New Masterplan energieopslag Kop Zuidas te Amsterdam · 2014. 11. 18. · totaal 60.000 83.000...
Transcript of New Masterplan energieopslag Kop Zuidas te Amsterdam · 2014. 11. 18. · totaal 60.000 83.000...
Opdrachtgever Gemeente Amsterdam Kop Zuidas Postbus 79092 1070 NC AMSTERDAM Contactpersoon: mevrouw A. de Jong
Adviseur bodemenergie IF Technology Velperweg 37 Postbus 605 6800 AP ARNHEM T 026 - 35 35 555 F 026 - 35 35 599 E [email protected] Contactpersonen: de heer A. Dotinga mevrouw S.E. de Boer
Masterplan energieopslagKop Zuidas te Amsterdam
23.932/60291/SB 11 maart 2011
23.932/60291/SB 11 maart 2011 2
Inhoudsopgave
1 Inleiding ....................................................................................................................... 31.1 Kader ............................................................................................................... 31.2 Doelstelling project .......................................................................................... 51.3 Leeswijzer ....................................................................................................... 6
2 Inventarisatie ............................................................................................................... 72.1 Inrichting plangebied ....................................................................................... 72.2 Geohydrologie ................................................................................................. 82.3 Huidige gebruikers van de ondergrond ......................................................... 10
3 Duurzame energielevering ........................................................................................ 133.1 Energievraag ................................................................................................. 133.2 Beschrijving energieconcept ......................................................................... 143.3 Bodempotentieel ........................................................................................... 16
4 Uitwerking masterplan ............................................................................................... 184.1 Thermische randvoorwaarden ...................................................................... 194.2 Ordeningregels .............................................................................................. 22
5 Milieueffecten ............................................................................................................ 265.1 Energiebesparing en emissiereductie ........................................................... 265.2 Thermische effecten ...................................................................................... 285.3 Hydrologische effecten .................................................................................. 28
6 Juridische verankering & vervolg .............................................................................. 30
Bijlagen 1 Gebouwzijdige energievraag 2 Uitgangspunten Bouwbesluit 2010 3 Uitgangpunten klimaatneutraal 4 Masterplankaart + ordeningsregels
23.932/60291/SB 11 maart 2011 3
1 Inleiding
1.1 Kader
Aan de zuidzijde van Amsterdam wordt langs de ringweg A10 Zuidas ontwikkeld (zie figuur 1.1). Ten oosten van de Zuidas bevindt zich Kop Zuidas (omcirkeld gebied). In Kop Zuidas worden diverse kantoorpanden en voorzieningen gerealiseerd. Tot 2020 zijn de volgende ontwikkelingen gepland: - Wonen: 60.000 m², verdeeld over circa 480 woningen (locatie ROC); - Kantoren: 78.000 m², het merendeel langs de A10; - Voorzieningen: 92.450 m², waaronder musicaltheater, hotel, horeca en de nieuw-
bouw van het ROC.
De gemeente Amsterdam heeft als voornemen dat de gehele Zuidas in 2030 tot de top 10 van duurzame stedelijke centra in Europa behoort. Het is de ambitie van het college dat in Amsterdam vanaf 2015 klimaatneutraal wordt gebouwd, zowel in de woningbouw als in de utiliteitsbouw.
Figuur 1.1 Locatie Zuidas en Kop Zuidas
Klimaatneutraal bouwen houdt in dat 100% van de CO2-uitstoot van alle gebouwgebonden energieverbruik wordt gecompenseerd in de vorm van energiebesparing, lokale duurzame energieopwekking en/of effectief inzet van duurzame bronnen.
Het voorstel is om voor de nieuwbouw de volgende ambities te formuleren: - vanaf 2015 alle nieuwbouwwoningen en utiliteitsgebouwen klimaatneutraal te bou-
wen; - in de periode 2010 t/m 2014 te starten met de realisatie van klimaatneutrale wonin-
gen en utiliteit, met als doelstelling om 40 procent van de productie (= 10.000 wonin-gen) geheel klimaatneutraal te bouwen (EPL = 9,5 à 10) en de overige woningen ‘half klimaatneutraal’ (EPL = 8).
23.932/60291/SB 11 maart 2011 4
Eén van de mogelijkheden voor klimaatneutraal bouwen en het behalen van de top 10 van duurzame steden in Europa is het toepassen van duurzame energieopslag in de ondergrond voor het verwarmen en koelen van de bebouwing in Kop Zuidas.
Gebruik energieopslag Door de toepassing van grootschalige ondergrondse energieopslag kunnen aanzienlijke energiebesparingen ten opzichte van conventionele koude- en warmtelevering worden gerealiseerd. Hiervoor zijn diverse uitvoeringsvormen beschikbaar, zoals open (doublet) systemen, monobronnen en gesloten bodemwarmtewisselaars.
Echter, bij grootschalige toepassing van energieopslag voor de beoogde nieuwbouw zal de drukte in de ondergrond, waar zich al meerdere bestaande energieopslagsystemen bevinden, sterk toenemen. Bekende energieopslagsystemen in en nabij het gebied zijn de RAI, het Stadsdeelkantoor en ROC (kavel AB). Voorkomen moet worden dat bij een toename van het aantal energieopslagsystemen negatieve onderlinge interferentie of nadelige beïnvloeding van de bestaande ondergrondse functies gaat plaatsvinden.
Principe energieopslag Het principe van energieopslag in de bodem is dat in de zomer wordt gekoeld met winter-koude en in de winter wordt verwarmd met zomerwarmte. De koude en warmte wordt door middel van open bronnen in een ondergrondse watervoerende laag opgeslagen en onttrokken (figuur 1.2).
Figuur 1.1 Principe energieopslag
Probleemstelling Door de bestaande systemen van ROC en het Stadsdeelkantoor en de toekomstige ont-wikkelingen in Kop Zuidas neemt het beslag op de ondergrond bij toepassing van groot-schalige energieopslag toe. Voorkomen moet worden dat verschillende initiatieven voor energieopslag elkaar en/of andere gebruikers van de ondergrond gaan beconcurreren (figuur 1.3).
23.932/60291/SB 11 maart 2011 5
Figuur 1.2 Overzicht gebruikers van de ondergrond
Regie is gewenst om een optimaal en duurzaam gebruik van de ondergrond te borgen zodat ongewenste interferentie (negatieve interactie) tussen energieopslagsystemen onderling, of met andere ondergrondse gebruikers wordt voorkomen.
1.2 Doelstelling project
Doel van dit project is om voor plangebied Kop Zuidas een inrichtingsplan voor de toe-passing van energieopslag vorm te geven waarbij optimaal en duurzaam gebruik van de ondergrond is geborgd: een masterplan energieopslag.
Uitwerking van het masterplan energieopslag vindt plaats door inventarisatie van de voornaamste inrichtingbepalende randvoorwaarden: 1. Bovengrondse inrichting plangebied (beschikbare ruimte voor bronpositionering) 2. Energievraag bouwontwikkelingen 3. Beschikbaar bodempotentieel 4. Bestaande en toekomstige overige ondergrondse functies/belangen 5. Thermische randvoorwaarden
Afweging van deze randvoorwaarden leidt tot een ordeningsplan van de ondergrond waarbij kansen voor combinatie van functies worden benut en negatieve interactie tussen verschillende gebruikers wordt geminimaliseerd.
23.932/60291/SB 11 maart 2011 6
1.3 Leeswijzer
De voorliggende rapportage is als volgt opgebouwd:
Inventarisatie (hoofdstuk 2) Dit hoofdstuk beschrijft de geplande nieuwbouw voor Kop Zuidas. Tevens wordt inge-gaan op de geohydrologische eigenschappen van de ondergrond ter plaatse. Daarnaast brengt dit hoofdstuk de huidige gebruikers van de ondergrond in de omgeving van Kop Zuidas in kaart.
Duurzame energielevering (hoofdstuk 3) Op basis van de bouwvolumecijfers is in dit hoofdstuk de gewenste duurzame koude- en warmtelevering gekwantificeerd.
Uitwerking masterplan (hoofdstuk 4) Dit hoofdstuk beschrijft hoe de ordening van de ondergrond kan worden vormgegeven in een masterplan energieopslag. Achtereenvolgens worden de randvoorwaarden voor de masterplankaart toegelicht en de ordeningsregels behandeld waaraan nieuwe initiatief-nemers van energieopslag in het plangebied zich moeten houden.
Milieueffecten (hoofdstuk 5) In dit hoofdstuk zijn de milieuvoordelen van energieopslag gekwantificeerd. Tevens zijn de maximale thermische en hydrologische effecten op de omgeving beschreven die door toepassing van energieopslag optreden.
23.932/60291/SB 11 maart 2011 7
2 Inventarisatie
2.1 Inrichting plangebied
Het totale bouwprogramma voor Kop Zuidas bedraagt ruim 225.000 m2 bvo (bruto vloer-oppervlak), verdeeld over drie functies: wonen, werken en voorzieningen. Scholen, ho-tels, het Musicaltheater en de synagoge worden als voorzieningen beschouwd.
Kop Zuidas is verdeeld in 14 kavels (A t/m N). Deze verdeling is gebruikt voor de uitwer-king van het duurzaam energieconcept. In figuur 2.1 zijn de bouwvolumes van de drie functies per kavel gepresenteerd.
