QuickScan 2e en 3e laag Meerlaagsveiligheid (MLV) Waddengebied

57
PR2498.10 april 2013 Opdrachtgever: Deltaprogramma Waddengebied QuickScan 2e en 3e laag Meerlaagsveiligheid (MLV) Waddengebied Auteurs: Bob Maaskant Bas Kolen Marit Zethof Teun Terpstra

description

Het doel van de werkzaamheden is het uitvoeren van een QuickScan/ inventarisatie naar de mogelijkheid om het risico te verkleinen met maatregelen in de 2e en 3e laag. Daarnaast zal een inschatting worden gemaakt van de invloed van de nieuwe overstromingsberekeningen voor dijkring 6 op de optimale norm bepaald binnen de MKBA van WV21.

Transcript of QuickScan 2e en 3e laag Meerlaagsveiligheid (MLV) Waddengebied

  • PR2498.10 april 2013

    Opdrachtgever: Deltaprogramma Waddengebied

    QuickScan 2e en 3e laag Meerlaagsveiligheid (MLV)

    Waddengebied

    Auteurs: Bob Maaskant

    Bas Kolen

    Marit Zethof

    Teun Terpstra

  • april 2013 QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied

    HKV LIJN IN WATER PR2498.10 iii

    Inhoud

    1 Inleiding ................................................................................................... 1

    1.1 Aanleiding ...................................................................................................................... 1

    1.2 Doelstelling ..................................................................................................................... 1

    1.3 Leeswijzer ...................................................................................................................... 1

    2 Effect nieuwe inzichten gevolgen op MKBA ............................................... 3

    2.1 Inleiding ......................................................................................................................... 3

    2.2 Aanpak .......................................................................................................................... 3

    2.2.1 Methodiek MKBA WV21 ........................................................................................ 4

    2.2.2 Vereenvoudigde toepassing dijkring 6 .................................................................... 5

    2.2.3 Uitgangspunten................................................................................................... 5

    2.2.4 Economische optimale overstromingskans MKBA WV21 op basis van oude

    gevolgberekeningen ............................................................................................ 6

    2.3 Economisch optimale kans op basis van nieuwe gevolgberekeningen .................................... 7

    2.4 Economisch optimale kans VNK2, inclusief extra gevolgen vitale objecten ............................... 8

    2.5 Overzicht ........................................................................................................................ 9

    3 Literatuuronderzoek MLV ........................................................................ 11

    3.1 Syntheserapport Gebiedspilot Meerlaagsveiligheid (Oranjewoud en HKV lijn in water

    (2011)) ........................................................................................................................ 11

    3.2 Basisvisie voor meerlaagse veiligheid (STOWA Deltaproof 2011-26) .................................... 12

    3.3 Meerlaagsveiligheid nuchter bekeken (ENW - Expertisenetwerk Waterveiligheid (2012)) ........ 13

    3.4 Analyse van slachtofferrisicos WV21 en de Maatschappelijke kosten-batenanalyse WV21

    (Deltares (2011)) .......................................................................................................... 14

    3.5 Veiligheid Nederland in Kaart 2 Overstromingsrisico dijkringgebied 6: Friesland en

    Groningen .................................................................................................................... 15

    3.6 Studie Meerlaagsveiligheid Eemsdelta (HKV lijn in water in opdracht van Provincie

    Groningen) ................................................................................................................... 16

    3.7 Overstromingsberekeningen dijkring 6 voor VNK2 (Maaskant et. al. (2012)) ......................... 17

    3.8 Rapportage regionaal risicoprofiel voor veiligheidsregio Frysln (Veiligheidsregio

    Friesland. (2010)) ......................................................................................................... 18

    3.9 Onderzoek slaperdijken huidig waterkerend vermogen en mogelijke maatregelen

    (Royal Haskoning (2011)) ............................................................................................... 19

    3.10 Evacuatieschattingen Nederland (Maaskant et al. (2009)) Evacuatieschattingen

    Nederland en het effect van investeringen (Kolen en Terpstra (2012)) ................................. 19

    3.11 Publieke percepties van het risico op overstromen vanuit de Waddenzee (Terpstra en

    Gutteling (2007)) .......................................................................................................... 20

    3.12 Plan evacuatie en nafase bij grootschalige overstromingen (TMO Groningen) ........................ 21

    4 Vitale infrastructuur ............................................................................... 23

    4.1 Analyse bescherming vitale infrastructuur (Rijksoverheid (2010)) ....................................... 23

    4.2 Vermindering kwetsbaarheid overstromingen (Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid

    (Nibra) en HKV lijn in water (2007)) ................................................................................ 23

    4.3 Ligging vitale en kwetsbare infrastructuur......................................................................... 23

  • QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied april 2013

    iv PR2498.10 HKV LIJN IN WATER

    5 Resultaten expertbijeenkomst ................................................................ 25

    5.1 Inleiding ....................................................................................................................... 25

    5.2 Resultaten per stelling ................................................................................................... 25

    6 Discussie ................................................................................................ 28

    7 Aanbevelingen ........................................................................................ 31

    8 Referenties ............................................................................................. 33

    Bijlage A: Overzicht ringdelen en gevolgen per ringdeel .............................. 37

    Bijlage B: Overzicht vitale infrastructuur ...................................................... 41

    Bijlage C: Interviews .................................................................................... 44

    Bijlage D: Deelnemers expertsbijeenkomst .................................................. 53

  • april 2013 QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied

    HKV LIJN IN WATER PR2498.10 1

    1 Inleiding

    1.1 Aanleiding

    In het concept-Werkplan Deltaprogramma Waddengebied 2012 2013 Van mogelijke naar

    kansrijke strategien van september 2012, is ook het onderwerp meerlaagsveiligheid benoemd.

    Er is inzicht gewenst in de actuele stand van zaken over meerlaagsveiligheid in het Wadden

    gebied. Het gaat hierin enerzijds om reeds landelijk ontwikkelde ervaring en anderzijds

    inzichten opgedaan in de regio. Hiervoor is een verkenning gewenst naar mogelijke risico

    beperkende maatregelen en strategien in de tweede en derde laag van het concept

    meerlaagsveiligheid. Het doel van deze maatregelen is om de gevolgen van een overstroming in

    het Waddengebied te beperken.

    De focus van de stuurgroep van Deltaprogramma Waddengebied ligt op dit moment erg op een

    combinatie van Preventie en van aanvullende maatregelen voor bescherming van de kwetsbare

    en vitale infrastructuur. De vraag is enerzijds of er nog andere maatregelen acceptabel of

    wenselijk zijn om het overstromingsrisico te benvloeden. De vraag is anderzijds ook wat het

    effect is op de optimale overstromingskans van het meenemen van de directe en de indirecte

    schade van kwetsbare en vitale infrastructuur.

    1.2 Doelstelling

    Het doel van de werkzaamheden is het uitvoeren van een QuickScan/ inventarisatie naar de

    mogelijkheid om het risico te verkleinen met maatregelen in de 2e en 3e laag. Daarnaast zal

    een inschatting worden gemaakt van de invloed van de nieuwe overstromingsberekeningen voor

    dijkring 6 op de optimale norm bepaald binnen de MKBA van WV21.

    1.3 Leeswijzer

    In hoofdstuk 2 wordt op een vereenvoudigde wijze de invloed van nieuwe overstromings-

    berekeningen en vitale infrastructuur op de optimale overstromingskans bepaald. Vervolgens

    wordt in hoofdstuk 3 een overzicht gegeven van de beschikbare literatuur op het gebied van

    meerlaagsveiligheid. In hoofdstuk 4 wordt er specifiek ingezoomd op de vitale infrastructuur in

    het gebied Friesland en Groningen. Hoofdstuk 5 bespreekt de uitkomsten van een bijeenkomst

    met de betrokken stakeholders bij het Deltaprogramma Waddengebied. Tot slot bevat hoofdstuk

    6 een discussie over de mogelijkheden van meerlaagsveiligheid voor het Deltaprogramma

    Waddengebied.

  • april 2013 QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied

    HKV LIJN IN WATER PR2498.10 3

    2 Effect nieuwe inzichten gevolgen op MKBA

    2.1 Inleiding

    In het kader van de studie Waterveiligheid 21e eeuw is onder meer een kosten-baten analyse

    (KBA) uitgevoerd (Deltares (2011)). In deze analyse is op basis van kosten voor dijkversterking

    en optredende gevolgen bij een dijkdoorbraak gekeken naar wat de optimale

    overstromingskansen moeten zijn voor de dijkringen in Nederland. Zo ook is voor dijkring 6

    deze analyse uitgevoerd. Hierbij is een overstromingskans voor de dijkring aangenomen (in de

    WV21 studie ook wel de tweede referentiesituatie) en is deze gecombineerd met

    overstromingsgevolgen in termen van schade, slachtoffers en getroffenen. Op deze wijze is het

    huidige risico in beeld gebracht. Door de kosten voor dijkversterking (en daarmee

    kansverkleining) af te zetten tegen de daarmee gerealiseerde risicoreductie kan bekeken

    worden wat de optimale overstromingskans is voor een dijkring.

    De gevolgberekeningen die in die analyse gebruikt worden stammen uit een 2007 en 2008. In

    deze berekeningen is uitgegaan van een bepaalde indeling van de dijkring, ook wel ringdelen

    genoemd. Voor dijkring 6 zijn er 32 van deze ringdelen gedefinieerd en voor elk van deze

    ringdelen is n breslocatie bepaald waarvoor de overstromingsberekening is uitgevoerd.

    Voor een aantal van deze ringdelen is de lengte relatief lang, orde 10-15km. De keuze voor

    maar n bres per ringdeel zou mogelijk tot een onderschatting van de gevolgen kunnen leiden.

    Uit de overstroming van 1953 bleek namelijk dat circa 5% van de waterkering is gefaald en dat

    komt neer op ongeveer 1 bres per 3 kilometer.

    In 2012 is daarom een studie uitgevoerd naar de effecten van meerdere bressen binnen de

    langere ringdelen. Dit resulteerde voor meerdere ringdelen in significant grotere gevolgen. Om

    nu een inschatting te geven van het effect van deze grotere gevolgen op de optimale kans is

    onderstaande analyse uitgevoerd. Deze analyse geeft een beeld van de invloed op de optimale

    kans, het is geen nieuwe KBA voor dijkring 6 maar een inschatting van de bandbreedte

    waarbinnen de optimale norm zou kunnen liggen. Daarnaast is ook bekeken wat de impact is

    van het expliciet meenemen van de vitale gaswininstallaties op de optimale norm.

    2.2 Aanpak

    De MKBA WV21 heeft dijkring 6 Friesland Groningen onderverdeeld in vier dijkringdelen: 6-1

    Lauwersmeer, 6-2 Groningen, 6-3 Noord-Friesland en 6-4 IJsselmeer (zie Figuur 2-1). Per

    dijkring is het effect van de grotere gevolgen op de optimale overstromingskans bepaald.

  • QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied april 2013

    4 PR2498.10 HKV LIJN IN WATER

    Figuur 2-1: Overzicht WV21 dijkringdelen.

    2.2.1 Methodiek MKBA WV21

    Het principe van het handhaven van een economisch optimaal beschermingsniveau van de

    waterkeringen is kosten minimalisatie. De kosten worden geminimaliseerd door te investeren in

    de waterkering tot het moment waarop de extra kosten voor dijkhoging niet meer opwegen

    tegen de extra verwachte schade die hiermee kan worden voorkomen. De totale kosten bestaan

    uit de investeringskosten voor dijkverhoging en de verwachte schade. De verwachte schade is

    gelijk aan de overstromingskans vermenigvuldigd met de schade. Figuur 2-2 illustreert dit

    principe.

