Planologische Geodesie 1 - TU Delft

135
s 40 Planologische Geodesie 1 2e jaars college Januari 1987 Prof.ir. W. van Berk Faculteit der Geodesie Technische Universiteit Delft

Transcript of Planologische Geodesie 1 - TU Delft

s 40 Planologische Geodesie 1 2e jaars college

Januari 1987 Prof.ir. W. van Berk

Faculteit der Geodesie

Technische Universiteit Delft

COLLEGE

PLANOLOGISCHE GEODESIE

diktaat 2e jaars college

s 40

door prof .ir. W. van Berk

Technische Universiteit Delft

Faculteit der Geodesie

januari 1987

INHOUD blz

1. Inleiding 1

2. Van ruilverkaveling naar landinrichting 3 2.1. De aanleiding tot de ruil verkaveling in 3

Nederland 2.2. De landmeter-deskundige 5 2.3. De ontwikkeling van ruilverkaveling 6

naar landinrichting

3. De vier soorten landinrichting 11 3.1. Inleiding 11 3.2. Aanpassingsinrichting 11 3.3. De ruilverkaveling bij overeenkomst 12 3.4. Ruilverkaveling en herinrichting 13

4. Beknopte beschrijving van de herinrichtings- 16 en de ruilverkavelingsprocedure

4.1. De voorbereiding en de besluitvorming 16 4.2.1. De uitvoering van de ruilverkaveling 18 4.2.2. De uitvoering van de herinrichting 21 4.3. De bestuurlijke organisatie voor de 23

landinrichting

5. Het verloop van de voorbereiding bij herin- 26 richting en ruilverkaveling

5.1. Van verzoek om landinrichting naar plaat- 26 sing op het voorbereidingsschema

5.1.1. Het verzoek 26 5.1.2. De zienswijze 26 5.1.3. De plaatsing op het voorbereidingsschema 27 5.2. De landinrichtingscommissie 28 5.3. De inhoud van het landinrichtingsprogramma 29 5.4. De inhoud van het landinrichtingsplan 30 5.5. De bij het opmaken van landinrichtings- '32

programma/plan te betrekken stukken en adviezen 5.6. De ontwikkeling van programma en plan 34 5.6.1. Overzicht van de projectontwikkeling 34 5.6.2. Het schetsontwerp 35 5.6.3. Het voorontwerp 37 5.6.4. De inspraak 42 5.6.5. Vaststelling landinrichtingsplan 42 5.7. De stemming over ruilverkaveling 43

6. De vaststelling van de inbreng 46 6.1. Inleiding 46 6.2. Lijst van rechthebbenden 48 6.3. De eerste schatting 50 6.4. De pachtregistratie 52

7. Het begrenzingenplan 53 7.1. Inleiding 53 7.2. De vaststellingsprocedure 54 7.3. Berekening van de kortingspercentages 57

8. De herverkaveling 60

8.1. Inleiding 60

8.2. De voorbereiding van de toedeling 61

8.3. De wettelijke regels voor de herverkaveling 64

8.4. De richtlijnen voor het plan van toedeling 66

8.5. De wenszitting 67

8.6. Het ontwerpen van het plan van toedeling 68

8.6.1. Overzicht 68

8.6.2. Het opmaken van het plan in geld 69

8.6.3. Het schetsplan 72

8.6.4. Het scherp inrekenen en het toedelen van 72

de kavels 8.7. De vaststelling van het plan van

73

toedeling 8.8. De akte van toedeling

75

9. Het allokatiemodel t.b.v. het praktikum 78

9.1. Inleiding 78

9.2. De strukturering van de wensen 79

9.3. Model formulering 80

9.4. De gewichtenset 84

9.5. Toegepaste optimaliseringstechnieken 87

10. De inrichtingswerken 90

10.1. De kavelinrichtingswerken 90

10.2. De uitvoering van de overige werken 91

ll. De lijst der geldelijke regelingen 93

en de tweede schatting ll.l. Inleiding

93

11.2. Het proces-verbaal van aanwijzingen 94

11.3. De uitvoering van de tweede schatting 95

11.4. De lijst der geldelijke regelingen 96

11.4.1. De inhoud 96

11.4.2. De vaststelling van de lijst der geldelijke 97

regelingen 11.5. De landinrichtingsrente

98 99

11.6. Slot

12. Het projectmanagement 100'

12.l. De afstemming van de procedure op de 100

problematiek 12.2. De netwerkplanning

100

12.2.1. Inleiding 100

12.2.2. De Precedence-methode 101

13. Het landbouwbeleid 104

13.1. Inleiding 104

13.2. De Europese Gemeenschap en de landbouw 105

13.3. De realisering van het EEG-landbouwbeleid 107

13.4. Het nationale landbouwstruktuurbeleid 107

14. De Relatienota llO

14.l. De inhoud van de relatienota llO

14.2. De toepassing van de relatienota lll

14.3. De beheersovereenkomst ll3

15. 15.l. 15.2.

16. 16.l. 16.2. 16.3.

Ruirnteljke ordening en landinrichting Inleiding Het ~tructuurscherna landinrichting en het voorbereidingsschema

Omvang en voortgang van de landinrichting De omvang De investeringen Overwogen aanpassingen in de landinrichting ter verlichting van de budgettaire last

Lijst met afkortingen

115 115 117

120 120 121 123

127

l .

l. Inleiding

Landinrichting is een bij de wet geregelde overheidsmaatregel om bepaalde delen

van het landelijk gebied opnieuw in te richten, opdat ze in economische,

landschappelijke, natuurlijke en recreatieve zin beter tot hun recht komen. Dit

veranderingsproces waarbij de grond anders wordt ingericht en eigendom en

gebruik worden herverkaveld is toevertrouwd aan een daartoe benoemde

landinrichtingscommissie en deskundigen. De belangrijkste deskundigen die de

landinrichtingscommissie bijstaan zijn een districtsingenieur van de

laridinrichtingsdienst en een ingenieur van het kadaster. De districtsingenieur, een ·'

cultuurtechnicus is vooral belast met de coördinatie bij de voorbereiding, het

onderhouden van de bestuurlijke kontakten en de feitelijke inrichting. De ingenieur

van het kadaster fungeert niet alleen als deskundige bij de planvorming en de

uitvoering, maar hij is ook de manager van de landmeetkundige en juridisch­

administratieve aktiviteiten die nodig zijn om de herverkaveling van eigendom en

gebruik en de onteigening te kunnen realiseren.

Het doel van dit college is inzicht te geven in de gang van zaken bij de

voorbereiding en uitvoering van landinrichtingsprojecten en te laten uitkomen wat

de bijstand van geodeet inhoudt en hoe die wordt verleend. Daartoe is de stof

opgedeeld in drie delen.

Het eerste deel handelt over de ontwikkeling van de ruilverkaveling naar

landinrichting en de toegenomen belangenbehartiging van natuur, landschap en

openluchtrecreatie. Daarin ligt opgesloten dat de ruimtelijke ordening, waarbij de

onderscheiden funkties voor het buitengebied worden geregeld, het kader voor die

inrichting moet zijn. In de landinrichtingswet zijn vier vormen van landinrichting

geregeld. Uit de aard van de in een bepaald gebied aangetroffen problematiek

vloeit voort, welke vorm het meest geëigend is. In het inleidend deel zijn ook de

hoofdzaken van de planontwikkeling en de uitvoering van de herinrichting en de

ruilverkaveling beschreven, alsmede de bestuurlijke organisatie waarop de

landinrichting drijft.

In het tweede deel, de hoofdstukken 5 t/m 12, is de procedure van herinrichting en

ruilverkaveling beschreven. Dat betreft de planontwikkeling, de besluitvorming, de

uitvoering, de geldelijke afwikkeling en vooral het ontwikkelen van het plan van

toedeling op basis van de inbreng en het begrenzingenplan. Daarbij komt naar

voren hoe de landmeter-deskundige de bijstand invult en hoe hij zijn

1

1

2

vastgoedsysteem opbouwt en gebruikt als instrument voor de rechtsbescherming

en het ontwikkelen van het plan van toedeling. Ten behoeve van het praktikum

waarbij voor een klein gebied een plan van toedeling wordt ontworpen is het

allokatiemodel, één van de geautomatiseerde toedelingssystemen behandeld.

In het laatste hoofdstuk 12 is de netwerkplanning die bij het managen van

landinrichtingsprojecten in gebruik is beschreven.

In het derde deel de hoofdstukkken 13 t/m 16 is aandacht geschonken aan de

maatschappelijke context. Het landbouwstructuurbeleid van ons land met dat van

de europese economische gemeenschap en de ruimtelijke ordening op de drie

overheidsniveau's zijn de twee maatschappelijke brandpunten van de

landinrichtingsellips. Dit deel wordt afgerond met een toelichting op het

structuurschema landinrichting waarin het inrichtingsbeleid voor de middellange

termijn is vastgelegd en een overzicht van hetgeen aan landinrichting is gedaan.

3

2. Van ruilverkaveling naar landinrichting

2.1. De aanleiding tot de ruilverkaveling in Nederland.

In de eerste helft van de vorige eeuw bleef het inkomen van de nederlandse

landbouw achter bij dat in andere sectoren. De belangrijkste oorzaken daarvan

waren de slechte bedrijfsstruktuur, de onkunde van de boeren en ziekten onder het

vee. Pogingen van de boeren om in eigen kring tot verbetering te komen bleven

uit.

Çm de toekomstige opbrengsten van hun grond veilig te stellen hadden de

landeigenaren belang bij renderende boerderijen. Dit was één van de redenen dat

de notabelen uit de steden zich inzetten voor landbouwonderzoek. Zij verenigden

zich daartoe in "Genootschappen van liefhebberen tot den landbouw". Ook de

regering maakte zich zorgen over de deplorabele toestand van de landbouw. Zij

vreesde een te grote afhankelijkheid van het buitenland bij de voedselvoorziening.

Koning Willem III spande zich daarom in alle onderzoekswerk te bundelen in de

"Algemene Koninklijke Vereniging van Landbouw". Helaas mislukte zijn opzet.

Door kortzichtigheid bleven de verschillende organisaties jaren langs elkaar heen

werken zonder de nederlandse landbouw daadwerkelijk betere landbouwmethoden

aan te bieden.

Dit stond in schrille tegenstelling met het succesvolle onderzoek voor de

toenmalige koloniale plantages. Dat vond plaats bij het koloniaal instituut te

Amsterdam, de voorloper van het huidige Koninklijke Instituut voor de Tropen.

Daar is nu nog een agrarische afdeling, die nauw samenwerkt met mondiale

instanties zoals de F .A.O.

Een strukturele oorzaak van de achterblijvende inkomsten bij de landbouw was het

sterk versnipperde gebruik van de landbouwgrond. In het Huisboek voor den

Landman beschrijft dr. W .C.H. Staring in 1852 de nadelen daarvan. Rond 1880

lopen de toch al magere opbrengsten in de landbouw door longziekten onder vee zo

drastisch terug dat de boeren eindelijk zelf een belangenbehartigende vereniging

opzetten. In 1883 wordt het "Nederlandsch Landbouw Comité" opgericht. Een

initiatief van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw om de boerenbelangen

gecoördineerd te dienen.

Het Nederlandsch Landbouw Comité, spande zich o.a. in om duidelijk te maken dat

het platteland onvoldoende was toegerust om tot een lonende exploitatie te

kunnen komen. Het bepleit bij de regering wettelijke maatregelen om, de meest in

het oogspringende tekortkoming, de verspreide ligging van de kavels door

samenvoeging op te heffen. De Vereniging voor Kadaster en Landmeetkunde

(K&L), opgericht in 1834, staat achter het initiatief. Haar leden, de landmeters

van het .kadaster, kennen uit hun dagelijks werk de nadelen die het versnipperde

gebruik van de grond met zich meebrengt. Nadat enige leden van deze vereniging

het ruilverkavelingswerk van hun collega's in Duitsland hadden bestudeerd,

adviseerde K&L in 1899 de Directeur-Generaal van de Landbouw ook in Nederland

"landverlegging" toe te passen om de agrarische struktuur te verbeteren.

Na deze initiatieven nodigde de Directeur-Generaal het Nederlandsch Landbouw

Comité uit de problematiek van de gespreide exploitatie in studie te nemen en

voorstellen tot verbetering te doen. In de daarmee belaste commissie hadden twee

geodeten de heren Hoffman en Boer zitting. Zij publiceerde in 1908 het "Rapport

omtrent Ruilverkaveling" vergezeld van een ontwerp ruilverkavelingswet als

verbeteringsinstrument. Het is voor het eerst dat hier het begrip "ruilverkaveling"

opduikt. De commissie geeft daarvan de volgende de fini tie:

"het ter bevordering van de landbouw naar een bepaald plan samenvoegen

en vervolgens opnieuw indelen van gronden al dan niet gepaard gaande met

aanleggen of verleggen van wegen en waterlopen".

Aanvankelijk wilde de kamer deze definitie ook in de wet opnemen, maar tenslotte

accepteerde ze toch de door de regering aanbevolen doelstelling "de bevordering

van de belangen van de landbouw" teneinde mogelijke ontwikkelingen niet op

voorhand te blokkeren.

Het Nederlandsch Landbouw Comité dat in 1908 het rapport ruilverkaveling

aanbood is één van de drie centrale landbouworganisaties die nu werkzaam zijn.

Tegenwoordig is het koninklijk (KNLC). De twee andere organisaties zijn de

Katholieke Nederlandse Boeren en Tuindersbond (KNBTB) en de Nederlandse

Christelijke Boeren en Tuindersbond (NCBTB).

Het Landbouwschap is het samenwerkingsorgaan van de drie hiervoor genoemde

werkgeversorganisaties en de drie werknemersbonden in de landbouw. Het

Landbouwschap is een publiekrechtelijk orgaan, dat de belangen van de agrarische

bedrijfstak behartigt. In 100 jaar heeft het agrarische bedrijfsleven een

belangenorganisatie weten op te bouwen, die allerwege respect afdwingt en zeer

invloedrijk is.

5

Hoewel het KNLC al in 1908 een ontwerp van wet aanbood, duurde het tot 1924

voor de eerste ruilverkavelingswet tot stand kwam (RvK-wet 1924). In die

tussenliggende periode heeft de kamer lang gediscussieerd over het al dan niet

koppelen van onteigening en ruilverkaveling. In 1921 werd in de onteigeningswet

de mogelijkheid geopend met een vereenvoudigde procedure ten behoeve van het

verhogen van de agrarische opbrengst te onteigenen. Verschillende kamerleden

wilden deze mogelijkheid ook in de ruilverkavelingsprocedure benutten. Wat toen

niet lukte is 60 jaar later onder bepaalde omstandigheden wel mogelijk. In de

nieuwste wet op dit gebied, de Landinrichtingswet 1985, is onder vigeur van de

herinrichtingsvariant onteigening voorzien.

De discussie over de grondpolitiek was echter niet de enige vertragende faktor.

Vergaande staatsbemoeienis was .nog geen gemeengoed en leek hierbij overbodig

omdat de Nederlandsche Heidemij er in slaagde enkele vrijwillige

ruilverkavelingen te realiseren op basis van een tussen de betrokken eigenaren

gesloten overeenkomst. Die noodzaak werd weer manifest toen bleek dat één

tegenwerkende eigenaar een door alle andere belanghebbenden gewenste

vrijwillige ruilverkaveling blokkeerde. Daarmee werd de weg voor een wettelijke

regeling geëffend.

De eerste ruilverkaveling die onder vigeur van de RvK-wet 1924 in uitvoering

werd genomen was het blok Hollumermieden. Daartoe werd in 1925 bij stemming

besloten.

Sindsdien is bijna 800.000 ha opnieuw ingericht en verkaveld.

2.2. De land"rneter-deskundige

Zowel in de RvK-wet 1924 als in alle daaropvolgende versies wordt de uitvoering

van de ruilverkaveling of een landinrichting opgedragen aan een daarvoor

benoemde commissie. Die commissie wordt volgens die wetten bijgestaan door een

landmeter van het kadaster.

Onder de werking van de eerste wet was de landmeter van het kadaster de enige

deskundige die aan de ruilverkavelingscommissie werd toegevoegd. Hij was toen

ook de raadsman voor cultuurtechnische zaken. Niet zo verwonderlijk, want in die

tijd werden de landmeters opgeleid aan de Landbouw Hogeschool in Wageningen.

Dit veranderde in 1935. In dat jaar werd de Cultuurtechnische Dienst opgericht.

De bij die dienst werkzame cultuurtechnici gingen geleidelijk het cultuurtechnisch

werk in de ruilverkaveling verzorgen.

6

De Cultuurtechnische Dienst nam het secretariaat van de Centrale

Cultuurtechnische Commissie (CCC), het adviesorgaan voor de Minister van

Landbouw, belast met de algemene leiding in ruilverkavelingszaken, over van de

Nederlandsche Heidemij. Enerzijds was de versterking van de ruilverkaveling de

kroon op het pionierswerk dat de Koninklijke Nederlandsche Heidemij (KNHM) en

de landmeters hadden verricht, anderzijds moesten zij delen van hun eerdere

werkpakket afstaan. Maar er bleef genoeg te doen. De KNHM groeide als

directievoerende cultuurtechnische maatschappij. De landmeters kregen als

deskundigen voor procedurele en juridisch administratieve zaken meer werk.

Zij het dat het tempo in de eerste jaren niet hoog was. Na de wetswijziging van

1954 en het opmaken van het Meerjarenplan voor de Ruilverkaveling in 1958,

namen het werkpakket en de personeelsomvang sterk toe. Geleidelijk steeg de

jaarlijks te verkavelen oppervlakte tot 40.000 ha om na een piek van 55.000 ha te

dalen tot 36.000 ha per jaar, anno 1985. Bij de kadastrale dienst zijn ongeveer 40

geodeten en 700 andere medewerkers volledig met landinrichtingswerk belast. Bij

de dienst landinrichting zijn dat 800 personen, waarvan ongeveer 100 academici in

hoofdzaak cultuurtechnisch ingenieurs.

Het werk van de landmeter-deskundige ter bijstand van de plaatselijke commissie

is in de loop van de tijd veranderd. Enerzijds omdat steeds meer deskundigen bij

het van ruilverkaveling naar landinrichting verschoven werk zijn ingeschakeld,

anderzijds omdat de taak van de plaatselijke commissie voor de agrarische

ruilverkaveling veel beperkter was, dan die welke een landinrichtingscommissie

thans bij de integrale inrichting heeft. De geodeet werkt nu in een team van

ondersteunende en adviserende ambtenaren-deskundigen. Hij is specialist op

enkele essentiële onderdelen, zoals de vastgoed-informatievoorziening, de

toedeling, de rechtsbescherming en het landmeetkundig werk. Gebleven is .. de

belangrijke vertrouwenspositie als onafhankelijke deskundige tegenover

landinrichtingscommissie en de rechthebbenden. Hij is geen belangenbehartiger

van een bepaalde overheidssector of bepaalde rechthebbenden.

