pantheon// '05-'06 - vervreemding
-
Upload
study-association-stylos -
Category
Documents
-
view
223 -
download
0
description
Transcript of pantheon// '05-'06 - vervreemding
pantheon//vervreemding
stylosBKbeats
essayStranger in the city
reportage"They all consider..."
foto-essayWatcha lookin' at?
tweemaandelijkse uitgave van d.b.s.g. stylos / nummer 4 / jaargang ’05’06
kaft_vervreemding.indd 1 8-5-2006 16:29:10
Van de voorzitter
tweemaandelijkse uitgave van D.B.S.G. Stylos
pantheon//
Het Delftsch Bouwkundig Studenten Gezelschap Stylos werd in 1894 opgericht ter behartiging van studie- en studentenbelangen van studenten aan de faculteit Bouwkunde van de TU Delft.
bestuur 112 D.B.S.G. Stylos voorzitter: Inge de Boersecretaris / PR: Regien Kroezepenningmeester: Erik van het Schiponderwijs bachelor: Sanne van Manenonderwijs master: Joost van Nesevenementen: Pieter Versteeg
adresD.B.S.G. Stylos, kab. 1.01Faculteit Bouwkunde Berlageweg 12628 CR Delft
telefoonnummersbestuurskamer 015 2783697commissiekamer 015 2784168secretariaat 015 2781369fax 015 2783059
[email protected]://www.stylos.nl
lidmaatschap Stylos 10 euro per jaargironummer 296475
Stylos Bookshopgeopend maandag t/m vrijdag 12.45 tot 13.45 uur
Stylos Stichting De Stylos Stichting vervult een vliegwielfunctie ter stimulering van initiatieven van en voor studenten van de faculteit Bouwkunde TU Delft. Zij kunnen bij het bestuur van de Stylos Stichting terecht voor financiële en inhoudelijke ondersteuning van hun project. Om u hiervan op de hoogte te houden ontvangt u elke 2 weken B-nieuws en 5 maal per jaar de Pantheon//.Wij vragen om een donatie van 45,- per jaar (pas afgestudeerden betalen de eerste twee jaar 10,-). Aan bedrijven vragen wij 90,-.gironummer 1673413
De lente is begonnen en dat is te merken aan alle energie die van Stylos af
komt. Al vanaf half maart zijn er elke week wel activiteiten door ons of door
een van de commissies georganiseerd. Na het, voor sommige toehoorders,
moeilijk te begrijpen Projective Landscape, was de LSD vrouwenweek
een stuk toegankelijker en goed bezocht. De winnaars van de paviljoen
prijsvraag zijn bekend gemaakt (voor die het nog niet weten, BlackBox is
de winnaar), er is een weekend excursie naar Berlijn geweest, het nieuwe
bestuur is gepresenteerd en als één van de hoogtepunten van dit jaar het
(uitverkochte!) BK Beats. Het jaar begint nu lekker te lopen en met nog vier
maanden te gaan ben je nog niet van 112 af!
Natuurlijk denken we ook na over “hoe het volgend jaar zal zijn”. We hebben
nog zoveel ideeën, maar langzaam raakt de tijd om die uit te voeren een
beetje op. Er komen van allerlei kanten activiteiten en plannen aanwaaien.
Maar veel van deze dingen laat je liggen of speel je door aan het volgende
bestuur. Vooral het laatste gaat vaak gepaard met een lange discussie tijdens
de bestuursvergaderingen. Je gaat niet een jaar Stylos bestuur doen om
alleen maar van te voren opgelegde activiteiten uit te voeren. Het is juist
Stylos die het mogelijk maakt jou ideeën en plannen werkelijkheid te maken.
Totdat wij na de zomer weer in de collegebanken zitten, zullen wij lekker
doorgaan met het uitvoeren van onze plannen en jullie v-ermaken! //
Inge de Boer
colofonjaargang 9, editie 4, mei 2006oplage: 2000Stylosleden en vrienden van de Stylos Stichting ontvangen pantheon//vijf maal per jaar
redactieadresBerlageweg 12628 CR [email protected]
hoofdredactieSara van der PloegAnselm van Sintfiet
redactieAbram de Boer - van BrugMarten DashorstCaspar FrenkenAnne GeenenArie GruijtersRegien KroezePieter van der KooijTim LochTim PeetersAlexandra Sonnemans
aan dit nummer werkte meeInge de Boer, Loet Smeets, Sanne van Manen, Joost van Nes, Erik van het Schip, Pieter Versteeg
advertentiesRegien Kroeze, Anselm van Sintfiet
drukker Koninklijke De Swart, ‘s-Gravenhage
omslagSara van der Ploeg
pantheon// commissie
Over de voorkant
Zie het als vervaging. Wat zijn de
grenzen? Waar bevinden we ons?
Een ruimte in twee contrasterende
werelden. Terug naar de natuur? Of
menselijke dwaasheid die leidt tot
menselijke hoogstandjes? Als je in
de spiegel kijkt, wat zie je dan?
kaft_vervreemding.indd 2 8-5-2006 16:29:19
1i n h o u d s o p g a v e pantheon 4 ’05’06
Stylos
2 Leerfabriek TU DelftSanne van Manen
3 Explore-labJoost van Nes
4 PaviljoenSanne van ManenMartijn de Geus & Philip Mannaerts
5 BKbeats 2006Loet Smeets
6 Stylos-excursie BerlijnInge de BoerChris Cornelissen
7 Het Paleis voor VolksvlijtSanne van Manen
Algemeen
42 Schreiende, desolate musculatuurArie Gruijters
46 Een nieuwe Amsterdamse School?Abram de Boer - van Brug
48 LiberoAnselm van SintfietMarten Dashorst
00 Agenda
Thema// vervreemding
10 Vervreemding...Anselm van Sintfiet
11 Column - Hier wordt de massa bediendAnselm van Sintfiet
12 Volmaakte audiobubblesCaspar Frenken
15 Transformatie van het Groene HartTim Loch
16 Stranger in the CityMarten Dashorst
22 Whatcha lookin' at?Marten DashorstAnselm van Sintfiet
28 Sloppenwijken in de slopRegien Kroeze
30 Publieke ruimtenAnne Geenen
32 KafkaTim Peeters 33 "They all consider them more famous than you are" Sara van der PloegAlexandra Sonnemans
34 Een persoonlijke architectuurTim Peeters
36 VervormingAlexandra Sonnemans
37 Column - VreemdelingenSara van der Ploeg
38 Hey! I'm new here...Peter van der Kooij
p01-p09 Stylos 01_2.indd 1 8-5-2006 16:31:29
2 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n
Explore-labLeerfabriek TUDelftSanne van Manen
Wat is de harde knip?
De harde knip is een harde scheiding tussen de bachelor en de Master.
Wanneer de harde knip ingevoerd wordt, mag een student pas aan de Master
beginnen als alle (!) punten uit de Bachelor behaald zijn.
Het College van Bestuur wil de harde knip invoeren om de Bacheloropleiding
te scheiden van de Masteropleiding. Op deze manier kunnen studenten
binnen Nederland en Europa makkelijker bewegen tussen verschillende
Masteropleidingen. Wanneer je als student je Master op een andere faculteit
wil volgen, moet je de hele Bachelor hebben afgerond.
Het feit dat er nu weinig mobiliteit is tussen verschillende Masteropleidingen,
heeft helemaal niets te maken met wel of geen harde knip, maar met een
gebrek aan voorlichting. Veel studenten weten niet wat de mogelijkheden
zijn en maken dus geen gebruik van andere Masters.
Veel docenten en decanen zijn voor de harde knip, omdat ze in de Master
regelmatig te maken krijgen met studenten die hun vakken niet goed kunnen
volgen, omdat ze nog te veel vakken binnen de bachelor moeten inhalen.
Dit is niet het probleem van de docent, maar van de student. De student moet
zelf verantwoordelijkheid nemen om zich in te zetten voor een vak. Wanneer
hij/zij dat niet doet, haalt hij/zij het vak gewoon niet. Docenten kunnen
zich strenger opstellen door studenten een onvoldoende te geven of ze te
verbieden een vak nog langer te volgen bij gebrek aan inzet.
Stylos is faliekant tegen de harde knip.
Op de eerste plaats zorgt de harde knip voor onnodige vertraging.
Iedereen die zelfs maar één studiepunt mist, wordt niet toegelaten tot de
Master. In tegenstelling tot de x-2 regel mag de desbetreffende student dan
ook geen tentamenvakken volgen.
Naast de onnodige vertraging hebben wij zelf ook een principieel bezwaar
tegen de harde knip, wat voor ons eigenlijk nog zwaarder telt. Studeren is
namelijk meer dan alleen vakken volgen en punten halen. Studeren is je
ontwikkelen, ervaringen opdoen en op zoek gaan naar je eigen interesses
binnen het vakgebied. Vooral bij een studie als Bouwkunde worden er
veel dingen extra-curriculair aangeboden, die een grote toevoeging zijn
aan de studie. Lezingen op de faculteit, in het Berlage Instituut en het NAi,
workshops, stages, prijsvragen en (buitenlandse) excursies.
Een weerlegging vanuit de kant van de voorstanders is dat studenten in de
tijd dat ze onnodige vertraging hebben opgelopen, gemakkelijk dit soort
nevenactiviteiten kunnen doen. Zoals al eerder gezegd moeten studenten
zelf hun studieplanning kunnen maken. Wanneer er een leuke workshop
wordt aangeboden, is het aan de student de vrije keuze om daar aan mee te
doen of niet. Bovenstaande nevenactiviteiten zijn er altijd en zullen zich niet
aanpassen aan wanneer iemand opgescheept zit met zijn/haar onnodige
vertraging.
Door regels als de harde knip ligt de nadruk van het studeren steeds meer
op een snelle doorstroom. Een trage student kost de TU en de faculteiten
namelijk veel geld. Zodoende is een snelle doorstroom gewenst.
De studentenraad heeft het College van Bestuur al verschillende alternatieven
aangeboden, zoals de P+90. Dit is een regel waarbij studenten pas naar
de mogen als ze hun propedeuse hebben plus negentig studiepunten
uit het tweede en derde jaar. Het College is echter heel star en komt de
studentenraad niet tegemoet. Zodoende heeft de studentenraad nu
een advocaat in de arm genomen die heeft uitgezocht dat zij wettelijk
instemmingsrecht hebben bij dit soort ingrijpende veranderingen in het
Onderwijs- en Examenregelement of OER. Volgens het College hebben
studenten namelijk geen instemmingsrecht bij de beslissing over de harde
knip.
Het is belangrijk dat zoveel mogelijk studenten hun mening geven over dit
onderwerp. Hoe meer weerstand het College volgt, hoe moeilijker het voor
hen wordt om de harde knip door te laten gaan.
Op de eerste verdieping voor de liften staat een stellage met informatie over
de harde knip.
Hierin hangen ook posters waarop je jouw mening kan geven.
Wij hopen dat het College van Bestuur zich nog op tijd bedenkt en van de
TU geen leerfabriek te makenzich nog op tijd bedenkt en van de TU geen
leerfabriek zal maken. //
Er is al veel gezegd en geschreven over de harde knip. Blijkbaar toch niet genoeg aangezien het College van Bestuur het plan kostte wat kost door wil voeren en vele docenten en decanen het hiermee eens zijn. Daarom wederom een artikel over dit onderwerp in de hoop dat het College gedwongen wordt toch eens naar de studenten te luisteren.
Studeren is je ontwikkelen, ervaringen opdoen en op zoek gaan naar je eigen interesses binnen het vakgebied.
Wij hopen dat het College van Bestuur zich nog op tijd bedenkt en van de TU geen leerfabriek zal maken.
p01-p09 Stylos 01_2.indd 2 8-5-2006 16:31:29
3s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n pantheon 4 ’05’06
Explore-lab
Explore-lab is een afstudeerlab dat vorig jaar is ontstaan vanuit de onvrede
over het huidige afstuderen op Bouwkunde. Studenten kunnen niet meer vrij
een onderwerp kiezen en zijn gebonden aan de mogelijkheden die de diverse
Mastertracks binnen onze faculteit bieden. Vanuit dit uitgangspunt heeft
Stylos, samen met veel andere partijen, de basis voor Explore-lab opgezet.
Explore-lab is gebaseerd op de eigen keuzes en fascinaties van de individuele
student. Nadat deze duidelijk bekend zijn wordt er gekeken naar een
collectieve overeenkomst binnen de gehele groep. Dit is een belangrijke
factor, want zo ontstaat er een krachtig team dat overtuigend geïnteresseerd
is in elkaars werk.
De ambitie van het Explore-lab is gebaseerd op een zestal basiselementen,
die een afspiegeling zijn van de huidige eindtermen die de faculteit
Bouwkunde nastreeft. Helaas worden deze in de praktijk vaker niet dan wel
gehaald. De elementen die Explorelab wel tracht te behalen zijn:
- Een combinatie tussen verbreding en verdieping. Hierdoor ontstaat er
een essentiële blik op het gehele onderzoeksgebied van de faculteit. Dit
is belangrijk om een goed inzicht te krijgen in de mogelijkheden van het
afstuderen/van het vakgebied en hierdoor bewuste keuzes te maken in het
afstudeerjaar;
- Inzet van creativiteit is belangrijk om de complexe zaken tijdens het
ontwerpproces aan te pakken. Hierdoor is het mogelijk om orde te scheppen
op een zelf ontwikkelde manier. Hier is vrijheid voor zowel het inhoudelijke
als het procesmatige van het onderzoek van belang;
- Persoonlijke verantwoordelijkheid en initiatief zijn belangrijk om de vrijheid
in het eigen werk aan te voelen. Hierdoor is er ruimte om je eigen weg te
bepalen en van deze persoonlijke ervaringen te leren;
- Niemand houd je zo scherp als een medestudent die met overtuiging is
geïnteresseerd in jouw werk. In het Explore-lab zijn de onderlinge discussies
en reflecties dan ook expliciete leermiddelen. De kracht van een team inzien
en gebruiken;
- Het afstudeerjaar is het enige jaar in het gehele academische leven dat de
ruimte schept om zeer grondig op een kleine selectie van onderwerpen te
concentreren. Het Explore-lab nodigt uit om hier grondig over na te denken;
- Het afstuderen is bij velen de schakel tussen studie en beroepspraktijk. Het
is daarom belangrijk om een beeld te hebben van je benodigde kennis en
vaardigheden die benodigd zijn om af te studeren - maar belangrijker nog - te
bepalen welke vaardigheden en houding nodig zijn in de beroepspraktijk.
In september 2005 is de eerste groep van veertien studenten gestart in
het Explore-lab rond het thema enviroMENTAL design. Deze gezamenlijke
focus heeft als doel een bijdrage te leveren aan sustainable development
in de meest brede zin van het begrip. De verdeling binnen het lab bestaat
uit twaalf afstudeerders voor Architecture, één voor Building Technology
en één voor Urbanism. Om de groepsbinding te bevorderen zijn er enkele
workshops en excursies geweest. Een van deze workshops heeft bijvoorbeeld
plaatsgevonden bij een faculteit in Manchester.
Explore-lab 1 heeft zijn vaste atelier op de vijfde verdieping. Hier heeft
iedereen een eigen werkplek en er is genoeg ruimte om met elkaar te
brainstormen en te discussiëren over de diverse plannen. Hierdoor blijft de
student actiever en dit versterkt tevens de motivatie binnen de groep.
Op dit moment loopt het gehele lab aardig op schema en zullen de eerste
'explore-labbers' in juni afstuderen.
Nadat Explore-lab 1 in september gestart is, moest er natuurlijk een Explore-
lab 2 komen. Hiervoor hebben zich zelfs tweeëntwintig studenten aangemeld
en zijn zij gestart rond de gezamenlijke thema's Architectoniek, Landschap,
Theorie en User perception.
Voor de opleidingsdirecteur was dit gelijk een aanleiding om aan dit lab de
reguliere faciliteiten toe te kennen. Helaas dus geen eigen atelier ruimte,
maar een die voor twee dagdelen in de week beschikbaar is. Hierdoor heeft
niemand een eigen werkplek en zijn er minder mogelijkheden te overleggen
met, en reflectie te krijgen van je medestudenten. Om de groepsdynamiek te
bevorderen zijn de gezamenlijke activiteiten voor dit lab nog belangrijker.
Maar ook in dit lab zijn de studenten razend enthousiast en tevreden dat ze
hebben gekozen voor een lab met bijzonder veel vrijheid en dat ze kunnen
afstuderen in een gebied waarin zij gefascineerd zijn.
Explore-lab 1 en 2, twee bijzondere, verschillende labs met hetzelfde
uitgangspunt. Het zal niemand verbazen dat ook Explore-lab 3 op dit
moment in de startblokken staat. De eerste twee Explore-labs waren pilots,
wat wil zeggen dat ze nog niet verankerd zijn in het afstudeersysteem van de
faculteit. Maar door alle positieve reacties van zowel studenten als docenten
staat de faculteit Explore-lab 3 niet in de weg. In september zal er weer een
groep van maximaal 20 studenten beginnen in een nieuw Explore-lab. Het
thema bepalen ze zelf. De faciliteiten: Een gedeeld atelier met werkplekken
voor Explore-lab 2 en 3, interactie tussen nieuwe 'Explore-labbers' en een
gevestigde groep.
Explore-lab, vervreemding van het afstuderen? Een beetje wel, maar er
zijn nu eenmaal mensen die behoefte hebben aan meer dan de faculteit
aanbiedt. Hierdoor hebben zij meer mogelijkheden om zichzelf in bredere
zin te ontwikkelen. Misschien juist wel een versterking van het afstuderen. In
juli zullen de eerste 'Explore-labbers' afstuderen; we zullen hun uiteindelijke
bevindingen afwachten. //
Explore-lab, een afstudeerlab dat niet onder één van de master tracks past die de faculteit aanbiedt. Een afstudeerlab, geïnitieerd vanuit een studentenpopulatie die zich niet thuis voelt in de bestaande labs.
Joost van Nes
De definitie voor Explore-lab luidt als volgt: > Onderzoeksgestuurd afstudeerlaboratorium voor de verkenning van fascinaties in het bouwkundige vakgebied.
> Handboek Explore-lab, 2005-2006, 14-11-2005
p01-p09 Stylos 01_2.indd 3 8-5-2006 16:31:29
4 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n
BKbeats 2006Paviljoen
Dinsdag 28 maart was voor Stylos een spannende dag. De bekendmaking van
de winnaar van de paviljoenprijsvraag. Het paviljoen is voor Stylos meer dan
alleen een ruimte om feestjes, workshops, lezingen of tentoonstellingen in
te laten plaatsvinden. Het paviljoen is ook ons gezicht naar de buitenwereld.
Als er bekende sprekers komen, laten wij graag vol trots het paviljoen aan
hen zien. Samen met het zeer complexe programma van eisen levert dit een
moeilijke opgave op. De twaalf overgebleven deelnemers van de prijsvraag
lieten hun definitieve plannen zien.
Elk duo kreeg dertig minuten om het plan toe te lichten en vragen te
beantwoorden voor de jury* en geïnteresseerden in de zaal. Jeroen
Steenvoorden en Jeroen Spee begonnen met het paviljoen Tubo, dat
volledig is opgebouwd uit zwarte rioleringsbuizen. Na een paar kritische
vragen rondom de afwerking van de buizen, werden zij opgevolgd door Tom
Vandeputte en Sander Rutgers.
In de eerste juryronde waren zij door met een plan genaamd ByCycle.
Het plan was inmiddels zo veranderd dat het niet meer onder deze naam
door kon gaan en dus geen naam droeg. Dit plan, bestaande uit een
aantal kasdelen met daarin verrijdbare doosjes met functies als bar, wc en
vergaderzaal, werd onder andere bekritiseerd op het weinig innovatieve van
het kasbouwprincipe.
De derde presentatie werd gegeven door Martijn de Geus en Philip
Mannaerts. De Blackbox, zoals hun plan heet, bestaat uit een kubus van
10x10x10 meter, die geheel is bedekt met kokosvezelplaten, waar allerlei
planten op kunnen gaan groeien. Op deze manier wordt de Blackbox binnen
drie maanden een Greenbox. De jury had bij dit plan vooral vragen over de
constructie en de openheid waar Stylos naar vroeg.
Het vierde plan van Jeroen Jochems en Sven Jaspers werd gekenmerkt door
een zeer innovatief gebruik van materialen. Het paviljoen 1930 is namelijk
opgebouwd uit een EPS composiet waar nog zeer weinig ervaring in de
bouw mee is. De vragen uit de jury waren vooral gericht op de vorm van het
paviljoen. Als een na laatste waren Bobby Bol en Peter van den Tol aan de
beurt met het paviljoen Fundamentum. Ook dit paviljoen is nogal veranderd
ten opzichte van de laatste juryronde. De kern van Fundamentum is het
gebruik van bamboe. De jury vroeg zich echter onder andere af of de bamboe
wel optimaal benut werd als constructiemateriaal in het paviljoen.
Als laatste waren Lieke van Hooijdonk en Philip Lühl aan de beurt met de
VillaEPS. Dit plan bestaat uit een EPS-landschap met daarbovenop een zwarte
doos (de villa), ook gemaakt van EPS. Het landschap vormt de benedenruimte
met de bar. Op het landschap rust een grotere ruimte met aparte
vergaderzaal. De jury stelde een paar vragen over de constructie.
Na de presentaties trok de jury zich een uur terug om één winnaar uit te
kiezen. Elk paviljoen werd even kort toegelicht, waarna de jury haar twee
favorieten bekend maakte: VillaEPS en Blackbox. Uiteindelijk heeft de jury
Blackbox als winnaar uitgeroepen. Stylos feliciteert de winnaars van harte.
Paviljoen Blackbox
Omwille van het tijdelijke en dynamische karakter van het gebruik, is het
ontwerp opgevat als een grote kubus waarbinnen verschillende activiteiten in
wisselende configuraties kunnen plaatsvinden. Tijdelijkheid is hierin opgevat
als veranderlijk, levend. Een gebouw waarvan het uiterlijk elke dag verschilt.
Geprobeerd is dit organische, levende karakter verder door te zetten. We
hebben een leefomgeving willen creëren waar planten en dieren zich fijn
voelen; alleen daar kunnen ook mensen goed bestaan.
Voor de gevel is daarom gekozen voor een - op dit moment nog nooit
eerder toegepast - ‘levend’ materiaal: een systeem met bevloeide, biologisch
verlijmde kokosvezelplaten. Het unieke van dit materiaal is dat het als
natuurlijk substraat kan dienen om, zonder constructieve verzwaringen, in
verticale richting planten te laten groeien. Na een paar jaar is het materiaal
compleet begroeid geraakt met allerhande planten (en diertjes; vlindertjes
bijvoorbeeld).
Het paviljoen is zodoende ook ingepast in een ecologisch afgestemd
omgevingsplan. Het werken met levend materiaal is een interessante
combinatie van tijdelijkheid en ecologie, wat als voorbeeld kan dienen voor
de slinkende ruimte voor groen in steden, als gevolg van urbanisatie.
Zoals eerder gezegd is ook intern het concept tijdelijkheid sterk doorgevoerd.
Er is hier gebruik gemaakt van een systeem met bijv. ophijsbare stoelen, zodat
de ‘grote zaal’ op de begane grond kon blijven en er per activiteit vanuit het
plafond op commando de gewenste opstelling naar beneden gehaald kan
worden (lezingen, tentoonstellingen, workshops, feestjes, etc.).
Daarnaast is ook aandacht besteed aan een vorm van interactiviteit in
deze grote zaal. Het boxje dat in de kubusvormige ruimte staat - waarin de
voedende functies als bar, vergaderruimte en opslag zijn ondergebracht – is
volledig bekleed met een systeem van LED-lampjes. Hiermee kan voor elke
activiteit een verschillende sfeer opgeroepen worden, al dan niet door de
bezoeker zelf. Dit benadrukt ook de tijdelijkheid en uniciteit van de beleving
in het paviljoen.
Het feit dat het vijf jaar blijft staan is ook bepalend voor het feit dat het weer
afgebroken moet kunnen worden. Er is daarom gekozen voor een houten
demontabel en remontabel bouwsysteem, dat, zoals beoogd, ook eenvoudig
door studenten in elkaar gezet kan worden. //
Sanne van ManenMartijn de Geus & Philip Mannaerts
*De jury bestaat uit dhr. drs. ing. J.P. Soeter, dhr. prof.dr.ir. J.M.J. Coenen, dhr. prof.ir.B. van Reeth, dhr. prof.dr.ir.A.C.J.M. Eekhout, dhr. ir. K. Kaan, mw. ir. A.E. Klinkhamer, dhr P.J.A.M. van Dijk en dhr. ir. T. Paardekooper.
p01-p09 Stylos 01_2.indd 4 8-5-2006 16:31:34
5s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n pantheon 4 ’05’06
BKbeats 2006
Donderdag 20 april 13.52 uur
Het grootste indoor faculteitsfeest van Nederland is uitverkocht. Er worden
kaarten gevraagd en te koop aangeboden op internet. Iemand koopt een
kaartje over voor 60 euro!