    Figuur 2-2: Optimalisatie methode.

  • april 2013 QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied

    HKV LIJN IN WATER PR2498.10 5

    De bovenstaande methode is een vereenvoudigd concept. In de MKBA WV21 is voor een langere

    tijdsperiode bepaald wat de optimale investeringsmomenten zijn en wat de optimale omvang

    van de dijkverhoging is. Hierin is het effect van economische groei en klimaatverandering (en

    bodemdaling) meegenomen. De economisch optimale overstromingskans volgt uit de optimale

    investeringsstrategie.

    2.2.2 Vereenvoudigde toepassing dijkring 6

    In deze QuickScan is onderzocht wat het effect is van de nieuwe overstromingsberekeningen

    met grotere gevolgen op de economisch optimale norm. De MKBA WV21 is gebaseerd op een

    numeriek optimalisatie model, namelijk OptimaliseRing [Duits et al., 2011]. Vanwege de aard

    van deze QuickScan zijn een aantal vereenvoudigen gemaakt.

    Het economisch optimaal risico (S) is gedefinieerd als het product van de economisch optimale

    overstromingskans (P) en de gevolgen (V) (zie formule 1.1):

    *S P V= (0.1)

    Het economisch optimaal beschermingsniveau is dus gelijk aan het product van het economisch

    optimaal risico en de gevolgen. Als het uitgangspunt wordt gehanteerd dat het economisch

    optimaal risico gelijk blijft, geldt dat bij een toename van de gevolgen, de economische optimale

    overstromingskans daalt. Deze vereenvoudiging neemt de extra investeringskosten voor het

    versterken van de waterkering naar een veiliger beschermingsniveau niet mee.

    2.2.3 Uitgangspunten

    In deze studie zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd ten aanzien van de

    overstromingskans:

    o Economisch optimaal beschermingsniveau per dijkringdeel van dijkring 6 voor de

    tweede referentiesituatie voor het zichtjaar 2050 bepaald

    o De overstromingskans per dijkringdeel is onderverdeeld in de kans op een

    doorbraak bij toetspeil (60%) en een worstcase scenario bij een bovenmaatgevende

    omstandigheden (40%) conform MKBA WV21.

    In deze studie zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd ten aanzien van de gevolgen

    van een overstroming:

    o De gevolgen zijn bepaald met HIS-SSM (versie 2.5)

    o De gevolgen van een overstroming bestaan uit de schade, slachtoffers en

    getroffenen. Voor het monetariseren van de slachtoffers is uitgegaan van 6,7

    miljoen euro per slachtoffer en voor de getroffenen is uitgegaan van 12.000 euro

    om de kosten te dekken. Deze kostenkentallen zijn conform MKBA WV21

    o Indexeringsfactor directe materile schade 2000 2011 is 1.4

    o Toeslagfactor schade is 1.6, dit ter compensatie voor de ontbrekende of onvolledige

    schadeposten van HIS-SSM (+50%) en een risicopremie om risicoaversie mee te

    nemen (+10%) dit conform MKBA WV21

    o Economische groei is 1.9% per jaar (alleen schade) dit conform MKBA WV21

    o Evacuatiefractie voor dijkring 6 volgt uit Maaskant et al. [2009]. Voor dijkring 6-1

    t/m 6-3 geldt een evacuatiefractie van 40% en voor dijkring 6-4 geldt 55%

  • QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied april 2013

    6 PR2498.10 HKV LIJN IN WATER

    In deze studie zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd ten aanzien van de kosten voor

    dijkversterking:

    o Er is geen rekening gehouden met de extra investeringskosten voor dijkversterking,

    wat gevolgen heeft voor de optimale investeringsstrategie.

    o Er is geen rekening gehouden met de bouwrente in tegenstelling tot de MKBA

    WV21;

    Uit het bovenstaande volgt de verwachtingswaarde van het economisch risico S gelijk is aan:

    = *S P V (0.2)

    ( )+= +, , max 10.6 * * 0.4 *cond i TP i TP DV p V V (0.3)

    Waarbij P de overstromingskans, pcond,i de conditionele kans van ringdeel i is, VTP,i gelijk is aan

    de gevolgen van doorbraak bij toetspeil (1/4.000 per jaar) van ringdeel i en Vmax TP+1D de

    omhullende gevolgen van alle enkelvoudige doorbraken bij toetspeil plus 1 decimeringshoogte

    (1/40.000 per jaar) per ringdeel. Hierin zijn de gevolgen VTP,i en Vmax TP+1D gelijk aan de som

    van schade, slachtoffers en getroffenen:

    = + +6,

    ( * 6,7 *10 ) ( * 12000 )TP iV schade slachtoffers Euro getroffenen Euro (0.4)

    2.2.4 Economische optimale overstromingskans MKBA WV21 op basis van oude gevolgberekeningen

    Het optimum van het economisch risico en de kosten voor dijkversterking over een langere

    periode bepalen de economisch optimale overstromingskans. In onderstaande Tabel 2-1 is een

    overzicht gegeven van de optimale kans per dijkringdeel die berekend is in de MKBA binnen

    WV21 met als uitgangssituatie de tweede referentiesituatie van WV21. Binnen de MKBA is op

    basis van gevoeligheidsanalyses in indicatie gegeven van de bandbreedtes rondom deze

    optimale overstromingskansen. Deze bandbreedte ligt tussen 100 procent grotere en 60 procent

    kleinere kans. Voor dijkring 6-1 betekend dit dat rond de optimale kans van 1/800 per jaar een

    bandbreedte ligt van 1/400 (+100%) tot 1/2000 per jaar (-60%).

    Gevolgen V

    2020

    [mjn Euro]

    Economisch Risico S

    2020

    [mjn Euro/jaar]

    Economische optimale

    overstromingskans P

    [1/jaar]

    WV21 WV21 WV21

    Dijkring 6-1 630 0.8 1/800

    Dijkring 6-2 3800 6.3 1/600

    Dijkring 6-3 2500 3.5 1/700

    Dijkring 6-4 350 0.9 1/400

    Tabel 2-1: Overzicht economisch optimale overstromingskans dijkring 6 per dijkringdeel o.b.v. WV21

    methode.

  • april 2013 QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied

    HKV LIJN IN WATER PR2498.10 7

    2.3 Economisch optimale kans op basis van nieuwe gevolgberekeningen

    De nieuwe overstromingsberekeningen zijn gemaakt in het kader van de studie VNK2. Hiervoor

    is geen worstcase scenario per ringdeel afgeleid. In lijn met de WV21 methode is een maximaal

    scenario samengesteld, op basis van de omhullende maximale waterdiepte bij alle doorbraken

    bij TP+1D. Het resultaat hiervan wordt in Figuur 2-3 gepresenteerd. In bijlage A is opgenomen

    op basis van welke scenarios het maximaal scenario per dijkringdeel is samengesteld.

    Maximale waterdiepte dijkring 6-1

    Worstcase scenario TP+1D dijkring 6-1

    Maximale waterdiepte dijkring 6-2

    Worstcase scenario TP+1D dijkring 6-2

    Maximale waterdiepte dijkring 6-3

    Worstcase scenario TP+1D dijkring 6-3

    Maximale waterdiepte dijkring 6-4

    Worstcase scenario TP+1D dijkring 6-4

    Figuur 2-3: Overzicht worstcase scenarios per WV21 dijkringdeel.

    Het overstroomt oppervlak voor dijkring 6-2 is het grootst, hetgeen ook leidt tot de grootste

    gevolgen in schade en slachtoffers. Tabel 2-2 laat zien dat de gevolgen voor dijkring 6-1

    ongeveer gelijk blijven. De gevolgen voor dijkring 6-2 en 6-3 nemen met ongeveer een factor 3

    toe en voor dijkring 6-4 zelfs ruim een factor 5. De economische optimale overstromingskans

    verkleint naar rato van de toenemende gevolgen, omdat het uitgangspunt is dat het economisch

    optimale risico gelijk blijft.

  • QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied april 2013

    8 PR2498.10 HKV LIJN IN WATER

    Gevolgen V

    2020

    [mjn Euro]

    Economisch Risico S

    2020

    [mjn Euro/jaar]

    Economische optimale

    overstromingskans P

    [1/jaar]

    WV21 Nieuwe

    gevolgen

    WV21 Nieuwe

    gevolgen

    WV21 Nieuwe

    gevolgen

    Dijkring 6-1 630 640 0.8 0.8 1/800 1/800

    Dijkring 6-2 3800 10900 6.3 6.3 1/600 1/1700

    Dijkring 6-3 2500 7200 3.5 3.5 1/700 1/2000

    Dijkring 6-4 350 2000 0.9 0.9 1/400 1/2300

    Tabel 2-2: Overzicht economisch optimale overstromingskans dijkring 6 per dijkringdeel o.b.v. nieuwe

    overstromingsberekeningen voor VNK2.

    2.4 Economisch optimale kans VNK2, inclusief extra gevolgen vitale objecten

    De provincie Groningen is een knooppunt op het gebied van gas, met in het gebied diverse

    gaswininstallaties. Uitval van productie van deze gaswininstallaties kan grote economische

    gevolgen hebben die landgrensoverschrijdend kunnen zijn. Deze schade is in de huidige

    berekening van de schade niet tot zeer beperkt meegenomen. Om meer inzicht te krijgen in de

    invloed van de extra schade die op kan treden als gevolg van uitval van deze installaties op de

    optimale overstromingskans wordt in deze paragraaf een nadere analyse uitgevoerd.

    De schade bij een overstroming bestaat uit directe materile schade, maar ook indirecte

    materile schade. Bij de berekening van de economisch optimale kansen in de MKBA WV21 is

    deze schade voor de gaswininstallaties niet meegenomen. Wel gaat het MKBA WV21 uit van een

    toeslagfactor van 1.5 voor ontbrekende of onvolledige schadeposten.

    De bepaling van de indirecte schade is zeer lastig vanwege de keteneffecten die het uitvallen

    van deze installaties tot gevolg hebben. Zeker wanneer er een doorbraak ten zuiden van het

    Eemskanaal plaatsvindt komt de gehele gaswinning en gastransport tot stilstand. Dit zal tot een

    enorme schadepost leiden waarvan de omvang nauwelijks te bepalen is. In deze analyse zijn

    twee methoden uitgewerkt waarbij het effect van deze extra schade is meegenomen in bepaling

    van de optimale kans. De aannames over de grootte van de indirecte schade zijn indicatief en

    kunnen mogelijk hoger uitvallen.

    Vanwege de gevoeligheid van de gegevens over de schade aan gaswininstallaties bij een

    overstroming, worden enkele aannames gedaan1:

    In totaal overstromen ordegrootte 30 gaswininstallaties:

    o 5 installaties bij doorbraak van het ringdeel Holwierde (ten noorden van

    Delfzijl)

    o 25 installaties bij doorbraak van het ringdeel Borgsweer (ten zuiden van

    Delfzijl)

    In methode 1 is zowel de directe als de indirecte schade per installatie gehanteerd:

    o Directe schade = 50 miljoen Euro

    o Indirecte schade = 50 miljoen Euro

    1 De inschatting van de directe en indirecte schade is een indicatief bedrag om inzicht te krijgen in de impact van de gaswininstallaties op de optimale overstromingskans.

