Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende...

55
Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3

Transcript of Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende...

Page 1: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

Passende beoordeling

Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3

Page 2: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 4 van 55

COLOFON Opdracht:

Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 Passende beoordeling Opdrachtgever:

Havenbedrijf Antwerpen NV van publiek recht Havenhuis, Zaha Hadidplein 1 2030 Antwerpen

Opdrachthouder: Antea Belgium N.V. Roderveldlaan 1 2300 Antwerpen Tel 03/221.55.00 Fax 03/221.55.01 www.anteagroup.be BTW: BE 414.321.939 RPR Antwerpen 0414.321.939 IBAN: BE81 4062 0904 6124 BIC: KREDBEBB Antea Group is gecertificeerd volgens ISO9001 Identificatienummer: 2235853023/kgo Datum: status / revisie: 1 juni 2017 Ontwerprapport Vrijgave: Cedric Vervaet Projectmedewerkers:

Kristof Goemaere , MER deskundige fauna & flora Paul Arts, MER-coördinator

Page 3: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 5 van 55

INHOUD

Inhoud .................................................................................................... 5

1 Inleiding ..................................................................................................................................... 7

2 Waarom een Passende Beoordeling .......................................................................................... 9

2.1 Passende beoordeling: inleiding ............................................................................................ 9

2.2 Opbouw Passende Beoordeling............................................................................................. 9

2.3 Algemeen kader van de Passende Beoordeling .................................................................. 10

2.4 Algemene Natura 2000 doelstellingen ................................................................................ 11

2.5 Beoordelingscriteria ............................................................................................................ 12

2.6 Wetgevend kader op Vlaams niveau ................................................................................... 14

2.7 Soortenbeschermingsprogramma Antwerpse haven .......................................................... 14

3 Situering en beschrijving van het project ................................................................................ 16

3.1 Situering .............................................................................................................................. 16

3.2 Technische beschrijving van het project ............................................................................. 16

3.3 Beschrijving van de natuurwaarden in het gebied .............................................................. 30

3.4 Beschrijving SBZ ................................................................................................................... 35

4 Beoordeling van de effecten .................................................................................................... 40

4.1 Effecten op het SBZ-V .......................................................................................................... 40

4.2 Effecten op HRL-soorten ..................................................................................................... 40

4.3 Cumulatieve effecten .......................................................................................................... 41

4.4 Besluit effectbeoordeling .................................................................................................... 41

5 Milderende en compenserende maatregelen ......................................................................... 43

5.1 Motivering natuurcompensatie ........................................................................................... 43

5.2 Berekening van oppervlakte te compenseren habitats ....................................................... 43

5.3 Natuurcompensatie in Prosperpolder-Zuid ......................................................................... 46

5.4 Bijkomende milderende maatregelen en aanbevelingen in de aanlegfase ........................ 52

6 Eindbeoordeling ....................................................................................................................... 56

7 Referenties ............................................................................................................................... 57

Page 4: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 6 van 55

TABELLEN

Tabel 3-1: Overzicht broedvogelgegevens Verrebroekse plassen 2005-2015 ...................................... 30

Tabel 3-2: Vleermuizenactiviteit oostelijke rietplas .............................................................................. 34

Tabel 3-3: Vleermuizenactiviteit westelijke lepelaarsplas .................................................................... 34

Tabel 3-4; Aangemelde soorten VRL “Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ ........................ 35

Tabel 3-5: Kwantitatieve instandhoudingsdoelstellingen voor broedende en niet broedende vogels volgens Van Hove et al. 2005 ................................................................................................................ 37

Tabel 5-1: Huidige broedvogelsituatie vergeleken met theoretisch berekende aantallen .................. 45

FIGUREN

Figuur 1-1: Afbakening projectgebied..................................................................................................... 7

Figuur 1-2: Situering van het projectgebied binnen het Vogelrichtlijngebied ‘Schorren en Polders van de Beneden-Schelde’ (arcering) .............................................................................................................. 8

Figuur 1-3: Situering netwerk aan ecologische infrastructuur binnen het havengebied........................ 8

Figuur 3-1: Fase 1 – voorbereidende werken ....................................................................................... 17

Figuur 3-2: Fase 2 – bouw westelijke kaaimuur en nieuw tracé Watergang ........................................ 19

Figuur 3-3: Fase 3 – Afpompen oostelijk deel Verrebroekse Plassen ................................................... 20

Figuur 3-4: Fase 4 – Omschakeling naar nieuwe Watergang ................................................................ 21

Figuur 3-5: Fase 5 – Bouw oostelijke kaaimuur .................................................................................... 23

Figuur 3-6: Fase 6 – Baggeren westelijke dokzone ............................................................................... 24

Figuur 3-7: Fase 7 – Baggeren oostelijke dokzone en afwerking .......................................................... 25

Figuur 3-8: Schetsen dwarsprofielen watergang ................................................................................. 28

Figuur 3-9: Lepelaarskolonie Verrebroekse plassen (foto: INBO 2011) ................................................ 32

Figuur 3-10: Overzicht overwinterende watervogels/steltlopers ......................................................... 32

Figuur 5-1: Situering Verrebroekse plassen (onder) en Prosperpolder-Zuid (boven) ........................... 47

Figuur 5-2: Inrichtingsplan Prosperpolder-Zuid fase 1 (2015, bron: GHA) ........................................... 48

Figuur 5-3: Gefaseerde bouw van de kaaimuren van het Verrebroekdok fase 3 ................................. 50

Page 5: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 7 van 55

1 Inleiding

Deze Passende beoordeling wordt opgesteld in functie van de realisatie van de uitbreiding met Fase 3 van het Verrebroekdok.

Het betreft de definitieve inname van de Verrebroekse plassen i.f.v. de realisatie van de uitbreiding van het Verrebroekdok. Het projectgebied wordt gevormd door de grenzen van het gebied ‘Verre-broekse plassen’ zoals aangeduid op onderstaande figuur. De werkzaamheden vinden onder meer plaats binnen de waterplassen van het gebied.

Figuur 1-1: Afbakening projectgebied

Gelet op de ligging in Vogelrichtlijngebied en de aanduiding van de zone is een passende beoordeling noodzakelijk. Op onderstaande figuur 1-2 wordt het project gesitueerd t.o.v. de aanduiding als Vogel-richtlijngebied.

Gezien de voorgenomen activiteit is een negatief effect te verwachten en is een aftoetsing t.a.v. de doelen van het Vogelrichtlijngebied noodzakelijk zijn. Voorliggende passende beoordeling zal hierover uitsluitsel geven.

Op Figuur 1-3 wordt het netwerk aan ecologische infrastructuur weergegeven binnen de haven. De Verrebroekse plassen zijn aangeduid als compensatiegebied – tijdelijk broedgebied voor de bruine kiekendief. Het gebied heeft binnen het Vogelrichtlijngebied de functie van tijdelijk natuurcompen-satiegebied (sinds 2000 ontwikkeld in functie van compensatie voor de bouw van het Deurganckdok) en is van belang voor zowel broedende, als doortrekkende en overwinterend (water)vogels. Ook voor vleermuizen is het een belangrijk foerageergebied.

Deze passende beoordeling wordt gezien de aanwezige natuurwaarden uitgebreid met alle nodige elementen ten aanzien van een aftoetsing aan de bepalingen van het Natuurdecreet en het Soorten-besluit. Deze overlappen in veel gevallen met de bepalingen i.k.v. de passende beoordeling.

Page 6: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 8 van 55

Figuur 1-2: Situering van het projectgebied binnen het Vogelrichtlijngebied ‘Schorren en Polders van de Beneden-Schelde’ (arcering)

Figuur 1-3: Situering netwerk aan ecologische infrastructuur binnen het havengebied

Page 7: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 9 van 55

2 Waarom een Passende Beoordeling

2.1 Passende beoordeling: inleiding

Naar vorm is de Passende Beoordeling een schriftelijk verslag dat, met redenen omkleed, argumenten aanlevert waarom de kwaliteit en/of de integriteit van een Speciale Beschermingszone (SBZ) al dan niet wordt aangetast. Op basis van deze Passende Beoordeling kan vervolgens door de daartoe bevoegde instantie (m.n. Agentschap voor Natuur en Bos) een gemotiveerde beslissing worden genomen over de voorgenomen activiteit. Daartoe dienen een aantal stappen aan bod te komen binnen deze Passende Beoordeling. Naar opbouw en inhoud werd een volwaardige Passende Beoordeling uitgewerkt, conform de Vlaamse m.e.r.-procedure zoals die wordt geformuleerd in het Vlaamse MER-richtlijnenboek Fauna en Flora.

Het projectgebied behoort tot Vogelrichtlijngebied ‘Schorren en Polders van de Beneden-Schelde’ en het project gaat gepaard met een inname van voor vogels waardevolle biotopen in het Vogelrichtlijn-gebied. Een zgn. Passende Beoordeling dient te worden opgesteld indien er significant negatieve effecten op de natuur van een beschermd gebied verwacht kunnen worden, wat hier dus het geval is. In deze ‘Passende Beoordeling’ wordt het gepland project afgewogen aan de beheersvoorschriften van ‘NATURA 2000’-gebieden, meer bepaald aan de bepalingen van artikel 6 van de EU-habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG) en aan artikel 36 ter van het Vlaamse Natuurdecreet waarin de bepalingen van de Habitatrichtlijn zijn geïmplementeerd. Het is immers belangrijk te weten of de geplande werkzaamheden beantwoorden aan genoemde beleidsaspecten.

Deze Passende Beoordeling heeft volgende doelstellingen:

Het toetsen van het project aan mogelijke effecten op de in het kader van de Europese aange-wezen/aangemelde natuurwaarden; in het bijzonder de aangemelde natuurwaarden van het Vogelrichtlijngebied waarbinnen het project gelegen is.

Waar nodig het aangeven van aanpassingen in de wijze van uitvoering van geplande ingrepen, om mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden te beperken.

Dit document bespreekt eveneens de nodige elementen om de overheid toe te laten de Natuurtoets uit te voeren en zorgt er tevens voor dat aspecten inzake het Soortenbesluit inbegrepen worden.

2.2 Opbouw Passende Beoordeling

We kozen voor de volgende opbouw van de Passende Beoordeling:

Algemeen kader van de Passende Beoordeling:

o Wettelijk kader

o Algemene Natura 2000-aspecten

o Specifieke Natura 2000-aspecten

o Beoordelingscriteria

Aanwezigheid soorten en habitats in de SBZ

Beoordeling van de effecten van de ingreep op de SBZ

Beoordeling van cumulatieve effecten op de SBZ

Eventuele milderende of compenserende maatregelen

Conclusies Passende Beoordeling

Page 8: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55

2.3 Algemeen kader van de Passende Beoordeling

2.3.1 Europees niveau

De EU-Habitat- en Vogelrichtlijnen maken deel uit van de Europese regelgeving en zijn van kracht in alle Europese lidstaten.

Vogelrichtlijn

De Europese Gemeenschap vaardigde in 1979 Richtlijn 79/409/EEG inzake het behoud van de vogel-stand uit, beter bekend als de Vogelrichtlijn. Het doel ervan is de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied te bevorderen.

De belangrijkste criteria voor de erkenning van Vogelrichtlijngebied betreffen:

het regelmatig voorkomen van minstens 1 % van de individuen van de geografische populatie (of Europese populatie) van één of meerdere vogelsoorten (het zogenaamde 1 %-criterium) en

het voorkomen van bedreigde en kwetsbare soorten die opgenomen zijn in de Bijlage I-lijst van de Europese Vogelrichtlijn.

De eisen inzake de bescherming van uit hoofde van de Vogelrichtlijn aangewezen speciale bescher-mingszones worden omschreven in artikel 4, lid 4, eerste zin, van de Richtlijn 79/409/EEG. Daar wordt met betrekking tot die gebieden het volgende bepaald: “De lidstaten nemen passende maatregelen om vervuiling en verslechtering van de woongebieden in de beschermingszones te voorkomen, alsmede om te voorkomen dat de vogels aldaar worden gestoord, voor zover deze vervuiling, verslech-tering en storing, gelet op de doelstellingen van dit artikel, van wezenlijke invloed zijn.”

De Europese Vogelrichtlijn verplicht de lidstaten voor de in bijlage bij deze richtlijn vermelde, bijzonder te beschermen vogelsoorten, alsook voor de geregeld voorkomende trekvogels, speciale bescher-mingsmaatregelen te treffen.

Soorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn zijn beschermd (vogels, nestplaatsen, rustplaatsen) onafhankelijk van hun voorkomen in een speciale beschermingszone.

Het projectgebied is gelegen binnen het Vogelrichtlijngebied ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ (BE2301336).

Habitatrichtlijn

De Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG) van 21/05/92 inzake het behoud van de in het wild levende soorten en natuurlijke habitats verplicht de EU-lidstaten voor de in bijlage bij deze richtlijn vermelde, bijzonder te beschermen soorten en habitats speciale beschermingsmaatregelen te treffen. Voor deze soorten en habitats zijn speciale beschermingszones aangeduid. Het besluit van de Vlaamse Regering van 1996 duidt 38 speciale beschermingszones (i.c. Habitatrichtlijngebieden) aan.

Het projectgebied is niet gelegen binnen één van deze Habitatrichtlijngebieden. Het dichtst bij gelegen Habitatrichtlijngebied betreft het Schelde- en Durme-estuarium, meer bepaald de Schelde zelf.

Naast de speciale beschermingszones geldt voor soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn een bescherming onafhankelijk van hun voorkomen in een speciale beschermingszone. Een aantal soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn komen wel voor in het projectgebied. Het gaat met name om de aanwezige vleermuizen en de rugstreeppad. Daarnaast komen ook bijlage II soorten voor.

Uit hoofde van de Europese regelgeving dienen ingrepen in of nabij een Speciale Beschermingszone getoetst te worden op hun effecten op soorten en habitats op grond waarvan de beschermingszone is aangewezen. Voor het verlenen van toestemming/vergunning voor de uitvoering van ingrepen is het al dan niet optreden van significant negatieve effecten op aangemelde soorten en habitats van groot belang.

Page 9: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 11 van 55

2.3.2 Vlaams niveau

Algemene natuurtoets

Artikel 16 van het Natuurdecreet1 vermeld dat in geval van een vergunningsplichtige activiteit de bevoegde overheid er zorg voor moet dragen dat er geen vermijdbare schade kan ontstaan door de vergunning te weigeren of door redelijkerwijze voorwaarden op te leggen om de schade te voor-komen, te beperken of te herstellen. De algemene natuurtoets gaat na of vermijdbare schade wordt veroorzaakt. Vermijdbare schade is de schade die kan vermeden worden door de activiteit op een andere wijze uit te voeren (bijvoorbeeld met andere materialen, op een andere plaats,...).

VEN gebieden

Het dichtst bij gelegen VEN-gebied is het gebied ‘De Wase Scheldepolders’ op 1,5 km ten noordwesten van de projectzone.

Indien door een project (enkel mogelijk bij een project van groot openbaar belang) onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN wordt aangericht, dient volgens het natuurdecreet en het maatregelenbesluit van 21/11/2003 een alternatieven onderzoek uitgevoerd te worden en dient een voorstel uitgewerkt te worden van schadebeperkende en compenserende maatregelen.

