Oswald Wenckebach

16
Monografieën van het Sculptuur Instituut / Uitgeverij Waanders Deel 5, 2011 Binnenwerk 8.5_Opmaak 1 05-09-11 17:38 Pagina 1

description

 

Transcript of Oswald Wenckebach

Page 1: Oswald Wenckebach

Monografieën van het

Sculptuur Instituut /

Uitgeverij Waanders

Deel 5, 2011

oswald wenckebach

Binnenwerk 8.5_Opmaak 1 05-09-11 17:38 Pagina 1

Page 2: Oswald Wenckebach

Binnenwerk 8.5_Opmaak 1 05-09-11 17:38 Pagina 2

Page 3: Oswald Wenckebach

Oswald Wenckebach

Paul HeftingFeico HoekstraAnton ReichelLouk TilanusWillem Oswald Wenckebach

Binnenwerk 8.5_Opmaak 1 05-09-11 17:38 Pagina 3

Page 4: Oswald Wenckebach

inhoud

Voorwoord 5Jan Teeuwisse

Oswald Wenckebach De kunstenaar, de mens en zijn werk 7Paul Hefting

Van houtsnijder tot stoelsmijter De beeldhouwer Oswald Wenckebach–een schets van zijn artistieke ontwikkeling 29Feico Hoekstra

Wenckebachs penningen en munten 69Louk Tilanus

Over de houtsneden van Oswald Wenckebach 81Anton Reichel

‘Mijn naam is Jacques, menéér Jacques’ 89Willem Oswald Wenckebach

Oeuvrecatalogus 93Willem Oswald Wenckebach

NawerkChronologie 163Tentoonstellingen 166Literatuur 167Register 170

Binnenwerk 8.5_Opmaak 1 05-09-11 17:38 Pagina 4

Page 5: Oswald Wenckebach

voorwoord

Deel 5 in de reeks Monografieën van het Sculptuur Instituut is gewijd aan debeeldhouwer Oswald Wenckebach (1895-1962). Na Cor Hund, Piet Esser,Gerrit Bolhuis en Jan Meefout wordt niet alleen de vesting Amsterdam verlatenmaar ook de School van Jan Bronner, waartoe genoemde vier behoren. MetWenckebach besteedt de reeks voor het eerst aandacht aan een Nederlandsebeeldhouwer die in de negentiende eeuw is geboren, een kunstenaar die minof meer op zichzelf staat. Wenckebach zou je een overgangsfiguur kunnen noemen. Hij verbindt de pure gemeenschapskunst van de generatie van 1880(Jan Bronner, John Rädecker, Hildo Krop) met de zucht naar autonomie van degeneratie van 1900 (Han Wezelaar, Bertus Sondaar, Charlotte van Pallandt).

Na een start als schilder en graficus, die in de zijlijn ook de toegepaste kunst bedreef en kleinplastiekjes maakte, groeide de veelzijdige en handvaar-dige Wenckebach uit tot een ware statuaire, een beeldhouwer van autonome,monumentale figuurplastieken. Zonder actief deel uit te maken van de Neder -landse beeldhouwergemeenschap in het interbellum wist Wenckebach zichniettemin te onderscheiden als vrij kunstenaar en uitvoerder van belangrijkeopdrachten. Dat hij tot de voorhoede behoorde, moge blijken uit de uitnodi-ging die hij in 1938 kreeg om deel te nemen aan de opdracht van de Hoge Raadvoor een zestal portretten ten-voeten-uit van kopstukken uit de Nederlandserechtsgeschiedenis, een opdracht waaraan ook Mari Andriessen, Frits van Hall,Hildo Krop, Johan Polet en Albert Termote hun bijdrage zouden leveren. Metverschillende van die collega’s onderhield Wenckebach een amicale band maar zijn sociale verkeer speelde zich toch vooral af in het onderwijs dat hijvanaf 1935 gaf aan de th in Delft.

