Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) · 2017. 2. 15. · Provincie Gelderland/Natura 2000...
Transcript of Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) · 2017. 2. 15. · Provincie Gelderland/Natura 2000...
Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
Provincie Gelderland
Augustus 2009
©
Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
dossier : C0005.01.001
registratienummer : WA-LW20090344
versie : 4
Provincie Gelderland
Augustus 2009
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 1 -
INHOUD BLAD
1 VAN RIO TOT EN MET DE VELUWE 5 1.1 Europa wil achteruitgang biodiversiteit stopzetten 5 1.2 Het beheerplan Veluwe is een instrument voor het behoud van biodiversiteit 6 1.3 Gezamenlijk werken aan een soortenrijke toekomst voor de Veluwe 8 1.4 Wettelijke kaders en relevante plannen en projecten 8 1.5 Leeswijzer 10
2 DE VELUWE: EEN COMPLEET SYSTEEM? 11 2.1 Een uitgestrekt, afwisselend, multifunctioneel landschap rijk aan soorten 11 2.2 Geomorfologie, bodem en waterhuishouding 13 2.3 Milieutekorten 14 2.4 De Veluwe is een samenhangend ecosysteem 15 2.5 Open zandlandschap 16 2.6 Oud boslandschap 19 2.7 Vennenlandschap 21 2.8 Bekenlandschap 24 2.9 Systeemanalyse 26 2.10 Knelpunten 27 2.11 Kennislacunes 28
3 DE DOELEN VAN HET BEHEERPLAN VELUWE 29 3.1 Instandhoudingsdoelstellingen en actuele situatie 29 3.2 Analyse ontwerp-aanwijzingsbesluit 31 3.3 Begrenzing Natura 2000-gebied 34 3.4 Beschermde Natuurmonumenten 35
4 ACTIVITEITEN OP EN ROND DE VELUWE 36 4.1 Wat wordt bedoeld met activiteiten? 36 4.2 Beschrijving van de activiteiten 37 4.3 Kennislacunes 53
5 TOETSING: EFFECTEN VAN ACTIVITEITEN OP DE DOELSTELLINGEN 54 5.1 Methodiek 54 5.2 Bos- en natuurbeheer 56 5.3 Landgoederen 60 5.4 Landbouw 60 5.5 Recreatie en toerisme 64 5.6 Wonen 68 5.7 Werken 70 5.8 Infrastructuur 72 5.9 Water 76 5.10 Defensie 81 5.11 Natuurbegraving en asverstrooiing 87 5.12 Cumulatieve effecten 88 5.13 Kennislacunes 89
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 2 -
6 UITWERKING VAN DOELEN IN RUIMTE EN TIJD 91 6.1 Het proces 91 6.2 De inhoud 91 6.3 De stappen in de totstandkoming 91 6.4 Naar een robuust, samenhangend en rijk open zandlandschap 92 6.5 Naar een robuust, samenhangend, gevarieerd en rijk oud boslandschap 93 6.6 Geïsoleerde vennenlandschappen met hoge natuurwaarden 95 6.7 Voldoende schoon water in de Veluwse beken 96 6.8 Perspectief activiteiten Veluwe 97
7 MAATREGELEN 99 7.1 Maatregelen gehele Veluwe 99 7.2 Maatregelen voor het open zandlandschap 104 7.3 Maatregelen voor het oude boslandschap 107 7.4 Maatregelen voor het vennenlandschap 109 7.5 Maatregelen voor het bekenlandschap 110 7.6 Overige ambities en maatregelen 111
8 WAT KAN ER WEL EN NIET OP DE VELUWE 115 8.1 Principes voor de toetsing: wat mag niet, wat mag wel? 115 8.2 Consequenties van het vergunningkader voor de sectoren 116 8.3 Vergunningenkader nieuwe vergunningen 128 8.4 Toezicht en handhaving 130
9 MONITORING EN ONDERZOEK 131 9.1 Monitoring 131 9.2 Nader onderzoek 134
10 UITVOERING 136 10.1 Realisatie door samenwerking 136 10.2 Regulering 136 10.3 Financiën 137 10.4 Communicatie 139
11 SOCIAAL-ECONOMISCHE EFFECTEN NATURA 2000 VELUWE 141 11.1 Landbouw 141 11.2 Recreatie 142 11.3 Wonen 142 11.4 Werken 142 11.5 Infrastructuur 142 11.6 Bosbeheer 143 11.7 Kosten van maatregelen 143
WOORDENLIJST 144
AFKORTINGENLIJST 146
COLOFON 147
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 3 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 5 -
1 VAN RIO TOT EN MET DE VELUWE
Voorliggend rapport is het Natura 2000-beheerplan voor de Veluwe.
1.1 Europa wil achteruitgang biodiversiteit stopzetten
In 1992 is in Rio de Janeiro het Verdrag inzake Biodiversiteit door een groot aantal landen ondertekend.
Ook Nederland en andere Europese landen hebben dit Verdrag ondertekend en daarmee aangegeven
zich te willen inspannen voor het behoud van biodiversiteit.
De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld uiterlijk in 2010 de achteruitgang van de biodiversiteit te
stoppen. De Europese Commissie wil dit bereiken door een netwerk van belangrijke natuurgebieden te
realiseren, het Natura 2000-netwerk. Alle lidstaten nemen maatregelen die nodig zijn om een gunstige
staat van instandhouding te realiseren van soorten en habitattypen, die een graadmeter zijn voor de
biodiversiteit van een Natura 2000-gebied.
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) vormen het kader voor het Natura 2000-netwerk1. In deze
richtlijnen is bepaald dat de lidstaten speciale beschermingszones (sbz’s) met kwetsbare soorten en
habitattypen aanwijzen. Dit zijn gebieden die het
duurzame voortbestaan van deze natuurwaarden
dienen te verzekeren. Nederland draagt aan dit
Natura 2000-netwerk bij met 162 gebieden. Voor al
deze gebieden zijn zogenaamde
instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd in ontwerp-
aanwijzingsbesluiten. Per soort of habitattype is
bepaald op basis van beschikbare informatie en
expert judgement, of er verbetering van kwaliteit of
een toename in aantallen of oppervlakte nodig is, of
dat het voldoende is om de natuurwaarden te
behouden door behoud van de huidige situatie, om
een gunstige staat van instandhouding voor de soort
of het habitattype te bewerkstelligen. De wettelijke
bescherming van de Natura 2000-gebieden is per 1
oktober 2005 geregeld in de vernieuwde
Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet 1998). In de
Nbwet 1998 is vastgelegd dat er binnen 3 jaar na het vaststellen van het aanwijzingsbesluit een
beheerplan moet zijn vastgesteld. Met de Minister van LNV is afgesproken dat voor 1 september 2009
voor gebieden waarvan de provincies bevoegd gezag zijn op basis van de coincept beheerplannen een
advies over toepassing en doelen wordt aangereikt. Op grond van dit advbies stelt het Ministerie LNV het
definitief Aanwijzingsbesluit op. Hierop is de AwB-procedure van toepassing.
1 Ministerie van LNV (2005) Algemene handreiking Natuurbeschermingswet 1998
Box 1: Soorten en habitattypen
Natura 2000-gebieden worden aangewezen als standplaats voor specifieke habitattypen (bijvoorbeeld droge heiden), als
leefgebied voor specifieke habitatsoorten (bijvoorbeeld vliegend hert) en als broed- en/of leefgebied voor specifieke
vogelsoorten. Voor vogels wordt er onderscheid gemaakt tussen broedvogels en niet-broedvogels. Deze habitattypen,
habitatsoorten en vogelsoorten staan allemaal in meer of mindere mate onder druk in de Europese Unie. De Natura 2000-
gebieden zijn dus zones waar de leefgebieden van specifieke Europese bedreigde plant- en diersoorten een plek krijgen.
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 6 -
Dit beheerplan heeft dus de status van
concept. Pas nadat het definitief
Aanwijzingsbesluit is vastgesteld kan
het beheerplan definitief worden
vastgesteld door de bevoegde
gezagen. Van de Veluwe zijn dit naast
de provincie Gelderland, het Ministerie
LNV, het Ministerie van Defensie en het
Ministerie van Financiën.
Een beheerplan wordt opgesteld voor
een termijn van maximaal zes jaar; na
deze termijn kan aanpassing
plaatsvinden of een nieuw beheerplan
worden opgesteld. Voor activiteiten die
mogelijk een significant effect hebben
op de instandhoudingsdoelstellingen
moet een vergunning in het kader van de Nbwet 1998 worden aangevraagd
In dit concept Natura 2000-beheerplan worden de instandhoudingsdoelstellingen uit het ontwerp-
aanwijzingsbesluit nader uitgewerkt in omvang, ruimte en tijd. Vervolgens wordt aangegeven welke
maatregelen nodig zijn om de doelstellingen te bereiken. Het gebruik dat al plaatsvindt in het gebied wordt
getoetst op mogelijke effecten op het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen. Bestaand gebruik
dat geen effect heeft kan doorgang vinden zonder Nbwet-vergunning. Bestaand gebruik waarvan effecten
niet uitgesloten kunnen worden behouden de vergunningplicht. Het beheerplan biedt duidelijkheid aan
gebruikers en beheerders van het gebied over wat er wel en niet kan zonder vergunning.
Provincie Gelderland is het bevoegd gezag voor het opstellen van de beheerplannen in de provincie die
voor meer dan de helft van het oppervlak geen staatseigendom zijn (bijvoorbeeld Natuurmonumenten). De
Veluwe is een van deze gebieden, wat betekent dat de provincie voor dit gebied het opstellen van het
beheerplan coördineert.
1.2 Het beheerplan Veluwe is een instrument voor het behoud van biodiversiteit
Het Natura 2000-gebied Veluwe valt binnen de eerste lichting (tranche) met gebieden waarvan de officiële
aanwijzingsprocedure is gestart. Het ontwerp-aanwijzingsbesluit is gepubliceerd op 9 januari 2007 en
heeft zes weken ter inzage gelegen. Het voorliggende concept beheerplan zal door de minister van LNV
als onderlegger gebruikt worden bij definitieve aanwijzing van het gebied. Op deze manier zullen
belangrijke conclusies over de concept begrenzing, instandhoudingsdoelstellingen en haalbare en
betaalbare maatregelen als basis dienen in de definitieve aanwijzing van het Natura 2000-gebied.
Op het ontwerp-aanwijzingsbesluit zijn bijna 500 zienswijzen ingediend. De provincie heeft de zienswijzen
laten samenvatten en bundelen. De zienswijzen zijn voor zover zij ecologische of technische argumenten
bevatten, meegenomen bij het advies over beperkingen en doelen.
Het Natura 2000-beheerplan Veluwe beschrijft hoe de biodiversiteit van de Veluwe behouden en versterkt
wordt, door vast te stellen:
Box 2: Omkeergebieden
Volgens de Nbwet 1998 dient er binnen 3 jaar na aanwijzing een beheerplan vastgesteld te zijn. In deze situatie wordt het
aanwijzingsbesluit vastgesteld zonder wisselwerking met het beheerplan. Het beheerplan wordt opgesteld op basis van het
aanwijzingsbesluit. Het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft met de minister van LNV afgesproken dat voor de
beheerplannen waarvoor de provincies bevoegd gezag zijn, het concept beheerplan gebruikt zal worden als basis voor het
aanwijzingsbesluit. Om deze reden dienen de beheerplannen voor september 2009 in concept gereed te zijn. Volgens
afspraak tussen provincie Gelderland en het ministerie van LNV moeten de Natura 2000-beheerplannen, waarvoor
Provincie Gelderland initiërend bevoegd gezag is, voor september 2009 in concept zijn afgerond.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 7 -
• welke doelen we waar willen realiseren en wanneer;
• welke beheermaatregelen we gaan nemen om die doelen te realiseren;
• hoe we die beheermaatregelen financieren.
Het Natura 2000-beheerplan Veluwe beschrijft hoe ecologie en economie met elkaar in balans worden
gebracht, door spelregels af te spreken over menselijke activiteiten in en rondom het Natura 2000-gebied,
die:
• wel zijn toegestaan (eventueel onder voorwaarden) zonder dat daarvoor een vergunning in het kader
van de Nbwet 1998 aangevraagd hoeft te worden;
• niet zijn toegestaan omdat ze de natuurlijke kenmerken van het gebied aantasten;
• het vergunningtraject moeten doorlopen omdat er mogelijk negatieve effecten optreden of de
kennis over de invloed op de natuur van deze activiteiten nog onvoldoende is. De initiatiefnemer van
deze activiteiten moet het vergunningtraject in het kader van de Nbwet 1998 doorlopen.
Belangrijke procesmatige uitgangspunten bij het opstellen van het beheerplan zijn:
• Het vaststellen van het beheerplan en het aanwijzingsbesluit zijn gekoppelde processen;
• Provinciale Staten stelt als voorwaarde dat het opstellen van het beheerplan plaatsvindt met
betrokkenheid van alle partijen;
• Beheerders en belanghebbenden zijn vanaf het begin betrokken, samen wordt gezocht naar
oplossingen;
• De uitvoering van het beheerplan staat centraal;
• Een duurzame relatie met de betrokken partijen is noodzakelijk voor de uitvoering;
• Er wordt recht gedaan aan de brede opgave van provincie Gelderland: natuurbeleid is in balans met
economie en recreatie.
Belangrijke inhoudelijke uitgangspunten voor het beheerplan zijn:
• Het ontwerp-aanwijzingsbesluit is het uitgangspunt;
• De natuurwaarden staan centraal, het beheerplan is een middel;
• De Veluwe is groot (> 90.000 ha), dat biedt ruimte voor flexibiliteit;
• Het is een beheerplan op hoofdlijnen waar mogelijk, er is aandacht voor 'pareltjes' waar nodig
(bijvoorbeeld gradiëntenrijkdom);
• Het koesteren van biodiversiteit en beheerdiversiteit, de samenhang van het systeem en het
soortenoverschrijdend beheren is belangrijk.
• Op grond van artikel 6, lid 1 en 2 van de Habitatrichtlijn, dient rekening te worden gehouden met de
vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied. Instandhoudingsdoelstellingen kunnen
stapsgewijs en gefaseerd worden bereikt. Op deze manier kan ruimte worden geboden aan andere
gebruiksfuncties in het gebied.
Belangrijke jurisprudentie bij het opstellen van het beheerplan zijn:
● Voor de instandhoudingsdoelstellingen van de broedvogels worden geen aantallen broedparen
aangehouden, zoals in het ontwerp-besluit staat aangegeven. Noch artikel 10a van de
Natuurbeschermingswet 1998 noch de Vogel- of de Habitatrichtlijn verplichten ertoe om de doelen
voor bepaalde soorten te kwantificeren. Verder zijn de genoemde aantallen volgens het besluit
geen streefaantallen, maar vormen zij slechts een indicatie voor de gewenste draagkracht van het
gebied2.
● Aan het bestaan van een milieuvergunning (bestaand recht) kunnen geen rechten worden ontleend
waar bij het verlenen van een Natuurbeschermingswetvergunning rekening mee gehouden zou
moeten worden3.
● In het kader van het ontwerp-aanwijzingsbesluit mogen uitsluitend overwegingen van ecologische
aard worden betrokken bij de begrenzing van het gebied en mag geen rekening worden gehouden
met vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied4.
2 Zaaknummer Raad van State 200802545/1, artikel 2.13.1, woensdag 5 november 2008
3 Zaaknummer Raad van State 200802600/1/R2, woensdag 1 april 2009
4 Zaaknummer Raad van State 200802545/1, woensdag 5 november 2008
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 8 -
● Uit de juridische toets van de doelensystematiek Natura 2000 in Nederland5 volgt dat de
instandhoudingsdoelstelling per gebied op dat niveau moet worden gesteld van een gunstige staat
van instandhouding voor de soorten en habittypen waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht
de landelijke doelstelling voor de betreffende soort/habitattype. Op grond van de doelstellingen van
het Natura 2000 regime zijn argumenten aan te voeren om een salderingsbenadering mogelijk te
maken. Vooralsnog is echter nog niet helder hoeveel ruimte er voor saldering binnen een Natura
2000-gebied bestaat. Ook moet worden geconcludeerd dat de richtlijnen en de uitvoeringspraktijk
geen eenduidige aanwijzing geven met betrekking tot een “ijkmoment” dat bepalend zou zijn voor
het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen. Er zijn geen aanwijzingen dat gebieden
die er slecht voor staan “opgegeven” mogen worden omdat het moeilijk is daar een gunstige staat
van instandhouding te krijgen, zeker niet indien de achteruitgang het gevolg is van reeds bestaande
activiteiten of de wijze van exploitatie.
1.3 Gezamenlijk werken aan een soortenrijke toekomst voor de Veluwe
Het Natura 2000-beheerplan Veluwe is tot stand gekomen onder regie van Provincie Gelderland en in
samenwerking met het Ministerie van LNV, achttien gemeenten, drie waterschappen Veluwe, Vallei en
Eem, en Rijn en IJssel,) terreinbeherende organisaties (Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Het
Gelders Landschap, Kroondomeinen, Min. Van Defensie), Vitens (Drinkwatervoorziening) Gelders
Particulier Grondbezit, en de belangenorganisaties van gebruikers zoals LTO-Noord, Gelderse
Milieufederatie, Faunaubeheer/Vereniging Wildbeheer Veluwe, de klankbordgroep Recreatie en Toerisme,
de Kamer van Koophandel, VNO/NCW, de VKK (vereniging van Kleine Kernen), Leefbaarheid GPVO .
Het opstellen vond plaats in overleg met eigenaren, gebruikers en andere overheden. Het proces rond de
totstandkoming is uitgevoerd volgens de principes van de Mutual Gains Approach, waarbij men door te
onderhandelen komt tot consensus (in plaats van compromissen) die leidt tot een win-win uitkomst.
Er is een Taskforce Natura 2000-Veluwe gevormd, belast met het nemen van besluiten onder leiding van
een onafhankelijk voorzitter. Hierin zijn alle voornoemde organisaties vertegenwoordigd. De Taskforce
werd in haar taken gefaciliteerd door een projectteam van de provincie.
De Taskforce werd geadviseerd door inhoudelijke begeleidingsgroepen die vanuit de gebiedspartners
en belanghebbenden zijn geformeerd. Deze begeleidingsgroepen zijn thematisch en sectoraal (landbouw,
recreatie & toerisme, water, ecologie, wonen & werken, overig). In de groepen is informatie gedeeld, het
werk uitgevoerd, zijn de consequenties van keuzen duidelijk gemaakt en resultaten gecontroleerd.
Gedurende het proces is er een groot aantal bijeenkomsten geweest, in verschillende samenstellingen.
PM Zie bijlage Overzicht samenstelling begeleidingsgroepen en bijeenkomsten
Het bevoegd gezag voor de Veluwe is in eerste instantie de Provincie Gelderland. Daar waar het
rijksgronden betreft (o.a. defensieterreinen, Staatsbosbeheerterreinen en eigendommen van
Rijkswaterstaat) ligt het bevoegd gezag bij de betreffende ministeries. Voor de definitieve aanwijzing van
de Veluwe als Natura 2000-gebied is nauwe samenwerking tussen deze partijen gerealiseerd via het
Bevoegde gezagen overleg.
1.4 Wettelijke kaders en relevante plannen en projecten
Het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Veluwe gebeurt binnen
de kaders van de (inter)nationale wetgeving en rijks/provinciaal beleid. Daarnaast hangt het opstellen van
een beheerplan nauw samen met andere plannen op het gebied van natuur, ruimtelijke ordening, water,
landbouw, milieu, etc., die mogelijk effecten hebben op het Natura 2000-gebied. In Tabel 1.1 wordt een
globaal overzicht gegeven van de relevante wettelijke kaders en hoe deze bijdragen aan of effect hebben
op het behalen van instandhoudingsdoelstellingen. In bijlage 1 is een korte beschrijving van alle
genoemde wetten, richtlijnen, plannen en projecten opgenomen.
Tabel 1.1 Overzicht van relevante wettelijke kaderes en relevante plannen en projecten
5 Bastmeijer et al. (2009) Juridische toets doelensystematiek Natura 2000 in Nederland. Vogelbescherming
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 9 -
Internationale verdragen en Europese richtlijnen
Europese Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn
(1992)
-verbeteren of instandhouden van wilde planten en
dieren en hun leefgebieden
-activiteiten in of nabij een Natura 2000-gebied
moeten getoetst worden op mogelijke effecten
Kaderrichtlijn Water Kwaliteit en kwantiteit van oppervlakte- en
grondwater op orde krijgen, gekoppeld aan
natuurdoelen
Rijksbeleid en –regelgeving
Natuurbeschermingswet 1998 Regeling voor bescherming van en
vergunningverlening ten behoeve van Natura 2000-
gebieden, o.a. verbod op activiteiten met
significante negatieve effecten
Wet ruimtelijke ordening Geeft provincies de mogelijkheid in te grijpen in
bestemmingsplannen met effect op Natura 2000-
gebied
Wet ammoniak en veehouderij Ammoniak van landbouw terugdringen voor
beschermen van verzuring-gevoelige natuur
Tweede Structuurschema Militaire Terreinen Vastleggen van militaire (natuur) terreinen en
natuurbeheer op militaire terreinen
Structuurschema Groene Ruimte Vastleggen van de ecologische hoofdstructuur;
opgave om deze in 2018 gerealiseerd te hebben
Provinciaal beleid en regelgeving
Streekplan 2005
-Groen-blauw raamwerk In deze gebieden ruimte geven aan natuur;
verstedelijking niet toegestaan
-Ecologische hoofdstructuur (EHS) Nadere begrenzing EHS, hierin geldt de “nee,
tenzij”-benadering. Nieuwe projecten zijn niet
toegestaan als er effecten op EHS zijn
-Ecologische poorten Realisatie van 12 robuuste ecologische
verbindingszones tussen de Veluwe en de (natte)
omgeving
-Nationaal landschap Veluwe Bescherming Veluwe met de status “Nationaal
Landschap”. In het uitvoeringsprogramma worden
de kernkwaliteiten versterkt.
-Waardevol landschap Veluwe Begrenzing en afwegingsformules opgesteld voor
Waardevolle landschappen
-Recreatie Groei & Krimp Recreatiebedrijven mogen krimpen op voor de
natuur kwetsbare locaties en te groeien op minder
gevoelige plaatsen
Waterplan In 2027 het watersysteem op orde brengen voor
duurzame instandhouding van Natura 2000-
gebieden
Gelders Milieuplan In 2010 moeten doelen gerealiseerd zijn, o.a.:
-gezonde, schone en veilige leefomgeving
-geluidbelasting van verkeerslawaai met 80%
terugbrengen
-effecten op luchtkwaliteit a.g.v. verkeer verbeteren
Gewenst Grond- en oppervlaktewaterregime
(GGOR)
Aanpassen van de waterhuishouding aan
natuurdoelen in verdroogde natte natuurparels.
Resultaten uit GGOR staan in dit beheerplan
Gebiedsplan Natuur en landschap Natuur-, bos- en landschapsdoelen die worden
gerealiseerd met de Subsidieregeling Agrarisch
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 10 -
Natuurbeheer en de Subsidieregeling Natuurbeheer
Veluwe 2010 Gezamenlijke visie voor kwaliteitsimpuls van alle
overheden, terreinbeheerders,
recreatieorganisaties, landbouwers en bedrijfsleven
Reconstructieplan Veluwe -Landbouw, recreatie e.a. functies worden (bijna)
opnieuw verdeeld zodat
ontwikkelingsmogelijkheden vergroten
-Milieubelasting op natuurgebieden van andere
functies moet verminderen
-Nieuwe natuur voor (nieuwe vormen van) recreatie
Fietstotaalplan Fietsvoorzieningen op de Veluwe opknappen en
nieuw aanleggen
Gemeentelijk beleid en -regelgeving
Bestemmingsplannen Vastleggen van bestemmingen/functies, toetsen of
nieuwe ontwikkelingen effect hebben op Natura
2000
Brandweer Voorkómen van onbeheersbare branden op de
Veluwe
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 worden de karakteristieken van het systeem de Veluwe beschreven en wordt ingegaan op
de instandhoudingsdoelstellingen. Hoofdstuk 3 gaat in op de doelstellingen die gelden op de Veluwe en in
hoofdstuk 4 worden de huidige activiteiten die plaatsvinden op en rond de Veluwe beschreven. In
hoofdstuk 5 zijn deze activiteiten getoetst aan de Nbwet 1998. In hoofdstuk 6 worden de doelstellingen
uitgewerkt in ruimte en tijd en wordt de ambitie voor de korte en lange termijn beschreven. Hoofdstuk 7
beschrijft de maatregelen en de kosten daarvan. In hoofdstuk 8 is het toetsingskader beschreven: wat mag
er nog wel en niet op de Veluwe. In hoofdstuk 9 is beschreven hoe monitoring en onderzoek zullen
plaatsvinden. Hoofdstuk 10 geeft een beeld van de uitvoering van het beheerplan. In hoofdstuk 11 wordt
ingegaan op de sociaal-ecomische effecten van dit beheerplan.
