatie voorkomt gedurende respectievelijk 10-25% en 50-75% van de lestijd.

Verder toont Tabel 8 duidelijk aan dat in alle lessen interactie van een leerling naar een

andere leerling nauwelijks gecodeerd werd (0-10% van de lestijd). Het komt met

andere woorden zelden tot nooit voor dat een leerling klassikaal reageert op een

inzicht van een andere leerling.

In 69.33% van de lessen wordt nauwelijks (0-25% van de lestijd) tijd voorzien om

leerlingen in samenwerkingsverband in interactie met elkaar te laten gaan. In 18.67%,

4% en 6.67% van de lessen komt deze interactievorm in respectievelijk 10-25%, 25-

50% en 50-75% van de lestijd voor. Een kleine minderheid van de lessen (1.33%)

maakt hier echter wel veel tijd voor (75-100% van de lestijd).

Algemeen toont Tabel 8 aan dat interactie in de klas voornamelijk voorkomt in de vorm

van ‘interactie LK-LL’ en ‘interactie LK-LLN’. Interactief onderwijs wordt voornamelijk

geoperationaliseerd in situaties waarbij de leerkracht een vraag stelt, en interactie

uitlokt bij de klasgroep of een individuele leerling. Interactie gaat met andere woorden

voornamelijk uit van de leerkracht. Situaties waarin leerlingen uit zichzelf in interactie

gaan met de leerkracht of een andere leerling, komen bijzonder weinig voor.

Kenmerk 5: Samenhang leerstofgebieden

Voor het coderen van dit kenmerk werd de node ‘verbanden leggen’ gebruikt.

Tabel 9 Samenhang leerstofgebieden

aandeel lestijd waarin de node voorkomt (in%)

aantaal lessen (in %)

cumulatieve %

Verbanden leggen 0-10 98.67 98.67 10-25 1.33 100.00

Page 42: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

42

25-50 .00 100.00 50-75 .00 100.00 75-100 .00 100.00

Tabel 9 toont aan dat er tijdens de gecodeerde lessen bijzonder weinig aandacht is

voor samenhang tussen de verschillende leerstofgebieden. In bijna alle lessen

(98.67%) werd nooit meer dan 10% van de lestijd hieraan besteed. Een zeer kleine

minderheid (1.33%) van de lessen legt de link met andere wiskundegebieden of

vakken gedurende 10-25% van de lestijd.

3.3 Verband methode en de realistische principes

Aan de hand van de resultaten uit de tweede deelvraag, wordt in dit derde en laatste

luik van de dataverwerking een antwoord gezocht op de derde onderzoeksvraag: Is er

een verband tussen ‘de mate van aansluiting bij de realistische principes’ en de

gebruikte methode? Zo ja, welk verband?

Er wordt nagegaan of er significante verschillen zijn tussen de methodes, wat betreft

de kenmerken van realistisch rekenen.

Er wordt op een inductieve manier te werk gegaan. In SPSS15 wordt een univariate

covariantie-analyse (ANCOVA) uitgevoerd, met als factor de gebruikte

wiskundemethode. Deze ANCOVA-procedure zal informatie weergeven of de

waargenomen verschillen tussen de gebruikte methoden al dan niet statistisch

significant zijn. Omdat het aantal jaren ervaring van de leerkracht eventuele

significante verschillen tussen de methodes mogelijks kan beïnvloeden, werd deze

ingevoerd als covariaat.

Als nulhypothese voor een bepaald kenmerk van realistisch rekenen wordt gesteld dat

alle populatiegemiddelden aan elkaar gelijk zijn. De alternatieve hypothese stelt

bijgevolg dat er tenminste één populatie is met een gemiddelde dat verschilt van de

andere populatiegemiddelden.

De outputs van de uitgevoerde analyses geven volgende resultaten weer:

Page 43: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

43

Tabel 10 Significant differences in teacher ratings about the CALP teachers use

Kenmerk Hoofdeffect F

Ervaring F(1,69) = .455 Gebruik contexten

Methode F(4,69) = 2.201

Ervaring F(1,69) = 5.10 Schema’s en modellen

Methode F(4,69) = 1.69

Ervaring F(1,69) = 1.27 Interactie LK – LL

Methode F(4,69) = 1,34

Interactie LK – LLN Ervaring F(1,69) = .70

Methode F(4,69) = 3.55

Interactie LK – LL Ervaring F(1,69) = 5.98

Methode F(4,69) = .61

Interactie LL – LL Ervaring F(1,69) = .88

Methode F(4,69) = .43

LLN werken samen Ervaring F(1,69) = .53

Methode F(4,69) = .62

Verbanden leggen Ervaring F(1,69) = 1.78

Methode F(4,69) = .14

Constructies en producties van LLN Ervaring F(1,69) = .17

Methode F(4,69) = 1.00

Interactief onderwijs Ervaring F(1,69) = 1.59

Methode F(4,69) = .91

De resultaten in Tabel 10 tonen aan dat er geen significante verschillen tussen

methoden zijn wat de uitwerking in de klaspraktijk van volgende kenmerken betreft:

gebruik van contexten (F=2.201, p=0.078), gebruik van schema’s en modellen (F=1.69,

p=0.162), interactie LK-LL (F=1.335, p=0.266), interactie LL-LK (F=0.614, p=0.654),

interactie LL-LL (F=0.432, p=0.785), leerlingen werken samen (F=0.617, p=0.652) en

verbanden leggen (F=0.136, p=0.968). Ook de kenmerken ‘constructies en producties

van leerlingen’, en ‘interactief onderwijs’, berekend op basis van de somscores van de

betreffende nodes, vertonen geen significant resultaat (respectievelijk F=1.00, p= 0.414

en F=0.914, p= 0.461).

Page 44: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

44

De interactie LK-LLN geeft wel een significant resultaat (F=3.545, p=0.011). Het aantal

jaren ervaring van de leerkracht vertoont hierbij geen significant resultaat (F= 0.695,

p=0.407), waaruit kan geconcludeerd worden dat deze variabele geen invloed heeft op

de mate van klassikale interactie tussen de leerkracht en leerlingen.

Er zijn met andere woorden significante verschillen tussen de methoden wat betreft de

klassikale interactie tussen leerkracht en leerling.

Page 45: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

45

4. Discussie

Deze studie werd opgezet naar aanleiding van de vaststelling dat evidence-based

onderzoek naar de impact van leermaterialen vooral focust op de instructional design

kenmerken van de methode, waardoor het handelen van de leerkracht minder mee in

rekening wordt gebracht (Bryant e.a., 2008; Sood and Jitendra, 2007). Er werd hier

verder op ingegaan, en er werd ingezoomd op de leerkracht als mediërende factor

tussen de methode en de werkelijke klaspraktijk.

In de literatuur zijn de meningen over de impact van methodes op het didactisch

handelen van de leerkracht in de klaspraktijk zeer uiteenlopend. Verschillende

standpunten kunnen op een continuüm geplaatst worden, gaande van geen impact tot

een maximale impact (Fullan, 1991; Harskamp&Deinum, 1995; Mc. Laughlin, 1976;

KNAW, 2009; Krammer, 1984; de Vos, 1998).

