NUMMER 7 Jaargang 104 | oktober 2016 - KVLO · van instructie. Zo is er een opdracht waarbij in...
Transcript of NUMMER 7 Jaargang 104 | oktober 2016 - KVLO · van instructie. Zo is er een opdracht waarbij in...
LOREM IPSUMDolor sit
amet
Lorem ipsum dolor
TOPIC
POKEMON GO IN DE LES?
Nieuwe praktijkserie: Tchoukball
Nogmaals vmbo bb/kb
H E T M A G A Z I N E V A N D E K O N I N K L I J K E V E R E N I G I N G V O O R L I C H A M E L I J K E O P V O E D I N G
kvlo.nl
opvoedingLICHAMELIJKE MAGAZINE
NUMMER 7 Jaargang 104 | oktober 2016
Motorisch leren
www.janssen-fritsen.nl
Veilig klimmen met Trublue van Janssen-Fritsen
16030801 Advertentie KVLO.indd 1 11-03-16 16:07
Wintersport Outdoor Zeilkampen Beachcamps
Dé Specialist in actieve schoolreizen!Dé Specialist in actieve schoolreizen!Dé Specialist in actieve schoolreizen!
@HuskiReizen facebook.com/HuskiReizen
Mail: [email protected]
Tel: 030-8000 600
www.huski.nl
Schoolsport · Sport in verenigingen · Fitness · Therapie
Tel. 085–[email protected]
sport-thieme.nl
0916717
Uw specialist voorschoolsport
Sport-Thieme is reeds jarenlang een toegewijde bekwame partner in de sport. Onze klanten in Nederland en onder-tussen ook in reeds meer dan 80 landen wereldwijd pro� te-ren van onze uitgebreide kwaliteiten en service-diensten.
In onze catalogus en online-shop bieden wij meer dan 13.000 artikelen aan. Voor uw vertrouwen bedanken wij u met 100 dagen teruggaverecht en minstens 3 jaar garantie. Indien u desondanks toch nog een artikel niet kan vinden, contacteer ons gerust – wij zorgen ervoor.
De mooiste sporttenues met oneindige keuze!
Met nieuwe sporttenues sta je als één team aan de start bij de aankomende sporttoernooien.
Al onze sporttenues zijn gemaakt van de mooiste materialen en met meer dan 1000 verschillende
opties is er altijd eentje die bij je school past!
Kijk op gymspullen.nu/sporttenues voor meer informatie én ontvang gratis en vrijblijvend
een catalogus en voorbeeldpakket.
020-789 44 32 | [email protected] | www.gymspullen.nu
I
Praktijk17 Video-instructie en –
feedback met een tablet Joop Duivenvoorden, John van der Kamp en Ivo van Hilvoorde
20 Tikspelen doe je zo Zeno Swijtink
24 Beweegdomein turnen op Fontys Hogeschool Eindhoven Harm van den Bergh
28 Tchoukball, een verrassend terugslagspel René en Hans Minten
Een nummer over de kern van ons vak, kinderen beter
leren bewegen. Staat dit bij elke docent elke dag voldoende
centraal? Draagt ons vak daadwerkelijk bij aan het beter leren
bewegen van kinderen? En hoe kunnen we onze kinderen
beter leren bewegen? Impliciet leren is een hype, expliciet
leren is van de oude stempel? Kunnen we met behulp van
digitale hulpmiddelen zoals tablets en video de leerlingen
van meer en betere feedback voorzien zodat leerrendement
toeneemt? In verschillende artikelen beantwoorden meerdere
auteurs deze vragen. Kortom, een interessant nummer
over dat waar het in de kern van ons vak omdraait.
Motorisch leren
INHOUD
Topic6 Motorisch leren, stand van
zaken Hans Dijkhoff
8 Visie op het vak en motorisch leren Maarten Massink
12 Bewust uitlokken van een (on)bewust motorisch leerproces Marjan Kok en Jennifer Nuij
17 Video-instructie en –feedback met een tablet Joop Duivenvoorden, John van der Kamp en Ivo van Hilvoorde
34 Bewegen moet je leren Sebastiaan Platvoet, Jan Willen Teunissen en Marcel Rozer
8
Bonusartikelen op de site
Uitgebreide versie van “Bewust uitlokken van een (on)bewust motorisch leerproces Marjan Kok en Jennifer Nuij
Reactie op het activiteitenverslag van Sportkracht 12
En verder38 Sportieve leerlingen in de
vernieuwde bovenbouw van vmbo-bb/-kb (2) Martha Haverkamp en Ger van Mossel
28
17
4
Lichamelijke opvoeding magazine
38
KN
atuurlijk, motorisch leren kan niet worden los-
gezien van het sociaal-emotioneel leren. Dat is
het mooie van de lichamelijke opvoeding. Het is
de veelzijdigheid die dit vakgebied kent en wat
is uitdagender dan met kinderen kunnen werken aan beide
ontwikkelingsgebieden?
Voor mij is het ruim 20 jaar geleden dat ik de MRT-opleiding
van de KVLO afsloot. En ondanks dat mijn loopbaan zich
buiten het lesgeven heeft vervolgd, heeft deze opleiding ertoe
bijgedragen dat ik bij het nadenken over het beleid in en rond
de lichamelijke opvoeding en de sport, motorisch leren een
belangrijke plaats ben gaan geven. Bij de opleiding, waar de
colleges van Adri Vermeer prikkelend waren, werd duidelijk
hoe belangrijk een goede motorische ontwikkeling voor een
kind is en wat de gevolgen kunnen zijn als de motorische ont-
wikkeling stagneert of achterblijft. Hoe kun je een kind met
een achterstand bijspijkeren, ondersteunen en in veel geval-
len het zelfvertrouwen teruggeven? Want in veel gevallen
heeft een motorische achterstand gevolgen voor sociaal-emo-
tionele ontwikkelingen.
Het is om die reden dat er meer aandacht voor de motorische
ontwikkeling van kinderen in groep 1 en 2 moet komen.
Observeren, signaleren en remediëren zijn specialistische
vaardigheden in het vakgebied van de lichamelijke opvoeding
die je niet van een groepsleerkracht kan verwachten maar wel
van een vakleerkracht LO. De vraag die je kunt stellen is of
er op de opleidingen voldoende aandacht aan het motorisch
leren en de motorische remedial teaching, wordt gegeven?
Daar zijn meerdere redenen voor. Leraren LO maar ook
buurtsportcoaches met een ALO-achtergrond (ze bezitten
immers dezelfde vaardigheden en kennis) vervullen vaak trai-
nersfuncties in sportverenigingen. Kinderen met een moto-
rische achterstand krijgen in een sportclub minder aandacht
om hun vaardigheden te verbeteren. Deze ALO-opgeleiden
kunnen hierin verandering brengen door hun kennis van
motorisch leren over te brengen op de trainers. Met kleine
aanpassingen in de trainingen kunnen veel kinderen het ple-
zier in sporten met hun vriendjes en vriendinnetjes behouden
zoals we dat ook in de gymlessen doen. Dat komt ook doordat
de ALO-opgeleide vanuit zijn opleiding en ervaring kan bij-
dragen aan een gezond pedagogisch sportklimaat.
Een dialoog tussen de KVLO en de sportbonden over moto-
risch leren zou een idee kunnen zijn. We hebben goede
docenten die voorbeelden kunnen geven hoe in een vereni-
ging om te gaan met motorische achterstanden. Ook voor de
ouders kan het handvatten geven in de motorische opvoeding
van hun kinderen.
Goed leren bewegen heeft alles met motorisch leren te maken
en het vindt plaats in een sociaal-emotionele context. Dat
maakt de lichamelijke opvoeding zo boeiend en uniek.
Jan Rijpstra
Motorisch leren, de basis van ons vakgebied
VOORWOORD
Foto cover: Anita Riemersma
Colofon Redactie: Hans Dijkhoff (hoofdredacteur) Maarten Massink (praktijkredacteur) Jacqueline Tangelder (redactiemedewerkster) Redactieraad: Monique van Ark, Berend Brouwer (VZ), Jan Faber, Harold Hofenk, Frank Jacobs, Gerda Op het Veld, Sebastiaan Platvoet en Herman Verveld. Redactieadres: KVLO, Postbus 398, 3700 AJ Zeist, Tel.: 030 69 20 847, e-mail: [email protected]. Abonnementen: Jaarabonnement € 60,– (buitenland € 80,–) Losse nummers € 5,– (excl. verzendkosten). Iedere week verschijnt er een digitale nieuwsbrief. Aanmelden via www.kvlo.nl. Verschijningsdata: zie www.kvlo.nl Handelsadvertenties: Recent B.V. Prins Hendrikkade 77b, Postbus 17229, 1001 JE Amsterdam, tel 020 330 8998, e-mail [email protected] www.recent.nl Druk: Drukkerij Ten Brink, Meppel. Vormgeving en opmaak: FIZZ Marketing en communicatie, Meppel. Aanbieding en plaatsing van teksten en foto’s houdt tevens mogelijk gebruik op de KVLO-website in, uiteraard met vermelding van auteur en fotograaf. Overname van artikelen is alleen toegestaan met bronvermelding en na goedkeuring van de auteur. De redactie is verantwoordelijk voor de samenstelling. Niet alle artikelen behoeven de (volledige) instemming van de redactie te hebben. Wij hebben dit magazine met uiterste zorg samengesteld. Wij hebben daarbij steeds getracht mogelijke rechthebbenden te achterhalen. Indien u onverhoopt meent rechten te kunnen doen gelden, dan verzoeken wij u dit kenbaar te maken bij de redactie.
Rubriek3 Inhoud
4 Voorwoord
16 Recht
33 Onderwijs
43 Column Mery Graal
44 Scholing
46 Nieuws
5
Lichamelijke opvoeding magazine
Tot nu toe zijn de data nog niet omvangrijk en
betrouwbaar genoeg om daar stevige conclusies
aan te verbinden.
Voorwaarden om te kunnen lerenIn het artikel van 2014 heb ik naar de richtingen
gekeken waarin het motorisch leren zich ontwik-
kelde. Maar om te kunnen leren moeten er toch
wel bepaalde voorwaarden zijn om tot leren te
komen. Dat beschreef Beek in de eerste afleverin-
gen van de serie artikelen .
Een leuk stuk ging over de invloed van slaap op
het leerproces. Je hoeft geen genie te zijn om te
weten dat een slechte nacht invloed heeft op de
kwaliteit van je prestatie. Een ander was hoe een
reeds gekende wijze van leren een alternatieve
manier in de weg kan zitten.
AflerenEen sporter heeft na vele jaren training een
incorrecte bewegingstechniek ontwikkeld die de
prestatie beperkt. Hoe kan deze incorrecte tech-
niek worden vervangen door een nieuwe, betere
techniek, zonder dat de oude techniek zo nu en
dan weer de kop opsteekt? In het stuk Old way
versus New way lezen we hoe we een ingeslepen
techniek kunnen aanpassen. Door onderzoek
zijn we erachter gekomen dat het te maken heeft
met het fenomeen proactieve inhibitie, dat uit
de traditionele leerpsychologie komt. Die moet
je doorbreken. Kort door de bocht komt het erop
neer dat je je eigen coach moet zijn die herkent
wanneer je in oud beweeggedrag vervalt. Als dat
zo is, ben je in staat je te focussen op je nieuwe
wijze van bewegen en kun je de aangepaste tech-
niek inslijpen (2012, Sportgericht 2).
NadoenNadoen doen we eigenlijk vanaf het moment dat
we geboren zijn. Maar pas door de ontdekking
De tien artikelen die Peter Beek (hoogle-
raar Coördinatiedynamica aan de Faculteit
Bewegingswetenschappen van de Vrije
Universiteit in Amsterdam, waar hij ook
decaan is) schreef in Sportgericht zijn nog
steeds actueel. In een aantal publicaties
dat sindsdien is verschenen, zien we dat de
geschetste inzichten zijn gebruikt als basis
voor het schrijven.
Een mooi voorbeeld is het boek Spelinzicht,
van Gwen Weeldenburg e.a.. Expliciet en
impliciet leren komen aan bod evenals dif-
ferentieel leren. En in dit boek wordt ook
de speel-leertheorie gebruikt om vaardig-
heden aan te leren. Naast de nadruk op
het gebruik van impliciet versus expliciet
leren is deze theorie op veel opleidingen
gemeengoed geworden.
Het lijkt erop dat er in de basis op de ALO’s
redelijk op dezelfde wijze tegen motorisch leren
wordt aangekeken. In diverse artikelen die in dit
magazine heb je dat kunnen lezen.
Vertaling onderzoekJuist om te zorgen dat de theorieën meer landen
in de praktijk, worden de lessen op de ALO
Amsterdam anders ingestoken dan voorheen.
In maart volgend jaar kunnen we daarover een
artikel verwachten. Daarin zal dan de wijze waar-
op theorie en praktijk met elkaar zijn verweven
uiteen worden gezet. Het onderzoek dat de stu-
denten doen moet ook niet iets aparts zijn maar
een onderdeel van de les. De wijze waarop de
studenten dat in hun lessen opnemen, mogen ze
zelf verzinnen. Dat wordt op dit moment gedaan
met het onderzoek naar verschillende manieren
van instructie. Zo is er een opdracht waarbij in
vergelijkbare klassen op een andere wijze instruc-
tie wordt gegeven. Bij de ene klas wordt expli-
ciete instructie gegeven, bij de andere impliciete.
Enige jaren geleden las je in dit magazine een overzicht van onderzoek naar
motorisch leren en welke insteek de onderzoekers hadden. Sinds die tijd
is er niet heel veel nieuws te signaleren op dit gebied. Wel is het zo dat de
wijze waarop tegen motorisch leren wordt aangekeken in steeds grotere
mate is ingeburgerd in het onderwijs. Getuige de richting waarin op de ALO’s
onderzoek vorm krijgt en hoe de praktijklessen worden ingericht.
TEKST HANS DIJKHOFF
Motorisch leren, stand van zaken
LABEL
6
Lichamelijke opvoeding magazine
Contact: [email protected]
van de spiegelneuronen op een universiteit
in Italië weten we hoe het gebeurt. Het is een
eerste manier van leren en wel een die van groot
belang is (2012, Sportgericht 4). Kijken we naar de
wilde van Aveyron (een jongen die is 'opgevoed'
door wolven en in de negentiende eeuw werd
gevonden in de bossen rond Aveyron) dan is de
geweldige impact van nadoen duidelijk
Zonder verder in te gaan op de wetenschappelijke
verklaring is het duidelijk dat bepaalde leeftijdsfa-
sen cruciaal zijn voor het leren van vaardigheden.
Bijvoorbeeld: het niet leren van de taal voor een
bepaalde leeftijd zorgt ervoor dat leren praten
niet meer tot de mogelijkheden behoort (Wilde
Peter in 1724 en wat recenter in Cambodja in
2007 een ‘wilde’ vrouw, http://www.kennislink.nl/
publicaties/junglevrouw-spreekt-onbegrijpelijke-taal)
beiden ‘opgevoed’ door dieren en niet in staat
om taal te leren). En als het heel lang de enige
manier is waar op iemand heeft kunnen leren
dan wordt het heel lastig om dat op een andere
wijze te gaan doen.
LeerstijlenDan is er ook nog zoiets als een manier waarop
iemand leert. We noemen dat leerstijlen. Die ver-
schillen per persoon. Van twee wetenschappers,
JanVermunt en David Kolb, wordt de indeling
vaak gebruikt. Ik beschrijf hier alleen de indeling
van de laatste die vaak op opleidingen wordt
gebruikt.
De psycholoog Kolb onderscheidde er vier, die
hij als fasen, die van elkaar afhankelijk zijn, kon
vastleggen. Deze vier leerfasen kunnen worden
beschreven in termen van de vaardigheden die
bij die fasen horen:
• concreet ervaren (‘feeling’)
• waarnemen en overdenken (‘watching’)
• abstracte begripsvorming (‘thinking’)
• actief experimenteren (‘doing’).
Deze vier fasen volgen logisch op elkaar: als je
iets meemaakt (ervaring) is het belangrijk daarna
je ervaringen te overdenken (reflectie) en te
veralgemeniseren (begripsvorming). Je kan dan
een aanpak bedenken waarmee je een over-
eenkomstige gebeurtenis tegemoet kan treden
(experimenteren).Dit proces herhaalt zich, zo
krijg je steeds meer kennis. Het wordt voorgesteld
als een spiraal.
Het is niet nodig altijd met een concrete ervaring
(bovenaan de spiraal) te beginnen. Wel kun je
stellen dat je na je geboorte begint met ervaren
en dat ervaren mede daarom het natuurlijke
begin van het leren is. Maar ook later geldt dit:
als je bijvoorbeeld voor het eerst een laptop
krijgt, kun je op diverse manieren proberen uit
te vinden hoe het ding werkt. Je kunt allerlei
toetsen indrukken (experimenteren) en kijken
wat er gebeurt (ervaring en waarschijnlijk ook
reflectie). Je kunt ook nadenken over wat je
weet over soortgelijke apparaten, bijvoorbeeld
over een pc, want die lijken qua bediening op
een laptop (reflectie) en zo een idee krijgen over
de bediening (begripsvorming) dat je toetst in de
praktijk (experimenteren). (http://www.thesis.nl/
testen/kolb.)
Zelf ontdekken welke stijl je hebt? Doe dan een
test op www.123test.nl/leerstijl/
Tot SlotNieuwe ontwikkelingen op het gebied van
motorisch leren zijn al enkele decennia gaande
en worden steeds beter gefinetuned. Ze raken
steeds meer en beter ingeburgerd op de verschil-
lende opleidingen, getuige de lesprogramma’s en
de publicaties. In dit artikel is daarnaast geke-
ken naar voorwaarden wanneer er geleerd kan
worden, fases waarin dingen te leren zijn, zaken
die (motorisch) leren in de weg kunnen zitten
en hoe men leert. Het is duidelijk dat de vele
verschillende factoren ervoor zorgen dat moto-
risch leren een complexe aangelegenheid is. We
zijn er daarom nog lang niet want is motorisch
leren begrijpen niet net zoiets complex a la de
deeltjesfysica begrijpen? Zeker als je dan de link
legt naar de weerbarstigheid van de praktijk blijft
het een zeer complexe uitdaging. Wat dat betreft
moet de docent LO ook vooral op basis van erva-
ring keuzes blijven maken. En als dat maar vaak
genoeg dezelfde resultaten geeft, krijgen we weer
een stukje practise based evidence.
Motorisch leren, stand van zaken
Bijvoorbeeld: het niet leren van de taal voor een bepaalde leeftijd zorgt ervoor dat leren
praten niet meer tot de mogelijkheden behoort
7
Lichamelijke opvoeding magazine
een Oog-hand-coördinatie test (Faber e.a.,
2014) en een gestandaardiseerde vragenlijst.
Door deze op vaste momenten in verschillen-
de levensfasen af te nemen krijg je zicht op de
veranderingen in motorische vaardigheden.
Wellicht geeft de vragenlijst inzicht in verande-
ringen in attitudeaspecten. In hun artikel wordt
aangegeven dat het taak is van de school, en
specifiek voor bewegingsonderwijs, te streven
naar een betere bewustwording en meer doel-
gericht toewerken naar een hoger beweging-
sniveau van alle leerlingen. Interessant is om
welke motorische vaardigheden dit gaat, en hoe
deze worden getest.
ConceptafhankelijkWelke duurzame veranderingen van gedrags-
mogelijkheden je nastreeft en op welk wijze
Motorisch leren is ‘het optreden
van duurzame veranderingen
in de gedragsmogelijkheden
als gevolg van ervaringen met
de omgeving’ (Dijkhoff, Lichamelijke Opvoeding
8 blz 6, 2014). Dat roept bij mij de volgende
vragen op:
• wat zijn gedragsmogelijkheden?
• welke gedragsmogelijkheden streven we na?
• hoe ga ik de verandering van gedragsmoge-
lijkheden nastreven?
Wat zijn gedragsmogelijkheden?Zijn veranderingen in gedragsmogelijkheden,
veranderingen in het motorisch bewegingsre-
pertoire of zijn dit ook veranderingen in atti-
tude aspecten die het beter bewegen mogelijk
maken? Beiden zijn aandachtspunten in het
bewegingsonderwijs en kunnen door doelge-
richt bewegingsonderwijs worden uitgedaagd
en tot ontwikkeling komen.
In het artikel van Sebastiaan Platvoet, Jan
Willem Teunissen en Marcel Rozer elders in
dit blad wordt gepleit voor het afnemen van
een KTK test (Körper Koordinations Test Für
Kinder (KTK, Kiphard & Schilling, 2007) en
In dit artikel wordt een verband geschetst tussen verschillende visies op het
vak en motorisch leren. Daarbij worden voorbeelden gegeven van mogelijke
uitwerkingen in de praktijk.
TEKST MAARTEN MASSINK FOTO'S HANS DIJKHOFF
Visie op het vak en motorisch leren
TOPIC
Welke duurzame veranderingen van
gedragsmogelijkheden je nastreeft en op welk wijze
is afhankelijk van het vakconcept
Verandering van
gedragsmogelijkheden
8
Lichamelijke opvoeding magazine
is afhankelijk van het vakconcept. In het boek
‘Belang van het bewegingsonderwijs’ (over
legitimatie en algemene doelstellingen van
het vak lichamelijke opvoeding) wijst Harry
Stegeman naar de indeling van vakconcepten
van Bart Crum.
Bart Crum onderscheidt in ons vak vijf ide-
aaltypische vakconcepten (Crum, B.J.(1998).
Onderwijs in bewegen; basisthema’s in de licha-
melijke opvoeding):
1 het biologisch georiënteerde lichaamsoefe-
ningen concept
2 het vormingstheoretische lichamelijke
opvoedingsconcept
3 het personalistische
bewegingsonderwijsconcept
4 het conformistische sportsocialisatieconcept
5 het kritisch-constructivistische
bewegingssocialisatieconcept.
Voor de duidelijkheid schets ik een beeld
(karikatuur?) van docenten die zich oriënteren
op het genoemde concept. In de praktijk lopen
vaak verschillende concepten of delen van con-
cepten door elkaar heen. In mijn praktijk (OSG
de Meergronden, Almere haven) zijn enkele
aspecten van meerdere concepten in enigerma-
te herkenbaar in ons programma en werkwijze.
Per docent en per programmaonderdeel kan
het accent wel verschillen. Ik wil dit schetsen
door met praktijkvoorbeelden in kaders aan te
geven welke veranderingen in gedragsmogelijk-
heden (motorisch leren door het ontwikkelen
van motorisch vaardigheden en attitude aspec-
ten) we nastreven en hoe we dat doen.