Figuur 2.1 Plangebied Kop Zuidas
In tabel 2.1 zijn de bouwvolumes per kavel opgenomen. In totaal wordt voor wonen, wer-ken en voorzieningen respectievelijk 60.000 m², 83.000 m² en 82.350 m² bvo gereali-seerd.
23.932/60291/SB 11 maart 2011 8
Tabel 2.1 Overzicht bouwvolumes per kavel kavel bouwvolume [m² bvo] woningen werk voorzieningen A - - 20.000 B - - 10.000 C - 16.000 2.500 D 5.800 10.000 - E - - 10.000 F - - 10.000 G 4.800 9.000 9.200 H 19.400 - 3.200 I - - 3.450 J - - 14.000 K 30.000 - - L - 15.000 - M - 18.000 - N - 15.000 - totaal 60.000 83.000 82.350 225.350
De bovengrondse indeling van het plangebied bepaalt in belangrijke mate waar warme en koude bronnen worden gepositioneerd. Rekening houdend met de overige randvoor-waarden wordt gestreefd het masterplan zo in te richten dat elk gebouw in de directe nabijheid van een warm en koud zoekgebied ligt.
2.2 Geohydrologie
Het technisch goed functioneren van een energieopslagsysteem is afhankelijk van een aantal bodemeigenschappen. Belangrijkste voorwaarde is dat in de bodem een geschikte watervoerende zandlaag aanwezig is, die voldoende capaciteit biedt voor de opslag van koude en warmte. Daarnaast is de grootte en richting van de grondwaterstroming van belang bij het positioneren van de bronnen. Thermische interactie tussen de warme en koude bellen dient in verband met rendementsverlies te worden voorkomen. Ten slotte dient de grondwaterkwaliteit te worden beschouwd in verband met de materiaalkeuze van de bronnen en het mogelijke risico op bronverstopping bij menging van verschillende watertypen. Bovengenoemde aspecten worden in deze paragraaf behandeld. Hierbij wordt aangegeven in hoeverre ze de haalbaarheid van energieopslag in Kop Zuidas be-ïnvloeden.
Bodemgeschiktheid Uit figuur 2.2 volgt dat op de locatie drie watervoerende lagen aanwezig zijn: een eerste, tweede en derde watervoerende pakket. De tweede scheidende laag is niet als doorlo-pende scheidende laag aanwezig, maar als afzonderlijke kleilenzen. Hierdoor kunnen het tweede en derde watervoerende pakket als één en dezelfde watervoerende laag worden gezien.
Eerste watervoerende pakket Het eerste watervoerende pakket bestaat uit matig fijn tot grof zand. In het eerste water-voerende pakket bevindt zich het zoet-/brakgrensvlak.
23.932/60291/SB 11 maart 2011 9
A A’
Figuur 2.2 Noord-Zuid-profiel ondergrond plangebied (Bron: REGIS, TNO)
Tweede en derde watervoerende pakket Bovenin het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket, tot circa 80 m-mv komt overwegend matig grof zand voor. In een zone van 80 m-mv tot circa 110 m-mv komen veel kleilenzen voor. Vanaf circa 110 m-mv bestaat het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket uit overwegend grof zand. Een enkel kleilensje kan nog voorkomen. Het onderste gedeelte van het gecombineerde tweede en derde watervoe-rende pakket (vanaf 180 m-mv) bestaat uit beduidend fijnere zanden dan het bovenlig-gende gedeelte.
Het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket biedt bodemtechnisch ge-zien de beste mogelijkheden voor de toepassing van een grootschalig energieopslagsys-teem. In het vervolg van deze studie wordt uitgegaan van energieopslag in het gecombi-neerde tweede en derde watervoerende pakket.
Grondwaterstroming De regionale horizontale grondwaterstroming in het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket bedraagt circa 5 m/a. Uit het isohypsenbeeld volgt dat het grond-water in zuidwestelijke richting stroomt.
23.932/60291/SB 11 maart 2011 10
Grondwaterkwaliteit en -temperatuur Volgens de Grondwaterkaart is het grondwater in het tweede en derde watervoerende pakket zout. Het zoet-/brakgrensvlak (chloridegehalte van 150 mg/l) bevindt zich op circa 40 m-mv. Het brak-/zoutgrensvlak (chloridegehalte 1.000 mg/l) bevindt zich op circa 60 m-mv.
De temperatuur van het grondwater in het tweede en derde watervoerende pakket be-draagt circa 12°C.
De grondwaterkwaliteit en temperatuur van het gecombineerde tweede en derde water-voerende pakket zijn schikt voor de toepassing van energieopslag.
2.3 Huidige gebruikers van de ondergrond
Bij de keuze voor een duurzame herontwikkeling van Kop Zuidas middels energieopslag zal het gebruik van de ondergrond sterk toenemen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met gebruikers van de ondergrond om negatieve interactie met deze gebruikers te voorkomen. Figuur 2.3 geeft een overzicht van aanwezige gebruikers van de onder-grond in de omgeving van Kop Zuidas.
Figuur 2.3 Overzicht grondwaterbelangen
23.932/60291/SB 11 maart 2011 11
Grondwatergebruikers In het gebied zijn twee gerealiseerde energieopslagsystemen aanwezig. Dit betreft twee monobronnen van het ROC (kavel B) en Stadsdeelkantoor Zuid. De monobronnen bevin-den zich in het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket. Het Musical Theater op kavel J heeft een vergunning voor een energieopslagsysteem. Deze vergun-ning is verleend in 2006 (ref. ADAM2006-57). In overleg met de ontwikkelaars en de ge-meente is aangegeven dat de vergunning niet zal worden gebruikt. Derhalve wordt deze vergunning niet meegenomen in het masterplan. Daarnaast is bij ROC (kavel E) voor een derde monobron een vergunning aangevraagd. Deze vergunningaanvraag is in procedu-re ten tijde van het schrijven van deze rapportage. Ten westen van het projectgebied zijn drie monobronnen aanwezig bij de RAI. De bestaande onttrekkingen en de vergunningaanvraag zijn opgenomen in tabel 2.2.
Tabel 2.2 Permanente grondwateronttrekkingen binnen 500 m van Kop Zuidas naam van inrichting ligging t.o.v. locatie
[m]filterdiepte [m-mv] vergunde hoeveelheid [m³/jaar]
Stadsdeelkantoor op locatie 100 - 160 222.000 ROC (kavel AB) op locatie 95 - 165 220.000 ROC (kavel E)¹ op locatie 100 - 160 170.000 RAI (3 monobronnen) 180 m ten westen 70 - 160 500.000 ¹ in procedure
Natuurgebieden De locatie is niet gelegen in of nabij een beschermd natuurmonument of nabij een Vogel- of Habitatrichtlijngebied. De locatie is niet gelegen binnen een gebied dat deel uitmaakt van de (Provinciaal) Ecologische Hoofdstructuur.
Verontreinigingen Bij de gemeente Amsterdam is een overzicht aangevraagd van de bodem- en grondwa-terverontreinigingen in de omgeving van de locatie. Bij de gemeente zijn alleen lichte verontreinigingen in de deklaag bekend. Verontreinigingen vormen geen belemmering voor energieopslag in Kop Zuidas.
Archeologie Van de gemeente Amsterdam is informatie ontvangen over de archeologische verwach-ting in Kop Zuidas (Archeologische Beleidskaart Kop Zuidas).
Uit de kaart blijkt dat een klein gedeelte (lichtgeel) van Kop Zuidas een lage archeologi-sche verwachting heeft. De bodem van het grootste gedeelte van Kop Zuidas is verstoord door bouwwerkzaamheden in de jaren ’50. Hiervoor is geen archeologische verwach-tingswaarde van toepassing. Archeologie vormt geen belemmering voor energieopslag in Kop Zuidas.
Infrastructuur Op de projectlocatie worden meerdere parkeerkelders gerealiseerd. Direct ten zuiden van de projectlocatie loopt de snelweg A10 en de metro- en spoorlijn. Direct ten westen ligt de toekomstige Noord-Zuidlijn.
In het gebied van Kop Zuidas worden op veel kavels ondergrondse parkeergarages ge-realiseerd.
23.932/60291/SB 11 maart 2011 12
Ook voor deze belangen geldt dat geen negatieve effecten zullen optreden, omdat het systeem minimale effecten heeft op de grondwaterstand in deklaag en op het eerste wa-tervoerende pakket.
Kabels en leidingen De aanwezige en geplande kabels en leidingen vormen een belangrijk aandachtspunt tijdens de ontwerpfase van energieopslagsystemen. Het betreft voornamelijk de inpas-singsmogelijkheden van bronnen en bijbehorend leidingwerk. Dit vraagt in stedelijk ge-bied afstemming. Door deze afstemming in een vroeg stadium mee te nemen, kan ener-gieopslag in de planvorming geborgd worden. Derhalve worden in de masterplankaart nog geen bronlocaties vastgelegd maar worden zoekgebieden voorgesteld. Zodat later de juiste positionering ten aanzien van de kabels en leidingen kan worden vastgesteld.
