Psychologische Functieleer I - VPPK — Vlaamse ... · Web viewWatson: Tegenhanger Behaviorisme...
Transcript of Psychologische Functieleer I - VPPK — Vlaamse ... · Web viewWatson: Tegenhanger Behaviorisme...
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Psychologische Functieleer ISamenvatting
Prof. Durk Talsma
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
HOOFDSTUK 11. Inleiding1.1. Waarom Functieleer?
Functieleer is nodig om te achterhalen hoe: - Te voorkomen dat mensen bepaalde zaken doen- Paniekreacties in te perken- …
1.2. Korte historische schets
Wundt: - 1ste experimentele labo te Leipzig- Introspectie moeilijk om objectief vast te stellen wat iemand aan het doen
was
Watson:- Tegenhanger- Behaviorisme gedrag is het enige wat je kan observeren
1.2.1 De limieten van het behaviorisme
Kan geen verklaring bieden voor:- Interne mentale processen- Vrije wil- Leren zonder bekrachtiger - Flexibel, adaptief gedrag
1.2.2 De cognitieve revolutie
Belangrijke ontwikkelingen in 1956:- Chomsky’s “Theory of Language” (zie verder H9 – H11 volgend jaar)- Miller’s “Magic Number 7” (zie verder H6)- Newell and Simon’s “General Problem Solver” (zie verder H12)
Acceptatie van de Computermetafoor:- Toenemende invloed van de informatieverwerkingsbenadering- Geïnspireerd door de opkomst van de digitale computer in WOII - Menselijke informatieverwerking vergeleken met de werking van een
computer het brein werd gezien als software; software moet overal op kunnen draaien, dus het brein zelf werd niet als belangrijk gezien
2
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
De Neuroimaging revolutie: - Opkomst van de beeldvormende technieken in de jaren ‘90- Kanteling in het strikte vasthouden aan de computermetafoor - Architectuur van het brein niet compatibel met die van een computer het
brein is veel complexer
1.3. Een multidisciplinaire benadering
Tegenwoordig: - Samensmelting van vier verschillende benaderingen:
1) Cognitieve psychologie 2) Cognitieve neuropsychologie (= bestuderen van patiënten) 3) Cognitieve neurowetenschappen (= taakuitvoeringen + kijken wat er in de
hersenen gebeurt) 4) Computationeel modelleren (= het brein als computerprogramma; situatie
wat doet het programma? is dit compatibel met het brein van mensen?)
Samengevat: - “The mind is what the brain does”
1.4. Functieleer: enkele belangrijke vragen
Hoe kunnen we visuele illusies verklaren? Wat is aandacht? Hoe werkt ons geheugen? Hoe kunnen we met elkaar communiceren? Hoe kunnen we complexe problemen oplossen?
- Hoe goed zijn we eigenlijk in redeneren? - Hoe ontwikkelen we expertise?
2. Een multidisciplinaire benadering2.1 Mentale chronometrie
Nadruk ligt op reactietijden De subtractiemethode van F.C. Donders:
- Neem twee reactietijdtaken: Simpele taak: reageer op een lichtflits Complexere taak: reageer afhankelijk van de kleur van de lichtflits Men moet hier een beslissing maken, dus de reactietijd zal langer zijn
(400 ms 450 ms)
3
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
2.1.1 Verschillende vormen van verwerking
- Bottum-up: perceptie – respons- Top-down: stimuli al ingekleurd door opvattingen, eerdere ervaringen,…
voorbeeld: slechts één “the” waarnemen (=heel veel info wordt automatisch weggefilterd door eerdere ervaringen)
2.1.2 De experimentele methode
Taakuitvoering onder gecontroleerde omstandigheden- Taak manipulatie door onderzoeker: onafhankelijke variabele (vb. een
complex of een eenvoudig doolhof)- Meten van verschillen in gedrag als functie van de gemanipuleerde variabele
(vb. benodigde tijd)- Vb. meer items onthouden meer fouten maken
4
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
2.1.3 Reactietijdtaken
Gebruik van experimentele manipulaties, zoals: - Strooptaak: ROOD GROEN BLAUW GEEL
We hebben de neiging om gewoon de woorden te lezen, we moeten dit onderdrukken
- Antisaccade taak:
We moeten naar de tegenovergestelde plaats kijken van waar de stip zich bevindt, we moeten onderdrukken om automatisch naar de stip zelf te kijken
- Stopsignaal taak:
Met de linkerhand klikken bij een dier, met de rechterhand bij gereedschap, en zo snel mogelijk reageren
Bij een rood plaatje mag je niet reageren (snelheid van verschijnen varieert)
Stopsignaal reactietijd = de tijd die we nodig hebben om een bepaalde geplande reactie nog te kunnen onderbreken / inhiberen
2.1.4 Cognitieve psychologie: evaluatie
Sterke kanten: - Systematiek de bevindingen van de cognitieve psychologie liggen ten
grondslag aan die van onder andere de cognitieve neuropsychologie, ze brachten veel meer duidelijkheid.
- Productie van theorieën de meerderheid van de theorieën achter de cognitieve neurowetenschappen en computationeel modelleren, vinden hun roots in de theorieën van de cognitieve psychologie
Beperkingen- Gebrek aan puurheid van cognitieve taken vaak twee of meerdere dingen
tegelijk- De indirecte aard van de evidentie moeilijk om conclusies uit te trekken en
te veralgemenen naar complexere taken- De empirische toetsbaarheid moeilijkheden met generaliseerbaarheid
5
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
- Ecologische validiteit het gedrag van mensen in een experimentele omgeving kan afwijken van hun alledaagse gedrag het labo komt niet overeen met het alledaagse leven dus kan men de bevindingen moeilijk toeschrijven aan alledaagse omstandigheden (= ecologische validiteit is laag)
- Gebrek aan een overkoepelend raamwerk er is zo goed als geen sprake van een overkoepelend, samenhangend framework, daarom is het heel moeilijk om alles te verklaren
2.2 Kijken in het brein: een multidisciplinaire benadering
Cognitieve neuropsychologie:= studie van functiestoornissen ten gevolge van hersenbeschadigingen ( patiëntenstudies)
- Modulariteit- Domein specificiteit- Dissociatie
Cognitieve neurowetenschappen:= studie van de relatie tussen hersenfuncties en gedrag ( onderzoek van het brein)
- Voornamelijk bij gezonde proefpersonen
Het zijn complementaire benaderingen, maar het zijn wel twee verschillende disciplines
2.3 Computationeel modelleren
= een totaal andere benadering dan de vorige twee Flowcharts
- verschillende stadia van de menselijke cognitie Artificiële intelligentie
- computersystemen die intelligente resultaten produceren (intelligent gedrag, de oorzaak is niet belangrijk)
Computermodellen - Computerprogramma’s die specifieke aspecten van menselijke cognitieve
functies modelleren of imiteren Simulaties
- Voorspellen welke gedragspatronen onder specifieke condities verwacht mogen worden output van model vergelijken met mens; als het overeen komt, is het een goed model, anders moet men het model aanpassen
6
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
2.3.1 Computermodellen
Productiesystemen
Connectionistische netwerken
het systeem is zelflerend
2.3.2 Summatie en drempelwaardes
Inputs van een aantal eenheden worden gecombineerd om de totale input naar unit-i te bepalen
Unit-i heeft een drempelwaarde van 1- Als netto input groter is dan 1, dan zal de eenheid reageren met +1- Als netto input kleiner is dan 1, dan zal de eenheid reageren met -1
2.3.3 Productiesystemen
Eigenschappen:- Bestaan uit veel “Als… Dan…” regels- Bevatten een werkgeheugen waar informatie in is opgeslagen- Ze werken door de inhoud van het werkgeheugen te vergelijken met het “Als”
gedeelte van een regel en het “Dan” gedeelte van de regel uit te voeren
7
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
- Als de informatie in het werkgeheugen met het “Als” gedeelte van twee of meer regels overeenkomt, kan er een conflict ontstaan een specifiek mechanisme kiest de best passende regel ter uitvoering
2.4 Anderson’s et al’s ACT-R theorie
2.4.1 Aannames
Zeven onafhankelijke modules Vier hiervan zijn belangrijk voor probleemoplossing Iedere module:
- Bevat een buffer met informatie- Wordt gecoördineerd door een centraal productiesysteem
2.4.2 Modules gerelateerd aan probleemoplossen
Retrieval module- Behouden van de retrieval cues die noodzakelijk zijn om toegang te krijgen tot
relevante informatie - Gelokaliseerd in de VLPPC
Imaginal module- Transformatie van probleem representaties- Gelokaliseerd in de posterieure pariëtale cortex
Goal module- Bijhouden van iemands intenties en het controleren van de
informatieverwerking- Gelokaliseerd in de anterieure cingulate cortext
ACT-R kan heel veel!
2.4.3 ACT-R: evaluatie
Sterktes- Ambitieuze poging om informatieverwerking en taakprestaties over een groot
scala van taken te begrijpen- Meest grondige poging tot nu toe om computationele cognitiewetenschap en
cognitieve neurowetenschap te verenigen Zorgt voor een theorie-gedreven benadering voor functionele
neuroimaging Helpt om de specifieke functies van een gegeven hersengebied te
identificeren
Beperkingen - Onderschat het belang van alle frontale hersengebieden die van cruciaal
belang zijn voor informatieverwerking- Minimaliseert de verscheidenheid aan directe connecties tussen
hersengebieden, zoals die gevonden zijn met neuroimaging
8
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
- Modules hoeven niet volledig onafhankelijk te zijn
2.5 Computationele cognitieve wetenschap: evaluatie
Sterktes- Precisie van de theoretische aannames- Gedistribueerde kennis: empirische ondersteuning- Betrekking van kennis van het brein - Nadruk op parallelle verwerking
Beperkingen- Predicties het model kan vaak niet overweg met de beperkingen van de
patiënt - Neurologische plausibiliteit geen idee of de waarden plausibel zijn- Arbitraire interne parameters- Motivationele en emotionele factoren
2.5.1 Beperkingen van computermodellen
Computationele modellen worden zelden gebruikt om nieuwe voorspellingen te maken
Connectionistische modellen hebben vaak weinig overeenkomsten met het menselijk brein
Veel verschillende modellen kunnen veelal dezelfde set van bevindingen “verklaren” Computationele modellen kunnen vaak niet het volledige scala aan cognitieve
fenomenen verklaren Computationele cognitieve wetenschap kan waarschijnlijk geen algemene
geünificeerde theorie van cognitie opleveren
3. Het brein3.1 De organisatie van het brein
9
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
De gebieden van Brodmann(termen niet in detail kennen, wel begrip van de termen hebben)
3.1.1 Het brein: voorbij de blobologie
Organisatie in netwerken- Het principe van kostenbeperking = beperkt het aantal verbindingen,
voornamelijk over korte afstanden je wilt een netwerk met lage kosten, weinig verbindingen, maar dit is daarom nog niet efficiënt
- Het principe van efficiëntie veel lange afstandsverbindingen + mogelijkheid om informatie door het gehele brein te integreren kosten zijn hier wel hoger
Achterhalen welke gebieden bij een activiteit betrokken zijn Complex topology (middelste) = compromis kost en efficiëntie zijn in
balans
4. Cognitieve neuropsychologie Heeft betrekking op de cognitieve vaardigheden (intact en beperkt) die patiënten met
een hersenbeschadiging vertonen- Geeft relatief direct bewijs voor de relatie tussen hersenfuncties en cognitie
Essentiële assumpties:- Functionele modulariteit
het cognitieve systeem bestaat uit veel onafhankelijke functionele modules
de modules vertonen domein specifiteit (= ze reageren slechts op één klasse van stimuli)
- Anatomische modulariteit iedere module bevindt zich in een specifiek hersengebied
- Functionele architectuur is uniform over individuen het stelt ons in staat om bevindingen te generaliseren naar de normale
menselijke cognitie
- Aftrekbaarheid
10
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
een hersenbeschadiging kan alleen modules of verbindingen tussen modules aantasten (één hersenbeschadiging heeft enkel effect op één specifieke module)
patiënten kunnen geen nieuwe modules ontwikkelen ter compensatie (het is heel moeilijk om twee patiënten met identiek letsel te vinden, dus is het moeilijk generaliseerbaar)
deze assumptie is waarschijnlijker voor volwassenen dan voor jonge kinderen (hun brein is nog in ontwikkeling)
4.1 Cognitief neuropsychologisch onderzoek
Correlationeel bewijs- Associaties
Treden op wanneer een patiënt een beperking heeft op zowel taak X als Y
Vaak gebruikt om syndromen te identificeren bepaalde sets van symptomen of beperkingen worden vaak samen gevonden
Groepen vs. individueel - Groepsstudies
Patiënten met vergelijkbare symptomen of schade / lesies Assumptie: homogeniteit van de beperkingen Goed voor een initiële globale analyse (vaak lukt dit niet = te
heterogeen case studies) - Case studies
Volg één enkele patiënt Belangrijk voor specifieke vragen Kan hele specifieke afwijkingen blootleggen
4.2 Dissociaties
1 2
1 = enkelvoudige dissociatie
11
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
indicatief voor modulariteit? invloed van taakmoeilijkheid!
Taak 2 kan moeilijker zijn voor de patiënt, maar men mag daarom niet concluderen dat het probleem specifiek gelinkt is aan rekenen (= taak 2)
2 = dubbele dissociatie indicatief voor modulariteit? beperkt bruikbaar bij meer dan twee systemen
Dubbele dissociatie is zeer belangrijk! Nu kan men wel concluderen dat patiënt A specifiek een probleem heeft met rekenen
(= taak 2) en patiënt B met taal (= taak 1)
4.3 Cognitieve neuropsychologie: evaluatie
Sterktes- Dubbele dissociaties geven sterk bewijs voor modulariteit- Mogelijkheid om oorzakelijke verbanden tussen hersenbeschadiging en
cognitief (??) aan te tonen - Belangrijk in de studie van taal en geheugen- Brug tussen cognitieve psychologie en cognitieve neurowetenschap
Beperkingen - Patiënten ontwikkelen vaak compensatiestrategieën- Hersenbeschadigingen treffen vaak meerdere modules- Te weinig nadruk op het verband tussen verschillende cognitieve processen
te sterke nadruk op de assumptie van serialiteit- Individuele verschillen maken het moeilijk te generaliseren- Te weinig nadruk op algemene cognitieve functies
5. De cognitieve neurowetenschappen 5.1 Spatiële en temporele resolutie
12
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
horizontale as = temporele resolutie verticale as = spatiële resolutie
Twee soorten technieken: - Elektrofysiologische technieken- Beeldtechnieken
Schema wordt doorheen de rest van het hoofdstuk duidelijk
5.1.1 Elektrofysiologie
Single-unit recording- Techniek:
Micro-elektrode in het brein Kan activiteit opnemen van één enkel neuron Voorbeeld: Hubel en Wiesel (1969-1972) primaire visuele cortex Extreem hoge spatiële en temporele resolutie
- Beperkingen: Hoogst invasief: het moet in de hersenen worden ingebracht
neurochirurgie is nodig & beschadiging van de hersencellen die langs het pad van de elektrode liggen is mogelijk (wordt slechts in zeer beperkte omstandigheden nog toegepast)
Duur Veel hogere cognitieve processen zijn gebaseerd op grote populaties
neuronen die met deze techniek niet te meten vallen
Wetmatigheden: zie H2
Event-related potentials (ERPs)- Techniek:
De elektrische hersenactiviteit kan op de schedel gemeten worden tijden het herhaald aanbieden van stimuli (= continue EEG) men laat de patiënt een taak uitvoeren
De gemeten hersenactiviteit wordt gesegmenteerd en men neemt hiervan het gemiddelde (= gemiddelde ERP component) het volgt een bepaalde systematiek; door het gemiddelde te nemen, kan men een goed inzicht krijgen in de continue verandering van de hersenactiviteit terwijl we een taak uitvoeren
- Beperkingen: Beperkte, spatiële resolutie ondanks een hoge temporele resolutie Er zijn veel herhalingen nodig De schedel en het hersenweefsel verstoren het elektrische veld (=
elektrische isolator) Grotendeels blind voor subcorticale activiteit
13
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
- Voorbeeld: de stopsignaaltaak Verdeeld in twee groepen: stops die wel succesvol waren en stops die
niet succesvol waren Bij wel succesvol is de component groter stopsignaal beter verwerkt
Magneto-encephalografie (MEG)- Techniek:
Supergeleidende Quantum Interference Device (SQUID) Meting van magnetische tegenhanger van het EEG directer kijken
onder het oppervlak van de schedel Verbeterde spatiële resolutie minder gevoelig voor artefacten dan
EEG, maar nog steeds minder goed dan fMRI -
- Beperkingen: Duur (EEG = relatief goedkoop) Noodzaak om stil te zitten Gebruik is relatief specialistisch Het heeft de belofte om een “verbeterde versie van EEG” te zijn nooit
waar kunnen maken ( is NIET beter dan EEG)
5.1.2 Het brein in beeld
Cerebral blood flow (Mosso) Patiënt moet een som uitrekenen de pulsatie van de ader neemt toe = hersenen
hebben meer stoffen nodig om na te denken (glucose, …), dus de toevoer neemt toe
Positron Emissie Tomografie (PET)- Techniek
Labelen van water met een radioactieve tracer die een positron uitzendt
Patiënt voert een taak uit
14
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Meer water naar de actieve hersengebieden (=hogere doorbloeding) Een detector naast het hoofd meet waar de meeste patronen vandaan
komen gammastraling; zo weten waar de toename plaatsvond
- Beperkingen: Lage temporele resolutie veranderingen in de doorbloeding van de
hersenen (30 – 60 seconden) Invasief het gebruik van radioactieve materialen beperkt de
frequentie van het gebruik (= enkel voor heel eenvoudige experimenten)
Duur aanmaak van radioactieve tracers kost veel
De techniek wordt nu niet meer zoveel gebruikt als 20 – 30 jaar geleden
Functional magnetic resonance (fMRI)- Techniek:
Snapshots van de hersenen van seconde tot seconde kijken waar de meeste doorbloeding plaatsvindt + waar de activatie voor bepaalde activiteiten plaatsvindt
- Beperkingen: Duur Lage temporele resolutie (6-8 s) maar nog steeds beter dan PET Indirecte meting van de hersenactiviteit Verstoring van het signaal (bijvoorbeeld door beugeldraadjes) Lawaai zeer beperkt voor auditieve experimenten Nauwe, beperkte ruimte & noodzaak om stil te liggen kan
confronterend zijn voor de proefpersoon
Kritiek op neuroimaging:- We zien een blob die oplicht en schrijven daar automatisch een functie aan
toe dit is fout!- Men moet heel goed weten hoe de signalen juist te interpreteren- Zie: experiment met dode vis
Transcraniële magnetische stimulatie (TMS)= ingrijpen in het brein !
- Techniek: Korte puls (of pulsen in geval van repetitieve TMS) opgewekt door een
spoel naast de schedel Verstoring van activiteit in een specifiek hersengebied (ongeveer 1
kubieke cm) tijdelijke “lesie” Kan een oorzakelijke relatie tussen hersenactiviteit en gedrag
achterhalen- Beperkingen:
15
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Niet duidelijk hoe het de hersenactiviteit verandert Het heeft alleen effect op de cortex verstoring kan naastliggende
gebieden beïnvloeden Spierkrampen mogelijk ( zelf epileptische aanvallen) Noodzaak tot uiterst moeilijke taken compensatie van de lesie door
het brein
Het is dus niet toepasbaar voor alles
5.2 Zes discussiepunten opgeroepen door de cognitieve neurowetenschap
1) De “neuroimaging illusie”:- Er is geen directe relatie tussen hersenactiviteit en cognitie men weet dat
er verband is, maar correlaties willen daarom niet zeggen dat we het onderliggende mechanisme kunnen gebruiken
2) De meeste beeldvormende technieken zijn slechts correlationeel:- Correlatie is niet gelijk aan causatie- Enkel TMS vormt hierop een uitzondering zelf ingrijpen in de hersenen
3) De assumptie dat de hersenen functioneel gespecialiseerd zijn is wellicht niet geheel waar:
- We kijken naar de samenhang van gebieden (dus niet: 1 gebied = 1 taak)
4) Is functionele neuroimaging altijd geschikt om cognitieve theorieën te testen?- NEE
5) Het baseline probleem:- Altijd twee verschillende condities met elkaar vergelijken het brein = altijd
actief
6) Ecologische validiteit en paradigma-specifiteit:- Één specifiek deelaspect vragen opgeroepen door het paradigma zelf
6. Vergelijking van de verschillende benaderingen6.1 Voor- en nadelen
Zie tabel 1.1 in boek
6.2 Convergerende operaties
16
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Een benadering waarbij verschillende methodes met diverse voor- en nadelen worden gebruikt om een vraagstelling te benaderen
- De nadelen van de ene methode worden gecompenseerd door de voordelen van de andere methode
- Één enkele situatie leert ons weinig replicatie en convergerende evidentie is essentieel voor wetenschappelijk inzicht
7. Samenvatting Vier verschillende benaderingen
- Cognitieve psychologie- Computationeel modelleren- Cognitieve neurowetenschappen- Cognitieve neuropsychologie
Verscheidenheid aan meetmethoden- Electrofysiologie- Magnetic resonance imaging (MRI)- Transcraniële magnetische stimulatie (TMS)
17
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
HOOFDSTUK 21. Visuele perceptie
Het gezichtsvermogen bestaat niet! Het maakt geen natuurgetrouwe representatie van de werkelijkheid:
- Kleur bestaat niet, maar het is een bijproduct van de werking van het brein (=cellutieve meting van licht met verschillende frequenties)
- Het kan slechts reageren op een zéér beperkt spectrum van golflengten (=nauwe band van golflengtes)
- We nemen slechts een paar booggraden gedetailleerd waar (= slechts een klein deel is scherp)
- We maken duizenden oogbewegingen per dag, maar merken daar niets van (= snapshots worden continue aangevuld)
Er is eerder sprake van een veelheid van interacterende visuele systemen Het resultaat van de interactie is onze visuele ervaring
- Grotendeels top-down!