2.3. De ontwikkeling van ruilverkaveling naar landinrichting

De omzetting van de onverdeelde gemeenschappelijke markegrond in particulier

bezit volgens de Marken-wet van 1866, ter bevordering van de ontginning, kan men

als een vroege voorloper van de eerste ruilverkaveling zien. In die Marken-wet

werd geregeld dat een landmeter kon worden aangewezen om de met de

markeverdeling belaste commissie bij te staan. Vele markegenoten waren tegen

! i

~~~---------------------~

7

gelijktijdige ontginning van een groot gebied en stuurden derhalve aan op een

zodanige ondoelmatige kavelstruktuur dat een vlotte ontginning werd belemmerd.

De verkaveling die op tal van plaaatsen in ons land door vererving van grond al

slecht was werd door een ondoelmatige verkaveling van markegronden nog

ongunstiger.

De eerste door de KNHM geëntameerde vrijwillige ruilverkaveling stamt uit 1916.

Het was het blok "Ballurnermieden" op Ameland. Groot 200 ha. Na enkele eerdere"

mislukte pogingen was deze vrijwillige ruilverkaveling de eerste stap tot wat nu,

integrale landinrichting is geworden. Sommige hadden het graag bij de vrijwillige

rwilverkaveling gelaten, maar de uitkomsten waren te zeer afhankelijk van de

volle medewerking van alle eigenaren.

De 1924 in ons land naar Duits model mogelijke gemaakte wettelijke verkaveling

richtte zich vooral op de samenvoeging van de verspreid gelegen en versnipperde

agrarische percelen. De enige doelstelling was het bevorderen van de belangen van

de landbouw in gebieden waar de meerderheid van de rechthebbenden daarmee

instemde.

De eerste ruilverkavelingen kwamen tot stand als ze werden aangevraagd door

tenminste 1/5 van de eigenaren en bij stemming niet meer dan de helft van de

eigenaren tegen stemde. Als bij stemming tot uitvoering werd besloten verleende

de rijksoverheid financiële steun. De blokken waren klein. Tot aan de eerste

wetswijziging in 1938 was een 12.000 ha uitgevoerd, verdeeld over 40 blokken.

De eerste daarvan was Hollumermieden in 1925 groot 340 ha. De daar bereikte

verbetering was spectaculair. Het aantal percelen werd van 5000 teruggebracht

tot 500.

Met de RvK-wet uit 1938 wordt het organisatorische kader uitgebouwd. De CCC

krijgt de algemene leiding en het secretariaat gaat van de Heidemij over naar de

directeur van de Cultuurtechnische Dienst. Voortaan kunnen ook rechtspersonen

een aanvraag indienen. Naast de wettelijke ruilverkaveling wordt de

ruilverkavelingsovereenkomst als tweede ruilverkavelingsvorm geïntroduceerd. De

cultuurtechniek doet zijn intrede. Maar de doelstelling, het bevorderen van de

agrarische belangen, ondergaat nog geen verandering.

De RvK-wet van 1938 bood geen soulaas voor het herinrichten van het door

oorlogshandelingen overstroomde Walcheren en evenmin voor de in 1953 door de

watersnood getroffen gebieden Schouwen-Duiveland, Tholen en Zuid-Beveland.

Ten einde daar snel en afdoende hulp te bieden werden bijzonder

8

herverkavelingswetten tot stand gebracht.

Dankzij de daarmee opgedane ervaring kon de sprong naar de RvK-wet 1954

worden gemaakt. Hoewel de geringe aanpassing van de doelstelling, nu het

'behartigen' van belangen van land- en tuinbouw in plaats van voorheen het

'bevorderen' van die belangen, dat niet doet vermoeden zijn de verschillen in

uitvoering indrukwekkend.

De wetswijziging werd ingegeven door:

de sterke behoefte aan verhoging van de agrarische produktie en verlaging van

de kosten om met het buitenland te kunnen concurreren;

in het binnenland een agrarisch inkomen te verwerven dat gelijkwaardig is aan

dat uit de andere sectoren;

de noodzaak de opééngehoopte aanvragen met een doelmatiger procedure en

een versterkte inzet van rijksdiensten te kunnen afwerken;

de behoefte aan een betere afstemming op de ruimtelijke ordening.

Onder de werking van de RvK-wet 1954 komt de ruilverkaveling in een ongehoorde

stroomversnelling. Het jaarlijkse quotum loopt op tot 50.000 ha, met een

gemiddelde blokgrootte van 7000 ha.

Na 1965 krijgt het landelijk gebied een zo brede belangstelling dat de

belangenafweging tussen enerzijds natuur en landschap en anderzijds de landbouw

moet worden verfijnd. Voor de projecten Midden Delfland en Oost Groningen en de

Gronings-Drentse Veenkolonien zijn, omdat de RvK 1954 ontoereikend is, in 1977

speciale inrichtingswetten ingevoerd die een integrale aanpak garanderen.

Een aanpak, waarrnee zowel de belangen van de landbouw, de natuur, het

landschap als de openluchtrecreatie zijn gediend.

In de projecten die volgens de ruilverkavelingsprocedure worden afgewikkeld kpmt

de inspraak bij de planvorming op gang. Bij de uitvoering kan de zogenaamde

relatienota worden gebruikt orn de knelpunten tussen landbouw aan de ene kant en

natuur en landschap aan de andere kant te verzachten. Maar ondanks deze

aanpassingen schiet de Rvl<-wet 1954 te kort om in de grotere, naar de niet­

agrarische sector verschoven landinrichtingsbehoefte te kunnen voorzien.

De tekortkomingen zijn:

een te enge agrarische doelstelling gelet op de verscheidenheid aan functies

die het landelijk gebied moet vervullen. De vorm van de inrichting kan daar

niet op worden afgestemd, terwijl dit om de band met de ruimtelijke ordening

te houden, wel zou dienen te gebeuren;

een inrichting conform de gegeven functies vraagt onttrekking van de grond

9

aan de landbouw en wijzigingen in eigendom en gebruik, die uitgaan boven de

5% die de R vK-wet toestaat; en

de toewijzing van gronden met een publieke bestemming is beperkt tot het

plan van wegen en waterlopen met de daarbij behorende beplanting.

Toewijzing van natuurgebieden e.d. is niet mogelijk.

Deze en enkele technische tekortkomingen zijn neergelegd in een rapport "Balans

Ruilverkavelingswet 1954111) dat in 1968 verscheen. De werkgroep die het rapport

samenstelde bestond uit leden van drie organisaties. De Nederlandse

Landmeetkundige Federatie (NLF), de Vereniging voor Agrarische Recht (VAR) en

van de studiekring Cultuurtechniek. De naam en het ontstaan van de werkgroep

grijpen terug op een gelijknamige voordracht2), die één van de leden, professor

mr. P. de Haan eerder, voor de NLF hield. Mede op grond van dit rapport stelt de

minister van Landbouw een interdepartementale commissie in om een nieuwe wet

voor te bereiden, die voor de naaste toekomst in elke vorm van landinrichting

binnen het kader van de ruimtelijke ordening voorziet. De uit dit initiatief

voortgekomen Landinrichtingswet 1985 voorziet in een samenhangende

planologisch functionele inrichting van het niet-stedelijk gebied, waarbij de

maatschappelijke betekenis van dat gebied tot zijn tot zijn recht kan komen. De

daarbij te treffen voorzieningen zijn in het belang van:

de land-, tuin- en bosbouw;

de natuur en het landschap;

de infrastructuur;

de openluchtrecreatie, en

de cultuurhistorie.

De projectsgewijze inrichting van het landelijk gebied volgens deze wet kan in vier

vormen plaatsvinden:

herinrichting;

ruilverkaveling;

aanpassingsinrichting, en

ruilverkaveling bij overeenkomst.

1) Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde, 1968 blz. 269 ev.;

Rapport Werkgroep Balans van de Ruilverkavelingswet.

2) Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde, 1964 blz. 109 ev.;

P. de Haan, Balans van de Ruilverkavelingswet.

10

Welke vorm van landinrichting wordt gekozen is afhankelijk van de functies die

het in te richten gebied heeft, de aard van de aangetroffen problematiek en het

karakter van de treffen voorzieningen. Meer daarover in het volgende hoofdstuk.

De vraag naar inrichting gaat de uitvoeringsmogelijkheden te boven. Selectie van

de aangevraagde projecten vindt plaats door de Centrale Landinrichtings

Commissie (CLC). Belangrijke toetsingsstukken zijn de groene struktuurschema's

en in het bijzonder het struktuurschema landinrichting, het planologisch kader en

het aktuele beleid van de betrokken sectoren. Hoe dat werkt is in de volgende

hoofdstukken beschreven.

11

3. De vier soorten landinrichting

3.1. Inleiding

De hoofddoelstelling van het nationale inrichtingsbeleid is: "Het binnen het kader

van het totale overheidsbeleid inrichten van delen van het landelijk gebied

overeenkomstig de daaraan toegekende functies en hun onderlinge samenhang op

een zodanige wijze dat de maatschappeijke betekenis van het gebied zo goed

mogelijk tot zijn recht kan komen".

Het inrichtingsbeleid moet dus passen in de andere overheidsactiviteiten. De

inrichting vindt plaats in het kader van de ruimtelijke ordening. De facetplanning

gaat uit boven de sectorplanning.

De landinrichting is een integrale aktiviteit waarbij zowel de agrarische als de

niet-agrarische belangen gelijktijdig worden behartigd.

De daarbij te treffen voorzieningen zijn in het belang van:

de land-, tuin- en bosbouw;

de natuur en het landschap;

de infrastruktuur;

de openluchtrecreatie; en

de cultuurhistorie.

De projectwijze inrichting van het landelijke gebied kan volgens de LI-wet in vier

vormen plaatsvinden:

aanpassingsinrichting;

ruilverkaveling bij overeenkomst; -.

ruilverkaveling

herinrichting

Welke vorm wordt gekozen is afhankelijk van de functies die het in te richten ge­

bied heeft. De aard van de aangetroffen problematiek en het karakter van de te

treffen voorzieningen.

3.2. Aanpassingsinrichting

De bouw van doorgaande wegen, kanalen en spoorwegen kan schade voor de

directe omgeving met zich mee brengen. Te denken valt aan het moeten omrijden

om de aan de andere kant van het werk gelegen grond te kunnen bewerken,

12

verstoring van de waterhuishouding, onderbreking van het wegenpatroon,

ongunstige doorsnijding van het bestaande kavelpatroon, horizonvervuiling enz.

In ruilverkavelingen die toevallig samenvielen met de uitvoering of de planning

van zo'n infrastruktureel werk, werd al het mogelijke gedaan om die schade te

voorkomen door het plan van voorzieningen op het infrastrukturele werk af te

stemmen en de in de tracé's gelegen grond toe te wijzen aan het openbaar lichaam

dat de zorg voor het werk had.

Buiten de ruilverkavelingen kon wettelijk niets aan het opheffen van de negatieve

gevolgen worden gedaan. In die leemte voorziet de Ll-wet met de

aanpassingsinrichting. Het initiatief voor deze vorm ligt bij het bevoegd orgaan,

de instantie die het infrastrukturele werk uitvoert. De uitvoering van de inrichting

is evenals bij de andere vormen toevertrouwd aan een landinrichtingscommissie

(LIC) met haar deskundigen. Ze bevat in elk geval de herverkaveling van eigendom

en gebruik in het betreffende blok en zonodig andere voorzieningen. Omdat de

infrastruktuur in Nederland vrijwel gereed is, komt deze vorm van landinrichting

voor ons land in feite te laat. In Duitsland is ze veel toegepast. De aanleg van de

autobanen en de uitleg van dorpen waren daar vrijwel altijd de aanleiding voor een

ruilverkaveling van de belendende grond. Daar de uitvoering van de lineaire

infrastrukturele werken niet tot de competentie van de minister van Landbouw

hoort, kan hij die ook niet plannen. Dit is de reden dat de daaruit voortkomende

aanpassingsinrichtingen buiten het voorbereidingsschema van de CLC blijven. ,}

Daar de werkwijze bij een aanpassingsinrichting, behoudens de besluitvorming en

de grondverwerving ten behoeve van de voorzieningen, veel lijkt op die bij de ruil:

verkaveling is aan deze vorm. in dit college verder geen aandacht besteed.

3.3. De ruilverkaveling bij overeenkomst

Deze vorm van landinrichting kwam ook voor in de R vK-wet 19 54 onder naam

ruil ver ka velingsovereenkomst.

Daarbij kunnen zich drie of meer eigenaren verbinden hun toebehorende

onroerende goederen samen te voegen, de verkregen massa op bepaalde wijze te

verkavelen en onder elkaar bij notariële akte verdelen.

Uiteraard kan dat ook buiten de landinrichtingswet om. Als evenwel de overeen­

komst voldoet aan een aantal in de wet genoemde voorwaarden kunnen partijen de

minister van Landbouw verzoeken een deel van de in de landinrichtingswet

·--------------~~~~

b

13

genoemde bijzondere maatregelen van toepassing te verklaren.

Met name de subsidiering is een wervend gegeven om tot zo'n overeenkomst te be­

sluiten. Het initiatief ligt doorgaans bij de directeur Landbouw en

Voedselvoorziening, één van de gedecentraliseerde rijksdiensten van het ministerie

van Landbouw in de provincie.

Tot 1970 kenden we een type overeenkomsten dat met veel cultuurtechnisch werk

gepaard ging. Het initiatief daarvoor lag bij de cultuurmaatschappijen, Heidemij

en Grontmij. Zij konden het risico van de voorbereidingskosten lopen, omdat in de

uitvoering van het cultuurtechnisch werk behoorlijke winstmarges zaten. Toen het

cultuurtechnische werk onder druk van de maatschappelijke opinie steeds verder

afnam, smolten die winsten weg en trokken de ingenieursburo's zich terug. In

totaal is op die manier 60.000 ha verkaveld.

Daarna zijn de ambtelijk ondersteunde kavelruilen met weinig of geen

inrichtingwerk in zwang gekomen. Per 1 januari 1984 beliep de oppervlakte van

deze ruilingen 30.000 ha.

In dit college wordt aan deze vorm van landinrichting verder geen aandacht

besteed.

3.4. Ruilverkaveling en herinrichting

De twee andere vormen van landinrichting zijn de herinrichting en de ruilverkave­

ling. Ze zijn veel belangrijker en omvangrijker dan de beide andere vormen. Ze

worden iri dit diktaat al naar gelang het gezichtspunt gezamenlijk of afzonderlijk

behandeld.

In de memorie van toelichting op de LI-wet en in het Structuurschema

Landinrichting (SSLI) is indicatief aangegeven welke gebieden zich lenen voor

ruilverkaveling en welke voor herinrichting. Oi t onderscheid berust op de functies

die het in te richten gebied vervult of moet gaan vervullen.

Volgens de wet zal herinrichting mogelijk zijn in gebieden die ruimtelijk naast een

agrarische functie ook in belangrijke mate een niet-agrarische functie vervullen.

En ruilverkaveling in gebieden die ruimtelijk een overwegend agrarische, doch

n f et in belangrijke mate een niet-agrarische functie vervullen.

Volgens het Structuurschema landinrichting zijn de indicaties:

gebieden met hoofdzakelijk landbouw als regel ruilverkaveling voor kleinere

14

delen, afhankelijk van het provinciaal ruimtelijk beleid, herinrichting;

gebieden met afwisselend landbouw, natuur en andere vormen van

grondgebruik in grotere, respectievelijk kleinere eenheden, afhankelijk van het

provinciaal ruimtelijk beleid ruilverkaveling of herinrichting, de laatste als

regel in de grote waardevolle landschappen;

gebieden met hoofdzakelijk natuur als regel herinrichting voor kleinere delen,

afhankelijk van het provinciaal ruimtelijk beleid, ruilverkaveling;

gebieden onder stedelijke invloedsfeer als regel herinrichting voor kleinere

delen, afhankelijk van de planologische uitvoering, ruilverkaveling.

Per projekt zal de keuze dus sterk worden bepaald door het streekplan en het be­

stemmingsplan.Maar in twijfelgevallen zullen ook andere factoren mede beslissend

zijn voor de te kiezen vorm. Bijvoorbeeld de besluitvorming. De beslissing om een

herinrichting uit te voeren nemen provinciale staten. Bij de ruilverkaveling doen

dat de gezamenlijke rechthebbenden via een stemming. Als provinciale staten de

beslissing over de landinrichting liever uit de weg gaan zullen ze zeker op ruilver­

kaveling proberen aan te sturen.

Een belangrijk gegeven is ook de hoeveelheid grond die nodig is om de

noodzakelijkste voorzieningen te kunnen treffen. Bij de ruilverkaveling moet die

onder de drie procent van de waarde van het onroerend goed blijven. Als méér

grond nodig is kan alleen her•inrichting uitkomst brengen.

Verder zullen de vermoedelijke tijdsduur van de uitvoering en de verwachte secto­

rale rendementen mede een rol spelen.

Eén en ander is te beïnvloeden door de begrenzing van het in te richten gebied, het

plan van voorzieningen en de hoeveelheid grond ~ie het Bureau B.eheer

Landbouwgronden (BBL) in een projekt inbrengt ten behoeve van de realisering van

het plan van voorzieningen.

Het BBL heeft in algemene zin taken, die betrekking hebben op het verkrijgen, tij­

delijk beheren en overdragen van land. De algemene leiding en het toezicht op de

werkzaamheden van het bureau berust bij de Commissie Beheer Landbouwgronden.

In de landinrichting is het bureau aangewezen om ter stroomlijning van de

inrichting van het landelijk gebied met rijksmiddelen gronden aan te kopen en die

vervolgens aan te wenden voor geplande voorzieningen. De BBL-aankopen mogen

de grondmarkt niet verstoren. Dat geldt ook voor de verkoop die zoveel mogelijk

plaats vindt tegen de aktuele verkeerswaarde.

In het structuurschema landinrichting is te vinden welke gebieden in principe voor

landinrichting in de vorm herinrichting of ruilverkaveling in aanmerking komen.

l

15

Bij elkaar telt de beleidskaart zo'n 700.000 ha.

Jaarlijks komt daarvan maximaal l.j.0.000 ha voor plaatsing op het voorbereidings­

schema in aanmerking. Of die oppervlakte daadwerkelijk in voorbereiding komt is

mede afhankelijk van het landinrichtingsbudget, dat jaarlijks beschikbaar komt.

Bij de keuze van de landinrichtingsprojekten is een beperkte afwijking van de

beleidskaart toegestaan. Te weten 1.000 ha landinrichtingsgebied met een gemid­

deld investeringsniveau en 5.000 ha in hoofdzaak op herverkaveling aangewezen

gebied met een extensieve inrichting. De toegestane 5.000 ha administratieve

landinrichting is geheel te danken aan prof. De Haan die tot aan de behandeling

van de LI-wet in de Tweede Kamer heeft gelobbied om deze uitbreiding te be­

werkstelligen.

16

4-. Beknopte beschrijving van de herinrichtings- en de ruilverkavelingsprocedure

4-.1. De voorbereiding en de besluitvorming

Beide vormen van landinrichting worden ingang gezet met een verzoek om landin­

richting in een bepaald gebied gericht aan de minister van Landbouw. Het verzoek

kan worden gedaan door de overheid, bepaalde belangenbehartigende organisaties

of een groep eigenaren. De CLC geeft binnen twee jaar haar zienswijze aan Gede­

puteerde Staten (GS). Het is dan aan provinciale staten de minister van Landbouw

al dan niet voor te stellen het betreffende gebied op het voorbereidingsschema te

plaatsen. De minister neemt daarover een beslissing op voordracht van de CLC.

Bij plaatsing op het voorbereidingsschema benoemen GS een landinrichtingscom­

missie (LIC), die belast wordt met de voorbereiding en de uitvoering van de landin­

richting. De CLC besluit of de voorbereiding van de landinrichting zal verlopen via

een programma- en een planfase of beperkt blijft tot een li-plan. Bovendien neemt

ze het besluit de voorbereiding te starten als een herinrichting of als ruilverkave­

ling. De definitieve beslissing over de vorm ligt verankerd in het li-programma en

in de gevallen dat het programma vervalt in het li-plan.

Bij de gefaseerde voorbereiding vindt de eerste fase z'n afsluiting in de

vaststelling van het li-programma door provinciale staten (PS). De afsluiting van

de tweede fase is de vaststelling van het li-plan.

Met het vaststellen van het programma besluiten PS tevens dat in geval van herin­

richting die herinrichting wordt uitgevoerd. Betreft het programma een ruilverka­

veling dan besluiten PS tevens dat een stemming wordt georganiseerd waar eige­

naren en pachters beslissen of de ruilverkaveling wordt uitgevoerd.

Een ander gevolg van de vaststelling van het herinrichtingsprogramma is dat de

LIC op basis van het programma een herinrichtingsplan ontwikkelt, dat uiteindelijk

door PS wordt vastgesteld. Na deze vaststelling kunnen de in het

herinrichtingsplan beschreven werken worden uitgevoerd. Eventueel is een

versnelling mogelijk door het herinrichtingsplan in gedeelten op te maken en vast

te stellen;

Na de vaststelling van het ruilverkavelingsprogramma door PS kan de LIC de ont­

wikkeling van het rvk-plan uitstellen tot na een positieve stemmingsuitslag. In de

wet is alleen bepaald dat na zo'n besluit tot ruilverkaveling een rvk-plan moet vol-

f i 1

' L

17

gen. Gelet op een vlotte voortgang van de procedure en de nooit aflatende vraag

naar informatie door de stemgerechtigden is een plan-ontwikkeling·die direkt aan­

sluit op het besluit van PS gewenst.

Bij een éénvoudige voorbereiding is een vaststelling van het li-plan in gedeelten .

niet toegestaan. De vaststelling is dan, anders dan bij de gefaseerde voorbereiding,

voorbehouden aan GS.

Het ziet er naar uit dat de gefaseerde voorbereiding het beste aansluit bij de her­

inrichtingsvorm en de eenvoudige bij de ruilverkaveling.

Ter afsluiting van deze paragraaf een overzicht van de voorbereiding.

Overzicht Voorbereiding Landinrichting

Verzoek om landinrichting in een gebied

Zienswijze CLC

Plaatsing gebied op het Voorbereidingsschema

Benoeming LIC en deskundigen

Gefaseerde Voorbereiding Eenvoudige Voorbereiding

Herinrichtings- Ruil verka velings-programma programma

+ + Uitvoerings- Besluit te stemmen besluit

Stemming <)~stoppen

uitvoeren

Herinrichings- Ruil verka velings- Herinrichtings- Ruilverkavelings-plan plan plan plan

+ Uitvoerings- Stemming besluit o~stoppen

uitvoeren

Ui tv oer ing Landinrich tingspro jekt

18

4.2.1. De uitvoering van de ruilverkaveling

Na een positieve stemming staat de LIC voor een nieuwe taak de uitvoering van de

ruilverkaveling. Daarbij zijn de districtsingenieur van de landinrichtingsdienst en

de ingenieur van het kadaster haar belangrijkste adviseurs.

Zodra het ruilverkaveHngsplan is vastgesteld kan de uitvoering van de daarin

beschreven werken starten. De eigenaren en gebruiker moeten dat gedogen. De

schade die het werk voor betrokkenen meebrengt wordt of in geld of in natura,

bijvoorbeeld door het tijdelijk beschikbaar stellen van andere grond, vergoed. Om

te kunnen uitvoeren moet de LIC zorgen voor: het bestek, de aanbesteding, de

financiering, overleg met de toekomstige eigenaar, onderhoudsplichtige en

beheerder van het werk, overleg met de eigenaar en gebruiker van de grond over

de uitgebruikneming en schaderegeling, de aanl_eg- of bouwvergunning. De

administratie van alle met het werk samenhangende zaken verzorgt de

landinrichtingsdienst. Uit de finandële administratie zijn de totalen van de

diverse kostendragers af te leiden. Deze gegevens heeft de landmeter-deskundige

te zijner tijd nodig om de lijst der geldelijke regeling op te maken.

Door de uitvoering van werken verbetert de inrichting. De mate van verbetering,

het nut, is de grondslag voor het toerekenen van de niet gesubsidieerde ruilverka­

velingskosten aan de eigenaar. Om die verbetering te kunnen vaststellen moeten

zowel de uitgangssituatie als de eindsituatie van de waterbeheersing en de ontslui­

ting worden vastgelegd.

Voorafgaand aan het uitvoeren van wegen, waterlopen en kunstwerken wordt

daarom een eerste schatting uitgevoerd. Daaronder verstaan we het vaststellen

van de produktiefaktoren ontsluiting en waterbeheersing en het bepalen van de

ruilwaarde per hectare.

De bepaling van de ruilwaarde is nodig om het herverkavelingsproces te kunnen

uitvoeren. Het gaat niet aan om een hectare slechte kleigrond te ruilen tegen een

hectare puike lichte zavelgrond of een hectare verdrogende zandgrond. Elke soort

, grond heeft zijn eigen waarde voor het boerenbedrijf. Welnu die agrarische waarde

is de basis voor de herverkaveling.

Om te kunnen ruilen dient verder bekend te zijn wie de eigenaren en de gebruikers

van de grond zijn. Daartoe maakt de LIC een lijst van rechthebbenden op en houdt

ze een pachtregistratie. Omdat niemand onzeker mag zijn over de inbreng in een

ruilverkaveling worden alle noodzakelijke gegevens gepubliceerd, ter inzage

gelegd en na een toegesneden bezwaren behandeling vastgesteld. Bovendien wordt

de blokgrens in detail aangewezen.

19

Recapitulerend bestaat de vaststelling van de inbreng dan uit:

de lijst van rechthebbenden;

de eerste schatting;

de pachtregistratie.

Hoe de gegevensinwinning en vaststelling ervan verloopt, wordt in volgende hoofd­

stukken uiteengezet.

De ingenieur van het kadaster heeft daar als deskundige de zorg voor.

De herverkaveling is een essentieel onderdeel van de ruilverkaveling. Alvorens

daar mee kan worden begonnen dient duidelijk te zijn welke grond wel en welke

niet voor de herverkaveling mag worden gebruikt. De grond die buiten de herver­

kaveling moet blijven, wordt vooraf vastgelegd in het begrenzingenplan. Dat plan

bestaat uit een kaart met bijbehorende staten. Het betreft elementen die vanwege

hun algemeen belang worden toegewezen door Gedeputeerde Staten. De

toegestane waarde is hooguit 5% van de totale ruilwaarde van de gronden in het

blok. Tot de elementen behoren altijd de wegen en waterlopen met de kunstwerken

en soms voorzieningen voor landschap, natuur en de recreatie. De elementen die

deel gaan uitmaken van het begrenzingenplan zijn al aangekondigd in het ruilver­

kavelingsplan. Zonodig kunnen ze ná een afzonderlijke procedure worden

aangevuld.

Zodra het begrenzingenplan is vastgesteld kan het plan van toedeling, de herver­

kaveling, worden ontwikkeld. Bij dat proces moeten een aantal wettelijke regels in

acht worden genomen, die de rechthebbenden rechtsbescherming bieden.

Daarnaast worden de doelstellingen die in het ruilverkavelingsplan zijn opgenomen '·

nader uitgewerkt in richtlijnen voor het plan van toedeling. Aan de

rechthebbenden wordt uitvoerig voorlichting gegeven om hen in staat te stellen

hun wensen voor de toedeling zo adequaat mogelijk te kunnen formuleren. Het is

de landmeter-deskundige die met behulp van deze informatie en gegevens het plan

van toedeling ontwerpt. Dit plan komt na tervisielegging en bezwarenbehandeling

vast te staan. Het is de basis voor de nieuwe rechts- en gebruikssituatie.

Via de akte van toedeling die wordt overgeschreven in de openbare registers, en de

nieuwe pachtkontrakten die worden goedgekeurd door de grondkamer, gaat de

nieuwe rechtstoestand in. Met de ingebruikneming van de nieuwe kavels wijzigt

het feitelijke gebruik.

De effectuering van de herverkaveling hangt nauw samen met de andere te treffen

voorzieningen. Als die te treffen voorzieningen het bestaande gebruik grondig ver­

storen kan een pré-plan van toedeling zijn nut hebben. De wet voorziet daarin met

een plan van tijdelijk gebruik • Voor de vaststelling geldt een lichtere procedure

dan voor het plan van toedeling

20

Na de uitvoering van de kavelinrichting en de overige werken kan de rekening voor

de ingreep worden opgemaakt. Dit procedureonderdeel wordt aangeduid met de

geldelijke regeling. In de lijst der geldelijke regelingen wordt per eigenaar aange­

geven welke verbeteringen zijn bezit per saldo heeft ondergaan.

De daartoe te verrichte handelingen staan bekend als de tweede schatting. Ze

komen neer op het bepalen van de verschillen tussen de inrichtingsfaktoren van de

oude en de nieuwe eigendomssituatie. Ook voor de lijst der geldelijke regeling

geldt dat ze, na een tervisielegging en bezwarenbehandeling, door een besluit van

de rechtbank komt vast te staan. Uit de lijst van geldelijke regelingen is af te

lezen hoe groot de vordering is die de staat op een eigenaar heeft. De inning van

die vordering vindt plaats als landinrichtingsrente. Een bedrag dat de

belastingdienst in 26 jaarlijkse termijnen int. Het bedrag is te vinden in de

kadastrale boekhouding op de eigendom, de legger.

Met de vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen is de ruilverkaveling vol­

tooid. De deskundigen blijven in dienst bij hun organisaties.

De LIC stuurt de onder haar berustende stukken naar de CLC en is daarmee van

rechtswege ontbonden.

Alle genoemde procedure onderdelen hebben in principe betrekking op het gehele

ruil ver ka velingsgebied.

Als om welke reden dan ook een splitsing wenselijk is, kan dat door het gebied in

meerdere blokken te splitsen. De omvang van die blokken wordt dan in detail vast­

gelegd in de lijst van rechthebbenden. Daarna geldt weer dat alle procedureonder­

delen telkens betrekking hebben op een geheel blok.

De twee enige uitzonderingen er op zijn het facultatieve plan van tijdelijk gebruik

en het begrenzingenplan dat in gedeelten kan worden vastgesteld.

De dwingende volgorde van de procedure onderdelen is: vaststelling inbreng - be­

grenzingenplan - plan van toedeling - lijst van geldelijke regelingen. Daar waar de

doelmatigheid dit gebiedt kunnen procedure onderdelen gelijktijdig tervisie worden

gelegd. Bij de daarop volgende formele bezwarenbehandeling geldt weer de

hiervoor genoemde volgorde. Zie voor een overzicht van deze onderdelen die later

uitvoerig aan de orde komen het schema aan het eind van 4-.2.2.

21

4.2.2. De uitvoering van de herinrichting.

· Bij de vorm herinrichting is het orgaan dat na vaststelling van het herinrichtings­

plan verantwoordelijk is voor de invoering eveneens een LJC.

Om de uitvoering van de herinrichting beter te managen kan het in te richten ge­

bied evenals bij de ruilverkavelingsvorm in blokken worden gesplitst. Bij de herin­

richtingsvorm kan hetzij voor het gehele gebied hetzij voor een blok nog een keuze

worden gemaakt uit twee varianten. Te weten een herinrichting met

herverkaveling een een herinrichting zonder herverkaveling.

De splitsing van het gebied in blokken en de keuze wel of geen herverkaveling ligt "'

opgesloten in het herinrichtingsplan. Bij een herinrichting zonder herverkaveling

vervalt de beschrijving van de inbreng en daarmee ook de akte van toedeling, de

tweede schatting en de lijst der geldelijke regelingen.

Wat wel blijft bestaan is het begrenzingenplan. De bevoegdheid om tot de daarbij

behorende toewijzing van gronden te besluiten moet stoelen op het kunnen

beschikken over de eigendom. Die zekerheid verschaft het herinrichtingsplan.

Daarin zijn de percelen waarvoor onteigening is voorzien zowel in kaart gebracht

als op bijbehorende lijsten vermeld.

De onteigening van deze gronden zal, als minnelijke aankoop faalt, plaats vinden

uit kracht van een door de Kroon genomen besluit.

De onteigening geschiedt ten name van de Staat. Bij een herinrichting met herka­

veling krijgt dat besluit van GS dezelfde afwerking als bij een ruilverkaveling. Bij

een herinrichting zonder herverkaveling, zal een door de LIC aangewezen notaris

een akte opmaken van het besluit waarbij GS de eigendom toewijzen. Door de akte

over te schrijven in de openbare registers gaan de daarin genoemde rechten over.

Voor wegen en waterlopen is dat logisch. Niet duidelijk is wat het nut is van de

toewijzing van de eigendom voor de gebieden en elementen voor natuur landschap

en open lucht recreatie als de eigendom al langs minnelijke weg of door

onteigening is verkregen.

22

De herinrichting met herverkaveling komt overeen met de ruilverkavelingsvorm,

behoudens de grondafstand door de rechthebbenden ten behoeve van het plan van

voorzieningen.

Evenals bij de ruilverkaveling staan de gezamenlijke rechthebbenden grond af. Bij

herinrichting maximaal .396 tegenover 596 bij de ruilverkavelingsvorm. Die drie

procent mag bij herinrichting echter uitsluitend worden gebruikt voor wegen,

waterlopen en kunstwerken. De korting kan tot deze kategorlën uit het plan van

voorzieningen worden beperkt omdat ten behoeve van alle andere voorzieningen

kan worden onteigend. Die onteigening moet plaats vinden voorafgaand aan de

vaststelling van het begrenzingenplan. Uiteraard vallen de onteigende gronden

buiten de herverkaveling.

Tot slot een overzicht van de nu besproken procedure onderdelen in de uitvoering

van de herinrichting en van de ruilverkaveling. Waarbij niet vergeten mag worden

dat de uitvoering van werken veelal een noodzakelijke en soms dominante kompo­

nent van de inrichting is, waarvoor de LIC vele deskundigen terzijde staan.

Schema Uitvoering Landinrichtingsproject

HERINRICHTING

- Vaststelling Inbreng * • Lijst van rechthebbenden • Eerste schatting • P achtregistra tie

- Plan van tijdelijk gebruik UE

- Onteigening .

- Begrenzingenplan - Regeling eigendom

beheer onderhoud

- Plan van toedeling 'JE

- Akte van toedeling * - Nieuwe pachtkontrakten * - In gebruikgeving kavels 'JE

- Tweede schatting* - Geldelijke regeling * - Landinrichtingsrente *

* Alleen bij herverkaveling

Anders alleen akte

i:: Q)

~ H Q) :;:

b' i:: •.-l H Q)

0 ::> .µ ·.-l :::>

RUILVERKAVELING

- Vaststelling Inbreng • Lijst van rechthebbenden • Eerste schatting • Pachtregistratie

- Plan van tijdelijk gebruik u

,.

- Begrenzingenplan - Regeling eigendom

beheer onderhoud

- Plan van toedeling - Akte van toedeling - Nieuwe pachtkontrakten - In gebruikgeving kavels

- Tweede schatting - Geldelijke regeling - Landinrichtingsrente

'IE* Facultatief

23

4.3. De bestuurlijke organisatie voor de landinrichting

Omdat landinrichting een bijzonder overheidstaak is, regelt de Landinrichtingswet

de vorming van specifieke organen belast met landinrichting, namelijk de

landinrichtingscommissie en de Centrale Landinrichtingscommissie. Deze zijn

naast de bestaande bestuursniveaus bij de totstandkoming van landinrichting·

betrokken.

De landinrichtingscommissie is het regionale orgaan dat verantwoordelijk is voor

de voorbereiding en de uitvoering van een afzonderlijk project. Tijdens de voorbe­

reiding stelt de commissie het voorontwerp van het landinrichtingsprogramma en

van.het landinrichtingsplan op. Zij overlegt daaromtrent met gemeenten en water­

schappen en tracht zo nodig overeenstemming te bereiken. Belanghebbende en be­

langstellende organisaties en particulieren hebben inspraak op dit voorontwerp.

In het kader van de uitvoering is de commissie belast met de totstandkoming van

de werken en met de voorbereiding van de bestuurlijke regelingen voor de

openbare voorzieningen alsmede met de herverkavelingsprocedures.

De landinrichtingscommissie wordt benoemd door het provinciaal bestuur en