Zijn belangrijkste en bekendste beelden maakte Wenckebach in de naoor-logse jaren toen hij, wellicht onder invloed van de ontwikkelingen in de inter-nationale contemporaine figuratieve plastiek, een eigenzinnige abstraheringdoorvoerde die ook een zekere anekdotiek in zich draagt en het publiek aan-spreekt tot op de dag van vandaag. Zo behoort Het wicht uit 1958 sinds de opening van museum Beelden aan Zee in 1994 tot de publiekslievelingen, dievrijwel nooit het depot zal zien. Het is daarom des te opmerkelijker dat aanWenckebach tot op heden geen publicatie van formaat is gewijd. Anders dan aldie oudere en jongere collega’s met wie hij aan de basis heeft gestaan van demoderne beeldhouwkunst in Nederland, gecanoniseerd door Hammacher inzijn in 1955 gepubliceerd overzicht, behoort Wenckebach met Joseph Mendesda Costa en Johan Polet tot de omissies in de Nederlandse kunstgeschied-schrijving. Polet is ongetwijfeld blijven liggen omdat zijn oorlogsgedrag nueenmaal geen happy end oplevert. Mendes en Wenckebach presenteren deonderzoeker wellicht met het probleem van een tamelijk geïsoleerd bestaandat weinig of moeizaam aanknopingspunten biedt voor een analyse die in eenbrede, artistieke en maatschappelijke context kan worden geplaatst. Het is

5

Binnenwerk 8.5_Opmaak 1 05-09-11 17:38 Pagina 5

Page 6: Oswald Wenckebach

dankzij het aanhouden van zijn kinderen dat die kunsthistorische lacune nu is opgevuld.

Het was in 2005 dat Loes van der Horst, een van de drie dochters uitWenckebachs eerste huwelijk, op advies van Kröller-Müllerdirecteur Evert van Straaten mijn pad kruiste met de boodschap dat ik haar herinneringen aan haar geliefde vader moest optekenen voor het te laat was. Inmiddels zijnwe zes jaar verder, is er aan Loes zelf een prachtige tentoonstelling gewijd inKröller-Müller en gooit zij nog immer vitaal en onverdroten tal van documentenin mijn brievenbus die van eminent belang zijn voor ons project. Ver weg van ons Amsterdamse dorp, in het Brabantse Willemstad leeft haar halfbroerWillem Oswald Wenckebach, die de liefde en bewondering voor zijn vader heeft omgezet in een nauwkeurige inventarisatie van het gebeeldhouwdeœuvre, daarbij gebruikmakend van de ongepubliceerde œuvrecatalogus uit1983 die José Boyens buitengewoon collegiaal ter beschikking heeft gesteld.Om de veelzijdigheid van Wenckebachs kunstenaarschap te kunnen belichten,werd een beroep gedaan op de kunsthistorici Paul Hefting, Louk Tilanus enFeico Hoekstra, de laatste tevens als eindredacteur. Daarnaast werd een ver-taling opgenomen van een artikel uit 1925 van de Oostenrijkse schilder en graficus Anton Reichel, dat gaat over Wenckebachs ‘jeugdzonde’: de hout-snede. Het is dankzij het enthousiasme en de vakkundigheid van genoemdendat deze eerste monografie over Oswald Wenckebach — niet alleen de vader van Het wicht, maar natuurlijk ook van de bekende Monsieur Jacques— aan dereeks kon worden toegevoegd.

