Overzicht*grammatica*! 4! •!...

21
1 Overzicht grammatica WERKWOORDEN A ZWAKKE WERKWOORDEN 1 Vervoeging: Präsens(ott) Imperfekt(ovt) Perfekt(vtt) Plusquamperfekt(vvt) ich frage fragte habe gefragt hatte gefragt du fragst fragtest hast gefragt hattest gefragt er fragt fragte hat gefragt hatte gefragt wir fragen fragten haben gefragt hatten gefragt ihr fragt fragtet habt gefragt hattet gefragt sie fragen fragten haben gefragt hatten gefragt 2 De ovt (=Imperfekt) van zwakke werkwoorden wordt in het Duits altijd met de uitgang te ge vormd het voltooid deelwoord eindigt ook steeds op t. lachen lachte gelacht weinen weinte geweint 3 Als de klemtoon niet op de eerste lettergreep ligt, blijft bij het voltooid deelwoord het voorvoeg sel ge achterwege. studieren studierte studiert bestellen bestellte bestellt 4 Bij werkwoorden met stam op d of t wordt een extra e ingevoegd, als de uitgang met een medeklinker begint. Vanwege de uitspraak is dit eigenlijk vanzelfsprekend. ich antwortete du antwortest geantwortet Dit geldt ook voor werkwoorden waarvan de stam eindigt op medeklinker+m of medeklinker+n Ich habe damit gerechnet, dass es regnet. Dit geldt echter niet als de voorafgaande medeklinker een r is: ich lerne, du lernst, er lernt 5 Als je in het Duits een verhaal wilt vertellen, kun je dat doen in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd. Gebruik je de tegenwoordige tijd, dan staat datgene, dat eerder gebeurd is in de voltooid tegenwoordige tijd. Gebruik je de verleden tijd, dan staat het voorafgaande in de vol tooid verleden tijd. Gestern ist das Auto noch kaputt gewesen, heute ist es wieder ganz. Sie fällte ihren Entschluss, nachdem sie gründlich darüber nachgedacht hatte. 6 onvoltooid tegenwoordige tijd = Präsens onvoltooid verleden tijd = Imperfekt voltooid tegenwoordige tijd = Perfekt voltooid verleden tijd = Plusquamperfekt sie haben hatten sind waren werden wurden B STERKE WERKWOORDEN

Transcript of Overzicht*grammatica*! 4! •!...

Page 1: Overzicht*grammatica*! 4! •! de!stamklinker!in!het!enkelvoud!van!de!ott!(Präsens)!wijkt!af!van!die!in!het!meervoud!(niet! bij!sollen)! •! in!de!ovt!(Imperfekt)!en!in!het!voltooid

1

Overzicht grammatica

WERKWOORDEN A ZWAKKE WERKWOORDEN

1 Vervoeging:

Präsens(ott) Imperfekt(ovt) Perfekt(vtt) Plusquamperfekt(vvt) ich frag-­e frag-­te habe gefragt hatte gefragt du frag-­st frag-­test hast gefragt hattest gefragt er frag-­t frag-­te hat gefragt hatte gefragt wir frag-­en frag-­ten haben gefragt hatten gefragt ihr frag-­t frag-­tet habt gefragt hattet gefragt sie frag-­en frag-­ten haben gefragt hatten gefragt

2 De ovt (=Imperfekt) van zwakke werkwoorden wordt in het Duits altijd met de uitgang -­te ge-­

vormd;; het voltooid deelwoord eindigt ook steeds op -­t. lachen -­ lachte -­ gelacht weinen -­ weinte -­ geweint 3 Als de klemtoon niet op de eerste lettergreep ligt, blijft bij het voltooid deelwoord het voorvoeg-­

sel ge-­ achterwege. studieren -­ studierte -­ studiert bestellen -­ bestellte -­ bestellt 4 Bij werkwoorden met stam op -­d of -­t wordt een extra -­e-­ ingevoegd, als de uitgang met een

medeklinker begint. Vanwege de uitspraak is dit eigenlijk vanzelfsprekend. ich antwortete -­ du antwortest -­ geantwortet Dit geldt ook voor werkwoorden waarvan de stam eindigt op medeklinker+m of medeklinker+n Ich habe damit gerechnet, dass es regnet. Dit geldt echter niet als de voorafgaande medeklinker een -­r-­ is: ich lerne, du lernst, er lernt 5 Als je in het Duits een verhaal wilt vertellen, kun je dat doen in de tegenwoordige tijd of in de

verleden tijd. Gebruik je de tegenwoordige tijd, dan staat datgene, dat eerder gebeurd is in de voltooid tegenwoordige tijd. Gebruik je de verleden tijd, dan staat het voorafgaande in de vol-­tooid verleden tijd.

Gestern ist das Auto noch kaputt gewesen, heute ist es wieder ganz. Sie fällte ihren Entschluss, nachdem sie gründlich darüber nachgedacht hatte. 6 onvoltooid tegenwoordige tijd = Präsens onvoltooid verleden tijd = Imperfekt voltooid tegenwoordige tijd = Perfekt voltooid verleden tijd = Plusquamperfekt

sie haben hatten sind waren werden wurden

B STERKE WERKWOORDEN

Page 2: Overzicht*grammatica*! 4! •! de!stamklinker!in!het!enkelvoud!van!de!ott!(Präsens)!wijkt!af!van!die!in!het!meervoud!(niet! bij!sollen)! •! in!de!ovt!(Imperfekt)!en!in!het!voltooid

2

1 Sterke werkwoorden maken hun vormen van de ovt (=Imperfekt) door klinkerverandering en het voltooid deelwoord (=Zweites Partizip) soms door klinkerverandering, het voltooid deel-­woord van deze werkwoorden eindigt altijd op -­en.