23.932/60291/SB 11 maart 2011 13
3 Duurzame energielevering
3.1 Energievraag
Zoals in paragraaf 2.1 beschreven, worden in het plangebied woningen, werk en voorzie-ningen gerealiseerd. Voor het bepalen van de energiebehoefte van deze ontwikkelingen zijn kentallen gebruikt. In overleg met de gemeente Amsterdam is onderscheid gemaakt tussen twee varianten: de energievraag conform het Bouwbesluit 2010 en de energie-vraag bij klimaatneutraliteit.
De kentallen voor de klimaatneutrale variant zijn opgesteld door de gemeente Amster-dam. De definitie van klimaatneutraal bouwen wordt als volgt gedefinieerd: “klimaatneu-traal bouwen houdt in dat 100% van de CO2-uitstoot van alle gebouwgebonden energie-verbruik wordt gecompenseerd in de vorm van energiebesparing, lokale duurzame ener-gieopwekking en/of effectief inzet van duurzame bronnen” (bron: notitie duurzaamheid in nieuwbouw, Marlies Lambregts (DMB)).
Tabel 3.1 Kentallen vermogens en energie (conform Bouwbesluit 2010) verwarming koelingverwarmingsvermogen warmtevraag koelvermogen koudevraag [Wt/m²] [kWht/m²] [Wt/m²] [kWht/m²]
werken 60 50 70 40 voorzieningen 60 50 30 15 woningen 48 68 16 15
Tabel 3.2 Kentallen vermogens en energie “klimaatneutraal” verwarming koelingverwarmingsvermogen warmtevraag koelvermogen koudevraag [Wt/m²] [kWht/m²] [Wt/m²] [kWht/m²]
werken 30 15 35 15 voorzieningen 30 15 30 15 woningen 35 40 16 15
Op basis van de kentallen uit tabel 3.1 en 3.2 is voor de twee varianten de totale koude- en warmtelast gekwantificeerd (zie tabel 3.3).
Tabel 3.3 Koude- en warmtevraag gebouwen variant verwarming koeling
vermogen[kWt] energie [MWht/a]
vermogen[kWt] energie [MWht/a]
Bouwbesluit 2010 12.861 12.318 10.921 6.045 klimaatneutraal 6.641 4.670 5.916 3.170
23.932/60291/SB 11 maart 2011 14
In figuur 3.1 is de energievraag per kavel weergegeven voor de variant conform het Bouwbesluit 2010. In bijlage 1 is gebouwzijdige koude- en warmtevraag van beide varian-ten opgenomen.
Figuur 3.1 Energievraag per kavel (conform Bouwbesluit)
3.2 Beschrijving energieconcept
De toekomstige inrichting van het terrein bepaalt de energiehoeveelheid die in de toe-komst door het grondwatersysteem zullen worden geleverd. Op kavels A&B en D zijn al grondwatersystemen gerealiseerd en de synagoge op kavel I voorziet in zijn eigen ener-gievoorziening. Deze kavels zijn in overleg met de gemeente Amsterdam ook opgeno-men in de overzichten.
Alle energetische uitgangspunten zijn gebaseerd op een bivalent concept. Dat betekent dat de basis van de verwarming door het grondwatersysteem geleverd wordt, maar dat de pieklast ingevuld wordt door bijvoorbeeld een CV-ketel. Ook voor de koeling wordt tijdens de piek uitgegaan van aanvullende maatregelen. Uiteraard kunnen de afzonderlij-ke kavels hier van afwijken, mits men uiteindelijk voldoet aan de randvoorwaarden die gelden voor het masterplan.
23.932/60291/SB 11 maart 2011 15
Aan de hand van de vermogens en energiehoeveelheden zijn de debieten en waterver-plaatsing van het grondwatersysteem bepaald. Hierin is onderscheid gemaakt in een concept conform het Bouwbesluit 2010 en een ‘klimaatneutraal’ concept. Daarnaast is onderscheid gemaakt in een collectieve en een individuele variant: - Individueel; elke kavel realiseert zijn eigen bodemenergiesysteem; - Collectief; voor alle kavels samen wordt één groot bodemenergiesysteem gereali-
seerd.
In tabel 3.4 zijn de te leveren vermogens en energiehoeveelheden weergegeven voor de verschillende varianten.
Tabel 3.4 Vermogens en energiehoeveelheden van het grondwatersysteem verwarming koeling vermogen [kWt]
Energie [MWht/a]
vermogen [kWt]
energie [MWht/a]
Bouwbesluit 2010 individueel 3.890 8.110 6.390 8.110 collectief 2.890 6.930 5.750 6.930
klimaatneutraal individueel 1.765 3.860 3.800 3.860 collectief 1.580 3.550 3.490 3.550
Wanneer daadwerkelijk klimaatneutraal gebouwd wordt, zal de totale energievraag in het plangebied met 50% gereduceerd worden. Omdat op dit moment nog niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat dit ook zal worden gehaald, wordt het masterplan gebaseerd op de uitgangspunten van het Bouwbesluit 2010. Hiermee wordt een robuust masterplan gecreëerd zodat eventuele wijzigingen in bouwoppervlakte of het wel of niet behalen van klimaatneutraal bouwen kunnen worden opgevangen.
Uit tabel 3.5 volgt dat bij een energieconcept conform het Bouwbesluit van 2010 de wa-terverplaatsing door het grondwatersysteem het grootst is. Zodoende heeft dit concept het grootste ondergrondse ruimtebeslag en wordt dit concept toegepast bij de invulling van het masterplan.
Tabel 3.5 Debieten en waterhoeveelheden van het grondwatersysteem verwarming koeling debiet [m³/h]
waterverplaatsing [m³/jaar]
debiet [m³/h]
waterverplaatsing [m³/jaar]
Bouwbesluit 2010 individueel 840 1.400.000 925 1.400.000 collectief 500 1.200.000 710 1.200.000
klimaatneutraal individueel 465 665.500 450 655.500 collectief 380 612.000 375 612.000
23.932/60291/SB 11 maart 2011 16
In bijlage 2 en 3 zijn de vermogens, energiehoeveelheden, debieten en waterverplaatsin-gen opgenomen voor respectievelijk het Bouwbesluit 2010 en de klimaatneutrale variant.
3.3 Bodempotentieel
De vraag is of de beschikbare bodemopslagcapaciteit voldoende is om aan de gewenste vraag te voldoen. In figuur 3.2 zijn de energievraag per kavel en de bodemcapaciteit naast elkaar weergegeven. De energievraag is weergegeven voor een individuele invul-ling van het masterplan op basis van kentallen uit het Bouwbesluit 2010. Een collectief grondwatersysteem of een energievraag op basis van klimaatneutrale kentallen neemt minder ondergrondse ruimte in beslag. De vergelijking met de opslagcapaciteit van de bodem zal daardoor gunstiger uitpakken.
Op basis van het bruto oppervlak van de verschillende kavels en de beschikbare dikte van het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket is berekend dat de bo-dem in totaal circa 13.000 MWh per seizoen aan thermische energie kan leveren. Uit figuur 3.2 blijkt dat de bodemcapaciteit van de meeste kavels voldoende is om in de energievraag per seizoen te voorzien. Alleen op de kavels L, M en N is de capaciteit van de bodem onvoldoende. Dit kan worden ondervangen door bronnen ook buiten de kavels te plaatsen. Hiertoe is ordening van de totale ondergrond wel noodzakelijk.
Figuur 3.2 Bodempotentieel versus energievraag
23.932/60291/SB 11 maart 2011 17
Als gekeken wordt naar het totale oppervlak van het plangebied (inclusief de ruimte rondom de kavels), kan de bodem ruim 26.000 MWh per seizoen aan energie leveren. In dat geval overstijgt de bodempotentie de energievraag van de beschreven energiecon-cept varianten (zie tabel 3.4).
De bodem biedt ruim voldoende capaciteit om de gewenste energievraag te leveren. Belangrijk aandachtspunt hierbij is dat de bovengrondse inrichting van het plangebied (beschikbare ruimte voor bronpositionering) en bestaande ondergrondse functies (rand-voorwaarden) de toepassingsmogelijkheden voor energieopslag kunnen beperken.
23.932/60291/SB 11 maart 2011 18
4 Uitwerking masterplan
Dit hoofdstuk beschrijft hoe ondergrondse ordening kan worden vormgegeven in een masterplan. Hierbij wordt op conceptueel niveau beschreven aan welke randvoorwaarden de positionering van koude en warme bronnen binnen het plangebied moet voldoen. Het plan is zodanig opgesteld dat het toepasbaar is voor alle energieconcepten en geschikt is voor zowel individuele energievoorziening (per gebouw) als collectieve systemen. Tevens zijn de inpassingsmogelijkheden voor monobronnen in het gebied meegenomen.
Figuur 4.1 Masterplankaart energieopslag
Figuur 4.1 presenteert de inrichtingskaart van het masterplan energieopslag voor het gehele plangebied. Voor een versie op A3-formaat wordt verwezen naar bijlage 4.
23.932/60291/SB 11 maart 2011 19
De inrichtingskaart geeft middels de zoekgebieden voor koude bronnen (blauwe zones) en warme bronnen (rode zones) de voorkeurslocaties weer voor de positionering van de bronnen. Uitgangspunt hierbij vormt dat de bronnen worden gedimensioneerd op maxi-male broncapaciteit (en dus op de maximale grootte van de koude en warme bel). De thermische scheidslijn legt de maximale reikwijdte van koude en warme bellen vast om negatieve interactie te voorkomen. Het is toegestaan van het plan af te wijken als kan worden aangetoond dat dit geen nadelige gevolgen heeft voor andere (toekomstige) energieopslagbelangen.