De hoofdstukken 1 tot en met 6 zijn geschreven door DHV, in samenwerking met provincie Gelderland. De
hoofdstukken 7 tot en met 11 zijn geschreven door provincie Gelderland, deels in samenwerking met DHV.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 11 -
2 DE VELUWE: EEN COMPLEET SYSTEEM?
De Veluwe wordt primair gekenmerkt door haar bijzondere en veelzijdige natuurwaarden. Het gebied wordt
al ver voor de jaartelling door mensen bewoond en voor diverse doeleinden gebruikt. Het is niet mogelijk of
zinvol om de natuurlijke karakteristieken en de menselijke invloeden totaal los van elkaar te zien. De
huidige natuurwaarden zijn het product van een samenspel tussen natuurlijke processen, klimatologische
gegevens, abtiotische omstandigheden en menselijke activiteiten. In dit hoofdstuk wordt eerste een
globale karakterschets gegeven van de Veluwe als multifunctioneel landschap. Daarna wordt het systeem
Veluwe aan de hand van de natuurwaarden per landschap beschreven.
De beschrijvingen in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op informatie uit het handboek Natuurdoeltypen6 en
diverse ecologische onderzoeken die Provincie Gelderland heeft laten uitvoeren naar het ecosysteem van
de Veluwe, de factsheets voor broedvogels7, habitattypen
8 en habitatsoorten
9 voor Natura 2000-gebieden
in Gelderland. Deze beschrijvingen vormen de basis voor een voorstel voor de begrenzing en de
instandhoudingsdoelstellingen in het definitieve aanwijzingsbesluit (zie hoofdstuk 3). De
instandhoudingsdoelstellingen zijn opgenomen in bijlage 2. De factsheets zijn opgenomen in bijlage 6.
2.1 Een uitgestrekt, afwisselend, multifunctioneel landschap rijk aan soorten
Een droge stuwwal in een delta
De totale omvang van het Natura 2000-gebied de Veluwe bedraagt ongeveer 91.200 ha. Een belangrijk
kenmerk van de Veluwe is het voorkomen van relatief hoge stuwwallen die in de voorlaatste ijstijd (circa
150.000 jaar geleden) door het landijs zijn gevormd. Hoewel de hoogteverschillen sindsdien door wind en
water zijn afgevlakt, reiken de hoogste toppen van de stuwwallen tot ruim 110 m +NAP. Door de hogere
ligging heeft het gebied van de Veluwe grotendeels een zeer droog karakter vergeleken met de lager
liggende omgeving die wordt gekarakteriseerd door beek- en rivierdalen. Grotendeels, want op de Veluwe
komen ook circa 350 vennen voor, op de plekken waar het regenwater vast wordt gehouden. De Veluwe
wordt omringd door de dalen van de IJssel (oost), de Neder-Rijn (zuid) en de Grift (west). Ten noorden van
de Veluwe liggen de randmeren. Langs de randen van de Veluwe ontspringen diverse (sprengen)beken,
waar beekvegetaties en zeer plaatselijk bronbossen voorkomen. Deze beken stromen richting de IJssel,
Neder-Rijn, Gelderse Vallei en de randmeren en vormen ecologische verbindingen met de regio. In het
zuiden staat de Veluwe in contact met de uiterwaarden van de Neder-Rijn. De Veluwe wordt verder
omringd door agrarische cultuurlandschappen.
Een hoge biodiversiteit
De Veluwe is een zeer groot laaglandnatuurgebied en bevat uitgestrekte bossen, heiden en stuifzanden.
Plaatselijk komen natte heiden met vennen en veentjes voor en op enkelen locaties komen heischrale
graslanden voor. Langs de flanken van de Veluwe ontspringen enkele beken. Het gebied kent een grote
soortenrijkdom (biodiversiteit) en herbergt grote aantallen plantensoorten, reptielen, vlinders, zoogdieren,
insecten, broedvogels en enkele amfibieën. De landschappelijke afwisseling en samenhang tussen
droge en natte gebieden, stilstaand en stromend water, open heidecomplexen en uitgestrekte bossen en
alle tussenliggende gradiënten, is één belangrijke peiler voor de hoge biodiversiteit op de Veluwe. Hoe
meer afwisseling in een landschap, des te meer verschillende biotopen er aanwezig zijn, des te meer
verschillende soorten van een landschap gebruik kunnen maken. Een geleidelijke gradiënt van open
stuifzand naar opgaand bos biedt biotopen voor een scala aan soorten. De verschillen in microklimaat
(lokale temperatuur, temperatuurschommelingen, vochtigheid, wind, licht, etc) tussen een beschut bos en
een open zandvlakte zijn groot. Hierdoor komen in een bos heel andere soorten voor dan op de
6 Bal et al, Handboek Natuurdoeltypen
7 Sierdsema, H., J. van Diermen, B. Aarts, L. van den Bremer en A. van Kleunen (2008). Factsheets van broedvogels in
de Natura 2000-gebieden van Gelderland. SOVON onderzoeksrapport 2008/14 8 Bijlsma et al, Natura 2000-habitattypen in Gelderland (2008) Alterra, Wageningen
9 Schut et al, 2008, Factsheets Natura 2000 Gelderland. Habitatrichtlijnsoorten in Natura 2000-gebieden. Natuurbalans
Limes Divergens BV, Nijmegen
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 12 -
stuifzanden. Bossoorten zijn aangepast aan stabiele, relatief donkere omstandigheden. Soorten van open
gebieden (heide, stuifzanden) moeten aangepast zijn aan extreme schommelingen in temperatuur.
Op de Veluwe bevinden zich lokaal leemhoudende bodems. Regenwater infiltreert zeer snel door een
zandbodem, een leemlaag kan ervoor zorgen dat water stagneert. Het resultaat zijn de circa 350 vennen
op de Veluwe, en locaties waar de heiden een vochtig tot nat karakter hebben. De afwisseling en
overgangen tussen de droge, vochtige, natte gebieden en vennen zijn eveneens zeer waardevol voor de
biodiversiteit. PM Foto invoegen
Voor veel soorten bevat een optimaal leefgebied dergelijke overgangen tussen nat en droog, open en
gesloten. Als voorbeeld kunnen we de grauwe klauwier noemen, een broedvogel die jaagt op de grote
insecten en kleine gewervelden die volop voorkomen in open landschap waar vochtige en droge gebieden
elkaar afwisselen10
. De broedvogel broedt in het struikgewas of jonge bossen, en jaagt op overgangen.
De tweede belangrijke peiler voor de biodiversiteit is de grote oppervlakte, de uitgestrektheid en de
samenhang van de Veluwe. Het maximale aantal soorten binnen een bepaald gebied is gerelateerd aan
de oppervlakte van het gebied en de bereikbaarheid. In een klein, geïsoleerd landschap zullen per ha
minder soorten voorkomen, dan in een groot en goed bereikbaar landschap
Een lange geschiedenis van menselijke invloed
Op de flanken van de Veluwe is tijdens de IJzertijd landbouw uitgeoefend op zogenaamde raatakkers, ook
wel ‘Celtic fields’ genoemd. De lage wallen rondom de kleine akkers van circa 20 bij 40 meter zijn soms nu
nog in het veld zichtbaar. Tevens komen uit deze tijd nog veel grafheuvels op de Veluwe voor. Tijdens de
vroege middeleeuwen was de Veluwe een voor West-Europa belangrijke plek voor ijzerproductie. Veel van
de oorspronkelijke bossen zijn als hakhout beheerd voor het hout (o.a. houtskool) en gekapt om ruimte te
maken voor landbouw en veeteelt. Langs de randen van de Veluwe bevinden zich een aantal
sprengenbeken, die zijn gegraven om molens aan te drijven voor de papierindustrie, wasserijen,
oliepersen en zagerijen11
.
Door eeuwenlang menselijk gebruik (beweiding, branden, plaggen) verdwenen grote stukken bos en
ontstonden de karakteristieke voedselarme heidevelden, stuifzanden en schrale graslanden. Door een
steeds intensiever gebruik van de heidevelden (plaggen en branden) nam het aantal stuifzandgebieden
toe. Rond 1900 waren grote delen van de Veluwe dan ook bedekt met uitgestrekte stuifzandgebieden.
Vanaf 1900 zijn de meeste stuifzanden door herbebossing gestabiliseerd. Hoewel deze stuifzanden en de
andere voedselarme gebieden voor mensen minder bruikbaar zijn, zijn het zeer belangrijke leefgebieden
voor specifieke plant- en diersoorten. Tegenwoordig is er in totaal nog 2400 hectare stuifzand op de
Veluwe. Kootwijkerzand is op dit moment nog één van de grootste actieve stuifzandgebieden van Europa.
De Veluwe was vroeger al een aantrekkelijk recreatiegebied voor welgestelde Nederlanders, die talloze
landgoederen en villa’s hebben gerealiseerd op de flanken van de Veluwe. De vele landgoederen en
buitenplaatsen hebben er voor gezorgd dat onder andere veel oude bossen bewaard zijn gebleven zoals
de Kroondomeinen van Landgoed ’t Loo, Landgoed Petrea, Middachten en Hof te Dieren. De
landgoederen werden vaak gebruikt als jachtgronden en werden zorgvuldig in stand gehouden. Om deze
reden komen nu nog steeds wilde zwijnen en edelherten voor op de Veluwe.
Het recreatienetwerk op de Veluwe is zeer uitgestrekt en kent verscheidene vormen (wandelen, fietsen,
paardrijden, motor- en autocross, drijfjachten), wat ook betekent dat er bijna geen plekken op de Veluwe te
vinden zijn waar nog sprake is van echte rust. Daarnaast zijn er talrijke hotels, bungalowparken en
campings op de Veluwe. Het ministerie van Defensie maakt van delen van de Veluwe gebruik als
oefenterrein. De aanwezige militaire oefenterreinen zoals de Harskamp, Oldebroekse heide, Doornspijkse
heide, Eder- en Ginkelse heide hebben in de twintigste eeuw geleid tot de instandhouding van open heide-
en stuifzandgebieden. Binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied de Veluwe zijn enkele dorpen
met woonhuizen en landbouwenclaves aanwezig zoals Uddel, Elspeet, Garderen en Kootwijk. Deze
landbouwenclaves bieden een zekere variatie in het landschap. Hier bevinden zich de overgangen van
10
Sierdsema, H., J. van Diermen, B. Aarts, L. van den Bremer en A. van Kleunen (2008). Factsheets van broedvogels
in de Natura 2000-gebieden van Gelderland. SOVON onderzoeksrapport 2008/14
11 Bijlsma R.J., J.A.M. Janssen, R. Haverman, R.W. de Waal, E.J. Weeda (2008) Natura 2000 habitattypen in
Gelderland; Alterra-Factsheets Gelderland v10 i.o.v. Provincie Gelderland
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 13 -
bos naar cultuurlandschap, waar sommige soorten zoals de kamsalamander en das leefgebied vinden. Op
de Veluwe wordt op een aantal locaties grondwater ontrokken voor de drinkwatervoorziening. Het gebied
wordt verder doorsneden door drie snelwegen en diverse provinciale en lokale wegen. Deze wegen
vormen scherpe barrières in het landschap.
Het centrale deel van de Veluwe is in eigendom van een klein aantal terreinbeherende organisaties zoals
Stichting Het Nationaal Park De Hoge Veluwe, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Defensie,
Kroondomeinen en Domeinen. De randen van de Veluwe zijn in eigendom bij een groot aantal m.n.
particulieren, landgoederen, gemeenten en overige overheden, Het Geldersch Landschap, Nuon en
Vitens. De eigendomssituatie is in kaart 2.1 opgenomen.
2.2 Geomorfologie, bodem en waterhuishouding
De Veluwe omvat een stuwwallandschap dat ontstaan is
door opstuwing in de voorlaatste ijstijd (Saalien). In de
laatste ijstijd (Weichselien) is het sterk versneden en
ontstonden er diepe dalen waarbij veel geërodeerd
materiaal is afgezet.
Door de hoge ligging van de Veluwe fungeert het gebied
vooral als infiltratiegebied van regenwater. Het regenwater
infiltreert in de bodem en stroomt in verschillende richtingen
via het eerste watervoerende pakket naar de flanken van
de Veluwe. Een deel van het grondwater stroomt ook
verder richting de diepe polders van Zuidelijk Flevoland.
Door de opstuwing zijn de afzettingen in een veelal schuine
positie geschoven. Hierdoor is het hydrologische karakter
van de Veluwe zeer divers. Op de hoge delen van de
Veluwe komen vooral goed doorlatende grove zanden,
dek- en stuifzanden voor. Door de goede doorlatendheid
van deze gronden ligt het grondwater in grote delen van de
Veluwe op meer dan 10 m beneden maaiveld. Hier
overheersen zure omstandigheden onder invloed van
neerslag.
Natte terreinen op de Veluwe liggen vaak hoog boven het
grondwaterniveau en worden onder andere veroorzaakt
door stagnerend grondwater op ondoorlatende lagen, de
zogenaamde schijngrondwaterspiegels. Deze slecht
doorlatende lagen kunnen bestaan uit:
• Klei- en leemlenzen (Mosterdveen);
• Overstoven veenlagen (Kootwijkerveen);
• Inspoelingslagen van organisch materiaal en ijzer
(gliedelaag) (Waskolk, Gerritsfles, Elspeterheide,
Loofles en Zandfles).
Op plekken waar dikke leem- en kleilagen in de ondergrond
aanwezig zijn, zal het infiltrerende regenwater deels oppervlakkig afgevoerd worden. Vaak komt dit water
op de flanken in beekdalen als (basenhoudende) kwel aan het maaiveld wordt dit water verder afgevoerd
door de beken en sprengen.
Deze beken liggen voornamelijk aan de oost en zuidzijde van de Veluwe in de oude erosiegeulen.
Bovenstrooms zijn ze veelal gegraven en ontspringen in sprengkoppen zoals bij de Heelsumse beek,
Wolfhezerbeek en Renkumse beek.
Door drinkwaterwinning, industriële onttrekkingen en drainage zijn de flanken van de Veluwe in de loop
der tijd veel droger geworden. Daardoor bevatten veel beken minder water of staan ze droog.
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 14 -
2.3 Milieutekorten
Alterra12
heeft in opdracht van provincie Gelderland een nulmeting uitgevoerd naar de milieutekorten van
de habitattypen van de Natura 2000-gebieden Veluwe, Teeselinkven, Korenburgerveen en Wooldse veen
gezamelijk. De bodemkwaliteit is hiervoor in beeld gebracht. In Tabel 2.1 zijn de milieutekorten per
habitattype weergegeven.
Tabel 2.1 Gemiddelde procentuele milieutekorten per habitattype, geschat op basis van 3900
vegetatieopnamen. Tekorten met een – konden niet worden berekend.
Habitattype Ca GHG GLG GVG K Mg NH4 NO3 Ntot pH PO4 Ptot vocht
H2310 – Stuifzandheiden
met struikheide 68 0 0 0 6 0 0 0 0 0 49 65 -
H2320 – Binnenlandse
kraaiheidebegroeiing 68 0 0 1 4 0 0 0 0 0 49 68 -
H2330 – Zandverstuivingen 80 21 25 1 0 1 0 0 25 20 0 14 0
H3130 – Zwak gebufferde
vennen 36 100 74 100 0 3 7 0 31 30 65 0 25
H3160_B – Zure vennen
H3260_A – Beken en
rivieren met waterplanten 46 100 96 90 0 0 - 100 16 94 5 0 18
H4010_A Vochtige heide 92 94 82 100 2 12 0 0 2 13 5 0 39
H4030 – Droge heide 61 0 0 0 9 0 0 0 2 0 29 86 -
H5130 –
Jeneverbesstruwelen 96 0 0 0 1 3 0 0 3 0 35 6 0
H6230 – *Heischrale
graslanden 97 31 18 37 10 0 0 0 2 5 28 0 0
H6410 – Blauwgrasland 77 100 58 100 0 0 0 0 14 9 37 0 2
H7110_B – *Heideveentjes 100 21 4 9 0 0 0 0 0 0 2 0 5
H7150 – Pioniervegetatie
met snavelbies
H9120 – Beuken-eikenbos
met hulst 79 0 0 0 1 1 0 0 0 0 19 0 0
H9190 – Oude eikenbossen 48 0 0 0 2 11 0 0 3 0 22 3 -
H91E0_C –
*Beekbegeleidende bossen 50 0 3 0 0 0 0 0 21 10 8 0 0
Ca = Calcium Mg = Magnesium PO4 = Fosfaat
GHG = Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand NH4 = Ammonium Ptot = Totaal fosfaatgehalte
GLG = Gemiddelde Laagste Grondwaterstand NO3 = Nitraat
GVG = Gemiddelde Voorjaars Grondwaterstand Ntot = Totaal nitraatgehalte
K = Kalium pH = Zuurgraad
De milieutekorten voor magnesium zijn groter dan die voor pH. De gebieden met tekorten liggen verspreid
over de hele Veluwe. Opvallend zijn de tekorten voor de gebieden met droge en natte heide. Magnesium
vormt samen met calcium de groep van basische kationen, die een sterke relatie met de pH hebben.
Problemen met het magnesiumgehalte kan, samen met het calcium gehalte, toekomstige problemen met
de pH indiceren.
De milieutekorten voor calcium zijn groot. Een aantal plekken met oude eikenbossen en incidenteel
andere typen op de Veluwe vertonen geen tekorten. De grootste tekorten worden op de Veluwe berekend
voor de verschillende heide-habitattypen.
De milieutekorten voor het totale stikstofgehalte in de bodem zijn relatief klein. Er is sprake van een tekort
als er teveel stikstof in de bodem wordt berekend. Op de Veluwe worden de tekorten vooral voor de open
gebieden berekend (heide, blauwgrasland).
Voor het totaal fosforgehalte in de bodem wordt in meer gebieden milieutekorten voor habitattypen
berekend dan voor stikstof. Tekorten worden vooral berekend voor wat nu heiden zijn en deels voorde
bossen op de Veluwe.
12
Wamelink, G.W.W., M.H.C. van Adrichem & H.F. van Dobben (2009). Milieutekorten in Gelderse
habitatgebieden; nulmeting op basis van vegetatieopnamen. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1892.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 15 -
Milieutekorten voor GVG geeft een te lage grondwaterstand (te droog) weer. Op de Veluwe zijn er tekorten
aanwezig voor de natte habitattypen (bijvoorbeeld het Renkumse beekdal). Daarnaast zijn er tekorten voor
de combinatie van droge en vochtige heiden. De tekorten worden berekend voor de vochtige heide en
sommige binnenlandse kraaiheibegroeingen, vooral aan de noordkant van de Veluwe.
De resultaten voor de GLG en GHG vertonen overeenkomsten met die voor de GVG. De milieutekorten
zijn echter wat kleiner.
Voor het fosfaatgehalte in de bodem wordt in vrij veel gebieden een milieutekort berekend, zowel in droge
als in natte gebieden. Tekorten komen voor in de meeste habitattypen, maar de meer open vegetatietypen
vertonen het vaakst milieutekorten. Net als voor het totale fosfor gehalte zijn er tekorten in de natte
gebieden, maar ook in de droge gebieden in Gelderland. Op vele plekken in Gelderland is het
fosfaatgehalte te hoog om goed ontwikkelde habitattypen mogelijk te maken.
Het ammonium- en nitraatgehalte in de bodem zorgt voor nagenoeg geen problemen voor de habitattypen
in Gelderland. Daar waar de gehalten in de bodem hoger zijn dan de randvoorwaarde van de
verschillende habitattypen is het tekort vaak groot (in de hoogste milieutekort klasse). Dit resultaat is
enigszins onverwacht, gezien de stikstofdepositie. De afwezigheid van tekorten kan worden veroorzaakt
doordat het om een molecuul gaat dat meestal maar kort in de bodem aanwezig is. Of het wordt
opgenomen door planten, of het wordt omgezet door bacteriën, waardoor het niet snel ophoopt. De
bepaling van ammonium in de bodem is echter lastig en ook dit kan onzekerheden veroorzaken.
2.4 De Veluwe is een samenhangend ecosysteem
Het huidige landschap en de samenhang van de verschillende soorten natuur is te begrijpen vanuit
vormen van historisch landgebruik die afhankelijk waren van terreinvorm, bodemvruchtbaarheid en
aanwezigheid van water. Mensen zijn altijd zeer bepalend geweest: de Veluwe is overal een antropogeen
landschap. Op de hoge en droge zandgronden komen stuifzanden, heischrale graslanden, droge heiden,
struwelen en bossen voor. Op de natte plekken die vooral onder invloed staan van stagnerend regenwater
bevinden zich natte heiden, venen en vennetjes. De beekdalen staan meer onder invloed van gebufferd
grondwater en hier zijn soortenrijke natte graslanden en natte bossen te vinden.
Al deze typen natuur komen in een mozaïek of gradiënt voor op de Veluwe. Dit mozaïek kan in de loop
van de tijd veranderen, verschuiven en verkleuren onder invloed van natuurlijke successie, natuurlijke
dynamische processen (wind, omvallen van bomen en begrazing) en menselijke ingrepen (plaggen,
branden, kappen, begrazing).
Door te sturen op deze bovenstaande processen, kan invloed worden uitgeoefend op het
landschapsmozaïek en op de biodiversiteit. Om op deze processen te kunnen sturen is het van belang om
de Veluwe als systeem te benaderen en de benadering op standplaatsniveau (en dus afzonderlijke
habitats) los te laten. Wij onderscheiden een viertal landschapstypen in het systeem Veluwe:
• Open zandlandschap
• Oud boslandschap
• Vennenlandschap
• Bekenlandschap
Deze vier landschapstypen omvatten de habitattypen en soorten waarvoor de Veluwe is aangewezen (zie
bijlage 3) op één na. De meervleermuis is voor de Veluwe moeilijk in één van de landschapstypen te
passen en wordt daarom afzonderlijk behandeld.
Binnen elk landschapstype zijn de omstandigheden niet homogeen. Lokale verschillen in de bodem of in
het grondgebruik kunnen er bijvoorbeeld toe leiden dat in het open zandlandschap op de ene plaats droge
heide voorkomt en verderop een zandverstuiving. Zo heeft elk landschapstype eigen habitattypen en
soorten. Deze habitattypen en soorten zijn niet altijd gebonden aan één bepaald landschap. Hieronder
worden de vier landschapstypen beschreven. Een aparte beschrijving van de habitattypen en soorten en
de verspreiding op de Veluwe is te vinden in bijlage 3. De globale geografische ligging van de habitattypen
is opgenomen in kaart 2.2.
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 16 -
2.5 Open zandlandschap
PM Kaart invoegen
2.5.1 Habitattypen en soorten van het open zandlandschap
PM Foto's invoegen
In Tabel 2.2 is een overzicht weergegeven van de habitattypen van de Veluwe die behoren tot het open
zandlandschap. Per habitattype is aangegeven welke soorten hier voorkomen.
Het open zandlandschap omvat de hoge droge delen van de Veluwe. In zandbodems die buiten het bereik
van het grondwater liggen, spoelen tijdens perioden met een neerslagoverschot de bufferende stoffen
geleidelijk uit naar de ondergrond, waardoor de buffercapaciteit tegen verzuring afneemt. In het huidige
open zandlandschap zijn grofweg twee typen bodems te onderscheiden op grond van de buffercapaciteit.
Op de sterk uitgeloogde bodems en zure bodems zien we soortenarme heide- en stuifzandvegetaties of
soortenarme naald- en loofbossen, deels aangeplant en deels oorspronkelijke oude bossen. Minder
uitgeloogde bodems worden enigszins gebufferd en op deze zwak gebufferde bodems ontwikkelen zich in
principe dezelfde vegetaties als op de sterk uitgeloogde zure bodems, maar ze zijn veel soortenrijker. Op
zwak gebufferde bodems komen in de heiden en stuifzanden allerlei elementen van heischrale graslanden
voor en in de bossen is de diversiteit aan vaatplanten, varens, mossen, wolfsklauwen en paddenstoelen
veel hoger. Met name op de overgangen naar het bekenlandschap en vennenlandschap kan sprake zijn
van een wat hogere voedselrijkdom en/of basenverzadiging. Verstuiving is een natuurlijk proces dat voor
enige buffering kan zorgen. Door verstuiving kunnen namelijk minder zure bodems bloot komen te liggen
en mogelijk draagt de verstuiving ook bij aan een snellere verwering en dus het vrijkomen van bufferende
stoffen.
Tabel 2.2 Samenhang habitattypen en soorten van het open zandlandschap op de Veluwe
Open
zandlandschap
A2
24
–
Na
chtz
wa
luw
A2
33
–
Dra
aih
als
A3
38
–
Gra
uw
e
kla
uw
ier
A2
46
–
Bo
om
lee
uw
e
rik
A2
55
–
Du
inp
iep
er
A2
76
–
Ro
od
bo
rstt
ap
uit
A2
77
– T
ap
uit
H2310 –
stuifzandheiden met
struikhei
H2320 –
Binnenlandse
kraaiheibegroeiing
H2330 - Stuifzanden
H4030 – Droge heide
H5130 -
Jeneverbesstruwelen
H6230 – Heischrale
graslanden
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 17 -
Dit landschap herbergt de meeste habitattypen en soorten waarvoor de Veluwe als Natura 2000-gebied is
aangewezen. Deze habitattypen vormen vaak samenhangende mozaïeken waar niet altijd scherp is aan te
wijzen waar één habitattype begint en een ander eindigt. Voor veel diersoorten is het belangrijk dat de
ruimtelijke overgangen geleidelijk van aard zijn en dat de habitattypen elkaar kleinschalig afwisselen. De
verschillende habitattypen en soorten die worden aangetroffen in het open zandlandschap hebben
onderling een sterke relatie. De habitattypen wisselen elkaar af in ruimte én in tijd. Gedurende het
successieproces vervangen bepaalde habitattypen elkaar.