2. Gezichtsvermogen en het brein2.1 Het oog
18
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
2.1.1 De retina
2.1.2 Het retina-geniculate-striate systeem
De meeste info die door het parvocellulair pad gaat, is afkomstig van de kegeltjes Het magnocellulaire pad bestaat uit grotere en grovere neuronen, en de meeste info
die hierdoor gaat is afkomstig van de staafjes
2.2 De route van de visuele signalen
19
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Info uit de linkerzijde van het linker oog komt terecht op de linker visuele schors + info uit de linkerzijde van het rechteroog komt terecht op de linker visuele schors
Info uit de rechterzijde van het linker oog komt terecht op de rechter visuele schors + info uit de rechterzijde van het rechter oog komt terecht op de rechter visuele schors
Alles wat in het rechter blikveld wordt geprojecteerd komt van de linker cortex, en omgekeerd dit is het gevolg van het omdraaien van het beeld in de retina
2.2.1 Van retina naar V1
2.2.2 Projecties naar de verschillende hersengebieden
2.2.3 Het ventrale en dorsale pad
20
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Het ventrale pad temporele cortex = wat-pad Het dorsale pad pariëtaal schors = waar-pad / hoe-pad
Beiden zijn betrokken bij de visuele perceptie
De primaire visuele cortex (= V1) De secundaire visuele cortex (= V2) Dorsale en ventrale stromen
- De twee paden zijn niet volledig gescheiden of gespecialiseerd Receptieve veld
- Het gebied wat gevoelig is voor een visuele stimulus Laterale inhibitie
- Vergroting van het contrast langs de randen- Zie: de grijze vierkanten (in het ene vierkant lijkt het grijs donkerder dan in het
andere, terwijl het eigenlijk dezelfde tint is)- = Naast elkaar liggende zenuwcellen hebben de neiging elkaar uit te doven
Duidelijke match van de locatie van het receptieve veld en de locatie waar de stimulus gegeven wordt (V1)
Hubel en Wiesel (1997)- Aan-response- Uit-response
Retinotopische kaart
De rechterhelft wordt geprojecteerd naar de linker visuele cortex
2.2.4 De functionele specialisatietheorie: Zeki (1993-2001)
21
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
2.2.5 De gebieden V1 tot en met V4
2.2.6 Vormverwerking
V3, V4 en IT (inferotemporale cortex) Zoccolan et al. (2007)
- Neuronen in de anteriore regio van IT verschillen langs twee dimensies: Objectselectiviteit
o Neuronen met een hoog niveau van objectselectiviteit reageren voornamelijk op specifieke types van objecten (vb. een cirkel)
Tolerantieo Neuronen met een hoge tolerantie reageren op hetzelfde
object, ongeacht variaties in positie, grootte, belichting, …
2.2.7 Kleurverwerking
Is V4 het “kleurencentrum” van het brein?
22
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Studies toonden aan dat patiënten met problemen met kleurwaarneming (= V4) ook andere problemen hadden kleur is dus niet de enige functie van V4
V1 en V2 zijn ook in zekere mate betrokken bij kleurverwerking
2.2.8 Verwerking van beweging
Gebied V5- Anderson et al. (1996)
Lokalisatie van bewegingsverwerking door middel van MEG en MRI Activatie in het occipito-temporele grensgebied:
o Een kleinere sulcus onder de superior temporele sulcus (STS)o Dit is waarschijnlijk gebied V5
Zihl, von Cramon, en Mai (1983)- Bewijs op basis van een akinetopsia studie geen beweging meer
waarnemen (= statistische beelden) dit duidt op schade in V5 Orban et al. (2003)
- fMRI (zowel bij mensen als apen)- Bij mensen meer hersengebieden betrokken bij de verwerking van beweging
dan bij apen
2.2.9 Het “binding probleem”
In geval van functionele specialisatie, hoe kunnen we toch één coherent percept waarnemen?
- Filosofisch: Wat is bewustzijn?- Fysiologisch: experimenten met illusoire kaniza figuren
Toename van hoogfrequente oscillaties tussen gespecialiseerde gebieden
- Minder strenge specialisatie
Hoe reageren onze hersenen op dit soort stimuli? V4
2.2.10 Selectiviteit van de cellen in de visuele cortex
23
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Heel veel verschillende functies worden verdeelt over verschillende hersengebieden
3. Twee visuele systemen: perceptie en actie Ventraal systeem (= herkenning van objecten)
- Visie-voor-perceptie- Allocentrisch (= gecentreerd rondom het waargenomen object)- Volgehouden representaties (= representatie blijft bestaan, ook na even
wegkijken)- Meestal bewust- Langzaam (= er gaat wat tijd overheen)- Input voornamelijk vanuit de fovea
Dorsaal systeem (= zelf uitvoeren van acties + waarnemen van actie)- Visie-voor-actie- Egocentrisch (= visuele input wordt verwerkt vanuit het perspectief van de
waarnemen)- Vluchtige representaties- Meestal onbewust- Snel (= instant kunnen reageren op veranderingen in de omgeving)- Input voornamelijk vanuit de periferie ( niet uit de fovea)
3.1 Een dubbele dissociatie
Visuele agnosie = beperking in het kunnen herkennen van objecten Optische ataxia = beperking in het kunnen waarnemen van beweging
3.1.1 Haart, Carey en Milne’s (1999): de Müller – Lyer taak
24
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Hoe omgaan met een stimulus wanneer: waarnemen of actie mee uitvoeren- Matching task = Lijnstuk matchen met een ander lijnstuk wordt heel erg
beïnvloed door de illusie (= overschatting [outgoing fins] en onderschatting [ingoing fins])
- Grasping task = zo snel mogelijk aanduiden van de grootte tussen de vingers wordt niet beïnvloed door de illusie
Hieruit kunnen we dus afleiden dat er twee verschillende systemen zijn
3.1.2 De illusie van de holle gezichten
Links: normale en holle gezichten, met kleine doelwit magneten op het voorhoofd en jukbeen van het normale gezicht (zie ook rechts)
Vooraanzicht van het holle masker ziet er nu uit als een illusoir normaal gezicht (= we zien geen holte meer)
3.2 Grijpen
Dit vereist kennis over het object vanuit het langetermijngeheugen- De vaardigheid om te grijpen is verminderd wanneer het
langetermijngeheugen bezet is - Grijpen is deels afhankelijk van de vaardigheden in het langetermijngeheugen
Minder accuraat in het uitvoeren van de grijpbeweging wanneer je terwijl een geheugenbelastende taak moet uitvoeren (vb. woorden ophalen)
3.3 Bewustwording in de dorsale stroom
25
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Men laat patiënten met een zeer specifiek aandachtsprobleem (= neglect-probleem extinctie) met de hand een grijpbeweging doen naar een bepaald doel
Op een bepaald moment gaat men er een object tussenplaatsen- Bij één staaf kan men nog steeds het doel bereiken- Bij twee staven kan men het niet meer bewust waarnemen, maar toch kan
men de staven vermijden De verwerking in de dorsale stroom is dus onbewust!
3.4 Perceptie en actie: evaluatie
Te veel nadruk op de onafhankelijkheid van de twee systemen Hoe de interacties optreden is nog niet duidelijk De dubbele dissociatie tussen de optische ataxia en de visuele vorm agnosie is niet
éénduidig De theorie is nog niet in staat om toetsbare predicties te maken
4. Kleurwaarneming4.1 Het elektromagnetisch spectrum
4.2 Kleur
Hue (H)- = wat het onderscheid maakt tussen rood, geel en blauw
26
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Brightness (Helderheid / “Value” (V))- = de waargenomen intensiteit van het licht
Saturation (S / verzadiging)- = stelt ons in staat om te bepalen of een kleur levendig of flets is
Cones (kegeltjes)- = cellen in de retina die ons in staat stellen om kleuren waar te nemen
4.2.1 Trichromatische Theorie
Drie aparte sets van zenuwbanen die op verschillende golflengten licht reageren Bowmaker en Dartnell (1980)
- Zij gebruikten microspectrophotometrie- Hun resultaten ondersteunden de trichromatische theorie
Rood, blauw, groen (= additieve kleuren) vormen samen alle andere kleuren
Er zijn drie types van kleurreceptoren (kegeltjes), geïdentificeerd door microspectrophotometrie:
- Gevoelig voor korte golflengten + reageert voornamelijk op blauwe stimuli
- Gevoelig voor middelmatige golflengten +reageert voornamelijk op geel-groene stimuli
- Gevoelig voor lange golflengten + reageertvoornamelijk op oranje-rode stimuli
Ze zijn niet mooi verdeeld (= mutatie die evolutionair voordeel bracht)
4.2.2 Opponente-Processentheorie
Ewald Hering (1878)- Tweestrijd tussen blauwreceptoren en groenreceptoren + groenreceptoren en
zwartcontrasten receptoren Er zijn drie verschillende types opponente processen:
27
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
De oorsprong ligt in de fysiologie van het oog
Abramov en Gordon (1994)- Hebben bewijs voor deze theorie geleverd
Later: de dual-processtheorie
4.2.3 Dual-processtheorie
Schematisch diagram van de vroege stadia van kleurverwerking op neuraal niveau
Red-green: de twee proberen elkaar te inhiberen (= rood-groen contrast) Blue-yellow: het geel-kanaal (= eerste stuk voor het plusteken) is geschakeld aan
blauw geel zal blauw proberen te inhiberen Light-dark: gestimuleerd = helder signaal / niet gestimuleerd = donker signaal
4.2.4 Kleurconstantie
Kleurconstantie- De tendens om een oppervlak of object te interpreteren als zijnde van
dezelfde kleur, ondanks de soms enorme verschillen in belichting Dit fenomeen kan niet verklaard worden door schakelingen in de retina
Chromatische adaptatie- De gevoeligheid voor licht voor een gegeven kleur zal na verloop van tijd
afnemen Land (1977)
- Retinex theorie kleurconstantie komt voort uit een wisselwerking tussen de processen in de retina + de visuele cortex
5. Dieptewaarneming Waarom hebben we twee ogen? dieptewaarneming
5.1 Monoculaire aanwijzingen
28
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Ook met één oog kunnen we diepte inschatten
Lineair perspectief (=parallel lopende lijnen die van ons weggaan lijken heel dicht bij elkaar te komen wanneer ze verdwijnen in de verte dit creëert o.a. een sterke impressie van diepte in een tekening)
Aeriaal perspectief (= atmosferisch perspectief indruk van diepte maken door het gebruik van kleuren)
Textuur (= mate van detail geeft ook info over de diepte van waar het voorwerp zich bevindt)
Interpositie (= occlusie een dichter voorwerp verbergt een deel van een voorwerp dat zich verder weg bevindt
Schaduw (= duidt op de aanwezigheid van een 3D-object) Familiariteit van de grootte (= het bekend zijn met een bepaald object en die kennis
gebruiken in verband met diepte) Onscherpte (= er is geen onscherpte bij fixatie, maar het stijgt sneller wanneer een
voorwerp dichterbij komt dan wanneer het verder weggaat) Bewegingsparallax (= de hoek op de retina neemt toe/af)
Bij de maanlanding in de ruimte waren al deze aspecten niet meer aanwezig, dus moest men op een andere manier met diepte omgaan
5.1.1 Diepte cues
Gebaseerd op dat wat we met één oog waarnemen Voorbeelden:
5.2 Binoculaire en oculomotor cues
Info van de twee ogen met elkaar combineren
Stereopsis in twee stadia:- Overeenkomende kenmerken dienen geïdentificeerd te worden- De retinale dispariteit tussen deze kenmerken moet berekend worden - Betrokkenheid van neuronen in gebied MT
29
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Ver = zelfde stand Dicht = scheel kijken (ogen draaien) of dubbel zien (ogen recht houden)
5.2.1 Binoculaire dispariteit
Klein verschil tussen de twee retinale beelden- Buiten het fixatiepunt is vervaging effectiever dan dispariteit
Stereo
“Disparity more precise” = ideale afstand om op basis van dispariteit de afstand in te schatten
Buiten die afstand gebruik maken van blur (= onscherpte)
5.2.2 Integratie van cue-informatie
Additiviteit - Alle informatie van de verschillende cues wordt eenvoudigweg samengevoegd
(= op basis van dit de diepte bepalen) Selectie
- Informatie afkomstig van een enkele cue wordt gebruikt, terwijl die van de andere cue of cues genegeerd wordt
Vermenigvuldiging- De informatie van de verschillende cues interacteert op multiplicatieve wijze (=
niet-lineaire wijze de ene gebruik je meer dan de andere, maar je gebruikt ze wel allemaal)
5.2.3 Grootteconstantie
De tendens van objecten om van gelijke grootte te lijken, ongeacht de grootte van het object op de retina
30
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
5.2.4 Haber en Levin (2001)
Haber en Levin beargumenteerden dat de waarneming van grootte van objecten afhankelijk is van onze herinnering aan hun normale grootte dan van de perceptuele informatie over de afstand tot de observator
5.2.5 De kamer van Ames
Geconstrueerd zodat de wand recht lijkt dit zorgt voor illusie over de grootte van de twee personen
Dit fenomeen wordt ook gebruikt in films (zie: The Hobbit, …)
6. Onbewuste waarneming6.1 Blindsight
Correct reageren op visuele stimuli, zonder dat er sprake is van een bewuste visuele ervaring
- Geassocieerd met zeer zware beschadigingen van V1
31
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
- Verslechteringen voornamelijk veroorzaakt door “knock-on” effecten en niet zozeer door de schade in V1 zelf (dit wil zeggen: de invloed van de beschadiging op naastliggende hersengebieden)
Intacte vaardigheden corresponderen met een verbinding tussen de laterale geniculate nucleus en het ipsilaterale visuele bewegingsgebied (V5/MT) dit pad passeert V1
Actie-blindsight = kunnen het object niet zien, maar toch de grijpbeweging juist uitvoeren
6.2 Subliminale perceptie
James Vicary in 1957- “Eat Popcorn” en “Drink Coca-Cola” geflitst tijdens een film diverse keren
op 1/300ste seconde- Claims/resultaten;
18% toename in Cola verkoop 58% toename in verkoop popcorn
- In 1962 gaf Vicary toe dat de originele studie een verzinsel was
6.2.1 Subliminale waarneming in het laboratorium
Merikle, Smilek en Eastwood (2001)- Subjectieve drempelwaarde
Een individu is niet meer in staat om te rapporteren zich bewust te zijn van een stimulus rapporteert zelf het niet meer te zien
- Objectieve drempelwaarde Het onvermogen van een individu om nog accuraat een geforceerde-
keuze beslissing te maken over een stimulus zelf na dwang zeggen dat men er geen uitspraak over kan doen
Dehaene et al (2001)- Vonden fMRI en ERP bewijs voor hersenactiviteit opgeroepen door
gemaskeerde woorden die onder de drempel van bewuste waarneming vielen Additionele neuroimaging resultaten suggereren dat onbewuste verwerking mogelijk
is tot op het niveau van semantische analyse
Stimulus heel kort aangeboden en meteen overschreven met nieuwe info niet meer waar te nemen
32
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
6.3 Onbewuste waarneming: evaluatie
Een substantiële hoeveelheid visuele verwerking kan onbewust plaatsvinden- Tot aan semantische verwerking
Echter: weinig bekend over de onderlinge relatie tussen verschillende maten van visueel bewustzijn (zie H16)
6.4 Samengevat
Waarneming van het brein Perceptie en actie Kleurwaarneming Dieptewaarneming Onbewuste waarneming
33
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Hoofdstuk 31. Object- en gezichtsherkenning2. Patroonherkenning
1ste afbeelding: - Goed beveiligingsmechanisme + zegt iets over hoe we met dit soort stimuli
omgaan- Men heeft nog niet volledig verklaart hoe we dit kunnen
2de afbeelding: - We zijn over het algemeen heel efficiënt in het identificeren van patronen,
maar we zijn niet onfeilbaar ( zie: aanslag in Madrid = foute dader aangewezen)
2.1 Patroonherkenning
Navon stimuli:- Globale letters die bestaan uit lokale eigenschappen
Globale presidentie effect- Globale eigenschappen eerder gedetecteerd dan lokale
In hoeverre wordt de identificatie van het ene niveau beïnvloed door de info die aanwezig is op het andere niveau?
Experiment: De globale vorm zien (H) ging sneller dan de kleine letters (=lokale stimuli) identificeren (= minder snelle reactietijd)
3. Perceptuele organisatie Perceptuele segregatie:
- Onderverdeling van de visuele input in individuele objecten
34
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
- Dit zal waarschijnlijk plaatsvinden voor objectherkenning Gestaltpsychologie:
- Prominente figuren Koffka, Köhler en Wertheimer
- Fundamenteel principe: de wet van Prägnanz “Van de diverse geometrisch gezien mogelijke organisaties, is degene
die de beste, simpelste en meest stabiele vorm oplevert, degene die daadwerkelijk voor zal komen” (Koffka)
Configureel superioriteitseffecto Het voordelige effect (qua verwerkingstijd) van de organisatie
3.1 Gestaltwetten van perceptuele organisatie
a) De wet van de nabijheid (= buitenste 4 vormen een logisch geheel)b) De wet van de gelijkheid (= sorteren volgens vorm en kleur)c) De wet van de goede continuering (= automatisch aannemen dat een voorwerp zich
verder zet als een geheel 2 lijnen gekruist)d) De wet van de aansluiting (= automatisch aanvullen 1cirkel)
3.2 Figuur-achtergrond segregatie
De gezicht-vaas illusie:- Een ambigue tekening die gezien kan worden als:
Twee gezichten Één vaas Waarschijnlijk meer aandacht voor de figuur dan voor de achtergrond
Je kan beide figuren zien, maar niet tegelijk
3.3 Geisler et al. (2001)
Bestudeerden foto’s van natuurlijke scènes Benadrukten twee nieuwe principes:
- Naast elkaar liggende segmenten van een contour hebben een gelijkaardige oriëntatie
- Segmenten van contouren die verder van elkaar liggen vertonen meer verschil qua oriëntatie
35
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Concludeerde dat we bestaande kennis van echte objecten gebruiken bij het identificeren van contouren
3.4 Uniforme verbondenheid
Paler en Rock (1994) introduceerden het principe van uniforme verbondenheid:- Een willekeurige regio met uniforme visuele eigenschappen (vb. kleur, textuur,
lichtheid,…) zal als een enkelvoudige perceptuele eenheid georganiseerd worden
- Zal voorrang krijgen op de Gestalt groepering zoals de wetten van nabijheid en similariteit, en deze mogelijk zelfs overschaduwen
Dit is niet altijd waar (vb. Han, Humphreys en Chen mensen konden soms op basis van de Gestalt principes sneller een beeld identificeren dan door middel van de uniforme verbondenheid)
3.5 Tegen de Gestaltprincipes in
Spatiële aandacht kan optreden voordat de figuur-achtergrond processen compleet zijn segregatie vindt volgens de Gestaltprincipes automatisch plaats
- Bij presenteren van object aan convexe zijde reageerden de proefpersonen sneller dan aan de concave zijde
- In het tweede deel moesten de proefpersonen fixeren op één van de twee zijdes, hierbij was er hetzelfde resultaat ook als men op wit fixeert (!)
- Het verschil in reactietijd was wel kleiner geworden proces van segregatie kan dus door aandacht beïnvloed worden = tegenovergestelde van Gestaltprincipes
3.6 Aangeboren?
Figuur-achtergrond segregatie is volgens de Gestalt-psychologen aangeboren- Amnesiepatiënten lijken zich niet bewust te zijn van de bekende vormen die in
een silhouette verborgen zitten
36
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
gezonde proefpersonen identificeren de bovenste rij sneller (= ervaring speelt een rol)
Amnesiepatiënten hebben dit niet (= ervaring is kwijt Gestaltpsychologie)
3.7 Gestaltbenadering: Evaluatie
Voordelen:- Eigenschappen:
We kunnen ze gebruiken Nog aanvullen met boek
- Robuustheid van de principes
Beperkingen:- Algemene toepasbaarheid:
Niet goed in staat om complexere dingen te verklaren- Beschrijvend vs. verklarend:
Het is niet verklarend Het is gebaseerd op een groot scala aan algemene ervaring
- Vrij van top-down invloeden?