1 Lichamelijke oefening: biologisch georiënteerdDit is de docent als fitheidstrainer die vooral
lichamelijke inspanning en fitheid belangrijk
vindt en stuurt op lichaams- en houdingscor-
recties en gezondheidsaspecten. Intensief
bewegen en tegengaan van bewegingsarmoede
staat voorop.
Wij zien dat terug in onze lessen waarin we
leerlingen willen confronteren met gezond-
heidsaspecten (coopertest, shuttle run test,
2000m loop, 3000m loop, triatlontraining).
We wijzen op het belang van gezondheid en
het onderhouden er van middels het leren van
duurlopen. We richten hier in programmaon-
derdelen onze aandacht op. We streven naar
het leren volhouden van een duurloop door
het juiste tempo te vinden dat aangepast is aan
de persoonlijke mogelijkheden. Naast het leren
volhouden van het persoonlijke tempo krijgen
leerlingen informatie over hun persoonlijke
conditie en hoe die te verbeteren. Dit doen we
door op verschillende momenten in het jaar
een conditie onderdeel in het programma op
te nemen. Verder proberen we in alle lessen de
bewegingsintensiteit optimaal te houden door
een efficiënte lesopbouw. (vooral ‘daadje’ en
niet teveel ‘plaatje en praatje’).
2 Lichamelijke opvoeding: vormingstheoretisch georiënteerdDit is de docent als leraar die de vormende
waarde van het vak benadrukt door te wijzen
op het ontwikkelen van attitude aspecten als
het verleggen van grenzen, leren van zelfdisci-
pline, wilskracht, concentratie, beheersing van
emoties, verantwoordelijkheidsgevoel, leiding
leren accepteren et cetera. Dit zijn belangrijke
opvoedingsdoelen met vormende waarden en
zeker aan de orde in ons vak en belangrijke
voorwaarden voor het deelnemen aan verschil-
lende bewegingssituaties.
Het ontwikkelen van deze aspecten is ech-
ter niet alleen aan ons vak voorbehouden.
Visie op het vak en motorisch leren
Verder proberen we in alle lessen de
bewegingsintensiteit optimaal te houden door een efficiënte lesopbouw
9
Lichamelijke opvoeding magazine
eigen talenten en mogelijkheden en niet hoeft
uit te komen bij dat wat de sportwereld voor-
schrijft. Hans Dijkhoff heeft hierover geschreven
in het artikel ‘Differentieel leren’ (Lichamelijke
Opvoeding 8, 2014). In het aanleren van motori-
sche vaardigheden worden de principes geleerd
door specifiek aangepaste bewegingssituaties en
intrinsiek leren. Maar daarnaast is er veel ruim-
te voor het personaliseren en op eigen wijze
uitvoeren van bewegen.
We zien dit in onze lessen waar we leerlingen
een keuze in activiteiten geven in het program-
ma en stimuleren deel te nemen aan toernooi-
en en evenementen los van het programma. Je
ziet het ook in de ‘streetwise’ pleintjescultuur
met freerunnen, freebiken, streetdance, plein-
tjesbasketbal, pannavoetbal, circusactiviteiten,
jongleren. We streven er naar dat leerlingen
soms eigen keuzes kunnen maken in het pro-
gramma (keuzeplicht systeem in tweede fase)
en de uitvoering van programma onderdelen.
Na afloop vragen we de leerlingen (soms in een
schriftelijke reflectie of videoverslag) wat de
activiteiten voor hen persoonlijk betekenen.
4 Sportsocialisatie: conformistisch georiënteerdDit is de docent als sportcoach die uitgaat van
de sportcultuur waar hij de leerlingen naar toe
wil leiden. Dit is de ‘kortste weg’ naar de spor-
ten zoals ze gespeeld moeten worden zonder
tijd te verdoen met ‘zelf-ontdekkend’ bezig
zijn. Het motorisch leren is vooral gericht op
de ideaaltypische uitvoering in de ‘wedstrijd-
echte’ situatie. Er is weinig (onderwijs)tijd dus
laten we die goed gebruiken. School is bedoeld
om leerlingen voor te bereiden op de samen-
leving. Kijk naar wat clubs en verenigingen
doen en waar leerlingen op kunnen inhaken.
Laat ze daar in school ook zo snel mogelijk
mee kennis maken. Er is geen tik- en afgooi-
club dus ook niet doen op school tenzij het een
(korte!) voorbereiding is op, of afwisseling op
een bestaand sportspel. Honkbal en softbal zijn
wedstrijdsporten met uittikken. Dus tik- en
afgooispelen leiden naar softbal of honkbal.
Volleybal zo snel mogelijk spelen zonder vang
want dat mag op de club ook niet. Hockey
Bovendien moeilijk in een leerplan te vatten.
Ze komen wel uitdrukkelijk in ons vak aan de
orde. Ze zijn belangrijk maar het concept wordt
door de oncontroleerbaarheid van de ontwik-
keling sinds de jaren zeventig vorige eeuw als
achterhaald beschouwd. Toch zie ik in deze
tijd van economische en morele crisis weer
vernieuwde aandacht voor deze visie en de bij-
drage die ons vak kan leveren aan gedragsver-
anderingen bij de jeugd door sport en bewegen.
De vraag is of de normen en waarden, geleerd
in bewegingssituaties, een directe transfer ople-
veren naar het dagelijks leven.
In ons beoordelingssysteem spelen naast
feedback op de motorische ontwikkeling de
feedback op attitude-aspecten een belangrijke
rol. We onderscheiden daarbij drie categorieën:
inzet, samenwerking, organisatie (bewegen
regelen). Hiervoor hebben we ‘rubrics’ gemaakt
die een ontwikkeling met niveauduidingen
van deze aspecten schetsen van onvoldoen-
de, matig, voldoende naar goed. In de lessen
wordt bij alle bewegingsactiviteiten hierop
gereflecteerd en ook gerapporteerd. We streven
naar een ontwikkeling van de juiste attitude
die nodig is om deel te kunnen nemen aan
bewegingssituaties. Door middel van reflectie
en gebruik van de rubrics proberen we een
ontwikkeling zichtbaar te maken, te bespreken
en in gang te zetten.
3 Bewegingsonderwijs: personalistisch georiënteerdDit is de docent als begeleider en bewegings-
mentor die uitgaat van het relationeel bewe-
gingsconcept waarin de beweger een relatie
aangaat met de bewegingswereld om hem heen.
De persoonlijke beleving staat centraal en niet
het ideaaltypische voorbeeld gedrag. Wat bete-
kent het bewegen voor de individuele leerling?
Er is veel aandacht voor individueel bewegings-
gedrag waarbij de leerling op zoek gaat naar zijn
LEERLIJN SAMENWERKENSamenwerken
O Ik toon geen initiatief om een groepje te vormen. Ik lever geen bijdrage aan het team (passief), ik wil alleen of met mijn vriend/vriendinnetje samen.
M Ik maak vaak deel uit van hetzelfde groepje, maar ik kan ook samenwerken met leerlingen die de docent aanwijst. Ik speel meer gericht op winnen (resultaat), dan op de wijze waarop (samenwerken).
V Ik vorm op eigen initiatief een groepje van wisselende samenstelling. En richt mij op anderen om samen met alle anderen een resultaat te maken /verbeteren.
G Ik maak deel uit van een heterogeen team. Ik betrek anderen door ze positief te coachen en ik pas mijn spel aan zodat mijn teamgenoten beter in het spel komen. Ik coach anderen tot beter spelen.
In ons beoordelingssysteem
spelen naast feedback op de motorische
ontwikkeling de feedback op attitude-aspecten een
belangrijke rol
10
Lichamelijke opvoeding magazine
BronnenCrum, B.J.(1998). Onderwijs in bewegen; basisthema’s in de lichamelijke opvoeding, Houten: Bohn Stafleu Van Loghum
Stegeman, H. (2000). Belang van bewegingsonderwijs, Zeist: Jan Luiting Fonds
Dijkhoff, H.(2014), Lichamelijke Opvoeding 8, Motorisch leren, KVLO
Dijkhoff, H.(2014), Lichamelijke Opvoeding 8, Differentieel leren, KVLO
Contact: [email protected]
Kernwoorden: gedragsverandering, vakvisie, motorisch leren, vakconcept, motorische vaardigheden
van bepaalde sporten en maken deze gein
ervaarbaar voor leerlingen door aanpassingen
te doen waardoor plezier in bewegen centraal
staat. De andere kant is dat we leerlingen niet
alleen maar datgene laten doen wat ze zelf in
eerste instantie leuk vinden. We schotelen ze
een breed bewegingsrepertoire voor waarmee
ze moeten kennis maken om te ontdekken
en ervaren wat de ‘gein’ daarvan is en of het
bij ze past. We streven er naar dat leerlingen
de omringende sportcultuur herkennen maar
leren deze zodanig aan te passen dat zij op hun
niveau kunnen deelnemen. Dit vraagt naast
inzicht in, en ontwikkeling van motorische
vaardigheden ook een grote mate van regel-
vaardigheid en overleg met groepsgenoten. Dit
doen we door ze aanpassingsmogelijkheden te
leren toepassen die passen bij hun motorische
vaardigheid. Bovendien vraagt dit een mate
van reflectie op regelvaardigheden.
In alle concepten zitten wel enkele aspecten
die herkenbaar zijn in programmaonderde-
len en onze manier van werken. Binnen de
vakgroep zijn er overeenkomsten maar ook
accent verschillen. De overeenkomsten willen
we accentueren als een vakvisie en deze visie
verder uitwerken in de praktijk.
Tot slotMisschien herken je als lezer een aantal aspec-
ten van de verschillende concepten in je eigen
praktijk. Meestal is er wel een concept dat je
het meeste aanspreekt. Ik voel mij het meest
aangetrokken tot het laatste concept. Er is veel
plezier te beleven aan wat de sportwereld ons
biedt maar we zullen leerlingen hier met beleid
en constructief-kritisch moeten inleiden. Dat
kan door bewegingssituaties op maat te maken
en rubrics (niveauduidingen) te ontwerpen die
aangeven hoe leerlingen zich hierin kunnen
ontwikkelen qua motorische vaardigheid en
qua attitude. Want beiden spelen een rol in
duurzame verandering van de gedragsmoge-
lijkheden. Daarbij is leidend wat de gedragsmo-
gelijkheden van de leerling stimuleert en niet
(soms juist niet) wat de sportwereld voor-
schrijft.
alleen met de platte kant van de stick want dat
is het meest wedstrijdecht.
In onze lessen zie je dit ten dele terug in
een programma waarin de sporten genoemd
worden als referentie (voetbal, hockey, softbal,
volleybal et cetera). Op toernooien spelen we
de spelen die ook in de samenleving als sport
herkenbaar zijn. En de interscolaire toernooien
spelen we vrij ‘wedstrijd echt’. Hoewel wij in
de lessen meestal op kleine veldjes in kleinere
groepering spelen willen sommige leerlingen
(en docenten?) soms op groot veld spelen. Het
kan spanning geven tussen wat leerlingen als
‘echt’ spelen ervaren en de aanpassingen die
je doet om een spel beter te kunnen spelen.
Op de duur ervaren leerlingen dat aange-
past spelen meer spelintensiteit, leerwinst
en plezier kan opleveren. Welke regels met
softbal? Mag je nog vangen bij volleybal om
samenspelen mogelijk te maken? We streven
er naar dat leerlingen het sportspel leren (er)
kennen. Tevens leren we ze de achtergrond
van bepaalde regels die in de sportcultuur
gangbaar zijn. Dit doen we door in de lessen
over het waarom van bepaalde ideaaltypische
uitvoeringen te spreken. Het introduceren er
van kan, als ze betekenisvol worden in het
bewegingsniveau van leerlingen. Tijdens voor-
bereiding op (interscolaire) toernooien wordt
het meest wedstrijdecht gespeeld. In de tweede
fase maken leerlingen in programmaonder-
delen kennis met clubs en verenigingen en de
cultuur die daar heerst. We vragen hierop te
reflecteren.
5 Bewegingssocialisatie: kritisch-constructief georiënteerdDit is de docent als bewegingsonderwijzer
die leerlingen wil voorbereiden op deelname
aan de bewegingscultuur maar tegelijkertijd
hier met leerlingen aanpassingen wil doen
waar nodig. De sport- en bewegingscul-
tuur wordt als uitgangspunt genomen maar
niet klakkeloos overgenomen en hoeft geen
eindpunt te worden. Je kunt op een spel
uitkomen dat trekken heeft van een sport-
spel maar met een aantal aanpassingen die
het deelnemen aan bewegingssituaties toe-
gankelijk maakt voor de betreffende groep of
persoon. Bewegingssituaties worden op maat
van de deelnemers gemaakt, aangepast en
doorontwikkeld.
In onze lessen wordt dit duidelijk waar we met
leerlingen op zoek gaan naar sport- en spelac-
tiviteiten die ze herkennen in de wereld om
zich heen maar die we vertalen op hun niveau
van deelnemen. We gaan op zoek naar de ‘gein’
Bewegingssituaties worden op maat
van de deelnemers gemaakt, aangepast en
doorontwikkeld
11
Lichamelijke opvoeding magazine
is de scheidslijn tussen expliciet en impliciet
leren niet zo scherp en kan er beter gesproken
worden van een continuüm van impliciet naar
expliciet leren waarbij het gebruik van het
aantal bewegingsregels door de leerling richting
het expliciete uiterste van het continuüm
toeneemt.
Leert een leerling aan de ene kant van het con-
tinuüm meer dan aan de andere kant van het
continuüm? Het antwoord is nee. Een leerling
leert in beide gevallen om een bewegingspro-
bleem (zoals scoren in basketbal) beter op te
lossen. Als we een ijsberg gebruiken als meta-
foor, is bij impliciet en expliciet leren de ijsberg
even groot: alle facetten van het bewegen
worden steeds beter gestuurd, er wordt even
veel ‘kennis’ opgedaan. Bij impliciet leren ligt
de ‘kennis’ over hoe de lay-up moet worden
uitgevoerd alleen onder het wateroppervlak
en kan daarom niet worden verwoord door
de leerling. (Zie Figuur 1 en 2 voor visualisa-
ties van bewegingssturing in een expliciete en
impliciete modus.)
Beide manieren hebben zo hun eigen
voordelenen. Je kunt ze inzetten al
naar gelang je leerdoel. Maar eerst
even opfrissen.
Expliciet en impliciet leren: wat houdt het (ook alweer) in?‘Waar lette je op tijdens het oefenen?’ is de
vraag om te achterhalen of een leerling expli-
ciet of impliciet leert. Als het antwoord van de
leerling alleen het ‘wat’ (bewegingsprobleem
of bewegingsresultaat) van de beweging betreft
(‘Ik dacht: ik wil scoren, de bal moet in de basket’),
stuurt hij zijn bewegen in een impliciete modus
aan. Als de leerling door te oefenen in deze
modus beter wordt, heeft hij impliciet geleerd.
Als het antwoord echter (ook) kenmerken
van de bewegingsoplossing (aanwijzingen of
bewegingsregels) bevat, zoals ‘ik lette er goed
op dat ik rechts-links stapte bij de lay-up’) stuurde
hij zijn beweging in een expliciete modus aan.
Als de leerling beter wordt door te oefenen in
een expliciete modus leert de leerling expliciet.
In wetenschappelijk onderzoek wordt meestal
geprobeerd om één groep bewegers zo veel
mogelijk impliciet en een andere groep zoveel
mogelijk expliciet te laten leren. In de praktijk
De laatste jaren is er veel aandacht voor het
onderscheid tussen bewust (expliciet) en onbewust
(impliciet) motorisch leren, waarbij expliciet leren
regelmatig de stempel kreeg van ‘achterhaald’ of
‘fout’ en impliciet leren ‘up-to-date’ en ‘goed’. Als
het gaat om expliciet en impliciet leren bestaat er
geen goed of fout. In dit artikel wordt de kennis
van nu op een rij gezet en vervolgens aangevuld
met praktische voorbeelden, zodat je zelf een
gefundeerde keuze kunt maken.
TEKST MARJAN KOK EN JENNIFER NUIJ
Bewust uitlokken van een (on)bewust motorisch leerproces
TOPIC
Figuur 1:
bewegingssturing in een expliciete modus
In de praktijk is de scheidslijn tussen
expliciet en impliciet leren niet zo scherp
12
Lichamelijke opvoeding magazine
Leren via een meer expliciete of impliciete route?Het traditionele idee is dat de bewegingssturing
tijdens een motorisch leerproces verloopt van
een expliciete (Figuur 1) naar een impliciete
modus (Figuur 2). Volgens dit idee is de leerling
in het begin van het leerproces gebaat bij het
gebruik van aandachtspunten over het ‘hoe’
van het bewegen, zoals technische aanwij-
zingen van de lay-up. Later in het leerproces
wordt de beweging geautomatiseerd en denkt
de leerling niet meer aan deze aandachtspun-
ten. Sinds onderzoek van Masters (1992) weten
we dat een motorisch leerproces ook impliciet
kan starten. In dit geval stuurt de leerling gedu-
rende zijn gehele leerproces zijn bewegen zoals
aangegeven in Figuur 2.
Welke plek op het continuüm expliciet leren vs.
impliciet leren is optimaal? Er zijn verschillende
overwegingen die kunnen helpen een keuze te
maken. Overwegingen om een leerproces met
expliciete kenmerken uit te lokken:
• Als je verwacht dat een kleine aanpassing in
de bewegingsuitvoering een grote invloed
zal hebben op het bewegingsresultaat, kan
het aantrekkelijk zijn om dit in een instructie
mee te geven (bijvoorbeeld ‘probeer tijdens de
lay-up eerder naar de basket te kijken’).
• Als je het belangrijk vindt dat leerlingen
naast beter leren bewegen ook leren over
bewegen, reflecteren op het bewegen of
elkaar leren coachen ligt een meer expliciet
leerproces voor de hand. Voor deze doelen
kan ook video feedback worden ingezet.
Onderzoeksresultaten over de meerwaarde
van videofeedback met betrekking tot moto-
risch leren lopen sterk uiteen, maar wijzen
wel op kansen (voor een overzicht, zie Kok &
van der Kamp, 2014).
Er zijn dus verschillende redenen om een leer-
proces met expliciete kenmerken uit te lokken.
Het is echter raadzaam om niet te veel op te
schuiven naar het expliciete uiterste van het
continuüm. Het werkgeheugen van kinderen
heeft namelijk minder capaciteit dan dat van
volwassenen.
Overwegingen om een meer impliciet leerproces uit te lokken:• Uit wetenschappelijk onderzoek (o.a. Masters
et al., 1992; Masters et al., 2008, Poolton et
al., 2007) komt naar voren dat bewegingen
die impliciet geleerd zijn robuuster zijn: de
prestatie blijft beter overeind tijdens ver-
moeidheid en in stressvolle situaties. Deze
voordelen zijn met name relevant voor de
sportsector.
• Een relevant voordeel voor het bewegings-
onderwijs is dat impliciet leren een kleiner
beroep doet op het werkgeheugen. Gevolg
is dat er meer ‘ruimte’ overblijft voor andere
belangrijke zaken die (ook) aandacht vragen.
Dit is geen overbodige luxe gezien de com-
plexiteit van bewegingssituaties (een leerling
wil scoren, maar houdt ook positie van mede
en tegenspelers in de gaten, moet beslissin-
gen nemen, spelregels hanteren e.d.), de
complexiteit van een lessituatie (bijvoorbeeld
aandacht voor de sociale situatie, afleiding
door medeleerlingen) en de beperkte capa-
citeit van het werkgeheugen van kinderen.
Onderzoek door Capio en zijn collega’s
(voor een overzicht zie Masters e.a., 2013)
ondersteunt de kracht van impliciet leren bij
kinderen.
Hoe impliciet of expliciet leren jouw leerlingen?Op welke plek op het continuüm bevinden
jouw leerlingen zich? Is dit de gewenste plek?
Wat is jouw invloed hierop? Het classifcatie-
systeem van Van Casteren e.a, (2015) kan
hierbij helpen. Van Casteren e.a. hebben een
veelheid aan docentactiviteiten geclassificeerd
en gelabeld als expliciete leermethode (bijvoor-
beeld ‘instructies geven over hoe een oefening uit te
voeren’) of impliciete leermethode (bijvoorbeeld
‘aanpassingen in het arrangement van de oefening’).
Kritische kanttekening hierbij is dat een docent
bewegingsonderwijs alleen kan proberen om een
type leerproces uit te lokken, het is niet zeker
dat het ook gebeurt. Immers, een leerling die
geen instructies krijgt kan zelf ook bewegings-
regels bedenken (‘hé, als ik met links begin gaat
het beter’) of te horen krijgen van medeleerlin-
gen. Daarentegen kunnen leerlingen die een
batterij aan aandachtspunten mee krijgen deze
simpelweg naast zich neerleggen. Als controle
zou je het af en toe aan de leerlingen kunnen
vragen (‘Waar lette je op, toen je..?’)
Aan de hand van het classificatiesysteem
hebben Van Casteren e.a. (2015) en van Boxtel
(2015) gymlessen in o.a. het speciaal voortgezet
Figuur 2: bewegingssturing in een impliciete modus
ReferentiesBoxtel, van F., Smits, D.W., Casteren, van E., Abswoude, F., Steenbergen, B., Kamp van der, J. (2015). Heeft impliciet leren een plek in de gymles? Vergelijking van impliciete en expliciete leermethoden in het VSO en VO. Lichamelijke opvoeding, 11, p14-18.
Casteren, van E., Abswoude, F., Smits, D.W., Kamp van der, J., Steenbergen, B. (2015). Heeft impliciet leren een plek in de gymles? Deel 1: een classificatie van impliciete en expliciete leermetoden. Lichamelijke opvoeding, 11, p46- 49.
Casteren van E., Kamp van der, J., Steenbergen, B. (2015). Heeft impliciet leren een plek in de gymles? Impliciet en expliciet leren in het speciaal voortgezet onderwijs. Lichamelijke opvoeding, 11, p 40-43.
Kok, M.J, Kamp, van der J. (2014). Digitale video en (zelf)modellering in de gymles. In Van Hilvoorde, I., Kleinpaste. Van tikken naar taggen. Digitalisering van bewegingsonderwijs en sport. ..daM uitgeverij: Deventer.
Masters, R.S.W. (1992). Knowledge, knerves and know-how: The role of explicit versus implicit knowledge in the breakdown of a complex motor skill under pressure. British Journal of Psychology, 83, 343-358.
Masters, R.S.W., Poolton, J.M., & Maxwell, J.P. (2008). Stable implicit motor processes despite aerobic locomotor fatigue. Consciousness and Cognition, 17, 335-338.