  • april 2013 QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied

    HKV LIJN IN WATER PR2498.10 9

    In methode 2 is gekeken naar de mogelijkheid tot productieovername van een

    gaswininstallatie door overige installaties bij uitval. Er geldt dat bij uitval van 2 of meer

    installaties de schade productieovername niet meer mogelijk is en dat de totale

    indirecte schade optreedt:

    o Aanname uitval van 2 of meer installaties

    o Directe schade = 50 miljoen Euro per installatie

    o Indirecte schade = 10 miljard Euro in totaal

    In Tabel 2-3 is een overzicht opgenomen van de invloed van het meenemen van de

    gaswininstallaties.

    Gevolgen V

    2020 [mjn Euro]

    Economisch Risico S

    2020 [mjn Euro/jaar]

    Economische optimale

    overstromingskans P [1/jaar]

    WV21 Nieuwe

    gevolgen + WV21

    Nieuwe

    gevolgen + WV21

    Nieuwe

    gevolgen +

    Dijkring 6-2

    Methode 1 3.800 13.700 6.3 6.3 1/600 1/2200

    Dijkring 6-2

    Methode 2 3.800 23.300 6.3 6.3 1/600 1/3700

    Tabel 2-3: Overzicht economisch optimale overstromingskans dijkring 6 per dijkringdeel o.b.v. nieuwe

    overstromingsberekeningen voor VNK2 inclusief extra gevolgen vitale objecten.

    Als wordt uitgegaan van 50 miljoen euro directe schade en 50 miljoen euro indirecte schade per

    installatie dan nemen de gevolgen voor heel dijkring 6-2 toe met ongeveer 25%. De

    economisch optimale overstromingskansen verkleinen iets, waardoor dit scenario als

    ondergrensscenario kan worden verondersteld. Als wordt uitgegaan dat 2 of meer installaties

    zullen uitvallen met als gevolg dat de productie niet meer kan worden overgenomen door de

    overige installaties, wordt de schade 2x zo groot. De economisch optimale overstromingskansen

    liggen ongeveer in het bereik van huidige overstromingskans voor de tweede referentiesituatie

    van WV21, namelijk 1/4000 per jaar.

    2.5 Overzicht

    Tabel 2-4 geeft een overzicht van de economisch optimale overstromingskansen voor de vier

    situaties. In deze QuickScan analyse is uitgegaan dat het optimale investeringsregime gelijk

    blijft, waardoor de extra kosten voor dijkversterking niet zijn meegenomen. De werkelijke

    optimale overstromingskansen zullen daarom ergens tussen de ondergrens (WV21) en

    bovengrens (Nieuwe gevolgen inclusief gaswininstallaties) liggen. Uit deze analyse blijkt dat de

    impact van de schade aan gaswininstallaties bij een overstroming groot is om het

    overstromingsrisico en daardoor ook op economisch optimale overstromingskans. De

    economisch optimale overstromingskans voor dijkring 6-2 in WV21 van 1/600 per jaar lijkt een

    onderschatting op basis van deze extra gevolgen.

  • QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied april 2013

    10 PR2498.10 HKV LIJN IN WATER

    WV21

    Nieuwe

    Gevolgen

    Nieuwe Gevolgen incl

    gas

    per installatie

    50 mjn direct

    50 mjn indirect

    Nieuwe Gevolgen incl gas

    per installatie

    50 mjn direct

    in totaal

    10 mljrd indirect

    Dijkring 6-1

    Lauwersmeer 1/800 1/800 1/800 1/800

    Dijkring 6-2

    Groningen

    Wadden

    1/600 1/1700 1/2200 1/3700

    Dijkring 6-3

    Friesland

    Wadden

    1/700 1/2000 1/2000 1/2000

    Dijkring 6-4

    Friesland

    IJsselmeer

    1/400 1/2300 1/2300 1/2300

    Tabel 2-4: Overzicht economisch optimale overstromingskans dijkring 6 per dijkringdeel.

    Omdat de kosten die gepaard gaan met een kleinere optimale kans nu niet zijn meegenomen is

    het aan te bevelen om de kosten-baten analyse op basis van de nieuwe gevolgen opnieuw uit te

    voeren. De verwachting is dat de door het meenemen van deze extra kosten de optimale

    overstromingskans in de kolommen 3, 4 en 5 iets groter zal worden maar dat deze nog steeds

    significant kleiner zal zijn dan de optimale kans uit de MKBA. Ook is het aan te bevelen om de

    gaswininstallaties een plek te geven in de MKBA, deze zijn nu niet expliciet meegenomen maar

    de resultaten voor dijkring 6-2 laten zien dat het expliciet meenemen van deze installaties een

    significant effect kunnen hebben.

  • april 2013 QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied

    HKV LIJN IN WATER PR2498.10 11

    3 Literatuuronderzoek MLV

    Dit hoofdstuk bevat een inventarisatie van studies die zijn uitgevoerd naar laag 2 en 3 van het

    concept meerlaagsveiligheid. De resultaten uit deze onderzoeken zullen worden beschouwd ten

    behoeve van de uitwerking van deltaprogramma Wadden (Groningen, Friesland, de kop van

    Noord-Holland en de Waddeneilanden). In hoofdstuk 5 zal de informatie uit de literatuurstudie

    en de interviews worden gecombineerd en zal een beschouwing worden gegeven betreffende

    het belang voor het Deltaprogramma Wadden gebied.

    3.1 Syntheserapport Gebiedspilot Meerlaagsveiligheid (Oranjewoud en HKV lijn in water (2011))

    In het recente verleden zijn verschillende gebiedsstudies uitgevoerd naar de mogelijkheden van

    meerlaagsveiligheid. Binnen deze studies zijn steeds verschillende strategien in kaart gebracht

    en onderling vergeleken. Dat wil zeggen, door verschillende combinaties te maken van

    preventieve maatregelen (laag 1), maatregelen in de ruimtelijke ordening (laag 2) en

    maatregelen in de rampenbeheersing (laag 3) kunnen verschillende maatregelpakketten worden

    samengesteld om het overstromingsrisico te beperken. In de volgende regios/dijkringen zijn

    gebiedspilots uitgevoerd:

    Amsterdam;

    Eiland van Dordrecht (dijkring 22);

    Noordoost Brabant (dijkring 36);

    Betuwe, Tieler en Culemborgerwaarden (dijkring 43);

    Schouwen-Duiveland (dijkring 26);

    Limburgse Maas (dijkring 68, Venlo-Velden; dijkring 90, Geulle-Maastricht).

    In het synthese rapport wordt geconcludeerd dat vrijwel alle strategien die inzetten op laag 1

    een forse reductie van het verwachte aantal slachtoffers en de schade opleveren. De

    maatregelen in deze laag blijken veelal effectief en kostenefficint. In de meeste pilots stelt

    men dan ook dat maatregelen uit de tweede en derde laag de huidige maatregelen in laag 1

    niet kunnen vervangen. Wel stelt men dat bij gebieden waar maatregelen aan keringen worden

    genomen, of waar een hoger veiligheidsniveau wordt geambieerd, combinaties van maatregelen

    in de lagen wenselijk zijn. Hierbij zijn er verschillende standpunten over het uitwisselen tussen

    de lagen of de verschillende lagen als aanvullend te beschouwen. Daarnaast wordt de discussie

    hierover sterk benvloed door:

    de mate waarin de huidige normering als uitgangspunt wordt genomen of waarin er wordt

    uitgegaan van een basisveiligheid;

    de mate waarin een risico benadering wordt gehanteerd of waarin wordt gesteld dat door

    het feit dat iets kan voorkomen investeringen al zijn gerechtvaardigd; en

    de mate waarin wordt gekeken naar kosteneffectiviteit.

    En van de algemene conclusies op het gebied van laag 2 is dat deze strategien over het

    algemeen min kostenefficint lijken, vaak door de hoge investeringskosten. Het meekoppelen

    van deze maatregelen aan andere ontwikkelingen (zoals herstructurering van woonwijken,

    aanpassingen en aanleg van infrastructuur, etc.) en daarmee inzetten op de lange termijn, biedt

    wel kansen zoals in enkele pilots is geadresseerd. Het specifiek beschermen van kwetsbare en

    vitale objecten (chemie, waterzuivering, schakelstations, datacentrales, ziekenhuizen etc.)

    wordt in algemeen beschouwd als een verstandige maatregel. Nadere beschouwing van

  • QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied april 2013

    12 PR2498.10 HKV LIJN IN WATER

    eventuele keteneffecten dient per object wel beschouwd te worden, bijvoorbeeld is een vitaal

    object direct afhankelijk van andere locaties. De effectiviteit en kosteneffectiviteit van

    geleidingswerken en compartimenteringdijken worden erg bepaald door de lokale situaties. Zo

    zijn er voorbeelden in de pilots bekend waarin dit succesvol is maar ook waar dit niet zo is.

    Met een aantal (relatief) goedkope maatregelen rondom de organisatie van rampenbeheersing

    in laag 3 kan een reductie van slachtoffers worden gerealiseerd. Deze maatregelen lijken dan

    ook zeer effectief en kostenefficint en kunnen goed worden ingezet als aanvullend op de

    andere lagen. Deze vergelijking is mogelijk als aantal slachtoffers worden gemonetariseerd

    zoals in de MKBA (6,7 miljoen als waarde voor een mensenleven). Als de slachtoffers niet

    worden gemonetariseerd dan kan een vergelijking worden gemaakt op basis van aantallen

    slachtoffers, het aantal mensen dat preventief kan evacueren, het individueel en groepsrisico.

    Voor de maatregelen in laag 3 is geen rekening gehouden met een reductie van de materile

    schade.

    Bevindingen:

    Ondanks de gegroeide aandacht voor maatregelen op het gebied van ruimtelijke inrichting,

    blijken in de gebiedspilots de preventieve maatregelen uit laag 1 voornamelijk kosteneffectief.

    Het verkleinen van de kans op een overstroming is een relatief goedkope maatregel die het

    risico in een dijkring sterk reduceert. De baten van preventie wegen in veel strategien op

    tegen de kosten. Daarnaast wordt een overstroming gezien als een gebeurtenis die zoveel

    mogelijk moet worden voorkomen, wat aansluit bij de historie van ons land en de traditie van

    de waterbeheerder. Maatregelen in laag 2 en 3 worden veelal gezien als nuttige aanvulling om

    het schade- en slachtofferrisico verder te verlagen en lijken in enkele pilots ook kosteneffectief.

    Voor het realiseren van deze maatregelen ontbreekt momenteel een concrete doelstelling

    waardoor discussies of deze doelmatig of wenselijk zijn sterk wordt gekleurd door ambities.

    3.2 Basisvisie voor meerlaagse veiligheid (STOWA Deltaproof 2011-26)

    De ambitie van de STOWA is om voor waterveiligheid een afwegingsmethodiek te ontwikkelen

    voor een hanteerbare uitwerking van meerlaagsveiligheid met het oog op een brede

    toepassing door waterbeheerders binnen Nederland. Het doel van de basisvisie is het

    beschrijven van een eerste versie van de basisvisie meerlaagsveiligheid. Op basis van deze

    basisvisie wordt een traject opgestart voor het uitwerken van voorbeelden, een systematiek en

    het creren van draagvlak.

    In het afwegingskader wordt het vraagstuk van meerlaagsveiligheid opgevat als een

    beslisprobleem. De essentie van dit beslisprobleem is terug te voeren op het selecteren van

    maatregelen die positief bijdragen aan de waterveiligheid en mogelijke andere doelstellingen.