4. Objectherkenningsonderzoek Spatiële frequenties:
- Vb. : geluid = aantal trillingen per seconde- Bij visuele verwerking: cycli
Hoge frequenties weggefilterd = wazig Lage frequenties weggefilterd = veel details
4.1 Visuele verwerking
Progressie van grof- naar fijnmazige verwerking- Eerst lage en dan hoge spatiële frequenties - Of andersom maar: van laag naar hoog = sneller herkennen
1ste = lage frequentie weg (= hoog)
37
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
2de = hoge frequentie weg (= laag) Vb. Einstein en Monroe = samengevoegd
4.2 Marr’s Theorie (1982)
Primaire sketch- Geeft een 2D beschrijving van de basale veranderingen in lichtintensiteit +
bevat informatie over: Randen, contouren en blobs
- Gecentreerd rond de observator
2 ½-D sketch- Voegt de informatie over diepte en oriëntatie van de oppervlakken toe- Maakt gebruik van:
Schaduwen, textuur, beweging, Binoculaire dispariteit, etc.- Gecentreerd rond de observator
3D modelrepresentatie- Driedimensionale objectvorm- Relatieve posities- Gezichtspunt onafhankelijk / invariant
4.3 Biederman’s herkenning door de componenten theorie
Objecten bestaan uit combinaties van geonen (= aaneenschakelen tot het in de buurt komt van het gene wat we zien)
- Geometrische geonen- 36 basisvormen
Objectherkenning is onafhankelijk van het gezichtspunt- Nadruk op de bottom-up processen
Vijf invariante eigenschappen van randen:- Kromming
Punten op een curve- Parallel
Een set punten in parallel- Coterminatie
Randen die op een gemeenschappelijk punt eindigen- Symmetrie
Contrast met asymmetrie- Colineariteit
38
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Punten die een lijn gemeenschappelijk hebben
4.4 Top-down invloeden
Priming beïnvloedde de interpretatie van ambigue foto’s (= foto’s die je op verschillende manieren kan interpreteren)
Als het volledig bottom-up zou zijn, zou het niet te sturen zijn door vooraf gegeven info het is dus ook door top-down beïnvloed (!)
Bar et al’s aanpassing aan de theorie van Biederman:
OFC = inactivatie in de orbitofrontale cortex bij ambigue foto’s dit vergroot de herkenbaarheid, en is dus gelijk aan een top-down proces (veroorzaakt door de lage frequentie)
3de invloed van top-down: Lupyan en Ward- Aan twee verschillende ogen een andere afbeelding tonen je wordt je
afwisselend bewust van de twee afbeeldingen (= Binoculaire dispariteit)- In deze studie: links pompoenen, rechts ruispatroon men kan nauwelijks
links nog waarnemen Men was vooral geïnteresseerd in of hun interpretatie van het object kon
gemanipuleerd worden:- Ofwel vierkant, ofwel cirkel, ofwel combinatie van de twee- Men kreeg via koptelefoon een cue- De proefpersonen werden beïnvloed door de cue
Objectherkenning kan in hoge mate gestuurd worden door de top-down die gevormd is (!)
5. Gezichtsherkenning Ook binnen het visie-voor-perceptie systeem is er een tweedeling:
- Algemene objecten- Gezichten
5.1 Gezichtsherkenning
De mens heeft een hele sterke neiging om overal gezichten in te herkennen (!)
39
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
5.2 Holistische (configurationele) gezichtsverwerking
Deel-geheel effect- Herinnering aan een gezichtsonderdeel is accurater wanneer het gehele
gezicht gerepresenteerd is (Farah, 1994)
Composite effect- Waarneming van een half gezicht is moeilijker wanneer het tegen en
complementaire helft gerepresenteerd wordt (Young et al., 1987)
We willen het liefst gezichten als geheel herkennen
5.2.1 Zijn gezichten speciaal?
Het herkenningspercentage voor eigenschappen van huizen en gezichten, gerepresenteerd als compleet- dan wel als deelobject
5.3 Prosopagnosie
Gezichtsherkenning = heel gedetailleerd
Selectieve gezichtsblindheid- Busigny et al., 2010
Getroffenen laten vaak tekenen zien van onbewuste herkenning- Priming (Young et al., 1988)- Galvanische huidgeleiding en fusiforme gyrus activatie bij het zien van
bekende gezichten (Simon et al, 2011)
40
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Studie in Nederland: tonen van bekende Nederlanders en Britten aan Britse bevolking ze konden meteen inschatten dat er maar twee verschillende gezichten van Britten werden getoond, maar voor de Nederlanders konden ze dit niet zeggen, hier dachten ze dat het er meer waren
Een heterogene conditie Meerdere redenen waarom gezichtsherkenning verstoord kan raken
- Hersenschade aan gezichtsherkenningsgebied- Gezichtsherkenning is moeilijk omdat het een fijn onderscheid vraagt
Een dubbele dissociatie kan ons helpen om onderscheid te maken tussen deze twee mogelijkheden
Beperkte holistische verwerking (= in staat zijn om in één keer het geheel van het gezicht te vormen uit de individuele onderdelen)
- Van Belle et al., 2011
5.3.1 Een gezichtsspecifieke stoornis?
Prosopagnosie = object recognition zonder moeite Object-agnosie = face recognition zonder moeite
Er is een zekere specialisatie, maar hersenschade speelt niet enkel een rol! (zie 5.3)
5.3.2 Fusiform Face Area
Fusiform face area (FFA = het fusiforme gezichtengebied)- Gevonden in de laterale fusiforme gyrus- Vaak beschadigd bij prosopagnostici- Reageert overwegend sterker op gezichten dan op objecten
Maar andere hersengebieden reageren ook sterker op gezichten:o Occipitale gezichtengebiedo Temporale sulcus
De selectiviteit voor gezichten is waarschijnlijk niet gedreven door expertise ( in dit gebied)
41
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
5.4 Het model van Bruce en Young
Structureel model
Structurele codering:- Verschillende representaties of beschrijvingen van gezichten
Expressieanalyse:- Een emotionele toestand kan afgeleid worden van een
gezichtsuitdrukking Gezichtsspraakanalyse:
- Begrip van spraak kan verbeteren door middel van liplezen Gerichte visuele verwerking:
- Specifieke gezichtsinformatie kan selectief verwerkt worden Persoonsidentificatieknopen:
- Informatie over individuen (vb. hun beroep, interesses,…) Naamgeneratie:
- De naam van een persoon Het cognitieve systeem:
- Bevat aanvullende informatie (vb. dat acteurs en actrices vaak aantrekkelijke gezichten hebben) en beïnvloedt welke andere componenten aandacht krijgen
5.4.1 Duchaine en Nakayama’s (2006) gereviseerde model
eenvoudiger: enkel gezichtsdetectiemechanisme, structurele encodering, emotie/geslacht/…, gezichtsherkenning/herinnering
5.4.2 Bruce en Young’s (1986) model: evaluatie
Ondersteuning:- Malone et al. (1982) en Young et al.(1993)
Dubbele dissociatie tussen twee patiënten met beperkingen in de herkenning van ofwel bekende ofwel onbekende gezichten
Maar zie Young et al.’s (1993) grotere patiëntenstudie - Young et al. (1993) en Humphreys et al. (2007)
Dubbele dissociatie over patiënten met een beperking in ofwel gezichtsherkenning ofwel expressie-identificatie
- Young, Hay, en Ellis (1985) Proefpersonen gaven nooit een naam bij een gezicht wanneer ze niets
anders over die persoon wisten
42
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Beperkingen:- Het model laat het eerste stadium van de verwerking weg
Het detecteren van het feit dat we daadwerkelijk een gezicht zien- Gezichtsidentiteit en –expressie zijn mogelijk niet volledig onafhankelijk (vb.
bepaalde expressie meer bij een bepaald soort persoon)- Er zijn mogelijk meerdere systemen voor gezichtsuitdrukkingen
Het emotionele systeem speelt hier mogelijk een integratie rol in
6. Visuele verbeelding6.1 Visuele inbeelding
Nog één belangrijke functie van het visie-voor-perceptie systeem
Kosslyn en Thompson (2003, p.723)- “Visuele mentale inbeelding vindt plaats wanneer een representatie uit het
visuele kortetermijngeheugen aanwezig is, zonder dat de stimulus daadwerkelijk wordt gezien. Visuele inbeelding gaat gepaard met de ervaring van het ‘zien met het geestesoog’.” Veel discussie geweest over wat dit juist is
6.1.1 Visuele inbeelding en visuele perceptie
Kosslyn’s perceptuele anticipatie theorie:- Veronderstelt dat er sterke overeenkomsten zijn tussen visuele inbeelding en
visuele perceptie- Visuele beelden zijn beeldende representaties:
Vergelijkbaar met foto’s of tekeningen die ruimtelijk georganiseerd kunnen worden
Gevormd in de topografisch georganiseerde hersengebieden, die een visuele buffer vormen
o Vroege visuele cortex (V1)o Secundaire visuele cortex (V2)
Voorspelt dat visuele perceptie en inbeelding elkaar beïnvloeden Info uit KTG terugroepen in het visuele systeem wordt opnieuw geactiveerd
Pylyshyn’s propositionele theorie:- Stelt dat mentale inbeelding geen gebruik maakt van
afbeeldingsrepresentaties- Mensen maken gebruik van stilzwijgende propositionele kennis:
In het algemeen onbewuste, opgeslagen kennis over objecten Echter, de aard van stilzwijgende kennis is niet goed begrepen op dit
moment
6.1.2 Binoculaire rivaliteit
43
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
6.2 Ondersteuning voor perceptuele anticipatie
Hoe mentale inbeelding een rol speelt bij perceptie
Bewijs voor facilitatie:- Pearson, Clifford en Tong (2008)
Het waarnemen of inbeelden van een specifiek rasterpatroon zorgt ervoor dat iemand dat raster ook daadwerkelijk ziet onder condities van Binoculaire rivaliteit
Visuele beelden bevatten oriëntatiespecifieke informatie
Bewijs voor interferentie:- Baddeley en Andrade (2000)
Aangezien visuele inbeelding en ruimtelijk tikken beide aanspraak maken op de visuele buffer, zou gelijktijdige uitvoering de kwaliteit hiervan moeten beïnvloeden
6.2.1 Is de vroege visuele cortex geactiveerd tijdens visuele inbeelding?
Volgens de perceptuele anticipatietheorie zou dat wel moeten, er zijn echter een aantal factoren van invloed die bepalen of deze activatie al dan niet gevonden kan worden:
- De aard van de taak: Hoe gedetailleerd de inbeeldingstaak is, hoe waarschijnlijker het is dat
visuele activatie gevonden kan worden Grotere kans om visuele activatie te vinden wanneer de
inbeeldingstaak vorm boven beweging stelt
- De gevoeligheid van de neuro-imagingtechniek:
44
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Methoden met een hoge resolutie (vb. fMRI boven PET) kunnen visuele activatie waarschijnlijk beter detecteren
- rTMS over V1 verstoort het mentale inbeeldingsproces
6.3 Evaluatie
Kosslyn’s notie van een gedeeld mechanisme tussen visuele perceptie en visuele inbeelding heeft veel ondersteuning gevonden
- Ganis et al. (2004): Zeer grote overlap tussen perceptie en mentale inbeelding:
o Met name in de frontale en pariëtale hersengebieden De aan inbeelding gerelateerde gebieden vormen over het algemeen
een subset van gebieden die normaal actief zijn tijdens perceptieo Met name in de temporale en occipitale gebieden
- Patiënten met een intact visueel inbeeldingsvermogen, maar met een zware verstoring in de visuele perceptie, vormen een probleem voor de visie van Kosslyn
Sirigu en Duhamel (2001) – Patiënt JB Anton’s Syndroom oftwel ontkenning van blindheid Bartolomeo et al. (1998) – Patiënt D
- Verschillende hersengebieden zijn betrokken bij: Inbeelding voor objectvorm Inbeelding van beweging en onderlinge relaties van objectvormen
45
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Hoofdstuk 41. Perceptie, beweging en actie
Het kunnen reageren op beweging is heel essentieel! (vb. verkeer, gevaar, …)
2. Directe perceptie2.1 Gibson: directe perceptie
Gibson (1950, 1979)- Onderkende dat perceptie meer is dan objectidentificatie
Voegde de tijdsdimensie toe aan het concept perceptie- Suggereerde dat perceptuele informatie gebruikt kan worden bij het
organiseren van actiepatronen- Stelde dat perceptie en actie nauw met elkaar verbonden zijn
De één beïnvloedt de ander zonder de noodzaak voor complexe cognitieve processen
- Nam een ecologische benadering met zijn directe perceptietheorie
Zijn directe perceptietheorie bevatte:- Opnemen van informatie uit een ambiënte optische reeks
Het lichtpatroon dat het oog bereikt- Dit gebeurt zonder tussenkomst van het informatieverwerkingssysteem- Geeft eenduidige of invariante informatie over de lay-out van objecten in de
ruimte
Gibson was betrokken bij de training van gevechtspiloten hij hielp mee dingen te ontwikkelen voor hen, die ervaring bracht hem tot de ontwikkeling van zijn theorie
Het optische stroomveld van een piloot tijdens de uitvoering van een landing Het centrum van het expansieveld bevindt zich op het punt waar het vliegtuig de
grond zal raken (uit Gibson, 1950) Het punt waar we ons naartoe bewegen verandert nauwelijks Alles in de omgeving stroomt van ons weg
46
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
2.2 Sensorische informatie
De optische stroom geeft piloten eenduidige informatie over:- Richting- Snelheid- Hoogte
Invarianten- Hogere-orde eigenschappen van de visuele reeks die niet
door beweging gewijzigd worden Vb. : de horizonratio relatie:
o Ratio tussen de hoogte van een object en de afstand van de basis van dit object en de horizon
o Belangrijk om grootteconstantie te handhaven
2.3 Affordances
= mate waarin een object gebruikt kan worden (= Engels begrip dat enkel in de experimentele psychologie bestaat)
Potentiële gebruiksmogelijkheden van een object Direct waargenomen
- Sneller in staat om een grijpbeweging te maken naar grijpbare objecten (Wilf et al., 2013)
Objecten getoond: proefpersonen moesten grijpbeweginguitvoeren de tijd die nodig was, was korter voor de grijpbare objecten dan voor de niet-grijpbare objecten
2.4 Resonantie
Radio-analogie- De radio resoneert met de informatie die de
elektromagnetische golven bevatten- Ontvangers pikken deze informatie min of meer
automatisch op uit de omgeving wanneer ze op de juiste golflengte afgesteld zijn
Gibson veronderstelde dat het neurale systeem op holistische wijze perceptuele informatie verwerkt
2.5 Gibson’s ecologische benadering: evaluatie
Sterktes- Benadrukt de interactie tussen perceptie en actie- Beschreef het dorsale visie-voor-actie systeem voordat dit algemeen
aanvaard werd- Merkte de rijkdom aan informatie op die visuele stimuli bevatten- Beschreef op correcte wijze dat visuele illusies kunstmatig en tijdelijk zijn
47
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Beperkingen- Perceptuele processen zijn veel gecompliceerder dan Gibson veronderstelde- Ging grotendeels voorbij aan het visie-voor-perceptie systeem- Ging voorbij aan de notie van het bestaan van interne representaties dit is
een ernstige beperking- Beschrijft niet volledig alle relevante informatiebronnen
3. Visueel geleide actie3.1 Richting en sturen: optische stroom
Gibson (1950)- Globale radiële uitstroom hypothese:
Het algehele uitstroompatroon specificeert de richting van de observator
Minder relevant voor niet-lineaire beweging Retinale stroomveld
- Veranderingen in het lichtpatroon op de retina, bepaald door: Lineaire stroom met een centrum van expansie Roterende stroom (= rotatie in het retinale beeld) geproduceerd door
het volgen van een gekromd pad en door hoofd- en oogbewegingen = ook heel belangrijk! (vb. bochten, …)
Britten en van Wezel (1998); Smith et al. (2006) vonden hersengebieden die selectief zijn voor optische stroming:
- Dorsale mediale superiore temporale cortex- Ventrale intrapariëtale gebied
Van den Berg en Brenner (1994)- Eén oog is voldoende voor optische stroom- Maar twee ogen resulteert in een drastische presentatieverbetering
Suggereert dat extra retinale informatie voordelig is
48
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
3.2 Hahn et al. (2003)
Beoordeling van bewegingsrichting was redelijk goed, zelfs wanneer schijnbare bewegingsinformatie niet beschikbaar was (1000 ms conditie) gebaseerd op data van Hahn et al.
3.3 Visuele richting
Wilkie en Wann (2002)- Drie informatiebronnen die mogelijk gebruikt kunnen worden om stuuracties
tijdens een gesimuleerde autorijtaak te produceren Visuele richting
o De hoek tussen een doelobject en de voor-achter lichaams-as Extra-retinale informatie
o Hoofd- en oogbewegingsignalen om de verplaatsing van het blikveld te bepalen
Retinale stroom
Resultaten- Alle drie bronnen werden gebruikt- Visuele richting domineert indien beschikbaar- Minder vertrouwen op retinale stroom en meer vertrouwen op hoofd- en
oogbewegingsignalen in geval van slechte verlichting
3.3.1 Beweging langs een kromme
Wilkie en Wann (2006; 2003)- Richtingsbeoordelingen zijn niet erg relevant voor bewegingen langs een
kromme Identificatie van komende punten langs het bewegingstraject is van
groter belang voor accurate resultaten dan een fixatie voor richting Field, Wilkie en Wann (2007)
- Verwerking van het pad is geassocieerd met activatie van de pariëtaalschors
49
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Mars (2008)- Bestuurders fixeren vaak op een voorliggend punt langs de randen- Maar, de prestatie is even accuraat wanneer andere punten gefixeerd worden
Toename van activatie in de pariëtaalschors
Tangent points = richtpunten = deel van de wegwordt nog ervaren als naar links gaande, op een bepaaldmoment gaat de weg naar rechts het meest linksepunt in die overgang is een tangent point
3.4 Tijd tot contact
Lee’s (1976) Tau (= een parameter)- De grootte van de retinale projectie van het object, gedeeld door de mate van
expansie- Gaat uit van de aanname dat snelheid constant is- Specificeren van de tijd tot contact
Snellere expansie = minder tijd- Tau-punt
Tau over de tijd Geeft aan of er voldoende tijd is om voor het object tot stilstand te
komen
Beperkingen van Tau Tresilian (1999)
- Negeert acceleratie van het object- Geeft alleen visuele informatie over de tijd tot contact- Objecten dienden bolsymmetrisch te zijn- De grootte en expansie van het object moeten beide detecteerbaar zijn
3.4.1 Tau: evaluatie
Sterktes- De tau hypothese is aantrekkelijk simpel- Tau is vaak gebruikt om te assisteren bij het maken van een beslissing over
de tijd tot contact
Beperkingen- Schattingen zijn vaak gebaseerd op andere factoren dan tau (vb. stoppen van
auto)- Tau is niet een invariant- Niet duidelijk hoe factoren gecombineerd worden om de juiste actie toe te
staan
50
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
- Observatoren gaan niet altijd uit van de assumptie dat bewegende objecten met een constante snelheid bewegen
- Verandering in schaal kan ook gebruikt worden
4. Het planning-controle model4.1 Glover’s (2004) Planning-Controle Model
Planning systeem- Voornamelijk gebruikt voor de initiatie van een beweging voor je de
beweging uitvoert + blijft actief tijdens het uitvoeren- Selecteert een geschikt doel- Beslist hoe het object gegrepen zal worden- Bepaalt de timing van de beweging (= hoeveel tijd om het te pakken +
coördinatie van de spieren)- Gebruikt zowel spatiële als niet-spatiële informatie (= dus ook de aard van het
object, het gewicht,…)- Relatief langzaam- Planning hangt af van:
Een visuele representatie die gelokaliseerd is in de inferieure pariëtaalschors
Motor processen in de frontale lobben en basale ganglia
Controle systeem Onvoorziene omstandigheden zorgen ervoor dat je je plan moet aapassen, bijstellen
= controle systeem- Gebruikt na het planningssysteem- Zorgt ervoor dat de beweging accuraat is- Wordt beïnvloed door de ruimtelijke karakteristieken van het doelobject- Relatief snel- Controle hangt af van:
Een visuele representatie in de superiore pariëtaalkwab Motorische processen in het cerebellum (= de kleine hersenen fijne
regulatie van de motoriek)
info in de primaire visuele cortex naar 3 gebieden- Hersengebieden betrokken bij de planning-
en controlesystemen binnen Glover’s theorie- IPL = inferieure pariëtale kwab- IT = inferotemporale kwab- M1 = primaire cortex
SPL = superieure pariëtale kwab
51
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
4.2 Bewijs voor Glover’s localisaties
Glover et al. (2012)- Intrapariëtale sulcus en posteriore pariëtale sulcus betrokken bij planning- Superiore pariëtale lobe, cerebellum en supramarginale gyrus betrokken bij
controle Glover et al. (2005)
- TMS, toegepast over de superiore pariëtale lobe verstoorde het controle systeem
Striemer et al. (2011)- TMS over de inferiore pariëtale lobe verstoorde de planning meer dan TMS
toegepast over de superiore temporale lobe
Er is veel evidentie voor dit onderscheid
4.2.1 Ondersteuning voor het planning-controle model: Glover en Dixon (2002): de Ebbinghaus illusie
Zelfde principe als met de staafjes- De Ebbinghaus illusie: de twee centrale
cirkels zijn gelijk, maar degene in de bovenstefiguur lijkt groter
4.3 Glover’s planning-controle model: evaluatie
Het model wordt op meerdere manieren ondersteund, door diverse experimentele bevindingen
Het is waarschijnlijk dat de twee systemen op een complexe manier interageren bij het uitvoeren van acties (= niet volledig afhankelijk)
Het precieze aantal en de aard van de onderliggende verwerkingsstappen is onduidelijk (= een black box)
Het model houdt rekening met lichaamsbewegingen, maar niet met oogbewegingen
52
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
5. Biologische beweging Typische bewegingspatronen die worden gegenereerd door mens en dier
5.1 Biologische beweging
Johansson (1975)- Het is mogelijk om op basis van
puntlicht displays biologischebeweging waar te nemen
- Waarschijnlijk spontaan, automatischen aangeboren
Maar, top-down processen (vb. aandacht) kunnen de detectie van biologische beweging beïnvloeden
Simpel wolkje van punten is genoeg om beweging vast te stellen
Cutting et al. (1978)- Twee gecorreleerde cues worden gebruikt om geslacht te bepalen op basis
van puntlicht displays: Structurele cues gebaseerd op de breedte van schouders en heupen
vormen de basis voor het centrum van de beweging Dynamische cues gebaseerd op de neiging van mannen om een
relatief grotere zwaaibeweging met het bovenlichaam dan met de heupen uit te voeren
5.2 Bewegingsdetectie
Hersengebieden MT/MST (= midden temporale gebied) zijn betrokken bij de detectie van niet-biologische beweging
- Schade aan deze gebieden kan “bewegingsblindheid” veroorzaken, terwijl het vermogen om biologische beweging te detecteren intact blijft (Valina et al., 2002)
De superieure temporale en premotor frontale gebieden zijn geassocieerd met de waarneming va biologische beweging
- Schade aan deze gebieden beperkt de detectie van biologische beweging, terwijl problemen in het waarnemen van richtingsbeweging nagenoeg afwezig zijn (Saygin, 2007)
Posterieure occipitale en mid-pariëtale gebieden, met laterale pariëtale, sensorisch-motorisch en links temporale gebieden reageren op zowel biologische als niet-biologische beweging (Virji-Babul et al., 2008)
Hersengebieden die beschadigd zijn in patiëntenmet een beperking in de waarneming van biologischebeweging: (a) beschadigd gebied in de temporo-pariëtale cortex; (b) beschadigd gebied in de frontale cortex
53
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
5.3 Imitatie en spiegelneuronen
Apenonderzoek- Spiegelneuronensysteem (= actie + observeren)
Gevormd voor neuronen die geactiveerd worden wanneer apen zelf een actie ondernemen en wanneer ze een ander dier waarnemen dat dezelfde actie uitvoert
Faciliteert imitatie en het begrijpen van de actie van de ander (vb. Umilita et al., 2001)
Gebied F5 en de superieure temporale sulcus in apen (vb. Gallese et al, 1996)
Betrokken bij het aanleren van bewegingen door middel van imitatie
Bestaat een vergelijkbaar systeem bij mensen? (= hoogstwaarschijnlijk)- Dinstein et al. (2007)
Gebieden die op vergelijkbare wijze reageren bij het uitvoeren van een actie als bij het waarnemen van deze actie:
o Ventrale promotor cortexo Anterieure intrapariëtale cortexo Superieure intrapariëtale cortex
Maar, dit zijn complete gebieden, geen neuronen Is dit hetzelde? Men weet dit nog niet 100% zeker (= plausibel) Link tussen observeren van actie en uitvoeren van actie theory of mind, inleven in
gevoelens van anderen,… dit is al een stap te ver = te speculatief het gaat voorlopig puur om beweging
5.4 Het begrijpen van intenties (Iacoboni et al., 2005)
5.5 Bewegingsperceptieonderzoek: De stand van zaken
Belangrijke bevindingen- Biologische beweging bestaan uit een combinatie van:
Bottom-up processen Top-down processen
- Patiëntenstudies geven aan dat biologische beweging los van niet-biologische beweging verwerkt wordt
54
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Beperkingen- Er is relatief weinig bekend over de interactie tussen top-down en bottom-up
processen- De gedeelde en differentiële componenten van biologische en niet-biologische
bewegingsverwerking zijn nog niet geheel duidelijk- Het menselijke spiegelneuronensysteem moet op neuronaal niveau nog