Masters, R.S.W., van der Kamp, J., & Capio, C. (2013). Implicit motor learning by children. In J. Côté & R. Lidor (Eds.), Conditions of children’s talent development in sport (pp. 21-40). West Virginia: Fitness Information Technology.
Nuij, J. (2016). Turnen voor beginnerz. Rotterdam: 2010 Uitgevers.
Poolton, J.M., Masters, R.S.W., & Maxwell, J.P. (2007). Passing thoughts on the evolutionary stability of implicit motor behaviour: Performance retention under physiological fatigue. Consciousness and Cognition, 16, 456-468.
13
Lichamelijke opvoeding magazine
de werparm, naar omhoog uitstrekken). Voor
voorbeelden van beeldspraken in het turnen,
zie Tabel 1.
Een goede beeldspraak vat dus belangrijke
kenmerken van de bewegingsuitvoering samen.
Verder is een goede beeldspraak betekenisvol
voor de leerlingen; hij sluit aan bij hun bele-
vingswereld. Tot slot nog een opmerking bij
deze methode: om een meer impliciet leerpro-
ces uit te lokken moet de docent het wel bij één
beeldspraak houden en deze niet aanvullen met
andere expliciete instructies.
2 Lok een externe focus van aandacht uitBij deze methode gaat het erom dat de aan-
dacht van de leerling gericht is op de omgeving
en dus niet op zijn eigen lijf. Bij voorkeur richt
de leerling zijn aandacht op iets wat het gevolg
is van zijn actie. In het geval van een spelsi-
tuatie kan de aandacht bijvoorbeeld worden
gericht op op de bal, de plek waar de bal terecht
moet komen of de positie van andere spelers.
Een externe focus kan worden uitgelokt door
instructie, bijvoorbeeld in het geval van de lay-
up ‘mik op de rechterbovenkant van het vierkant’ of
‘probeer met je hand zo dicht mogelijk bij de basket te
onderwijs en het reguliere voortgezet onder-
wijs geobserveerd. Hieruit kwam naar voren
dat docenten in de overgrote meerderheid van
de lestijd expliciete leermethoden toepasten.
Impliciete leermethoden werden zeer beperkt
gebruikt, terwijl dit niet altijd de intentie was
van de docenten.
Uitlokken van een meer impliciet leerproces
De uitdaging voor bewegingsonderwijzers lijkt
te liggen in het maken van een keuze: in hoe-
verre wil ik een expliciet of impliciet leerproces
uitlokken? Vervolgens blijkt het uitlokken van
een meer impliciet leerproces niet altijd gemak-
kelijk. Er zijn verschillende methoden die
geassocieerd worden met impliciet leren. Van
sommige methoden is deze associatie weten-
schappelijk aangetoond, bij andere methoden
wordt deze associatie verondersteld. We zullen
drie van deze methoden toelichten en aanvul-
len met concrete praktijkvoorbeelden.
1 Maak gebruik van beeldspraak‘Een beeld zegt meer dan duizend woorden’. De
kunst bij deze leermethode is om één krachtige
metafoor te bedenken die ‘stiekem’ verschil-
lende technische aandachtspunten over het
‘hoe’ van het bewegen samenvat. Het expliciet
benoemen dan deze onderliggende aandachts-
punten is daardoor overbodig. Een aanwijzing
in de vorm van een beeldspraak begint vaak
met ‘doe alsof je’. Bij de lay-up kan bijvoor-
beeld gedacht worden aan ‘doe alsof je hand en
je knie met een touwtje aan elkaar vastzitten’
of ‘doe alsof je aan één kant een trekpop bent’.
Deze beeldspraken bevatten impliciet meer-
dere aandachtspunten (afzet van één been,
gelijktijdig omhoog brengen van de knie en
Vaardigheid Gewenste bewegingsuitvoering Passende beeldspraak
Handstand Zorg voor een goede vormspanning. Span je spieren.
Maak je zo recht als een plank!
Handstand platvallen Zorg dat je de vormspanning van de handstand vasthoudt tijdens het platvallen.
Doe alsof je een boom bent die omge-zaagd wordt!
Handstand overslag Raak het steunvlak zo kort mogelijk aan. Doe alsof het blok (steunvlak) heet is!
Handstand verslag Maak een felle hol-bolbeweging. Maak een pijl en boog!
Koprol voorover Kin op de borst, knieën naar de borst. Maak je zo klein als een balletje!
Inspringen in de trampoline
vanaf verhoogd vlak
Maak een afzet in de trampoline waarbij je in één keer door kunt springen.
Doe alsof je een stuiterbal bent!
Borstwaartsom Schop je zwaaibeen hard over de rekstok heen. Doe alsof je een omhaal maakt!
Tabel 1: passende
beeldspraken bij gewenste bewegingsuitvoeringen
(Nuij, 2016)
Doe alsof je een boom bent
die omgezaagd wordt!’
De uitdaging voor bewegingsonderwijzers
lijkt te liggen in het maken van een keuze: in hoeverre wil ik een expliciet of impliciet leerproces uitlokken?
Over de auteursMarjan Kok is docent en
onderzoeker op het gebied van motorisch leren bij de Afdeling Bewegingswetenschappen en het Universitair Centrum voor
Gedrag en Bewegen van de Vrije Universiteit.
Jennifer Nuij is docente lichamelijke opvoeding en MRT’er op Damstede
in Amsterdam. Zij is auteur van het boek Turnen voor Beginnerz
dat eind oktober zal worden gepubliceerd.
Contact: [email protected]
De complete versie van dit artikel staat op de KVLO-site bij vakblad
uitgebreid.
Kernwoorden: motorisch leren, impliciet
leren ,expliciet leren ,impliciete leermethoden, analogie leren,
externe focus
14
Lichamelijke opvoeding magazine
komen’. Het kiezen van een opdracht (‘bijvoor-
beeld ‘noem de kleur van het t-shirt van degene
naar wie je de bal speelt’) en aanpassingen in het
arrangement (bijvoorbeeld opvallend markeren
waar leerlingen naartoe moeten bewegen, zoals
het plakken van een sticker in de rechterbo-
venhoek van het vierkant) kunnen de externe
focus extra versterken. Zie Tabel 2 voor instruc-
ties in het turnen die een externe focus van
aandacht kunnen uitlokken.
3 Ontwerp de leersituatie slim (maak het arrangement ‘dwingend’)Met deze methode probeert de bewegingson-
derwijzer de bewegingsuitvoering niet met
verbale bewegingsaanwijzingen te beïnvloeden,
maar met de inrichting van het bewegingsar-
rangement en/of de keuze van de opdracht.
Een slimme keuze van het aantal aanvallers en
verdedigers in combinatie met markeringen op
de vloer waarbij de leerlingen alleen op de mar-
keringen bal mogen passen of ontvangen, kan
bijvoorbeeld een spelsituatie uitlokken waarin
kinderen ‘als vanzelf’ afspeellijnen openen en
sluiten. In het aanleren van de lay-up vanuit
verschillende richtingen met het accent op de
twee-pas zou je eraan kunnen denken om de
passen te sturen met markeringen: Rood voor
Rechts en geeL voor Links. Zie Tabel 3 voor
aanpassingen in de opdracht en het bewegings-
arrangement die een gewenste bewegingsuit-
voering kunnen uitlokken in het turnen.
Naast deze drie methoden zijn er nog meer
methoden waarmee een meer impliciet leerpro-
ces kan worden uitgelokt.
Samengevat start het begeleiden van een moto-
risch leerproces met het observeren van leerlin-
gen en beslissen wat het belangrijkste aan-
dachtspunt is. Bij meer expliciete leermethoden
vertelt de docent dit aandachtspunt in begrij-
pelijke taal aan de leerling. Bij meer impliciete
leermethoden maakt de bewegingsonderwijzer
een extra vertaalslag. Hij kan de aanwijzing
vertalen naar een beeldspraak of een instruc-
tie met een externe focus. Hij kan er ook voor
kiezen om de aanwijzing te ‘vertalen’ door de
opdracht of het bewegingsarrangement aan te
passen. Kortom: een bewegingsonderwijzer die
impliciete leermethoden kan toepassen is een
creatieve vertaler en ontwerper met kennis van
bewegen.
Vaardigheid Gewenste bewegingsuitvoering Passende externe focus in-structie
Handstand Maak je lang (of strek je uit). Maak vormspanning. Probeer met je tenen het plafond aan te raken! Of:Wijs met je tenen naar het plafond!
Handstand Strek je armen. Duw je schouders uit. Duw de grond weg!
Handstand platvallen Zorg dat je de vormspanning van de handstand vasthoudt tijdens het platvallen.
Zorg dat je één duidelijke PLOF hoort!
Tabel 2: voorbeeldinstructies die een externe focus uitlokken bij het maken van een handstand (Nuij, 2016).
Wijs met je tenen naar het plafond!’ Of: ‘Duw de grond weg!
Vaardigheid Gewenste bewegingsuit-voering
Passende opdracht en bewegingsarrangement
Hurkwenden of arabier De handen ingedraaid op het steun-vlak neerzetten.
Opdracht:Plaats je handen op het krijt/tape Markeer de plaats waar de leerlingen de handen op het steunvlak moe-ten plaatsen, bijvoorbeeld met krijt of schilderstape.
Hurkwenden of arabier De voeten opzwaaien na de afzet zodat de beweger kan ‘stapelen’. NB. Stapelen betekent: handen op de kast, schouders boven de handen, knieën boven de schouders, voeten boven de knieën.
Opdracht: Probeer de pion niet te raken! Zet een pion (of een zandloper) op de kast aan het einde.
Landen na het zwaaien De beweger moet landen op de gewenste plek.
Opdracht: Probeer in het vierkant te landen! Teken een landingsvlak op de landingsmat. Dit punt markeert tevens de maximale zwaaigrootte.
Buikdraai De voeten worden hoog opgezwaaid zodat de beweger een hoge aanvangs-snelheid heeft bij het inzetten van de draai.
Opdracht: probeer de hand van de hulpverlener aan te tikken Een hulpverlener kan bij de buikdraai zijn hand ophouden zodat de beweger een opzwaai kan maken waarbij hij de hand van de hulpverle-ner met zijn hakken moet aantikken.
Tabel 3:Passende opdrachten en bewegingsarrangementen die de gewenste bewegingsuitvoering uitlokken (Nuij, 2016)
15
Lichamelijke opvoeding magazine
NTEKST MR. MAARTEN SEGERS
In 2015 (Magazine 3) werd het al eens benadrukt,
de termen ‘detachering’, ‘uitzending’ en ‘payrolling’
klinken in het onderwijs steeds bekender in
de oren. Uitzendkrachten, gedetacheerden en
payrollmedewerkers (in de rest van het artikel:
‘uitzendkrachten’) zijn formeel in dienst bij de
‘uitlenende organisatie’ (vaak een uitzendbureau).
Zij werken in de praktijk echter bij de ‘inlenende
organisatie’ (bijvoorbeeld de school). We zetten de
nadelen voor de werknemer (want dat zijn er meer
dan voordelen) op een rijtje.
De inlenende organisatie heeft met
het inschakelen van uitzendkrach-
ten een aantal voordelen tegenover
het zelf in dienst nemen van een
werknemer. Denk aan een lagere adminis-
tratielast, geen of minder kosten bij ziekte en
vaak de mogelijkheid om weer snel afscheid te
kunnen nemen van de uitzendkracht. Scholen
kunnen zo o.a. makkelijker en sneller schake-
len en anticiperen op teruglopende leerlingaan-
tallen en veranderingen in de nationale politiek
en het onderwijsbeleid. Maar niet alleen de
behoefte om gebruik te maken van een flexi-
bele schil in het personeelsbestand leidt tot de
vraag naar uitzendkrachten. Ook de introductie
van de combinatiefunctionaris in 2007 heeft
geleid tot meer uitzendkrachten binnen het
onderwijs. De combinatiefunctionaris wordt
vaak vanuit één werkgever gedetacheerd naar
meerdere werkgevers binnen verschillende
sectoren waaronder de sector onderwijs.
UitzendkrachtAan de slag gaan als uitzendkracht kan je in
de start van je carrière een laagdrempelige
en snelle manier geven om bij verschillend
inlenende organisaties (onderwijsinstellingen)
je visitekaartje af te geven. Helaas zien wij in
de praktijk echter dat er vooral nadelen aan
kleven om als uitzendkracht aan de slag te gaan
en dus niet rechtstreeks in dienst te zijn van
een onderwijsinstelling. Veel uitzendkrachten
worden geconfronteerd met een lagere belo-
ning, of minder gunstige arbeidsvoorwaarden,
dan werknemers met een (soort)gelijke functie
die rechtstreeks in dienst zijn bij de inlenende
organisatie (school). Een voorbeeld is de docent
LO die in dienst van een uitzendbureau als
docent LO werkt op een VO-school. De docent
verdient daarmee 2200 euro per maand. Dit
terwijl de collega’s van de betreffende docent
(die rechtsreeks in dienst zijn bij de school) in
dezelfde functie minimaal ingeschaald zijn in
schaal LB conform de cao-VO. Deze collega’s
verdienen daarmee, bij het schrijven van dit
artikel, minimaal 2601 euro per maand. Tegen
deze ongelijkheid hebben de wetgever (over-
heid) en de cao-partijen iets willen doen. Zo
bepaalt de WAADI (Wet allocatie arbeidskrach-
ten door intermediairs) dat ‘de ter beschikking
gestelde arbeidskracht’ (uitzendkracht) recht
heeft op eenzelfde beloning als de werknemer
die rechtstreeks in dienst is in een gelijke of
gelijkwaardige functie. Deze bepaling strekt
echter niet alleen tot de beloning van de
uitzendkracht maar ziet ook toe op toepassing
van o.a. de bij de inlener geldende arbeidstij-
den, rusttijden, pauzes, de duur van vakantie
en het werken op feestdagen etc. Daarnaast is
in de cao’s PO,VO, mbo en hbo vastgelegd dat
uitzendkrachten een salaris dienen te ontvan-
gen dat gelijk is aan het salaris van werknemers
die in een (soort)gelijke functie rechtstreeks in
dienst zijn bij de inlenende organisatie. In de
cao’s is ook vastgelegd dat de inlenende organi-
satie (de school) de plicht heeft om die gelijke
beloning in de uitzendovereenkomst met de
uitlenende organisatie te bedingen.
Helaas houden lang niet alle werkgevers zich
aan het beschermende recht dat in de WAADI
en de cao’s is opgenomen. Ben jij een uitzend-
kracht die bijvoorbeeld minder verdient dan de
ondergrens van de schaal waarin collega’s in
een (soort)gelijke functie zijn ingedeeld? Dan
kan je overwegen aan de bel te trekken. Veel
uitzendkrachten verkeren in een kwetsbare en
afhankelijke positie. Zij zijn vaak tijdelijk en/of
op basis van een oproepcontract in dienst van
een uitzendbureau. Het is daarom belangrijk
om de inlenende en/of uitlenende organisatie
op het juiste moment en de juiste manier met
hun plichten te confronteren. De juridische
afdeling van de KVLO kan je daar verder in
adviseren [email protected].
De uitzendkracht en arbeidsvoorwaarden
RECHT
16
Lichamelijke opvoeding magazine
Er wordt steeds meer gebruikgemaakt van tablets in de gymles. Veel leer-lingen en docenten omarmen deze innovatie enthousiast, maar om een
duurzame bijdrage aan de kwaliteit van het bewegingsonderwijs te leveren is meer nodig. De tablet moet dan daadwerkelijk iets toevoegen aan de kwaliteit van het bewegingsonderwijs.
Zelfgestuurde videofeedback in het bewegingsonderwijsHet kijken naar voorbeelden is een krachtige manier om te leren. Kinderen leren al van jongs
Lichamelijke
opvoeding
magazine
TEKST JOOP DUIVENVOORDEN, JOHN VAN DER KAMP EN IVO VAN HILVOORDE
Wij presenteren binnenkort een aantal
lessenreeksen waarmee video-instructie en
-feedback op een praktische hanteerbare wijze
kan worden ingepast in het bewegingsonderwijs.
De lessenreeksen komen voort uit het NRO
praktijkonderzoek ‘Terugkijken met de tablet’. In dit
artikel beschrijven we de theoretische achtergrond
en het onderzoek dat voorafgegaan is aan de
ontwikkeling van de lessenreeksen.
Video-instructie en -feedback met een tablet
NUMMER 7 Jaargang 104 | oktober 2016
PraktijkKATERN
Foto: Hans Dijkhoff
17
Lichamelijke opvoeding magazine
LiteratuurAiken C.A., Fairbrother J.T., &
Post P.G. (2012). The effects of self-controlled video feedback on the learning of the basketball set
shot. Front. Psychology 3:338.
Chiviacowsky, S., & Wulf, G. (2002). Self-controlled feedback:
Does it enhance learning because performers get feedback when
they need it? Research quarterly for exercise and sport, 73(4),
408-415.
Jarodzka, H., van Gog, T., Dorr, M., Scheiter, K., & Gerjets, P.
(2013). Learning to see: Guiding students’ attention via a model’s eye movements fosters learning.
Learning and Instruction, 25, 62-70.
Ste-Marie, D. M., Law, B., Rymal, A. M., Jenny, O., Hall, C., &
McCullagh, P. (2012). Observation interventions for motor skill
learning and performance: an applied model for the use of
observation. International Review of Sport and Exercise Psychology,
5(2), 145-176.
Ste-Marie, D. M., Vertes, K. A., Law, B., & Rymal, A. M. (2013).
Learner-controlled self-observation is advantageous for motor
skill acquisition. Frontiers in psychology, 3:556.
Het oog van de meesterUit onderzoek van Jarodzka en zijn collega’s (2013) blijkt dat leerlingen gebaat zijn bij video’s met daarin een ‘spotlight’ (zoeklicht) dat laat zien waar een expert naar kijkt – het oog van de meester (zie afbeelding 1).
Door de spotlight te volgen kijken leerlingen naar de relevante aspecten in de video, waarbij een ingesproken commentaarstem tegelijkertijd ver-telt wat daar te zien is. Leerlingen herkennen en interpreteren met dit type beelden de belangrijke informatie beter – tenminste bij cognitieve vaar-digheden. Technisch is het (nog) niet mogelijk om direct na het maken van een video-opname van de eigen oefening een spotlight in de beelden te monteren voor videofeedback. Wat wel kan is het vooraf maken van videovoorbeelden met spotlight voor het geven van instructie vooraf-gaand aan het oefenen. In het onderzoeksproject testen we of leerlingen bij videovoorbeelden met spotlight beter gaan kijken naar de relevante aspecten van een bewegingsuitvoering en of zij daar vervolgens ook beter door leren bewegen.
Het onderzoekHet door NRO gefinancierde onderzoeksproject bestond uit twee experimenten plus het ont-wikkelen van een aantal lessenreeksen waarin video-instructie en -feedback is ingepast. Eerst wordt vastgesteld met welk type aanwijzingen leerlingen het best de relevante informatie in een video-instructie over het trapezezwaaien oppikken. Het bleek dat leerlingen het meest baat hadden bij een combinatie van verbale (commen-taarstem) en visuele aanwijzingen (zoals de spot-light), en dit type instructie werd daarom gebruikt in een tweede experiment, waarbij de leerlingen de activiteit van het trapezezwaaien oefenden. De hoofdvraag die in dat experiment werd onderzocht is op welk moment in een lessenreeks video-instructie en feedback het meest bijdraagt aan het leren bewegen of aan de beleving daar-van (dus de eigen-effectiviteitsverwachting). Dit is een vraag die docenten in het bewegingsonder-wijs vaak stellen, omdat ze het liefst gedoseerd gebruik maken van tablets. Leerlingen leerden in drie opeenvolgende lessen om vanuit de zwaai,
af aan een groot deel van de nieuwe beweeg-vaardigheden door anderen te observeren. Een tablet maakt het mogelijk dat leerlingen niet alleen kunnen leren door naar anderen te kijken, maar ook naar zichzelf. Dit is videofeedback (Ste-Marie e.a., 2012). Door de beschikbaarheid van gemakkelijk toepasbare video-delay apps, is videofeedback heel gemakkelijk in te passen in het bewegingsonderwijs. Leerlingen maken video-opnames van het oefenen en kunnen dan – zelfstandig – direct erna terugkijken hoe ze de oefening uitgevoerd hebben. Dit kan eventueel vergeleken worden met beelden van een goed voorbeeld om vervolgens de uitvoering verder te verbeteren. Het blijkt dat de mogelijkheden van deze videofeedback maximaal worden benut wanneer de leerlingen de gelegenheid krijgen zelf te kiezen welke uitvoering ze terug willen zien. Niet alleen de beweegvaardigheid, maar ook de eigen-effectiviteitsverwachting (het ver-trouwen dat je een specifiek probleem op kunt lossen) neemt toe als de leerling de feedback zelf kan regelen (Ste-Marie e.a., 2013). Interessant is dat leerlingen niet alleen kiezen om terug te kijken na een minder geslaagde uitvoering, maar vooral ook nadat ze het gevoel hebben dat de uitvoering geslaagd is (Aiken e.a., 2012; Chivia-cowski & Wulf, 2002). Docenten hoeven overi-gens niet bang te zijn dat leerlingen voortdurend terugkijken en dus nog nauwelijks oefenen. Dan doen ze niet, en bovendien neemt tijdens een les of lessenreeks het aantal keren dat er naar video-opnames gekeken wordt af (Ste-Marie e.a., 2013).
Beperkingen voor videofeedbackHet is natuurlijk niet alleen maar halleluja met videofeedback. Een belangrijk nadeel is de overdaad aan informatie in de videobeelden. Leerlingen krijgen bij het terugkijken van de eigen oefening ineens beschikking over informatie die zij tijdens het oefenen niet hadden. Soms hebben leerlingen tijdens het terugkijken aandacht voor de relevante aspecten van de uitvoering, maar vaak weten ze niet wanneer en waar te kijken. Waarschijnlijk kijken ze vooral naar aspecten van de video die om aandacht ‘vragen’ (Jarodzka e.a., 2013), zoals twee stoeiende klasgenoten op de achtergrond of het labeltje dat uit het shirt steekt). De vaak, veel subtielere, relevante aspecten van het bewegen, zoals het moment waarop de draai ingezet wordt, ontgaan de leer-lingen dan. Het is dan ook bekend dat leerlingen begeleid moeten worden bij het terugkijken; hun aandacht moet gericht worden. De docent kan, verbaal, deze begeleiding geven, maar is daar met een klas vol leerlingen lang niet altijd toe in staat. En dus is er gezocht naar een andere manier om de leerlingen te helpen kijken naar de relevante aspecten van een uitvoering.