Andere beschermingen

Naast bovenvermelde beschermingen zijn er in de wetgeving nog verschillende zaken opgenomen die hier van toepassing kunnen zijn. De belangrijkste zijn:

De zorgplicht zoals vermeld in het Natuurbehoudsdecreet Art. 14 Hierbij is iedereen die een handeling verricht of hiertoe de opdracht verleen, en die weet of redelijkerwijze kan vermoeden dat de natuurelementen in de onmiddellijke omgeving daardoor kunnen worden vernietigd of ernstig geschaad, verplicht om maatregelen te nemen die redelijkerwijze van hem kunnen worden gevergd om de vernietiging of de schade aan natuurelementen te voorkomen, te beperken of indien dit niet mogelijk is, te herstellen.

De wetgeving met betrekking tot de soortbescherming (verschillende wetgeving + Natuur-decreet Art. 51: De Vlaamse regering neemt alle maatregelen die ze nuttig acht… om populaties van de overige soorten of ondersoorten van organismen in stand te houden, te herstellen of te ontwikkelen).

2.4 Algemene Natura 2000 doelstellingen

Een aantal studies werden uitgevoerd en beleidsdocumenten werden opgesteld waarin staat aange-geven wat de doelstellingen zijn en wat in de verschillende Natura 2000-gebieden de gunstige staat van instandhouding van habitats en soorten is (bv. Van Vessem & Kuijken (1985)). O.a. op basis van deze studie werden de te beschermen habitats en soorten aangemeld bij Europa. De doelstellingen zijn overwegend geformuleerd in termen van behoud van leefgebied in functie van behoud van de populatie.

Voorliggend project heeft niet als doel invulling te geven aan de kerndoelstelling/opgave die er ligt vanuit de beleidskaders. Het doel van het project is de realisatie van fase 3 van het Verrebroekdok. Hier wordt onderzocht of voorliggend project kan interfereren met de geformuleerde doelstellingen in termen van behoud van leefgebied of van populatiedoelstellingen.

Op de gebiedsspecifieke doelstellingen wordt teruggekomen in hoofdstuk 3.4 (beschrijving van de speciale beschermingszone).

1 Decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu en wijzigingen

Page 10: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 12 van 55

2.5 Beoordelingscriteria

Ontwikkeling criteriaset

In de Passende Beoordeling dienen, juridisch gezien, de effecten op aangemelde/aangewezen soorten (en habitats) te worden onderzocht.

Van bijzonder belang is hierbij te onderzoeken in hoeverre de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soorten of habitats wordt aangetast. Hierbij wordt het begrip ‘significantie’ gehanteerd als te toetsen kader en daarnaast ook of de natuurlijke kenmerken van het gebied behouden blijven (zie de EU-brochure 'Beheer van Natura 2000-gebieden’). De Vogelrichtlijn geeft echter geen speci-fieke criteria voor de beoordeling van deze significantie.

Wat is significant ?

Het beoordelingskader van zowel de Vogel- als de Habitatrichtlijn is gebaseerd op het voorzorgs-principe: 'nee, tenzij...'. In de Vogel- en Habitatrichtlijn spelen de begrippen 'significant effect op de instandhoudingsdoelstelling' en 'aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied' een hoofdrol. Daarom dienen we de term ‘significant’ nader te verduidelijken. Een significant effect kan in zijn algemeenheid als volgt worden omschreven:

- veranderingen in abiotische situatie en de ruimtelijke structuur, die de natuurlijke dynamiek te boven gaan en het leefmilieu van planten- en/of diersoorten zodanig beïnvloeden dat er letterlijk unieke situaties verloren dreigen te gaan of ecologische processen blijvend worden verstoord, of het voortbestaan van populaties van nationaal zeldzame soorten of voor dat systeem kenmerkende soorten op termijn niet meer op hetzelfde niveau verzekerd is, dan wel de betekenis van een gebied voor soorten aanmerkelijk afneemt (naar EU 2000).

Uitwerking criteriaset

Is er betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de SBZ (Speciale Beschermingszone) ?

Hierbij wordt nagegaan of er een aantasting plaatsgrijpt die meetbare en aantoonbare gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het SBZ, in de mate er meetbare en aantoonbare gevolgen zijn voor de staat van instandhouding van de soort(en) of de habitat(s) waarvoor de betreffende SBZ is aangewezen of voor de staat van instandhouding van de soort(en) vermeld in bijlage III van het Decreet Natuurbehoud (= soorten van de Bijlage IV van de Habitatrichtlijn) die in de betreffende SBZ voorkomen.

De ‘natuurlijke kenmerken van een SBZ’ is het geheel van biotische en abiotische elementen, samen met hun ruimtelijke en ecologische kenmerken en processen, die nodig zijn voor de instandhouding van:

a) de natuurlijke habitats en de habitats van de soorten waarvoor de betreffende SBZ is aangewezen (zijn per gebied opgelijst in de wetenschappelijke rapporten van de aanwijzing van de SBZ-V en de SBZ-H)

b) de soorten vermeld in bijlage III c) de coherentie van het Natura 2000-netwerk

De begrippen ‘instandhouding’, ‘staat van instandhouding van een soort’ en ‘staat van instandhouding van een habitat’ zijn gedefinieerd in art. 2 van het Decreet Natuurbehoud.

Instandhouding: het geheel van maatregelen die nodig zijn voor het behoud of herstel van habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. De staat van instandhouding van een habitat wordt als gunstig beschouwd wanneer:

Page 11: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 13 van 55

- het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen;

- de nodige specifieke structuur en functies voor behoud op lange termijn bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan;

- de staat van instandhouding van de voor die habitat gunstige typische soorten gunstig is.

De staat van instandhouding van een soort wordt als gunstig beschouwd wanneer:

- uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog altijd een levensvatbare component is van de habitat waarin de soort voorkomt en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven;

- het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden;

- er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden;

Staat van instandhouding van een habitat: de som van de invloeden die op de betrokken habitat en de daar voorkomende typische soorten inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat of die van invloed kunnen zijn op het voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soorten in het Vlaamse Gewest;

Staat van instandhouding van een soort: het effect van de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de verspreiding en de grootte van de populaties van die soort in het Vlaamse Gewest.

Het betekenisvolle karakter van een aantasting moet worden vastgesteld in het licht van de instand-houdingdoelstellingen van het gebied zelf, en in het licht van de bijdrage die het gebied levert aan de ecologische samenhang van het Natura 2000-netwerk. Het is daarom niet mogelijk om per habitat of soort een overal geldende kwantificering te doen van die significantie. Het belang van een verminde-ring van de oppervlakte die door de habitats of de leefgebieden van soorten in kwestie in de SBZ ingenomen wordt, wordt (voor ieder SBZ afzonderlijk) geëvalueerd in het licht van de totale oppervlakte van deze SBZ en van de integriteit van het gebied.

Teneinde te bepalen of een aantasting betekenisvol is in het licht van de doelstellingen van de richtlijn, wordt gebruik gemaakt van volgende factoren:

- de omvang van het natuurlijk verspreidingsgebied van het habitat (hierbij wordt ook gekeken naar de voor dat habitat typische soorten – zie habitatfiches)

- de omvang van het natuurlijk verspreidingsgebied van die soort (de voor die soort geschikte habitats – zie soortenfiches)

- de populatieomvang van de betrokken soort(en)

- het bestaan van een voldoende groot habitat om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden en

- het belang van het netwerk hierin.

Zie art. 2, 36°, Decreet Natuurbehoud dat bepaalt wanneer de staat van instandhouding van een habitat en van een soort als gunstig wordt beschouwd. Neem de randvoorwaarden en verzachtende maatregelen die gesteld worden aan de activiteit of het plan op in de stedenbouwkundige voor-schriften of de vergunning - zodat werken en handelingen die mogelijk een betekenisvolle aantasting kunnen hebben op de habitats en soorten waarvoor het SBZ is aangewezen of op de Bijlage III soorten die daar voorkomen niet gepland/vergunbaar zijn.

Page 12: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 14 van 55

2.6 Wetgevend kader op Vlaams niveau

Artikel 16 van het Natuurdecreet stelt dat in het geval van een vergunningsplichtige activiteit de bevoegde (vergunningverlenende) overheid er zorg voor draagt dat er geen vermijdbare schade kan ontstaan, door de vergunning te weigeren of door redelijkerwijze voorwaarden op te leggen om de schade te voorkomen, te beperken of te herstellen. De algemene natuurtoets gaat na of vermijdbare schade wordt veroorzaakt. Vermijdbare schade is de schade die kan vermeden worden door de activiteit op een andere wijze uit te voeren (bijvoorbeeld met andere materialen, op een andere plaats,…).

Vermijdbare schade kan ook verstaan worden als schade die de exploitant kan vermijden door het aanpassen van zijn exploitatie, het nemen van voorzorgsmaatregelen, enz. die in de praktijk haalbaar zijn en niet leiden tot de onwerkbaarheid van de exploitatie (De Smedt et al. 2007). Onvermijdbare schade of schade die onvermijdelijk voortvloeit uit een activiteit ongeacht de wijze waarop men de activiteit uitvoert (zie 2.3.1.2), valt dus niet onder het toepassingsgebied van de natuurtoets (Larmuseau et al. 2010). Het loutere feit dat een vergunningsplichtige activiteit kan leiden tot natuurschade impliceert niet automatisch dat de vergunning moet worden geweigerd op basis van de natuurtoets. Een schadelijke activiteit kan de natuurtoets ook doorstaan indien de negatieve effecten ervan worden opgevangen door maatregelen die worden voorzien in een compensatiedossier (Larmuseau et al. 2010).

Naast de bepaling van het Natuurdecreet is het Soortenbesluit2 van toepassing. Artikel 10 en 14 zijn hier het meest relevant.

Artikel 10:

§ 1. Ten aanzien van specimens van beschermde diersoorten zijn de volgende handelingen verboden:

1° het opzettelijk doden;

2° het opzettelijk vangen;

3° het opzettelijk en betekenisvol verstoren, in het bijzonder tijdens de perioden van de voortplanting, de afhankelijkheid van de jongen, de overwintering en tijdens de trek.

Een gelijkaardig bepaling geldt voor beschermde plantensoorten of andere soorten organismen die in de bijlagen van het Soortenbesluit opgenomen zijn..

Artikel 14:

§1 Het is verboden de nesten van beschermde vogelsoorten of de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van andere beschermde diersoorten dan vogels opzettelijk te vernielen, te beschadigen of weg te nemen

Bovenstaande bepalingen van het soortenbesluit dienen op populatieniveau gezien te worden.

In deze nota zijn alle elementen aanwezig om de natuurtoets te kunnen uitvoeren.

2.7 Soortenbeschermingsprogramma Antwerpse haven

Binnen de Antwerpse haven zijn een aantal gebieden in het kader van het project ‘Antwerpse haven natuurlijker’ aangeduid als ecologische infrastructuur, al dan niet met een permanent karakter. Het doel van dit project is de concrete afbakening van een ecologische infrastructuur binnen het haven-gebied en de opmaak van inrichtings- en beheersplannen voor deze infrastructuur. Dit past binnen de doelstelling van het RSV om 5% ecologische infrastructuur af te bakenen in de Vlaamse haven-gebieden. De ecologische infrastructuur bestaat uit kerngebieden, corridors, stapstenen,… Perma-nente ecologische infrastructuur wordt in principe niet ingenomen door havenactiviteiten.

Binnen het Antwerps havengebied werd een gebiedsgericht soortenbeschermingsprogramma uitgewerkt. Het Soortenbeschermingsprogramma heeft als doel beschermde soorten waarvoor het

2 Besluit van de Vlaamse Regering met betrekking tot soortenbescherming en soortenbeheer (dd. 15/05/2009)

Page 13: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 15 van 55

havengebied een belangrijke vindplaats is in stand te houden op het niveau van het havengebied. In 2014 werden individuele soortenbeschermingsprogramma’s goedgekeurd voor de rugstreeppad, blauwborst, gierzwaluw, huiszwaluw, wit bosvogeltje, moeraswespenorchis, groenknolorchis, bruin blauwtje, vleermuizen, zwartkopmeeuw, bruine kiekendief en slechtvalk. Recent werd dit soorten-beschermingsprogramma goedgekeurd. Dit programma hangt tevens gedeeltelijk samen met de ecologische infrastructuur (zie eerder Figuur 1-3 ).

Page 14: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 16 van 55

3 Situering en beschrijving van het project

3.1 Situering

Het projectgebied is gelegen op de Linkerscheldeoever binnen het Antwerpse Havengebied (zie ook hoofdstuk 1). Het projectgebied werd afgebakend als de volledige zone van de Verrebroekse plassen en omgeving. Het studiegebied bestaat uit het projectgebied, de volledige omgeving van het bestaand Verrebroekdok, de Verrebroekse plassen en de zone waar aan de werken gerelateerde verstorende effecten zich kunnen laten gelden.

3.2 Technische beschrijving van het project

3.2.1 Bouw van de kaaimuren

Onderstaande projectbeschrijving gaat uit van het kaaimuurtype “massieve L-muur”, dat in den droge wordt gebouwd, hetzelfde type dat werd gebruikt voor de bouw van fase 1 en 2 van het Verre-broekdok, evenals voor het Deurganckdok. Daarnaast bestaan nog andere kaaimuurtypes die zouden kunnen toegepast worden, maar deze opties werden niet weerhouden.

Nog aan te passen door HA (zonder fasering)

3.2.1.1 Fase 1: Voorbereidende werken

- Plaatsen van werfomheining rondom de werfzone

- Plaatsen van de nodige signalisatie (weg- en scheepvaartsignalisatie)

- Inrichten van werftoegang met toegangscontrole, ketenpark en materiaalzone

- Aanleggen van waterremmend scherm

- Afpompen van het water in het westelijk deel en gedeeltelijk in het oostelijk deel van de Verrebroekse Plassen (ca. 1 m boven maaiveld):

o Het wateroppervlak is gelijk aan het dokpeil (ca. +3,50m TAW).

o Het water wordt gedeeltelijk in het bestaande Verrebroekdok en gedeeltelijk in de tijdelijke omgelegde Watergang gepompt.

o Het weg te pompen volume bedraagt ca. 600.000 m³ (ca. 600.000 m² oppervlakte x gemiddeld 1m waterdiepte), wat overeen komt met 150 uur (debiet stortpompen ca. 4000 m³/u)

- Ontbossen en wegnemen van alle struiken en begroeiing in de Verrebroekse Plassen

- Wegnemen van restanten van de voormalige straten (St-Michielsstraat, Kapelstraat) en eerder gesloopte gebouwen (wegverhardingen, funderingen, riolering,…)

- Wegnemen van nutsleidingen

Page 15: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 17 van 55

Figuur 3-1: Fase 1 – voorbereidende werken

3.2.1.2 Fase 2: Bouw westelijke kaaimuur en nieuw tracé Watergang

Kaaimuren

- Aanleggen van werfpistes (in zand) tot peil +3,50m TAW. Zand is te halen uit de zandstock op het oostelijke terrein.

- Plaatsen van bemaling rondom de bouwput

zandstock

Page 16: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 18 van 55

- Het nemen van de nodige maatregelen voor het realiseren van de westelijke prop tussen dokzone en bouwput3 (plaatsen bemaling, ev. damplanken, e.a.)