ontdekt worden
6. Change blindness en inattentional blindness Hoe kunnen we informatie missen?
6.1 Inattentional blindness
We zijn niet blind, maar de informatie die niet relevant is wordt gewoon niet verwerkt (vb. gorilla bij basketballmatch)
6.2 Verklaringen voor change blindness
Iets verandert, verdwijnt,… en we merken het niet (vb. vliegtuig motor weg en terug)
Magere representaties- Representaties van een scène zijn mogelijk incompleet vanwege een te
beperkte aandachtsfocus (vb. Rensink et al., 1997; Simons en Levin, 1997)
Alternatieve verklaringen- Gedetailleerde representaties kunnen vervallen of overschreven worden
(Landman et al., 2003)- Visuele representaties van een stimulus voor de verandering zijn mogelijk niet
beschikbaar voor het bewustzijn- Onmogelijkheid om de representatie van voor en na de verandering met
elkaar te vergelijken
6.3 Vergelijkbaarheid
Aandacht richten op bepaalde kleur Onverwacht object in die kleur wordt (meestal)
wel waargenomen de aard van de representatie heeft heel veel invloed
Het percentage van proefpersonen die onverwachte objecten ontdekten, als functie van gelijkheid in luminantie of helderheid ten opzichte van een doelobject
55
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Verandering zo gemanipuleerddat het gebeurde in functievan de oogbeweging
a) Percentage van correcte veranderings-detecties als functie van de aard van deverandering (type vs. teken) en fixatietijd(voor vs. na de verandering), ook als de false alarm rate weergegeven in afwezigheidvan een verandering
b) Gemiddeld percentage correcte veranderings-detecties als functie van het aantal fixaties voorde verandering
6.4 Verklaringen voor change blindness: evaluatie
Diverse relevante factoren:- De aandacht moet al op het object gericht zijn (maar dit is niet afdoende) om
de verandering te detecteren- Detectie van een verandering is veel beter wanneer het type object verandert
dan wanneer het teken van het object verandert- Verandering is meer waarschijnlijk om waargenomen te worden wanneer het
een object betreft dat relevant is voor ons huidig doel Hollingworth en Henderson’s (2002) benadering past beter bij het empirisch bewijs
dan en verklaring in termen van een magere representatie- We maken meestal een vrij gedetailleerde representatie van stimuli- Veel detail uit deze prepresentatie gaat verloren wanneer we hier geen
aandacht aan besteden (= niet-relevante informatie vervalt)
56
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Hoofdstuk 51. Aandacht en taakprestatie1.1 Aandacht
“Everybody knows what attention is. It is taking into possesionof the mind, in clear and vivid form of one out of what seemseveral simultaneously possible objects or trains of thought.Focalisation, concentration of conciousness are of its essence.”- William James, 1890
Gerichte aandacht- Een situatie waarin individuen proberen om aandacht te schenken aan één
informatiebron terwijl ze andere stimuli negeren, ook bekend als selectieve aandacht
Verdeelde aandacht- Een situatie waarin twee taken gelijktijdig uitgevoerd dienen te worden, ook
bekend als multitasking
1.2 We verwerken aanzienlijk minder dan we denken!
Change blindness Inattentional blindness Attentional blink
1.3 De attentional blink
Geeft een limiet aan in de hoeveelheid informatiedie we kunnen verwerken (net als de twee vorige)
Plots een cijfer = geen probleem om te detecteren Een tweede cijfer kort op het eerste = kan men
niet meer detecteren Er is een tijdsvertraging tussen het 1ste en het 2de
cijfer Maar: slechts één letter tussen de tweecijfers = nog te detecteren
Hoe meer letters ertussen, hoe minder goed detecteren dit is moeilijk te verklaren Mogelijke verklaringen:
- Zien het niet meer als eenheid moeilijk naar het geheugen- Aandacht input wordt onderdrukt
Het zit echt in de selectie van informatie
57
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
2. Gerichte auditieve aandacht2.1 Cocktail party probleem
Colin Cherry (1953)- Het “cocktail party” probleem
Hoe kunnen we ons op één conversatie tegelijk concentreren?- Deze vaardigheid gebruikt fysieke verschillen (tussen stimuli) om de aandacht
op de gekozen auditieve bron te richten- Dichotische luistertaak
Moray (1959)- Niet geattendeerde auditieve informatie wordt niet of nauwelijks verwerkt- Maar, 1/3 van alle proefpersonen rapporteerde wel dat ze hun eigen naam
hoorden in het niet geattendeerde kanaal
2.2 Selectieve aandachtstheorieën
2.2.1 Broadbent’s Theorie (1958)
Parallelle invoer naar een sensorisch register Invoer wordt dan gefilterd op basis van de fysieke eigenschappen
- Filteren voorkomt het overladen van het beperkte capaciteitsmechanisme- Invoer na filtering nog beschikbaar wordt (semantisch) verwerkt
Kan de basisbevindingen van Cherry verklaren- Niet geattendeerde stimuli worden minimaal bewerkt voor filtering
Verklaart de bevindingen van de dichotische luistertaken- De filter selecteert de invoer op basis van de meest prominente
eigenschappen (vb. het oor)
58
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
2.2.2 Beperkingen van Broadbent’s Model
Het relatief inflexibele model van Broadbent kan niet verklaren:- Dat je het niet geattendeerde kanaal kan verwerken wanneer dit sterk afwijkt
van het geattendeerde kanaal Allport, Antonis en Reynolds (1972)
- Dat je impliciet kunt leren van de niet geattendeerde informatiestroom, ondanks het feit dat je expliciet niet bewust bent van deze informatie
Von Wright, Anderson en Stenman (1975)- Waarom sommige personen hun eigen naam in het niet geattendeerde kanaal
kunnen detecteren Moray (1959) Deze personen hebben vaak een lage werkgeheugenspanne en zijn
minder goed in staat om hun aandacht te richten o Conway, Cowan en Bunting (2001)
2.2.3 Treisman’s Lekkende Filter (1960)
Niet geattendeerde informatie wordt afgezwakt na het sensorische register- Analyse van stimuli gebeurt door middel van een hiërarchische reeks van
fysische aanwijzigen over de structuur en betekenis Wanneer de capaciteitslimiet bereikt is worden tests aan de top van de
hiërarchie niet meer uitgevoerd Daarom is de exacte locatie van het bottleneck (flessenhals) meer
flexibel dan oorspronkelijk door Broadbent voorgesteld De drempelwaarde van alle voor de context relevante stimuli wordt verlaagd
- Gedeeltelijk verwerkte stimuli doorbreken soms de drempelwaarde voor het bewustzijn
2.2.4 Deutsch en Deutsch (1967)
Alle stimuli worden volledig verwerkt- De bottleneck is laat, vlak voor de respons
De meest relevante stimulus bepaalt wat de respons moet worden Neurofysiologisch bewijs trekt Deutsch en Deutsch’s theorie in twijfel
Plaatst de bottleneck veel eerder Resultaten eerder in overeenstemming met Treisman’s
attenuatietheorie
2.2.5 Broadbent keert terug!
Broadbent:- Semantische verwerking van “niet” geattendeerde stimuli zou onmogelijk
moeten zijn- Aandacht verplaatst zich langzaam (ongeveer 500 ms)
59
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Onderzoek in de volgende decennia:- Verplaatsen van aandacht kan veel sneller ( ongeveer 50 ms)
Het is mogelijk om snel tussen informatiestromen te wisselen Doorsijpelen kan verklaren waarom niet geattendeerde stimuli toch
incidenteel semantisch verwerkt worden Broadbent’s model kan dus toch data verklaren die in eerste instantie
niet met het model verenigbaar waren
3. Gerichte visuele aandacht3.1 Locatie gebaseerde aandacht
Eriksen en St. James (1986)- Zoomlens model
De omgeving kan desgewenst uitgebreid worden Metafoor: zoeklicht scène waar je geen aandacht aan geeft is donker scène
waar je wel aandacht aan geeft staat in de spotlight, maar: deze is niet breed genoeg dus: nieuwe metafoor = zoomlens = kan in- en uitzoomen
3.1.1 Bewijs voor het zoomlens model
LaBerge (1983)- Gemiddelde reactietijd op een probestimulus als functie
van de probe positie - De probe werd gepresenteerd op het moment dat een
letterreeks zou zijn gepresenteerd Muller et al. (2003)
- Traget stimuli worden sneller gedetecteerd wanneer het geattendeerde gebied klein is
- BOLD activatie van een groter deel van de visuele cortex wanneer aandacht op een groot gebied is gericht
Kunnen we onze aandacht slechts op één gebied richten?
3.1.2 Experimenten die een gespleten aandachtsbundel demonstreren (= “meerdere spotlights”)
Awh en Pashler (2000)a) Blauwgrijze gebieden geven de gecuede locaties weer,
de nabije en verafgelegen locaties zijn niet gecuedb) Waarschijnlijkheid van het detecteren van een target stimulus
op valide (links of rechts) of invalide (nabij of veraf) locaties
Links of rechts gaat goed Accuratesse op invalide is veel lager dit kunnen we niet verklaren
als we veronderstellen dat we handelen volgend het zoomlens model
60
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
3.2 Wat selecteren we?
Wat selecteren we?- Een gebied of regio in de ruimte?- Een object of een groep objecten?- Een gebied in de ruimte of een gegeven object?
Het is moeilijk om onderscheid te maken tussen:- Aandacht voor een locatie- Aandacht voor een object op die locatie
Locatie- O’Craven, Downing en Kanwisher’s fMRI studie (2000)
Het gezicht activeert heel specifiek een gebied in de hersenen(= FFA, fusiforme face area) en het huis activeert heel specifiekeen ander gebied (= PHPA, parahypocambel place area
Dit suggereert dat we selecteren op basis van locatie
3.3 Ander bewijs voor object-gebaseerde aandacht
Neisser en Becklen (1975)- Proefpersonen kunnen gemakkelijk hun aandacht richten op één scene en
een fysiek overlappende scene negeren Marshall en Halligan (1994)
- Bestudeerden neglectpatiënten (= probleem in selectieve visuele aandacht)- Vroegen proefpersonen om een ambigue vorm die opgesplitst was door
middel van een gekartelde rand te kopiëren- Problemen waren object-gebaseerd
3.4 Locatie-object-gebaseerde aandacht
Voorbeelden van displays zoals gebruikt door Egly et al. (1994). Deze zware zwarte lijnen in de panelen van de tweede kolom representeren de cue. De gevulde vierkanten in de panels in de vierde en vijfde kolom representeren de target stimulus. De vijfde kolom, bovenste rij, toont een binnen-object invalide trial, terwijl de onderste rij een tussen object invalide trial toont.
Proefpersonen zijn veel sneller in detecteren wanneer verschijnt op gecuede locatie Het rechtse object heel veel invloed wanneer de stimuli op andere plaats binnen
dat object verschijnt, kan men het nog steeds sneller detecteren dan wanneer het in een ander object verschijnt
61
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
3.5 Wat gebeurt er met niet geattendeerde stimuli?
McGlinchey-Berroth et al. (1993) toonden aan dat niet geattendeerde stimuli nog steeds in redelijke mate verwerkt kunnen worden
Effecten van een eerdere presentatie van een tekening in het linker en rechter visuele veld op een matchingtaak en lexicale beslissing in neglect patiënten
Ze zijn niet in staat bewust te rapporteren, toch is er invloed van informatie
3.6 Lavie’s perceptuele belastingstheorie
Iedereen heeft een gelimiteerde aandachtscapaciteit Vatbaarheid voor afleiding is het grootst indien:
- De taak perceptueel laagbetastend is omdat er dan aandachtshulpbronnen over zijn
Aantal taakgerelateerde waar te nemen stimuli Verwerkingseisen die iedere stimulus stelt
- Er een hoge belasting op executieve cognitieve controle functies is (vb. werkgeheugen)
Vooral wanneer target-distractor discriminatie moeilijk iso Cognitieve controle helpt om het onderscheid tussen targets en
distractors te maken
3.6.1 Perceptuele belastingstheorie: bewijs
Gemiddelde identificatietijd als functie van het distractor type (neutraal vs. incompatibel) en perceptuele belasting (laag vs. hoog)
Het effect van de afleider werd enkel waargenomen wanneer de perceptuele belasting laag was
62
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
3.7 Evaluatie
Visuele aandacht kan gericht worden op een gegeven ruimtelijke regio De grootte van het geattendeerde visuele veld kan enorm variëren Aandacht kan gesplitst worden over twee niet naastliggende ruimtelijke regionen Er is bewijs dat visuele aandacht gericht kan worden op objecten in plaats van
locaties in de ruimte Niet geattendeerde visuele stimuli kunnen nog tot op een behoorlijk gedetailleerd
niveau verwerkt worden Rondom de spotlight is een gebied waar de verwerking geïnhibeerd wordt
4. Stoornissen in de visuele aandacht4.1 Visuele aandachtsstoornissen: neglect
Neglect- Een gebrek aan bewustzijn voor stimuli gepresenteerd op een locatie
contralateraal aan de zijde van de hersenbeschadiging Schade meestal in de rechter hemisfeer’s inferiore pariëtale lobe
o Temporo-pariëtale junctieo Angular gyrus
Beperking typisch in het contralesionale linker visuele veld- Twaalf verschillende patronen van beperkingen
Neurale basis van neglect - Fierro et al. (2000)
TMS aan de angular gyrus Verstoort een lijn bisectietaak
- Bartolomeo et al. (2007) Review Neglect vanwege een disconnectie van een groot scala aan
hersennetwerken in de pariëtale en frontale gebieden
4.1.1 Neglect
63
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
4.2 Symptomen van neglect: extinctie
= iets minder zware vorm van neglect
Extinctie- Een fenomeen waarbij iemand een enkelvoudige stimulus in één visueel veld
(meestal links) kan detecteren, maar hier niet meer toe in staat is wanneer een tweede stimulus gelijktijdig in het andere visuele veld wordt gepresenteerd
Suggereert het bestaan van een competitief mechanisme- Vaak gevonden in neglectpatiënten
Neglect heeft primair een effect op bottom-up processen- Corbetta en Shulman (2002)
Beargumenteerden dat neglect vooral wordt veroorzaakt door verstoringen in het stimulus gedreven systeem
- Bartolomeo en Cockron (2002) Het doelgerichte systeem is waarschijnlijk relatief intact
4.3 Visuele aandachtsstoornissen
Genegeerde informatie ondergaat pre-attentieve verwerking:- Priming / preferentie effecten- Enige activatie in V1 (Reese et al., 2000)
Neglect / extinctie patiënten hebben ook milde top-down selectieproblemen in de ipsilaterale hemisfeer
- Ze kunnen irrelevante stimuli in dat veld niet negeren (Snow and Mattingley, 2006)
Marzi et al. (1997)- Extinctie treedt deels op omdat contralesionale stimuli niet voor aandacht
kunnen wedijveren- Contralesionale stimuli worden trager verwerkt
Neglect symptomen kunnen verminderd worden door:- Stimuli te laten integreren in plaats van wedijveren- Prisma adaptatie (Chokron et al., 2007)
64
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
4. Bis: Aandachtsnetwerken Heel veel verschillende verklaringen om aandacht te verklaren
4.1 Coverte aandacht
Het verplaatsen van de aandacht naar een specifieke locatie, zonder dat er sprake is van oogbewegingen (Posner, 1980)
Oriënteren – aandacht losmaken – aandacht vastzetten op nieuwe locatie
4.2 Posner’s aandachtssystemen
Anterieur aandachtssyteem Posterieur aandachtssysteem
Endogene systemen- Gecontroleerd door de intenties en verwachtingen van het individu- Betrokken bij de verwerking van centrale cues
Exogene systemen- Automatische verplaatsing van de aandacht - Betrokken bij de verwerking van niet-informatieve perifere aanwijzingen- Saillante stimuli of stimuli die sterk van andere afwijken hebben een hogere
kans om geattendeerd te worden
4.3 Drie aandachtsvaardigheden
Posner en Petersen (1990) identificeerden:- Het posterieure (stimulusgedreven) aandachtssysteem:
Loslaten van aandachto Posterieur pariëtaal
Verplaatsen van aandachto Superior colliculus
Vastkoppelen aan een nieuwe visuele stimuluso Pulvinar (thalamus)
65
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
- Het anterieure aandachtssysteem Doelgericht Vergelijkbaar met de centrale uitvoerder (= central executive) in het
werkgeheugen
4.3.1 Loslaten van aandacht
Losier en Klein (2001)- Neglectpatiënten zijn het meest beperkt wanneer
proberen objecten aan de intacte zijde los te laten- Geattendeerde objecten oefenen een houvast uit
“Plakkerige” fixaties ook gevonden in simultanagnosia - Slechts één object kan tegelijkertijd gezien
worden wanneer objecten geclusterd zijn
Wanneer aandacht eenmaal vastgekoppeld is aan het object, is het ook makkelijk terug los te laten
Dit is niet het geval bij neglectpatiënten = storing in het terug kunnen loslaten
4.4 Inhibition of return (IOR)
Inhibition of return:- Een voorkeur voor nieuwe locaties en objecten
voorkomen dat onze aandacht steeds opnieuw getrokken wordt naar dezelfde opvallende gebeurtenis
Posner en Cohen (1984)- Met korte cue-target intervallen (minder dan 300 ms)
Responses op de gecuede targets waren sneller dan die op niet gecuede targets
- Met langere intervallen Responses op de gecuede targets langzamer dan die op niet gecuede
locaties
4.5 Een top-down aandachtssysteem: een endogeen, dorsaal systeem
Iets beter gekoppeld aan de biologie
Een netwerk van hersengebieden betrokken bij het doelgerichte aandachtssysteem
Bestaande uit een dorsaal fronto-pariëtaal netwerk Betrokken bij het richten van onze aandacht op
symbolische informatie
66
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
4.6 Een bottom-up aandachtssysteem: een exogeen, ventraal systeem
Een stimulusgedreven aandachtssyteem- Aandacht zal waarschijnlijk getrokken worden door
distractoren die sterk op taakrelevante stimuli lijken Werkt als een “circuitbreker”
- Voor plotselinge veranderingen in de omgeving Bestaat uit een netwerk van rechtshemisferische
fronto-pariëtale hersengebieden
Onze aandachtsregulatie wordt door top-down systeem geregeld, MAAR bottom-up zorgt voor een onderbreking = plotselinge veranderingen
Onderbreking relevant? top-down neemt het over Niet relevant? top-down gaat verder met waar het mee bezig was
4.7 Twee interacterende systemen
De twee aandachtssystemen functioneren gezamenlijk en interacteren met elkaar Verbindingen tussen de temporo-pariëtale junctie en de intrapariëtale sulcus
interrumperen doelgerichte aandacht in geval van onverwachte stimuli Informatie over het belang van de onverwachte stimuli bereikt via de intrapariëtale
junctie de temporo-pariëtale junctie
4.8 Een neurobiologisch model voor aandacht
Perceptuele verwerking selectiefversterkt / afgezwakt met regulatie signalen
4.9 Corbetta en Shulman (2002); Corbetta (2008): Evaluatie
Sterktes- Bewijs voor onafhankelijke systemen
Corbetta en Shulman’s meta analyse
67
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Neglectpatiënten (= enkel schade in ventrale gebied) Beperkingen
- Aard van de interactie- De rol van aandacht in een diversiteit aan taken- De rol van neurotransmitterstoffen
Aantal aspecten van aandacht zijn nog steeds open
5. Visueel zoeken Als je op zoek bent naar iets, weet je op voorhand niet waar je moet zijn Hoe slagen we hierin? hangt ervan af waar we naar op zoek zijn
5.1 Visuele zoektaken
Snel detecteren van een target in een visueel display- Varieer de set- of de displaygrootte- Varieer de eigenschappen van de target stimulus
(vb. Rode G) en waarschijnlijkheid (vb. de helft van alle trials)
Één afwijkende eigenschap is al voldoende om het objectte vinden
5.2 Feature integratie theorie
Treisman (vb. 1988, 1992)- Eigenschappen van objecten
(vb. kleur, grootte, of oriëntatie) zijn separeerbaar van het object zelf
- Snel initieel parallel proces identificeert de eigenschappen
Onafhankelijk van aandacht- Dan volgt een langzaam serieel proces wat
objecten vormt door de eigenschappen te combineren De eigenschappen kunnen gecombineerd
worden door aandacht te richten op de locatie van het object
Het combineren van de eigenschappen kan beïnvloed worden door opgeslagen kennis
- “lllusoire conjuncties” (van eigenschappen) kunnen voorkomen
Wanneer aandacht afwezig is Wanneer relevante opgeslagen kennis afwezig is
68
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Prestatiesnelheid op een detectietaak als functie van de definitie van de target (conjunctief vs. enkelvoudige eigenschap) en displaygrootte (Treisman en Gelade)
Positieve trials = constant = parallel zoeken, in één oogopslag Positive trials (conjunctive target) = serieel zoeken
5.2.1 Treisman’s feature integratie theorie (1993): verfijnd
Selectie op basis van locatie- Gebaseerd op een smal of breed aandachtsvenster
Selectie op basis van eigenschappen- Oppervlakte definiërende eigenschappen
Kleur Helderheid Relatieve beweging
- Vorm definiërende eigenschappen Oriëntatie Grootte
Selectie op basis van objectgedefinieerde locaties Late selectie welke een objectbestand definieert