Stuifzanden (H2330) PM Foto invoegen kunnen worden gezien als het beginpunt van de successie. Het
betreft open, zeer schaarse begroeiingen op stuifzand. Het is een voor veel plant- en diersoorten
ongastvrij microklimaat. Er is weinig beschutting, de grond houdt zeer slecht vocht vast, een humuslaag
ontbreekt en de temperaturen kunnen zeer sterk schommelen. Enkele vaatplanten die in staat zijn zich te
vestigen in het droge zand zijn heidespurrie en buntgras. Grote aaneengesloten stuifzanden kunnen door
windwerking hun openheid behouden. Kleinere gebieden groeien vaak vanaf de randen langzaam dicht
met struikhei of grassen. De randen vormen goede broedplekken voor vogels. De belangrijkste
stuifzandgebieden op de Veluwe zijn het Harskampse zand, Kootwijkerzand en Hulshorst.
Stuifzanden ontwikkelen zich in de loop der tijd tot stuifzanden met struikhei, en vallen dan onder het
habitattype stuifzandheide met struikhei (H2310). Dit zijn heidevegetaties op een stuifzandbodem
gedomineerd door struikhei met een karakteristieke rijkdom aan korstmossen. Dit habitattype is op de
Veluwe in goed ontwikkelde vorm te vinden op het Wekeromse zand, Caitwicker zand, Asselse heide,
Beekhuizerzand, Planken Wambuis en de Hoge Veluwe. Een verdere ontwikkeling van de vegetatie kan
leiden tot de habitattypen droge heiden (H4030) en binnenlandse kraaiheibegroeiing (H2320). Dit zijn
droge heidebegroeiingen gedomineerd door respectievelijk struikhei of kraaihei. Kraaihei heeft in
Nederland de zuidelijkste verspreidingsgrens bereikt en het habitattype kan daarmee beschouwd worden
als de noordelijke variant van stuifzandheide (H2330) en droge heide (H4030). Binnenlandse
kraaiheibegroeiing (H2320) wordt vooral aangetroffen op de Doornspijkse heide terwijl droge heide met
struikheide verspreid over de hele Veluwe voorkomt met als grootste gebieden Oldebroekse heide,
Elspeetse heide, Ermelose heide, Houtdorperveld, Eder- en Ginkelse heide en de Hoge Veluwe.
Zodra op een heide de verhouding tussen grassen en struiken meer richting grassen gaat, kan worden
gesproken over het habitattype heischrale graslanden (H6230). Deze verschuiving richting grassen vindt
plaats op locaties waar de grond licht gebufferd is, of waar wat meer verstoring aanwezig is waardoor zich
geen humuslaag kan ontwikkelen. Op de droge zandgronden komen heischrale graslanden (H6230) op
enkele locaties vlakdekkend voor, met name op defensieterreinen. Meestal zijn het lijnvormige elementen
op de grenzen en overgangen van habitattypen. De verschijningsvorm van heischrale graslanden
(H6230) is zeer afwisselend qua soortensamenstelling en –rijkdom. De samenstelling wordt sterk
beïnvloedt door de beschikbaarheid van basen (buffering van de bodem) en vocht. Op de Veluwe komen
jeneverbesstruwelen (H5130) vooral voor nabij de stuifzanden zoals op de Doornspijkse heide,
Maanschoten, Caitwickerzand en het Otterlose bos. Dit habitattype betreft clusters van volwassen
jeneverbesstruiken in een open landschap.
Nachtzwaluw (A224), draaihals (A233), boomleeuwerik (A246), duinpieper (A255), roodborsttapuit
(A276) en tapuit (A277) PM Foto's invoegen maken in meer of mindere mate gebruik van de
bovengenoemde habitattypen om te nestelen of te foerageren. Het zwaartepunt van hun leefgebieden ligt
in de open gebieden op de Veluwe. Daarnaast zijn overgangen met bos en struweel essentieel voor het
foerageren, broeden, rusten en schuilen. De duinpieper (A255) en tapuit (A277) zijn soorten die een
voorkeur hebben voor de openheid van stuifzanden en heide en minder afhankelijk zijn van (bos)randen.
2.5.2 Instandhoudingsdoelstellingen en staat van instandhouding
De kernopgaven voor het open zandlandschap zijn:
• Structuurrijke droge heide: vergroting areaal stuifzandheiden met struikhei (H2310), binnenlandse
kraaiheibegroeiingen (H2320), heiden (H4030) en zandverstuivingen (H2330) én verbeteren van de
kwaliteit door vergroting van de variatie in structuur en ontwikkeling van geleidelijke overgangen met
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 18 -
bos, mede t.b.v. vogelsoorten als duinpieper (A255), nachtzwaluw (A224), draaihals (A233) en tapuit
(A277).
• Stuifzandlandschappen: vergroting areaal gevarieerde zandverstuivingen (H2330) met overgangen
naar droge heiden en open bossen, mede als leefgebied van de draaihals (A233), tapuit (A277),
duinpieper (A255) en nachtzwaluw (A224).
• Intern verbinden: verbinden heide- en stuifzandencomplexen met oog op karakteristieke fauna.
De staat van instandhouding en trend zijn per habitattypen en soort in Tabel 2.3 samengevat.
Tabel 2.3 Trend en staat van instandhouding voor de soorten en habitattypen van het open
zandlandschap van de Veluwe gebaseerd op het ontwerp-aanwijzingsbesluit, het doelendocument
en de factsheets
Open zandlandschap Oppervlakte Kwaliteit Verspreiding Staat van
instandhouding
landelijk
Trend Staat van
instandhouding
Veluwe
Habitattype
H2310 –
Stuifzandheiden met
struikheide
Matig
ongunstig
Zeer
ongunstig
Zeer
ongunstig
Zeer ongunstig < Zeer ongunstig
H2320 – Binnenlandse
kraaiheidebegroeiing
Gunstig Matig
ongunstig
Matig
ongunstig
Matig
ongunstig
< Matig
ongunstig
H2330 –
Zandverstuivingen
Matig
ongunstig
Zeer
ongunstig
Zeer
ongunstig
Zeer ongunstig < Zeer ongunstig
H4030 – Droge heide Matig
ongunstig
Zeer
ongunstig
Zeer
ongunstig
Zeer ongunstig < Zeer ongunstig
H5130 –
Jeneverbesstruwelen
Gunstig Matig
ongunstig
Matig
ongunstig
Matig
ongunstig
< Matig
ongunstig
H6230 – *Heischrale
graslanden
Zeer
ongunstig
Zeer
ongunstig
Zeer
ongunstig
Zeer ongunstig < Zeer ongustig
H7150 –
Pioniervegetatie met
snavelbies
Gunstig Matig
ongunstig
Matig
ongunstig
Matig
ongunstig
> Matig
ongunstig
Leefgebied
Broedvogelsoorten
Kwaliteit Oppervlakte
A224 – Nachtzwaluw Matig
ongunstig
Gunstig Matig
ongunstig
> Gunstig
A233 – Draaihals Zeer
ongunstig
Zeer ongunstig Zeer ongunstig < Zeer ongunstig
A246 – Boomleeuwerik Gunstig Gunstig Gunstig > Gunstig
A255 – Duinpieper Zeer
ongunstig
Zeer ongunstig Zeer ongunstig < Zeer ongunstig
A276 – Roodborsttapuit Gunstig Gunstig Gunstig > Gunstig
A277 – Tapuit Zeer
ongunstig
Zeer ongunstig Zeer ongunstig < Zeer ongunstig
A338 – Grauwe klauwier Zeer
ongunstig
Zeer ongunstig Zeer ongunstig < Zeer ongunstig
(>: positieve trend; <: negatieve trend)
De oppervlakte van habitattypen van het open zandlandschap is in de periode 1850-1950 enorm
afgenomen door de grootschalige ontginning en bosaanplant. Door deze verkleining van het oppervlak zijn
sterk versnipperde leefgebieden ontstaan van karakteristieke fauna als zoals heivlinder, zandhagedis. Ook
zijn belangrijke geleidelijke overgangen van bos naar open zandlandschap door de herbebossing
veranderd in strakke lijnen. De soortenrijkdom neemt dan ook als gevolg van verkleining en versnippering
van leefgebied sinds 1950 sterk af. Sinds 1950 blijft het areaal min of meer stabiel maar wordt de kwaliteit
aangetast door vermesting en verzuring als gevolg van veranderingen in de luchtkwaliteit. Vergrassing
door overschotten aan nutriënten (fosfaat en/of stikstof) en gebrek aan Ca+ is hiervan het gevolg. Op van
oudsher kalkrijkere locaties is de buffercapaciteit van de bodem nagenoeg verdwenen door de verzurende
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 19 -
invloed van deze nutriënten. Sinds 1994 verbetert de luchtkwaliteit en gaat ook de kwaliteit van de
habitattypen, mede door herstelbeheer, weer vooruit.
Het open zandlandschap is voor de recreant aantrekkelijk om er op allerlei manieren te vertoeven. Dit
betekent dat met name in dit landschap sprake is van rustverstoring vanwege recreatieve activiteiten. Dit is
een groot probleem voor de meeste broedvogels van dit landschap.
Uit historisch-ecologisch onderzoek blijkt dat heischrale graslanden (H6230) voor de 19e eeuw het
heidelandschap domineerden als ‘groene heide’13
. Door intensivering van het landgebruik ontstond daarna
de met dwergstruiken gedomineerde paarse heide. De toename van het areaal heischraal grasland lijkt
moeilijk te realiseren door atmosferische depositie, een kortlevende zaadbank, versnippering en beperkt
dispersievermogen. De huidige heischrale graslanden kunnen gezien worden als restpopulaties.
Belangrijke terreinen zijn onder andere Harskamp en Oldebroek.
De jeneverbesstruwelen (H5130) hebben eenzelfde achteruitgang gekend en komen nu vooral nog voor in
de ondergroei van naaldbossen. Het probleem bij jeneverbessen is verder dat de soort nauwelijks nog
verjongt. De meeste struwelen dateren dan ook van de periode 1900-1950. De oorzaak van de
kiemingsproblemen is niet geheel bekend. Op een aantal terreinen is de laatste jaren sprake van
verjonging.
Het is niet bekend of de kraaiheibegroeiingen (H2320) ook een sterke achteruitgang hebben gekend als
gevolg van de bebossing. Kraaihei is een schaduwtolerante soort en komt met name voor binnen heide-
en stuifzandbebossingen. Mogelijk is in die periode de verspreiding van kraaihei (tijdelijk) toegenomen.
De afname van het areaal van stuifzanden (H2330) heeft zich na 1950 ook verder voortgezet, in
tegenstelling tot de andere droge habitattypen, als gevolg van natuurlijke verjonging vanuit de
stuifzandbebossing. Inmiddels is er slechts een klein oppervlak over. Hierdoor staan de karakteristieke
soorten van stuifzanden onder druk. Recent worden allerlei plannen gemaakt om de stuifzanden weer te
laten stuiven, zoals De Pollen op de Hoge Veluwe en het Wekeromse zand.
2.6 Oud boslandschap
Op enkele locaties in de Veluwe, die minder sterk beïnvloed zijn door mensen, komen habitattypen voor
die zich in een verder successiestadium bevinden. Hieronder vallen de habitattypen beuken- en
eikenbossen met hulst (H9120) en oude eikenbossen (H9190). De beuken- en eikenbossen liggen op
oude stuwwalgronden en de oude eikenbossen op de wat armere leemarme bodems. Het laatste bostype
kent twee ontstaanswijzen: ingestoven en overstoven bossen langs stuifzanden en strubbenbossen op
voormalige heide die onder invloed van begrazing zijn ontstaan. Deze bossen komen voor in gesloten
landschappen en in mozaïeklandschappen waar gesloten bos wordt afgewisseld met open plekken.
De bossen vormen het broed- en leefgebied voor de wespendief (A072) en de zwarte specht (A236).
Bovendien vormen zonnige bosranden het leefgebied voor het vliegend hert (H1083). Deze
boshabitattypen zijn vooral te vinden ten oosten van Elspeet en Uddel.
In Tabel 2.4 is een overzicht weergegeven van de habitattypen van de Veluwe die behoren tot het oud
boslandschap. Per habitattype is aangegeven welke soorten hier voorkomen.
13
Bijlsma R.J., J.A.M. Janssen, R. Haverman, R.W. de Waal, E.J. Weeda (2008) Natura 2000 habitattypen in
Gelderland; Alterra-Factsheets Gelderland v10 i.o.v. Provincie Gelderland.
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 20 -
Tabel 2.4 Samenhang habitattypen en soorten van het oud boslandschap op de Veluwe
Oud boslandschap
H1083 –
Vlie
gend h
ert
A072 –
Wespendie
f
A236 –
Zw
art
e s
pecht
H9120 – Beuken-eikenbossen met
hulst
H9190 – Oude eikenbossen
Diverse habitattypen zijn vervangingsstadia van elkaar, en velen kunnen alleen in stand blijven via
ingrijpen door de mens. In de voedselarme bossen zoals die nu zijn ontstaan vanuit heide of
zandverstuivingen, vindt een voorzetting van de natuurlijke successie plaats, waarbij onder meer de
vervanging van naaldhout door loofhout hoort.
Binnen het oud boslandschap zijn bijna altijd vochtige elementen (o.a. vennen, natte hei) aanwezig.
Hoewel deze feitelijk onderdeel uitmaken van hetzelfde mozaïeklandschap worden deze apart besproken
onder het vennenlandschap.
2.6.1 Instandhoudingsdoelstellingen en staat van instandhouding
De kernopgaven voor het oud boslandschap zijn:
• Oude eikenbossen (H9190): behoud areaal oude eikenbossen (m.n. strubbebossen) en verbeteren
kwaliteit, ook als habitat voor vliegend hert (H1083).
De instandhoudingsdoelstellingen en staat van instandhouding zijn per habitattypen en soort in
Tabel 2.5 samengevat.
Beuken-eikenbossen met hulst (H9120) komen van oorsprong slechts in een klein areaal op de Veluwe
voor. De standplaats werd ingenomen door eikenhakhout vanwege de behoefte aan hout. Ook hulst kon
zich in hakhout niet goed handhaven. In de 20e eeuw zijn de standplaatsen ingeplant met snelgroeiend
naaldhout als douglasspar en lariks. Het areaal van het habitattype neemt nu toe door kolonisatie van
beuk vanuit de oude bosgroeiplaatsen. Hulst wordt op de Veluwe de laatste eeuwen voornamelijk
verspreid vanuit tuinen. Door een steeds groter aandeel van beuk ontstaat strooiselaccumulatie en
daardoor een verarming van de bosflora. De toekomstverwachting is dat de beuk het in Nederland moeilijk
krijgt als gevolg van de klimaatverandering. De beuk kan slecht tegen droge zomers.
De oude eikenbossen (H9190) vinden hun oorsprong in ‘verwaarloosde’ hakhoutbossen op arme gronden.
Op dit moment liggen de kansen vooral in de jonge grove dennenbossen waar zomereik zich tamelijk veel
verjongt en op de overgangen van hei naar bos. Achteruitgang van dit type wordt veroorzaakt door
uitbreiding van beuk en atmosferische depositie. Op de Veluwe wordt dit bostype behouden door de
graasdruk van edelhert en ree waardoor de successie traag verloopt. De ondergroei van dit bostype staat
onder druk door bodemverstoring door wilde zwijnen. Deze verstoring is goed voor de
kiemingsmogelijkheden, maar de frequentie is te hoog voor de vestiging van verschillende kruiden,
mossen en paddestoelen.
Het aantal waarnemingen van het vliegend hert (H1083) PM Foto's invoegen is de laatste jaren
toegenomen, maar als gevolg van toenemend aantal waarnemers. Een betrouwbare trend is daarom niet
aan te geven. De grootste bedreigingen voor het vliegend hert worden gevormd door afname van kwaliteit
van leefgebied (o.a. voortplantingslocaties) en versnippering van populaties.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 21 -
Tabel 2.5 Trend en staat van instandhouding voor de soorten en habitattypen van het oud
boslandschap van de Veluwe gebaseerd op het ontwerp-aanwijzingsbesluit, het doelendocument
en de factsheets
Oud boslandschap Oppervlakte Kwaliteit Verspreiding Staat van
instandhouding
landelijk
Trend Staat van
instandhouding
Veluwe
Habitattype
H9120 – Beuken-
eikenbos met hulst
Gunstig Matig
ongunstig
Matig
ongunstig
Matig ongunstig > Matig ongunstig
H9190 – Oude
eikenbossen
Gunstig Matig
ongunstig
Zeer
ongunstig
Matig ongunstig < Matig ongunstig
Leefgebied Habitatrichtlijnsoorten
Kwaliteit Oppervlakte
H1083 – Vliegend hert Matig
ongunstig
Matig ongunstig Matig ongunstig ? Matig ongunstig
Broedvogelsoorten
A072 – Wespendief Matig
ongunstig
Gunstig Gunstig < Matig ongunstig
A224 – Nachtzwaluw Matig
ongunstig
Gunstig Matig ongunstig > Gunstig
A236 – Zwarte specht Matig
ongunstig Gunstig Gunstig ? Matig ongunstig
(>: positieve trend; <: negatieve trend; ?: onbekend)
2.7 Vennenlandschap
2.7.1 Habitattypen en soorten van het vennenlandschap
In Tabel 2.6 is een overzicht weergegeven van de habitattypen van de Veluwe die behoren tot het
vennenlandschap. Per habitattype is aangegeven welke soorten hier het zwaartepunt van hun
verspreiding hebben. De vogelsoorten zijn niet uitsluitend gebonden aan het vennenlandschap. Deze
soorten komen ook voor op de droge heide van het open zandlandschap.
Het vennenlandschap omvat de natte en vochtige delen van de Veluwe. Er komt een groot aantal poelen,
kuilen, plassen en vennen voor. Het gaat met name om plaatsen waar regenwater ‘stagneert', bovenop
een slecht doorlatende laag in de ondiepe ondergrond (schijngrondwaterspiegel), hier ontstaan de zure
vennen. Zwak gebufferde vennen worden deels gevoed door grondwater en liggen daardoor aan de
randen van het Veluwemassief. Verder zijn er ook aanwijzingen dat ten zuiden van Uddel vennen worden
gevoed door dieper, ijzerrijk en (zwak) gebufferd grondwater14
.
In de wereld van overwegend zure, voedselarme omstandigheden betekent een geringe verhoging van het
voedingsstoffen- en basenniveau een duidelijke toename van de soortenrijkdom. Zo is vochtig heischraal
grasland in feite een soortenrijke overgang tussen natte heide op de arme zandgronden en nat
schraalgrasland in de beekdalen. Binnen de natte heide zijn de meeste doelsoorten aanwezig op leemrijke
bodems of op plaatsen waar enige kwel uittreedt. Iets dergelijks geldt ook voor vennen en hoogvenen.
Zwakgebufferde vennen zijn veel soortenrijker dan zure vennen. Zure voedselarme situaties hebben hun
eigen waarde en is hun aanwezigheid vaak ook een voorwaarde om op lange termijn de overgangen naar
de iets rijkere omstandigheden in stand te kunnen houden. Welk habitattype in dit landschap op een plek
voorkomt, hangt allereerst af van het onderliggende geohydrologische systeem. Ondergrond,
waterkwaliteit (vooral zuurgraad), buffering, voedselrijkdom, reliëf en fluctuatie van de waterstand spelen
samen een sleutelrol.
Verder zijn er plaatsen waar grondwater naar toe stroomt vanuit een groter grondwatersysteem en dit
grondwater het maaiveld of de wortelzone bereikt. Op de Veluwe is dit laatste vooral van toepassing in de
beekdalen en wordt besproken onder het bekenlandschap.
14
'Landgoed Glaszhorst EGM vooronderzoek', André Jansen, Bosgroep Midden Nederland.
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 22 -
Tabel 2.6 Samenhang habitattypen en soorten van het vennenlandschap op de Veluwe
Vennenlandschap
H1042 –
Gevle
kte
witsnuitlib
el
H1166 –
Kam
sala
mander
H1831 –
Drijv
ende
wate
rweegbre
e
A224 –
Nachtz
walu
w
A338 –
Gra
uw
e
kla
uw
ier
A276 –
Roodbors
ttapuit
H3130 – zwak
gebufferde vennen
H3160 – Zure
vennen
H4010 – Vochtige
heide
H7110 –
Heideveentjes
H7150 –
Pioniervegetaties
met snavelbies
Vennen vormen de laaggelegen gebieden, de ‘putjes' in het zandlandschap, waardoor ze erg gevoelig zijn
voor veranderingen in de omgeving, met name in de toestroming van water. Dat geldt vooral voor de zwak
gebufferde vennen (H3130) die, naast regenwater, zwak gebufferd grondwater uit een lokaal
grondwatersysteem ontvangen. Zwak gebufferde vennen komen onder andere voor in het Beschermd
Natuurmonument de Leemputten van Staverden. Zure vennen (H3160) worden gevoed met voornamelijk
regenwater, waardoor ze zuur van aard zijn. De hoeveelheid en kwaliteit van het toestromende lokale
grondwater zijn sturend in de waterkwaliteit van het ven en de daarin voorkomende planten- en
diersoorten. De zure en zwakgebufferde vennen hebben vaak sterk fluctuerende waterpeilen, waardoor de
successie stagneert. Voorbeelden zijn Smitsveen, Wisselse veen en Deelsense veld. Op locaties met een
permanente hoge waterstand in de zure vennen kan actief hoogveen (H7170) voorkomen. Deze twee
habitattypen hebben daarom een sterke samenhang. Op de meest laaggelegen locaties in het
venlandschap, waar er permanent water aanwezig is, kan veenontwikkeling plaatsvinden. Rondom deze
‘veenkernen’ bevindt zich een landschap van vochtige heide, zure vennen en pioniervegetaties met
snavelbiezen. Het habitattype actief hoogveen (H7170) komt op de Veluwe slechts sporadisch voor in de
vorm van heideveentjes, zoals op het Mosterdveen. De vochtige heiden (H4010) komen voor op natte tot
vochtige locaties waar regenwater weliswaar stagneert, maar geen grondwater aanwezig is (Gerritsfles en
Elspeter heide). De begroeiingstypen van het vennenlandschap hebben ook in de tijd relaties met elkaar.
De begroeiingen veranderen in de loop van de natuurlijke successie en gaan daarbij van het ene type in
een ander type over. Zo kunnen vennen bijvoorbeeld, evenals sommige natte heiden met een zeer
constante, hoge grondwaterstand, vroeg of laat overgaan in kleine hoogveentjes (actief hoogveen)
(H7170b). Het habitattype pioniersvegetatie met snavelbiezen (H7150) komt zeer kleinschalig voor in
mozaïek met de overige habitattypen zoals vochtige heide, op locaties met een bepaalde dynamiek of
verstoring. Dit kan in de vorm zijn van een betreding door wild (zwijnen, reeën), of menselijke activiteiten
zoals militaire activiteiten (tankopstelplaatsen) of op plekken waar water lokaal stagneert. Het habitattype
ontstaat eveneens langs vennen en op vochtige heiden waar de grond geplagd wordt. Deze
pioniersbegroeiingen verdwijnen echter al snel als gevolg van successie. De drijvende waterweegbree
(H1831) is een waterplant die typerend is voor pionierssituaties. De soort kan zich vlot vestigen op kale
(bijvoorbeeld droogvallende) oevers van vennen, maar wordt snel weggeconcurreerd door andere
plantsoorten.
Broedvogels die onder andere gebruik maken van het open, vennenlandschapzijn de nachtzwaluw
(A224), de grauwe klauwier (A338) en de roodborsttapuit (A276). Deze soorten komen eveneens voor
op droge heide met mozaïeken naar meer gesloten landschap. De gevlekte witsnuitlibel (H1042) en de
kamsalamander (H1166) kunnen voorkomen in zwakgebufferde vennen, indien deze een goed
ontwikkelde oevervegetatie bevatten. Het is niet waarschijnlijk dat er zich een permanente zomerpopulatie
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 23 -
van de gevlekte witsnuitlibel op de Veluwe bevindt, de meest constante waarnemingen zijn in de
Leemputten van Staverden.