Bovenstaande auteurs richten zich veelal tot ‘methodes’ in het algemeen. Aangezien

het realistisch rekenonderwijs steeds meer ingang vindt in het Vlaamse en

Nederlandse wiskundeonderwijs (Treffers & de Goeij, 2004), werd er toegespitst op de

vraag hoe leerkrachten in Vlaanderen in een vierde leerjaar in hun klaspraktijk concreet

vormgeven aan de gebruikte methode en in welke mate de realistische principes hierbij

aan bod komen. Vijfenzeventig gefilmde lessen werden geanalyseerd, waarin telkens

een van de volgende methodes gebruikt werd: ‘Kompas’, ‘Zo gezegd zo gerekend’,

‘Nieuwe Tal-rijk’, ‘Pluspunt’ of ‘Rekensprong’.

De resultaten uit onderzoeksvraag 3 bevestigen wat het KNAW-rapport (2009) reeds

aangaf: de gebruikte methode heeft geen significante invloed op de mate van

uitwerking van de principes van realistisch rekenen in de klas. De leerkracht laat zich

met andere woorden niet zo sterk leiden door de methode voor het vormgeven van

zijn/haar didactisch handelen in de klas.

Echter, de resultaten uit onderzoeksvraag 3 zeggen niets over de mate waarin de

realistische principes al dan niet tot hun recht komen in de concrete klaspraktijk. De

resultaten op onderzoeksvraag 2 geven hier wel een antwoord op: in 60% van de

gecodeerde lessen maakt de leerkracht nauwelijks (tussen 0-10% van de lestijd)

gebruik van contexten. In 44% van de lessen wordt nauwelijks gebruik gemaakt van

schema’s en modellen. In 88% van de gecodeerde lessen gaan leerlingen nauwelijks

Page 46: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

46

in interactie met de leerkracht over hun eigen constructies en producties. Sterker nog,

in alle lessen gaan leerlingen nauwelijks klassikaal op elkaar reageren wat betreft de

mening over een constructie of productie. Ook voor het samenwerken in

groepsverband en daarbij te interageren krijgen leerlingen nauwelijks de ruimte in bijna

70% van de gecodeerde lessen.

Opvallend is dat de vorm van interactie startende vanuit de leerkracht, wel vaker

voorkomt. In 72% van de lessen gaat de leerkracht individueel met een leerling in

interactie gedurende 25-50% van de lestijd. Klassikale interactie van leerkracht naar

leerlingen is over het totaal aantal gecodeerde lessen ongeveer gelijkmatig verdeeld

wat betreft het voorkomen in 10-25%, 25-50%en 50-75% van de lestijd. Tot slot blijkt

dat in 98.67% van de gecodeerde ook nauwelijks aandacht besteed wordt aan het

leggen van verbanden tussen andere wiskundedomeinen of andere vakken.

Algemeen wordt geconcludeerd dat in het merendeel van de lessen de leerkracht

nauwelijks aandacht heeft voor de uitwerking en/of toepassing van de principes van

realistisch rekenen. Deze resultaten suggereren wat het KNAW-rapport (2009) reeds

beweerde: het is vooral de leerkracht zelf die bepaalt wat er wel/niet in de klaspraktijk

gebeurt.

Uit bovenstaande resultaten wordt afgeleid dat de principes van het realistisch

rekenonderwijs blijkbaar toch nog niet dermate veel ingang gevonden hebben in de

concrete klaspraktijk in het Vlaamse onderwijs.

Lagerweij (2001) stelt dat onderwijs een weerbarstig veld is als het gaat om het

invoeren van vernieuwingen. In het implementatieperspectief beschrijft hij dat naast het

object van vernieuwing ook rekening gehouden dient te worden met de persoon die de

vernieuwing moet toepassen in de praktijk. Er wordt gesproken van de ‘leerkracht als

flessenhals’: zegt de leerkracht ‘nee’, dan komt er ook niets van. Vanuit deze visie gaat

men nadenken over de vaardigheden die de leraar dient te bezitten, hoe

vernieuwingsangst overwonnen kan worden,… Naast de inhoud van de vernieuwing,

wordt ook het proces van verandering onder de aandacht gebracht.

Ook de Vos (1998) hecht bij de implementatie van methoden groot belang aan de

leerkrachten die de methode toepassen in de praktijk. Meer bepaald heeft hij het over

hun behoeften, vaardigheden, verwachtingen, opvattingen en overtuigingen. Als

leerkrachten het nut van een vernieuwing of verandering (in dit geval: de principes van

het realistisch rekenonderwijs) niet inzien, zal er in de dagelijkse praktijk weinig te

Page 47: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

47

merken zijn van de verandering. De praktijk zal slechts minimaal en gebrekkig worden

veranderd (Vernooy, 2001). Werkelijke verandering is met andere woorden enkel

mogelijk wanneer ook de opvattingen van de leerkracht veranderen (Fullan, 1991).

Boswinkel en Moerlands (1996) stippen het belang aan van de pedagogische

deskundigheid van de leerkracht. Verschaffel e.a. (2007) verwijzen hier naar de

belangrijke rol van de scholing en opleiding in de vorming van de kennis, waarden,

opvattingen en overtuigingen van de leerkracht. Ze stellen dat een verbetering van het

wiskundeonderwijs alleen mogelijk is door een radicale verandering in de scholing en

professionele ontwikkeling van de leraren. De Vos (1998) stipt aan dat vorming en

scholing niet enkel betrekking heeft op de lerarenopleiding, doch ook om de interne en

externe (bv. nascholing) ondersteuning en begeleiding van werkende leerkrachten.

Belangrijk in deze vorming is het uitgangspunt dat leerkrachten en student-leerkrachten

niet langer beschouwd worden als uitvoerders van een voorgeschreven curriculum,

maar als professionals die zelf betekenis geven aan hun klaspraktijk (Fullan, 1982).

Deze professionaliteit impliceert mede dat leerkrachten (zowel individueel als in groep)

kritisch reflecteren over hun eigen denken en handelen, zodat er capaciteiten

ontwikkeld worden om standaarden in vraag te stellen, met vernieuwingen om te gaan

en eventueel risico’s te nemen (Hargreaves, 2003). Op die manier wordt een houding

ontwikkeld in de vorm van ‘change as the norm’, waarbij leerkrachten ernaar streven

om altijd de zaken te blijven analyseren en evalueren, zodat hun focus steeds

bijgeschaafd wordt en er een nooit-eindigend proces van groei ontstaat (House en

McQuillan, 2001). Ook Hopkins (1994) wijst op het belang van het ontwikkelen van een

dergelijk vermogen bij de leerkrachten om met veranderingen en vernieuwingen om te

gaan.

Fullan (1991) stelt dat deze professionele ontwikkeling een nooit eindigend, doch

noodzakelijk leerproces is, waarin de school als organisatie een belangrijke rol heeft.

Ook de Vos (1998) heeft het over de doorslaggevende rol van de schoolleiding,

schoolorganisatie en het lerarenteam. Is de staf een coherent enthousiast team dat op

een kritische manier samen kan nadenken over de visie en doelstellingen? Kan de

schoolleider zijn team motiveren en mee betrekken in het nemen van beslissingen? Is

de school en het team op de hoogte van onderzoek en ideeën omtrent

vernieuwingsmogelijkheden? Deze en nog vele andere gelijkaardige kenmerken

maken van de school een vruchtbare grond voor het groeiproces en de vormgeving

van vernieuwingen (Slavin, 2001). Op die manier wordt professionele ontwikkeling ook

een deel van de schoolroutine (House&McQuillan, 2001).

Page 48: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

48

Daarnaast merkt de Vos (1998) op dat ook de kenmerken van de leerlingen een

invloed hebben op de implementatie van een methode in de concrete klaspraktijk.