Jan Teeuwissedirecteur Sculptuur Instituut

6

Binnenwerk 8.5_Opmaak 1 05-09-11 17:38 Pagina 6

Page 7: Oswald Wenckebach

Oswald WenckebachDe kunstenaar, de mens en zijn werk

7

Paul Hefting

Binnenwerk 8.5_Opmaak 1 05-09-11 17:38 Pagina 7

Page 8: Oswald Wenckebach

Binnenwerk 8.5_Opmaak 1 05-09-11 17:38 Pagina 8

Page 9: Oswald Wenckebach

Een kunstwerk moet voor zichzelf spreken— een veelgehoorde uitspraak, dieimpliceert dat men de kunstenaar niet hoeft te kennen om zijn werk te kunnenwaarderen. Daar is iets voor te zeggen. Aan de andere kant zijn de kunstenaaren zijn werk zo onverbrekelijk met elkaar verbonden dat zijn leven en werk, zijnvisie op heden en verleden, op leven en samenleven en zijn opvattingen over dekunst onmiskenbaar in zijn werk worden gereflecteerd. Wie was Ludwig OswaldWenckebach, de Nederlandse kunstenaar, opgeleid als schilder en graficus,maar toch vooral beeldhouwer en medailleur, die in 1895 werd geboren en in1962 stierf?

Geboren verteller

‘Je crois que monsieur est un peu violent!’ sprak een jonge Française, dieomstreeks 1949 een tijd bij de Wenckebachs zou komen wonen, bij de eerstekennismaking een beetje verschrikt.1 Nu was Wenckebach alles behalve‘geweld dadig’, maar een heftige natuur en onstuimig karakter had hij zeker. Hij was eerder een ‘geweldige’ man die, ofschoon niet bijzonder groot, doorzijn nadrukkelijke fysieke aanwezigheid en zijn brede, krachtige postuur tochde indruk wekte groot te zijn. Echt groot waren wel zijn handen, die met destompe vingertoppen en de brede duimen — gevormd door het duwen in de klei — indrukwekkend waren. Hij was aantrekkelijk, had een mooie stem en alsjonge man een beetje lang haar, dat hij met een typerend gebaar van zijn totkam gevormde hand achterover streek. Hij had grote behoefte aan gezelschapen was daarbij meestal het middelpunt. Omgekeerd wilde iedereen uit zijn uitgebreide vriendenkring altijd graag in zijn nabijheid zijn en zich aan zijnbeschermende hartelijkheid koesteren. In huize Wenckebach was het — in een vrolijke uitgelaten stemming — dan ook altijd een komen en gaan.2

Zonder er op uit te zijn, bezat hij een natuurlijk overwicht op medemensen,wat vaak gepaard ging met een jongensachtige jovialiteit. Dit overwicht ont-leende hij vooral aan de zo karakteristieke eigenschap zijn gehoor te kunnenovertuigen. Legendarisch waren dan ook Oswalds ‘sterke verhalen’. Hij waseen geboren verteller! Met die overtuigingskracht en met veel humor en eenrijke fantasie wist hij zijn gehoor te boeien en hen de meest onwaarschijnlijkeverhalen te laten geloven. Mocht er dan toch aan zo’n schilderachtige gebeur-tenis getwijfeld worden, dan was het verhaal toch meestal té mooi om er niet in te geloven. Zijn oudste dochter Loes herinnert zich uit haar jeugd de tochtjesmet haar vader, die dan bij thuiskomst tot haar verbazing nog al eens verhalenvertelde over gebeurtenissen die ze helemaal niet hadden beleefd, maar die de avonden voor haar toch heel bijzonder maakten. Zelfs 40 jaar na zijn dood,wordt door iemand die als jongen Wenckebach nog had gekend, aan zijn zoongevraagd: ‘Zeg, jouw vader kon toch huizen optillen?’ — er in dodelijke ernstaan toevoegend: ‘Hoe deed hij dat eigenlijk?’ Dat dit zo stellig werd geloofd,dankte hij aan zijn uitzonderlijke verbeeldingskracht en aan zijn sterke fysiekeuitstraling. Wat men niet wist, is dat hij met het technisch vernuft van een

9

Oswald Wenckebach in zijn

atelier in Noordwijkerhout,

ca. 1935

Met dank aan Loes van der

Horst-Wenckebach en Willem

Oswald Wenckebach, die mij in

een serie interviews veel bruik-

bare informatie verstrekten

over het leven en werk van

hun vader en mij uit de familie-

archieven documenten,

teksten, schetsboekjes en

tekeningen ter beschikking

stelden.