    Hiervoor is een afwegingskader nodig om deze beslissing te kunnen maken. Dit afwegingskader

    bestaat uit:

    Referentie situatie (huidige situatie); de referentie situatie is de situatie zonder

    (aanvullende) maatregelen. Als er rekening wordt gehouden met autonome ontwikkelingen,

    bijvoorbeeld in 2015, 2050 of 2100 kunnen deze ook in de referentiesituatie worden

    verwerkt. Voorbeelden zijn (let wel, hierbij wordt er vanuit gegaan dat het beleid wordt

    gehandhaafd, als het klimaat veranderd zullen dijken dus meegroeien):

    o Demografische (groei, krimp) en ruimtelijke veranderingen

  • april 2013 QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied

    HKV LIJN IN WATER PR2498.10 13

    o Veranderende waterstanden of neerslaghoeveelheden als gevolg van

    klimaatverandering.

    o Bodemdaling

    Een verzameling van mogelijke alternatieven (strategien of maatregelen); dit zijn situaties

    die zijn uitgewerkt op basis van de referentiesituatie.

    Het beoordelingskader: meerdere criteria op basis waarvan de alternatieven beoordeeld

    worden. Hierin wordt onderscheid gemaakt in enerzijds waterveiligheidsparameters als het

    economisch risico, slachtofferrisico en de bijbehorende kosten en anderzijds om andere

    gebiedsafhankelijke criteria (gekoppeld aan bijvoorbeeld multifunctioneel grondgebruik).

    Door middel van dit afwegingskader kunnen dus maatregelen in verschillende lagen worden

    onderzocht en met elkaar worden vergeleken. Door middel van dit afwegingskader kunnen ook

    combinaties (en budgetten) met andere doelen in een gebied worden meegenomen. Voor het

    toepassen van het afwegingskader is een verdere uitwerking noodzakelijk. Per regio of situatie

    kunnden de overige criteria worden benoemd. Hierbij gaat het minimaal om het leggen van de

    relatie tussen het effect van maatregelen in de verschillende lagen en het overstromingsrisico.

    3.3 Meerlaagsveiligheid nuchter bekeken (ENW - Expertisenetwerk Waterveiligheid (2012))

    Bij het beoordelen van maatregelen om overstromingsrisicos tot beperken tot een

    maatschappelijk aanvaardbaar niveau spelen er volgens het ENW drie belangrijke criteria:

    1. Is het haalbaar: is het technisch mogelijk?

    2. Is het effectief: wordt het beoogde doel bereikt?

    3. Is het efficint: wegen de baten zwaarder dan de lasten en is er geen goedkoper alternatief

    mogelijk?

    Ingrepen in alle drie de lagen zijn technisch mogelijk. Voor binnendijkse gebieden in Nederland

    zijn vanwege het hoge beschermingsniveau en de hoge kosten grootschalige ingrepen in de

    tweede en derde laag doorgaans niet kosteneffectief. Daarnaast zullen gevolgbeperkende

    maatregelen slechts een deel van de schade bij dijkdoorbraak reduceren: schade aan

    bebouwing door maatregelen in laag 2 en het aantal slachtoffers door rampenbeheersing (laag

    3). Gevolgbeperkende maatregelen in laag 2 en 3 kunnen dus niet volledig de rol van

    waterkeringen overnemen; preventie is in Nederland in de meeste gevallen de meest efficinte

    maatregel.

    Het bouwen op lokale verhogingen is technisch mogelijk, maar alleen volledig effectief als de

    bouwwerken boven de hoogste waterstand blijven. Dit betekent dat de terpen ongeveer even

    hoog als de dijken moeten zijn. Dit lijkt interessant voor bijzondere objecten en in buitendijks

    gebied. Zo kunnen beschermende maatregelen voor vitale infrastructuur efficint zijn bij

    potentile grote gevolgschade, bijvoorbeeld bij beschadiging van kerncentrales of langdurige

    niet-beschikbaarheid van gasvelden. Het zal duidelijk zijn dat als een grootschalige toepassing

    van terpen wenselijk lijkt, een verbetering van de algemene preventie al snel efficinter zal zijn

    vanwege de lagere kosten.

    Het grootschalig ophogen of aanpassen van bestaande bebouwing in overstroombare gebieden

    in Nederland zal enorme investeringen vergen. Dit lijkt daarom alleen efficint voor nieuwbouw

    of herstructurering. Ten opzichte van de bestaande bebouwing is de nu nog verwachte

    hoeveelheid nieuwbouw beperkt. Het aangepast of verhoogd ontwikkelen van nieuwe gebieden

    vermindert alleen de toename van de potentile schade en het slachtofferrisico. Ten aanzien

  • QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied april 2013

    14 PR2498.10 HKV LIJN IN WATER

    van het herstructureren van bestaande bebouwing is het de vraag op welke schaal dit zal

    plaatsvinden in de komende eeuw. Vele binnensteden in ons land liggen er al honderden jaren.

    Een algemeen kenmerk van maatregelen in de tweede laag is dat alleen de schade voor de

    beschermde of verhoogde woningen, bedrijven of objecten wordt beperkt. De recente

    overstromingservaringen in New Orleans, Frankrijk, Thailand, Japan en de Filipijnen tonen

    echter aan dat de economie langdurig tot stilstand komt met als gevolg grote schade door

    bedrijfsuitval en productieverlies. Deze laatste typen schade zullen nauwelijks kunnen worden

    beperkt met maatregelen in de tweede laag.

    Ook het compartimenteren van dijkringen kan slechts een deel van de schade voorkomen.

    Hierbij moet daarnaast rekening worden gehouden met het feit dat door het verkleinen van het

    gebied de snelheid waarmee het water stijgt zal toenemen. Door dit zogenaamde badkuipeffect

    kan in het overstroomde deel van het gebied de ernst van de overstromingen de schade zelfs

    toenemen. Bovendien zullen doorgaans de kosten van een nieuwe compartimenteringsdijk

    hoger zijn dan die van versterking van de bestaande waterkering die ook nog eens het hele

    gebied beschermt.

    3.4 Analyse van slachtofferrisicos WV21 en de Maatschappelijke kosten-batenanalyse WV21 (Deltares (2011))

    De MKBA en slachtofferanalyses leveren informatie en inzichten op, die ondersteunend zijn bij

    de maatschappelijke afwegingen over actualisering van de waterveiligheidsnormen. Aan de

    basis van beide analyses staan studies naar de kansen op en gevolgen van overstromingen en

    naar de kosten van waterkeringen. In het Gevolgenspoor zijn de gevolgen van overstromingen

    bepaald. Het gaat om slachtoffers en schade als functie van de omvang van overstromingen.

    Indicatoren om slachtofferrisicos inzichtelijk te maken zijn het Lokaal Individueel Risico (LIR) en

    het groepsrisico (GR).

    Het Lokaal Individueel Risico (LIR), de jaarlijkse kans om te overlijden op een bepaalde plaats

    door een overstroming, waarbij gecorrigeerd wordt voor het effect van preventieve evacuatie.

    Het LIR hangt af van:

    1. de overstromingskans van de dijkring(deel);

    2. de kans om aanwezig te zijn (deze is afhankelijk van de evacuatiemogelijkheden); en

    3. de kans om als achterblijver om te komen (de mortaliteit). De mortaliteit wordt bepaald

    door overstromingskenmerken en het gedrag en kwetsbaarheid van mensen

    Het groepsrisico (GR); de kans op een groot aantal slachtoffers in n keer (vaak inzichtelijk

    gemaakt met een zogenaamde FN-curve). Het GR hangt af van:

    1. de overstromingskansen van de dijkringen (en dijkringdelen),

    2. het verwachte aantal slachtoffers per dijkringdeel en

    3. de afhankelijkheden tussen het doorbreken van de verschillende dijkringdelen en

    dijkringen.

    Bij het LIR en het GR wordt gerekend met een gemiddeld aantal slachtoffers over meerdere

    overstromingsscenarios per dijkringdeel. De mortaliteit en het slachtofferaantal verschillen per

    overstromingsscenario. De resultaten horend bij de verschillende overstromingsscenarios

    worden gecombineerd tot een gewogen gemiddelde per dijkringdeel op basis van de

    conditionele kansen van de scenarios.

  • april 2013 QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied

    HKV LIJN IN WATER PR2498.10 15

    3.5 Veiligheid Nederland in Kaart 2 Overstromingsrisico dijkringgebied 6: Friesland en Groningen

    VNK2 geeft een beeld van de overstromingskansen, gevolgen en risicos voor een

    dijkringgebied.

    Overstromingskans

    De overstromingskans voor dijkringgebied 6 is groter dan 1/100 per jaar (hierbij is nog geen

    rekening gehouden met HWBP2 en nHWBP verbeteringen). Deze relatief grote

    overstromingskans wordt veroorzaakt door meerdere dijkvakken met een relatief grote faalkans

    en met de grote lengte van de dijkring. Bij een totale lengte van bijna 230 kilometer neemt de

    kans dat er ergens in de primaire kering een bres ontstaat sterk toe ten opzichte van een

    dijkring met een kortere waterkering. De faalmechanismen opbarsten en piping en beschadiging

    bekleding en erosie dijklichaam zijn de twee dominante faalmechanismen voor dijkring 6. Het is

    de verwachting dat de faalkans en de bijdrage door het faalmechanisme opbarsten en piping

    aanzienlijk zal afnemen indien de schematisatie kan worden aangepast op basis van betere

    (grond)gegevens en het effect van tijdsafhankelijkheid in de modellen wordt meegenomen.

    Indien rekening wordt gehouden met de indicatieve reductie op het verval in verband met het

    tijdsafhankelijk effect op piping door getijdewateren en de uitvoering van enkele HWBP2 en

    nHWBP-trajecten kan de overstromingskans afnemen naar 1/175 per jaar.

    Gevolgen van overstromingen

    De gevolgen van een overstroming in het dijkringgebied zijn sterk afhankelijk van de locatie van

    de bres(sen), in verband met het achter de bres gelegen gebied en de aanwezigheid van

    verhoogde elementen zoals regionale waterkeringen. De grootste schade en de meeste

    slachtoffers zijn te verwachten bij een doorbraak aan de zijde van de Waddenzee.

    Volgens de berekeningen leidt het falen van ringdeel 27 (bij Holwierde) tot de grootste schade

    en de meeste slachtoffers, namelijk respectievelijk ruim 5 miljard euro en tot 445 dodelijke

    slachtoffers. Deze getallen gelden als er geen preventieve evacuatie plaatsvindt en de

    doorbraak plaatsvindt bij een buitenwaterstand die gelijk is aan het toetspeil. De schade kan

    voor dat ringdeel zelfs oplopen tot ruim 8 miljard euro schade en ruim 1.300 slachtoffers indien

    de doorbraak bij nog hogere waterstanden plaatsvindt.

    De winning en transport van aardgas zijn belangrijke kenmerken van dijkringgebied 6.