Nicaise e.a. (2009) verwijzen hierbij naar het Pygmalion –of Rosenthaleffect. Dit houdt

in dat de kenmerken van de leerlingen (gedrag, sociale achtergrond, intelligentie,…)

een grote invloed hebben op de verwachtingen die de leerkrachten ontwikkelen over

hun leerlingen. Deze verwachtingen zijn (onbewust) zo sterk aanwezig dat de

leerkracht de organisatie van zijn/haar didactisch handelen hier (onbewust) op afstemt,

waardoor die verwachtingen zichzelf uiteindelijk gaan waarmaken. Op die manier

kunnen de kenmerken van de leerlingen onrechtstreeks een invloed hebben op de

mate waarin en de manier waarop de realistische rekenprincipes in de klaspraktijk

uitgewerkt worden. OK: vermelden als beperking vh onderzoek: leerlingpopulatie is niet

in rekenschap genomen. Vervolgonderzoek zou dit dus wel kunnen doen!

Page 49: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

49

5. Conclusie

In dit onderzoek werd onderzocht hoe leerkrachten in een vierde leerjaar in het

Vlaamse onderwijs concreet vorm geven aan hun didactisch handelen (deelvraag 1),

alsook in welke mate de principes van het realistisch rekenonderwijs uitgewerkt worden

(deelvraag 2). Daarnaast werd onderzocht of de variatie in implementatie van de vijf

kenmerken van realistisch rekenen tussen de methodes groter is dan binnen een

methode (deelvraag 3).

De resultaten tonen aan dat de realistische principes in de gecodeerde lessen slechts

beperkt uitgewerkt worden, en dat de variatie in implementatie binnen een methode

groter is dan de variatie tussen de gebruikte methoden.

De aanvullingen die de auteurs geven in de discussie, wijzen er op dat in dit onderzoek

slechts een beperkt element van een veel groter geheel werd onderzocht. Immers, om

een vollediger en eerlijker zicht te krijgen op de mate van implementatie van de

realistische principes in de Vlaamse klaspraktijk, dienen de beïnvloedende factoren

ook in kaart gebracht te worden.

In dit onderzoek werden de leerlingenpopulatie, de leerlingkenmerken, de mate van

scholing of ondersteuning voor de leerkrachten, de schoolkenmerken en de kenmerken

van de methode niet in rekenschap genomen. Vervolgonderzoek zou kunnen nagaan

in welke mate deze factoren een invloed hebben op de implementatie van de principes

van het realistisch rekenonderwijs.

Een andere beperking van dit onderzoek heeft betrekking op het feit dat de

gecodeerde lessen enkel als lesonderwerp ‘breuken’ of ‘tijd’ hebben. Lessen over

andere leerstofdomeinen werden niet geselecteerd en niet in het onderzoek mee

opgenomen. Hierdoor dienen de resultaten met betrekking tot het kenmerk

‘samenhang leerstofgebieden’ misschien enigszins gerelativeerd te worden, daar dit

kenmerk misschien wel afhangt van de inhoud en de aard van de specifieke les.

Eventueel vervolgonderzoek kan ook andere wiskundedomeinen behandelen, en op

die manier nagaan of de lesinhoud (het lesonderwerp) inderdaad een beïnvloedende

factor is in de uitwerking van dit kenmerk.

Een laatste voorstel tot vervolgonderzoek heeft betrekking op ‘zWISo’; een nieuwe

Vlaamse rekenmethode, uitgegeven door Zwijsen. De uitgangspunten komen vrij goed

Page 50: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

50

overeen met de kenmerken van realistisch rekenen.. De verspreiding en implementatie

van deze methode staat momenteel nog in z’n kinderschoenen.

Mogelijk vervolgonderzoek zou kunnen onderzoeken in welke mate deze nieuwe

rekenmethode realistisch is uitgewerkt. Daarnaast kan ook nagegaan worden of de

uitwerking van de realistische rekenprincipes in de concrete klaspraktijk al dan niet

significant verschilt in vergelijking met de andere rekenmethodes.

Figuur 3 is een uitbreiding van figuur 2. De figuur geeft een situering van dit onderzoek

(blauwe kleur) en de plaats van mogelijk vervolgonderzoek.

Figuur 3: Conceptueel kader: algemene situering + vervolgonderzoek

Kenmerken

methode (opbouw, inhoud,…)

Kenmerken leerkracht

(behoeften, verwachtingen,

opvattingen, overtuigingen,…)

Didactisch handelen

van de leerkracht

Scholing, vorming

Schoolleiding en lerarenteam

Mate waarin realistische principes

uitgewerkt worden in de klaspraktijk

Leerling- kenmerken

wiskundedomein

Page 51: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

51

6. Referenties

Adey, P. & Shayer, M. (1994). Really Raising Standards. London: Routledge.

Akker, J. van den (1990). The use of curricula. Onderwijskundig lexicon II, E 3100, 1-

12.

Boswinkel, N. & Moerlands, F. (1996). Realistisch rekenonderwijs: een opgave of een

uitdaging? Willem Bartjens. Tijdschrift voor reken –en wiskundeonderwijs in de

basisschool, 16(3), 4-11.

Bryant, B.R. ; Bryant, D.P.; Kethley, C. ; Kim, S.A.; Pool, C. & Seo, Y. (2008).

Preventing mathematics difficulties in the primary grades: The critical features of

instruction in textbooks as part of the equation. Learning Disability Quarterly, 31, 21-

35.

Cuypers, K. (1984). De nieuwe wiskunde heeft de wind niet meer mee. Persoon &

Gemeenschap, 37, 30-36.

van Dijk, I. (2002). Altijd je rekengereedschap bij de hand. Willem Bartjens. Tijdschrift

voor reken –en wiskundeonderwijs in de basisschool, 22(4), 16-18.

van Dijk, I. (2002). The learner as designer: Processes and effects of an experimental

programme in modelling. Teachers knowledge and its impact in primary education.

Amsterdam: VU Uitgeverij.

Dolk, M. (1997). Onmiddellijk onderwijsgedrag. Over denken en handelen van leraren

in onmiddellijke onderwijssituaties. Utrecht: Instituut voor lerarenopleiding,

onderwijsontwikkeling en studievaardigheden van de Universiteit Utrecht.

Durkin, D. (1984). Is there a match between what elementary teachers to and what

basal reader manuals recommend? The Reading Teacher, april 1984, 734-745.

Fennema, E. & Franke, M.L. (1992). Teachers knowledge and its impact. In

Rekenonderwijs op de basisschool: Analyse en sleutels tot verbetering. (2009).

Alkmaar: Koninklijke Nederlands Akademie van Wetenschappen.

Freudenthal, H. (1991). Revisiting Mathematics Education. Dordrecht: Kluwer

Academic Publishers.

Freudenthal, H. & Goffree, F. (1987). 10 jaar leerplanontwikkeling: Het

wiskundeonderwijs. Enschede: Instituut voor Leerplanontwikkeling.

Page 52: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

52

Fullan, M. (1982). The meaning of educational change. New York: Teachers College

Press.

Fullan, M. (1991). The new meaning of educational change. London: Cassell

Educational Limited.

van Gelder, L., Wijdeveld, E.J., Goffree, F. & Krooshof, G. (1968). Moderne wiskunde

en het basisonderwijs. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Gravemeijer, K.. e.a. (1993). Methoden in het reken-wiskundeonderwijs, een rijke

context voor vergelijkend onderzoek. Utrecht: Technipress.