2 Bij werkwoorden met stam op -­d of -­t (dit geldt ook voor sterke werkwoorden) wordt een extra

-­e-­ ingevoegd, als de uitgang met een medeklinker begint. Vanwege de uitspraak is dit eigen-­lijk vanzelfsprekend.

du bindest -­ er bindet 3 Let op bij sterke werkwoorden, die een -­e-­ als stamklinker hebben:

sprechen lesen ich spreche sprach lese las du sprichst sprachst liest last er spricht sprach liest las

Sterke werkwoorden met een -­e-­ in de stam hebben in het Duits e/i-­Wechsel. • Een korte -­e-­ wordt -­i-­, een lange -­e-­ wordt -­ie-­ in de tweede en derde persoon enkelvoud

ott (=Präsens) en in het enkelvoud van de gebiedende wijs (=Imperativ) (zie hoofdstuk 3). Uitzonderingen: • gehen, stehen, heben en genesen hebben geen e/i-­Wechsel • bij geben, nehmen en treten verandert een lange -­e-­ in-­i-­ du gibst, du nimmst, du trittst er gibt, er nimmt, er tritt

4 Let op bij sterke werkwoorden, die een -­a-­ of -­au-­ als stamklinker hebben:

lassen laufen ich lasse ließ laufe lief du lässt ließt läufst liest er lässt ließ läuft lief Bij sterke werkwoorden met een -­a-­ en een -­au-­ in de stam krijgt deze klinker een Umlaut in de tweede en derde persoon enkelvoud van de ott (=Präsens). Het werkwoord stoßen heeft dit verschijnsel ook: du stößt -­ er stößt

C ONREGELMATIG VERVOEGDE WERKWOORDEN

Naast de zwakke en sterke werkwoorden (zie hoofdstuk 2) kent het Duits een aantal onregel-­

Page 3: Overzicht*grammatica*! 4! •! de!stamklinker!in!het!enkelvoud!van!de!ott!(Präsens)!wijkt!af!van!die!in!het!meervoud!(niet! bij!sollen)! •! in!de!ovt!(Imperfekt)!en!in!het!voltooid

3

matig vervoegde werkwoorden. 3 belangrijke vertegenwoordigers uit die groep zijn: haben, sein en werden.

haben sein werden ott ovt ott ovt ott ovt

ich habe hatte bin war werde wurde du hast hattest bist warst wirst wurdest er hat hatte ist war wird wurde wir haben hatten sind waren werden wurden ihr habt hattet seid wart werdet wurdet

D DE GEBIEDENDE WIJS

De gebiedende wijs kent slechts 3 vormen en maakt geen onderscheid naar de tijd:

enkelvoud stam +e (als de uitspraak het toelaat mag de -­e wegblij-­ven)

frag-­e

meervoud stam +t frag-­t beleefdheidsvorm stam +en + Sie frag-­en Sie Let op: “Du sollst kommen” drukt weliswaar ook een gebod uit, maar het is geen gebiedende wijs!

Uitzonderingen: • sterke werkwoorden met een -­e-­ in de stam hebben in het enkelvoud e/i-­Wechsel;; de uitgang

-­e valt dan altijd weg, bijv. lies, sprich • sein: Sei! Seid! Seien Sie! • kommen: Komm! • de gebiedende wijs van sehen luidt in het enkelvoud sieh of siehe. Siehe gebruik je in boeken

bij verwijzingen (bijv. Siehe S. 37)

E DE WERKWOORDEN VAN MODALITEIT

1 Verbuiging:

dürfen können mögen müssen sollen wollen wissen Präsens ich darf kann mag muss soll will weiß du darfst kannst magst musst sollst willst weißt er darf kann mag muss soll will weiß wir dürfen können mögen müssen sollen wollen wissen ihr dürft könnt mögt müsst sollt wollt wisst sie dürfen können mögen müssen sollen wollen wissen Imperfekt ich durfte konnte mochte musste sollte wollte wusste du durftest konntest mochtest musstest solltest wolltest wusstest er durfte konnte mochte musste sollte wollte wusste wir durften konnten mochten mussten sollten wollten wussten ihr durftet konntet mochtet musstet solltet wolltet wusstet sie durften konnten mochten mussten sollten wollten wussten

2 Bijzonderheden bij de verbuiging:

• ich en er hebben in de ott (Präsens) geen uitgang

Page 4: Overzicht*grammatica*! 4! •! de!stamklinker!in!het!enkelvoud!van!de!ott!(Präsens)!wijkt!af!van!die!in!het!meervoud!(niet! bij!sollen)! •! in!de!ovt!(Imperfekt)!en!in!het!voltooid

4

• de stamklinker in het enkelvoud van de ott (Präsens) wijkt af van die in het meervoud (niet bij sollen)

• in de ovt (Imperfekt) en in het voltooid deelwoord (Zweites Partizip) verdwijnt de Umlaut van de stamklinker

3 Let op de betekenis van:

• dürfen mogen, toestemming hebben • mögen houden van mogen (was er auch tun mag ) kunnen (das mag wahr sein) • müssen moeten, noodzakelijk zijn (man muss hier gut aufpassen) moeten, waarschijnlijk/zeker zijn (er ist nicht gekommen, er muss krank sein) • sollen moeten, opdracht/plicht hebben (du sollst jetzt herkommen) moeten, men beweert (der Film soll gut sein) zullen, voor het geval dat (sollte es regnen ) • wollen willen willen, beweren (er will nichts gesehen haben) • wissen weten, kennis hebben van (er weiß, dass es stimmt) weten als hulpwerkwoord (er wusste das Problem zu beseitigen)

4 Ich will ein Bier -­ Ich möchte ein Bier. Wollen is sterker, mögen is beleefder. 5 Om voorzichtig, beleefd iets te vragen of te zeggen: könnte, dürfte. Könnten Si emir sagen, wie spat es ist? Dürfte ich bitte mal hineinschauen? 6 Het werkwoord wissen heeft wel dezelfde onregelmatige grammaticale vormen als dürfen, kö-­

nnen enz., maar het is soms geen werkwoord van modaliteit. 7 Als je moeten in het Duits vertaalt, is het nodig je te realiseren wat moeten eigenlijk betekent:

betekent het noodzakelijk zijn of niet anders kunnen dan vertaal je het met müssen, geeft het aan dat iemand anders iets wil dan vertaal je het met sollen.

ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN A ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN, NAAMVALLEN EN GESLACHT

Page 5: Overzicht*grammatica*! 4! •! de!stamklinker!in!het!enkelvoud!van!de!ott!(Präsens)!wijkt!af!van!die!in!het!meervoud!(niet! bij!sollen)! •! in!de!ovt!(Imperfekt)!en!in!het!voltooid

5

1 De naamvallen

ENKELVOUD MEERVOUD maskulin feminin neutrum 1e naanval der Apfel die Kartoffel das Brot die Tische 2e naamval des Apfels der Kartoffel des Brotes der Tische 3e naamval dem Apfel der Kartoffel dem Brot den Tischen 4e naamval den Apfel die Kartoffel das Brot die Tische 1e naanval ein Apfel eine Kartoffel ein Brot keine Tische 2e naamval eines Apfels einer Kartoffel eines Brotes keiner Tische 3e naamval einem Apfel einer Kartoffel einem Brot keinen Tischen 4e naamval einen Apfel eine Kartoffel ein Brot keine Tische

2 Naast de normale verbuiging komt bij mannelijke zelfstandige naamwoorden ook de zoge-­

naamde zwakke verbuiging voor: uitgang + 7x -­(e)n.