2.7.2 Instandhoudingsdoelstellingen en staat van instandhouding
PM Foto's invoegen
De kernopgaven voor het vennenlandschap zijn:
• Zure vennen (H3160): kwaliteitsverbetering
• Heideveentjes (H7110): kwaliteitsverbetering
Tabel 2.7 Trend en staat van instandhouding voor de soorten en habitattypen van het
vennenlandschap van de Veluwe gebaseerd op het ontwerp-aanwijzingsbesluit, het
doelendocument en de factsheets
vennenlandschap Oppervlakte Kwaliteit Verspreiding Staat van
instandhouding
landelijk
Trend Staat van
instandhouding
Veluwe
Habitattype
H3130 – Zwak
gebufferde vennen
Gunstig Matig
ongunstig
Matig
ongunstig
Matig
ongunstig
> Matig
ongunstig
H3160_B – Zure vennen Gunstig Matig
ongunstig
Matig
ongunstig
Matig
ongunstig
> Matig
ongunstig
H4010_A Vochtige
heide
Matig
ongunstig
Matig
ongunstig
Matig
ongunstig
Matig
ongunstig
= Matig
ongunstig
H7110_B –
*Heideveentjes
Matig
ongunstig
Zeer
ongunstig
Zeer
ongunstig
Zeer ongunstig < Zeer ongunstig
H7150 –
Pioniervegetaties met
snavelbies
Matig
ongunstig
Matig
ongunstig
Matig
ongunstig
Matig
ongunstig
> Matig
ongunstig
Leefgebied Populatie Habitatrichtlijnsoorten
Kwal. Opp. Veluwe
H1042 – Gevlekte
witsnuitlibel
MO ZO Geen Zeer ongunstig ? Zeer ongunstig
H1813 – Drijvende
waterweegbree
MO ZO Geen Matig
ongunstig
< Zeer ongunstig
(MO: matig ongunstig, ZO: zeer ongunstig, >: positieve trend; <: negatieve trend; ?: onbekend).
In de 19e eeuw en eerste helft van de 20
e eeuw zijn natte heiden met vennen en venen grotendeels
verdwenen door grootschalige ontginningen. De laatste 50 jaar zijn veel natte heiden, venen en vennen in
kwaliteit achteruitgegaan door vermesting, verzuring en verdroging. Door de optredende vergrassing en
dichtgroeien met opslag worden kwaliteitssoorten als klokjesgentiaan en heideblauwtje bedreigd.
De laatste tijd is gebleken dat herstel van vennen in veel gevallen mogelijk is. Het areaal neemt dan ook
de laatste tijd toe, maar is nog niet op het oorspronkelijke niveau. Ook de achteruitgang van natte heide is
door plagbeheer min of meer tot staan gebracht. Dit plagbeheer is eveneens gunstig geweest voor
pioniersituaties waar het habitattype pioniervegetatie met snavelbies (H7150) van heeft geprofiteerd, met
soorten als moeraswolfsklauw. Plagwerkzaamheden zullen in de toekomst minder vaak uitgevoerd worden
vanwege de afname van stikstofdepositie terwijl verdroging wel een aandachtspunt blijft.
Voor de gevlekte witsnuitlibel (H1042) is geen trend aan te geven omdat op de Veluwe slechts enkele
losse waarnemingen zijn gedaan. Alleen bij de Leemputten van Staverden zijn enkele malen 2 exemplaren
van de soort waargenomen. Voortplanting van de soort is nog nooit op de Veluwe vastgesteld. Habitat
leefgebied wordt bedreigd door verzuring waardoor goed ontwikkelde watervegetaties verdwijnen.
Door het ontbreken van monitoringgegevens kan voor de kamsalamander (H1166) geen trend
aangegeven worden. Wel is bekend dat een deel van de kamsalamanderpopulatie op de Veluwe in kleine
en versnipperde populaties voorkomt. Voor populaties met meerdere voortplantingswateren (Staverden en
de Ginkel) is de staat van instandhouding naar verwachting gunstiger.
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 24 -
De verspreiding van de drijvende waterweegbree (H1813) is de laatste decennia sterk achteruit gegaan
door verdroging, verzuring, vermesting en concurrentie van andere waterplanten.
Slechts een beperkt deel van de vennen is nu gekwalificeerd als Natura 2000 habitattypen zwak
gebufferde vennen (H3130) of zure vennen (H3160), omdat de huidige kwaliteit (in vorm van aanwezige
vegetatietypen) nu niet voldoet. De milieucondities voor de vennen zijn niet ideaal omdat er op sommige
locaties een tekort is aan buffercapaciteit waardoor zwakgebufferde vennen verzuren. Ook is de
nutriëntenbelasting van de bodem en de lucht te hoog waardoor vermesting (met fosfaat en stikstof)
plaatsvindt. Verdroging door te lage grondwaterstanden als gevolg van verdamping door toename van het
areaal bos, is eveneens een knelpunt voor de systeemkenmerken van het vennenlandschap15
.
2.8 Bekenlandschap
2.8.1 Habitattypen en soorten van het bekenlandschap
In Tabel 2.8 is een overzicht weergegeven van de habitattypen van de Veluwe die behoren tot het
bekenlandschap. Per habitattype is aangegeven welke soorten hier voorkomen. Alle soorten zijn
gebonden aan water en komen daardoor uitsluitend in het bekenlandschap voor, met uitzondering van de
gevlekte witsnuitlibel en de kamsalamander die ook in zwak gebufferde vennen in het vennenlandschap
voorkomen.
Tabel 2.8 Samenhang habitattypen en soorten van het bekenlandschap op de Veluwe
Bekenlandschap
H1042 –
Gevle
kte
witsnuitlib
el
H1096 –
Beekprik
H1163 –
Riv
ierd
onder
pad
H1166 –
Kam
sala
ma
nder
H1831 –
Drijv
ende
wate
rweegb
ree
A229 –
IJsvogel
H3130 – Zwak
gebufferde vennen
H3260 – beken en
rivieren met
waterplanten
H6410 -
Blauwgraslanden
H91E0 –
beekbegeleidende
bossen
H9160 – eiken
haagbeukenbossen*
* Het habitattype H9160 komt niet voor op de Veluwe
Het bekenlandschap wordt vooral begrensd door het open zandlandschap en het vennenlandschap. Op de
Veluwe betreft het de relatief laaggelegen gebieden aan weerszijden van de beken. Hier zijn van nature
grote variaties aanwezig wat betreft voedselrijkdom, zuurgraad en bodemsubstraat. In de laaggelegen
gebieden treedt veelal voeding met mineraalrijk grondwater op, net als in de beken zelf. Mede daardoor
zijn de bodems hier veel minder zuur dan in de hoger gelegen gebiedsdelen (droog en vennenlandschap),
van waaruit ze worden gevoed. Ook het waterregime is afwisselend: matig droge omstandigheden
heersen op de overgang naar hoger gelegen landschappen en vochtige tot zeer natte in de lagere delen.
Open water is aanwezig in de beken en poelen en soms ook in bronnen. Lokaal is vaak sprake van kwel
en van stroming en overstroming van het beekwater. Al deze factoren maken dat de graslanden,
moerassen, wateren, struwelen en bossen in het bekenlandschap in beginsel zeer soortenrijk zijn. De
soortenrijkdom wordt bovendien nog bevorderd door de kleinschalige afwisselingen binnen het landschap.
Belangrijke beken op de Veluwe zijn voornamelijk aan de zuid- en oostzijde te vinden. De betreffende
habitattypen van het bekenlandschap zijn grotendeels beperkt tot de omgeving van Staverden
(Staverdense beek) en Wisselse veen, Renkum, Beekbergen, Apeldoorn, Tongeren/Wissel.
15
Knelpunten en kansenanalyse (2007) Kiwa Water Research/EGC-consult
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 25 -
De iets minder natte delen langs de beek raken van nature bedekt met broekbos welke kunnen behoren
tot de habitattypen beekbegeleidende bossen (H91E0) en eiken- en haagbeukbossen (H9160). Eiken-
en haagbeukenbossen (H9160) komen echter niet voor op de Veluwe. Waar beekbegeleidende bossen
in het verleden zijn vervangen door grasland, zijn dotterbloemgraslanden en natte schraallanden ontstaan.
Blauwgraslanden (6410) worden aangetroffen op locaties waar de bodem regelmatig inundeert met
basenrijk grondwater. Hierdoor wordt de bufferende capaciteit van de bodem behouden, en kunnen de
karakteristieke soorten voor blauwgraslanden blijven bestaan. Op de flanken van de Veluwe richting de
beekdalen komen eveneens zwakgebufferde vennen (H3130) voor. In de Veluwe ontspringen enkele
beken die stromen richting de IJssel, Eem, Rijn en randmeren. Het habitattype snelstromende beken en
rivieren met waterplanten (H3260) heeft betrekking op de beken met ondergedoken of drijvende
vegetatie met Vlottende waterranonkel en/of Grote waterranonkel.
In de beken jaagt de ijsvogel (A299) vanaf overhangende takken op kleine vis en graaft holen in
oeverwallen. In de beken komen vissen voor zoals de beekprik (H1096) en de rivierdonderpad (H1163).
In de vochtige beekdalen waar zwakgebufferde vennen aanwezig zijn komen habitatsoorten voor die
vochtig tot nat leefgebied nodig hebben zoals de kamsalamander (H1166) en de gevlekte witsnuitlibel
(H1042). De kamsalamander komt in een redelijk aaneengesloten populatie voor bij Staverden en de
Ginkel. Verder zijn er kleinere verspreid liggende populaties aanwezig.
2.8.2 Instandhoudingsdoelstellingen en staat van instandhouding
Specifiek voor het bekenlandschap zijn geen kernopgaven opgesteld voor de Veluwe. In Tabel 2.9 staan
de instandhoudingsdoelstellingen die voor habitattypen en soorten van dit landschap zijn opgesteld.
Tabel 2.9 Trend en staat van instandhouding voor de soorten en habitattypen van het
bekenlandschap van de Veluwe, gebaseerd op het ontwerp-aanwijzingsbesluit, het
doelendocument en de factsheets
Bekenlandschap Oppervlakte Kwaliteit Staat van
instandhouding
landelijk
Trend Staat van
instandhouding
Veluwe
Habitattype
H3130 – Zwak
gebufferde vennen
Gunstig Matig
ongunstig
Matig
ongunstig
> Matig
ongunstig
H3260_A – Beken en
rivieren met
waterplanten
Matig ongunstig Matig
ongunstig
Matig
ongunstig
> Matig
ongunstig
H6410 –
Blauwgrasland
Matig ongunstig Zeer
ongunstig
Zeer ongunstig < Zeer ongunstig
H91E0_C –
*Beekbegeleidende
bossen
Matig ongunstig Matig
ongunstig
Matig
ongunstig
< Zeer ongunstig
Leefgebied Populatie Habitatrichtlijnsoorten
Kwal. Opp. Veluwe
H1096 – Beekprik Matig
gunstig
Zeer
ongunstig
Buiten
begrenzing
Zeer ongunstig - Zeer ongunstig
H1163 –
Rivierdonderpad
Gunstig Zeer
ongunstig
Buiten
begrenzing
Matig
ongunstig
- Matig
ongunstig
Broedvogelsoorten
A229 – IJsvogel Gunstig Gunstig Buiten
begrenzing
Gunstig ? Gunstig
(>: positieve trend; <: negatieve trend; ?: onbekend; -: niet van toepassing)
Het bekenlandschap met de bijbehorende habitats en soorten zijn van oorsprong ook voornamelijk aan de
randen van de Veluwe aanwezig. Dit landschap heeft nooit een groot aandeel gehad binnen de Natura
2000-begrenzing.
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 26 -
De oppervlakte en kwaliteit beken (H6230) op de Veluwe zijn in de 20e eeuw afgenomen door
watervervuiling, verdroging en rechttrekken van beken (normalisatie). De verdroging wordt veroorzaakt
door ontwatering (drainage) in de randzone van de Veluwe, onttrekkingen ten behoeve van drinkwater en
industrie, verdamping door toename aanplant bos, drainerende werking van sprengkoppen en overige
ontwateringen. Door deze verdroging zijn beken niet altijd meer jaarrond watervoerend wat van invloed is
op de natuurlijke beekdynamiek waar ’s winters veel water wordt afgevoerd en ’s zomers weinig. Op
moment dat beken voor lange tijd droogvallen is dit van invloed op de flora en fauna omdat geschikt
leefgebied dan ontbreekt. Daarnaast is het grootste deel van de Veluwse beken gegraven ten behoeve
van o.a. de papierindustrie, wasserijen en landgoederen, waardoor er vrijwel nergens sprake is van een
natuurlijk systeem. Op locaties waar beken door of langs landbouwgebied stromen, ontvangen zij
nutriënten die de waterkwaliteit in gevaar brengen16
.
Door herstelwerkzaamheden (o.a. hermeandering) sinds 1990 neemt het areaal weer enigszins toe. De
waterkwaliteit in de sprengenbeken op de Veluwe zijn als voldoende beoordeeld. Ook de
beekbegeleidende bossen (H91E0C) zijn in kwaliteit en oppervlakte achteruitgegaan door verdroging,
waardoor kenmerkende soorten als zwarte rapunzel, moerasstreepzaad en slanke sleutelbloem zeldzaam
zijn geworden. De blauwgraslanden (H6410) zijn over het algemeen sterk achteruitgegaan door
intensivering van de landbouw.
Voor een beschrijving van de trend en staat van instandhouding van de habitatsoorten zie hiervoor de
beschrijving bij het vennenlandschap.
2.9 Systeemanalyse
Uit een analyse van de hernieuwde inzichten en ecologische gegevens wordt geconcludeerd dat het
merendeel van de instandhoudingsdoelstellingen uit het ontwerp-aanwijzingsbesluit geschikte
graadmeters zijn om de biodiversiteit te meten. Enkele soorten en habitattypen zijn minder of niet geschikt
als graadmeter.
Voor de volgende Natura 2000-habitatsoorten, habitattypen en broedvogels wordt aangegeven waarom ze
niet goed passen in (de landschappen van) het ecosysteem Veluwe en de typische kenmerken. Dit
betekent niet dat deze worden genegeerd – ze moeten vooralsnog worden meegenomen in de toetsing
van activiteiten - maar ze kunnen alleen indirect worden meegenomen in systeemgerichte aanpak, die in
dit beheerplan wordt voorgestaan.
• Voor de habitattypen en –soorten die behoren tot een bekenlandschap (beken met waterranonkels,
beekbegeleidende bossen, beekprik en rivierdonderpad) geldt dat deze voor het grootste gedeelte
buiten de huidige begrenzing van het Natura 2000-gebied Veluwe vallen17,18
. Zoals gezegd vormt het
dal van de Leuvenumse, Hierdense en Staverdensebeken hierop een uitzondering. Hier liggen nog
goed kansen voor de uitbreiding van type beekbegeleidend bos (H91E0).
• De zwarte specht is een vogelsoort die de Veluwe pas heeft gekoloniseerd na de grootschalige
aanplant van naaldbossen in begin 20ste eeuw, wat de belangrijkste foerageergebieden van deze
soort zijn19
. De zwarte specht is daarom een representatie van het aangeplante naaldbos en veel
minder van de voor het ecosysteem van de Veluwe. Hij voelt zich goed thuis in oud bos met veel
staand en liggend dood hout.
• De wespendief is een vogelsoort waarvoor niet helemaal duidelijk is hoe de relatie hiervan is met het
ecosysteem van de Veluwe en hoe deze gebruik maakt van het landschap van de Veluwe en ander
16
Knelpunten en kansenanalyse (2007) Kiwa Water Research/EGC-consult
17 Bijlsma R.J., J.A.M. Janssen, R. Haverman, R.W. de Waal, E.J. Weeda (2008) Natura 2000 habitattypen in
Gelderland; Alterra-Factsheets Gelderland v10 i.o.v. Provincie Gelderland 18
Schut, D., R. Felix, R. Krekels (2008) Factsheets Natura 2000 Gelderland. Habitatsoorten in Natura 2000 gebieden.
Natuurbalans 19
Sierdsema, H., J. van Diermen, B. Aarts, L. van den Bremer en A. van Kleunen (2008). Factsheets van broedvogels
in de Natura 2000-gebieden van Gelderland. SOVON onderzoeksrapport 2008/14
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 27 -
landschappen. Voor een goede, verantwoorde schatting van de populatie Wespendieven op de
Veluwe moeten de resultaten uit het langjarig onderzoek worden afgewacht. De fluctuaties in de
populaties worden mogelijk mede veroorzaakt worden door het verblijf van de soort in de
regenwouden rond de evenaar in West- en Centraal Afrika gedurende bijna 8 maanden per jaar.
Voorts blijkt uit de inventarisatie dat het leefgebied van de wespendief de gehele Veluwe omvat. Er
zijn echter verstorende elementen zoals verkeer (onder meer rijkswegen), verblijfsrecreatie en
intensief benutten van randen voor dagrecreatie, die vooral de foerageercondities beperken.
• De meervleermuis heeft op de Veluwe een winterverblijf in een bunkercomplex. Dit behoort niet tot
het ecosysteem van de Veluwe. Maatregelen om dit winterverblijf te behouden en beschermen
worden weliswaar genomen, de soort zal weinig profiteren van de systeemgerichte aanpak;
• De gevlekte witsnuitlibel is een laagveensoort; laagveen wordt weinig aangetroffen op de Veluwe.
Hoewel er een volledige, vlakdekkende inventarisatie ontbreekt (de Veluwe heeft ca. 350 vennen)
wordt aangenomen dat deze typische laagveensoort maar in zeer beperkte aantallen voorkomt op de
hogere zandgronden, waarbij zeker geen sprake is van een (meta)populatie. Van Gelderland zijn na
1990 4 locaties in stilstaand water bekend op de Veluwe. De beschikbare data bestaan uit losse
waarnemingen. Ecologisch gezien is de Gevlekt witsnuitlibel niet te beschouwen als een graadmeter
voor de biodiversiteit op de Veluwe.
• De kamsalamander is een soort die specifiek hoort bij een cultuurlandschap met poelen, sloten en
landschappelijke elementen. Deze soort behoort daarom niet tot (de landschappen van) het
ecosysteem Veluwe;
• De drijvende waterweegbree komt slecht sporadisch voor in de enkele zwakgebufferde vennen op
de Veluwe, er geen sprake van een levensvatbare populatie op de Veluwe. Deze soort zal dus niet
heel sterk profiteren van de systeemaanpak.
2.10 Knelpunten
Uit de factsheets die voor habitattypen, broedvogels en habitatrichtlijnsoorten zijn opgesteld in combinatie
met een onderzoek naar de milieutekorten voor de habitattypen blijkt dat:
1. De ruimtelijke samenhang binnen de habitattypen en tussen de habitattypen en landschappen
onvoldoende is, waardoor noodzakelijk gradiënten tussen habitattypen onderling en de
landschappen onderling ontbreken. De ecologische infrastructuur is hierdoor versnipperd, wat
merkbaar is aan het voorkomen van karakteristeike flora en fauna (kwaliteit van habitattypen);
2. De bodemkwaliteit als gevolg van verzuring en vermesting van gevoelige habitattypen
(Blauwgrasland en Beekbegeleidende bossen) veroorzaken een slechte kwaliteit door een
overmaat aan stikstof afkomstig uit atmosferische depositie vanwege landbouw, verkeer en
industrie. Ook een overmaat aan fosfaat, ontstaan uit voormalige bosbemestingen in de
crisisjaren 1930, levert voor deze habitattypen een verminderde bodemkwaliteit wat resulteert in
een beperkte kwaliteit;
3. Er sprake is van een calciumgebrek in de bodems met open, korte vegetaties (heiden en
schraalgraslanden). Verder onderzoek is nodig;
4. Bij met name de natte habitattypen is sprake van verdroging;
5. Veel soorten te lijden hebben van verstoring van rust en stilte, met name op de grotere, open
terreinen.
6. Bovenstaande knelpunten die betrekking hebben op de bodemkwaliteit en milieutekorten hebben
ook invloed op de insectivore fauna (insekteneters), waar een groot deel van de broedvogels van
afhankelijk zijn, wat mogelijk te maken heeft met een verstoord bodemleven.
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 28 -
2.11 Kennislacunes
Broedvogels20
• In het algemeen geldt dat insectenetende dieren (vooral vogels zoals draaihals, wespendief, grauwe
klauwier, tapuit, duinpieper en reptielen) het op de Veluwe tamelijk moeilijk hebben. Door
onderzoeksburau St. Bargerveen wordt een relatie met bodem (kalktekorten), bodemfauna en
insecten vermoed. Nader onderzoek is zeer gewenst.
• Voor de duinpieper is relatie tussen de voedselbeschikbaarheid onder invloed van
vegetatiekenmerken, microklimaat en beheermaatregelen onbekend. Dit is nodig om te bepalen of en
waar hervestiging mogelijk is.
• Verspreiding en trend van de ijsvogelpopulatie op de Veluwe is onvoldoende bekend.
• Voor de grauwe klauwier is het niet voldoende bekend van welke prooien de soort afhankelijk is en of
dit beïnvloed wordt door landschappelijke veranderingen.
• Verspreiding en limiterende voedselfactoren van de wespendief op de Veluwe is niet compleet
bekend.
• Ook van de zwarte specht ontbreekt een actueel inzicht in aantal, dichtheid en terreingebruik op basis
van grote steekproeven.
• De invloed van gebeurtenissen tijdens het verblijf in buitenlandse overwinteringsgebieden of relaties
met buitenlandse populaties op de populatie in Nederland van de wespendief, draaihals, tapuit,
duinpieper, grauwe klauwier en nachtzwaluw.
Habitatsoorten21
• Een trend van het vliegend hert op de Veluwe is niet aan te geven omdat er geen structureel
onderzoek naar de soort heeft plaatsgevonden.
• Vliegroutes en foerageergebieden van de meervleermuis op de Veluwe zijn niet in beeld gebracht.
• Er is geen systematisch onderzoek naar verspreiding van de gevlekte witsnuitlibel, kamsalamander en
drijvende waterweegbree.
Habitattypen
• Naast het uitgevoerde onderzoek naar de eerste resultaten van de milieutekorten van de bodems van
verschillende habitattypen ontbreken detailgegevens over het voorkomen van karakteristieke
kwaliteitssoorten, structuur van habitattypen, waarmee een kwaliteit aan habitattypen conform de
factsheets habitattypen kan worden toegekend.
• De resultaten van het onderzoek naar milieutekorten22
laat zien dat er nagenoeg geen problemen zijn
met het ammonium- en nitraatgehalte in de bodem. Dit resultaat is enigszins onverwacht, gezien de
stikstofdepositie. De afwezigheid van tekorten kan worden veroorzaakt doordat het om een molecuul
gaat dat meestal maar kort in de bodem aanwezig is. Of het wordt opgenomen door planten, of het
wordt omgezet door bacteriën, waardoor het niet snel ophoopt. De bepaling van ammonium in de
bodem is echter lastig en ook dit kan onzekerheden veroorzaken.
• Onderzoek naar de mogelijkheden voor uitbreiding van Habitattype H9190 (Oude zuurminnende
eikenbossen). Er is nauwlijks iets bekend over de wijze waarop door gericht beheer oude eikenbossen
verjongen.
• Onderzoek naar de consequenties van grootschalig procesbeheer op de Natura 2000 doelen op korte
en lange termijn.
20
Sierdsema, H., J. van Diermen, B. Aarts, L. van den Bremer en A. van Kleunen (2008). Factsheets van broedvogels
in de Natura 2000-gebieden van Gelderland. SOVON onderzoeksrapport 2008/14 21
Schut, D., R. Felix, R. Krekels (2008) Factsheets Natura 2000 Gelderland. Habitatsoorten in Natura 2000 gebieden.
Natuurbalans 22
Wamelink, G.W.W., M.H.C. van Adrichem & H.F. van Dobben (2009). Milieutekorten in Gelderse
habitatgebieden; nulmeting op basis van vegetatieopnamen. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1892
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 29 -
3 DE DOELEN VAN HET BEHEERPLAN VELUWE
Dit hoofdstuk gaat in op de instandhoudingsdoelstellingen uit het ontwerp-aanwijzingsbesluit Veluwe.
Bekeken wordt of de doelstellingen, die enige jaren geleden zijn opgesteld, nog steeds passen bij de
actuele situatie. Hetzelfde geldt voor de begrenzing van het Natura 2000-gebied. Daarnaast wordt
ingegaan op de doelstellingen van delen van de Veluwe die waren aangewezen als Beschermd
Natuurmonument.
3.1 Instandhoudingsdoelstellingen en actuele situatie
De instandhoudingsdoelstellingen zijn afzonderlijke habitattypen, habitatsoorten en broedvogels waarvoor
een behoud of uitbreidingsdoelstelling is geformuleerd. Deze instandhoudingsdoelstellingen representeren
het scala aan levensvormen op de Veluwe. De instandhoudingsdoelstellingen vormen de thermometers,
parameters of graadmeters voor de biodiversiteit van de Veluwe, voor de natuurlijke kenmerken van de
Veluwe en voor de staat waarin het ecosysteem Veluwe zich bevindt. Een slechte staat van
instandhouding van bijvoorbeeld een habitatsoort (vliegend hert of beekprik) kan een aanwijzing zijn dat er
iets mis is met het ecosysteem van de Veluwe. Het is ook mogelijk dat een slechte staat van
instandhouding wordt veroorzaakt door externe factoren, buiten de beinvloedingssfeer van ‘de Veluwe’
(provincie, gemeenten, beheerders, bewoners, gebruikers, landbouwers etc.). Broedvogels zijn hier een
goed voorbeeld voor, omdat deze vaak grote periodes in het buitenland verblijven (Afrika bijvoorbeeld).
Het ecosysteem Veluwe kan perfect op orde zijn, als de wespendieven in de zomermaanden sterven in
Afrika, kan deze soort alsnog een slechte staat van instandhouding hebben.
De kernboodschap is:
● De instandhoudingsdoelstellingen zijn vooral parameters om te bepalen wat de staat is van het
ecosysteem Veluwe. Maatregelen zullen ook vooral op het ecosysteem niveau worden gepland en
uitgevoerd.