Gravemeijer, K. (1994). Educational Development and developmental research in

mathematics education. Journal for research in mathematics education, 25(5), 443-

471.

Gravemeijer, K. (1994). Realistic Mathematics Education. Utrecht: CD ß Press, Center

for Science and Mathematics Education, Freudenthal Institue, Research Group On

Mathematics Education: Utrecht University.

Gravemeijer, K. (2002). Betekenisvol rekenen. Willem Bartjens. Tijdschrift voor reken –

en wiskundeonderwijs in de basisschool, 22(4), 5-8.

Gravemeijer, K. (2005). Revisiting ‘Mathematics education revisited’. Freudenthal 100,

15-17.

Gravemeijer, K.P.E. (2006). Wiskunde leren is complexer dan je denkt. Reken-

wiskundeonderwijs: onderzoek, ontwikkeling, praktijk, 25(1), 33-36.

Gravemeijer, K. & Ruesink, N. (1992). Is dat realistisch? Van methode naar onderwijs.

Willem Bartjens. Tijdschrift voor reken –en wiskunde onderwijs in de basisschool,

12(3), 4-8.

Hajer, M. (1996). Leren in een tweede taal. Groningen: Wolters Noordhoff.

Hargreaves, A. (2003). Teaching in the Knowledge Society. Education in the Age of

Insecurity. Maidendhead: Open University Press.

Harskamp, E. & Deinum, J. (1995). Verbeteringen in het gebruik van realistische

rekenmethoden. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.

Herzog, T. (1996). Research methods in social sciences. New York: Harper Collins.

van den Heuvel-Panhuizen, M. & de Goeij, E. (2002). Rekencoordinatoren in de

basisschool. Panama-post, 21(3), 3-20.

Page 53: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

53

Hopkins, D. (1994). Creating the conditions for school improvement. London: David

Fulton Publishers.

House, E.R. & McQuillan, P.J. (2001). Three perspectives on School Reform. In:

Hargreaves, A., Lieberman, A., Fullan, M. & Hopkins, D. International Handbook of

Educational Change. London: Kluwer Academics Publishers.

de Jong, R. (1986). Wiskobas in methoden. Utrecht: OW&OC.

Keijzer, R. (2003). Teaching formal mathematics in primary education: fraction learning

as mathematising process. Utrecht: Utrecht University/Freudenthal Institute

(doctoral dissertation).

Kerstens, K. & van Galen, F. (2002). Klieren met gummen. Willem Bartjens. Tijdschrift

voor reken –en wiskundeonderwijs in de basisschool, 22(4), 38-40.

Korthagen, F.; Kessels, J.; Koster, B.; Lagerwerf, B. & Wubbels, T. (2001). Linking

practice and theory: The pedagogy of realistic teacher education. Mahwah, NJ:

Lawrence Erlbaum.

Krammer, H.P.M. (1984). Leerboek en leraar. Harlingen: Flevodruk.

Kuiper, W.A.J.M. (1993). Curriculumvernieuwing en lespraktijk. Enschede: Instituut

voor Leerplanontwikkeling SLO.

Lagerweij, N.A.J. (2001). Met het oog op vernieuwing. In: Creemers, B. & Houtveen, A.

(red.). Onderwijsinnovatie. Onderwijskundig lexicon. Editie III. Alphen aan de Rijn:

Samson.

McLaughlin, M. (1976). Implementation as mutual adaptation: Change in classroom

organization. Teachers College Record, 77(3), 339-351.

Nelissen, J.M.C. (1998). Taal en betekenis in het realistisch reken-wiskundeonderwijs.

Panama-post. Tijdschrift voor nascholing en onderzoek van het reken-

wiskundeonderwijs, 16(2), 28-39.

Nicaise, I.; Desmedt, E.; Carlier, D.; Demeuse, M.; De Rick, K. ; Lindekens, K. ;

Vandenbroucke, L. & Vettenburg, N. (2009). Gelijke kansen op school: het kan!:

Zestien sporen voor praktijk en beleid. Mechelen: Plantyn.

Pimm, D. (1991). Communicating mathematically. In: K. Durkin & B. Shire (eds).

Language in Mathematical Education. Philadelphia: Open University Press, 17-24.

Rekenonderwijs op de basisschool: Analyse en sleutels tot verbetering. (2009).

Alkmaar: Koninklijke Nederlands Akademie van Wetenschappen.

Page 54: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

54

Scheerens, J. (1989). Wat maakt scholen effectief? ‘s Gravenshage: SVO.

Secada, W.G. (992). Race, Ethnicity, Social Class, Language, and Achievement in

Mathematics. Handbook of research on Mathematics Teaching and Learning. New

York: Mac Millan Publishing Company.

Slavin, R.E. (2001). Sand, bricks and seeds: School change strategies and readiness

for reform. In: Hargreaves, A., Lieberman, A., Fullan, M. & Hopkins, D. (red.).

International Handbook of Educational Change. London: Kluwer Academics

Publishers.

Slavin, R.E., & Lake, C. (2008). Effective programs in elementary mathematics: a best-

evidence syntheses. Review of Educational Research, 78, 427-515.

Smaling, A. & Maso, I. (2004). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Amsterdam:

Boom.

Sood, S. & Jitendra, A.K. (2007). A comparative analysis of number senses instruction

in reformbased and traditional mathematics textbooks. Journal of Special Education,

41, 145-57.

Standaert, R. (2001). Inspectorates of education in Europe: A critical analyses. Leuven:

acco.

Stein, M.K.R., J., & Smith, M.S. (2007). How curriculum influences student learning. In

F.K. Lester (Ed.), Second handbook of research on mathematics teaching and

learning (pp. 319-370). Greenwich, CT: Information Age Publishing.

Streefland, L. (1991). Mathematics education: A paradigm of developmental research.

Dordrecht: Kluwer.

Sweers, W. (1993). Twee keer pijltjes gooien. Willem Bartjens. Tijdschrift voor reken –

en wiskundeonderwijs in de basisschool, 13(2), 20-23.

Tjabringa, L. (1996). Een zoektocht. Willem Bartjens. Tijdschrift voor reken –en

wiskundeonderwijs in de basisschool, 16(4), 4-9.

Tomic, W. (1983). Wiskundeonderwijs, context en onderwijsactiviteiten. Enschede:

T.H. Twente.

Treffers, A. (1978). Wiskobas doelgericht. Utrecht: Instituut voor Ontwikkeling van het

Wiskunde Onderwijs. .

Treffers, A. & de Goeij, E. (2004). Vierkant tegen zelfstandig werken. Panama-post.

Reken-wiskundeonderwijs; onderzoek, ontwikkeling, praktijk, 23(4), 8-13

Page 55: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

55

de Vos, W.A. (1998). Het methodegebruik op de basisscholen. Maastricht: Shaker

Publishing B.V.

Valcke, M. (2005). Onderwijskunde als ontwerpwetenschap. Gent: Academia Press.

Van Steenbrugge, H., Valcke, M. & Desoete, A. (2010). Mathematics learning

difficulties in primary education: teachers’ professional knowledge and the use of

commercially available learning packages. Educational Studies, 2010, 59-71.

Vernooy, K. (2001). De leraar als spil van onderwijsinnovatie. In: Creemers, B. &

Houtveen, A. Onderwijsinnovatie. Alphen aan de Rijn: Kluwer.