1 De opmerking van de

Française werd in de kring

van familie en vrienden een

gangbare uitdrukking voor het

temperament van de beeld-

houwer. Zo wordt deze ook

aangehaald in: J.J.P. Oud,

Terwille van een levende bouw-

kunst, Rotterdam/Den Haag

1962, pp. 149-151.

2 Herinnering van Willem

Oswald Wenckebach aan zijn

vader.

Binnenwerk 8.5_Opmaak 1 05-09-11 17:38 Pagina 9

Page 10: Oswald Wenckebach

dommekracht daadwerkelijk heel goed in staat was om kolossale blokkennatuursteen — èn groter of zwaarder — te verplaatsen. Toch was zijn fysiekekracht in één opzicht schijn. Een aangeboren heupafwijking bezorgde hem zijn leven lang pijn. Door de toch al zware arbeid die het beeldhouwen met zich mee brengt moet dit daardoor voor hem een extra zware last zijn geweest.3

Van schilder tot beeldhouwer

In tegenstelling tot veel van zijn collega’s en tijdgenoten was Wenckebach geenleerling van professor Jan Bronner aan de Amsterdamse Rijksakademie. ZoalsA.M. Hammacher in 1955 schreef, had Wenckebach ‘niet als achtergrond […]de bouwkunstige stylering van de plastiek, noch de expressionistische defor-maties’, maar volgde hij ‘een van huis uit klassieke traditie’.4 Wenckebachbegon zijn artistieke loopbaan overigens als schilder. Zijn eerste lessen kreeghij van zijn oom L. W. R. Wenckebach, één van de illustratoren van de populaireVerkade-albums. Van 1912 tot 1914 bezocht hij de Kunstnijverheidsschool inHaarlem. Nadat in 1914 zijn vader tot hoogleraar interne geneeskunde wasbenoemd aan de universiteit van Wenen, vervolgde Wenckebach zijn opleidingaan de Akademie der bildenden Künste in die stad. Een interessante begin -periode, waarin hij in artistiek en politiek opzicht veel zag en meemaakte. InWenen kreeg hij een gedegen, klassieke schildersopleiding. De grondige lessenin anatomie, die zich tot in de snijzaal uitstrekten, en in het tekenen van hetmenselijk lichaam zouden hem in het vervolg van zijn kunstenaarschap nietalleen goed van pas komen, ze zijn misschien ook wel bepalend geweest voorzijn latere keuzes. Al tijdens zijn Weense periode toonde hij zich zeer bedrevenin het maken van houtsneden. Zozeer zelfs, dat hij soms wel drie houtsnedenper dag maakte, zich daarmee wat bijverdienste verschaffend.

Eind 1918 vestigde de 23-jarige Oswald Wenckebach zich in Noordwijk aan Zee. Met zijn houtsneden, alsook met zijn etsen en litho’s, verwierf hij inNederland al gauw een zekere bekendheid. Niettemin ging hij zich enkele jarenlater, in 1922, helemaal en resoluut aan het beeldhouwen wijden. Hij was toenal verhuisd naar Groet, waar ook de beeldhouwer John Rädecker woonde. Hetwas Rädecker die Wenckebach overhaalde om te gaan beeldhouwen en diehem hielp en stimuleerde bij deze ingrijpende verandering.5 Wenckebach ver-brandde op een gegeven moment zelfs al zijn schilderijen. In 1925 verhuisde hij — inmiddels getrouwd en vader van drie dochters — naar Noordwijkerhout.Uit die tijd dateren enkele brieven aan en van de kunstcriticus AlbertPlasschaert, met wie Wenckebach bevriend raakte en van wie hij in november1932 een portret maakte (cat. 82). Hij had grote bewondering voor de criticusen ze spraken elkaar met enige regelmaat. Zo schreef Wenckebach in 1926 aan Plasschaert dat hij een compleet stel houtsneden aan de Vereeniging JoanBlaeu ter beoordeling had gestuurd. Hij had drukker-typograaf J.F. van Royen,de drijvende kracht achter deze vereniging voor boek- en prentkunst, daarvaneveneens in kennis gesteld en hoopte op een gunstig antwoord. Ook vroeg hij