bestaat uit zeven leden bij uitzondering uit meer die doorgaans

vertegenwoordigen:

- regionale organisaties van belanghebbenden, veelal vanuit de land- en tuin­

bouw, de natuur en het landschap;

- gemeenten en waterschappen.

De Centrale Landinrichtigscommissie adviseert de regering omtrent het nationale

landinrichtingsbeleid en heeft belangrijke bevoegdheden en taken in het kader van

landinrichting. In dat verband stelt zij een voordracht op voor het Voorbereiding­

schema Landinrichting, dat alle in voorbereiding zijnde landinrichtingsprojecten

omvat, en stelt zij de haar door de landinrichtingscommissies toegezonden

programma's en plannen in ontwerp vast. Zij bepaalt daarmee tevens de besteding

van het nationale budget voor landinrichting. De centrale commissie ziet toe op de

uitvoering van de projecten en op de afwikkeling van de herverkavelingsprocedure.

De wet schrijft voor dat deze commissie uit maximaal 20 leden mag bestaan en

dat zij is samengesteld uit vertegenwoordigers van:

24·

- ministers

- overkoepelende organen van provincies, gemeenten en waterschappen

en

- van belangenorganisaties op het gebied van land- en tuinbouw, natuur en

openluchtrecreatie.

Ten behoeve van de uitvoering van het landinrichtingsbeleid beschikt de rijksover­

heid over de Landinrichtingsdienst. In de wet is bepaald, dat de

Landinrichtingsdienst de Centrale Landinrichtingscommissie qijstaat in haar

taken. De dienst vervult het secretariaat, bereidt de besluitvorming in de centrale

commissie voor en voert de besluiten uit, zowel de algemene als die voor de

afzonderlijke projecten in de regio.

Naast de Landinrichtingsdienst vervult ook het Kadaster taken, in het bijzonder

met betrekking tot de herverkavelingsprocedures.

Bij de landinrichting worden voorts belangrijke taken vervuld door:

- de rijksoverheid

- het provinciaal bestuur

- het bestuur van de gemeente en het waterschapsbestuur.

De taken van deze bestuursorganen zijn met name gebaseerd op respectievelijk:

het nationale beleid t.a.v. bijvoorbeeld de land- en tuinbouw, de bosbouw, het

natuurbehoud en de openluchtrecreatie;

- het provinciaal planologisch beleid en de bevordering van de regionale

ontwikkeling;

- het gemeentelijk planologisch beleid en de zorg voor de plaatselijke belangen,

respectievelijk de zorg voor de waterhuishouding.

Op nationaal niveau keurt het parlement jaarlijks het budget voor landinrichting

goed en stelt de minister van Landbouw en Visserij het Voorbereidingsschema

Landinrichtings vast, waarvoor de Centrale Landinrichtingscommissie de

voordracht heeft gedaan.

Aan de provinciale besturen komt het initiatief toe, om een landinrichtingsproject

25

te laten beginnen en zij stellen programma's en plannen die hen door de Centrale

Landinrichtingscommissie zijn toegezonden, al of niet gewijzigd, vast.

De gemeenten en waterschappen moeten instemmen met het vermelden op het

landinrichtingsplan van maatregelen en voorzieningen die bij hen in eigendom, be­

heer of onderhoud zijn.

26

5. Het verloop van de voorbereiding bij herinrichting en ruilverkaveling

5.1. Van verzoek om landinrichting naar plaatsing op het voorbereidingsschema.

5.1.l. Het verzoek.

Een verzoek om landinrichting kan worden ingediend bij de minister van Landbouw

door de overheid, organisaties die belangen behartigen waarin met landinrichting

kan worden voorzien en door eigenaren die met elkaar 30% van het betreffende

gebied bezitten.

De minister stelt het in handen van zijn permanent adviesorgaan, de CLC. Als het

verzoek onderbouwd is en vergezeld gaat van een kaart waarop het in te richten

gebied is aangegeven, zal de CLC binnen twee jaar haar "zienswijze" daarop ken­

baar maken. De CLC stelt de verzoekers, de provincie, de gemeenten en de water­

schappen in het gebied van haar zienswijze in kennis.

5.1.2. De zienswijze.

De CLC laat de zienswijze voorbereiden door de vertegenwoordiger van de

landinrichtingsdienst in de betreffende provincie, de inspecteur landinrichting. De

landinrichtingsdienst is het orgaan dat de CLC bijstaat. De Directeur Generaal

voor de landinrichting is q.q. voorzitter en de directeur van de

landinrichtingsdienst is q.q. secretaris van de CLC. Binnen het ministerie van

landbouw is de landinrichtingsdienst een neutrale uitvoerende dienst. Dat geldt

niet voor de twee andere eenheden van het ministerie in de provincie.

De directeur landbouw en voedselvoorziening (LAVO) en de directeur landelij!;ce

gebieden en kwaliteitszorg (LK) zijn beide beleidsdirecteuren. Zij vertegenwoordi­

gen de minister op hun werkterrein in de provincie. De inspecteur landinrichting

zal zich voor die beleidsaspecten dan ook verstaan met de directeuren.

De ingenieur van het kadaster heeft géén ambtelijke inbreng bij het opmaken van

de zienswijze.

De zienswijze bevat:

de begrenzing van het gebied en bij herinrichting ook die van de blokken, de

gebiedsdelen waar herverkaveling zal plaats vinden;

een beschrijving van de bestaande inrichtingstoestand;

een aanduiding van de ruimtelijke ontwikkeling;

p

27

de relaties met het strucuurschema;

een beschouwing over de noodzakelijke verbeteringen;

de motivering of landinrichting al dan niet wenselijk is en zoja in welke

vorm (bij een negatief oordeel is er geen verdere voortgang).

en het advies over de wijze van voorbereiding gefaseerd of eenvoudig.

De in de LI-wet en het SSLI opgenomen criteria voor de vormen herinrichting en

ruilverkaveling zijn hiervoor onder 3.4. beschreven.

Voor de voorbereiding zijn geen vaste regels. De systematiek hangt af van de

complexiteit van de landinrichting en niet te vergeten de bestuurlijke

verhoudingen.

5.1.3. De plaatsing op het voorbereidingsschema

Alvorens een landinrichtingsproject in operationele voorbereiding kan komen moet

het een plaats krijgen op het voorbereidingsschema. Jaarlijks stelt de minister van

landbouw dat schema op voordracht van de CLC vast. Voor de verzoekers is dat

een belangrijke beslissing. Met de plaatsing op het schema worden in principe vol­

doende rijksmiddelen voor de uitvoering beschikbaar gesteld.

De voordracht van de CLC is een selectie uit de jaarlijkse voorstellen van de pro­

vinciale staten voor hun provincie. ·

Als P .S bij hun voorstel blijk geven een andere vorm van landinrichting voor te

staan dan in de zienswijze van een project is vervat dan is een plaatsing op het

voorbereidingsschema geblokkeerd totdat het verschil van inzicht in overleg met

alle betrnkkenen is opgelost.

Om het daaruit voortvloeitend ongenoegen en tijdverlies te voorkomen zal de

inspecteur landinrichting al het mogelijke doen een algemeen aanvaarde

zienswijze te bereiken. De keuze van de blokgrens kan daarbij een subtiel intru­

ment zijn.

Als een li-project voor het eerst op het schema verschijnt wordt tevens

aangegeven op welke wijze de voorbereiding zal plaats vinden en in welke vorm.

Bij het afwegen van de provinciale voorstellen zal de CLC acht slaan op het SSLI,

de budgetaire ruimte, een zeker evenwicht in de projecten per provincie en het te

verwachte rendement. Dat laatste is een zwak punt omdat in de zienswijze geen

rendementsbeschouwing is opgenomen. Het is niet onmogeijk dat PS zich, voor

projecten die zij uitgevoerd willen zien, sterk zullen maken door zelf een oordeel

over de te verwachte effecten te geven.

28

5.2. De landinrichtingscommissie

Zodra een li-project voor de eerste keer op het voorbereidingsschema is geplaatst

stellen GS een landinrichtingscommissie (LIC) voor dat gebied in. Zij stellen de be­

treffende gemeenten en waterschappen van die benoeming in kennis en uiteraard

de CLC. Dit orgaan informeert op haar beurt de bij de landinrichting betrokken

diensten. Om de LIC te kunnen laten functioneren worden een aantal deskundigen

aangewezen. Zo voegt de minister van landbouw een secretaris toe aan de LIC en

de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Miliaubeheer (VROM)

wijst een ingenieur van het kadaster aan om de LIC bij te staan. Op dit moment

wordt de landmeter-deskunige formeel bij het li-project betrokken. Dat sluit niet

uit dat er op voorhand geen informeel overleg is tussen de landinrichingsdienst en

het kadaster over de zienswijze.

De LIC is belast met zowel de voorbereiding als de uitvoering van een li-project.

De Staat garandeert de verplichtingen die de voorzitter en de secretaris namens

de LIC aangaan. De LIC bestaat uit zeven leden. Zij worden gekozen uit de organi­

saties die de belangen behartigen welke door landinrichting worden gediend. De

voorzitter is veelal een bestuurder. De herkomst van de overige leden korrespon­

deert met het belang dat de verschillende sectoren bij de landinrichting hebben.

Voorbereiding en uitvoering duren meestal langer dan 15 jaar. Om in die tijd het

landinrichtingsproject te kunnen beheersen maakt de LIC in overleg met de

districtsingenieur en de ingenieur van het kadaster een netwerkplanning op. In die

planning zijn de belangrijkste onderdelen uit de procedure en de uit te voeren wer­

ken opgenomen. Met deze netwerkplanningen kunnen de hoofddirecties van kadas­

ter en van de landinrichtingsdienst de voortgang van alle projecten bewaken.

Onder de voorbereiding valt in iedere situatie het li-plan. In meer complexe situa­

ties wordt dat li-plan voorafgegaan door een li-programma.

De ontwikkeling van het li-programma verloopt wat de bevoegdheden betreft in

drie stappen:

De LIC stelt, na overleg met de gemeenten en waterschappen,een

voorontwerp op en organiseert een inspraak waarbij zij belanghebbenden

over het voorontwerp hoort.

29

De CLC toetst het voorontwerp aan het nationale beleid en houdt daarbij

rekening met de budgetaire gevolgen. De CLC stelt het li-programma in

ontwerp vast;

Provinciale Staten toetsen het ontwerp li-programma aan het provinciale

planologisch beleid en stellen het definitief vast.

Met de vaststelling besluiten PS tevens tot herinrichting c.q. het houden van een

stemming over de ruilverkaveling.

Uit deze bevoegdheden blijkt duidelijk dat de planontwikkeling gericht op de uit­

voering een decentrale aangelegenheid is. Dat wordt nog versterkt door het inten­

sieve overleg tussen LIC met de gemeenten en de waterschappen. Het is de LIC

die het programma en later het li-plan opstelt. Noch de provincie noch de CLC

voegen daar iets aan toe. Het zal duidelijk zijn dat zo'n gelegenheidscommissie

daar alleen in kan slagen als zij het vertrouwen geniet van de direct betrokkenen,

de gebruikers van de grond en de bestuurders. Adequate ambtelijke bijstand krijgt,

gevoed wordt met stukken waarin wensen en voorwaarden zijn neergelegd. En goed

geïnstrueerd wordt door de CLC het orgaan dat de algemene leiding bij de landin­

richting heeft.

5.3. De inhoud van het landinrichtingsprogramma

Het ligt voor de hand dat het li-programma teruggrijpt op de zienswijze van de

CLC en op het verzoek.

Voorzover het li-programma dezelfde rubrieken bevat als de zienswijze zijn die

uitvoeriger en nauwkeuriger.

Achter de rubrieken die wel in het programma voorkomen rnaar niet in de

zienswijze staat in de hierna volgende opsomming een plus-teken. Het li­

programma bevat:

de zo nauwkeurig mogelijk bepaalde grenzen van het gebied en de blokken;

een beschrijving van de bestaande de toestand;

de aanduiding van de ruimtelijke ontwikkeling;

de uitwerking van de uitgangspunten en doeleinden van de gekozen

landinrichtingvorm;

de aanduiding van de te treffen maatregelen en

de voorzieningen en de ruimtelijke aspecten daarvan;

aanduidingen inzake de grondverwerving;

de effecten van de twee vorige onderdelen op:

(+)

(+)

(+)

l

30

* de economische toestand en de werkgelegenheid,

* de natuur en het landschap,

* de gesteldheid van water, bodem en lucht;

een voorlopige kostenraming en de voorgestelde

verdeling van de geraamde kosten;

kaarten waarop het vorige voorzover het

zich daarvoor leent is weergegeven;

en in voorkomende gevallen:

de begrenzing in hoofdlijnen van beheersgebieden

en reservaten;

kaarten waarop de beheersgebieden en reservaten

zoveel mogeijk afzonderlijk worden aangegeven.

(+)

(+)

(+)

(+)

Wat onder beheersgebieden en reservaten wordt verstaan is te vinden in hoofdstuk

14 waar de drie groene nota's zijn behandeld.

Het ziet er naar uit dat de éénvoudige voorbereiding waarbij li-programma en li­

plan samenvallen regel zal zijn en dat alléén bij zeer complexe situaties de gefa­

seerde voorbereiding nodig is.

In het li-programma wordt altijd een indicatie gegeven van de voor de

voorzieningen noodzakelijke grond uitgedrukt in een percentage van de waarde van

het gebied en bij de vorm herinrichting bovendien een indicatie over de noodzake­

lijke onteigeningen.

Verder bevat het programma een beschouwing over de verwachte mogelijkheden

orn grond in minnelijk overleg te verwerven.

5.4. De inhoud van het landinrichtingsplan

Het li-plan is gericht op de verwezenlijking van de te nemen maatregelen en

voorzieningen en van de grondverwerving. Het li-programma daarentegen op de

besluitvorming. Daarom zal het li-plan gedetailleerder zijn dan het programma.

Programma en plan bestaan vrijwel geheel uit dezelfde rubrieken die zich alleen

wat uitwerking betreft van elkaar onderscheiden. Daar zijn twee uitzonderingen

op. Ten eerste de voornemens inzake de regeling van eigendom, beheer en onder­

houd van wegen, waterlopen, kunstwerken met wat daarbij hoort en de toewijzing

van de eigendom van gronden voor natuur, landschap en openlucht-recreatie. Deze

voornemens staan alleen in het li-plan. Ten tweede de beschrijving van de effecten

31

van de landinrichting en de motivering van de landinrichtingsvorm. Bij de

gefaseerde voorbereiding maken die alleen onderdeel uit van het programma.

De gedetailleerde beschrijving betreft:

de begrenzing van het gebied en de blok(ken);

de omschrijving van de te treffen maatregelen en voorzieningen zoals:

de wijzigingen in het stelsel van wegen, waterlopen, kunstwerken, dijken

en kaden;

de veiligstelling, aanleg en ontwikkeling van gronden van belang uit het

oogpunt van natuur en landschap en van elementen met landschappelijke,

recreatieve, cultuurhistorische en natuurlijke waarden.

de uitvoering van andere werken van openbaar nut;

de vermelding van de daarvoor benodigde gronden;

de raming van de kosten en de verdeling daarvan

en op kaarten:

de grenzen van gebied en blok(ken);

het te handhaven stelsel van wegen, waterlopen en kunstwerken alsmede

dijken en kaden en de aan te brengen wijzigingen.

de te handhaven en in te richten gebieden en elementen met een niet-agra­

risch functie.

Nieuw zijn:

de voornemens inzake de toewijzing van eigendom en de toewijzing c.q. re­

geling voor beheer en onderhoud van wegen waterlopen en kunstwerken (De

met deze rubriek gemoeide grond vormt een ar:iarte groep die via een

korting op de inbreng wordt verkregen);

de .. voornemens inzake de regeling van beheer en onderhoud van dijken en

kaden;

de voornemens inzake de toewijzing van eigendom van de gronden van

belang voor natuur, landschap, openlucht-recreatie en andere werken van

openbaar nut.

(De in deze groep opgenornene gronden kunnen bij herinrichting worden

onteigend, bij ruilverkaveling worden ze via een korting op de inbreng ver­

kregen).

L

32

Onder vigeur van de rvk-wet 1954 werd de voorbereiding afgesloten met een

stemmingsrapport, waarvoor geleidelijk aan een vaste vorm in zwang kwam.

Vermoedelijk zal een li-plan veel van het stemmingsrapport weghebben. De

belangrijkste verschillen zijn:

de toegestane splitsing van het project in blokken;

de andere wijze van grondwerving;

Het vroegere artikel 13 vervalt, daarvoor in de plaats komen de onteigening

en de algemene korting op de inbreng.

de vermelding van de toekomstige eigenaren beheerders en

onderhoudsplichtigen van de toegewezen gronden.

5.5. De bij het opmaken van het landinrichtingsprogramma/plan te betrekken

stukken en adviezen.

De direct verantwoordelijke voor het ontwikkelen van het li-programma/plan in de I' "'

vorm van een voorontwerp is de LIC. Zij moet een voorontwerp produceren dat:

strookt met de wensen van de verzoekers;

aanvaardbaar is voor het gebied waarvoor landinrichting is gevraagd;

zich verdraagt met de ruimtelijke ordening;

recht doet aan de belangen van de betrokken sectoren;

economisch verantwoord en financieel haalbaar is;

acceptabel is voor de CLC sn het provinciaal bestuur beweegt tot

herinrichting te besluiten c.q. over ruilverkaveling te laten stemmen.

Dit befekent dat de LIC bij de ontwikkeling rekening rnoet houden met:

het planologisch kader

de gemeentelijke bestemmingsplannen voor het buitengebied;

de provinciale streekplannen;

de nota landelijke gebieden, het derde deel van de derde nota voor de

ruimtelijke ordening;

de groene structuurschema's

het structuurschema voor de landinrichting

het struc tuurscherna voor de openluchtrecreatie

het structuurschema voor de natuur- en landschapsbouw.

Een structuurschema geeft voor de betrokken sector de hoofdlijnen van het

nationale beleid op lange termijn met de gevolgen voor de ruimtelijkeordenat

n. Het verwerken van de geregistreerde pacht in het vastgoedsysteem lijkt simpel,

33

ruimtelijke ordening. Het zijn syntheses tussen de sectorale planning en de

planologische facetplanning. De eerst verantwoordelijke is de vakminister, in dit

geval de minister en de staatssecretaris van landbouw en de tweede, de minister

van VROM.

Het structuurschema landinrichting (SSLI) is het belangrijkste instrument

voor de landinrichting.

de relatienota uit 1977.

Een voorloper op het SSLI waarin de regering aangeeft hoe de overheid het

spanningsveld tussen enerzijds de landbouw en anderzijds natuur en

landschap met behulp van reservaten en beheersgebeiden wil oplossen.

, Het landbouwstructuurbeleid

Het nationale sectorbeleid wordt jaarlijks al dan niet gewijzigd

vastgesteld bij de behandeling van de rijksbegroting. Het landbouwstruc­

tuurbeleid is echter geen pure nationale aangelegenheid.

• Het gemeenschappelijke EEG beleid gaat daar bovenuit. Het is wat het

structuurbeleid aangaat verwoord in de EEG richtlijnen voor de

landbouw. Het landbouwstructuurbeleid stelt in EEG verband, vergeleken

met het markt- en prijsbeleid voor de landbouw, weinig voor.

en de projectgebonden stukken:

het verzoek

de zienswijze van de CLC

de vier sectorale deeladviezen waarin de wensen voor de inrichting zijn

neergelegd:

het landbouw structuuradvies

• het r8pport van de natuurwetenschappelijke commissie

het advies landschapsbouw

het recreatieadvies.

Het zijn ambtelijke rapporten waarin per sector een beschrijving van de bestaande

en van de gewenste toestand is gegeven. Elke sector laat zich daarvoor bijstaan

door wetenschappelijke instituten.

en tenslotte:

de door de CLC voor de LIC opgestelde instructie; en

de LI-wet.

L

34

5.6. De ontwikkeling van programma en plan

5.6.1. Overzicht van de projectontwikkeling

Bij de voorbereiding zijn vier varianten mogelijk

- gefaseerd herinrichtingsprogramma + herinrichtingsplan

- gefaseerd ruilverkavelingsprogramma + ruilverkavelingsplan

- eenvoudig alleen herinrichtingsplan

- eenvoudig alleen ruil verkavelingsplan

In deze paragraaf wordt alleen de opbouw van het herinrichtingsplan bij de een­

voudige voorbereidingen behandeld. Hoewel het vermoedelijk de minst

voorkomende variant zal zijn is ze toch gekozen, omdat bij deze variant alle

activiteiten aan de orde komen. Dus niet alleen die welke zowel in het programma

als in het plan thuis horen maar ook die welke alleen in het programma of alleen in

het li-plan voorkomen.

Het ontwikkelen van het herinrichtingsplan komt op gang met het bedenken en

formuleren van een aantal globale, maar integrale inrichtingsmodellen, alternatie­

ven genoemd. Via een optimaliseringsproces, het evaluerend ontwerpen vallen de

alternatieven met de minste effecten af en blijven de twee beste over. Dit deel

van het proces wordt verantwoord in het schetsontwerp. Een onderdeel dat

overigens niet in de Ll-wet is voorgeschreven.

Dan volgt een uitdieping en detaillering van de twee gehandhaafde alternatieven

tot een voortontwerp. Na een daarover gehouden inspraak componeert de LIC één

inrichtingsmodel dat ze als voorontwerp aan de CLC aanbiedt.

Daarmee is de technische voorbereiding afgesloten en kan het provinciaal be:jj:uur

al dan niet tot herinichting besluiten. Het voorontwerp krijgt dan de status van

herinrichtingsplan.

Het verloop van de projectontwikkeling is in het volgende overzicht als inleiding

op de uitwerking schematisch weergegeven.

35

Pro jektontwikkeling

Gegevens schetsontwerQ v66rvoorontwerQ voorontwerQ

1

zienswijze

~JI I l

N GJ s

[2) GJ deeladviezen p

0 R [ A.o.J planologisch kader lf)El A

c..) etc. l II 1 A structµ ursche ma's

~B c~ K

relatienota tj f A.o. j

evaluatie evaluatie evaluatie

f)

vastgelegde alternatieven

niet vastgelegde alternatieven

1 A.o.j autonome ontwikkeling

5.6.2. Het Schetsontwerp

Functie, inhoud. Het schetsontwerp wordt niet in de wet genoemd maar wel in de

door de CLC voor de LIC opgestelde instructie.

Zo'n schetsontwerp bevat in doorsnee:

een aanduiding van de ruimtelijke ontwikkeling

een beschrijving van de hoofdzaken uit de deeladviezen

een analyse van de wensen uit de deeladviezen en hun samenhang

een samenvatting van de evaluaties van de alternatieve opgestelde schetsen

aanbevelingen voor het ingevolge de wet op te stellen voorontwerp.

De LIC zendt het door haar opgestelde schetsontwerp om commentaar aan de

inspecteur landinrichting. In dit commentaar kan de inspecteur de mening van de

beide andere diensten van landbouw LAVO en L&K alsmede het secretariaat van

L

36

de CLC laten doorklinken. Dit is van belang omdat het weinig zin heeft dat de LIC

het bestuurlijk overleg metr de gemeenten en de waterschappen ingaat op basis

va.n een schetsontwerp dat niet strookt met het beleid van de CLC ••

Integratie. De belangrijkste factoren die met een landinrichting zijn te verbeteren

zijn:

de waterbeheersing

de ontsluiting

natuur- en landschapsbouw

verkaveling van eigendom en gebruik ondersteund door vrijwillige bedrijfs-

sanering en boerderijverplaatsing.

Bij het ontwikkelen van het schetsontwerp staat de LIC allereerst voor de taak de

in de vier op zichzelfstaande deeladviezen voorgestelde sectorale verbeteringen,

ter oplossing van de gesignaleerde knelpunten, te inventariseren en in een

integraal inrichtingsalternatief te vangen.

Zo'n alternatief is een beschrijving van de beoogde eindtoestand van elk der

inrichtingsfactoren met de daarvoor noodzakelijke werken en de relevante kosten.

Elk alternatief moet stroken met de aan de grond gegeven planologische functies

en het mag niet strijdig zijn met één der sectoren.

Het primaat van een eerste benadering zal liggen bij die sector die het grootste

belang bij de landinrichting heeft. Zou de optimale oplossing voor de dominante

sector de belangen van een andere sector frustreren dan zal zover op die optimale

oplossing moeten worden teruggekomen totdat de andere belangen niet meer war•

den geschaad.

Aangezien de landbouw de hoofdgebruiker van het landelijk gebied is zullen de

alternatieven in het algemeen vanuit de agrarische belangenbehartiging wqrden

gestart.

Evaluatie. Om de alternatieven naar waarde te kunnen schatten wordt berekend

wat de relevante kosten van elk der alternatieven zijn en tot welke baten die

leiden. Die baten bestaan uit het verschil in effect bij een toestand na

landinrichting en de toestand zonder landinrichting.

De eindtoestand zonder landinrichting is die van de zogenaamde autonome

ontwikkeling. Alle evaluaties bij de planontwikkeling worden volgens dezelfde

methode uitgevoerd. "De Herziening Evaluatie LandinrichtingsPlannen" (HELP).

Maar bij het schetsontwerp is ze globaler uitgewerkt dan bij het uiteindelijke

voorontwerp dat overblijft.

37

De effecten die in de beschouwing worden opgenomen hebben betrekking op:

de economische toestand, de werkgelegenheid, de leef- en werkomstandig­

heden.

de natuur en het landschap

de gesteldheid van water, bodem en lucht.

Volgens het structuurschema landinrichting is een landinrichtingsproject

economisch verantwoord als de interne rentevoet van de investeringen ten

behoeve van land- en tuinbouw 10% is. Eventueel kan met een lager percentage

worden volstaan als de belangen in de andere sectoren aanmerkelijk zijn gediend.

Bij de eerste schifting van de alternatieven is de interne rentevoet van de

agrarische investeringen het belangrijkste criterium. Daarbij gaat het om de

waterbeheersing, ontsluiting en de verkaveling. Om de interne rentevoet te kunnen

i!îschatten moet de LIC zich niet alleen een oordeel vormen over de effecten van

de waterbeheersing en de ontsluiting, maar ook over de te bereiken verbeteringen

in de verkaveling van het grondgebruik. Daarvoor heeft de landinrichtingsdienst

een geautomatiseerde interactief toedelingssysteem "INTOVOL" ontworpen.

Het gaat uit van een algemeen toedelingscriterium, de minimalisering van de

afstand tussen de bedrijfsgebouwen en van de daaruit beboerde grond bij elk van

de in ogenschouw nemen alternatieve inrichtingsstructuren.

Desgewenst kunnen in de startoplossing al boven dit algemene principe uitgaande

bijzondere oplossingen worden verwerkt.

De twee beste alternatieven die uit de beschouwing van de interne rentevoeten

van de verschillende alternatieven naar voren komen vormen het sluitstuk van het

schetsontwerp.

Tijdens de inventarisatie fase en het ontwikkelen van het schetsontwerp heéft

districtsingenieur van de landinrichtingsdienst verreweg het belangrijkste aandeel

in de voorbereiding.

De mate waarin de geodeet toch als deskundige bij dit verkennend onderzoek is

betrokken hangt mede af van de gebiedsproblematiek en de capaciteit van de

beide rijksdiensten.

5.6.3. Het voorontwerp

Aan het voorontwerp dat de LIC opmaakt wordt noch door de CLC noch door de

provincie iets toegevoegd. Dit betekent dat in het vooronderzoek alle in de wet

voorgeschreven onderdelen moet bevatten. Zie 5.3. en 5.4. De onderdelen waar de

38

geodeet zich vooral mee bezig houdt zijn:

de begrenzing van het project en de eventuele onderverdeling in blokken;

de begrenzing van beheersgebieden en reservaten;

het toedelingsonderzoek in relatie tot de andere inrichtingsfactoren, de be­

drijfsbeëindiging, de boerderijverplaatsing en de aanwending van de BBL-

grond;

de aanduiding van de grondverwerving voor:

- de wegen, waterlopen, kunstwerken en hetgeen daarmee verband houdt.

- de gronden van belang voor natuur-, landschap-behoren;

- de elementen met landschappelijke, recreatieve, cultuurhistorische en

natuurlijke waarden;

- onroerende goederen waarop andere werken zijn gepland.

Bij de ontwikkeling van het voorontwerp zijn niet alleen de leden van de LIC en de

daaraan toegevoegde deskundigen betrokken maar wat de infrastructuur betreft

ook de gemeenten en waterschappen in het gebied. Het is van belang met die or­

ganen tot overeenstemming te komen over hun financiële bijdrage en het

toekomstig beheer en onderhoud van wegen, waterlopen en kunstwerken.

Bij de ontwikkeling van het voorontwerp wordt voortgeborduurd op de betere

alternatieven die in het schetsontwerp zijn gehandhaafd. Het daarmee correspon­

derende plan van voorzieningen wordt nader uitgewerkt. Tracé's, capaciteit,

begrenzingen en kosten worden scherper bepaald. Aan de hand daarvan zijn de

percentages die de wegen en waterlopen als groep en de percentages die de voor­

zieningen uit de andere groep vragen te bepalen. Voor de ruilverkavelingsvariant

mogen zij tesamen niet meer dan 5% zijn van de totale waarde van het blok. Bij

herinrichting moet de waarde van de eerste groep onder de 3% blijven.

Voor de onttrekkking van gronden ten behoeve van natuur, landschap en openlucht­

recreatie gelden bij de herinrichting géén wettelijke beperkingen. Toch zal zo'n

onttrekking van gronden aan het agrarisch gebruik bestuurlijk een heet hangijzer

blijken te zijn als daardoor de levensvatbaarheid van de agrarische bedrijven in het

geding komt. Nog niet zozeer bij een algehele liquidatie maar zeker bij een

verkleining die de kontinuiteit van het bedrijf bedreigd. In het voorontwerp moet

de gewenste onteigening tot op perceelsniveau worden aangegeven. De LIC zal er

dan ongetwijfeld naar streven te forse bedrijfsaantastingen te voorkomen door op

voorhand compensatie in grond open te houden of de begrenzingen van de niet

39

agrarische bestemmingen aan te passen. De landmeter-deskundige kan de LIC

daarin bijstaan.

De evaluatie ten behoeve van de inspraak en het uiteindelijke programma zal o.a.

betrekking hebben op de economische toestand van de agrarische bedrijven. Die is

afhankelijk van de waterbeheersing, de ontsluiting en de verkaveling. Daarvan zijn

de toekomstige waterbeheersing en de ontsluiting als fysieke inrichtingsfactoren

goed in kaart te brengen en te beschrijven. Het zijn niet bedrijfsgebonden

voorzieningen, waarover de bestuurders en de rechthebbenden tot een helder oor­

deel kunnen komen.

De bedrijfsgebonden verbetering van de verkaveling laat zich minder makkelijk "'

beschrijven. In feite wil iedere rechthebbende al bij de inspraak weten hoe zijn

toekomstige verkaveling er uitziet. Daaraan kan echter niet worden voldaan

omdat:

ten tijde van de inspraak geen beschrijving van de inbreng naar groot te en

waarde voorhanden is;

het opmaken van een plan van toedeling te veel tijd zou vragen in de voor­

bereiding;

de rechtstoestand ten tijde van de voorbereiding een andere is dan die ten

tijde van de toedeling bij de uitvoering;

de belangen afweging niet tot zijn recht kan komen.

Om de belanghebbenden en met name de agrarische bedrijfshoofden toch enig hou­

vast te geven bevat het ontwerp enkele doelstellingen van de herverkaveling.

Zoals: afstandsverkorting van bedrijfsgebouw naar de van daaruit beboerde grond,

samenvoeging van verspreid gelegen gebruik en bezit en de nagestreefde

verhouding van de huiskavel tot de totale bedrijfsgrootte.

Bovendien worden de vermoedelijke resultaten van die verbetering aangeduid.

Deze indicaties worden ontleend aan een toedelingsonderzoek dat het kadaster

verricht. De basis voor dat onderzoek is de bedrijfssituatie van het moment. Voor

elk project in deze fase zet het kadaster dan ook een afzonderlijk

vastgoedsysteem A(utomatisering) R(uilverkaveling) A(dministratie) K(adaster)

ARAK op.

In eerste aanleg bestaat het administratieve moederbestand uit alle kadastrale

percelen die in het project voorkomen, de zakelijke rechten die erop rusten en de

rechthebbenden daarvan. Het kartografisch deel is een copie van de kadastrale

bijbladen.

Uit dit bestand stelt de landmeter-deskundige een officieus bedrijvenbestand

l

40

samen. De daarvoor noodzakelijke gegevens wint hij in bij de directie landbouw en

voedselvoorziening, leden van de LIC, bedrijfshoofden of hij vindt ze in het

INTOVOL-systeem, dat voor het schetsontwerp is gebruikt. Deze gebruiksgegevens

dienen alleen voor het onderzoek. Ze hebben géén rechtskracht en behoeven dus

niet te worden getoetst. In een latere fase vindt wel een officiële registratie en

vastlegging van de pacht plaats. Het ARAK-systeem is onafscheidelijk met het

project verbonden. Naarmate de procedure vordert worden de dan vereiste

gegevens er aan toegevoegd en bijgehouden. Met behulp van de officieuse

vastgoedgegevens over de afzonderlijke bedrijven enerzijds en de gebiedsverdeling

in blokken van ..:t 250 ha anderzijds kan een denkbeeldige herverkaveling worden

ontworpen, gebaseerd op de hiervoor genoemde doelstellingen of andere

richtlijnen.

Voor het ontwerpen van zo'n toedeling beschikt het kadaster over het

A(utomatisering) T(oedelings) O(ntwerp) R(uilverkaveling). Het A TOR-systeem.

Dit systeem kan allereerst worden gebuikt om de knelpunten die een goede toede­

ling in de weg staan te onderkennen. Vervolgens zal de geodeet mogelijkheden

zoeken om die knelpunten alsnog op te lossen of tot de conclusie komen dat de

eerste verwachtingen te hoog waren en die in neerwaartse zin bijstellen.

Mogelijke verbeteringen in de herverkaveling kunnen worden gevonden in:

een andere ontsluiting c.q. tracering van wegen en waterlopen;

andere lokaties voor niet plaatsgebonden natuur- en landschapsbouw;

bedrijfsverplaatsingen;

bedrijfsbeëindigingen en aanwending van de grond voor agrarische

doeleinden (BBL-grond).

Over de twee eerste bijstellingen kan bestuurlijk worden beslist. Voor de twee an­

dere bijstellingen is naast de bestuurlijke medewerking ook die van de betrokkenen

vereist. Die van de betrokkenen echter kan ten tijde van de voorbereiding niet

worden gevraagd. De mogelijkheden voor boerderijverplaatsing en sanering worden

daarom geschat. De uitkomsten van het toedelingsonderzoek berusten dus op een

prognose. Dankzij de kontinue ervaringen in al lopende projecten zijn ze echter

redelijk betrouwbaar.

De op basis van de bedrijfsgegevens, doelstellingen, veronderstelde

bedrijfsverplaatsingen en veronderstelde bedrijfsvergrotingen met het A TOR­

systeem berekende toedeling bestaat uit de volgende overzichten.

per blokdeel - de daarin geplaatste bedrijfsonderdelen met grootte

per bedrijf - de plaats en de grootte van de huis- en van de veldkavels.

"""""""""""""""""""""""""""""""""" .......................... ~---------------· 1

41 .

- percentage bedrijfsgrond in de huiskavel

- aantal veldkavels

Sta.tistische overzichten van

het percentage bedrijfsgrond in de huiskavel

het aantal veldkavels per bedrijf

één en ander per bedrijfstype en voor een aantal grootte klasse.

Hoewel het A TOR-toedelingsonderzoek gebaseerd is op de afzonderlijke bedrijven