Enkelvoud Meervoud 1e naanval der Junge die Jungen 2e naamval des Jungen der Jungen 3e naamval dem Jungen den Jungen 4e naamval den Jungen die Jungen

Hiertoe behoren o.a. de volgende groepen:

• personen-­ en dierennamen op -­e (Junge, Affe ) • personen-­ en dierennamen die op een medeklinker eindigen (Bär, Bauer ) • personennamen (ook andere) op -­ant, -­ent, -­ist enz. Dit zijn uit andere talen overgenomen

woorden;; vaak herken je die woorden eraan dat de klemtoon op de laatste lettergreep ligt. (Demonstránt, Optimíst )

3 Het gebruik van de naamvallen:

• eerste naamval (Nominativ): onderwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde Unsere Direktorin arbeitet hier schon viele Jahre. Sie ist ein intelligenter Mensch. • tweede naamval (Genitiv): voor het aangeven van een bezitsverhouding Die Bewohner des Schlosses kennt hier keiner. • derde naamval (Dativ): meewerkend voorwerp Den Leuten erzähle ich nichts mehr. • vierde naamval (Akkusativ): lijdend voorwerp Hast du diesen Krimi auch gelesen? een tijdsbepaling zonder voorzetsel Nächsten Monat will ich den Führerschein machen

4 Daarnaast bepalen in veel gevallen de voorzetsels, in welke naamval een zelfstandig naam-­woord moet staan..

Page 6: Overzicht*grammatica*! 4! •! de!stamklinker!in!het!enkelvoud!van!de!ott!(Präsens)!wijkt!af!van!die!in!het!meervoud!(niet! bij!sollen)! •! in!de!ovt!(Imperfekt)!en!in!het!voltooid

6

6 Het geslacht van de zelfstandige naamwoorden: Bepaalde groepen zelfstandige naamwoorden, zoals bomen, rivieren enz. hebben steeds een-­

zelfde geslacht. Zie hiervoor: Genusbestimmung (Anhang) Verdere hulpregels bij het bepalen van het geslacht:

mannelijk: mannelijke personen en dieren (der Stier) stammen van werkwoorden (der Besuch) woorden op -­us en -­ismus (der Tourismus) vrouwelijk: vrouwelijke personen en dieren (die Kuh) woorden op -­heit, -­keit, -­schaft of -­ung (die Freundschaft) zaaknamen op -­e (die Welle) onzijdig: verkleinwoorden op -­chen en -­lein (das Mädchen) woorden op -­tum (behalve Irrtum en Reichtum) en -­nis (das Verhältnis) collectiva (verzamelbegrippen), die met ge-­ beginnen en soms op -­e eindigen (das

Gebirge, das Gebüsch) Voor de meeste woorden zijn geen regels te geven en is het een kwestie van leren en inslij-­

pen. Op een aantal uitzonderingen na komt het geslacht in het Duits overeen met dat in het Nederlands.

B ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN, MEERVOUD

1 Hoofdregel voor de vorming van het meervoud: mannelijk Umlaut -­e Baum -­ Bäume vrouwelijk -­(e)n Nase -­ Nasen onzijdig -­e Schaf -­ Schafe

2 Verder komen als meervoudsuitgangen nog voor:

mannelijk: -­e Schuh -­ Schuhe onveranderd Kuchen -­ Kuchen Umlaut Nagel -­ Nägel Umlaut –er Mann -­ Männer -­en Staat -­ Staaten vrouwelijk: Umlaut –e Stadt -­ Städte Umlaut Tochter -­ Töchter onzijdig: onveranderd Messer -­ Messer Umlaut –er Dorf -­ Dörfer -­(e)n Auge -­ Augen

3 Aanduidingen voor vrouwen op -­in krijgen in het meervoud -­nen. Bijvoorbeeld: Schülerin -­ Schülerinnen;; Holländerin -­ Holländerinnen. De klemtoon blijft op dezelfde lettergreep als in de mannelijke vorm. 4 Moderne zelfstandige naamwoorden, die uit een vreemde taal afkomstig zijn, hebben in het

meervoud vaak -­s. Bijvoorbeeld: Tricks, Autos, Kameras. Ook afkortingen krijgen in het meer-­voud vaak een -­s. Bijvoorbeeld: die Wessis, die LKWs (ook die Lkws).

5 Woorden die uit het Latijn afkomstig zijn (uitgangen o.a. -­us, -­a, -­um), hebben als meervoud

meestal -­en. Bijvoorbeeld: der Anachronismus -­ die Anachronismen, die Villa -­ die Villen, das Gymnasium -­

die Gymnasien. 6 In de derde naamval meervoud moet altijd een extra -­n worden toegevoegd, behalve als het

meervoud op een -­s eindigt.

Page 7: Overzicht*grammatica*! 4! •! de!stamklinker!in!het!enkelvoud!van!de!ott!(Präsens)!wijkt!af!van!die!in!het!meervoud!(niet! bij!sollen)! •! in!de!ovt!(Imperfekt)!en!in!het!voltooid

7

VOORZETSELS VOORZETSELS EN VASTE UITDRUKKINGEN MET VOORZETSELS

1 Voorzetsels met de tweede naamval:

Voorzetsels met de derde naamval:

außerhalb innerhalb diesseits jenseits statt trotz während wegen

buiten binnen aan deze kant van aan de andere kant van in plaats van ondanks tijdens vanwege

aus außer bei entgegen gegenüber mit nach seit von zu

uit behalve bij tegemoet (kan ook achter het znw.) tegenover (kan ook achter het znw.) met na, naar sinds van, door naar, tegen

Voorzetsels met de vierde naamval Voorzetsels met de derde of vierde naamval bis tot durch door für voor ('bestemd voor') gegen tegen ohne zonder um om entlang langs (achter het znw.)

tot door voor (bestemd voor) tegen zonder om langs (achter znw)

an auf hinter neben in unter über vor zwischen

aan, op op achter naast in, naar onder over, boven voor (tijd, plaats tussen

2 Bij de voorzetsels met de derde of vierde naamval gebruik je de derde naamval als je kunt vra-­

gen "wo" en de vierde als je kunt vragen "wohin". Bovendien gebruik je de derde naamval bij de vraag "wann". Kun je geen van die vragen stellen, dan neem je met uitzondering van "auf" en "über" de derde naamval. Bij "auf" en "über" liest je in dat geval de vierde naamval.