PRAKTIJK
Leerlingen zijn
gebaat bij video- feedback met de oog van de
meester
18
Lichamelijke opvoeding magazine
‘Terugkijken met een tablet’ is een kortlopend praktijkonderzoek gesubsidieerd door NRO (www.nro.nl/kb). Het project is een samenwerking tussen de Calo en het Lectoraat ‘Bewegen, School en Sport’ (Hogeschool Windesheim, Zwolle), de Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen (Vrije Universiteit, Amsterdam), het Nationaal Expertisecentrum Leerplanontwikkeling (SLO), het Northgo College (Noordwijk), de Van der Capellen Scholengemeenschap, het Carolus Clusius College en het Greijdanus College (allen in Zwolle).
Joop Duivenvoorden ([email protected]) is bewegingswetenschapper en docent humane biologie aan de Calo van de hogeschool Windesheim in Zwolle. Daarnaast doet hij voor het lectoraat ‘Bewegen, School en Sport’ onderzoek naar de inzet van digitale middelen ter ondersteuning van het leren van motorische vaardigheden.
John van der Kamp is universitair hoofddocent bij de afdeling bewegingswetenschappen aan van Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, en als buitgewoon hogeschool hoofddocent verbonden aan het Kenniscentrum Bewegen en Educatie van de hogeschool Windesheim in Zwolle. Zijn onderzoek richt zich op motorisch leren.
Ivo van Hilvoorde is lector van het lectoraat ‘Bewegen, School en Sport’ van de hogeschool Windesheim in Zwolle, en daarnaast universitair docent bij de afdeling bewegingswetenschappen aan van Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij onderzoekt filosofische, historische en pedagogische vraagstukken op het terrein van sport en bewegingsonderwijs en de rol van nieuwe technologieën daarin.
Foto’s: Joop Duivenvoorden
Contact: [email protected]
Kernwoorden: Motorisch leren, Video-instructie, videofeedback, zelfsturing.
met een koppeltje voorover van de trapezestok af te gaan (afbeelding 2).
Zij kregen of in de eerste, de tweede, of in de derde les de beschikking over videobeelden van jongens en meisjes die de trapezezwaai op de niveaus ‘start’, ‘uitbouw’ en ‘gevorderd’ uitvoer-den. Aan de videovoorbeelden waren spotlight en commentaarstem toegevoegd. Die les was er ook de mogelijkheid om op een klaarstaande tablet met daarop de video-delay app O’See de eigen uitvoering terug te zien en eventueel te vergelij-ken met het voorbeeld (afbeelding 3).
De leerlingen konden na iedere oefening kiezen of ze de video-instructie en/of de video-opnames van hun uitvoering wilden zien.
Opbrengsten voor het bewegingsonderwijsTijdens de lesweken is de kwaliteit van de bewe-gingsuitvoering en de beleving van de leerlingen gemeten. Op het moment van schrijven zijn de resultaten van het tweede experiment nog niet geanalyseerd. De resultaten en adviezen over het beste moment binnen een lessenreeks voor het inzetten van video-instructie en -feedback kunnen we nog niet presenteren. Wel worden binnenkort de videovoorbeelden met spotlight en commen-taarstem, de lesbeschrijvingen en de bijbehorende
documentatie gepubliceerd. Dit betreft niet alleen trapezezwaaien, maar ook de wendsprong, hoog- en verspringen, speerwerpen, bovenhands spelen van een volleybal en het schieten in voetbal. Deze materialen zijn samen met SLO ontwikkeld en geproduceerd en worden kosteloos via de web-site bewegingsonderwijs.slo.nl aangeboden.
Ten slotteMet ‘Terugkijken met een tablet’ zochten we naar nieuwe, praktische relevante inzichten voor het gebruik van video-instructie en -feedback in de gymles. Het laat zien dat digitale middelen het mogelijk maken om ook in het bewegingsonder-wijs het zelfstandig leren van leerlingen aan te spreken. Om het zelfstandig leren te ondersteu-nen is gezocht naar een manier om leerlingen te helpen de aandacht op de relevante informatie in de video’s te richten, ook als de bewegings-onderwijzer even niet in de buurt is. Was hij of zij dat wel, dan stelden de leerlingen enthousiast vragen over wat ze van zichzelf gezien hadden en vroegen naar tips om verder te oefenen. Leerlin-gen waren bij het oefenen met video-instructie en -feedback merkbaar geprikkeld om de activiteit beter onder de knie te krijgen.
De onderzochte activiteit: koppeltje
voorover aan de trapeze
Terugkijken met een tablet
19
Lichamelijke opvoeding magazine
Enige tijd geleden las ik in de Lichamelijke Opvoeding een boekrecensie
over Tikkie ... jij bent hem!, een tikspelboek van Peter Schimmel.
Dankzij dit boekje, waarin een breed scala van tikspelen verder
wordt uitgewerkt, krijgt het tikspelonderwijs op de basisschool
een nieuwe impuls en dat is goed nieuws. In dit artikel een schets
van een boek dat een planmatige aanpak van tikspelen propageert
met een helder ordeningskader, duidelijke leerlijnen en uitgebreide
leerhulpbeschrijvingen aan zowel zwakke als betere bewegers.
TEKST ZENO SWIJTINK
Tikspelen doe je zo
Een paar jaar geleden was ik bij een stagebezoek getuige van het aloude spel Schipper mag ik over-varen. Er stonden dertig kinderen op een lijn die op een door de tikker bedachte manier mochten oversteken. Nadat de tikker het oversteeksignaal had gegeven, zag ik een grote meute huppend naar de overkant stormen . In het gedrang dat
ontstond ging een ieder voor eigen succes en her en der zag ik kinderen vallen en over elkaar buitelen. De ‘schipper’ bleek het niet makkelijk te hebben. Het leek wel of de overdaad aan lopers hem verlamde. Keus volop, maar erg lastig om een doelwit uit te zoeken Toen de balans kon
In 2012 is bij ’t Web het tikspelboek ver-schenen: Tikspelen doe je zo.Hoewel deze publicatie landelijk nog niet veel bekendheid geniet, wordt het in de
regio Arnhem/Nijmegen veelvuldig gebruikt. Dat is geen toeval want op de Pabo’s van de HAN is het verplichte literatuur voor leergangstudenten. Het boek is een belangrijke inspiratiebron en handboek daar waar het tikspelen betreft.
Het tikspel als eindspel“Moeten we voor een afsluitend tikspelletje ook doelen formuleren?”Als docent bewegingsonderwijs op een Pabo krijg ik deze vraag regelmatig van studenten die zojuist aan blok 1 van de leergang zijn begonnen. Mijn antwoord luidt steevast dat als we bewegingson-derwijs als leervak beschouwen, we er niet aan ontkomen om doelen uit te werken, ook als het tikspelen betreft.
Studenten reageren soms verbaasd op mijn plei-dooi voor het formuleren van doelen. Ze houden me voor dat op hun stageschool tikspelen wor-den ingezet als begin- of eindspel. Als beginspel heeft het dan vooral de functie van warming-up en als eindspel is het een leuke afsluiting van een geslaagde gymles. Als ik studenten vraag welke tikspelen er worden gespeeld en hoe, dan wordt duidelijk dat veel leerkrachten veel waarde hech-ten aan makkelijk organiseerbare activiteiten met een hoge belevingswaarde.
PRAKTIJK
Als ik studenten vraag welke tikspelen er
worden gespeeld en hoe, dan wordt duidelijk dat veel leerkrachten veel waarde hechten aan
makkelijk organiseerbare activiteiten met een hoge
belevingswaarde
20
Lichamelijke opvoeding magazine
worden opgemaakt, bleek dat hij slechts één kind had getikt: een loper die tijdens het huppen voorover was gevallen en daardoor een wel heel makkelijke prooi vormde.
Na afloop van de les ging ik even in gesprek met de groepsleerkracht over het aangeboden spel. Ik probeerde te achterhalen of zij hetzelfde had gezien als ik. Dat bleek niet het geval. Uit haar woorden maakte ik op dat ze gym vooral zag als uitlaatklep. Het moest vooral leuk zijn en leeref-fecten waren van ondergeschikt belang.
Planmatig tikspelonderwijsWaar ik naartoe wil is dat tikspelen een beter lot verdienen dan hierboven geschetst. Begrijp me goed, tikspelen als eindspel kunnen zeker hun waarde hebben en plezier is natuurlijk heel belangrijk, maar er is veel meer uit te halen. Daarnaast ben ik ervan overtuigd dat begrippen als ‘Ieuk’ en ‘plezierig’ nauw samenhangen met het niveau van de uitvoeringswijze. Oftewel: bij tikkers en lopers die een tikspel beter hebben leren spelen, is de kans op succeservaringen, en dus plezier, groter dan bij kinderen die
minder hebben geleerd. Waarom zouden we leerlingen in groep 8 nog lastig vallen met een spel als Schipper mag ik overvaren? Er zijn veel betere overloopspelen te bedenken voor deze leeftijdsgroep.
Qua literatuur is er voor leerkrachten in het primair onderwijs die planmatig tikspelonderwijs willen aanbieden niet zoveel keus. Met plan-matig bedoel ik dat de gekozen tikactiviteiten geordend zijn naar wijze van uitmaken, passen in een leerlijn en appelleren aan een bepaalde leeftijdsgroep.
Als vakdocent op een Pabo heb ik ervaren dat veel (toekomstige) leerkrachten bewegingsonder-wijs binnen alle leerlijnen behoefte hebben aan doordachte volgordes. Ook binnen de tikspelen want juist daar lijken opbouwen volgorde vaak ver te zoeken. Daarnaast krijg ik van studenten te horen dat ze gebaat zijn bij duidelijke leer-hulpbeschrijvingen. Wat doe je als het leerproces stagneert? Welke leerhulp geef je de tikkers en hoe help je de lopers? Maar ook: hoe kom je tegemoet aan verschillen tussen kinderen? Er zijn
Tikspel als uitlaatklep of als leerlijn
LET OP!!Omdat de tekeningen in het artikel "Zelfstandig ontdekken en leren tijdens het spelen met tegengesteld belang (3)" in LO magazine 6 niet goed geplaatst waren, hebben we het artikel op onze website gezet in de juiste uitvoering. Klik naar vakblad en kijk bij Lichamelijke Opvoeding 6
21
Lichamelijke opvoeding magazine
ling in leerlijnen en bewegingsthema’s is herken-baar voor een grote groep vakcollega’s en is wat mij betreft ook zeker bruikbaar. In navolging van het Basisdocument heb ik vervolgens geprobeerd om binnen alle tik-, afgooi-, en honkloopspelen de leerhulp uitgebreid te beschrijven en te koppe-len aan de ‘betere’ en de ‘zwakke’ beweger.
Van boefje naar knotsenroof voet aan de muurAls we binnen de bewegingsthema’s tik-, afgooi- en honkloopspelen uitspraken willen doen over
per slot van rekening behendige lopers en tikkers, maar er zijn ook kinderen die binnen deze leerlijn moeilijker tot hun recht komen.
Veel tik-, afgooi- en honkloopspelen had ik in een eerder stadium samen met anderen uitgewerkt voor de methode Planmatig Bewegingsonder-wijs. In de methode zijn de bewegingsthema’s tik, afgooi- en honkloopspelen zo veel mogelijk systematisch en planmatig uiteengezet per bouw. Ik besloot de ordening aan te houden zoals die in het Basisdocument wordt beschreven. Deze inde-
PRAKTIJK
Knotsenroof voet aan de muurArrangement:• speelveld: hele zaal• één grote vrijplaats van minimaal tien bij zes
meter• acht knotsen naast elkaar op twee meter van
de muur• één mand als verzamelplaats voor de knotsen• acht linten voor de tikkers• acht lopers en acht tikkers• twee banken voor wachter(s).
Spelbedoeling:De lopers proberen de knotsen te roven en zonder getikt te worden naar de vrijplaats te brengen. De tikkers bij de muur houden elk een voet tegen de muur en bewaken samen alle knotsen. Een tikker die de muur loslaat, moet minimaal één loper tikken voor deze de vrijplaats heeft bereikt! Is de loper getikt dan is deze af en gaat zitten op de bank. Heeft de tikker niemand getikt en zijn alle lopers in de vrijplaats dan is de tikker af en gaat zitten op de bank. Lukt het de tikkers om alle lopers te tikken voordat alle knotsen zijn geroofd?
Regels:Lopers• Elke loper die de vrijplaats verlaat mag getikt
worden, lopers bepalen zelf wanneer ze terugkeren naar de vrijplaats.
• Een loper mag meer knotsen na elkaar pakken en deze naar de vrijplaats brengen.
• Veroverde knotsen moeten in de mand worden gelegd. Getikt? Ga op de bank zitten; heb je een knots vast, zet deze dan terug.
Tikkers• Elke tikker die de muur loslaat moet
minimaal één loper tikken. Als twee tikkers dezelfde loper tikken, is alleen de eerste tikactie geldig: de andere tikker is af.
• Een tikker bepaalt zelf welke loper(s) hij achtervolgt.
• Na elke loopactie moet een tikker terugkeren naar de muur.
• Als onduidelijk is of de tikactie voor of in de vrijplaats heeft plaatsgevonden, krijgt de loper het voordeel van de twijfel; de tikker is af en gaat op de bank zitten.
Einde spelAlle tikkers zijn af of alle knotsen zijn geroofd: lopers winnen.Een knots brengen naar de vrijplaats, dan mag als beloning de voorste bankzitter terugkeren
Alle lopers zijn af en er staat nog minimaal 1 knots in het veld: tikkers winnen.De knotsen worden teruggeplaatst en de partijen wisselen van functie.
Begeleiden/LeerhulpAlgemeen:• Plaats de knotsen zo ver van de muur dat er
sprake is van een machtsevenwicht tussen lopers en tikkers. Meestal bedraagt deze afstand zo’n twee meter. Tip: plaats twee ‘richtpilonnen’ op twee meter afstand van de muur zodat knotsen snel op de juiste plek kunnen worden teruggezet.
• Veiligheid: formeer partijen van maximaal acht spelers; bij meer spelers wordt het spel al snel onoverzichtelijk en gevaarlijk.
• De tikkers mogen diagonale looplijnen aanhouden, maar wijs op botsgevaar en geef aan dat tikkers bij een tikactie niet mogen duwen (gevaarlijk!).
• Geef kinderen de tijd om te wennen aan de vele regels en ingewikkelde speelmogelijkheden.
• Na de introductie kan dit spel heel goed in partijvorm worden gespeeld. Formeer bijvoorbeeld vier gelijke partijen die een competitie spelen.
LopersZwakke lopers:• Loop nooit rechtstreeks naar een knots toe,
maak schijnbewegingen en probeer tikkers te verleiden tot het vroegtijdig loslaten van de muur. Keer snel terug naar de vrijplaats zodra een tikker de muur loslaat.
• Let niet alleen op de tikker die recht tegenover je staat, maar houd ook andere tikkers in de gaten; elke tikker mag jou uitmaken.
• Probeer een knots te roven bij een tikker die minder snel is dan jezelf.
• Neem bij het roven van de knotsen geen al te grote risico’s; je kunt het spel ook winnen als er geen tikkers meer over zijn.
• Plaats voor zwakke lopers de knots iets verder van de muur af (zie ook leerhulp zwakke tikker).
Betere lopers:• Dreig niet alleen naar voren toe, maak
schijnaanvallen naar de zijkanten van het speelveld.
• Loop in een omtrekkende beweging voor de tikkers langs om ze te verleiden tot het
vroegtijdig loslaten van de muur (voorbeeld).• Durf je meer knotsen na elkaar te pakken
voordat je wegrent?
TikkersZwakke tikkers:• Laat de muur niet te vroeg los, maar wacht
tot een loper zo dichtbij is dat een geslaagde tikactie mogelijk wordt.
• Probeer vooral langzame lopers te tikken of lopers die veel risico nemen.
• Stel je zo op bij de muur dat je snel kunt vertrekken: één voet tegen de muur en iets door je standbeen gezakt (voorbeeld).
• Kijk steeds goed naast je of er tikkers zijn die de muur loslaten. Hoe meer tikkers dit doen, hoe lastiger het wordt om iemand te tikken die niet al door een ander is getikt.
• Kijk na een loopactie goed of er zich nog meer lopers in het tikgebied bevinden. Soms kun je op de terugweg een ‘hangende’ loper tikken die jou niet in de gaten heeft.
• We kunnen het makkelijker maken voor zwakke tikkers door de knotsen niet op één lijn te plaatsen, maar op verschillende afstanden van de muur. Elke tikker zoekt nu een ‘passende’ plek bij de muur. Met deze verandering komen we ook meteen tegemoet aan de betere tikkers die zich natuurlijk achter een knots opstellen die verder van de muur af staat.
Betere tikkersStimuleer betere tikkers met de volgende aanwijzingen:• Lukt het jou om in één run meer lopers na
elkaar te tikken?’• Probeer eens een loper te verrassen die
schuin voor je een knots wil roven, soms verwachten lopers geen aanvallen van opzij.
VervolgactiviteitenEenvoudiger: Boefje met ongeduldige agentComplexer: Knotsenroof voet aan de muur met verlos:• Lopers: als een loper er in slaagt om twee of
meer knotsen in één run terug te brengen naar de vrijplaats dan mag als beloning de voorste bankzitter terugkeren in het veld
• Tikkers: als een tikker er in slaagt om twee of meer lopers te tikken in één run, dan mag ook hier de voorste bankzitter terugkeren in het veld.
22
Lichamelijke opvoeding magazine
Foto: Zeno Swijtink en Hans Dijkhoff
Contact: [email protected]
Kernwoorden: tikspelen, leerlijn tikspelen, boefje, knotsroof
volgordes, is het van belang om eenvoudige en meer complexe activiteiten te onderscheiden. Ik heb het dan niet over absolute volgordes, die zijn wat mij betreft onmogelijk, maar meer over ‘mogelijke volgordes’.
Bijvoorbeeld het tikspel Boefje. Dit spel dat al in de kleuterfase gespeeld kan worden, verloopt in grote lijnen als volgt: een loper pakt een pittenzak van een pilon waarna een van te voren aangewe-zen agent de boef probeert te tikken. Dit is voor jonge kinderen echt een hilarisch en uitdagend spel. Als we deze activiteit in een leerlijn plaatsen zijn er veel uitbouwmogelijkheden. In Tikspelen doe je zo komen we dit spel in alle bouwen tegen, maar dan steeds aangepast aan de leeftijdsgroep. Er ontstaat namelijk een moment dat de kinderen de speelmogelijkheden in Boefje in voldoende mate hebben uitgeprobeerd en
verkend. Er is dan behoeft aan differentiatie en uitbouw. Via tal van tikspelen die aan Boefje gerelateerd zijn, komen we uit bij een spel dat ik Knotsenroof voet aan de muur heb genoemd. Hoewel dit tikspel raakvlakken heeft met het spel dat in de onderbouw wordt gespeeld, is het veel complexer. Dit spel hoort dan ook niet thuis aan het begin van een leerlijn, maar meer aan het eind.
Om een idee te krijgen van de spel uitwerkingen in het boekje, heb ik hieronder de boekversie van Knotsenroof voet aan de muur opgenomen
Vast stramienIn bovenstaande uitwerking ligt de focus heel nadrukkelijk op leerhulp. Niet alleen voor de zwakke beweger, maar zeker ook voor de betere. Ook handige bewegers hebben recht op succeser-varingen en plezier.
De beschrijving van Knotsenroof voet aan de muur is exemplarisch voor Tikspelen doe je zo.Alle activiteiten in dit boekje zijn uitgebreid beschreven volgens een vast stramien: eerst een arrangementsbeschrijving, dan een uitwerking van de spelbedoeling met de belangrijkste regels, vervolgens omvangrijke leerhulpbeschrijvingen en tot slot de vervolgactiviteiten.
Tikspelen doe je zo is primair geschreven voor studenten aan ALO’s en de leergang vakbekwaam bewegingsonderwijs van de Pabo. Daarnaast is de publicatie ook interessant voor groepsleerkrachten en geïnteresseerden die betrokken zijn bij het bewegingsonderwijs in het primair onderwijs. Het biedt een leerlijn van meer dan honderd tik,- afgooi- en honkloopspelen. Door de planmatige aanpak, het enorme aanbod en de gebruiksvriendelijke activiteitenindex vormt deze uitgave een handig naslagwerkje voor elke gebruiker.
Van ‘boefje’ naar ‘knotsenroof voet aan de muur’
23
Lichamelijke opvoeding magazine
We hebben de verschillende ALO’s uitgenodigd in het praktijkkatern
hun visie in dit blad te delen met de lezers. Fontys Hogeschool
Eindhoven maakt van de gelegenheid gebruik en komt met een
artikelenserie waarin verschillende beweegdomeinen aan de orde
komen, ter verduidelijking van de visie en de uitwerking in de praktijk.
Dit vierde artikel is een vervolg op de artikelen ‘Het begint bij het
bewegende kind’ en het ‘Beweegdomein Spel’ (Lichamelijke Opvoeding
5, 2016) en ‘Beweegdomein Stoeien, Treffen & Weerbaarheid op ALO
Eindhoven’(Lichamelijke Opvoeding 6, 2016) (red)
TEKST HARM VAN DEN BERGH
Beweegdomein Turnen op Fontys Hogeschool Eindhoven
vermogen’ bij kijken, want het lukt vaak niet in een keer. Ook is een beweging zo mooi (esthe-tisch) en moeilijk mogelijk uitvoeren kenmerkend voor beweegactiviteiten binnen het beweegdo-mein turnen.
TurnrugzakHuidige en toekomstige docenten LO, hebben als doel leerlingen te enthousiasmeren en voor te bereiden op een succesvolle en levenslange deelname aan beweegactiviteiten in onze bewe-gingscultuur. Dat betekent dat we gedurende de opleiding de turnrugzak moeten vullen door bij te dragen aan de ontwikkeling van de bewegingsbe-kwaamheid van de student en hem moeten leren zorg te dragen voor een fysiek en (sociaal) emo-tioneel veilige leeromgeving. Voor zichzelf, maar ook voor medestudenten. Daarnaast willen we studenten ook de hierboven beschreven uitgangs-
Turnen in onze bewegingscultuurZoals in het artikel van Gwen Weeldenburg en Enrico Zondag al is aangehaald, dienen we leerlingen voor te bereiden op een succesvolle deelname aan onze bewegingscultuur (Brouwer, et al., 2011). Deze bewegingscultuur wordt gekenmerkt door veel verschillende beweegactivi-teiten en verschijningsvormen. Een van die bewe-gingsactiviteiten is turnen. Een beweegdomein, dat op allerlei manieren wordt vormgegeven bin-nen het bewegingsonderwijs. Het kenmerkende klassieke turnen op school is nog vaak terug te vinden in diverse vakwerkplannen, maar tegelij-kertijd worden ook meer moderne, en soms meer trendgevoelige verschijningsvormen van het tur-nen zichtbaar in het bewegingsonderwijs. Denk bijvoorbeeld aan parkour, freerunning, tricks, slackline, aerial silks, maar ook aan combinaties tussen turnen en andere domeingebieden zoals breakdance of wakeboarden. Deze verschijnings-vormen ontstaan onder meer door inspirerende video’s, bijvoorbeeld op YouTube en spelen in op de veranderende behoefte van de kinderen.