worden alleen de overzichten met kengetallen voor de uitgangssituatie en de eind­

situatie voor bepaalde bedrijfsgroepen gepubliceerd. De betrouwbaarheid van die

uitkomsten is groter dan die van het INTOVOL omdat de input en het toedelings­

proces de realiteit beter benaderen. Het verschil in de kengetallen voor de oude en

voor de nieuwe toestand geeft een beeld van de verbeteringen tengevolge van de

herverkaveling.

Onder voorbehoud van de juistheid van de veronderstelde boerderijbouw en de be­

schikbare BBL-grond voor bedrijfsvergroting kunnen de bedrijfshoofden erop

vertrouwen dat de gemiddelde verbetering van de toedeling in hun bedrijfstype en

-grootte overeenkomt met de in het voorontwerp gegeven prognose.

Nadat de verbeteringen in de waterhuishouding, ontsluiting en verkaveling tenge­

volge van de landinrichting zijn gecorrigeerd met de verbeteringen of verslechte­

ringen van de autonome ontwikkeling, zijn de uit de landinrichting voortkomende

totale agrarische baten te benaderen. Daartegenover staan de relevante kosten

van de voorgenomen voorzieningen. Confrontatie van baten en kosten levert de in­

terne rentevoet. Als die 10% of meer is en de belangen van de NLR-sectoren niet

worden geschaad, voldoet het project aan de norm die hiervoor in het SSLI is

gesteld. In de gebieden met hoofdzakelijk landbouw zal de evaluatie vooral zijn

afgestemd op de marginale effecten van een naast gelegen inrichtings- en investe­

ringsniveau. En het streefrendement van 10% of meer. In gebieden met verweven

functies zal de aandacht primair gericht zijn op het verwezenlijken van de

landschappelijke, natuurlijke en recreatieve voorzieningen uit de sectorale visies.

En secundair op het bereiken van een zo hoog mogelijk rendement voor de

agrarische sector binnen de overgebleven ruimte. Helaas is er nog geen methode

om de effecten van de verschillende sectoren onder één noemer te brengen. De

beschouwingen worden samengevat in het evaluatierapport.

In het voorontwerp dienen alle elementen die in het programmaplan thuishoren te

42

zijn beschreven c.q. in kaart gebracht. Duidelijk dient te zijn welke middelen het

Rijk, de provincie, de gemeenten en de waterschappen ter beschikking willen stel­

len voor het treffen van de voorzieningen. En. welke verplichtingen zij voor de

eigendom, het beheer en het onderhoud van de infrastructuur op zich kunnen

nemen. Zodra dat voor enkele alternatieven in het voorontwerp is vastgelegd kan

de inspraak worden georganiseerd.

5.6.4. De inspraak

Hoewel de inspraak bij de rvk-wet 1954 géén verplicht onderdeel van de

voorbereiding voor de ruil verkaveling was is er al jaren lang mee gewerkt.

En terecht want de vroegere ruilverkaveling was evenals een landinrichtings­

project nu een forse _ingreep in de werk- en leefomstandigheden, de natuur en het

landschap, de eigendoms- en gebruiksverhoudingen en vooral de bedrijfsvoering.

Om de inspraak zo goed mogelijk tot zijn recht te laten komen wordt ook het

evalutatierapport dat bij het voorontwerp hoort gepubliceerd. Welk alternatief de

LIC na de inspraak in het voorontwerp handhaaft en welke aanpassing zij daar

alsnog in aanbrengt is mede afhankelijk van de resultaten van de inspraak. Met het

zenden van het voorontwerp aan de CLC rondt de LIC haar taak in de

voorbereiding af.

5.6.5. Vaststelling landinrichtingsplan

De LIC zendt het voorontwerp, het inspraakverslag, het evaluatierapport en de

aangebrachte wijzigingen aan de CLC.

De CLC stelt, rekening houd.end met de uitkomsten van de evaluatie, het

landinrichtingsplan in ontwerp vast en zendt dit met het evaluatierapport aan GS.

Vervolgens leggen GS beide stukken ter inzage, waarna weer een ieder tegen het

plan, maar nu in formele zin, kan opponeren. Tenslotte stellen GS het li-plan vast,

waarbij eigenaren en pachters, die bezwaren hebben tegen de voornemens tot toe­

wijzingen van de eigendom bedoeld in de groep NLR alsnog bij de kroon in beroep

kunnen gaan.

Na de vaststelling van een herinrichtingsplan volgens de eenvoudige voorbereiding

besluiten GS tevens tot uitvoering waarna die uitvoering daadwerkelijk kan begin-

nen.

Zou het een eenvoudig voorbereide ruilverkaveling betreffen dan besluiten GS na

11111~--------------------~~ 43

vaststelling van het ruilverkavelingsplan tevens tot het houden van een stemming.

De uitvoering is dan afhankelijk van de stemmingsuitslag.

Bij een gefaseerde voorbereiding van een herinrichting gaat aan het

herinrichtingsplan een herinrichtingsprogramma vooraf.

Dat geldt ook voor een gefaseerde voorbereiding van een ruil verkaveling. In dat

geval vindt tussen de vaststelling van het programma en de eventuele vaststelling

van het landinrichtingsplan een stemming plaats. Is de uitslag daarvan negatief

dan heeft de vaststelling van het ruilverkavelingsplan geen zin meer.

5. 7. De stemming over ruilverkaveling

Voordat een ruilverkaveling in uitvoering kan komen moeten de belanghebbenden

in het ruilverkavelingsgebied bij stemming besluiten daar in meerderheid voor te

zijn. Stemgerechtigd zijn:

degenen, die bij het Kadaster als eigenaar bekend staan;

degenen, die als pachter geregistreerd zijn.

De lijst van stemgerechtigde eigenaren wordt afgeleid uit de kadastrale

registratie van de zakelijke rechten op onroerend goed.

Omdat er ten aanzien van de pacht geen algemene registratie bestaat, zijn de

stemgerechtigde pachters in het gebied niet bekend. Om de lijst van stemgerech­

tigde pachters te kunnen vaststellen zorgt de LIC dat er een registratie

plaatsvindt (de pachtersregistratie). Alleen de pachters, die zich aanmelden voor

de stemming, kunnen een stem ui tb ren gen.

Na een bezwarenbehandeling zendt de LIC de lijst van stemgerechtigde eigenaren

en pachters op aan GS. De stemming ten behoeve van het besluit tot

ruilverkaveling wordt gehouden onder verantwoordelijkheid van het college van GS

en verzorgd door het l<adaster. Iedere stemgerechtigde eigenaar en pachter krijgt

een schriftelijke oproep. Tevens wordt door een openbare kennisgeving de

stemming aangekondigd.

Onder het begrip "eigenaar" in de li-wet 1954 valt niet alleen de houder van een

recht van eigendom, maar ook hij, die een recht van opstal, erfpacht, beklemming,

vruchtgebruik, gebruik of bewoning heeft op een tot het blok behorend onroerend

goed. De genoemde zakelijke rechten leiden tot een bepaalde verdeling van het

stemrecht over de houders van de verschillende zakelijke rechten, die op hetzelfde

µ

44 .

onroerend goed rusten.

Het nemen van een besluit tot ruilverkaveling vereist de toestemming van:

hetzij een meerderheid van de uitgebrachte stemmen;

hetzij een meerderheid, die gezamenlijk meer dan de helft van de totale

kadastrale oppervlakte waarvoor stemmen zijn uitgebracht vertegenwoor­

digt.

Er worden nadere regels gegeven tot het stemmen bij volmacht, Wi'lardoor het

slechts mogelijk is voor één persoon als gemachtigde op te treden.

Het oppervlaktestemrecht vereist ook enige nadere regelingen zoals:

mede-eigenaren krijgen een evenredig aandeel in het oppervlaktestemrecht;

de houders van een recht van opstal, erfpacht, vruchtgebruik of gebruik en

bewoning hebben een half aandeel in het oppervlaktestemrecht;

de eigenaar-verpachter en de geregistreerde pachter hebben ieder een half

aandeel in het oppervlaktestemrecht;

de eigenaar in beklemrechtelijke zin heeft geen oppervlaktestemrecht, de

beklemde meier heeft het stemrecht over de volledige oppervlakte.

Onafhankelijk van de omvang en de aard van het oppervlaktestemrecht hebben

houders van een zakelijk recht en de geregistreerde pachters de mogelijkheid een

hoofdelijke stem uit te brengen.

De uitslag van een ruilverkavelingsstemming vertoont derhalve altijd twee uitsla­

gen. Eén voor het àantal stemmen en één voor de oppervlakten.

Het vastgoedsysteem ten behoeve van de stemrningsadministratie is doordat er

zoveel rechten mogelijk zijn, nogal gecompliceerd. Het ~<adaster gebruikt hiervoor

het al eerder genoemde geautomatiseerde systeem dat ARAK genoemd wordt

(ARAK= Automatisering Ruilverkavelings-Administratie Kadaster). Dit geautoma­

tiseerde vastgoedsysteem verzorgt ook de vervaardiging van de oproepen en de

stembiljetten waarop het oppervlakte stemrecht is vermeld.

Omdat de stemming betrekking heeft op al het tot een blok behorend onroerend

goed moet voorafgaand aan de stemming de blokgrens op perceelsniveau bekend

zijn.

In de Landinrichtingswet is de stemming voor de ruilverkavelingsvorm

gehandhaafd. Men acht het van groot belang dat de "streek" kan meebeslissen over

+ 45

het al of niet doorgaan van zo'n ingrijpende maatregel. De Landinrichtingswet

voorziet echter in meerdere vormen van landinrichting. Zo zijn naast ruilverkave­

ling opgenomen herinrichting, aanpassingsinrichting en ook weer de ruilverkaveling

bij overeenkomst.

De besluitvorming over herinrichting en aanpassingsinrichting is in handen gelegd

van het provinciaal bestuur.De eigenaren en pachters hebben daarover geen stem­

recht. Desalniettemin ligt het voor hand, dat het provinciaal bestuur op enigerlei

~ wijze het gevoelen van de eigenaren en de pachters uit het gebied wil toetsen. Het

, staat hun vrij daar een eigen oplossing voor te vinden.

De ruilverkaveling bij overeenkomst kan alleen maar uitgevoerd worden als alle

daarbij betrokken partijen met de overenkomst akkoord gaan.

r 46

6. De vaststelling van de inbreng

6.1. Inleiding

De vastgestelde inbreng is de basis voor de herverkaveling bij herinrichting en

ruilverkaveling alsmede voor de bepaling van het nut dat de landinrichting voor de

eigenaar heeft gehad.

De wettelijke voorgeschreven stukken, waarmee de inbreng wordt vastgelegd, zijn:

de lijst van rechthebbenden met vermelding van de aard en de omvang van

ieders recht;

de uitkomsten van de eerste schatting; en

de pachtregistratie.

We hebben dus te maken met twee rechtsfiguren: de eigenaren en de

rechthebbenden.

De eigenaren kwamen we al tegen bij de stemmingsprocedure. Het zijn degene, die

een recht van eigendom, opstal, erfpacht, beklemming, vruchtgebruik, gebruik of

bewoning hebben of een recht van huur. Zij hebben stemrecht en ze betalen

gezamenlijk de niet door subsidie gedekte kosten van de landinrichting. Het zijn

hun rechten die - rekening houdend met de pacht - de verkaveling en toedeling

bepalen. Hun rechten laten zich in een bepaalde ruilwaarde uitdrukken. De

rechthebbenden opgenomen in de lijst van rechthebbenden bestaan uit twee

groepen. De dominante eigenaren en de ondergeschikte rechthebbenden, dat zijn

zij die een niet onder de omschrijving van eigenaar genoemd zakelijk recht of een

recht van huur hebben op tot het blok behorend goed.

Het recht van huur speelt in de landinrichting nauwelijks een rol en blijft

onbesproken. De andere zakelijke rechten waar het hier in de lijst , van

rechthebbenden omgaat zijn de hypotheken, de BP-rechten, de servituten en de

oud-zakelijke rechten.

Hoe de lijst van rechthebbenden wordt vastgesteld is in 6.2. beschreven. De lijst

wordt opgemaakt naar de rechtstoestand op een bepaalde peildatum. Voor het plan

. van toedeling wordt ook zo'n peildata aangehouden die later in de tijd ligt.

In de periode tussen de peildatum wordt de rechtstoestand bijgehouden aan de

hand van de mutaties die het kadaster doorgeeft. Ruilverkaveling en

aanpassingsinrichting gaan altijd gepaard met herverkaveling. Bij die varianten is

altijd een lijst van rechthebbenden nodig. Bij herinrichting kan dat onderdeel

achterwege blijven indien geen herverkaveling plaats vindt.

Als de ruilverkaveling of herinrichting in gedeelten plaats vindt moet de splitsing

-

47

van het gebied in blokken in de lijst van rechthebbenden op perceelsniveau worden

aangegeven.

De tweede component in de beschrijving van de inbreng is de eerste schatting. De

eerste schatting bestaat uit de bepaling van de ruilwaarde van de gronden

gebaseerd op de opbouw van de grond en de maaiveldligging. En uit de vastlegging

van de kwaliteit van de twee objectieve inrichtingsfaktoren waterhuishouding en

ontsluiting, voorafgaande aan de uitvoering van de werken. De andere waarde­

bepalende factoren worden bij de eerste schatting niet geklassificeerd. Die komen

pas aan de orde na de vaststellling van het plan van toedeling. Dan is na te gaan

welke' grond ten gevolge van ruiling in andere hand is overgegaan en kan worden

volstaan met het waarderen van die factoren. Men waardeert dus niet meer dan

absoluut nodig is. Men voorkomt zo bovendien een overbodige bijhouding an de met

eigendom, gebruik, bestemming en beheer samenhangende waardebepalende

factoren, zolang die nog niet bekend behoeven te zijn.

De ruilwaarde is als afgeleide van het profiel konstant, tenzij het profiel

veranderd zou worden.

De vaststelling van de ruilwaarde van de onroerende goederen is nodig om iedere

eigenaar en pachter naar rato van zijn inbrengwaarde te kunnen toedelen. De

enige uitzondering hierop vormen de onroerende goederen die voor de

verwezenlijking van het landinrichtingsplan ter onteigening zijn aangewezen.

De derde component uit de beschrijving is de pachtregistratie. Pachtregistratie is

nodig omdat iedere pachter van een iri een blok gelegen en onroerend goed evenal~

de eigenaar recht heeft op het verkrijgen van een waarde in kavels naar rato van

zijn inbreng.

Als gewaarborgd zou zijn dat de verpachter na een herverkaveling zijn pachter een

gelijkwaardig stuk grond in pacht zou geven, zou men met een

eigendomsverkaveling kunnen volstaan.

De pachters zouden dan echter de mogelijkheid missen om hun pacht van

verschillende pachtheren te saneren. Om die mogelijkheden te kunnen benutt.en en

de pachters niet afhankelijk te maken van de verpachter voor het vinden van een

gelijkwaardige kavel is geleidelijk aan de positie van de pachter in de

landinrichting versterkt. Het is nu zelfs zo dat bij de herverkaveling de

belangenbehartiging van de pachter voorgaat op die van de eigenaar-verpachter,

zolang diens belang niet wordt geschaad.

Het verzamelen en het verwerken en presenteren van de gegevens, die nodig zijn

1

L

48

om de inbreng vast te stellen is de taak van de landmeter-deskundige en het

kadaster. Het administratieve deel van het vastgoedsysteem waarin dat plaats vindt is het

ARAK. Het kartografische deel wordt gevormd door de kadastrale plans in het

blok waarop de blokgrens en de uitkomsten van de schattingen zijn aangetekend.

De blokgrens is te vinden in het landinrichtingsprogramma als een zo nauwkeurig

mogelijk op een kaart aangegeven grens van het in te richten gebied. En ook in het

landinrichtingsplan maar daar is ze zo nauwkeurig mogelijk aangegeven op een

daartoe vervaardigde kaart. Op verzoek van belanghebbenden kan een blokgrens

met medewerking van de CLC worden gewijzigd tot aan de tervisielegging van de

lijst van rechthebbenden. Daarna is dat niet meer mogelijk.

De inbreng zoals die is vastgesteld is de onherroepelijke basis voor de toedeling. In

de voorlichting over de tervisielegging moet die konsekwentie nadrukkelijk onder

de aandacht worden gebracht om de rechthebbenden een zo kritisch mogelijke

houding bij te brengen. Elke schroom om bezwaar te maken tegen veronderstelde

tekortkomingen in de beschrijving van de inbreng moet worden weggenomen.

6.2. De lijst van rechthebbenden

Op een door haar te bepalen tijdstip legt de LIC ter visie, de lijst van

rechthebbenden en het register van schattingsuitkomsten met een kaart waarop de

schatting is aangegeven. Verdere vormvoorschriften geeft de wer niet. In de praktijk fungeert het

zogenaamde register van oude toestand als het document waarin alle relevante

administratieve gegevens zijn opgenomen. Met daarnaast de kadastrale kaart

waarop de schatting is aangetekend het zogenaamde werkplan I.

Het register wordt geproduceerd in het ARAK. Dit systeem verzorgt automatisch

de oproepen voor de tervisielegging en levert daarbij een afschrift voor de

hoofdeigenaar en de pachter.

Het register oude toestand zit als volgt in elkaar. Elke eigenaar heeft voor elk

soort zakelijk recht een volgnummer in het register. Onder zijn naam (dat kan ook

een samengestelde tenaamstelling zijn) staan alle in het blok gelegen percelen in

volgorde van gemeente sectie en nummer opgesomd.

Per perceel is vermeld: de vindplaats op de kaart met schattingsgegevens. Het zogenaamde werkplan I.

49

de grootte, de waarde en de aard van het gebruik

en indien bestaand:

de pachter, de hypothecaire bezwaardheid, verwijzing naar BP rechten, servituten en

oud-zakelijke rechten.

Is de eigenaar tevens pachter dan worden na de eigendomspercelen de gepachte percelen

opgesomd met vermelding van de grootte, de waarde en het volgnummer van de

verpachtende eigenaar.

Voor pachters die geen eigenaar zijn worden onder hun naam de gepachte percelen

opgesomd. Het register wordt per volgnummer van eigenaar/pachter afgesloten met een

sommering van

eigen gebruik + pacht in oppervlakte en waarde

verpachte grond in oppervlakte en waarde

Naast het register oude toestand zijn ter completering van de lijst van rechthebbenden

nog nodig, het register van de hypotheeknemers met het in onderpand genomen onroerend

goed en een derde deel waarin de overige zakelijke rechten en oud-zakelijke rechten

staan vermeld.

De gegevens over de eigenaren, de hypotheken en de BP rechten worden ontleend aan de

boekhouding van het kadaster. Aan die kadastrale boekhouding kan ook een deel van de

servituten worden ontleend, maar niet alle. Voor het vinden van de rest van de

erfdienstbaarheden is de landmeter-deskundige afhankelijk van de informatie die hij op

andere wijze weet te achterhalen. Ook voor de oud-zakelijke rechten, die nergens zijn

geadministreerd is hij afhankelijk van toevallige informatie. Of gegevens die door derden

worden aangedragen in de lijst van rechthebbenden worden opgenomen hangt af van de

bewijskracht die de LIC aan de ingewonnen informatie meent te moeten toekennen.

De tervisie gelegde stukken staan, na het verstrijken van de termijn waarin bezwaren

kunnen worden ingediend, vast voorzover ze niet zijn bestreden. Voor de onderdelen die

zijn bestreden tracht de LIC tot overeenstemming te komen met reklamant en de

belanghebbende. ,l\ls die overeenstemming een wijziging van de lijst van rechthebbenden

inhoudt dan past de LIC de lijst aan.

Voorzover de bezwaren blijven bestaan neemt de voor het landinrichtingsprojekt

aangewezen rechtercommissaris de behandeling over. Wat na zijn optreden nog overblijft

aan gehandhaafde bezwaren verwijst hij naar de rechtbank.

De rechtbank is voor het oplossen van de bezwaren niet afhankelijk van de medewerking

van de belanghebbenden wat de LIC en de rechtercommissaris wel zijn. LIC en

rechtercommissaris vonnissen niet, dat is voorbehouden aan de rechtbank. Nadat de

50

rechtbank het laatste bezwaar heeft afgedaan stelt ze de lijst van rechthebbenden met

inachtneming van de ten gevolge van de bezwaren behandeling aangebrachte wijzigingen

vast.

De landmeter-deskundige organiseert de tervisielegging en de bezwarenbehandeling door

de LIC. Hij redigeert het proces-verbaal van die behandeling. Hij verwerkt de korrekties

in het register oude-toestand.

Voor de wijzigingen in de oude-toestand in de periode gelegen tussen de peildatum voor

de lijst van rechthebbenden en de peildatum voor het plan van toedeling kan hij

terugvallen op de administratie van het kadaster. De rechthebbenden krijgen geen bericht

over de mutaties tussen de beide peildata. Zij ontberen daardoor een directe kontrole op

die wijzigingen. Wel kunnen ze achteraf bij de tervisielegging van het plan nog wel die

wijzigingen kontroleren omdat dan ook de inbreng ter visie ligt als basis voor de

toedeling. Om verrassingen bij het plan van toedeling te voorkomen zijn interne kontroles

op de aangebrachte mutaties noodzakelijk.

6.3. De eerste schatting

Gelijktijdig met de lijst van rechthebbenden legt de LIC de uitkomsten van de eerste

schatting ter visie. Uit het voorafgaande stuk blijkt dat die uitkomsten zijn opgenomen in

het register oude toestand en op het werkplan I.

De basis voor de eerste schatting is het stelsel van classificatie, dat door de CLC in

overleg met de LIC wordt vastgesteld.

In dit stuk ook wel proces-verbaal van eerste schatting genoemd, wordt achtereenvolgens

opgenomen

een korte omschrijving van de in het blok gelegen gronden rnet de aard, de

kenmerken en het gebruik;

de indeling in klassen van de te schatten gronden;

voor elke klasse de agrarische waarde per hectare, die als grondslag voor de

toedeling zal dienen.

Verder wordt in dit stelsel van classificatie vastgelegd wat de grondslag en

uitgangspunten zijn voor de waardeveranderingen tengevolge van de landinrichting. Hoe

die veranderingen worden gewaardeerd wordt uiteengezet bij het onderdeel tweede

schatting.

Ten behoeve van die tweede schatting worden de kwaliteit van de waterbeheersing en van

de ontsluiting bij de uitgangssituatie volgens het stelsel van classificatie bij de eerste

schatting vastgelegd.

51

Het proces-verbaal wordt weliswaar vastgesteld door de CLC maar het voorwerk wordt

verricht door de deskundigen, de LIC en de door de LIC benoemde schatters.

De deskundigen zorgen voor de beschrijving van de in het blok voorkomende gronden en

hun profielen. Een bodemkaart van de Stichting Bodemkartering is daarbij onmisbaar.

Ten behoeve van de indeling in klassen wordt de opbouw van de grond in alle delen. van

het blok degelijk onderzocht. Met het doel voor alle karakteristieke gronden het beste en

het slechtste referentie profiel te vinden. Die vindplaatsen, de proefgaten, worden met

het daar gevonden profiel in kaart gebracht.

Vervolgens beraden deskundigen, schatters en LIC zich over de aan deze extreme

profielen toe te kennen ruilwaarde. Daarbij moet de landmeter-deskundige zich er van

overtuigen dat de voorgestelde waarden het ruilproces kunnen dragen. Zou dit niet het

geval zijn dan zijn er bij de herverkaveling onoverkomelijke problemen te verwachten. Na

algemene consensus over de classificatie volgt de formele vaststelling van het proces

verbaal van eerste schatting onder leiding van een vertegenwoordiger van de CLC.

Vervolgens delen de schatters alle grond in klassen in waarbij de proefgaten als

referentiepunten gelden. Gelijktijdig kwalificeren ze de ontsluiting en de

waterbeheersing in slecht, matig, goed, zeer goed.

De schatters verrichten hun werk onder leiding van de LIC die zich daarbij laat bijstaan

door de landinrichtingsdienst en de landmeter- deskundige. De landmeter-deskundige

verzorgt de organisatie en legt de schattingsgegevens nadat ze door de schatters zijn

bepaald vast op een veldkaart. Dit is tevens input voor het werkplan I, en de berekening

van de ruilwaarde per perceel die wordt overgenomen in het ARAK. Uit dit systeem komt

het register oude toestand dat hiervoor onder de lijst van rechthebbenden is beschreven.

Na de tervisielegging van de uitkomsten van de eerste schatting kunnen de

rechthebbenden hun eventuele bezwaren kenbaar maken. De bezwaren-behandeling

verloopt ook vöor dit onderdeel in drie fasen. De eerste behandeling is ten overstaan van

de LIC bijgestaan door een deskundige van de landinrichtingsdienst en de landrneter­

deskundige. Hier kan de LIC de uitkomsten van de schattingen als ze de bezwaren

gegrond vindt na overeenkomst met de reklamant en eventuele direkte belanghebbenden

wijzigen. De landmeter-deskundige maakt van die behandeling een proces-verbaal op. De

bezwaren die niet zijn ingetrokken en waarover géén overeenstemming is bereikt

behandelt vervolgens de rechtercommissaris aan de hand van het proces-verbaal van de

behandeling door de LIC. Wat na tussenkomst van de rechtercommissaris nog aan

bezwaren overblijft verwijst hij naar de rechtbank.De rechtbank hoort de reklamant, LIC

en landmeter-deskundige en beslist. Na afhandeling van het laatste bezwaar stelt de

rechtbank de uitkomst van de schattingen vast.

...

52

De landmeter verwerkt de aangebrachte wijzigingen in het ARAK, in het register oude

toestand en op het werkplan I.

6.4. De pachtregistratie

Ter uitoefening van het stemrecht moeten de pachters zich laten registreren (de

pachtersregistratie). Om hun pacht in het plan van toedeling te laten opnemen dienen de

pachters hun pacht te laten registreren door de LIC. Er is geen toegankelijke bron voor

de pachtgegevens in ons land. De pachters dienen dus zelf het initiatief te nemen hun

recht bij de LIC aan te melden. Aan de hand van aangeboden pachtcontracten wordt dan

de pacht geregistreerd. Deze registratie noemt men de pachtregistratie. De verpachter

krijgt daarvan op dezelfde wijze kennis als de pachter en kan de registratie volgens een

bepaalde procedure bestrijden. Na verkregen zekerheid volgt opname van de gegevens uit

het pachtkontrakt in ARAK. In het register oude toestand leidt dat tot:

het openen van een volgnummer onder de naam van de pachter (tenzij deze eigenaar \','\

is) met vermelding van de pachterperc~len etc. gepacht van X;

een aantekening achter de percelen vermeld onder het volgnummer van de

verpachter bestaande uit de naam van de pachter en diens volgnummer in het

systeem.

De registratie valt uiteen in een éénmalige actie op een bepaald tijdstip voor bestaandè

overeenkomsten en een doorlopende actie voor nieuw aangegane overeenkomsten totdat

de registratie wordt gesloten. De pacht iJ evenzeer aan mutatie onderhevig als de

normale zakelijke rechten. Voor de informatie over die mutaties is de LIC echter geheel

afhankelijk van verpachter of pachter. Bij het opmaken van het plan van toedeling is het

noodzakelijk" zich het mogelijke incomplete beeld van de pachtverhoudingen bewust te

zijn. Het verwerken van de geregistteerde pacht in het vastgoedsysteem liH<t simpel,

maar vraagt nogal wat werk omdat de omschrijving van het verpachte vrij is en men zich

niet houdt aan kadastrale omschrijvingen. Voor de vertaling van de vrije omschrijving van

het gepachte naar kadastrale kenmerken en kadastrale maat is dikwijls nadere informatie

van pachter en verpachter nodig.

Door het verschil in doelstelling tussen pachtersregistratie en pachtregistratie zijn de

eerder verzamelde gegevens van de pachtersregistratie niet te gebruiken voor de latere

pachtregistratie. In sommige streken in het land is het bijv. niet "netjes" het stemrecht

als pachter te laten registreren, omdat daaruit een zeker wantrouwen in de relatie van

pachter tot pachtheer zou blijken. Echter voor de bescherming van toedelingsrechten is

de registratie van pacht zo belangrijk, dat men die registratie wel gewoon vindt.

Overigens, ook zonder pachtregistratie blijft de pachtverhouding gehandhaafd en zal de

y

52 A

verpachter alleen al op basis van de Pachtwet van de aan hem toegedeelde kavels weer

een evenwaardig deel in gebruik moeten geven aan zijn pachter. De pachter heeft echter

zonder registratie geen mogelijkheid mee te praten over de toedeling en kavelwerken.

Bovendien mist de LIC dan de mogelijkheid om pachtruil toe te passen bij het plan van

toedeling.

De pachters kunnen onafhankelijk van de verpachter bezwaren indienen tegen· de

uitkomsten van de schatting en later tegen het plan van toedeling. Daar de belangen van

pachter en verpachter wat de schatting betreft samenlopen zullen ze bij zo'n bezwaar

veelal gezamenlijk optreden. Bij de toedeling kunnen ze tegen- strijdige belangen hebben.

il

L

l

53

7. Het begrenzingenplan

7 .1. Inleiding

Het begrenzingenplan (bg-plan) is nodig om de eigendom, het beheer en het

onderhoud van de getroffen voorzieningen veilig te stellen. Zonder die

voorzieningen is een bg-plan overbodig en blijft het achterwege.

De eenheden die in het bg-plan voorkomen zijn:

de wegen en wat daarbij hoort

d~ waterlopen en de kunstwerken en wat daarbij hoort

de kaden en dijken

de gebieden en elemenen t.b.v. natuur, landschap,

open luchtrecreatie etc.

groep

Wen W

groep

NLR

De dijken en kaden vormen een buitenbeentje in het bg-plan. Daarvan valt alleen de

regeling van het beheer en het onderhoud onder de werking) van het bg-plan. De

toedeling van de eigendom maakt deel uit van het plan van toedeling.

Dit in tegenstelling tot de eigendom van de eenheden uit de groep W en W en de

groep NLR, die buiten het plan van toedeling valt. De eigendom daarvan wordt

toegewezen in het bg-plan. Door de toewijzing van deze eigendom bewerkstelligt het

bg-plan van projecten met herverkaveling een scheiding tussen de gronden die aan de

inbreng worden onttrokken en de gronden die voor herverkaveling overblijven.

Daarom moet niet alleen de vaststelling van de inbreng, maar o6k de vaststelling van

het bg-plan voorafgaan aan het opmaken van het plan van toedeling. Het bg-plan voor

een blok kan, om een snellere beheersoverdracht te bevorderen, weliswaar in

gedeelten worden vastgesteld, maar het opmaken van ~et plan van toedeling moet

worden uit~esteld totdat het totale bg-plan van een blok is vastgesteld.

Voor de eenheden uit groep NLR is het beheer en het onderhoud in de zelf de hand als

de eigendom: Een afzonderlijke regeling van het beheer en onderhoud heeft dus geen

zin. De toewijzing van de eigendom vindt plaats tegen tenminste de werkelijke

waarde.

Beheer en onderhoud van de wegen en water lopen hoeven niet in de zelf de hand te

zijn als de eigendom. Bij de wegen etc. spreekt men van toewijzing van beheer en

onderhoud. Bij de waterlopen van de regeling van beheer en onderhoud Het beheer is

in zekere zin begerenswaardig. Het onderhoud daarentegen niet. De eigendom is van

geen belang omdat ze geen waarde vertegenwoordigt. De toewijzing vindt om niet

plaats.

;

54

Alles wat in het bg-plan voorkomt moet al zijn vermeld in het li-plan. In het bg-plan

kunnen dus geen verrassingen schuilen. Zou bij nader inzien toch een extra

voorziening nodig zijn, dan dient eerst het li-plan te worden aangepast. Zo'n

herziening is mogelijk tot aan de vaststelling van het bg-plan. De werken die nodig

zijn om de voorzieningen uit de groep W en W te realiseren, kunnen beginnen na de

vaststelling van het li-plan. De rechthebbenden moeten dat tegen schadeloosstelling

gedogen. Het onderhoud van de opgeleverde werken gaat over op de

onderhoudsplichtige bij het besluit waarmee GS het bg-plan vaststellen of zoveel

later als het werk wordt opgeleverd. Voor de vaststelling geldt een vaste procedure die in de volgende paragraaf is

beschreven.

7 .2. De vaststellingsprocedure

De LIC leidt de vaststelling van het bg-plan in met het opmaken van een ontwerp ,,?at

geënt is op het li-plan. Dit ontwerp bevat een kaart, schaal l : 10.000 waarop alle

zelfstandige eenheden van het bg-plan zijn gekaarteerd en met een

referentienummer zijn aangeduid. De LIC zendt dit ontwerp aan de CLC.

Dit orgaan toetst het ontwerp aan het li-plan en verrijkt het met voorstellen voor

eigendom, beheer en onderhoud. Ook voor die voorstellen kan geput worden uit het li­

plan. Het ontwerp en voorstel van de LIC en de CLC zijn in feite een vertaling vl.i.n

hetgeen al eerder bestuur lijk is beslist.

De CLC zendt het ontwerp en haar voorstel aan GS die het ontwerp sanctioneren ' .

door het begrenzingenplan vast te stellen. Met dit besluit is de formele 'scheiding

tussen de gronden die géen en die wel deel uitmaken van de herverkaveling een fe'it.

Een ander gevolg is dat alle afgebeelde wegen een openbare functie krijgen en alle

niet opgevoerde wegen hun openbare status verliezen. Het besluit gaat dan ook in

afschrift naar alle betrokken openbare lichamen en de CLC. Iedere burger kan er

kennis van nemen, omdat GS ook een openbare kennisgeving verzorgen.

Het gelijktijdig met het ontwerp ontvangen voorstel moeten GS binnen 6 maanden na

ontvangst afhandelen met een besluit van de toewijzing van eigendom van de

eenheden uit zowel de groep W en W als de groep NLR.

De toewijzing van de groep NLR geschiedt tegen tenminste de werkelijke waarde.

Voor de toewijzing van de eigendom van de groep NLR komt alleen het Rijk in

55

aanmerking tenzij het Rijk en een andere partij, hetzij overheid hetzij een andere

rechtspersoon, met een toewijzing aan die andere partij instemmen.

Naast de toewijzing van de eigendom van W en W wijzen GS het beheer en het

onderhoud van de wegen en wat daarbij hoort toe en regelen zij het beheer en het

onderhoud van de waterlopen met de kunstwerken en wat daarbij hoort. Verder

regelen zij nog het beheer en onderhoud van de dijken en kaden.

Alleen tegen de toewijzing van eigendom, beheer en onderhoud van de wegen en wat

daar;:bij hoort staat beroep op de Kroon open. Dus niet tegen de andere toewijzing van

eigendom en de regelingen en evenmin tegen de vaststelling van het bg-plan.

De levering van de toegewezen eigendom vindt plaats met de overschrijving van de

akte in de openbare registers. Bij deze akte hoort een kavelkaart waarop de eenheden

uit de groepen W en W en NLR als kavels staan afgebeeld. In de akte van toedeling is

het beslui) van GS waarin de toewijzing van de eigendom is vastgelegd, opgenomen.

De gegevens voor de akte van toedeling worden verstrekt door de landmeter­

deskundige. De akte wordt opgemaakt door een aangewezen notaris en mede

ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de LIC en door de rechter­

commissaris. Eventuele correcties in de toewijzing door een uitspraak van de Kroon

worden geeffectueerd door overschrijving van dit besluit in de openbare registers.

Bij een he'iinrichting zonder herverkaveling wordt de toewijzing van de eigendom

bewerkstelligd door de overschrijving van een notariële akte, waarin het besluit van

GS is opgenomen. Deze akte wordt mede getekend door yo_orzitter en secretaris van

de LIC.

l

Uit de kartografische vaststelling van de eenheden op de kaart die bij het ontwerp