10

3 Ibidem.

4 A.M. Hammacher, Beeld -

houwkunst van deze eeuw en

een schets van haar ontwikke-

ling in de negentiende eeuw,

Amsterdam 1955, p. 37.

5 Er bestaat onduidelijkheid

over de al dan niet vriend-

schappelijke relatie tussen

Wenckebach en Rädecker. Als

er sprake was van vriendschap,

dan is die in elk geval later

geheel en al bekoeld.

Binnenwerk 8.5_Opmaak 1 05-09-11 17:38 Pagina 10

Page 11: Oswald Wenckebach

11

Karel Frederik Wenckebach,

z.j. (ca. 1917), houtsnede

Albert Plasschaert, 1932,

brons, 35 x 24 x 15 cm

(cat. 82)

Binnenwerk 8.5_Opmaak 1 05-09-11 17:38 Pagina 11

Page 12: Oswald Wenckebach

12

Oswald Wenckebach

met zijn vader en moeder

op de Acropolis in Athene,

april 1933

Binnenwerk 8.5_Opmaak 1 05-09-11 17:38 Pagina 12

Page 13: Oswald Wenckebach

Plasschaert om een dienst, namelijk of hij een stuk wilde schrijven in het tijdschrift Beeldende Kunst van de bekende kunstpedagoog H.P. Bremmer. ‘Wij kunstenaars’, aldus Wenckebach, ‘hebben iemand als u noodig, een brug tot ’t publiek, een vertrouwensman voor de kunst, zowel van ’t publiek als van ons.’6

Het zijn vaak korte briefjes, die licht van toon zijn. In 1927 schreefWenckebach: ‘Ik zou ’t zeer op prijs stellen je weer ’s hier te hebben, maarmeen zoo vlug geen reebout te kunnen schieten.’ In hetzelfde jaar, doelend op het mislopen van de opdracht voor het monument voor Juliana van Stolberg(p. 153, afb. 6): ‘Dit om je even te melden dat mijn collega Ingen Housz er metJuliana van door is. Jammer! Gelukkig heb ik werk genoeg en troost me daar-mee.’ In een briefje uit 1929 lezen we dat Wenckebach van Plasschaert eengrammofoonplaat kreeg en daarbij nog een paling: ‘Dank, dank!’ En in 1930:‘Wat heb je me daar in de Groene eventjes ’n mooie kritiek gegeven. Overigenssteek je mij ’n pluim in de staart, die hij niet toelaat. Ik zoude gaarne er een injouw staart terugsteken, weet alleen niet hoe dat te doen.’ Over een vernielingaan een van zijn beelden (p. 153, afb. 5): ‘Toch is dat ’n akelige gebeurtenis en er is een bezwaarde stemming tegen dat beeld in ’t dorp. En ik trek het meaan ook nog! Om de beurt woedend en melancholiek. Verdomme. Is me dat ’n land. Tuig is ’t eigenlijk. We leven tusschen tuig in een woestijn! Moerzielalleen. Verd...’ In 1933 schreef hij over een reis met zijn vader naar Grieken -land, het land dat voor zijn werk zo belangrijk was en waar hij later een stukjegrond zou kopen.7 In hetzelfde jaar was er ook onenigheid met Plasschaert, wat misschien te maken had met Wenckebachs scheiding: ‘Na je bezoek hierhad ik zwaar de pest in. Zóo ken ik je niet en wil ik je ook niet kennen.’ Tochwerd het contact tussen de twee niet verbroken. In 1935, na zijn benoemingtot buitengewoon hoogleraar aan de Technische Hogeschool Delft, als opvolgervan professor Arend Odé, schreef Wenckebach aan Plasschaert: ‘Het is werke-lijk meer dan bedenkelijk, zoals de titel “professor” op het menschdom door-werkt. Er komen stroomen brieven en kaartjes van menschen die ik nauwelijksken.’8