    Geconstateerd is dat voor de aardgaslocaties de te verwachten schade niet is verwerkt in het

    rekenmodel voor de schadebepaling (HIS-SSM), doordat in de achterliggende data ter plaatse

    van de aardgaslocaties geen landgebruik is gedefinieerd. Hierdoor worden de gevolgen feitelijk

    onderschat en daarmee ook het totale overstromingsrisico. Naast de aardgaslocaties zijn nog

    meer vitale objecten aanwezig (bijvoorbeeld hogedruk transportleidingen), waarvan de

    gevolgen mogelijk worden onderschat of eveneens geheel niet zijn meegenomen. Op basis van

    een gevoeligheidsanalyse, naar aanleiding van het ontbreken van de aardgaslocaties in de

    analyse van de gevolgen, blijkt dat rekening moet worden gehouden met een aanzienlijke

    onderschatting van het overstromingsrisico. De onderschatting is afhankelijk van de hoogte van

    de directe en indirecte schade en bedraagt maximaal een factor twee van het berekende

    economisch risico.

  • QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied april 2013

    16 PR2498.10 HKV LIJN IN WATER

    Overstromingsrisico

    Door de berekende kansen op de verschillende overstromingsscenarios te combineren met de

    resultaten van de uitgevoerde overstromingsberekeningen, is het overstromingsrisico berekend.

    Daarbij is zowel gekeken naar het economisch risico als het slachtofferrisico.

    Het lokaal individueel risico is voor een groot deel van het dijkringgebied, met name in het

    oosten van de dijkring, groter dan 1/100.000 (10-5) per jaar.

    Door het verbeteren van enkele HWBP2 en nHWBP trajecten (19 km) in combinatie met een

    indicatieve reductie van 20% op het verval in verband met een tijdsafhankelijk effect op piping

    voor dijkvakken aan de Waddenzee (getijdewater), reduceert de faalkans van dijkring 6 tot

    circa 1/175 per jaar. De verwachtingswaarden van het economisch risico en het slachtofferrisico

    nemen sterk af (van 124 miljoen/jaar naar 22 miljoen/jaar, en van 6,7 naar 1,2

    slachtoffers/jaar). Het lokaal individueel risico neemt eveneens af. Het aandeel van de klasse

    groter dan 1/100.000 per jaar (10-5) neemt sterk af.

    Figuur 3-1: LIR in de referentie situatie (links) en rechts na verbetering van een aantal HWBP2 en nHWBP

    vakken inclusief tijdsafhankelijkheid piping.

    3.6 Studie Meerlaagsveiligheid Eemsdelta (HKV lijn in water in opdracht van Provincie Groningen)

    De Eemsdelta-studie betreft een lopend project. Op donderdag 22 november 2011 is ten

    kantore van Waterschap Noorderzijlvest de eerste proeftuin voor de inrichting van de driehoek

    Groningen, Delfzijl, Eemshaven gehouden, inclusief de buitendijkse gebieden bij Eemshaven en

    Delfzijl.

    De proeftuin is georganiseerd door de provincie Groningen in samenwerking met het waterschap

    en het Deltaprogramma Wadden. Het doel van de proeftuin was te komen tot vergroting van de

    veiligheid in het beschouwde gebied, door het definiren van maatregelen in laag 1 (preventie),

    laag 2 (ruimtelijke ordening) en laag 3 (rampenbeheersing) van de meerlaagsveiligheid

    benadering.

    Ten aanzien van Laag 2/3 is de aanleg van een versterkte kade ten noorden van Eemskanaal

    met verkeersweg en natuur genoemd. Ten zuiden van het Eemskanaal bevinden zich veel vitale

    installaties van de Gasunie. De bijdrage in het overstromingsrisico voor het gebied ten zuiden

    van Eemskanaal neemt af door het ophogen van de noordelijke kering langs het Eemskanaal.

    Aangenomen wordt echter dat het overstromingsrisico toch slechts in zeer geringe mate kleiner

    wordt als gevolg van de relatief grotere scenariokans op een doorbraak van de Dollard ten

    zuiden van Delfzijl.

  • april 2013 QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied

    HKV LIJN IN WATER PR2498.10 17

    Voor de Risicomethode buitendijks geldt dat de component "maatschappelijke ontwrichting" ook

    binnendijks van aanvullende waarde zou kunnen zijn, omdat daarmee indirecte schade van

    vitale objecten buiten het overstroomd gebied duidelijker meetbaar en zichtbaar is te maken.

    Gezien het landelijk belang van de gaswinning mist een grote potentiele schade en risico

    component in de berekeningen door het niet meenemen van overstromingsschade aan

    gasinstallaties. Dit leidt tot een onderschatting van het risico in de referentie en daarmee het

    effect van maatregelen in laag 1 en laag 2 van meerlaagsveiligheid. Het is daarom van groot

    belang dat vitale objecten worden toegevoegd aan schadeberekeningen.

    Op basis van de resultaten kan worden geconcludeerd dat de kosten het laagst en de

    economische doelmatigheid het hoogst is als maatregelen worden genomen in laag 1.

    Maatregelen in laag 2 en 3 zijn over het algemeen duurder en minder kostenefficint.

    Enkele maatregelen in de tweede laag, met een groot effect, zoals bijvoorbeeld het omkaden

    van gasinstallaties of beschermen van de stad Groningen, kunnen echter wel rendement

    opleveren.

    3.7 Overstromingsberekeningen dijkring 6 voor VNK2 (Maaskant et. al. (2012))

    In het kader van VNK2 is een nieuwe set aan overstromingsberekeningen gemaakt. Hierbij is

    voornamelijk gekeken naar de effecten van meerdere bressen binnen lange ringdelen. Dit

    resulteerde voor meerdere ringdelen in significant grotere gevolgen. Deze grotere gevolgen

    laten zien dat een eventuele doorbraak van het primaire systeem tot extreem grote gevolgen

    zal leiden. Dit laat zien dat het voorkomen van een overstroming een zeer belangrijk

    aandachtspunt is.

    Deze overstromingsberekeningen geven ook inzicht in de beschikbaarheid van infrastructuur bij

    mogelijke scenarios en het geeft inzicht in het potentieel overstroombaar gebied zodat bekeken

    kan worden welke vitale infrastructuur bedreigd wordt bij een eventuele overstroming. In

    onderstaande figuur is weergegeven wat het potentiele overstroombare gebied is van dijkring 6

    en hoe het wegennetwerk (snelwegen en provinciale wegen) hieronder ligt. Hier en daar is nog

    een weg beschikbaar maar het overgrote deel van de wegen ligt potentieel onder water. Extra

    aandacht dient ook besteedt te worden aan de aanwezige aquaducten in het wegennetwerk. De

    nieuwe overstromingsberekeningen geven een groter overstromingsbereik waardoor er mogelijk

    meerdere aquaducten onder water lopen. Ook al ligt een weg niet direct onder water kan het

    toch zo zijn dat een weg niet beschikbaar is vanwege het vollopen van een aquaduct. Dit zal

    zowel effect hebben op de aanvoer van hulp als de evacuatie van mensen na een dijkdoorbraak.

    De beschikbaarheid van de wegen is wel afhankelijk van de breslocatie. Zo zal de ene

    breslocatie voor een veel groter overstroomd oppervlak zorgen dan een andere locatie.

  • QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied april 2013

    18 PR2498.10 HKV LIJN IN WATER

    Figuur 3-2: Overzicht worstcase scenario inclusief wegennetwerk.

    3.8 Rapportage regionaal risicoprofiel voor veiligheidsregio Frysln (Veiligheidsregio Friesland. (2010))

    Gezien de provincie Friesland binnen het studiegebied van Deltaprogramma Waddengebied valt,

    wordt deze meegenomen in deze QuickScan.

    Bij vitale infrastructuur gaat het om producten, diensten en de onderliggende processen die, als

    zij uitvallen, maatschappelijke ontwrichting kunnen veroorzaken. Dat kan zijn omdat er sprake

    is van veel slachtoffers en grote economische schade, dan wel wanneer het herstel zeer lang

    gaat duren en er geen rele alternatieven voorhanden zijn, terwijl deze producten en diensten

    onmisbaar zijn.

    Uit het risicoprofiel van de provincie Friesland is het risicodiagram opgenomen en weergegeven

    in Figuur 3-3.

    Op de verticale as van dit diagram is de impact weergegeven. De maximale waarde van deze as

    is gelijk aan een scenario dat op alle criteria een E scoort (hoogste score). Op de horizontale as

    van het diagram is de waarschijnlijkheid uitgezet. Het diagram maakt inzichtelijk waar

    scenarios zich bevinden met een hoge impact op vitale belangen en met een hoge

    waarschijnlijkheid van daadwerkelijk optreden. Deze incidentscenarios verdienen uiteraard

    meer aandacht dan scenarios met een lage impact en lage waarschijnlijkheid.

  • april 2013 QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied

    HKV LIJN IN WATER PR2498.10 19

    Figuur 3-3: risicodiagram voor de provincie Friesland (Risicoprofiel Frysln, 2011).

    3.9 Onderzoek slaperdijken huidig waterkerend vermogen en mogelijke maatregelen (Royal Haskoning (2011))

    In 2006 zijn met het overstromingsmodel dijkring 6 berekeningen uitgevoerd. Doel was het

    bepalen van het overstromingsverloop en de gevolgen na een doorbraak in de primaire kering.

    Hieruit is gebleken dat de slaperdijken een belangrijke functie kunnen hebben bij het beperken

    van de effecten van een doorbraak van de primaire kering. Belangrijke kanttekening hierbij is

    dat de analyse is uitgevoerd met de oude overstromingsberekeningen en niet met de nieuwe

    die in het kader van VNK2 zijn doorgerekend.

    Uit de studie is gebleken dat het investeren in het op norm hoogte brengen van de slaperdijken

    niet rendabel is. Het is op basis van de uitgevoerde studie aan te bevelen om het huidige beleid

    er op te richten om op zijn minst de waterkerende functie van de slaperdijken te behouden en

    geen verdere degradatie toe te staan.

    3.10 Evacuatieschattingen Nederland (Maaskant et al. (2009)) Evacuatieschattingen Nederland en het effect van investeringen (Kolen en Terpstra (2012))

    In de studie is onderzoek gedaan naar de vraag of het zinvol is om te investeren in de

    rampenbeheersing bij overstromingen. In de studie is gekeken naar evacuatiefracties

    (percentage mensen dat kan evacueren naar veilig gebied; de baten) en mogelijke

    investeringen om evacuatiefracties te verhogen (de kosten). In de huidige situatie is de

    evacuatiefractie voor Friesland en Groningen geschat op ongeveer 40%. Voor Noord-Holland ligt

  • QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied april 2013

    20 PR2498.10 HKV LIJN IN WATER

    de schatting voor de evacuatiefractie op ongeveer 10-15%. Deze schattingen komen goed

    overeen met eerder onderzoek in het kader van WV21.2 Er zijn geen schattingen gemaakt voor

    de evacuatiefractie op de Waddeneilanden.

    Door te investeren in de organisatorische voorbereiding op overstromingen kan de beschikbare

    tijd voor evacuaties toenemen (bv., verbeterde voorspelmodellen en beslisprocedures). Tabel

    3-1 geeft een overzicht voor de verwachte effecten op de evacuatiefractie. Voor Groningen en

    Friesland geldt dat de evacuatiefractie kan toenemen tot ongeveer 55%, wanneer de evacuatie

    een dag eerder zou starten (Best Case, het meest gunstige scenario). Uit gevoeligheidsanalyses

    blijkt dat de toename in de evacuatiefractie vooral wordt bepaald door een toename in de

    beschikbare tijd. Dat wil zeggen, investeringen die leiden tot een toename van de beschikbare

    hebben een groter effect op de evacuatiefractie dan investeringen in de wegen- en

    hulpverleningscapaciteit. Bovendien zijn investeringen in de wegen- en hulpverleningscapaciteit

    relatief duur.