- Uitgraven van de bouwput. De bovengrond (tussen peil +2,50m TAW en -5.00m TAW) wordt deels rechtstreeks aangevuld op de op te hogen concessieterreinen (t.h.v. de te realiseren Watergang, tot peil +4.00m TAW) en deels gestapeld in de dokzone. Het zand wordt tijdelijk gestockeerd en herbruikt in de aanvulling van de bouwput landzijde.

- Bouwen van kaaimuur -1e fase: ca. 360m aan de westzijde en ca. 190m aan de kopzijde, incl. de nieuwe uitwatering van de Watergang

- Gedeeltelijk aanvullen van de bouwput landzijde (achter de nieuwe kaaimuur) met zand uit de uitgraving. Er zal hierbij bekeken worden in hoeverre reeds terreinen aan de westzijde van het toekomstig dok bouwrijp kunnen gemaakt worden.

- Ontmantelen van de bemaling (opvullen van bemalingsbronnen en peilbuizen)

Nieuw tracé Watergang

- Aanleggen van werkplatform (in zand), bovenop de aangevulde bovengrond (zand is te halen uit de zandstock op het oostelijke terrein).

- Plaatsen van bemaling in de zone nieuw tracé Watergang (tot ca. peil 0m TAW).

- Heien van de damwandoevers en betonneren kesp.

- Uitgraven en profileren van de bodem van de nieuwe Watergang tussen de damplanken (volgens visvriendelijk profiel cfr. §2.5.2)

- Aanvullen tot +6.00m TAW van de damwandoevers.

- Ontmantelen van de bemaling (opvullen van bemalingsbronnen en peilbuizen)

De exacte ligging van de Watergang staat nog niet vast, en zal gekozen worden i.f.v. de definitief vast te leggen concessiegrenzen. Maar uiteraard zal de Watergang ergens op de kop van het nieuw dok aantakken. De locatie van de Watergang op de hierna volgende schetsen is dus indicatief.

3 Constructie die ervoor moet zorgen dat het water uit het dok niet doorspoelt naar de drooggetrokken bouwput

Page 17: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 19 van 55

Figuur 3-2: Fase 2 – bouw westelijke kaaimuur en nieuw tracé Watergang

3.2.1.3 Fase 3: Afpompen water in resterend deel van de polder

Voorbereidende werken

- Vanaf 1/8/2019 inname van het resterend deel van de Verrebroekse Plassen om te kunnen starten met de bouw van de kaaimuur 2de fase:

o Afpompen van het water bovenop de polder: er staat ca. 1 m water bovenop de polder. Het wateroppervlak is gelijk aan het dokpeil (ca. +3.50m TAW). Het water is af te pompen in de tijdelijke omgelegde Watergang;

o Ontbossen en verwijderen van alle struiken en begroeiing.

Page 18: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 20 van 55

- Wegnemen van restanten van de voormalige straten (Sint-Michielsstraat, Kapelstraat) en gesloopte bebouwingen (wegverhardingen, funderingen, riolering, e.d.)

- Wegnemen van nutsleidingen.

Na deze voorbereidende werken wordt deze zone ingenomen als werfzone.

Figuur 3-3: Fase 3 – Afpompen oostelijk deel Verrebroekse Plassen

3.2.1.4 Fase 4: Omschakeling van tijdelijk omgelegde Watergang naar nieuwe Watergang

Om te kunnen starten met de bouw van de kaaimuur 2de fase dient de tijdelijke omgelegde Water-gang verdwenen te zijn. Deze ligt nl. veel te dicht (op ca. 42m) bij het voorvlak van de oostelijke kaaimuur.

Page 19: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 21 van 55

Figuur 3-4: Fase 4 – Omschakeling naar nieuwe Watergang

- Aanleg van een beschermdijk van het dagvlak4 van de nieuwe zuidelijke kaaimuur (t.h.v. de uitlaatconstructie van het nieuw tracé van de watergang) naar de dokzone.

- Ontmanteling van de westelijke prop (wegnemen bemaling, damplanken, oeverbescher-ming, e.d.) en gedeeltelijke ontmanteling einddijk Verrebroekdok deel 1 + deel 2:

o Wegnemen van nutsleidingen

o Opbreken van de bedieningsweg AET (kws-verharding en betonnen boordstenen, steenslagfundering en geotextiel)

o Wegnemen van de oeverbescherming (zandasfalt, geotextiel, steenbestorting)

4 Dagzomend deel van de kaaimuur, in casu het deel aan de kant van het water

Page 20: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 22 van 55

o Afgraven van zand tot net boven het dokpeil

- Gecontroleerd onder water zetten van de westelijke bouwput en doorsteken van de weste-lijke prop.

- Omschakeling naar nieuw tracé Watergang:

o Doorsteken van uiteinde koker pompstation (t.h.v. de Hoogschoorweg) naar het nieuwe tracé Watergang.

o Afstoppen van de tijdelijk omgelegde Watergang op dezelfde locatie.

o Dwars afstoppen van de tijdelijk omgelegde Watergang t.h.v. de te bouwen zuidelijke kaaimuur.

o Afpompen van de afgestopte gedeelten tijdelijke Watergang.

- Slopen van de oude uitwateringsconstructie t.h.v. de einddijk Verrebroekdok deel 1 + deel 2:

o Eventueel maken van een bouwkuip en opstellen bemaling.

o Afbreken gewapende betonnen koker.

o Trekken damplankenconstructie.

- Afdichten van de betonnen koker onder de Haandorpweg. (koker van de doodlopende arm van de "Watergang der Hoge Landen").

3.2.1.5 Fase 5: Bouw oostelijke kaaimuur

Kaaimuren

- Plaatsen van bemaling rondom de bouwput kaaimuur.

- Het nemen van de nodige maatregelen voor het realiseren van de oostelijke prop tussen dokzone en bouwput (plaatsen bemaling, ev. damplanken, e.a.).

- Uitgraven van bouwput. De bovengrond (tussen peil +2.50m TAW en -5.00m TAW) wordt deels rechtstreeks aangevuld in de te dempen Watergang (tot peil +4.00m TAW) en deels gestapeld in de dokzone.

- Het zand wordt tijdelijk gestockeerd en herbruikt in de aanvulling bouwput landzijde.

- Bouwen van kaaimuur - 2de fase: ca. 170m resterende kaaimuur aan de zuidzijde en 490m aan de oostzijde

- Gedeeltelijk aanvullen van de bouwput landzijde (achter de nieuwe kaaimuur) met zand uit de uitgraving.

- Ontmantelen van de bemaling (opvullen van bemalingsbronnen en peilbuizen)

Page 21: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 23 van 55

Figuur 3-5: Fase 5 – Bouw oostelijke kaaimuur

3.2.1.6 Fase 6: Baggeren westelijke dokzone

Tijdens het bouwen van de kaaimuur 2de fase kan er gestart worden met het baggeren in de dokzone. Volgende activiteiten zijn te voorzien:

- Aanleggen van een beschermdijk in toekomstige dokzone deel 3 t.b.v. de 1e baggerfase. Deze zorgt voor een scheiding tussen werfzone bouw kaaimuur (2de fase) en de hydrau-lische winzone (baggeren in dokzone 1e fase). Voor het opzetten van deze beschermdijk kan er gebruik gemaakt worden van één van de bestaande dijken van de tijdelijk omgelegde Watergang.

- Opzetten van persdijken rond op te hogen concessieterreinen: Aanleg van persdijken (en bijhorende pompputten) voor de hydraulische ophoging van de concessieterreinen en het opzetten van een zandstock.

Page 22: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 24 van 55

- Baggeren van bovengrond in de dokzone (tot aan peil-5.00m TAW) en hydraulisch ophogen van de concessieterreinen (terreinen op te hogen tot peil +4.00m TAW met bovengrond).

- Baggeren van zand in de dokzone (tussen peil-5.00m TAW en -14.50m TAW) en hydraulisch ophogen van de concessieterreinen (terreinen op te hogen tussen +4.00m TAW en +6.00m TAW met bouwtechnisch goed zand) en eventueel opzetten van een zandstock.

Figuur 3-6: Fase 6 – Baggeren westelijke dokzone

3.2.1.7 Fase 7: Baggeren oostelijke dokzone en afwerking

Na het bouwen van de kaaimuur 2de fase kan er gestart worden met de ontmanteling van de oostelijke prop (wegnemen bemaling, damplanken, oeverbescherming, e.d.) en de gedeeltelijke ontmanteling van de einddijk van het Verrebroekdok fases 1+2.

Page 23: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 25 van 55

Figuur 3-7: Fase 7 – Baggeren oostelijke dokzone en afwerking

Daarna is de oostelijke bouwput gecontroleerd onder water te zetten en de oostelijke prop door te steken.

Van zodra dit uitgevoerd is kan er gestart worden met het baggeren in de dokzone 2de fase:

- Baggeren van resterende bovengrond in de dokzone (tot aan peil -5.00m TAW) en hydraulisch ophogen van de concessieterreinen (terreinen op te hogen tot peil +4.00m TAW met bovengrond).

- Hydraulisch afvoeren van overschotten bovengrond naar nog te bepalen locatie(s).

- Baggeren van resterend zand in de dokzone (tussen peil -5.00m TAW en - 14.50m TAW) en hydraulisch ophogen van de concessieterreinen (terreinen op te hogen tussen +4.00m TAW en +6.00m TAW met bouwlechnisch goed zand).

Page 24: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 26 van 55

- Eventueel opzetten van een zandstock voor lokale profilering en het verder afwerken van de terminalterreinen (incl. voorzien van ontwatering naar het dok toe).

- Opzetten van persdijken rond de in deze zone aanwezige slib-bel in de ondergrond.

- Hydraulisch opzetten van een zandstock (ca. 2m hoog), ter consolidatie, op de slib-bel.

- Hydraulisch afvoeren van overschot resterende zand naar nog te bepalen locatie(s).

Na de afwerking van het dok zelf kunnen de omliggende haventerreinen gebruiksklaar gemaakt worden. in het zuidelijke deel van het projectgebied, langs de ringweg, bevindt zich een slib-bel in de ondergrond. Om deze zone op termijn te kunnen gebruiken als haventerrein wordt een overstock aangebracht om de slib-bel samen te persen.

3.2.2 Afwatering van het pompgemaal Watermolen en conceptuele uitwerking

vispassage

3.2.2.1 Probleemstelling

De Watergang van de Hoge Landen mondt uit in het Verrebroekdok aan het zuidelijk uiteinde van het dok. De huidige oever bestaat hier uit schuine taluds. In oostelijke richting is een stilstaande zijarm verbonden met de watergang. Dit alles samen vormt een geschikt habitat voor paai-, opgroei- en fourageermogelijkheden van vissen. Uit onderzoek uitgevoerd aan de monding van en in de watergang zelf, is gebleken dat deze ondiepe structuren belangrijk zijn voor de vissen in de Waaslandhaven (Samsoen et al., 2007). De meest voorkomende vissensoorten in de watergang waren paling, snoek-baars, baars, rietvoorn, blankvoorn, bot, giebel, brasem en kolblei. Daarnaast werden ook karper, pos en rivierprik aangetroffen.

Met de uitvoering van fase 3 van het Verrebroekdok en de invulling van de terreinen rond de kop, dreigt de open gracht die daar nu loopt haar huidige functie als paaiplaats en opgroeihabitat voor vissen – naast de afvoer van polderwater – te verliezen. Door de aanvoer van zoetwater in de overwe-gend brakke dokken heeft de watergang tevens een gunstige lokstroom om migrerende vissen aan te trekken (bron: Mogelijkheden voor vismigratie en –habitat ter hoogte van het Verrebroekdok, ANB, 2007)

3.2.2.2 Randvoorwaarden

Uitgangspunt in dit project is dat met de aanleg van het Verrebroekdok geen nieuw vismigratieknel-punt mag gerealiseerd worden. Maar anderzijds maakt het oplossen van het bestaand vismigratie-knelpunt aan het pompstation Watermolen, dat behouden blijft, geen deel uit van het project.

Vanuit het oogpunt vismigratie en paaimogelijkheden zijn er verschillende vormvereisten en hydrau-lische eisen waaraan de nieuwe watergang moet voldoen.

Vanuit voorgaande studie door ANB5 wordt voorgesteld om de noordelijke oevers een maximale helling van 4/4 te geven en een minimale waterdiepte van 1.5m te voorzien. De zuidelijke oevers dienen voorzien te worden van een zone met beperkte waterdiepte in functie van paaimogelijkheden. Hiervoor wordt geopteerd de zuidelijke oever van een maximale helling van 12/4 te voorzien. Deze minimale vormvereisten zullen aangehouden worden voor de Verlegde Watergang der Lage Landen.

De bodem van de watergang en de paaiplaats dienen uitgevoerd met een mengsel van boven- en ondergrond. Daarnaast wordt voorgesteld een steenbestorting te voorzien op de bodem van de water-loop waarin kleinere vissen en vooral glasaaltjes kunnen schuilen tegen te grote stromingen en steeds rustig water kunnen vinden om zich in voort te bewegen.

5 Alain Dillen, Luc Samsoen, Rudi Yseboodt, Johan Coeck, Mogelijkheid voor vismigratie en –habitat ter hoogte van het Verrebroekdok, ANB, nov 2007

Page 25: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 27 van 55

Ter plaatse van de paaiplaats zullen deze vormvereisten verder worden uitgewerkt. Hier zal met name meer ruimte moeten voorzien worden als paaiplaats. Voornoemde studie gaat uit van het creëren van een paaiplaats van 0,5 ha indien deze ruimte beschikbaar zou zijn. Indien deze ruimte niet beschikbaar is, wordt voorgesteld paaibevorderende maatregelen te nemen zoals het aan-brengen van dood hout in de paaiplaats.

Ten behoeve van vismigratie worden er belangrijke eisen gesteld aan de maximale watersnelheid in een vispassage. In regel wordt een maximale stroomsnelheid van 0.8 m/s aangehouden. Hogere piek-snelheden zijn toegelaten ter hoogte van drempels of doorzwemopeningen, doch dit is enkel lokaal toegelaten en hier daarom niet van toepassing.

Glasaaltjes vormen hierop een belangrijke uitzondering. Zij laten zich met de getijbewegingen mee-drijven stroomopwaarts naar de bovenlopen. Daar de tijbeweging achter de sluizen is verdwenen, kan hier sowieso niet meer op gerekend worden. In die situatie wordt een maximale stroomsnelheid aangehouden van 0.1 m/s als richtwaarde voor passage van glasaaltjes.

Het pompstation “Watermolen” is uitgerust met 6 pompen met een maximaal debiet van 4 m³/s elk. Het maximaal te verwachten debiet doorheen de watergang bedraagt dus 24 m³/s.

Het waterpeil in het Verrebroekdok bedraagt 3.50 mTAW, er is verder geen hoogteverschil te over-bruggen over het tracé van de verlegde watergang.

3.2.2.3 Watergang

Uitgaande van een maximale stroomsnelheid van 0.8 m/s en een debiet van 24 m³/s wil dit zeggen dat de watergang een minimale natte sectie nodig heeft van 30 m².

Rekening houdend met deze natte sectie en de vormvereisten, stellen we volgende configuratie voor:

bodempeil: + 1.00 m TAW

bodembreedte: 7.00 m

Z-talud: 12/4

N-talud: 4/4

Bij een maaiveldpeil van +6.00 m TAW (5m boven het bodempeil) levert dit een bovenbreedte op van 27 m (7 m bodem + 15 m Z-talud + 5 m N-talud).