hoort kan de werkelijke ligging van de grens niet worden afgeleid. Om daarover geen

misverstand te laten ontstaan worden al die grenzen in het terrein aangewezen en

ingemeten, zoals dat ook met de kavels uit het plan van toedeling gebeurt.

Verder zullen zowel GS als de beheerders en de onderhoudsplichtig en belang hebben

bij een technische omschrijving van wegen, waterlopen en kunstwerken. Hoewel de

LI-wet dit niet regelt, ligt het voor de hand dat de LIC die gegevens met bijstand van

de landinrichtingsdienst levert.

Alle stappen in de formele procedure zijn in het hierna volgende schema opgenomen.

56

Vaststelling Begrenzingen- Regeling van e, b en o plan

W en W N L R W en W N L R

Ontwerp Ontwerp

kaart 1:10000 kaart 1:10000

Voorstel Voorstel Voorstel Vo<Drstel

kaart 1:10000 kaart 1:10000 toewijzing e toewijzing e

techn. omschrijving

Vaststellings besluit

kaart 1:10000

techn. omschrijving

aanwijzing grenzen

Akte

kavelkaart

Vaststellings besluit

kaart 1: 10000

aanwijzing grenzen

van

kavelkaart

toewijzing/ regeling b+o

Besluit

toewijzing e

toewijzing/ regeling b+o

evt. Kroon-beroep e, b en o van wegen

toedeling

GS-besluit ' i

toewijzïng

Besluit

toewijzing e

GS-besluit

toewijzing

Kennisgeving tenaamstelling

T 1

1

Aktoren Adressaat

LIC CLC

CLC GS

GS CLC LIC

Openbare lichamen

Openbare kennis-ge ving

landmeter- Openbare deskundige lichamen

rechtheb-benden

GS CLC LIC

Openbare lichamen

Openbare Kroon lichamen

Notaris Openbare

RC registers

voorz. LIC

secr. LIC

Kadaster Openbare lichamen

"----------------------------------~

57

7.3. Berekening van de kortingspercentages

De Ll-wet maakt het mogelijk de rechthebbenden bij een herverkaveling minder toe

te delen dan de waarde van de inbreng. Dat mindere is een procentuele korting die

nodig is om het plan van voorzieningen te kunnen realiseren. Bij ruilverkaveling is de

maximale korting voor de W en W en NLR groepen gezamenlijk 5%. Omdat de

geldelijke verrekening van de korting voor de groep W en W anders ver loopt dan die

voor de groep NLR dienen beide kortingspercentages berekend te worden.

Die berekening ver loopt als volgt:

bereken de waarde van elk ingebracht perceel (produkt van oppervlakte en

waarde per ha);

sommeer per eigenaar de waarde van zijn percelen, dat levert de inbreng per

eigenaar;

sommeer de inbreng van alle eigenaren , dat levert de totale blokwaarde;

meet de begrenzing van alle eenheden uit de groep W en W en de blokgrens

m.b.v. fotogrammetrie en veldmetingen;

kaarteer die op nieuwe kaarten schaal l : 2000 of 1 : 1000, de werkplans II;

benoem alle daardor ingesloten figuren of onderdelen daarvan als blokdeel j;

kaarteer in elk blokdeel j de schattingsgrenzen en geef daarbinnen de ruilwaarde

per ha aan;

kaarteer in de blokdelen alle opgemeten gebieden en elementen uit de groep NLR en noem die elementen NLRjn.

bereken de som van alle elementen NLRjn

j =max n=max

E E NLR j = 1 n=l j n

bereken de waarde van elk blokdeel j, BD W j.

Sommeer de waarde van alle blokdelen

Vi-n

j =max

E BDW j

dit is de voor de toedeling (herverkaveling) en voor de

j = 1

toewijzing van de groep NLR beschikbare waarde •

f

58

Hieruit volgt:

i=max j=max

1: 1 n b reng . - L BDW i=l 1 j=l j

korting % W & W rvk = -.------------------- • l 0 0% 1 =max

r i = l

j=max

2: j = l

korting % NLR = ----

i=max

2: i = l

Inbreng. 1

n=max

r n=l

-----------------·

Inbreng, 1

NLR j n

• 100%

Zodra de percentage's zijn berekend kan met het ontwerpen van het plan van

toedeling begonnen worden.

Bij herinrichting met herkaveling mogen de rechthebbenden eveneens naar rato van

de inbreng worden gekort. Maar hier uitsluitend ten behoeve van W en W tot hooguit

396.

Bij de inbreng waar de korting op van toepassing is blijven de te onteigenen ,, elementen buiten beschouwing. Dus zowel de minnelijk verworven percelen als de

daadwerkelijke onteigende percelen.

Als we de potentieel te onteigenen eenheden aanduiden met:

POPip

dan wordt het

i =max j =max

2: Inbreng, -2: korting% \VenW

HIN

i = 1 1 =------

j = l BDW

j 100%

i=max i=max p=max

L Inbreng i= l i

_r i = l

L POP p=l ip

59

Daar de kortingspercentages een afgeleide zijn van het plan van voorzieningen zoals dat in

het li-programma en het li-plan is ontwikkeld, dient daar tegen een omschrijving van de

wettelijke drempelwaarden te worden gewaakt.

--------------------------------c"

8. De herverkaveling

8.1. Inleiding

Het plan van toedeling bevat:

de kavelindeling;

60

de toedeling van de rechten van de eigenaren als een equivalent voor hun

inbreng;

de toedeling van de pacht aan de pachters als een equivalent voor hun inbreng;

aanvullende regelingen;

bepalingen over de inbezitneming van de kavels.

De herverkaveling van eigendom en pacht is een vast onderdeel van de

aanpassingsinrichting, de ruilverkaveling en ook in de daarvoor aangewezen blok­

ken in een herinrichtingsgebied. Bij een ruilverkavelingsovereenkomst heeft de

herverkaveling uitsluitend betrekking op de rechten vn de eigenaren. De daarmee

samenhangende regelingen van de pacht vallen buiten de werking van de LI-wet.

In dit college beperken we ons tot de behandeling van het plan van toedeling (pvt)

voor ruilverkaveling en herinrichting.De vaststellingsprocedure bij deze twee vor­

men verloopt op dezelfde wijze, behoudens de onteigening bij herinrichting.

Het doel van de kavelindeling en de herverkaveling is de gronden zo goed mogelijk

volgens de planologische functie te gebruiken en te beheren. Het is daarmee een

·belangrijk onderdeel in het realiseren van de doelstelling van de landinrichting.

Voor de agrarische sector betekent dat onder andere samenvoegen van de

gebruiksgronden en voor de veeteeltbedrijven in het bijzonder concentratie van

het gebruik rondom het bedrijfsgebouw.

De fase van de toedeling is voor het kadaster de meest arbeidsintensieve periode

in het project, hetgeen een goede planning, kwaliteitsbewaking en voortgangscon­

trole vereist, die moet passen in de overall-planning van de LIC de netwerk­

planning.

Alvorens met de toedeling te starten moet een aantal zaken zijn vastgesteld of

afgewerkt:

61

het begrenzingenplan waaronder de begrenzingen van reservaten;

de begrenzing van beheersgebieden;

de bedrijfsverplaatsingen;

metingen en kaarteringen;

berekening recht op toedeling.

Om tot de vaststelling van het plan van toedeling te komen zijn de volgende stap­

pen nodig:

het opmaken en goedkeuren van de richtlijnen voor de toedeling;

het houden van de wenszi tt ing;

het ontwerpen van het plan van toedeling;

de goedkeuring, de tervisielegging en bezwarenbehandeling van de toedeling

uitmondend in de vaststelling.

Na de vaststelling van het plan van toedeling volgen:

de kaveluitzetting;

de kavelinrichtingswerken;

de akte van toedeling;

de kavelovergang.

De strikte afwerking van dit formele circuit strookt niet altijd met de efficiency,

die nodig is om de tijdsduur en de investeringen in de hand te houden. Om het hele

project goed te kunnen managen kan tussentijds een plan van tijdelijk gebruik

worden geëffectueerd, dat later al dan niet gewijzigd in het plan van toedeling

wordt geïncorporeerd. Ten tijde van de voorbereiding kan een strukturele splitsing

in blokken worden opgevoerd om de latere inrichting te vergemakkelijken.

In de volgende paragrafen is allereerst beschreven aan welke algemene wettelijke

voorwaarden de toedeling moet voldoen, welke specifieke doelstelling de LIC

daaraan kan toevoegen en hoe de rechthebbenden in het toedelingsproces

meespelen. Vervolgens is uiteengezet hoe een plan van toedeling destijd werd op­

gemaakt. In aansluiting hierop is in het volgende hoofdstuk één van de geautomati­

seerde werkwijzen zo gedetailleerd uiteengezet dat die methode in het praktikum

kan worden beoefend.

8.2. De voorbereiding van de toedeling

-----------------------------.... 62

Begrenzingenplan. De vaststelling van het begrenzingenplan, waarbij een scheiding

tot. stand komt tusen de gronden die wel en die niet in de herverkaveling zijn

betrokken, is in het vorige hoofdstuk beschreven.

Onteigening. Alle percelen die in een herinrichtingsplan als te onteigenen zijn

aangegeven kunnen in het bg-plan voorkomen. Als evenwel voorafgaand aan het

voorstel van de CLC ter regeling van de eigendom het orgaan dat de eigendom van

een perceel toegewezen zou krijgen, de eigendom reeds bezit, is dat voorstel

overbodig geworden. Dat geldt ook als het bezit met medewerking van de LIC is

verworven. Die percelen komen dan onder het regiem van de herverkaveling maar

de uitruil daarvan is geblokkeerd.

Beheersgebieden. Binnen beheersgebieden kunnen de eigenaar en gebruiker

enerzijds en BBL anderzijds een beheersovereenkomst afsluiten. Die overeenkomst

beoogt een natuurlijk of landschapsvriendelijk beheer veilig te stellen. De begren­

zing van die gebieden vormt geen onderdeel van het bg-plan. Toch moeten die

grenzen voorafgaand aan de wenszitting bekend zijn vanwege de potentiele

veranderingen in de agrarische bedrijfsvoering ten gunste van natuur en landschap.

Boerderijverplaatsingen. Ter opheffing van een struktureel tekort aan

gebruiksgrond in de directe omgeving van bedrijfsgebouwen kunnen boerderijen

met subsidie worden verplaatst, mits die verplaatsing het algemene belang in het

landinrichtingsproject dient. De verplaatser verbindt zich in zo'n geval aan de in­

vestering en het aanvaarden van een kavel. De LIC aan het verlenen van een sub­

sidie en het toedelen van een kavel. De overige rechthebbenden dienen bij de 1

wenszitting van dit soort overeenkomsten op de hoogte te zijn. Zij hebben het

recht tegen zo'n overeenkomst bij de ter visie legging van het plan van toedeling

bezwaren in te dienen. Wellicht moeten de boerderijbouwovereenkomsten onder de

werking van de LI-wet tevens in de vorm van een plan van tijdelijk gebruik worden

gegoten.

Metingen, kaarteringen. Om het plan van toedeling te kunnen maken, dienen kaar­

ten in het RD-stelsel beschikbaar te zijn waarop zoals in 7.3. is uiteengezet, de

grenzen van alle onderdelen uit het begrenzingsplan uit een fotogrammetrische, of

terrestrische meting zijn gekaarteerd. Voor bijna alle projecten moeten nieuwe

kaarten worden aangemaakt, omdat het kadaster slechts van enkele gebieden over

~----------------------------------------63

geschikte grootschalige basiskaarten beschikt. Op deze zogenaamde werkplans II

wordt de ruimte tussen de belijningen van het begrenzingenplan verdeeld in

blokdelen ter grootte van 10 à 15 gemiddelde bedrijven, bij voorkeur bestaande uit

grond van dezelfde aard. Om de waarde van deze blokdelen te kunnen berekenen

dienen de grenzen van de gronden met dezelfde waarde te worden aangegeven. Als

binnen de blokdelen een 20-tal kavels zijn te verwachten is het praktisch binnen de

blokdelen een 20-tal door natuur! ijke grenzen omsloten elementen te selecteren en

die aan te geven, te nummeren en er de grootte en de waarde van te bepalen. De

som komt uiteraard overeen met die van de grootte en de waarde van het blok.

Met behulp van deze waardebepalingen zijn de in 7 .3. bedoelde kortingen te bere­

kenen.

Recht op toedeling. Het recht op toedeling vertaald in waarde noemen we de

kavelaanspraak KAi voor elke rechthebbende en pachter. Zouden bij het ontwikke­

len van het plan van toedeling in de kavelaanspraken van de eigenaren ook de ver­

pachte percelen zijn opgenomen, dan zouden de kavelaanspraken groter zijn dan de

blokwaarden, omdat die waarde ook is opgenomen in de kavelaanspraak van de

pachters. Voor het ontwerpen van het plan van toedeling moet eerst beslist worden

of het primaat van de toedeling ligt bij de eigendom of bij het gebruik. Een en

ander is neergelegd in de richtlijnen. In het algemeen is dat het gebruik. Dat bete­

kent dat in de kavelaanspraken is opgenornen:de eigendom in eigen gebruik + de

pacht, of alleen de pacht. Het systeem ARAK is daarop geënt. Uiteraard houdt

een verpachter een kavelaanspraak op verpachte grond. Het projecteren van die

verpachte grond in de pachtgrond van de pachters is een laatste tranche in het

opmaken van het plan van toedeling. De berekening van de verpachte

kavelaanspraken geschiedt op dezelfde w_ijze als bij het gebruik.

De kavelaanspraken KAi vertegenwoordigen een bepaalde ruilwaarde en zijn een

afgeleide van de waarde van de inbreng:

KAi = f . Inbrengi

De factor is te ontlenen aan de kortingspercentages waarvan de berekening in 7 .3.

is beschreven.

Bij een ruilverkaveling is deze factor:

frvk = I~o (100 - % W en Wrvk - % NLR)

en KAi = f rvk • Inbrengi

µ

of

KA

64

j=max j=max n=max

L BDW L L; NLR j=l j j=l n=l jn

= ----------------------- • Inbreng. 1

i =max

L Inbreng. i =l 1

Bij herinrichting in deze factor in deze factor

_l_ ( lOO • 100 - % W en WHIN)

p=max

en KA = f ,(Inbreng - L HIN i p=l

of

j=max i=max p=max

1: BDN 1: 1: POP j=l j i=l p=l

KA = - ~~----------------·---~- -----------~----

i=n i=max p=max

L Inbreng - 1: 1: POP i =l i i=l p=l

8.3. De wettelijke regels voor de herverkaveling

POP ) i p

i p

i p

.(Inbreng, -1

p=max

1: p=l

Het moeten toedelen aan eigenaren en pachters naar evenredigheid van de

ingebrachte waarde is de belangrijkste wettelijke regel. Door alle in het blok gelegen

grond op basis van het agrarisch voortbrengende vermogen te waarderen kan alle

grond voor de agrarische bedrijfsvoering worden geruild. Deze schatting is de kurk

waarop het agrarisch ruil proces drijft. Hoe dat in z'n werk gaat is beschreven in 7 .4.

Wel moet nog worden opgemerkt dat niet-agrarische grond zoals wegen, waterlopen,

industrieterrein, bos, rietland, inland etc. niet in dit systeem past. Daarvoor worden

dan ook afzonderlijke classificaties opgesteld.

POP ) i p

65

Het toedelen naar evenredigheid kan door de bestaande natuurlijke begrenzingen niet

tot het uiterste worden doorgevoerd. Daarom laat de wet in het belang van de

landinrichting een inbreuk op dit algemene principe toe van maximaal 5%.

Zou dat nog geen uitkomst brengen dan kan de LIC een afzonderlijke overeenkomst

met een rechthebbende aangaan om het verschil te regelen, mits die overeenkomst

de belangen van de overige rechthebbenden niet schaadt.

De afwijkingen tussen de waarde van de toedeling en de waarde van het recht op

toedeling worden precies berekend om tot de verrekening in geld te kunnen komen.

Omdat de werkelijke waarde van het onroerend goed niet alleen afhangt van het

natuurlijk voortbrengend vermogen, kunnen na de ruiling suppletoire verrekeningen

nodig zijn om rechthebbenden dezelfde vermogenspositie te laten houden.

De wetgever heeft het evenredigheidsprincipe voor de toedeling nog aangescherpt

door te bepalen dat het recht dat aan een eigenaar wordt toegedeeld van gelijke

hoedanigheid en gebruiksbestemming moet zijn als is ingebracht. Verder moet een

toegedeelde kavel over de weg of over een waterweg bereikbaar zijn en een

behoorlijke afwatering hebben. Maar ook hier mag er wat water bij de wijn als het

belang van de landinrichting dat toelaat.

De wet gaat er vanuit dat alleen in uitzonderingsgevallen een pachter een andere

verpachter krijgt. Buiten die uitzondering vallen de uitdunningen in de pachtver­

houding. Dat is aan de orde als de pacht vervalt en de pachter kompensatie in

eigendom krijgt. En ook als de pachter minder verpachters overhoudt dan hij had met

dezelfde waarde aan pacht. 1'vlaar voorzichtigheid blijft geboden, want de

pachfverhoudingen hebben verschillende kwaliteiten.

Hypotheken en beslagen gaan met behoud van rang over naar het in de plaats

gekomen onroerend goed, dat geacht wordt tenminste dezelfde waarde als onderpand

te hebben.

Tenslotte schrijft de LI-wet voor dat de CLC voor elk blok specifieke richtlijnen zal

opstellen voor de toedeling en voor het regelen , opheffen of vestigen van zakelijke

rechten, huur en lasten die op de onroerende goederen rusten.

.q

66

8.f./.. De richtlijnen voor het plan van toedeling

De richtlijnen voor het plan van toedeling zijn een uitwerking van de

hoofddoelstellingen voor de herverkaveling uit het li-plan. In de richtlijnen kan

aandacht worden besteed aan: De verhouding tussen eigendom en pacht. Zowel de eigenaren als de pachters

worden naar rato van de waarde toegedeeld. Wanneer verpachter en pachter

strijdige wensen hebben, zal in overigens gelijkwaardige situaties duidelijk

moeten zijn wiens wens in het beleid van de LIC de hoogste prioriteit heeft.

Sinds 1954 is het recht van de pachter steeds dominanter geworden. Het gevolg

daarvan is dat in het algemeen de wens van de pachter een hogere prioriteit

heeft dan die van de verpachter, zolang de verpachter daar geen schade door

lijdt. Het belang van afstandverkorting tussen bedrijfsgebouw en veldkavel, vergeleken

met dat van een samenvoeging van de bedrijfsgrond.

De minimale grootte van veldkavels.

De minimale grootte van de huiskavel in procenten van de bedrijfsgrootte.

De toelaatbaar geachte afwijkingen tussen de oppervlakte van de inbreng en die

van de toedeling.

De beperkingen in het ruilen ten gevolge van de bestemming van de grond.

De toedeling in de beheersgebieden.

De kavels die al zijn toegezegd voor boerderijbouw.

De gevolgen van het plan voor tijdelijk gebruik.

Tevens wordt in de richtlijnen opgenomen voor welke doeleinden en tot welke om­

vang de door het Bureau Beheer Landbouwgronden verworven grond (BBLgrond) in het

plan van toedeling wordt gebruikt. Bijvoorbeeld:

kleine overbedelingen ter beperking van het kavelaanvaardingswerk, de zoge-

naamde landmetersgrond, meestal 1 à 2% van de blokgrootte.

vergroting van bedrijven die aan de EEG-norm voldoen.

vergroting van bedrijven die een nieuwe boerderij bouwen, op een plaats die het

rendement van de herverkaveling verhoogt.

kompensatie voor de korting voor NLR en W enW.

De CLC stelt voor elk li-project met herverkaveling de richtlijnen vast. De LIC doet

daartoe een voorstel dat door de landmeter-deskundige, de districtsingenieur en de

landschapsconsulent is voorbereid. Daar de richtlijnen sterk bepalend zijn voor de

...... ----------------------------------67

uiteindelijke toedeling, wordt in de goedkeuringsprocedure scherp toegezien op een

heldere formulering en een uitwerking die in de pas loopt met de integrale

doelstellingen uit het li-plan en het aktuele landinrichtingsbeleid.

Bij de richtlijnen hoort een randvoorwaardenkaart waarop o.a. staan afgebeeld:

de blokgrens

het begrenzingenplan

de verdeling in genummerde blokdelen

de geschematiseerde uitkomsten van de èerste schatting

de te handhaven natuurlijke grenzen

de beheersgebieden

de bijzondere bestemmingen

de kavels die bij de verplaatste boerderijen horen

8.5. De wenszitting

Het houden van een wenszitting waar de rechthebbenden hun wensen ten aanzien van

het plan van toedeling kenbaar kunnen maken was een vast gebruik. Met het in

werking treden van de LI-wet heeft dat gebruik een wettelijke status gekregen.

Nadat de richtlijnen zijn vastgesteld stelt de LIC de eigenaren en gebruikers in de

gelegenheid hun wensen kenbaar te maken.

Voorafgaand aan de wenszitting wordt uitgebreid voorlichting gegeven aan de

rechthebbenden. De voorlichting dient zo tijdig te geschieden, dat de rechthebbenden

zich vooraf op de wensen kunnen beraden.

In die voorlichting dienen aan de orde te komen:

de richtlijnen, het beleid dat de LIC bij het plan van toedeling volgt;

de wettelijke spelregels voor de toedeling, de kortingen en de ruimte waarin

gewenst kan worden;

de door de LIC op voorhand aangegane verplichtingen voor het plan van toede­

ling;

de te volgen werkwijze bij het ontwerpen;

de zin van alternatieve wensen;

het plan van voorzieningen en de kavelinrichtingswerken;

het feit dat het bespreken van wensen geen toezegging op inwilliging inhoudt.

De wenszitting is de schakel tussen de bestaande en de nieuwe toestand. Voor de

rechthebbenen, en vooral voor degenen onder hen die een agrarisch bedrijf hebben, is

68

de wenszitting het moment waarop aan de bedrijfsstructuur voor een groot aantal

jaren vorm wordt gegeven. Daarom wordt het gesprek van de rechthebbende met de

landmeter-deskundige over de wensen meestentijds in het bijzijn van een lid van de

LIC gevoerd.

Om het gesprek over de gewenste toedeling verantwoord te kunnen voeren krijgen de

rechthebbenden bij de oproep voor de wenzitting ook toegestuurd:

de richtlijnen met de voorwaardenkaart;

hun volgnummer van het register oude toestand uit het ARAKbestand waarin hun

inbreng en het recht op toedeling in waarde is vermeld.

Bij de wenszitting is het gehele vastgoedsysteem, registers en kaarten,aanwezig

alsmede voor elke rechthebbende een overzichtskaart waarop de inbreng is aange­

tekend. Van groot belang als rechthebbenden hun wensen willen combineren.De

inwinning van de wensen is afgestemd op het ontwikkelen van het plan van toedeling.

De belangrijkste konsekwentie daarvan voor de rechthebbende is het verzoek

meerdere wensen voor de toedeling naar voren te brengen en die van een rangorde te

voorzien. Bovendien zullen de landmeter-deskundige en het lid van de LIC proberen

daar direct een zekere struktuur in aan te brengen die aansluit op de richtlijnen en

gemakkelijk in het rekenkundig model voor het ontwikkelen van het plan van

toedeling is over te brengen.

8.6. Het ontwerpen van het plan van toedeling

8.6. l. Overzicht

Zodra de toedelings- of kavelaanspraken KAi en de totale te verkavelen mass,,a ge­

vormd door de BDWj bekend zijn en de wenszitting achter de rug is, volgt het

structureren en ordenen van de wensen. Dit is de input voor het rekenkundig model

waarmee het plan in geld wordt berekend. Met het plan in geld is bedoeld het ver­

delen van de kavelaanspraken of delen daarvan over de blokdelen. De plaatsingen van

de kavelaanspraakdelen in de blokdelen zijn vormloos. De plaatsing vertegenwoordigt

een waardedeel in een bepaald blokdeel. Door de waarde van de plaatsing een fysieke

vorm te geven en te lokaliseren ontstaat het schetsplan. De kavels in dat schetsplan

zijn globaal. Zodra tussen de LIC en de deskundigen overeenstemming over het

schetplan is bereikt, volgt de laatste stap in het uitwerken, het scherp inrekenen van

de kavelindeling en de predese toedeling van alle rechten. Ook die welke niet in de

kavelaanspraken van het plan in geld meespeelden zoàls de verpachte grond,

hypotheken etc.

69

8.6.2. Het opmaken van het plan in geld

De wensvergelijkingen. We nemen aan dat de rechthebbenden bij de wenszitting een

aantal wensen hebben geformuleerd en van een rang voorzien. Het omzetten van de

wensen van iedere rechthebbende in een voor berekening geschikte vorm resulteert in

een wensvergelijking. De termen van deze vergelijking zijn de gewenste plaatsingen

voor de kavelaanspraakdelen in de blokdelen. De som ervan moet overeenkomen met

de kavelaanspraak. Of wel:

j=max

1: KAD = KA j=l i j

Bij meerdere wensen k van de rechthebbende i is het pakket wensvergelijkingen:

j=max

1: KAD = KA j=l ijk ik

Het toekennen van gewichten aan de wensvergelijkingen. Bij de oudste werkwijze

kwam de waardering overeen met de voorkeur van de rechthebbende. Eerste, tweede,

." .• k-de wens. Het doel van de toekenning is in het plan van toedeling een zo groot

mogelijk aantal wensen met een laag gewicht te realiseren.

Of zo'n toedeling de best denkbare oplossing voor de gezamenlijke rechthebbenden

was, werd niet onderzocht en kon ook niet worden aangetoond. Wel kwam men

vermoedelijk zo dicht mogelijk bij de door de rechthebbende gewenste subjectieve

verbeteringen. Wensen die strijdig waren met de wet of met de richtlijnen werden

buiten beschouwing gelaten of in overleg gemodificeerd.

Het bepalen van de absolute over- en ondervragingen. Een absolute ondervraging doet

zich voor als de som van de door de rechthebbenden in een bepaald blok gevraagde

grootste kavelaanspraakdelen kleiner is dan de blokwaarde. Na plaatsing van alle

gevraagde grootste kavelaanspraakdelen is het blokdeel nog niet gevuld.

Een absolute overvraging doet zich voor als de som van de door de rechthebbenden in

een bepaald blok gevraagde kleinste kavelaanspraakdelen groter is dan de waarde van

p

1

l

70

het blokdeel.

De absolute onder- en overvragingen blokkeren het vinden van een evenwicht tussen

de gevraagde plaatsingen en de waarde van de blokdelen. Zodra die zijn ge­

konstateerd worden, bij voorkeur in overleg met de rechthebbenden, vervangende

wensen geformuleerd die de absolute ondervraging opheffen. De rechthebbenden die

daarvoor in aanmerking komen zijn zij die ter plaatse van het ondervraagde blokdeel

een inbreng hebben.Bij absolute overvraging vindt het tegengestelde plaats.

Het zoeken naar een oplossing voor de wensvergelijkingen. Als in elk blokdeel de

plaatsingen juist overeenkomen met de waarde van dat blokdeel, is het plan in geld

gereed. Er is dan voldaan aan:

i=max k=max

2: 2: i = 1 k=l

KAD i j k

= BDW j vj

Het zoeken naar die evenwichtstoestand begint met het kiezen van een startoplos­

sing. Daar het de bedoeling is zoveel mogelijk wensen met de laagste rangorde te

realiseren, vormen de plaatsingen uit de eerste wensen de beginoplossing.

Vervolgens bepalen we de sluitfouten die in dit probeersel schuilen.

BDW j

i =max

L KAD = sluitfout i=l ijl jl

-. Deze sluitfouten noemen we over- en onderbedelingen. Ze worden uitgelijst. De som

van de over- en onderbedelingen moet nul zijn, omdat de

i =max

I i = l

KAD = i l

j=max

j = 1

BDW j

Om de sluitfouten weg te werken voert de ontwerper eerste wensen af en alterna­

tieve wensen op. Bij het manuele overboeken wordt in het eerst aangetroffen

overvraagde blokdeel de rechthebbende gezocht die daar de minste rechten op

plaatsing kan doen gelden. Diens eerste wensenpakket wordt afgeboekt en vervangen

0

71

door het tweede. Dit vervangen van eerste door tweede wensen stopt als in het

beschouwde blokdeel het totaal van de plaatsingen om en nabij klopt met de waarde

van het blokdeel.

De overboekingen vinden plaats zonder acht te slaan op de gevolgen voor het

evenwicht in de andere blokdelen. Na elke vervanging van een wensenpakket vindt

voor alle in aanraking gekomen blokdelen een herberekening van de sluitfouten

plaats.

Nadat het eerste overvraagde blokdeel sluitend is gemaakt, vinden soortgelijke

overboekingen plaats om het tweede aangetroffen overvraagde blokdeel sluitend te

maken. Gevolgd door herberekening van de sluitfouten van alle blokdelen die bij de

overboeking in aanraking komen. Als na enige overboekingsronde's, waarbij na

uitputting van tweede wensen, ook wensen met een hogere rangorde zijn gebruikt,

blijkt dat de sluitfouten niet kleiner worden stopt de ontwerper met dit

iteratieproces. Hij gaat dan over op een vereffening naar eigen inzicht, waarbij hij

zich houdt aan de richtlijnen voor het plan van toedeling en de wet. Of het uitein­

delijk gevonden evenwicht tussen de geplaatste kavelaanspraakdelen en de blok­

waarde de beste toedeling is, is niet te bewijzen. Wel is de score aan ingewilligde

wensen naar rangorde te berekenen. Van de verbetering in de bedrijfsstruktuur kan

men zich een beeld vormen door vergelijking van de kengetallen oude en nieuwe

toestand.

Vanaf 1965 is naarstig gezocht naar een zekere automatisering van het tijdrovende

en slecht beheersbare manuele ontwerpen van een plan van toedeling. De laatst

ontwikkelde geautomatiseerde werkwijze is beschreven in hoofdstuk 9.

Het zal duidelijk zijn dat elk toedelingsproces afhankelijk is van de mogelijkheden,

die de LIC door middel van eerste en alternatieve plaatsingen heeft. (Wat niet in­

gevoerd wordt, is er nooit uit te krijgen.)

De automatisering van het opmaken van het plan in geld heeft de navolgende

effecten gehad:

systematischer aanpak van de boekhoudkundige en organisatorische aspecten van

het plan van toedeling;

het overboekingsproces verloopt foutloos;

de belangenafweging geschiedt volgens van te voren vastgestelde regels, die

gedurende het gehele toedelingsproces worden gehandhaafd;

door de objectivering van de belangenafweging is het mogelijk met meerderen

tegelijkertijd aan hetzelfde project te werken, zonder dat verschillende

- ... " ...... "" ... " ...... """"""" .....

~? ............ "" .................. "" ... """""" ...

72

persoonlijke interpretaties het plan van toedeling gaan beïnvloeden;

de periode tussen wenszitting en tervisielegging is verkort;

de LIC is al in een vroeg stadium intensief betrokken bij het ontwerpen van de

toedeling.

8.6.3. Het schetsplan

Bij het opmaken van het schetsplan gaat het er om de vormloze kavelaanspraakdelen,

die een zekere ruilwaarde vertegenwoordigen om te zetten in een gelokaliseerde

kavel met dezelfde waarde. Het uitschakelen van het rekenmodel, het plan in geld,

naar de werkelijkheid. Vooralsnog op een kaart, het werkplan II, en globaal. Want de

ontwerper zal niet aanstonds tevreden zijn over z'n eerste ontwerp, later nieuwe

mogelijkheden zien en tot bijstelling komen, omdat de LIC, de landinrichtingsdienst

en staatsbosbeheer zeker hun specifieke visie op het geheel hebben. Ook hier is

',sprake van een iteratieproces waarbij de aansluiting van de waarde van de kavels op

de bestaande topografie voortdurend een rol speelt. Na overeenstemming over de

gebruiksverkaveling op de kaart kan de landmeter beginnen aan het scherp inrekenen

van de grenzen van de kavels met de grootte en de waarde, en het toedelen van alle

rechten die bij de kavelindeling buiten beschouwing bleven.

8.6.4. Het scherp inrekenen en het toedelen van de kavels ,)>

Het scherp inrekenen van de kavels gaat samen met het bepalen van de uitzetge­

gevens van de grenzen in het terrein, voorzç)V_er die niet met bestaande grenzen

samenvallen. De kavelgegevens, grootte en waarde en nummer, vormen een ni,euwe

set gegevens voor het ARAK II bestand. Aan de op gebruik toegesneden kavelindeling l

dienen nog de verpachte kavels, de blote eigendom, hypotheken en bijzondere

zakelijke rechten te worden gekoppeld. De kavelindeling dient zover te gaan dat elk

toe te delen recht aan een zelfstandige kavel is te koppelen. Op die manier is na te

gaan of aan iedere rechthebbende een vervangend recht met de vereiste

toedelingswaarde is toegedeeld.

Bij het vergelijken van het recht op toedeling met de toedeling blijkt hoe groot de

eventuele over- en onderbedelingen zijn. Indien ze groter zijn dan de wettelijk

toegestane marge van 5%, moet of de toedeling worden gewijzigd of een overeen­

komst tussen de LIC en de rechthebbenden worden gesloten ter regeling van de

onder- of overbedeling.

."" .............................................................................. "4

73

Op de uit de werkplans II afgeleide kavelkaart 1 :5000 staan in elke kavel de volg­

nummers van de rechthebbenden uit het ARAK-systeem vermeld. Het met de nieuwe

toestand tot ARAK II aangevulde systeem en de kavelkaart vormen de kern van de

tervisie te leggen stukken van het plan van toedeling.

8.7. De vaststelling van het plan van toedeling

Het door de LIC opgemaakte plan van toedeling behoeft de goedkeuring van de CLC

Door het vereiste van deze, aan de tervisielegging voorafgaande goedkeuring, heeft

de CLC de mogelijkheid na te gaan of het plan aan de door haar vastgestelde

richtlijnen voldoet.

Vooruitlopend op de tervisielegging zet het kadaster alle kavelgrenzen in het terrein

uit, maakt die zichtbaar en wijst ze aan partijen aan. Bij het uitzetten wordt gebruik

gemaakt van de uitzetgegevens die zijn afgeleid van de werkplans II. Ze bevatten de

(uitzet)maten van de nieuwe grenzen en de relatie met de landmeetkundige

grondslag.

Bij de tervisielegging van het plan van toedeling horen:

de goedkeuring van de CLC;

de peildatum van de rechtstoestand waarop het plan is afgestemd;

per rechthebbende een overzicht van inbreng, recht op toedeling en de toedeling;

over- en onderbedeling en eventuele regeling van rechten;

per verpachter een overzicht van de verpachte kavels met vermelding van de

pachters;

per pachter een overzicht van de gepachte kavels met vermelding van de ver­

pachter.

Naast bovenstaande administratieve gegevens die ontleend zijn aan het ARAK II

systeem, zijn beschikbaar:

een kavelkaart 1 : 5000 met vermelding van de kavelnummers en de volgnummers

van de rechthebbenden en de pachters;

een kaart van het begrenzingenplan.

En in aanvulling hierop:

overzichtskaarten met per eigenaar en pachter de oude en nieuwe toestand;

overzichtskaart met bijzondere zakelijke rechten, zoals BP-rechten, oud­

zakelijke rechten en servituten;

kaart van de beheersgebieden.

74

Voor de terinzagelegging krijgt elke rechthebbende een oproep. Bovendien wordt

openbare kennisgeving gedaan op alle gemeentehuizen en in enkele dag- en streek­

bladen. De tervisielegging vindt plaats gedurende een maand. Binnen veertien dagen

na de laatste dag van de tervisielegging kan iedere belanghebbende zijn bezwaren

tegen het plan schriftelijk indienen. Om de afdoening van de ingediende bezwaren

effidënt te laten verlopen worden de bezwaren in kaart gebracht en zo mogelijk

gebiedsgewijs afgehandeld. De bezwarenbehandeling tegen het plan van toedeling is

complexer dan die bij de andere procedure-onderdelen. Inwilliging van een bezwaar

verandert de toedeling van andere rechthebbenden. LIC en RC kunnen de bezwaren

niet zonder medewerking van de belanghebbenden regelen. Inwilliging komt neer op

een ruiling binnen het tervisiegelegde plan van toedeling.

Hoewel de rechtbank wijzigingen zonder medewerking van de belanghebbende kan

doorvoeren is ook zij voor dit onderdeel beperkt in haar bewegingsvrijheid door de

vèrgaande gevolgen die een wijziging met zich mee kan brengen.

In het algemeen kan men dan ook verwachten dat een bezwaar niet zal worden