    Huidige situatie Huidige situatie + 1 dag extra Tussenvariant

    Huidige situatie + 1 dag extra

    Best Case

    Friesland en Groningen 37% 45% 54%

    Noord- en Zuid-Holland 12% 19% 26%

    Tabel 3-1: evacuatiefracties

    3.11 Publieke percepties van het risico op overstromen vanuit de Waddenzee (Terpstra en Gutteling (2007))

    In het rapport is onderzoek gedaan naar risicopercepties ten aanzien van overstromingen, in de

    Friese gemeenten Ferwerderadeel en Dongeradeel. Het onderzoek werd uitgevoerd naar

    aanleiding van de ambitie om de organisatorische voorbereiding op een overstroming, zoals doe

    werd verwoord in het kabinetsstandpunt.3 In dit standpunt werd tevens verwoord dat met

    gebruik van risicocommunicatie de bevolking bewuster zal worden gemaakt van

    overstromingsrisicos, teneinde mensen beter voorbereid te laten zijn op een overstroming. In

    het kader van dit onderzoek werd een internetvragenlijst ingevuld door 658 huishoudens.

    Gemiddeld genomen bleek de risicoperceptie laag te zijn. Echter, ten opzichte van andere

    risicos die zich in Nederland kunnen manifesteren (kernramp, ziektegolf, economische recessie

    en wateroverlast) nam het risico van een overstroming geen afwijkende positie in. Alleen de

    risicoperceptie van klimaatverandering was duidelijk hoger.

    De lage risicoperceptie kon verklaard worden door verschillende factoren, bijvoorbeeld doordat

    respondenten zich weinig zorgen maakten over het overstromingsrisico en doordat een

    overstroming niet erg waarschijnlijk werd geacht. Risicopercepties hingen bovendien sterk

    (omgekeerd) samen met het vertrouwen in het waterbeheer in Friesland; respondenten met een

    hoge risicoperceptie hadden vaak minder vertrouwen in zowel de expertise als de

    geloofwaardigheid van de organisaties die zijn betrokken bij het waterbeheer in Friesland.

    Gemiddeld genomen was het vertrouwen in de expertise redelijk groot, en was er in iets

    mindere mate vertrouwen in de geloofwaardigheid van de waterbeheerders (gedachten over het

    2 Maaskant, B., Kolen, B., Jongejan, R., Jonkman, S.N. en Kok, M. (2009). Evacuatieschattingen Nederland. Lelystad: HKV lijn in water.

    3 Kabinetsstandpunt Rampenbeheersing Overstromingen, 2006

  • april 2013 QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied

    HKV LIJN IN WATER PR2498.10 21

    al dan niet achterhouden van belangrijke informatie). Respondenten zagen het voorkomen van

    schade aan bezittingen werd vooral als een verantwoordelijkheid van de overheid, terwijl het

    vergroten van de eigen zelfredzaamheid werd beoordeeld als een gedeelde

    verantwoordelijkheid. Voor beide typen maatregelen bestond enige tot redelijke interesse in

    informatie, maar intenties om zelf actief op zoek te gaan naar informatie of om daadwerkelijk

    maatregelen te treffen bleven hierbij achter.

    3.12 Plan evacuatie en nafase bij grootschalige overstromingen (TMO Groningen)

    In het kader van de TMO is in 2008 een rapport opgesteld met de bevindingen rondom de

    uitgevoerde oefeningen met betrekking tot evacuatie en de nafase. Met betrekking tot een

    preventieve evacuatie is voor het gebied Groningen het verkeersnetwerk een belangrijk aspect.

    Dit bepaald de tijd die nodig is om personen het gebied uit te krijgen. Om 90 procent te

    evacueren is tussen de 24 en 48 uur nodig. Voor die tijd dient er wel een beslissing genomen te

    zijn tot evacuatie. Het nemen van de beslissing op basis van onzekere informatie blijkt heel

    lastig. In de studie is ook een overzicht gemaakt van de gevolgen voor nutsvoorzieningen als,

    Drinkwater, Elektriciteit en Gas. Voor de herstelfase is een overzicht gemaakt van de

    aandachtspunten en problemen die op kunnen treden bij het herstel van de nutsvoorzieningen

    en voor herstel van specifieke sectoren. Communicatie is ook een onderdeel waar specifiek naar

    gekeken is. Belangrijkste adviezen op het gebied van communicatie zijn onder meer: het

    planvormingstraject helpt omdat denkstappen zijn gezet en contacten zijn gelegd, formele

    processen kunnen besluitvorming hinderen maar zijn wel essentieel voor de duidelijkheid, media

    is de belangrijkste weg waarlangs burgers genformeerd worden.

  • april 2013 QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied

    HKV LIJN IN WATER PR2498.10 23

    4 Vitale infrastructuur

    4.1 Analyse bescherming vitale infrastructuur (Rijksoverheid (2010))

    Om de vitale infrastructuur adequaat te beschermen is het ten eerste van belang om te weten

    wat het is en welke partijen betrokken zijn. Vitale infrastructuren zijn die producten, diensten

    en processen die, als zij uitvallen, maatschappelijke of economische ontwrichting van (inter-)

    nationale omvang kunnen veroorzaken, doordat er veel slachtoffers kunnen vallen en/of omdat

    het herstel zeer lang gaat duren en er geen rele alternatievenvoorhanden zijn, terwijl we deze

    producten en diensten niet kunnen missen.

    Bij de bescherming van de vitale infrastructuur zijn een groot aantal partijen betrokken.

    Deze partijen zijn binnen Nederland op hoofdlijnen in te delen in de volgende categorien:

    eigenaren en beheerders van de vitale infrastructuur (privaat en publiek);

    medeoverheden, waaronder politie- en veiligheidsregios;

    nationale overheid.

    4.2 Vermindering kwetsbaarheid overstromingen (Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (Nibra) en HKV lijn in water (2007))

    In dit rapport wordt ingegaan op de impact die wordt veroorzaakt door het falen van objecten in

    geval van een overstroming. De schade van objecten door een overstroming is afhankelijk van

    de waterdiepte, de stroomsnelheid, de stijgsnelheid, de omvang van de overstroming, en de

    duur van overstroming. Daarnaast hangt deze ook af van de lokale omstandigheden van de

    objecten en het landgebruik rondom (zoals stedelijk infrastructuur, natuurgebieden, landbouw,

    etc.) de objecten.

    Het rapport geeft in een samenvattende tabel per sector aan wat de gevolgen zijn voor mens en

    milieu. Voor de QuickScan Deltaprogramma Waddengebied is deze tabel uitgebreid en

    weergegeven in bijlage A. De tabel geeft een indeling in tien vitale sectoren met een

    classificering van de gevolgen. Een indeling van de vitale infrastructuur in klassen geeft een

    indicatie van de mogelijke gevolgen bij uitval, in termen van impact buiten het

    overstromingsgebied.

    4.3 Ligging vitale en kwetsbare infrastructuur

    In onderstaande figuren is een overzicht gegeven van de verschillende type infrastructuur die

    mogelijk als kwetsbaar of vitaal kunnen worden bestempeld.

  • QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied april 2013

    24 PR2498.10 HKV LIJN IN WATER

    Figuur 4-1: Overzicht worstcase scenario inclusief kwetsbare objecten.

    Figuur 4-2: Overzicht worstcase scenario inclusief vitale objecten.

  • april 2013 QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied

    HKV LIJN IN WATER PR2498.10 25

    5 Resultaten expertbijeenkomst

    5.1 Inleiding

    Op 27 maart heeft een expertbijeenkomst plaatsgevonden waarbij de resultaten uit deze studie

    zijn besproken met experts die betrokken zijn bij het Deltaprogramma Waddengebied. In bijlage

    D is een overzicht opgenomen van de deelnemers. In de bijeenkomst zijn de resultaten van het

    onderzoek teruggekoppeld, en is aan de hand van een zestal stellingen gediscussieerd over de

    uitkomsten. Aan de deelnemers is gevraagd om voor of tegen de stelling te stemmen en om

    hierbij een toelichting te geven. Vervolgens zijn de uitkomsten van dit proces voor iedere

    stelling plenair besproken. In de volgende paragraaf zijn per stelling de resultaten van de

    bijeenkomst opgenomen.

    5.2 Resultaten per stelling

    Stelling 1: dijkring 6 leent zich bij uitstek voor differentiatie van overstromingskansen

    langs de dijkring zodat het risico in het gebied gelijkmatiger wordt.

    De stelling dat dijkring 6 zich uitstekend leent voor differentiatie van de norm voor

    overstromingskansen (waarbij verschillende ringdelen dus op een andere overstromingskans

    worden ontworpen en beoordeeld) kon op brede steun rekenen onder de deelnemers. Het

    voornaamste argument is dat dijkring 6 een groot gebied omvat met veel variatie in het

    schaderisico en het LIR. Door normering van dijken af te stemmen op gebiedsfuncties en

    bewoning kan het risico kosteneffectiever (of doelmatiger) beheerst worden.

    En deelnemer was het oneens met de stelling, omdat er zich relatief weinig rode functies

    (bebouwing) direct achter de dijk bevinden; de vraag is dus wat het precieze effect is van

    normdifferentiatie. Dit punt hangt samen met drie andere kennisvragen die werden gesteld. Ten

    eerste, specifiek met betrekking tot de opgave voor het LIR, is het de vraag welke investeringen

    nodig zijn om te zorgen dat overal wordt voldaan aan LIR 10-5 per jaar (richtpunt voor

    basisveiligheid)? Ten tweede wat is, vanuit een pragmatisch oogpunt, het wenselijke

    schaalniveau voor normdifferentiatie? Ten derde, welke rol kunnen de aanwezige slaperdijken

    vervullen in de discussie rondom normdifferentiatie?

    Stelling 2: MLV biedt alleen kansen voor gericht lokaal maatwerk.

    Ongeveer de helft van de deelnemers was het eens, en de andere helft oneens met deze

    stelling. Onder enkele van de voorstanders heerste de opvatting dat er slechts beperkt kansen

    zijn voor laag 2 (ruimtelijke in richting) en laag 3 (rampenbeheersing) maatregelenen. Toch

    plaatsten enkele voorstanders ook een kanttekening. En deelnemer maakte onderscheid tussen

    de waddeneilanden en de vaste wal, waarbij er vooral op de waddeneilanden kansen werden

    gezien voor lokaal maatwerk. Een ander was van mening dat laag 2 maatregelen alleen voor

    lokaal maatwerk geschikt zijn, maar dat laag 3 maatregelen ook in de gehele dijkring kunnen

    worden ingezet om het risico te reduceren. Dit laatste punt vond ook weerklank onder

    tegenstanders van de stelling (altijd nadenken over rampenbeheersing). Andere tegenstanders

    deden de suggestie landelijk compartimenteringsbeleid af te spreken of bedrijfsleven te

    betrekken bij het ontwerpen van maatregelen om zichzelf beter te beschermen.

  • QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied april 2013

    26 PR2498.10 HKV LIJN IN WATER

    Stelling 3: rekening houden met evacuatie in de normstelling is een goed

    uitgangspunt.

    Deze stelling had evenveel voor als tegenstanders. De voorstanders legden deze stelling op

    twee verschillende manieren uit. Enerzijds kunnen door middel van evacuatie slachtoffers

    worden voorkomen zodat je kunt besparen op overbodige laag 1 en laag 2 maatregelen,

    anderzijds zijn er in kustgebieden slechts beperkte evacuatiemogelijkheden op grond waarvan

    juist gepleit kan worden voor strengere normen in de beide andere lagen.