Op de bodem wordt een geul voorzien met een breedte van 4.00 m en een diepte van 0.30 m gevuld met ruwe stortsteen om een voldoende ruwe bodem te voorzien als schuilplaats en luwe zone voor trage zwemmers en bodemkruipers.

3.2.2.4 Monding in Verrebroekdok

Vanuit praktische en exploitatietechnische redenen wordt de monding van de watergang voorzien middels kokers. Zo blijft de nieuwe kaaimuur overal eenvoudig bereikbaar.

Over kokers en vismigratie bestaan er verschillende visies, maar heden wordt algemeen aangekomen dat kokers geen vismigratieknelpunt vormen indien de algemene eisen m.b.t. stroomsnelheden aan-gehouden worden en de koker niet volledig gevuld is met water. Eveneens is het aan te raden kokers iets dieper aan te leggen dan de bodem van de waterloop zodat er zich een sliblaag kan vormen in de koker. Deze sliblaag bevordert de passage van bodemkruipers en verbetert de luwe zone op de bodem voor de trage zwemmers.

Uitgaande van bovenstaande randvoorwaarden wordt er daarom een koker met volgende dimensies voorgesteld:

bodempeil +0.90 m TAW

bodembreedte: 12.00 m

hoogte koker: 3.00 m

Dit kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd door 4 parallelle kokers van 3 op 3 m.

Page 26: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 28 van 55

3.2.2.5 Schetsen typeprofielen

Onderstaande schetsen geven drie typeprofielen weer:

het standaardprofiel (zie §2.5.2.3)

het profiel t.h.v. de kaaimuur en de aanpalende haventerreinen, waar het profiel zo smal mogelijk maar toch visvriendelijk wordt gehouden, met een verticale wand aan één zijde

het profiel t.h.v. de paaiplaats

Schets standaard dwarsprofiel

Schets dwarsprofiel t.h.v. haventerreinen

Schets dwarsprofiel t.h.v. de paaiplaats

(doorsnedes van W/ZW naar O/NO)

Figuur 3-8: Schetsen dwarsprofielen watergang

3.2.2.6 Paaiplaats

Vanuit voorgaande studie van ANB wordt een paaiplaats van 0,5 ha gevraagd. Met een beschikbare lengte van 200 m voor deze paaiplaats, betekent dit een breedte 25 m (zie bovenstaande schets). Deze ruimte wordt voorzien buiten de watergang noodzakelijk voor de afvoer van het debiet afkomstig van het pompgemaal. Enkel op deze wijze kunnen de stroomsnelheden binnen de paaiplaats beperkt

Page 27: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 29 van 55

gehouden worden. De bovenbreedte van deze zone wordt geraamd op 49 m bij een maaiveldpeil op +6,00 m TAW.

In de paaiplaats wordt een waterdiepte van 0.40 m voorzien, het bodempeil komt dus op + 3,10 m TAW. Deze bodem wordt natuurtechnisch ontgraven. Dit wil zeggen dat hier een grotere tolerantie op het bodempeil wordt toegelaten (+/- 10 cm) om een grotere diversiteit aan waterdieptes te creëren. In de paaiplaats wordt dood hout voorzien (bijvoorbeeld stronken) om bijkomende luwe zones en diversiteit te creëren.

3.2.2.7 Inrichting

De Verlegde Watergang wordt bij voorkeur zo veel mogelijk natuurlijk en met zachte materialen inge-richt. Gebruik van damwanden om de bovenbreedte te beperkten dient vermeden. Hierdoor wordt begroeiing van de oevers sterk gelimiteerd of zelfs onmogelijk gemaakt. Het zijn net deze begroeide oevers die de nodige schuil- en foerageerzones bieden aan de vissen.

Indien de noordelijke oever voorzien wordt met het minimale talud van 4/4, zal hier een oever-verdediging voorzien worden conform het Vademecum natuurvriendelijke oevers. Verdere studie dient uit te wijzen vanaf welke taludhelling verdere verdediging niet meer noodzakelijk is. Vermoede-lijk is dit vanaf een helling van 6/4 à 8/4, afhankelijk van bodemgesteldheid en grondwaterdruk.

De verdere technische uitwerking van de Watergang heeft geleid tot volgende inrichting:

De paaiplaats wordt ingericht in het zuidwestelijk dwars gedeelte van de Watergang. Deze zone langs de Havenringweg is economisch het minst interessant, waardoor een breed profiel met paaiplaats (49m) weinig economische nadelen heeft.

De Watergang tussen het dwarsgedeelte met paaiplaats en het dok wordt ingericht met het smalste dwarsprofiel (ca. 18m), met één schuine en één rechte oever, teneinde de nuttige haventerreinoppervlakte zo groot mogelijk te houden.

Het standaard dwarsprofiel werd m.a.w. niet toegepast.

3.2.3 Timing van de werken

De totale duur van de werken aan het Verrebroekdok wordt geraamd op 3 jaar (36 maanden), waarvan 13 maand voor fase 2 (bouw westelijke kaaimuur) en 15 maand voor fase 5 (bouw oostelijke kaai-muur).

Binnen de fasering zijn er vier periodes met belangrijke uitgravingen en baggerwerken:

Fase 2: uitgraven bouwput westelijke kaaimuur + nieuw tracé Watergang

Fase 5: uitgraven bouwput oostelijke kaaimuur

Fase 6: baggeren westelijke dokzone

Fase 7: baggeren oostelijke dokzone

Voorafgaand aan de eigenlijk werken:

Vooronderzoeken: augustus 2016 – december 2016 (reeds uitgevoerd)

Technische studies o.b.v. vooronderzoeken: 5 maanden (januari – mei 2017; lopende)

In het voorjaar van 2017 werd/wordt ook gestart met de vergunnings- en aanbestedings-procedure (8 maanden)

Het is de bedoeling om met de uitvoering van de verlenging van het Verrebroekdok op het terrein te starten op 1 augustus 2018.

Page 28: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 30 van 55

3.3 Beschrijving van de natuurwaarden in het gebied

3.3.1 Inleiding

Het projectgebied is gelegen binnen het Vogelrichtlijngebied (SBZ-V) ‘Schorren en polders van de benedenschelde’ (BE2301336). Het dichtstbij gelegen Habitatrichtlijngebied (SBZ-H) is het gebied ‘Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent’ (BE2300006) op 4,5 km van de geplande werfzone. Het dichtst bij gelegen VEN-gebied is het gebied ‘De Wase Scheldepolders’ op 1,5 km ten noordwesten van de projectzone.

Het projectgebied ligt ten zuiden van het huidige Verrebroekdok. Dit gebied bestaat hoofdzakelijk uit zoetwaterplassen en is ontstaan doordat het gebied zijn afwatering verloor na de aanleg van het Verrebroekdok. Het gebied staat het volledige jaar onder water, in het westelijke deel gaat het voornamelijk om een open diepere plas. De plassen waren voorheen eerst licht brak van karakter, doch hebben doorheen de jaren hun brakke karakter verloren door de aanvoer van regenwater.

Het oostelijke deel bestaat uit een zeer gevarieerd gebied, met een substantiële oppervlakte riet, open water, eilandjes en wilgenbosjes. Verschillende stadia van verlanding en de variabele waterdiepte zorgen voor een grote verscheidenheid aan biotopen, met een belangrijke aantrekkingskracht naar fauna toe. Tussen beide deelzones in zorgt de watergang van de Oude landen voor de afvoer van het water van de achterliggende polder. Deze watergang vormt de scheiding tussen beide deelgebieden. Deze watergang herbergt in principe grotendeels zoet water, afhankelijk van de mate van doorvoer vanuit het pompstation “De watermolen”. De watergedeeltes zijn bepalend voor het gebied en van groot belang in kader van voorliggend dossier.

3.3.2 Avifauna

De Verrebroekse plassen behoren actueel tot één van de belangrijkste kerngebieden voor vogels van het Linkerscheldeoevergebied. Voornamelijk voor broedvogels van ‘plas en oever’ en ‘riet en water’ is het een belangrijk gebied. Aalscholver en lepelaar hebben er kolonies, de enige van het Linkerschelde-oevergebied. Het gebied was bij aanvang belangrijk voor weidevogels en pionierssoorten gezien het een zeer kaal en open gebied betrof; Het gebied is in de loop der jaren minder belangrijk geworden voor weidevogels en vogels van ‘strand en plas’, voornamelijk door de verlopende vegetatiesuccessie rond de plassen en de opkomst van riet/boomopslag. Ook voor riet en water is er actueel een licht negatieve evolutie. De verbossing van de rietvelden en omliggende zones speelt hier mee, de riet-oppervlakte blijkt recentelijk af te nemen.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de broedvogelresultaten van het gebied van de periode 2005-2015.

Tabel 3-1: Overzicht broedvogelgegevens Verrebroekse plassen 2005-2015

2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Vogels van plas en oever

Dodaars 8 5 3 3 2 4 3 4 6 11 9

Geoorde Fuut 101 84 32 5 0 6 1 13 15 23 27

Aalscholver 14 18 22 19 27 30 31 33 24 25 28

Grote zilverreiger 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0

Lepelaar 11 14 19 19 18 20 32 19 20 15 21

Knobbelzwaan 2 1 2 2 2 2 3 3 5 4 4

Bergeend 9 16 12 14 12 8 8 19 19 13 10

Krakeend 25 30 30 42 14 11 4 5 30 25 17

Slobeend 8 5 8 5 2 3 2 4 11 12 1

Zomertaling 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

Kuifeend 21 20 14 22 6 12 10 6 14 33 9

Krooneend 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1

Page 29: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 31 van 55

Tafeleend 14 12 11 14 3 6 2 0 14 15 1

IJsvogel 0 0 0 0 1 1 0 1 0 0 0

Oeverzwaluw 212 280 144 843 235 0 208 0 0 0 0

Vogels van riet en water

Roerdomp 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 1

Bruine kiekendief 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0

Waterral 2 2 2 3 2 2 3 2 3 2 7

Blauwborst 7 8 10 13 30 31 29 23 25 22 18

Graszanger 0 1 1 2 2 0 0 0 0 0 0

Sprinkhaanzanger 1 3 1 4 4 2 9 3 4 1 0

Rietzanger 4 10 5 10 31 30 29 19 15 6 6

Kleine karekiet 23 27 21 44 76 82 91 71 60 48 45

Bosrietzanger 3 1 5 8 7 6 5 3 7 2 4

Baardmannetje 1 0 2 1 1 0 2 0 0 0 0

Rietgors 8 14 12 18 29 32 33 26 13 12 12

Vogels van weidevogelgebied

Kievit 8 13 7 9 7 7 7 3 2 3 6

Scholekster 5 9 5 7 8 9 6 3 2 2 1

Grutto 2 2 2 1 1 0 0 0 0 0 0

Wulp 1 1 1 0 1 0 0 0 1 0 0

Tureluur 5 3 3 2 3 1 1 0 0 0 0

Veldleeuwerik 8 8 6 12 16 12 7 4 7 4 2

Graspieper 3 1 2 3 0 1 0 1 1 0 0

Gele kwikstaart 0 2 1 0 0 0 0 0 0 0 0

Vogels van strand en plas

Kluut 1 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0

Steltkluut 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0

Kleine plevier 4 5 7 9 6 3 6 3 2 1 2

Bontbekplevier 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0

Strandplevier 2 6 5 4 0 0 0 0 0 0 0

Zwartkopmeeuw 106 5 3 0 0 0 0 0 0 0 1

Kokmeeuw 620 540 435 280 24 29 45 25 45 28 155

Visdief 0 12 3 0 0 1 3 2 3 0 1

Roodborsttapuit 0 1 3 2 2 6 3 2 4 1 1

Het gebied heeft verder doelen voor de bruine kiekendief, met name i.f.v. tijdelijk broedgebied en foerageergebied. De soort komt er reeds geruime tijd niet meer tot broeden, maar foerageert er wel. Het tegenhouden van de verruiging van het riet in de Verrebroekse plassen i.f.v. deze soort behoort tot de doelen van het soortbeschermingsprogramma voor de soort.

In de winter heeft het gebied een grote aantrekkingskracht op overwinterende eenden. In het broed-seizoen heeft het gebied een grote waarde voor tal van riet- en watervogels. Sedert 2003 is het gebied een vaste broedplaats voor de lepelaar (Platalea leucorodia). Met uitzondering van enkele broed-pogingen in het Zwin komt deze soort in België enkel in de Verrebroekse plassen vast tot broeden. In 2014/2015 zijn er eveneens een aantal broedgevallen in natuurreservaat de Blankaart in Diksmuide. Er zijn een paar broedgevallen tussen de blauwe reigers. De soort broedt in de Verrebroekse plassen jaarlijks in wisselende aantallen (ca 20-25 broedkoppels). De vogels foerageren in het gebied, langs de Schelde en op Nederlands grondgebied in het Verdronken land van Saeftinge. Daarnaast gebruiken ze ook de andere natuurkern- of (tijdelijke) compensatiegebieden op de Linkerscheldeoever.

Daarnaast broeden er in de Verrebroekse plassen ook nog tal van regionaal zeldzame soorten, alsook soorten van de bijlage I van de Europese Vogelrichtlijn.

Page 30: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 32 van 55

Figuur 3-9: Lepelaarskolonie Verrebroekse plassen (foto: INBO 2011)

Het gebied is tevens een belangrijk pleister-, rui- en overwinteringsgebied voor watervogels: wilde eend, slobeend, tafeleend en kuifeend zijn de soorten met de belangrijkste aantallen.

Op onderstaande figuur wordt een overzicht gegeven van de aantallen van de voornaamste soorten en hun aandeel t.o.v. de totalen op Linkeroever.

Figuur 3-10: Overzicht overwinterende watervogels/steltlopers

3.3.3 Vleermuizen

Onder de zoogdieren spreken we voornamelijk over de aanwezigheid van vleermuizen, gezien de beschermingsgraad en het belang van de populaties van deze soorten.

Page 31: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 33 van 55

In kader van de monitoring van het Linkerscheldeoevergebied werd verschillende malen gewerkt met batdetectoren in de Verrebroekse plassen (en aangrenzende gebieden). Volgende soorten werden aangetroffen: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, watervleermuis, meervleermuis, laat-vlieger en rosse vleermuis. De Verrebroekse plassen vormen voor de meeste soorten een uitstekend foerageergebied, voor heel wat soorten werden hoge intensiteiten en vangstpieken geregistreerd. Het gebied is voornamelijk geschikt als foerageergebied, het fungeert veel minder als verbindingszone. Deze functie is vooral weggelegd voor de waterlopen/watergangen in de randzone.

De Nieuwe watergang en Zoetwaterkreek werden tijdens onderzoek in 2010 bevestigd als belang-rijkste foerageergebied van de Meervleermuis. Veel vleermuizen beginnen de nacht langs de Nieuwe Watergang en verspreiden zich daarna verder doorheen het gebied. De watervleermuis komt het gebied binnen langs de zuidelijke watergang en verspreidt zich vooral langs de corridor tussen Verrebroek en Kieldrecht. Via deze weg bereikt de soort de Verrebroekse plassen en de Zoetwater-kreek. De zone van het Spaans Fort valt ook goed binnen dit systeem (ISBPP Meervleermuis, Gyselings Ralf, 2014). Er wordt gesteld dat de Verrebroekse plassen één van de belangrijkste foerageergebieden vormt voor vleermuizen op de Linkerscheldeoever.