Vakmanschap en vernieuwing

Als beeldhouwer is Wenckebach autodidact gebleven. De ambachtelijke kantvan het vak maakte hij zich snel eigen en hij ontwikkelde daarin een grote vaardigheid, zoals voordien met zijn grafische werk. Door zijn interesse en aangeboren nieuwsgierigheid voor allerlei technieken van het beeldhouwervakdeed hij veel ervaring op, die hij vervolgens deelde met collega’s. Zo hielp hijCharlotte van Pallandt en Mari Andriessen met het maken van armaturen enafgietsels in gips. Met veel vernuft en handigheid wist hij soms voor lastige problemen een oplossing te vinden. Zijn belangstelling voor techniek beperktezich niet tot zijn eigen vakgebied, ook daarbuiten was hij erdoor geboeid. Zijnbelangstelling was dermate breed dat er nauwelijks onderwerpen waren waar-

13

6 Deze en andere brieven

van Oswald Wenckebach aan

Albert Plasschaert bevinden

zich in het Rijksbureau voor

Kunsthistorische

Documentatie in Den Haag.

7 Dat Wenckebach enige

tijd in Griekenland zou hebben

gewoond, zoals vermeld in

enkele publicaties over de

kunstenaar, is niet helemaal

juist. Wel kocht hij in 1939 een

lapje bouwgrond net buiten

Athene, met de bedoeling er

een huis te bouwen. Door

het uitbreken van de Tweede

Wereldoorlog moesten hij en

zijn vrouw na enkele maanden

echter naar Nederland terug-

keren. Na de oorlog werd de

grond weer verkocht.

8 Zie: noot 6.

Binnenwerk 8.5_Opmaak 1 05-09-11 17:38 Pagina 13

Page 14: Oswald Wenckebach

over hij niet graag meepraatte. Hij was een belezen man, die tijdens levendigeen niet zelden heftige discussies heel onbevangen zijn mening kon geven, omlater soms toch weer tot andere inzichten te komen.

Dat laatste demonstreert een tekst die Wenckebach in 1942 schreef over dejonge beeldhouwer en zijn opleiding. Hij kent hierin grote waarde toe aan detechniek en maant de ouders van de jonge kunstenaar daar goed op te letten.Ze moeten beseffen dat het tekenen van groot belang is en dat het oefenendaarin lange tijd in beslag neemt. De hierop volgende studie aan een kunst -academie eist meer en meer uithoudingsvermogen. Het gaat, zo schreefWenckebach, om ‘koele vakkennis’. Toch kan al dat oefenen uiteindelijk leidentot desillusie. Velen halen de eindstreep niet en zullen iets anders moeten gaan doen. Het echte kunstenaarsleven is een voortdurende worsteling, aldusWenckebach, ook financieel. De tekst is een lang leerstuk, dat in een soortapotheose eindigt: ‘Mocht echter vroeg of laat de grote ontroering komen en de gehele mens in vuur en vlam zetten, dan is hij (de kunstenaar) klaar envoorbereid, rustig temidden van de laaiende gloed van zijn inspiratie, zondertechnische moeilijkheden zijn werken gaaf en zuiver te voltooien, ons en velen na ons ware kunstwerken nalatende.’9 Door eigen ervaringen kritischergeworden, schreef Wenckebach in 1961, een jaar voor zijn dood, onder zijntekst: ‘mateloos geoudehoer’.