Vrijdag 21 april 21.00 uur
De deuren gaan open, BKbeats 2006 kan beginnen! Eens in de twee jaar trilt
de faculteit Bouwkunde van de TUDelft op haar grondvesten, deze avond is
het weer zover.
Zaterdag 22 april 05.30 uur
De 17e editie van BKbeats is voorbij. Alle 2500 bezoekers, beschonken of niet,
zijn naar huis. De schoonmaakploeg en afbouwers staan voor de opgave het
gebouw weer in schone en ordelijke staat te krijgen.
Sommigen bezoekers kwamen puur om te feesten, anderen kwamen
speciaal voor de optredens. Lefties Soul Connection doorbrak de intieme
sfeer in de jazz/funk zaal met hun rauwe soul. In deze zaal was Rundfunk
verantwoordelijk voor dansbare funky muziek tussen de bands door. De
afgeladen Continu-rock zaal ging los op Relax. Hun hiphop/funk/rock knalde
met veel energie van het podium. Pete Philly & Perquisite kan je niet in
hetzelfde straatje plaatsen. Deze vijfmans-formatie speelt ook een combinatie
van hiphop en funk, maar dan met jazzinvloeden. Ondanks dat ze iets te laat
kwamen, gaven ze nog een tof optreden met hits als Grateful, Insomnia en
Mellow.
De verrassing in de Kooyker-Dance zaal was DJ Funkerman. Hij draaide niet
te hard, maar dankzij goede mixing skills zeker dansbaar. Na hem kreeg Don
Diablo de zaal plat, met zijn niet-in-hokjes-te-plaatsen stijl.
De acts in de Straat maakten het festival compleet. Schaars geklede modellen
werden door bodypainter Joost Konings zorgvuldig beschilderd, een van
hen zelfs met het logo van BKbeats 2006. Dansgroep Dattah Dans trok veel
bekijks. Bij de eerste korte show gebruikten ze beamers, waardoor bijzondere
bewegingen van licht en lichamen ontstonden.
De fatboys in de lounge waren geen minuut onbelegen. Misschien was
lounge in de loop van de nacht niet helemaal de goede benaming meer,
aangezien de DJ’s aardig stevig draaiden en er een feestje op zich bouwden.
Wij zijn als commissie blij met het verloop van het festival. Na maanden van
voorbereiding geeft het een goed en toch ook vreemd gevoel dat het voorbij
is. //
Loet Smeets
De BKBeats commissie 2006:Linda, Tony, Carine, Leonie, Jeroen, Jurriaan, Roland, Loet & Pieter.
p01-p09 Stylos 01_2.indd 5 8-5-2006 16:31:58
6 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n
Het Paleis voor VolksvlijtStylos-excursie Berlijn
Na een introductie van Willem Hermans (stedenbouwkundige) enkele
dagen voor vertrek, over het ontstaan en de groei van Berlijn, vertrokken we
zaterdag 8 april vanaf station Delft. Een heel ontspannen treinreis bracht ons
binnen 6 uur in Berlijn. Tijdens de rit naar ons hostel, net buiten het centrum,
kregen we een eerste indruk van wat de stad allemaal te bieden heeft. Van
hele moderne glazen gevels tot typische Oostblok flats.
De stadswandeling van zaterdag begon bij het Documentationszentrum van
de Berlijnse muur. Velen waren verbaasd over het zien van de muur. Je stapt
uit de S-Bahn en opeens loop je langs de befaamde en beruchte muur: 3,5m
hoog met bovenaan een betonnen rioolpijp die ervoor moest zorgen dat het
onmogelijk was hier overheen te klimmen.
Tijdens de wandeling richting Alexanderplatz zijn we langs een van de
vele gekraakte panden in Berlijn gelopen. Een oud warenhuis is in gebruik
genomen door kunstenaars. Zij hebben hier hun atelier of galerie, geven er
feesten en draaien films. Het Alexanderplatz is een groot, weinig sfeervol
plein door de vele bouwwerkzaamheden die er plaatsvinden. De Fernsehturm
en het Rotes Rathaus (het stadhuis van Berlijn) zijn de grote blikvangers
op het zuidwestelijke deel van het plein. Meer naar het noorden staan
het Alexanderhaus en Berolinahaus van Peter Behrens. Beiden worden op
dit moment gerenoveerd. Op het Museum Insel was het vooral het Altes
Museum van Schinkel dat de aandacht trok. Deze was echter, net als alle
andere musea al gesloten, waardoor we niet verder zijn gekomen dan het
maken van foto’s van de buitenzijde.
In de avond werd er, na een pauze waarin iedereen heeft kunnen proeven
van de overheerlijke Duitse keuken, nog een bezoek gebracht aan de
Brandenburger Tor (enorm fotogeniek in het donker) en de Reichstag.
De laatste is niet alleen ontworpen als toeristenattractie vanwaar je een
mooi uitzicht hebt op het centrum van Berlijn, maar doet vooral dienst als
lichtkoepel. In de koepel zit een trechter die met behulp van spiegels het
daglicht in het hart van de Reichstag brengt. De politici kunnen hierdoor bij
daglicht vergaderen zonder dat er (extra) kunstmatige verlichting nodig is.
Voor de zondag stond een flinke wandeling op het programma. Het Pariser
Platz, inclusief Brandenburger Tor, werd nog éénmaal bij daglicht bezocht,
waarna we verder wandelden naar het Holocaust monument van Peter
Eisenmann. Vooral na het bezoek aan het museum onder het monument was
iedereen akelig stil.
Tijdens de wandeling naar de toeristische attractie Checkpoint Charlie zijn
we langs de Britse ambassade gekomen en langs een bijzonder woonblok
ontworpen door Aldo Rossi.
De middagwandeling werd gestart op Potsdamer Platz. Het Sony Centre van
Murphy-Jahn, Kollhoffs’ Daimler-Chrysler gebouw, een kantoorgebouw van
Renzo Piano en twee kantoorgebouwen van Richard Rogers maken dit een
extreem duur, maar indrukwekkend plein.
Onderweg naar de ambassadewijk, vlakbij Potsdamer Platz, zijn we gestopt
bij de Neue Nationalgalerie van Mies van der Rohe. Iedereen kent dit gebouw
wel uit de geschiedenisboeken, maar pas als je er werkelijk voor staat zie
je hoe enorm groot het eigenlijk is. Het gebouw lijkt door de zware daklijst
onverplaatsbaar en degelijk genoeg om de museumstukken die het bevat
te beschermen tegen alle invloeden van buiten. De galerie vormt een
aangenaam contrast met alle krachtpatserij van de Potsdamer Platz.
De ambassadewijk laat vele contrasten zien. Aan de ene kan zie je de
nieuwe gebouwen van de Duitse Bondsrepublieken en van de ambassades
van landen als India en Oostenrijk. Aan de andere kant staan er ruines van
monumentale panden die in de oorlog verlaten zijn vanwege verplaatsing
van de hoofdstad van Duitsland naar Bonn.
De laatste dag werd begonnen met een bezoek aan de Nederlandse
ambassade. Een korte rondleiding en twee films gaven een indruk van het
werk van Koolhaas. Doordat er mensen in het gebouw werken, mochten we
niet verder komen dan de entree en een receptieruimte.
De laatste bezienswaardigheid die nog op het programma stond, was het
Joods Museum ontworpen door Daniel Libeskind. Het gebouw is bij velen
bekend en zeer indrukwekkend. Vooral de Holocaust Turm en de Garten des
Exils maakten indruk. Helaas hebben de curatoren in het museum zoveel
willen laten zien, dat het museum een overvolle indruk achterlaat. Daarbij
opgeteld het grote bezoekersaantal maakt het moeilijk om te ervaren wat
Libeskind heeft bedoeld met zijn ontwerp.
Tijdens de terugreis werd veel nagepraat over de excursie. Berlijn is niet
zomaar een stad. Een stad met een lang verhaal wat nog lang niet afgelopen
is. De hereniging van de Oost en West is ruim 15 jaar na de val van de muur
nog volop in gang. En of het ooit lukt om de stad echt te herenigen is nog
maar de vraag.
Onze volgende excursie is op vrijdag 19 mei en zal weer naar Duitsland gaan,
ditmaal Keulen. Schrijf het in je agenda en ga mee! //
Inge de BoerChris Cornelissen
Dertig enthousiaste studenten schreven zich in voor de weekendexcursie naar Berlijn. Haast zonder te weten wat er allemaal op het programma stond, was de excursie binnen vijf minuten vol!
Nederlandse ambassade in Berlijn, door OMA
p01-p09 Stylos 01_2.indd 6 8-5-2006 16:31:59
7s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n pantheon 4 ’05’06
Het Paleis voor Volksvlijt
Deze Stichting heeft twee doelen. Zoals de volledige titel van de stichting al
zegt, willen ze niet alleen het paleis herbouwen naar oude bouwtekeningen,
maar het ook exploiteren op de wijze waarop dat vroeger gebeurde.
Het Paleis
Samuel Sarphati, een Amsterdams projectontwikkelaar, bezocht in 1851
de wereldtentoonstelling te Londen, gehouden in het Crystal Palace.
Teruggekomen was hij zo onder de indruk dat hij vond dat in Amsterdam
ook zo’n 'Huis van handel, nijverheid, cultuur en wetenschap' moest komen.
Zodoende richtte hij de Vereeniging voor Volksvlijt op en pleitte daarbij voor
het bouwen van een permanent tentoonstellingsgebouw in Nederland. De
vereniging schreef voor dit nieuwe gebouw een prijsvraag uit, met als motto
"Sieraad der Stad en roem voor het vaderland". Deze prijsvraag leverde niks
op en men vroeg architect Cornelis Outshoorn, die ook verantwoordelijk was
voor het ontwerp van het Amstel Hotel te Amsterdam, als bouwmeester. In
1851 werd begonnen met de bouw van het 126 meter lange en 81 meter
brede gebouw. In 1864 werd het enorme gebouw met 8000 vierkante meter
tentoonstellingsruimte geopend. Het gebouw, dat overeenkomsten vertoont
met het Crystal Palace in Londen, was inclusief de koepel 6 meter hoger dan
het Koninklijk Paleis op de dam en bevatte naast ijzer, lood en zink, 5700
vierkante meter glas.
Achter het paleis werd een klassiek park aangelegd, omringt door het
huizen- en winkelcomplex De galerij, dat in 1881 werd gebouwd naar de hand
van architect A.L. van Gendt.
Gebruik
Het gebouw was oorspronkelijk bedoeld voor "nationale, algemene en
doorlopende tentoonstellingen van nijverheid, landbouw en koophandel,
dat tevens zalen zal bevatten ten dienste van openbare inrichtingen voor
kunsten en wetenschappen". De resultaten vielen zodanig tegen dat het
gebouw zich ook op andere cultuuruitingen moest gaan richten. De grote
zaal werd gesplitst in een concert- en toneelzaal. In de loop van de tijd zou
het gebouw ruimte bieden aan opera's, balletten, concerten, toneelstukken,
een Bal Masqué, een rolschaatsbaan, een rijwielschool (de RAI) en (politieke)
vergaderingen.
Brand
In de nacht van 18 april 1929 brandde het gebouw volledig af. De ramp
trok veel publiciteit. Lange tijd werd er gespeculeerd over de herbouw of
nieuwbouw van een operagebouw, maar in 1961 toen de Galerij - die de
brand had overleefd - werd gesloopt, kwam aan deze gedachten abrupt een
einde.
Op de plek waar het paleis stond, vlakbij de Utrechtsepoort, verrijst bijna
veertig jaar later in 1968 het gebouw van de Nederlandse Bank. Bij het zien
van de Nederlandse Bank is het onvoorstelbaar dat op deze plek ooit een
gebouw heeft gestaan met zo'n allure.
Herbouw
Wim T. Schippers vond dit ook en zette daarom een actie op tot herbouw
van het Paleis voor Volksvlijt. In 2002 brak hier het ideale klimaat voor aan,
aangezien het belang van een Nederlandse bank door de komst van de Euro,
was afgenomen.
In eerste instantie klinkt het misschien als een soort grap om een stichting op
te richten tot herbouw van een gebouw. Dat is het zeker niet.
De stichting heeft inmiddels al flink wat mensen achter zich geschaard. De
stichting gaat ook verder dan alleen de herbouw in de publiciteit brengen.
Zo zijn er al verschillende (positieve) gesprekken met de gemeente geweest
en hebben bouweconomen een berekening gemaakt van de te verwachten
kosten en baten. Daarnaast zijn bijvoorbeeld architect Carel Weeber en
schrijver Geert Mak groot voorstander van het plan.
Tegenwoordig worden er zeer veel gebouwen vooral op het gebied van
woningbouw 'herbouwd'. De nieuwbouwwijken met huizen in jaren '30-stijl,
verkopen zeer goed. Brandevoort, nabij Eindhoven is hier natuurlijk een
mooi voorbeeld van. Een gebouw zo groot en indrukwekkend als het Paleis
voor Volksvlijt is nog nooit herbouwd. Toch noemt Herman Hertzberger het
herbouwen van het paleis een 'schandalige nostalgie', al gaat dit deels ook
over de haalbaarheid van het plan.
Op maandag 15 mei zal Emile Wennekes toelichten hoe ver de stichting is in
het proces tot daadwerkelijke herbouw. Daarna zal Wim T. Schippers vertellen
waarom het paleis herbouwd moet worden. Kom kijken in de pauze in zaal A
en beslis voor jezelf of dit project een aanwinst zal vormen voor Amsterdam
of dat het niet meer is dan 'schandalige nostalgie'. //
Wim T. Schippers en Emile Wennekes:
Het Paleis voor Volksvlijt
15 mei, 12.45 - 13.45, Zaal A
toegang is gratis
Sanne van Manen
In juni 2002 richtte Wim T. Schippers in zijn programma Flogiston (VPRO) de 'Stichting tot Herbouw en Exploitatie van het Paleis voor Volksvlijt'. 15 Mei in de pauze, zaal A, zal Wim T. Schippers, samen met Emile Wennekes, voorzitter van de stichting en schrijver van het boek 'Het Paleis voor Volksvlijt, Edele uiting eener stoute gedachte!', het project toelichten.
> www.paleisvoorvolksvlijt.nl> www.volksvlijt.nl> Emile Wennekes, Het paleis voor Volksvlijt - 'Edele uiting eener stoute gedachte', SDU uitgevers, Den Haag, 1999
p01-p09 Stylos 01_2.indd 7 8-5-2006 16:32:00
8 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n
p01-p09 Stylos 01_2.indd 8 8-5-2006 16:32:12
9s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n pantheon 4 ’05’06
p01-p09 Stylos 01_2.indd 9 8-5-2006 16:32:16
10 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / t h e m a
Vervreemding...Anselm van Sintfiet
Hier wordt de massa bediend
Als primitieve volken iets niet snapten (bliksem, tsunami's, verliefdheid, ziekte)
dan zochten ze de hulp van door hen zelf geconstrueerde goden. Godsdienst,
volgens Karl Marx1, keert de echte verhouding tussen de mens en de wereld
om. Voor een oppervlakkige geest schijnt het dat zijn goden de mens hebben
geschapen. Dit terwijl de mens zijn goden zelf creëert. De mens vereert dus
zijn eigen creatie, geholpen door diegene die dit mechanisme doorzien en
het gebruiken om macht uit te oefenen. De afstand tussen goden en de
massa van gelovigen wordt dan ook wel gezien als een weerspiegeling van de
vervreemding van de mens van zijn medemensen en zijn onderwerping aan
de natuurlijke omgeving.
onnavolgbaar zijn. Het systeem is onbeheersbaar geworden; er is geen
instituut of andere macht meer die alleen of in combinatie met andere
beslissende en voorspelbare ingrepen kan doen. Het is niet meer dat staten
de economie kunnen beheersen. De politiek zou geen bevelen meer moeten
geven maar navigeren tussen supranationale instellingen (Europese Unie) en
lokale spelers (scholen, politie, etc.), die het leven van de mens bepalen.
Voordeel van de nieuwe economische netwerken is dat mensen in de oude
‘Eerste Wereld’ net zo gemakkelijk buiten het systeem kunnen vallen als
mensen in de ‘Derde Wereld’. In die zin is dit onderscheid tussen Eerste,
Tweede en Derde Wereld verdwenen. Maar er is een andere scheiding
voor in de plaats gekomen, die van de connected en disconnected. Eerst
werd gestreefd naar verschil en specialisatie, naar helderheid en reductie
om de wereld te vatten in berekenbare stukjes. Nu zijn het termen als
gelijktijdigheid, veelsoortigheid, onzekerheid, netwerken, hubs en hybrid
Vervreemding is de situatie waarin de mens zich niet meer op een positieve manier betrokken voelt bij de hem omringende wereld.
De vervreemding is in het digitale tijdperk alleen maar groter geworden
in onze huidige geglobaliseerde wereld, zo stelt Manuel Castells in zijn
driedelige magnum opus.4 De mondiale economie van tijdloze en continue
geldstromen is een virtuele economie geworden met haar eigen regels
en eigen dynamiek waarvan de relaties met de werkelijke economie
Vervreemding is dan ook eerst en vooral een sociale uitdrukking van het feit dat de mens in zekere mate hulpeloos is ten op zichte van natuurkrachten en bijgevolg nog geen controle heeft verworven over de bronnen van het dagelijkse overleven.2
Georg Hegel stelde begin 18de eeuw al dat vervreemding eigen is aan de
ontwikkeling die de mens nastreeft.3 Voor Hegel is vervreemding dus een
fenomeen. Karl Marx echter zag vervreemding als een gevolg van politieke
economie. In het kapitalistische systeem wordt de mens vervreemd van het
product van zijn arbeid, omdat hij zijn eigen positie in het industriële proces
niet kan overzien. Deze vervreemding tussen mens en product zorgt op haar
beurt weer voor een vervreemding van de mens zelf, als sensibel en sociaal
wezen.
Permanente verandering van het culturele en maatschappelijke leven is
hetgeen de twintigste eeuw onderscheidt van alle voorgaande eeuwen.
Veel van deze veranderingen lijken te breken met traditie en vinden hun
basis niet in de historie. Industriële revolutie, de verschrikkingen van de
Wereldoorlogen, automatisering en massaconsumptie zijn processen en
gebeurtenissen waarin mensen niet meer duidelijk hun eigen plek of invloed
kunnen duiden. Altijd maar voorruit naar een onbekende toekomst die in
ieder geval anders moet zijn dan het verleden en heden. En er te laat achter
komen dat het ontdekken van nieuwe perspectieven soms ook zorgt voor het
verlies van waardevolle ervaringen.
waar ons doen en laten aan afgemeten wordt. Deze ontwikkelingen nopen
ons tot een herdefinitie van begrippen als democratie, natie en solidariteit; de
basis van onze samenleving.
Deze vervreemding op sociaal, economisch en cultureel vlak heeft
natuurlijk zo zijn uitwerking op het bouwkundige vakgebied. Het almaar
groeiende verschil tussen praktijk en theorie in onze discipline is een interne
vervreemding die misschien wel illustratief is voor deze tijd. Waarom schrijven
architecten bijna niet meer? Alberti en Palladio schreven hun traktaten als
voorbeeld voor de rest van de wereld hoe te bouwen. Is de huidige generatie
te bescheiden om hun eigen stijl/methode als leidend neer te zetten? Of
realiseren we ons allemaal dat alles mogelijk is; niets is goed of fout, alles is
goed en fout.
De vervreemding kent verschillende verschijningsvormen die soms leiden
tot een gewenste onaangepastheid, zie het essay Stranger in the City.
Technologische hoogstandjes als een iPod beïnvloeden ons gedrag op
een manier die onze ervaring van de gebouwde omgeving een totaal
nieuwe impuls geeft. Maar ook op een veel directere manier kunnen we ons
vervreemd voelen. In een andere stad waar je een half jaar gaat studeren kom
je erachter dat juist Delft toch ook anders is. //
"Want vervreemding leidt uiteindelijk tot strijd." 5
> 1. Marx baseerde zich voornamelijk op Ludwig Feuerbach’s (1804-1872) Das Wesen des Christentums uit 1841.> 2. vrij naar Marxisme en vervreemding, George Novack 1967 in Understanding History> 3. Phänomenologie des Geistes, Georg Hegel 1807, Translated by J. B. Baillie,http://www.class.uidaho.edu/mickelsen/ToC/Hegel%20Phen%20ToC.htm> 4. The Rise of the Network Society (1996), The Power of Identity (1997), End of Millennium (1998), Manuel Castells> 5. Interview met Manuel Castells door Irene van der Linde, verschenen in Computable 19 dec. 1997 nr. 51, p. 49
p10-p21 vervreemding 02.indd 10 8-5-2006 16:35:00
11s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / t h e m a pantheon 4 ’05’06
Sommige dingen zijn onvermijdelijk. Sommige dingen heb je nou eenmaal
nodig. En dan ontkom je er niet aan om naar bepaalde winkels te gaan.
Laatst was het dus weer zo ver; ik had twee plantenpotjes en nieuw
beddengoed nodig, IKEA dus. Jammer genoeg heb ik een genetisch bepaalde
bloedhekel aan de IKEA, bedankt pa. Ze hebben prachtige dingen voor een
nog prachtigere prijs, dus dat is het niet. Het is meer die winkel waar je als
verdoofd door een doolhof loopt samen met heel Ypenburg, mede-studenten
(evenveel hallo-momenten als tijdens een willekeurige avond in de Tango) en
andere 'starters-op-de-woningmarkt'.
Na 10 minuten meanderend te hebben rondgelopen ben ik elke richting kwijt
en zie ook geen meubeltjes meer. Erop vertrouwend dat IKEA me de goede
aanwijzingen geeft, volg ik de bordjes. Edgy en geïrriteerd loop ik tussen
KARLANDA, BILLY, IVAR en EXPEDIT en verwens de mensen om me heen. Maar
het kan altijd erger.
Zo was ik een keer in een Costco's in Amerika. Bij Costco kun je alles krijgen,
van digitale camera tot kingsize waterbed, van een moederdagboeket tot
een bistrosetje voor op het terras. Op een bepaalde manier was het een van
de eerlijkste en meest oprechte vorm van architectuur of misschien wel het
uitblijven van architectuur. Op geen enkele manier probeerde deze staal- en
betonbox zich anders voor te doen dan ze is. Je komt binnen en er is geen
ontsnappen aan het gevoel van onderdrukking alleen al door de enorme
schaal (15.000 m2) van de winkel. Als mens in een groot gebouw probeer
je je vast te houden aan intieme details of aan een gevoel van charme of
intrige. In de zes meter hoge valleien van koopwaar voel je je als individu niet
aangesproken; hier wordt de massa bediend.
In Nederland zijn deze grote betonnen koopboxen ook steeds prominenter
in het landschap te vinden. Langs snelwegen, als entree voor steden, als
paddestoelen springen ze uit de grond. Deze bedrijventerrein architectuur
is het domein van de Retail binnengedrongen en wordt door iedereen
geaccepteerd. En het lijkt wel besmettelijk. Nu de magazijnarchitectuur
zich buiten de bedrijventerreinen laat zien, zijn we deze boxen ook gaan
accepteren om allerhande andere activiteiten te huisvesten; bioscopen,
amusementscomplexen en in Amerika zelfs kerken. Goedkoop, lelijk en
opportuun zijn de mode. Het is overal, dus het zal wel oké zijn.
Ik ben me er bewust van dat mijn commentaar als elitair kan worden opgevat.
Net als iedereen vind ik het namelijk ook prettig als mijn 51cm LCD TV maar
500 Euro kost; elke opsmuk waardoor de overhead kosten van de retailer
stijgen zijn niet nodig en zelfs niet gewenst.
Maar ik bedenk me wel dat de rijkdom van een maatschappij niet gemeten
wordt aan de hand van alle gave gadgets die in iemands woning liggen
opgestapeld. Deze rijkdom zou af te lezen moeten zijn aan de kwaliteit van
de natuurlijke en bebouwde omgeving en het weefsel van intermenselijk
gedrag.