- Dit controleert de respons van een individu
5.3 Geleid zoeken
Het onderscheid tussen parallel en serieel zoeken is nogal kunstmatig Er is sprake van een continue combinatie
Wolfe (1998)- In plaats van te veronderstellen dat het initiële eigenschapverwerkingsproces
parallel is en de daaropvolgende processen serieel, veronderstelt geleid zoeken dat de processen variëren qua efficiëntie
69
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
- De initiële verwerking van de basale eigenschappen resulteert in een activatiekaart
Ieder item in het visuele display heeft zijn eigen activatieniveau Targeteigenschappen worden sterker geactiveerd
o Efficiënter dan de feature integratie theorie omdat stimuli die geen targeteigenschappen bevatten genegeerd worden
Objecten met de hoogste activatie ontvangen aandacht
5.4 Feature integratie theorie: evaluatie
Sterktes- Historische relevantie- Benadrukken van de relatie tussen perceptie en aandacht
Beperkingen- Minder duidelijk onderscheid tussen serieel en parallel- Zoeksnelheid - De invloed van gelijkaardige distractoren ( zoeken gaat sneller wanneer de
distractoren erg op elkaar lijken, omdat ze dan makkelijker te identificeren zijn als distractoren)
- Neglect / extinctie patiënten
5.5 Visueel zoeken
Texture tiling model:- Informatie in de periferie is veel belangrijker dan voorheen gedacht- Rol van top-down verwerking om een duidelijk beeld te creëren
Visuele zoekprestaties vooral bepaald door de informatie in de representatie in het visuele veld
Zoeksnelheid werd bijna volledig verklaard door de informatie
Dual path model:- Benadrukt het belang van eerdere ervaring en top-down verwerking
Vb. kennis over waar je objecten wel of niet kan vinden- Selectief pad: beperkte capaciteit individuele selectie- Niet-selectief pad: verwerkt de essentie van een scène (= gissen)
Helpt om de verwerking in het selectieve pad bij te sturen Meer van belang in het dagelijks leven dan in het lab
Blauw: fixaties op vroege trials Rood: fixaties op latere trials
70
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Het dual pathway model voor visueel zoeken:- Selectief pad:
Beperkt In staat om stimulus eigenschappen te binden Objecten herkennen
- Niet-selectief pad: Reguleert het selectieve pad
5.6 Thornton en Gilden (2007): visueel zoeken naar meervoudige targets
Wanneer targets en distractoren verschillen op een enkelvoudige dimensie:- Detectietijden voor targets namen slechts matig toe met het toenemen van de
setgrootte bij enkelvoudige target trials- Detectietijden namen af met toenemende setgrootte wanneer alle items
targets waren Suggereert parallelle verwerking
Bij complexe visuele taken:- Detectietijden voor targets namen drastisch toe met toenemende
displaygrootte in enkelvoudige target trials- Detectietijden voor targets namen ook toe met de set grootte wanneer alle
items targets waren Suggereert seriële verwerking
Kortom, sommige taken vragen om seriële verwerking, terwijl andere taken om parallelle verwerking vragen
5.7 Wanneer targets zeldzaam zijn
Wolf et al.’s Luchthaven screening experiment (2007)- Wanneer targets (= wapens) in 50% van alle trials voorkomen
80% gedetecteerd- Wanneer targets op 2% van alle trials voorkomen
54% gedetecteerd- Proefpersonen ontwikkelden een criterium wat veel conservatiever was bij
lage target ratio’s
Zeldzaam = komt bijna nooit voor, en als het voorkomt rapporteren ze het niet
71
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
6. Cross-modale aandacht6.1 Twee types spatiële aandacht
Endogene spatiële aandacht- Vrijwillig richten van de aandacht op een bepaalde locatie / object
In afwachting van een targetstimulus die daar gepresenteerd gaat worden
Exogene spatiële aandacht- Het niet vrijwillig richten van de aandacht op een bepaalde locatie
Gedreven door eigenschappen van de stimulus, zoals intensiteit en dreigingniveau
De aandacht wordt getrokken door een bepaalde stimulus
Cross-modale aandacht- Gelijktijdige coördinatie van informatie van twee verschillende sensorische
modaliteiten- Stimulatie van één modaliteit op een bepaalde locatie zorgt er voor dat
aandacht in een andere modaliteit ook op die locatie gericht zal worden wisselwerking
de rol van de auditieve cortex erbij betrekken wisselwerking
6.1.1 Endogene spatiële aandacht
Eimer en Schröger (1998)- Methode:
Twee stromen licht en twee stromen geluideno Voor iedere modaliteit één stroom links gepresenteerd en één
stroom rechts ERP activatie op niet-afwijkende stimuli (= event related potential)
72
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
- Taak: Detecteren van devianten in één modaliteit (vb. afwijkend toontje links
gepresenteerd- Conclusie:
De allocatie van aandacht aan het linker / rechter kanaal in één modaliteit beïnvloed tot op zekere hoogte ook de allocatie van aandacht op stimuli links / rechts in de andere modaliteit
Aandacht kan over sensorische modaliteiten worden gestuurd
6.1.2 Exogene spatiële aandacht
Spence en Driver (1996)- Visuele beoordelingen waren nauwkeuriger wanneer een niet-voorspellende
auditieve cue aan dezelfde zijde van het display werd gepresenteerd als waar later een visuele target werd gepresenteerd
- Idem wanneer de visuele en auditieve stimuli werden omgewisseld Driver en Spence (1998)
- Visuele aandacht op een bepaalde locatie kan aandacht voor tactiele stimuli beïnvloedden en omgekeerd
6.1.3 De buiksprekerillusie
Geluiden worden ten onrechte waargenomen als zijnde afkomstig van een visuele bron
- We maken meer gebruik van visie voor het lokaliseren van gebeurtenissen omdat de visuele locatie-informatie meestal betrouwbaarder is (= we herlokaliseren de bron van het geluid op basis van wat we zien)
Bonath et al. (2007)- Gebruikten fMRI en ERP’s om aan te tonen dat de buiksprekerillusie activatie
in de auditieve cortex oproept voor het matchen van de geluidsbron met de visuele locatie
Het ERP is symmetrisch verdeeld over de hersenen bij het niet-waarnemen van de illusie
Bij het wel-waarnemen: links waarnemen = ERP verschuift naar rechts in de hersenen, rechts waarnemen = ERP verschuift naar links in de hersenen
73
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Suggereert dat de visuele informatie auditieve informatie domineert- Het is echter een voorbeeld van de “Modality appropriateness” hypothese- De sensorische modaliteit met de hoogste resolutie corrigeert de andere
modaliteit Kan de auditieve modaliteit de visuele domineren?
- Temporal ventriloquism !
6.1.4 De temporele buiksprekerillusie
= minder spectaculair
Eerst de visuele stimulus, iets later de auditieve stimulus Tijd aangeven rapporteren altijd de visuele stimulus later te hebben gezien dan
werkelijk was
6.2 Cognitieve neurowetenschap van multi-modale aandacht
Multi-modale neuronen- Reageren op stimuli in diverse modaliteiten- Gevoelig voor de locatie van de stimuli
Molholm et al. (2007)- ERP bewijsvoor de verwerking van geassocieerde stimuluseigenschappen in
de taakirrelevante modaliteit Driver en Noesselt (2008)
- “Multisensorische interacties” rond de: Midbrain Cerebrale cortex Auditieve cortex
Interactie tussen visueel en auditief vindt heel vroeg in de verwerking plaats
6.3 Multi-modaal aandachtsonderzoek: evaluatie
Sterktes- Divers bewijs is beschikbaar om de assumptie dat aandacht
modaliteitonafhankelijk is onderuit te halen
74
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Beperkingen- Theorieën zijn nog te ontluikend om de sterkte van veel effecten te verklaren- Vaak gebruik gemaakt van complexe en gekunstelde taken- Te weinig nadruk op individuele verschillen
7. Verdeelde aandacht7.1 Verdelen en autorijden
Autorijden tijdens mobiel telefoneren (ook “handsfree”) veroorzaakt:- Dat bestuurders vaker een rood licht missen- Een toename in reactietijd
Deze tekortkomingen kunnen veroorzaakt worden door:- Een bottleneck in de centrale verwerking, waardoor taken serieel uitgevoerd
moeten worden Levi et al. (2006)
- Een vorm van inattentional blindness Strayer en Drews (2007)
Samen in een auto = beide op de hoogte van de situatie Bij bellen is dit niet het geval = cruciale informatie missen
7.2 Factoren die dubbeltaak prestaties beïnvloeden
Taakgelijkenis- Treisman en Davies (1973): De sensorische modaliteit - McLeod (1977): Responsmodaliteit
Vb. twee visuele taken combineren is moeilijker dan een visuele en een auditieve taak combineren
Oefening- Spelke, Hirst en Neisser (1976)
Twee studenten trainden gedurende vijf uur per week, vier maanden lang verbetering in accuratesse
Verbeteringen mogelijk het gevolg van een leniger wisselen tussen taken
Taakmoeilijkheid- Sullivan (1976)
Het schaduwen van redunante boodschappen leidde tot een verhoging van meer niet geschaduwde boodschappen
Een moeilijke taak is minder makkelijk te combineren met een tweede taak
75
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Sensitiviteit (d’) voor auditieve en visuele signalen als functie van desimultane inbeeldingsmodaliteit(auditief vs. visueel) Uit Segal en Fusella (1970)
7.3 Centrale capaciteitstheorie
Kahneman’s Centrale capaciteitstheorie (1973)- Één centraal aandachtssysteem wat flexibel ingezet kan worden- Strikte beperking in hulpbronnen (resources)
Bourke et ak. (1996) testten deze theorie- Proefpersonen kregen twee van de vier taken, één benadrukt als belangrijk
1) Random generatie2) Prototype leren3) Handmatige taak4) Toontaak
- De meest belastende taak interfereerde het meeste- Deze resultaten verklaren nog niet de aard van de centrale capaciteitslimiet
7.3.1 Centrale capaciteitstheorie: evaluatie
Sterktes- De notie van een centrale capaciteit is consistent met veel empirische
bevindingen Bourke et al. (1996) Neuroimaging studies
Beperkingen- Gevaar van een cirkelredenering (= verklaring voor de hulpbron is vervat in de
empirische informatie zelf)- De aard van de centrale capaciteit is niet duidelijk genoeg- Interferentie kan ook worden veroorzaakt door:
Response selectie Taakgelijkenis
76
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
7.4 Verdeelde aandacht: dubbeltaken
Wickens Multiple-resource theorie (1984) (= extensie van de centrale capaciteitstheorie):
- Verwerking gebeurt door middel van verschillende onafhankelijke mechanismen of hulpbronnen
- Vier belangrijke dimensies:1) Verwerkingsstadia 2) Verwerkingscodes3) Modaliteiten4) Responsetypes
Een hypothetisch drie-dimensionelestructuur van de menselijke verwerkings-hulpbronnen
Taken die gebruik maken van dezelfdemodaliteit = interferentie
Taken die verschillende hulpbronnen vereisen kunnen beter samen gaan dan taken die een beroep doen op dezelfde taken
Wickens model vertoont overeenkomsten met het werkgeheugen model van Baddeley (zie hoofdstuk 6)
Hoe minder hulpbronnen gedeeld, hoe beter twee taken tegelijk uitgevoerd kunnen worden
Dit concept is het onderliggende ideevan de threaded cognition
7.4.1 Threaded cognition
Gedachtenstromen kunnen gepresenteerd worden als onafhankelijke “verwerkingsdraden”
- Te vergelijken met “multithreading” in een computersysteem Theoretische assumpties
- Verschillende draden of doelen kunnen tegelijkertijd actief zijn Zolang er geen overlap is tussen de benodigde hulpbronnen is er geen
interferentie- Wanneer twee of meer draden dezelfde hulpbronnen nodig hebben, moeten
de concurrerende draden wachten
77
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Gedrag, cognitie, brein Hier en daar zal op een gegeven moment
interferentie optreden
Geen centrale uitvoerder (zie werkgeheugen) voor de allocatie van hulpbronnen Taken controleren de allocatie van hulpbronnen zelf (gierig, maar beschaafd)
- Gierig claimen indien nodig- Beschaafde teruggave indien niet meer nodig
Hulpbron wordt niet langer vastgehouden dan nodig is
Overeenkomst met multi-resource model Theorie uitgewerkt tot een computationeel model
Mindere performantie vanwege competitie voor hulpbronnen (Nijboer et al., 2013)- Complexe rekentaken (aftrekken met overdracht) verslechteren meer dan
simpele rekentaken ten gevolge van een tweede, geheugenbelastende taak (Borst et al., 2013)
- Performantie van de proefpersoon wordt beter dan wanneer het opgelegd wordt
Verschillende successen:- Identificatie van de belangrijke cognitieve hulpbronnen- Succesvolle test van de theorie door middel van computationeel modelleren- Vermijding van de aanname van een centrale uitvoerder of andere vage
constructen- Kan de flexibiliteit van proefpersonen goed verklaren- Kan verklaren waarom mensen vaak minder moeite met dubbeltaken hebben
dan andere theorieën voorspellen
7.4.2 De cognitieve neurowetenschappelijke benadering van dubbeltaken: evaluatie
Sterktes- Verklaard waarom het verdelen van aandacht tot interferentie-effecten kan
leiden: Er is een maximum qua hulpbronnen die tegelijkertijd op twee taken
ingezet kunnen wordeno Onderadditiviteit
78
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Dubbeltaakuitvoering vereist de coördinatie die in een simpele taak niet nodig is
Beperkingen- Niet duidelijk waarom de prefrontale gebieden al dan niet belangrijk zijn in
dubbeltaak situaties- Nog steeds niet duidelijk welke processen precies door de prefrontale cortex
uitgevoerd worden
8. Automatische processen8.1 Shiffrin en Schneider (1977)
Gecontroleerde processen:- Beperkte capaciteit- Vereisen aandacht- Kunnen flexibel gebruikt worden in veranderende omstandigheden
Automatische processen:- Geen capaciteitsbeperkingen- Vereisen geen aandacht en kunnen moeilijke aangepast worden wanneer ze
eenmaal aangeleerd zijn
Reactietijden op een beslissingstaak alsfunctie van de grootte van de geheugenset,en consistente vs. gevarieerde mapping
Manipulatie:- 1ste conditie = uit dezelfde set
(vb. vier letters vergelijken met vier letters) hoe meer letters, hoe moeilijker
- 2de conditie = uit twee verschillende sets(vb. vier letters vergelijken met vier cijfers) dit ging veel makkelijker ongeacht de hoeveelheid
8.2 Problemen met de traditionele benadering
Assumpties- Processen zijn ofwel volledig gecontroleerd ofwel volledig automatisch- Automatische processen:
Parallelle uitvoeringo Beslissingsnelheid en aantal geheugenitems zouden
ongerelateerd zijn (= geen slope) Vereisen geen aandacht
79
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
o Vb. verwerking van kleurwoorden Snel Niet beschikbaar voor bewustzijn
Problemen- Beslissingsnelheid is trager wanneer de geheugenset en het display meerdere
items bevatten- Het Stroopeffect kan door gecontroleerde aandacht beïnvloed worden
(Kahneman en Chajczyk, 1983)- De traditionele benadering is eerder beschrijvend dan verklarend
8.3 Moors en de Houwer (2006)
Onderscheid te artificieel
Automaticiteit zou gedefinieerd dienen te worden in termen van potentiële onafhankelijke eigenschappen die het van niet-automaticiteit onderscheidt:
- Doel-ongerelateerdheid- Onbewust- Efficiëntie- Snelheid
Deze eigenschappen vormen eerder een continuüm De meeste processen bestaan eerder uit een mix van automatisme en non-
automatisme- We zijn beperkt tot het gebruik van relatieve uitspraken over automatisme
Wanneer automaticiteit toeneemt neemt de prefrontale activatie af - Saling en Phillips (2007)
8.4 Instantie-theorie
Logan (1988): Logan, Taylor en Etherton (1999)- Poogt te verklaren hoe automaticiteit zich ontwikkelt, gebaseerd op de
volgende aannames: Verplichte encodering:
o Alles wat geattendeerd is wordt geëncodeerd Verplichte ophaling:
o Geattendeerde items fungeren als ophalingscues Instantie representatie:
o “Iedere ontmoeting met een stimulus wordt afzonderlijk geëncodeerd, opgeslagen en opgehaald, zelfs wanneer we deze stimulus eerder zijn tegengekomen” (Logan et al., 1999)
- Automatische processen zijn snel omdat ze slechts het ophalen van “eerdere oplossingen” uit het lange-termijn geheugen hoeven te halen, zonder dat andere processen hiermee hoeven te interfereren
80
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Hoe meer we een taak moeten uitvoeren, hoe efficiënter het wordt om de informatie uit ons geheugen op te halen
8.5 Cognitieve bottlenecktheorie
Psychologische refractoire periode (= PRP) eerst: bezig met één taak, tegelijk een tweede taak geven, uitvoering gaat trager nu vervangen door:
- Een taak die gevoelig is voor dubbeltaak interferentie, bestaande uit: Twee stimuli
o De tweede stimulus kort na de eerste gepresenteerd Twee responsen
o Reageer zo snel mogelijk op iedere stimulus- Meestal resulteert dit in een duidelijke vertraging op de tweede stimulus
Pashler et al. (2001)- Komt voort uit het uitstel van een centrale verwerker binnen een
verwerkingsbottleneck- Maakt het onmogelijk om gelijkertijd twee correcte responsen te geven op
stimuli
Greenwald (2004)- Directe stimulus response koppelingen reduceren interferentie-effecten
Relevantie voor de echte wereld Studie van Hibbert et al. (2013)
- Taakuitvoering tijdens autorijden beïnvloedde remgedrag
8.6 Automatische verwerking
Reactietijden bij acht verschillende sessiesop correcte trials tijdens:
- Dubbeltaak (auditief en visueel)- Enkeltaak (auditief of visueel)
81
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
HOOFDSTUK 61. Leren, geheugen en vergeten
H.M. men verwijderde zijn hypocampus Deze case heeft heel wat duidelijk gemaakt over de werking van het brein
2. De architectuur van het geheugen2.1 Geheugen: Architectuur en processen
Architectuur- Hoe is het geheugen systeem georganiseerd? (vb. kore- en lange-termijn
opslagplaats) Processen
- Welke activiteiten komen voor binnen het geheugen systeem? (vb. encodering, ophaling)
2.2 Het multi-store geheugenmodel
2.3 Types geheugenopslag
Sensorisch geheugen- Iconische opslag (e.g., Sperling, 1960)- Echoïsche opslag (e.g., Treisman, 1964)
Korte-termijn geheugen (KTG) opslag- Beperkte capaciteit
82
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
- Opslag is zeer fragiel
Lange-termijn geheugen (LTG) opslag- Onbeperkt- Houdt informatie voor langere periode vast
2.4 Sensorische opslagplaatsen
Letters gedurende korte tijd = herinneren slechts een aantal, MAARwisten ongeveer wel hoeveel het er geweest waren
Wanneer hij de klemtoon legde op hetbelang van bepaalde letters, konden zeer meer onthouden (diegene die belangrijkwaren)
Visueel sensorisch- Iconische opslag
Sperling (1960)o Vervalt binnen 0,5 sec
Landman et al. (2003)o Duurt ongeveer 1,6 sec met vereenvoudigde taakvereisten
Nut:o Mechanismen voor visuele perceptie opereren op icoon eerder
dan op de visuele omgevingo Aandacht wisselen binnen iconisch geheugen in ongv. 55 ms
Auditief sensorisch- Echoïsche opslag
“Playback” faciliteit (= vb. wanneer we ons afvragen wat iemand net zei, en het dan plots wel verstaan)
Treisman (1964)o Duurt ongeveer 2 tot 4 sec
2.5 Korte-termijn geheugen
Korte-termijn geheugen (KTG):- Interne representatie van actieve informatie- Actieve informatie is onmiddellijk en moeiteloos toegankelijk- Informatie verlaat de korte-termijn opslagplaats door activatie verval- Verval kan tegengewerkt worden door herhaling
2.5.1 Digit Span
= het aantal cijfers dat je kan onthouden
83
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Test je digit span
Moeilijk om informatie vast te houden
2.5.2 Geheugenspan
Miller (1956)- Het maximum aantal eenheden dat iemand foutloos kan herinneren is zeven
plus of min twee- Geheugenspan niet gelimiteerd door eenheden, maar door chunks
Chuncken = items groeperen in betekenisvolle segmenten (vb. UFOIBMTNT UFO IBM TNT = drie betekenisvolle eenheden)
Cowan (2000)- Wanneer uitgezuiverd voor herhaling en LTG invloeden is de korte-termijn
geheugen capaciteit ongeveer 4 chunks
2.5.3 Seriële positie curve
Primacy effect- Voordeel herinnering eerste items in de lijst- Primacy effect wordt kleiner door opdrijven van het aanbiedingstempo
Recency effect - Voordeel herinnering voor laatste item in de lijst- Recency effect tenietgedaan door korte distractor taak tussen aanbieding en
herinnering
Vrije herinnering in functie van seriëlepositie en duur van tussenliggende taakAangepast van Glanzer en Cunitz (1966)
We kunnen informatie vasthouden,maar heel veel verdwijnt ook weer
2.5.4 Vergeten in KTG
Wat als de capaciteit vol is? op een gegeven moment zullen detwee taken met elkaar interfereren ze claimden dat dit eerder eengevolg was van spoorverval (= niet meer kunnen onthouden)
84
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Spoorverval of interferentie?