Verschaffel, L. (2005) All you wanted to know about ‘mathematic education’ in

Flanders, but were afraid to ask. In: R. Keijzer & E. de Goeij (Eds.), Rekenen-

wiskunde als rijke bron.Utrecht: Freudenthal Instituut, 65-85.

Verschaffel, L. (2002). 25 jaar ontwikkelingen in het Nederlandse wiskundeonderwijs

vanaf de zijlijn bekeken. Uitgenodigde lezing gehouden in het kader van het achtste

Symposium van de Historische Kring Reken- en Wiskunde Onderwijs over “De

roerige jaren zestig. Van Moderne Wiskunde naar Realistisch Wiskundeonderwijs”,

25 mei 2002, Utrecht.

Verschaffel, L.; Greer, B. & De Corte, E. (2007). Whole number concepts and

operations. In Rekenonderwijs op de basisschool: Analyse en sleutels tot

verbetering. (2009). Alkmaar: Koninklijke Nederlands Akademie van

Wetenschappen.

Bryant, B.R. ; Bryant, D.P.; Kethley, C. ; Kim, S.A.; Pool, C. & Seo, Y. (2008).

Preventing mathematics difficulties in the primary grades: The critical features of

instruction in textbooks as part of the equation. Learning Disability Quarterly, 31, 21-

35.

Page 56: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

56

7. Bijlagen

Bijlage 1. Datafile gecodeerde lessen. Zie pag. 57, 58 en 59.