De tijd en de kunst waren veranderd en de ideeën van vóór de oorlog bleken achterhaald. Net als voor zovele anderen vormde voor Wenckebach deTweede Wereldoorlog een scheiding in denken, werken en handelen, die zichbij hem betrekkelijk geleidelijk voltrok, maar daarom niet minder ingrijpendwas. Zijn vroegere beeldhouwwerken zijn voor het grootste deel zeer zuivereklassieke beelden. Ze stralen rust en ernst uit en hebben vaak een symbolische,allegorische of mythologische duiding. Belangrijke werken in dit vooroorlogseœuvre zijn het standbeeld van Hendrik Lorentz in Park Sonsbeek in Arnhem(cat. 72), de Heren en Vrouwen van Veere (cat. 94) en de portretten van onderanderen Albert Verwey (cat. 92), Retha Huizinga (cat. 30), A. Pit (cat. 104) en H.P. Berlage (cat. 91). Zijn vrije werk uit die tijd bestaat voornamelijk uit vrouwen- en mannenfiguren, waaronder het dramatische beeldfragment La douleur (cat. 80). De klassieke opvattingen, de monumentaliteit, dat alleswas vóór de oorlog geheel geaccepteerd, maar in de jaren na 1945 kwamWenckebach in aanraking met de nieuwe richtingen in de kunst, in het bijzon-der met CoBrA en haar verdediger Willem Sandberg, destijds directeur van hetStedelijk Museum Amsterdam. Er ontstond in die jaren een artistieke oorlog,een hevige strijd tussen de abstracten en figuratieven — om het maar heel algemeen te zeggen —, die voor ons nu bijna onbegrijpelijk is.10

Wenckebach stond in deze discussie aanvankelijk zeer afwijzend tegenoverde abstracte kunst. Hij meende dat er gedegen vakmanschap aan het scheppenvan kunst ten grondslag moest liggen en naar zijn opvatting bleek dat niet uithet werk van deze stroming. Bij het zien van de bekende film van Jan Vrijmanover Karel Appel, die hij een charlatan noemde, ontstak hij in woede. Toch was

14

9 L.O. Wenckebach, Iets

over de opleiding van de jonge

beeldhouwer, ongedateerde

en ongepubliceerde tekst.

Deze en andere, eveneens

grotendeels ongedateerde en

— voor zover bekend — ongepu-

bliceerde teksten bevinden

zich in het familiearchief van

de erven Wenckebach.

10 Bijna onbegrijpelijk, de

artistieke tweestrijd had toen

immers ook met een ‘goede’ of

‘foute’ attitude in de Tweede

Wereldoorlog te maken, waar-

bij door sommigen het vast-

houden aan de figuratie gezien

werd als een weigering om

na de gruwelijkheden van de

nazi’s een volledig nieuwe

weg in te slaan. Zie: W. Stokvis

(red.), De doorbraak van de

moderne kunst in Nederland,

Amsterdam 1984. Zie ook:

F. Hoekstra e.a., Vormen van

figuratie. Figuratie en traditie

in de Nederlandse beeldende

kunst 1945-2000, Zutphen

2000, m.n. pp. 43-78.

Binnenwerk 8.5_Opmaak 1 05-09-11 17:38 Pagina 14

Page 15: Oswald Wenckebach

15

La douleur, 1932, brons,

19 x 11,5 x 10,5 cm

(cat. 80)

Adriaan Pit, 1937, brons,

h. 48 cm

(cat. 104)

Albert Verwey, 1934, brons,

38,5 x 23 x 25

(cat. 92)

Binnenwerk 8.5_Opmaak 1 05-09-11 17:38 Pagina 15

Page 16: Oswald Wenckebach

16

Schetsbladen met koppen

in ‘Picasso-stijl’, 1956

Binnenwerk 8.5_Opmaak 1 05-09-11 17:38 Pagina 16