toegewezen indien de toedeling waartegen men reclameert aan de wettelijke normen

voldoet. Bij de bezwarenbehandeling tegen het plan van toedeling is de landmeter­

deskundige de spil waar alles om draait. Het door het kadaster beheerde v.g.s. ARAK

bevat enerzijds de gegevens waarop het ruilproces stoelt, anderzijds biedt het de

rechthebbenden de onmisbare rechtsbescherming.

Nadat alle bezwaren door LIC, RC en rechtbank zijn behandeld staat het plan van

toedeling vast. Dit betekent dat van hetgeen op de peildatum is ingebracht bekend

zijn:

de toedeling in kavels;

de over- en onderb,edelingen;

de kavels, die in de plaats zijn _gekomen voor het met hypotheek belaste

onroerend goed;

de gehandhaafde servituten;

de pachtverhoudingen en de pachtobjecten daarvan;

de eventuele regeling, opheffing of vestiging van zakelijke rechten.

Daarmee is de samengevoegde massa herverdeeld onder de rechthebbenden, waarmee

de onzekerheid over de situering van het onroerend goed is opgeheven.

Het is gewenst in aansluiting daarop zo snel mogelijk de nieuwe zakelijke rechts­

toestand te laten ingaan voor de zakelijke rechten door het opmaken van de akte van

toedeling en de overschrijving daarvan in de openbare registers. En synchroon

daarmee voor de nieuwe pacht door het opmaken van de (nieuwe) pachtkontrakten en

de goedkeuring daarvan door de grondkamer.

.... 1

75

In het plan van toedeling is tevens vermeld wanneer de kavels in bezit genomen

kunnen worden, met de sterke arm als machtsmiddel achter de hand.

8.8. De akte van toedeling

Met de vaststelling van het plan van toedeling en de besluiten van G S inzake de

toewijzing van eigendom in het begrenzingenplan is zekerheid verkregen over de

zakelijke rechtstoestand en de pacht tengevolge van de ruilverkaveling of

herinrichting met herverkaveling.

Om deze nieuwe rechtstoestand te laten ingaan moet een notaris een akte van

toedeling opmaken en die laten overschrijven in de openbare registers.

In die akte staat vermeld:

welke percelen in de ruilverkaveling zijn ingebracht;

welke kavels daaruit zijn gevormd;

welke rechten op de kavels worden worden uitgeoefend; u

wie de rechthebbenden zijn;

welke hypotheken op de kavels rusten.

Het noemen van de kavels heeft alleen zin als de ligging van die kavels bekend is.

Daarom wordt aan de akte een kaart toegevoegd waarop de toegedeelde kavels en de

toegewezen wegen en waterlopen met wat daarbij hoort alsmede de NLR-gebieden en

elementen staan afgebeeld.

In de akte zijn het Jelaas van de vaststelling van het plan van toedeling en de toe­

wijzingsbesluiten door GS de rechtsgrond voor de nieuwe toestand.

Verschillen tussen een gewone akte voor de overdracht van rechten op onroerend

goed en de bijzondere akte van toedeling zijn o.a.

aanduiding

onroerend goed

aktoren

gewone akte

kad. perceelnummers

(kadastrale) kaart

vervreemder

en verkrijger

als partij

akte van toedeling

kavelnummers

kavelkaart

voorzitter LIC

secretaris LIC

namens de gezamen­

lijke rechthebbenden

p

object

tegenprestatie

rechtsgevolg

geen getuigen

notaris gekozen

door verkrijger

76

rechten op onroerend

goed krachtens vroegere

titel

prijs

afhankelijk van

vroegere titels

rechter-commissaris

notaris aangewezen

door de LIC

rechten op onroerend

goed volgens lijst van

rechthebbenden

toedeling uit massa

toewijzing WW om niet

toewijzing NLR tegen

de werkelijke waarde

onafhankelijk van

vroegere titels

In ons zakelijk rechtstelsel neemt de akte van toedeling een bijzondere positie in. Ze

geldt als titel voor de daarin omschreven rechten, ze werkt titelzuiverend. Het is een

originaire rechtsverkrijging die niet voor bestrijding vatbaar is.

De LIC en de RC treden op voor de gezamenlijke rechthebbenden.

Een complicatie bij het opmaken van de akte van toedeling vormen de transacties tussen

de peildatum van het plan van toedeling en de datum van de aktepassering. Als in die

periode een rechthebbende zijn gehele inbreng overdoet aan een derde, treedt de verkrij­

gende partij in de plaats van de vervreemder. Vervreemdt een rechthebbende een gedeel­

te van zijn inbreng, dan stelt de landmeter-deskundige op aanwijzing van partijen vast

welke gehele of gedeeltelijke kavels daartoe overgaan naar de verkrijger en welke aan de

vervreemder verblijven. Dit wordt in de akte van toedeling neergelegd met vermelding

van de nieuwe rechthebbende en zijn aankomsttitel.

Na overschrijving van een akte in de openbare registers wordt de kadastrale boekhouding

in overeenstemming gebracht met de nieuwe rechtstoestand door overboeking van het on­

roerend goed op naam van de verkrijger.

Datzelfde gebeurt na het overschrijven van een akte van toedeling. Het bijzondere hierbij

is dat er, vanwege de toedeling uit de massa, geen directe relatie is tussen de rechten op

ingebracht onroerend goed en het toegedeelde onroerend goed (originaire

rechtsverkrijging) en het feit dat in de akte van toedeling geen kadastrale percelen maar

77

kavels zijn genoemd. De toepassing van de akte van toedeling in het kadastraal v.g.s.

vergt een hercodering van kavels naar kadastrale percelen.

De toedeling en toewijzing uit de massa heeft tot gevolg dat nu gelijktijdig alle

ingebrachte percelen moeten worden afgevoerd en alle nieuwe percelen moeten worden

ingevoerd.

Het streven is het v.g.s. ARAK en de werkplans II van een landinrichtingsproject zo op te

zetten en te beheren dat zoveel mogelijk ervan opgenomen kan worden in het kadastrale

v.g.s. De omzetting naar het kadastrale systeem vergt in elk geval een hercoderen van

kavels naar kadastrale percelen. Het beste lukt dat door de werkplans II met kavels te

bewerken tot kadastrale plans met percelen.

De in de loop van de verkaveling verzamelde gegevens over de ligging van de

kavelgrenzen worden in het kadastrale veldwerkarchief opgenomen en dienen als

reconstructiebestand voor de perceelsgrenzen.

Het ARAK-systeem is inmiddels zo gestructureerd dat het geschikt is voor het opmaken

van de akte van toedeling en als input voor de kadastrale boekhouding kan dienen. (ARAK

UI)

Na de toepassing van de akte in het kadastrale v.g.s. ontvangen de eigenaren een kennis­

geving van de tenaamstelling der percelen en de grootte van de percelen. Die

kennisgeving fungeert - omdat er geen titel met kadastrale kenmerken is - als

eigendomsbewijs.

De hypothecaire boekhouding wordt bijgewerkt door de belaste ingebrachte pe.rcelen te

vervangen door de daarvoor toegedeelde ,percelen. Verder wordt de boekhouding op de

servituten bijgewerkt.

Voor de nieuwe pachtverhoudingen worden pachtcontracten opgemaakt en ter

goedkeuring en registratie aangeboden aan de Grondkamer. Zij staan los van de akte van

toedeling.

Bij een herinrichting zonder herverkaveling of herinrichting buiten de blokken is er geen

akte van toedeling. De eigendomsoverdracht door onteigening en de opvolgende

toewijzing van eigendom door GS in het begrenzingenplan komen tot stand door

overschrijving van het vonnis of de overschrijving van een notariele akte waarin het toe­

wijzingsbesluit van GS is verwerkt.

------------------------------------

78

9. Het allokatiemodel t.b.v. het praktikum*)

9.1. Inleiding

Voor het opmaken van het plan in geld beschikt het kadaster over het

A(utomatisering) T(oedelings) O(ntwerp) R(uilverkaveling) systeem ATOR. Met dit

systeem is een automatisch verlopende vereffening mogelijk van de over-en

ondervragingen van de startoplossing. De overboekingen, gericht op een

verkleining van de som van de absolute sluitfouten, worden gestuurd door een

waardefunctie. Deze waardefunctie is een wiskundige vertaling van het

toedelingsbeleid, de richtlijnen. In principe zal deze functie met een zo gering

mogelijk aantal stappen naar een eindoplossing zoeken om de "ideale" beginoplos­

sing zoveel mogelijk intact te laten.

Aan deze methode die in het vierde jaars college van de eindstudie aan de orde

komt, kleven enkele bezwaren. Het is een heuristische werkwijze, de gevonden op­

lossing hoeft niet de beste te zijn, en de kavelaanspraakdelen in de

wensvergelijkingen hebben een vaste waarde. Het door Lemmen uit het ATOR sys­

teem afgeleide allokatie- en vereffeningsmodel heeft deze nadelen niet. Het is

een proces waarbij de realisering van de wensvergelijking met het hoogste gewicht

wordt geoptimaliseerd. Om de oplossingsmogelijkheden te vergroten kunnen de

plaatsingen een zekere bandbreedte meekrijgen. Wat in dit college over het

allokatiemodel wordt gezegd, richt zich vooral op het praktikum.

Het allokatiemodel is een wiskundig model bestaande uit een aantal lineaire

vergelijkingen (randvoorwaarden) en een lineaire doel- of waardefunktie. He~ is

bedoeld om de plaatsing van de kavelaanspraakdelen in de blokdelen met behulp

van een computer zo te bewerkstelligen dat optimaal aan het beleid wordt voldaan

Aangenomen wordt dat:

het juridisch model dat de kavelindeling zal bepalen het gebruik is;

de daaruit voortvloeiende kavelaanspraken voor elke rechthebbende zijn

berekend;

de wenszitting is gehouden, met inachtneming van de mogelijkheden die dit

model voor de toedeling heeft; en

de strukturering van de wensen wordt uitgewerkt zoals hierna is beschreven.

*)Het grootste deel van dit hoofdstuk is van de hand van ir. C.H.J. Lemmen.

79

9.2. De strukturering van de wensen

Om het model te kunnen laten werken zijn in het algemeen per bedrijf

alternatieve wensen nodig t.a.v. de verdeling van de kavelaanspraak in

kavelaanspraakdelen en de plaatsingen over de blokdelen.

Om tot een oplossing te komen worden bij de strukturering van de wensen de

onderstaande regels gevolgd:

De omvang van de kavelaanspraakdelen laat een zekere speling toe tussen

een onder- en overgrens. Wel moet de som van de kavelaanspraakdelen per

bedrijf gelijk blijven aan de kavelaanspraak.

Per uitgebrachte wens wordt een rangorde, een prioriteitsvoorkeur voor de

realisering van de plaatsingen toegekend door de rechthebbende. Daarvan

mag slechts één wens worden gerealiseerd.

Aan elke uitgebrachte wens moet door de ontwerper een gewicht worden

toegekend om tot een geoptimaliseerde toedeling te komen. D.w.z. een

toedeling die zo goed mogelijk overeenkomt met wat de ontwerper, de

geodeet, namens zijn opdrachtgever de plaatselijke commissie voor ogen

staat.

De toekenning van de gewichten kan voorzover die afhankelijk is van de in­

gevoerde gegevens automatisch plaatsvinden via een waardefunktie.

Streeft men slechts een mogelijke toedeling na, maar niet een optimale dan

behoeven geen gewichten te worden toegekend.

Het vinden van een absoluut sluitend evenwicht tussen de waarde van de ka­

velaanspraakdelen, die in een blokdeel worden geplaatst en de waarde van

het betreffende blokdeel is niét waarschijnlijk. Als toch die eis zou worden

opgevoerd, is er waarschijnlijk geen oplossing te vinden wegens

geconstateerde strijdigheden in de voorwaarden. Daarom moet een sluitterm

tussen de in een blokdeel gevraagde en in een blokdeel beschikbare waarde

worden geaccepteerd. Bijvoorbeeld 5%. Deze toegelaten speling levert een

onder- en bovengrens voor de blokdeelwaarden op.

Ten behoeve van de latere plaatsing van de kavelaanspraakdelen in de

blokdelen kan een deel van de BBL-grond met een onder- en/of bovengrens

als kavelaanspraakdeel worden opgevoerd (landmetershectares).

------------------------------------------

80

Struktureringvan de wensen houdt in:

ordening alternatieven l)

vaststelling interval (boven-ondergrens) l)

toekenning waarderingen aan alternatieven. Z)

Na de strukturering noemen we de wensen in dit model bedrijfsinrichtingsalterna­

tieven of -vergelijkingen.

9.3. Modelformulering

Bij de formulering van het model zal konsekwent gebruik gemaakt worden van een

aantal indices ter onderscheiding van variabelen en konstanten:

i: R-nummer, ofwel: bedrijfsindex k: Volgordenummer van een inrichtingsalternatief van een bepaald bedrijf,

ofwel: bedrijfsinrichtingsindex

j : Blokdeelnummer, ofwel: blokdeelindex

Verder worden de volgende notaties gehanteerd:

E : is element van

L : sommatieteken V : al-kwantor (bijvoorbeeld: i, k betekent:voor alle toegelaten i en k)

A : konjunktie (en)

V : disjunktie (én/of)

KA : Kavel Aanspraak

KAD : Kavel Aanspraak Deel.

OGR : Onder GRens

BGR : Boven GRens

BBDW : te Berekenen Blok Deel Waarde

G : Gewicht

Y : Keuzevariabele

1) Conform wensen uitgebracht door de rechthebbenden (inclusief BBL), c.q. nader overleg met rechthebbenden.

2) Uitvloeisel beleid LIC.

""" ......... __________ ..... ____________________ ,

81

Soms komen kombinaties voor, bijvoorbeeld:

OGRBBDW: Onder GRens te Berekenen BlokDeelWaarde

OGRKAD : Onder GRens KavelAanspraakOeel

Voor de getalsmatige afbeelding van een bedrijfsinrichtingsalternatief wordt

gebruik gemaakt van een aantal lineaire vergelijkingen:

bedrijfsinrichtingsvergelijkingen: hierin wordt geëist dat de som van de

kavelaanspraakdelen (elk met plaatsingen in blokdelen j) van alternatief k

voor bedrijf i gelijk is aan de kavelaanspraak van bedrijf i.

plaatsingsvergelijkingen: voor ieder kavelaanspraakdeel met een plaatsing in

blokdeel j binnen alternatief k voor bedrijf i wordt via een onder- en/of

bovengrens aangegeven het interval waarbinnen dit kavelaanspraakdeel in

waarde mag variëren (dus één of twee plaatsingsvergelijkingen per kavelaan­

spraakdeel).

Wiskundig:

Ia. bedrijfsinrichtingsvergelijkingen:

Ib. plaatsingsvergelijkingen:

v

Hierin zijn:

KAi, OGRKADik en BGRKAoik konstanten

KADjik variabel

Vi,j,k

Per bedrijf kan slechts één inrichtingsalternatief worden gerealiseerd. Het is dui­

delijk dat er een voorziening moet bestaan om deze keuze mathematisch te

L

82

bewerkstelligen. Daartoe worden de zogenaamde keuzevariabelen geïntroduceerd.

Dit zijn binaire variabelen, dus 0-1 variabelen. Indien voor een bedrijf 3

alternatieven zijn gestruktureerd, worden aan dat bedrijf 3 keuzevariabelen toe-

gekend. De som van deze variabelen wordt gelijkgesteld aan l. Met andere woorden: bij

het gerealiseerde alternatief behoort de keuzevariabele die de waarde 1

aanneemt, bij de beide andere alternatieven behoort de variabele die de waarde 0

aanneemt.

Wiskundig:

Ila. keuzevariabelen

llb. keuzevergelijkingen:

Het is duidelijk dat de plaatsingsvergelijkingen en de bedrijfsinrichtings­

vergelijkingen aangepast dienen te worden aan dit mechanisme, om het geheel

mathematisch konsistent te houden:

Ia. bedri jfsinrichtingsvergeli jkingen:

ik = y • i 'k

Ib. plaatsingsvergelijkingen:

• v

• Yi, j, k

83

Dus: in~ien een alternatief niet is gerealiseerd, worden OGRKAojik, BGRKADjik

en KA 1 vermenigvuldigd met O, waardoor de kavelaanspraakdelen in dat

alternatief 66k gelijk aan nul worden.

Indien een alternatief wordt gerealiseerd, zullen de waarden kavelaanspraakdelen

zich bevindem tussen onder- en/of bovengrenzen, terwijl de som van die waarden

gelijk is aan de kavelaanspraak.

Per blokdeel dient de som van de gerealiseerde kavelaanspraakdelen zich te bevin­

den tussen een door de ontwerper vastgesteld interval; deze eis wordt gesteld in

de

III. evenwichtsvergelijkingen:

CX?RBBDNj ( 1: 1: KAD~k k J

A

BGRBBON. ~ 1: 1: KAD~k vj J k J

Stel de blokdeelwaarde j is f 100.000,--, dan zou geëist kunnen worden dat de som

van de gerealiseerde kavelaanspraakdelen zich dient te bevinden tussen f 95.000,-­

(0GRBBDWj) en f 105.000,-- (BGRBBDW/

Hiermee is het randvoorwaardenmodel kompleet.

Het gaat er nu om een oplossing te bepalen wa.arbij de som van de gewichten

toegekend aan de gerealiseerde bedrijsinrichtingsalternatieven optimaal is, dus:

OPTIMALISEER

Daarmee kan het allokatiemodel als volgt worden samengevat:

ik y

r

--

84

HET ALLOKA TIEMODEL

bPTIMALISEER:

Oa Waardef unktie:

r r eik vi k i k •

bNDER DE VOORWAARDEN: Ia Plaatsingsvergelijkingen:

yik. CXRKAD. ik< KAD. ik J - J

v

Yik nrTIV/\T"\ ik Vl\T"\ ik • ~. > lV"'\L.).

J J

Ib Bedrijf sinrichtingsvergelijkingen:

~KAD.ik =Yik.K.A.i J J

Ha Keuzevariabelen:

Ilb Keuzevergelijkingen:

~ yik = 1

m Evenwichtsvergelijkingen:

CXJIBBD,'V. < I [Km.ik J - l J

ErnBeD.V. > J -

r [ I<JD. ik l J

9.4. De gewichtenset

A

v .. k. 1 ' J '

v. k. 1 '

v. k. 1 '

'<:/ •• 1

ij" . J

De gewichtenset is een verzameling getallen, waarvan de elementen (gewichten)

één-één-duidig gekoppeld zijn aan de bedrijfsinrichtingsalternatieven voor een

herverkavelingsblok. De gewichten onderscheiden zich dus door een bedrijfs- en

een bedrijfsinrichtingsindex.

Deze getallen vormen de bouwstenen voor de samenstelling van de doel-of waar­

defunktie, met behulp waarvan de , door randvoorwaarden afgebakende,

oplossingsruimte wordt onderzocht. Deze funktie bestaat uit de som van de

produkten van keuzevariabelen en gewichten met betrekking tot de inrichtingsal-

ternatieven.

85

Gelet op de eisen die aan de waarden van keuzevariabelen worden gesteld in kom­

binatie met de keuzevergelijkingen waarin deze zijn opgenomen, zal de bijdrage in

deze som voor een bepaald bedrijf in iedere oplossing uit de numerieke waarde van

één, voor dat bedrijf toegekend, gewicht bestaan.

Ieder gewicht afzonderlijk houdt een kwalitatieve en/of kwantitatieve waardering

in voor betreffend alternatief ten aanzien van één of meerdere faktoren in het

kader waarvan een afweging plaatsvindt ten opzichte van andere alternatieven.

Let wel: deze waarderingen hebben betrekking op gestruktureerde wensen, binnen

ieder alternatief als zodanig, is:

het aantal kavelaanspraakdelen;

de minimale en/of maximale waarde van kavelaanspraakdelen;

de lokatie van veldkavels ten opzichte van de bedrijfsgebouwen (bij

benadering)

bepaald en daarmee tevens de "oplossingsruimte per bedrijf". Voor geen enkel al­

ternatief is realisering uitgesloten.

Tijdens de struktureringsfase wordt nagegaan of de uitgebrachte wensen strijdig

zijn met de bepalingen in de wet, de uitgevaardigde richtlijnen of het door de LIC

gevoerde beleid ten aanzien van de nieuwe kavelindeling. Ook spelen

billijkheidsoverwegingen een rol, waarbij de situering van de inbreng ten opzichte

van de nieuwe indeling(en) van belang kan zijn. Al dan niet wordt tot aanpassing in

de uitgebrachte wensen overgegaan (aantal kavelaanspraakdelen, plaatsingen,

omvang).

Zodra een alternatief is gestruktureerd, kan een waardering worden toegekend.

Hieronder volgt een, niet limitatieve, opsomming van faktoren tenopzichte waar­

van een waardering zou kunnen plaatsvinden:

rechten ontleend aan de inbreng;

de kwaliteit van de grond, bodemgeschiktheid;

ontsluiting;

de afstand van veldkavels tot de bedrijfsgebouwen;

het aantal kavelaanspraakdelen;

de mate van samenvoeging van kavelaanspraakdelen, percentage huiskavel;

de prioriteit die door een belanghebbende aan de realisering van een

uitgebrachte wens is toegedacht.

86

Daarnaast kan de wijze van waardering voor één of meer van deze faktoren

afhankelijk zijn van:

het bedrijfstype;

de bedrijsomvang;

beroepsgroep;

bedrijfsopvolging;

de topografie ("korrelstruktuur")in bepaalde deelgebieden van het

herverkavelingsblok.

Indien een waardering voor meer dan één van genoemde faktoren plaatsvindt,

dient een integratie te worden uitgevoerd tot één numerieke waarde, die kan

worden afgebeeld in de doel- of waardefunktie. Probleem hierbij is, dat er sprake

kan zijn van verschillende schaaltypen (ordinale en verhoudingsschalen) op basis

waarvan de waarderingen voor de verschillende faktoren kunnen worden

uitgedrukt. Hiervoor is nog geen werkwijze ontwikkeld.

Wel kan een tweetal voorbeelden worden gegeven:

a b

Grafisch:

ik G =

KAi kxlOO

64-l-------------------------- k=4 1000 ------------------

27-1-------------- k= 3

s-1--------------------------

-k=2

k-1

500

333 250

Voor gewichtenset ~zal een minimalisering worden uitgevoerd, voor gewichtenset

E. een maximalisering.

100.000

·------------------------------~~~~~~

=1

= 2

=3

=4

0

87

9.5. Toegepaste optimaliseringstechnieken

Oplossingen kunnen worden bepaald door toepassing van:

de Simplex methode in kombinatie met

de Branch & Bound methode.

Met behulp van de Simplex methode kunnen lineaire programmeringsproblemen

worden opgelost, die voldoen aan onderstaande eigenscnappen:

er wordt een lineaire doel-of waardefunktie geminimaliseerd of

gemaximaliseerd;

alle beperkende randvoorwaarden zijn lineaire gelijkheden of lineaire

ongelijkheden;

alle variabelen kunnen slechts niet-negatieve, rëële waarden aannemen.

De beperkende randvoorwaarden bakenen de oplossingsruimte af waarbinnen de

optimale oplossing bepaald kan worden, tenzij de randvoorwaarden met elkaar in

strijd zijn.

Een eigenschap van deze ruimte is, dat ze convex is, dat wH zeggen: een rechte

verbindingslijn tussen twee punten in deze ruimte bestaat alleen uit punten die

binnen de opslagruimte vallen. Voorbeelden in twee dimensies:

Convex

Niet convex

• • • • • • • •

De optimale oplossing voor een lineair programmeringsprobleem kan zich op vier

manieren manifesteren:

er bestaat één optimale oplossing;

er bestaat een (oneindige) verzameling optimale oplossingen, met andere

woorden:

er bestaan alternatieven voor de waarden van variabelen, zonder dat de doel-

88

of waardefunktie een andere waarde aanneemt;

er bestaat géén optimale oplossing, de beperkende randvoorwaarden zijn

strijdig;

de waarde van de optimale oplossing is oneindig, de waarden van de

variabelen zijn daarbij onbepaald.

Bij gebruik van de Simplex methode kan bewezen worden dat, als een lineair

programmeringsprobleem, zoals hierboven in zijn algemene vorm omschreven een

eindig optimum heeft, dat altijd zal worden aangenomen in een hoekpunt van de

oplossingsruimte. In hét geval dat meerdere optimale oplossingen bestaan, is dit

een gevolg van het feit dat in meerdere hoekpunten de optimale waarden

aangenomen worden en dus ook op alle punten op de verbindingslijnen en "­

vlakken" tussen die hoekpunten.

Een oplossing die korrespondeert met een hoekpunt wordt een basisoplossing

genoemd. Het toepassen van de Simplex methode houdt nu in dat de hoekpunten

van de oplossingsruimte systematisch onderzocht worden. Daartoe wordt een

basisoplossing bepaald, nagegaan wordt of deze optimaal is, er wordt een nieuwe

basisoplossing bepaald als dit niet het geval is. Voor de mathematische uitwerking

wordt verwezen naar literatuur.

Een komplicerende faktor ligt nu in het feit dat in het allokatiemodel de

keuzevariabelen binaire waarden dienen aan te nemen. Dit betekent dat de

Si_mplex methode niet zonder meer kan worden toegepast omdat hiervoor, zoals.

gezegd, variabelen met een kontinu waardenbereik vereist zijn.

Er is spr?-ke van een zogenaamd gemengd geheeltallig programmeringsprobleem,

waarbij de oplossingsruimte niet convex is.

De toepassing van de Simplex methode verloopt in een aantal fasen, die zeer

globaal, als volgt omschreven kunnen worden.

A. Berekening van een beginoplossing op basis van de gestelde randvoorwaarden,

met uitzondering van de eis dat de keuzevariabelen binaire waarden dienen

aan te nemen. Dit kan met behulp van de Simplex methode.

B. In de beginoplossing nemen (een aantal) keuzevariabelen kontinue waarden

aan.

Dit wordt in de tweede fase gesignaleerd en op grond hervan worden

stelselmatig "afgeleide" lineaire programmeringsproblemen geformuleerd

waarin absolute eisen zijn opgenomen voor één of meer keuzevariabelen.

... ---------------------------------------------89

Hiertoe wordt in de beginoplossing één keuzevariabele geselekteerd die een

kontinue waarde aanneemt.

Vervolgens worden twéé lineaire programmeringsproblemen geformuleerd;

in het eerste krijgt de betreffende keuzevariabele de waarde nul, in het

andere de waarde één. Beide "sub"problemen worden opgelost met behulp van

de Simplex methode. Op grond van een bepaald kriterium wordt één van deze

problemen (indien ze beide oplosbaar blijken te zijn) geselekteerd voor

verdere analyse; het andere wordt tijdelijk opgeslagen in het

achtergrondgeheugen. Binnen het geselekteerde subprobleem wordt wederom

een keuzevariabele gekozen die een kontinue waarde aanneemt, zodat twee

nieuwe lineaire programmeringsproblemen kunnen worden geformuleerd

waarin nu voor twéé keuzevariabelen absolute eisen worden gesteld (waarde

nul of één).

Beide problemen worden opgelost door toepassing van de Simplex methode,

etc.

Indien een subprobleem is opgelost waarin alle keuzevariabelen een binaire

waarde aannemen, is een geheeltallige oplossing bepaald (met andere

woorden! een evenwicht tussen vraag en aanbod van grond). Op dit moment

kunnen alle subproblemen die tijdens het proces zijn opgeslagen in het

achtergrondgeheugen (en waarin bepaalde keuzevariabelen nog kontinue

waarden aannemen) met een slechtere uitkomst voor de doelfunktie dan de

gevonden geheeltallige oplossing afvallen voor verdere analyse Binnen de

resterende subproblemen wordt er dan weer één geselekteerd voor verder

analyse.

Indien de tabel met "wachtende" subproblemen in het achtergrondgeheugen

leeg is, is de optimaal geheeltallige oplossing bepaald. Merk op dat hiervoor

meerdere geheeltallige oplossingen gevonden kunnen zijn. Deze methode

staat bekend als de Branch & Bound methode.

90

10. De inrichtingswerken

10.l. De kavelinrichtingswerken

De kavelinrichtingswerken zijn te onderscheiden in de kavelaanvaardingswerken en

de ka vel verbeteringswerken.

Het kavelaanvaardingswerk vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de LIC

Het zijn die werken die nodig zijn om een toegedeelde kavel tenminste op een met

de ingebrachte percelen vergelijkbaar inrichtingsniveau te brengen. Dat betreft de

grootte, vorm, ligging van het maaiveld en detailontwatering.

De LIC kan het kavelaanvaardingswerk op elk door haar geschikt geacht moment

laten uitvoeren mits, en dat geldt ook voor de andere werkzaamheden, de

inrichtingstoestand voorafgaand aan het werk is vastgelegd.

Verder moet er tijdig voor krediet en bestekken zijn gezorgd.

Bij een kavelinrichting voorafgaand aan het plan van toedeling is er geen directe

vergelijking van de kwaliteit van de ingebrachte percelen met de toegedeelde

kavel(s) mogelijk. Dat brengt met zich mee dat de kwaliteit van de inrichting

wordt opgetrokken tot het beste niveau van de uitgangssituatie. Bovendien loopt

de LIC (bij een voortijdige inrichting) het risico dat de kavelindeling later niet

blijkt te kloppen met de uitkomsten van het plan van toedeling en alsnog

kavelaanvaardingswerk nodig is. Dat zijn twee kostenverhogende faktoren die in­

herent zijn aan een vroege inrichting.

Als het kavelaanvaardingswerk zo omvangrijk is dat het meerdere jaren vergt, zal

de LIC dan ook proberen blokken te vormen die op basis van een vast te stellen

plan van toedeling in hooguit twee jaar zijn in te richten. Of plannen van tijdeÜjk

gebruik opstellen, die minder dan één jaar kavel~anvaardingswerk met zich

meebrengen in de hoop dat het tijdelijk gebruik een grote mate van

overeenstemming met het definitieve plan zal hebben.

Eigenaren die op de tijdelijk in gebruik gegeven kavels willen bouwen of

meerjarige gewassen willen planten, maar de ondergrond niet in eigendom hebben

kunnen een beroep doen op de LIC om te bemiddelen in het verwerven van die

grond.

Hoewel de wet dat niet voorschrijft lijkt het verstandig het plan van tijdelijk ge­

bruik te ontwikkelen alsof het een plan van toedeling is. Dat wil zeggen het te

enten op richtlijnen en een wenszitting. In tegenstelling tot de herverkaveling van

een blok geldt er voor een gebiedje waar een plan van tijdelijk gebruik op slaat

... " ............ ________________________ ___

91

géén gesloten systeem. Er zullen suppletoire gebruiksregelingen nodig zijn om

gebruik van elders in het gebiedje van het tijdelijk gebruik op te nemen en omge­

keerd. Om dat te kunnen realiseren is er wisselgeld nodig dat voor een deel uit een

iets krappere gebruikstoedeling is te halen. Ten behoeve van de rechtszekerheid

dient het plan van tijdelijk gebruik aan het ARAK-systeem te worden gekoppeld.

Gelukkig kan via de procedure van: opmaken plan, goedkeuring door CLC, tervisie­

legging door LIC, bezwarenbehandeling door LIC, bezwarenbehandeling door RC,

de RC de beslissing nemen en het plan van tijdelijk gebruik vaststellen.

Vergeleken met de RVK-wet biedt de LI-wet met de opsplitsing in blokken en het

plan van tijdelijk gebruik twee prachtige mogelijkheden om de toedeling en het

kavelwerk te managen. De kosten van het kavelaanvaardingswerk komen voor

zover ze niet zijn gesubsidieerd ten laste van de gezamenlijke eigenaren. De toe­

rekening van die kosten is verweven met die van de andere voorzieningen. De basis

voor de toerekening per eigenaar is de mate van het nut dat deze van de

landinrichting heeft.

De kavelverbeteringswerken behoren tot de aktiviteiten van de eigenaar. Het zijn

die werken waarmee hij zijn toegedeelde kavel in een nog betere staat kan

brengen. In de meeste li-projecten wordt dit werk onder bepaalde voorwaarden tot

de helft van de kosten gesubsidieerd. Voor het opmaken van het bestek en de aan­

legvergunning geldt behoudens het over leg t.a.v. eigendom, beheer en onderhoud

hetzelfde als bij de overige voorzieningen die in de volgende paragraaf zijn behan­

deld.

l 0.2. De uitvoering van de overige werken

Onder de overige werken vallen:

De uitvoering van het plan van wegen en waterlopen met de kunstwerken en

de utiliteitsvoorzieningen.

De natuur- en landschapsbouw en de voorzieningen ten behoeve van de open­

luchtrecreatie.

Om de werken te kunnen uitvoeren mag de LIC over de onderliggende grond

beschikken zodra het li-plan is vastgesteld en de kwaliteit van de inrichting

voorafgaand aan de uitvoering is vastgelegd.De eigenaren en gebruikers moeten de

onttrekking gedogen tegen vergoeding van de geleden schade. Over het schadebe­

drag kan de beslissing van de rechtbank worden gevraagd.

92

In het algemeen zal het kadaster de vastlegging van de assen van de nieuwe aan te

leggen wegen en waterlopen en de begrenzing van de NLR-elementen verzorgen.

De landinrichtingsdienst formuleert de technische eisen. De directie landelijke ge­

bieden en kwaliteitszorg van het ministerie van landbouw specificeert de

landschappelijke en natuurlijke eisen, alsmede die voor de openluchtrecreatie. Het

voor het landinrichtingsproject aangetrokken ingenieursbureau maakt het bestek

op waarin alle voorwaarden zijn vervuld. Als de LIC zich met dit bestek verenigt,

volgt overleg met de publiekrechtelijke lichamen (gemeenten, waterschappen,

provincie) die bij het toekomstig eigendom, beheer en onderhoud zijn betrokken.

Het bereiken van overeenstemming met deze lichamen is van het grootste belang

om een vlekkeloos verlopende overdracht via de GS-besluiten te

bewerkstelligen. Daar waar utiliteitsvoorzieningen worden aangelegd of verlegd is

eveneens overleg en overeensstemming met de nutsbedrijven vereist. Na fiattering

van het bestek en raming door de CLC volgt aanbesteding. De aanbesteding en de

directievo~ring van het werk zijn weer toevertrouwd aan een ingenieursbureau of

een cult~~rmaatschappij. De LIC gunt het werk. De landinrichtingsdienst

financiert. Desgewenst kunnen de werken in opdracht van of namens publiekrech-

telijke lichamen worden uitgevoerd. Om het werk te kunnen uitvoeren is een aanlegvergunning van de gemeente nodig.

Aangezien het werk in overeenstemming moet zijn met het door GS vastgestelde

li-plan, kan GS de gemeente een aanwijzing geven het bestemmingsplan in

overeenste31ming te brengen met het li-plan en zodoende de weg vrij maken deze

vergunning door de gemeente te laten verlenen of bij nalatigheid die zelf te geven.

De overdracht van de gronden voor wegen, waterlopen; kunstwerken en wat

daarbij hoort aan de openbare lichamen geschiedt om niet. De gezamenlijk~ eige­

naren ontvangen daarvoor de agrarische waarde die in mindering komt op de totale

landinrichtingskosten. De overdracht van de overige elementen aan de daarvoor in aanmerking komende

lichamen vindt bij ruilverkaveling plaats tegen ten minste de werkelijke waarde.

De opbrengst daarvan komt al dan niet via de lijst der geldelijke regelingen voor

100% ten goede aan de betrokken rechthebbenden.

Bij herinrichting vindt afzonderlijke afrekening plaats met de betrokken eigenaar

en pachter buiten de lijst der geldelijke regelingen om.

..---------------------------------93

ll. De lijst der geldelijke regelingen en de tweede schatting

ll.l. Inleiding

Het Rijk, andere openbare lichamen en de eigenaren dragen de kosten van de

landinrichting. Het Rijk bekostigt in elk geval de kosten die de organisatie met

zich meebrengt en het subsidieert een aanmerkelijk deel van de werken.

Andere openbare lichamen zijn geleidelijk aan meer geld gaan steken in de

waterbeheersing, de ontsluiting en de NLR-voorzieningen.

De gezamenlijke eigenaren tenslotten betalen de niet door subsidie gedekte kosten

van de landinrichting. Die kosten schiet het Rijk voor.

Het doel van de lijst der geldelijke regelingen (lgr) is vast te stellen wat elke

eigenaar aan voorgeschoten landinrichtingskosten moet terug betalen. Op de aan

een eigenaar toegedeelde kavels rust na vaststelling van de lgr een

schuldplichtigheid ten behoeve van het Rijk, de landinrichtingsrente.

Die landinrichtingsrente wordt in 26 jaarlijkse termijnen, overeenkomend met 6%

van de hoofdsom door de belastingdienst geïnd.

De noodzakelijke afrekeningen tussen opkomende en afgaande eigenaren loopt via

de staat. De betreffende bedragen komen in de lgr voor als een vordering op de

staat van de afgaande eigenaar en een schuld aan de staat van de opkomende

eigenaar.

De lgr bevat posten die als onderdeel van de tweede schatting zijn geschat en

posten die rechtstreeks voortvloeien uit de uitkomsten van de eerste schatting. De