● Indien blijkt dat de afzonderlijke instandhoudingsdoelstellingen niet meeliften op verbetering van het
ecosysteem, is er iets vreemds aan de hand. De soort hoort misschien niet in het systeem, of
externe factoren spelen hier een rol.
De hoofdlijnen van de formulering van de Natura 2000-doelen vindt u in het Doelendocument, pp.10-11.
De instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe vloeien voort uit de kernopgaven die voor het Natura
2000-landschap Hogere zandgronden zijn opgesteld in het Doelendocument23
. De kernopgaven hebben in
het bijzonder betrekking op habitattypen en soorten die sterk onder druk staan en/of waarvoor Nederland
van groot of zeer groot belang is. De kernopgaven omvatten vaak meerdere soorten en habitattypen die in
het kader van beheer en inrichting om een samenhangende aanpak vragen op landschapsniveau en op
gebiedsniveau. Ze geven de belangrijkste behoud- en herstelopgaven per Natura 2000-landschap.
Voor het Natura 2000-landschap de Hoge zandgronden zijn 15 kernopgaven opgesteld, 6 daarvan gelden
voor de Veluwe. De algemene kernopgave luidt:
Vergroten van interne samenhang van gebieden door herstel van evenwichtige verdeling van open en
gesloten met meer geleidelijke overgangen van zandverstuivingen, heide, vennen, graslanden en bos.
Versterken van het ruimtelijk netwerk van bos, heide- of stuifzandgebieden, waarbij tussenliggende
gebieden gebruikt kunnen worden als stapstenen, met name voor soorten als reptielen en vlinders.
Versterken van overgangen van droge naar natte gebieden, zoals beekdalen en herstel van vennen op
landschapsschaal.
De Veluwe is verder aangewezen voor een drietal prioritaire habitattypen. Prioritaire habitattypen zijn die
habitattypen die gevaar lopen te verdwijnen en waarvoor de Europese Unie een bijzondere
verantwoordelijkheid draagt omdat een belangrijk deel van hun natuurlijke verspreidingsgebied binnen het
grondgebied van de EU is gelegen. De drie prioritaire habitattypen op de Veluwe zijn Heischraal grasland
23
Ministerie van LNV (2006) Natura 2000 Doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten.
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 30 -
(H6230), Actief hoogveen (heideveentjes) (H7110_B) en Bossen op alluviale grond (beekbegeleidende
bossen) (H91CE0_C).
Op basis van de kernopgaven zijn voor de 34 habitattypen en soorten waarvoor de Veluwe is aangewezen
instandhoudingsdoelstellingen voorgesteld in termen van:
• behoud en/of verbetering van de kwaliteit en verspreiding en
• behoud en/of vergroting van de oppervlakte van het betreffende habitattype of leefgebied.
Deze doelen zijn vastgesteld in het ontwerp-aanwijzingsbesluit dat van 9 januari tot 19 februari 2007 ter
inzage heeft gelegen (zie ook bijlage 3). Hierbij is uitgegaan van landelijke doelen en de bijdrage die een
gebied redelijkerwijs kan leveren voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding op landelijk
niveau.
In Tabel 3.1 zijn de huidige aanwezige oppervlakten van het voorkomen van de habitattypen op de Veluwe
weergegeven. Deze zijn berekend op basis van de habitattypenkaart (kaart 2.2) PM: welke op dit moment
nog een aantal fouten bevat, waardoor ook in deze tabel nog fouten staan.
Tabel 3.1 Oppervlakte per habitattype in Natura 2000-gebied Veluwe
Habitattype Oppervlakte (ha)
H2310 – Stuifzandheiden met struikheide 2.128
H2320 – Binnenlandse kraaiheidebegroeiing 77
H2330 – Zandverstuivingen 2.384
H3130 – Zwak gebufferde vennen 14
H3160_B – Zure vennen 23
H3260_A – Beken en rivieren met waterplanten 6
H4010_A Vochtige heide 230
H4030 – Droge heide 10.785
H5130 – Jeneverbesstruwelen 146
H6230 – *Heischrale graslanden 771
H6410 – Blauwgrasland 53
H7110_B – *Heideveentjes 16
H7150 – Pioniervegetatie met snavelbies 16
H9120 – Beuken-eikenbos met hulst 4.718
H9160_A – Eiken-haagbeukenbos 0
H9190 – Oude eikenbossen 2.682
H91E0_C – *Beekbegeleidende bossen 22
PM Tabel invoegen aantallen broedvogels /lomvang leefgebieden habitatsoorten
De instandhoudingsdoelstellingen zijn gebaseerd op beperkte gegevens uit de jaren ‘90 en expert-
judgement. De factsheets die door Alterra24
, SOVON25
en Bureau Natuurbalans26
in opdracht van de
provincie zijn opgesteld zijn gebaseerd op actuele inventarisatiegegevens en geven een nauwkeuriger
beeld van de situatie van de habitattypen en soorten op de Veluwe. Zo blijkt bijvoorbeeld dat het eiken-
haagbeukenbos (H9160) niet op de Veluwe voorkomt en dat het niet waarschijnlijk is dat een
voortplantende populatie van de gevlekte witsnuitlibel (H1042) op de Veluwe te vinden is.
In onderstaande paragrafen is de samenhang tussen de habitattypen en soorten op de Veluwe
beschreven, aan de hand van de vier landschapstypen. Daarnaast zijn de kernopgaven en
instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe beschreven, in combinatie met de trend in toename/afname
24
Bijlsma R.J., J.A.M. Janssen, R. Haverman, R.W. de Waal, E.J. Weeda (2008) Natura 2000 habitattypen in
Gelderland; Alterra-Factsheets Gelderland v10 i.o.v. Provincie Gelderland 25
Sierdsema, H., J. van Diermen, B. Aarts, L. van den Bremer en A. van Kleunen (2008). Factsheets van broedvogels
in de Natura 2000-gebieden van Gelderland. SOVON onderzoeksrapport 2008/14
26
Schut, D., R. Felix, R. Krekels (2008) Factsheets Natura 2000 Gelderland. Habitatsoorten in Natura 2000 gebieden.
Natuurbalans
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 31 -
van oppervlakte en verspreiding van de habitattypen en leefgebieden van soorten. Dit geeft een beeld van
de staat van instandhouding van deze habitattypen en soorten op de Veluwe. De gegevens zijn ontleend
aan de onderzoeken die beschreven zijn in de verschillende, al eerder genoemde, factsheets.
3.2 Analyse ontwerp-aanwijzingsbesluit
Uit een analyse van de hernieuwde inzichten en ecologische gegevens wordt geconcludeerd dat het
merendeel van de instandhoudingsdoelstellingen uit het ontwerp-aanwijzingsbesluit geschikte
graadmeters zijn om de biodiversiteit te meten. Enkele soorten en habitattypen zijn minder of niet geschikt
als graadmeter.
Voor de volgende Natura 2000-habitatsoorten, habitattypen en broedvogels wordt aangegeven waarom ze
niet goed passen in (de landschappen van) het ecosysteem Veluwe en de typische kenmerken. Dit
betekent niet dat deze worden genegeerd – ze moeten vooralsnog worden meegenomen in de toetsing
van activiteiten - maar ze kunnen alleen indirect worden meegenomen in systeemgerichte aanpak, die in
dit beheerplan wordt voorgestaan.
3.2.1 Open zandlandschap
Draaihals (A233)
Tot voor kort had de draaihals de status van broedvogel op de Veluwe. In de vorige eeuw lag het aantal
broedparen ruim boven de honderd. Belangrijke broedterreinen liggen (lagen) vooral op de centrale en
zuidelijke Veluwe. Vanaf eind jaren negentig is er een zeer sterk dalende trend die anno 2009 de
onderzoekers doet concluderen dat de draaihals als regelmatige broedvogel op de Veluwe is verdwenen.
Op dit moment is de status: incidenteel broedvogel. Er zijn voor deze enorme achteruitgang geen
eenduidige oorzaken aan te wijzen. Er zijn wel aanwijzingen dat het verdwijnen van berken op de heiden
en vergrassing van schrale vegetaties als ook de verstorende invloed van recreatieve activiteiten en
autoverkeer negatieve invloeden hebben. Mogelijk heeft de soort ook problemen in zijn
overwinteringsgebied in Afrika.
Het potentieel leefgebied van de draaihals is op de Veluwe aanwezig maar heeft baat bij de realisering
van de doelen die voor habitattypen van het open zandlandschap zijn geformuleerd.
Voorstel voor doelstelling is verbetering van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied van de
Draaihals door realisering van de instandhoudingsdoelen voor stuifzandheide (H2310), droge heide
(H4030) en heischrale graslanden (H6230).
Duinpieper (A255)
Doelstelling is uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
populatie van ten minste 40 paren.
Op dit moment is de duinpieper uitgestorven. Ook voor de Duinpieper geldt dat realisering van doelen
geformuleerd voor habitattypen (in dit geval stuifzandheide H2310, stuifzand H2330, droge heide H4030)
de enige mogelijkheid voor terugkeer van de Duinpieper biedt.
Voorstel voor doelstelling is verbetering van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied van de
duinpieper door realisering van de doelen voor stuifzandheide H2310, stuifzanden (H2330), droge heide
(H4030) en heischrale graslanden (H6230).
Tapuit (A277)
Doelstelling is uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
populatie van ten minste 100 paren.
De populatie op de Veluwe wordt geschat op 20-25 paar. De populatie is beperkt en de omstandigheden
voor toename zijn nagenoeg afwezig. Ook voor de tapuit geldt dat realisering van doelen voor habitattypen
stuifzandheide (H2310), stuifzand (H2330) en droge heide (H4030) voorwaarde is voor uitbreiding van
omvang en kwaliteit van het leefgebied van deze soort.
Voorstel voor doelstelling is verbetering van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied van de tapuit
door realisering van de doelen voor stuifzandheide (2310), stuifzanden (H2330) en droge heide (H4030).
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 32 -
3.2.2 Oude boslandschap
Zuurminnende Atlantische beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (H9120)
Het doel is uitbreiding oppervlakte en behoud van kwaliteit.
Het habitattype omvat oude beuken- en eikenbossen op lemige bodem, in de meest typische vorm met
Hulst (Ilex aquifolium) in de struik- en boomlaag. Het verschil met habitattype H9190 wordt veroorzaakt
door de bodemvruchtbaarheid. Hulst is niet kenmerkend voor het habitattype. De meeste oude
eikenbossen dienen derhalve niet als habitattype H9190 (oude zuurminnende eikenbossen) opgevat te
worden. De oppervlakte wordt als gunstig en de kwaliteit als matig ongunstig beoordeeld. Op de Veluwe
wordt gestreefd naar omzetting van delen van naaldbossen naar loofbossen. Voorstel is om de doelstelling
te veranderen in uitbreiding van oppervlakte en verbetering van kwaliteit.
Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eikenhaagbeukenbossen behorend tot
het Carpinion-betuli (H9160)
Het doel is uitbreiding oppervlakte en behoud van kwaliteit.
Dit habitattype komt conform de definitie in het gewijzigde profielendocument en de Factsheets
Habitattypen in de provincie Gelderland (Alterra, 2008) niet voor. Voorstel is dit habitattype niet meer op te
nemen.
Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur (H9190)
Het doel is uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.
Dit habitattype is gebonden aan de arme, droge, hogere zandgronden. Alleen oude bosgroeiplaatsen en
oude bossen behoren tot dit type. De groeiplaatsen zijn vaak sterk geaccidenteerd (reliëfrijke, overstoven
terreinen) en onduidelijk begrensd ten opzichte van aangrenzende heide (strubbenbossen). Bijzondere
groeiplaatsen vormen de randwallen in de directe nabijheid van stuifzanden. De hoge natuurwaarde van
het habitattype doet zich vooral voor op de oude bosgroeiplaatsen. Andere vormen zijn strubbenbos als
gedegradeerd overbegraasd bos (de heide met struiken) en de hierboven genoemde randwallen. De
huidige oppervlakte kan als gunstig worden aangemerkt, de kwaliteit als matig ongunstig. Op de Veluwe
wordt gestreefd naar omzetting van delen van naaldbossen naar loofbossen.
Voorstel als doelstelling voor de Veluwe is uitbreiding van oppervlakte en verbetering van kwaliteit.
Wespendief (A072)
Doelstelling is behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie
van tenminste 150 paren. In 2007 is gestart met langjarig onderzoek naar het voorkomen en het
ruimtegebruik van de Wespendief. De totale populatie op de Veluwe wordt anno 2008 geschat op 70-90
broedparen, op basis van de voorlopige resultaten met data van ca. 30% van de oppervlakte Natura 2000
Veluwe. Uit analyse van de gegevens wordt nu geconcludeerd dat aantalschattingen van 150 broedparen
in het verleden veel te optimistisch zijn ingeschat maar dat wel sprake is geweest van een neerwaartse
trend in de negentiger jaren van de vorige eeuw. Het wordt steeds waarschijnlijke geacht dat de
neergaande trend ook te wijten is aan (sterke) vermindering bvan het areaal regenwoud in Afrika. Het lijkt
er nu op dat er min of meer sprake is van een stabiele situatie in het aantal broedparen. Voor een goede,
verantwoorde schatting van de populatie Wespendieven op de Veluwe moeten de resultaten uit het
langjarig onderzoek worden afgewacht.
De fluctuaties in de populaties worden mogelijk mede veroorzaakt worden door het verblijf van de soort in
de regenwouden rond de evenaar in West- en Centraal Afrika gedurende bijna 8 maanden per jaar. Voorts
blijkt uit de inventarisatie dat het leefgebied van de wespendief wel de gehele Veluwe omvat, maar dat niet
de gehele Veluwe continu als leefgebied in gebruik is.
Er zijn verstorende elementen zoals verkeer (onder meer rijkswegen), verblijfsrecreatie en intensief
benutten van randen voor dagrecreatie, die vooral de foerageercondities beperken. Terugdringen van
deze menselijke activiteiten is niet haalbaar en betaalbaar. Voorlopig wordt de Wespendief matig
ongunstig/gunstig ingetekend.
De doelstelling dient zich, totdat meer zicht op de soort is verkregen, te richten op behoud van de kwaliteit
van het leefgebied van de Wespendief.
Zwarte Specht (A236)
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 33 -
Het doel is behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste
430 paren.
Op grond van informatie over het meest recente onderzoek in het kader van het landelijk atlasproject
broedvogels van SOVON (1998-2000) kan worden betwijfeld of dit een realistisch doel is. Op grond van
het onderzoek wordt het aantal broedparen anno 2005 geschat op 350 tot 400. De soort komt op de
Veluwe voor vanwege het naaldhout (foerageerplekken) in combinatie met ruim aanbod van nestbomen
(vooral oude beuken). Gelet op de ontwikkeling in het areaal naaldhout is de behoudsdoelstelling het
maximaal haalbare. Het streefgetal zou moeten worden bijgesteld. Tevens is het onvermijdelijk dat de
uitbreidingsdoelen voor de heide-habitattypen (H2310, H2330, H4030) ten gaat van leefgebied van de
Zwarte specht (zie Prioritering van doelen hieronder).
Voorstel is om als doel behoud van omvang en verbetering van kwaliteit aan te houden.
3.2.3 Vennenlandschap
Gevlekte witsnuitlibel (H1042)
De doelstelling voor deze soort is uitbreiding verspreiding, omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor
uitbreiding populatie tot een duurzame populatie van ten minste 500 volwassen individuen.
Hoewel er een volledige, vlakdekkende inventarisatie ontbreekt (de Veluwe heeft ca. 350 vennen) wordt
aangenomen dat deze typische laagveensoort maar in zeer beperkte aantallen voorkomt op de hogere
zandgronden, waarbij zeker geen sprake is van een (meta)populatie. Van Gelderland zijn na 1990 4
locaties in stilstaand water bekend op de Veluwe. De beschikbare data bestaan uit losse waarnemingen.
Ecologisch gezien is de Gevlekt witsnuitlibel niet te beschouwen als een graadmeter voor de biodiversiteit
op de Veluwe.
De doelstelling voor de soort: een leefgebied voor een duurzame populatie van tenminste 500 volwassen
individuen is niet haalbaar. In het beheerplan worden binnen de beperking van het gebied (hogere
zandgronden) wel optimale leefomstandigheden voor de Gevlekte witsnuitlibel gecreëerd.
Voorstel is om voor de gevlekte witsnuitlibel geen kwantitatieve doelstelling te formuleren. De soort lift mee
op de instandhoudingsdoelstellingen voor onder meer de vennen in het gebied.
3.2.4 Bekenlandschap
Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het
Callitrichio-Batrachion (H3260)
Het doel is uitbreiding verspreiding en oppervlakte en verbetering kwaliteit.
Dit habitattype bevindt zich vooral buiten de Natura 2000 begrenzing. Binnen het gebied is de omvang
zeer beperkt. Voorstel is om de doelstelling bij te stellen: behoud van oppervlakte en verbetering van de
kwaliteit.
Wel is er samenhang met de doelen voor IJsvogel, Beekprik en Rivierdonderpad. Zoals hierna nog zal
worden aangegeven liggen de leefgebieden van deze soorten ook grotendeels buiten het Veluwe gebied.
Beekbegeleidende bossen (H91E0)
Het doel is uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.
Dit habitattype bevindt zich vooral buiten de Natura 2000 begrenzing. Binnen het gebied is de omvang
zeer beperkt. Voorstel is het doel voor dit type naar beneden bij te stellen. Het haalbare doel is behoud
van oppervlakte en verbetering van de kwaliteit.
Beekprik (H1096)
Doel is uitbreiding van de verspreiding, de omvang en een verbetering leefgebied.
De beekprik heeft zijn leefgebied vooral stroomafwaarts buiten de huidig voorgestelde begrenzing. Er zijn
twee opties mogelijk: de beken verder stroomafwaarts mee begrenzen of het doel uitbreiding van omvang
van leefgebied niet op te nemen en de ontwikkeling van de soort ook buiten het gebied te monitoren.
Het voorstel is de waterlopen van de beken verder stroomafwaarts mee te begrenzen. Het gaat hier dan
alleen om het begrenzen van de waterloop, inclusief de directe oevers in verband met de effecten van
beplanting. Dit geeft de ruimte om het leefgebied zowel in omvang als in kwaliteit verder uit te bereiden, en
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 34 -
dus het doel te behouden zoals het is. De uitbreiding met de waterlopen heeft geen beperkende invloed op
bijvoorbeeld het huidige landbouwkundig gebruik en eventuele toekomstige ontwikkelingen.
In het beheerplan wordt aangegeven dat de ontwikkeling van de soort zal worden gemonitord, waarbij de
monitoring zich richt op de waterloop plus de directe oevers.
De doelstelling luidt: behoud van de omvang van het leefgebied uitbreiden, de kwaliteit ervan te
verbeteren en de populatie behouden.
Rivierdonderpad (H1163)
Doel is uitbreiding van de omvang en het behoud van de kwaliteit van het leefgebied.
De populatie rivierdonderpadden op de Veluwe komt uitsluitend voor in de Hierdensche beek en is een
populatie die na het droogvallen van de beek via het Veluwerandmeer de beek weer heeft gekoloniseerd,
of in een niet drooggevallen stuk heeft weten te overleven. Voor de Rivierdonderpad zijn de beken tussen
het Veluwerandmeer en de Veluwe van groot belang. Deze beken vallen ver buiten de huidig voorgestelde
begrenzing van de Veluwe. De beken worden gekoloniseerd vanuit het Veluwerandmeer, waarin deze
beken uitmonden.
Het doel dient voor de Veluwe te zijn: behoud van kwaliteit en een geringe uitbreiding van omvang van het
leefgebied. De Rivierdonderpad zal meeliften met het doel H1096 Beekprik, mede door het voorstel om
waterlopen – zonder oevers – aan de oostzijde van de Veluwe mee te begrenzen. De populatie kan echter
beter beschermd worden door de beken tussen het Veluwerandmeer en de Veluwe mee te begrenzen.
Het is echter logischer deze op te nemen binnen de begrenzing van het Natura 2000 gebied
Veluwerandmeer (nr. 76) en niet vanuit de Veluwe, omdat de kolonisatie via het Veluwerandmeer
plaatsvindt.
PM Meervleermuis invoegen
Drijvende waterweegbree (H1831)
Doel is behoud van omvang en kwaliteit van de biotoop voor behoud van de populatie.
Uit inventarisaties is gebleken dat deze habitatsoort de afgelopen jaren slechts zeer beperkt is
waargenomen. In het ontwerp-aanwijzingsbesluit wordt uitsluitend verwezen naar het voorkomen in de
Hierdense Beek. Uit ons bekende gegevens blijkt een zeer sporadisch en efemeer voorkomen van deze
pioniersoort in vennen op de Veluwe Bij realisatie van de doelen voor habitattypen H3130
(zwakgebufferde vennen) en H3160 (Zure vennen) zullen de voorwaarden voor het vóórkomen van
Drijvende waterweegbree worden gerealiseerd. Het vóórkomen van de Drijvende waterweegbree zal in de
eerste planperiode worden gemonitord.
Het instandhoudingsdoel voor de Drijvende waterweegbree dient te worden gekoppeld aan de doelen voor
de zwakgebufferde vennen (H3130) en de zure vennen (H3160).
IJsvogel (A229)
Het doel is behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste
30 paren
Opgemerkt dient te worden dat het leefgebied van de IJsvogel zich grotendeels buiten de begrenzing van
Natura 2000 Veluwe uitstrekt. De soort heeft zich de afgelopen jaren bij zachte winters goed ontwikkeld,
maar is kwetsbaar gebleken voor strengere winter zoals die van 2008/2009. De behoudsdoelstelling wordt
ondersteund. Om zicht te krijgen op de ontwikkeling van de soort als bijdrage aan de biodiversiteit wordt
de monitoring van de ontwikkeling niet tot het Natura 2000-gebied beperkt, maar strekt die zich uit tot de
beken aan de oostelijke zijde van de Veluwe bij Epe en Apeldoorn.
3.3 Begrenzing Natura 2000-gebied
De basis voor de begrenzing van het Natura 2000-gebied Veluwe is het ontwerp-aanwijzingbesluit. De
buitengrens wordt in beginsel gevormd door de overgang van het aaneengesloten bos- en natuurgebied
naar de cultuurgronden en bebouwde kommen van de omringende plaatsen (Arnhem, Wageningen, Ede,
Barneveld, Lunteren, Otterlo, Putten, Harderwijk, Hattem, Apeldoorn en Dieren). Ook enkele beken nabij
Wissel en Emst (Tongerense beek, Verloren beek en Smallertse beek) maken deel uit van het Natura
2000-gebied. De begrenzing is weergegeven in kaart 3.1.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 35 -
De Veluwe is begrensd als Vogel-, Habitatrichtlijngebied. Het bunkercomplex Schaarsbergen is het enige
deel van de Veluwe dat uitsluitend is aangewezen als Habitatrichtlijngebied vanwege het voorkomen van
overwinteringsplaatsen van de meervleermuis. Binnen de begrenzing vallen de bos- en natuurterreinen.
De gronden die in agrarisch gebruik zijn maken geen deel uit van het Natura 2000-gebied. Verder wordt
voor de begrenzing van Natura 2000-gebieden gebruik gemaakt van een algemene exclaverings-formule
(gebieden die buiten de begrenzing vallen):
• Bebouwing, inclusief erven en tuinen (ook van landbouw- en recreatiebedrijven);
• Verhardingen: verharde wegen, parkeervoorzieningen en erfverhardingen;
• Spoorwegen.
Het Ministerie van LNV en Rijkswaterstaat hebben afgesproken dat in het definitieve aanwijsbesluit de
begrenzing van de Natura 2000-gebieden zal liggen ter hoogte van de wildrasters, in plaats van de 13 m
obstakelvrije zone, zoals die nu in het ontwerp-besluit is genoemd. De wildrasters zijn in het veld
herkenbaar en daarom geschikter om als Natura 2000-grens te dienen.
3.4 Beschermde Natuurmonumenten
Binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Veluwe bevinden zich de Beschermde
Natuurmonumenten Mosterdveen en Leemputten bij Staverden. Dit zijn gebieden die in het kader van de
Natuurbeschermingswet 1967 zijn aangewezen als beschermd gebied. Deze Beschermde
Natuurmonumenten zullen komen te vervallen op het moment dat de aanwijzing als Natura 2000-gebied
onder de Natuurbeschermingswet 1998 definitief is. Een deel van de doelstellingen uit de oude
aanwijzingsbesluiten worden afgedekt door de doelstellingen in het huidige ontwerp-aanwijzingsbesluit,
een ander deel niet. De doelstellingen die niet worden afgedekt moeten worden opgenomen in het Natura
2000-beheerplan. Voor beide Beschermde Natuurmonumenten binnen de Veluwe bestaat een apart
beheerplan waarin maatregelen zijn opgenomen.
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 36 -
4 ACTIVITEITEN OP EN ROND DE VELUWE
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de activiteiten die plaatsvinden op en rond de Veluwe. Een
beschrijving is noodzakelijk om te kunnen toetsen of de huidige activiteiten het bereiken van de gunstige
staat van instandhouding in de weg staan.