2.5.5 Nairne, Whiteman and Kelley (1999)
Snel spoorverval is niet onvermijdelijk!
- Interferentie geminimaliseerd- De volgorde van de items werd bevraagd,
niet de items zelf
Proportie correcte responsen in functie van hetretentie-interval
2.6 Onderscheid KTG en LTG: een dubbele dissociatie
Amnesie patiënten - Schade aan de mediale temporale kwab- Slecht LTG- Normaal KTG- (Vb. in films: The Bourne trilogy, Long Kiss Goodnight, Total Recall)
Patiënt K.F.- Schade aan pariëtale en temporale kwabben- Normaal LTG- Slecht KTG (span 2)- (Vb. in films: Memento, 50 first dates)
85
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
2.7 Multi-opslagplaatsen benadering: evaluatie
Sterktes:- Evidentie dat de opslagplaatsen op meerdere aspecten verschillen:
Duur Capaciteit Vergeten Effecten van hersenschade
Beperkingen- Opslagplaatsen zijn niet unitair- KTG is niet de enige toegang naar LTG
Systemen zijn onderling verbonden (= top-down effecten!) Onbewust leren zonder mediëring KTG
- Teveel nadruk op de structurele aspecten van het geheugen, minder op de processen
2.8 Enkelvoudige opslagplaats modellen
LTG oefent ook een zeer grote invloed uit op het KTG (zie vb. groeperen van letters tot iets betekenisvol dat al in het LTG aanwezig is)
Veronderstellen dat:- KTG bestaat uit tijdelijk geactiveerde LTG representaties
Activatie door aandachtsfocus Sterk onderhevig aan interferentie
- Amnesie: LTG stoornis in het relationeel geheugen (= “binding”) Ondersteund door de hippocampus en de omliggende mediale
temporale kwab Niet meer in staat om nieuwe relaties vast te leggen in het LTG
2.8.1 Evidentie voor enkelvoudige opslagplaats
86
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Bij amnesiepatiënten speelt de amygdala een grote rol in het vastleggen van zulke spatiële relaties
Deelnemers bestuderen scènes- Sommige scènes worden herhaald- In andere scènes wordt het object gewijzigd
Vergeleken met controles:- Herkenning amnesie patiënten verstoord bij Short Lag (KTG)
Door binding problemen- Herkenning op kansniveau bij Long Lag (LTG)
Amnesie patiënten vertonen KTG stoornis voor relationeel geheugen
Shrager et al. (2008): amnesiepatiënten hebben geen problemen met KTG-taken waarbij onthouden kan verstoord worden bij groep controles (gezichts- vs. naamherkenning)
2.8.2 Enkelvoudige opslagplaats benadering: evaluatie
Sterktes- Benadrukt het samenspel tussen KTG en LTG- Evidentie dat KTG op zijn minst gedeeltelijk afhankelijk is van LTG activatie
Beperkingen- KTG is niet louter geactiveerd LTG- Het is mogelijk om informatie alleen in KTG te manipuleren (vb. achterwaartse
cijfer span)- Geen sterke evidentie dat amnesie patiënten ook een stoornis vertonen voor
het relationeel geheugen wanneer de taak hoofdzakelijk een beroep doet op KTG
3. Werkgeheugen3.1 Baddeley en Hitch (1974)
Vervangen het concept “korte-termijn opslagplaats” door “werkgeheugen”: opslag en manipulatie
Onderscheid tussen opslagvan visuele en auditieve info de systemen interfereren niet
87
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
We moeten de info gebruiken omeen bepaald doel te realiseren Hoe? De central executivezorgt ervoor dat we de info diein die buffers zitten kunnengebruiken
Eerst dacht men dat drie systemen genoeg waren (= visuo-spatial sketchpad,phonological loop en central executive) later nog componenten toegevoegd (één daarvan is die episodic buffer)
Het “lijkt op aandacht” = is op dezelfde manier bezig om te selecteren welke bronnen belangrijk zijn
3.2 Systeem met beperkte capaciteit
De componenten hebben een beperkte capaciteit en werken relatief onafhankelijk
- Als twee taken dezelfde component belasten, zal performantie bij gelijktijdige uitvoering dalen (= dubbeltaak methode)
- Als twee taken een beroep doen op verschillende componenten, kunnen ze succesvol gelijktijdig uitgevoerd worden
Twee visuele of twee auditieve taken interfereren vaak, maar een auditieve en een visuele taak combineren gaat wel
Overlap binnen de modaliteit, maar niet tussen de modaliteiten
3.2.1 Onderzoeken met dubbeltaak methode
Taak = het selecteren van schaakzetten- De sterkere spelers doen het beter
dan de zwakkere spelers Ondertussen tweede taak uitvoeren:
- Conditie 1: herhalingstaak (“see-saw”) doel = fonologische lus uitschakelen
- Conditie 2: numeriek patroon uitvoeren doel = belasting op visuele werk-geheugen systeem
- Conditie 3: random getallen genereren (lijkt heel simpel maar is eigenlijk moeilijk) mensen gaan de central executive hier heel hard gebruiken
Resultaten:- Conditie 1 = de performantie op de schaaktaak is nauwelijks gewijzigd- Conditie 2 = zowel bij de sterke als bij de zwakkere spelers gaat de
performantie hier naar beneden (= interferentie)
88
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
- Conditie 3 = ook hier gaat de performantie naar beneden (= interferentie)
Twee van de drie secundaire taken interfereren dus met de schaaktaak = overeenstemming met wat het model van Baddeley zou voorspellen
3.3 Fonologische lus
3.3.1 Fonologisch similariteitseffect
Larsen, Baddeley en Andrade (2000)- Herinnering 25% slechter met fonologisch similaire lijst- Suggereert dat we op spraak gebaseerde herhalings-
processen gebruiken in de fonologische lus
De overeenkomst in klank zorgt voor veel interferentie = minder goed onthouden
3.3.2 Woordlengte effect
Geheugen span is lager voor woorden die een langere uitspraaktijd hebben
Langere woorden = minder onthouden
Suggereert dat de capaciteit van de fonologische lus beperkt is door tijdsduur (2s) (= de tijdsduur die je nodig hebt om te herhalen, dit geldt voor de korte woorden)
3.3.3 Dubbeltaakexperiment
Onderscheid tussen korte en lange woorden
Supressie voor de lange woorden daalt = worden er minder goed in
3.3.4 Fonologische lus naar Baddeley (1990)
89
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Twee subonderdelen: 1) Phonological store = opslagplaatswaar de informatie wordt vastgehouden2) Articulatory control process = de luszorgt ervoor dat de informatie effectiefwordt vastgehouden
Passieve fonologische opslagplaats- Perceptie van spraak- Directe toegang voor auditief aangeboden woorden- Indirecte toegang voor visueel aangeboden woorden- Links inferieure pariëtale cortex
Articulatorisch proces- Productie van spraak- Indirecte toegang tot de opslagplaats- Links inferieure frontale cortex
3.3.5 Evaluatie fonologische lus
Kan effecten van fonologische similariteit en woordlengte-effect verklaren Opdeling in twee componenten ondersteund door neurolinguistisch onderzoek Functie: het leren van nieuwe woorden
- Articulatorische suppressie verstoort het leren van L1-L2 woordparen, maar niet van L1-L1
Papagno, Valentine and Baddeley (1991)
3.4 Visuo-spatiaal schetsblad
Ook hier nog een fijnere ordening
Tijdelijke opslag en manipulatie van visuele en spatiale informatie Logie (1995):
- Visual cache (<”cash”>) Opslag informatie over visuele vorm en kleur
- Inner scribe Verwerking van spatiale informatie en beweging Herhalen van informatie in de visual chache
Vb. bepaalde scène onthouden: - Locatie van de objecten = inner scribe
je loopt alles af met je aandacht en bepaald iedere keer wat het object is
3.4.1 Klauer and Zhao (2004)
90
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Hoofdtaak = spatiale geheugentaak (stippenpatronen) OF niet-spatialegeheugentaak (Chinese karakters)
Tweede taak = ofwel geen tweede taak(performantie bij beiden normaal) OFwel tweede taak: spatiale geheugentaak(beweging stippen) en niet spatiale geheugentaak (kleurdiscriminatie)
Twee taken = ruimtelijk en niet-ruimtelijk vermogen Dubbele dissociatie:
- Spatiale geheugentaak en spatiale tweede taak interfereren + niet-spatiale geheugentaak en niet-spatiale tweede taak interfereren
- Niet-spatiale taak interfereert niet met de tweede spatiale taak + spatiale taak interfereert niet met de visuele taak
De twee modules zijn onafhankelijk
3.4.2 Evaluatie visuo-spatial sketchpad
Sterktes- Ondersteund door onderzoek dat onafhankelijk visuele en spatiale processen
aantoont- Ondersteund door studies bij patiënten
Zwaktes- In veel taken moeten beide componenten gebruikt worden
Niet duidelijk hoe visuele en spatiale informatie gecombineerd en geïntegreerd wordt
3.5 Central executive
De “zwarte doos” in het model
Central executive is een attentioneel systeem = doelgericht, gecontroleerd gedrag Baddeley (1996) geef toe:
- “Our initial specification of the central executive was so vague as to serve a little more than a ragbag into which could be stuffed all the complex strategy selection, planning and retrieval checking that clearly goes on when subjects perform even the apparently simple digit-span task.”
Hoe meer data, hoe meer we er van kunnen begrijpen nog steeds niet volledig verklaard
3.5.1 Dysexecutief syndroom
Baddeley (1996) identificeerde dit syndroom als stoornissen in:- Planning- Organiseren
91
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
- Monitoren gedrag- Initiëren gedrag
Meestal schade aan de frontale kwabben- Bij sommige patiënten ook posterieur pariëtale schade
3.5.2 Executieve processen
Baddeley (1996) identificeerde de volgende functies:1) Wisselen tussen taken (= mate waarin we flexibel kunnen wisselen)2) Verdelen van tijd in dubbeltaak situaties3) Selectieve aandacht voor bepaalde stimuli en negeren van andere (vb. Stroop)4) Tijdelijke activatie van LTG (= zaken ophalen)
Al die functies zitten vervat in de central executive
3.5.3 Executieve functies
Miyake et al. (2000): Latente variabelen analyse
Onderdrukken
Wisselen
Updaten
Ook andere onderzoekers komen op een serie van gelijkaardige functies als Baddeley
3.5.4 Executieve functies en het brein
Collette et al. (2005)- De drie functies verondersteld door Miyake et al. (2000) activeren
verschillende prefrontale regio’s- Alle taken die getest werden, zorgden voor activatie in de:
Rechter intrapariëtale sulcuso Selectieve aandacht voor relevante stimulio Onderdrukken van irrelevante informatie
Linker superieure pariëtale sulcus
92
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
o Switchen en integratieprocessen Linker laterale prefrontale cortex
o Monitoren en temporele organisatie- Het coördineren van taken (dual-tasking) is een andere executieve functie
Dorsolaterale prefrontale cortex activatie
Heel veel van die functies worden toegeschreven aan het voorste deel van onze hersenen, de prefrontale cortex (= “frontaalfuncties”)
3.6 Episodische buffer
Baddeley (2000) voegde deze vierde component aan het werkgeheugen model toe- Componenten in het originele model functioneerden te onafhankelijk- Het originele model kan niet uitleggen hoe het LTG onmiddellijke seriële
herinnering kan beïnvloeden Baddeley and Wilson (2002)
- Beperkte capaciteit (= vrij klein)- Integreren van informatie uit verscheidene bronnen- Link tussen fonologische lus en visuo-spatiaal schetsblad - Actieve binding (hippocampus) men heeft heel lang gedacht dat dit geen
rol speelde (in KTG) dit is ook zo voor taken die onafhankelijke systemen testen, MAAR de hippocampus heeft wel een grote rol in het dagelijkse leven waar we informatie uit verschillende bronnen combineren
4. Werkgeheugen capaciteit Je wil een getal vinden dat de capaciteit weergeeft (“x” is te vaag) = onoplosbare
vraag We kunnen wel proberen een idee te krijgen
Het werkgeheugen = hoeveel informatie je gelijktijdig kan verwerken en opslaan- Gemeten door middel van de leesspanne
Het grootste aantal zinnen waarvan je het eindwoord nog kan herinneren (= telkens het laatste woord onthouden, het aantal juist herinnerd is gelijk aan de maat voor de leesspanne)
- Gemeten via de operatiespanne Het onthouden van woorden en beantwoorden van rekenopgaven
(= woorden onthouden tijdens rekenen, het aantal woorden dat je na afloop nog kan onthouden is gelijk aan de maat voor de operatiespanne)
- Correleert met “fluente” intelligentie- Individuen met een hoge capaciteit hebben kleinere ERP responsen dan
individuen met een lage capaciteit, bij de verwerking van afleidende stimuli (Yurgil en Golob, 2013)
93
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Benaderingen verschillen enorm over individuen, maar we komen telkens terug op het vage begrip “werkgeheugen capaciteit”
Reacties op anti-saccade taak- Vereist inhibitie (= respons om naar de stimulus
te kijken onderdrukken)- Mensen met een hoge werkgeheugen capaciteit
kunnen dit beter
5. Verwerkingsniveaus Hoe kunnen we leren bevorderen?
Craik and Lockhart (1972)- Geheugen voor een stimulus is bepaald door de diepte van de verwerking- Herhaling zorgt niet altijd voor een beter geheugen (= maintenance rehearsal
[woorden voor jezelf herhalen] vs. elaborative rehearsal [associaties voor de woorden vinden, zo veel efficiënter naar LTG verplaatsen])
Afhankelijk van hoe je een stimulus moet verwerken, kan je die meer of minder onthouden
5.1 Craik and Tulving (1975)
1) Shallow Graphemic Task- Hoofdletters of kleine letters?
2) Intermediate Phonemic Tast- Rijmt “kikker” op “dikker”?
3) Deep Semantic Tast- “She cooked the…” (potatoes)
De taak zit verpakt in een aantal specifieke opdrachten:1) Is een redelijk makkelijke taak = oppervlakkig2) Iets doen met de klank van de woorden = al iets dieper3) Betekenis van het woord wordt geactiveerd = diepe verwerking op semantisch
niveau
De reactietijd gaat toenemen +de accuratesse neemt toe
94
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Heel duidelijk een effect van de dieptevan verwerking op de wijze waaropwe informatie onthouden
5.2 Levels-of-processing theorie
5.2.1 Uitwerking
Craik and Tulving (1975)- Uitwerking verbetert lange-termijn geheugen: cued recall dubbel zo goed voor
woorden uit complexe zinnen (vb. The great bird swooped down and carried off the struggling… / She cooked the…) hoe meer structuren je kan activeren, hoe beter je kan verwerken, MAAR te complex is ook niet goed
Bransford et al. (1979)- Recall veel beter voor minimaal uitgewerkte vergelijkingen dan voor
meervoudig uitgewerkte vergelijkingen Minimaal uitgewerkt:
o A mosquito is like a doctor because they both draw blood Meervoudig uitgewerkt:
o A mosquito is like a raccoon because they both have heads, legs and jaws
De manier waarop herinnering wordt uitgewerkt is van belang!
5.2.2 Distinctiviteit
Eysenck (1979)- Unieke geheugensporen kunnen gemakkelijker opgehaald worden dan
herinneringen die op andere herinneringen lijken Eysenck and Eysenck (198)
- Woorden met onregelmatige grafeem-foneem-correspondenties (comb, knee,…) onregelmatig woord voldoet niet aan de normale uitspreekregels
Onregelmatig uitgesproken = veel beter herinnerd
5.2.3 Morris, Bransford and Franks (1977): Transfer-appropriate processing theorie
95
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Of de opgeslagen informatie al dan niet onthouden wordt, hangt af van de relevantie van die informatie voor de specifieke geheugentest
1ste conditie = oppervlakkig (rijmen), 2de conditie =dieper verwerken (werktuig?)
Woorden onthouden in functie van een bepaalde taak diepte van verwerking speelt een rol = hoe dieper, hoe beter normaal gezien, MAAR soms zorgt dit juist voor een daling van de prestatie op de geheugentaak
5.2.4 Levels-of-processing en impliciet geheugen
Expliciet = hoe dieper, hoe beter Impliciet = minieme tot geen rol meer
6. Leren door ophaling Het testing effect
- Ophalen van te leren informatie tijdens het leren is bevorderlijk (Roediger en Karpicke, 2006)
- Toevoegen van mediators (Pyc en Rawson, 2012) mediators zorgen ervoor dat we cues gaan genereren waardoor we een rijkere context creëren om de informatie op te halen
- Testen vereist een diepere semantische verwerking (van den Broek et al., 2013)
Percentage correctA) Per groep:
- C = met cues- CM = tijdens het leren gegenereerde mediator- CMR = prompts om de mediator op te halen
B) Herinneringspercentage in de CMR groep
Opnieuw studeren met zelftest is zeer effectief
96
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Het feit dat je door het testen bepaalde mediators kangenereren, kan zeer effectief zijn om bepaalde kennisweer op te halen
7. Impliciet leren Geen bewustzijn van wat er wordt geleerd
- In tegenstelling tot expliciet leren Cleeremans and Jiménez (2002)
- Oppikken van regelmatigheden in de omgeving1) Zonder de intentie om deze regelmatigheden te leren2) Zonder bewustzijn dat men aan het leren is3) Op een manier dat de resulterende kennis moeilijk uit te drukken valt
Zie: leren van taal als kind: overregularisaties, als volwassene: frequentie-effecten
7.1 Impliciet versus expliciet systeem
Reber’s (1993): impliciete systemen zijn- Robuust
Onafhankelijk van stoornissen die expliciete systemen aantasten (vb. amnesie)
- Leeftijdsonafhankelijk- Lage variabiliteit- IQ onafhankelijk- Gemeenschappelijk aan meeste soorten
7.2 Artificial grammar learning
Typisch protocol:- Onthoud letterreeksen
PVPXVPS TSXXTVV
- De reeksen volgen bepaalde regels- Volgt deze reeks ook die regels?