Gemeten naar deze standaard, is de huidige trend van de beton en staal
magazijnarchitectuur onheilspellend en zelfs triest te noemen. //
Hier wordt de massa bediendAnselm van Sintfiet
p10-p21 vervreemding 02.indd 11 8-5-2006 16:35:03
12 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / t h e m a
Volmaakte audiobubblesCaspar Frenken
Zoals vaak het geval is bij nieuwe technologische ontwikkelingen ontstonden
er al meteen na de introductie van de eerste generatie iPods wilde speculaties
over de invloed die het ding zou hebben, uiteenlopend van alweer 'het einde
van de radio' tot onheilspellende waarschuwingen voor een onomkeerbare
aantasting van sociale interactie. Wat betekent de iPod voor onze ervaring
van de openbare ruimte?
Michael Bull is verbonden aan de Universiteit van Sussex en schreef midden
jaren negentig het boek Sounding out the City, waarin hij onderzoek deed
naar Walkman-gebruikers. In het boek dat naar aanleiding van zijn huidige
onderzoek verschijnt, analyseert Bull de wijze waarop we geluid doelgericht
inzetten in de inrichting van ons dagelijkse leven en ervaringen. Het gebruik
van mp3-spelers speelt een belangrijke rol in nieuwe ontwikkelingen in de
manier waarop we ons gedragen in de openbare ruimte.2
Er zijn verschillende factoren die verantwoordelijk zijn voor de
populariteit van de iPod. Bull schrijft het succes van de iPod toe aan de
controlemogelijkheden die het de gebruiker biedt. Het feit dat je op elke plek,
op elk moment je hele muziekcollectie met een enkele vingerbeweging kunt
beheren, geeft iPod bezitters een enorm gevoel van vrijheid.3
Een respondent van Bulls onderzoek zei: ‘In alledaagse situaties heb je weinig
controle over je leven. Ga je naar een winkel, dan staat daar hun zoete muzak
op, die je aanspoort om meer te kopen. Ga je naar huis, dan bepalen niet
ik, maar de files wanneer ik eindelijk thuis kom. De iPod geeft me weer een
klein beetje controle over mijn leven. Ik kan in ieder geval zelf mijn eigen
soundtrack bepalen.’4
De behoefte aan controle komt voort uit de voordurende blootstelling
aan media om ons heen. Geluid is overal en beïnvloedt iedereen, ook als
we er niet actief naar luisteren. De iPod functioneert in eerste instantie
als een soundproof box, een geluidsdichte omgeving, die de gebruiker
in staat stelt zijn eigen geluidsomgeving te bepalen en een deel van de
omgevingsinvloeden uit te schakelen.
In 1977 schreef R. Murray Schafer al: "The radio was the first sound wall,
enclosing the individual with the familiar and excluding the enemy. Today
the world suffers from an overpopulation of sounds; there is so much
acoustic information that little of it can emerge with clarity. In the ultimate
lo-fi soundscape the signal-to-noise ratio is one-to-one and it is no longer
possible to know what, if anything, is to be listened to." 5 In 1985 vervolgt
Roland Barthes over geluidsvervuiling: "If the auditive background invades
the whole of phonic space (if the ambient noise is too loud), then selection of
intelligence of space is no longer possible, listening is injured; the ecological
problem that is today called pollution – and which is becoming a black myth
of our technological civilization – is precisely the intolerable corruption of
human space, insofar as humanity needs to recognise itself in that space." 6
De iPod is een middel voor stedelingen om een eigen, private sfeerervaring te
creëren in hun dagelijks bestaan in de stad dat hen de mogelijkheid verschaft
om iedere denkbare situatie te perfectioneren. Bull vergelijkt de iPod met
de middeleeuwse kathedraal, als een plek waar de wereld weer even wordt
gecentreerd. Buiten was de wereld chaotisch en onoverzichtelijk, maar in
de kathedraal werd het universum weer tot overzichtelijke en geordende
proporties teruggebracht. De iPod zou je kunnen beschouwen als een nieuwe
fase in deze traditie. Wanneer je destijds collectief naar heilige muziek wilde
luisteren moest je naar de kathedraal. Met de grammofoon en radio kwam
muziek in de privé-omgeving binnen bereik. De autoradio veranderde de
auto in een rijdende privé-capsule en de Walkman en nu de iPod maakte de
muziek nog draagbaarder.7 "De stad biedt een overvloed aan indrukken, je
kunt niet op alles reageren. Door je bijvoorbeeld in de trein achter een krant
te verschuilen, geef je aan: ik ben niet beschikbaar voor conversatie," schreef
Georg Simmel ooit. De witte iPod-oordopjes zenden een vergelijkbaar signaal
uit. We reageren op de overstimulatie van de buitenwereld door die stimuli te
vervangen door onze eigen, zelfgekozen audiowereld.8
Bulls bevindingen staan hiermee lijnrecht tegenover de gangbare
postmoderne filosofische theorieën waarin wordt verkondigd dat mensen
de radicale decentrering van ervaringen juist zouden omarmen als een
bevrijding. Uit de interviews die hij hield bleek dat men juist op zoek is naar
een gecentreerde, geordende ervaring. Die gecentreerde ervaring wordt niet
meer beleefd als een collectieve ervaring, die een hele samenleving deelt,
maar het individu is het centrum van zijn eigen universum geworden.9
Een van de respondenten omschreef zijn dag als volgt. ‘s Ochtends om 6 uur
stond hij op en luisterde hij op z’n iPod naar het nieuws terwijl z’n vrouw
nog in bed lag en maakte hij ontbijt. Onderweg naar kantoor – hij reisde
twee uur heen en terug – luisterde hij naar taalcursussen om Spaans te leren.
Tijdens werktijd gaf hij de voorkeur aan het luisteren naar klassieke muziek.
In de pauze, wanneer hij ging lunchen, luisterde hij naar audiobooks. In de
namiddag op weg naar huis was het tijd voor z’n eigen favoriete muziek en
als het al later was luisterde hij ook naar het nieuws. Wanneer hij thuis z’n
vrouw aantrof deed hij iPod uit om samen met haar te eten. Was ze er niet,
dan liet hij het ding gewoon aanstaan. Tijdens het fitnessen luisterde hij naar
sportmuziek en als hij in de avond nog wat ging lezen of werken was het weer
tijd voor klassieke muziek. Contact met z’n vrouw had hij ‘s avonds, in bed,
met de televisie op de achtergrond.
Dit is natuurlijk een extreem geval, maar het is typerend voor iPod-bezitters
om verspreid over de hele dag, gedurende een relatief lange tijd gebruik te
maken van het ding. Daarin zit ook het grote verschil met z'n voorgangers,
die minder intensief werden gebruikt. Het is opvallend hoe doelgericht de
gebruikers het apparaat gebruiken om hun stemming of ervaring te sturen.
De iPod wordt zo naast z'n functie als sound wall ook direct ingezet voor
mood-management. De iPod maakt het voor gebruikers mogelijk hun muziek
te ervaren op een manier die bij hun levensstijl past.
Het luisteren naar muziek is voor hen zelden een op zichzelf staande
bezigheid. Wanneer iemand met een iPod over straat gaat, is dat een middel
Begin februari sprak Michael Bull op de Transmediale in Berlijn over zijn recente onderzoek naar de invloed van de iPod op ons dagelijks leven. Het afgelopen jaar ondervroeg hij duizend iPod-bezitters over de betekenis van wat hij het eerste ‘urban cultural icon’ van de 21ste eeuw noemt.1
p10-p21 vervreemding 02.indd 12 8-5-2006 16:35:03
13s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / t h e m a pantheon 4 ’05’06
om de ervaring van die omgeving te beïnvloeden. De wereld om hen heen
wordt geësthetiseerd en geperfectioneerd. "Gebruikers geven aan dat ze met
behulp van muziek bepaalde stemmingen op kunnen roepen. Dat is weer een
groot verschil met de Walkman: iPod gebruikers kunnen die sfeer heel exact
micromanagen omdat ze hun hele muziekcollectie met zich meedragen."10
Playlists kunnen onderling snel gewisseld worden en heel nauwkeurig
worden afgestemd op de gepaste sfeer die men wil bereiken. Uit Bull’s
onderzoek bleek dat iPod gebruikers voor ieder onderdeel van hun dagelijks
ritme bepaalde tracks of zelf samengestelde playlists hebben, die met grote
regelmaat terugkeren en over langere tijd onveranderd blijven. Gebruikers
ervaren dit als een vorm van vrijheid en originaliteit, terwijl de muziek die
ieder op z’n eigen iPod heeft staan uiteindelijk vaak grotendeels overeenkomt
met de keuze van anderen.
In zijn artikel Sound Connections: An Aural Epistemology of Proximity
and Distance in Urban Culture beschrijft Bull hoe consumenten steeds
meer gewend raken aan de aanwezigheid van allerlei media in hun eigen
privé-omgeving en de manier waarop ‘accompanied solitude’, 'vergezelde
eenzaamheid' (misschien is 'alleenheid' een beter woord) de gangbare
toestand lijkt te worden waarin we (vrijwillig) verkeren. Hij verwijst daarbij
naar Claude Lefort, die dit fenomeen beschreef als een 'constante illusie
van gezelschap, van een entre-nous,' waarbij de media een 'hallucinatie
van nabijheid opwekt die alle gevoelens van afstand, vervreemding en
onoverzichtelijkheid … alle gevoelens van onbekendheid wegneemt.'11
Naast het actieve contact dat we via mobiele telefoons hebben kan een
iPod-gebruiker er voor kiezen in gezelschap te verkeren van een artiest of
radiopresentator. Bull noemt dit het combineren van ‘the everyday and the
faraway’.12 Door de ontwikkeling van nieuwe, effectievere geluidsdragers
zijn gebruikers steeds meer in staat deze toestand ook te ervaren buiten de
grenzen van de eigen privé-terrein, in de publieke ruimte. Paradoxaal genoeg
bieden iPods zowel privacy als gezelschap.
De reclameposters die Apple gebruikt zijn een passende visualisering van
wat de iPod op deze manier volgens velen teweegbrengt: zwarte anonieme
schimmen die zich uitleven als of er niemand is aan wie ze zich aan zouden
moeten passen, alsof ze thuis voor hun spiegel staan, aangestuurd door de
witte oordopjes. De iPod verandert publieke ruimte in private ruimte: de bus
veranderd in een lounge, straten veranderen in woonkamers.
De voorkeur om zich af te sluiten in een private geluidsomgeving stelt de
dynamiek van sociale contacten en relaties in de stad op de proef. Gebruikers
zijn niet langer genoodzaakt om deel te nemen aan een gesprek met een
willekeurige persoon naast hen in de bus, of een winkelbediende die hen
aanspreekt. De iPod-gebruikers ‘verdwijnen’ als contactpersoon binnen
de openbare ruimte, teruggetrokken in een door hen zelf vervolmaakte
audiobubble.13
Het gebruik van iPods veroorzaakt een reorganisatie van de publieke en
private belevingswereld. De New York Times wijdde afgelopen jaar een
uitgebreid artikel aan de vraag wat er van de publieke ruimte overblijft
wanneer deze steeds verder geprivatiseerd wordt. Is het waar dat de publieke
ruimte killer wordt naarmate de private geluidsruimte prevaleert?
p10-p21 vervreemding 02.indd 13 8-5-2006 16:35:06
14 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / t h e m a
Transformatie van het Groene Hart
Wat betekent publieke ruimte hier? Mensen die je in de supermarkt
tegenkomt spreek je over het algemeen niet aan. Het is algemeen bekend
dat mensen zich veiliger voelen naarmate zich meer mensen in een zelfde
ruimte bevinden. Omdat ze er zijn, niet omdat je met ze communiceert.
Bull concludeert dat het juist de iPod-bezitter is die de publieke ruimte
weer claimt door deze naar eigen inzicht te vormen, in plaats van passief de
openbare geluidswereld te ondergaan. De ervaring van privé-ruimte wordt
naar de openbare ruimte geëxporteerd door het individueel luisteren naar
de iPod. Mensen kiezen zelf met wie ze in contact staan en zijn tegelijkertijd
evengoed onderdeel van de ruimtelijke omgeving waarin ze zich bevinden.
Maar, besloot Bull zelf: “…As it appears that as we become immersed in
our mobile media sound bubbles of communication so those spaces we
habitually pass through in our daily lives increasingly lose significance for
us and progressively turn into the ‘non-spaces’ of daily lives which we try,
through those self same technologies, to transcend. Is this the negative
dialectic of creating a ‘home’ from ‘home’?”14
Bovenstaande tekst bestaat uit door mij geparafraseerde elementen uit de lezing die Michael Bull op 5 februari 2006 hield op de Transmediale in Berlijn.> 1. http://www.routledge.com/catalogues/0418221103.pdf> 2. Michael Bull, Sound Moves: Ipod Culture and Urban Experience> 3. Michael Bull, The Intimate Sounds of Urban Experience: An Auditory Epistemology of Everyday Mobility, The University of Sussex, 2002> 4. Michael Bull: Vijf Observaties over de iPod, http://www.denieuwereporter.nl/?p283, 29 maart 2006> 5. Schafer, R.M., The Tuning of the World, McClelland & Stewart, 1977, Toronto, p.71> 6. Barthes, R., ‘Listening’, in, The Responsibility of Forms, Hill & Wang, 1985, New York, p247> 7. Sennett, R., Flesh and Stone. The Body and the City in Western Civilization. New York, 1994, Norton.> 8. Bull, M., Sound Connections: An Aural Epistemology of Proximity and Distance in Urban Culture, Environment and Planning D: Society and Space, 2002, vol. 22, pp. 103-116.> 9. Michael Bull, The Intimate Sounds of Urban Experience: An Auditory Epistemology of Everyday Mobility, The University of Sussex, 2002> 10. Michael Bull: Vijf Observaties over de iPod, http://www.denieuwereporter.nl/?p283, 29 maart 2006> 11. Bull, M., Sound Connections: An Aural Epistemology of Proximity and Distance in Urban Culture, Environment and Planning D: Society and Space, 2002, vol. 22, pp. 114-116.> 12. ibid.> 13. ibid.> 14. Michael Bull, The Intimate Sounds of Urban Experience: An Auditory Epistemology of Everyday Mobility, The University of Sussex, 2002
p10-p21 vervreemding 02.indd 14 8-5-2006 16:35:09
15s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / t h e m a pantheon 4 ’05’06
Transformatie van het Groene HartTim Loch
De tijd dat de scheiding tussen Stad en ommelanden gelijk liep met de
stadsmuren, is over. Nederland urbaniseert steeds meer en de steden groeien
als kool. Sinds de afloop van de Tweede Wereldoorlog zijn steden als
Den Haag-Rijswijk-Delft, Rotterdam-Schiedam-Vlaardingen en Amsterdam-
Amstelveen aan elkaar gegroeid tot grote agglomeraties. Sinds 2005 is
het aantal stedelingen in Nederland zelfs groter dan het aantal mensen in
plattelandsgebieden1. Om de vraag naar groei op te vangen wordt in rap
tempo in de polder gebouwd. De gemiddelde Nederlander ervaart het land
als 'vol', voelt geen ruimte meer. Adriaan Geuze (West8) trok onlangs aan
de bel om het 'Hollands Polderlandschap' te redden; het Groene Hart dient
behouden te worden.
Nederland staat in het buitenland bekend om haar ruimtelijke ordening. De
totale inrichting van het landschap, dat door mensen gevormd is, verbaast
bezoekers uit de gehele wereld al generaties lang. De cumulatie van duizend
jaar inpoldering, inrichting en herinrichting is uiteindelijk het 'Groene Hart'
geworden. Het Groene Hart is een groot weidegebied binnen de Randstad,
dat voor het eerst in 1958 als zodanig werd benoemd en in 1977 als 'open
landbouwgebied' werd bestempeld. Het doel hiervan was het beperken van
de opkomende woningbouw in dit gebied. Maar ondanks deze inspanningen
werd in de loop der tijd, stukje bij beetje, het landschap geconsumeerd door
steden als Zoetermeer en Alphen a/d Rijn. Hierdoor verdwijnt de 'groene long'
van de Randstad langzaam. In de laatste nota Ruimtelijke Ordening heeft
het Groene Hart de status 'nationaal landschap' gekregen. Het lijkt alsof het
gebied dus beter beschermd gaat worden. Bij nader inzien blijkt het echter
dat er verdere ontwikkeling plaats gaat vinden, in plaats van het behouden
van het huidige groene gebied.
Volgens Joost Schrijnen, directeur ruimte en mobiliteit bij de Provincie
Zuid-Holland, is de ontwikkeling van het Groene Hart het logische gevolg
van de functie die het in het verleden heeft gespeeld. Rotterdam is gericht
naar de Maas, Den Haag richting de Noordzee en Amsterdam naar het IJ.
Voor alle grote steden die onderdeel vormen van de Randstad geldt dat
het Groene Hart aan de achterkant van de bebouwing ligt2. Doordat de
oriëntatie van de stad deels de beleving van de bewoners bepaald wordt
het Groene Hart en de ruimte hier niet als zodanig ervaren. Men lijkt het
zelfs niet belangrijk te vinden. Als het Groene Hart echt belangrijk zou zijn,
zouden mensen in opstand komen tegen het langzaam verloren gaan van het
gebied. Waarom zouden we een open weiland beschermen als 'echte' natuur
als het Waddengebied of de Veluwe ook om aandacht vragen. Daarbij komt
dat hele gebieden nu al niet meer als open ruimte functioneren. Een goed
voorbeeld hiervan is het Westland, dat vrijwel geheel is volgebouwd met
tuinbouwkassen.
Is de Nederlander vervreemd van zijn eigen land en omgeving? De meeste
Het Nederlandse polderlandschap verdwijnt onder invloed van (sub)urbanisatie en 'naturisatie'. Wijdse landschappen verdwijnen langzaam maar zeker, en het klassieke beeld van de polder wordt moeilijker te vinden. Het is echter de vraag of deze veranderingen betreurd moeten worden of juist toegejuicht.
mensen verplaatsen zich met de auto van punt A naar B. Het valt niet te
ontkennen dat wanneer wij een rondje Randstad rijden, wij weinig van
de ruimtelijkheid van de polder ervaren. Grote delen van de rijkswegen
gaan langs geluidsmuren of door bedrijventerreinen3. Toch zijn de weidse
uitzichten nog steeds te vinden. In vrijwel iedere stad geldt dat men binnen
15 minuten op de fiets in open gebieden kan zijn.
Nederland is minder vol dan het voor de meeste mensen lijkt. Het lijkt samen
te hangen met de manier van verplaatsing van mensen. Het hoeft ook niet
te betekenen dat wij een einde maken aan onze beroemde landschappen,
sterker nog, het Nederlandse landschap is een opeenvolging van menselijke
ingrepen. De urbanisatie en 'naturisatie' van het oude polderlandschap zijn
hierin slechts nieuwe stappen. De Zaanstreek, het eerste 'industriële' gebied
ter wereld, de afgravingen van veengebieden en de latere inpoldering van de
hierdoor veroorzaakte plassen, zijn slechts enkele oude voorbeelden in het
almaar veranderende Nederlandse landschap.
Het veranderen van ons landschap is altijd onderdeel geweest van onze
cultuur. Steeds wanneer het landschap niet meer voldeed, werd een
nieuwe transformatie toegepast, meestal binnen het bestaande grid van
afwateringssystemen om zo het gebied niet te zwaar te belasten. Hierin
is eigenlijk geen verschil te zien met de huidige situatie, ook in nieuwe
projecten zoals polder Schieveen worden oude elementen uit het landschap
behouden. Veranderingen binnen het klimaat vragen om een nieuwe aanpak
van landpolitiek in Nederland. Meer zoute kwel vanuit zee, door de stijgende
zeespiegel, meer neerslag en toevoer door de grote rivieren en toenemende
urbane druk maken landbouw steeds moeilijker. Dit en het veranderende
grondgebruik zetten een groot gebied onder druk. Er zal dus naar een nieuwe
manier gezocht moeten worden om Nederland ook in de toekomst leefbaar
te houden. Als het opofferen van stukken 'klassiek' polderlandschap hiervoor
noodzakelijk is dan zal dat moeten gebeuren; de geschiedenis leert dat dit
meestal met respect gebeurt. //
> 1 Metro 19-03-2006 "Meer mensen wonen in stad dan op platteland"> 2 VPRO Tegenlicht: New Orleans in de Polder, 26 maart 2006> 3 Francine Houben, Mobility, a Room with a View> Een stad die durft investeert in de natuur: Polder Schieveen. Informatiebrochure Gemeente Rotterdam> Het Nederlands Landschap; Een geografische benadering.
Als het Groene Hart echt belangrijk was, zouden mensen in opstand komen...
p10-p21 vervreemding 02.indd 15 8-5-2006 16:35:10
16 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / t h e m a
Prologue. Vangelis in Beaubourg
In 1978, the Greek musician Vangelis released his sixth album, Beaubourg.1
Critics quickly described it as one of his least accessible works, due to the very
atonal setup of the album and its apparent lack of a beginning and an end.
Almost entirely created on a Yamaha CS-80 synthesizer, Beaubourg is said to
be a musical representation of the Beaubourg area, where Vangelis lived at
the time. It is also said to be a musical interpretation of the architecture of the
Centre Pompidou, then just recently opened for the public. Listening to the
album, one can hardly understand how this could be a musical version of the
famous building. But then again, is the building as easy to understand as it is
to be distinguished in its surroundings?
Building the Centre Pompidou
The idea for the Centre Pompidou rose from the pressing wish of the
Parisiennes to finally have their own central library and cultural centre. The
resources were available and the motivation was there, there just was no site.
Yet.
The Beaubourg quarter had known a very rough period in recent history.
In the 1930s the quartier was infamous for its violence, prostitution and
dilapidated houses, so decided was to demolish a large part of the old,
cramped houses. An open square was left, which quickly turned into a
parking lot for trucks providing goods for the nearby Les Halles food market.
When, in the 1960s, the decision was made to move the food market to
the outskirts of the city, the trucks disappeared from the square. From
that moment on, Paris' plans for a central library and cultural were initially
focused on the Les Halles area. The controversy over the choice between Les
Halles and the Plateau Beaubourg was then suddenly settled in 1968, when
President Le Gaulle decided the building would be built on the latter, and that
a completely different concept would be designed for the former.
In 1969, the new French president, Georges Pompidou decided to make the
building his own building. As a real French ruler, with the need to leave a mark
in history (Remember Louis Quatorze's Versailles palace, or Mitterrand's Grand
Projets?), he decided that it should be both a library and a cultural centre. The
Centre Pompidou was born.
Georges Pompidou was not the only reason the plans for the centre gained
more speed and weight. The May 1968 events had shown that France was in
a crisis with the world and herself. Yet one year later, when the feared violent
revolution failed to occur, French national spirit appeared to be stronger then
ever. With this new confidence, people realized that France was capable of
creating great things and erect great buildings. The centre was one of those
and perhaps the one building that has shown best the spontaneity of May
1968:
"The way the piazza of the Centre Pompidou looks today with its fire-eaters,
mimes, spontaneous gatherings, street theatre, and hawkers is, in one sense,
an organized, focused version of the more truly ad hoc (and frightening)
groupings and events of 1968."2
In 1971, an international competition was announced for the new Centre
national d'art et de culture. When the competition ended in 1971, over 600
architecture firms had sent in a design, from which the jury, presided by Jean
Prouvé3, choose the plan of Renzo Piano and Richard Rogers with Ove Arup
as the winning design. The principal's idea of the building, to challenge
conventional ideas about cultural institutions, was perfectly embodied in
their design. As Pontius Hulten, the centre’s first director had seen an 'open
museum [where there would be] natural contact between artists and the
public in developing the most contemporary elements of creativity'4, the
physical shape of the building (initially) turned out to be just like that. All
construction taken to the outside, together with installations and circulation
space, its interior offered an uninterrupted space, ready to be occupied by
artists and visitors, engaging in an interactive debate about the arts and
society.
And then came the controversy, at its opening, not by Georges Pompidou,
but by his successor (and rival) Valery Giscard d'Estaing. It was a total
disappointment to the architects, while the president did not even mention
their names, only focusing on the political impact of the building.5 Soon
after its opening, critics began to argue the validity of the building in its
surroundings. Characterizations of the centre being 'a utopian oil refinery'
or simply 'a monstrosity' were commonplace in the fierce debate that
overshadowed the huge success of the building in its fist years. Let’s not
forget the fact that only in its first year, the Centre Pompidou welcomed over
six million visitors.
So how can the success of this building be explained? Did people simply
ignore the debate going on in the higher cultural elites of our society, or did
the building contain a deeper layer, one that could easily overcome its initial
dissociation with its surroundings?
And that is where George Simmel comes in.