Om de bestaande activiteiten te inventariseren heeft er een werksessie plaatsgevonden met alle 18
gemeenten binnen en aan de rand van de Veluwe, de begeleidingsgroep recreatie, de begeleidingsgroep
landbouw en de begeleidinggroep water. Tijdens deze bijeenkomsten per sector is besproken welke
activiteiten plaatsvinden en waar de locaties met een intensief karakter liggen. Hieronder wordt dit kort
toegelicht:
• Gemeenten: Voor de werksessies zijn afzonderlijk afspraken gemaakt met de gemeenten. De
personen waren afkomstig van afdelingen als RO, civiel en de buitendienst. De werksessies
bestonden uit twee delen: een algemene toelichting op het begrip bestaand gebruik, de werkwijze, de
bestuurlijke context, etc. Daarna vond een werksessie plaats rondom een zogenaamde maptable.
• Landbouw: Om te komen een inventarisatie van de bestaande activiteiten van de landbouw is in
eerste instantie gesproken met de klankbordgroep van de LTO en vertegenwoordigers van de
provincie. Welke activiteiten waar plaatsvinden kan gedurende het jaar verschillen afhankelijk van het
gewas, teeltwisseling, houden van vee etc. Het is dus van belang te weten welke gronden en
gebouwen onafgebroken in gebruik zijn bij de landbouw sinds 2005. Op basis daarvan is besloten dat
we de inventarisatie zullen beperken tot een inventarisatie van gronden die in gebruik zijn als
landbouwgrond op basis van de Landgebruikkaart Nederland 5 (LGNL, situatie zomer 2005) en
locaties van stallen en bedrijfsgebouwen op basis van IDAM-onderzoek.
• Recreatie: Om te komen tot een inventarisatie van bestaand gebruik van de recreatie is twee maal
gesproken met de klankbordgroep recreatie. In de eerste bijeenkomst is vooral gekeken naar de
vormen van bestaand gebruik en welk detailniveau wenselijk is. Hieruit is de indeling zoals
gehanteerd gedestileerd en in de tweede bijeenkomst voorgelegd. In de tweede bijeenkomst is
gekeken naar de beschikbare informatie van gemeenten en provincie op hoofdlijnen en is
afgesproken dit in eerste instantie als basis te nemen.
• Water: Om te komen tot inventarisatie bestaand gebruik water is bilateraal overleg geweest de
provincie, de waterschappen en Vitens.
Omdat de Veluwe een groot gebied is en er zeer veel activiteiten plaatsvinden is het niet mogelijk om
helemaal compleet te zijn en is ervoor gekozen om een globale beschrijving op te nemen. Waar mogelijk
wordt de beschrijving geïllustreerd met kaarten, welke zoveel mogelijk compleet maar niet limitatief zijn.
Naast een beschrijving van de huidige activiteiten wordt ook zoveel mogelijk beschreven wat de verwachte
ontwikkelingen zijn in het gebruik.
4.1 Wat wordt bedoeld met activiteiten?
In dit beheerplan wordt onder activiteiten verstaan: alle activiteiten die plaatsvonden op en rond de Veluwe
op het moment dat de inventarisatie plaatsvond (december 2008) en sindsdien niet of nauwelijks zijn
gewijzigd. Dit wijkt af van de definitie van bestaand gebruik volgens de Nbwet 1998, waarin het moment
van het inwerkingtreden van de Nbwet als ijkmoment wordt gehanteerd. De reden daarvoor is dat het niet
mogelijk en niet noodzakelijk is om de exacte datum van 1 oktober 2005 te hanteren. Het is niet mogelijk
om de precieze stand van zaken van een bepaald moment in het verleden te beschrijven. Daarnaast is het
alleen relevant dat er een overzicht gegeven wordt van de bestaande situatie in en rondom het Natura
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 37 -
2000-gebied op het moment dat een beheerplan wordt opgesteld. het gaat er immers om, vast te stellen of
er nu sprake is van activiteiten met een mogelijk significant effect.
Artikel 19a, lid 1 van de Natuurbeschermingswet geeft daarnaast niet aan dat niet méér activiteiten
beschreven en getoetst mogen worden.
Een aantal activiteiten heeft een vergunning zoals een milieuvergunning of is in een bestemmingsplan
vastgelegd, maar nog niet (volledig) ten uitvoer gebracht. Het gebruik dat vergund of bestemd is kan groter
zijn dan het feitelijke gebruik. In dit beheerplan wordt voor milieuvergunningen uitgegaan van het vergunde
gebruik en voor de overige activiteiten van het huidige actuele en feitelijke gebruik.
4.2 Beschrijving van de activiteiten
In de beschrijvingen van de activiteiten in deze paragraaf wordt een globaal overzicht gegeven van de
activiteiten die kenmerkend zijn voor het gebruik op en rond de Veluwe en die nodig zijn voor een normale
bedrijfsvoering. Voor een gedetailleerd overzicht van de activiteiten per type gebruik wordt verwezen naar
de ‘Quick scan bestaand gebruik & Natura 2000’27
. Voor de kaarten geldt dat deze zo zorgvuldig mogelijk
zijn opgesteld, maar dat het vanwege de schaal van de Veluwe niet mogelijk is alle details expliciet op te
nemen. De kaarten zijn ondersteunend aan de tekst.
In het aangewezen gebied zijn een aantal vormen van gebruik die buiten de begrenzing vallen. Bestaande
bebouwing, erven, tuinen, verhardingen, gronden die in agrarisch gebruik zijn en hoofdspoorwegen maken
geen deel uit van het aangewezen gebied. Hierbij is rekening gehouden met de exclaveringsformule zoals
deze genoemd wordt in het ontwerp-aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Veluwe. Alhoewel deze
vormen van gebruik buiten het Natura 2000-gebied vallen, worden deze wel beschreven in verband met
mogelijke externe werking.
4.2.1 Bos- en natuurbeheer
Bij het beheer van bos- en natuurgebieden gaat het veelal om langlopende processen die periodiek of
incidenteel om ingrepen vragen. De volgende vormen van bos- en natuurbeheer worden onderscheiden;
• Natuurbeheer
• Bosbouw
• Faunabeheer
Bosbeheer
Houtexploitatie betreft het commercieel gebruik van bossen voor het telen en oogsten van hout. Aan dit
gebruik zijn onder meer de volgende activiteiten/handelingen gerelateerd: zaaien, planten, rasteren,
opsnoeien, uitdunnen, oogsten en lichten. Een groot deel (circa 20.000 ha) van de bosbouwgebieden op
de Veluwe wordt volgens het FSC-keurmerk28
beheerd.
Natuurbeheer
Voor de fauna van bos, heide en stuifzand is de Veluwe het belangrijkste kerngebied van ons land. De
natuurgebieden worden in de meeste gevallen extensief beheerd. In sommige gevallen wordt tijdelijk een
intensief beheer uitgevoerd, bijvoorbeeld om natuurwaarden te herstellen of om te vormen. Veel
27
Steunpunt Natura 2000 i.s.m. met Arcadis (2008) Quick scan bestaand gebruik & Natura 2000. 28
Het FSC-keurmerk (Forest Stewardship Council) wordt toegekend aan hout dat op een duurzame manier is
geëxploiteerd.
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 38 -
voorkomende vormen van beheer zijn onder andere begrazen, maaien, rasteren, zaaien en planten,
plaggen en het kappen van bomen. Bos- en natuurbeheer is in een aantal gevallen noodzakelijk om
Natura 2000-doelen te bereiken.
Voor zowel bosbouw als natuurbeheer is een gedragscode opgesteld op basis van de Flora- en faunawet.
Deze Gedragscodes geven regels voor de planning en de uitvoering van beheersmaatregelen. Wanneer
aannemers en natuurbeheerders deze regels volgen, zullen mogelijk negatieve effecten van de
werkzaamheden voor de te beschermen soorten beperkt blijven. Er geldt dan een vrijstelling van de
verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet en de beheerder hoeft géén ontheffing aan te vragen voor
de Flora- en faunawet. In de toetsing in hoofdstuk 4 zal onderzocht worden of het werken volgens de
Gedragcode ook negatieve effecten op de Natura 2000-doelen voorkomt.
Faunabeheer
In het Natura 2000 gebied Veluwe vindt in grote delen van het gebied (jacht,) beheer en schadebestrijding
plaats. De wettelijke mogelijkheden om schade te bestrijden op grond van ontheffingen en vrijstellingen
zijn echter ruimer dan het huidige gebruik. Bij de toets is uitgegaan van wat op grond van de Flora- en
faunawet mogelijk is. Bij de samenstelling van de lijst van wettelijk toegestane handelingen is uitgegaan
van de wettelijke mogelijkheden die er zijn om schade te bestrijden. Gekeken is naar 44 verschillende
manieren om dieren te doden en de effecten van preventieve middelen.
Tabel 4.1 Mogelijke vormen van jacht, beheer en schadebestrijding in en rondom het Natura 2000-
gebied Veluwe.
Activiteit Soort(en)
Afschot voor de voet (met hond) Fazant, Haas, Konijn, Wilde eend, Meerkoet,
Zwarte kraai, Kauw, Vos, ganzen,
Knobbelzwaan, Muskusrat en Beverrat
Afschot middels drijven Fazant, Haas, Konijn en Vos
Vangen met behulp van jachtvogel Fazant, Haas, Konijn en Houtduif
Afschot met behulp van kunstlicht Haas, Konijn, (Wild zwijn) en Vos
Afschot middels aanzit Konijn, Houtduif, Wilde eend, grofwild (incl.
Ree), Meerkoet, Zwarte kraai, Kauw en Vos
Vangen met behulp van Fret en buidel Konijn
Afschot in de schemerperiode / natuurlijk licht grofwild (incl. Ree) en Wild zwijn
Afschot middels bersen grofwild (incl. Ree)
Vangen met vangkooi Vos
Vangen met behulp van aardhond Vos
Eieren rapen ganzen en Knobbelzwanen
Vangen met netten ganzen
Vangen met klemmen Muskusrat en Beverrat
Gebruik van akoestische preventieve middelen
voor schadebestrijding
N.v.t
Gebruik van fysieke preventieve middelen voor
schadebestrijding
N.v.t
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 39 -
Beheer en onderhoud van cultuurhistorische elementen
Het streekplan29
beschrijft voor de Veluwe ecologische doelen in combinatie met landschappelijke en
cultuurhistorische doelen door de aanwijzing als enerzijds Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en
anderzijds door de overlappende aanwijzing als Waardevol Landschap. Kernkwaliteiten zijn bijvoorbeeld:
rijk aan aardkundige kwaliteiten (vooral het reliëf), karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle open
essen op de flanken en rust, ruimte, donkerte. Voor zover cultuurhistorisch van karakter zijn de
kernkwaliteiten ontleend aan het cultuurhistorische beleid van de provincie “Belvoir”. Hierin zijn voor de
zogenaamde Belvoirgebieden waarvan de Veluwe er een is, “identiteiten” vastgesteld: wingewest (relicten
van ijzerwinning, waterwinning (sprengen), boscultuur), doorgangsgebied ‘transit’ (hessenwegen,
koningswegen, postkoetsroutes, herbergen, grenzen, grenspalen. Bij het beheer en onderhoud van dit
soort elementen gaat het bijvoorbeeld om het vrijhouden van begroeiing, maaien en instandhouden van
landschappelijke kenmerken zoals houtwallen, begraafplaatsen en paden.
4.2.2 Landgoederen
Landgoederen zijn multisectoraal van samenstelling en bevatten verschillende functies: bos, natuurterrein,
cultuurgronden, bebouwingskernen, landschappelijke en cultuurhistorische elementen zoals houtwallen,
lanen, houtsingels, zichtassen, ontsluitingspatroon met wegen en paden, e.d.. Zowel de
beheerdoelstellingen als het gebruik zijn multisectoraal, d.w.z. dat binnen de beheereenheid van
landgoederen tegelijkertijd meerdere functies worden vervuld. Soms wordt zelfs nagenoeg dezelfde locatie
en terreintype voor meerdere functies gebruikt. Kenmerkend is dat door het centrale beheer de genoemde
functionaliteiten op elkaar worden afgestemd, zodat alle aspecten tot hun recht kunnen komen.
4.2.3 Landbouw
In kaart 4.1 wordt het landbouwkundig gebruik op en rond de Veluwe weergegeven. Er wordt onderscheid
gemaakt in de volgende bedrijfstypen:
• Melkveehouderij, Overige graasdierhouderij, Intensieve veehouderij;
• Akkerbouw, Fruitteelt, Boomteelt, Tuinbouw opengrond.
Door de grote schaal van de Veluwe is ervoor gekozen om bepaalde activiteiten samen te voegen op
basis van de bedrijfstypen.
PM Invoegen tabel met diertypen en aantallen
Melkveehouderij, overige graasdierhouderij, intensieve veehouderij
Melkveebedrijven, overige graasdierhouderijbedrijven en intensieve veehouderijbedrijven zijn op de
Veluwe te vinden in agrarische enclaves en aan de randen van de Veluwe. Kenmerkende activiteiten voor
deze bedrijfstypen zijn onder andere: beweiding, beregening en drainage van gronden.
Akkerbouw, fruitteelt, boomteelt, tuinbouw opengrond
In agrarische enclaves op de Veluwe en aan de randen van de Veluwe zijn akkerbouw bedrijven
aanwezig. Tuinbouw op open grond is met name te vinden in de nabijheid van Elburg en Otterlo. Rondom
Wageningen en Otterlo liggen een aantal kersen- en wijngaarden. Verder ligger er rondom de Veluwe een
aantal boomteeltlocaties. Activiteiten die kenmerkend zijn voor deze bedrijfstypen zijn onder meer
grondbewerking, gewasbewerking en –verzorging.
29
(Het streekplan geldt sinds de inwerkingtreding van de fundamenteel herziene ruimtelijke wetgeving “Wet ruimtelijke
ordening” op 1 juli 2008 als “structuurvisie”)
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 40 -
De landbouw laat over een reeks van jaren een duidelijke verandering zien: het aantal bedrijven daalt en
er vindt schaalvergroting plaats op de bedrijven die worden voortgezet. Daarnaast vindt er binnen de
landbouwsector een bepaalde mate van verbreding plaats, onder meer richting sectoren zoals recreatie en
toerisme. De verwachting is dat deze trends ook in de nabije toekomst worden voortgezet.
PM Kaart invoegen
In het reconstructieplan van de Veluwe en de Gelderse Vallei/Utrecht-Oost wordt een zonering van de
intensieve veehouderij weergegeven. De zonering intensieve veehouderij geeft ruimtelijke sturing aan de
concentratie en ontwikkeling van de intensieve veehouderij in bepaalde zones en zorgt voor de geleidelijke
afbouw van de intensieve veehouderij in extensiveringsgebieden. Hierdoor krijgen veehouderijbedrijven
die op slot zitten vanwege de strenge regelgeving de mogelijkheid te ontwikkelen op meer geschikte
locaties. Tegelijkertijd ontstaat een afwaartse beweging van de intensieve veehouderij ten opzichte van
natuurgebieden en woonkernen.
De agrarische activiteiten in de Veluwe en in de omgeving van de Veluwe worden hieronder globaal
beschreven:
Grondbewerking
• Op de agrarische percelen grenzend aan het Natura 2000 gebied de Veluwe wordt ondiepe
grondbewerking toegepast tot een diepte van 50 cm. Alle mogelijke vormen van grondbewerking
zoals ploegen, frezen, spitten en egaliseren worden toegepast.
• Diepe grondbewerking als diepspitten, diepploegen, aanleg drainage (zie ‘drainage en watergangen’)
en dergelijke vindt incidenteel plaats.
Gewasbewerking en –verzorging
• Op de agrarische percelen wordt gebruik gemaakt van bestrijdingsmiddelen. Het gebruik van
bestrijdingsmiddelen wordt met name volvelds (mechanisch) toegepast. In beperkte mate wordt
gebruik gemaakt van toepassing met veldspuit. Ter voorbereiding van nieuwe teelten wordt roundup
(volvelds) gebruikt. Op grasland vindt daarna selectieve bestrijding van onkruiden plaats. Op
akkerpercelen worden bestrijdingsmiddelen gebruikt voor het voorkomen van ziekten en plagen.
• Bemesting vindt plaats conform de meststoffenwet. Bemesting op zand is toegestaan van 1 februari
tot 1 september. Er wordt gebruik gemaakt van zowel organische mest als kunstmest.
• Alle vormen van bewerken van grasland en het oogsten van gras worden toegepast, o.a. frezen,
maaien en schudden.
• Vrijwel alle soorten akkerbouwgewassen worden in of in de omgeving van het Natura 2000-gebied
verbouwd. Er zijn geen speciale voorwaarden verbonden aan het telen en oogsten van gewassen.
• Op alle agrarische percelen vindt teeltrotatie plaats.
Beweiding grazers
• Er zijn geen beheersovereenkomsten afgesloten die voorwaarden verbinden aan beweiding op de
agrarische percelen grenzend aan het Natura 2000-gebied. Grenzend aan het Natura 2000-gebied
worden percelen beweid door koeien, schapen, paarden en overig vee. In de meeste gevallen zijn de
percelen uitgerasterd.
Beregening
• Er zijn diverse vergunningen voor beregening afgegeven, maar niet binnen de Natura 2000-
begrenzing. Op dit moment wordt weinig beregening vanuit het grondwater toegepast. Wel zijn
voorzieningen (diepere putten) om te beregenen vrijwel overal aanwezig. Bij de stallen zijn diepere
putten aanwezig die in gebruik zijn.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 41 -
• Er wordt geen oppervlaktewater gebruikt voor beregening.
• Op de agrarische percelen zijn bijna overal watervoorzieningen voor het vee aanwezig. Er wordt
gebruik gemaakt van putten (ondiepe en diepe grondwateronttrekking).
Lozingen
• Het Lozingenbesluit en het waterhuishoudingsplan vormen het kader voor lozingen. Er zijn binnen de
begrenzing van het Natura 2000-gebied van de Veluwe en in de directe omgeving geen
lozingsvergunningen afgegeven.
• Tijdens periodes met zeer veel neerslag vindt afspoeling van verhard oppervlak plaats.
Ontwatering en watergangen
• Er vindt geen bemaling plaats, afwatering vindt plaats door natuurlijk verval.
• In en in de omgeving van het gebied zijn veel percelen voorzien van drainage.
• Er vinden ook andere activiteiten plaats die gericht zijn op detailontwatering zoals uitdiepen, graven
van perceel- en kavelslootjes. Het herstellen, wijzigen of aanbrengen van oeverbeschoeiing en/of het
profiel van een waterloop gebeurt in overeenstemming met de waterbeheerder.
Regulier onderhoud watergangen
• Regulier onderhoud van watergangen vindt jaarlijks in het najaar plaats. Zowel agrariërs als
waterschap Veluwe zijn verantwoordelijk voor het onderhoud. Uitvoeren van onderhoudsmaatregelen
gebeurt mechanisch.
Rooien (hoog) opgaande (erf)beplanting
• Regulier onderhoud aan erfbeplanting en overige landschapelementen (maaien, knotten, snoeien,
e.d.) wordt jaarlijks uitgevoerd.
• het rooien van houtopstanden vindt plaats op grond van een door de desbetreffende gemeente
afgegegeven (kap-)vergunning.
Reguliere aan- en afvoer (mest, melk, voeders, dieren, geoogst producten etc)
• Er vindt aan- en afvoer plaats met vrachtwagens behorend bij normale agrarische bedrijfsvoering over
de openbare weg.
4.2.4 Recreatie en toerisme
De Veluwe is een van de bekendste recreatiegebieden van Nederland. Door het gevarieerde en
uitgestrekte terrein is het een zeer geschikt gebied om op verschillende manieren te recreëren. De Veluwe
is voor een groot deel opengesteld voor het publiek, onder voorwaarde dat men zich aan de
openstellingsregels houdt (van zonsopgang tot en met zonsondergang). Recreatie kan onderverdeeld
worden in dag- en verblijfrecreatie. Dagrecreatie betreft het verblijf buiten de woning voor recreatieve
doeleinden zonder dat er een overnachting elders mee gepaard gaat. Het gaat om doe-activiteiten die
gebruik maken van het Natura 2000-gebied. Bij verblijfsrecreatie is sprake van een verblijf buiten de
woning voor recreatieve doeleinden binnen het Natura 2000-gebied met een overnachting in een
voorziening die zelf geen onderdeel is van het Natura 2000-gebied. In kaart 4.2 worden de dag- en
verblijfsrecreatiegebieden van de Veluwe weergegeven.
Dagrecreatie
Door een fijnmazige padenstructuur vindt dagrecreatie over de gehele Veluwe plaats. Het recreatieve
gebruik is intensiever aan de randen van de Veluwe, door de uitloop vanuit de dorpen en steden. In het
zuiden is het gebruik het meest intensief, omdat hier de dichtheid aan steden en dorpen hoger is in
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 42 -
vergelijking met de andere delen van de Veluwe. Verder is het gebruik intensief in en rond de
verblijfsrecreatieclusters (zie Verblijfsrecreatie) en parkeerplaatsen. Dagrecreatie vindt vooral plaats in de
weekenden, met mooi weer en tijdens feestdagen en vakantieperiodes. Activiteiten die hier bijhoren zijn
niet georganiseerd en op eigen initiatief zoals wandelen, fietsen, joggen, nordic walking, paardrijden,
mountainbiken, GPS wandelen, vliegeren, modelvliegen en zweefvliegen.
Op de Veluwe komen verschillende vormen van dagrecreatie voor die aan specifieke
voorzieningen/gebouwen zijn gebonden, zoals: wellnesscentra, attractieparken, sportvoorzieningen
(golfbaan, manege), zweefvliegvelden en grootschalige dagrecreatieterreinen. De sportvoorzieningen,
zoals motorcross- en golfterreinen komen vooral aan de randen van de Veluwe voor. Recreatieve en
toeristische activiteiten zoals zwembaden, (attractie)parken (Koningin Julianatoren, Apenheul, Burgers
Zoo, Openluchtmuseum), zweefvliegvelden en dagrecreatieterreinen komen op verschillende plekken op
de Veluwe voor. Beheer en onderhoud van dergelijke voorzieningen behoort bij bestaand gebruik.
Evenementen
Evenementen zijn activiteiten die incidenteel georganiseerd worden zoals mountainbiketochten,
openluchtconcerten, survivaltochten en herdenkingen van D-day.
Verblijfrecreatie
Onder verblijfrecreatie vallen voorzieningen, zoals campings, bungalowparken en hotels. In het kader van
Groei en Krimp regeling is een aantal groeiclusters voor verblijfsrecreatie aangewezen. Deze clusters
liggen verspreid over de Veluwe. De verblijfsrecreatie wordt het hele jaar door gebruikt. Daarbij is wel een
piek te zien in de vakanties in het voorjaar en de zomer, vooral bij de kampeerterreinen.
Door een toenemende verstedelijking rondom de Veluwe en een steeds groter wordend tekort aan
recreatiemogelijkheden in de Randstad is het de verwachting dat de sector ‘recreatie en toerisme’ binnen
de Veluwe in de komende jaren zal blijven groeien.
4.2.5 Wonen
Op en rond de Veluwe wonen ruim 800.000 mensen verdeeld over 18 gemeenten (zie Tabel 4.2). Het
grondgebied van de Veluwe is onevenredig verdeeld over deze gemeenten. Apeldoorn en Ede hebben
gezamenlijk bijvoorbeeld al ruim 40% van het totale oppervlakte van de Veluwe binnen hun
gemeentegrenzen.
Het grootste deel van de inwoners woont in dorpen en steden aan de rand van de Veluwe en slechts een
beperkt deel woont op de Veluwe30
. Steeds meer boerderijen worden alleen nog gebruikt voor de
woonfunctie, vooral door mensen uit de steden. In kaart 4.3 worden de woonkernen op en rond de Veluwe
weergegeven. De drie grootste steden rond de Veluwe maken ieder deel uit van een groter stedelijk
netwerk, namelijk: Stedendriehoek (Apeldoorn-Deventer-Zutphen), KAN (Arnhem-Nijmegen) en WERV
(Wageningen-Ede-Rhenen-Veenendaal).
De bebouwde kom van de dorpen en steden vallen buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied
Veluwe. Binnen de Natura 2000-begrenzing vindt wel bewoning van huizen die buiten de bebouwde kom
vallen plaats. Activiteiten die plaatsvinden rond wonen zijn: vervoer van en naar de woning, wandelen,
hond uitlaten, spelen, muziek, e.d.
30
Brief van 16 december 2008 Vereniging Kleine Kernen Gelderland, Rapportage over inventarisatie bestaand gebruik
wonen. Zaaknummer 2008-017800
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 43 -
In de steden en dorpen rondom de Veluwe worden in de komende jaren ongeveer 15.000 nieuwe
woningen gebouwd. De grootste uitbreidingen vinden plaats in Ede, Harderwijk en Apeldoorn. Daarnaast
zijn er een groot aantal zoekzones aangewezen waarin over een langere termijn uitbreidingen kunnen
plaatsvinden. De meeste zoekzones bevinden zich bij steden en dorpen aan de rand van de Veluwe. Deze
zoekzones zijn opgenomen in de streekplanuitwerking. Voor deze zoekzones is tevens reeds een
Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet voor uitgevoerd31
.