XYSSXYU- Welke zijn de regels?
Typisch resultaat:- Deelnemers boven het kansniveau maar niet in staat om expliciet de regels te
beschrijven
7.3 Seriële reactietijd taak
Één van de belangrijkste paradigma’s om dit te onderzoeken
97
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Participanten worden gevraagd de locatie van een stimulus aan te geven
- Gewoonlijk een ongespecifieerde, complexe, herhaalde reeks van locaties
Participanten worden geleidelijk aan sneller omdat ze de sequentie leren op een impliciete manier (vb. Howard and Howard, 1992)
Als er geen expliciete opdracht wordt gegeven om de regel te achterhalen, is er slecht een correlatie van +0.03 met IQ
Wanneer ze een nieuwe sequentie te zien krijgen, reageren participanten veel trager (= de impliciet geleerde sequentie kunnen ze nu niet meer toepassen)
7.3.1 Zijn de prestaties in de seriële reactietijd taak wel volledig te wijten aan impliciet leren?
Wilkinson and Shanks (2004)- Als leren impliciet is, dan zouden proefpersonen het
niet kunnen controleren Resultaten wijzen op mate van controle en
dus op expliciet leren
Destrebecqz et al. (2005)- Langere stimulus-respons intervals:
Er zou meer tijd moeten zijn om expliciete informatie op te halen
Inclusieconditie wordt nog beter dan exclusieconditie bij langere SRIs
7.4 Neurologische beeldvorming
Taak gecombineerd met neuroimaging data
Bewustzijn: anterior cingulate en dorsolaterale cortex Impliciet leren: striatum ( Geen duidelijke evidentie voor
grotere betrokkenheid van het striatum bij impliciet leren bij gezonde proefpersonen)
Patiëntenstudies:- Amnesiepatiënten presteren slecht op expliciete taken,
maar hun prestaties zijn intact op impliciete taken (vb. van den Berghe et al., 2007 SRT-taak met deterministische en probabilistische sequentie)
98
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
- Parkinsonpatiënten met schade aan het striatum presteren slecht op impliciet leren (vb. Siegert et al., 2006 meta-analyse zes studies SRT-taak)
8. Vergeten vanuit het lange-termijn geheugen Hoe kan het dat we vergeten? En hoe snel vergeten we?
8.1 Theorieën over vergeten
Ebbinghaus (1885-1913)- Spaarmethode:
Zelfde materiaal herleren om de reductie in het aantal trials te meten vooraleer het criterium opnieuw wordt bereikt
Je vergeet al heel veel na korte tijd (na 1 uur al 40% opnieuw moeten leren hoe meer tijd er overheen gaat, hoe minder het geheugen vasthoud)
8.1.1 Vergeet functies
Rubin and Wenzel (1996)- Meta-analyse ondersteunt Ebbinghaus zijn logaritmische vergeetfunctie
( heel veel verschillende functies wijzen op zo’n curve)- Autobiografische herinneringen vervagen trager
Oude geheugeninhouden zullen trager vervagen dan meer recente inhouden die even sterk zijn
- Wet van Jost
Vergeten is trager voor impliciet dan voor expliciet geheugen- Tulving, Schacter en Stark (1982): TOBOGGAN (_o_o__a_)- Mitchell (2006): effect van “oude” prenten na 17 jaar
8.1.2 Interferentie theorie
Waarom vervalt de informatie?
Proactieve interferentie (PI)- Oudere herinneringen die interfereren met het ophalen van meer recente
ervaringen en kennis- Jacoby, Debner en Hay (2001): PI wordt veroorzaakt door:
Problemen met het onderscheiden/ophalen van de correcte respons Of eerder een bias/gewoonte die de oudere respons bevoordeelt
Retroactieve interferentie (RI)
99
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
- Vergeten veroorzaakt door het encoderen van nieuwe geheugensporen tussen het aanvankelijke encoderen van de target en het moment van testen
Eerste-taal-attritie (Isurin and McDonald, 2001)- Dewar et al. (2007): RI treedt op wanneer:
Materiaal geleerd wordt dat lijkt op oorspronkelijke leren Doordat mentale inspanning verzwakt/verschuift tijdens retentie-
interval
8.1.3 Overige theorieën rond vergeten
Gemotiveerd vergeten (item/lijstmethode):- Gericht vergeten (in recall, niet bij herkennen) meestal denken we dat
vergeten onwenselijk is, maar het kan ook voordelig zijn- Inhibitie (gericht vergeten verhoogde activiteit)
Cue-afhankelijk vergeten:- Tulving’s Encoding Specificity Principle (train-BLACK vs. white-BLACK)
8.2 Consolidatie
Informatie wordt verankerd door transfer van één hersenregio naar een andere- Hippocampus/omliggende regionen staan in voor snelle detectie en opslag
van nieuwe informatie Enkele uren
- Daarna wordt de informatie gradueel getransfereerd van de hippocampus naar de neocorticale gebieden
Dagen of jaren
Biedt verklaringen voor de wetten van Jost en Ribot en voor de vorm van de vergeetcurve!
8.2.1 Korte-termijn geheugen en de hippocampus
100
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
8.2.2 Consolidatie: evidentie patiënten
De meeste patiënten met retrograde amnesie vergeten vooral geheugen inhouden die net voor het optreden van de hippocampale schade werden gevormd
- Maar, retrograde amnesie kan tot periodes van 40 jaar bereiken (Cipolotti et al., 2001)
Over het algemeen vaak geheugenverlies voor nieuwe gebeurtenissen (= anterogade amnesie
HOOFDSTUK 71. Lange-termijn geheugen systemen
101
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
1) Declaratief geheugen =bewust info die in het geheugen zit kunnen verklarena) Episodisch geheugen = alledaagse herinneringenb) Semantisch geheugen = ook bewust, maar eerder abstract (feiten, dingen die je
ooit geleerd hebt,…)
2) Non-declaratief geheugen = onbewusta) Procedureel geheugen = gewoontesb) Priming = na-effecten van ervaringenc) Klassieke conditionering = conditioneringsprocessend) Habituatie-sensitisatie = geleidelijke aanpassingen aan een nieuwe omgeving
Er zit een zekere overlap tussen de twee categorieën later in het hoofdstuk andere modellen die hiermee omgaan
2. Declaratief geheugen2.1 Amnesie: oorzaken
Cerebrovasculair accident (CVA) problemen met doorbloeding = afsterven van weefsel = geheugenverlies
Hoofdletsel- Leidt vaak tot meerdere cognitieve afwijkingen
Chronisch alcoholmisbruik (in samenwerking met te weinig voedsel) dat leidt tot een tekort aan thiamine en Korsakoff Syndroom
- Amnesie heeft gewoonlijk een geleidelijke aanvang- Veroorzaakt wijdverspreide hersenschade, ook aan de frontale delen
Bilaterale schade aan de hippocampus en aangrenzende regio’s van de mediale temporale kwabben
- Vb. patiënt H.M.- Bilaterale resectie wordt niet langer uitgevoerd
2.2 Lange-termijn geheugen (LTG)
Declaratief (episodisch en semantisch) vs. non-declaratief/procedureel
Declaratief/expliciet geheugen- LTG voor feiten en gebeurtenissen die kunnen “aangegeven” worden- Bewuste herinneringen
102
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
- Verstoord bij patiënten met amnesie
Non-declaratief/impliciet geheugen- Weerspiegeld in gedragsveranderingen
Vb. leren fietsen- Geen bewuste herinnering - Intact bij amnesiepatiënten
2.3 Overzicht van geheugensystemen
2.3.1 Declaratief geheugen
Episodisch geheugen (= gebeurtenissen)- Opslag en ophaling van specifieke gebeurtenissen- Gerelateerd tot specifieke plaats en tijdstip- Bewuste herinnering- Recent geëvolueerd, late ontwikkeling en vroege aftakeling
Semantisch geheugen (= feiten)- Algemene kennis over:
Objecten Betekenis Feiten Mensen
- Geen connectie met tijd of plaats losgekoppeld van één enkelvoudige gebeurtenis
Voorbeeld:- John niet meer in staat om zich iets te herinneren van persoonlijke
gebeurtenissen (= episodisch), maar zijn semantisch geheugen werkt heel goed
103
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
2.3.2 Evidentie anterograde amnesie
Spiers et al. (2001) - Bekeken 147 amnesiepatiënten
Schade omvatte schade aan de hippocampus Alle patiënten hadden problemen met het episodisch geheugen Beperkte semantische problemen Geen problemen met het KTG
Vargha-Khadem et al. (1997)- Twee gevallen van vroege, bilaterale schade aan de hippocampus (John!)
Zwak episodisch geheugen Normaal semantisch geheugen
- Beargumenteren dat: Episodisch geheugen beroep doet op de hippocampus Semantisch geheugen doet beroep op onderliggende entorhinale,
perirhinale en parahippocampale cortices
2.3.3 Evidentie retrograde amnesie
Verschillende hersengebieden betrokken bij het episodisch en semantisch geheugen
Tulving (2002)- Patiënt KC had schade aan verschillende corticale en subcorticale regio’s,
inclusief de mediale temporale kwabben- KC zijn retrograde amnesie is beperkt tot episodisch geheugen
Yasuda, Watanabe and Ono (1997)- Patiënt met bilaterale schade aan de temporale kwabben - Patiënt had een goed episodisch geheugen, maar zwak semantisch geheugen
Kapur (1999)- Vergeleek studies bij patiënten met retrograde amnesie- Vond evidentie voor een dubbele dissociatie tussen episodische en
semantische geheugenproblemen
3. Episodisch geheugen3.1 De “permastore”
Permastore (Bahrick, 1984):
104
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
- Naar analogie met de permanent bevroren polen- Verwijst naar zeer langdurige stabiele herinneringen
Deze herinneringen werden waarschijnlijk goed geleerd Bahrick, Bahrick en Wittlinger (1975)
- Zelfs na 25 jaar bleek dat studenten weinig van hun voormalige klasgenootjes waren vergeten
Naamherkenning verslechterde na ongeveer 50 jaar, maar herkenning bleef intact met andere maten
Bahrick, Hall en Da Costa (2008)- Masterstudenten herinneren zich de punten die ze behaalden tot 54 jaar erna
3.2 Tests voor episodisch geheugen
Herinnering (recall) vs. herkenning (recognition) herinnering = zelf effectief uit het geheugen ophalen
3.3 Herkenning
Familiariteit- Gevoel iets te weten zonder de precieze context te kunnen herinneren- Snel en automatisch- Gebaseerd op het nagaan van de sterkte van een geheugeninhoud
Recollectie- Herinneren van contextuele details van een geheugeninhoud- Trager en aandacht vereisend
3.3.1 Familiariteit vs. recollectie
Op het moment dat je de volledige foto ziet,is er vaak al meteen meer herkenning
3.3.2 Herkenning en PI
Hier enorm veel interferentie van wateerder werd aangeboden
Context is heel belangrijk!
105
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
3.3.3 “Binding-of-item-and-context” model (Diana et al., 2007)
Samenwerking van een drietal hersengebieden
Perirhinale cortex (blauw)- Informatie over specifieke items
“Wat” info nodig voor familiariteitsoordeel Parahippocampale cortext (groen)
- Informatie over context “Waar” info nuttig voor recollectie oordeel
Hippocampus (rood)- Verbindt “wat” en “waar” informatie (= integreert de info)
Vormt item-context associaties die recollectie mogelijk maken
Afb.: Er bleek inderdaad dat amnesiepatiënten met schade aan de hippocampale regio’s grotere problemen hebben met recollectie
3.4 Herinnering
Belangrijke gelijkenissen tussen herinnering en herkenning (linkse hippocampus, links ventrolaterale prefrontale cortex)
Herinnering is moeilijker dan herkenning Staresina en Davachi (2006): herinnering omvat nog andere processen (=
dorsolaterale prefrontale cortex en posterieure pariëtale cortex) voor succesvolle vrije herinnering moeten associaties gevormd worden!
3.5 Voorbeelden
3.5.1 Herinnering
3.5.2 Herkenning
106
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
3.6 Waarom is het episodisch geheugen constructief en vatbaar voor fouten?
Schacter en Addis (2007)- Het zou een ongelooflijke verwerkingscapaciteit vergen om alle ervaringen
compleet en semi-permanent op te slaan- Eigenlijk willen we eerder beschikken over de grote lijnen van ervaringen uit
het verleden, dan over triviale details Brainerd and Mojardin (1998)
- Constructieve processen die betrokken zijn bij het episodisch geheugen zouden ons helpen om de toekomst voor te stellen
Amnesiepatiënten zijn ook slecht in het bedenken van situaties in de toekomst
Linker anterieure cortex en frontopolaire cortex zijn betrokken in verbeelden van verleden en toekomst
o Er zijn intensievere constructieve processen nodig om gebeurtenissen in de toekomst te bedenken
Nieuwe info in het episodisch geheugen kan ook invloed hebben op wat daar al eerder is opgeslagen gevoelig voor vervorming!
4. Semantisch geheugen Info in het semantisch geheugen bestaat uit losse kenniseenheden = concepten
vormen één groot kennisnetwerk gelijkaardige concepten liggen dicht bij elkaar en activeren elkaar
Hiërarchie van concepten- Het niveau van een concept beïnvloedt accuratesse en verwerkingssnelheid
(Prass et al., 2013)
Afb.: vb. meubilair – stoel – ligstoel basisklasse = meest gangbare wijze, maar de beste performantieis te zien in de super-ordinantie
Klassieke represenaties van concepten:- Abstract van aard en onafhankelijk van input en output- Stabiel- Consistent over individuen
107
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Concepten geassocieerd met beweging activeren motorgebieden
Bepaalde concepten worden zeer sterk beïnvloedt door bepaalde motorische handelingen interferentie het maken van een arm- of beenbeweging interfereert met het kunnen terughalen van een woord
Reactietijden na lexicale decisies over arm- en
beengerelateerde woorden na aanbieding TMS puls over de linker hemisfeer
Beengebied in de motorcortex uitgeschakeld slechter been-woorden onthouden
4.1 Het spraak-en-hub model
Modaliteitsvariante of-onafhankelijke hub (rood)in de anteriore temporale lobe
Modaliteitsspecifieke spakeninteracteren met de hub
De abstracte representatie activeert ook meer de uiterlijke kenmerken van een stimulus
4.2 Categorie-specifieke deficiënten
Vogels classificeren (typische vogel /a-typische vogel / vlinder)
Mensen met een specifiek geheugen-probleem in classificeren zullen heelveel fouten maken in de a-typischeen de vlinder categorie (= zeggendat het geen vogel is + zeggen datde vlinder wel een vogel is)
De patiënten worden geleid door visuelekenmerken
4.3 Semantisch geheugen
Schema’s- Goed geïntegreerde chucks van kennis over de wereld, gebeurtenissen,
mensen of acties Scripts
- Informatie over sequenties van gebeurtenissen
108
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Kan opgebroken worden in clusters (Farag et al., 2010)
5. Non-declaratief geheugen Geen bewuste recollectie van de informatie, alleen gereflecteerd in gedrag Priming en procedureel geheugen (= vaardigheden leren)
5.1 Priming en procedureel geheugen
Evidentie voor een gedeeld mechanisme- Computermodellen die gebruik maken van één enkel mechanisme produceren
ook nulcorrelaties tussen het leren van vaardigheden en priming Gupta en Cohen (2002)
- Het leren van vaardigheden en de sterkte van priming kunnen beschreven worden met dezelfde functie als ze gemeten worden binnen dezelfde taak
Poldrack et al. (1999)
Evidentie voor verschillende mechanismen- Verschillende patronen van hersenactivatie
Knowlton en Foerde (2008) MAAR: Poldrack en Gabrieli (2001)
o Leren van vaardigheden: toegenomen activatie in linker inferieure temporale, striatale, prefrontale en rechter cerebellaire regio’s
o Repetitie priming = afname in activatie in veel van bovengenoemde gebieden
- Vaak geen significante correlaties tussen prestaties op beide taken Schwartz en Hashtroudi (1991)
5.1.1 Priming
Perceptuele priming- Prime en target delen fysische kenmerken
Voorbeeld prime: NURSE Voorbeeld target: N_R_E
o Antwoord: NURSE- Gevoelig voor modaliteit en vorm stimuli- Patiënt L.H.
Bilaterale occipitale schade Intacte conceptuele priming Geen perceptuele priming
109
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Conceptuele priming- Prime en target zijn semantisch gerelateerd
Voorbeeld prime: NURSE Voorbeeld target: D_C_O_
o Antwoord: DOCTOR- Alzheimer patiënten
Temporale en pariëtale schade Intacte perceptuele priming Verstoorde conceptuele priming
5.2 Non-declaratief geheugen
Discussie of het nu één of meerdere mechanismen zijn ( antwoord nog steeds niet gegeven)
Percentages priming (links) vs. herkenning(rechts) bij patiënt E.P. en gezonde controles
Processen betrokken bij priming- Repetitie supressie
Verminderde hersenresponse na een herhaalde presentatie van een stimulus priming zorgt ervoor dat we minder verwerking nodig hebben
- Perceptual fluency Herhaalde presentatie zorgt voor een efficiëntere verwerking steeds
minder hersenactiviteit nodig om de stimulus effectief te kunnen verwerken
o Voorspellend voor neurale priming
5.3 Priming en declaratief geheugen: een dubbele dissociatie
110
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Priming staat los van het declaratief geheugen
5.4 Procedureel geheugen: vaardigheden leren
Poldrack et al. (1999)- “Skill learning refers to the gradual improvement of performance with practive
that generalises to a range of stimuli within a domain of processing” Foerde en Poldrack (2009) identificeerden verschillende types van vaardigheden
leren:- Motorische vaardigheden- Sequentieel leren- Spiegel traceren- Spiegelschrift lezen- Probabilistisch classificatieleren- Artificial grammar learning
Opmerkelijk goed bewaard bij amnesie!
5.4.1 Overzicht van geheugen systemen
5.4.2 Vormen van leren bij amnesiepatiënten
Amnesiepatiënten kunnen nog heel wat procedurele vaardigheden leren
Spiers et al.’s (2001) review- Leren van vaardigheden- Priming- Klassieke conditionering- Leren van categorieën
Corkin (1968)- Mirror tracing
Trager leren met de pursuit rotor Milner (1962)
- Mirror tracing Cohen and Squire (1980): Martone et al. (1984)
- Algemene mirror-reading- Verbeteringen door het herlezen van specifieke passages
Cermak et al. (1973)- Leren met de pursuit rotor
Trager op vingerdoolhof!
111
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Tranel et al. (1994)- Pursuit rotor
Nissen, Willingham and Hartman (1989)- Leren in de SRT-taak
Vanderberghe et al. (2007)- Impliciet leren in deterministische (niet in de probabilistische versie!) SRT-taak
Cavaco et al. (2004)- Alledaagse vaardigheden (vb. weven)
Pursuit rotor = stylus zo goed mogelijk boven de stip houden hoe vaker ze dit doen, hoe beter ze in staat zijn dit te doen
Vingerdoolhof = zo snel mogelijk door het doolhof ook dit gaat beter en beter door oefening
5.5 Interacties tussen geheugensystemen
Toch interferentie van declaratievegeheugentaken met niet-declaratievegeheugentaken
Dit moet veroorzaakt worden door hetfeit dat er een taak wordt uitgevoerdin het declaratief geheugen
6. Voorbij declaratieve en niet-declaratieve geheugensystemen
6.1 Declaratief vs. non-declaratief
112
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Moeilijk om een onderscheid te maken tussen verschillende geheugentypes Daarom zou een verwerkingsmodel de traditionele benadering moeten vervangen
De 1ste verwerkingsmodus = snelle encodering= episodisch geheugen
De 2de verwerkingsmodus = langzame encoderingvan rigide associaties = procedurele geheugen,conditionering en semantisch geheugen
De 3de verwerkingsmodus = ?
Verwerkingseenheden (Cabeza en Moscovitch, 2013)- Een 3D model van geheugen die dimensies
Conceptueel / perceptueel Relationeel / representationeel Gecontroleerde / automatische intentie
HOOFDSTUK 8 Vorige hoofdstukken = altijd gebaseerd op cognitief psychologische benaderingen
1. Alledaags geheugen
113
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Geeft aan dat we voor sommige gebeurtenissen een specifieke herinnering hebben
1.1 Alledaags geheugen
Autobiografisch geheugen- Geheugen voor episodes uit je eigen leven
Episodisch geheugen- Lange-termijn geheugen voor persoonlijke herinneringen
Prospectief geheugen- Geheugen voor dingen die je in de toekomst nog moet doen je moet je
herinneren dat je nog iets moet doen
Het autobiografisch en het episodisch geheugen lijken heel erg op elkaar, MAAR het episodisch geheugen gaat meer over alledaagse dingen (vb. wat heb je gisteren gedaan?) en het autobiografisch geheugen gaat eerder over dingen die meer tijd in beslag nemen (vb. begonnen met psychologie te studeren, examens gedaan,…)
1.2 Verschillende benaderingen
Pakhuismetafoor = zoveel mogelijk info proberen op te slaan
Correspondentiemetafoor =gebruik maken van herinneringendie er al zijn hoe goed matchtde herinnering met de objectievebeschrijving van wat er is gebeurd?