Page 57: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

57

Leerkracht

Nr. leerkracht

jaren ervaring

Les

Lesonderwerp*

Methode

ander didactisch materiaal

bord_beamer

extra werkbladen

kladpapier

op locatie

werkboek_handboek

gebruik realistische contexten

gebruik schema's en modellen

kale sommen oplossen

stap per stap werken

verbanden leggen

interactie lkr-ll

interactie lkr-lln

interactie ll-lkr

interactie ll-ll

lkr instrueert

ll werken individueel

ll werken samen

aansluiten bij voorkennis

herhalen_automatiseren

inoefenen - verdiepen

introductie lesinhoud

niet lesgericht

voorbereiding les

Somscore constructies en producties

somscore interactief onderwijs

Ann

eke

120

12

KP

79,7

60

90,6

90

00

56,2

70

7,1

00

17,4

821

,85

00

07,

180

,31

092

,33

0,55

0,55

1,64

4,46

26,7

723

,93

Cha

rlott

e2

71

1K

P0

22,0

30

20,3

80

75,4

40

31,3

983

,15

00

35,7

910

,46

2,75

012

,12

44,6

10

31,3

90

62,7

80

03,

850,

929,

80C

harlo

tte

27

21

KP

049

,88

021

,18

045

,78

14,3

545

,78

43,0

50

027

,33

20,5

0,68

023

,92

34,8

54,

7851

,25

041

,68

00

5,47

1,82

10,6

6D

irk3

241

1K

P23

,24

37,2

90

4,32

053

,50

36,7

545

,94

00

40,5

315

,13

2,7

012

,43

46,4

812

,43

45,9

40,

5443

,78

05,

943,

245,

0414

,16

Els

430

11

KP

35,5

344

,41

00

043

,15

059

,64

11,4

21,

270

24,7

567

,89

1,9

08,

2526

,65

024

,75

00

01,

2710

,15

0,63

18,9

1E

ls4

302

1K

P44

,72

41,3

80

20

20,6

911

,35

42,0

514

,02

02,

6710

,68

62,0

71,

330

19,3

514

,02

06,

010

035

,37

1,33

7,34

0,44

14,8

2E

ls4

303

1K

P38

,25

26,0

10

17,6

026

,01

038

,25

55,0

80

016

,83

57,3

83,

830

3,06

39,7

818

,36

8,42

14,5

40

0,77

015

,37,

4019

,28

Erik

525

11

KP

1,04

77,1

70

32,3

30

04,

1757

,36

732,

090

31,2

978

,21

00

13,5

617

,73

035

,46

042

,76

10,4

34,

177,

30,

0021

,90

Erik

525

21

KP

079

,39

14,8

424

,53

00,

650

078

,10

056

,15

53,2

81,

940

12,2

630

,34

01,

940

92,3

00

3,23

0,65

22,2

7H

anne

lore

64

11

KP

064

,59

00

026

,27

1,09

5,47

40,5

00

30,6

563

,49

17,5

20

10,9

517

,52

031

,75

37,2

216

,42

2,19

06,

575,

8422

,33

Han

nelo

re6

42

2K

P29

,32

8,69

27,1

40

017

,37

15,2

015

,20

031

,49

7667

04,

342,

179,

774,

3485

,78

07,

62,

1710

,86

25,5

936

,85

Jan

722

11

KP

1,83

55,4

10,

6128

,62

046

,89

032

,88

73,0

70

036

,53

23,7

52,

740,

6115

,22

32,8

80

47,4

90

46,2

80

1,22

4,87

1,12

12,7

3K

atrie

n8

81

1K

P16

,33

12:0

0,0

017

,82

020

,79

038

,646

,03

00

28,2

144

,54

2,23

014

,85

00

54,1

90,

7439

,35

0,74

1,48

2,97

0,74

15,0

0K

atrie

n8

82

1K

P15

,57

52,1

20

33,8

40

36,5

50

17,6

70,3

90

031

,14

20,3

86,

090

6,77

42,6

40

17,6

072

,42

2,03

0,68

6,77

2,03

11,5

2K

atrie

n8

83

2K

P33

,76

14,6

835

,96

00

013

,21

33,0

331

,56

00

20,5

536

,75,

870

16,8

830

,09

049

,17

5,14

31,5

60,

731,

477,

341,

9612

,62

Liev

e9

281

1K

P52

,05

63,9

50

00

6,69

044

,61

26,7

70

14,1

346

,137

,18

00

26,7

71,

490

91,4

60

2,97

0,74

02,

970,

0016

,66

Liev

e9

282

2K

P29

,75

8,18

60,9

90

014

,88

023

,06

14,8

80

2,98

6,69

13,3

92,

230

8,18

14,8

858

,01

9,67

58,0

114

,88

1,49

014

,88

20,0

816

,06

Liev

e9

283

2K

P48

,35

46,2

655

,78

00

055

,78

4,46

14,8

80

048

,35

43,1

40

010

,41

2,98

1,49

34,9

656

,53

00,

740

6,69

0,50

18,6

0Li

eve

928

41

KP

41,3

769

,34

00

026

,22

052

,44

24,4

70

049

,53

29,7

21,

170

16,3

220

,98

1,17

71,0

923

,31

00

03,

50,

7816

,32

Pau

l10

241

1K

P0,

810

27,5

10

063

,11

09,

7120

,23

00

23,4

616

,99

3,24

04,

8572

,82

00

79,2

90

03,

2416

,99

1,08

8,74

Pau

l10

242

1K

P13

,95

6,97

77,2

80

00

27,2

80

00

024

,412

,78

3,49

0,58

9,3

057

,52

075

,24

00

016

,27

20,5

319

,75

Pau

l10

243

2K

P0

0,97

17,3

70

091

,69

9,65

1,39

00

026

,06

11,5

85,

790,

9711

,58

061

,77

083

01,

930,

9713

,51

22,8

421

,23

Pau

l10

244

2K

P2,

6621

,95

15,9

70

061

,87

00

76,5

00

30,6

17,3

3,99

09,

3155

,88

021

,29

0,37

58,5

40,

6711

,97

5,99

1,33

10,3

8V

icky

118

11

KP

34,2

863

,99

00

08,

387,

627,

620

00

40,3

739

,61

00

15,2

30

082

,27

1,52

01,

520,

767,

620,

0016

,00

Vic

ky11

82

1K

P5,

1872

,48

019

,97

00

025

,89

82,8

40

034

,02

24,4

10

020

,71

19,2

30

62,8

70

30,3

20,

741,

481,

480,

0011

,69

Vic

ky11

83

1K

P0

00

00

96,7

53,

280

84,4

50

018

,04

7,38

00

3,28

83,6

30

13,1

20

24,4

50

0,82

0,82

0,00

5,08

Vic

ky11

84

2K

P38

,14

9,53

00

063

,76

36,3

50

07,

750

36,9

525

,03

00

11,9

222

,05

13,7

159

,59

028

,01

01,

795,

964,

5715

,14

Wie

s12

301

1K

P31

,11

44,9

30

11,7

50

13,1

30

42,8

620

,74

00

26,2

778

,11

12,4

40

11,0

611

,75

8,99

12,4

449

,77

31,1

10

06,

917,

1425

,16

Wie

s12

302

1K

P67

,75

17,9

767

,75

00

67,7

50

015

,90

042

,17

26,2

72,

790

8,3

62,2

167

,05

085

,03

00

013

,83

23,2

827

,66

Wie

s12

303

2K

P45

,12

50:2

4,0

1,48

00

05,

1819

,23

6,66

00

19,2

387

,28

1,48

08,

144,

4422

,93

26,6

345

,12

23,6

728

,11

03,

78,

1426

,18

Wie

s12

304

2K

P69

,53

8,14

14,0

514

,05

60,6

60

13,3

10

4,44

00

46,6

72,4

92,

220

1,48

56,2

25,

920

76,9

38,

880

014

,79

2,71

25,4

5

* 1=

bre

uken

, 2=

tijd

Page 58: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

58

Leerkracht

Nr. leerkracht

jaren ervaring

Les

Lesonderwerp*

Methode

ander didactisch materiaal

bord_beamer

extra werkbladen

kladpapier

op locatie

werkboek_handboek

gebruik realistische contexten

gebruik schema's en modellen

kale sommen oplossen

stap per stap werken

verbanden leggen

interactie lkr-ll

interactie lkr-lln

interactie ll-lkr

interactie ll-ll

lkr instrueert

ll werken individueel

ll werken samen

aansluiten bij voorkennis

herhalen_automatiseren

inoefenen - verdiepen

introductie lesinhoud

niet lesgericht

voorbereiding les

Somscore constructies en producties

somscore interactief onderwijs

Ann

e-La

ure

137

11

ZOZO

053

,14

010

,63

026

,16

6,54

6,54

46,6

00

32,7

44,9

613

,08

1,63

0,82

16,3

511

,44

54,7

70

22,8

90,

828,

9910

,63

8,72

20,7

6A

nne-

Laur

e13

72

1ZO

ZO31

,86

34,0

40

00

45,6

214

,48

210

00

34,0

449

,96

5,07

06,

5245

,62

00

061

,55

25,3

44,

348,

691,

6917

,81

Ann

e-La

ure

137

32

ZOZO

19,5

315

,87

00

042

,72

32,9

60

7,32

00

19,5

350

,05

7,32

01,

2228

,08

017

,09

041

,523

,19

2,44

6,1

2,44

15,3

8A

nne-

Laur

e13

74

2ZO

ZO10

,88

34,9

30

3,44

053

,26

33,7

910

,88

00

025

,77

46,9

61,

720

040

,09

16,0

330

,92

052

,68

4,01

1,15

9,74

5,92

18,1

0A

nnel

ies

141

11

ZOZO

28,0

440

,42

03,

320

,62

24,7

40

4,95

23,0

90

042

,07

61,0

40,

821,

659,

923

,92

5,77

066

,81

7,42

00

25,5

72,

7522

,27

Ann

elie

s14

12

1ZO

ZO12

,39

17,5

00

057

,618

,96

7,29

5,83

00

39,3

744

,47

5,83

08,

0235

,72

031

,35

049

,58

05,

835,

11,

9417

,93

Ann

elie

s14

13

2ZO

ZO62

,58

056

,71

00

31,2

90

00

00

60,6

213

,69

00

6,84

84,0

925

,42

031

,29

66,4

90

01,

968,

4719

,95

Julie

150

11

ZOZO

060

,45

014

,54

051

,27

6,12

26,7

819

,90

035

,263

,51

11,4

86,

129,

9527

,55

029

,84

068

,11

00

3,83

5,87

23,2

6Ju

lie15

02

2ZO

ZO0

58,8

80

17,0

50

58,8

861

,98

00

28,6

70

27,8

963

,53

7,75

014

,72

015

,519

,37

061

,68

3,1

12,4

4,65

7,75

22,9

3Ju

lie15

03

2ZO

ZO33

,18

56,5

60

11,3

10

21,1

21,

510