Tabel 4.2 Aantal inwoners van steden en dorpen rond de Veluwe
Gemeente Inwoners
Apeldoorn 155.994
Arnhem 141.776
Barneveld 50.084
Brummen 21.442
Ede 105.507
Elburg 21.736
Epe 33.310
Ermelo 26.546
Harderwijk 40.688
Hattem 11.812
Heerde 18.369
Nunspeet 26.619
Oldebroek 22.926
Putten 23.172
Renkum 31.768
Rheden 44.835
Rozendaal 1.508
Wageningen 35.098
Totaal 813.190
4.2.6 Werken
Op en rond de Veluwe bevinden zich ongeveer 34.000 geregistreerde bedrijven. Een deel van deze
bedrijven bevindt zich op bedrijventerreinen kaart 4.4. De bedrijven zijn in categorieën ingedeeld op basis
van de indeling in milieucategorieën die door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is opgesteld
voor bedrijfstypen. Er worden tien milieucategorieën onderscheiden met bijbehorende richtafstanden
(beïnvloedingsgebied). De richtafstanden zijn indicatieve afstanden van bedrijven tot een zogeheten
rustige woonwijk waarbij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Daarbij wordt vooral
gekeken naar de volgende parameters: geur, stof, geluid en externe veiligheid. In milieucategorie 1 staan
bedrijven uit branches met weinig tot geen verstoringen zoals detailhandel, zakelijke dienstverlening,
openbaar bestuur, e.d.
In Tabel 4.3 zijn de verschillende milieucategorieën weergegeven van de bedrijven die met hun
verstoringcirkel binnen de Veluwe vallen (3.076 bedrijven), met de bijbehorende richtafstanden. De
richtafstand van 45dB(A) is gebaseerd op gegevens van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De
richtafstanden voor 40dB(A) die van belang is als drempelwaarde voor verstoring van vogelsoorten is
31
Streekplanuitwerking stedelijke functies, voortoets Natura 2000 Gelderland, Arcadios, 20 oktober 2006
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 44 -
gebaseerd op een rapport van Alterra32
. Bij een afname van de richtafstand met 6 dB(A) verdubbelt de
verstoringsafstand, dit is bepaald op basis van expert judgement. Tevens is aangegeven hoeveel
bedrijven op en rond de Veluwe behoren tot de desbetreffende milieucategorie.
Tabel 4.3 Aantal en percentage bedrijven per milieucategorie
Milieucategorie Richtafstanden
45dB(A)
Richtafstanden
40dB(A)
Aantal
bedrijven
Percentage
1 10 meter 20 meter 131 4,3
2 30 meter 60 meter 1.642 53,4
3.1 50 meter 100 meter 591 19,2
3.2 100 meter 200 meter 476 15,5
4.1 200 meter 400 meter 101 3,3
4.2 300 meter 600 meter 70 2,3
5.1 500 meter 1.000 meter 36 1,2
5.2 700 meter 1.400 meter 18 0,6
5.3 1.000 meter 2.000 meter 11 0,4
6 1.500 meter 3.000 meter 0 0
In de komende jaren wordt in de dorpen en steden rondom de Veluwe ongeveer 500 ha nieuw
bedrijventerrein ontwikkeld.Vooral in de gemeenten Apeldoorn en Ede wordt een aantal grootschalige
bedrijventerreinen ontwikkeld.
4.2.7 Infrastructuur
De activiteiten aan de rijkswegen vallen onder bevoegd gezag van Rijkswaterstaat (Ministerie van Verkeer
& Waterstaat).
In kaart 4.5 zijn de belangrijkste wegen op en rond de Veluwe weergegeven. Door en om de Veluwe lopen
een aantal rijkswegen. Aan de oostkant is dit de A50, aan de westkant de A28 en A30 en aan de zuidkant
de A12. De A1 snijdt dwars door het gebied. In Tabel 4.4 zijn de verkeerscijfers op werkdagen
aangegeven33
.
Tabel 4.4 Aantal motorvoertuigen per wegvak op werkdagen
Wegvak Aantal motorvoertuigen
A1 Kootwijk – Hoenderloo (2006) 66.900
A1 Apeldoorn Zuid – knooppunt Beekbergen (2007) 77.300
A12 Wageningen – Oosterbeek (2007) 88.600
A12 knooppunt Grijsoord – knooppunt Waterberg (2006) 113.100
A50 Heteren – Renkum (2007) 99.300
A50 Renkum – knooppunt Grijsoord (2006) 83.000
A50 knooppunt Waterberg – Arnhem Centrum (2007) 70.400
A50 Apeldoorn Noord – Vaassen (2007) 69.400
32
D. Kleijn (2008) Effecten van geluid op wilde soorten – implicaties voor soorten betrokken bij de aanwijzing van
Natura 2000-gebieden. Alterra rapport nr. 1705 33
www.verkeersgegevens.nl/site/about.aspx
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 45 -
Daarnaast doorsnijden provinciale en lokale wegen de Veluwe. De dichtheid van de wegenstructuur is op
de Veluwe duidelijk lager dan de dichtheid van de wegenstructuur rondom de Veluwe.
In en rond het Natura 2000 gebied ligt ook een aantal spoorwegen. De spoorlijnen Zwolle-Utrecht,
Apeldoorn-Amersfoort en Arnhem-Utrecht doorkruisen het gebied.
Rondom de Veluwe bevinden zich tevens een aantal kleine vliegvelden zoals Lelystad Airport en Teuge
Airport. Vanaf deze vliegvelden worden regelmatig vluchten over de Veluwe gehouden. Voor
vliegtoestellen, zoals kleine commerciële en privé propellervliegtuigen (tot 6.000 kg), geldt een minimale
hoogte van 150 m buiten de bebouwde kom. Vliegbasis Deelen ligt deels binnen de Natura 2000-
begrenzing (zie paragraaf Defensie).
Door de toenemende verstedelijking zal de verkeersdruk op de wegen op en rond de Veluwe naar
verwachting toenemen en daarmee mogelijk ook de geluidverstoring en N-depositie. Door maatregelen uit
het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan kunnen de verkeersintensiteiten op de Veluwe echter beperkt
worden of zelfs afnemen. Provincie Gelderland wil de Veluwe zoveel mogelijk verkeersluw maken. Het is
de bedoeling het verkeer zo snel mogelijk naar buiten af te wikkelen en doorgaand verkeer zoveel mogelijk
te voorkomen. Op de rijkswegen worden wel hogere verkeersintensiteiten verwacht. Om deze
verkeersintensiteiten in de toekomst beter te kunnen verwerken wordt de A50 knooppunt Grijsoord -
knooppunt Valburg verbreed naar 2x3 rijstroken. Voor de A12 worden plannen ontwikkeld om de capaciteit
van de rijksweg te vergroten tussen Ede en knooppunt Grijsoord en knooppunt Waterberg - knooppunt
Velperbroek (zogenaamd versnellingsproject).
4.2.8 Water
Bij deze beschrijving is onderscheid gemaakt in het gebruik van grond- en oppervlaktewater. Hierbij wordt
een verder onderscheid gemaakt in onttrekkingen, lozingen en het beheer van oppervlaktewater.
Onttrekken grondwater
In Tabel 4.5 is aangegeven het aantal onttrekkingslocaties dat zich in het Natura 2000-gebied en in de 3
km zone rond de Veluwe bevindt (zie kaart 4.6). De 3 km zone is in eerste instantie aangehouden omdat
onttrekkingen daarbuiten naar verwachting geen invloed binnen de Veluwe hebben.
Tabel 4.5 Aantal onttrekkingslocaties op en rond de Veluwe
Locatie Aantal
Drinkwaterwinningen in N2000 gebied 13
Drinkwaterwinningen in 3 km zone 5
Onttrekkingen in N2000 gebied 55
Onttrekkingen in 3 km zone 785
Totaal 858
In totaal bevinden zich in het beïnvloedingsgebied 858 onttrekkingslocaties. De meeste onttrekkingen
vinden plaats in de bufferzone van de Veluwe. Daarnaast vinden er vanuit het agrarische gebruik ook
onttrekkingen plaats, namelijk:
• Onttrekkingen door middel van een pompinstallatie, veelal met als doel beregening of drenking
van vee;
• Drainages van landbouwpercelen.
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 46 -
Een relatief nieuw gebruik van grondwater is de zogenaamde Koude – Warmte Opslag ofwel KWO. KWO
installaties hebben over het algemeen een vrijwel gesloten waterbalans. Er gaat geen water verloren, er
wordt echter wel water in de ondergrond verplaatst. Dit kan leiden tot lokale fluctuaties in de
grondwaterstanden. Verder dient de thermische balans neutraal te zijn zodat geen opwarming en afkoeling
van de ondergrond plaatsvindt (vereiste vanuit Grondwaterwetvergunningen voor KWO). Binnen het
Natura 2000-gebied en een zone van 1500 meter rond de Veluwe zijn 43 KWO locaties bekend.
Sprengen op de Veluwe zijn gegraven om landgoederen en watermolens van water te voorzien. Feitelijk
onttrekken sprengen grondwater uit het watervoerendpakket dat ze aansnijden34
.
Onttrekking van oppervlaktewater
Binnen de Natura 2000-begrenzing Veluwe zijn geen tijdelijke of permanente onttrekkingen van
oppervlaktewater bekend.
Lozingen oppervlaktewater
Binnen de Natura 2000-begrenzing zijn geen lozingen bekend. De overstorten van Uddel en Elspeet
liggen buiten het Natura 2000-gebied, maar hebben gezien hun bovenstroomse ligging wel invloed op de
Hierdense beek. Ook overstort van riool Groevenbeekse heide ligt binnen de Veluwe. Vanuit de KRW,
HEN en Convenant Agrarische Enclave wordt gewerkt aan terugdringing en saneren van deze
overstorten.
Beheer van oppervlaktewater
Het beheer van het oppervlaktewater is een van de meest sturende factoren voor de ecologische kwaliteit
van twee typen wateren met een zeer hoge ecologische waarde: HEN (Hoogste Ecologische niveau) en
SED (Specifieke Ecologische Doelstelling) wateren. Het provinciale beleid is gericht op bescherming van
deze wateren. Daarnaast zijn ook de inrichting en abiotische factoren zoals hydrologie, chemie en
geomorfologie van belang voor de ecologische kwaliteit. Het beheer wordt uitgevoerd door de
waterschappen conform de gedragscode horende bij de Flora- en faunawet.
De Europese Kaderrichtlijn Water verplicht lidstaten om in principe voor 2015 (met uitloop naar 2027) een
goede ecologische en chemische waterkwaliteit te realiseren van het grond- en oppervlaktewater. De
verwachting is dat deze verplichting tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater zal
leiden. De uitvoering zal echter gefaseerd plaatsvinden, zodat maatregelen ook na 2015 worden
uitgevoerd. Dit betekent dat de chemische en ecologische waterkwaliteitsverbetering vooral tussen 2015
en 2027 gestalte zal krijgen.
Het gewenste grond- en oppervlakte regime (GGOR) is een instrument om hydrologich herstel van
verdroogde natte natuur te realiseren. Afhankelijk van het landgebruik (natuur, landbouw) wordt een
gewenst oppervlaktewater regime opgesteld. Naar verwachting zullen de KRW regels, tezamen met het
GGOR instrument de komende jaren zorgen voor een verbetering van de waterkwaliteit en kwantiteit.
4.2.9 Defensie
Het ministerie van Defensie gebruikt een aantal gebieden op de Veluwe als militaire terreinen (zie kaart
4.7), waarvan de meeste terreinen ook in eigendom zijn van Defensie. In deze paragraaf is een korte
beschrijving van het gebruik in deze gebieden opgenomen. Defensie maakt incidenteel ook gebruik van
gebieden buiten de aangewezen militaire terreinen. Het gaat daarbij om verplaatsingen en oefeningen van
34
Knelpunten en kansenanalyse (2007) Kiwa Water Research/EGC-consult
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 47 -
eenheden te voet of rijdend. In beperkte mate verblijven eenheden voor korte of langere tijd buiten de
defensieterreinen, maar wel binnen de Natura 2000-begrenzing.
Over een groot deel van de Veluwe ligt het militair laagvlieggebied VII. In dit gebied wordt geoefend in het
laagvliegen met helikopters. Militaire laagvliegactiviteiten en alle activiteiten die met vliegen verband
houden worden in een aparte Nbwet-vergunning geregeld.
In of rond het Natura 2000-gebied Veluwe bevinden zich ook militaire objecten, zoals kazernes en
opslagplaatsen. De activiteiten die daar plaatsvinden zijn vergelijkbaar met wonen en werken: vervoer van
mensen en goederen, wandelen, e.d.
Van de onderstaande vier Defensieterreinen is een uitgebreid overzicht van de militaire activiteiten
beschikbaar op basis van:
• N2000 deelbeheerplan Artillerieschietkamp Oldenbroek c.a. (Dienst Vastgoed Defensie, 2008)
• Deelbeheerplan Natura 2000 Veluwe, OT Arnhemse Heide, MTL Deelen (Dienst Vastgoed Defensie,
2008)
• Ontwerp beheerplan Infanterieschietkamp, De Harskamp (Bureau Bakker, 2007)
• Passende beoordeling Eder- en Ginkelse heide (Bureau Meervelt, 2008)
• De activiteiten van de overige terreinen staan weergegeven in onderstaande tabel en zijn gebaseerd
op de Globale effectenanalyse militair gebruik op Natura 2000 gebied Veluwe (Commando
Dienstencentra, 2009).
Arnhemse Heide en Vliegbasis Deelen
Op het oefenterrein Arnhemse heide wordt gebruik gemaakt van wielvoertuigen en rupsvoertuigen. De
wiel- en rupsvoertuigen mogen uitsluitend gebruik maken van bestaande wegen en paden binnen het
plangebied (tankbanen). Het rijden op het terrein van MLT Deelen vindt buiten de grenzen van het Natura
2000 gebied Veluwe plaats.
Voor het voltooien van de AMO-opleiding (Algemene Militaire Opleiding) worden veelal oefeningen
uitgevoerd op de Arnhemse Heide. Het groepsverband waarin geoefend wordt kan variëren van een
enkele man tot een kleinere groep tot een gehele compagnie. Nachtelijke activiteiten vinden voor het
grootste deel plaats op de bivakterreinen op het terrein. Deze activiteiten moeten zowel te voet als met
ondersteuning van gemotoriseerde middelen worden uitgevoerd.
Op de Arnhemse Heide is het gebruik van helikopters toegestaan en is in veel gevallen een onderdeel van
de oefeningen. De helikopters landen om de vracht of manschappen af te zetten. Of de helikopters blijven
vlak boven de grond hangen waarbij manschappen deze kunnen verlaten waarna de helikopter het terrein
weer verlaat. Wanneer geland wordt op de helikopterterreinen kunnen de motoren worden stopgezet wat
zorgt voor geluidsreductie. Aan het aantal landingen op de grond is geen maximum verbonden. Het gaat
dan vaak uitsluitend om verplaatsingen van manschappen of materieel. De vliegbewegingen en gebruik
van helikopters op MLT Deelen vindt alleen plaats buiten de begrenzing van het Natura 2000 gebied
Veluwe.
De activiteit graven wordt alleen uitgevoerd tijdens de afronding van de AMOopleiding in de vorm van
putjes graven op handkracht. Na afloop van de oefening worden de putjes weer dichtgemaakt (alleen
toegestaan in graafstroken). Op de bivakterreinen kunnen lig- en kookgleuven worden gegraven tijdens
oefeningen, naderhand worden deze weer dichtgemaakt.
De militairen die oefeningen uitvoeren met de Luchtmobiele troepen zijn bewapend met handvuurwapens,
in incidentele gevallen wordt hiermee met oefenmunitie geschoten op de Arnhemse Heide. Daarnaast
wordt er geschoten op de schietbaan, deze ligt echter buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied
Veluwe.
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 48 -
De handgranaatbaan op de Arnhemse Heide ligt buiten de begrenzing van het Natura 2000 gebied
Veluwe.
Artillerieschietkamp Oldebroek(ASK)
Het Artillerieschietkamp bestaat uit een schietterrein en de oefenterreinen Woldberg, Soerel Oost, Soerel
West, ’t Harde en Wezeperberg. Het gehele terrein is gedurende het gehele jaar in gebruik, uitgezonderd
drie weken in de zomer (vakantieperiode bouwvak). Het huidige militaire gebruik bestaat uit militaire
oefeningen met diverse typen vuurmonden en wapensystemen, explosieven en munitie, bivak en andere
terreinoefeningen en proefnemingen.
Op het Artillerieschietkamp wordt gereden met diverse voertuigen, waaronder diverse typen
terreinwagens, vrachtwagens, pantservoertuigen, rupsvoertuigen, mijnenleggers en brandweervoertuigen.
Rijden is aan alle voertuigen behalve rupsvoertuigen toegestaan op de geasfalteerde wegen en
zandwegen en -banen, in bivakterreinen op open plekken en in verzamelgebieden uitsluitend op
zandpaden en –banen, incl. parkeren in de randen daavan. Rupsvoertuigen maken alleen gebruik van de
zandbanen en de opstelplaatsen.
De manschappen verplaatsen zich op het Artillerieschietkamp ook te voet. In principe hoeven
manschappen zich niet te houden aan de padenstructuur, bijv. in het kader van een oefening. Een aantal
plaatsen – waaronder de jeneverbesstruwelen op de Doornspijkse Heide – mogen niet betreden worden.
Oefeningen met onbemande vliegtuigen en radiografisch bestuurbare (model)vliegtuigen vinden plaats in
het hele gebied. De inzet van helikopters blijft beperkt. Helikopters landen en stijgen niet op van het
Artillerieschietkamp (met uitzondering van incidenten). In het OT Woldberg ligt wel een vliegstrip-
/landingsplaats, waar jaarrond geland en opgestegen mag worden. Verder is er een
helikopterlandingsplaats nabij het oefengebied voor de genie (Wezeperberg). Op de Oldebroekse heide is
een gebied specifiek bestemd voor oefeningen met blusheli’s.
Graafwerkzaamheden (ingravingen en grondverzet) in handkracht vinden uitsluitend plaats op “vrij terrein”
en de bivakterreinen.
Schietoefeningen betreft met vrijwel alle kalibers munitie, met als maximum kaliber de 203 mm houwitsers.
Aan de schietoefeningen zijn diverse locaties gerelateerd, zoals de vaste stellinggebieden met de
opstelplaatsen, lanceerterreinen, schietbanen en kogelvangers, oefenheuvels, twee doelengebieden en
waarneemposten. Vanaf de Oldenbroekse Heide en de Doornspijkse Heide wordt geschoten met
Houwitsers, mortieren, lichte antitankwapens en overige wapensystemen.
Op de bivakterreinen slaan variabele groepen manschappen (tot 200 man) hun bivak op d.w.z. stellen
verspreid tenten en voertuigen op, graven latrines en koken in het veld. De kampementen worden 24 uur
per dag intensief gebruikt en bestaan gedurende aaneengesloten periodes van enkele dagen tot 1,5 week.
In het mijnenleggebied (Wezeperberg) wordt geoefend met voertuigen t.b.v. het mijnen leggen. Het
werken met explosieven is gebonden aan de springputten. De bijzondere munitie betreft het gebruik van
rookpotten (om rookschermen mee aan te leggen), het afschieten van lichtkogels (om doelen te verlichten)
en het gebruik van rode en witte fosfor (rode op de grond, witte in de lucht). Deze projectielen hebben hun
werking midden in het doelengebied Oldebroekse heide.
Eder- en Ginkelse heide (EGH)
De Eder- en Ginkelse heide zijn afzonderlijke militaire oefenterreinen die hoofdzakelijk gebruikt worden
door de Luchtmobiele Brigade van de Koninklijke Landmacht en andere eenheden. Op de Eder- en
Ginkelse heide worden zeer frequent verschillende typen militaire oefeningen gehouden. Voor de Eder- en
Ginkelse Heide is een passende beoordeling gemaakt. Op basis daarvan is een Nbwet-vergunning
verkregen.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 49 -
Boven de Eder- en Ginkelse heide worden oefenvluchten uitgevoerd door helikopters:
• vluchten in het kader van het Jaarlijks Oefen Programma (JOP) en diverse opleidingen.
• vluchten op de confined area. Dit houdt in het aanvliegen van, het landen op en het starten van een
landingsplaats in een bosperceel. De routestructuur bestaat uit circuitachtige vliegpatronen.
• overvliegen van Eder- en Ginkelse heide tijdens een navigatievluchten
• technische controlevluchten, koersvluchten en transfervluchten.
Rupsvoertuigen worden uitsluitend gebruikt op de Ginkelse heide en rijden over bestaande zandwegen.
Wielvoertuigen (vrachtwagens, lichte terreinwagens en motoren) worden zowel op Eder- als op Ginkelse
heide gebruikt. Wielvoertuigen maken uitsluitend gebruik van bestaande wegen en paden met
uitzondering van de bivakterreinen en de helilandingsgebieden. Bij de oefeningen worden verschillende
typen (oefen)munitie gebruikt. Tijdens de oefeningen worden geen knallen van kanonnen geproduceerd.
Ook wordt niet met scherp geschoten. Op de Ginkelse heide wordt incidenteel geschoten, het zwaartepunt
ligt op de Ederheide. Daarnaast wordt er ook gebruik gemaakt van seinpatronen en struikeldraad-
lichtsignalen in de avond- en nachtperiode.
Het graven van schuttersputten en ligsleuven vindt uitsluitend plaats in de bivakgebieden met zandgrond
(bosgrond) en niet in de terreinen met Buntgras. Onderkomens en schuttersputten voor één of twee
personen worden alleen gegraven in de graafstroken. Ten aanzien van de Ederheide dient aangemerkt te
worden dat het oefenterrein zuidwest van de Hessenweg (Compagnieopstellingsgebied 4) nagenoeg niet
gebruikt wordt. De reden hiervoor is dat er veel dagrecreanten en loslopende honden in het gebied
aanwezig zijn. Een deel van het gebied is aangewezen als locatie waar honden mogen loslopen.
Infanterieschietkamp Harskamp (ISK)
Het Infanterie Schietkamp de Harskamp is een terrein dat primair bedoeld is voor schietoefeningen met
lichte wapens (handgranaten, handwapens, antitankwapens, mortieren en op voertuigen gemonteerde
wapens). Dat zijn wapens die gedragen kunnen worden door soldaten en gemonteerd op voertuigen. Dit
gebruik vindt gelocaliseerd plaats op 34 banen die langs de randen van het terrein gesitueerd zijn voor
een periode van 45-47 weken per jaar. Het schootsveld is naar het centrum van het terrein gericht, dat
fungeert als veiligheidszone. Er wordt niet gereden met rupsvoertuigen en er vinden beperkt
vliegbewegingen plaats:
• Er is een vergunning op 12 dagen per jaar onbeperkt landingen uit te voeren op de landingsplaatsen
(in praktijk 6 tot 10 landingen per dag);
• Buiten de landingsdagen vinden er taktische oefeningen plaats met helikopters nabij schietbanen (10-
15 dagen per jaar met 10-20 aan- en afvliegbewegingen);
• Vliegbewegingen starten en eindigen buiten het terrein;
Er zijn twee bivakterreinen aanwezig. In de bivakterreinen worden tenten opgezet, om eenheden één of
meerdere dagen te huisvesten. Een bivak moet als een soort "legering te velde" worden gezien, van
waaruit andere militaire activiteiten, waaronder schietoefeningen, worden gehouden. In bivakterreinen
kunnen keukenopstellingen worden neergezet, worden voertuigen geparkeerd en kunnen statische
militaire activiteiten worden gehouden, zoals opstellingen voor verbindingen. Verder kunnen in
bivakterreinen aggregaten worden gebruikt voor stroomvoorziening.
PM Titel bij tabel invoegen (volgende pagina's)
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 50 -
Rijd
en
Lopen
Sport
Vlie
gen
Gra
ven
Schie
ten
Fie
tsen
Paard
rijd
en
Sta
tionaire a
ctiviteiten
Pyro
technis
che m
iddele
n
ASK Oldenbroek Op alle
aanwezige
infrastructuur
Rupsvoertuigen
op zandbanen
Gehele terrein
(m.u.v.
jenever-
besstruwelen)
Gehele
terrein
Onbemande
vliegtuigen in
hele gebied
Helikopters op
OT Woldberg
Op ‘vrij terrein’
en bivak-terrein
Diverse locaties
Zware wapens in
stellinggebied
Op wegen
en paden
Op ruiter-
routes
Bivakterrein,
verzamel-
gebied en
pioniergebied
Mijnenleggebied,
springputten,
bijzondere
munitie, kruitver-
branding
Regio ASK
Oldenbroek
Kazerneterrein
Mobiliteits- en
Munitiecomplex
Op alle
aanwezige
infrastructuur
Gehele terrein Sport-
terrein
Indoor
schietbaan
Op alle
aanwe-
zige infra
Op alle
aanwe-
zige infra
Gehele
terrein
Munitie-complex,
laden, lossen en
prepareren
Regio Harderwijk
Beekhuizerzand
Interneringskamp
Op alle
aanwezige infra.
Rupsvoertuigen
op paden in
open terrein
Gehele terrein Helikopter in
open terrein
Op open
terrein
Diemaco in
gehele terrein
Losse munitie,
rookpotten/rook
handgranaten,
hangranaat
nabootsers en
artillerie
nabootsers
Regio Ermelose
heide
Sparrendaal
Ermelose heide
Op alle
aanwezige infra.