"The development of modern culture is characterized by the preponderance
of what one may call the 'objective spirit' over the 'subjective spirit'"6
Perhaps the problems and successes of the Centre Pompidou have a much
deeper origin then the simple one of controversy as an attractor of public
attention. Perhaps the Centre Pompidou announced a much broader change
in our society, a shift that started in the sixties and perhaps still is going on
today.
Georg Simmel (1858-1918) was one of the first philosophers who made the
Stranger in the CityMarten Dashorst
The Centre Pompidou, Georg Simmel & Roemer van Toorn
"The way the piazza of the Centre Pompidou looks today with its fire-eaters, mimes, spontaneous gatherings, street theatre, and hawkers is, in one sense, an organized, focused version of the more truly ad hoc (and frightening) groupings and events of 1968."2
p10-p21 vervreemding 02.indd 16 8-5-2006 16:35:10
17s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / t h e m a pantheon 4 ’05’06
association between sociology and the city. Educated as a philosopher and
historian, he was one of the founders of the German Society for Sociology,
and he lived and worked most of his life in Berlin, though his students
wandered out over the entire world, establishing institutes such as the
Department of Sociology at the University of Chicago.7
In his writings on the city, Simmel addresses a wide range of processes going
on in the dense fabric of human interactions known as the city. Since it is in
this case impossible as well as unnecessary to focus on all his theories, I will
only research into Simmel's writings about the concept of strangeness and
strangers8 and his concepts on the change of the human psyche due to the
enormous growth of the city in the last few centuries.9 Both articles revolve
around the central theme of the city and its influence on the behaviour of
humans.
One of the most apparent themes in Simmel's writings is the ongoing
struggle between subjectivity and objectivity. According to Simmel, there
are two major contributors to the ever growing distance between those
two concepts of subjectivity and objectivity. On the one hand, the immense
scale of the city has faced urbanites with a new, indifferent attitude towards
experiences and happenings in our physical environment. Simmel calls this
attitude blasé, and this 'I don’t care' way of living has driven a deep wedge
between the rural, communal way of living in the old villages, and the hasty,
individual way of life we experience in our cities.
Simmel's other distinction is in the way industrialization has made individuals
even more individual and specialized. We cannot be compared to each other
anymore. However, a strange but unavoidable paradox that arises from
this statement can perhaps explain the intricate functioning of the Centre
Pompidou in its surroundings. Simmel writes: "[…] this specialization makes
each man the more directly dependent upon the supplementary activities of
all others."10 The Centre Pompidou cannot work without the neighbourhood,
just as the neighbourhood needs the centre as a vital part of life.
A certain amount a blasé allows for the Centre Pompidou to exist. Even
though the first reactions were altogether very negative, and mostly focusing
on the building's inability to communicate with its surroundings, these critics
were soon pushed to the background by the sheer enthusiasm of the millions
of visitors. They did not care for the fact that the building indeed looks like
some totalitarian oil refinery, or that its scale is completely out of proportion.
They just wanted to visit the building, be part of the 'Pompidou experience'.
These feelings of blasé, or indifference, have nevertheless never completely
consumed our perception of the building. Perhaps the contrast it poses on its
surroundings has provided us with the necessary distance, and so ability to
understand it. Simmel explains this with his concept that a mental distance is
always created by a bodily proximity.11 In other words, since the confrontation
with the building is always so direct, we realize that it is working on a different
level then its surroundings, and therefore it validates its presence at the scene.
Simmel's writings for a large part contributed to the concept of modernity.
His views of the ancient concept of community (on which Heidegger later
bases his writings about dwelling) show a very ambiguous concept of the
city and where to go with it. In the city, the community with its bond based
on personal contact and unspoken rules, ceases to exist and is replaced by
a much more regulated form of interaction, the society. The organic bonds
of the community are replaced by the physical, created bonds of society.
The extreme number of impersonal experiences forces the individual to, as
With the Centre Pompidou, the visitor is nothing more than a cog, making the building go round and round.
p10-p21 vervreemding 02.indd 17 8-5-2006 16:35:11
18 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / t h e m a
Simmel says, "[summon] the utmost in uniqueness and particularization, in
order to preserve his most personal core".12
For if we do not do this, we will become nothing but a mere cog in the
enormous machinery the city has become.13 With the Centre Pompidou, the
visitor is nothing more than a cog, making the building go round and round.
This somewhat nihilistic world view, where there is nothing to be done, could
be dubbed negative and counter-pastoral. But is this really true? Does Simmel,
and in his view, the Centre Pompidou, not offer a small chance of escape for
the urbanite caught in the jaws of modernization?
Simmel does offer another option. The enormous amount of experiences
coming right for us makes life easy, it provides a fluid network through which
the individual can freely move and make his decisions. This almost pragmatic
approach to the construction of the city, combined with the blasé attitude the
urbanite developed over the years, can offer an explanation for the seemingly
easy acceptance of the Centre Pompidou in its surroundings.
But there must be more reasons why this building was built exactly there
where it was built, and why it was built when it was built. Is there perhaps
another, hidden layer in the functioning of the building that allows for it to
exist as it does?
Micro-Urbanism
According to Simmel, truth is relational.14 In a way, our social environment
is the reflection of our physical environment. In the human spirit, there is
an unstoppable will to relate everything to each other, and in that process,
we bridge separated events and create a feeling of society.15 Society, and
in a more abstract way, wholeness of a city is a product of our mind. We
sometimes, unconsciously connect events and structures with each other,
thereby generating a new, larger structure.16
The Centre Pompidou can be described as a physical structure that expresses
the mental state of the city. It shows structures that were already in existence,
but before never had been understood in such a way that it could be
translated into a physical form. There have been critics who compared the
Centre Pompidou with another building in its near environments, the church
of the Notre Dame on the Ile de la Cité. They both share a very apparent
characteristic, namely that of an external construction, providing an interior
space that allows for a wide variety of events.17 Exactly that comparison shows
us that with the Centre Pompidou, the city, or society of Paris, found a way to
translate their unconscious ideas of the urban fabric into something within
the built environment. To put it in Simmel's words, the Centre Pompidou
is a subjective, physical effect of the objective, mental condition of the
metropolis.
One aspect that has been left relatively undiscussed yet, is the sheer physical
contrast the Centre Pompidou has with its surroundings. Next to the blasé
response of most Parisians, Simmel provides another possible explanation for
the coming into existence of the building in its days.
UFO in Beaubourg
"[…] spatial relations are only the condition, on the one hand, and the symbol,
on the other, of human relations."18
In his article 'the Stranger', Simmel discusses the physical entity of the
stranger and its impact of the functioning of a group. Though he uses the
example of a human stranger, most of his concept of strangeness can also be
applied to the built environment of the city, and the complex network this
generates. So does the Centre Pompidou represent a condition of the human
relations existing in the Beaubourg area, or is it a symbol of this complex
urban environment? Through its construction, the Centre Pompidou connects
neither to its surroundings, nor does it generate some conversation with the
interior spaces. It is merely a shell, both negating outside and inside.
It does not participate in the urban network, because it is of such a different
scale and materiality than its environment. This would be an easy conclusion
in order to reject the Centre Pompidou as a good building. But is exactly
this indifference to the city not what makes the building a rather intelligent
building? It shows the audience a mirror of its own functioning. There is no
physical participation, there even are physical borders, but on a mental level
the participation is more present then in any other building is the same
context.19
If we follow Simmel's ideas on the stranger, there still is one thing that needs
explaining. Distance, according to Simmel, "means that he, who is close by,
is far, and strangeness means that he, who also is far, is actually near."20 Being
strange, or a stranger, is a very specific form of interaction, happening on and
transcending in between the two levels of physical and mental interaction.
The Centre Pompidou combines both distance as well as strangeness in its
existence. It is distanced to its environments, because it has no apparent
physical relation to it (it is an 'oil refinery' in the city). At the same time, it
generates a sense of strangeness through the contents it provides, being art,
and in the way it functions within the mental network of the city. Perhaps
these words of Simmel describe the relational state of the Centre Pompidou
best: "The stranger […] is an element of the group itself. His position as a
full-fledged member involves being both outside it and confronting it." This
ambiguous state makes it possible to generate a certain objectivity, thereby
exactly fitting in Simmel's idea of the city as an objective entity.
We are nowhere near a conclusion here. After all, we must not remind that the
Centre Pompidou was conceived and built in a very specific time. The time
of the soixante-huitards, of hippies, of Communist violence against people.
A time of social unrest. So is Centre Pompidou a product of its time, and is
the way Simmel describes the transformation from community to society,
through a process of individualization and growing discrepancy between
subjectivity and objectivity, or is there more?
Question: is the Centre Pompidou a product of the first modernity, of the Either-Or society, or is it a harbinger of the second modernity, of the society of the AND?
p10-p21 vervreemding 02.indd 18 8-5-2006 16:35:11
19s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / t h e m a pantheon 4 ’05’06
Roemer van Toorn and the Centre Pompidou of the AND
In recent times, there has risen a new conscience on the process of
modernization. A shift is occurring, away from the dialectical writings of
the early-twentieth century essayists, towards a more interactive way of
describing the city and its networks.21 One of the more recent contributions in
the architectural debate on modernity has been made by Roemer van Toorn.
Over the years, Roemer van Toorn has devised a critical theory that has
occupied its own spot in recent architectural theory and criticism. His
writings comprise themes as the functioning of the market in recent Dutch
architectural design, the city of the 21st century, but most importantly his
conception of a successor of 20th century's first modernity, consistently
dubbed the second modernity.22
According to van Toorn, the first modernity is characterized by a very
dialectical view on the way society and our urban environment works.23 In first
modernity, the world was very simple. On a macro-scale, you had East versus
West. On a national scale, you had Left versus Right. You had the Good Guys
versus the Bad Guys. This polarized concept of society, van Toorn writes, can
be dubbed the Either-Or society.24 In the Either-Or society, it was very clear
which way to go. But now, van Toorn states, the end of the first modernity,
of the Either-Or society, is near. It is soon to be replaced by a new concept of
modernity, the concept of the And.
Let's not directly discuss van Toorn’s proposed alternative for the Either-Or
society. First, let us look at our building and its position within this society.
The Centre Pompidou can easily be dubbed an Either-Or building. It obviously
engages in a very strong discussion with its surroundings. There is no
(apparent) attempt to converse on a normal level with its neighbours; there
is no attempt for approach. The Centre Pompidou could be called the good,
because it shows the people the truth, it is not hiding anything. The buildings
around it, they are wrong. They do not show what they are housing; they do
not offer the people a mirror of reality and criticism.
Whereas Simmel talks about 'greyness' in the aspect of not knowing who your
neighbour is, and eventually convicting this, naming it 'a latent antipathy'25,
van Toorn almost idolizes this ambiguity, this apparent chaos. Van Toorn
names this complete freedom of interpretation, of movement on both a
mental as well as on a physical level the society of the AND. "We are no longer
surrounded by technology as in our first modernity, we are in it, part of it."26
This second modernity, the modernity of flows and freedom, does not replace
its predecessor. It cannot replace its predecessor, for the idea of the AND
allows for everything to exist next to each other, at the same time. Is this why
the Centre Pompidou functions the way it does?
Question: is the Centre Pompidou a product of the first modernity, of the
Either-Or society, or is it a harbinger of the second modernity, of the society
of the AND?
Answers, and more questions…
In the first part of this article, I tried to analyse the Centre Pompidou through
the ideas and concepts of modernity as devised by Georg Simmel. Its strong
dialectical physical quality, together with the way the building participates on
a physical and even more on a mental level, undoubtedly make it a product
of first modernity. There are however a few aspects that do not exactly fit
in Simmel's concept of modernity. For example, it can be questioned if the
Centre Pompidou is really part of the urban fabric, as it, according to Simmel,
p10-p21 vervreemding 02.indd 19 8-5-2006 16:35:12
20 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / t h e m a
should have become by offering a product that is desired. It legitimizes its
existence, but is it accepted on all levels?
Where Simmel leaves us no choice but to accept the building, van Toorn says
that it is our own choice, even though it is on an unconscious level. In the city,
we physically try to avoid all confrontations, but the mental state of a city can
only flourish if it inhibits a certain amount of discussion, of confrontation.27
And perhaps, Centre Pompidou does just that. It invited discussion right from
the moment it was built. First, discussion was about the way it looked. Then, it
was about the way it functioned.
Is the real secret of the Centre Pompidou in the way it works, and not
necessarily in the way it looks, compared to its surroundings? The initial
concept of the Centre Pompidou as a building where artists and visitors
would come together and practice arts, has long ago been abandoned.
People where too anxious to participate, and artists found the interior not the
best space for working on their projects.28 This idea can clearly be understood
as an idea that harbours all of van Toorn’s views of second modernity. It
engages in conversation with its visitors, it does not offer a clear view of
what's right and wrong, only a wide set of possible directions to go to.
What the Centre Pompidou does, is functioning as a node in the urban
network rather than offer a spatial solution to a given problem. Let us look
at the way the square in front of the building is more than a grandiose entry
piazza for a church of art. The way the building, together with the square,
injected a new level of interactivity for this part of the city, is altogether very
'AND-ish'. It operates on a mental level rather than on a physical level. The
building does not need to be understood in order to be accepted, for the
processes it initiates, the jugglers, the freedom and artistic vividness of the
area around it, can be seen as an integral part of the city. It has validated its
own existence by adding a new layer to the city. Uninstitutionalized art.
"The city of the third millennium can therefore only be understood if we
conceive of it in our analysis as a process instead of a place."29
And yes, we can see the Centre Pompidou as a process, and not just as a
physical entity. Take, for example, a look at its façade. This clearly is more
than simply an architectural solution for a spatial problem. By bringing all
construction, installations and circulation facilities to the outside of the
building, the architects have given the building a place in the urban network,
instead of next to it. It avoids the traditional concept of the city, with its clearly
separated systems and physical entities, the entities of street, square, building
and park. Is the Centre Pompidou a building, or is it a street? It is all in one. It is
an interactive façade, a façade offering us information.
The if and the why
Face it. Even more than it is a product of the first modernity, the Centre
Pompidou is a product of second modernity. Its place in the mental urban
network acknowledges a deep connection to the multiple layers that
together form the urban fabric. It is more than a building; it is a process, both
in its architectural form as in its functioning. But this quick conclusion does
raise another question, a question perhaps even more important than the
question if the building is a building of one of the two modernities.
Was the Centre Pompidou deliberately built as a building that harbours
qualities of both the first as well as the second modernity, or has it cleverly
adapted itself to the ever evolving world around it?
The reason Centre Pompidou still works after all those years, is that it has
never been afraid to adapt itself to changing circumstances, both in the world
of art as in the world of the city. It could be dubbed a pity that the original
intention of a place where artists and visitors interact in making art has been
abandoned pretty quickly, but the centre has never made itself obsolete to
the city. It has gained its own position in the city. It now lives not only in the
p10-p21 vervreemding 02.indd 20 8-5-2006 16:35:13
21s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / t h e m a pantheon 4 ’05’06
> 1. http://en.wikipedia.org/wiki/beaubourg_%28album%29> 2. p4 in: Silver, N., The Making of Beaubourg – A building biography of the Centre Pompidou, Paris, The MIT Press, Cambridge 1994> 3. ibid, p38> 4. http://www.eyestorm.com/feature/ed2n_article.asp?article_id=68> 5. http://www.telegraph.co.uk/arts/main.jhtml?xml=/arts/2002/01/26/bapomp26.xml&ssheet=/arts/2002/01/26/ixartright.html> 6. p130 in: Simmel, G., The Metropolis and Mental Life, 1902. Translation by Wolff, K.H. (ed.), The Sociology of Georg Simmel, Free Press, New York 1950> 7. in: Lee Erickson, V., On the town with Georg Simmel: A socio-religious understanding of urban interaction, in Cross Currents, spring 2001, vol 51, no 1> 8. Simmel, G., The Stranger. Translation by Wolff, K.H. (ed.), The Sociology of Georg Simmel, Free Press, New York 1950> 9. Simmel, G., The Metropolis and Mental Life, 1902. Translation by Wolff, K.H. (ed.), The Sociology of Georg Simmel, Free Press, New York 1950> 10. ibid, p130> 11. ibid, p133 “This is because the bodily proximity and narrowness of space makes the mental distance only the more visible.”> 12. ibid, p135> 13. ibid, p134> 14. in: Lee Erickson, V., On the town with Georg Simmel: A socio-religious understanding of urban interaction, in Cross Currents, spring 2001, vol 51, no 1: “Michael Karen’s new translation of Simmel’s The Bridge and the Door (1994) provides fresh insight into his epistemology. For Simmel, truth is relational.”> 15. ibid.> 16. ibid.> 17. http://www.planetware.com/paris/georgespompidou-nationalcenter-for-art-andculture-f-p-cpb.htm> 18. Simmel, G., The Stranger. Translation by Wolff, K.H. (ed.), The Sociology ofGeorg Simmel, Free Press, New York 1950> 19. The concept of non-participation is described by Simmel as follows: “objectivity is by no means nonparticipation, but a positive and specific kind of participation.” The Centre Pompidou shows a certain kind of objectivity, by not engaging in conversation with its surroundings. It does participate, on a higher, mental level because it questions the people of their own existence and their concept of the city.> 20. Simmel, G., The Stranger. Translation by Wolff, K.H. (ed.), The Sociology of Georg Simmel, Free Press, New York 1950> 21. In his 1990s writings, Ulrich Beck was the first one to discuss this paradigm shift. He described two different kinds of modernity, a first modernity, dialectical and polarized, and a second modernity, ambiguous, broad and interactive.> 22. The notion of second modernity as a successor to first modernity was first conceived by the German writer and sociologist Ulrich Beck, in his 1996 article Risikogesellschaft - Auf dem Weg in eine andere Moderne> 23. Toorn, R. van, The And - Space in the third millennium, Amsterdam 1998> 24. ibid.> 25. p133 in: Simmel, G., The Metropolis and Mental Life, 1902. Translation byWolff, K.H. (ed.), The Sociology of Georg Simmel, Free Press, New York 1950> 26. Toorn, R. van, Time in Transit: A travelogue through the Society of The And in search of And/otherness, lecture.> 27. In his article, Lost in paradise, van Toorn talks about the consensus paradise, where everything is solved through compromises and bureaucratic intervention. This simply cannot go together with our ever growing wish of individual spaces and influences. Van Toorn rightly strives for a more chaotic society, however not dialectical. There is not one solution, there are many solutions.> 28. http://www.planetware.com/paris/georgespompidou-nationalcenter-for-art-andculture-f-p-cpb.htm> 29. Toorn, R. van, The And - Space in the third millennium, Amsterdam 1998> 30. ibid.> 31. ibid.> 32. p59-82 in: Baudrillard, J., Kool Killer, oder Der Aufstand der Zeichen, Merve Verlag, Berlin 1978> 33. P45 in: Silver, N., The Making of Beaubourg – A building biography ofthe Centre Pompidou, Paris, MIT Press, Cambridge 1994> 34. p86 in: Fils, A., Das Centre Pompidou in Paris, Idee – Baugeschichte – Funktion, Heinz Moos Verlag, Munich 1980> 35. http://www.archined.nl/archined/4505.0.html
> photos: http://ibftp.free.fr/collages1.htm
physical environment, but also in 'real virtuality' van Toorn speaks about.30
If we follow van Toorn even more precisely, it would be all but alright to try
to place the Centre Pompidou in a category of modernity. History, van Toorn
states, "can no longer be based on either-or thinking because we live in a time
where the space of flows calls the shots."31
Perhaps we need to take a certain distance from our subject know, and
inject some fresh ideas on the Centre Pompidou into our thoughts. His
name is Jean Baudrillard, and he discussed the Centre in his 1978 essay ‘Der
Beaubourg-Effekt, Implosion und Dissuasion'.32 According to Baudrillard,
there is nothing else to do for the Centre Pompidou than to be left empty.
The difference between outside and inside no longer exists, so it should not
be questioned what the building should contain. The masses are its contents.
This idea can also be found in the writings of van Toorn. In the society of the
And, van Toorn writes, architecture is no more about space or time, but about
information. The people are its contents, it reason for existence.
When built, the Centre Pompidou clearly was a product of its time, of Simmel's
writings on subjectivity and objectivity. It fits perfectly his descriptions of the
stranger in the city. But its functionality, the Centre Pompidou is indeed more
a process than a building. In van Toorn's words, Centre Pompidou can only be
understood as a process instead of a place.
"In appearance, its form is simple. But one does not know many buildings
resembling this one: not a tower or a skyscraper, but, seen from afar, an
immense screen, and closer, a mirror offering a constantly changing play of
images and reflections." – The jury report on the design of Rogers & Piano33
The Centre Pompidou represents the public. In its flexibility, in its sheer refusal
to conform to any convention. It is a product of our modern day society,
conceived in history. A true harbinger.
Epilogue: Les Halles 2005
After the decision of the Paris city council to move the Les Halles meat market
to La Vilette, in 196234, not only the Plateau Beaubourg was left without a
function. Whereas this area was quickly occupied by the Centre Pompidou,
the larger area of Les Halles was left unoccupied for a longer time. Only the
old garden construction from Baltard remained, later completed with the
underground forum and a new garden design by Ricardo Bofill. Nevertheless
it has never gained so much popular attraction as the Centre Pompidou area.
Something needed to be done.
Paris' new mayor, Bernard Delanoë, decided in 2001 to restructure the area.
In 2004, four architecture firms, OMA, MVRDV, Atelier Jean Nouvel and SEURA
(David Mangin), were chosen as the final contestants. And apparently, Paris
had lost her spontaneity. Instead of going for the extreme ideas of OMA or
MVRDV, like Piano and Rogers were chosen for the Centre Pompidou, the jury
chose the most conservative design, that of David Mangin. It was a choice
for certainty, for only 7 years of construction, a choice to keep the local
community befriended. Or as one shopkeeper said: "Mangin ou la guerre."35
And after all, time will probably tell, if the Centre Pompidou was just an
aberrancy of time and zeitgeist, or that it really was a part of a larger historical,
modern process. //
p10-p21 vervreemding 02.indd 21 8-5-2006 16:35:13
22 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n
Whatcha lookin'at?Sometimes you can wonder if we have lost our ability to look at something
and be intruiged. In this era of images appearing and disappearing with the
speed of light, we should take some time off to look at things well more often.
Because sometimes, things are not what they appear to be. //
Santiago Calatrava, Library Zürich
Bytes on flash disk, 2006Marten Dashorst
p22-p27 vervreemding 03.indd 22 8-5-2006 15:44:04
23s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n pantheon 4 ’05’06
Chris Jordan - Diesel Tank44x56 inchuit Intolerable BeautySeattle 2004
p22-p27 vervreemding 03.indd 23 8-5-2006 15:44:12
24 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n
Amie Dicke - The Darkness of Lightnesscut-out, ink on magazine paper, 200416 x 22,6 inchestext: ‘The Invisible Man’ by Ralph Ellison.courtesy: Peres Projects, Los Angeles / Berlin and Diana Stigter, Amsterdam.
p22-p27 vervreemding 03.indd 24 8-5-2006 15:44:37
25s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n pantheon 4 ’05’06
p22-p27 vervreemding 03.indd 25 8-5-2006 15:44:49
26 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n
Airplane graveyardcourtesy of www.jar2.com
p22-p27 vervreemding 03.indd 26 8-5-2006 15:45:06
27s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n pantheon 4 ’05’06
Chris Jordan - Chassis yard #244x70 inchuit Intolerable Beauty2005
p22-p27 vervreemding 03.indd 27 8-5-2006 15:45:21
28 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n
Regien Kroeze
Meer dan 70% van de stedelingen in Afrika, wonend in steden ten zuiden van de Sahara, leven in sloppenwijken. Wereldwijd leven in ontwikkelingslanden in totaal 2,2 miljard mensen in stedelijk gebied. Binnen dertig jaar zal dit aantal verdubbelen en daarmee, opgeteld bij de overige gebieden, zal de helft van de wereldbevolking in sloppenwijken wonen.
Sloppenwijken in het slop
Zijn de feiten u bekend? Waarschijnlijk niet. De meeste westerlingen hebben
geen idee in wat voor omstandigheden 1,1 miljard mensen op deze wereld
leven; Slums, Favela’s, Bidonvilles, Chanty Towns, Townships, Barria, Villa
Miseria; de benaming verschilt per land.
Een sloppenwijk is een nederzetting die grenst aan een stad en wordt
gekarakteriseerd door ontoereikende huizen en basisvoorzieningen.
De nederzetting wordt niet erkend door de publieke autoriteit als een
geïntegreerd en gelijk deel van de stad. Het bestaan ervan is in landen buiten
Europa meer regel dan uitzondering. Volgens UN-Habitat leven ongeveer 1,1
miljard mensen, 32% van de wereldbevolking, in een sloppenwijk. Volgens
onderzoek (2001 UN-habitat) woont 78% van de inwoners van de minst
ontwikkelde landen in stedelijke sloppenwijken; dit zijn 140 miljoen mensen.