peildatum voor de schatting is de datum waarop het plan van toedeling tervisie is

gelegd.

Bij een herinrichting zonder herverkaveling is de lgr overbodig.

Tot slot een schematisch overzicht van de berekening van de landinrichtingskosten

die de gezamenlijke eigenaren moeten opbrengen.

.......

Totaal uitvoeringskosten waarop

het Rijk een subsidie verleent

Rijksbijdrage

Bijdragen derden

Bijdragen individuele recht­

hebbenden volgens overeenkomst

Kosten uitvoering niet

gesubsidieerd werk

Saldo verrekenposten

94

Totaal op de gezamenlijke rechthebbenden

te verhalen landinrichtingskosten (TLK)

11.2. Het proces-verbaal van aanwijzingen

f ........... .

f ............ -f--------- -·-· • f •••eoceeco

f eeeeeeeoeciee

f ............ +

.... f .......... -

f ......... .

f .......... +

f ......... . -----

In het stelsel van classificatie, ook wel het proces-verbaal van de eerste schatting

genoemd, ligt het systeem van de tweede schatting opgesloten. De CLC geeft echter

nog nadere aanwijzingen voor de uitvoering van de tweede schatting. Die

aanwijzingen zijn geformaliseerd in het proces-verbaal van aanwijzingen. Dit proces­

verbaal wordt in tegenstelling tot dat van de eerste schatting niet tervisie gelegd.

De tweede schatting wordt evenals de eerste uitgevoerd door schattèrs die de LIC

aanwijst. Tijdens hun werkzaamheden worden ze bijgestaan door kadaster en

landinrichtingsdienst.

In het proces-verbaal van aanwijzingen is opgenomen hoe de gekonstateerde

verschillen van de objectieve en van de subjectieve faktoren tussen de ingebrachte

percelen en de toegedeelde kavels moeten worden gewaardeerd.

Over de hoogte van de verrekenposten, betrekking hebbend op niet agrarische

méérwaarde, opstallen, meerjarige gewassen e.d. geeft het proces-verbaal geen

uitsluitsel. Het is een specialistisch werk waarvoor deskundigen een opdracht krijgen.

Voor de verrekening van opgeheven erfdienstbaarheden, oud-zakelijke rechten en

vervallen of toegedeelde SP-rechten bevat het proces-verbaal wel aanwijzingen •

--------------------------~~~~~

95

11.3. De uitvoering van de tweede schatting

Het bepalen van de verrekenposten voor de veranderingen in servituten, SP-rechten

e.d. zal veelal door medewerkers van het kadaster gebeuren, nadat uit het pvt de

veranderingen ten opzichte van de inbreng zijn gekonstateerd.

Bij het bepalen van de waardeveranderingen in de objectieve en de subjectieve

faktoren bestaat altijd de neiging, uit een te overdreven rechtvaardigheidsgevoel,

een schijnnauwkeurigheid na te streven. De verbeteringen in de objectieve faktoren

,;:,aterbeheersing en ontsluiting kunnen veelal zonder terreinbezoek met behulp van

kaarten worden vastgesteld. De oude toestand is vastgelegd bij de eerste schatting en

de nieuwe is uit de kavelkaart en het begrenzingenplan te halen. De waarderingen

van slecht naar matig goed en best worden vertaald in een aantal punten per ha.

Voor de subjectieve faktorer? dienen de schatters de beschikking te hebben over

kaarten waarop de ingebrachte percelen en de toegedeelde kavels per eigenaar zijn

te vinden. De puntenscore in de verbeteringen heeft betrekking op de vorm, de

grootte, de spreiding, de verhouding veld-huis-kavel, de afstand huis-veldkavel e.d.

Ook bij deze vergelijking zullen medewerkers van het kadaster het voorwerk doen en

dat door de schatters laten sanctioneren.

;)

Stel dat de totale geschatte verbetering aan punten per eigenaar Pi is en voor de

i =max

.. gezamenlijke eigenaren 1: i=l

p. = p l

beloopt en dat de vermoedelijke op de gezamenlijke eigenaren te verhalen

landinrichtingskosten TLK zijn, dan is de voorlopige waardeverandering per eigenaar

P. r · TLK. Dit bedrag wordt als basiskostenomslag in de lgr opgenomen. Eventueel

kan dit bedrag gesplitst worden in een komponent voor de subjectieve en voor de

objectieve faktoren.

Nu de waterschappen geleidelijk aan het niet door het Rijk gesubsidieerde deel van

de waterbeheersing vrijwel geheel voor hun rekening zijn gaan nemen, is het niet

langer reëel de absolute verbetering van de waterbeheersing in de tweede schatting

96

De bepaling van de verrekenposten door deskundigen voor grondgebonden zaken die

ten gevolge van het pvt in andere hand overgaan, hoeft voor de eerste en de tweede

eigenaar niet altijd tot dezelfde uitkomst te leiden. Een onderbemaling die in het

nieuwe waterbeheersingssysteem overbodig wordt, had voor de eerste eigenaar wel

waarde, maar niet voor zijn opvolger. Datzelfde geldt voor een veestalling die aan

een akkerbouwer is toegedeeld. In de verrekenposten schuilt altijd een behoorlijk

verlies dat de gezamenlijke rechthebbenden moeten dragen. Verrekenposten brengen

een grote kans op het indienen van bezwaren met zich mee. Vooral als er sprake is

van niet agrarische meerwaarde. Als de LIC veel problemen verwacht bij de

vaststeling van verrekenposten, zal ze de herverkaveling van gronden met bijzondere

waarden afhankelijk stellen van het op voorhand verkrijgen van overeenstemming

over de hoogte van de verrekenposten met de afgaande en opkomende eigenaar.

11.lt. De lijst der geldelijke regelingen

11.lt.1. De inhoud

De lijst der geldelijke regelingen (lgr) is ingedeeld in twee rubrieken.

Onder de eerste vallen de verrekeningen ten gevolge van:

Over- en onderbedelingen.

Deze verrekeningen zijn in eerste instantie uitgedrukt in de ruilwaarde,

voortvloeiende uit de eerste schatting. Ten tijde van de eerste schatting

correspondeert die waarde met de verkeerswaarde. Als de verkeerswaarde bij de

tervisielegging van het plan van toedeling hoger of lager is geworden, wordt de

ruilwaarde omgezet in de aktuele verkeerswaarde door vermenigvuldiging met

een zekere faktor.

Grondverbeteringswerk (wijziging van het profiel).

Hiervoor geldt eenzelfde aktualisering als bij over- en onderbedeling.

De overgang van gronden met gebouwen, werken, beplantingen en een niet­

agrarische meerwaarde.

Opheffing, vestiging of regeling van zakelijke rechten of lasten op de onroerende

goederen.

Geleden schade, die nog niet eerder met wederzijdse instemming is geregeld.

Na aktualisering van de eerste twee posten handelt het hier om rêële bedragen.

Onder de tweede rubriek vallen:

.... -----------------------------------97

De voorlopige bedragen voor de verbetering in de objectieve produktiefaktoren,

ontsluiting en waterbeheersing.

De voorlopige bedragen voor de verbetering in de subjectieve produktiefaktoren,

perceelsvorm, perceelsgrootte, de afstanden van bedrijfsgebouw naar

bedrijfsgrond etc. (de effecten van de herverkaveling).

Deze voorlopige bedragen worden de basiskostenomslag genoemd.

De definitieve bedragen zijn eerst te berekenen als alle werken gereed zijn en de

geldelijke gevolgen van de bezwarenbehandeling tegen de lgr bekend zijn.

Het saldo van de verrekeningen en van de voorlopige bedragen wordt in de lgr

verdeeld over de aan de eigenaren toegedeelde kavels naar rato van de ruilwaarde die

deze hebben. Dit saldo mag de absolute waardestijging niet te boven gaan.

Ook de lgr kan met behulp van het ARAK-systeem (ARAK IV) worden aangemaakt,

nadat de daarvoor noodzakelijke gegevens in het systeem zijn ingevoerd.

Indien het landinrichtingsgebied in te herverkavelen blokken is ingedeeld, wordt

daarvoor een afzonderlijke inventarisatie; begrenzingenplan, plan van toedeling en

lijst geldelijke regelingen opgemaakt.

In de lijst is de peildatum waarop de schattingen zijn gedaan vermeld.

11.4..2. De vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen

De vaststelling van de lgr verloopt volgens dezelfde principes als bij de andere

procedure-onderdelen. Tervisielegging en een bezwarenbehandeling in drie stappen

uitmondend in de vaststelling door de rechtbank.

Bij de tervisielegging van de lgr, waarvoor de rechthebbenden een oproep krijgen,

zijn informatief beschikbaar:

de vereiste goedkeuring van de CLC;

het proces-verbaal van aanwijzingen;

de werkplans I;

de werkplans II;

de kaarten die zijn gebruikt bij de bepaling van de verrekenposten en de

basiskostenomslag

Vooraf kunnen de eigenaren zich laten voorlichten. De oproep voor de tervisielegging

98

gaat vergezeld van een toelichting op het formulier dat de lgr vormt. De

hoofdeigenaren krijgen een kopie toegestuurd. Binnen 14- dagen na afloop van de

terinzagelegging kunnen bezwaren worden ingediend tegen de lgr

Er zijn bij deze bezwarenbehandeling géén individuele belanghebbenden. De

belanghebbenden zijn altijd de gezamenlijke rechthebbenden, vertegenwoordigd door

de LIC.

Dit betekent dat de LIC met de reclamanten tot overeenstemming kan komen over

de hoogte van de bedragen of alsnog te verrichten werk. Wel zal de

vertegenwoordiger van de landinrichtingsdienst de LIC van te vlotte toezeggingen die

bezwarend voor het Rijk zijn, afhouden. De landmeter-deskundige zal op handhaving

van de richtlijnen toezien. De RC kan bij de gehandhaafde bezwaren géén regelingen

treffen, tenzij LIC en reklamant zijn voorstel accepteren. De rechtbank kan dit wel

en wijst vonnis. Zij sluit ook als haar geen bezwaren worden voorgelegd de l.g.r. In

het op de sluiting van de lijst volgende jaar gaat de betaling van de rente in. Het Rijk

heeft er dus belang bij de sluiting van de lijst te bevorderen.

11.5. De landinrichtingsrente

Als de lgr is gesloten is het wachten op de berekening van de definitieve kosten door

de landinrichtingsdienst. Met dit gegeven kan de voorlopige basiskostenomslag

omgezet worden in de definitieve, waarna voor iedere rechthebbende, rekening

houdend met de korrekties ten gevolge van de bezwarenbehandeling, de

landinrichtingskosten vaststaan.

Per rechthebbende volgt dan een verdeling van zijn kosten over de toegedeelde

kavels. De sleutel daarvoor is de ruilwaarde van de kavels per eigenaar. Desgewenst

kan een rechthebbende een andere verdeling vragen. Ekonomisch bezien is' het kopen

van percelen in een landinrichting wat riskanter dan daarbuiten, omdat niet duidelijk

is hoe hoog de erop rustende landinrichtingskosten zullen zijn. Het is raadzaam bij

aankoop van een perceel met de kanttekening "gelegen in een landinrichting" niet

alleen op de informatie van de verkoper af te gaan, maar ook de landmeter­

deskundige te raadplegen.

Op de toegedeelde kavels (in de lgr is het daarmee korresponderende kadastrale

perceelsnummer al aangegeven) rust onder de naam landinrichtingsrente (vroeger

ruilverkavelingsrente) een schuldplichtigheid ten behoeve van het Rijk.

Ze wordt door het kadaster berekend en in de kadastrale legger aangetekend. Bij

verkoop van een gedeeltelijk perceel wordt de landinrichtingsrente naar rato van de

oppervlakte over de nieuw gevormde percelen verdeeld.

99

De inning van de schuld vindt plaats in 26 jaarlijkse termijnen gelijk aan 6% van de

hoofdsom. Niet vervallen termijnen kunnen op verzoek van de schuldplichtige in één

bedrag worden betaald. Dit is eerst interessant als de rente lager is dan

3 5/8%.

De rente is verschuldigd door degene die het genot heeft van het perceel krachtens

recht van bezit of enig ander zakelijk recht. Zo is bijvoorbeeld de erfpachter

schuldplichtig en niet de blote eigenaar.

Evenmin de pachter. Zijn pacht zal echter hoger zijn, omdat de Pachtwet verhoging

toestaat indien bepaalde faktoren zijn verbeterd.

11.6. Slot

De eerste en tweede schatting en de lgr volgens de Ruilverkavelingswet 1954,

de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, en

de Reconstructiewet Midden-Delfland

vertonen grote overeenkomst met die uit de Landinrichtingswet.

Met de vaststelling van de li-rente is het landinrichtingsproject voltooid. De LIC

draagt alle stukken die bij haar berusten over aan de CLC Na die aktie is de

commissie van rechtswege ontbonden en is ook de taak van de deskundigen in het

project afgelopen.

De door het kadaster beheerde projectbestanden hebben geen funktie meer, ze zijn

afgeschreven. Om de kosten van de projectbestanden te drukken is een directer

relatie tussen het ARAK-bestand en de in gang zijnde A(utomatisering) K(adastrale)

R(egistratie) dringend gewenst.

Hetzelfde geldt voor de koppeling van ARAK aan A TOR of een ander

toedelingssysteem.

En uiteraard de uitbouw van het ARAK-systeem naar de diverse vormen van

landinrichting.

100

12. Het projectmanagement

12.l. De afstemming van de procedure op de problematiek

Elk type landinrichtingsproblematiek kan met één van de vier vormen van

landinrichting worden opgelost. Verder biedt de LI-wet de mogelijkheid het gebied

deelsgewijs aan te pakken. Het voordeel daarvan is dat de procedure-onderdelen

beter beheersbaar zijn en de plaatselijke kennis van de commissieleden effidënt is

te gebruiken. Een nadeel kan zijn dat het aantal rechtsgangen (tervisielegging, be­

zwarenbehandeling en vaststelling) toeneemt. Maar dat nadeel is in belangrijke

mate te ondervangen door gelijktijdige tervisieleggingen van bijvoorbeeld alle in­

ventarisatiestukken of alle plannen van toedeling. De wet verzet zich daar niet

tegen. Of een gecombineerde tervisielegging van inventarisatie, plan van toedeling

en lijst geldelijke regelingen. Mogelijkheden die uitdrukkelijk in de wet zijn opge-

nomen.

Daarnaast biedt de wet nog de mogelijkheid een plan van tijdelijk gebruik op te

maken. Dit kan de organisatie van het kavelinrichtingswerk aanzienlijk vereenvou­

digen en levert de betrokkenen een vroegtijdig profijt van de landinrichting.

12.2. De netwerkplanning

12.2.1. Inleiding

Landinrichtingsprojecten hebben,

menigmaal een looptijd van 12

betekent vele wisselingen in het

voorbereiding en

jaar, maar 20 jaar

deskundigenbestand.

uitvoering meegerekend,

is geen uitzondering. Dat

En de noodzaak de LIC bij

haar installatie met jonge mensen te bemannen. Leden die geen van alle ervaring

met landinrichting hebben. Landinrichting is kapitaalintensief. Een gebied van

7000 ha kost gemiddeld 30 miljoen en zeker nog 10 miljoen aan ambtelijke

bijstand. De uitvoering van de infrastruktuur vraagt veel overleg met de toekomstige

beheerders en onderhoudsplichtigen. Met het oog op de rechtszekerheid zijn vele

rechtsgangen nodig.

De CLC en de directies van de landinrichtingsdienst en van het kadaster hebben

behoefte aan een gelijksoortige informatie t.a.v. planning en voortgangskontrole.

Een handvol redenen om voor elk landinrichtingsproject met zijn vele onderling

..... --------------------...--------------101

samenhangende aktiviteiten, waarbij meerdere organen en uitvoerende eenheden

zijn betrokken, een planning volgens een vast stramien op te zetten.

Na enkele jaren te hebben gëëxperimenteerd is sinds 197 5 de Precedence-methode

als netwerkplanning in gebruik.

De afbeelding en de berekening van het netwerk worden verzorgd door de afdeling

planning van de dienst landinrichting, die daarvoor een computerprogramma

beheert. De opzet wordt verzorgd door de districtsingenieur van de dienst landin­

richting en de landmeter-deskundige, het ingenieursbureau dat de bestekken ver­

zorgt en de landschapsconsulent.

Met het opmaken van een netwerkplanning wordt beoogd:

in een vroeg stadium inzicht te krijgen in het verloop van het gehele project;

een goed leesbaar aktiviteitenplan met onderliggende relaties te verkrijgen;

een beter inzicht te krijgen in de personeels- en kredietbehoefte;

de duur van de projecten, gegeven mankracht en middelen, zo veel mogelijk te

bekorten en leegloop te voorkomen;

de voortgangskontrole te vereenvoudigen;

de vrije speling bij het managen van het project (en andere projecten) te

benutten;

de gevolgen van onvoorziene vertragingen en wijzigingen snel te overzien en

door herschikking van de aktiviteiten in de tijd te verzachten;

participanten een basis te geven om eigen aktiviteiten tijdig te starten en af

te ronden.

Bij landinrichting ent de LIC het door haar jaarlijks op te stellen werkplan op deze

netwerkplanning.

12.2.2. De Precedence-methode

Het netwerk

Het netwerk is opgebouwd uit elementen die aktiviteiten voorstellen en door rela­

ties zijn verbonden.

De aktiviteit wordt weergegeven door een rechthoek.

De relaties tussen de aktiviteiten bestaan uit 3 soorten.

1. de eind-start relatie

Als de voorafgaande aktiviteit is bëëindigd kan de volgende starten.

01---~

102

2. de start-start relatie

De tweede aktiviteit kan starten zodra de eerste is begonnen.

3. de eind-eind relatie De tweede aktiviteit kan worden afgerond zodra de eerste is bêëindigd.

Aan de relaties kan een bepaalde duur worden gegeven. In dat geval wordt de duur

bij de verbindingslijnen met pijl geschreven.

In de rechthoek die een aktiviteit weergeeft worden aangetekend:

1. de omschrijving van de aktiviteit

2. de duur van de aktiviteit D

3. het vroegste begin VB

4. het vroegste einde VE

5. het laatste begin LB

6. het laatste einde LE

7. de totale speling TS

Boven de aktiviteit wordt het nr. geplaatst. De aktoren zijn niet vermeld.

Het geheel wordt op een tijdschaal getekend.

De aktiviteiten volgen uit de aard van het werk. De compositie van de relaties

ook. D~or de aktiviteiten verstandig te groeperen kan een zo kort mogelijke

projectduur, weergegeven door het kritieke pad, worden berekend.

De berekeningen van de tijdstippen en de totale speling

V Ben V E Het Vroegste Begin van een aktiviteit wordt berekend vanuit het Vroegste Einde

van de voorafgaande aktiviteit, vermeerderd met de duur der verbindende relatie.

Het Vroegste Begin van een aktiviteit is gelijk aan het Vroegste Einde van de

voorafgaande aktiviteit, vermeerderd met de duur van de relatie. Als er meer uit­

komsten zijn dient de hoogste te worden aangehouden.

De berekening start bij de eerste aktiviteit.

... """" ....................................... ... 103

L Ben LA

Het Laatste Begin van een aktiviteit wordt berekend uit het Laatste Einde,

verminderd met de duur van die aktiviteit. Het Laatste Einde van een

voorafgaande aktiviteit is gelijk aan het Laatste Begin van de opvolgende, vermin­

derd met de duur van de relatie. Als er meerdere uitkomsten zijn geldt de laagste

waarde. De berekening start bij de laatste aktiviteit.

De spelingen

De speling van een aktiviteit is het verschil tussen het Laatste Begin en het

Laatste Einde van een aktiviteit, verminderd met de duur van de aktiviteit. De

Vrije Speling van een aktiviteit is de speling die bij het benutten ervan geen

invloed heeft op de speling van andere aktiviteiten. De Gebonden Speling is een

speling in een keten van aktiviteiten die maar voor één der aktiviteiten kan wor­

den aangewend. Meestal spreekt men van Totale Speling, als het geheel van vrije

en gebonden speling.

Het kritieke pad

het kritieke pad is die keten van aktiviteiten waarvan de speling 0 is. Zij bepaalt

de kortst mogeljke duur van het project. Overschrijding van de tijdsduur van één

der aktiviteiten leidt tot een langere duur van het project en soms tot een nieuw

kritiek pad.

Capaciteitsplanning

De duur van de handelingen hangt o.a. af van de personele inzet. Bij de opbouw is

van een bepaalde bezetting uitgegaan. Na konstruktie van het netwerk kan de ar­

beidsfilm worden opgesteld die na toetsing tot bijstelling noopt. Een in tijd bezien

evenwichtig beroep op mankracht is een plezierige optie. De planning wint aan

waarde als de prestaties per persoon teruggaan op gegevens uit vroegere

ervaringen.

Kredietplanning

Zowel voor de vroegst mogeljke afwikkeling als voor de laatst mogeljke afdoening

is de kredietbehoefte te becijferen. Het is noodzakelijk die behoefte in beeld te

brengen opdat bij niet toewijzing van de geplande kredieten de gevolgen voor de

voortgang zo goed mogelijk kunnen worden vereffend.

104-

13. Het landbouwbeleid

13.1. Inleiding

Door de tijden heen is het lage hoofdelijke inkomen van de boeren een probleem

geweest. De oorzaak ervan is te zoeken in de inelasticiteit van de vraag naar

voedsel, de slechte struktuur van de landbouw en de inelasticiteit van de

produktie.

De boeren produceren voor een markt, maar hoeveel er van een bepaald produkt

wordt aangeboden, is bij de start van het produktieproces niet bekend. Tijdige bij­

sturing om uit een slechte marktsituatie te geraken is onmogelijk. Daarom tracht

elke agrarische ondernemer een zo groot mogelijke opbrengst per oppervlakte­

eenheid te bereiken. De gezamenlijke ondernemers creëren daarmee een

fundamentele onevenwichtigheid tussen vraag en aanbod. Bij het doorschieten van

het aanbod ten opzichte van de marktbehoefte is het surplus vrijwel waardeloos.

Zowel de agrarische crisis uit 1820 als die uit 1880 kwamen voort uit een

verstoring van de graanmarkt. Graan is een geducht wapen in de ekonomie. Geen

land kan het zich veroorloven blijvend en in grote mate afhankelijk te zijn van het

buitenland voor zijn basisvoedsel. Als reaktie op een te grote afhankelijkheid

zorgden Engeland en Rusland na de Napoleontische tijd voor een grote

graanproduktie. Dit leidde rond 1820 in beide landen tot een overschot aan graan,

dat voor een appel en een ei op de buitenlandse markt werd aangeboden. De

andere importerende landen werden daardoor genoodzaakt invoerre_çhten op de

import te heffen ter bescherming van hun nationale landbouw. Het duurde tot de

vijftiger jaren van de vorige eeuw, voordat er een nieuw evenwicht op de

graanmarkt was bereikt. Met het afschaffen van de Corn Laws luidde Engeland in

184-6 een periode van vrijhandel in. Vele Europese landen volgden het Engelse

voorbeeld.

Door het in exploitatie nemen van nieuwe gronden in Amerika werd daar in de

zeventiger jaren van de l 9de eeuw steeds meer graan geoogst. De opkomst van de

stoomscheepvaart maakte verscheping ervan naar Europa mogeljk en het

Amerikaanse graan werd te koop aangeboden voor prijzen die ver onder de

Europese kostprijs lagen. Omstreeks 1880 was de volgende landbouwcrisis een feit.

Opnieuw werden de landen in Europa gedwongen hun landbouwers te beschermen.

Welke oplossing een land koos was afhankelijk van de betekenis die handel en

industrie er hadden. In het algemeen hielden Denemarken, Engeland, Nederland en

105

België vast aan de vrijhandel ten nadele van hun akkerbouwers. Terwijl in Centraal

en Zuid-Europa de graanteelt door het belasten van de graanimport werd

beschermd.

Dankzij de landbouwcrisis van 1880 kwam het in 1883 tot de oprichting van de

eerste landbouworganisatie, het "Nederlands Landbouw Comité". Wat later

ontstonden de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond (KNBTB) en de

Nederlandse Christelijke Boeren- en Tuindersbond (NCBTB). In de twintiger jaren

startte het periodiek overleg tussen de drie centrale landbouworganisaties. Thans

wer.ken ze met de voedingsbonden van de werknemersbonden samen in het

Landbouwschap dat in 19 54 is ingesteld. Het is een belangenbehartigende koepel­

organisatie die regelmatig overleg voert met de Minister van Landbouw en

Visserij.

In elke provincie is er een gewestelijke raad van het Landbouwschap. Het grondge­

bruik en de ruimtelijke ordening zijn belangrijke aandachtsvelden van het

landbouwschap in het overleg met de provinciale en plaatselijke autoriteiten.

Om enerzijds de inkomsten uit de landbouw op een aanvaardbaar niveau te brengen

en te houden en anderzijds de voedselvoorziening veilig te stellen moet een land­

bouwbeleid gevoerd worden. De elementen daarin zijn een markt- en prijsbeleid en

een landbouwstruktuurbeleid. Het nationale markt- en prijsbeleid heeft een

directe invloed op de in- en uitvoer. Daarom zijn voor een stabilisatie bovennatio­

nale regelingen of een gemeenschappelijk beleid gewenst.

13.2. De Europese Gemeenschap en de landbouw

In 19 51 sloten 6 Europese staten het verdrag voor de Europese Gemeenschap voor

Kolen en Staal (EGKS). Tussen 1952 en 1954 hebben 17 landen getracht tot en

Europees landbouwbeleid te komen. Dat is niet gelukt. In 1957 werd dat EGKS­

verdrag uitgebouwd tot dat van de Europese Economische Gemeenschap de EEG en

voor de Euratom.In dit verdrag van 1957, met een wijdere economische strekking,

is wel een aanmerkelijk deel van de eerder ontwikkelde gedachten ter oplossing

van de landbouwproblematiek opgenomen.

De algemene doelstelling van het verdrag, neergelegd in artikel 11 O, luidt: "door

106

tezamen een douane-unie op te richten beogen de lidstaten een bijdrage in

overeenstemming met het gemeenschappelijk belang te leveren tot de

harmonische ontwikkeling van de wereldhandel".

Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is in artikel 39 als volgt verwoord:

a. de produktiviteit van de landbouw te doen toenemen door de technische

vooruitgang te bevorderen en door zowel de nationale ontwikkeling van de

landbouwproduktie als een optimaal gebruik van de produktiefaktoren met

name van arbeidskrachten te verzekeren;

b. aldus de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren met

name door verhoging van het hoofdelijk inkomen van hen die in de landbouw

werkzaam zijn;

c. de markten te stabiliseren;

d. de voorzieningen veilig te stellen;

e. redelijke prijzen bij de levering aan de verbruikers te verzekeren.

Het landbouwbeleid kon niet zonder meer op één noemer worden gebracht. De na

de crisis van de dertiger jarren en de tweede wereldoorlog doorgevoerde nationale

landbouwpolitiek is sterk verweven met de nationale economieën. De boeren

vormden toen t deel van de beroepsbevolking in de EEG

In 1958 komen de vertegenwoordigers uit de landbouw in Stresa bijeen om een van

het EEG-verdrag afgeleid landbouwbeleid te formuleren dat voor alle lidstaten ac­

ceptabel is. Eerst in 1962 werd een package deal gesloten waarbij de grootste

tegenstellingen werden overbrugd. Vanaf dat moment heeft het Europese

landbouwbeleid 3 pijlers, te weten:

1. eenheid van de markt;

2. communautaire preventie;

3. financiële solidariteit, via het Europese Odënterings- en Garantiefonds voor

de landbouw (EOGFL).

Vanuit die optiek zijn de diverse bes lui ten op landbouwgebied tot stand gekomen.

De EEG kent als besluiten: verordeningen, richtlijnen, beschikkingen,

aanbevelingen en adviezen.

De eerste drie zijn verbindend, de overige niet. De verordeningen scheppen recht­

streekse rechten en plichten voor elke burger in de gemeenschap. De beschikking

geldt alleen voor hen tot wie ze is gericht. De richtlijn is een soort raamwet en is

bedoeld om tot harmonisatie van wetgeving in de EEG te komen. De nationale re­

geringen geven uitvoering aan de richtlijnen.

·------------------------~~~~

107

13.3. De realiseering van het EEG-landbouwbeleid

Het gemeenschappelijk landbouwbeleid heeft vele ups en downs gekend. Bij elke

crisis blijkt dat de politieke grondslag te zwak is om tot optimale regelingen in de

politiek gevoelige landbouwsector te komen. De toetreding van nieuwe leden

schept steeds extra problemen. De jaarlijkse marathon-zittingen van de ministers

van landbouw voor de regeling van het prijs- en marktbeleid zijn een steeds terug­

kerend strijdtoneel waar oplossingen worden gevonden om het E.E.t. landbouwbe­

leid in stand te houden, die primair het agrarische belang dienen en steeds meer

kriJiek uit de andere sectoren oproepen. Het belangrijkste onderdeel is het markt­

en prijsbeleid. Het leeuwedeel van de EOGFL-gelden wordt besteed aan het

ondersteunen van de markten. Het aandeel in de zuivelmarkt is groot en staat

regelmatig ter discussie.

Door toedoen van de Nederlandse EEG-commissaris Mansholt is in 1972 na heftige

discussies ook het landbouwstruktuurbeleid van de grond gekomen met het formu­

leren van de sociaal-strukturele richtlijnen.

Zij komen neer op:

de modernisering van de landbouwbedrijven;

de bevordering van de bedrijfsbêëindiging en aanwending van cultuurgrond tot

verbetering van de struktuur;

de sociaal-economische voorlichting en de scholing van degenen die in de

landbouw werken.

De nadere uitwerking ligt o.a. vast in de EEG moderniseringsrichtlijn uit 1972 en

de zogenaamde bergboerenregeling uit 197 5. De laatste is bedoeld om de landbouw

in streken met rlatuurlijke handicaps en enkele andere probleemgebieden in stand

te houden door het verlenen van toeslagen op het inkomen. Deze richtlijn zal ook

voor enkele gebieden in Nederland gelden.

De nationale regeringen geven uitvoering aan de richtlijnen. Voor zover een aan­

gemelde landbouwstruktuur verbeterende maatregel als EEG-belang wordt

aanvaard kan daarvoor een subsidie uit het EOGFL-fonds worden verstrekt.

13.4. Het nationale landbouwstruktuurbeleid

De landinrichting in Nederland is duidelijk een struktuurverbeteringsmaatregel.

Sinds het EEG-struktuurbeleid tot ontwikkeling is gekomen behoren projecten op

nationaal niveau in het EEG-landbouwstruktuurbeleid te worden ingepast.

Voor zover een beroep op mede-financiering door de gemeenschap wordt gedaan,

108

dienen de projecten ook te voldoen aan de daarvoor geldende voorwaarden. Zo is

met name van belang de EEG-moderniseringsrichtlijn van 1972. Op basis hiervan

heeft de CLC besloten landinrichtingsprojecten te bevorderen waarvan verwacht

mag worden, dat na voltooiing van de herverkaveling de cultuurgrond:

hetzij voor tenminste 70% wordt gëëxploiteerd door bedrijven die beantwoor­

den aan het moderniseringsdoel;

hetzij voor tenminste 40% wordt gëëxploiteerd door bedrijven met een goed-

gekeurd ontwikkelingsplan.

Onder het moderniseringsdoel wordt verstaan het bereiken c.q. het behouden van

een arbeidsinkomen per volwaardige arbeidskracht, dat tenminste gelijk is aan het

zogenaamde "vergelijkbare inkomen" bij een arbeidsduur van niet meer dan 2210

uur per jaar. Het "vergelijkbaar inkomen" is afgeleid uit inkomens buiten de land­

bouw en wordt telkenjare vastgesteld.

De uitvoering van de Brusselse sociaal-strukturele richtlijnen kon in Nederland aan

bestaande organisaties worden toevertrouwd. Naast de al genoemde Centrale

Landinrichtings Commissie en de Stichting Ontwikkelings- en Saneringsfonds zijn

dat het Bureau Beheer Landbouwgronden en de Stichting Borgstellingsfonds voor

de Landbouw. In al deze organisaties is het Landbouwschap vertegenwoordigd.

In het midden van de zeventiger jaren heeft de Minister van Landbouw zijn visie

op het landbouwstruktuurbeleid in een nota vastgelegd. De visie diende als de sec­

torale inbreng voor het opstellen van het derde deel van de derde nota over de

ruimtelijke ordening, ·ofwel de nota landelijke gebieden. Verder heeft de visie

dienst gedaan bij het opstellen van het Struktuurschema Landinrichting dat in .1981

is gepubliceerd. De hoofdlijnen in deze visie lopen in de pas met het EEG-beleid.

Ze stoelen op drie gedachten:

het bedrijven van landbouw is een economische aangelegenheid.

de mate waarin landschappelijke en natuurlijke waarden de economische

exploitatie kunnen reguleren is neergelegd in de relatienota;

de toepassing van het sociale en fiscale beleid in de landbouw.

De algemene uitwerking ervan komt aan de orde in het hoofdstuk over de relatie­

nota en dat over het struktuurschema landinrichting en in de te behandelen wet

agrarisch grondverkeer.

Verder zijn de projectgebonden uitwerkingen te vinden in de landinrichtingsplan-

nen. Zie daarvoor hoofdstuk 4.3.

....

109

De slogan "boerengrond in boerenhand" uit vroeger jaren vindt opnieuw gehoor.

Ten behoeve van infrastrukturele voorzieningen, volkshuisvesting en

reservaatsvorming verliest veel grond zijn agrarische funktie. De aanwinning van

nieuwe grond met een agrarische bestemming blijft daarbij achter. Ten gevolge

daarvan is de grond schaars en navenant duur. Weliswaar behoren de prijzen van

45.000,- per ha. zoals in 1979 golden, alweer tot het verleden, maar bij het

aantrekken van de economie zal de prijs ongetwijfeld weer boven de f 30.000,- per

ha stijgen. Een niveau dat voor een rendabele agrarische exploitatie te hoog is.

Sinds 1981 heeft de Minister van Landbouw de mogelijkheid in te grijpen in het

agrarisch grondverkeer als de grondmarkt door te hoge prijzen wordt verstoord.

De Wet Agrarisch Grondverkeer (WAG) is een raamwet, de persoonsgebonden en

de bedrijfsgebonden toetsingscriteria zullen afhankelijk van de prijsontwikkeling

bij Algemene Maatregel van Bestuur worden ingevoerd. De grondkamer toetst de

criteria. De gemeenten verzorgen de vaststelling van het werkingsgebied. Als een

eigenaar1 zijn grond wil verkopen kan dit resulteren in een koopplicht voor de

overheid.

Aangezien de minister vindt dat de prijzen op een aanvaardbaar niveau liggen

wordt vooralsnog de landbouwkundige toetsing niet ingevoerd. Over het nut van

de wet zijn zelfs in het Landbouwschap en de boerenorganisaties de meningen

verdeeld.

110

11.j.. De Relatienota

11.j..l. De inhoud van de relatienota

In 1975 bracht de regering een drietal nota's uit die betrekking hadden op natuur

en landschap en op de relatie tussen landbouw enerzijds en natuur en landschap

anderzijds. Ze staan bekend als de groene nota's.

De nota over de nationale parken handelt over aaneengesloten gebieden van ten­

minste 1000 ha, die een zo bijzondere natuurlijke en landschappelijke gesteldheid

hebben, dat ze geheel in overheidshand dienen te zijn om aantasting te voorkomen.

In de nota over de nationale landschapsparken gaat het om grotere aaneengesloten

gebieden met een eigen karakter, waarin deels de belangen van natuur en

landschap, deels die van landbouw prevaleren. De uitwerking van het meest

gewenste beheer kan niet los gezien worden van de belangen van de daar wonende,

werkende en recrëërende bevolking.

De relatienota richt zich op de problematiek van die gronden die een

landbouwkundige funktie hebben maar tevens waardevol zijn uit een oogpunt van

natuur of landschap. In de relatienota is uiteengezet hoe de regering zich voorstelt tot een beheer te

komen waarbij die dubbelfunktie tot zijn recht kan komen, en voor welke gebieden

het beschreven of te ontwikkelen beleidsinstrumentarium moet gelden.