Veel van deze verschijningsvormen kunnen wor-den teruggebracht tot een aantal uitgangspunten van turnen in ons onderwijs. Een eerste uitgangs-punt is het ‘exploratieve’ waarbij de student con-tinue wordt uitgedaagd om ‘samen met anderen’ de eigen ‘mogelijkheden en onmogelijkheden’ te ontdekken. Met de hulp van elkaar of de docent wordt geprobeerd grenzen te verleggen of op te rekken. Uiteraard komt daar soms ‘doorzettings-
PRAKTIJK
Freerun activiteiten
24
Lichamelijke opvoeding magazine
punten van het turnonderwijs bijbrengen. Op die manier willen we met ons onderwijs een bijdrage leveren aan het leerproces van studenten waarin zij leren hoe ze betekenisvol en uitnodigend turn-onderwijs kunnen ontwerpen en realiseren.
Leerdoelen in een lessenreeksVoor het leerproces en motivatie van onze studenten is het van belang dat de aangeboden inhoud haalbaar en uitdagend is en dat studenten hierin zelf keuzes kunnen maken. We moeten dus rekening houden met de (motorische) verschil-len tussen studenten. Door leerdoelen op een globaler niveau te omschrijven en condities niet of slechts ten dele te beschrijven, ontstaat ruimte om rekening te houden met die verschillen. Er worden voor het beweegdomein turnen een groot aantal bewegingsvormen in een lessenreeks aangeboden waaraan leerdoelen zijn gekoppeld. Een voorbeeld van zo’n leerdoel is:‘De student kan binnen het deelgebied vrij springen vanaf een afzetvlak naar keuze, een (tip)salto maken op een verhoogd (schuin aflopend of recht) vlak’.
Door in dit leerdoel de concrete condities waaron-der de (tip)salto uitgevoerd moet worden, bewust achterwege te laten, wordt ruimte gecreëerd voor aanpassingen in de uitvoeringswijze afgestemd op de (on)mogelijkheden van studenten. Daar-mee wordt in het turnonderwijs tegemoetgeko-men aan de ontplooiing en ontwikkeling van het persoonlijk beweeggedrag, het leren oplossen van beweegproblemen, en het opdoen van positieve leerervaringen (personalistisch vakconcept).
Naast leerdoelen die zijn gericht op de bewe-gingsbekwaamheid van studenten, staan binnen het turnonderwijs ook leerdoelen met betrekking tot sociaal-emotionele vaardigheden, zoals het hulpverlenen of coachen, centraal (bewegen reguleren). Het leren zorgdragen voor een fysiek en sociaal-emotioneel veilige omgeving bij de (tip-)salto vraagt van studenten dat zij op actieve wijze de bewegende student moeten beveili-gen, maar tevens oog moeten hebben voor een
verschuivende trampoline. Als coach van het leerproces leren studenten elkaar te voorzien van feedback met moderne middelen. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de meervoudige bekwaamheden die ook in het eerste artikel ‘Het begint bij het bewegende kind’ aan bod kwamen.
Leerinhoud op maatStudenten worden gestimuleerd na te denken over het oplossen van beweegproblemen. Het is niet zozeer de docent, maar het zijn vooral de studenten die het beweegarrangement in overleg met elkaar aanpassen aan hun leerbe-hoeften. Hierbij worden ze geholpen door een databank van bewegende beelden en daarbij horende toestelopstellingen. De student kan vooraf en tijdens de lessenreeks een inschatting maken van zijn eigen (veranderende) niveau en verwachtingen door het beeldmateriaal dat in een online omgeving beschikbaar is, te bekij-ken. Daardoor vormt hij zich een beeld van de gevraagde bewegingsvormen. Daarin is het bewegingsverloop en de verschillende beweeg-niveaus zichtbaar. De beweegniveaus worden uitgedrukt in pistes, analoog aan de moeilijk-heid van skipistes. Hierbij is groen een relatief eenvoudige piste, blauw wat moeilijker, rood weer wat moeilijker en een zwarte piste betreft
Naast leerdoelen die zijn gericht op de
bewegingsbekwaamheid van studenten staan
binnen het turnonderwijs ook leerdoelen met
betrekking tot sociaal-emotionele vaardigheden,
zoals het hulpverlenen of coachen, centraal (bewegen reguleren)
Verschuivend materiaal terugzetten
Pistes van salto verkennen op de iPad
25
Lichamelijke opvoeding magazine
schatten is de eerste vorm van feedback die een student bij aanvang van het leerproces ontvangt. Met deze informatie kan de student keuzes maken in de pistes waarop hij de verschillende bewegingsvormen wil beoefenen. Halverwege de lessenreeks vindt een peerassessment plaats waarin de studenten elkaar van feedback moeten voorzien.
Tenslotte is er vlak voor het werkelijke (sum-matieve) toetsmoment nog een mogelijkheid tot het verkrijgen van feedback van de docent. Gedurende het leerproces voorziet de docent de student regelmatig van feed-forward. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer de student de tipsalto in goede mate beheerst. Hij wordt dan gestimuleerd om de uitdaging te zoeken in bijvoorbeeld een vrije salto op een verhoogd vlak. Deze uitdaging kan liggen binnen dezelfde piste (het niveau is dan ongeveer vergelijkbaar), maar ook op een andere, moeilijkere piste.
Naast de feedback van de docent voorzien de studenten elkaar ook geregeld van feedback. Smartphones en tablets zijn hulpmiddelen die
voor het verzorgen van feedback worden ingezet. Daarom worden studenten juist aangemoedigd om hun smartphone of tablet mee te nemen naar
de meest complexe uitvoering van de beweging. Op grond van deze verkenning kan de student reële persoonlijke doelen opstellen.
Studenten werken tijdens de les samen aan diverse bewegingsvormen waar (tip)salto voorover op een afzetvlak naar keuze deel van uitmaakt. Bij voorkeur gebeurt dit op grond van min of meer homogene groepjes, omwille van de betekenisvolheid van de sensorische informa-tie die studenten uit zo’n homogene groep aan elkaar overdragen (learning model). De docent speelt in op het optimaliseren van het beweegni-veau door het beweegarrangement van de (tip)salto meer op maat te maken. De docent brengt de studenten in de gelegenheid om positieve leerervaringen op te doen en hen te stimuleren actief en kritisch mee te denken in het oplossen van beweegproblemen.
Een beweegprobleem bij tipsalto voorover is het langdurig contact van de handen met het vlak waarop wordt getipt. Daardoor wordt gesteund en dat heeft een nadelig effect op de beweging. Om dit probleem de baas te worden, wordt nagedacht over een oplossing. We proberen de oplossingen buiten het lichaam van de student te zoeken (externe focus) en laten hem bijvoorbeeld twee pittenzakjes pakken op de plaats waar hij zou moeten tippen. Met het meenemen van deze pittenzakjes wordt voorkomen dat de beweger überhaupt kan steunen.
EvaluatieactiviteitenGedurende de lessenreeks is er een aantal momenten waarop de student feedback verza-melt. Een nulmeting om het beginniveau in te
PRAKTIJK
Een beweegprobleem bij tipsalto voorover is het langdurig contact van
de handen met het vlak waarop wordt getipt
Het wegnemen van
pittenzakjes als hulpmiddel bij (tip)
salto voorover
26
Lichamelijke opvoeding magazine
Contact: [email protected]
Foto’s: Harm van den Bergh
Harm van den Bergh is (turn)docent bij Fontys Sporthogeschool Eindhoven.
Referenties:Brouwer, B., Aldershof, A., Bax, H., Berkel, M. van, Dokkum, G. van, Mulder, M.J., et al. (2011). Human movement and sports in 2028: Een blik in de toekomst van lichamelijke opvoeding/bewegingsonderwijs en sport op school. Enschede, Nederland: SLO.
Kernwoorden: turnen op Fontys Hogeschool Eindhoven, rubric salto voorover, turnonderwijs
de les. Met speciale apps die studenten helpen hun eigen (vertraagde) bewegingen terug te kij-ken en te analyseren, worden ze aangespoord om hun eigen leervorderingen in kaart te brengen. Ze bekijken bijvoorbeeld de hoek van insprong van de beweger, wanneer de beweger moeite heeft voldoende rotatie te genereren, en zetten een hulpmiddel in (bijvoorbeeld het wegenemen van de aanloop) om de insprong te verbeteren. In de pogingen die hierop volgen bekijkt de bewegende student zijn opgenomen pogingen terug om na te gaan of de aanpassingen in de oefensituatie effect hebben gehad.
Voor het verzorgen van feedback wordt een beoordelingsformulier gehanteerd. Dit geeft
studenten voldoende handvatten om eigen bewegingen of die van anderen te beoordelen. Op dit formulier zijn de criteria opgenomen die in het leerdoel slechts globaal zijn omschreven. Ieder criterium (rij) is verdeeld in vier niveaus waarbij het niveau uitstekend het meest tegemoet komt aan het perfecte voorbeeld.
Een eindcijfer voor de (tip)salto komt tot stand door de uitvoeringswijze die de student kiest. Als hij kiest voor een rode piste kan hij maximaal 80 punten verzamelen, kiest hij voor een blauwe
piste kan hij maximaal 60 punten verzamelen. De cellen in het beoordelingsformulier bepalen het aantal punten dat de student haalt. In de bijgevoegde rubric is te zien wat een student in de rode piste heeft behaald (75 punten).
Omdat er meerdere bewegingsvormen worden uitgevoerd waarin de student ook de keuze heeft voor de piste waarop hij de bewegingsvorm demonstreert, kan hij optimaal compenseren. Om bovendien nog meer tegemoet te komen aan de keuzemogelijkheid van de student, vragen we hem tijdens de toets een aantal bewegingsvor-men te demonstreren, maar mag hij er zelf ook een aantal kiezen.
Om bovendien nog meer tegemoet te komen aan de keuzemogelijkheid van de student, vragen we hem
tijdens de toets een aantal bewegingsvormen te
demonstreren, maar mag hij er zelf ook een aantal
kiezen
Rubric van salto voorover
Video feedback verzorgen
27
Lichamelijke opvoeding magazine
Kaatsen is een leuke en leerrijke activiteit. Al spelend leert men de
snelheid en het traject van de bal (of een ander object) inschatten.
Op deze wijze kan men de basis leggen voor de ontwikkeling van een
brede waaier aan vaardigheden. Het kaatsen (stuiten, dribbelen,…)
kan gemakkelijk toegepast worden in gekende of nieuwe spelvormen.
Door te spelen en eventueel te kampen, komen er heel wat aspecten
bij zoals: ‘samen bewegen’ en ‘tactisch doordacht spelen’.(Minten,
Vertrekkend van kaatsen en kaatsspelletjes, opbouwen naar het
tchoukballspel., 2010)
DOOR RENÉ EN HANS MINTEN
Tchoukball een verrassend terugslagspel (1)
kaatsspel vindt zijn oorsprong in de noordelijke en zuidelijke Nederlanden in de middeleeuwen. Kaatsen werd in het begin uitsluitend door de adel beoefend. Later werd dit balspel ook over-genomen door de lagere klassen en werd het een echt volksspel, dat beoefend werd op straten en pleinen. Tijdens de zeventiende en achttiende
Oorsprong van kaatsenKaatsen is een verzamelnaam van sport- of spelactiviteiten, waarbij de spelers de bal met de handpalm proberen te slaan zodat deze door de tegenpartij niet geldig kan worden geretourneerd. Wanneer het kaatsspel precies ontstaan is, is moeilijk te achterhalen. Het huidige
In
het KVLO magazine is eerder aandacht besteed aan Tchoukball, een spel in opkomst. Onze Belgische collega’s René en Hans Minten hebben een zeer interessante publicatie geschreven over Tchoukball. Opvallend is dat Tchoukball niet wordt benaderd als doelspel maar als terugslagspel (kaatsspel). In een uitgebreide serie willen we deze publicatie onder de aandacht brengen. (Red.)
PRAKTIJK
28
Lichamelijke opvoeding magazine
eeuw raakte het kaatsspel in verval (behalve in Friesland). In de negentiende eeuw kwam deze sport weer tot volle bloei en ontwikkelde het zich tot een echte sport.
Tchoukball is ook een kaatsspel, maar vindt zijn oorsprong niet in het middeleeuwse kaatsspel. Tchoukball heeft geen echte voorgeschiedenis en werd als een volledig nieuwe sport bedacht door Dr. Hermann Brandt. Dit gebeurde niet zomaar. Dr. Hermann Brandt had enkele specifieke doelen en voorwaarden voor ogen toen hij deze relatief nieuwe sport ontwikkelde.
Ontstaan van TchoukballHermann Brandt was een prominente Zwitserse bioloog. Het was door zijn onderzoek naar de effecten van fysieke activiteit op het menselijk lichaam dat het idee van Tchoukball ontstond.
Dr. Brandt merkte op dat teamsporten vaak ern-stige blessures met zich meebrachten, waardoor zelfs de meest doorwinterde atleten gedwongen waren om vroeg of laat te stoppen met spor-ten. Na deze problemen aan de kaak te hebben gesteld in zijn boek ‘From Physical Education to Sport Through Biology’, presenteerde hij zijn beroemd artikel ‘A Scientific Criticism of Team Games’. Hiermee won hij de ‘Annual World Prize of the FIEP (Féderation Internationale d’Education Physique).
In dit artikel onderzocht Dr. Brandt de moge-lijkheden tot het ontwikkelen van de ‘perfecte’ teamsport, waarbij het reduceren van kwetsuren bij de sporters centraal stond. Uit deze ideeën, die voortvloeiden uit zijn kritisch onderzoek omtrent de bestaande sportspelen, ontstond het spel dat we vandaag kennen als Tchoukball. Deze eerder eigenaardige naam vloeit voort uit het ‘tchouk’-geluid dat geproduceerd wordt als de bal tegen het Tchoukball-frame kaatst. Dr. Brandt was er van overtuigd hiermee een naam bedacht te hebben die universeel aanvaard zou worden. Voor zijn overlijden (november 1972) waren reeds enkele van zijn idealen gerealiseerd.
De populariteit van de meeste sporten kende een bescheiden start en periodes van trage ontwik-keling. Tchoukball is hier geen uitzondering op. Het heeft tijd en geduld gevergd om mensen te overtuigen dat Tchoukball een uniek sportspel is, een sport écht voor iedereen. Ondertussen is het Tchoukballspel wijdverspreid over de wereld en wordt het haast op elk continent gespeeld.
In de jaren ’80 promootte Taiwan het Tchoukball-spel en bracht het naar een ongekend niveau. Door zwaar te investeren in deze nieuwe sport, werd het de derde sport van Taiwan met meer dan 100 teams voor het nationaal kampioen-schap! Zwitserland en Groot-Brittannië, de twee landen die aan de wieg stonden van Tchoukball, zorgden er voor dat Tchoukball verankerd werd in Europa. Momenteel is Italië echter hét Europese Thoukballland bij uitstek. Tchoukball ontwikkelt zich daar in razend snel tempo, met vele nieuwe clubs, spelers en toernooien tot gevolg. Het jaarlijkse Beach Tchoukball Toernooi van Rimini (Viserba) is daar het mooiste voorbeeld van. Met meer dan 1200 deelnemers , 150 teams en 20 veldjes op het strand van Rimini (Noord-Italië) is dit veruit het populairste internationale toernooi van Europa.
Via bijscholingen in het hele land wist René Minten ondertussen een even groot aantal leerkrachten LO te bereiken met dit unieke sportspel. Al deze inspanningen gingen niet onopgemerkt voorbij. Via artikelen in Maks, G.S.F Sportief en Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding (BVLO) werd het Tchoukballspel verder onder de aandacht gebracht. Jaarlijks vinden er nu toernooien plaats (binnen en buiten) en SVS (Stichting Vlaamse Schoolsport) heeft Tchoukball ondertussen ook opgenomen als vaste waarde in de interscolaire competities.De toekomst van Tchoukball ziet er goed uit. Het opzet van Dr. Brandt om landen te verenigen
Tchoukball wordt op ieder continent gespeeld
Beach Tchoukball
29
Lichamelijke opvoeding magazine
PRAKTIJK
Qua spelconcept kan je Tchoukball het best vergelijken met squash waarbij de muren van de squashbox vervangen worden door twee frames waartegen men de bal kan kaatsen. Tchoukball wordt gespeeld in een sportzaal, op gras of op zand (strand).
Het concept van het spel is uniek. Aanval en verdediging verlopen duidelijk verschillend van de situaties die we kennen uit de klassieke sportspe-len. Daarom biedt deze sport heel wat recreatief spelplezier. Intensiteit en beleving staan centraal. Tchoukball combineert de spectaculaire reddings-acties van een doelverdediger uit voetbal met de basisvaardigheden uit het handbalspel. Er is een grote verwantschap met de lage verdedigings-acties uit het volleybalspel. Het spelverloop wijkt af van de spelfasen uit de klassieke sportspelen. Tchoukball opent de weg naar fair play en samen-spel tussen vaardige en minder vaardige spelers.
MethodiekWereldwijd zijn er verschillende spelconcepten te onderscheiden. Deze zijn grofweg te catego-
door middel van een spectaculaire en fair play sport, is dichterbij dan ooit.
SchrijfwijzeTjoekbal, Tchouckball, Tchoukbal, Tjoeckball,…? De naam TCHOUKBALL wordt, al naargelang de bron die je raadpleegt, vaak erg verschillend geschreven. Dat levert soms wat problemen op wanneer je aan opzoekwerk doet. In sommige sportcatalogi moet je het materiaal van deze sporttak zoeken onder de term ‘tsjoekbal’…Omdat internationaal uitsluitend de term ‘Tchouk-ball’ gebruikt wordt in alle publicaties, willen we aandringen om dat bij ons ook te doen (Minten, 2013).
Situering binnen de spelenTchoukball is een wervelend kaatsspel. Dit non-con-tact sportspel biedt schitterende kansen om fair-play te promoten en internationale contacten te leggen. Een interessante vraag is:onder welke noemer hoort dit sportspel nu eigenlijk thuis?
We kunnen de spelen onderverdelen in spel-categorieën. Sommige (sport)spelen lijken erg op elkaar. Ze hebben hetzelfde ‘framework’ of dezelfde grondstructuur (Leysen, What’s in a game: speldidactische verkenningen, 2008). Op basis hiervan kunnen we spelvormen indelen in vier spelcategorieën. Alle spelen binnen eenzelfde categorie kenmerken zich door hetzelfde spelidee en dezelfde speluitdaging.1 Mikspelen (Target games)2 Inblijf- en uitmaakspelen (Striking/ Fielding
Games)3 Terugslagspelen (Net / Wall Games)4 Doelspelen (Territorial / Invasion Games).
Omwille van het uniek spelconcept en het aty-pisch spelverloop is Tchoukball moeilijker onder te brengen in één van deze categorieën. Hoewel de bal geworpen en niet geslagen wordt, behoort Tchoukball tot de categorie ‘Terugslagspelen’. Tchoukball voldoet aan volgende kenmerken:• het doelgebied is het speelveld van de tegen-
partij, grenslijnen al dan niet inbegrepen• de bal wordt heen en weer gespeeld tussen
twee teams met de bedoeling om met de bal het speelvlak van de andere partij te raken (over en weer inplaatsen)
• vaak worden de speelvlakken van de spelers dan van elkaar gescheiden door een net (vol-leybal, badminton, tennis), maar dat hoeft niet (squash, kaatsen, Tchoukball)
• de teams mogen zich niet inmengen in de acties van de tegenpartij. Er is dus nooit fysiek contact tussen de spelers.
Literatuur:FITB. (2013, november). History
of Tchoukball. Retrieved from Fédération Internationale
de Tchoukball: http://www.Tchoukball.org/Tchoukball/history-
of-Tchoukball
Hopper, T., & Kruisselbrink, D. (2002). Teaching Games for
Understanding: What does it look like and how does it influence
student skill learning and game performance? Avante, 1-29.
Koekoek, J., Dokman, I., & Walinga, W. (2011). Sportspelen.
Betekenisvol leren in de onderbouw van het voortgezet
onderwijs. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers.
Koekoek, J., Walinga, W., & Dokman, I. (2013). Sportspelen - Fundament voor het ontwerpen
van leerrijke spelsituaties (2). Lichamelijke Opvoeding, 20-23.
Koekoek, J., Walinga, W., & Dokman, I. (2013). Sportspelen - Fundament voor het ontwerpen
van leerrijke spelsituaties (3). Lichamelijke Opvoeding, 34-36.
Leysen, H. (2007). Leer-krachtige omgevingen voor balspelen. In B.
Madou, P. Iserbyt, & D. Behets, Lichamelijke Opvoeding in een
krachtige leeromgeving (pp. 41-58). Leuevn: Acco.
Leysen, H. (2008). What’s in a game: speldidactische
verkenningen. Leuven: Acco.
Minten, R. (2006). Geleidelijke opbouw voor het aanbrengen
van de spelregels van het Tchoukballspel. Basistekst
spelregels. Hasselt: Tchoukball Belgium.
Minten, R. (2010, jnui). Vertrekkend van kaatsen en
kaatsspelletjes, opbouwen naar het Tchoukballspel. Kaatsen en Tchoukball spelen in de
basisschool. Hasselt.
Minten, R. (2013). Schrijfwijze. Retrieved from Tchoukball-
Belgium: http://www.Tchoukball-belgium.be/
Minten, R., & Minten, H. (2010). Tactische spelvormen. Hasselt,
Limburg, België.
Minten, R., & Minten, H. (2010). Tchoukball – de quick step aanpak. Tijdschrift voor
Lichamelijke Opvoeding, 5-8.
Neutkens, B., & Weeldenburg, G. (2012). Zonder doelen ken je niet scoren! (pp. 1-14). Nijkerk: Fontys
Sporthogeschool.