In ontwikkelingslanden is dat 43%, wat neer komt op 870 miljoen mensen.2
UN-Habitat is wereldwijd verantwoordelijk voor het monitoren van het doel
de sloppenwijken te laten verdwijnen uit de steden. Dit is onderdeel van het
doel om de duurzaamheid van woongebieden te kunnen verzekeren. Rond
2020 moet het aantal bewoners in deze wijken teruggebracht worden met
100 miljoen personen. Het doel staat beschreven in 'Guide to monitoring
Target 11: Improving the lives of 100 million slum dwellers. Progress towards
the millenium development goals'.
Als wij aan slechte woonomstandigheden denken in Europese steden, dan
noemen wij bijvoorbeeld de Bijlmermeer, de Banlieus van Parijs of de grote
betonnen woonblokken in Oost-Europa. Geen luxe huizen, geen goede
sfeer. Maar dit is niet te vergelijken met de slechtste woonomstandigheden
buiten de westerse wereld. We moeten in Europa ver zoeken voordat we in de
buurt komen van een nederzetting die voldoet aan de kenmerken van een
sloppenwijk. Als we over echt onleefbare situaties praten dicht bij huis, zijn
het bijvoorbeeld kleine tentenkampen van vluchtelingen in de bossen van
Calais. Hier wonen de illegale vluchtelingen die wachten op een overzeese
ontsnapping. Ze slapen in zelfgemaakte tenten zonder enige voorzieningen.
Elders in Europa zouden we nog het één en ander tegen moeten komen, want
er schijnen ook in ontwikkelde continenten zoals Europa en Amerika al 54
miljoen mensen niet aan dergelijke leefomstandigheden te ontkomen.
Wij westerlingen weten af van het bestaan van sloppenwijken, al is deze
kennis pas van de afgelopen zestig jaar; daarvoor kende de Nederlander
het woord ontwikkelingshulp nog niet. Pas vanaf die tijd ontstonden
hulporganisaties zoals de Verenigde Naties en specifiek in Nederland NOVIB,
respectievelijk opgericht in 1945 en 1956.
Westerse toeristen willen tegenwoordig graag een kijkje nemen in een
sloppenwijk als we op vakantie zijn en betalen daar graag €50 voor aan de
gids. Dit geld komt overigens niet bij de bewoners terecht. Of ze kijken vol
verbazing hoe aan de kant van de modderige weg prefab golfplaten huisje
verkocht worden. Maar dat er enorm grote gebieden volgebouwd zijn met
brakke hutjes, kunnen wij niet bevatten. Een sloppenwijk is niet iets waar
in eerste instantie bij wordt stilgestaan als een immens groot wereldwijd
probleem. Het lijkt voor de meeste westerlingen meer op een goede
toeristische attractie. Wat een sensatie, maar wat een vervreemding!
Sloppenwijken worden gekarakteriseerd door een tekort aan basis behoeften,
slechte huizen, illegale structuren, overbevolking, slechte levensconditie,
armoede en sociale uitsluiting. Dit heeft meerdere oorzaken. De grootste
factor die de ontwikkeling in het verbeteren van woning en levensconditie
tegenhoudt, is een tekort aan aandacht van de overheid op alle niveaus, van
lokale tot nationale politiek2. Gevolg hiervan is dat het niet lukt de bevolking
boven de armoedegrens te houden, waardoor mensen op straat komen
te staan. Een andere oorzaak van het ontstaan van een sloppenwijk is het
vestigen van terugkerende soldaten die dakloos zijn geworden na een oorlog
of vluchtelingen en slaven die een nieuwe woonplaats zoeken.
De voorbereiding tot het terugbrengen van het aantal sloppenwijken moet
gepaard gaan met een goede internationale samenwerking en hulpverlening.
Ten eerste moet geanalyseerd worden wat er mis is in de wijken en waar de
bewoners behoefte aan hebben. Dit moet uiterst kritisch gebeuren zonder
afzwakkingen. Er moet een managementplan opgezet worden, naast een
demografisch en stedenbouwkundig plan voor de enorme gebieden. De
infrastructuur moet in alle facetten vernieuwd of toegevoegd worden.
De kosten die gemaakt worden, moeten gefinancierd worden vanuit de
regeringen, door schenkingen en ontwikkelingshulp. Deze geldstromen gaan
jammer genoeg nooit gepaard met zekerheid van continuïteit.
Doordat een sloppenwijk zonder enige structuur ontstaan is, functioneert
deze in vele opzichten zeer slecht. De sloppenwijk ligt meestal, door de
ongestructureerde manier van bouwen, in een ander grid dan de stad. Dit
is moeilijk weer te herstellen in de leidende demografische trend, omdat de
oppervlakte van een sloppenwijk soms groter is dan die van de stad zelf. Het
is moeilijk om voorzieningen in te plannen of hier toegang toe te verlenen,
want bewoners zijn hier niet vermogend genoeg voor.
Naast deze problemen, die vooral op grote schaal de mogelijkheden
beperken om op korte termijn sloppenwijken terug te brengen, zijn de
problemen die voor de bewoners dichter bij huis liggen even belangrijk om
op te lossen.
Bewoners kampen met armoede en werkeloosheid. Dit zijn de belangrijkste
oorzaken die de negatieve vicieuze cirkel direct beïnvloeden. Daarnaast
moet de bestaanssituatie zekerder worden. Deze is gekoppeld aan voeding
en huisvesting. Ook rolpatronen tussen man en vrouw kunnen af en toe de
ontwikkeling beperken. Hygiëne is ondermaats en drinkwater is zeer slecht,
waardoor veel ziekten en kindersterfte voorkomen.
UN-habitat heeft een rapport opgesteld met de speerpunten waar de
sloppenwijken aan moeten voldoen voordat ze humaan genoemd kunnen
worden. Dit zijn de volgende; toegang tot schoon drinkwater, toegang
tot sanitair, bescherming vanuit de overheid, goede infrastructuur en
stedenbouwkundig plan en een maximaal aantal personen per oppervlakte.
Als er gekeken wordt naar deze eisen, zullen deze problemen voor het
Benamingen sloppenwijkenZuid Afrika Squatter campBrazilië FalvaFilippijnen, Argentinië Villas miseriaVenezuela BarrioPeru Pueblos jovenesAmerika HoovervilleZuid Amerika Township
aantal; totale bevolking (miljoen)wereld totaal 6.1343e werld landen 4.940ontwikkelde landen 1.194opkomende landen 685
aantal en % stedenlingen (miljoen)wereld totaal 2.923 47.7%3e werld landen 2.022 40,9%ontwikkelde landen 902 75.5%opkomende landen 179 26.2% Zuid centraal Azie 452 30,3%Oost Azie 533 39.1%Zuid Afrika 231 34.6%
aantal en sloppen % t.o.v. stad (miljoen)wereld totaal 924 31.6%3e werld landen 870 43% ontwikkelde landen 54 6%opkomende landen 140 78.2%
Zuid centraal Azie 262 58%Oost Azie 194 36.4%Zuid Afrika 166 71.9%
> UN-HABITAT, Global Urban Observatory, 2003
p28-p35 vervreemding 04.indd 28 8-5-2006 15:50:08
29s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n pantheon 4 ’05’06
grootste gedeelte kunnen worden opgelost door goede huisvesting
en infrastructuur. Watervoorziening met daaraan gekoppeld sanitair en
bescherming tegen weersinvloeden kunnen in één woning samengebracht
worden.
Maar de huizen in sloppenwijken zijn ondermaats en voldoen niet aan
de eisen waaraan ze zouden moeten voldoen. Een huis heeft een goede
structuur qua dak, muren en vloer als er met duurzame en sterke materialen
wordt gebouwd. Sommige huizen kunnen voor locale begrippen goed
gebouwd zijn met materialen die voor hen gekwalificeerd zijn als duurzaam,
maar door onprofessionaliteit niet van goede kwaliteit zijn. Op deze manier
wordt de bewoner nog steeds aan weer en wind blootgesteld. Anderzijds kan
een materiaal niet duurzaam lijken in onze ogen, maar het wel zijn omdat het
gemakkelijk en goedkoop te herstellen is. Dit is vaak het geval bij inheemse
huizen, gemaakt van natuurlijke materialen die in stand gehouden worden,
al generaties lang. Duurzaamheid van materialen is een complex onderwerp
door locale condities, locale constructies en door het rekening houden met
gehandhaafde tradities en vaardigheden. Wat voor bewoners duurzaam is,
is voor experts totaal niet bruikbaar. Dit is ook het probleem voor bewoners
in half stedelijke gebieden. Ze wijken af van het stedenbouwkunde patroon
door inheemse materialen te gebruiken die in de stad niet duurzaam zijn.
Een huis is pas duurzaam als het op een niet gevaarlijke plek gebouwd is
en een permanente constructie heeft die de bewoners genoeg beschermd
tegen extremen van het klimaat. Er moet rekening gehouden worden met
locale bouwgewoonten, standaard en wet. Het is gevaarlijk als huizen in
geologische gevaarlijke zones, op vuilnisbelten, in een zwaar industrieel
vervuild gebied of naast infrastructuren – vliegveld, treinstation - gevestigd
zijn. Dit moet dus voorkomen worden.
Het aantal personen per oppervlakte hangt nauw samen met de typologie
van het huis. Nu is het zo dat meestal vijf of meerdere personen een kamer
delen. Deze ruimte wordt daarnaast ook nog gebruikt voor koken, slapen
en andere huishoudelijke activiteiten. In Bangkok wonen in sloppenwijken
bijvoorbeeld vijftien personen per 1600 m2. De oppervlakte dichtheid in
Bangkok kun je vergelijke met het Voorhof in Delft, waar één persoon per 100
m2 woont. Alleen is dit slechts in een oppervlakte van 1 km2 en in Bangkok
gaat dit kilometers door. Deze dichtheid van mensen veroorzaakt veel vuilnis,
dat door smalle straten en gebrek aan voorzieningen niet wordt opgeruimd.
Uit het rapport van UN-Habitat blijkt dat huisvesting erg belangrijk is bij het
oplossen van de problemen. Wat niet genoemd wordt bij het oplossen van
het sloppenwijkprobleem, maar naar mijn mening net zo belangrijk is, is
scholing en werkgelegenheid. De armoede kan op deze manier bestreden
worden en men kan voedsel kopen van de inkomsten die verdiend worden
met werk. (als voedsel voorradig is).
Samenvattend kan er gesteld worden dat om een sloppenwijk te kunnen
transformeren naar een humane wijk, er vele aspecten veranderd en
verbeterd moeten worden.
Ik heb het idee dat het niet gaat lukken de sloppenwijken te laten
verdwijnen of op grote schaal terug te dringen. Het is mogelijk een betere
stedenbouwkundige opzet te ontwikkelen met de juiste voorzieningen en
goedkope huizen die bescherming bieden tegen extremen. Maar ten eerste
is de ligging en omvang van een wijk al zo bepaald, dat daar niet veel aan te
doen is. Meestal liggen de wijken naast industriegebieden, of vuilnishopen,
omdat hier dingen te halen vallen. Deze plaatsen worden echter aangewezen
als gevaarlijk. Daarnaast zijn de wijken zeer dicht bebouwd. Om aan de
speerpunten te voldoen die UN-Habitat noemt en aan het maximum aantal
personen per oppervlakte, zal er per huis veel meer ruimte nodig zijn.
Hierdoor zal de omvang van een wijk nog groter worden en niet snel uit
te voeren zijn. Het zou zo moeten zijn dat mensen niet meer gedwongen
hoeven te zijn in sloppenwijken te wonen en een kans krijgen te verhuizen
naar een betere plek. Maar dit kan niet gebeuren als het grootste probleem
niet opgelost wordt; armoede en werkeloosheid. Hierdoor hebben bewoners
niet de middelen zichzelf te ontwikkelen. Stukje bij beetje een sloppenwijk
opknappen kan helpen, maar daarnaast moet een programma worden
ontwikkeld om de bewoners de kans te geven zich zelfstandig te kunnen
onderhouden met alles wat daarbij hoort op humaan niveau. Scholing,
werkgelegenheid en voedselvoorzieningen zijn net zo belangrijk als goed
onderdak. //
> 1. Guide to monitoring Target 11: Improving the lives of 100 million slum dwellers. > 2. http://www.warmafrica.com/index/geo/8/cat/1/a/a/artid/541> http://www.unhabitat.org/mdg/Progress towards the millennium development goals, Nairobi, may 2003, ISBN 92-1-131682-0>www.wikipedia.nl
p28-p35 vervreemding 04.indd 29 8-5-2006 15:50:09
30 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n
Publieke ruimtenAnne Geenen
Het internet en andere moderne media zijn niet meer weg te denken uit het
leven van de meeste (westerse) mensen. Waar vroeger gebruik werd gemaakt
van concretere en meer tastbare publieke ruimten binnen een stedelijke
context, zoals het plein of het koffiehuis, spelen deze moderne middelen nu
een belangrijke rol om te communiceren, discussiëren en informatie over te
brengen. De versnellende informatietechnologische maatschappij waarin we
leven vraagt misschien om deze vorm van publiek domein, maar wat is het
effect daarvan op de publieke ruimten in een stad?
Publieke ruimten
Een publieke ruimte is een plaats voor het publiek, waar discussie en
interactie tussen mensen onderling en mensen en de maatschappij ontstaan.
Het is geen autonoom gebied, maar het komt voort uit de interactie tussen
de openbare ruimte en de stedelijkheid. Het is dus het product van de
wisselwerking tussen de openbare fysieke ruimten in de stad en het sociale
en culturele gebruik daarvan.2 Bij fysieke ruimten kan men denken aan
pleinen en cafés.
Voor een optimale publieke sfeer moet er volgens de theorie van Jürgen
Habermas,3 Duits filosoof en socioloog geboren in 1929, een ruimte zijn
waarbinnen rationele discussies kunnen worden gevoerd vrij van dwingende
machten. Volgens Habermas was hier sprake van in de bourgeoise
maatschappij van de achttiende eeuw en is er door de komst van de
massamedia en de vervaagde grenzen tussen privé en staat een publieke
sfeer overgebleven die in niets lijkt op een optimale situatie.3
Angst voor andere culturen, angst en onzekerheid voor en in de politiek en de
versnellende informatiesamenleving zijn aspecten die de publieke ruimten en
voornamelijk het gebruik ervan hebben beïnvloed.4
Moderne media in de publieke sfeer
De invloed van moderne media op de publieke sfeer van de maatschappij
was als eerste waar te nemen bij kranten, radio en televisie. Deze vormen
van media bevatten het sociale en culturele aspect van de publieke ruimte
voor het uiten van meningen. Bij deze media is echter de mogelijkheid van
reactie en interactie, kenmerkend voor de publieke sfeer, gering. Het gaat hier
vaak om een informatiestroom die slechts één kant op werkt. Het is enerzijds
een goede bron voor het vormen van een mening, maar anderzijds kent het
weinig tot geen mogelijkheden om die mening te uiten. Ook is het publiek
bij deze vormen van media selectief voor de soort informatie die het wil
ontvangen, wat in een optimale publieke ruimte niet mogelijk zou moeten
zijn. Iedereen zou vrij moeten zijn in het uiten van zijn of haar mening,
ongeacht of de ontvanger daar voor open staat of niet, en eenieder is vrij om
te reageren op meningen en uitingen van anderen.
Tegenwoordig heeft het internet binnen de samenleving en zeker ook binnen
de publieke sfeer een belangrijke rol ingenomen. Dit medium biedt net zoals
het café of het plein wél de mogelijkheid van reactie en interactie tussen
mensen onderling en de maatschappij. Hierdoor kan het internet als een
betere publieke ruimte gezien worden, in tegenstelling tot de televisie en
de krant. Internet geeft meer ruimte voor respons op uitingen en meningen
van anderen, en het vraagt om een actieve rol van de gebruikers, zoals bij
e-mailen, weblogs, en internetfora.
Virtualiteit
Het grootste verschil tussen de fysieke publieke ruimten in een stad, en de
virtuele publieke ruimte op het internet is dat je op het internet tastbaarheid
mist. Metaforen als de 'digitale snelweg' wijzen op het ongemak van het
in het hoofd visualiseren van deze ruimten voor de mens.5 De moderne
massamedia hebben een publieke sfeer gecreëerd die niet meer afhangt
van fysieke ruimten. Het fysieke verdwijnt en in de plaats komen virtuele
ruimten. Het sociale en culturele aspect van de oorspronkelijke publieke
ruimte blijft over. Dit zou kunnen betekenen dat men vat verliest op wat de
publieke ruimte voorstelt. Het fysieke binnen deze virtuele publieke ruimte
verplaatst zich naar de privé ruimte, naar het bureau met de computer. Zelfs
in de stedelijke publieke ruimte kan een verplaatsing van het fysieke naar het
private waargenomen worden. Door bijvoorbeeld mobiele telefoons, iPod's,
en laptops, bevindt men zich vaak in privésfeer in de openbare ruimten.
De publieke ruimten spelen een grote rol binnen het debat in de samenleving. Door nieuwe media als het internet is een verschuiving waar te nemen van het publieke domein. Wat betekent dit voor de publieke ruimten in een stad?
Metaforen als de 'digitale snelweg' wijzen op het ongemak van het in het hoofd visualiseren van virtuele ruimten voor de mens.
Fysiek publiek?
Hoe belangrijk is het fysieke aspect van de publieke ruimte? In feite heeft
men met de introductie van het internet een spiegel voor de werkelijke
wereld gehouden en dit beeld geprojecteerd, zodat er een reproductie van
de bestaande wereld online ontstond.6 Er wordt geen nieuwe informatie
weergegeven, internet biedt alleen een nieuwe manier aan om naar dezelfde
informatie te kijken. De beleving van de publieke ruimte zou dus niet zozeer
beïnvloed worden door de fysieke ruimte die deze eventueel inneemt, omdat
het doel van het medium, het voorstellen van een publiek domein, hetzelfde
is.
Intussen vormt zich online wel een andere 'maatschappij' dan in de
werkelijkheid, doordat de fysieke en virtuele publieke ruimte in gebruik zo
van elkaar verschillen. De aanwezigheid van mensen in een virtuele ruimte is
geheel anders dan als men bijvoorbeeld met elkaar op een plein staat.
Toegankelijkheid virtuele ruimten
Een voordeel van het virtuele domein is dat het voor elke doelgroep,
hoe afwijkend of vreemd deze ook mag zijn, toegankelijk is.7 Op internet
spelen verschillen in geslacht, ras, klasse, enzovoorts geen rol omdat men
anoniem kan blijven, zodat iedereen eenzelfde kans en inbreng heeft in het
publieke debat. Historicus Mark Poster vindt deze ontwikkelingen zo ver
gaan dat je zou kunnen spreken van een geheel nieuwe publieke ruimte.8
De participatie van het publiek is op het internet veel gemakkelijker dan bij
de oorspronkelijke publieke ruimte, waar onderwerpen minder eenvoudig
ingebracht kunnen worden. De journalistiek kan hier gemakkelijk op in
spelen, wat de rol van het publiek in de maatschappij nog eens benadrukt.
p28-p35 vervreemding 04.indd 30 8-5-2006 15:50:09
31s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n pantheon 4 ’05’06
Een andere wetenschapper genaamd Lister is van mening dat de
toegankelijkheid van het internet niet zo groot is om te kunnen spreken
van een nieuwe publieke ruimte. 9 De benodigdheden om gebruik te
kunnen maken van internet, een pc, modem en een internetverbinding, en
de kennis die nodig is om dit medium in te kunnen zetten om je mening
te verkondigen, zoals de vaardigheid om een website te kunnen bouwen,
verkleinen de brede doelgroep die een ideale publieke ruimte zou moeten
omvatten.7 Maar is deze virtuele publieke ruimte niet juist kenmerkend voor
deze en onze maatschappij, waar inmiddels iedereen in het bezit is van een
computer, of op een andere manier toegang heeft tot het internet? Zeker met
het oog op de toekomst zal internet een nog prominentere rol gaan spelen in
de samenleving.
Bereik van virtueel publiek
Het bereik van het internet lijkt lang niet zo groot als het doet
veronderstellen. Websites zijn, evengoed als gebouwen en pleinen in een
stad, bereikbaar voor degene die er naar op zoek zijn of er toevalligerwijs
langs komen. Het publiek is niet zo groot als de mensen die het internet
gebruiken, net zoals het publiek van een publieke ruimte in een stad niet
zo groot is als de bewoners en bezoekers van de stad. En daarbij kan de
anonimiteit die de gebruikers kunnen aannemen negatieve effecten met zich
meebrengen, wat afschrikwekkend kan werken voor het gebruik van internet,
zoals de gevolgen die hackers teweegbrengen door misbruik van privacy
gegevens.
Het bereik zal door deze virtuele vorm van publiek domein op een indirecte
manier echter wel vergroten, doordat de toegankelijkheid veel groter is
dan bij fysieke publieke ruimten. Uiteindelijk gaat alles virtueel sneller
en eenvoudiger, zeker wanneer dit medium verder is geïntegreerd in de
samenleving en bij het publiek.
De virtuele ruimten op het internet bieden mogelijkheden voor de
ontwikkeling van de publieke sfeer in de maatschappij. De grote stroom van
informatie die wij dagelijks over ons heen krijgen, of ze nu op ons gericht
is of niet, dwingt ons om selectief om te gaan met dat wat we waarnemen.
Internet is een medium waardoor we veel van deze informatie ontvangen,
maar waarbinnen we ook een mening kunnen vormen en kunnen uiten over
datgene wat we tot ons nemen. Er ontwikkelt zich een virtuele maatschappij,
die goed aansluit bij de snelheid van de huidige samenleving en die het
publieke debat een grotere betekenis zou kunnen geven. Het persoonlijke
van het publiek en het fysieke van de publieke ruimte vervaagt dan wel door
de afwezigheid van personen, daarentegen kan het publieke domein in deze
virtuele ruimten een democratischere vorm aannemen, omdat het enkel nog
gaat om gedachten, visies en opinies waarbij achtergronden van personen er
niet meer zozeer toe doen. //
Websites zijn, evengoed als gebouwen en pleinen in een stad, bereikbaar voor degene die er naar op zoek zijn of er toevalligerwijs langs komen.
> 1 Wikipedia> 2 voorbereiding op de ‘Hot Summer of Psychogeography 2002’ http://www.nettime.org/Lists-Archives/nettime-nl-0203/msg00054.html> 3 Habermas, Jürgen. Strukturwandel Der Öffentlichkeit. 1962. The Structural Transformation of the Public Sphere. Cambridge, USA: The MIT Press, 1989.> 4 Lieven de Cauter, Essay: Kleine archeologie van de nieuwe angst, Open ‘(on)veiligheid’ 2004/no. 6 > 5 Metaforen van de digitale publieke ruimte, Marianne van den Boomen en Jos de Mul, april 2003> 6 Buidling the internet, Andreas Angelidakis http://www.angelidakis.com/_PAGES/Text-BuildingTheInternet.htm> 7 Internet als publieke ruimte, Joop Broek, 2005> 8 Mark Poster, ‘Cyberdemocracy: the internet and the public sphere’ in Holmes, David. Virtual Politics. Californië: Thousand Oaks, 1997.> 9 M.Lister, New Media: A Critical Introduction. Londen en New York: Routledge, 2003. Blz 177.
p28-p35 vervreemding 04.indd 31 8-5-2006 15:50:10
32 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n
"They all consider them more
�����������������������������
��������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
p28-p35 vervreemding 04.indd 32 8-5-2006 15:50:13
33s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n pantheon 4 ’05’06
"They all consider them more Sara van der PloegAlexandra Sonnemans
Lawaai, kunst en bier. We bevinden ons op de tweede Pecha Kucha avond
in Rotterdam. Sigaretten blijven in hun beschermende verpakking; we zijn
immers in het Boijmans van Beuningen.
Deze duidelijk informele avond is overgewaaid uit Tokyo en geeft kunstenaars
en ontwerpers de kans hun eigen werk te presenteren waarvan de invulling
vrij is. De enige opgave is 20 slides te tonen en aan te vullen met 20 seconden
'gepecha kucha' per slide. Deze manier van kletsen wilden wij wel eens een
avondje meemaken. De avond zou beginnen om 20h20 (‘oh twintig slides,
twintig seconden, twintig uur twintig, we snappen ‘m’). Nederland zou
Nederland niet zijn als het dan ook echt begon. Een uurtje later waren we
binnen.