1.3 Accuratesse en verhalen vertellen
Marsh en Tversky (2004) Dudukovic, Marsh en Tversky (2004)
114
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
- Het opnieuw vertellen van verhalen op een onderhoudende (t.o.v. eenaccurate) wijze kan de herinneringin het lange-termijngeheugenverstoren, zelfs wanneer je later moet proberen het verhaal zo accuraat mogelijk te vertellen
1ste groep = focus op detail, 2de groep = zo leuk mogelijk vertellen 2de groep veel minder accuraat doorverteld 1ste groep kon later het nog veel accurater doorvertellen dan de 2de groep Er treden vervormingen op (!) de eigen herinnering is heel gevoelig voor
vervormingen die later zijn aangebracht
2. Autobiografisch geheugen2.1 Autobiografisch en episodisch geheugen: verschillen en
overeenkomsten
Autobiografisch geheugen- Herinneringen aan ons persoonlijk verleden, onze eigen ervaringen, en aan
andere, voor ons belangrijke personen Gerelateerd aan persoonlijke belangrijke gebeurtenissen Helpt bij het identificeren van persoonlijke identiteit en het
ondersteunen van persoonlijke doelen Gaat tot jaren / decennia terug Heeft vaak betrekking op complexe herinneringen
Episodisch geheugen- Persoonlijke ervaringen die op een bepaald moment / locatie plaatsvonden
Vaak triviale gebeurtenissen Gaat vaak terug tot slechts een paar minuten / uren Gelimiteerd qua omgeving
Autobiografisch en episodisch zijn nietnoodzakelijkerwijs aan elkaar gekoppeld
2.2 Reukzin en geheugen
115
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
De meesten geloven dat geuren een sterke cue geven om sterke en emotionele persoonlijke herinneringen op te roepen
- Maylor et al. (2002) Geurcues leidde ertoe dat proefpersonen meer autobiografische
herinneringen genereerden- Clu and Downes (2000;2004)
De inhoud van geur-gecuede autobiografische herinneringen piekt rond het 6de – 10de levensjaar
o De plek voor verbale cues is tussen 11 – 25 jaaro Het aanbieden van gepaste geuren vergrootte de levendigheid
en emotionaliteit van de responsen
Waarom reukzin?- Doop et al. (2006)
Reukzin is gelinkt aan de orbitofrontale cortex- Relatief gebrek aan geurherinneringen
Maakt ze beter onderscheidbaar- Relatief gebrek aan geurinformatie in het leven
Helpt om interferentie te verminderen
Je maakt automatisch een link tussen geur en de hersengebieden die betrokken zijn bij het autobiografisch geheugen
2.3 Flashbulb memories
Zeer intensieve herinnering die gekoppeld is aaneen bijzondere emotionele gebeurtenis
Heldere autobiografische herinneringen aan belangrijke, dramatische en verrassende publieke gebeurtenissen (zoals terroristische aanslagen in de Verenigde Staten [11 september 2001, de dood van prinses Diana,…]) ook heel erg afhankelijk van het land waarin het gebeurd
- Brown en Kulik (1977) Activeren van een speciaal neuraal mechanisme Bevatten informatie over de:
o Informanto Locatie waar het nieuws gehoord werdo Lopende activiteiteno herinnEmotionele eigen toestand en die van omstanderso Consequenties voor het individu
- Finkenauer et al. (1998)
116
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Hangen af van factoren die betrokken zijn bij de formatie van iedere nieuwe herinnering, zoals:
o Relevante voorkenniso Persoonlijk belango Verrassingo Openlijke herhaling (nieuws, sociale media,…)o Nieuwheid van de gebeurteniso Iemands affectieve houding ten opzichte van de centrale
personen betrokken bij de gebeurtenis
2.3.1 Zijn flashbulb memories speciaal?
Conway et al. (1994)- Aftreden van Margaret Thatcher
Flashbulb memories werden in 86% van de Britse proefpersonen na 11 maanden aangetroffen en ze waren en 26 maanden nog steeds consistent
- Bohannon (1988) Veel flashbulb memories zijn gerelateerd aan de herhalingsfrequentie
- Ost et al. (2002) en Pedzdek (2003) Flashbulb memories kunnen verrassend inaccuraat zijn heel veel
info uit je persoonlijke herinnering blijkt niet te kunnen kloppen- Winningham et al. (2000) en Talarico en Rubin (2003)
Herinneringen veranderen constant gedurende de eerste paar dagen vooraleer ze consisten worden
o Flashbulb memories worden niet volledig gevormd op het moment dat men kennis neemt van de gebeurtenis in kwestie
2.3.2 Levendigheidsratings en flashbulb memories
a) Levendigheidsratingsb) Consistentie van de herinnering als functie van het type
herinnering (flashbulb vs. alledaags) en lengte van hetretentie-interval
Levendigheid van flashbulb blijft hoog Accuraatheid van alledaagse herinnering neemt af,
MAAR ook die van de flashbulb neemt af Je gaat de herinnering consistent maken met heel veel info
die je pas later verkregen hebt
2.3.3 Flashbulb memories: evaluatie
De meeste flashbulb memories:- Bevatten inaccurate informatie
117
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
- Reconstructieve processen, gebaseerd op wat je waarschijnlijk ervaren zou hebben, spelen een rol
Flashbulb memories zijn speciaal omdat ze:- Onderscheidend zijn en niet lijden onder interferentie van vergelijkbare
gebeurtenissen (Cubelli en Della Sala, 2008) Flashbulb memories zijn langdurend omdat ze:
- Voordeel halen uit meerdere ophalingen, die over de tijd verdeeld zijn regelmaat van ophalen zorgt ervoor dat de herinnering intact blijft
3. Herinneringen en levensloop Kunnen we ons, ongeacht onze leeftijd, evenveel herinneren? Of zijn er bepaalde
periodes die we ons beter herinneren?
3.1 Herinneringen gedurende de levensloop
Rubin, Wetzler en Nebes (1986) onderzochten uit welke periode de meeste herinneringen komen:
- Infantiele amnesie (= kinderamnesie) Bijna volledig gebrek aan persoonlijke herinneringen van voor het
eerste levensjaar tot zelfs voor het derde levensjaar- Reminiscence bump
Verrassend hoog aantal herinneringen uit de periode 10 – 30 jaar, en vooral van 15 – 30ste levensjaar
Conway et al. (2005)- Deze eigenschappen kun je in minimaal vijf verschillende culturen vinden:
China, Japan, Engeland, Bangladesh en Amerika
Universeel over een grootaantal culturen
3.2 Kinderamnesie
Incomplete ontwikkeling van het brein - Hippocampus
Dentate gyrus = ontwikkeling tot en met gedurende één jaar na de geboorte
118
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Andere hersengebieden niet volledig ontwikkeld tot 2 – 8 jaar- Prefrontale cortex
Synaptische dichtheid neemt tot 24 maanden nog steeds toe Niet volledig ontwikkeld tot ongeveer 20 jaar
Maar, jonge kinderen vormen wel lange-termijn herinneringen- Fivush, Gray en Fromhoff (1987)
Interview met kinderen (gemiddelde leeftijd = 33 maanden) en hun ouders over recente en minder recente gebeurtenissen
De kinderen waren in staat om vragen te beantwoorden over > 50% van beide types gebeurtenissen
3.2.1 Kinderamnesie: repressie?
Freud (1915 – 1957)- Stelde voor dat infantiele amnesie ontstaat door repressie, waarbij
bedreigende gedachten: Naar het onbewuste verbannen zouden worden Worden getransformeerd naar meer onschadelijke herinneringen,
genaamd “screen memories”- Problemen met deze theorie:
Geen bewijs ter ondersteuning Kan niet verklaren waarom volwassenen ook niet in staat zijn om
positieve of neutrale gebeurtenissen uit het jeugd te herinneren
4. Theorieën over herinneringen en levensloop4.1 Kinderamnesie en het cognitieve zelf
Howe en Courage (1997)- Een ontwikkeld gevoel voor het zelf is nodig om autobiografische
herinneringen te vormen Levert een schema voor autobiografische herinneringen Ontwikkeld rond het tweede levensjaar Geïndiceerd door zelfherkenning
o Jezelf herkennen in de spiegel- Howe, Courage en Edison (2003)
Zelfherkenners hadden een beter geheugen voor persoonlijke gebeurtenissen
Niet zelfherkenners hadden nooit een goed autobiografisch geheugen
Als je een autobiografische herinnering wil vormen, moet je die ook aan je eigen identiteit kunnen koppelen identiteit ontwikkelt zich rond het tweede levensjaar
119
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
4.1.1 Fivush en Nelson’s (2004) sociaal-culturele theorie over kinderamnesie
Taal en cultuur zijn allebei essentieel voor de ontwikkeling van een autobiografisch geheugen
- Pre-linguistische herinneringen zijn later moeilijk uit te drukken taal draagt bij tot het kunnen vastleggen van een herinnering
- Kinderen met ouders die een elaboratieve reminiscentiestijl hebben rapporteren later meer en rijkere herinneringen uit de kindertijd (Harley en Reese, 1999)
Elaboratie- Geeft mogelijkheden tot oefening- Provides opportunities to rehearse- Gebruikelijk bij moeders uit westerse culturen (Leichtman, Wang en Pillemer,
2003) Autobiografische herinneringen treden in oosterse culturen vaak pas
later op (Han et al., 1998)o Maar, er zijn er ook verschillende in de neiging om persoonlijke
ervaringen te rapporteren
4.1.2 Of toch nog iets anders?
4.1.3 Kinderamnesie: terug naar het brein?
Neurogenesis:- Formatie van nieuwe neuronen uit
stamcellen- Hippocampus; met name de dendate
gyrus Een levenslang proces Maar neemt drastisch af na de
eerste levensjaren Trade-off tussen plasticiteit van het brein en
stabiliteit van de herinnering
De theorie van geboren worden met al je hersencellen blijkt niet te kloppen In de hippocampus en de dendate gyrus vindt heel ons leven neurogenesis plaats
de herinneringen worden constant overschreven met nieuwe herinneringen
4.2 De reminiscentie bump
120
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Rubin et al. (1998)- Nieuwheid voordeel om het de rest van je leven te herinneren
Een relatief gebrek aan proactieve interferentie Produceert herkenbare herinneringen
- Stabiliteit Gebeurtenissen uit een stabiele periode in het leven hebben een
hogere kans om als model voor toekomstige gebeurtenissen te dienen Geeft een cognitieve structuur die kan dienen als een stabiele
organisatie om gebeurtenissen op te halen
4.2.1 De reminiscentie bump en het levensscript
Het levensscript:- Een coherente beschrijving van wie we zijn, hoe we hier kwamen, die
gedurende ons leven is opgebouwd- Gebeurtenissen die van invloed zijn op dit script worden aangemerkt als
zijnde belangrijk, emotioneel intens en worden sterk geëncodeerd Positieve gebeurtenissen van de jonge volwassenheid zijn met name
memorabel voornamelijk de positieve herinneringen die de reminiscentie bump veroorzaken
- Heel veel van deze gebeurtenissen gebeuren tijdens de bump (Rubin et al., 2009)
Verliefd worden Studeren Huwelijk Kinderen …
4.2.2 De reminiscentie bump en de perceptie van controle
Glück and Bluck (2007) onderzochten de “levensverhaal hypothese”:- Sample
3541 levensgebeurtenissen van 695 deelnemers met leeftijden van 50 – 90 jaar
- Taak Rating van herinneringen gebaseerd op hun
o Emotionele valentie (negatief of positiefo Persoonlijk belango Gevoel van controle over de gebeurtenis
- Resultaten Reminiscentie bump alleen gevonden voor positieve herinneringen
met een hoog gevoel voor controle- Conclusie
Autobiografische herinneringen uit deze periode zijn belangrijk voor het genereren van een positief levensverhaal
121
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Variëteit in je leven rekt de reminiscentie bump
4.3 Toegankelijkheid van autobiografische herinneringen
1) Generatieve ophaling- Opzettelijke constructie van autobiografische herinneringen
Combineert het werkende zelf met informatie in de autografische kennisbasis
- Produceert herinneringen die gerelateerd zijn aan persoonlijke doelen
1) Directe ophaling- Aangestuurd door specifieke cues
Vereist minder actieve betrokkenheid- Vereist geen betrokkenheid van het werkende zelf
4.4 Neuropsychologisch bewijs
1) Retrograde amnesie beïnvloedt het ophalen van specifieke gebeurtenissen, maar laat de vaardigheid om algemene gebeurtenissen en periodes op te halen enigszins intact
- Patiënt KC (Rosenbaum et al., 2005)
4.5 Neuroimaging bewijs
1) Conway and Pleydell-Pearce (2000) speculeerden dat:- Generatieve ophaling in eerste instantie gebruik maakt van de gecontroleerde
processen van het werkende zelf De frontaalschors
- Dit gevolgd wordt door activatie van een autobiografische kennisbasis Posterieure gebieden
1) Conway et al. (2001) vonden:- Activatie van de linker frontaalschors tijdens de eerste stadia van de
generatieve ophaling- Voornamelijk rechtshemisferische temporale en occipitale activatie wanneer
de herinnering bewust werd
1) Conway et al. (2003)- Hogere prefrontale activatie voor verbeelde herinneringen dan voor ervaren
herinneringen
122
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Suggereert dat verbeelde herinneringen meer moeite vragen- Ophalen van ervaren herinneringen hield verband met een hogere activatie in
occipito-temporale gebieden dan de verbeelde herinneringen Ondersteuning afhankelijk voor het idee dat ervaren herinneringen
afhankelijk zijn van het ophalen van gedetailleerde informatie
4.6 Evaluatie van self-memory systeem theorie
1) Sterktes- Veelomvattende theorie over autobiografisch geheugen
Aannames ondersteund door empirisch bewijs Netwerk van hersengebieden betrokken bij generatieve ophaling komt
overeen met de theorie
Slechts een subset geactiveerd van wat geactiveerd wou kunnen worden
1) Beperkingen- Autobiografisch geheugen kan meer processen en hersengebieden omvatten
dan hier aangenomen- Interactie tussen working self en autobiografische kennisbasis is niet duidelijk- Onderscheid generatief en directe ophaling moet verder uitgewerkt worden
4.7 Zelf-geheugensysteem
1) Conway en Pleydell-Pearce (2000)- Autobiografische geheugendatabase bevat persoonlijke informatie op drie
niveaus van specificiteit: Levensfase specifieke perioden
o Aanzienlijke periodes gedefinieerd door belangrijke lopende situaties
o Thematische en tijdsgebonden kennis Generieke gebeurtenissen
o Herhaalde en enkelvoudige gebeurtenissen (= alledaagse dingen)
Gebeurtenisspecifieke kenniso Beelden, gevoelens en andere details die gerelateerd zijn aan
generieke gebeurtenissen
123
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
4.7.1 Het werkende zelf (Conway, 2005)
1) Een complexe set van actieve doelen en zelfbeelden waar informatie doorheen wordt gefilterd en geëncodeerd
2) Bestaat uit:- Conceptuele zelfkennis- Persoonlijke details (beroep, familieachtergrond,…)- Professionele doelen
1) Deels geconstrueerd door:- Familieachtergrond- Collega’s / vrienden- Opleiding- Mythes en stereotypen
1) Een effectief werkende zelf is idealiter:- Coherent
De drijfveer voor coherentie zal na verloop van tijd domineren- Grotendeels gegrond in realiteit
Sensorische details (voornamelijk visueel) zullen helpen om een herinnering authentiek te maken
4.7.2 De autobiografische kennisbasis (Conway, 2005)
Van onder naar boven:1) Onderste niveau = episodische herinneringen2) Op een hoger niveau zijn deze gekoppeld
aan concepten3) Één van de aspecten van de beschrijving
van de identiteit van de persoon4) Thema’s gekoppeld aan het levensverhaal
van de persoon5) Het levensverhaal
4.8 Het autobiografisch geheugen
1) Neurale netwerken betrokken bij autobiografisch geheugen
2) Beïnvloed door stemming (Dalgeish et al., 2011)
Heel erg gekoppeld aan de stemming ende individuele toestand van de persoon
124
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
De wijze waarop je iets beschrijft wordtbeïnvloed door hoe je je voelt
5. Ooggetuigenverklaringen5.1 Getuigenverklaringen
Film: één persoon die ervan overtuigd is dat éénbelangrijke getuige niet de waarheid gesprokenkan hebben
We kunnen niet alle details onmiddellijk zien We gaan de situatie registreren aan de hand
van cognitieve schema’s
In ambigue condities is het heel belangrijkom rekening te houden met het feit datproefpersonen heel gevoelig zijn voor vervormingen
3) De feilbaarheid van het geheugen- Wagenaar:
Het proces tegen Demjanjuko Getuigenverklaring tegen een vermeende Nazi kampbeul
De Eper incestzaako Veroordeling van twee inwoners van het Nederlandse dorp
Epe, op basis van de verklaringen van het vermeende incest slachtoffer Yolanda B.
5.1.1 De zaak Demjanjuk
1) Vermeend Nazi kampbeul:- Ter dood veroordeeld op basis van getuigenverklaringen- Wagenaar trad op als getuige-deskundige nadat Elizabeth Loftus geweigerd
had
125
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Pleidooi voor vrijspraak- Ter dood veroordeeld ondanks pleidooi Wagenaar- Val Berlijnse muur in 1989- Opening van STASI archieven- Bewijs en vrijspraak- Tot 2004
Nooit duidelijk geworden of hij schuldig was of niet
5.2 Beïnvloeding van de getuige
1) Emotionele betrokkenheid / overtuiging2) Beïnvloeding door de ondervragende agent3) Invloed van cognitieve schemata4) Selectieve aandacht
- Vb. : focus op wapen
5.2.1 Beïnvloeding door de ondervrager
Inschatting van snelheid van een auto sterkbeïnvloed door manier van ondervragen
Suggestieve manier van vragen stellen resulteertin hogere beoordeling van snelheid
5.2.2 Problemen bij identificatie van een verdachte
De context is anders, het kapsel is anders, … dit maakt het heel moeilijk om te identificeren
5.2.3 Het “andere ras” effect
126
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Een ander ras is altijd moeilijker te identificerendan het eigen ras
6. Verbeteren van ooggetuigenverklaringen1) Line-ups (Steblay et al., 2011)
- Simultaan 52% correct wanneer de dader aanwezig is 54% selectie van een onschuldige indien de dader afwezig is
- Sequentieel 44% correcte identificatie indien aanwezig 32% select van een onschuldige indien dader afwezig
1) Cognitieve interview (Geiselman en Fisher, 1997)- Mentale terugkeer naar de omgeving- Aanmoediging om detail te rapporteren- Beschrijving van de gebeurtenissen in verschillende volgordes- Rapportage vanuit verschillende gezichtspunten
1) Effectief- Lichte toename in incorrecte details- Niet zo effectief wanneer de gebeurtenis stressvol was
7. Prospectief geheugen1) Het geheugen voor zaken die je nog moet doen
- Boodschappen halen- Zaken regelen
Je moet dit onthouden
7.1 Stadia in prospectief geheugen
127
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
Relevante Relevante gebeurtenissen tijdspunten
OF
1) Coderen = opslaan van welke actie uitgevoerd moet worden2) Retentie = onthouden van de geplande actie3) Ophalen = ophalen van de geplande actie op het moment dat een gelegenheid om
deze uit te voeren zich voordoet 4) Uitvoeren = de werkelijke uitvoering5) Evaluatie
“Event-based” prospectief geheugen- Herinneren dat je een actie moet uitvoeren wanneer de juiste situatie daar is
“Time-based” prospectief geheugen- Herinneren dat je op een bepaalde tijd een actie moet uitvoeren
Kim en Mayhorn (2008)- Event-based prospectief geheugen is overwegend iets beter dan time-based
prospectief geheugen- Overwegend beter in een naturalistische omgeving dan in een laboratorium
setting motivatie
7.2 Prospectief geheugen bij piloten
128
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
7.2.1 Belang van prospectief geheugen
Zeer belangrijk in situaties waar het vergeten van een handeling enorme consequenties kan hebben
Training voor piloten:- Problemen met prospectief geheugen wanneer een lopende taak werd
onderbroken- Interrupties intens en plotseling
Geen planning voor na de interruptie Bijvoorbeeld na uitvoering van een noodprocedure 74 van de 75 onderzochte ongelukken waren gerelateerd aan het
prospectief geheugen
Interruptie = andere taak neemt alle aandacht in beslag waardoor er fouten gemaakt worden
7.2.2 Het effect van een interruptie
8. Prospectief geheugen: theoretische aspecten8.1 Theoretische perspectieven
PAM theorie- Preparatory attentional and memory processes theory
Monitorproces Retrospectief geheugenproces
Multiprocess theory- Associatie tussen cue en de te volgen actie- De cue is opvallend of saillant- Een reeds uitgevoerde taak leidt aandacht naar de relevante aspecten van de
retrieval cue
129
Laura van Eijndhoven 1ste Bachelor PsychologieUniversiteit Gent 2015 - 2016
- De uit te voeren actie is simpel
8.1.1 Dynamic multiprocess framework
Uit Scullin et al. (2013)
8.1.2 Prospective memory
Prospective memory taak
130