3 Let op de volgende vaste uitdrukkingen voor Nederlands "naar":

• nach Hause gehen, fahren, schreiben, bringen (waarheen?) zu Hause sein, bleiben, wohnen (waar?) • bij werkwoorden (zoals gehen, fahren, reisen) die een richting uitdrukken: ins Kino, Schwimmbad, Hotel, Restaurant an die Ostsee in die Disco, Stadt, Kneipe an das Mittelmeer in den Park an den Bodensee • bij namen van steden gebruik je altijd nach, als het werkwoord een richting uitdrukt: Wann kommst du wieder nach M.? Wanneer kom je weer in M.? Ich fahre zu meiner Oma nach K. Ik ga naar K. naar m'n oma. • bij namen van landen gebruik je ook steeds nach, behalve als er een lidwoord voor staat: in die Niederlande, in die Schweiz, in die Türkei, in die Vereinigten Staaten

4 In het Duits bepaalt de naamval de betekenis van het voorzetsel, niet de plaats ervan ten op-­

zichte van het zelfstandig naamwoord, dit soms in tegenstelling tot het Nederlands: Ik loop in de tuin (waar? voorzetsel ervoor) Ich gehe im (3e nv) Garten. Ik loop de tuin in (waarheen? voorzetsel erachter) Ich gehe in den (4e nv) Garten.

Page 8: Overzicht*grammatica*! 4! •! de!stamklinker!in!het!enkelvoud!van!de!ott!(Präsens)!wijkt!af!van!die!in!het!meervoud!(niet! bij!sollen)! •! in!de!ovt!(Imperfekt)!en!in!het!voltooid

8

BIJVOEGELIJKE NAAMWOORDEN A UITGANGEN VAN HET BIJVOEGELIJKE NAAMWOORD

De uitgangen van de bijvoeglijke naamwoorden worden -­ behalve door geslacht en naamval -­ be-­paald door het voorafgaande woord. Dit kan zijn: 1 een woord van de 'der-­Gruppe' der kalte Kaffee 2 een woord van de 'ein-­Gruppe' ein kalter Kaffee 3 zonder woord van de 'der-­' of de 'ein-­Gruppe' kalter Kaffee

1 De woorden van de 'der-­Gruppe' zijn der -­ die -­ das -­ die, alsmede: dies-­, jed-­, jen-­, manch-­, solch-­, welch-­, all-­.

Schematisch overzicht van de uitgangen van het bijvoeglijk naamwoord als er een woord uit de der-­Gruppe voor staat: m v o mv 1e naanval -­e -­e -­e -­en 2e naamval -­en -­en -­en -­en 3e naamval -­en -­en -­en -­en 4e naamval -­en -­e -­e -­en

2 De woorden van de 'ein-­Gruppe' zijn ein -­ eine, alsmede: kein-­, mein-­, dein-­, sein-­, ihr-­, unser-­, euer-­, ihr-­, Ihr (dus de bezittelijke voornaamwoorden).

Schematisch overzicht van de uitgangen van het bijvoeglijk naamwoord als er een woord uit de ein-­Gruppe voor staat: m v o mv 1e naanval -­er -­e -­es -­en 2e naamval -­en -­en -­en -­en 3e naamval -­en -­en -­en -­en 4e naamval -­en -­e -­es -­en

3 Als er geen woord van de 'der-­' of de 'ein-­Gruppe' voorafgaat, heeft het bijvoeglijk naamwoord-­

de volgende uitgangen:

m v o mv 1e naanval -­er -­e -­es -­e 2e naamval -­en -­er -­en -­er 3e naamval -­em -­er -­em -­en 4e naamval -­en -­e -­es -­e

Deze uitgangen komen ook achter de woorden: einig-­, mehrer-­, viel-­, verschieden-­, wenig-­

4 Viel-­ en wenig-­ hebben in het enkelvoud geen uitgang: Ich habe viel Geld, aber nur wenig Zeit.

Page 9: Overzicht*grammatica*! 4! •! de!stamklinker!in!het!enkelvoud!van!de!ott!(Präsens)!wijkt!af!van!die!in!het!meervoud!(niet! bij!sollen)! •! in!de!ovt!(Imperfekt)!en!in!het!voltooid

9

B BIJVOEGLIJKE NAAMWOORDEN, ZELFSTANDIG GEBRUIK EN DE TRAPPEN VAN VERGELIJKING

Zelfstandig gebruik:

1 Net zoals in het Nederlands kunnen ook in het Duits bijvoeglijke naamwoorden zelfstandig ge-­

bruikt worden, d.w.z. ze kunnen gebruikt worden als een zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld: der arme Mann der Arme die reiche Frau die Reiche dicke Leute Dicke

2 De volgende aanduidingen voor personen zijn in het Duits wél zelfstandig gebruikte bijvoeglijke

naamwoorden en in het Nederlands niet. der Beamte de ambtenaar der Deutsche de Duitser der Eingeborene de inboorling der Farbige de kleurling der Reisende de reiziger der Verdächtige de verdachte der Verwandte het familielid der Vorgesetzte de chef der Vorsitzende de voorzitter Let op dat de verbuiging van deze groep anders is dan de verbuiging van de zwakke zelfstan-­

dige naamwoorden (7x -­(e)n). 3 Onzijdige zelfstandig gebruikte bvnw geven iets algemeens, iets abstracts aan. Bijvoorbeeld: Ich wünsche dir alles Gute. Er kommt immer mit etwas Neuem.

De trappen van vergelijking:

1 schön -­ schöner -­ schönst/am schönsten

stellende trap (Positiv): bijvoeglijk naamwoord vergrotende trap (Komparativ): bijvoeglijk naamwoord +er overtreffende trap (Superlativ): bijvoeglijk naamwoord +st

(of -­est als de stellende trap eindigt op een -­d, -­t of een sisklank)

2 Als het bvnw betrekking heeft op een werkwoord gebruik je: am schönsten, am liebsten enz.

('het mooist') Grammatik macht Dieter am liebsten. 3 Een Umlaut krijgen: alt, arm, dumm, groß, hart, hoch, jung, krank, lang, nah, scharf, schwach,

schwarz, stark, warm. 4 Onregelmatig:

gut besser best, viel mehr meist nah näher nächst hoch höher höchst groß größer größt

5 Let op: Er ist genauso alt wie mein Bruder. Ich bin nicht so müde wie er. Du bist jünger als ich. Dus: na een stellende trap staat in het Duits wie, na een vergrotende trap staat als.