    De tegenstanders droegen eveneens verschillende argumenten aan. Zo zouden mogelijkheden

    voor evacuatie niet als excuus gebruikt moeten worden om te bezuinigen op preventie

    maatregelen (laag 1). Evacueren werd ook gezien als een strategie met een onzekere uitkomst

    die per situatie sterk kan verschillen (bv., voorspeltijd, overdag of s nachts), sterk van

    menselijke factoren afhankelijk is (bv., een bestuurder dient op tijd te beslissen) en waarvoor

    thans weinig aandacht is bij de veiligheidsregios. Met andere woorden, rampenbeheersing biedt

    kansen, maar het zou onwenselijk zijn om er lokaal rekening mee houden in de normstelling

    voor waterkeringen. Een eis aan rampenbeheersing zou dan niet moeten suggereren dat

    evacuatie geheel mogelijk is, een eis aan de voorbereiding op evacueren die laat zien dan een

    deel kan evacueren vond wel bijstand.

    Uiteindelijk was het meeste consensus dat eisen aan evacueren noodzakelijk zijn om de

    voorbereiding vorm te geven, echter deze eis moet niet suggereren dat evacueren altijd loont

    en niet gezien worden als een alternatief voor normverlaging voor waterkeringen.

    Stelling 4: het explicieter meenemen van vitale infrastructuur leidt niet tot

    aanvullende inzichten in de normstelling voor waterkeringen (uitgaande van 10

    Miljard als bovengrens)

    De deelnemers waren het in grote getale oneens met deze stelling. Er waren twee

    overwegingen. De eerste overweging was een economische redenering waarbij het nauwelijks

    (uitzonderingen daargelaten) loont om het risico voor deze objecten te verlagen omdat het niet

    leidt tot een andere normstelling.

    In de tweede overweging vond men dat de vitale infrastructuur een te belangrijk onderwerp was

    om onbelicht te laten. Door de vitale infrastructuur expliciet mee te nemen ontstaat er inzicht in

    de kwetsbaarheid van de energievoorziening voor grote gebieden; meer onderzoek naar de

    kwetsbaarheid en de gewenste bescherming werd nodig geacht. Indirecte economische schade

    en met name maatschappelijke ontwrichting zijn hierin belangrijke aspecten. Dit impliceert dat

    er juist ook gezocht zou moeten worden naar beschermingsmaatregelen in laag 2 en 3. Het gaat

    er dan juist om, om deze effecten te voorkomen als een kering faalt. Daarom gaat het ook om

    aanvullende maatregelen naast preventie en niet om het effect te verdisconteren in een

    beschermingsnorm. Ook werd de vraag gesteld of het wenselijk is om, gegeven het

    maatschappelijk belang, de bescherming van de vitale infrastructuur over te laten aan private

    partijen.

  • april 2013 QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied

    HKV LIJN IN WATER PR2498.10 27

    Stelling 5: we kunnen er niet op vertrouwen dat lokaal goed beschermde vitale &

    kwetsbare objecten blijven functioneren door problemen elders.

    Alle deelnemers waren het eens met deze stelling. Het is aannemelijk dat vitale infrastructuur

    uitvalt, maar daarmee is het niet gezegd dat uitval van de vitale infrastructuur acceptabel is. De

    heersende perceptie was dat het niet alleen gaat om de objecten, maar vooral om de netwerken

    die de vitale infrastructuur kwetsbaar maken. Bijvoorbeeld, kabels en leidingen zullen bij een

    overstroming opdrijven. Netwerken (inclusief de organisatie en logistiek) zijn kwetsbaar en de

    keten zit te gecompliceerd in elkaar. Er werd daarom gepleit voor een ketenanalyse zodat er

    een beter beeld ontstaat over de manier waarop de complexiteit en kwetsbaarheid kunnen

    worden verkleind. De suggestie werd gedaan om het probleem met netwerkbeheerders en

    gasbeheerders verder uit te werken en explicieter te maken, in de praktijk is hier veel

    weerstand tegen.

    Stelling 6: de waddeneilanden zijn zelfredzame eilanden

    De reacties op deze stelling leverden een divers beeld op. De stelling kent iets meer voor- dan

    tegenstanders. De tegenstanders van de stelling merken op dat woonkernen en materialen in

    laag gelegen delen liggen, dat de veerkaden moeilijk toegankelijk zijn. De voorstanders wijzen

    erop dat er wel aan een aantal voorwaarden voldaan moet worden, zo zou een kade ook

    geschikt kunnen worden gemaakt dat die na een overstroming als aanlegplek nog bruikbaar is.

    Op de eilanden zijn mensen meer op zichzelf aangewezen dan op het vaste land omdat de

    evacuatiemogelijkheden van het eiland af beperkt zijn. De vraag is echter wat het

    handelingsperspectief precies is. Met harde wind en lage temperaturen biedt kamperen in de

    duinen geen goed perspectief. Een veelgenoemd punt is mensen voor een aantal dagen

    zelfredzaam kunnen zijn, maar dat er vervolgens wel hulp van buitenaf nodig is. Hulp van

    buitenaf is nodig, bijvoorbeeld door voedseldroppings (net als in 1953). Naast de vaste

    eilandbewoners zijn de toeristen een kwetsbare groep.

  • QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied april 2013

    28 PR2498.10 HKV LIJN IN WATER

    6 Discussie

    Voor het Deltaprogramma Wadden is een QuickScan uitgevoerd naar de mogelijkheden van

    meerlaagsveiligheid. Hierbij is gebruik gemaakt van beschikbare literatuur op het gebied van

    meerlaagsveiligheid en is input verkregen uit de regio door middel van verschillende interviews

    met Provincies, Waterschappen en Veiligheidsregios. In dit hoofdstuk zal op basis van de

    literatuurstudie en interviews een overzicht worden gegeven van de interessante mogelijkheden

    die verder uitgewerkt kunnen worden.

    Op basis van de gevoerde gesprekken kan geconcludeerd worden dat de veiligheid van het

    gebied primair uit de eerste laag moet komen. Voor de Waddeneilanden wordt opgemerkt

    dat voor de veiligheidsopgave wel naar alle drie de lagen gelijktijdig gekeken moet worden.

    Buiten de Waddeneilanden zijn de andere twee lagen ondersteunend aan de eerste laag maar

    mogen niet ter vervanging van deze laag worden ingezet. Uit de meerlaagsveiligheidstudies die

    reeds zijn uitgevoerd blijkt daarnaast ook dat met het oog op kosten-baten de eerste laag het

    beste scoort en dat andere waarden geen uitwisseling over de lagen rechtvaardigt.

    Een interessant, vanwege doelmatige investeringen voor risicobeheersing, onderwerp dat

    binnen de risicobenadering van meerlaagsveiligheid verder uitgezocht kan worden is hoe om te

    gaan met differentiatie van kansen langs de dijkring. Deze differentiatie zal leiden tot een

    variatie in de overstromingskansen langs de dijkring maar zal tot een kleinere variatie in

    overstromingsrisicos in het gebied leiden. Er zitten namelijk grote verschillen in optredende

    gevolgen bij een eventuele dijkdoorbraak in het gebied Friesland Groningen, door middel van

    normdifferentiatie zou de veiligheid in het gebied vergoot kunnen worden zonder een te grote

    overinvestering te doen.

    Vitale infrastructuur is voornamelijk voor het gebied in de provincie Groningen een belangrijk

    aandachtspunt. Het beter in beeld krijgen van de directe en indirecte schade en de

    maatschappelijke impact door uitval van bijvoorbeeld de gaswininstallaties kan een belangrijke

    bijdrage leveren aan het inzicht in de gevolgen van een overstroming. Alleen bij een extreem

    grote schade, als de bovengrens van uitval van de gaswinning zal tot andere effect hebben op

    de optimale veiligheidsnormen die binnen WV21 zijn bepaald. Een andere benadering is

    echter om de vitale objecten beter te beschermen omdat juist bij een overstroming uitval niet,

    of minder snel, is gewenst. Dat betekent dat juist geen maatregelen aan de kering maar aan, of

    rondom het object gewenst zijn.

    Binnen meerlaagsveiligheid zou onderzocht kunnen worden wat de eventuele mogelijkheden zijn

    om de essentile locaties lokaal te beschermen. Hierbij is een belangrijke vraag waar een

    dergelijke locatie van afhankelijk is en in welke mate de levering van diensten nog is

    gegarandeerd. Als de locatie wel beschermd is maar niet de benodigde voorzieningen of

    netwerken om te leveren krijgt dan valt deze alsnog uit. Verder is naast de directe en indirecte

    schade ook maatschappelijke ontwrichting een belangrijk aspect. Als er door uitvallen van de

    installaties gedurende een lange periode problemen zijn met de nutsvoorzieningen waardoor

    mensen zonder gas en elektriciteit zitten zou het aantal getroffenen ook een maat kunnen zijn

    om de ernst van het uitvallen uit te drukken.

    Een ander aspect dat invloed heeft op de optimale overstromingskans zijn de nieuwe

    overstromingsberekeningen voor Friesland en Groningen (paragraaf 3.7). De gevolgen in

    termen van schade en slachtoffers zijn groter dan de gevolgberekeningen die bij de bepaling

    van de optimale overstromingskans zijn gebruikt.

  • april 2013 QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied

    HKV LIJN IN WATER PR2498.10 29

    Ander belangrijk verschil is het overstroomd oppervlak en daarmee het potentieel

    overstroombaar gebied, dit is bij de nieuwe berekeningen significant groter.

    Een eerste eenvoudige analyse laat zien dat voor het Waddengebied en het IJsselmeergebied de

    optimale kansen respectievelijk een factor 3 en 5 strenger worden. Voor het Waddengebied

    liggen deze kansen net op de grens van de bandbreedte die binnen de kosten-batenanalyse in

    een gevoeligheidsanalyse zijn bepaald. Hierin is echter nog geen rekening gehouden met de

    gaswininstallaties in Groningen, als deze wel worden meegenomen ligt de nieuwe optimale kans

    voor dat deel van de dijkring wel buiten de bandbreedte. Voor het IJsselmeergebid is de

    verwachting dan de nieuwe optimale norm wel buiten de bandbreedte van de kosten-baten

    analyse ligt.

    De meerlaagsveiligheidslagen 2 en 3 zijn voor het Deltaprogramma Waddengebied gebied

    ondersteunend aan de eerste laag. Als vervolgstap zou het aan te bevelen zijn een visie uit te

    werken over hoe om te gaan met laag 2 en 3 waarin aandacht besteedt wordt aan de

    mogelijkheden en onmogelijkheden van deze twee lagen. Onderdelen die op basis van het

    literatuuronderzoek en de interviews een plek zouden moeten krijgen zijn:

    De mogelijkheden van de bijdrage die de lagen 2 en 3 kunnen leveren aan de veiligheid

    op de Waddeneilanden. Inwoners van de eilanden zijn niet tijdig naar het vaste land

    te evacueren dus is opvang op het eiland noodzakelijk. Dit geldt voor de bewoners en

    de toeristen. De mogelijke maatregelen die daar getroffen kunnen worden zullen zich

    met name moeten richten op slachtofferreductie en niet op schadereductie. De komende

    pilot West-Terschelling zou meer inzicht kunnen verschaffen over de mogelijkheden op

    de Waddeneilanden.