Langs een opstelling van kartonnen platen die voorzien waren van
projectieschermen, betraden we de ruimte. Wat opviel was dat de sfeer van
de ruimte overeenstemde met het publiek. Koltruien, zwarte brillen; het
schrale licht van de projecties in de donkere ruimte. Jurken en gympen, de
muziek en de bar. De informaliteit bleek, toen we op het blok bestemd voor
de sprekers waren gaan zitten; Of we ons toch even naar de kussens wilden
verplaatsen.
De opener rees noch zijn stem, noch zijn voet. Het blok leek inderdaad voor
andere doeleinden bestemd. Al struikelend kondigde hij het enige wat we
konden verstaan aan, en dat was ‘free beer at 11 o’clock and no smoking is
obviously aloud’. De toon was gezet.
Het struikelblok werd achtereenvolgens beklommen door de eerste paar
sprekers. Jeroen Jongeleen, bedenker van een spel om met graffiti silhouetten
van soldaten op openbare gebouwen te spuiten om zo een territorium af te
bakenen. De volgende spreker, Martin Roedolf, vroeg gelijk of het niet sneller
mocht om vervolgens de microfoon uit te drukken met de woorden: ‘Oh hij
doet het niet meer. Hoe kan dat?’
Afaina de Jong sprak wel Engels. Zij vertelde lachend hoe zij haar eigen
restaurant had ontworpen en gerealiseerd. Iemand die de aandacht van het
publiek wist vast te houden!
Duidelijk in contrast met zijn voorgangster, presenteerde Frank Havermans
zijn houten architectuurprijs winnende project aan zijn eigen slides. Hij vergat
zich even om te draaien.
Kunstenaar Niels Smid van Burgst was naar eigen mening niet zo spontaan
en las daarom wel even voor, in leren klompjes en dito stropdas. Aan de hand
van zelfgemaakte schilderijen vertelde hij het verhaal van... zichzelf. Laatste
zin: ‘Rest mij .. de schilderkunst!’ Joost mag weten wat hij daarmee bedoelde.
En dat bedoelde hij waarschijnlijk ook.
Er werd niet alleen door de sprekers gesproken. Naarmate de pauze naderde,
overstemde het publiek rondom de bar de spreker. Nadat we ook zelf een
biertje op hadden, vormden de presentaties van na de pauze voor ons een
stortvloed van woorden; oordeel zelf.
Gaat het op zo’n avond om een beeld te geven van de projecten zelf of
hebben we een nieuwe manier van uitgaan gevonden, waarbij we onze
interesses direct betrekken? In hoeverre geeft een informele gelegenheid
iemand de kans zijn project op een serieuze manier uit te leggen?
Het waren de sprekers, en het was ook het publiek. Een overheersende factor
was er niet, en door deze vaagheid bleef een speciaal soort aandacht voor
de sprekers achterwege. De presentaties leken meer een aanvulling op de
aankleding van de avond.
Iedereen die hier deze avond kwam om zijn ideeën aan de wereld bekend
te maken, is toch gedesillusioneerd uitgekomen. In Tokyo schijnen de Pecha
Kucha avonden meer tot kosmische grootheden te leiden.
Rest ons: Ticket Tokyo? Of de volgende Pecha Kucha Night; zaterdag 3 juni,
Lantaren Venster, Rotterdam. Check www.pechakucha.nl //
"Mijn inspiratiebron is oppervlakkigheid. Lolita is één van m'n kindjes, metafoor van een meisje die ook haar zintuigen gebruikt. Kleur, kleur en nog eens kleur. Ik wil niet depressief worden, ik wil niet depressief zijn. Elke avond voelen, ruiken, proeven et cetera. Is het publiek belangrijker dan de artiest? Andy Warhol zei het al: ‘They all consider them more famous than you are.’ Een vakantiefoto uit Sicilië zou niet misstaan. Is het de schoonheidsspecialist? Nee, het is de masseuse. Nee, Samba is Samba. De meisjes, de meisjes, de meisjes. Zijn ze 16? Zijn ze 15? Zijn ze 14? Dit is het podium, heel leuk, maar zo gaat het nou eenmaal. Is het ‘Clockwork orange’? Nee. Is ie dood dan? Is het een capuchon? Nee, het is Lolita. Bier drinken uit een flesje mag weer. Wie is belangrijk? We weten het uiteindelijk niet. Beat the clock, beat the clock. 400 seconden duurden toch langer dan ik dacht. Ik vind het moeilijk geen muziek te horen. Nee, het beeld spreekt voor zich. Kom langs. Dankjewel."
"Tanz mit der Herzen. Give the people what they want."
"Kutschema, kutkrantenknipsels. Het is geweldig, als je straks naar buiten loopt, kun je het zien. Pisbakboom. Tiet van een hoer. Geen foto, wel brainstorm. Geen compromis. Budget = low. Uiteindelijk is het heel anders geworden! Safe sex! Opblaaspoppen van beton. Zwaar en licht tegelijk. Uiteindelijk zoek je altijd naar iets briljants. Analyses hebben geen zin. Pas achteraf ligt het voor de hand."
"We zijn heel goed in het ontwerpen van logo’s, visuele identiteiten. Hij zit heel goede namen te noemen. Ongeveer 100 jaar geleden wisten ze nog heel goed hoe het moest. Een beetje idiotie. Abstractie heeft niks te maken met de werkelijkheid. Het krijgt een soort nikserigheid. Waarom vertelt Coca Cola me op dat moment me niet een goeie mop of probeert me te versieren? Veel meer bitterballen dan voetballen."
Pecha Kucha is een open avond voor architecten, interieur ontwerpers, grafisch ontwerpers, artiesten, mode ontwerpers, uitvinders, creatieve studenten en iedereen die verder zijn ideeën aan de wereld bekend wil maken.
famous than you are"
�����������������������������
��������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
p28-p35 vervreemding 04.indd 33 8-5-2006 15:50:16
34 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n
Een persoonlijke architectuur Tim Peeters
Als reactie op de in zijn ogen misdadige opsluiting van mensen in wat
architecten en projectontwikkelaars (en de meeste andere mensen in
hun naïviteit trouwens ook) abusievelijk 'woningen' noemen, schrijft de
Oostenrijkse kunstenaar, theoreticus en architect Hundertwasser in 1958
een 'beschimmelingsmanifest tegen het rationalisme in de architectuur.'
Daarin, en in andere essays, voordrachten en demonstraties gaat hij fel
tekeer tegen de (orthogonale) onmenselijkheid van de wereld waarin hij
woont – een omgeving die wat hem betreft volstrekt onbewoonbaar is.
"De moderne architectuur is crimineel steriel (…) We worden door schandelijke
voorschriften van onze menselijkheid beroofd." Hoewel Hundertwasser hierin
redelijk ver gaat (verderop in het manifest noemt hij elk gebruik van rechte
lijnen misdadig en zielloos), kan niet worden ontkend dat er enige kern van
waarheid in zijn observaties zit; de mislukking van de Bijlmer en de sloop
van een aantal Unitées van Le Corbusier bevestigen dat. "We zouden nu de
bouwsels van Mies van der Rohe, Neutra, Bauhaus, Gropius, Johnson, Le Corbusier
enzovoort moeten slopen, omdat ze al na één generatie ouderwets en moreel
onverdraaglijk zijn geworden." Inderdaad behoren de meeste modernistische
gebouwen in een willekeurige Nederlandse stad niet tot de populairste, dit in
tegenstelling tot gebouwen die er al vele malen langer staan.
Wat Hundertwasser betreft gaat het echter niet zozeer om de specifieke
tekortkomingen van het modernisme, maar om de onpersoonlijkheid van
bijna álle architectuur (de Spanjaard Gaudí, en een aantal gebouwen uit de
Jugendstilperiode krijgen wél zijn goedkeuring trouwens). De kern van zijn
problemen met de hedendaagse bouwcultuur wordt gevormd door de in zijn
ogen totale onpersoonlijkheid van het westerse wonen, en de beperkingen
die door ‘de maatschappij’ aan de woonexpressie worden opgelegd. Hij vraagt
om een grondige herwaardering van de vrijheid van het individu, vooral
ten opzichte van de betonnen waarheid van projectontwikkelaars. In de
praktijk is dit grofweg terug te voeren op de vraag hoe een mens kan wonen
in een huis dat hij niet (deels) zélf maakte, óf door hem (of haar) aan zichzelf
is aangepast. Hij beschouwt de woning – een thuis! – als een derde huid
(kleding is de tweede) en ageert tegen een maatschappij die mensen verbiedt
deze beschermlaag zelf vrijelijk vorm te geven: voor het ingrijpen in wat nota
bene je éigen huis is, zijn bijna altijd vergunningen nodig, en beperkende
regels om aan te voldoen. Daarnaast wordt het mensen, in contracten en
wetten zeer nadrukkelijk verboden op eigen initiatief, bijvoorbeeld een
verdieping op hun huis te bouwen , of zelfs alleen maar de buitengevel ervan
naar eigen believen aan te passen1. Vooral huurwoningen zijn hierdoor erg
‘star’. Een zekere persoonlijkheid kan nog wel worden bereikt door een eigen
architect in te schakelen (mocht je daar het geld voor hebben), maar zelfs als
iemand persoonlijk een architect inschakelt en intensief contact met hem (of
haar) onderhoudt over het te bouwen woonhuis, blijven opdrachtgever en
architect twee verschillende personen met twee verschillende opvattingen
over wonen. En als een dergelijk contact (zoals in de meeste gevallen) niet
heeft plaatsgevonden, en de architect en de toekomstige bewoners van
zijn gebouwen elkaar niet eens van naam kennen, is er helemaal geen
wederzijdse relatie meer mogelijk tussen gebouw en bewoner, of die kent, op
zijn minst, niet een ideale start .
Vinex
Op de vraag, of in Duitsland eenzelfde onvrede kan ontstaan als in Frankrijk,
die leidde tot de recente rellen in een aantal voorsteden, antwoordt de
prominente Duitse politicus Wolfgang Schauble ontkennend, ‘want wij
hebben niet van die gigantische hoogbouwprojecten als in de randen van
veel Franse steden.’ Hoewel misschien wat kort door de bocht – hij geeft
indirect Le Corbusier en de door hem geïnspireerde architecten die de Franse
banlieues ontwierpen de schuld voor de onlusten – verwoordt Schauble de
(terechte) angst voor de problemen die de anonimiteit en deprimerende
onpersoonlijkheid van massale hoogbouw met zich meebrengt. In Nederland
heeft dit, na het falen van onder andere de Bijlmer, geleid tot een politiek
van langzaam afbreken van wooncomplexen die er in sommige gevallen
minder dan dertig jaar stonden. Ervoor in de plaats komen wijken met een
groot percentage grondgebonden woningen, een vriendelijker uitstraling
en een eigen gezicht. Er komt aandacht voor de woonomgeving (die tussen
grote flatgebouwen nogal eens vergeten werd of simpelweg te groot was
om fatsoenlijk vorm te geven), die een aangenaam, positief karakter moet
krijgen. Belangrijkste instrumenten zijn schaalverkleining en differentiatie:
‘gezellig’ en ‘divers’ worden planologische toverwoorden. Vreemd (?) genoeg
Hoewel Hundertwasser er wellicht wat extremer opvattingen op na houdt
dan de meeste andere mensen (en dat is een understatement), heeft iedereen
behoefte aan het creëren van een band met zijn woning, zijn thuis. De
mislukking van tall buildings in (bewezen zeer vervreemdende) open space,
heeft vervolgens aangetoond dat het net zo goed misgaat als dit thuis stopt
bij de voordeur: ook het gebied rondom het privé-domein moet in ieder geval
mentaal kunnen worden toegeëigend. Hundertwasser vat dit gegeven zeer
letterlijk op: zo stelt hij dat het eenieder die een gebouw betreedt vrij moet
zijn op de gevel ervan, bijvoorbeeld met gips, een sculptuur aan te brengen
en zo het gebouw te veranderen, voordat hij of zij er naar binnen gaat. Op
deze manier wordt tastbaar dat het gebouw leeft, dat er dingen in gebeuren,
en krijgt een anders kille structuur ineens een menselijk karakter. Het
bouwproces gaat door, terwijl het gebouw in gebruik is; het evolueert, net
als haar functie. Daarbij kan ik me voorstellen dat het een zeer aangenaam en
misschien zelfs geruststellend gevoel geeft de ruimte die je gaat betreden op
een bepaalde manier te brandmerken, blijvend te veranderen: iets wat ook
graffitiartiesten, stickerplakkers en andere straatkunstenaars motiveert.
"De materiele onbewoonbaarheid van de krottenwijk is te prefereren boven de morele onbewoonbaarheid van de functionele, doelmatige architectuur. In de zogenaamde krottenwijken gaat slechts het lichaam van de mens kapot, maar in de voor de mensen geplande architectuur gaat zijn ziel kapot."
p28-p35 vervreemding 04.indd 34 8-5-2006 15:50:16
35s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n pantheon 4 ’05’06
heeft dit in Nederland nog niet geleid tot een meer persoonlijk en expressief
vrijer woonklimaat zoals Hundertwasser beschrijft2. Het lijkt er een beetje op
dat men genoegen neemt – of moet nemen – met uit commercieel oogpunt
opgeleukte woonwijken en seriematige geproduceerde baksteengeveltjes.
De belangrijkste reden hiervoor lijkt te liggen in het feit dat de Nederlandse
stedenbouwtraditie zich het afgelopen decennium staande moest houden
temidden van het geweld van een kapitalistische vrije markteconomie.
Deze lijkt in toenemende mate gebaat bij een ietswat kleinburgerlijk
conservatisme. Zo manifesteerde de stedenbouw zich de afgelopen tien
jaar met wisselende kritieken, onder andere in het door het ministerie
van VROM geïntroduceerde concept van Vinex-locaties3: door de regering
geselecteerde uitbreidingsgebieden aan de rand van grote(re) steden,
bestemd voor grootschalige woningbouwprojecten. Dat een dergelijk
stedenbouwkundig beginsel niet de meest optimale voorwaarden schept
voor een kleinschalige, vriendelijke architectuur is duidelijk: planologisch
wordt op sommige punten terug gegaan naar de modernistische massaliteit.
De architectonische invulling van de Vinex-locaties lijkt vooraf als enige taak
te krijgen; de grootschaligheid te verdoezelen door er een knus, kleinschalig
karakter aan te geven: 'lieve' bakstenen huisjes, gesimuleerde 'dorpskerntjes'
en op de omgeving en historische achtergrond gefundeerde wijkopzetten4.
Dat dit in sommige gevallen goed zal lukken, en de architectuur het (vanuit
dit perspectief bekeken) wat oneerbiedige doel van decoreren zelfs ontstijgt,
neemt niet weg dat het resultaat er door de massale opzet en seriematige
uitvoering van het geheel helemaal niet persoonlijker en slechts kunstmatig
gezelliger op geworden is. De relatie tussen woonomgeving en bewoner is
er alleen op cosmetisch gebied op vooruit gegaan; Het Vinex-concept kan
dan ook onmogelijk als oplossing voor het probleem van de modernistische
onpersoonlijkheid worden gezien; misschien is het ergste nog wel dat het
dat af en toe niet eens probéért te zijn. Het gevoel iets te kunnen veranderen
aan de directe omgeving van je huis, óf het idee dat er in het verleden
door individuen iets aan veranderd is – iets dat wat mij betreft een zeer
belangrijke kwaliteit van historische stedenbouw is – ontbreekt nog steeds:
in plaats van het beton zijn dit keer de bakstenen geveltjes nét iets te steriel.
Dat veel Vinex-wijken daarbij in een moordend tempo en zo gepland en
seriematig mogelijk worden gebouwd (want geld voor een meer ambachtelijk
bouwproces en frivole uitspattingen is er uiteraard niet) draagt niet bij aan de
aangename en oorspronkelijke uitstraling van het eindresultaat.
Raamrecht en Antroposofie
Dat er ook in de praktijk wel degelijk goede alternatieven zijn voor de
oppervlakkige vriendelijkheid van veel moderne architectuur wordt, naast
door Hundertwasser zelf5, bewezen door een paar architectenbureaus die zich
op het gladde ijs van de 'mensvriendelijke' architectuur begeven – de link met
hippies en antroposofen is wellicht te snel gelegd voor veel opdrachtgevers6.
Een goed voorbeeld van een dergelijk bureau, met een op het individu en
omgevingsvriendelijke gerichte architectuur, is het bureau Alberts en van
Huut: met het ING-hoofdkantoor in Amsterdam bewijzen ze dat het mogelijk
is ook kantoorpanden met meer zorg voor de mensen die er in werken vorm
te geven. Een bejaardentehuis in Zevenaar werd ontworpen in samenspraak
met de eerste bewoners, die allemaal mochten meeontwerpen aan hun
woning. Het resultaat is een ensemble van unieke appartementen in een door
de onregelmatigheid van de woningen bijna landschappelijk grillig gebouw,
gecentreerd rond een zeer groene en natuurlijk aandoende binnenplaats. De
associatie met een wachthuis voor bijna-doden is plotseling ver te zoeken.
Wat nu te doen aan je eigen huis? Woon je in een mormel van een flat en kan
je tussen de honderden identieke ramen de jouwe niet meer terug vinden?
Hundertwasser zelf beschrijft in 1990 de oplossing: “Een bewoner (…) moet de
mogelijkheid hebben zich uit het raam te buigen en – zo ver zijn handen reiken
– het metselwerk weg te krassen. Hij moet toestemming krijgen met een lange
kwast – zo ver hij kan reiken – buiten alles te beschilderen, zodat van verre, vanaf
de straat, te zien is dat daar iemand woont die zich onderscheidt van zijn buren,
die ingekwartierde, slaafse normmensen.” Toestemming of niet, je weet wat je
te doen staat. //
> 1 “Hij (de huurder) moet muren mogen doorbreken (…), ook als daardoor het architectonisch-harmonische beeld van een zogenaamd architectonisch meesterwerk wordt vernield, en moet zijn kamer met modder of plasticine mogen opvullen”> 2 De introductie van ‘het Wilde Wonen’ door Carel Weeber is een stap in de goede richting, maar heeft, afgezien van een hoop kritiek, in de praktijk eigenlijk nog niets opgeleverd. > 3 De afkorting Vinex is een afkorting van Vierde Nota Ruimtelijke Ordening, een publicatie van het ministerie van VROM waarin het vinex-concept wordt geïntroduceerd.> 4 Het gridvormig stratenpatroon van Nesselande (Rotterdam) is bijvoorbeeld ontleend aan een door de polder ernaast lopende hoogspanningsleiding. > 5 Hoewel zijn gebouwde oeuvre niet zo groot is, heeft hij als ‘architectuurdokter’ een groot aantal modernistische, grijze gebouwen weer leefbaar gemaakt – waaronder onder andere een wegrestaurant in de buurt van Bad Fischau en een vuilverbrandingsoven in Wenen, beide in Oostenrijk. > 6 Geïnteresseerden kunnen terecht op antroposofie.startpagina.nl voor een shortlist.
p28-p35 vervreemding 04.indd 35 8-5-2006 15:50:17
36 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n
VervormingAlexandra Sonnemans
Vitruvius is de bedenker van het functionalisme. In De architectura stelt hij
dat de constructie en het uiterlijk van een gebouw bepaald moeten worden
door de functie die het gebouw heeft. Alle uiterlijke kenmerken moeten een
afspiegeling zijn van functionele elementen. De vorm komt dus voort uit de
functie.
Omdat schoonheid geen doel op zich is, mag er geen versiering zijn, zonder
dat deze toevallig ook een functie voor het gebouw heeft. De schoonheid is
terug te vinden in de mate van functionaliteit van het gebouw.
Mies van der Rohe was de eerste moderne architect die dit toepaste in zijn
ontwerpen. Daaruit is de functionalistische of moderne architectuur van de
jaren vijftig en zestig ontstaan.
Waar bij het functionalisme de functie de vorm van het gebouw bepaalt,
bepaalt bij het deconstructivisme de functie de sfeer van het gebouw.
Bij deze eigentijdse stroming wordt er van uit gegaan dat de maatschappij
verwarrend en onzeker is, en dit wordt geprobeerd tot uiting te brengen in
de bouwwerken. Eigenlijk heeft in deze stroming de vorm zelf een functie. De
stroming kenmerkt zich door sculpturale vormen. Enkele architecten van deze
stroming zijn Zaha Hadid, Daniel Libeskind en Frank O. Gehry.
Het maken van deze vormen is mogelijk door de huidige techniek; met
computerprogramma’s kunnen alle mogelijke vormen getekend en
geproduceerd worden.
Wat ik hiermee bedoel, zal ik uitleggen aan de hand van twee gebouwen:
Het Guggenheim museum in Bilbao, ontworpen door Frank. O. Gehry en het
Vrije Universiteitsgebouw in Amsterdam, ontworpen door Jeanne Dekkers
(lees verderop in deze pantheon//). Het museum in Bilbao heeft een redelijk
vrije indeling van de ruimte, de ruimte kan groot zijn, er hoeft niet een scala
van meubilair in en je hoeft niet in ieder hoekje te lopen. De functie van het
gebouw, een museum, laat een 'absurde' vorm toe.
Het gebouw van de VU van Dekkers is het omgekeerde. Het programma en
de ruimtes zijn van groot belang. Wil hier een ronde vorm toegepast worden,
dan moet dat wel heel voorzichtig gebeuren. Door eerst bezig te zijn met de
vorm - de vorm belangrijker te maken dan de ruimtes - blijven er ruimtes over
waar je niks mee kan, terwijl de functie van dit gebouw een universiteit is,
waar veel kleine kamers ingepast moeten worden. Dat er geen tafel past in de
ronde ruimte vormt hier dus wel een probleem.
De huidige techniek weet de architect te verleiden tot het maken van alle
mogelijke vormen, het laten uitkomen van zijn dromen, maar kan er ook voor
zorgen dat hij vervreemdt van zijn doel. Door zo veel bezig te zijn met de
vorm, lijkt het alsof de architect meer bezig is als een kunstenaar, en zo zijn
eigen functie vergeet: een evenwicht zoeken tussen vorm en functionaliteit.
Misschien volstaat voor de deconstructivisten een iets andere interpretatie
van Mies van der Rohes 'less is more': A little less is more. //
Het lijkt tegenwoordig soms wel alsof er door de huidige technische mogelijkheden meer aandacht wordt besteed aan de door deze mogelijkheden te maken vormen, dan aan de te maken bruikbare ruimtes.
‘De architectuur steunt op drie principes: schoonheid (venustas), stevigheid (firmitas) en bruikbaarheid (utilitas), waarbij de een de anderen niet mag overheersen.’ Vitruvius, De architectura.
'What is architecture? It's a three-dimensional object, right? So why can't it be anything?' Frank O. Gehry
Een gevaar van deze stroming is dat door deze mogelijkheden de aandacht
zich verplaatst naar de mogelijk te maken vormen, het beeldende-kunst
aspect van de architectuur. En door zo veel bezig te zijn met de vorm, komt de
bruikbaarheid van de ruimtes op de tweede plaats te staan. De functionaliteit
raakt ondergeschikt aan de vorm.
Het is zonde als dit gebeurt. Een oplossing is niet dat deze groep zich niet
meer mag bezighouden met de vorm. Ze moeten zoeken naar iets meer
functionaliteit. Om terug te komen op Vitruvius: in de architectuur gaat het
om evenwicht tussen vorm en functie.
Misschien moet het functionalisme opnieuw geïnterpreteerd en aangepast
worden aan hun stroming. Dus niet zo dat de vorm voort moet komen uit de
functie, het letterlijke idee van het functionalisme, maar zo, dat de functie de
vorm toelaat. Een door Frank O. Gehry met de computer getekende structuur.
> 1. Frank Owen Gehry, Flowing in all directions, CIRCA Publishing, California, 2003> 2. http://www.vitruvius.be
Vreemdelingen
p36-p41 vervreemding 05.indd 36 8-5-2006 16:02:33
37s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n pantheon 4 ’05’06
Als je denkt iemand te kennen, terwijl je eigenlijk wel weet dat je diegene
helemaal niet kent, dan kan diegene dingen zeggen waardoor je gaat denken
dat ze echt over jou gaan. Waar het om draait, daar draait het niet om.
Het kan altijd over jou gaan. Of het is altijd de ander. Je kan zoveel geven en
zoveel nemen. Het is altijd de wederkerigheid die je de das omdoet. Het zijn
je idealen die nooit bloeden. Ze doden lukt niet.
Wat je ziet en wat je niet ziet. Wat je denkt te zien. Het is allemaal echt of
onecht. Het draait niet om jou of je gebouw. Het draait om alle verzinsels. De
miscommunicaties, om de keren dat je jezelf niet kon uitleggen. Om de keren
dat je iets niet wou vertellen. Om de idealen die je had. Of het ideaalbeeld
van jezelf.