Page 10: Overzicht*grammatica*! 4! •! de!stamklinker!in!het!enkelvoud!van!de!ott!(Präsens)!wijkt!af!van!die!in!het!meervoud!(niet! bij!sollen)! •! in!de!ovt!(Imperfekt)!en!in!het!voltooid

10

MEEWERKEND EN LIJDEND VOORWERP,

WERKWOORDEN MET VASTE NAAMVAL

Meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp 1 Fritz schenkt seiner Schwester einen Fußball

• Het lijdend voorwerp vind je door de zoekvraag: "wen/was + gezegde + onderwerp" te formuleren: was schenkt Fritz? Antwoord = einen Fußball

• Het meewerkend voorwerp vind je door de zoekvraag: "wem + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)" te formuleren: wem schenkt Fritz einen Fußball? Antwoord = seiner Schwester

Fritz geeft (aan) zijn zusje een voetbal. Het meewerkend voorwerp is in het Nederlands te herkennen door: • aan, voor (of als je deze woorden er voor kunt denken, let op dat zulke woorden er in het

Duits niet voor kunnen staan!) • de plaats in de zin

2 Bij de normale volgorde van de zinsdelen staat het meewerkend voorwerp voor het lijdend

voorwerp. Johann kaufte seiner Freundin einen Blumenstrauß. 3 Het Duits wijkt vaker van de normale volgorde van de zinsdelen af. Wat vooraan in de zin

staat, wordt daardoor beklemtoond. Meinem Freund schenke ich ein Buch. Einen Affen bringe ich dir mit. 4 Als het lijdend voorwerp een persoonlijk voornaamwoord is, staat het altijd voor het meewer-­

kend voorwerp. Meine Freundin kauft mir einen Spiegel. Meine Freundin kauft ihn mir. Werkwoorden met een vaste naamval 1 Eerste naamval Na de volgende werkwoorden komt altijd de eerste naamval: bleiben, heißen, scheinen, sein,

werden. Dit zijn de zogenaamde koppelwerkwoorden. Seine Schwester ist eine bekannte Schriftstellerin. Adri bleibt ein guter Freund von mir. Johann wird ein guter Artz. 2 Vierde naamval De volgende werkwoorden regeren altijd de vierde naamval:

• angehen aangaan •. bitten vragen, verzoeken • fragen vragen, informeren • genießen genieten van • interessieren interesseren • kosten kosten • lehren leren, onderwijzen

Wir genießen die Ferien. Ich bitte Sie um eine baldige Antwort. • Veel werkwoorden die met be-­ beginnen regeren ook de vierde naamval: Die Kunden bedrohten das Personal. Sie wollten, dass man sie schneller bedient. • es gibt er is, er zijn Es gibt hier keinen Buchladen.

Page 11: Overzicht*grammatica*! 4! •! de!stamklinker!in!het!enkelvoud!van!de!ott!(Präsens)!wijkt!af!van!die!in!het!meervoud!(niet! bij!sollen)! •! in!de!ovt!(Imperfekt)!en!in!het!voltooid

11

3 Derde naamval De volgende werkwoorden hebben altijd een derde naamval (Dativobjekt):

• ausweichen vermijden, ontwijken • begegnen ontmoeten • danken bedanken • verdanken te danken hebben aan • dienen dienen • drohen dreigen • entsprechen overeenkomen met • fehlen ontbreken • folgen volgen • gehorchen gehoorzamen • glauben geloven • helfen helpen • gratulieren feliciteren • kondolieren kondoleren • sich nähern naderen • nutzen baten, nuttig zijn • trauen vertrouwen • schaden schade berokkenen

Ich gratuliere dir zum Geburtstag. Veel werkwoorden, die beginnen met bei-­, entgegen-­, nach-­, wider-­, zu-­ regeren de derde

naamval. Du widersprichst mir schon, ehe du mir überhaupt zugehört hast. Bij sommige wederkerende werkwoorden staat het wederkerend voornaamwoord in de derde

naamval: • sich denken zich voorstellen • sich einbilden zich verbeelden, zich inbeelden • sich vorstellen zich voorstellen • sich merken onthouden

Ich kann mir schon denken, was du dir dabei vorstellst.

Page 12: Overzicht*grammatica*! 4! •! de!stamklinker!in!het!enkelvoud!van!de!ott!(Präsens)!wijkt!af!van!die!in!het!meervoud!(niet! bij!sollen)! •! in!de!ovt!(Imperfekt)!en!in!het!voltooid

12

PERSOONLIJKE VOORNAAMWOORDEN en WEDERKERENDE VOORNAAMWOORDEN

1 Het persoonlijk voomaamwoord:

enkelvoud eerste naamval ich du er sie es tweede naamval meiner deiner seiner ihrer seiner derde naamval mir dir ihm ihr ihm vierde naamval mich dich ihn sie es meervoud eerste naamval wir ihr sie tweede naamval unser euer ihrer derde naamval uns euch ihnen vierde naamval uns euch sie Let op: De tweede naamval van het persoonlijk voornaamwoord komt nog maar zelden voor. Als een persoonlijk voornaamwoord een zelfstandig naamwoord vervangt, dan neemt dit het grammaticale geslacht van het zelfstandige naamwoord over;; dat geldt uiteraard ook voor din-­gen. Ich setzte mich in mein Auto. In ihm war es höllisch heiß.

2 Het wederkerend voornaamwoord:

• Het wederkerend voornaamwoord staat bij de meeste werkwoorden in de vierde naamval: ich freue mich, wir freuen uns, du freust dich, ihr freut euch, er freut sich, sie freuen sich

• Er zijn een paar werkwoorden, waarbij het wederkerend voornaamwoord in de derde naamval staat: ich denke mir, wir denken uns, du denkst dir, ihr denkt euch, er denkt sich, sie denken sich

Het gaat om de volgende werkwoorden: • sich denken -­ zich voorstellen • sich einbilden -­ zich verbeelden, zich inbeelden • sich vorstellen -­ zich voorstellen • sich merken -­ onthouden

Ich kann mir schon denken, was du dir dabei vorstellst. • Er is een aantal belangrijke werkwoorden, die in het Duits wél wederkerend zijn en in het

Nederlands niet.

Page 13: Overzicht*grammatica*! 4! •! de!stamklinker!in!het!enkelvoud!van!de!ott!(Präsens)!wijkt!af!van!die!in!het!meervoud!(niet! bij!sollen)! •! in!de!ovt!(Imperfekt)!en!in!het!voltooid

13

VRAGENDE VOORNAAMWOORDEN

1 Verbuiging wer was was für ein/eine/ein wessen wessen was für eines/einer/eines wem -­ was für einem/einer/einem wen was was für einen/eine/ein

2 Het vragend voornaamwoord wer vraagt uitsluitend naar personen, ongeacht het geslacht of

aantal. Als onderwerp van de zin kan het alleen met een persoonsvorm in het enkelvoud ver-­bonden worden.