Het gebied werd recentelijk opnieuw onderzocht op de foerageeractiviteit van vleermuizen, het aanwezig zijn van vliegroutes van/naar het gebied en de verdeling van de activiteit doorheen het gebied.

Naast bovenstaand vermelde soorten kunnen nog andere soorten gebruik maken van het gebied of er tijdelijk foerageren, doch dit is eerder beperkt en minder relevant in kader van voorliggend dossier. De details van de recentste onderzoeken naar het voorkomen van vleermuizen zijn actueel nog niet volledig ter beschikking, gezien de onderzoeksresultaten nog gerapporteerd dienen te worden. Wel is er al voldoende gegevens gekend en kunnen deze hier samengevat worden.

In onderstaande tabellen (Bron: INBO januari 2016, Ralf Gyselings) wordt een overzicht gegeven van de resultaten van een representatieve nacht vleermuizenactiviteit in de Verrebroekse plassen (september 2015). Dit werd uitgevoerd aan de hand van automatische vleermuizendetectoren in het gebied, die geplaatst werden in de 2 deelgebieden van de Verrebroekse plassen. In de tabel wordt het aantal passages weergegeven, waarbij een passage gedefinieerd is als een vijf seconden interval. Tijdens deze passages kan ook vastgesteld worden of er vangstactiviteit is (detectie van vangstbuzz op detector). Deze vangstactiviteit is een maat voor het gebruik van het gebied als foerageergebied/ voedselgebied. Passages duiden niet noodzakelijk op het gebruik als foerageergebied, maar kunnen duiden op doorpassage. De vangstratio is de verhouding van het aantal vastgestelde vangstmomenten t.o.v. het aantal passages. (Bron: Ralf Gyselings, INBO).

Er werd een hogere activiteit vastgesteld bij de westelijke plas, voornamelijk voor wat betreft de dwergvleermuizen. Het verschil in dwergvleermuisactiviteit komt waarschijnlijk doordat de detector op de oostelijke plas verder in het water stond, en dus verder verwijderd van bomen en struiken waarrond deze dwergvleermuizen voornamelijk foerageren. De activiteit van watervleermuis was duidelijk hoger op de oostelijke rietplas, en het aantal vangstmomenten is in verhouding tot het aantal passages ook veel groter. Er kan dan ook gesteld worden dat er op de oostelijke rietplas meer voedsel aangetroffen wordt voor de soort en dit het primaire foerageerhabitat is in dit gebied.

De kernzones voor vleermuizen situeren zich bijgevolg ter hoogte van de oostelijke plas en in de zuid-westelijke hoek van de lepelaarsplas. Kernzones betekenen hier de zones waar de hoogste foerageer-activiteit zich situeert. Deze zones zijn vrij beschut, hier is veel vegetatie aanwezig langs de randen (wilgenstruweel/bomen) of in het water (vnl. riet). Soortspecificiteit speelt hier ook een rol, meer-vleermuis, rosse vleermuis en laatvlieger jagen in opener gebieden en deze zullen ook grote water-oppervlakken oversteken. In de zuidelijke hoek van het gebied situeert zich een aanvliegroute van waaruit vleermuizen zich verspreiden over de plas. Ook in de meest westelijke hoek van de Lepelaars-plas bleek er een vliegroute van watervleermuizen aanwezig, langs waar vleermuizen het gebied binnenkwamen.

Page 32: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 34 van 55

Tabel 3-2: Vleermuizenactiviteit oostelijke rietplas

soort aantal

passages vangst

momenten vangst ratio

Gewone dwergvleermuis 286 3 1%

Ruige dwergvleermuis 208 6 3%

Gewone / Ruige dwergvleermuis 52 2 4%

Watervleermuis 762 218 29%

Rosse Vleermuis 39 0 0%

Tabel 3-3: Vleermuizenactiviteit westelijke lepelaarsplas

soort aantal

passages vangst

momenten vangst ratio

Gewone dwergvleermuis 772 48 6%

Ruige dwergvleermuis 1708 79 5%

Gewone / Ruige dwergvleermuis 1163 33 3%

Watervleermuis 245 26 11%

Rosse Vleermuis 17 3 18%

Laatvlieger 1 0 0%

3.3.4 Vissen

Het havengebied Linkeroever is een water- en visrijk gebied gelegen in de overgangszone tussen brak en zoet water en daardoor van groot belang voor trekkende vissen, waaronder de paling. De dokken zijn hier een belangrijk onderdeel van, maar ook de waterlopen die uitmonden in de Schelde (ofwel rechtstreeks ofwel via de Dokken) zijn locaties die een gevarieerd visfauna aantrekken en ook paai-plaatsen herbergen.

Uit onderzoek uitgevoerd aan de monding van en in de Watergang zelf is gebleken dat deze ondiepe watergang belangrijk is voor de vissen op de Linkeroever (Samsoen et al., 2007). De meest voor-komende vissoorten in de watergang waren paling, snoekbaars, baars, rietvoorn, blankvoorn, bot, giebel, brasem en kolblei. Daarnaast werden ook karper, pos en rivierprik aangetroffen. Het onderzoek toonde tevens aan dat het ondiepe biotoop van de watergang van de Hoge Landen zeer belangrijk is in het geheel van de diepe dokgedeelten. Er werden in totaal 17 vissoorten in de Watergang aan-getroffen. De resultaten van dit onderzoek bevestigen het belang van de watergang als paai- en opgroeigebied.

Ook in de plassen van de Verrebroekse plassen zelf heeft zich een vispopulatie ontwikkeld. Bij het uitgevoerde onderzoek werden typische pionierssoorten gevonden: een hoog aandeel rietvoorn en vetje. Daarnaast was er ook kweek van karper, giebel en blankvoorn. De grote afwisseling in structuur (diepere/ondiepere zones / watervegetatie / riet), voornamelijk in de oostelijke plas zorgt er voor een aantrekkelijk biotoop voor vissen. Het hoge aandeel aan jonge vis zorgt er voor een gunstig biotoop voor visetende vogels aanwezig is. Deze populaties hebben zich ook recentelijk verder kunnen ontwikkelen, waardoor er actueel dan ook kan aangenomen worden dat er zich in de plassen zelf een vrij gevarieerde visfauna heeft ontwikkeld, wat ook gunstig is voor de aanwezige watervogel-populaties.

3.3.5 Andere fauna

Hierbij beperken we ons tot relevante soorten i.k.v. deze passende beoordeling.

Page 33: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 35 van 55

Amfibieën

In het projectgebied komt ook de rugstreeppad voor. De rugstreeppad is een bijlage IV soort van de Habitatrichtlijn. De soort heeft een aantal voortplantingspoelen in het noorden van het oostelijk deel van de Verrebroekse Plassen. Het gaat, volgens de monitoringgegevens over vrij lage aantallen, met een maximum van 10 roepende mannetjes in 2012. De soort is typisch afhankelijk van tijdelijk water-houdende poelen in pioniersomstandigheden. De soort kan snel gebruik maken van pionierssituaties en wordt dan ook vaak aangetroffen in nieuw aangelegde natuurgebieden, maar eveneens in werfzones / nieuw ontwikkelde gebieden in de haven.

3.4 Beschrijving SBZ

3.4.1 Vogelrichtlijngebied ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’

Uitgangspunt voor de Vogelrichtlijnbeoordeling is de aanmelding van het Vlaamse Vogelrichtlijngebied ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde met de bijbehorende onderbouwing. Dit SBZ-V is aangemeld bij de EU vanwege het voorkomen van enkele specifieke soorten.

Het gaat om volgende aangemelde soorten:

Tabel 3-4: Aangemelde soorten VRL “Schorren en polders van de Beneden-Schelde’

Broedend - Annex 1 Aantallen (max)

Bruine kiekendief 4

Roerdomp

Blauwborst 26

Niet-Broedend - Annex 1

Aalscholver 45

Kleine zwaan 32

Kuifduiker -

Parelduiker -

Roodkeelduiker 4

Wilde zwaan 4

Goudplevier 2000 (2 bp)

Kemphaan 1400

Wintergast of Doortrekker - Niet Annex 1

Bergeend 4000

Blauwe reiger 100

Dodaars 55

Fuut 90

Grauwe gans 440

Grutto 800

Kluut 1800 (350 bp)

Knobbelzwaan 55

Kolgans 3000

Krakeend 230

Page 34: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 36 van 55

Kuifeend 850

Meerkoet 2300

Nonnetje 85

Pijlstaart 240

Regenwulp -

Rietgans 800

Slobeend 1700

Smient 3000

Tafeleend 450

Wilde eend 6230

Wintertaling 3200

Wulp 140

Bijlage 4-soorten

Ook is het belangrijk een aantal specifieke soorten van nabij te bekijken, dewelke aangeduid zijn als Bijlage IV-soorten. Het Natuurdecreet bepaalt dat van deze soorten een beoordeling dient te gebeuren ongeacht of deze soorten nu in een Speciale Beschermingszone voorkomen. Volgende aspecten zijn belangrijk te vermelden:

Van de amfibieën en reptielen die in de Bijlage IV zijn opgenomen komt de rugstreeppad voor in het projectgebied.

Ook op vlak van libellen en vlinders werden geen vaststellingen gedaan van soorten die in de Bijlage IV bij de Habitatrichtlijn zijn opgenomen. De meeste van deze soorten worden in Vlaanderen als ‘uitgestorven’ beschouwd en ook de habitat van deze soorten is afwezig in het plangebied.

Wat de zoogdieren betreft werden, met uitzondering van de vleermuizen, geen Bijlage IV-soorten aangetroffen in het projectgebied en omgeving.

Bijlage II-soorten

Er werden nog geen vissen van Bijlage II van de Habitatrichtlijngebied vastgesteld in de plassen zelf. Wel werd rivierprik reeds gevonden in de watergang van de Oude landen.

Wat de zoogdieren betreft werden, met uitzondering van de vleermuizen, geen Bijlage II-soorten aangetroffen in het projectgebied en omgeving. Enkel de meervleermuis werd vastgesteld in het gebied.

3.4.1.1 Gebiedsspecifieke Natura 2000-doelstellingen

Reeds een aantal studies werden uitgevoerd en beleidsdocumenten werden opgesteld waarin staat aangegeven wat de doelstellingen zijn en wat in de verschillende Natura2000-gebieden de gunstige staat van instandhouding van habitats en soorten is (bv. Van Vessem & Kuijken (1985)). O.a. op basis van deze studie werden de te beschermen habitats en soorten aangemeld bij Europa. De doelstellin-gen zijn overwegend geformuleerd in termen van behoud van leefgebied in functie van behoud van de populatie.

Page 35: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 37 van 55

Er worden doelstellingen afgebakend voor zowel broedvogels als overwinterend en doortrekkende watervogels6.

Instandhoudingsdoelstellingen Vogelrichtlijngebieden

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de IHD’s voor het Vogelrichtlijngebied naar Van Hove et al., 2004a.

Tabel 3-5: Kwantitatieve instandhoudingsdoelstellingen voor broedende en niet broedende vogels volgens Van Hove et al. 2005

Soort Min. Max.

Broedvogels: Rietvogels

Bruine kiekendief 2 (2) 4 (4)

Blauwborst 11 (77) 12 (103)

Roerdomp 2 2 (3)

Broedvogels: Watervogels

Krakeend 22 (25) 37 (35)

Kuifeend 27 (85) 52 (119)

Knobbelzwaan 4 9

Niet-broedende vogels

Slobeend 700 (139) 700 (700)

Krakeend 404 (170) 1056 (1200)

Kleine zwaan 10 (3) 30 (15)

Wilde zwaan 9 9

Kuifduiker 1 1

Roodkeelduiker 1 1

Lepelaar 10 50

Nonnetje 28 60

6 Van Hove D. et al. 2004. Opstellen van instandhoudingsdoelstellingen voor speciale beschermingszones in het kader van de

vogelrichtlijn, de habitatrichtlijn en eventuele watergebieden van internationale betekenis (conventie van Ramsar) in de Zeehaven van Antwerpen. Gebiedsspecifieke uitwerking vogelrichtlijngebied ‘Beneden-Schelde: schorren en polders op rechter- en linkeroever, habitatrichtlijngebied Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent en

ramsargebieden ‘Paardenschor, Groot Buitenschoor en Galgenschoor. Universiteit Antwerpen.

Soort Prioriteit In stand te houden populatie

(broedparen)

Visdief 18432 208

Kluut 13824 350-450

Bruine Kiekendief 4608 25-30

Oeverzwaluw 4608 600-800

Page 36: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 38 van 55

In de Achtergrondnota Natuur zijn de IHD van Van Hove licht aangepast. Het betreft aanpassingen die het gevolg waren van een licht afwijkende gebiedsomschrijving van wat als het Linkerscheldeoevergebied omschreven werd en het SBZ 3.6 enerzijds en van het validatiedecreet en compensatieplan Deurganckdok anderzijds. De IHD werden ook opgesplitst over verschillende deelgebieden in en rond de haven van Antwerpen. De doelen worden in dit kader verder opgesplitst in per broedvogel-gemeenschap:

Plas en oever:

Soort IHD

Knobbelzwaan 10

Krakeend 130-150

Slobeend 106

Kuifeend 125-135

Bergeend 265

Oeverzwaluw 600-800

Riet en water

Soort IHD

Bruine kiekendief 28-33

Blauwborst 307-351

Rietzanger 85-90

Baardmannetje 11-14

Rietzanger 4608 40-50

Strandplevier 4608 30-40

Tureluur 4608 100-130

Baardmannetje 3456 10-13

Zwartkopmeeuw 3456 30-40

Blauwborst 1536 250-300

Bergeend 1152 265

Grutto 1152 80-100

Kleine Plevier 1152 50-60

Steltkluut 1152 4

Bontbekplevier 864 4-5

Krakeend 768 120-140

Kuifeend 768 120-130

Slobeend 768 100

Knobbelzwaan 576 10

Scholekster 576 100-150

Kokmeeuw 384 3380-3402

Page 37: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 39 van 55

Weidevogels

Soort IHD

Scholekster 82-132

Grutto 62

Tureluur 82-112

Strand en plas

Soort IHD

Steltkluut 4

Kluut 350-450

Kleine plevier 50-60

Bontbekplevier 4-5

Strandplevier 30-40

Zwartkopmeeuw 30-40

Kokmeeuw 3380-3402

Visdief 208

Bij besluit van de Vlaamse regering tot slot werden op 15.07.2016 de IHD voor het vogelrichtlijngebied BE 2301336 Schorren en polders van de Beneden-Schelde vastgesteld. Tot dat vogelrichtlijngebied behoren weliswaar ook het Galgenschoor, Buitenschoor en Ettenhovepolder op rechteroever maar in het besluit zijn de doelaantallen voor Linkeroever afzonderlijk vermeld.

Deze IHD voor het vogelrichtlijngebied partim Linkeroever zijn opgenomen in de laatste kolom van tabel xx. Identieke doelen grijs zijn gemarkeerd. Bijlage I soorten zijn vet gedrukt.