De uitgangspunten van de géïntegreerde visie zijn:

a. dat de agrarische aktiviteit in de waardevolle agrarische cultuurlandschappen

met het oog op het landschapsbeeld zoveel mogelijk dient te worden behouden;

b. dat, waar nodig, in de waardevolle cultuurlandschappen een inrichtingsbeleid

wordt gevoerd gericht op het scheppen van een verantwoorde beheerssituatie,

zowel uit het oogpunt van natuur en landschap als uit het oogpemt van de land-

bouw; c. dat een agrarische bedrijfsvoering dient te worden bevorderd die mede is af-

gestemd op doeleinden van natuur- en landschapsbeheer. Dat houdt in dat de

boer een aantal handelingen verricht onder omstandigheden, in een vorm en op

een tijdstip passend in de uit een oogpunt van natuur- en landschapsbehoud ge-

formuleerde beleidsvisie;

d. dat het noodzakelijk is de boer die zodanige beheershandelingen verricht voor

die prestatie te belonen. Deze inkomsten zullen, tezamen met het inkomen uit de produktie, de boer

uitzicht moeten bieden op een maatschappelijk verantwoord bestaan. Derhalve

111

zal de beloning voor beheershandelingen zodanig moeten zijn dat het niet uit­

maakt of een boer "producerend" of "beherend" aktief is. De beloning zou de

vorm kunnen krijgen van:

een vergoeding voor het verrichten van duidelijk omschreven onderhouds­

en beheerswerkzaamheden;

een vergoeding vanwege permanent aanwezige natuurlijke handicaps, op

basis van de EEG-bergboerenregeling;

een vergoeding voor konkreet omschreven aanpassingen in de bedrijfsop­

zet en bedrijfsvoering ten behoeve van het natuur- en landschapsbeheer

(beheerdersinkomen);

een bijdrage in de kosten van een verzwaard welstandstoezicht;

e. dat, in situaties waar het beheer van natuur en landschap zodanig gaat over­

wegen dat de produktiefunktie op de achtergrond raakt, naar een andere dan

de bovenbedoelde beheersvorm dient te worden omgezien. Het beheer kan in

dergelijke gebieden het beste worden verricht door gespecialiseerde

instanties. Daartoe dienen deze gebieden als reservaat verworven te worden.

Het valt niet steeds precies aan te geven waar de grens tussen de mogelijkheid tot

hantering van beheersovereenkomsten en de mogelijkheid van reservaatvorming.

ligt. Een aantal overwegingen speelt bij deze keuze een rol. In de eerste plaats is

van belang of de te beheren waarden zo bijzonder of zo kwetsbaar zijn dat zij een

specifiek beheer behoeven. In de tweede plaats moet worden overwogen of het

economisch verantwoord is het agrarisch bedrijf op de betrokken gronden voort te

zetten. Ook dient te worden overwogen of het beheer door de boer op basis van

beheersvergoedingen uit kostenoogpunt nog een reëel alternatief is, dan wel dat

voor beheer door een gespecialiseerde organisatie moet worden gekozen.

Verondersteld is dat in totaal 200.000 ha cultuurgrond aan waardevolle agrarische

cultuurlandschappen voor toepassing van het ontwikkelde beleid in aanmerking

komen. In de derde nota van de ruimtelijke ordening is de relatienota verder uit­

gewerkt.

llt.2. De toepassing van de relatienota

Ter uitvoering van de relatienota is een aantal beheersvoornemens en regelingen

opgesteld. Te weten:

de globale aanwijzing van beheers- en van reservaatgebieden;

de vaststelling van de concrete grens;

112

het afsluiten van beheersovereenkomsten op basis van een beheersplan.

De globale aanwijzing van de reservaten en van de beheersgebieden komt tot stand

als de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening na advies van de

RPC en het College van Gedeputeerde Staten van een provincie het daarover eens

zijn. De nadere uitwerking, de vaststelling van de concrete grens, kan met mede­

werking van de provinciale besturen tot stand komen in:

het kader van een nog lopende ruilverkavelingsprocedure of

landinrichtingsprocedure;

de vaststelling van een bestemmingsplan;

anderszins.

De Commissie Beheer Landbouwgronden (CBL) zal de overeengekomen begrenzing

formeel juridisch vastleggen en deze beschikking van toepassing verklaren.

Een belangrijk eleme!îJ in de beschikking is het voor elk beheersgebied op te

maken beheersplan. Het bevat de relevante gegevens om de vergoeding, voor een

op natuur- en landschapsbehoud aangepast beheer, vast te stellen. Een daaraan ten

grondslag liggend conceptplan wordt opgemaakt door een provinciale adviescom­

missie, waarin ook vertegenwoordigers uit de diverse sectoren zitting hebben. Par­

tijen in de beheersovereenkomsten zijn enerzijds de gebruikers en de eigenaar, an­

derzijds het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL). ,)

Bij de landinrichting zijn mede de belangen van natuur en landschap in het geding.

Dit vraagt een voortdurende afweging met de belangen van de landbouw. Betere

verkaveling, perceelsvergroting, betere waterbeheersing en aanleg van wegen • ,1,

komen de natuur en het landschap niet ten goede. Het instrumentarium dat nu als

uitvloeisel van de relatlenota is ontwikkeld biedt een uitweg om de belangen van

beide sectoren te behartigen.

De kosten ervan worden gedragen door het Ministerie van Landbouw en Visserij.

Daar waar landinrichting plaatsvindt of is voorzien, geschiedt de vaststelling door

de CLC in overeenstemming met GS en in overleg met de LIC.

Voor gebieden die bui ten een ruilverkaveling of landinrichting zijn gelegen doen

GS een voorstel tot concrete begrenzing van het relatienotagebied. De concrete

begrenzing wordt vastgesteld door de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke

Ordening gehoord de Rijks Planologische Commissie.

Als beheersgebieden of reservaten zijn aangewezen, behoort dat uit de

bestemmingsplannen te blijken. Een beheersgebied zou de bestemming agrarisch

113

gebied met natuurwetenschappelijke waarde moeten hebben. Dit betekent dat

regelingen inzake waterpeil, veranderingen, bodemverbetering, dempen van sloten

e.d. in een bestemmingsplan kunnen worden opgenomen en niet afhankelijk

behoeven te zijn van een vrijwillige beheersovereenkomst.

14.3. De beheersovereenkomst

Het BBL is met het uitvoeren van de beheersovereenkomsten belast. In iedere pro­

vincie is er een Provinciale Commissie Beheer Landbouwgronden die op verzoek

van het BBL ontwerp-beheersplannen opstelt voor de concreet begrensde

beheersgebieden. Daarna stelt de CBL het beheersplan vast en kunnen eigenaren

en gebruikers op vrijwillige basis een beheersovereenkomst met het BBL afsluiten.

Die overeenkomst kan bestaan uit:

het plegen van onderhoud;

het mede richten van de agrarische bedrijfsvoering op de verwezenlijking van

doeleinden van natuur- en landschapsbeheer;

het afzien van verbeteringen in de externe produktie-omstandigheden.

Bij een analyse van de afgesloten beheersovereenkomsten constateerde J.H. Enter,

medewerker van de RPD, dat de onderhoudsbepalingen nauwelijks een rol spelen.

De tweede en derde categorie vormen de hoofdmoot. Merkwaardigerwijs komen in

de beheersovereenkomsten ook bepalingen voor die een verbetering van het milieu

beogen.

Bij een nadere uitwerking van het bestemmingsplan met een aantal verboden zoals

verlaging van het waterpeil, bodemverbetering, ontginning e.d. zouden deze ver­

boden niet in de beheersovereenkomst behoeven te worden opgenomen. De uit het

bestemmingsplan voortvloeiende schadevergoeding zou dan volgens artikel 4-9

WRO kunnen worden afgewikkeld.

Het provinciebestuur van Utrecht is van mening dat een bestemming tot

agrarische grond met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke waarde en

daartoe strekkende verbodsbepalingen alleen acceptabel is wanneer de middelen

voor eventuele schadevergoedingen zijn gereserveerd.

De verbodsbepalingen gelden dan uiteraard voor een ieder in het beheersgebied. In

de af te sluiten beheersovereenkomsten kunnen dan het onderhoud en beheer gere­

geld worden.

Het aanwijzen van reservaten en beheersgebieden kan een onderdeel zijn van de

landinr ich tingsp roced ure.

Tot nu toe biedt de wet geen mogelijkheid beheersovereenkomsten tegen de wil

114

van eigenaar of gebruiker op te leggen. Wel krijgt het aangewezen gebied een

inrichting die aan de belangen van natuur en landschap tegemoet komt. En zal de

LIC bij het aangaan van beheersovereenkomsten bevorderen. Bij de herverkaveling

van eigendom en gebruik is een beheersgebied een extra randvoorwaarde. De daar

ingebrachte gronden kunnen alleen met medewerking van een binnenkomende en

een uitgaande rechthebbende buiten het beheersgebied worden toegedeeld.

Realisering van een reservaatsgebied in een ruilverkaveling is mogelijk door

toewijzing binnen de marge van 5% of door ruiling met BBL-gronden. In een herin­

richting is in principe onteigening de aangewezen vorm om het reservaat toe te

kunnen wijzen.

115

15. Ruimtelijke ordening en landinrichting

15. l. Inleiding

De ruimtelijke ordening in Nederland heeft zich ontwikkeld uit de Woningwet van

1901. In deze wet kwam een ruimtelijk plari voor, de reservering van gronden voor·

de aanleg van straten in een stedelijke uitbreiding. In 1965 werd de Wet op de

Ruimtelijke Ordening van kracht. In deze wet hebben de gemeenten de

bevoegdheid gekregen om bestemmingsplannen vast te stellen. In deze plannen

wordt de bestemming van de grond vastgelegd en worden voorschriften gegeven

voor:" het gebruik van de grond en de opstallen. Dit plan is het enige ruimtelijke

plan dat de burger bindt. Een inrichting die daar van afwijkt is niet toegestaan.

Voor werken die overeenkomen met het bestemmingsplan moet een

aanlegvergunning worden verstrekt.

Provincies kunnen streekplannen vaststellf'n. De provincie heeft de bevoegdheid ·'

om onderdelen van het streekplan bindend te maken door een aanwijzing te geven

aan de gemeenten ten aanzien van de bestemmingsplannen. De nationale overheid

voert een regeringsbeleid inzake de ruimtelijke ordening met de Minister van

Ruimtelijke Ordening als cdördinerend minister. De Minister van Ruimtelijke

Ordening heeft de bevoegdheid om onderdelen van het beleid bindend te maken

door een aanwijzing te geven aan de provincies ten aanzien van de streekplannen.

De ruimtelijke ordening is een aktief proces.}waarin de drie bestuurslagen de ruim­

telijke ontwikkeling geleiden. Een streven naar de best denkbare wederkerige aan­

passing van ruimte en samenleving, zulks terwille van die samenleving.

Onder sectorplanning wordt een concrete programmering van een overheidsaktivi­

teit verstaan bijvoorbeeld de landinrichting öf de verzorging van rijkswegen.

De ruimtelijke ordening is een facetplanning die zich richt op de ruimtelijke

aspecten van de beleidssectoren. In Nederland kennen we drie facetplanningen, nl.

de economische, de sociaal-culturele en de ruimtelijke.

Voor elk bestaat een nationaal planbureau, een onderraad uit de Ministerraad en

een adviesraad. Voor de ruimteljke ordening zijn dat de Rijks Planologische Dienst

(RPD) en de Raad voor de Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne (RROM) en de

Raad van Advies voor de Ruimtelijke Ordening (RARO).

Als facetplanning en sectorplanning in één plan samengaan, spreekt men van inte­

grale planning, bijv. Integraal Structuurplan Noorden des Lands en de

Herinrichting Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën.

116

Het regeringsbeleid inzake de ruimtelijke ordening is beschreven in de derde nota

over de ruimtelijke ordening. Deze is opgebouwd uit:

le deel de or1ënteringsnota;

2e deel de verstedelijkingsnota, en

3e deel de nota landelijke gebieden.

De Nota landelijke gebieden bevat de algemene lijnen voor de ruimtelijke ordening

in het landelijk gebied. In de bij de nota behorende structuurschets is het beleid

voor de afzonderlijke landsdelen nader uitgewerkt. De schets is tevens het kader

voor de uitvoering van het beleid. Aan de hand van die schets zijn de "groene"

schema's voor het landelijk gebied uitgewerkt. Het zijn:

Het Structuurschema landinrichting;

Het Structuurschema voor de openluchtrecreatie, en

Het Structuurschema voor natuur en landschapsbehoud.

Ze bevatten de sectorvoorzieningen die op termijn nodig zijn. Zowel de derde nota

voor de ruimtelijke ordening als de structuurnota's doorlopen voor hun definitieve

vaststelling de procedure van de planologische kernbeslissingen (pkb).

Het is de bedoeling dat de pkb's doorwerken in de streekplannen van de provincie

en in de structuur- en bestemmingsplannen van de gemeenten. Omdat de invloed

van de op rijksniveau genomen beslissingen merkbaar is tot op het laagste niveau ,

is het gewenst die rijksbeslissingen een zo breed mogelijk draagvlak te geven.

Om de kans daarop te vergroten kan een ieder die dat wenst, zich via de inspraak­

procedure bij de besluitvorming laten betrekken. Na de inspraakprocedure die door

de RARO wordt verzorgd en het bestuurlijk overleg legt de regering de pkb al dan

niet aangepast aan de Kamer ter behandeling voor. De tekst van de na de parle­

mentaire behandeling door de regering vastgestelde pkb wordt gepubliceerd.

Inmiddels zijn verschillende structuurschema's vastgesteld. Of het

planningssysteem tot het beoogde consistente beleid op alle bestuursniveaus zal

leiden of in te lange procedures zal verzanden is nog niet te zeggen. Zeker is wel

dat er een veel fundamenteler denken over de inrichting van ons land in gang is

gezet en dat het strutuurschema landinrichting en blijvende invloed op de

landinrichting zal hebben.

117

15.2. Het Structuurschema landinrichting en het voorbereidingsschema

Het Structuurschema landinrichting is opgesteld door de voor deze sector verant­

woordelijke staatssecretaris van Landbouw en Visserij, terwijl de Minister van

Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening mede verantwoordelijk is voor de

inhoud. Het Structuurschema is het eerste dat in een wet, de aanstaande

Landinrichtingswet, wordt geregeld. Het Structuurschema is een bestuurlijk hulp­

middel bij het verwezenlijken van het landinrichtingsbeleid voor de jaren 1985 tot

de eeuwwisseling. Het bevat de beleidskaders voor de rijksoverheid om de aanvra­

gen voor concrete landinrichtingsprojecten te kunnen toetsen.

De drie "groene" structuurschema's zijn op elkaar afgestemd en nagenoeg gelijk ' verschenen. Wel wordt door sommige niet agrarische groepen gevreesd dat het

Structuurschema landinrichting te dominant is hetgeen nog wordt versterkt door

de wettelijke status via de landinrichtingswet.

De structuurschema's moeten doorwerken in de streekplannen en

bestemmingsplannen. De minister van VROM ziet daarop toe, maar de sectormini­

ster heeft daar ook belang bij. Voor VROM verzorgt de Inspecteur ruimtelijke or­

dening (IRO) het overleg met provincie en gemeente. Voor de Minister van

Landbouw is de directeur landelijke gebieden en kwaliteitszorg (L & K) de verte­

genwoordiger in bestuurlijke aangelegenheden. Het Structuurschema landinrichting

is verder het kader voor de effectuering van de landinrichting op landelijk niveau

tot 199 5 met een doorkijk tot het jaar 2005. Het vindt zijn doorwerking in het

Voorbereidingsschema Landinrichting waarin het middellange- termijnbeleid (5

jaar) vorm krijgt.

Onder de Landinrichtingswet zijn vier vormen van landinrichting mogelijk. Het

voorbereidingsschema geldt voor de twee belangrijkste vormen, de'ruilverkaveling

en de herinrichting. De twee andere vormen, de aanpassingsinrichting en de kavel­

ruilovereenkomst, staan er los van. De aanpassingsinrichting volgt op een

infrastructureel werk om de nadelige gevolgen daarvan op te heffen. Deze aktivi­

teiten laten zich niet op voorhand plannen. Datzelfde geldt voor de kavelruilover­

eenkomsten die geheel afhankelijk zijn van een overeenkomst tussen een aantal

belanghebbenden.

De inrichting zal zich richten op vier faktoren te weten: ontsluiting, waterbeheer­

sing, verkaveling en landschapsbouw. De gebieden die voor de integrale inrichting

volgens de variant ruilverkaveling of de variant herinrichting in aanmerking komen

zijn de volgende:

uit het oogpunt van het landbouwstruktuurbeleid:

118

gebieden waar de inrichtingssituatie aanmerkelijk kan worden verbeterd en die

aanmerkelijke achterstand hebben in inkomen en werkomstandigheden. De

oppervlakte is bijna 500.000 ha;

uit het oogpunt van het verstedelijkingsbeleid:

gebieden binnen de stedelijke invloedssfeer en in het bijzonder die welke zijn

gereserveerd voor verwezenlijking van de Randstadgroensstruktuur en de

handhaving van de bufferzones, in de Structuurschets stedelijke gebieden

1983.

De randstad-groenstruktuur is daarvan het urgentst. De oppervlakte is bijna

300.000 ha;

uit het oogpunt van het beleid voor natuur- en landschapsbehoud:

gebieden waar de landinrichting in belangrijke mate kan bijdragen aan het op­

heffen of verminderen van een grote disharmonie in het landschap vergeleken

met de toegekende funktie. Bijvoorbeeld de grote landschappelijke eenheden.

De oppervlakte is ruim t+00.000 ha.

De voor deze drie hoofdlijnen samengevoegde beleidskaart geeft de drie gebieds­

typen aan. Door onderling overlapping is de totale oppervlakte inrichtingsbehoef­

tige grond geen 1.200.000 ha maar ca. 700.000 ha.

Alleen deze gebieden komen na plaatsing op het voorbereidingsschema voor land­

inrichting in aanmerking. Jaarlijks kunnen buiten de beleidskaart nog projecten

met een oppervlakte van hooguit 1000 ha worden opgevoerd, voor zover ze aan de

hoofdlijnen van het beleid voldoen. En gemiddeld nog 5000 ha aan projecten met

een administratief karakter, die niet aan de hoofdlijnen van het beleid

voldoen.Deze opppervlakte krijgt een low budget, één vijfde van het gemiddelde

per ha. Naar schatting is dat iets minder dan f 1000,- per ha •.

In de afgelopen jaren was het beleid van de regering er op gericht jaarlijks een

t+0.000 ha integrale inrichting ter hand te nemen. Dit streven blijft gehandhaafd

doch kan om budgetaire redene worden verlaagd. De oppervlakten van de deelge­

bieden uit de bijzondere projecten "Midden Delfland" en "Oost Groningen c.a." tel­

len mee in de jaarlijkse oppervlakte.

De administratieve projecten, waarvoor prof. De Haan zich sterk maakte, tellen

daar voor èèn vijfde van de oppervlakte in mee.

Welke gebieden jaarlijks in aktieve voorbereiding komen wordt geregeld via het

Voorbereidingsschema landinrichting. Daarop worden die projecten opgevoerd

welke na aanvraag door Gedeputeerde Staten worden gesteund, door de Centrale

Landinrichtingscommissie worden voorgesteld en tenslotte door de minister van

119

landbouw worden geaccepteerd na toetsing aan o.a. de beleidskaart.

De afstemming tussen het Structuurschema landinrichting en het Structuurschema

Natuur- en landschapsbehoud is verzekerd met de regel dat in grote

landschapseenheden herinrichting de aangewezen vorm is.

Die met het Structuurschema Openluchtrecreatie met de regel ook in nationale

landschappen de herinrichting toe te passen als vorm van landinrichting.

De instandhouding en versterking van bestaande natuur- en landschapswaarden is

de eerste hoofdlijn van het regeringsbeleid voor deze sector.

De tweede richt zich op de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden en de derde op

de bëinvloeding van het gedragspatroon, gericht op respect voor natuur en land­

schap en het natuurlijk milieu.

120

16. Omvang en voortgang van de landinrichting

16.l. De omvang

In 1958 stelde de toenmalige CCC voor het eerste een meerjarenplan op. Op dat

moment was

gereedgekomen

in uitvoering

aangevraagd

125.000 ha

200.000 ha

1.300.000 ha

Het meerjarenplan voor de periode 1960-1970 ging uit van een jaarlijkse instroom,

die opliep van 40.000 ha in 1960 tot 48.000 ha per jaar in 1968. Door

regeringsmaatregelen werd het plan opgevoerd tot een stemmingsscore van 55.000

ha in 1970.

In 1972 werd die opgaande trend door gewijzigde maatschappelijke budgettaire

overwegingen omgebogen en daalde de jaarlijkse instroom tot 40.000 ha per jaar,

inclusief de herinrichtingsplannen in Midden Delfland en Oost Groningen.

Het in 1981 aan de Kamer aangeboden Structuurschema landinrichting gaat voor

de periode 1985-1995 eveneens uit van een jaarlijkse instroom van 40.000 ha tegen

gemiddelde kostprijs, resp. 44.000 ha waarvan 5000 ha tegen één vijfde van de ge­

midddelde kostprijs.

Naar de stand van maart 1981 was er

in uitvoering

in voorbereiding

aangevraagd

578.000 ha verdeeld over 94 projecten

363.000 ha verdeeld over 74 projecten

70.o·oo ha herinrichting Oost Gronir1gen +

Veenkoloniën

6.600 ha reconstructie Midden Delfland

1.040 ha reconstructie Oude Glastuingebieden

608.000 ha.

Voor de aangevraagde oppervlakte ligt een aanzienlijk deel in de 700.000 ha die

volgens het gepubliceerde structuurschema voor landinrichting in aanmerking ko­

men. Met de invoering van de LI-wet vervallen alle aanvragen van voor 197 5. Van

de overige is voor 1987 een zienswijze te verwachten. Daardoor zal de

aangevraagde oppervlakte vermoedelijk tot 300 à 350.000 ha teruglopen.

De geplande afdoening van de lopende projecten was:

voor de periode 1981 t/m 1985

en voor 1986 t/ m 1990

na 1990

121

216.000 ha

267.000 ha

95.000 ha

578.000 ha

Dit betekende dat rond 1992 alle lopende blokken konden zijn afgehandeld mits de

toegezegde kredieten in het vereiste temop beschikbaar kwamen. De gemiddelde

uitvoeringsduur zou dan 13 jaar zijn.

16.2. De investeringen

De omvang van de totale investeringslast is telkens bepaald door de nog te

verrichten investeringen in de blokken die in uitvoering zijn. Hoe de investerings­

last op een later tijdstip is hangt af van de opnieuw aangegane verplichtingen door

positieve stemmingsuitslagen en het restant van de verplichtingenstand in de

lopende projecten.

Gegeven de huidige verplichtingenstand van de lopende projecten is de totaal toe­

komstige investeringslast gelijk aan de huidige last vermeerderd met de

toegevoegde investeringslast, maar verminderd met de over die periode gedane in­

vesteringen in de lopende verkavelingen. De toegevoegde investeringslast is

bepaald door de oppervlakte van de in uitvoering genomen blokken en de

intensiteit van de voorzieningen.

De met elk project gemoeide kosten zijn te vinden in de kostenraming van het

stemmingsrapport, bedoeld in de rvk-wet of de landinrichtingsplannen in de LI-wet

na een positieve stemmingsuitslag of besluit tot herinrichting ontstaan financiële

verplichtingen voor het rijk, die overeenkomen met de bedragen uit die

kostenraming.

Hoe die verplichtingen over de toekomstige jaren worden verdeeld wordt

vastgelegd in de werkplannen van de LIC. Deze werkplannen behoeven de goedkeu­

ring van de CLC. Het totaal van die goedkeuringen vindt zijn begrenzing in de

voor het onderhavige jaar op de rijksbegroting voor landinrichtingsaktiviteiten op­

gevoerde bedrag.

Anderzijds is het zo dat de werkplannen van de landinrichtingscommissie mede van

invloed zijn op de begroting.

Bij ruime staatsmiddelen is de invloed van de landinrichtingscommissies groter. Is

de overheid krap bij kas dan zullen de commissies zich moeten aanpassen aan de

mogelijkheden.

Het bedrag dat door het Ministerie van Landbouw en Visserij aan een LIC op basis

van de kostenraming ter beschikking wordt gesteld is de som van: de rijksbijdrage,

de voorfinanciering en het werkkapitaal voor het Bureau Beheer

Landbouwgronden:

De rijksbijdrage is een subsidie.

De voorfinanciering is een lening aan de gezamenlijke rechthebbenden. De le­

ning wordt na het gereedkomen van de ruil verkaveling over de rechthebbenden

versleuteld naar de mate van het nut dat het project hen bracht.

Terugbetaling geschiedt in 26 jaarlijkse termijnen tegen 6% voor rente en af­

lossing.

Het werkkapitaal van het BBL is bedoeld voor het verwerven van gronden. Het

kapitaal komt weer vrij na toedeling in eigendom of door verkoop. Als de

grond in erfpacht wordt uitgegeven wordt het geïnvesteerde kapitaal

rentedragend door de inning van de erfpachtscanon.

Behalve de door het Ministerie van Landbouw en Visserij verzorgde investeringen

kent de landinrichting investeringen door derden waarmee wezenlijke onderdelen

van de landinrichting worden uitgevoerd.

Om de budgettaire last op langere termijn te beheersen werden en worden aan de

voorzieningen in de afzonderlijke projecten investeringslimieten per ha gesteld. In

de jaren 1970 t/m 1973 was dat voor het rijksaandeel gemiddeld f 8.000,-.

Dat daalde tot f 6.500,- in 1979. Sindsdien heeft die daling zich voortgezet tot

f 4.500,- à f 5.500,- per ha nu. Daartegenover staat dat de bijdragen doör de

waterschappen aanziènlijk zijn verhoogd.

Hoe het profijtbeginsel in de ruil verkavelingen geleidelijk aan is versterkt blijkt

uit onderstaande tabel:

Stemmingsdatum

vóór 1972

in 1972

in 1979

Rijksaandeel

rijks­

bijdrage

69.6

61.9

61. 7

voorfinan­

ciering

24.8

22.6

9.5

Contante bijdrage

derden

5.6

15.5

28.8

Totaal

100

100

100

123

Die derden zijn belanghebbende organisaties zoals waterschappen, Ministerie van

CRM, gemeenten of direct belanghebbende eigenaren.

De totale budgettaire last voor het Ministerie van Landbouw en Visserij voor de.

nog uit te voeren voorzieningen in de lopende verkavelingen bedroeg l januari

1981

f 1730 miljoen, verdeeld over f 1220 miljoen aan rijksbijdragen en f 510 miljoen

aan voorfinanciering. Inclusief werken die door derden worden gefinancierd belie­

pen de toen komende investeringen f 2180 miljoen. Overeenkomend met 16.000

manjaar in de GWW-sector. Dit alles exclusief de ambtelijke bijstand.

Tot 1993 vergde de verplichtingenstand een gemiddeld jaarl!ijks budget van

1730 : 13 = 133 miljoen. In 1981 was 186 miljoen beschikbaar. Bij ongewijzigd

beleid zou derhalve jaarlijks f 55 miljoen aan nieuwe verplichtingen kunnen

worden aangegaan.

De regering heeft echter het voornemen de investeringen terug te brengen. Een

ambtelijke commissie heeft in 1981 verschillende overheidstaken geanalyseerd en

wegen tot bezuinigingen aangegeven. De door haar aangegeven mogelijkheden voor

de landinrichting komen in de volgende paragraaf aan de orde.

16.3. Overwogen aanpassingen in de landinrichting ter verlichting van de

budgettaire last

Evenals Nederland houden Duitsland, Frankrijk en België door landinrichting de

produktie-omstandigheden voor de landbouw op peil.

De groeiende wereldbevolking vraagt een hogere agrarische produktie. Zo:wel de

aanvragen voor ruilverkaveling als de in de vergelijkbare landen plaatsvindende

landinrichtingen wijzen erop dat de landinrichting niet kan worden gemist. Gelet

op de in de praktijk gegroeide multisectorale aanpak is er geen reden de integrale

werkwijze als een in vergeljking met afzonderlijke sectorale voorzieningen

kostenbesparende aanpak te verlaten. Overheveling van de overheidsaktiviteiten

naar particulieren komt vanwege de onderling afhankelijke doelstellingen en de

tegenstrijdige belangen van de rechthebbenden niet in aanmerking. Alleen de

overheid kan de projecten "leveren". Door wettelijke regelingen is de bestuurlijke

betrokkenheid, de bijstand van ambtelijke diensten en de rechtszekerheid van de

rechthebbenden gewaarborgd.

De complexiteit van landinrichting leidt ertoe dat het doorvoeren van beleidswij-

124

zigingen niet los kan worden gezien van het huidige beleid en de daaruit

voortvloeiende juridische en bestuurlijke verplichtingen. Indien men voor de nood­

zaak komt te staan structureel op de uitgaven voor landinrichting te bezuinigen

dan zijn er in verband met het bovenstaande slechts beperkte mogelijkheden tot

beleidsaanpassingen. Of die in de praktijk zijn te effectueren is sterk

projectgebonden.

Het feit dat de uitvoering van plannen vele jaren vergt, bre~gt met zich mee dat

de marges voor de periode 1981-1985 buitengewoon klein waren. In de eerste

plaats vormden de aangegane verplichtingen het overgrote dèel van de in die jaren

te verrichten uitgaven.In de tweede plaats zijn de voorbereidingen voor de projec­

ten, die de eerstkomende jaren in stemming zouden worden gebracht, gelet op de

lange en complexe voorbereiding, nauwelijks te verdagen.

De enige door de commissie mogelijk geachte aanpassingen om de budgettaire last

te ver lichten waren:

op korte termijn het verlengen van de uitvoeringsduur van de projecten;

op lange termijn het jaarlijks in uitvoering nemen van een kleinere

oppervlakte,

het achterwege laten van bepaalde onderdelen uit de plannen, en

het opnieuw wijzigen van de financiële modaliteiten.

Gelet op de al in de jaren zeventig doorgevoerde wijzigingen in de subsidie en

voorfinancieringsnormen vond de commissie een versterkte toepassing van het

profijtbeginsel niet haalbaar.

De door .de regering gewenste onmiddellijke vermindering van de budgettaire last

is alleen te bereiken door temporisering van de uitvoering, dus door verlenging van.·

de procedure.

Tegen deze achtergrond kwam de commissie op de volgende twee alternatieven:

1. verlenging van de uitvoeringsduur, op termijn gecombineerd met het laten

vervallen van de reconstructie van bestaande verharde wegen;

2. verlenging van de uitvoeringsduur gecombineerd met beperking van de

jaarlijks in uitvoering te nemen oppervlakte.

Voor beide alternatieven werkten ze twee rekenvarianten uit, namelijk één met

een besparing van l 0% en één met een besparing van 20% per 1985.

Uit de bijgestelde begroting voor 1982 blijkt dat voorlopig werd gekozen voor

alternatief 1 met op termijn een structurele besparing van 20%. Voortzetting van

dit bezuinigingsbeleid zou bij handhaving van een jaarlijkse instroom van 40.000 ha

de gemiddelde proceduretijd van de in uitvoering zijnde blokken op 18 jaar

brengen.

125

De nadelen van een langere proceduretijd zijn:

het effect van uitgevoerde werken laat langer op zich wachten;

de doelstellingen en het planologisch kader zijn aan verandering onderhevig;

de tijd tussen besluit tot ruilverkaveling en afsluiting van de ruilverkaveling is zo

lang dat de identificatie met de besluitvorming vervaagt;

de projectorganisatie en de administratie blijven langer bestaan en vergen daardoor

meer ambtelijke manjaren, maar leveren geen hoger nut;

de terugvloeiing van de ruil verkavelingskosten komt een 5-tal jaren later op gang en

betekent voor het rijk renteverlies;

de onzekerheid over de toekomstige rechts- en gebruikstoestand duurt langer;

de verbetering van de agrarische structuur en de veiligstelling van natuur en

landschap valt later en soms te laat;

de schade tengevolge van werken duurt langer;

het verlies aan arbeidsplaatsen in de GWW-sector wordt geschat op 100 à 150.

Een en ander is uitvoerig beschreven en met tabellen toegelicht in het deelrapport 18

Heroverweging collectieve uitgaven, Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16625, nr.23.

Wat niet met zoveel woorden in het deelrapport staat, is het schamele bedrag dat

jaarlijks voor nieuwe projecten overblijft bij een afbouw van het budget tot 150 miljoen

per jaar vanaf 1985. Om dat beeld voor ogen te krijgen volgt op de volgende bladzijde een

tabel waarin het voor nieuwe projecten beschikbare geld bij een looptijd van 14 resp. 18

jaar is vermeld.

Uit deze tabellen blijkt overduidelijk dat een verlaging van het budget tot 150 miljoen

een ontwrichting van het landbouwstructuurbeleid en de integrale landinrichting

betekent. Voor de jaren 1983 t/m 1985 is die bezuiniging dan ook niet doorgezet. Met een

budget van 130 miljoen voor lopende projecten en 65 miljoen voor nieuwe en een

gelijkblijvende of dalende marktprijs voor GWW-werk bleef een uitvoering binnen 14 jaar

en een jaarlijks nieuw programma van ca. 40.000 ha mogelijk.

126

gemiddelde looptijd gemiddelde looptijd

14 jaar 18 jaar "

Beg roting s- budget verplichtingen- investering ruimte verplichtingen- investering ruimte

jaar stand voor het in blokken voor stand voor het in blokken voor

rijk ouder dan nieuwe rijk ouder dan n.ieuwe

1901 proj. 1981 proj.

1 2 3 4 5 6 7 0 1

1901 186 1730 130 56 1730 100 86

1982 177 1600 130 47 1630 100 77

1983 168 1470 130 38 1530 100 60

1904 159 1340 130 29 1430 100 59

1985 150 1210 130 20 1330 100 50

1986 150 1080 130 20 1230 100 50

1987 150 950 130 20 1130 100 50

1988 150 820 130 20 1030 100 50

1989 150 690 130 20 930 100 50

1990 150 560 1 JO 20 830 100 50

1991 l

150 430 130 20 730 100 50

1992 150 JOO 130 20 630 100 50

1993 1 50 170 llO 70 SJO 100 50

1994 150 90 90 60 430 100 50

1 ! IJIJ5 150 150 330 100 50

1996 15û 150 230 100 5 ll

1997 150 150 130 100 50

199U 150 150 30 30 ...

1 20

1999 150 150 1 'iO -

L

Afkortingen

FAO

K&L

KNLC

KNBTB

NCBTB

RvK-wet

ccc CLC

LIC

KNHM

VAR

LI-wet

SSLI

BBL

GS

PS

LAVO

LK

HELP

INTOVOL

ARAK

ATOR

NLR

bg-plan

li-plan

EEG

RC

LGR

PVT

BP-rechten

TLK

127

Food and Agriculture Organization

Vereniging voor Kadaster en Landmeetkunde

Koninklijke Nederlands Landbouw Comité

Koninklijke Nederlandse Boeren en Tuindersbond

Nederlands Christelijke Boeren en Tuindersbond

Ruilverkavelingswet

Centrale Cultuurtechnische Commissie

Centrale Landinrichtings Commissie

Landinrichtingscommissie

Koninklijke Nederlandse Heidemaatschappij

Vereniging voor Agrarisch Recht

Landinrichtingswet

Structuurschema voor de landinrichting

Bureau Beheer Landbouwgronden

Gedeputeerde Staten

Provinciale Staten

dienst Landbouw en Voedselvoorziening

dienst Landelijke gebieden en Kwaliteitszorg

Herziening Evaluatie Landinrichtings Plannen

Interaktief Toedelings Onderzoek Voorbereiding

Landinrichting

Automatisering Ruil verkavelings Administratie Kadaster

Automatisering Toedelings Ontwerp Ruilverkaveling

Natuur Landschap en Openlucht Recreatie

begrenzingenplan

landinrichtingsplan

Europese Economische Gemeenschap

Rechter Commissaris

Lijst der Geldelijke Regelingen

Plan van Toedeling

Rechten zoals bedoeld in de wet Belemmeringen

Privaatrechten

op de gezamenlijke rechthebbenden te verhalen totale

landinrichtingskosten

2