Wie heeft dat gedaan? -­ Wer hat das getan? Wiens fiets is dat -­ Wessen Fahrrad ist das? Wie ben je tegengekomen? -­ Wem bist du begegnet? Wie heb je opgebeld -­ Wen hast du angerufen? Wie hebben dat boek al gelezen? -­ Wer hat das Buch schon gelesen? Als je naar meerdere personen wilt vragen kun je het woordje alles aan je vraag toevoegen, de

persoonsvorm blijft echter in alle gevallen in het enkelvoud staan: Wie gaan er mee naar de film? -­ Wer (alles) kommt mit ins Kino? Ook kun je de vraag iets anders formuleren, dit klinkt zelfs nog veel verzorgder: -­ Wer von euch kommt mit ins Kino?

3 Het vragend voornaamwoord was vraagt uitsluitend naar zaken en kent geen vorm voor de

derde naamval. Vraag je naar dingen dan mag je als je een voorzetsel gebruikt dit voorzetsel samenvoegen met wo (+r): woran, wozu, womit enz. Dat mag niet als je naar personen vraagt.

Met wie ben je naar de stad geweest? -­ Mit wem warst du in die Stadt? Waar is dat goed voor? -­Wozu soll das gut sein? Dus niet: Zu wem soll das gut sein?

4 Was für ein vraagt naar een eigenschap, zowel van personen als van dingen. In was für ein

heeft für geen invloed op de naamval van het woord dat erachter staat. Uit wat voor een kopje dronk zij? -­ Aus was für einer Tasse trank sie? Wat voor een man is hij? -­ Was für ein Mann ist er? De constructie Was für (dus zonder lidwoord) gebruik je in het meervoud: Wat voor bloemen staan er in jullie tuin? -­ Was für Blumen stehen in eurem Garten? Was für gebuik je ook als je naar het materiaal vraagt: Van wat voor hout is deze tafel gemaakt? -­ Aus was für Holz ist dieser Tisch gefertigt?

5 Welch wordt gebruikt, als je kunt kiezen uit meerdere personen of dingen. Welch wordt net zo

verbogen als dies. Welk boek vond jij het mooist? -­ Welches Buch hat dir am besten gefallen?

Page 14: Overzicht*grammatica*! 4! •! de!stamklinker!in!het!enkelvoud!van!de!ott!(Präsens)!wijkt!af!van!die!in!het!meervoud!(niet! bij!sollen)! •! in!de!ovt!(Imperfekt)!en!in!het!voltooid

14

BETREKKELIJKE VOORNAAMWOORDEN

1 Verbuiging man. vr. onz. mv. onz. (vgl. punt 6) eerste naamval der die das die was tweede naamval dessen deren dessen deren dessen derde naamval dem der dem denen dem vierde naamval den die das die was

2 Een betrekkelijk voornaamwoord staat vooraan in de betrekkelijke bijzin, of op de tweede

plaats achter een voorzetsel. Den Mann, mit dem du gesprochen hast, kenne ich doch. 3 Het betrekkelijk voornaamwoord heeft hetzelfde geslacht en getal als het woord uit de hoofd-­

zin, waar het op terugslaat. De naamval heeft niets met de hoofdzin te maken, maar wordt be-­paald door de functie in de bijzin of door het voorzetsel.

Die Frau, der ich so oft geschrieben habe, lässt nichts von sich hören. geslacht: vrouwelijk = die Frau getal = enkelvoud, want die Frau = enkelvoud naamval = Dativ, want meewerkend voorwerp in de betrekkelijke bijzin 4 Net als in alle bijzinnen staat ook in betrekkelijke bijzinnen het vervoegde werkwoord helemaal

achteraan. Das Haus, in dem wir so gerne gewohnt haben, wird morgen abgerissen. 5 In plaats van: an dem, auf dem, durch das, enz. kun je ook gebruiken: woran, worauf, wodurch

enz. Dat mag alleen bij dingen, niet bij personen! Das ist eine Antwort, worüber ich mich freue. maar dus niet: * Das ist das Mädchen, womit ich ins Kino war. 6 Als het betrekkelijk voornaamwoord terugslaat op een hele zin of op woorden zoals: alles, viel,

einiges gebruik je was. An allem, was ich mache, hast du etwas auszusetzen. 7 Als een betrekkelijk voornaamwoord in de tweede naamval staat, heeft een voorzetsel geen

invloed op dat voornaamwoord en de verbuiging van een daarop volgend bijvoeglijk naam-­woord gaat dan volgens de derde groep.

Mein Freund, mit dessen neuem Plan ich nicht einverstanden war, lief böse davon.

Page 15: Overzicht*grammatica*! 4! •! de!stamklinker!in!het!enkelvoud!van!de!ott!(Präsens)!wijkt!af!van!die!in!het!meervoud!(niet! bij!sollen)! •! in!de!ovt!(Imperfekt)!en!in!het!voltooid

15

VERBINDENDE WOORDEN

1 Een verbindend woord (voegwoord, betrekkelijk voornaamwoord of vragend voornaamwoord) verbindt een hoofdzin en een bijzin (of twee zinsdelen) met elkaar.

2 Van de vele verbindende woorden die er zijn, leveren de volgende voor Nederlanders bij het

gebruik in het Duits vaak problemen op: • als wie bij een vergelijking als bij een identiteit, in de hoedanigheid van Als Freund muss ich dir sagen, dass du dich wie ein Idiot benom

men hast. • anders anders op een andere manier sonst in andere gevallen Du musst es anders umschreiben, sonst erraten wir es nie. • dat das als het op een zelfstandig naamwoord terugslaat of als het

terugslaat op de inhoud van een hele zin (=betrekkelijk voor naamwoord)

dass als het betrekking heeft op een werkwoord Ich glaube nicht, dass es ein Problem sein kann. • maar sondern na een ontkenning in de hoofdzin, waarbij de bijzin het

tegendeel van de hoofdzin uitdrukt aber in de andere betekenissen Er ist nicht reich, sondern arm. Let op: Nicht nur ..., sondern auch ... is een vaste uitdrukking Man baut hier nicht nur Kartoffeln sondern auch Getreide an. • of oder bij een keuze ob bij een indirecte vraag Ich weiß nicht, ob er heute oder morgen kommt. Let op: of ...of ... = entweder ... oder... Ich verreise entweder Weihnachten oder Ostern, zwei mal kann

ich mir leider nicht leisten. • omdat weil da Er ist gestern den ganzen Tag zu Hause geblieben, weil/da es

immer geregnet hat. • terwijl während bij een gelijktijdigheid of bij een tegenstelling indem bij een gelijktijdigheid (minder gebruikelijk) doordat (ook: dadurch, dass) Du gehst einkaufen, während ich das Geschirr spüle. Während er nur Sprüche klopfte, hat sie uns tatsächlich geholfen. Indem du solche Geschichten erzählst, beleidigst du deine Eltern. • toen als damals toentertijd (geen voegwoord, maar bijwoord van tijd) Als er meine Geschichte las, sagte er: 'Aber damals gab es doch

noch keine Züge.' • wanneer wenn als, indien wann bij een tijdsbepaling Wenn du einen Augenblick wartest, kann ich dir sagen, wann wir

kommen. • want denn Ich komme nicht mit, denn ich habe keine Lust.