Wikipedia. (2013, september). Kaatsen. Retrieved from
Wikipedia: http://nl.wikipedia.org/wiki/Kaatsen
Tchoukball op het zand
Basisvaardigheden uit handbal
30
Lichamelijke opvoeding magazine
riseren naar twee benaderingswijzen: Techniek gecentreerde benadering en Spel(er) gecentreerde benadering.
Bij de techniek gecentreerde benadering ligt de nadruk op het ontwikkelen en leren van technieken, vaak aangeboden in een niet-be-tekenisvolle context. In dit geval wordt er uit gegaan van de opvatting dat de techniek eerst correct uitgevoerd moet kunnen worden alvorens de leerling succesvol deel kan nemen aan het spel. De technieken worden meestal los van de spelcontext aangeboden en zijn daardoor vaak betekenis- en belevingsloos voor de speler. Er
wordt weinig tot geen aanspraak gemaakt op de tactische en strategische bekwaamheden van de speler die nodig zijn om succesvol deel te kunnen nemen aan een spel. Bij de spel(er) gecentreerde benadering staat het leren spelen van het spel, en dus de speler centraal. De nadruk ligt op het ontwikkelen van de tactische en de strategische dimensie bij de speler: ‘game knowledge’ en ‘game understanding’. Het conceptueel begrijpen van het spel stelt de speler in staat tijdens het spel de juiste spelkeuzes te maken (‘decision making’). Technieken worden gezien als middel (en niet als doel) om spelproblemen die zich voordoen in spelsituaties, op te lossen. Weten ‘wat’ men moet
ReboundbalSpelidee:De spelers van een team trachten na onderling samenspelde bal zó tegen een van beide basketbalborden (naar keuze) te stuiten, dat de tegenspelers de bal niet kunnen vangen voor hij op het speelveld op de grond valt. De tegenspelers proberen de terugstuitende bal (rebound) te vangen en zelf in de tegenaanval te gaan.
Spelregels:• Het spel start achter een achterlijn met een
beginworp voor het team dat de toss won.• De aanvalsopbouw van de tegenpartij nooit
verhinderen (typische TB-spelgedachte).• De tegenspelers niet aanraken of hinderen.• Tijdens het samenspel mag de bal niet op de
grond vallen.• Niet lopen met de bal (maximum twee stappen steunen).• Wanneer de bal buiten gaat volgt er een inworp voor de tegenpartij.• Na een doelpunt hervat de tegenpartij het spel met een beginworp achter de
achterlijn aan het basketbalbord waar gescoord werd.• Voor je weer aan hetzelfde bord scoort, moet de bal bij een medespeler op de
andere speelhelft geweest zijn.• Een bal die “tegen” de basketbalkorf geworpen wordt is fout.• Fouten worden bestraft door de bal aan de tegenpartij te geven op de plaats van
de fout. Het spel wordt hervat nadat de bal met twee handen tegen de grond is gedrukt.
• Bij een fout wordt de bal meteen neergelegd op de plaats van de fout – elke spelvertraging wordt bestraft (typische TB-spelgedachte – fair-play).
Varianten:• Om eindeloos samenspel te voorkomen, kan je beslissen dat de bal maximum drie
(vijf) keer mag doorgespeeld worden voor je naar een basketbalbord werpt.• De bucket fungeert als neutrale zone; deze zone mag door niemand betreden
worden, tenzij voor de landing na een sprongworp (cfr. handbal)• …Spelleiding (SCHEIDSRECHTER):In deze spelvorm past de scheidsrechter de volgende spelregels (en bijhorende handsignalen) toe: • Punt gescoord door aanvallend team.• De bal kaatst foutief in het frame• Op de lijn van het doelgebied stappen
Zie hoofdstuk ‘spelregels’
Organisatie:• Op een basketterrein staan 2 teams van 5 spelers en 1 à 2 scheidsrechters.• 2 basketbalborden (hoogte tussen 2m60 – 3m05)
Methodiek:• Voeg geleidelijk aan nieuwe spelregels toe (cfr. quick-step methode).
Het is niet noodzakelijk om al de spelregels te gebruiken. De leerkracht / begeleider / spelleider, maakt een doordachte keuze.
31
Lichamelijke opvoeding magazine
PRAKTIJK
reeds vervat zit. De spelregels zijn aangepast (speelregels) aan de doelgroep. Speelregels zijn regels die afwijkend zijn van de spelregels van het officiële sportspel. Deze regels hebben enkel als doel het spel goed en succesvol te laten verlo-pen en te zorgen voor een lage instapdrempel. Deze speelregels kunnen van toepassing zijn op het speelveld, het aantal spelers (over-/ondertal), het spelmateriaal, het speelvoorwerp (bal), de speelwijze,…
In het volgende artikel wordt aandacht besteed aan het kaatsen via het Tchoukballframe en het sportspel Tchoukball.
doen en ‘waarom’ een bepaalde actie beter kan zijn dan een andere, is belangrijker dan weten ‘hoe’ je een techniek moet uitvoeren. Het lesver-loop kan visueel als volgt worden voorgesteld: zie het schema hierboven.
Het Tchoukballspel leent er zich ideaal toe om een spel(er) gecentreerde methodiek te hanteren. Onderstaande stappen zijn dus ook in deze optiek zorgvuldig gekozen.
Lead up gameEen lead-up game is een aangepaste spelvorm waarin het eigenlijke spelidee (spelconcept)
Voor bijkomende uitleg of informatie kan je steeds
terecht op onderstaande contactgegevens:
Heylaba sporteam - GSF vzw. - sportfederatie voor recreatiesport
René Minten, sportpromotor Tchoukball, teamsporten,
recreatiesporten, outdoor, teambuilding en
internationalisering.
Stevoortsekiezel 276 3512 Stevoort-Hasselt
Belgium 0032 (0)497 945849 [email protected]
Wij verzorgen navorming en ‘in service’ ondersteuning in uw
school tijdens de praktijklessen. Onze lesgevers zijn steeds
verzekerd.
Weblinks die op een of andere
wijze bijdragen tot een duidelijker beeld van het Tchoukballspel:
zie praktijkartikel op Mijn kvlo.
Foto’s: FTBI Italia
Kernwoorden: Ontstaan Tchoukball, Beach
Tchoukball, Tchoukball als terugslagspel
VloerkaatsbalSpelidee:De spelers van een team trachten na onderling samenspel de bal zó in een fietsband te stuiten dat de tegenspelers de bal niet kunnen vangen voor hij op het speelveld op de grond valt. De tegenspelers proberen de opstuitende bal te vangen en zelf in de tegenaanval te gaan.
Spelregels:• Het spel start ergens op het terrein met een beginworp voor het team
dat de toss won.• De aanvalsopbouw van de tegenpartij nooit verhinderen (typische
TB-spelgedachte).• De tegenspelers niet aanraken of hinderen.• Tijdens het samenspel mag de bal niet op de grond vallen.• Niet lopen met de bal (maximum twee stappen).• Wanneer de bal buiten gaat volgt er een inworp voor de tegenpartij.• Na een doelpunt hervat de tegenpartij het spel met een beginworp
aan de hoepel waar gescoord werd.• Met een beginworp mag niet meteen gescoord worden.• Niet in de hoepels of fietsbanden gaan staan.• Voor je weer aan dezelfde hoepel scoort, moet de bal op de andere
speelhelft geweest zijn.• Een bal die op de fietsband geworpen wordt is fout.• Fouten worden bestraft door de bal aan de tegenpartij te geven op
de plaats van de fout. Het spel wordt hervat nadat de bal met twee handen tegen de grond is gedrukt.
• Bij een fout wordt de bal meteen neergelegd op de plaats van de fout – elke spelvertraging wordt bestraft (typische TB-spelgedachte – fair-play).
Varianten:• Om eindeloos samenspel te voorkomen, kan je beslissen dat de bal
maximum drie (vijf) keer mag doorgespeeld worden voor je naar een fietsband werpt.
• Afhankelijk van het spelverloop kunnen er méér of minder fietsbanden gelegd worden.
• Verander af en toe de plaats van de fietsbanden (leg ze ook eens korter tegen de zijlijn).
• …Spelleiding (SCHEIDSRECHTER):In deze spelvorm past de scheidsrechter de volgende spelregels (en bijhorende handsignalen) toe: • Punt gescoord door aanvallend team.• De bal kaatst foutief in het frame• Op de lijn van het doelgebied stappen
zie hoofdstuk ‘spelregels’
Organisatie:• Op een basketterrein staan 2 teams van 5 spelers en 1 à 2
scheidsrechters.• Op het terrein liggen vijf fietsbanden.
Methodiek:• Voeg geleidelijk aan nieuwe spelregels toe (cfr. quick-step methode).
Het is niet noodzakelijk om al de spelregels te gebruiken. De leerkracht / begeleider / spelleider, maakt een doordachte keuze.
Schema 1: Lesverloop kan visueel als volgt worden voorgesteld
Leren
Spelen
Techniek (leren)
Spelen
32
Lichamelijke opvoeding magazine
O
ONDERWIJS
In het nieuws Overal in het nieuws duikt
op dat bewegen goed is voor
het brein. Kinderen leren makkelijker door
dagelijks een rondje te rennen en kinde-
ren die veel bewegen in de klas pikken de
lesstof beter op (sport & gemeenten, juni
2016). Steeds meer onderzoekers willen de
relatie tussen bewegen en cognitie vaststel-
len, omdat het voor scholen de mogelijk-
heid zou bieden het bewegingsonderwijs
zo gunstig mogelijk in te richten. Laten
we ook vooral niet vergeten dat bewe-
gingsonderwijs primair gegeven wordt om
kinderen beter te leren bewegen en gericht
is op motorisch leren. Dat er bij andere
vakken ook meer bewegend geleerd moet
worden en kinderen vooral niet de hele
dag zittend op school moeten doorbrengen
is een geweldig inzicht en heel fijn voor de
kinderen!
Helpdeskthema van de maand Beter (motorisch) leren bewegen lukt alleen als er ook veilig kan worden bewogen.Hoe kun je dit als docent nu inrichten
en welke verantwoordelijkheden liggen
er bij jou als docent, welke bij de directie
en/ of schoolbestuur?
Wist je dat er een checklist voor jou als
docent bestaat en deze op te vragen is bij
de KVLO?
• Is er bijvoorbeeld bij jou op school een
protocol aanwezig wat je doet als er
een leerling geblesseerd raakt?
• Is er een volledige EHBSO kit aanwe-
zig en is er een telefoon binnen een
halve minuut te bereiken?
• Wordt de sportaccommodatie jaarlijks
gecontroleerd op veiligheid (de RI&E)?
• Is er een ontruimingsplan voor de
sportaccommodatie?
Bovenstaande vragen zijn een greep uit
de vragen die er bestaan op het gebied
van veilig bewegingsonderwijs. Via onze
helpdesk onderwijs kun je het hele stuk
‘Veilig bewegingsonderwijs’ opvragen.
Zorg ook dat jouw leerlingen veilig en
beter leren bewegen.
Sport in wording: verstoppertjeDit was een kop in de Volkskrant
(5-9-2016) bij een artikel
over een dorp in Italië waar
de wereldkampioenschappen
verstoppertje werden gehouden,
niet voor kinderen maar voor
volwassenen. Zelfs het Japanse
Olympische Comité heeft
interesse om het als testsport
op de Olympische Spelen van
2020 te organiseren. Het is een
trend in de afgelopen jaren om
van eenvoudige spelletjes een
sport te maken. Cabaretier
Theo Maassen heeft al eens
gepleit om de leukste activiteit op de basisschool, apenkooi, tot
sport te verheffen. Tegenwoordig wordt apenkooi al aangeboden
op verschillende universitaire sportaccommodaties, omdat studen-
ten het heerlijk vinden om over kasten te springen en te zwaaien
aan de touwen. Freerunning is ook een voorbeeld van eenvoudige
kinderlijke bewegingsactiviteiten: over een hekje springen, van
een dak afspringen, dat uitgegroeid is tot een volwassen activiteit
en nu zelfs bij de turnverenigingen wordt aan geboden en door de
SLO een soort methode is geschreven voor het onderwijs. Het is
mooi dat de georganiseerde sportcultuur zich ontwikkelt door de
brede bewegingscultuur als uitgangspunt te nemen. Het is een taak
van het bewegingsonderwijs om vernieuwingen in de bewegings-
cultuur van kinderen toegankelijk te maken voor alle kinderen,
dus ook de zwakke bewegers. In de jaren tachtig zorgde het ska-
teboard ervoor dat de bewegingsactiviteit rijden niet alleen voor
kleuters een interessant bewegingsprobleem was , maar ook voor
oudere kinderen. Hierdoor kreeg het bewegingsthema rijden een
vaste plek in het curriculum bij veel vakleerkrachten in het basis-
onderwijs en is er voor het voortgezet onderwijs bij de SLO infor-
matie te vinden over freebiking in de gymzaal. Dit laatste project
is een goed voorbeeld hoe trends in de beweegcultuur vertaalbaar
zijn naar de traditionele gymzaal. Soms wordt door beleidsmakers
en gymzaalbouwers gedacht dat de traditionele gymzaal niet
meer van deze tijd is en dat het allemaal anders moet.
Maar de meeste huidige, goed ingerichte gymzalen
voldoen nog prima om de nieuwe trends een
plek te geven en om nog verstoppertje
(tien tellen in de rimboe) te geven.
Verstoppertje als voorbereiding
op de nieuwe sportcultuur?
33
Lichamelijke opvoeding magazine
zouden wij van onze studenten dan eigenlijk
wel verwachten? Welke handvatten zou het
bewegingsonderwijs in ieder geval moeten bie-
den om kinderen voor te bereiden op een leven
lang fysiek actief zijn?
Bewegen = lerenDe legitimatie van het bewegingsonderwijs
kan worden versterkt als beter duidelijk wordt
gemaakt dat leren bewegen meer dan een
natuurlijk proces is. Natuurlijk, een kind kan
steeds beter bewegen door de ontwikkeling
van het centraal zenuwstelsel, de spieren
en het skelet. Deze ontwikkeling maakt het
mogelijk voor een kind om steeds complexere
bewegingen te maken. Het meest zichtbaar
is dit bij baby’s. In een relatief korte periode
leren ze dingen vastpakken, rollen, kruipen en
lopen. Dat lijkt haast vanzelf te gaan. Echter
de natuurlijke biologische ontwikkeling wordt
geprikkeld en gestimuleerd door de omgeving
en dat wat het kind meemaakt (Clark, 2007).
Mensen met kinderen zullen zich herinneren
dat baby’s gaan rollen om bijvoorbeeld het
speeltje wat net buiten hun bereik ligt te pak-
ken te krijgen. Voor de baby biedt het speeltje
Uitgangspunt bewegingsonderwijsHet belangrijkste doel van bewegingsonder-
wijs is kinderen handvatten geven om een
leven lang fysiek actief te kunnen zijn. Als wij
studenten in het vierde jaar vragen hoe ze dit
willen bereiken krijgen we vaak als antwoord
‘door ze kennis te laten maken met veel ver-
schillende sporten/bewegingsactiviteiten en
ze met plezier te laten bewegen’. Dit lijkt een
logisch antwoord en zal deels ook waar zijn. Er
is echter een aantal kritische kanttekeningen
te plaatsen bij dit antwoord, met name als het
gaat om bewegingsonderwijs in het basisonder-
wijs. Zo veranderen motieven van mensen om
te sporten gedurende de verschillende leeftijds-
fasen. Nu inspelen op wat mensen straks in
beweging brengt is weinig valide. Daarnaast is
de sport- en beweegcultuur continu aan veran-
deringen onderhevig. Het is ook de vraag of een
korte kennismaking met een sport daadwerke-
lijk kinderen ertoe aanzet om die sport te gaan
beoefenen. De onderzoeken die gedaan zijn
naar de invloed van bewegingsonderwijs en
specifiek naar het effect van keuzeprogramma’s
op de sportkeuze van kinderen zijn beperkt
en weinig eensluidend. Maar welk antwoord
Misschien is het wel ‘onze eigen schuld’ dat het
bewegingsonderwijs in Nederland er zo karig van
af komt. Immers, op de vraag waar ze lezen en
schrijven hebben geleerd, zullen kinderen en hun
omgeving onmiddellijk roepen: op school. Dat ze
een ander antwoord geven op de vraag waar ze
bewegen hebben geleerd, ligt niet alleen aan de tijd
waarin we leven. Voor de waardering en legitimatie
van het vak bewegingsonderwijs is het belangrijk
om ervoor te zorgen dat het antwoord op deze vraag
ook vanzelfsprekend ‘op school’ wordt. Dat vraagt
een betere bewustwording en meer doelgericht
toewerken naar een hoger bewegingsniveau van
alle kinderen in de lessen bewegingsonderwijs.
TEKST SEBASTIAAN PLATVOET, JAN WILLEM TEUNISSEN EN MARCEL ROZER
FOTO'S HANS DIJKHOFF
Bewegenmoet je leren
TOPIC
34
Lichamelijke opvoeding magazine
een uitdaging. Maar dit geldt evengoed voor
oudere kinderen. Kinderen gaan bewegen als je
ze daartoe uitdaagt. Diverse onderzoeken tonen
ook aan dat verschillen tussen jonge kinderen
in motoriek voornamelijk worden veroorzaakt
door verschillen in de bewegingservaringen
die kinderen opdoen (Stodden e. a., 2008).
Adaptatie en leren zijn veel belangrijker voor
de ontwikkeling van motoriek dan de natuurlij-
ke ontwikkeling. Dit betekent dat we kinderen
moeten uitdagen zodat ze kunnen leren. Zo
vaak hoor en lees je dat de motoriek van de
kinderen van nu achteruit gaat. Voor zover wij
weten is echter het vermogen van kinderen om
te leren (nog) niet achteruit gegaan. Kortom,
kinderen kunnen wel bewegen alleen zijn ‘wij’
vergeten dat we ze dit moeten ‘leren’. En dat
biedt kansen voor een betere positionering van
het bewegingsonderwijs. Anders gezegd, het
bewegingsonderwijs moet de aanval openen.
Het mag geen vraag meer zijn of er vakleer-
krachten bewegingsonderwijs op alle basisscho-
len moeten komen.
Breed opleidenKinderen spelen tegenwoordig minder buiten
dan vroeger (Collard & Valkenbrug, 2014).
Dit komt onder andere door alle digitale
35
Lichamelijke opvoeding magazine
ReferentiesCattuzzo M.T., R.S. Henrique, A.H.N. Ré, I.S. Oliviera, B.M.
Melo, M.S. Moura, R.C. Araújo, and D. Stodden. (2015). Motor competence and health related
physical fitness in youth: A systematic review. Journal of
Science and Medicine in Sport 19 (2): 123 – 129 doi: org/10.1016/j.
jsams.2014.12.004.
Clark, J. E., & Metcalfe, J. M. (2002). The mountain of motor
development: A metaphor. In Motor development: Research
and reviews, edited by J. E. Clark and J. H. Humphrey, vol. 2,
163-190. Reston, VA: National Association for Sport and Physical
Education.
Clark, J.E. 2007. On the problem of motor skill
development. Journal of Physical Education, Recreation & Dance 78 (5): 39 – 44. doi:
10.1080/07303084.2007. 10598023.
Collard, D.C.M. & Valkenburg, H. (2014). Motorische
fitheid en sportblessures van basisschoolkinderen. JGZ, 46
(5/6), 108 - 111
Faber, I.R., Oosterveld, F.G.J., & Nijhuis-Van der Sanden,
M.W.G. (2014). Does an eye-hand coordination test have
added value as part of talent identification in table tennis? A
validity and reproducibility study. Plus One, (1), e85657
Hofferth, S. L., & Sandberg, J.F. (2001). How American Children
Spend their Time. Journal of Marriage and Family 63: 295-
308.
Kiphard, E. J., & Schilling, F. (2007) KörperkoordinationsTest für Kinder. 2. Überarbeitete und
ergänzte Auflage. Weinheim: Beltz Test GmbH.
Stodden, D. F., Goodway, J. D., Langendorfer, S. J., Roberton,
M. A., Rudisill, M. E., Garcia, C., & Garcia L.E. (2008).
A Developmental Perspective on the Role of Motor Skill
Competence in Physical Activity: an Emergent Relationship. Quest
60: 290-306.
vroege specialisten niet goed hebben leren
bewegen. Een interessante ontwikkeling is de
laatste jaren ingezet in Singapore. Op basis van
allerlei motorische testen worden kinderen
ingedeeld in een sporttak. Binnen die sporttak
krijgen kinderen vier verschillende sporten
aangeboden die ze wekelijks beoefenen. Dit
leidt tot een ‘brede sportopleiding’ waardoor de
kans op een meer fysiek actief leven toeneemt
en evenals de kans vergroot dat meer talentvol-
le bewegers hun potentie waar kunnen maken.
Positionering van het bewegingsonderwijsHet bewegingsonderwijs moet de setting zijn
waar kinderen goed leren bewegen. Maar wat
verwachten we dan dat kinderen precies kun-
nen? En hoe laten we zien dat kinderen door
het bewegingsonderwijs beter gaan bewegen?
Het ‘Mountain of Motor Development’ biedt
een uitstekend kader om te begrijpen welke
motorische ontwikkeling een mens in zijn
leven doorloopt (Clark & Metcalfe, 2000). Het
model laat zien dat in de eerste zeven levensja-
ren de fundamenteel motorische vaardigheden
ontwikkeld moeten worden. Vanaf een jaar of
zeven/acht kan een kind meer context-specifie-
ke motorische vaardigheden ontwikkelen. In de
puberteit zou een kind dan voldoende moto-
risch vaardig moeten zijn om sportspecifieke
vaardigheden te ontwikkelen. Dit model is goed
te vertalen naar praktische richtlijnen voor het
onderwijs. In tabel 1 doen we een aanzet. In de
eerste fase, zo tot aan het einde van groep 4,
ligt het accent volledig op het ontwikkelen van
fundamenteel motorische vaardigheden. Deze
vaardigheden zoals lopen, rollen, springen,
mogelijkheden die er zijn en een over-be-
zorgdheid van ouders over kinderen die buiten
spelen. De meer georganiseerde setting (school,
sportvereniging) is belangrijker in het leren en
ontwikkelen van motoriek dan pakweg 20 of
30 jaar geleden (Hofferth en Sandberg, 2001).
School is de setting waar kinderen goed (zou-
den moeten) leren bewegen. Diverse onderzoe-
ken tonen aan dat goed ontwikkelde funda-
menteel motorische vaardigheden en con-
text-specifieke vaardigheden leiden tot meer
fysieke activiteit op latere leeftijd (Catuzzo e.a.,
2014). Ook leren goed bewegende kinderen
sport-specifieke vaardigheden beter en sneller
aan. Ze lopen minder blessures op tijdens hun
sportbeoefening.