Tabel 3-6: Finaal gehanteerde IHD broedvogels Linkerscheldeoevergebied

Soort IHD Linkerschelde-

oevergebied

(Achtergrondnota Natuur)

IHD voor VRL-gebied 2301336

volgens IHD-besluit

Plas en oever

Knobbelzwaan² 10

Krakeend² 130-150

Slobeend² 106

Kuifeend² 125-135

Bergeend² 265

Oeverzwaluw ² 600

IJsvogel 1 - 2-7

Lepelaar 1 - 40

Riet en water

Page 38: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 40 van 55

4 Beoordeling van de effecten

4.1 Effecten op het SBZ-V

Actueel worden de doelstellingen in het Vogelrichtlijngebied voor zowel broedende als niet-broedende vogels globaal nog niet gehaald. Wanneer rekening gehouden wordt met het verdwijnen van de broedvogelaantallen t.g.v. de inname van de Verrebroekse plassen, kan dit voor een aantal soorten nog moeilijker worden en zal er achtergelopen worden op de instandhoudingsdoelstellingen.

We verwijzen hier naar Tabel 3-1. De aantallen broedvogels die hier vermeld staan zullen verdwijnen indien Verrebroekdok verder ontwikkeld wordt. Voor verschillende soorten uit dit over-zicht zijn er doelen vooropgesteld en deze worden actueel niet gehaald voor alle soorten. Bij het verdwijnen van de Verrebroekse plassen zullen de doelen voor het Vogelrichtlijngebied verder gehy-pothekeerd worden en is de “distance to target” nog groter dan actueel.

Significant negatieve effecten zijn dus te verwachten, die dienen vermeden, gemilderd of desnoods gecompenseerd te worden. Een natuurcompensatie kan evenwel enkel indien er geen minder schadelijk alternatief bestaat en indien er sprake is van zgn. dwingende redenen van groot openbaar belang. Gelet op de te verwachten significant negatieve effecten, die niet kunnen vermeden of gemilderd worden, gelet uit het alternatievenonderzoek er geen minder schadelijk alternatief voorhanden is en gelet het groot maatschappelijk belang van het project, wordt in deze passende beoordeling een voorstel uitgewerkt naar natuurcompensatie toe (zie verder). Deze natuurcompensatie moet voorzien in een minstens evenwaardige oppervlakte / kwaliteit van habitat in een ander gebied i.f.v. de doelsoorten vooraleer de bestaande habitats kunnen verdwijnen.

4.2 Effecten op HRL-soorten

Vleermuizen

Actueel hebben de Verrebroekse Plassen een belangrijke functie als foerageergebied voor vleer-muizen. Deze functie zal volledig wegvallen in de loop van de werffase, gezien het biotoop geleidelijk

Bruine kiekendief 28-33 28-33

Blauwborst 307-358 307-358

Rietzanger² 85-95

Baardmannetje² 11-14

Roerdomp 1 - 3-4

Porseleinhoen 1 - 1-2

Weidevogelgebied

Scholekster² 82-132

Grutto² 62

Tureluur² 82-112

Strand en plas

Steltkluut 4 4

Kluut ³ 366-483 366-483

Kleine plevier² 50-60

Bontbekplevier² 4-5

Strandplevier 30-40 30-40

Zwartkopmeeuw 30-40 30-40

Kokmeeuw² 3380-3402

Visdief 208 208

Page 39: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 41 van 55

zal ingenomen worden en het voedselaanbod voor vleermuizen hiermee ook zal wegvallen. Er is dus een significant negatief effect op deze soorten te verwachten, dat moet gecompenseerd worden. Er moet meer bepaald een alternatief foerageergebied ter beschikking gesteld worden, en de inname van de Verrebroekse plassen moet geleidelijk / gefaseerd verlopen waardoor de soorten zich gelei-delijk kunnen verplaatsen naar het nieuw foerageergebied.

Rechtstreekse verstoring van vleermuizen is niet te verwachten, gezien de werkzaamheden enkel overdag plaatsvinden.

Rechtstreekse inname van koloniebomen/rust- en verblijfplaatsen is eveneens niet te verwachten door het project. De boomopslag in het gebied bestaat hoofdzakelijk uit wilgen en deze zijn zeer jong waardoor deze ongeschikt zijn als verblijfplaats.

Rugstreeppad

De rugstreeppad komt verspreid voor in het Linkeroevergebied, onder meer in het projectgebied. Enkele kleine poelen fungeren er als voortplantingsbiotoop. De activiteit van de soort situeert zich voornamelijk in het noordoostelijk gedeelte van het gebied , maar de aantallen zijn laag. De soort koloniseert vrij goed nieuwe gebieden waardoor de soort vaak opduikt bij nieuwe gebieden of ter hoogte van werfzones.

Na het voltooien van de werkzaamheden zullen er geen potenties meer zijn voor de soort, maar alter-natieve voortplantingslocaties zijn reeds voorzien in het soortbeschermingsprogramma van de haven. Er is derhalve geen compensatie (meer) nodig. Wel zijn een aantal milderende maatregelen nodig tijdens de werffase.

4.3 Cumulatieve effecten

Er zijn heel wat grote projecten lopende in de Antwerpse haven. Velen hiervan hebben een relatie met of zullen een impact veroorzaken op de natuurwaarden in het gebied. Dit betekent dat er een complexe situatie ontstaat en natuurwaarden zich in bepaalde zones kunnen ontwikkelen maar in andere zones onder druk staan of permanent ingenomen worden door haveninfrastructuur. Dit dyna-misch gegeven maakt het moeilijk om de relatie tussen verschillende projecten in kaart te brengen. De ontwikkeling van een permanente natuurkernstructuur vormt een onderdeel van dit geheel en dient in zijn totaliteit voor positieve effecten te zorgen, met name vnl. de realisatie van de instandhou-dingsdoelstellingen voor het gebied.

In voorliggend project is de inname van de Verrebroekse plassen een op zich staand project waardoor er van cumulatie met andere projecten weinig sprake is. Andere lopende ontwikkelingen in de nabijheid van het projectgebied zijn niet van dezelfde schaalgrootte zodat deze geen significant effect hebben op de natuurwaarden van de Verrebroekse plassen, ook niet tijdens de werffase van voor-liggend project.

Voorts zijn er ontwikkelingen in de Antwerpse haven die een positief effect kunnen hebben. Zo loopt de (vegetatie-)ontwikkeling van Putten West, Rietveld Kallo, Haasop, Drijdyck en dergelijke gebieden verder voort. Deze gebieden zullen zich verder ontwikkelen en kunnen in de toekomst verder bijdragen aan het halen van de instandhoudingsdoelstellingen. Ze kunnen ook tijdelijk bijdragen aan het opvangen van de te verwachten wijzigingen ten gevolge van de inname van de Verrebroekse plassen.

4.4 Besluit effectbeoordeling

Vanuit voorgenomen passende beoordeling kan er geoordeeld worden dat er significant negatieve effecten kunnen optreden ten aanzien van vnl. de betrokken broedvogelsoorten en overwinterende vogels. Natuurcompensatie is toegelaten en noodzakelijk. We verwijzen hier naar hoofdstuk 5.

Naast de eigenlijke natuurcompensatie (aanleg van nieuw en evenwaardig biotoop) zijn tijdens de werffase volgende milderende maatregelen noodzakelijk.

Page 40: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 42 van 55

Gefaseerde inname van de Verrebroekse plassen (eerst inname van het westelijk deel en nadien pas van het oostelijk deel) om zodoende een tijdige herlocalisatie van de broedvogel-populaties mogelijk te maken;

Maatregelen die de effecten van de werffase beperken.

Page 41: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 43 van 55

5 Milderende en compenserende maatregelen

5.1 Motivering natuurcompensatie

Zoals hiervoor aangegeven heeft het project, door de volledige inname van het tijdelijk natuurgebied Verrebroekse plassen, een aanzienlijk negatief effect op het Vogelrichtlijngebied “Schorren en Polders van de Beneden-Schelde”.

Deze effecten kunnen niet vermeden worden door het project te verplaatsen naar een andere locatie binnen het zeehavengebied. Alle bestaande watergebonden terreinen zijn reeds in concessie of zijn nodig voor ruimtebehoeften op korte termijn, waarbij de vraag veel groter is dan de nog beschikbare oppervlakte (o.a. aan het Delwaidedok). Er is m.a.w. nood aan bijkomende haveninfrastructuur.

Het voltooien van een dok dat reeds voor 2/3 is afgewerkt, is daarbij uiteraard logischer en wenselijker dan het bouwen van volledig nieuwe dokinfrastructuur. Volledig nieuwe infrastructuur is bovendien enkel mogelijk op Linkeroever of in de Schelde, en zou derhalve minstens even negatieve effecten genereren op SBZ (Vogelrichtlijngebied “Schorren en Polders van de Beneden-Schelde” en/of Habitatrichtlijngebied “Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent”). Tevens kan enkel via een uitbreiding van het bestaand dok tegemoet gekomen worden aan de uitbreidings-behoeften van de bestaande bedrijven AET en VOPAK. Er kan gesteld worden dat er geen even-waardig alternatief bestaat om de voorziene hoeveelheid bijkomende kadelengte en haventerreinoppervlakte te realiseren, dat minder schadelijk is dan de afwerking van het Verrebroekdok.

De negatieve effecten op het Vogelrichtlijngebied kunnen op zich ook niet gemilderd worden, aangezien het natuurgebied Verrebroekse plassen in zijn geheel wordt ingenomen.

Aangezien de effecten noch vermeden noch gemilderd kunnen worden, moeten de verloren gaande biotopen gecompenseerd worden. Natuurcompensatie is conform artikel 36ter §5 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu enkel toegelaten indien de voorziene werken kunnen beschouwd worden als een “dwingende reden van groot openbaar belang”. Dit is het geval voor fase 3 van het Verrebroekbok: de bijkomende kadelengte en haventerreinoppervlakte is noodzakelijk voor de verdere economische ontwikkeling van de haven van Antwerpen en binnen het havengebied zijn geen minder schadelijke alternatieven mogelijk.

5.2 Berekening van oppervlakte te compenseren habitats

In deze paragraaf wordt de benodigde natuurcompensatieopgave bepaald gekoppeld aan de inname van de Verrebroekse plassen:

Huidige habitats

Uit de habitatkartering van de Verrebreoekse plassen (2013) blijkt dat volgende habitats voorkomen (totale oppervlakte ca. 146 ha):

Ca 80 ha plas en oever

Ca 7 ha riet en water

Ca 59 ha (ruigte, grazig, wilgenbos, …)

Als doelhabitats zijn aan te merken :

Plas en oever : ca 80 ha

Riet en water : ca 7 ha + eventueel een deel riet met verruiging/verbossing

Vereiste oppervlakte broedhabitat

In tabel 5-1 is het theoretisch aantal broedvogels berekend aan gemiddelde dichtheid volgens SOVON, rekening houdend met de oppervlaktes goed ontwikkeld doelhabitat en vergeleken met het effectief aantal broedvogels.

Page 42: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 44 van 55

Page 43: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 45 van 55

Tabel 5-1: Huidige broedvogelsituatie vergeleken met theoretisch berekende aantallen

Voor de vogels van plas en oever is er een zeer goede overeenstemming tussen de berekende aantallen voor 80 ha goed ontwikkelde plas en oever bij de dichtheden volgens Aeolus-UA en de werkelijke aantallen watervogels. De berekende aantallen weidevogels zijn bij deze dichtheden evenwel te hoog. Indien we de dichtheden volgens SOVON hanteren is de overeenstemming wel voldoende. De werkelijke aantallen broedende eenden variëren immers sterk van jaar tot jaar. Bovendien vermeldt INBO dat de gekarteerde territoria voor de eendachtigen wellicht een over-schatting zijn.

Voor de vogels van riet en water bekomen we te lage aantallen indien we de berekening beperken tot de laatst gekarteerde 7 ha riet. Evenwel weten we dat de oppervlakte riet in de Verrebroekse plassen de laatste jaren gedaald is, o.a. door verbossing. Bij een berekening voor 15 ha goed ontwikkeld riet is er een zeer goede overeenstemming met de werkelijke aantallen, zowel op basis van de dichtheden volgens SOVON als volgens.

Vermits er op het gebied Verrebroekse plassen geen bijzondere doelstelling voor broedvogels rust vanuit andere compensatiedossiers kunnen we de berekende situatie m.b.t. doelhabitats voor broed-vogels als compensatie-opgave hanteren.

Deze wordt aldus begroot op:

Ca 80 ha goed ontwikkelde plas en oever

Theoretisch aantal broedvogels aan

gemiddelde dichtheid volgens SOVON

Theoretisch aantal broedvogels aan dichtheid

volgens AEOLUS-UA

Recent max #

broedvogels

80 ha

plas en oever

15 ha

riet en water

Berekende

som

80 ha

plas en oever

15 ha

riet en water

Berekende

som

Plas en Oever

Knobbelzwaan 5 4,8 0,1 5 6,4 0,0 6

Krakeend 30 9,6 1,8 11 25,6 1,8 27

Slobeend 12 9,6 1,8 11 6,4 1,1 7

Kuifeend 33 19,2 0,9 20 32,8 0,9 34

Bergeend 19

Lepelaar 21

Riet en Water

Bruine kiekendief 1,2 0,9 2 2,4 0,6 3

Blauwborst 25 19,2 8,4 28 16,0 9,9 26

Rietzanger 15 4,8 7,2 12 1,6 8,4 10

Baardmannetje 0,4 0,4 1 0,0 0,3 0

Porseleinhoen 1

Weidevogelgebied

Scholekster 2 2,4 0,1 3 5,6 0,0 6

Grutto 0,4 0,1 1 6,4 0,0 6

Tureluur 2,4 0,1 3 10,4 0,0 10

Strand en Plas

Kleine plevier 2

Zwartkopmeeuw 1

Kokmeeuw 155

Visdief 3

Page 44: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 46 van 55

Ca 15 ha goed ontwikkeld riet en water

Vereist habitat voor overwinterende vogels

Het gebied Verrebroekse plassen valt onder de categorie ‘Overige plassen in het Z2-gebied’ en op die wijze onder de compensatie-opgave voor overwinterende vogels vanuit het compensatiedossier voor het Deurganckdok / Validatiedecreet. Er is hierbij echter geen kwantitatieve taakstelling bepaald.

Voor overwinterende vogels zijn dan ook geen bijkomende inspanningen vereist bovenop de doel-habitats die reeds voor broedvogels werden begroot (i.c. 80 ha plas en oever en 15 ha riet en water).

Vereiste oppervlakte foerageergebied bruine kiekendief

Bruine Kiekendief komt niet tot broeden in de Verrebroekse plassen maar vindt in de ruigten en grazige delen wel fourageergebied. Het gebied waar de natuurcompensatie wordt voorzien moet dus ook voldoende foerageergebied bevatten voor Bruine Kiekendief, maar dit is niet in exacte opper-vlaktes uit te drukken, omdat ook moet rekening gehouden worden de foerageermogelijkheden in de omgeving (b.v. in nabije landbouwgebieden).