De belangrijkste randvoorwaarden voor de inrichting van het masterplan energieopslag zijn: - de bovengrondse inrichting van het plangebied, dat wil zeggen de beschikbare ruimte
voor bronpositionering (hoofdstuk 2 & 3); - de bodemgeschiktheid, ondergrondse functies en belangen en de energievraag
(hoofdstuk 2 & 3); - de thermische randvoorwaarden (zie paragraaf 4.1).
De masterplankaart staat niet op zichzelf. Paragraaf 4.2 beschrijft ordeningsregels die initiatiefnemers voor energieopslag dienen te volgen op het moment dat ze met energie-opslag aan de slag gaan.
4.1 Thermische randvoorwaarden
Ordeningsprincipe Om te voldoen aan de voorwaarden van optimaal thermisch functioneren en acceptabele hydrologische effecten bestaan in de praktijk twee reële ordeningspatronen voor de put-ten, namelijk een dambordpatroon en een strokenpatroon (zie figuur 4.2).
Figuur 4.2 Dambordpatroon (links) versus strokenpatroon (rechts)
23.932/60291/SB 11 maart 2011 20
Dambordpatroon Een dambordpatroon gaat uit van een repeterend patroon, waarbij koude en warme put-ten elkaar afwisselen met bepaalde vaste onderlinge afstanden. Voordeel van dit patroon is dat de effecten op de grondwaterstand die optreden als gevolg van het onttrokken en infiltreren van grondwater minimaal zijn. Nadeel is dat de opslagcapaciteit van de onder-grond minder efficiënt gebruikt wordt, omdat tussen iedere koude en warme bron vol-doende tussenruimte moet worden gelaten om thermische interactie tussen de koude en warme bel te voorkomen.
Strokenpatroon Een strokenpatroon gaat uit van een afwisseling van koude en warme stroken met een vaste onderlinge afstand in het gebied. In de koude stroken mogen koude putten ge-plaatst worden en in de warme stroken warme putten. Het voordeel van het strokenpa-troon is dat de opslagcapaciteit van de ondergrond efficiënter gebruikt wordt dan bij het dambord patroon. Een nadeel van het strokenpatroon is dat de hydrologische effecten groter zijn dan bij het dambordpatroon.
Omdat de bronnen in het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket worden gepositioneerd, vindt geen beïnvloeding van bovengrondse belangen plaats. Uitdemping van hydrologische effecten is daarom niet vereist. Om die reden is gekozen voor een strokenpatroon.
Afstand tussen warme en koude stroken Tussen de koude en de warme putten is een zekere minimale afstand nodig om te voor-komen dat interactie plaatsvindt tussen de opgeslagen koude en warmte. De benodigde afstand tussen de koude en warme putten is afhankelijk van de filterlengte van de bron-nen en de hoeveelheid water die per put wordt verplaatst. Opdat zoveel mogelijk kavels grenzen aan een warme en een koude strook, is flexibiliteit van de stroken wenselijk. Derhalve is ervoor gekozen om de maximale waterverplaatsing per bron te verkleinen, zodat ieder kavel, indien gewenst, zijn eigen bronnen kan slaan. Bij de collectieve variant is wel uitgegaan van de maximale waterverplaatsing per bron.
Tabel 4.1 beschrijft de uitgangspunten voor de bepaling van de breedte van de stroken. Het strokenpatroon is van toepassing op individuele systemen. Bij het uitwerken van het strokenpatroon is rekening gehouden met de gemiddelde benodigde waterhoeveelheid per kavel. Uitgaande van een broncapaciteit van 100 m³/uur bedraagt de filterlengte mi-nimaal 40 m. Bij de collectieve variant is een grotere bronafstand benodigd benodigd omdat hier per bron meer water wordt verplaatst (zie tabel 4.2). In de masterplankaart zijn de zoekgebieden voor de collectieve variant apart gearceerd.
Tabel 4.1 Benodigde bronafstand individuele variant Parameter eenheid Waarde minimale filterlengte [m] 40 waterverplaatsing bij maximale broncapaciteit [m3/seizoen] 133.000 benodigde bronafstand [m] 100
23.932/60291/SB 11 maart 2011 21
Tabel 4.2 Benodigde bronafstand collectieve variant Parameter eenheid Waarde minimale filterlengte [m] 55 waterverplaatsing bij maximale broncapaciteit [m3/seizoen] 950.000 benodigde bronafstand [m] 250
Monobronnen In tegenstelling tot een doubletsysteem is het voor een monobronsysteem van belang dat de verticale afstand tussen het warme en koude filter voldoende is om thermische inter-actie te voorkomen. De hiervoor beschreven afstand tussen de stroken is minder van belang. De keuze voor een doublet of monobron is afhankelijk van het benodigde vermo-gen. Gezien de berekende vermogens (zie bijlage 2) is de keuze voor toepassing van monobronnen in het noordelijk deel het meest haalbaar. Of de toepassing van mono-bronnen in het zuiden ook wenselijk en financieel aantrekkelijk is zal een latere business-case moeten uitwijzen. Gezien de berekende groottes voor het zuidelijke deel is de toe-passing van doubletten in dit gebied realistischer.
Het gebied van Kop Zuidas is derhalve in twee gebieden opgesplitst (zie figuur 4.1). Het gebied ten noorden van kavel C is geschikt voor de toepassing van monobronnen, aan-gezien hier al twee monobronnen zijn gerealiseerd (ROC en Stadsdeelkantoor Zuid) en een derde wordt beoogd. Het gebied ten zuiden van kavel C is meer geschikt voor dou-bletten. In het zuidelijke deel geldt dat monobronnen in het strokenpatroon kunnen wor-den ingepast, mits de monobron tussen de koude en warme stroken worden gerealiseerd en geen negatieve thermische interactie veroorzaakt. Als vuistregel dient voor een mo-nobron een afstand van 40 m tot de as van de stroken te worden aangehouden.
Keuze oriëntatie strokenpatroon De stroken worden bij voorkeur zodanig langs de zijden van een kavel gepositioneerd, dat maximale flexibiliteit wordt verkregen ten aanzien van de positionering van de bron-nen op eigen terrein. Figuur 4.3 toont zowel een parallel als diagonaal strokenpatroon met dezelfde minimale afstand tussen de beide stroken. Bij een diagonaal patroon is een klein deel van de kavel beschikbaar om bronnen te plaatsen waar bij een parallel patroon dit over een grotere lengte mogelijk is. Doordat een bronafstand van minimaal 100 m nodig is kunnen in het plan van Kop Zuidas de stroken niet parallel aan alle kavelgrenzen worden gelegd.
23.932/60291/SB 11 maart 2011 22
Figuur 4.3 Parallelle stroken (links) versus diagonale stroken (rechts)
4.2 Ordeningregels
Wanneer het masterplan in de toekomst concreet wordt ingezet, dienen de gebruikers zich bij het inrichten van hun energieopslagsysteem te conformeren aan een aantal orde-ningsregels. De ordeningsregels zijn opgesteld in vier delen. Deel 1 beschrijft de algeme-ne regels voor het gebruik van het masterplan, deel 2 geldt voor doubletsystemen in de individuele variant, deel 3 geldt voor doubletsystemen in de collectieve variant, en deel 4 geldt voor monobronsystemen in het hele gebied.
Deel 1a: Algemeen 1. De toepassing van recirculatie- en gesloten systemen valt buiten de werkingsfeer van
dit plan. Bij de vergunningaanvraag van recirculatiesystemen dient met behulp van thermische en hydraulische berekeningen te worden aangetoond dat ze binnen het masterplan inpasbaar zijn.
2. Overige grondwateronttrekkingen (bronbemalingen, grondwatersaneringen, etc.) dienen met de aanleg en de exploitatie rekening te houden met dit masterplan. Daar-voor dient toetsing plaats te vinden waarbij wordt aangetoond dat geen negatieve in-vloed wordt uitgeoefend.
3. Alle grondwateronttrekkingen binnen het grensgebied dienen twee weken voor inge-bruikname te worden gemeld bij de provincie.
4. Afwijken van de ordeningsregels in dit masterplan is toegestaan mits kan worden aangetoond dat dit geen nadelige gevolgen heeft voor andere (toekomstige) energie-opslag.
Deel 1b: Grondwatergebruikers 5. De bestaande monobronnen van ROC en Stadsdeelkantoor en de voorgenomen
monobron behorende bij kavel E passen in het masterplan. Deze bestaande syste-men vormen geen aandachtspunt voor toekomstige energieopslagsystemen.
100 m
100 m
23.932/60291/SB 11 maart 2011 23
Deel 1c: Aandachtspunten positionering bronnen 6. De aanwezige en geplande kabels en leidingen vormen een aandachtspunt tijdens
de ontwerpfase van energieopslagsystemen. Het betreft voornamelijk de inpas-singsmogelijkheden van bronnen en bijbehorend leidingwerk. Dit vraagt in stedelijk gebied om afstemming met de gemeente Amsterdam. Met name inpassing langs de wegen ‘Europaboulevard’ en de ‘Zuidelijke wandelweg’ is complex.