Helaas zien we tegenwoordig dat kinderen
steeds vroeger lid worden van een sportver-
eniging en vaak ook al vanaf jonge leeftijd
één sport beoefenen. In de literatuur wordt
dit vroege specialisatie genoemd (zie onder
andere Holt e.a., 2014). ‘Vroeg specialiseren’
vergroot niet de kans op sportsucces op latere
leeftijd maar vergroot wel de kans op blessures
en vroegtijdige drop out. Een vaak genoemde
verklaring die hiervoor wordt gegeven is dat
Diverse onderzoeken tonen aan dat goed
ontwikkelde fundamenteel motorische vaardigheden
en context-specifieke vaardigheden leiden tot
meer fysieke activiteit op latere leeftijd
Foto Anita Riemersma
36
Lichamelijke opvoeding magazine
Sebastiaan Platvoet is teamleider van het expertiseteam Talent van de HAN Sport en Bewegen. Hij doceert o.a. aan de HAN ALO en doet onderzoek naar het herkennen en ontwikkelen van sportief talent in het bewegingsonderwijs
Jan Willem Teunissen is docent/onderzoeker in het expertiseteam Talent van de HAN Sport en Bewegen. Hij richt zich met name op het breed opleiden van sportief talent, is mede-auteur van het Athletic Skills Model en doceert aan de HAN ALO.
Marcel Rozer is lid van het expertiseteam Talent van de HAN Sport en Bewegen en zelfstandig sportjournalist.
Kernwoorden: leren, bewegen, basisonderwijs, meten, competentie
Contact: [email protected]
Noot: 1 We hanteren de term sport specifiek om aan te sluiten bij de literatuur. In plaats van sport kan ook het woord beweegspecifiek geplaatst worden
vangen, vormen de basis voor het aanleren
van meer complexe motorische vaardigheden.
In de volgende fase, van groep 5 tot en met
groep 8, ligt het accent op het ontwikkelen van
context-specifieke vaardigheden. Dit zijn nog
steeds sportoverstijgende vaardigheden, zoals
slaan, springen, rennen, maar die nu worden
geplaatst in een sport context. Bijvoorbeeld
het slaan van een bal met een voorwerp. Dit
slaan met een voorwerp dient zo ontwikkeld
te worden dat een kind in de volgende fase, de
sportspecifieke vaardigheden fase1, in staat is
vaardig te worden in een sport. Het slaan van
een voorwerp kan bijvoorbeeld ondersteuning
bieden aan het vaardig worden in tennis. Het
ontwikkelen van tennis vaardigheden in de
specifieke tennis context vindt dus pas plaats
vanaf een jaar of twaalf!
Zijn deze ideeën nieuw? Eigenlijk niet maar
wellicht wel in de dagelijkse praktijk. Wij erva-
ren zelf dat in het huidige bewegingsonderwijs
het ontwikkelen van vaardigheden, om later
eenvoudiger beter sport specifieke vaardig-
heden aan te kunnen leren en/of beter een
passende sportkeuze te kunnen maken, nog
weinig gangbaar is. Programma’s worden veelal
gemaakt op basis van activiteiten in plaats van
op vaardigheden. Een programma gemaakt
op vaardigheden biedt louter voordelen. Het
grootste? Dat het bewegingsonderwijs zich niet
langer hoeft te verkopen als extraatje, maar als
vast en onwrikbaar deel van het curriculum
wordt geaccepteerd. Daarvoor is het wel nood-
zaak dat de bijdrage van het bewegingsonder-
wijs aan het vaardigheidsniveau van kinderen
te tonen.
Meten = wetenEr is veel vrijheid voor de invulling van het
bewegingsonderwijs. Duidelijke landelijke
richtlijnen wat kinderen op een bepaalde
leeftijd aan vaardigheden moeten kunnen
ontbreken. Die zouden er zo snel mogelijke
moeten komen. Wij pleiten ervoor dat elk
kind in Nederland wordt getest op beheersing
van motorische vaardigheden aan het einde
van groep 2. Wij stellen voor om daarbij drie
onderdelen van de Körper Koordinations Test
Für Kinder (KTK, Kiphard & Schilling, 2007)
en een Oog-hand coördinatie test (Faber e.a.,
2014) te gebruiken. Deze vier testen kunnen
bij 30 leerlingen in een les van 45 minuten
worden afgenomen. De motorische test wordt
herhaald aan het einde van groep 4/begin van
groep 5 en aan het einde in groep 8. Op deze
momenten wordt bij alle kinderen ook een
gestandaardiseerde vragenlijst afgenomen. Met
deze vragenlijst wordt inzicht gekregen in de
sportbeoefening en het bewegen van kinde-
ren. De resultaten van de vragenlijst kunnen
gebruikt worden om de bijdrage van het bewe-
gingsonderwijs aan het leren bewegen beter
inzichtelijk te maken. Zijn deze testen niet erg
mager? Brengen we hiermee voldoende in
kaart? Wij zijn hiervan overtuigd. Verschillende
onderzoeken laten zien dat een ‘voldoende
score’ (voor de KTK zijn internationale refe-
renties beschikbaar) op deze testen leidt tot
meer fysieke activiteit en meer kans op sportief
succes op latere leeftijd. Deze testen blijven
scholen ook voldoende ruimte bieden om zelf
keuzes te maken voor activiteiten.
Onderwijs in 2032Het bewegingsonderwijs staat in de
Onderwijs2032 plannen niet centraal. In de
discussie valt het nauwelijks op dat het bewe-
gingsonderwijs protesteert. Hoe komt dat?
Naar onze mening mist het bewegingsonder-
wijs de gouden kansen die er wel degelijk zijn.
Voor het voeren van een sterke lobby moet de
boodschap helder zijn. Met een beetje moeite
kunnen we in klip en klare cijfers het belang
van het bewegingsonderwijs aantonen. Die
moeite komt niet uit Den Haag of van ouders
of kinderen. Die moeite moet uit het hart van
het bewegingsonderwijs komen. Duidelijkheid
is geboden en wel nu. En dat begint om aan
de hand van duidelijke landelijk geldende richt-
lijnen en goede meetinstrumenten de bijdrage
van het bewegingsonderwijs aan het leren
bewegen te tonen.
Leeftijd Motorische vaardigheid Meetinstrument
1 – 7 Fundamenteel-motorische vaardigheden Körper Koordinations Test für KinderOog-hand coördinatie test
8-11 Context-specifieke motorische vaardigheden Körper Koordinations Test für KinderOog-hand coördinatie testSport- en beweegvragenlijst
12 - > Sport specifieke vaardigheden Keuze afhankelijk van keuze tak van sportSport- en beweegvragenlijst
Tabel 1. Overzicht van te ontwikkelen motorische vaardigheden per leeftijdsfase en met mogelijke meetinstrumenten
Het slaan van een voorwerp kan bijvoorbeeld ondersteuning bieden aan
het vaardig worden in tennis
37
Lichamelijke opvoeding magazine
sport en bewegen. Er is sprake van een doorlo-
pende leerlijn sport en bewegen die wordt inge-
zet met het reguliere vak LO en sportklassen
in de onderbouw. In de sportklassen hebben
de leerlingen idealiter kennis gemaakt met
het vervullen van diverse regelende rollen als
scheidsrechter, hulpverlener, coach, instructeur
en ontwerper. In het beroepsgerichte pro-
gramma in de bovenbouw worden deze rollen
verder uitgebouwd in complexere situaties. In
tabel 3 staat een voorbeeld van een maximaal
sport- en beweegarrangement met het profiel-
vak Zorg en welzijn en keuzevakken.
In dit voorbeeld vormt het keuzevak Sport en
bewegen de rode draad. Het is de verbinden-
de schakel tussen het profielvak Z&W en de
andere keuzevakken, en is daarom vet gedrukt.
Bij het keuzevak Sport en bewegen worden
de leerlingen voorbereid op het uitvoeren van
Wij onderscheiden drie sportie-
ve leerarrangementen op het
vmbo-bb/kb: een maximale
sport- en beweegvariant, een
gemengde variant en een minimale variant.
Deze leerarrangementen omvatten verschil-
lende keuzevakken en profielvakken in de
beroepsgerichte programma’s. Met deze leerar-
rangementen realiseren scholen verschillende
doorlopende leerlijnen voor sport en bewegen.
In de maximale variant vindt zowel het pro-
fielvak als de vier keuzevakken in de context
van sport en bewegen plaats, in de gemengde
variant alleen de vier keuzevakken en in de
minimale variant slechts één keuzevak, name-
lijk Sport en bewegen.
Maximale sport- en beweegvariantIn de maximale variant staan zowel alle keu-
zevakken áls het profielvak in de context van
Het vmbo-bb/-kb zoals we dat jaren hebben gekend is opgehouden te bestaan. Niet
dat alles op de schop gegaan is maar is wel een andere structuur gekomen.
De beroepsgerichte programma’s in de bovenbouw van de basis-,
kaderberoepsgerichte en gemengde leerweg (vmbo-bb, -kb en -gl) zijn vernieuwd en
bieden verschillende mogelijkheden om tegemoet te komen aan sportieve leerlingen.
SLO heeft over dit thema de handreiking Sportieve leerlingen in de bovenbouw van
vmbo-bb/kb geschreven. In het eerste artikel gingen we in op de keuzemogelijkheden
en de structuur van de vernieuwing. In dit tweede artikel beschrijven we drie
sportieve voorbeeldarrangementen en de rol van de docent LO.
TEKST MARTHA HAVERKAMP EN GER VAN MOSSEL
Sportieve leerlingen in de vernieuwde bovenbouw van vmbo-bb/-kb (2)Drie voorbeelden van sportieve leerarrangementen
EN VERDER
Profielvak Modulen Keuzevakken
Zorg en welzijn Mens en gezondheid Sport en bewegen
Mens en zorg Voorkomen van ongevallen en EHBO
Mens en activiteit Organiseren van een activiteit voor een opdrachtgever (module D&P)
Mens en omgeving Doelgroep activiteiten (Schooleigen keuzevak)
Tabel 3. Voorbeeld van
een maximaal sport- en beweegarrangement
met het profielvak Zorg en welzijn en
keuzevakken
38
Lichamelijke opvoeding magazine
regelende taken. Het keuzevak is verdeeld in
theorie en praktijk. Tijdens de theorie-uren
krijgen de leerlingen informatie over hoe de
regelende rollen worden uitgevoerd en berei-
den zij zich hierop voor. De leerlingen oefenen
deze rollen tijdens de eigen praktijklessen.
Vervolgens vervullen de leerlingen regelende
rollen in een minder veilige sportieve omge-
ving, bijvoorbeeld bij een gymles van een eerste
klas. Aansluitend leren de leerlingen in 'leven-
sechte' situaties. De leerlingen treden bijvoor-
beeld op als scheidsrechter tijdens een sportdag,
coachen een onderbouwteam op een sport-
toernooi, verzorgen een deel van een reguliere
LO-les in hun eigen sport of assisteren bij een
gezondheidsprogramma voor een doelgroep
buiten de school. In leerjaar 3 en 4 lopen deze
leerlingen een paar keer mee met een spor-
tieve vervolgopleiding. Al deze opdrachten en
taken maken deel uit van het keuzevak Sport
en bewegen en lopen als doorlopende leerlijn
gedurende het hele programma van leerjaar 3
en 4.
Het profielvak Zorg en welzijn met de vier
modulen en de andere keuzevakken geeft tijd
en ruimte om het keuzevak Sport en bewegen
te verrijken. Opdrachten vanuit deze modulen
en keuzevakken worden zo veel mogelijk uit-
gevoerd in de context van sport en bewegen en
krijgen daarmee betekenis voor deze leerlingen.
Het gaat niet om het leren van theorie, maar
om het leren toepassen van de theorie bij prak-
tische opdrachten (kennis als ‘tool’). Het keu-
zevak ‘Voorkomen van ongevallen en EHBO’
kan bijvoorbeeld omvatten dat de leerlingen
een EHBO-post bij een sportdag vormen. Het
keuzevak ‘Organiseren van een activiteit voor
een opdrachtgever’ kan bijvoorbeeld worden
ingevuld en afgesloten met het organiseren van
een groot sportief evenement. De voorbereiding
van het sportevenement, inclusief de promo-
tieactiviteiten, het regelen van de inschrijving,
het vaststellen van het wedstrijdreglement en
het organiseren van de catering, staan hierin
centraal.
Daarnaast biedt de school een zelfontwikkeld
keuzevak aan dat zich specifiek richt op bepaal-
de doelgroepen, zoals bijvoorbeeld het keuze-
vak ‘Watersport’ in een waterrijke omgeving of
‘Fietssport’ in samenwerking met de KNWU en
de NFTU.
Gemengde variantIn de gemengde variant staan alleen de vier
keuzevakken in de context van sport en
bewegen. Ook in de gemengde variant vormt
het keuzevak Sport en bewegen de rode
draad. In het programma wordt echter alleen
verbinding gelegd met de andere keuzevak-
ken en niet met het profielvak. Bij een groot
aantal profielvakken is het namelijk niet
mogelijk om aan te sluiten bij de context van
sport en bewegen. Denk bijvoorbeeld aan de
Sport en bewegen op Scala, school voor vmbo en mavo in BredaSport is een van de pijlers van het Scala. Hierin is zij een unieke school in de regio. In de onderbouw krijgen de leerlingen vier lesuren LO. Voor de vernieuwing van de beroepsgerichte examenprogramma’s biedt het Scala College naast sportklassen in de onderbouw, SDV aan. Daarmee heeft de school al een mooie doorlopende leerlijn naar de beroepssector sport en bewegen en werkt hierin samen met CIOS Breda/ Goes. Zo is er de afspraak dat wanneer leerlingen een positief advies van de docenten van Scala krijgen, deze leerlingen direct, zonder toelatingstest worden aangenomen op het CIOS.
De school heeft zich gebogen over de vraag hoe zij het oude SDV-programma kan omzetten in de nieuwe structuur. Inmiddels draait het Scala deze vernieuwing als pilotschool voor het tweede schooljaar. Daarbij is goed gekeken naar de pijlers van de school, waarvan sport er één is. Scala biedt nog steeds SDV aan binnen het profielvak Dienstverlening en producten. Wanneer leerlingen hiervoor kiezen, krijgen ze de volgende keuzevakken aangeboden: Geüniformeerde dienstverlening en veiligheid, Beveiliging en veiligheid en Voorkomen van ongevallen en EHBO. Naast deze in het programma geïntegreerde keuzevakken kiezen de leerlingen in klas 3 en klas 4 voor een keuzevak. Leerlingen hebben onder andere de keuze uit Sport en Bewegen en Recreatie. In totaal volgen de leerlingen dan vijf keuzevakken.
Binnen de uren voor het profielvak en de keuzevakken (in totaal 14 lesuur per week), komen de volgende zaken aan bod: organisatiekunde met leren leidinggeven en leren van sociale vaardigheden; gezonde leefstijl met thema’s als voeding, bewegen, genotmiddelen, EHBO; en milieu en veiligheid over ontruimen, veiligheid rondom gebouwen, politie, brandweer en defensie. Naast deze onderdelen voeren de leerlingen in het derde en vierde leerjaar een aantal projecten uit zoals het organiseren van (docenten)sporttoernooien, het maken van een GPS-tocht in Breda, het doen van onderzoek naar de bewegingsintensiteit in de gymles, het organiseren van een bewegingsmiddag voor een verzorgingstehuis.
Foto:Anita Riemersma
39
Lichamelijke opvoeding magazine
keuzevakken worden niet ingevuld in de
context van sport en bewegen. Vaak volgt de
leerling zo’n keuzevak slechts gedurende een
of twee periodes zonder praktische toepassing.
Bij deze variant is er sprake van een onder-
broken leerlijn sport en bewegen zonder echte
verdieping.
De vernieuwing van de beroepsgerichte vak-
ken in het vmbo biedt de school wel kansen
om meer tegemoet te komen aan sportieve
leerlingen dan voorheen. Dit kan bijvoorbeeld
in een vorm waarbij de leerling in de eerste
twee periodes van het schooljaar het keuze-
vak Sport en bewegen volgt en gedurende het
gehele schooljaar (verplicht) deelneemt aan het
beweegteam van de school. Het beweegteam
werkt als een soort leerlingensportcommissie
die helpt bij de organisatie van allerlei sportieve
evenementen en sportdagen op school en staat
onder leiding van een docent LO. De studielast
van het keuzevak Sport en bewegen wordt
verdeeld over de contacttijd in de eerste twee
periodes (bijvoorbeeld drie uur per week) en de
overige tijd die de leerling aan activiteiten van
het beweegteam besteedt. Aan het begin van
het schooljaar plant de docent LO een aantal
sportieve evenementen waaraan het beweeg-
team een bijdrage levert.
Bij het keuzevak Sport en bewegen worden
de leerlingen begeleid door de docent LO. De
leerlingen krijgen theorie over hoe regelende
rollen van het beweegteam worden uitgevoerd
en hoe zij zich daarop kunnen voorbereiden.
Doel is dat de leerlingen als volwaardig lid van
profielvakken Bouwen, wonen en interieur
(BWI) en Produceren, installeren en energie
(PIE).
In de vernieuwing van het beroepsgerichte
programma kan de school dus ongeacht het
aanbod van profielvakken via keuzevakken
een sportief leerarrangement aanbieden. Als de
leerling bovendien instroomt vanuit de sport-
klas is er sprake van een doorlopende leerlijn
vanuit de onderbouw. Door een sterk op elkaar
afgestemde combi van keuzevakken, heeft de
leerling een goede basis voor een andere sector
dan waar zijn of haar profielvak zich op richt,
namelijk een mbo-opleiding met betrekking tot
sport en bewegen.
Een voorbeeld van een leerarrangement is ver-
gelijkbaar met het aanbod van keuzevakken van
de maximale sport- en beweegvariant. Ook voor
het keuzevak Sport en bewegen in de gemengde
variant geldt dat de leerlingen zich voorbereiden
op regelende rollen in theorie én praktijk en dat
de leerlingen zich eerst oriënteren in een veilige
schoolse omgeving en daarna verdiepen in com-
plexe beweeg- en sportsituaties.
Daarnaast dienen andere keuzevakken zich aan,
bijvoorbeeld de keuzevakken Geüniformeerde
dienstverlening en veiligheid en Voeding en
beweging van het profielvak D&P (zie ook de
lijst met keuzevakken in deel 1 van dit artikel).
Door zelf een keuzevak te ontwikkelen, geef je
als school een eigen kleur aan een sportief leer-
arrangement, zoals bijvoorbeeld Sport, bewegen
en recreatie op het Goese Lyceum.
Minimale variantBij de minimale variant kiest de leerling voor
het keuzevak Sport en bewegen. De andere
Keuzevak Sport, toerisme & recreatie op het Goese Lyceum in GoesOp het Goese Lyceum staat al een groot aantal jaren het vak Sport, Toerisme en Recreatie (SteR) in het curriculum. In de vernieuwing wordt dit vak doorontwikkeld tot een schooleigen keuzevak in de bovenbouw van vmbo-bb/kb, namelijk Sport, bewegen en recreatie. De school wil hiermee tegemoet komen aan de nieuwe beroepsgerichte examenprogramma’s en het goede van STeR behouden.
STeR wordt gedurende het gehele schooljaar gevolgd door zo’n dertig leerlingen en is daarmee te vergelijken met LO2 op het vmbo-gl/tl. STeR bestaat uit drie delen: Sport, Toerisme en Recreatie/Leisure. Bij Sport krijgen leerlingen twee extra lesuren LO, veelal om leren leiding te geven (in klas 4 wekelijks aan basisschoolleerlingen) en daarop voor te bereiden. Bij Toerisme krijgen de leerlingen landenkennis, topografie, regels, et cetera. Bij Recreatie/Leisure krijgen de leerlingen theorie over doelgroepen, beroepen, houding, et cetera. Vervolgens wordt dit tijdens de gymlessen en begeleidende sportdagen uitgevoerd. De leerlingen krijgen workshops (onder andere bootcamp, fitness, recreatie gastlessen) en sportieve excursies naar een camping, een kunstijsbaan, een eredivisie voetbalclub, Lille (Frankrijk) en Aken (Duitsland). Daarnaast lopen de leerlingen ongeveer 120-240 uur stage per jaar bij onder andere campings, sportclubs, buurt- en sportcentra en maken ze kennis met diverse vervolgopleidingen. Zo organiseren leerlingen van de CIOS sport- en beweegopleiding in Goes, beweeg- sportactiviteiten voor de leerlingen van het Goese Lyceum.
40
Lichamelijke opvoeding magazine
Martha Haverkamp en Ger van Mossel zijn beide leerplanontwikkelaars bij SLO.
Dit artikel is een samenvatting van de SLO-publicatie Sportieve leerlingen in de bovenbouw van vmbo-bb/kb. Deze handreiking is te downloaden op http://bewegingsonderwijs.slo.nl/.
Contact: [email protected]
het beweegteam kunnen deelnemen. Daarnaast
lopen de leerlingen een soort interne stage
bij het vak LO. De docent LO zoekt in samen-
spraak met de leerlingen naar momenten
waarop die stage in een veilige context kan
plaatsvinden, bijvoorbeeld in tweetallen bij
verschillende LO-docenten verspreid over de
week. Tijdens die gymlessen verlenen deze leer-
lingen allerlei hand- en spandiensten en nemen
deel als beweger indien wenselijk. Deze interne
stage moet betekenisvol zijn voor de leerlingen
en te doen zijn voor de docent LO.
Wat betekent dit voor de school?De vormgeving van sportieve leerarrangemen-
ten heeft gevolgen voor de leeractiviteiten en
de rol die de docent daarbij vervult. Op dit vlak
is een aantal uitdagingen te constateren: de
leeractiviteiten voor leerlingen en de rol van de
docent LO.
De leeractiviteiten bij de sportieve leerarrange-
menten, ongeacht de variant waarvoor gekozen
wordt, moeten zich richten op het daadwerke-
lijk uitvoeren van sportieve activiteiten met en
voor mensen. Het beweeg- en sportprogramma
op school biedt mogelijkheden om leerlingen
op allerlei wijzen in te zetten. Het deelnemen
aan een beweegteam is daarvan een voorbeeld.
Ook in de nabije omgeving en op de sportver-
eniging van de leerlingen zelf zijn er allerlei
taken te vervullen in beweeg- en sportsituaties.
Het opdoen van succeservaringen is een grote
stimulans voor leerlingen om hier mee verder
te willen gaan en hun sportieve talenten en
ambities in te zetten bij andere doelgroepen.