53,5

46,

790

24,8

974

,66

18,1

09,

84,

5229

,41

75,4

10

19,6

10

6,03

3,02

15,8

429

,41

Kris

tien

169

12

ZOZO

056

,96

00

00

88,9

781

,38

00

026

,04

12,4

88,

680

29,3

2,17

29,8

414

,65

078

,12

00

4,88

12,8

415

,41

Kris

tien

169

21

ZOZO

22,2

351

,51

00

063

,43

25,4

814

,64

61,8

10

040

,66

13,0

14,

340

17,3

530

,36

1,63

57,4

70

36,3

30

0,54

3,8

1,99

11,9

3K

ristie

n16

93

2ZO

ZO0

34,4

80

00

49,8

627

,84

3,74

26,5

90

031

,99

12,4

63,

320

12,4

611

,63

4,99

20,3

62,

9146

,21

00

1,66

2,77

10,5

5R

ita17

301

1ZO

ZO16

,63

27,7

136

,95

00

00,

6232

,02

46,8

00

30,7

914

,16

0,62

013

,55

57,2

70

53,3

70

38,7

90

06,

160,

219,

11R

ita17

302

2ZO

ZO31

,08

17,1

20

7,61

055

,81

61,5

21,

90

00

27,2

724

,14,

440

9,51

46,3

045

,03

043

,13

0,63

07,

611,

4811

,16

Rita

1730

31

ZOZO

11,7

719

,82

44,6

00

22,9

21,

2460

,08

00

027

,25

19,8

20,

620

8,67

45,8

40

57,6

016

,10

17,3

48,

050,

219,

54R

ita17

304

2ZO

ZO56

,02

22,1

60

00

57,2

658

,49

16,0

10

00

24,6

310

,47

4,93

016

,62

32,6

30

27,0

90

48,0

21,

2314

,16

9,23

1,64

8,01

Ver

oniq

ue18

21

1ZO

ZO0

17,2

210

,53

00

05,

7411

34,4

50

022

,96

8,61

00

5,74

29,1

80

16,2

70

35,4

00

5,74

0,00

6,31

Ver

oniq

ue18

22

1ZO

ZO0

21,8

50

00

27,7

70

0,91

46,8

90

030

,55,

921,

370

5,01

13,2

021

,85

025

,04

0,91

05,

920,

467,

56G

ijsbr

echt

196

11

NTR

16,6

357

,65

00

042

,13

036

,59

6,65

00

5149

,89

2,22

06,

6521

,07

00

93,1

30

2,22

2,22

3,33

0,74

20,6

2G

ijsbr

echt

196

22

NTR

047

,35

00

082

,34

94,0

10

00

032

,94

65,1

91,

370

6,18

30,1

90

12,3

50

83,0

31,

372,

740,

690,

4619

,90

Gijs

brec

ht19

63

2N

TR22

,18

88,9

20

00

26,6

290

,28,

870

00

34,0

170

,97

00

4,44

2,96

00

88,7

20

2,96

4,44

5,91

0,00

21,0

0Is

alie

n20

31

1N

TR0

30,0

62,

0522

,54

031

,42

12,3

38,9

46,

830

025

,96

58,7

58,

880

6,83

25,2

70

48,5

026

,64

4,1

8,2

14,3

42,

9618

,72

Isal

ien

203

21

NTR

060

,03

41,3

50

010

5,34

040

,68

00

48,6

947

,35

10,6

72,

678

22,6

80

085

,37

05,

340

4,67

4,45

21,8

8Is

alie

n20

33

2N

TR0

34,6

80

80

52,0

251

,36

00

00

36,6

859

,36

6,67

012

,01

27,3

510

,67

41,3

52

53,3

60

02,

675,

7822

,68

Isal

ien

203

42

NTR

048

,02

00

071

,36

94,0

40

00

027

,35

70,7

40

5,34

20,6

80

6,67

072

,716

,67

0,67

2,67

1,33

20,4

1Jo

achi

m21

21

2N

TR0

7,75

3,44

036

,17

48,2

312

,06

00

00

56,8

448

,23

10,3

30

1,72

17,2

222

,39

00

66,3

112

,06

021

,53

10,9

127

,56

Joac

him

212

21

NTR

058

,62

064

,63

00

015

,03

18,0

40

042

,09

72,1

53,

011,

50

12,0

20

30,0

60

61,6

33,

010

4,51

1,50

23,7

5Jo

achi

m21

23

1N

TR18

,11

18,9

738

,81

00

18,9

70

14,6

696

00

44,8

565

,55

12,0

70

3,45

24,1

56,

040

80,2

10

5,17

013

,86,

0425

,70

* 1=

bre

uken

2=

tijd

Page 59: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

59

Leerkracht

Nr. leerkracht

jaren ervaring

Les

Lesonderwerp*

Methode

ander didactisch materiaal

bord_beamer

extra werkbladen

kladpapier

op locatie

werkboek_handboek

gebruik realistische contexten

gebruik schema's en modellen

kale sommen oplossen

stap per stap werken

verbanden leggen

interactie lkr-ll

interactie lkr-lln

R : interactie ll-lkr

interactie ll-ll

lkr instrueert

ll werken individueel

ll werken samen

aansluiten bij voorkennis

herhalen_automatiseren

inoefenen - verdiepen

introductie lesinhoud

niet lesgericht

voorbereiding les

Somscore constructies en producties

somscore interactief onderwijs

Nel

e22

131

1N

TR18

,23

37,0

70

12,7

60

45,0

80,

6140

,72

38,2

90

028

,57

27,3

57,

91,

2220

,66

34,6

40

38,9

054

,09

1,22

04,

253,

0413

,01

Nel

e22

132

1N

TR39

,59

48,9

00

048

,13

074

,52

17,0

80,

780

30,2

737

,26

3,88

020

,96

14,7

50

90,8

20

00,

781,

555,

431,

2914

,28

Nel

e22

133

2N

TR5,

658,

780

00

85,9

692

,24

3,14

00

025

,73

27,6

16,

90,

6321

,96

31,3

70

57,1

028

,24

4,39

1,25

5,65

2,51

12,1

7N

ele

2213

42

NTR

023

,68

00

060

,68

95,4

631

,08

00

027

,38

23,6

86,

662,

220

27,3

80

30,3

40

36,2

69,

620

1,48

2,96

11,9

9S

arah

236

11

NTR

00

61,2

80

07,

640

13,6

257

,02

00

44,2

65,

960

05,

1191

,91

03,

491

,91

00,

850

3,4

0,00

10,0

4S

arah

236

22

NTR

4,35

16,6

623

,19

00

9286

,20

00

036

,22

18,1

12,

170

10,8

70

50,7

10

90,5

50

1,45

07,

9717

,63

21,4

4S

teph

anie

249

11

NTR

41,4

144

,14

00

038

,14

078

,47

00

013

,08

38,1

40

023

,43

0,54

079

,01

00

0,54

02,

180,

0010

,24

Ste

phan

ie24

92

1N

TR0

51,5

40

00

57,1

10

76,6

10

00

28,5

625

,07

4,18

018

,820

,20

48,7

50

45,9

70

0,7

5,57

1,39

11,5

6S

teph

anie

249

32

NTR

59,9

815

,63

37,3

00

00

00

00

37,3

5,04

0,5

011

,59

31,7

60

38,3

10

32,2

61,

010

3,53

0,17

8,57

Ste

phan

ie24

94

2N

TR57

,55

23,2

652

,04

00

00,

610

023

,26

037

,96

15,9

21,

220

17,1

431

,22

040

,41

045

,92

1,84

03,

670,

4111

,02

Dan

ny25

171

1P

P36

,78

23,7

38,4

20

00

15,5

337

,622

,07

00

8,17

89,9

10,

820,

8214

,71

12,2

60

38,4

20

39,2

317

,17

0,82

4,09

0,55

19,9

4S

tefa

nie

2616

12

PP

82,3

46,

7518

,90

00

2,7

74,2

41,

358,

10

2779

,64

1,35

016

,221

,65,

474

,24

016

,20

09,

452,

2522

,68

Nat

asha

2712

11

RS

P52

,99

00

00

63,8

820

,33

31,9

410

,89

0,73

029

,04

54,4

55,

080

18,8

737

,02

027

,59

066

,79

1,45

0,73

3,63

1,69

17,7

1N

atas

ha27

122

1R

SP

15,4

354

,79

60,1

90,

770

00

18,5

217

,75

00

38,5

871

,76

5,4

01,

5425

,46

023

,92

060

,19

6,94

1,54

6,17

1,80

23,1

5N

atas

ha27

123

2R

SP

39,8

122

,04

14,9

30

022

,04

4,98

36,2

50

00

8,53

78,9

00

16,3

524

,17

041

,23

044

,07

02,

1311

,37

0,00

17,4

9

* 1=

bre

uken

2=

tijd

Page 60: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

60

Bijlage 2. Deelnemende scholen

KOMPAS PLUSPUNT NIEUW TALRIJK REKENSPRONG

ZO GEZEGD, ZO GEREKEND

Sint Eloois Winkel Geen gegevens van school Sint Gertrudis GBS Lochristi

Vrije Lagere en Kleuterschool Grembergen

De Vlinder VBS De Pinte GVB Sint Pieter Allena Instituut

OLVA Steenbrugge

VBS Sint Pieter De Sprong

GO! De Linde VBS Taborschool Sint-Jozefcollege

VBS Ruien De Vuurtoren Sint-Andreasinstituut Basisschool "Zilvermeeuw"

De Springplank Sint-Michielsschool

SBS Erwtegem- De Smidse Sint-Pietersschool Basisschool De Vuurtoren De Ark OLV basisschool Ter Deunen

Page 61: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

61

Bijlage 3. Boomdiagram codeerschema

1) Lesinhoud

a) Aansluiten bij voorkennis

b) Herhalen – automatiseren

c) Inoefenen – verdiepen

d) Introductie lesinhoud

e) Niet lesgericht

f) Voorbereiding les

2) Lesactiviteit

a) Werkvorm

i) Interactie LK – LL

ii) Interactie LK – LLN

iii) Interactie LL – LL

iv) Interactie LL - LK

v) LL werken samen

vi) LK instrueert

vii) LL werken individueel

b) Leerstof

i) Gebruik realistische contexten

ii) Gebruik schema’s en modellen

iii) Kale sommen oplossen

iv) Verbanden leggen

v) Stap per stap werken

3) Gebruik van materiaal

a) Ander didactisch materiaal

b) Bord – beamer

c) Extra werkbladen

d) Kladpapier

e) Op locatie

f) Werkboek – handboek

Page 62: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

62

Bijlage 4. Codeerboek

1) Lesinhoud

a) Aansluiten bij voorkennis

� Refereren en/of op zoek gaan naar kennis die de lln reeds bezitten

Concreet voorbeeld:

- In vorige les hebben we gezien dat…

- Wie weet nog hoe we dat gisteren aangepakt hebben?