7. In de bescherminsgzone nabij de waterkering is het aanleggen van bronnen niet toe-gestaan.
8. De aanwezige parkeerkelders vormen een aandachtspunt bij bronpositionering voor toekomstige energieopslagsystemen. Als vuistregel kan gehanteerd worden dat mi-nimaal 10 m vanaf de wand van de parkeergarage bronnen geplaatst mogen worden. Met name de parkeergarage onder het plein vormt een aandachtpunt omdat deze ruimte moeilijk beschikbaar is voor het positioneren van bronnen.Tijdens de vergunningaanvraag Waterwet voor een nieuw energieopslagsysteem kan het bevoegd gezag (provincie) vragen om berekeningen van de mogelijke effecten op aanwezige of toekomstige parkeerkelders.
Deel 2: Doubletsystemen - individueel Onderstaande regels zijn van toepassing op het gebruik van doubletsystemen, waarin opslag van warmte en koude plaatsvindt. Deze regels zijn van toepassing op de individu-ele variant. 9. De warme en koude bronnen mogen worden gepositioneerd binnen de “zoekgebie-
den warme en koude bronnen”, op de kaart aangegeven als warme en koude stro-ken.
10. Het thermische invloedsgebied van de bronnen mag maximaal tot aan de thermische scheidslijn reiken.
11. Het maximale debiet van een energieopslagsysteem in het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket mag niet meer dan 100 m³/h bedragen.
12. Voor het plaatsen van de filters van de warme en de koude bronnen wordt gebruik gemaakt van het traject tussen 100 en 180 m-mv.
13. Tussen bronnen van hetzelfde type in een doubletsysteem, dus tussen twee koude of twee warme bronnen, bedraagt de minimale afstand 35 m bij een debiet van 100 m³/h. Indien het debiet kleiner is, vermindert de minimale afstand evenredig.
14. Voor systemen waarvan bronnen van hetzelfde type in elkaars thermisch invloedsge-bied liggen, dient de infiltratietemperatuur van een nieuw systeem minder dan 3°C af te wijken van het bestaande systeem.
23.932/60291/SB 11 maart 2011 24
Deel 3: Doubletsystemen - collectief Onderstaande regels zijn van toepassing op het gebruik van doubletsystemen, wanneer gekozen wordt voor een collectieve variant voor opslag van warmte en koude. 15. De warme en koude bronnen mogen worden gepositioneerd binnen de “zoekgebie-
den warme en koude bronnen”, op de kaart aangegeven als warme en koude stro-ken.
16. Het thermische invloedsgebied van de bronnen mag maximaal tot aan de thermische scheidslijn reiken.
17. Het maximale debiet van een energieopslagsysteem in het gecombineerde tweede en derde watervoerende pakket mag niet meer dan 200 m³/h bedragen.
18. Voor het plaatsen van de filters van de warme en de koude bronnen wordt gebruik gemaakt van het traject tussen 100 en 180 m-mv.
19. Tussen bronnen van hetzelfde type in een doubletsysteem, dus tussen twee koude of twee warme bronnen, bedraagt de minimale afstand 35 m bij een debiet van 200 m³/h. Indien het debiet kleiner is, vermindert de minimale afstand evenredig.
20. Voor systemen waarvan bronnen van hetzelfde type in elkaars thermisch invloedsge-bied liggen, dient de infiltratietemperatuur van een nieuw systeem minder dan 3°C af te wijken van het bestaande systeem.
Deel 4: Monobronsystemen Onderstaande regels zijn van toepassing op het gebruik van monobronsystemen, die op drie manieren kunnen worden toegepast: 21. Monobronnen mogen zonder meer worden toegepast in het gedeelte van Kop Zuidas
ten noorden van de kavels C en F. 22. Een monobronsysteem ten zuiden van kavels C en F kan worden gepositioneerd
tussen een warme en koude strook in (figuur 4.4). Hierbij geldt de voorwaarde dat het monobronsysteem geen aantoonbaar negatief effect heeft op aanwezige en toekom-stige doubletten.
23. Een monobronsysteem ten zuiden van kavels C en F kan worden gepositioneerd in een warme of koude strook (figuur 4.5). Hierbij geldt als voorwaarde dat het onderste filter van hetzelfde type (warm of koud) dient te zijn als de dichtstbijzijnde strook. Het bovenste filter dient te worden gepositioneerd in het traject van 60 tot 100 m-mv. Ook hier geldt dat het thermisch invloedsgebied van de warme en de koude filters maxi-maal tot aan de thermische scheidslijn mag reiken.
23.932/60291/SB 11 maart 2011 25
Figuur 4.4 variant 1: monobronsysteem tussen warme en koude strook in
Figuur 4.5 variant 2: monobronsysteem in de (warme of) koude strook
monobron
monobron
23.932/60291/SB 11 maart 2011 26
5 Milieueffecten
Dit hoofdstuk beschrijft de milieueffecten van de toepassing van energieopslag op de omgeving. Paragraaf 5.1 beschrijft de milieuvoordelen van energieopslag. Paragraaf 5.2 en 5.3 gaan nader in op de thermische en hydrologische effecten van de energieopslag op de omgeving. Hierbij is uitgegaan van energieopslag in het gecombineerde twee-de/derde watervoerende pakket.
5.1 Energiebesparing en emissiereductie
Om de besparing op het energieverbruik en reductie van CO2-uitstoot door de toepassing van energieopslag en warmtepompen te kwantificeren, is voor zowel de Bouwbesluit 2010-variant als voor de klimaatneutrale variant het duurzame energieconcept vergele-ken met conventionele energielevering. In de conventionele situatie wordt gekoeld met behulp van elektrisch aangedreven koelmachines en verwarmd met behulp van gasge-stookte ketels. Voor de berekeningen zijn de kentallen uit tabel 5.1 gehanteerd.
Tabel 5.1 Kentallen voor rendementen en basisgegevens ketelthermisch rendement 85,0%compressiekoelmachine coefficient of performance (COP) 3,5warmtepompcoefficient of performance (COP) 4,0grondwatersysteem coefficient of performance (COP) 40,0regeneratie coefficient of performance (COP) 100,0aardgas energie-inhoud aardgas CO2-gehalte
35,17 MJ/m³1,780 kg/m³
elektriciteitscentrale elektrisch rendement CO2-gehalte
41,40%0,566 kg/kWhe
Bronnen: - Protocol monitoring duurzame energie update 2006 (Senter Novem, 2006) - Cijfers en tabellen 2007 (Senter Novem , 2007)
Tabel 5.2 geeft een overzicht van de berekende energiebesparing en emissiereductie. Deze tabel is afgeleid van figuur 5,1 waarin de berekeningsresultaten ten aanzien van het primaire energieverbruik en de CO2 uitstoot zijn gepresenteerd.
23.932/60291/SB 11 maart 2011 27
Tabel 5.2 primaire besparing en CO2-emissiereductie variant primaire besparing aardgas reductie in CO2-emissie Bouwbesluit 2010, collectief 578.692 m³ a.e. 38 % 946 ton 34 %
Bouwbesluit 2010, individueel 548.047 m³ a.e. 36 % 883 ton 31 %
klimaatneutraal, collectief 279.966 m³ a.e. 41 % 476 ton 37 %
klimaatneutraal, individueel 186.182 m³ a.e. 31 % 453 ton 35 %
Figuur 5.1 Primair aardgasverbruik en CO2 uitstoot
23.932/60291/SB 11 maart 2011 28
5.2 Thermische effecten
De thermische berekeningen zijn uitgevoerd met behulp van het programma HstWin-2D. Met HstWin-2D kunnen warmte- en stoftransport worden berekend in een verzadigd tweedimensionaal grondwatersysteem. Figuur 5.2 presenteert de berekende tempera-tuurcontouren na 20 jaar energieopslag. De thermische effecten zijn geprojecteerd ter hoogte van de warme filters van de monobronnen.
Figuur 5.2 Berekende maximale thermische effecten na 20 jaar
Voor de berekeningen is uitgegaan van een energetische balans in de bodem. Uit de figuur blijkt dat hiermee thermische interactie tussen koude en warme stroken wordt voorkomen. Een meer of mindere mate van energetische balans is noodzakelijk om het thermisch rendement van de energieopslagsystemen te waarborgen.
In figuur 5.2 is te zien dat de monobron van kavel E (ROC) en F en de koude bron van kavel G dicht bij elkaar liggen. Uit analyse van de onttrekkingstemperaturen in beide bronnen blijkt dat geen thermische kortsluiting optreedt.
5.3 Hydrologische effecten
Met behulp van het hydrologische model MLU zijn berekeningen uitgevoerd om de maximale hydrologische effecten van de beoogde energieopslag inzichtelijk te maken. De berekeningen zijn conform dit masterplan uitgevoerd met het maximale debiet van 100 m³/h.
23.932/60291/SB 11 maart 2011 29
De berekende grondwaterstandveranderingen in de deklaag en in het eerste watervoe-rende pakket zijn kleiner dan 1 cm en derhalve te verwaarlozen. Deze effecten zijn niet in een figuur weergegeven. Figuur 5.3 presenteert de stijghoogteveranderingen in het ge-combineerde tweede en derde watervoerende pakket ter hoogte van de warme filters van de monobronen.