VreemdelingenSara van der Ploeg
Altijd maar zeggen wat je vindt, wat je denkt, wat je lekker vindt. Pindakaas,
appelstroop of toch maar gestampte muisjes. Gatver.
Wie je adoreert, wie je voorbeelden zijn. Welke boeken je hebt gelezen, welke
je nog wil lezen, welke er in je boekenkast staan, welke je vooral niet hebt
gelezen. Waarom je hebt gehuild. Waarom je nooit zou huilen, tenzij je aan
kindertjes in Afrika denkt.
Het toneelspel. De grijns, de grimas, de lach of zelfs de vreugdesprong. De
misplaatste arrogantie. Je weet niet wie het spelletje wint, je weet niet wat je
vindt.
Je eigen lot, je eigen handen. Dromen van een andere wereld. Jezelf niet
voordoen zoals je bent. Naar de Eiffeltoren in Las Vegas willen. //
p36-p41 vervreemding 05.indd 37 8-5-2006 16:02:34
38 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n
Hey! I'm new here...Pieter van der Kooij
"Do you want to spend the weekend in Barcelona or in Stockholm?"
"Can't stand 'tapas' any more and Sweden's too expensive. We better go there
in the summer, at least you have more than 3 hours of daylight, so that you
can see some' of the city."
"What about Prague? The Czechs are so melancholic – goes perfectly with the
season."
"Too depressing, let's rather go to Budapest, Hungarians have funny beards...
or to the seaside, to Naples!"
"I'd rather go to Hiddensee - if it wasn't that far..."
"Come on, if we don’t book soon, tickets will get too expensive and we'll
spend another weekend at the 'Weekend', ha, ha."
"How much is Naples?"
"70 – but Bilbao is only 5 Euro to go and 20 to come back on Monday at
noon!"
"Thus Bilbao – no tapas, whatsoever."
Tigges, 2006 1
Nowadays it’s very easy for us to move around the cities of Europe and across
the world. We can take a plane, train or bus and sometimes even a car to reach
our location. And we can do it within our budget; prices are affordable, even
for students. With this new freedom a difficulty arises: We are alien to the new
city we are visiting and of course we don’t want to spend too much time on
investigating what we are suppose to do. We want to have a nice time, have
some fun and see some of the sights.
This article will give the reader a general guide of 'what to do' in his or hers
foreign destination. It is a strategy consisting of four parts that can very
well work for all of the civilized western cities of the world. It is a strategy of
common sense, but nevertheless it is a good thing to have it on paper for all.
Part 1 – Before you leave
Before a wanderer heads out for his or hers foreign destination, there are
Branderburger Tor, Berlin International brands
three very important things to be taken care of. The first is to make sure he
has a good general impression of the city he is traveling to, this can easily
be found on the internet or from common knowledge. Every city has an
image and this is most certainly what attracted the traveler in the first place.
Second is to make sure that it is possible to pay at the foreign destination.
It is no fun telling friends about eating from a trash can or sleeping under a
bridge for the weekend. The third thing is to find out how to travel around
in the foreign city, this can be by public transport, taxi or privately. The last
takes of course some more preparation, but in all cases it is always essential
to bring a map.
Part two – shortly after arriving
When arriving it will probably become very soon clear to the visitor what
globalization means. The transnational exchange of goods, capital, labor and
people [Tigges, 2006 2] has already gone a long way. International brands
to be found in the foreign metropolis will most probably include Starbucks,
McDonalds, Dunkin’Donuts, Easy internet cafes, Burger King, H&M, and so on
and so on. Perhaps this will be a disillusion, but it is also very convenient for
the first few hours. These brands are known and available worldwide!
Then there will also be local food to discover. People need to eat to survive,
so finding a place to eat will really never be a problem. The variety is of course
from fast food bought at a shop to slow food enjoyed in a local restaurant.
The writer prefers the latter. Next the visitor will need information about
the city. This can be found on site in literature, folders, advertisements or of
course the information booth. These seem to be everywhere nowadays and
will provide valuable information.
Part three – Getting to know people
Without people a city would be nothing but an empty shell, so getting to
know the locals is essential. Their tips can make the traveler’s visit so much
p36-p41 vervreemding 05.indd 38 8-5-2006 16:02:40
39s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n pantheon 4 ’05’06
> 1 Tigges 2006, http://www.a.tu-berlin.de/intclass/PAGES/COMPETINGCITIES-text1.htmlMay 1, 2006> 2 Tigges 2006 (2), During seminar „Competing Cities“, April 28, 2006
> All pictures are made in Berlin, around the Friedrichstrasse, Potzdammerplatz and Zoolgischer Garten station
nicer. They will know the city and can tell you what is really nice to do and
what really is not. A point of advice is to stray away from the major tourist
attractions, in these places there will be only tourists so meeting anyone from
around will be that more difficult. In any case language proficiency in at least
English is essential, being able to speak the native language is of course a
real bonus.
Part four – Building up a daily life
When the traveler decides to stay, he or she will have to start a daily routine.
Getting to know people is then of course essential. They’ll know where to do
grocery shopping, where to go out, where to eat, what to eat and so on. The
inhabitant will then need to decide how to fill in the days, by choosing for
example an occupation or deciding on studying. This last part of the strategy
is specific, no real general statement can be made. This is because this will be
that which will attract the traveler into becoming an inhabitant!
In any case, remember that this is only a guide written from the private
experience of the writer. You will need to decide how to go about this, but
of course this can be a starting point. Nevertheless I hope to have offered
some clarity and to have taken away some of the inhibitions that might have
existed. Being in some other place is always great! //
Local food, Berlin
Information booth, Berlin
S + U Bahn map, Berlin
Local foodstore, Berlin
p36-p41 vervreemding 05.indd 39 8-5-2006 16:02:44
Only in June!Order online at www.framemag.com
MARK#2Spring 2006This second issue lives up to its expectations. Loaded with projects from the fringes of architecture, Mark looks like a fashion magazine and reads like a novel. Contents: Portraits of PLOT and
NENO / Skate Parks / 100 Years Las Vegas / Dutch Noise Wall by ONL / Tomihiro Art Museum / Carsten Nicolai Meets Kengo Kuma / 10 Years Stirling Prize and much more.240 pages / 320 x 240 mm / soft cover
€ 35Only in June: Europe € 25 Rest of World € 33
_ ‘Mark is wonderful: interesting projects, good paper, well printed, compliments!’ Monolab Architects
MARK#1Winter 2005-2006First issue of what probably is the most refreshing architecture periodical in years. A collector’s item already. Contents: Portraits of Cloud9 and Michael Jantzen / The Architecture of Tree Houses /
Herzog & de Meuron’s Allianz Arena / Jean Nouvel’s Torre Agbar / OMA’s Casa da Musica / UN Studio’s La Defense Office / Brick House by Caruso St John / Urban Planning in Pyongyang and more.240 pages / 320 x 240 mm / soft cover
€ 35Only in June: Europe € 25 Rest of World € 33
DRESS CODEInterior Design for Fashion Shops_
Shopping for the latest in fashion retail has never been this easy
Fuelled by the success of Powershop: New Japanese Retail Design, the makers of Frame magazine have created a brand-new book devoted to the design of exclusive clothing shops and boutiques. Dress Code: Interior Design for Fashion Shops presents a selection of 50 innovative retail interiors from the fashionable cities across the globe. Between the covers of this book are cutting-edge shops, showrooms, boutiques and flagship stores crafted by the world’s most influential designers. Each shop featured is accompanied by an in-depth commentary, a wealth of images and floor plans.
Shonquis Moreno et al. / graphic design by Lesley Moore / 320 pages / 240 x 320 mm / hardback
€ 65Only in June: Europe € 49 Rest of World € 57
_ ‘Where do you draw the line between the display of merchandise and the creation of a concept?’ Evert Crols of B-architecten, Belgium
FRAME:The BackIssue
_ The Essential Guide to Frame’s First 50 Issues
Frame: The Back Issue is a celebration of 50 issues of a design magazine. It gives lovers of Frame the ultimate fan book to read, to keep, to use. This publication features 50 exceptional articles on designs that helped shape the magazine. The Back Issuecontains interviews with the editor and the publisher, the graphic designers and nine shops, one exhibition, three bars, two school, four museums, four clubs, one restaurant, four offices, one port terminal, two hotels, two libraries, two articles on trade-fair stands, one church, two stage sets, eight designer portraits, one airport, two visual essays and four hair
salons. Frame editors / graphic design by Robin Uleman / 592 pages / 224 x 176 mm / soft cover
€ 50Only in June:Europe € 39Rest of World € 47
_ ‘I got asked to do 100 interiors after that article in Frame. I declined them all.’ Michael Young
NIGHT FEVERInterior Design for Bars and Clubs
Night Fever takes you inside 39 of the world’s most creative, most stylish and best-designed bars and nightclubs. 312 pages / 297 x 230 mm / hardback
€ 65Only in June: Europe € 40Rest of World € 48
_MATERIAL WORLD 2Innovative Materials for Architecture and Design
Encyclopaedic survey of 150 materials. Complete with all the information you need to track down every item featured in the book.400 pages / 230 x 170 mm / soft cover
€ 55Only in June:Europe € 35Rest of World € 43 _FOREFRONTThe Culture of Shop Window Design
The definitive overview of today’s shop window culture. Featured are more than 200 bold and lyrical window displays. A must-have for everyone involved in retail.216 pages / 297 x 230 mm / hardback
€ 65Only in June: Europe € 40Rest of World € 48 _THE OTHER OFFICECreative Workplace Design
A global overview of prevailing trends in office design, featuring case studies of 34 pioneering design projects drawn from practices all over the world.244 pages / 297 x 230 mm / hardback
€ 65Only in June: Europe € 40Rest of World € 48
Summer SaleOrder online at www.framemag.com
p36-p41 vervreemding 05.indd 40 8-5-2006 16:02:46
Only in June!Order online at www.framemag.com
MARK#2Spring 2006This second issue lives up to its expectations. Loaded with projects from the fringes of architecture, Mark looks like a fashion magazine and reads like a novel. Contents: Portraits of PLOT and
NENO / Skate Parks / 100 Years Las Vegas / Dutch Noise Wall by ONL / Tomihiro Art Museum / Carsten Nicolai Meets Kengo Kuma / 10 Years Stirling Prize and much more.240 pages / 320 x 240 mm / soft cover
€ 35Only in June: Europe € 25 Rest of World € 33
_ ‘Mark is wonderful: interesting projects, good paper, well printed, compliments!’ Monolab Architects
MARK#1Winter 2005-2006First issue of what probably is the most refreshing architecture periodical in years. A collector’s item already. Contents: Portraits of Cloud9 and Michael Jantzen / The Architecture of Tree Houses /
Herzog & de Meuron’s Allianz Arena / Jean Nouvel’s Torre Agbar / OMA’s Casa da Musica / UN Studio’s La Defense Office / Brick House by Caruso St John / Urban Planning in Pyongyang and more.240 pages / 320 x 240 mm / soft cover
€ 35Only in June: Europe € 25 Rest of World € 33
DRESS CODEInterior Design for Fashion Shops_
Shopping for the latest in fashion retail has never been this easy
Fuelled by the success of Powershop: New Japanese Retail Design, the makers of Frame magazine have created a brand-new book devoted to the design of exclusive clothing shops and boutiques. Dress Code: Interior Design for Fashion Shops presents a selection of 50 innovative retail interiors from the fashionable cities across the globe. Between the covers of this book are cutting-edge shops, showrooms, boutiques and flagship stores crafted by the world’s most influential designers. Each shop featured is accompanied by an in-depth commentary, a wealth of images and floor plans.
Shonquis Moreno et al. / graphic design by Lesley Moore / 320 pages / 240 x 320 mm / hardback
€ 65Only in June: Europe € 49 Rest of World € 57
_ ‘Where do you draw the line between the display of merchandise and the creation of a concept?’ Evert Crols of B-architecten, Belgium
FRAME:The BackIssue
_ The Essential Guide to Frame’s First 50 Issues
Frame: The Back Issue is a celebration of 50 issues of a design magazine. It gives lovers of Frame the ultimate fan book to read, to keep, to use. This publication features 50 exceptional articles on designs that helped shape the magazine. The Back Issuecontains interviews with the editor and the publisher, the graphic designers and nine shops, one exhibition, three bars, two school, four museums, four clubs, one restaurant, four offices, one port terminal, two hotels, two libraries, two articles on trade-fair stands, one church, two stage sets, eight designer portraits, one airport, two visual essays and four hair
salons. Frame editors / graphic design by Robin Uleman / 592 pages / 224 x 176 mm / soft cover
€ 50Only in June:Europe € 39Rest of World € 47
_ ‘I got asked to do 100 interiors after that article in Frame. I declined them all.’ Michael Young
NIGHT FEVERInterior Design for Bars and Clubs
Night Fever takes you inside 39 of the world’s most creative, most stylish and best-designed bars and nightclubs. 312 pages / 297 x 230 mm / hardback
€ 65Only in June: Europe € 40Rest of World € 48
_MATERIAL WORLD 2Innovative Materials for Architecture and Design
Encyclopaedic survey of 150 materials. Complete with all the information you need to track down every item featured in the book.400 pages / 230 x 170 mm / soft cover
€ 55Only in June:Europe € 35Rest of World € 43 _FOREFRONTThe Culture of Shop Window Design
The definitive overview of today’s shop window culture. Featured are more than 200 bold and lyrical window displays. A must-have for everyone involved in retail.216 pages / 297 x 230 mm / hardback
€ 65Only in June: Europe € 40Rest of World € 48 _THE OTHER OFFICECreative Workplace Design
A global overview of prevailing trends in office design, featuring case studies of 34 pioneering design projects drawn from practices all over the world.244 pages / 297 x 230 mm / hardback
€ 65Only in June: Europe € 40Rest of World € 48
Summer SaleOrder online at www.framemag.com
p36-p41 vervreemding 05.indd 41 8-5-2006 16:02:48
42 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n
Schreiende, desolate musculatuur
De kwantitatieve analyse van een stad of gebouw beperkt zich tot functie
en gebruik. De kwalitatieve onderzoekt echter de synthese waarin deze
tot stand is gebracht, de betekenis van de structuur en zijn geheugen. Een
analyse die zich niet behept met de leesbaarheid van de vormen, veeleer het
gebouw in een historisch perspectief plaatst, waardoor de betekenis voor
het collectieve geheugen kan worden verklaard. Dit is nodig om het stedelijk
feit1 te kwantificeren op mogelijke architectonische interventies, waardoor
het zijn oorspronkelijke functie verliest2. Zo heeft de honderdzestigjarige
ontwikkeling van de Hördese staalindustrie, vanaf de opening van de
Hermannshütte in 1841 tot de stillegging in 2001, het tempo en de aard
van de stedelijke dynamiek aangrijpend veranderd. De naam ‘Phoenix’
kwam in 1906 na fusie van een gelijknamig bedrijf uit Aken en de Hörder
Bergwerks- en Hüttenverein naar Dortmund en zou later het synoniem
worden van de plaatselijke ijzer- en staalindustrie, die in zijn hoogtijdagen
werk bood aan 10.000 arbeiders. Phoenix is een mythische vogel, volgens de
Griekse overlevering dienaar van de zonnegod Phoebus. Om de duizend jaar
bouwde hij een nest, alwaar hij als symbool van vernieuwing verbrandde en
uit zijn eigen as herrees. Op de deïndustrialisatie echter, als gevolg van een
grootschalige sluiting van kolen- en staalindustrie, blijft het Ruhrgebied na
een periode van dertig jaar het antwoord nog altijd schuldig.
Werk in de staalindustrie werd begeerd om zijn stabiele inkomen, welke
arbeiders behoedde van voorindustrieel cyclisch terugkerende hongersnood,
waardoor vooral in de tweede helft van de 19e-eeuw duizenden mensen naar
Hörde trokken. De schaduwzijden tot op heden zijn echter de economische
crisissen en massale werkloosheid, niet op de laatste plaats door unilaterale
ontwikkelingen en de monostructuur.
Aan de twijfel over het voortbestaan van de Hördese staalindustrie, als
gevolg van de staalcrisis van de jaren ’70 werd een eind gemaakt door de
oprichting van Estel, waarin zowel Hoesch AG als Hoogovens een aandeel
van 50% bezat. Ondanks de staalcrisis, in het spoor van de wereldrecessie als
gevolg van de oliecrisis wist de onderneming te overleven door de bouw van
een oxystaalfabriek en saneringswerkzaamheden, waaronder sluiting van
de staalgieterij. Als gevolg van de globalisering in de staalmarkt, alsook een
capaciteitsafname bij toenemende productiekosten werd op 27 april 2001
het laatste staal in de Westfalenhütte gegoten. Hiermee kwam een einde aan
de tijd waarin zich elke twintig minuten de Hördese hemel bij het verhitten
van een nieuwe lading staal verduisterde. In honderdzestig jaar is ruim zes
miljard ton steen verplaatst en door afval van gesmolten metalen, kolenslik en
as is plaatselijk de grond alsook de Emscher als gevolg van afvallozing sterk
verontreinigd.
In de industriële revolutie ontstond industrie als fragmenten, analoog aan de
bestaande stad. Zij bouwde hierop voort en vormde samen met de projectie
van arbeiderswijken een continuïteit van permanente bestaande structuren.
De locatie werd gekozen in de nabijheid van kolenmijnen en de mogelijkheid
tot aanleg van spoorwegen, voor de aanvoer van grondstoffen en distributie
van fabrikaten. In de 19e-eeuw werden fabrieken opgeworpen naar
classicistisch voorbeeld, als weerspiegeling van zelfbewust en vooruitstrevend
ondernemerschap alsook de fabrieksfotografie, als trots op de productie.
Het driebeukige schakelhuis bood ruimte aan een viertal gasmachines, een
pomphuis en kantoorvertrekken. Naastgelegen Phoenixhal deed dienst als
windmachinehal en werd later gebruikt voor opslag. De bakstenen hallen
zijn voorzien van een adequate vormentaal en bieden in analogie met de
sociale bedrijfsvoering compensatie voor de destructieve bebouwing van
de stalen hoogovens en betonnen opslagbunkers. De Phoenixhal is grondig
gerenoveerd en doet heden dienst als evenementenhal. De bebouwing
aan de overzijde van de straat is herbestemd en huisvest bedrijven in de
micro- en nanotechnologie. De naastgelegen windmachinehal biedt ruimte
aan startende bedrijven en heeft daardoor een bijzondere betekenis bij
de structurele verandering van het gebied. Verwijdering van de veelheid
spoorlijnen alsook het ontbreken van enig voertuig heeft afbreuk gedaan
aan de leesbaarheid van de industrie waardoor een onbestemd, desolaat
gebied ontstaat, welke de stalen kolos lijkt terug te geven aan de reeds lang
verdwenen rurale omgeving. Het patina van de tijd heeft een aanzienlijke
grip op de corroderende en met mos bedekte hoogoven, welke geheel lijkt
overgeleverd aan de oprukkende fijntechniek, wat op bijna banale wijze
weergeeft dat hij volledig op zijn retour is. De met spuitbus aangebrachte
opschriften, gebroken ruiten en vernielingen alsook de welhaast willekeurig
doorgeslepen pijpleidingen verraden dat de bebouwing geen bedrijvigheid
meer huisvest. Verstoorde en doorbroken connecties maken de gebouwen
tot prothesen aan een dood lichaam. Ondanks de veranderende modaliteit
en daarmee de conversie van relaties tussen ruimtefactoren, blijven de
oorspronkelijke motieven bewaard.
Is hier sprake van architectuur? Er is een bepaalde autonomie van de vorm
waarbij men niet kan spreken van een artefact, veeleer van een archetype.
In tegenstelling tot het doorbouwen op bestaande artefacten, als onderdeel
van een empirische ontwikkeling, lijkt hier sprake van een nieuwe typologie.
Een bebouwingsensemble die door de jaren als gevolg van voortschrijdende
technologie radicaal andere vormen aannam, waardoor de preïndustriële
en huidige mijnbouw nagenoeg geen gelijkenissen vertonen. Rationele
principes komen overeen met staal- en mijnindustrieën elders en zijn in
tegenstelling tot steden niet gemodificeerd door locatie en geologie, of
door politiek omgevormd tot specifieke gevallen. Door een gemis aan
dialectiek vallen het conventionele parole en arbitraire langue3 samen en lijkt
er in plaats van diachrone verandering op locaal niveau alleen sprake van
synchrone verandering op mondiaal niveau. Het ensemble bestaat steeds
opnieuw uit hoogovens, erts- en kooksbunkers, gasreservoirs, windverhitters,
giethallen, ketelhuizen en watertorens. Voor een efficiënt industriële
productie was een functionalistische, op mobiliteit geënte planning
onontbeerlijk waardoor de vorm bijna geheel kan worden verklaard aan de
hand van de functie. Door het gebrek aan uniciteit en esthetische intenties
zou men veronderstellen dat het hier niet handelt om een kunstwerk4. De
Op de deïndustrialisatie blijft het Ruhrgebied na een periode van dertig jaar het antwoord nog altijd schuldig.
De stagflatie als gevolg van de oliecrisis alsook de globalisering in de staalmarkt hebben geleid tot de grootschalige sluiting van de staal- en kolenindustrie in het Ruhrgebied. Deze eens zo florerende economische agglomeratie lijkt daarmee op sterven na dood.
Arie Gruijters
p42-p48 vervreemding 06.indd 42 8-5-2006 16:23:16
43s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n pantheon 4 ’05’06
industrie is echter wel een verbeelding van maatschappelijke intenties en
vormt een symbool van gemeenschappelijke doelen. Ik ben van mening dat
hier géén sprake is van architectuur omdat de bebouwing voortkomt uit
een empirisch, zuiver technologische ontwikkeling in tegenstelling tot een
sociologische ontwikkeling. Gebouwen zonder herbergzaamheid met als enig
doel het dienen van een proces; het werk van een ingenieur.
Bij het naderen van de locatie ontvouwt zich een enorme in een impasse
verkerende gestrektheid welke schuld heeft aan de eliminatie van enig schaal-
en verhoudingsgevoel. De versmolten bebouwing op de horizon vormt
het beeld van een rudiment, een conglomeraat waardoor de autonomie
verdwijnt en plaatsmaakt voor een allegorisch beeld, gelijkend een vergezicht
van de Hollandse barokschilders. De apperceptie van industriële bebouwing
– een compositie van beton en staal welke elkaar niet frustreren veleer elkaar
wederkerig in bezit nemen – komt geheel tot rust. De bebouwing is volledig
naar zijn capaciteit gedimensioneerd en door het gebrek aan menselijke maat
kan worden gesproken van een civiel werk. Het verleden lijkt hier, hoewel
de laatste rookpluim reeds lang is vervlogen, te overleven. Door molestering
en monumentalisering van de geschiedenis zal de staalindustrie over enkele
generaties slechts een mythe zijn. Herstructurering elders in het Ruhrgebied,
zoals het lijmen van ecologie en openstelling van voormalige industrie
voor expositie- en museumdoeleinden vervalt veelal in banaliteit en lijkt
onderdeel van de sociale neergang. De nurkse ovens en de aan industriële
processen gelieerde omgeving moeten plaatsmaken voor een idyllische
herstructurering. Het tafereel van hoogwaardige woningen en recreatie aan
een groot meer contradiceert het nog immer niet opgevangen verlies van
banen in de oude industrie. In het belang van de economische, morfologische
ontwikkeling van de stad, worden zelfstandige voorsteden bevorderd tot
nevencentra.5 Oostelijk en westelijk van de stadskern Hörde ontpopt zich een
wijk over een oppervlak van 200 ha en biedt 15.000 nieuwe arbeidsplekken,
waardoor het winkeloppervlak in de kern naar verwachting kan worden
uitgebreid met 10.000 m2. De ongenaakbare monumenten van een
onverbrekelijk collectief die eens het Ruhrgebied dicteerden, vallen nu ten
prooi aan herbebossing als onderdeel van de ecologische aaneenschakeling
van het braakliggende industrielandschap aan de oevers van de Emscher.
Door waterzuivering en hermeandering poogt men ecosystemen te
herstellen en de cultivatie terug te dringen, waardoor de natuur weer
de overhand krijgt. De kegvormige groenstrook, welke voor een fysieke
verbinding met het aanliggende Westfalenpark zorgt, verloopt van noord
naar zuid van biotoop tot recreatiezone en huisvest daardoor verschillende
stedebouwkundige kwaliteiten. Architectuur en natuur zijn ten nauwste
verweven.6 Omdat hier aan architectuur als een noodzakelijk feit wordt
voorbijgegaan, verdwijnt naast de industriële semantiek en doelmatigheid,
ook de potentie van wijzigende ontwikkelingsmotieven. Door een gebrek aan
identiteit en urbaniteit ontstaat sereniteit.