Besluit: compensatie-opgave bij inname Verrebroekse plasen

Ca 80 ha plas en oever

Ca 15 ha riet en water

aanvullende oppervlakte ruigtes, grasland e.d. als foerageergebied bruine kiekendief (zelfde grootte-orde als in Verrebroekse plassen)

5.3 Natuurcompensatie in Prosperpolder-Zuid

In het kader van de opmaak van het Strategisch Plan voor de haven van Antwerpen en de zgn. Achtergrondnota Natuur werd in het verleden reeds uitgebreid onderzoek verricht naar de meest geschikte locatie(s) voor de natuurcompensatie van de Verrebroekse plassen. Uit ruimtelijk en ecologisch onderzoek is hiervoor het gebied Prosperpolder-Zuid naar voor gekomen, ca. 6 km ten noorden van het projectgebied.

5.3.1 Voorziene compensatie-oppervlaktes

Het gebied Prosperpolder-Zuid heeft een (bruto) oppervlakte van 168 ha.

Hierbinnen kan ca. 80 ha plas en oever en ca. 15 ha riet en water ontwikkeld worden, zijnde in totaal ca. 95 ha.

Het gebied zal voorts ook gebruikt worden voor de compensatie van 40 ha “strand en plas”, die tijdelijk werd aangelegd in het nabijgelegen gebied Prosperpolder-Noord en daar op korte termijn zal komen te verdwijnen. De compensatie van het habitattype ‘strand en plas’ geeft gedeeltelijk een permanente invulling aan de compensatievereiste vanuit het validatiedecreet (Nooddecreet) in kader van het Deurganckdok die stelt dat in totaal van 200ha strand en plas op de opgespoten terreinen van Z2-gebied ter beschikking dient te zijn.

De resterende 33 ha kunnen ontwikkeld worden als graslanden / ruigte dat samen met de habitattypes ‘riet en water’ en ‘strand en plas’ als foerageergebied voor Bruine Kiekendief dienst zal doen.

De natuurinrichtingswerken in Prosperpolder-Zuid maken geen deel uit van het project Verrebroekdok fase 3. Het project zal een eigen vergunningsprocedure doorlopen. Voor het project werd reeds een ontheffing van MER-plicht aangevraagd en verleend door de Dienst Mer op 31 oktober 2013. De geplande inrichting van Prosperpolder-Zuid is voorgesteld in onderstaand inrichtingsplan (GHA, 2015)).

Page 45: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 47 van 55

Figuur 5-1: Situering Verrebroekse plassen (onder) en Prosperpolder-Zuid (boven)

Page 46: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853013 – Passende beoordeling uitbreiding Verrebroekdok pagina 48 van 55

Antea Belgium nv

Figuur 5-2: Inrichtingsplan Prosperpolder-Zuid fase 1 (2015, bron: GHA)

Page 47: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853013 – Passende beoordeling uitbreiding Verrebroekdok pagina 49 van 55

Antea Belgium nv

5.3.2 Afstemming van de fasering van de werken in de Verrebroekse plassen en de

natuurontwikkeling in Prosperpolder-Zuid

In het eindstadium zullen de huidige natuurwaarden in de Verrebroekse Plassen volledig vervangen zijn door evenwaardige natuurwaarden in Prosperpolder-Zuid. Dit betekent echter niet dat de werken aan het Verrebroekdok onmiddellijk kunnen aangevat worden na de inrichting van Prosperpolder-Zuid. Bepaalde biotopen hebben immers meer tijd nodig dan andere om zich volwaardig te ontwikkelen.

Nieuw aangelegde natuurgebieden van het voorziene type te Prosperpolder-Zuid volgen een klassiek patroon, waarbij ze de eerste jaren een sterke aantrekkingskracht uitoefenen op pionierssoorten (vogels van strand en plas). Na enkele jaren zal er geleidelijk aan een vegetatiepatroon ontstaan en zal het pionierskarakter bij afwezigheid van natuurlijke dynamiek geleidelijk aan verdwijnen. Spontane rietontwikkeling of andere wijze van vegetatiesuccessie kan optreden in de moeraszones of aan de randen van de waterplassen. Pas na verschillende jaren zal een verdere ontwikkeling optreden en kan zich een kwalitatief / gevarieerd gebied ontwikkelen gelijkaardig aan de huidige Verrebroekse plassen.

De ontwikkeling van Prosperpolder-Zuid wordt zoveel mogelijk op natuurlijke wijze voorzien. M.u.v. het gedeeltelijk inzaaien met gras en de aanplant van riet in bepaalde zones worden geen aanplantingen of verdere ingrepen voorzien. Een nauwgezette monitoring van het gebied de eerste jaren na de aanleg moet de basis vormen voor eventuele bijsturing via waterpeilbeheer en/of vegetatiebeheer.

Het beëindigen van de natuurinrichtingswerken resulteert dan ook niet meteen in een gebied dat kwalitatief dezelfde eigenschappen heeft als de natuurwaarden in de huidige Verrebroekse plassen. De oevervegetatie en het voedselaanbod in Prosperpolder-Zuid zullen niet meteen op een voldoende niveau zitten om de functies van de Verrebroekse plassen over te nemen. Er moet minimaal voor worden gezorgd dat de meest kwetsbare soorten/populaties de mogelijkheid hebben om zich vanuit de Verrebroekse plassen te verplaatsen en een voldoende kwalitatief (broed)biotoop vinden in Prosperpolder-Zuid.

Prioriteit moet uitgaan naar de biotopen die tijdens de eerste fase van de werken ingenomen zullen worden (westelijk deel van de Verrebroekse plassen). Dit betreft biotopen van broedvogels/ watervogels: krakeend, wilde eend, aalscholver,... maar ook en vooral om geoorde fuut en lepelaar. Het meest kritisch daarbij is de broedkolonie van lepelaars, gezien de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van deze soort (het betreft de enige relevante kolonie in Vlaanderen) en zijn specifiek broedbiotoop. Ook moet een biotoop voorzien worden voor de ruiende, doortrekkende en overwinterende watervogels die nu van de Verrebroekse plassen gebruik maken.

Een volgende stap is de ontwikkeling van biotoop voor vogels van riet en rietmoeras, ter vervanging van het oostelijk deel van de Verrebroekse plassen, die in Fase 3 worden leeggepompt. Een dergelijk biotoop heeft meer tijd nodig om zich te ontwikkelen, maar de voorziene fasering van de werken zal toelaten om deze oostelijke deelzone nog grotendeels ecologisch te laten functioneren terwijl de werken in de westelijke zone (bouw westelijke kaaimuur) reeds gestart zijn, zodat deze biotopen in Prosperpolder-zuid meer tijd krijgen om zich te ontwikkelen.

Het project Verrebroekdok fase 3 moet worden afgestemd op de fasering van de natuurontwikkeling in Prosperpolder-Zuid. Om te beginnen moet na voltooiing van de aanlegwerken van Prosperpolder-zuid minimaal 1 volledig broedseizoen gewacht worden vooraleer werkzaamheden aan te vatten in de Verrebroekse Plassen.

Ten tweede zal de bouw van de kaaimuren en de daarmee gepaard gaande diepe bemaling opgesplitst worden in twee (hoofd)fases:

In de eerste fase wordt de westelijke kaaimuur gebouwd, en wordt de oostelijke rietplas maxi-maal behouden. Om te waarborgen dat deze plas waterhoudend blijft tijdens de werken in het westelijk deel – en dus niet leeg getrokken wordt door de diepe bemaling van de bouwput – wordt een waterremmend scherm voorzien tussen de bouwput van de westelijke kaaimuur en de oostelijke waterplas.

Page 48: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853013 – Passende beoordeling uitbreiding Verrebroekdok pagina 50 van 55

Antea Belgium nv

Pas nadat zich voldoende rietvegetatie heeft ontwikkeld in Prosperpolder-Zuid, wordt de oostelijke rietplas leeggepompt en kan de bouw van het oostelijk deel van de kaaimuur, het verder uitbaggeren van het dok zelf en het bouwrijp maken van de haventerreinen aangevat worden.

Figuur 5-3: Gefaseerde bouw van de kaaimuren van het Verrebroekdok fase 3

Ondanks bovenstaande afstemming van de timing van de werken is er geen garantie dat alle doelsoor-ten of actueel in de Verrebroekse plassen aanwezige soorten zich effectief zullen verplaatsen naar Prosperpolder-Zuid. Niettemin is dit toch te verwachten voor de meeste soorten, o.a. voor de lepelaar, van zodra er een voldoende kwalitatief biotoop aanwezig is. Een belangrijk element daarbij is het feit

Page 49: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853013 – Passende beoordeling uitbreiding Verrebroekdok pagina 51 van 55

Antea Belgium nv

dat Prosperpolder-Zuid t.o.v. de Verrebroekse plassen ca. 5 km dichter bij het Verdronken Land van Saeftinge gelegen is, een belangrijk fourageergebied voor deze en andere soorten.

De kolonisatie van Prosperpolder-Zuid door vogels van ‘strand en plas’, met name de pioniersoorten (b.v. kluut, kleine plevier,..), is snel te verwachten. Dit zijn niet de soorten die actueel in de Verrebroekse plassen broeden (bij gebrek aan pioniersbiotoop), maar het zijn wel soorten waarvoor de doelstellingen actueel niet volledig ingevuld worden in het havengebied.

Volgende maatregelen kunnen genomen worden om de ontwikkeling van biotopen en de vestiging van doelsoorten in Prosperpolder-Zuid te versnellen:

Het voorzien van 2 locaties die kunnen fungeren als broedgelegenheid voor een kolonie lepelaars. Het gaat om takkenhopen/eilandjes zoals momenteel aanwezig in de Verrebroekse plassen en Blokkersdijk. Dit gebeurt dus best in een vrij groot open gedeelte met voldoende diepte. Een omvang van ca 15 x 25 m en een hoogte van maximaal 1 m boven water volstaat. Belangrijk is dat de takkenhoop goed verankerd wordt en niet begint rond te drijven of los-slaat bij stevige wind. De grootste stronken worden onderin gelegd, met en wat fijnere takken erboven, eventueel aangevuld met riet/vegetatiezoden om het geheel op te vullen zodat er nesten op gebouwd kunnen worden.

Om het proces van rietontwikkeling vooruit te helpen is het belangrijk om meteen over te gaan tot het overenten of aanplanten van jong riet (aanplanten van worstelstokken / stekken van halmen / overplaatsen van grote rietpakketten met kraan) in de zones waar rietmoeras voorzien is. Belangrijk is om de aanplant in het begin zeer goed te beschermen tegen vraat door ganzen of meerkoeten door het aanbrengen van rasters.

Door het vullen van de plassen van Prosperpolder-Zuid vanuit de Schelde kan er mogelijks spontaan vis mee het gebied inkomen. Daar bovenop kan een beperkte visbepoting wenselijk zijn om de aantrek op watervogels te verhogen en zo de ontwikkelingsgraad te versnellen.

Timing van de werken in het projectgebied t.a.v. de natuurcompensatie

Er mogen per deelzone geen werkzaamheden aangevat worden tijdens het broedseizoen (periode 15 februari- 15 juli). Het droogzetten van plassen voor het uitvoeren van de werken dient te gebeuren voor of na deze periode. Na aanvatting van de werken moeten deze continu doorlopen om te vermijden dat er vestiging is van broedende vogels.

Het droogzetten van de westelijke waterplas (huidige lepelaarsplas) dient te gebeuren ofwel voor 1 augustus ofwel vanaf 15 oktober. Het droogzetten van de oostelijke rietplas mag niet gebeuren tijdens het broedseizoen (1 maart- 15 juli). Ook het verwijderen van de vegetatie dient hier in najaar- en winterperiode te gebeuren om te vermijden dat broedvogels zich vestigen en nesten verstoord worden eenmaal de werken verder lopen.

Het is wenselijk om de oostelijke zone (plas en omliggende rietvegetatie) niet volledig van vegetatie vrij te maken voordat dit absoluut noodzakelijk is. Ook tijdens de bouw van de oostelijke kaaimuur wordt de vegetatie in het oostelijk deel zo mogelijk nog voor een deel behouden. Het gebied zal dan verdrogen en de vegetatie zal geleidelijk en op natuurlijke wijze verdwijnen.

Er kan eventueel een tijdelijk broedeiland voorzien worden voor lepelaars in de oostelijke rietplas bij de start van de werken in de westelijke zone, als “back up” indien de lepelaars zich niet onmiddellijk zouden verplaatsen naar Prosperpolder-Zuid.

Page 50: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853013 – Passende beoordeling uitbreiding Verrebroekdok pagina 52 van 55

Antea Belgium nv

5.4 Bijkomende milderende maatregelen en aanbevelingen in de

aanlegfase

Er zijn een aantal negatieve werfgerelateerde effecten in de aanlegfase te verwachten, die los staan van de natuurcompensatie in Prosperpolder-Zuid, maar niettemin ook moeten gemilderd worden.

5.4.1 Beperken verstoring

Essentieel voor het blijvend goed functioneren van het oostelijke gedeelte van het gebied terwijl de werken in het westelijk deel reeds aangevat zijn is het volledig vermijden van enige betreding / enige activiteit of werkzaamheden in deze zone. Een goede werfafbakening en bijkomende afscherming (b.v. in de vorm van hekwerk) is nodig. Het gebruik van de zandstock voor de aanleg van de werfwegen is niet problematisch voor zover de groeiplaatsen van de orchideeën niet beschadigd worden of de orchideeën tijdig verplant worden. Deze zone is niet verstoringsgevoelig en sluit niet direct aan bij de kwetsbare moeras/rietvegetaties langs de oevers van de oostelijk plas.

Aangezien het wateroppervlak van de oostelijke plassen reeds vanaf fase 1 enigszins ingeperkt wordt (zie figuur 2-10), wordt de afstand tussen de aanwezige watervogels en het werfverkeer langs de grens met VOPAK voldoende groot om geen significante geluids- en bewegingsverstoring te hebben. Op dit vlak worden derhalve geen maatregelen nodig geacht.

5.4.2 Maatregelen t.a.v. avifauna

Niet enkel de globale timing van de aanvang van de werken is belangrijk. Ook bij het aanvatten van de werken, de start van de werffase en het verder doorlopen van de werken zijn randvoorwaarden noodzakelijk. In de voorgestelde fasering van de werken (zie projectbeschrijving) is reeds rekening gehouden met aantal randvoorwaarden, met name dat de inname van het oostelijke deel later gebeurt, om zo een langere ontwikkelingstijd toe te laten voor het biotoop in Prosperpolder-zuid.

Bij de aanvang van de werkzaamheden is de timing van belang om niet te interfereren met het broed-seizoen van de aanwezige soorten. Het is dus belangrijk om ervoor te zorgen dat de planning van de werkzaamheden er zo op gericht is dat er geen nesten of kolonies verstoord worden tijdens het broedseizoen. Vanuit de natuurwetgeving zijn deze beschermd, hierdoor is het noodzakelijk om het gebied zo snel mogelijk ongeschikt te maken eenmaal de desbetreffende fase (westelijk / oostelijk deel) aangevat wordt. Dit bestaat erin om het (deel)gebied droog te pompen en tevens te starten met het verwijderen van bomen/struiken/riet- en moerasvegetatie. Het wegnemen van de begroeiing dient buiten het broedseizoen te gebeuren (augustus tot begin maart) zodat er geen nesten verstoord en vogels ook niet meer geneigd zullen worden om alsnog in het gebied te beginnen broeden bij de aanvang van een volgend broedseizoen en tijdens de werken.