Figuur 5.3 Stijghoogteveranderingen in het opslagpakket
De effecten op de bestaande monobronnen op kavel A&B en D zijn maximaal 0,2 m. Deze stijghoogteveranderingen hebben geen negatieve invloed op de systemen. De stijghoogteveranderingen ter hoogte van de overige grondwateronttrekkingen zijn te ver-waarlozen.
23.932/60291/SB 11 maart 2011 30
6 Juridische verankering & vervolg
Het masterplan voor energieopslag in Kop Zuidas bewerkstelligt een optimale benutting van de ondergrondse opslagcapaciteit. Er treedt geen onderlinge interferentie tussen koude en warme bronnen op en interactie met overige gebruikers van de ondergrond treedt niet op.
Juridische verankering Om het masterplan toe te kunnen passen is het van belang dat het juridisch wordt veran-kerd. Het plan heeft in dat geval geen vrijblijvende status maar krijgt een meer dwingend karakter. Voor het masterplan geldt dat dit bindend kan worden gemaakt door het opne-men van het masterplan in het provinciale beleid door middel van een beleidsregel. Het Waterplan van de provincie Noord-Holland biedt hiervoor een mogelijkheid.
De gemeente Amsterdam heeft de mogelijkheid om het masterplan te verankeren door het masterplan als bijlage op te nemen in het bestemmingsplan van Kop Zuidas. Een andere mogelijkheid is gebruik te maken van de gemeentelijke beleidsregel.
De regelgeving omtrent gesloten bodemenergiesystemen (bodemwarmtewisselaars) kan nu (nog) niet geborgd worden omdat deze (nog) niet onder de Waterwet vallen. Om on-doordacht gebruik van de bodem te verhinderen, wordt voorgesteld om de aanleg van gesloten systemen te reguleren via een meldingsplicht voor boringen in het plangebied via de Algemene Plaatselijke Verordening. Op dit moment wordt een AMvB voor Bodem-energie opgesteld om bodemenergie te stimuleren. In de AMvB wordt registratie- of zelfs- vergunningplicht beschreven voor gesloten systemen. Naar verwachting worden de ge-meentes bevoegd gezag voor vergunningverlening. In 2012 wordt de nieuwe AMvB Bo-demenergie van kracht. Op dat moment zal meer duidelijkheid bestaan over de melding- en vergunningplicht van deze systemen en welke overheid het bevoegd gezag wordt voor gesloten systemen.
23.932/60291/SB 11 maart 2011 31
Vervolgtraject richting realisatie In principe kunnen alle ontwikkelaars in het plangebied met het masterplan aan de slag. Uit de diverse bijeenkomsten is gebleken dat er mogelijkheden zijn om kavels met elkaar te koppelen, waardoor uitwisseling van energie tussen de kavels onderling mogelijk is. Deze clustering kan extra energiebesparing opleveren. Hoe groot de extra energiebespa-ring is en welke inspanning nodig is, zal nader uitgewerkt moeten worden.
Derhalve wordt geadviseerd om dit nader uit te zoeken in een businesscase. In een busi-nesscase kan zowel de financiële als de juridische haalbaarheid worden onderzocht en kan inzichtelijk worden gemaakt wat de verwachte energiebesparing is. Gezien het feit dat binnen het plangebied al twee samenwerkingsverbanden aanwezig zijn, is het uitvoe-ren van een businesscase binnen deze samenwerkingsverbanden een goede keuze. De businesscase wordt uitgevoerd in de volgende clusters: - (K), L, M en N; - (F), C, G en J.
23.932/60291/SB 11 maart 2011
Bijlage 1 Gebouwzijdige energievraag
23.9
32/6
0291
/SB
11
maa
rt 20
11
Geb
ouw
zijd
ige
ener
giev
raag
B
ouw
besl
uit 2
010
Klim
aatn
eutr
aal
kop
Zuid
as
WIN
TER
ZOM
ERW
INTE
RZO
MER
kave
l na
am
func
tie
BVO
[m²]
verm
ogen
w
arm
te
verm
ogen
koud
e ve
rmog
enw
arm
te
verm
ogen
ko
ude
[k
Wt]
[MW
ht]
[kW
t] [M
Wht
] [k
Wt]
[MW
ht]
[kW
t] [M
Wht
] A
RO
C
voor
zien
inge
n20
.000
1.
200
1.00
0 60
0 30
0 60
0 30
0 60
0 30
0 B
RO
C
voor
zien
inge
n10
.000
60
0 50
0 30
0 15
0 30
0 15
0 30
0 15
0 C
Kant
oren
lang
s Eu
ropa
boul
evar
d vo
orzi
enin
gen
2.50
0 15
0 12
5 75
38
75
38
75
38
ka
ntor
en
16.0
00
960
800
1.12
0 64
0 48
0 24
0 56
0 24
0 D
Stad
sdee
lkan
toor
ka
ntor
en
10.0
00
600
500
700
400
300
150
350
150
won
inge
n 5.
800
278
394
93
87
203
232
93
87
ER
OC
bij
KP
N c
entra
le
voor
zien
inge
n10
.000
60
0 50
0 30
0 15
0 30
0 15
0 30
0 15
0 F
Hot
el
voor
zien
inge
n10
.000
60
0 50
0 30
0 15
0 30
0 15
0 30
0 15
0 G
n.n.
b.
voor
zien
inge
n9.
200
552
460
276
138
276
138
276
138
kant
oren
9.
000
540
450
630
360
270
135
315
135
won
inge
n 4.
800
230
326
77
72
168
192
77
72
HW
onin
gen
Noo
rd +
ZM
OK+
Tem
poT
voor
zien
inge
n3.
200
192
160
96
48
96
48
96
48
won
inge
n 19
.400
93
1 1.
319
310
291
679
776
310
291
IS
ynag
oge
voor
zien
inge
n3.
450
207
173
104
52
104
52
104
52
JM
usic
al T
heat
er
voor
zien
inge
n14
.000
90
0 67
0 2.
100
800
420
210
420
210
KW
onin
gen
Zuid
w
onin
gen
30.0
00
1.44
0 2.
040
480
450
1.05
0 1.
200
480
450
LK
anto
or I
kant
oren
15
.000
90
0 75
0 1.
050
600
450
225
525
225
MK
anto
or II
, zui
dpun
t ka
ntor
en
18.0
00
1.08
0 90
0 1.
260
720
540
270
630
270
NK
anto
or II
I, lo
catie
ZM
OK
ka
ntor
en
15.0
00
900
750
1.05
0 60
0 45
0 22
5 52
5 22
5 To
taal
22
5.35
0 12
.861
12
.318
10
.921
6.
045
7.06
1 4.
880
6.33
6 3.
380
23.932/60291/SB 11 maart 2011
Bijlage 2
Uitgangspunten Bouwbesluit 2010
23.9
32/6
0291
/SB
11
maa
rt 20
11
kop
Zuid
as
indi
vidu
eel
WIN
TER
ZOM
ERka
vel
naam
ve
rmog
enw
arm
te
debi
etVg
emve
rmog
enko
ude
debi
etVg
em
[k
Wt]
[MW
ht]
[m³/h
] [m
³] [k
Wt]
[MW
ht]
[m³/h
] [m
³] A
RO
C
300
563
52
96.9
83
360
563
69
96.9
83
BR
OC
15
0 28
1 26
48
.491
18
0 28
1 35
48
.491
C
Kant
oren
lang
s Eu
ropa
boul
evar
d 27
8 71
1 75
12
2.65
1 71
7 71
1 77
12
2.65
1 D
Stad
sdee
lkan
toor
22
0 51
1 39
88
.164
47
6 51
1 51
88
.164
E
RO
C b
ij KP
N c
entra
le
150
281
26
48.4
91
180
281
35
48.4
91
FH
otel
15
0 28
1 26
48
.491
18
0 28
1 35
48
.491
G
n.n.
b.
331
695
57
119.
909
590
695
75
119.
909
HW
onin
gen
Noo
rd
281
832
48
143.
457
244
832
85
143.
457
IS
ynag
oge
52
97
9 16
.730
62
97
12
16
.730
J
Mus
ical
The
ater
90
0 69
3 20
1 11
9.39
7 1.
100
693
119
119.
397
KW
onin
gen
Zuid
36
0 1.
148
62
197.
845
288
1.14
8 11
4 19
7.84
5 L
Kant
oor I
22
5 63
0 69
10
8.62
1 63
0 63
0 68
10
8.62
1 M
Kan
toor
II, z
uidp
unt
270
756
82
130.
345
756
756
81
130.
345
NK
anto
or II
I, lo
catie
ZM
OK
22
5 63
0 69
10
8.62
1 63
0 63
0 68
10
8.62
1 To
taal
3.89
0 8.
110
839
1.39
6.77
3 6.
392
8.11
0 92
4 1.
398.
195
waa
rvan
rege
nera
tie
1.18
0 17
0 20
3.60
0 1.
910
235
329.