Page 16: Overzicht*grammatica*! 4! •! de!stamklinker!in!het!enkelvoud!van!de!ott!(Präsens)!wijkt!af!van!die!in!het!meervoud!(niet! bij!sollen)! •! in!de!ovt!(Imperfekt)!en!in!het!voltooid

16

WERKWOORDEN OP EEN RIJ.... Werkwoorden van modaliteit en ‘wissen’ dürfen können mögen müssen sollen wollen wissen Präsens Indikativ ich darf kann mag muss soll will weiß du darfst kannst magst musst sollst willst weißt er darf kann mag muss soll will weiß wir dürfen können mögen müssen sollen wollen wissen ihr dürft könnt mögt müsst sollt wollt wisst sie dürfen können mögen müssen sollen wollen wissen Imperfekt Indikativ ich durfte konnte mochte musste sollte wollte wusste du durftest konntest mochtest musstest solltest wolltest wusstest er durfte konnte mochte musste sollte wollte wusste wir durften konnten mochten mussten sollten wollten wussten ihr durftet konntet mochtet musstet solltet wolltet wusstet sie durften konnten mochten mussten sollten wollten wussten Präsens Konjunktiv ich dürfe könne möge müsse solle wolle wisse du dürfest könnest mögest müssest sollest wollest wissest er dürfe könne möge müsse solle wolle wisse wir dürfen können mögen müssen sollen wollen wissen ihr dürfet könnet möget müsset sollet wollet wisset sie dürfen können mögen müssen sollen wollen wissen Imperfekt Konjunktiv ich dürfte könnte möchte müsste sollte wollte wüsste du dürftest könntest möchtest müsstest solltest wolltest wüsstest er dürfte könnte möchte müsste sollte wollte wüsste wir dürften könnten möchten müssten sollten wollten wüssten ihr dürftet könntet möchtet müsstet solltet wolltet wüsstet sie dürften könnten möchten müssten sollten wollten wüssten Partizip -­ gekonnt gemocht -­ -­ gewollt gewusst Perfekt

Page 17: Overzicht*grammatica*! 4! •! de!stamklinker!in!het!enkelvoud!van!de!ott!(Präsens)!wijkt!af!van!die!in!het!meervoud!(niet! bij!sollen)! •! in!de!ovt!(Imperfekt)!en!in!het!voltooid

17

Zwakke werkwoorden Indikativ Präsens Imperfekt Perfekt Plusquamperfekt ich frage fragte habe gefragt hatte gefragt du fragst fragtest hast gefragt hattest gefragt er fragt fragte hat gefragt hatte gefragt wir fragen fragten haben gefragt hatten gefragt ihr fragt fragtet habt gefragt hattet gefragt sie fragen fragten haben gefragt hatten gefragt Sterke werkwoorden Indikativ Präsens Imperfekt Perfekt Plusquamperfekt ich rufe rief habe gerufen hatte gerufen du rufst riefst hast gerufen hattest gerufen er ruft rief hat gerufen hatte gerufen wir rufen riefen haben gerufen hatten gerufen ihr ruft rieft habt gerufen hattet gerufen sie rufen riefen haben gerufen hatten gerufen Lijst van sterke en onregelmatige werkwoorden Infinitiv Imperfekt Partizip Perfekt backen (bäckt) buk gebacken bakken befehlen (befiehlt) befahl befohlen bevelen beginnen begann begonnen beginnen beißen biss gebissen bijten bewegen bewog bewogen bewegen biegen bog gebogen buigen bieten bot geboten bieden binden band gebunden binden bitten bat gebeten vragen, verzoeken blasen (bläst) blies geblasen blazen bleiben blieb geblieben blijven braten (brät) briet gebraten braden brechen (bricht) brach gebrochen breken brennen brannte gebrannt branden bringen brachte gebracht brengen denken dachte gedacht denken dringen drang gedrungen dringen empfangen (empfängt) empfing empfangen ontvangen empfehlen (empfiehlt) empfahl empfohlen aanbevelen empfinden empfand empfunden ervaren, voelen essen (isst) aß gegessen eten fahren (fährt) fuhr gefahren varen, rijden fallen (fällt) fiel gefallen vallen fangen (fängt) fing gefangen vangen finden fand gefunden vinden fliegen flog geflogen vliegen fliehen floh geflohen vluchten fließen floss geflossen stromen fressen (frisst) fraß gefressen vreten

Page 18: Overzicht*grammatica*! 4! •! de!stamklinker!in!het!enkelvoud!van!de!ott!(Präsens)!wijkt!af!van!die!in!het!meervoud!(niet! bij!sollen)! •! in!de!ovt!(Imperfekt)!en!in!het!voltooid