- Vorige les zagen we hoe we gelijknamige breuken kunnen optellen.

- De les begint met oefeningen op bord die de lln reeds kunnen.

b) Herhalen – automatiseren

� Verder inoefenen van de leerstof, ervan uitgaande dat iedereen de

leerstof reeds verworven heeft

Concreet voorbeeld:

- in het begin/midden/einde van de les een reeks kale oefeningen

oplossen

c) Inoefenen – verdiepen

� Inoefenen van de leerstof in functie van een volledig begrip bij iedereen

Concreet voorbeeld:

- (herhalings)oefeningen maken opdat iedereen het zou begrijpen

- Leerlingen werken individueel, leerkracht merkt dat er nog wat

problemen/vragen zijn en werkt een oefening klassikaal op het bord

uit.

- Maken van oefeningen in werkboek.

d) Introductie lesinhoud

1. Introductie lesinhoud

� Lkr bespreekt specifiek het lesonderwerp.

Concreet voorbeeld:

- Vandaag gaan we leren over breuken met gelijknamige noemers.

- Deze les leren we ook ongelijknamige breuken optellen.

- Begincontext van de les schetsen

e) Niet lesgericht

� Lkr is niet met lesinhoud bezig

Page 63: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

63

Concreet voorbeeld:

- Agenda invullen

- Brieven uitdelen

- Geld ophalen

- Maaltijden inventariseren

- …

f) Voorbereiding les

� Lkr brengt praktische zaken voor, tijdens en op het einde van de les in

orde

Concreet voorbeeld:

- Tekening, schema of model aanbrengen op bord

- Klaarzetten van materiaal

- Uitdelen van materiaal tijdens de les

- Nadat met blokjes is gewerkt worden blokjes opgeruimd en worden

de doosjes terug in de lessenaar opgeborgen. (praktische

voorbereiding voor het volgende onderdeel van de les)

- Leerlingen nemen hun boek of leggen hun boek klaar op blz. 65

- voor en tijdens de les

- Opruimen

2) Lesactiviteit

a) Werkvorm

i) Interactie LK – LL

� LK richt zich tot één LL

� LK lokt reactie uit bij één LL

Concreet voorbeeld:

- Marie, wat is volgens jou het antwoord op deze vraag?

ii) Interactie LK – LLN

� LK richt zich tot de hele klasgroep

� LK lokt reactie uit bij de hele klasgroep

Concreet voorbeeld:

- Wie weet het antwoord op deze vraag?

- Waarom denken jullie dat dit geen goede manier van werken is?

- Leg eens ¾ met je blokjes

Page 64: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

64

iii) Interactie LL – LL

� Leerling gaat klassikaal in interactie met een andere leerling

� Leerling gaat klassikaal in op reageert op een constructie, productie,

inzicht,… van een andere leerling

Concreet voorbeeld:

- Nee, ik heb dat anders gedaan en ik bekom dezelfde uitkomst

iv) Interactie LL – LK

� Leerling richt zich tot leerkracht uit eigen initiatief (dus niet als antwoord

op een vraag van de leerkracht

� Leerling legt eigen constructie, productie, inzicht, manier van werken,…

uit aan leerkracht.

Concreet voorbeeld:

- Meester, ik heb een andere manier gevonden om deze oefening op

te lossen. Mag dat ook?

� (!) Hier geldt niet : Leerling geeft reactie/antwoord op een vraag die de

leerkracht aan deze leerling stelde.

v) LL werken samen

� Leerlingen gaan in interactie met elkaar in groepswerk

� Leerlingen wisselen constructies en producties met elkaar uit in

groepswerk

Concreet voorbeeld:

- Hoekenwerk

- Samen met buur oefeningen oplossen

vi) LK instrueert

� Leerkracht is aan het woord, maar gaat niet in interactie met de

leerlingen

Concreet voorbeeld:

- Leerkracht staat voor bord en geeft uitleg bij het onderwerp

vii) LL werken individueel

Concreet voorbeeld:

- Leerlingen lossen individueel oefeningen op in werkboek

Page 65: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

65

b) Leerstof

i) Gebruik realistische contexten

� De leerstof (uitleg, oefeningen) is ingebed in een context

Concreet voorbeeld:

- Vraagstukken

- Verwijzen naar zaken/situaties uit het dagelijks leven

ii) Gebruik schema’s en modellen

Concreet voorbeeld:

- Leerkracht maakt gebruik van een schematische voorstelling (aan

het bord of individueel bij kond)

- Leerlingen ontwerpen zelf een model

iii) Kale sommen oplossen

� Niet ingebed in een context

iv) Verbanden leggen

� verwijzen naar andere leerinhouden (zowel binnen het vak wiskunde

alsook binnen andere vakken)

� kunnen teruggrijpen en verbinden met eerder verworven modellen

Concreet voorbeeld:

- Breuken op een getallenas plaatsen (verwijzen naar getallenkennis)

- Bij het oplossen van breuken met ongelijknamige noemer:

terugbrengen naar gelijknamige noemers

v) Stap per stap werken

� Stappenplan gebruiken

� Doordachte opbouw: eerst de eenvoudige oefeningen, dan de meer

complexe oefeningen (noot: dit is misschien moeilijk vast te stellen in

tijdsintervallen van 20 sec.)

3) Gebruik van materiaal

a) Ander didactisch materiaal

Concreet voorbeeld:

- Knipsels

- Tekeningen, posters

Page 66: Realistisch rekenen in de klas. Een studie naar het ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/249/RUG01... · Een studie naar het handelen van leerkrachten in het vierde leerjaar. ...

66

- MAB materiaal

b) Bord – beamer

Concreet voorbeeld:

- Leerkracht legt leerstof uit aan bord

- Leerkracht verbetert de oefeningen klassikaal aan bord

c) Extra werkbladen

Concreet voorbeeld:

- Leerkracht voorziet extra werkbladen voor leerlingen die snel klaar

zijn

- Leerkracht maakte zelf een werkblad om de leerlingen kennis te

laten maken met de leerstof.

d) Kladpapier of kladschrift

Concreet voorbeeld:

- Leerkracht geeft enkele oefeningen op het bord, leerlingen lossen

die op in hun kladschrift

- Leerlingen proberen manier van werken uit in kladschrift

e) Op locatie

� Buiten de klas

Concreet voorbeeld:

- op de speelplaats

- in de pc-klas

f) Werkboek – handboek

Concreet voorbeeld:

- leerlingen maken oefeningen in het werkboek