000
23.9
32/6
0291
/SB
11
maa
rt 20
11
kop
Zuid
as
col
lect
ief
WIN
TER
ZOM
ERka
vel
naam
ve
rmog
enw
arm
te
debi
etVg
emve
rmog
enko
ude
debi
etVg
em
[k
Wt]
[MW
ht]
[m³/h
][m
³] [k
Wt]
[MW
ht]
[m³/h
] [m
³] A
RO
C
270
563
47
96.9
83
324
315
35
54.3
10
BR
OC
13
5 28
1 23
48
.491
16
2 15
8 17
27
.155
C
Kant
oren
lang
s Eu
ropa
boul
evar
d 25
0 52
0 43
89
.709
64
5 71
1 70
12
2.65
1 D
Stad
sdee
lkan
toor
19
8 50
3 34
86
.741
42
8 51
1 46
88
.164
E
RO
C b
ij KP
N c
entra
le
135
281
23
48.4
91
162
158
17
27.1
55
FH
otel
13
5 28
1 23
48
.491
16
2 15
8 17
27
.155
G
n.n.
b.
298
695
51
119.
909
531
599
57
103.
190
HW
onin
gen
Noo
rd
253
832
44
143.
457
219
356
24
61.3
71
IS
ynag
oge
47
97
8 16
.730
56
54
6
9.36
9 J
Mus
ical
The
ater
20
3 37
7 35
64
.978
99
0 69
3 10
7 11
9.39
7 K
Won
inge
n Zu
id
324
1.14
8 56
19
7.84
5 25
9 47
3 28
81
.466
L
Kant
oor I
20
3 42
2 35
72
.737
56
7 63
0 61
10
8.62
1 M
Kan
toor
II, z
uidp
unt
243
506
42
87.2
84
680
756
73
130.
345
NK
anto
or II
I, lo
catie
ZM
OK
20
3 42
2 35
72
.737
56
7 63
0 61
10
8.62
1 w
aarv
an re
gene
ratie
729
90
12
5.61
7 To
taal
2.
894
6.92
9 49
9 1.
194.
585
5.75
3 6.
929
710
1.19
4.58
5
23.932/60291/SB 11 maart 2011
Bijlage 3
Uitgangspunten klimaatneutraal
23.9
32/6
0291
/SB
11
maa
rt 20
11
kop
Zuid
as
indi
vidu
eel
WIN
TER
ZOM
ERka
vel
naam
ve
rmog
en
war
mte
de
biet
Vgem
verm
ogen
koud
e de
biet
Vgem
[kW
t] [M
Wht
] [m
³/h]
[m³]
[kW
t] [M
Wht
] [m
³/h]
[m³]
AR
OC
15
0 31
5 47
54
.310
36
0 31
5 39
54
.310
B
RO
C
75
158
23
27.1
55
180
158
19
27.1
55
CKa
ntor
en la
ngs
Euro
pabo
ulev
ard
139
291
43
50.2
37
381
291
41
50.2
37
DSt
adsd
eelk
anto
or
126
249
27
42.9
05
266
249
29
42.9
05
ER
OC
bij
KPN
cen
trale
75
15
8 23
27
.155
18
0 15
8 19
27
.155
F
Hot
el
75
158
23
27.1
55
180
158
19
27.1
55
Gn.
n.b.
17
9 36
2 45
62
.457
40
1 36
2 43
62
.457
H
Won
inge
n N
oord
19
4 46
4 33
79
.914
24
4 46
4 40
79
.914
I
Syn
agog
e 26
54
8
9.36
9 62
54
7
9.36
9 J
Mus
ical
The
ater
10
5 22
1 33
38
.017
25
2 22
1 27
38
.017
K
Won
inge
n Zu
id
263
675
45
116.
379
288
675
56
116.
379
LKa
ntoo
r I
113
236
35
40.7
33
315
236
34
40.7
33
MK
anto
or II
, zui
dpun
t 13
5 28
4 42
48
.879
37
8 28
4 41
48
.879
N
Kan
toor
III,
loca
tie Z
MO
K
113
236
35
40.7
33
315
236
34
40.7
33
Tota
al
1.
765
3.85
9 46
4 66
5.39
9 3.
801
3.85
9 44
8 66
5.39
9 w
aarv
an re
gene
ratie
1.
114
160
192.
099
310
38
53.4
57
23.9
32/6
0291
/SB
11
maa
rt 20
11
kop
Zuid
as
col
lect
ief
WIN
TER
ZOM
ERka
vel
naam
ve
rmog
enw
arm
te
debi
etVg
emve
rmog
enko
ude
debi
etVg
em
[k
Wt]
[MW
ht]
[m³/h
] [m
³] [k
Wt]
[MW
ht]
[m³/h
] [m
³] A
RO
C
135
169
23
29.0
95
324
315
35
54.3
10
BR
OC
68
84
12
14
.547
16
2 15
8 17
27
.155
C
Kant
oren
lang
s Eu
ropa
boul
evar
d 12
5 15
6 22
26
.913
34
3 29
1 37
50
.237
D
Stad
sdee
lkan
toor
10
7 13
3 18
22
.985
29
9 24
9 32
42
.905
E
RO
C b
ij KP
N c
entra
le
68
84
12
14.5
47
162
158
17
27.1
55
FH
otel
68
84
12
14
.547
16
2 15
8 17
27
.155
G
n.n.
b.
161
262
28
45.0
97
361
362
39
62.4
57
HW
onin
gen
Noo
rd
174
464
30
79.9
14
219
356
24
61.3
71
IS
ynag
oge
23
29
4 5.
019
65
54
7 9.
369
JM
usic
al T
heat
er
95
118
16
20.3
66
227
221
24
38.0
17
KW
onin
gen
Zuid
23
6 67
5 41
11
6.37
9 25
9 47
3 28
81
.466
L
Kant
oor I
10
1 12
7 17
21
.821
28
4 23
6 31
40
.733
M
Kan
toor
II, z
uidp
unt
122
152
21
26.1
85
340
284
37
48.8
79
NK
anto
or II
I, lo
catie
ZM
OK
10
1 12
7 17
21
.821
28
4 23
6 31
40
.733
w
aarv
an re
gene
ratie
88
6
109
152.
704
Tota
al
1.
582
3.54
9 38
2 61
1.94
2 3.
490
3.54
9 37
6 61
1.94
2
23.932/60291/SB 11 maart 2011
Bijlage 4
Masterplankaart en Ordeningsregels
1
Ord
enin
greg
els
Wan
neer
het
mas
terp
lan
in d
e to
ekom
st c
oncr
eet w
ordt
inge
zet,
dien
en d
e ge
brui
kers
zic
h bi
j het
inric
hten
van
hun
ene
rgie
op-
slag
syst
eem
te c
onfo
rmer
en a
an e
en a
anta
l ord
enin
gsre
gels
. De
orde
ning
sreg
els
zijn
opg
este
ld in
vie
r del
en. D
eel 1
bes
chrij
ft de
alg
emen
e re
gels
voo
r het
geb
ruik
van
het
mas
terp
lan,
dee
l 2 g
eldt
voo
r dou
blet
syst
emen
in d
e in
divi
duel
e va
riant
, dee
l 3
geld
t voo
r dou
blet
syst
emen
in d
e co
llect
ieve
var
iant
, en
deel
4 g
eldt
voo
r mon
obro
nsys
tem
en in
het
hel
e ge
bied
. D
eel 1
a: A
lgem
een
1.
De
toep
assi
ng v
an re
circ
ulat
ie- e
n ge
slot
en s
yste
men
val
t bui
ten
de w
erki
ngsf
eer v
an d
it pl
an. B
ij de
ver
gunn
inga
anvr
aag
van
reci
rcul
atie
syst
emen
die
nt m
et b
ehul
p va
n th
erm
isch
e en
hyd
raul
isch
e be
reke
ning
en te
wor
den
aang
etoo
nd d
at z
e bi
nnen
het
mas
terp
lan
inpa
sbaa
r zijn
. 2.
O
verig
e gr
ondw
ater
onttr
ekki
ngen
(bro
nbem
alin
gen,
gro
ndw
ater
sane
ringe
n, e
tc.)
dien
en m
et d
e aa
nleg
en
de e
xplo
itatie
re
keni
ng te
hou
den
met
dit
mas
terp
lan.
Daa
rvoo
r die
nt to
etsi
ng p
laat
s te
vin
den
waa
rbij
wor
dt a
ange
toon
d da
t gee
n ne
ga-
tieve
invl
oed
wor
dt u
itgeo
efen
d.
3.
Alle
gro
ndw
ater
onttr
ekki
ngen
bin
nen
het g
rens
gebi
ed d
iene
n tw
ee w
eken
voo
r ing
ebru
ikna
me
te w
orde
n ge
mel
d bi
j de
prov
inci
e.
4.
Afw
ijken
van
de
orde
ning
sreg
els
in d
it m
aste
rpla
n is
toeg
esta
an m
its k
an w
orde
n aa
nget
oond
dat
dit
geen
nad
elig
e ge
vol-
gen
heef
t voo
r and
ere
(toek
omst
ige)
ene
rgie
opsl
ag.
Dee
l 1b:
Gro
ndw
ater
gebr
uike
rs
5.
De
best
aand
e m
onob
ronn
en v
an R
OC
en
Sta
dsde
elka
ntoo
r en
de v
oorg
enom
en m
onob
ron
beho
rend
e bi
j kav
el E
pas
sen
in h
et m
aste
rpla
n. D
eze
best
aand
e sy
stem
en v
orm
en g
een
aand
acht
spun
t voo
r toe
kom
stig
e en
ergi
eops
lags
yste
men
. D
eel 1
c: A
anda
chts
punt
en p
ositi
oner
ing
bron
nen
6.