Wanneer er werken tijdens het broedseizoen moeten plaatsgrijpen zal er voor gezorgd worden - in het kader van de zorgplicht (opgelegd door artikel 14 van het Natuurdecreet), om vermijdbare schade aan soorten te voorkomen - dat de werken voor de aanvang van het broedseizoen (voor 1 maart) starten en dan continu plaatsgrijpen. Op deze manier zal eventuele verstoring van broedende vogels vermeden worden. Indien de continue werkzaamheden nog niet gestart zijn voor 1 maart of wanneer de werken stilliggen tijdens het broedseizoen (>5 dagen) dan kunnen de werken pas gestart/hervat worden na het broedseizoen (vanaf 1 juli). In geval de werken stilgelegd zouden worden, is het mogelijk dat vogels de tijdelijke pionierssituaties zouden gebruiken om alsnog tot broeden te komen in het gebied. Dit is te vermijden.

Specifieke aandachtspunten zijn hierbij nog:

De aanwezigheid van een kolonie oeverzwaluwen aan de kopzijde van het bestaande Verre-broekdok; tussen de Verrebroekse Plassen en het bestaande dok. Deze soort is mobiel en kan bij nieuwe geschikte nestlocatie (steile zandige wanden) deze snel koloniseren. Doorheen de werffase dient hier dan ook aandacht aan besteed te worden. Er mogen geen verticale zandwanden achtergelaten worden die potentieel door de soort gekoloniseerd kunnen

Page 51: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853013 – Passende beoordeling uitbreiding Verrebroekdok pagina 53 van 55

Antea Belgium nv

worden, ingeval hier verdere werken zullen uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen. Evenwel zijn hier ook opportuniteiten. Er kunnen in de werffase ook zanddepots zijn die tijdens het broedseizoen niet gebruikt dienen te worden en waar een tijdelijke broedlocatie voor de soort kan aangelegd worden. Dit kan enkel indien er geen verdere werken verwacht worden tot het einde van het broedseizoen en er geen verstoring zal optreden.

De opvolging van broedlocaties van de soort is reeds voorzien in het SBP voor de soort. Dit loopt binnen de samenwerkingsovereenkomst tussen het HA, MSLO en NP. Ook in kader van de aanleg voorliggend project is dit belangrijk.

5.4.3 Maatregelen m.b.t. rugstreeppad

De Rugstreeppad is een bijlage 4-soort van de Habitatrichtlijn die een aantal voortplantingspoelen heeft in het noorden van het oostelijk deel van de Verrebroekse Plassen. Bij het uitvoeren van de geplande werkzaamheden zullen deze zones ingenomen worden. Mogelijk kunnen adulten ook het slachtoffer worden van de werkzaamheden.

Tijdens de werkzaamheden is het wel mogelijk dat de soort tijdelijk profiteert van de pionierssituaties. De soort wordt vaak aangetroffen in nieuw aangelegde natuurgebieden, maar ook in de werfzones / nieuw ontwikkelde gebieden in de haven. Een tijdelijke sterke toename van rugstreeppadden is mogelijk, als er hier en daar ondiepe plassen op het terrein blijven staan tijdens de werffase (b.v. in fase 1, na het droogleggen van het westelijk gedeelte van de Verrebroekse plassen).

In het Soortbeschermingsprogramma van de Antwerpse haven voor de soort werden reeds compensaties uitgevoerd in functie van o.a. de inname van een aantal voortplantingspoelen enerzijds, maar anderzijds ook de permanente inname van de volledige zone die ervoor zal zorgen dat de soort er niet meer kan voorkomen. De compensatie is te kaderen binnen de aanleg van 17 poelen in het netwerk van ecologische infrastructuur.

De aanleg van Prosperpolder-Zuid is niet ten gunste van deze soort. Dit gebied zal door de ontwikkeling van vegetatie (successie) leiden tot de ontwikkeling van vispopulaties of tot kolonisatie door andere amfibieën. Dit zijn ongunstige omstandigheden voor de Rugstreeppad.

Het is aan te bevelen om de adulten van de soort te trachten weg te vangen t.h.v. de voort-plantingsplaats van de Verrebroekse plassen en te verplaatsen vooraleer de werken starten in de betrokken zone. Hiervoor dient een afwijking op het Soortenbesluit aangevraagd te worden.

5.4.4 Maatregelen m.b.t. vleermuizen

Ook in functie van het behoud van gunstig foerageergebied voor vleermuizen is een voortijdige aanleg van Prosperpolder-Zuid noodzakelijk. Het gebied dient de nodige ontwikkelingstijd te krijgen zodat vleermuizen zich hier naartoe kunnen begeven en hier ook een gunstige biotoopkwaliteit terugvinden.

De overgang naar gebruik van de Verrebroekse Plassen naar Prosperpolder-Zuid zal voor vleermuizen wellicht niet zo evident zijn. Enerzijds ligt het gebied op ca 5 km van het huidige foerageergebied, wat voor een aantal soorten wellicht vrij ver is. Een tweede aspect dat hierin speelt is de bereikbaarheid van het gebied voor vleermuizen. Ondanks dat het gebied een goede inrichting krijgt, dient het voor vleermuizen ook goed bereikbaar te zijn, m.a.w. dient er voldoende connectiviteit te zijn in de vorm van waterlopen / bomenrijen of kleinschalige elementen die de verbinding leggen. Een open agrarisch gebied wordt eerder zelden gepasseerd door de meeste soorten. Het nieuwe biotoop van Prosper-polder-Zuid kan dan wel voldoen aan de voorwaarden die nodig zijn voor een aantal van de doel-soorten, maar zal, zoals voor vogels, een overgangsperiode kennen en moet bereikt kunnen worden.

Belangrijk is om te focussen op het behoud van bestaande verbindingen en de verbindingen voor vleermuizen te verbeteren vanuit de huidige natuurstructuren en waterlopen richting Prosperpolder-Zuid. Deze milderende maatregel dient het gebruik van Prosperpolder-zuid door vleermuizen verder te faciliteren. Er is reeds voorzien om bij het ontwerp van de toekomstige westelijke rand van het havengebied een verbinding te realiseren naar het Noordelijk gebied. Ook in het SBP voor de

Page 52: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853013 – Passende beoordeling uitbreiding Verrebroekdok pagina 54 van 55

Antea Belgium nv

meervleermuis is het versterken van de verbindingen opgenomen. Het is wenselijk om in afwachting van definitieve realisatie hiervan te streven naar een behoud of versterking van bestaande zones die geschikt zijn voor verbinding met dit noordelijk gebied en dit op kortere termijn te realiseren.

5.4.5 Maatregelen m.b.t. vissen

Het leegpompen van de twee eenheden van de Verrebroekse Plassen (westelijk / oostelijk deel) zal ervoor zorgen dat de aanwezige visfauna zal verdwijnen. Wat de dichtheid van de visbezetting actueel is, is niet gekend. Tijdens het onderzoek in 2004-2005 werden verschillende soorten gevonden. De grootste visbezetting en diversiteit was er in de grote watergang, doch uitwisseling met de plassen kan in het verleden plaatsgevonden hebben onder meer door buizen in de dwarsdijk.

Om de effecten te milderen en te vermijden dat er veel vissterfte is bij het leegpompen, is het nood-zakelijk om de vissen maximaal over te plaatsen (naar het Verrebroekdok). Dit dient te gebeuren vooraleer de start van de werkzaamheden en /of kan verder lopen bij aanvang van de leegpomping.

Jonge vis van b.v. rietvoorn, vetje, … of dergelijke kunnen gedeeltelijk overgeplaatst worden naar Prosperpolder-zuid en zo de ontwikkeling van het gebied op dit vlak versnellen. Tijdens het uitvoeren van de vooronderzoeken zal er reeds beter beeld gevormd kunnen worden van de actueel aanwezige visfauna en wat mogelijk is naar overplaatsing toe.

5.4.6 Maatregelen m.b.t. beschermde flora

Zoals in de effectbeoordeling besproken komen er beschermde orchideeën voor in de Verrebroekse plassen. Het innemen van het gebied zal ervoor zorgen dat er een negatief effect optreedt en deze zullen verdwijnen.

De orchideeën zijn verspreid aanwezig in het gebied. De grootste concentraties zijn aanwezig in het noordoostelijke gedeelte, net ten zuiden van de Kapelstraat waar Vopak gevestigd is. Het gaat voornamelijk om moeraswespenorchis en in mindere mate om bijenorchis. De populaties zijn goed gekend en worden jaarlijks opgevolgd. De beste methode om de effecten te milderen is het verplaatsen van de orchideeën naar andere locaties met een geschikte standplaats. Het verplaatsen is iets wat in het verleden reeds gebeurd is op andere locaties in het havengebied, indien een zone permanent ingenomen dreigt te worden en de standplaats dan ook definitief verdwijnt.

Het transloceren van de populatie Rietorchissen, Moeraswespenorchissen en Bijenorchissen in de Verrebroekse plassen is voorzien en maakt onderdeel uit van het soortbeschermingsprogramma voor de Moeraswespenorchis.

Het verplaatsen van de orchideeën zal een zekere mate van uitval kennen, niet alle translocaties zullen slagen. Het is gelet op de inname van het terrein evenwel de beste optie om de soorten te behouden en nieuwe kansen te bieden op andere locaties.

Momenteel zijn reeds voorbereidende ingrepen lopende, gekoppeld aan het SBP voor de moeraswespenorchis / groenknolorchis. Meer concreet gaat het over het beheer van beheer van bermen (voor Bijenorchis en Hondskruid) + creëren van natte depressies en translocaties voor Moeras-wespenorchis (en meelifters). Dit wordt voorzien binnen de zones die deel uitmaken van de natuur-kernstructuur van de haven. De orchideeën zullen dan ook verplaatst worden naar deze zones. Het gaat om Ketenislaan, Haasop-oost en diverse bermen/leidingstroken.

Zeer belangrijk bij translocatie is dat goede standplaatsomstandigheden aanwezig zijn op de locaties waar deze soorten naar verplant worden. Orchideeën zijn zeer kritisch aan milieuomstandigheden. Bij de ontwikkeling van nieuwe standplaatsen dient hier dan ook mee rekening gehouden te worden, zoals ook aangegeven in het SBP voor de Moeraswespenorchis en meeliftende soorten.

Naast beheer werden ook voorbereidingen getroffen voor verplaatsing van orchideeën (inrichting bermen Ketenislaan). Deze zones kunnen zich dan ook verder ontwikkelen i.f.v. de verplaatsing van de orchideeën vanuit de Verrebroekse plassen. Het beheer in de zones met potentie voor verplaatsing zal de komende jaren worden opgedreven waardoor de aanwezige potenties verder naar boven zullen

Page 53: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853013 – Passende beoordeling uitbreiding Verrebroekdok pagina 55 van 55

Antea Belgium nv

komen. Daar bovenop wordt ook de monitoring opgedreven waardoor er meer locaties kunnen worden gevonden waar deze soorten groeien en waar naar kan verplaatst worden. De exacte locaties zijn actueel dan ook nog niet gekend, doch er zijn voldoende potenties en deze zullen in de komende jaren verder geconcretiseerd kunnen worden.

De orchideeën dienen individueel gemarkeerd te worden en worden na het bloeiseizoen uitgegraven voor verplaatsing. Hiervoor zal een afwijking van het soortenbesluit aangevraagd dienen te worden.

5.4.7 Aanbevelingen

Een beperkt tot matig effect van verdroging kan zich op termijn laten gelden tot in het natuurgebied Drijdijck ten gevolge van het waterremmend scherm aan de westzijde van het nieuwe Verrebroekdok. Om dit effect te vermijden, kan men het bovenste deel van het waterremmend scherm geheel of gedeeltelijk verwijderen, zodat er in de bovenste grondlagen een vrije grondwatercirculatie mogelijk is.

Page 54: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853013 – Passende beoordeling uitbreiding Verrebroekdok pagina 56 van 55

Antea Belgium nv

6 Eindbeoordeling

In bovenstaande werd beoordeeld of er ten gevolge de bouw van het Verrebroekdok fase 3 mogelijk significant negatieve effecten ontstaan op het Vogelrichtlijngebied ‘Schorren en polders van de Beneden- Schelde’ (en aanvullende effecten i.f.v. Vlaamse natuurwetgeving). Uit de beoordeling blijkt dat er door de inname van de Verrebroekse plassen er een signficant negatief effect zal optreden ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen van het Vogelrichtlijngebied ‘Schorren en polders van de Beneden- Schelde’.

Wanneer er sprake is van een significant negatief effect kan overeenkomstig art. 6.4 van de Habitatrichtlijn een project pas doorgang vinden wanneer via alternatievenonderzoek wordt aangetoond dat er geen minder schadelijke alternatieven bestaan, het project een “dwingende reden van groot openbaar belang” heeft en voorzien wordt in een natuurcompensatie. In voorliggende passende beoordeling wordt ingegaan op deze 3 voorwaarden. De natuurcompensatie wordt voorzien in het gebied ‘Prosperpolder-Zuid’. In de passende beoordeling wordt een kwantitatief voorstel uitgewerkt van te compenseren habitattypes in functie van de doelsoorten.

Daarnaast zijn er nog verschillende milderende maatregelen noodzakelijk in de werffase van de uitbrei-ding van het Verrebroekdok.

Page 55: Passende beoordeling Uitbreiding Verrebroekdok Fase 3 · 2017. 12. 18. · 2235853021 – Passende beoordeling uitbreiding met fase 3 van het Verrebroekdok pagina 10 van 55 2.3 Algemeen

2235853013 – Passende beoordeling uitbreiding Verrebroekdok pagina 57 van 55

Antea Belgium nv

7 Referenties

Cramp, S. & K.E.L. Simmons 1977. The Birds of the Western Palearctic, Oxford;

Dietz et al., 2009 Vleermuizen, alle soorten van Europa en Noordwest-Afrika

Dittberner H. & W. Dittberner, 1984. Zu Ökologie, Brutbiologie und morphologischen Merkmalen des Schwarzhalstauchers (Podiceps nigricollis). Mitt. Zool. Mus. Berl. 60. Suppl. Ann. Orn. 8: 57 - 88

Piersma T. , 1985, biometrie, conditie en rui van futen (Podiceps cristatus) in het Ijsselmeergebied.

Storer R. W. & J. R. Jehl Jr., 1985. Moult patterns and moult migration in the Black- necked Grebe Podiceps nigricollis. Orn. Scandinavica 16: 253 - 260

Voet. H., Maes P. en Van Impe . Pp. 73-79 in. Natuur.Oriolus 72(3) 2006. Slagpenrui bij de Geoorde Fuut Podiceps nigricollis in het Antwerpse.

Vermeersch G. & H.Voet, 2004. Geoorde Fuut Podiceps nigricollis. Pp. 92 - 93 in: .Vermeersch G.,A.Anselin, K. Devos, M. Herremans, J. Stevens, J. Gabriëls & B.Van der Krieken. Atlas van de Vlaamse Broedvogels 2000 - 2002. Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 23, Brussel.

Ontbreken in de lijst:

- Van Hove 2004

- Samsoen ivm vismigratie ed

- Nota ANB ivm vismigratie ed

- Achtergrondnota natuur

- SBP Antwerpse haven

- ISBPP Rugstreeppad, meervleermuis, moeraswespenorchis

- Ralf Gijselings

- Website beheercommissie LSO