Naar de reactivering van het industriegebied Phoenix Hörde is in 1983 door
Stark onderzoek gedaan. De industrie was nog geheel in gebruik en de
activiteiten zouden in 1987 worden verplaatst naar een nieuwe staalfabriek op
het terrein van de Westfalenhütte in het noorden van Dortmund. Stark stelde
een industriële herbestemming voor om inname van vrije ruimte buiten
de bestaande stad te voorkomen. Van alternatieve gebruiksmogelijkheden
zoals wonen, werd afgezien omdat andere locaties door de kavelvorm en
belendende amper potentieel hadden zware industrie te dragen. ‘Binnen
afzienbare tijd komen door bedrijfssluiting meer industriekavels vrij, die
voor uitbreiding, verplaatsing of vestiging van andere ondernemingen kan
worden aangevraagd.’7 De definiëring van Starks onderzoek heeft in analogie
met zijn tijd vooral technisch financiële grondslagen. In tegenstelling tot de
ontwikkeling die hij voor ogen had is de hedendaagse stedebouw vooral
geënt op sociaal-economische veranderingen en de ontwikkeling van
openbare ruimte. Door de hoogwaardige woningen aan het water en de
verdubbeling van het toeristenaantal kan een vergelijking worden getrokken
met herstructureringsprojecten elders. De binnenhaven van Duisburg en de
Hollandse havensteden vertonen hetzelfde fenomeen, waarbij de industrie
wordt verdreven en de rivier een stedelijk project wordt met potentieel
nieuwe woonmilieus. In Rotterdam verwijdert de haven zich steeds verder
van de stad en op de vrijgekomen rivieroevers vindt verstedelijking plaats
alsook de transformatie van de stad als geheel.8 Door recente transformaties
dreigt voor veel steden een radicale breuk met het verleden, waarbij het
uitwissen van sporen onderdeel lijkt van herontwikkelingsprojecten. In de
hang naar herinneringen wordt vaak een gekunstelde sculptuur geplaatst
zoals de verlichting op het Schouwburgplein in Rotterdam, als metafoor van
de kranen in het voormalige havenfront.
Wat biedt een oplossing? In de hedendaagse architectuur vindt een
toenemende segregatie plaats van object en proces. Naïef behoud
van overleden monumenten zou plaats moeten maken voor het helen
van stedelijke feiten door betekenisdragende vormen en materialen.
Revitalisering vraagt hier om een architectonische injectie in tegenstelling
tot projectie. De culbuterende industrie en daarmee de economisch
maatschappelijke structuur vraagt om een conjunctuurcurerende
herbestemming. Gebaseerd op het aanzienlijk verlies van werkgelegenheid
en vertrouwen in economische verbetering door de grootschalige sluiting
van de staal- en kolenindustrie. Zo is het sterk door subsidiegelden
De nurkse ovens en de aan industriële processen gelieerde omgeving moeten plaatsmaken voor een idyllische herstructurering.
p42-p48 vervreemding 06.indd 43 8-5-2006 16:23:17
44 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n
gesteunde Landschaftspark Duisburg-Nord een paradigma voor recente
herstructureringen. Volgens Poète berust het eigenlijke bestaansrecht
van de stedelijke feiten op continuïteit en stelt de kennis van het verleden
een norm voor de toekomst.9 Deze esoterische theorie, congeniaal aan
Rossi’s gedachtegoed is een norm voor stadsontwikkelingen over een
groot tijdsbestek. Hier is echter sprake van een typologie, amper berust op
empirische ontwikkelingen, welke abrupt in zijn functioneren is gestopt.
De monovalente, van menselijke maat ontberende gebouwonderdelen
vormen losse entiteiten, als onderdeel van het productieproces. Hierdoor
lijkt herstructurering een schier onmogelijke opgave. Bij het gemis van een
doel – waarvan ik in deze context liever spreek dan van het gemis van een
functie – werpt de bebouwing zich op als een barrière en verstoort het
bestaande en nieuwe stedebouwkundige structuren. Ondanks het ontbreken
van stilistische bijzonderheden etaleert de bebouwing een representatie
van vormen met een eigen betekenis, waarvan de motieven echter zijn
verdwenen.
Elke locatie is volgens Rossi een locus solus10, ofwel een ‘eenzame plek’.
Locus wordt in de biologie gebruikt om aan te geven waar het gen zich op
een chromosoom bevindt. Het gen is een stoffelijke drager van erfelijke
eigenschappen, een geheugen. De solus geeft hem zijn individualiteit,
waardoor het bij een ingreep om een unieke toepassing van algemene
planningscriteria vraagt. Een plek is onverwrikbaar verbonden met zijn
herinneringen, zo ook laat de Phoenix als hij verrijst, zijn assen achter. ‘De
jonge vogel rolt de as op tot een ei, brengt dat naar Heliopolis en vertrekt
Door recente transformaties dreigt voor een veelheid steden een radicale breuk met het verleden.
> 1. Aldo Rossi, L’architettura della città. Padua 1966. Ned. vert. De architectuur van de stad. Nijmegen 2002. Rossi beschrijft op p. 16 de definitie van een stedelijk feit: ‘De uitein-delijke geconstrueerde uitkomst van een complexe bewerking, en rekening houden met alle gegevens van die bewerking waaraan door de architectuurgeschiedenis, de sociologie of een andere wetenschap geen recht kan worden gedaan.’> 2. Ibidem. (pp. 23 e.v.) Rossi beschrijft als voorbeeld Palazzo della Raione te Padua, welke ondanks de verandering in functie zijn oorspronkelijke kwaliteiten heeft behouden. Zo stelt hij dat de stad naast een structuur van stedelijke feiten ook een ziel heeft (‘l’âme de la cité), met andere woorden de kwaliteit van de stedelijke feiten.> 3. Ferdinand de Saussure, Cours de linguistique générale. In 1916 postuum gepub-liceerd. Hij introduceerde de systematische benadering van taal, waarbij hij onderscheid maakte in ‘la parole’ (systeem van talige tekens) en ‘la langue’ (individuele taaluitingen).> 4. Idem noot 1. (pp. 26-33)> 5. Kurt Leibbrand, Verkehr und Städtebau. Basel 1964. (p. 259)> 6. Idem noot 1. (p. 13)> 7. Klaus-Dieter Stark, Reaktivierung eines Industriestandortes. Dargestellt am Beispiel des Hoesch Hochofenwerkes Phönix in Dortmund. Dortmund 1983. (p. 75)> 8. Han Meyer, In Dienst van de Stad, Amsterdam 2005. In dit boek gaat Meyer in op de recente stedebouwkundige ontwikkelingen in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam.> 9. Idem noot 1. (p. 45)> 10. Idem noot 1. (pp. 14 e.v.)> 11. Openbaringen 22: 10, 13
vervolgens naar zijn nest in het oosten, waar hij de cyclus van leven, dood en
wedergeboorte voortzet.’ Zo zei Jezus: ‘Ik ben de alfa en de omega, het begin
en het einde, de eerste en de laatste.’11 //
p42-p48 vervreemding 06.indd 44 8-5-2006 16:23:21
45s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n pantheon 4 ’05’06
p42-p48 vervreemding 06.indd 45 8-5-2006 16:23:23
46 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n
Een nieuwe Amsterdamse School?
Naast de hightech kantoorgiganten van de Zuidas in Amsterdam, staat een opmerkelijke verschijning in baksteen. Hij valt niet zozeer op door zijn hoogte, de 60 meter is namelijk voor Zuidas-begrippen relatief normaal, maar de sculpturale vorm is opmerkelijk.
Het materiaalgebruik maakt dit Vrije Universiteitsgebouw tot een statement
in haar omgeving. Dit statement is echter niet het uitgangspunt geweest
in het langdurige ontwerpproces. De inspiratie voor de vorm heeft Jeanne
Dekkers gehaald uit een gevoelsmatige interpretatie van het aspect
onderwijs en zorg. Ze associeert dit met ronde, zachte en herkenbare vormen.
De Aveiro's bibliotheek van Alvaro Siza heeft model gestaan voor dit elf
verdiepingen tellende gebouw. De baksteengevel van Siza's bibliotheek
kent een geweldige welving waar de vorm een spel speelt met schaduw en
strijklicht. Het doel was verder om een 'Amsterdams' gebouw te maken. De
keuze voor baksteen en het gebruik hiervan refereren aan de Amsterdamse
school uit de tijd van Michel de Klerk.
Door de jaren heen zijn de stedelijke context en de stedenbouwkundige
plannen rondom het gebouw nogal veranderd. Het eerste uitgangspunt was
dat de toren onderdeel zou worden van een zorggebied. De hoofdingang zou
tussen de zorginstellingen en het naastgelegen ziekenhuis komen te liggen.
Stedenbouwkundig supervisor van de Zuidas, Pi de Bruijn, vindt het gebouw
echter zo sterk dat hij het graag ziet als een gebouw dat los staat van zijn
omgeving. Op deze manier vervult het onderwijsgebouw de rol van ijkpunt.
Door deze benadering vanuit de stedelijke context is de ingang aan de kopse
kant ter plaatse van het WTC nu de tijdelijke hoofdingang van het gebouw.
De centrale hal getuigt gelijk bij binnenkomst al van een grote ruimtelijkheid.
Opvallend is hier het auditorium. Het auditorium is een blob die strak wit
gestuct is. Eigenlijk jammer dat de blob nog beschilderd wordt met de
verbeelding van een kloppend hart aangezien de blob onbeschilderd een
hoge mate van licht- en schaduwspel kent.
De roltrap, die uitnodigend in de ruimte hangt, is georiënteerd op dat
wat de hoofdingang zou moeten zijn of nog wordt. De bedoeling van de
ruimtelijkheid in de centrale hal is de ontmoeting tussen de scholieren van de
vier verschillende zorgopleidingen. Vanuit de centrale hal is het mogelijk voor
iedereen om meteen op niveau twee te komen. Hierdoor wordt het gebruik
van liften vermeden. Volgens Jeanne Dekkers hoort een lift niet bij het
onderwijs. Onderwijs gaat om interactie tussen mensen en de routes dienen
hier op aangepast te zijn.
De visie op onderwijs van het bureau Jeanne Dekkers vertaalt zich in de
circulatiemogelijkheden van het gebouw. De opzet van de plattegrond
kent per verdieping een terugkomende structuur. Enerzijds de ruggengraat,
die bestaat uit sanitaire voorzieningen en vluchttrappen, van het gebouw.
Anderzijds de kantoren aan de kopse kanten. Door de heldere opzet van de
plattegrond is het mogelijk om flexibel om te gaan met onderwijsruimten.
Het onderwijs vindt voornamelijk plaats tussen de kantoren en naast de
ruggengraat.
Abram de Boer - van Brug
'Duidelijkheid' lijkt het sleutelwoord voor de uitstraling van de vier
verschillende instellingen. Zo heeft elke instelling zijn eigen kleur. Om echter
geen kakofonie van kleuren te krijgen is de regenboog geïntroduceerd als
uitgangspunt voor een kleurenstudie. De regenboogstructuur kwam goed
overeen met de kleuren van de huisstijlen van de gebruikers.
Vanuit deze hoofdkleur zijn de kleuren voor de vier afdelingen, aan de hand
van verschillende accenten, voor vloer en wand gekozen.
Verbazend is hoe, ondanks de 20.000 m2 van het gebouw, de ruimtes
ontzettend compact beleefd worden. Dit wordt bereikt door de grote vides
die als een trap door de verschillende onderwijsruimten heen lopen. Op
deze manier ontstaan er visuele relaties tussen ruimten. Door middel van
grote raampartijen aan de zuidkant valt het daglicht door de vides diep het
gebouw in.
Licht en lucht zorgen op deze manier voor een variëteit aan ruimtes die een
hoogwaardige kwaliteit bezitten voor het hedendaagse onderwijsmilieu. Zo
is er ook maar één gezamenlijke collegezaal te vinden, aangezien de rest van
het onderwijs plaatsvindt in de zogenaamde 'projectgroepjes'.
De keuze voor de extravagante buitenkant van het gebouw kan men
discutabel noemen, maar de ruimtelijke indeling en de opeenvolging van
ruimten is zeer aannemelijk en logisch. Hoe de verschillende afdelingen hun
eigen karakter en identiteit uitstralen is helder voor de gebruiker. Toch is het
niet zo dat de afdelingen als losse eilanden functioneren. Het is daarom knap
hoe het licht samen met het zicht de verscheidene afdelingen tot een geheel
smeedt.
De vraag is echter of je deze expressieve ronde vormen nodig hebt om de
ruimtelijke kwaliteit te behalen. Want kennen de expressieve bakstenen
buitengevel en het ruimtelijke interieur hier niet een zekere mate van
ambivalentie? De ruimtelijke kwaliteit wordt namelijk voornamelijk bereikt
door de orthogonaal bepaalde ruimten.
De Vrije Universiteit Amsterdam heeft, als opdrachtgever, samen met het
bureau Jeanne Dekkers in ieder geval een uitgesproken mogelijkheid
geboden voor zorgopleidingen om zich hier te vestigen. Het is de taak van de
architect om mogelijkheden en kwaliteiten aan te bieden in een gebouw. De
opdrachtgever, het College van Bestuur van de VU, heeft dan ook het nut van
de voorstellen van het architectenbureau betreffende ruimtelijke kwaliteiten
ingezien.
Want zo wordt de contradictie tussen het bakstenen 'massief' en de
aluminium en stalen torens van de Zuidas niet alleen een vorm- en
materiaalkwestie maar ook een kwestie van vloeroppervlakte. Jeanne Dekkers
heeft de hoge ruimten en de ruimtelijkheid weten te behouden, zodat de
ruimten niet dichtgezet werden om een gunstige floorspaceindex te
behalen. //
De keuze voor de extravagante buitenkant van het gebouw kan men discutabel noemen.
Gebouw Opleidingscentrum Zorg en Welzijn, Zuidas, Amsterdam >>
p42-p48 vervreemding 06.indd 46 8-5-2006 16:23:26
47s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n pantheon 4 ’05’06
Een nieuwe Amsterdamse School?
p42-p48 vervreemding 06.indd 47 8-5-2006 16:23:27
48 pantheon 4 ’05’06 s t y l o s / / v e r v r e e m d i n g / / a l g e m e e n
Libero
Manuelle Gautrand, geboren 1961, werd in 1985 architect. In 1991 startte ze
haar eigen praktijk in Lyon, die ze in 1994 naar Parijs verplaatste. Sindsdien
heeft ze een vijftiental grote projecten opgeleverd, allemaal in Frankrijk.
Hoewel haar werk al vaker is verschenen in internationale bladen, heeft ze
nog geen projecten in het buitenland gedaan en is daarom buiten Frankrijk
nog niet echt bekend. En dat is jammer.
Gelukkig is er nu een monografie van haar bureau die het werk van de
periode 1991-2005/2008 laat zien.
Het is fraai om weer eens een architectenmonografie te zien met een
vormgeving die aansluit bij het werk van de architect en ook nog eens
goed uitgevoerd is. Door het boek heen kronkelt een zwarte 'lijn' die soms
uitbarst in bloemen, soms uitgroeit tot een Rorsarch vlek en soms dient om
tussenkopjes in de tekst te benadrukken. Nergens stoort dit grafisch element
de afbeeldingen of de tekst. Integendeel, vaak wordt het concept van de
opgave door dit element juist versterkt.
"Innovation always proceeds from disobedience, a
certain refusal of established models" – Gautrand in DD Series 06 pag. 9
Maar nu even over de architectuur van Gautrand. Haar gebouwen zijn
allemaal erg verschillend, maar allemaal delen ze eenzelfde interpretatie van
functionaliteit en context. Daarnaast delen haar ontwerpen een uitgesproken
Manuelle Gautrand ArchitecturePaul ArdenneEngels, 2005, ISBN 3764372869Birkhäuser, Basel208 blz.euro 52.95
leukheid en stralen plezier uit. Soms zijn de gebouwen vreemd; staan ze als
een vriendelijke anomalie in de stad, op een manier die meteen vertrouwd
is, maar altijd vernieuwend. Wat Gautrand vindt is verscheidenheid en
een continue herbeoordeling van context en opgave, die resulteert in
een enorm interessante architectonisch geësthetiseerde lappendeken.
Maar hoe voorkomt Gautrand een ongegronde esthetiek, mooi maar
hol? Ze zorgt er ten eerste altijd voor dat haar ornamenten, versieringen
en andere esthetische uitdrukkingen een citerende functie hebben. Dit
kunnen elementen zijn die ze in de omgeving of traditie van de streek heeft
gevonden. L'art pour l'art wordt voorkomen op eenzelfde manier als de
Parnassiens dit deden. Zij verzetten zich tegen de gevoelsuitingen van de
Romantiek en schreven onpersoonlijke maar sterk visuele gedichten. Op
diezelfde manier behandelt Gautrand haar gebouwen; propagandistisch
talent dat niet alleen plezierig is maar ook logisch en direct merkbaar.
Manuelle Gautrand's architectuur heeft een harmonieuze manier om de plek
en de tijd te bewonen, dit zie je zeker ook in het boek. //
Manuelle Gautrand Architecture
Who's afraid of Niketown?
Goede vraag. En zoals veel boeken met vragende titels loopt ook dit boek
de kans zich veel problemen op de hals te halen. De lezer wil de vraag
beantwoord zien, en het liefst nog bevredigend ook.
Friedrich von Borries, architect en zelfbenoemd 'ruimtelijk tacticus', lanceert
met veel rumoer de term Nike-urbanism in zijn zoektocht naar stedelijke
identiteit in het geval van Berlijn. Nike heeft altijd al voorgelopen als het om
inventieve, non-conformistische marketingstrategieën ging. Niet alleen de
methodes om hun producten te marketen worden constant geëvalueerd
en aangepast, ook de plaatsingsmethoden voor de marketing zijn aan een
voortdurende evolutie onderhevig. Na de Wende van eind jaren tachtig werd
Berlijn door Nike uitverkozen om als proefgebied voor nieuwe, agressieve
marketingcampagnes te dienen. Berlijn had zich door de jaren heen reeds
ontwikkeld tot een stad van uitersten, zowel in de bevolking als in de ervaring
van de stedelijke ruimte. Met deze campagnes in Berlijn heeft Nike zich op
een bijna profetische wijze ingelaten met de sociologie van de stad in fysieke
en mentale vorm.
Von Borries, geboren en getogen in Berlijn, analyseert de methodes van
Nike op een ingetogen maar wetenschappelijk onderbouwde wijze. Elke
campagne, van de Bolzplatz-campagne uit 1999, waarbij Nike de ontelbare
voetbalveldjes van Berlijn op ingenieuze wijze infiltreerde, tot het Presto-
concept, een club met Nike-sneakers in de bar, wordt door von Borries
geduid en gekoppeld aan theoretische teksten en concepten. Het is geen
architectuur meer, maar veeleer sociologie op het stedelijke vlak. Guy Debord
en de situationisten worden aangehaald om de 'guerrilla'-tactieken van Nike
te beschrijven, net zoals psychologische principes als camouflage.
Von Borries' schrijfstijl is activerend en stimuleert tot nadenken. Gezien het
uitgangspunt van het boek is dit een goede keuze. Naast een gevatte analyse
van hedendaagse marketingtechnieken probeert het boek ons vooral ook
te leren op een kritische manier naar de stad te kijken en de mechanismen
te ontdekken die juist nu, in ons gehaaste tijdperk, de dienst in de stad
uitmaken.
Moeten we nu echt bang zijn voor Niketown, of komt het allemaal nog
wel goed? Zonder pretentieus of paternalistisch te zijn poogt von Borries
een antwoord te geven op deze vraag, die na het lezen van Who's afraid of
Niketown?, toch minder retorisch lijkt te zijn, dan hij in eerste instantie deed
vermoeden. //
Who's afraid of Niketown? Nike-urbanism, branding and the city of tomorrowFriedrich von BorriesEngels, 2004, ISBN 9 0597 30 143Episode Publishers, Rotterdam104 blz. euro 13.00
p42-p48 vervreemding 06.indd 48 8-5-2006 16:23:28
Gispen in Rotterdam; representing modernism
Gebouwen alleen zijn niet genoeg om een stad te maken.
Agenda
t/m 28 mei
t/m 31 mei
17 mei
t/m 24 juni
22 / 23 mei
t/m 6 juni
t/m 10 juni
t/m 28 mei
t/m 28 mei
7 t/m 25 juni
19 mei
Wim T. Schippers en Emile Wennekes vertellen over de herbouwplannen van het Paleis voor Volksvlijt.
Non-places (everywhere / nowhere) tentoonstelling
In Between Architecture lezingenreekslocatie: Glaspaleis, Heerlen info: www.vitruvianum.nl 045-5772205 prijs: gratis
Excursie naar Keulen excursie
Wim T. Schippers en Emile Wennekes lezinglocatie: TU Delft, Zaal A info: www.stylos.nl prijs: gratis
locatie: Keulen info: www.stylos.nl prijs: 35,- euro voor stylosleden
Stylos 24 uurs workshop workshoplocatie: Ontwerperscafé Den Haag info: www.stylos.nl prijs: nog niet bekend Nadere informatie volgt nog.
lezingenreekslocatie: volgt nog info: www.stylos.nl prijs: gratis
Winkelen // 75 jaar Bijenkorf Rotterdam tentoonstellinglocatie: Historisch museum, Rotterdam info: www.hmr.rotterdam.nl prijs: 8,- euro
Dromen van Amerika tentoonstelling
locatie: Sportcentrum, TU Delft info: www.tgmax.nl prijs: 10,- euro
Stylos biedt weer een nieuwe excursie aan. Deze keer gaat de excursie naar Keulen. Schrijf je snel in, want de plaatsen zijn beperkt.
Nederlandse architecten en Frank Lloyd Wright. De navolging die wordt gepresenteerd in de tentoonstelling betreft vooral de periode voor de Tweede Wereldoorlog, toen de invloed van Frank Lloyd Wright in veel gevallen heel aanwijsbaar was.
Documentaire reeks
Paradiso, stad van de toekomst
Samen met Stylos heeft Max. in november 2005 een workshop gepresenteerd voor TU-studenten op de grens van architectuur en theater. De winnende ontwerpen worden gebruikt als decor voor Paradiso, stad van de toekomst.
locatie: 66 East, Centre for Urban Culture info: www.museumhilversum.nl prijs: gratis
tentoonstellinglocatie: Architectuurcentrum Aorta info: www.aorta.nu tel: 030-2321686 prijs: gratis
In Nieuwe Lading zijn zes opmerkelijke Utrechtse, relatief jonge, architectenbureaus samengebracht. De bureaus verschillen qua grootte, ervaring en opdrachtportefeuille. De overeenkomst tussen de bureaus zit met name in het hoge ambitieniveau.
DynamiCity - Tactieken voor de veranderende stad tentoonstellinglocatie: NAi info: www.nai.nl tel: 010-4401200. prijs: 8,- euro
Unorthodocks tentoonstellinglocatie: Timmerloods RDM terrein, Heijplaat Rotterdam info: www.unorthodocks.nl prijs: gratis
locatie: NAi info: www.nai.nl tel: 010-4401200 prijs: 8,- euro
tentoonstelling
De expositie weerspiegelt de tegenstrijdige omgeving waarin wij leven, gebruik makend van verschillende media zoals schilderkunst, fotografie en video, met Delphine Bedel, Arnout Killian Ilya Rabinovich en Ayako Yoshimura.
In de tentoonstelling staan niet de Gispen-meubelen zelf centraal, maar de wijze waarop fotografen en grafisch vormgevers de producten en interieurs van Gispen verbeeldden.
Nieuwe lading; jonge architectenbureau's uit Utrecht
Eind 2005 startte Stadshavens Rotterdam met een ontwerpwedstrijd. De tentoonstelling geeft een beeld van de ideeën die zo’n 100 ontwerpteams hebben ingeleverd over een tijdelijke en flexibele invulling van de Dokhaven op Heijplaat.
t/m 18 juni
theater
locatie: Museum Hilversum Museum info: www.museumhilversum.nl prijs: 3,- euro
23 & 30 mei,6 juni
Reeks van 3 documentaires in de pauze: Daniel Libeskind (RAM-Special), Aldo van Eijck in Brazilië en Lagos van Rem Koolhaas.
kaft_vervreemding.indd 3 8-5-2006 16:29:19
kaft_vervreemding.indd 4 8-5-2006 16:29:21