De
aanw
ezig
e en
gep
land
e ka
bels
en
leid
inge
n vo
rmen
een
aan
dach
tspu
nt ti
jden
s de
ont
wer
pfas
e va
n en
ergi
eops
lags
ys-
tem
en. H
et b
etre
ft vo
orna
mel
ijk d
e in
pass
ings
mog
elijk
hede
n va
n br
onne
n en
bijb
ehor
end
leid
ingw
erk.
Dit
vraa
gt in
ste
de-
lijk g
ebie
d om
afs
tem
min
g m
et d
e ge
mee
nte
Amst
erda
m. M
et n
ame
inpa
ssin
g la
ngs
de w
egen
‘Eur
opab
oule
vard
’ en
de
‘Zui
delijk
e w
ande
lweg
’ is
com
plex
. 7.
In
de
besc
herm
insg
zone
nab
ij de
wat
erke
ring
is h
et a
anle
ggen
van
bro
nnen
nie
t toe
gest
aan.
8.
D
e aa
nwez
ige
park
eerk
elde
rs v
orm
en e
en a
anda
chts
punt
bij
bron
posi
tione
ring
voor
toek
omst
ige
ener
gieo
psla
gsys
tem
en.
Als
vui
stre
gel k
an g
ehan
teer
d w
orde
n da
t min
imaa
l 10
m v
anaf
de
wan
d va
n de
par
keer
gara
ge b
ronn
en g
epla
atst
mog
en
wor
den.
Met
nam
e de
par
keer
gara
ge o
nder
het
ple
in v
orm
t een
aan
dach
tpun
t om
dat d
eze
ruim
te m
oeilij
k be
schi
kbaa
r is
voor
het
pos
ition
eren
van
bro
nnen
. Ti
jden
s de
ver
gunn
inga
anvr
aag
Wat
erw
et v
oor e
en n
ieuw
ene
rgie
opsl
agsy
stee
m k
an h
et b
evoe
gd g
ezag
(pro
vinc
ie) v
ra-
gen
om b
erek
enin
gen
van
de m
ogel
ijke
effe
cten
op
aanw
ezig
e of
toek
omst
ige
park
eerk
elde
rs.
D
eel 2
: Dou
blet
syst
emen
- in
divi
duee
l
Ond
erst
aand
e re
gels
zijn
van
toep
assi
ng o
p he
t geb
ruik
van
dou
blet
syst
emen
, waa
rin o
psla
g va
n w
arm
te e
n ko
ude
plaa
ts-
vind
t. D
eze
rege
ls z
ijn v
an to
epas
sing
op
de in
divi
duel
e va
riant
. 9.
D
e w
arm
e en
kou
de b
ronn
en m
ogen
wor
den
gepo
sitio
neer
d bi
nnen
de
“zoe
kgeb
iede
n w
arm
e en
kou
de b
ronn
en”,
op d
e ka
art a
ange
geve
n al
s w
arm
e en
kou
de s
troke
n.
10.
Het
ther
mis
che
invl
oeds
gebi
ed v
an d
e br
onne
n m
ag m
axim
aal t
ot a
an d
e th
erm
isch
e sc
heid
slijn
reik
en.
11.
Het
max
imal
e de
biet
van
een
ene
rgie
opsl
agsy
stee
m in
het
gec
ombi
neer
de tw
eede
en
derd
e w
ater
voer
ende
pak
ket m
ag
niet
mee
r dan
100
m³/h
bed
rage
n.
12.
Voo
r het
pla
atse
n va
n de
filte
rs v
an d
e w
arm
e en
de
koud
e br
onne
n w
ordt
geb
ruik
gem
aakt
van
het
traj
ect t
usse
n 10
0 en
18
0 m
-mv.
13
. Tu
ssen
bro
nnen
van
het
zelfd
e ty
pe in
een
dou
blet
syst
eem
, dus
tuss
en tw
ee k
oude
of t
wee
war
me
bron
nen,
bed
raag
t de
min
imal
e af
stan
d 35
m b
ij ee
n de
biet
van
100
m³/h
. Ind
ien
het d
ebie
t kle
iner
is, v
erm
inde
rt de
min
imal
e af
stan
d ev
enre
dig.
14
. V
oor s
yste
men
waa
rvan
bro
nnen
van
het
zelfd
e ty
pe in
elk
aars
ther
mis
ch in
vloe
dsge
bied
ligg
en, d
ient
de
infil
tratie
tem
pera
-tu
ur v
an e
en n
ieuw
sys
teem
min
der d
an 3
°C a
f te
wijk
en v
an h
et b
esta
ande
sys
teem
. D
eel 3
: Dou
blet
syst
emen
- co
llect
ief
Ond
erst
aand
e re
gels
zijn
van
toep
assi
ng o
p he
t geb
ruik
van
dou
blet
syst
emen
, wan
neer
gek
ozen
wor
dt v
oor e
en c
olle
ctie
ve
varia
nt v
oor o
psla
g va
n w
arm
te e
n ko
ude.
15
. D
e w
arm
e en
kou
de b
ronn
en m
ogen
wor
den
gepo
sitio
neer
d bi
nnen
de
“zoe
kgeb
iede
n w
arm
e en
kou
de b
ronn
en”,
op d
e ka
art a
ange
geve
n al
s w
arm
e en
kou
de s
troke
n.
16.
Het
ther
mis
che
invl
oeds
gebi
ed v
an d
e br
onne
n m
ag m
axim
aal t
ot a
an d
e th
erm
isch
e sc
heid
slijn
reik
en.
17.
Het
max
imal
e de
biet
van
een
ene
rgie
opsl
agsy
stee
m in
het
gec
ombi
neer
de tw
eede
en
derd
e w
ater
voer
ende
pak
ket m
ag
niet
mee
r dan
200
m³/h
bed
rage
n.
18.
Voo
r het
pla
atse
n va
n de
filte
rs v
an d
e w
arm
e en
de
koud
e br
onne
n w
ordt
geb
ruik
gem
aakt
van
het
traj
ect t
usse
n 10
0 en
18
0 m
-mv.
19
. Tu
ssen
bro
nnen
van
het
zelfd
e ty
pe in
een
dou
blet
syst
eem
, dus
tuss
en tw
ee k
oude
of t
wee
war
me
bron
nen,
bed
raag
t de
min
imal
e af
stan
d 35
m b
ij ee
n de
biet
van
200
m³/h
. Ind
ien
het d
ebie
t kle
iner
is, v
erm
inde
rt de
min
imal
e af
stan
d ev
enre
dig.
20
. V
oor s
yste
men
waa
rvan
bro
nnen
van
het
zelfd
e ty
pe in
elk
aars
ther
mis
ch in
vloe
dsge
bied
ligg
en, d
ient
de
infil
tratie
tem
pera
-tu
ur v
an e
en n
ieuw
sys
teem
min
der d
an 3
°C a
f te
wijk
en v
an h
et b
esta
ande
sys
teem
. D
eel 4
: Mon
obro
nsys
tem
en
Ond
erst
aand
e re
gels
zijn
van
toep
assi
ng o
p he
t geb
ruik
van
mon
obro
nsys
tem
en, d
ie o
p dr
ie m
anie
ren
kunn
en w
orde
n to
ege-
past
: 21
. M
onob
ronn
en m
ogen
zon
der m
eer w
orde
n to
egep
ast i
n he
t ged
eelte
van
Kop
Zui
das
ten
noor
den
van
de k
avel
s C
en
F.
22.
Een
mon
obro
nsys
teem
ten
zui
den
van
kave
ls C
en
F ka
n w
orde
n ge
posi
tione
erd
tuss
en e
en w
arm
e en
kou
de s
trook
in
(figu
ur 1
). H
ierb
ij ge
ldt d
e vo
orw
aard
e da
t het
mon
obro
nsys
teem
gee
n aa
ntoo
nbaa
r neg
atie
f effe
ct h
eeft
op a
anw
ezig
e en
to
ekom
stig
e do
uble
tten.
23
. E
en m
onob
rons
yste
em te
n zu
iden
van
kav
els
C e
n F
kan
wor
den
gepo
sitio
neer
d in
een
war
me
of k
oude
stro
ok (f
iguu
r 2).
Hie
rbij
geld
t als
voo
rwaa
rde
dat h
et o
nder
ste
filte
r van
het
zelfd
e ty
pe (w
arm
of k
oud)
die
nt te
zijn
als
de
dich
tstb
ijzijn
de
stro
ok. H
et b
oven
ste
filte
r die
nt te
wor
den
gepo
sitio
neer
d in
het
traj
ect v
an 6
0 to
t 100
m-m
v. O
ok h
ier g
eldt
dat
het
ther
-m
isch
invl
oeds
gebi
ed v
an d
e w
arm
e en
de
koud
e fil
ters
max
imaa
l tot
aan
de
ther
mis
che
sche
idsl
ijn m
ag re
iken
.
Figu
ur 1
va
riant
1: m
onob
rons
yste
em tu
ssen
war
me
en k
oude
stro
ok in
Figu
ur 2
va
riant
2: m
onob
rons
yste
em in
de
(war
me
of) k
oude
stro
ok
mon
obro
n
mon
obro
n