18

frieren fror gefroren vriezen, 't koud hebben gären gor gegoren gisten geben (gibt) gab gegeben geven gelingen gelang gelungen gelukken gelten (gilt) galt gegolten gelden, geldig sein genießen genoss genossen genieten (van) geraten (gerät) geriet geraten gelukken, terecht komen geschehen (geschieht) geschah geschehen gebeuren gewinnen gewann gewonnen winnen gießen goss gegossen gieten gleichen glich geglichen (ge)lijken gleiten glitt geglitten glijden graben (gräbt) grub gegraben graven greifen griff gegriffen grijpen, pakken halten (hält) hielt gehalten houden, stoppen hängen hing gehangen hangen heben hob gehoben tillen, opheffen heißen hieß geheißen heten helfen (hilft) half geholfen helpen kennen kannte gekannt kennen klingen klang geklungen klinken kneifen kniff gekniffen knijpen kommen kam gekommen komen kriechen kroch gekrochen kruipen laden (lädt) lud geladen laden lassen (lässt) ließ gelassen laten laufen (läuft) lief gelaufen lopen leiden litt gelitten lijden leihen lieh geliehen lenen lesen (liest) las gelesen lezen liegen lag gelegen liggen lügen log gelogen liegen meiden mied gemieden mijden messen (misst) maß gemessen meten misslingen misslang misslungen mislukken nehmen (nimmt) nahm genommen nemen nennen nannte genannt noemen pfeifen pfiff gepfiffen fluiten preisen pries gepriesen prijzen raten (rät) riet geraten (aan)raden reiben rieb gerieben wrijven reißen riss gerissen rukken reiten ritt geritten rijden (paard) rennen rannte gerannt rennen riechen roch gerochen ruiken ringen rang gerungen worstelen rufen rief gerufen roepen saufen (säuft) soff gesoffen zuipen saugen sog gesogen zuigen schaffen schuf geschaffen scheppen scheinen schien geschienen schijnen scheißen schiss geschissen schijten, poepen schelten (schilt) schalt gescholten schelden schieben schob geschoben schuiven, duwen schießen schoss geschossen schieten schlafen (schläft) schlief geschlafen slapen schlagen (schlägt) schlug geschlagen slaan schleichen schlich geschlichen sluipen schleifen schliff geschliffen slijpen schließen schloss geschlossen sluiten

Page 19: Overzicht*grammatica*! 4! •! de!stamklinker!in!het!enkelvoud!van!de!ott!(Präsens)!wijkt!af!van!die!in!het!meervoud!(niet! bij!sollen)! •! in!de!ovt!(Imperfekt)!en!in!het!voltooid

19

schmeißen schmiss geschmissen smijten schmelzen (schmilzt) schmolz geschmolzen smelten schneiden schnitt geschnitten snijden (er)schrecken (erschrickt) erschrak erschrocken schrikken schreiben schrieb geschrieben schrijven schreien schrie geschrien schreeuwen, gillen schreiten schritt geschritten schrijden schweigen schwieg geschwiegen zwijgen schwimmen schwamm geschwommen zwemmen schwingen schwang geschwungen zwaaien schwören schwur,schwor geschworen zweren (eed) sehen (sieht) sah gesehen zien senden sandte gesandt zenden singen sang gesungen zingen sinken sank gesunken zinken sitzen saß gesessen zitten spinnen spann gesponnen spinnen sprechen (spricht) sprach gesprochen spreken springen sprang gesprungen springen stechen (sticht) stach gestochen steken stehen stand gestanden staan stehlen (stiehlt) stahl gestohlen stelen steigen stieg gestiegen stijgen sterben (stirbt) starb gestorben sterven stinken stank gestunken stinken stoßen (stößt) stieß gestoßen stoten streichen strich gestrichen strijken, schrappen streiten stritt gestritten twisten, ruzie maken tragen (trägt) trug getragen dragen treffen (trifft) traf getroffen treffen, ontmoeten treiben trieb getrieben drijven treten (tritt) trat getreten treden, trappen trinken trank getrunken drinken tun (tut) tat getan doen verderben (verdirbt) verdarb verdorben bederven vergessen (vergisst) vergaß vergessen vergeten verlieren verlor verloren verliezen erlöschen (erlischt) erlosch erloschen (uit)doven verschwinden verschwand verschwunden verdwijnen verzeihen verzieh verziehen vergeven wachsen (wächst) wuchs gewachsen groeien (er)wägen erwog erwogen overwegen waschen (wäscht) wusch gewaschen wassen weben wob gewoben weven weisen wies gewiesen wijzen wenden wandte gewandt wenden, keren werben (wirbt) warb geworben werven werfen (wirft) warf geworfen werpen wiegen wog gewogen wegen wissen (weiß) wusste gewusst weten ziehen zog gezogen trekken zwingen zwang gezwungen dwingen

Page 20: Overzicht*grammatica*! 4! •! de!stamklinker!in!het!enkelvoud!van!de!ott!(Präsens)!wijkt!af!van!die!in!het!meervoud!(niet! bij!sollen)! •! in!de!ovt!(Imperfekt)!en!in!het!voltooid

20

Werkwoorden, die in het Duits wel wederkerend zijn en in het Nederlands niet sich ändern veranderen sich auskennen grondig kennen sich ausruhen uitrusten sich bedanken bedanken sich bewähren voldoen;; zich waarmaken sich bewerben solliciteren sich beziehen auf betrekking hebben op sich drehen draaien sich entschließen besluiten sich entsetzen ontstellen, erg schrikken sich ereignen plaatsvinden, gebeuren sich ergeben blijken, zich voordoen;; zich overgeven sich erholen herstellen;; uitrusten sich erkundigen informeren sich erweisen als blijken te zijn sich fürchten vrezen, bang zijn voor sich handeln um betreffen, gaan om sich legen gaan liggen sich sehnen verlangen sich setzen gaan zitten sich stellen gaan staan;; zich overgeven aan sich streiten ruzie maken sich treffen treffen, zo uitkomen;; elkaar ontmoeten sich verirren verdwalen sich verlieben (in) verliefd worden (op) sich verständigen communiceren;; het eens worden sich weigern weigeren

VOORZETSELS OP EEN RIJ.... Voorzetsels met de tweede naamval außerhalb buiten innerhalb binnen diesseits aan deze kant van jenseits aan de andere kant van statt in plaats van trotz ondanks während tijdens wegen vanwege Voorzetsels met de derde naamval aus uit außer behalve bei bij entgegen tegemoet (kan ook achter het znw.) gegenüber tegenover (kan ook achter het znw.) mit met nach na, naar seit sinds von van, door zu naar, tegen (zu, nur bei Richtung: Er musste zum Direktor kommen) Voorzetsels met de vierde naamval bis tot durch door für voor ('bestemd voor') gegen tegen

Page 21: Overzicht*grammatica*! 4! •! de!stamklinker!in!het!enkelvoud!van!de!ott!(Präsens)!wijkt!af!van!die!in!het!meervoud!(niet! bij!sollen)! •! in!de!ovt!(Imperfekt)!en!in!het!voltooid

21

ohne zonder um om entlang langs (achter het znw.) Voorzetsels met de derde óf vierde naamval an aan, op auf op hinter achter in in, naar neben naast über over, boven unter onder vor voor(tijd, plaats) zwischen tussen wo? + 3e naamval wohin + 4e naamval sitzen (sich) setzen stehen (sich) stellen liegen (sich) legen Voor oefeningen bij dit overzicht kun je terecht op FoorakkerDeutsch en ook op de portal van Kunskapskolan vind je oefenmateriaal.