    Binnen de gevolgbepalingen (schade en slachtoffers) en risicoberekeningen die ten

    grondslag liggen aan de nieuwe normstellig wordt uitgegaan van een bepaalde

    verwachtingswaarde van de inwoners dat preventief gevacueerd kan worden. Voor

    Friesland en Groningen ligt dat percentage op ongeveer 40 procent. Als dit percentage

    een onderdeel is bij de vaststelling van de normhoogtes dan dient dit percentage ook

    gehaald te worden. Dit vraagt dan om resultaatseisen die gesteld moeten worden aan

    de rampenplannen. De toetsing op effectiviteit van de rampenplannen wordt nu niet

    uitgevoerd en het is de vraag in hoeverre dit percentage haalbaar is en hoe dit

    vervolgens getoetst gaat worden. Dit is een belangrijke vraag die in samenwerking met

    de veiligheidsregios opgepakt moet worden om te bekijken wat de haalbaarheid is van

    dit percentage en als dit percentage niet haalbaar is wat dan wel mogelijk is en ook of

    er verbeteringen mogelijk zijn.

    Een andere optie zou zijn om in de normstelling niet van dit percentage uit te gaan

    maar preventieve evacuatie te zien als bonus maatregel die je zou kunnen nemen om

    het risico te reduceren. De optimale overstromingskans zou dan kleiner worden omdat

    bij het bepalen van die kans uitgegaan is van potentieel meer slachtoffers. Op basis van

    de slachtofferberekeningen exclusief evacuatie zou de invloed op de optimale norm

    onderzocht moeten worden.

    Voor de hulpverlening na een dijkdoorbraak is het belangrijk informatie hebben over de

    beschikbaarheid van het wegennetwerk. Bij een overstroming zullen namelijk diverse

    wegen onder water staan en niet beschikbaar zijn.

  • QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied april 2013

    30 PR2498.10 HKV LIJN IN WATER

    Belangrijk aandachtspunt is hierbij de aanwezigheid van aquaducten die mogelijk onder

    water staan waardoor de weg afgesloten is, de weg hoeft zelf dus niet perse onder

    water te staan om toch onbruikbaar te zijn.

    Hoe moet worden omgegaan met de slaperdijken. In een uitgevoerde studie naar de

    invloed van de slaperdijken is geconcludeerd dat de slaperdijken een mogelijk positief

    effect kunnen hebben op de beperking van de gevolgen. Er werd geadviseerd om de

    bestaande slaperdijken in ieder geval in hun huidige staat te handhaven. Nieuwe

    inzichten in de overstromingsscenarios kunnen mogelijk leiden tot een ander inzicht.

    In de visie duidelijk neer zetten wat je wel en niet wil om latere discussies te

    voorkomen. Zo is in interviews gesteld dat de tweede en derde laag niet de eerste laag

    mogen gaan vervangen maar wel aanvullen. Preventie blijft de belangrijkste pijler. Dit

    zou een belangrijk onderdeel kunnen zijn van de visie op de tweede en derde laag.

    Daarnaast zitten er grenzen aan de mogelijkheden om in de tweede en derde laag het

    risico te verlagen gegeven een overstromingskans. Als er bijvoorbeeld standaard wordt

    uitgegaan van een preventieve evacuatie van 40 procent en je wilt het slachtofferrisico

    met een factor 10 verlagen door in te zetten op laag 3 dan moet het gewenste

    evacuatiepercentage naar 94 procent gaan. Dit is in de praktijk onhaalbaar door

    bijvoorbeeld onverwachte gebeurtenissen en dat een deel van de bevolking de

    instructies van de overheid niet zal opvolgen. In samenwerking met de veiligheidsregio

    zal bekeken moeten worden wat haalbaar is op het gebied van rampenbestrijding in het

    gebied.

    Schaalniveaus zijn voor alle lagen belangrijk. Zo is voor laag 1 het schaalniveau van

    normdifferentiatie een interessant aspect. Voor laag 2 blijkt uit verschillende studies dat

    grootschalige toepassing van laag 2 met flinke investeringen niet rendabel is en dat met

    name de uitzonderingssituaties efficint zouden kunnen zijn. Voor laag 3 blijkt dat met

    kleine investeringen in bewustwording, zelfredzaamheid en communicatieverbetering

    efficint kunnen zijn in het reduceren van het slachtofferrisico voor het hele gebied.

    Lokaal is het mogelijk om bestaande bouw voor laag 3 als shelter aan te merken.

    Naast het opstellen van een visie op de tweede en derde laag is het verder onderzoeken naar de

    effecten van maatregelen een belangrijke aanbeveling. In de huidige afwegingsmethoden

    worden baten, anders dan de risicos en kosten, kwalitatief beschouwd. Deze andere baten als,

    natuur, landschap, ruimtelijke kwaliteit, etc., zouden kwantitatiever meegenomen moeten

    worden in de afweging.

  • april 2013 QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied

    HKV LIJN IN WATER PR2498.10 31

    7 Aanbevelingen

    Op basis van het discussiehoofdstuk zijn de volgende punten aan te bevelen om de ontbrekende

    kennis en inzichten te verkrijgen waardoor beter onderbouwde keuzes gemaakt kunnen worden.

    Aanbevolen wordt om op verschillende schaalniveaus, bijvoorbeeld: IJsselmeer-

    Waddenzee, Provincieniveau, Waterschapniveau, dijkvakniveau inzichtelijk te maken

    wat het aantal te versterken kilometers zijn om aan bepaalde eisen te voldoen. Deze

    eisen kunnen zijn op dijkniveau (overstromingskans 1/4.000 per jaar voor een bepaald

    traject of hele dijkring) of op risiconiveau (LIR 10-5 per jaar) waarbij dit dan

    terugvertaald wordt naar een kans op dijkniveau.

    Maak inzichtelijk wat de keteneffecten van het uitvallen van de installaties zijn en wat er

    allemaal nodig is om het uitvallen te voorkomen en of het wenselijk is om dit in de norm

    te verdisconteren of dat er lokaal extra maatregelen nodig zijn.

    In deze studie is een verkenning gedaan naar de invloed van de vitale infrastructuur op

    de optimale norm. Het nader uitwerken van de omvang van de indirecte schade en

    daarmee de invloed op de optimale kans wordt aanbevolen.

    Stel een visie op over hoe moet worden omgegaan met laag 2 en 3, hierin moet aan-

    dacht besteedt worden aan de mogelijkheden en onmogelijkheden van deze twee lagen.

    Bekijk voor de Waddeneilanden in hoeverre de eilanden zelfredzame eilanden kunnen

    worden. Dit moet dan met name worden gericht op het reduceren van het

    slachtofferrisico.

    In de huidige risicoanalyses wordt uitgegaan van preventieve evacuatie, voor het gebied

    Friesland Groningen wordt uitgegaan van 40 procent. In samenwerking met de

    veiligheidsregios moet worden bekeken in hoeverre dit haalbaar wordt geacht en wat er

    nodig is om dit percentage te halen en mogelijk te verbeteren door middel van

    bijvoorbeeld verticaal evacueren.

    Op basis van de nieuwe overstromingsberekeningen moet bij verschillende scenarios

    onderzocht worden welke wegen nog beschikbaar zijn voor hulptoevoer. Door

    verschillende scenarios langs de dijkring te beschouwen kan er bij een eventuele ramp

    geanticipeerd worden over de nog beschikbare routes voor hulptoevoer.

    Het is aan te bevelen om op basis van de nieuwe overstromingsscenarios het nut van

    de slaperdijken nader te onderzoeken. De uitkomsten hiervan zouden een plaats kunnen

    krijgen in de visie over hoe de slaperdijken beheerd moeten worden, onder andere met

    betrekking tot vergunningen en handhaving.

    In de huidige afwegingsmethoden worden baten als de risicos en kosten kwantitatief

    beschouwd. Andere baten als, natuur, landschap, ruimtelijke kwaliteit, etc., moeten bij

    de afweging in eerste instantie kwalitatief beschouwd worden. Een vervolgstap zou een

    kwantitatieve beschouwing van de andere waarden kunnen zijn. Hiervoor zou een

    kwantitatief afwegingskader opgesteld moeten worden.

  • april 2013 QuickScan 2e en 3e laag Waddengebied

    HKV LIJN IN WATER PR2498.10 33

    8 Referenties

    Deltares (2011). Analyse van slachtofferrisico's Waterveiligheid 21e eeuw.

    Deltares (2011). Maatschappelijke kosten-batenanalyse Waterveiligheid 21e eeuw.

    ENW - Expertisenetwerk Waterveiligheid (2012). Meerlaagsveiligheid nuchter bekeken. Delft.

    HKV lijn in water (lopend project). Studie Meerlaagsveiligheid Eemsdelta. In opdracht van

    Provincie Groningen

    Kolen, B. en Terpstra, T. (2012). Evacuatieschattingen Nederland en het effect van

    investeringen. Globale inventarisatie kosten en baten van rampenbeheersing bij

    overstromingen. In opdracht van Deltares. HKV Lijn in water: Lelystad.

    Kolen, B. en Kok, M. (2011). Basisvisie afwegingsmethodiek voor meerlaagsveiligheid. In

    opdracht van STOWA. Amersfoort: STOWA

    Maaskant, B., M. Zethof (2012). Overstromingsberekeningen dijkring 6 voor VNK2. HKV Lijn in

    water: Lelystad.

    Maaskant, B., B. Kolen, R.B. Jongejan, S.N. Jonkman, Kok, M. (2009). Evacuatieschattingen

    Nederland. HKV Lijn in water: Lelystad.

    Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (Nibra) en HKV Lijn in water (2007). Vermindering

    kwetsbaarheid overstromingen.

    Oranjewoud en HKV lijn in water (2011). Syntheserapport Gebiedspilots Meerlaagsveiligheid. In

    opdracht van Rijkswaterstaat Waterdienst.

    Rijksoverheid (2010). Analyse bescherming vitale infrastructuur

    Royal Haskoning (2011). Onderzoek slaperdijken huidig waterkerend vermogen en mogelijke

    maatregelen

    Terpstra, T. en J. M. Gutteling (2007). Publieke percepties van het risico op overstromen vanuit

    de Waddenzee. Verslag van dataverzameling onder huishoudens in de Friese Gemeenten

    Ferwerderadeel en Dongeradeel in december 2006. Enschede, Universiteit Twente.

    TMO Groningen (2008). Plan evacuatie en nafase bij grootschalige overstromingen

    Veiligheidsregio Friesland (2010). Rapportage regionaal risicoprofiel voor veiligheidsregio

    Frysln

  • HKV LIJN IN WATER PR2498.10 35

    Bijlagen

  • HKV LIJN IN WATER PR2498.10 37

    Bijlage A: Overzicht ringdelen en gevolgen per ringdeel

    Dijkringdeel Doorbraakscenario

    6-1 20_Lauwersmeer_4bressen_tp+1d

    Dijkringdeel Doorbraakscenario

    6-2

    21_Kloosterburen_3bressen_tp+1d

    22_Homanpolder_2bressen_tp+1d

    23_Warffum_2bressen_tp+1d

    24_Lauwerpolder_1bres_tp+1d

    25_West_v_Eemshaven_4bressen_tp+1d

    26_Oudeschip_3bressen_tp+1d

    27_Holwierde_4bressen_tp+1d

    28_Borgsweer_4bressen_tp+1d

    29_Woldendorp_1bres_tp+1d

    30_Carelcoenraadpolder_3bressen_tp+1d

    31_West_v_NieuweStatenzijl_1bres_tp+1d

    Dijkringdeel Doorbraakscena