De opdrachten die worden ingevuld vanuit
het sportieve leerarrangement dienen zo veel
mogelijk daadwerkelijk in de context van
beweeg- en sportsituaties plaats te vinden.
Alleen dan zijn de opdrachten betekenisvol
voor sportieve leerlingen. Dit betekent dat
de docenten LO moeten worden betrokken
bij het ontwikkelen én het uitvoeren van het
programma. Immers zij zijn het meest direct
betrokken bij de context van sport en bewegen
en hebben op dat gebied de nodige expertise.
De inbreng van profieldocenten, bijvoorbeeld
van docenten Z&W, ligt meer op het gebied ‘het
werken met en voor mensen’. Bij het vormge-
ven van sportieve leerarrangementen is samen-
werking dus noodzakelijk. De komende tijd zal
moeten blijken of het scholen lukt om te sti-
muleren dat docenten – ieder vanuit een eigen
invalshoek – met elkaar komen tot een inspi-
rerende invulling van de sportieve leerarrange-
menten en al doende de sportieve talenten van
hun bb- en kb-leerlingen ontwikkelen.
Bijeenkomst ‘ Wat doet de LO-docent in het vernieuwde vmbo/bb/kb?’Op dinsdag 29 november is er van 17.00 uur tot 20.00 uur bij de KVLO een bijeenkomst over de rol van de LO-docent binnen de vernieuwde beroepsgerichte examenstructuur voor het vmbo-bb/kb. Deze bijeenkomst wordt samen met SLO georganiseerd. Tijdens de bijeenkomst bespreken we met vakcollega’s welke mogelijkheden de vernieuwde beroepsgerichte examenstructuur heeft. Je kunt je via de website van de KVLO inschrijven.
Keuzevak Sport en bewegen op het Hilfertsheem College in HilversumIn de bovenbouw kunnen de leerlingen kiezen voor het keuzevak Sport en bewegen. Bij voldoende belangstelling wordt dit keuzevak in iedere periode van het schooljaar aangeboden. Dit zorgt voor spreiding van de leerlingen.
In de theorielessen die worden verzorgd door de docent Z&W, worden onderwerpen als EHBO behandeld en worden de leerlingen voorbereid op het werken in de sportschool. Naast de theorielessen lopen de leerlingen in een tweetal stage bij het vak LO op school. Een tweetal volgt een aantal lessen LO en verleent allerlei hand- en spandiensten zoals het geven en begeleiden van een klein lesonderdeel en het mede zorgdragen voor veiligheid. De betrokken docent Z&W en de docent LO houden nauw contact over de ontwikkeling van de leerlingen.De leerlingen die voor dit keuzevak hebben gekozen maken deel uit van het beweegteam van de school. Het beweegteam helpt mee bij het organiseren van sportdagen, begeleiden van kampspellen en allerlei activiteiten in de onderbouwklassen.
29 novemberBijeenkomst
Foto:Anita Riemersma
41
Lichamelijke opvoeding magazine
SKIKAMP ZOALS LEERLINGEN HET WILLEN
skiland.skikampenwww.skikamp.nl
Skiland organiseert voor scholen en groepen de leukste skikampen met goed opgeleide CREW-Members. Waarom Skiland:
* compleet en voordelig skikamp, waarbij alles draait om de leerling* CREW begeleidt leerlingen, docent heeft tijd, rust en overzicht* extra voordeel bij een skikamp buiten de schoolvakanties!
Meer weten? Mail naar [email protected] voor een vrijblijvende offerte en/of onze nieuwste brochure.
ZUIDERZEEMUSEUMENKHUIZEN
TreNoMat / De Graaf en van Stijn B.V.www.trenomat.nl | [email protected] | +31 (0) 172 57 97 20
Geluidsisolatie & absorptie Onderhoud & Service Maatwerk
Scheidingswanden voor sportaccommodaties en zwembadenDe Graaf en van Stijn BV is al meer dan 45 jaar uw betrouwbare partner bij het inrichten van uw sportaccommodatie. Met onze flexibele Trenomat scheidingswanden wordt het multifunctionele karakter van uw accommodatie maximaal benut. Voor de juiste invulling is het belangrijk dat al tijdens de planvorming van een project goed gekeken wordt of er een juiste toepassing mogelijk is. Ons projectteam bestaat uit specialisten die uw project van begin tot eind vakkundig begeleiden zodat het eindresultaat in alle facetten altijd een succes wordt.
ONDERSCHEID MOET ER ZIJN
FLEXIBELE SCHEIDINGSWANDENMODULAIRE PODIUMELEMENTENINDUSTRIËLE OPLOSSINGENMAATWERK & SPECIALS
Goede beheersing van de akoestiek in sportaccommodaties is zeer
belangrijk. Bij plaatsing van Trenomat wanden wordt hier altijd rekening
mee gehouden.
Onze gespecialiseerde servicedienst zorgt ervoor dat uw scheidings-
wanden veilig en up-to-date blijven, waardoor de levensduur van uw
wand zo lang mogelijk wordt.
Voor iedere situatie is er een oplossing. De Graaf en van Stijn BV staat bekend om haar maatwerk en het vermogen om mee te denken in de wensen en
belangen van de opdrachtgever.
“ Je gaat met leerlingen op pad en kunt er voor de volle 100%
op vertrouwen dat de reis veilig en goed georganiseerd is. “
“ De samenwerking tussen Rocks ‘n Rivers, leerlingen
en docenten verliep fantastisch. “
www.snowbreaks.nl | www.rocks-n-rivers.nl
Wintersportkampen
Bergsportkampen
Survivalkampen
Outdoor Sportdagen
WLO met Pokemon GO! B
en in september weer met frisse moed en super enthousiast op
mijn school begonnen. De eerste weken les zijn alweer achter
de rug. In de vakantie had ik tijd om alle artikelen in de Licha-
melijke Opvoeding te lezen of te herlezen. Alle nummers liggen
in mijn literatuurbak en ik heb met omgevouwen hoekjes de belangrijk-
ste artikelen gemerkt. Ook een stapel met relevante artikelen, die ik had
uitgescheurd uit mijn ochtend- en avondbladen heb ik opnieuw gelezen.
Al met al wel heel veel informatie maar daar had ik dan ook mijn hele
zomervakantie voor. Het bracht mij tot een volledig overhoop gooien
van mijn voorbereiding voor het komende jaar. Ik koos voor een nieuwe
aanpak. Ik had weer een paar stappen gemaakt. Mijn warming-up is in
september vervangen door een tien minuten durende zonnebrand smeer-
sessie; immers zonder dat kan ik niet meer verantwoord buitenlessen
geven volgens de Nederlandse dermatologenvereniging en het Koningin
Wilhelmina Fonds.
Daarna heb ik mijn leerlingen instructie geven over de elektrische fiets.
Eerst ging ik met vinger opsteken tellen hoeveel van mijn leerlingen met
de e-bike naar school zijn gekomen; vervolgens probeerde ik door open
vragen te stellen het besef bij te brengen dat het best wel dom is geweest
om een dergelijke fiets te kopen of als cadeau voor je overgang of ver-
jaardag te vragen. Bij hen die de intentie hadden om in plaats van een
oma/opa fiets de e-bike aan te schaffen probeerde ik met mijn invoelend
vermogen deze wens af te zwakken. Mijn slogan luidde: “net zoals alco-
hol geen e-bike onder de achttien jaar”!
Nu kwamen en we tot de kern van de les: een Pokemon GO-gestuurd
beweegprogramma. Alle leerlingen stonden te popelen om hun smart-
phone in de hand te nemen, de oortjes in te doen. De ICT-geleide
informatie zette de gehele klas zich in beweging. Via mijn koptelefoon
kon ik rustig mijn eigen muziek opzetten en alle leerlingen volgen over
het grasveld, het bos en de naburige golfbaan via de aan hen uitgereikte
gps-trackers. Af en toe stak ik mijn duim op terwijl ik ze op mijn normale
fiets passeerde. Het is lang geleden dat ik een dergelijk hoge intensiteit
van bewegen heb gezien en vooral de motivatie om weer een Pokemon
te vinden en te raken. Een kort sprintje had ik nodig om Karel uit een
stekelbosje te halen en Wim liep per ongeluk met zijn ogen gericht op
het schermpje een sloot in. En dat terwijl er niets mis is met hun moto-
rische vaardigheden. Twee meisjes betrapte ik op inactiviteit. Zij hadden
zich in kleermakerszit op een naburig bankje genesteld.
Door mijn teken via de groeps-Whats-app verzamelde de klas zich in
mijn lokaal en na een korte nabespreking deelde ik de anti-luizenkam-
men uit die wij uit ons LO budget hadden aangeschaft. Ik wees vooral de
meisjes erop dat er alleen selfies gemaakt mochten worden met opgesto-
ken haar ter vermijding van luizenepidemie over alle klasgenoten.
Opgetogen maar bezweet ging iedereen onder de douches. Er waren
twee jongens die mij vroegen of ze hun zwembroek mochten aanhouden
in verband met privacy. Het was een ander woord voor schaamte. Een
“Voor de laatste keer”, ontglipte mijn mond. In de meisjesdouches was
nog geen boerkini te bekennen.
Alles went, ook een nieuw schooljaar!
Mery Graal
COLUMN
Mery Graalis een vrouw van onbestemde
leeftijd en geeft les op een school ergens in Nederland.
Matthew Corley / Shutterstock.com
43
Lichamelijke opvoeding magazine
Vooraankondiging12 april 2017 studiedag speciaal en
praktijkonderwijs op VSO school de
Aventurijn in Almere.
Heb je ideeën voor workshops of wil je
zelf een workshop verzorgen, laat het ons
weten via [email protected]
Op woensdag 9 november wordt in samen-
werking met de Fontys Sporthogeschool in
Eindhoven de studiedag basisonderwijs met als
thema ‘bewegen x vakleerkracht = toekomst2’
georganiseerd.
Programma
09.00-09.30 uur Ontvangst
09.30-10.30 uur Plenaire opening met bijdrage van
dr. Steven Vos, lector lectoraat
Move to Be
10.45-12.15 uur Workshopronde 1
12.15-13.15 uur Lunch
13.15-14.50 uur Powersessies/belevingssessies
14.50-15.15 uur Theepauze
15.15-16.45 uur Workshopronde 2
16.45-17.15 uur Afsluiting en borrel
17:15 uur Diner (vooraf op inschrijven)
Voor inschrijven en de uitgebreide workshopom-
schrijvingen kijk op de homepage van de KVLO.
De inschrijving en workshopindeling vindt op
volgorde van aanmelding plaats vol= vol!
Basiscursus Levensreddend Handelen
De tweedaagse basiscursus wordt 16 en 23 november
van 13.00-20.00 uur op het kantoor in Zeist gegeven.
Voor meer informatie en inschrijven kun je terecht op de
site van de KVLO.
SCHOLING
Noteer in je agenda:
studiedag!
9 november! Studiedag
Bijeenkomst ‘ Wat doet de LO-docent in het vernieuwde vmbo-bb/kb?’
Op dinsdag 29 november 2016 is er, van 17.00 uur tot
20.00 uur bij de KVLO, een bijeenkomst over de rol van de
LO-docent binnen de vernieuwde beroepsgerichte examen-
structuur voor het vmbo-bb/kb. Deze bijeenkomst wordt
samen met de SLO georganiseerd. Tijdens de bijeenkomst
bespreken we met vakcollega’s welke mogelijkheden de ver-
nieuwde beroepsgerichte examenstructuur heeft. Voor meer
informatie en inschrijven kun je terecht op onze site
Foto' Anita Riemersma
Foto: Anita Riemersma
44
Lichamelijke opvoeding magazine
KalenderAlle genoemde activiteiten met meer
informatie en inschrijfformulieren staan
in de KVLO-kalender. Je kunt deze op
verschillende manieren vinden: op
www.kvlo.nl vinden door op nieuws in
de menubalk te klikken; via de link in
de introtekst; door op de kalender in de
nieuwsbrief te klikken of door onder-
staande QR-code (met een geschikte App
zoals Quick Scan) met je smartphone te
scannen.
Reageren op vakbladartikelen? Twitter @KVLOnL
Scholingen van afdelingen en opleidingsorganisatiesOp de webkalender staan scholingen en
evenementen van de diverse afdelingen
en opleidingsorganisaties vermeld.
Het Lerarenregister voor een krachtig beroep (Bericht: FvOv) Wat schiet een leraar
ermee op?
‘Erkenning van de waarde van het beroep!’,
aldus Jilles Veenstra, voorzitter van de FvOv
en bestuurslid van de Onderwijscoöperatie.
‘Daarnaast geeft het de leraren een sterkere
positie in de school. We zien dat nu al in
de aanloop naar de wetsbehandeling op de
scholen ontstaan. Te lang en te vaak zijn
leraren behandeld als uitvoerders van beleid
dat door anderen werd bedacht. Leraren
zoeken nadrukkelijk elkaar op om samen de
verantwoordelijkheid voor het onderwijs op
te eisen.’
Kosten scholingGoed om te weten is dat scholing behoort
tot professionalisering. De werkgever
heeft per werknemer per jaar een budget
€ 500,- beschikbaar.
18 januari
2017!
StudiedagVO studiedag woensdag 18 januari 2017
LO emPOWERmentHet wordt een studiedag vol power op de Calo in Zwolle! Het
thema sluit aan bij de toekomst van ons vak waarin binnen
Onderwijs 2032 naast ‘beter leren bewegen’ aandacht in het
curriculum is voor de persoonsvorming van kinderen met de
ontwikkeling van hun identiteit, hun creativiteit, en een gezon-
de leefstijl.
Op deze studiedag richten we ons met workshops op drie lagen van emPOWERment:1. emPOWERment van de leerling: hoe kunnen we de lessen
LO (nog meer) inrichten op bewegen regelen, autonomie,
zelfstandigheid, persoonsvorming en gezonde leefstijl?
2. emPOWERment van het vak en de vaksectie: op welke
wijze kan het vak LO (nog) steviger neergezet worden in een
school om bij te dragen aan de doelstellingen die geformu-
leerd zijn door Onderwijs 2032?
3. emPOWERment van de LO docent: welke ontwikkeling
heeft de LO docent nodig om bij te dragen aan de persoons-
vorming, autonomie en gezonde leefstijl van de leerling?
Kortom een prachtig
thema voor de VO stu-
diedag. Hoe vertaal je dit
naar de lesgeefpraktijk?
Heb jij ideeën voor de
inhoud en workshops op
deze dag? Laat het ons
weten!
Foto' Anita Riemersma
45
Lichamelijke opvoeding magazine
NIEUWS
NOntvang een deel van je contributie terug!Voor KVLO-leden die werkzaam zijn in
het hbo, mbo, VO (waaronder OMO), PO
dan wel bij WVOI of de Kenniscentra, is
het op basis van de cao’s mogelijk om een
deel van de contributie terug krijgen. Dit
is een fiscale regeling waarbij je werk-
gever de contributie via jouw brutoloon
verrekent met de eindejaarsuitkering. Je
betaalt hierdoor minder belasting over de
eindejaarsuitkering en deze zal daardoor
netto hoger uitvallen. Afhankelijk van je
belastingtarief kan je voordeel oplopen tot
ruim 90 euro per jaar!
Om in aanmerking te komen voor dit
voordeel heb je een bewijs nodig van
de contributie die je hebt betaald als lid
van de KVLO in het lopende jaar. Het
betaalbewijs is eind september via e-mail
aan je verzonden. Is je e-mailadres niet
bij ons bekend dan is het bewijs per post
naar je toe gezonden. Heb je wel betaald
en geen betalingsbewijs ontvangen? Stuur
dan een e-mail naar [email protected] onder
vermelding van je naam en adres. Je ont-
vangt het betaalbewijs alsnog via e-mail.
Let op: Dit bewijs moet je vóór 1 novem-
ber 2016 ingevuld bij je werk-
gever inleveren.
Je werkgever
zorgt vervol-
gens voor
de admi-
nistratieve
verwerking.
Ook afdeling Rotterdam is weer ‘alive’De afdeling Rotterdam en omstreken is weer actief!
De kick-off van de hernieuwde afdeling vindt plaats
op 13 oktober op Het Lyceum Rotterdam vanaf
17.00 uur. We starten met de officiële opening en
het uitreiken van de Zilveren Spelden, waarna we
twee interessante clinics aanbieden: 1 Het beproef-
de spelletjesdiealtijdwerken.nl en 2. van theorie naar
praktijk, een vertaling van artikelen uit dit blad
naar de praktijk. Interesse? Geef je op via kvlorotter-
Redactielid overledenOp 15 september is ons zeer gewaardeerde en betrokken
redactielid Liesbeth Jans overleden. Ze werd slechts 47
jaar en laat een man en drie kinderen achter. De oneerlij-
ke strijd tegen kanker heeft Liesbeth, na moedig strijden,
niet kunnen winnen. Ze heeft te midden van haar gezin,
familie en vrienden afscheid genomen. Ze was een stille
kracht, trad nooit op de voorgrond als daar geen aan-
leiding voor was maar leverde steeds zeer waardevolle
bijdragen aan de inhoud van de Lichamelijke Opvoeding.
We zullen haar missen.
Gouden speld met smaragdOp 16 september is voor het zeventigjarig lidmaatschap de gouden
speld met smaragd uitgereikt aan mevrouw Wessel-Klaren. Zij is nu
90 jaar en kan nog veel vertellen uit de periode dat zij tijdens de
Tweede Wereldoorlog begonnen is met
de opleiding. Tijdens het gesprek bij
de uitreiking kwamen veel herinne-
ringen weer naar boven en van een
aantal (oud)leden wist zij zich zelfs
de namen nog te herinneren. Het was
voor Herman Wassenaar die de speld
uitreikte een bijzondere gelegenheid
en hij kon maar met moeite afscheid
van mevrouw Wessel-Klaren. Ze
dankte de KVLO voor de mooie
bloemen en de speld!
QR-code voor bonusartikelenAls je deze code scant, kom je recht-
streeks op de pagina met bonusartikelen.46
Lichamelijke opvoeding magazine
In samenwerking met Arko Sports Media
Wat willen we de leerlingen in de lessen bewegings-
onderwijs op een school voor zeer moeilijk lerenden
(ZML) leren? Welke activiteiten maken de leerpro-
cessen mogelijk en hoe kan de vakleraar hierbij de
passende leerhulp geven?
In het Basisdocument Bewegingsonderwijs aan ZML
worden 12 leerlijnen beschreven. Deze leerlijnen zijn
uitgewerkt in maar liefst 29 bewegingsthema’s met
daarbinnen activiteiten uitgewerkt naar vijf verschil-
lende niveaus. Op deze wijze worden alle leraren
in het ZML-onderwijs in staat gesteld om de juiste
activiteiten te kiezen voor iedere groep met leerlin-
gen tussen de 4 en 18 jaar. Zelfs waar het groepen
betreft met een groot onderling niveauverschil. Als
extra is er speciale aandacht voor leerlingen met
geringe bewegingsmogelijkheden en leerlingen in
een rolstoel.
De publicatie Basisdocument Bewegingsonderwijs
aan ZML is, mede door de methodisch/didactische uit-
werking van de leerlijnen, een onmisbare schakel voor
vakleraren op ZML-scholen en studenten in opleiding.
BEWEGINGSONDERWIJS AAN ZEER MOEILIJK LERENDEN
€ 42,50 incl. btw
ISBN: 978-90-72335-45-6
Te bestellen via www.janluitingfonds.nl
In samenwerking met Arko Sports Media
Wat willen we kinderen leren in de lessen bewegingsonderwijs in het basisonderwijs en welkekwaliteit streven we daarbij na? Hoe geef je kinderen een brede introductie in de bewegingscultuur?
In deze verkorte uitgave van het Basisdocument bewegingsonderwijs voor het basisonderwijsworden twaalf leerlijnen uitgewerkt die een beeld geven van de manier waarop we kinderen bewegingsbekwaam maken. Per leeftijdsgroep worden tussendoelen voor alle twaalf de leerlijnenbeschreven, waarmee de longitudinale ontwikkelingslijn van vier tot en met twaalf jaar
zichtbaar wordt. Ook worden reguleringsdoelen geformuleerd, bijvoorbeeld over hulpverlenen en het maken van afspraken om gezamenlijk bewegen mogelijk te maken. De achterliggende uitgangspunten worden beschreven in een vakconcept. De basisinventarislijsten voor speellokaal en gymzaal completeren het geheel.
De verkorte uitgave van het Basisdocument bewegingsonderwijs voor het basisonderwijs geeftde lezer een beeld van wat er in het bewegingsonderwijs van alle groepen van de basisschool aan de orde kan komen.
BASISDOCUMENT BEWEGINGSONDERWIJS VOOR HET BASISONDERWIJSVERKORTE UITGAVE
€ 27,50 incl. btwISBN: 978-90-72335-58-6Te bestellen via www.janluitingfonds.nl
B e w e g i n g s o n d e r w i j sv o o r h e t B a s i s o n d e r w i j s
B a s i s d o c u m e n t
Wat willen we kinderen leren in de lessen bewegingsonderwijs in het basisonderwijs en welke
kwaliteit streven we daarbij na? Hoe geef je kinderen een brede introductie in de bewegingscultuur?
In deze verkorte uitgave van het Basisdocument bewegingsonderwijs voor het basisonderwijs
worden twaalf leerlijnen uitgewerkt die een beeld geven van de manier waarop we kinderen
bewegingsbekwaam maken. Per leeftijdsgroep worden tussendoelen voor alle twaalf de leerlijnen
beschreven, waarmee de longitudinale ontwikkelingslijn van vier tot en met twaalf jaar zichtbaar
wordt. Ook worden reguleringsdoelen geformuleerd, bijvoorbeeld over hulpverlenen en het maken
van afspraken om gezamenlijk bewegen mogelijk te maken. De achterliggende uitgangspunten
worden beschreven in een vakconcept. De basisinventarislijsten voor speellokaal en gymzaal
completeren het geheel.
De verkorte uitgave van het Basisdocument bewegingsonderwijs voor het basisonderwijs geeft
de lezer een beeld van wat er in het bewegingsonderwijs van alle groepen van de basisschool aan
de orde kan komen.
B a s i s d o c u m e n t B e w e g i n g s o n d e r w i j s
v o o r h e t B a s i s o n d e r w i j s
Koninklijke Vereniging van leraren Lichamelijke Opvoeding
nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling
v e r ko r t e u i tg av ev e r ko r t e u i tg av e
Basis
docum
ent
Be
we
gin
gs
on
de
rw
ijs
vo
or
he
t B
as
iso
nd
er
wij
s - v
er
ko
rt
e u
itg
av
e
jLF