Rupsvoertuigen
op paden in
open terrein
Gehele terrein Helikopter in
open terrein
Bivak terreinen
Sparrendaal +
Pioniersgebied
Diemaco in
gehele terrein
Losse munitie,
rookpotten/rook
handgranaten,
hangranaat
nabootsers en
artillerie
nabootsers
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 51 -
Regio Ermelose
heide
Mobilieits- en
Munitiecomplex
Op alle
aanwezige
infrastructuur
Gehele terrein Sport-
terrein
Indoor
schietbaan
Op alle
aanwe-
zige infra
Op alle
aanwe-
zige infra
Milieu-eiland
en tankplaats
Munitie-complex,
laden, lossen en
prepareren
Regio Milligen
Garderense veld
Op alle
aanwezige infra.
Rupsvoertuigen
op paden in
open terrein
Gehele terrein Gehele terrein Diemaco in
gehele terrein
Losse munitie,
rookpotten/rook
handgranaten,
hangranaat
nabootsers en
artillerie
nabootsers
Regio Millingen
Nieuw Millingen
Bewaking op
onverharde
paden
van Kamp
richting t'Sol
tijdens JOP
Diemaco gehele
terrein van
KAMP, Convooi,
Zenders,
Ontvangers
Oefening van
externe
klanten op
Greenwood,
t'Sol en
Convooi
Springstof en
oefenmijnen op
Kamp, Convooi,
zenders,
Ontvangers
Regio Stroese
zand
Stroese zand
Op alle
aanwezige infra.
Rupsvoertuigen
op paden in
open terrein
Gehele terrein Helikopter in
open terrein
Pionierterrein
op enkele
toegestane
locaties
Diemaco in
gehele terrein
Losse munitie,
rookpotten/rook
handgranaten,
hangranaat
nabootsers en
artillerie
nabootsers
ISK Harskamp Verharde wegen
langs rand
gebied
Gehele
gebied, vooral
langs randen
Beperkt met
helikopters op
landings-
plaatsen
Gehele terrein 34 schietbanen Bivakterrein rookpotten
Regio ISK
Harskamp
Kazerneterrein en
Mobiliteits- en
Op alle
aanwezige
infrastructuur
Gehele terrein Sport-
terrein
Indoor
schietbaan
Op alle
aanwe-
zige infra
Op alle
aanwe-
zige infra
Gehele
terrein
Munitie-complex,
laden, lossen en
prepareren
13 augustus 2009, versie 4 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 52 -
Munitiecomplex
Scherpenberg Op alle
aanwezige
infrastructuur
Gehele terrein Wapen Op alle
aanwe-
zige infra
Op alle
aanwe-
zige infra
Bivakterrein
Eder- en Ginkelse
heide
Rupsvoertuigen
op paden in
Ginkelse heide
Wielvoertuigen
op alle
bestaande infra
Gehele terrein Helikopter in
gehele terrein
Op bivakterrein Voornameling
Ederheide met
oefenmunitie
Bivakterrein
Regio Eder- en
Ginkelse heide
Kazerneterrein en
Mobiliteits- en
Munitiecomplex
Op alle
aanwezige
infrastructuur
Gehele terrein Sport-
terrein
Indoor
schietbaan
Op alle
aanwe-
zige infra
Op alle
aanwe-
zige infra
Gehele
terrein
Munitie-complex,
laden, lossen en
prepareren
Arnhemse heide
Arnhemse heide
Vliebasis Deelen
Op alle
aanwezige
infrastructuur
(ook
rupsvoertuigen)
Gehele terrein Helikopter in
gehele terrein.
Vliegbewegin-
gen Deelen
buiten N2000
In graafstroken
en bivakterrein
Op Arnhemse
heide en
schietbaan
buiten N2000
Handgranaatbaan
buiten N2000
Regio Arnhemse
heide
Kazerneterrein en
Mobiliteits- en
Munitiecomplex
Op alle
aanwezige
infrastructuur
Gehele terrein Sport-
terrein
Indoor
schietbaan
Op alle
aanwe-
zige infra
Op alle
aanwe-
zige infra
Gehele
terrein
Munitie-complex,
laden, lossen en
prepareren
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 53 -
4.3 Kennislacunes
• Een overzicht van de ligging van drainage ontbreekt
• Een overzicht van de intensiteitgegevens van recreanten die gebruik maken van de verschillende
recreatieve voorzieningen ontbreekt.
Bij het opstellen van het beheerplan was geen beschikking over:
• Een overzicht van activiteiten van natuurbeheer, bosbeheer en beheer van cultuurhistorische
elementen op de Veluwe
• Watergangen en andere ontwateringen
• Openstellingsregels van de natuurgebieden
• De ligging van de hondenlosloopgebieden
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 54 - WA-LW20090344
5 TOETSING: EFFECTEN VAN ACTIVITEITEN OP DE DOELSTELLINGEN
In dit hoofdstuk worden de bestaande activiteiten die zijn beschreven in hoofdstuk 4 globaal getoetst aan
de instandhoudingsdoelstellingen voor de Veluwe. Dit kan worden beschouwd als een voortoets. Verkend
wordt of het gebruik negatieve effecten heeft en of deze effecten mogelijk ‘significant’ zijn. Dit betekent dat
door de uitvoering van deze activiteit de instandhoudingsdoelstellingen mogelijk niet gehaald zullen
worden. Ook de effecten van ontwikkelingen in het gebruik en de optelsom (cumulatie) van de effecten van
alle activiteiten worden beschreven.
5.1 Methodiek
In de volgende paragraaf wordt op hoofdlijnen beschreven wat de resultaten zijn van de globale toetsing
van de diverse activiteiten op de Veluwe aan de vier landschappen en de instandhoudingsdoelstellingen
(zie hiervoor hoofdstuk 2 en 3). Het gaat hierbij om de activiteiten natuurbeheer, landbouw, recreatie,
wonen, werken, infrastructuur en water.
De toetsing bestaat uit de volgende stappen:
1. Benoemen van de deelactiviteiten
2. Bepalen gevoeligheid van landschap voor activiteiten op basis van de effectenindicator
3. Bepalen effecten en de mogelijke significantie
4. Cumulatie van effecten
Benoemen deelactiviteiten
De activiteiten die plaatsvinden op en rondom de Veluwe zijn beschreven in hoofdstuk 4.
Bepalen gevoeligheid
Op basis van de knelpuntenanalyse van KIWA35
, het milieutekortenrapport van Alterra36
en de
effectenindicator van LNV is per landschap en bijbehorende soorten een selectie gemaakt van de
gevoeligheid van instandhoudingsdoelen voor mogelijke effecten van activiteiten. In bijlage 4 is de
effectenindicator voor de gehele Veluwe weergegeven.
Op basis van een vergelijking van deze resultaten in relatie tot de systeemkenmerken en knelpunten uit
hoofdstuk 2 zijn de belangrijkste gevoeligheidheden benoemd. Voor de Veluwe gaat het vooral om:
Oppervlakteverlies
Ruimtelijke samenhang (versnippering zowel binnen landschappen als Veluwebreed)
Kwaliteit (aantasting kwaliteit bodem, water, lucht en rust)
In
Tabel 5.1 is een overzicht weergegeven van de gevoeligheden van de vier landschappen
35
Knelpunten en kansenanalyse (2007) Kiwa Water Research/EGC-consult 36
Wamelink, G.W.W., M.H.C. van Adrichem & H.F. van Dobben (2009). Milieutekorten in Gelderse
habitatgebieden; nulmeting op basis van vegetatieopnamen. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1892
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 55 -
Tabel 5.1 Samenvatting van de belangrijkste gevoeligheidsindicatoren van de vier landschappen
van de Veluwe.
Kwaliteit Oppervlakte-
verlies
Ruimtelijke
samenhang Bodem Water Lucht Rust
Open zandlandschap
- habitattypen
- soorten
X
XX
X
XX
XX
X
XX
X
XX
X
0
XX
Oud boslandschap
- habitattypen
- soorten
X
XX
X
XX
XX
X
XX
X
XX
X
0
XX
Vennenlandschap
- habitattypen
- soorten
X
XX
X
XX
XX
X
XX
X
XX
X
0
XX
Bekenlandschap
- habitattypen
- soorten
X
XX
X
XX
XX
X
XX
X
XX
X
0
XX
0 = niet gevoelig, x = gevoelig, xx = zeer gevoelig
Bepalen effecten
Omdat de gegevens over de huidige activiteiten op de Veluwe grotendeels op een globaal detailniveau
bekend zijn worden de effecten op het niveau van de vier landschappen bepaald aan de hand van de
belangrijkste gevoeligheden (oppervlakte, ruimtelijke samenhang en kwaliteit). Voor sommige activiteiten
is een aparte toetsing uitgevoerd, die is overgenomen in dit beheerplan. Het gaat hierbij om:
• Houtexploitatie en bosbeheer
• Faunabeheer
• Militaire activiteiten
• Drinkwateronttrekkingen
• Industriële onttrekkingen
• Rijksinfrastructuur
• Natuurbegraven
De gehanteerde methodiek en detailniveau verschillen onderling. De conclusies worden daarom op het
niveau van de landschappen beschreven, zodat op hoofdlijnen de toetsingen vergelijkbaar zijn.
Vervolgens wordt voor de gevoelige activiteiten beoordeeld of de activiteiten mogelijk significante effecten
hebben. We maken daarbij onderscheid in:
• Zeker geen negatief effect en mogelijk zelfs positief
• Effect, maar zeker niet significant
• Effect en kans op significantie
• Dit is per activiteit weergegeven in een tabel met een toelichting.
De toetsing beoogt een tweetal doelen:
1. identificatie van bestaande activiteiten die vergunningplichtig moeten zijn omdat ze als een
plan/project zijn te beschouwen met mogelijk significante effecten
2. identificatie van bestaande situaties die bijgestuurd moeten worden (of gestopt) om de doelen te
halen/ dan wel verslechtering te voorkomen (dus: wáár moet ingegrepen worden).
Cumulatie van effecten
Als laatste wordt bepaald wat de cumulatieve effecten zijn van alle activiteiten gezamenlijk en wordt nog
een keer gekeken of de kernopgaven significant worden beïnvloed.
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 56 - WA-LW20090344
5.2 Bos- en natuurbeheer
5.2.1
5.2.2 Gevoeligheid
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
Natuurbeheer
Incidentele ingrepen
Periodiek beheer
X
X
X
X
X
X
X
X
XX
X
X
X
XX
X
X
X
Bosbeheer X X XX XX X X X X
Faunabeheer 0 X 0 X X X 0 X
Beheer van
cultuurhistorische
elementen
X X X X X X X X
0 = niet gevoelig, x = gevoelig, xx = zeer gevoelig
5.2.3 Natuurbeheer
Het merendeel van het natuurbeheer op de Veluwe omvat het beheer dat sinds jaar en dag plaatsvindt en
vooral gericht is op het verminderen van de effecten als gevolg van vermesting, verzuring en verdroging.
Op hoofdlijnen gaat het hierbij met name om instandhouden, ontwikkelen en vergroten van de heide- en
stuifzandgebieden met de daarbij behorende vegetaties. Dit sluit aan op de instandhoudingsdoelstellingen
van de Veluwe.
Naast het reguliere beheer en onderhoud is er ook sprake van herstel- en inrichtingsmaatregelen. Dit zijn
grotere ingrepen die niet tot het bestaand gebruik behoren, omdat deze niet continu op een bepaalde wijze
worden uitgevoerd. Deze ingrepen worden in principe niet in het beheerplan getoetst en daarvan zal apart
beoordeeld moeten worden of een Natuurbeschermingswetvergunning nodig is, tenzij deze maatregelen
uiteindelijk in het maatregelenpakket van dit beheerplan zijn opgenomen.
Effecten op oppervlakte
Natuurbeheer heeft tot doel om de bestaande oppervlakte van alle habitattypen en leefgebieden minimaal
in stand te houden en te vergroten op locaties waar door beheer verbetering van de kwaliteit ontstaat
(bijvoorbeeld het plaggen van vergraste heide). Natuurbeheerorganisaties werken conform de
gedragscodes Natuurbeheer en Bosbeheer. Deze gedragscodes zijn opgesteld in het kader van de Flora-
en faunawet (soortbescherming) en behouden ook de oppervlaktes van leefgebieden van soorten.
Effecten op ruimtelijke samenhang
De ruimtelijke samenhang binnen de landschappen ontbreekt op dit moment deels door scherpe
overgangen tussen bos en heide/stuifzanden en beken, beperkte afwisseling, structuur en heteroginiteit,
waardoor mozaïeken van habitattypen niet voldoende ontwikkeld zijn. Een dergelijke situatie levert
belemmeringen voor verschillende foerageer- en broedgebieden van de vogelsoorten (nachtzwaluw,
draaihals, boomleeuwerik, duinpieper, roodborsttapuit, tapuit, grauwe klauwier, wespendief en zwarte
specht) van de Veluwe. Ook versnippering van kleine oppervlakten van habitattypen met name aan de
randen van de Veluwe belemmert de ruimtelijke samenhang. Het huidige natuurbeheer heeft er tot nu toe
niet toe geleid dat deze ruimtelijke samenhang goed is ontwikkeld.
Effecten op kwaliteit
• Verstoring door geluid
• Optische verstoring
• Verstoring door mechanische effecten
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 57 -
• Verstoring door menselijke activiteiten door natuurbeheermaatregelen, inventarisatie en monitoring is
vooral relevant voor de broedvogels en de meervleermuis, omdat deze soorten hier gevoelig voor zijn.
Rustverstoring veroorzaakt een afname van de kwaliteit van betreffende leefgebieden. De overige
habitatsoorten (gevlekte witsnuitlibel, vliegend hert, beekprik, rivierdonderpad, kamsalamander en
drijvende waterweegbree) zijn niet gevoelig voor verstoring door menselijke activiteiten.
Bij het periodieke beheer, zoals begrazen, maaien, verwijderen boomopslag en plaggen, wordt gewerkt
volgens de gedragscodes Natuurbeheer en Bosbeheer. Deze gedragscodes zijn opgesteld in het kader
van de Flora- en faunawet (soortbescherming) en voorkomen verstoring van habitat- en vogelsoorten.
Monitoringswerkzaamheden, kartering en onderzoek vindt zorgvuldig plaats (m.n. in betredingsgevoelige
habitattypen als blauwgrasland en hoogveenveentjes, zodat geen negatief effect op de
instandhoudingsdoelstellingen optreedt.
De kwaliteit van de oude eikenbossen wordt belemmerd door opslag van Amerikaanse vogelkers en beuk.
Het huidige natuurbeheer heeft deze kwaliteitsafname niet kunnen tegenhouden.
5.2.4 Bosbeheer
Onderstaande toetsing is gebaseerd op de rapportage ‘Perspectieven bosbeheer onder Natura 2000
Veluwe’ van Stichting Probos37
. Voor een volledig overzicht en onderbouwing van de relatie tussen
bosbeheer en Natura 2000, wordt verwezen naar bovenstaande rapportage.
Het bosbeheer bestaat kortweg uit het vellen, rooien en aanplanten van bomen, omvormen van bossen en
alle logistiek die daarvoor nodig is. Bosbeheer kan ook bijdragen aan het behalen van de
instandhoudingsdoelstellingen door het creëren van een betere bosstructuur (doodhout, mozaïeken, open
plekken en verbeteren overgangen heide en stuifzand).
Het bosbeheer op de Veluwe kan mogelijk direct invloed hebben op twee aan bosmilieus gebonden
habitattypen (beuken-eikenbos met hulst en oude eikenbossen) en op vijf soorten (zwarte specht,
wespendief, nachtzwaluw, draaihals en vliegend hert) die voor hun instandhouding afhankelijk van bos. De
overige habitattypen en –soorten worden zeker niet door bosbeheer beïnvloed en ondervinden dus geen
effect.
Effecten op oppervlakte
Het bosbeheer heeft een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van het boslandschap als
het gaat om oppervlakteverlies als gevolg van:
• Kap van nestbomen;
• Grootschalig omvormen van naaldbos;
• Kap van bomen voordat deze de zeer oude boomfase en vervalfase kunnen bereiken;
• Dicht laten groeien van bos zodat deze minder geschikt wordt voor insecten;
• Creëren van kapvlaktes.
Het bosbeheer heeft een negatief effect van het vliegend hert indien sprake is van het verloren gaan van
leefgebied in de vorm van dode en kwijnende eiken en stobben. Het bosbeheer heeft een negatief effect
op de instandhoudingsdoelstellingen van de zwarte specht, wespendief en draaihals als het gaat om
verwijderen van nestbomen. Het verwijderen van nestbomen is verboden in het kader van de Flora- en
faunawet en de gedragscode bosbeheer en zal in de praktijk in principe niet meer voorkomen. Verder
ondervindt de zwarte specht negatieve effecten van het bosbeheer als het gaat om het omvormen van
grote oppervlaktes naaldbos wat een belangrijk foerageergebied is. Daarnaast heeft de soort oude bomen
nodig die in de oude boomfase of vervalfase zitten.
Oppervlakteverlies als gevolg van het kappen van percelen bos en omvorming binnen de habitattypen
beuken-eikenbos met hulst en oude eikenbos naar andere bostypen heeft een negatief effect op het
oppervlak van deze habitattypen.
Effecten op ruimtelijke samenhang
37
Perspectieven bosbeheer onder Natura 2000 Veluwe’ (2009) Stichting Probos
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 58 - WA-LW20090344
De ruimtelijke samenhang ontbreekt binnen deels binnen het boslandschap als gevolg van het dicht laten
groeien van bossen, bosranden en paden. Het laten dichtgroeien van bossen, bosranden en het afsluiten
en laten dichtgroeien van bospaden heeft een negatief effect op de instandhoudingsdoelstelling van de
draaihals, zwarte specht en wespendief, omdat hiermee de kwaliteit van het leefgebied en
foerageergebied (insecten) verloren gaat door minder zonlicht dat op de bodem kan doordringen.
De nachtzwaluw is vooral afhankelijk van heidegebieden, waardoor het bosbeheer slechts beperkte
invloed heeft op deze soort in de vorm van het laten dichtgroeien van bos en bosranden, wat zowel broed-
als foerageergebied betreft.
Effecten op kwaliteit
• Verstoring door geluid
• Optische verstoring
• Verstoring door mechanische effecten
Bij het bosbeheer wordt gewerkt volgens de gedragscode Bosbeheer, waardoor geen verstoring op
habitat- en vogelsoorten optreedt. Het broedseizoen van de nachtzwaluw en de wespendief loopt echter
tot eind augustus. Deze periode is niet in zijn geheel gedekt door de eisen die de gedragscode bosbeheer
stelt aan uitvoeringsperioden van het bosbeheer. Werkzaamheden binnen het leefgebied van de
nachtzwaluw en de wespendief in deze periode hebben bosbeheeractiviteiten in de directe omgeving van
nestbomen hebben invloed op de kwaliteit van het leefgebied van de nachtzwaluw door verminderde rust.
Daarnaast is de wespendief erg gevoelig voor verstoring tijdens het foerageren op wespennesten dat
vooral in de periode van mei en eind augustus plaatsvindt als de werksters van en naar het nest vliegen,
waardoor de wespendief ze kan lokaliseren. Deze periode wordt niet gedekt door de gedragscode, wat
betekent dat de uitvoering van bosbeheeractiviteiten invloed heeft op de foerageergebieden van de
wespendief. Er zijn geen aanwijzingen dat de mogelijke verstoring van deze vogelsoorten als gevolg van
bosbeheer een negatieve invloed heeft op de instandhoudingsdoelstellingen.
De kwaliteit van de oude eikenbossen wordt belemmerd door opslag van Amerikaanse vogelkers en beuk.
Het huidige bosbeheer heeft deze kwaliteitsafname niet kunnen tegenhouden.
5.2.5 Faunabeheer
Onderstaande toetsing is gebaseerd op de rapportages van Altenburg & Wymenga en Bureau Oord
Faunatechniek (2008)38
en Fopma (Provincie Gelderland, 2009)39
. Voor een volledig overzicht en
onderbouwing van de relatie tussen bosbeheer en Natura 2000, wordt verwezen naar deze rapportages.
Activiteiten in het kader van het faunabeheer bestaan uit het afschot en vangen van dieren met
verschillende middelen. Het belangrijkste effect is het verstoren van soorten en betreden van habitattypen.
Het faunabeheer op de Veluwe heeft daarom invloed op twee vogelsoorten (nachtzwaluw en duinpieper)
en twee habitattypen (actief hoogveen en blauwgrasland). Voor alle overige soorten en habitattypen geldt
dat voor alle getoetste vormen van jacht, beheer en schadebestrijding er geen sprake is van een mogelijk
effect. Voor jacht beheer en schadebestrijding buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied worden
geen effecten op de instandhoudingsdoelen verwacht.
Effecten op oppervlakte
Faunabeheer heeft geen effect op de oppervlakte van habitattypen en leefgebieden van soorten.
Effecten op ruimtelijke samenhang
Faunabeheer heeft geen effect op de ruimtelijke samenhang van habitattypen en leefgebieden van
soorten.
38
Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek en Bureau Oord Faunatechniek; Effectenstudie jacht, beheer en
schadebestrijding in Natura 2000 –gebieden (A&W-rapport 1036, Veenwouden 2008) 39
Ontwerp beheerplan Veluwe, Toets jacht, beheer en schadebestrijding (2009). A. Fopma, Provincie Gelderland
(intern werkdocument)
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 59 -
Effecten op kwaliteit
• Betreding van gevoelige habitattypen (verstoring door mechanische effecten)
• Verstoring van gevoelige soorten (verstoring door geluid, licht en optische verstoring)
Het habitattype heideveentjes komt op enkele plaatsen op de Veluwe voor (Kootwijkerveen en
Mosterdveen). De begroeiingen zijn zeer gevoelig voor betreding. Omdat het hier om hoogveenvennen en
hellingveentjes gaat, zal het in de praktijk weinig voorkomen dat de meest kwetsbare delen betreden
moeten worden in het kader van jacht, beheer of schadebestrijding. Geschoten wild kan opgehaald
worden door een jachthond. In andere delen van de Veluwe zijn er ontwikkelingsmogelijkheden voor actief
hoogveen. Ook op deze kansrijke plekken zal regelmatige betreding door mensen (drijvers) moeten
worden vermeden.
Op enkele plekken op de Veluwe komt het habitattype blauwgrasland voor. Vooral in de overgangszones
van de hoger liggende zandgronden naar lager gelegen leemgronden en veen komen de meer kwetsbare
vegetaties voor. Deze delen zijn gevoelig voor intensieve betreding. Jacht, beheer en schadebestrijding
kunnen hier plaats vinden mits deze kwetsbare delen worden ontzien en niet regelmatig worden betreden
(drijvers) en het geschoten wild wordt opgehaald door een jachthond.
Jacht, beheer en schadebestrijding hebben een verstorende werking op nachtzwaluw voor zover het
activiteiten betreft die plaatsvinden in de schemering en nachtelijke uren in heidegebieden met bos tijdens
het broedseizoen. Er gaat vooral een verstorende werking uit van activiteiten die gepaard gaan met lawaai
en licht (honden en het gebruik van kunstlicht).
Jacht, beheer en schadebestrijding hebben een verstorende werking op het leefgebied van de
broedvogels voor zover het dagactiviteit betreft in en rondom de broedgebieden in open
stuifzandgebieden. Er gaat vooral een verstorende werking uit van bewegende elementen in het veld
(drijvers, jacht voor de voet en vooral de aanwezigheid van honden) en het geluid van schoten. Jacht op
konijnen heeft alleen dan een negatief effect wanneer in het open veld wordt gejaagd en met een
jachtvogel. Jacht, beheer en schadebestrijding die overdag plaats vinden moeten in de open
stuifzandgebieden worden vermeden.
5.2.6 Beheer van cultuurhistorische elementen
Het gaat hierbij om het instandhouden van cultuurhistorische elementen als lanen, grafheuvels, celtic
fields, sprengenbeken en bebouwing.
Effecten op oppervlakte
Beheer van cultuurhistorische elementen heeft geen effect op de oppervlakte van habitattypen en
leefgebieden van soorten.
Effecten op ruimtelijke samenhang
Beheer van cultuurhistorische elementen heeft geen effect op de ruimtelijke samenhang van habitattypen
en leefgebieden van soorten.
Effecten op kwaliteit
Beheer van cultuurhistorische elementen heeft geen effect op de kwaliteit van habitattypen en
leefgebieden van soorten, omdat het instandhouden van een bestaande situatie op zeer kleine schaal
betreft. Tevens moet hierbij ook rekening worden gehouden met de Flora- en faunawet waardoor effecten
op vogel- en habitatsoorten niet optreden.
5.2.7 Conclusie
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 60 - WA-LW20090344
Natuurbeheer 0 0 0 0 0 0 0 0
Bosbeheer
- areaalverlies
- kwaliteitsverlies
0
0
0
0
0
X
X
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Faunabeheer
- verstoring
- betreding
0
0
X
0
0
0
0
0
0
X
0
0
0
X
0
0
Beheer van
cultuurhistorische
elementen
0 0 0 0 0 0 0 0
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect
Aanbevelingen
Indien bij het bos- en natuurbeheer gewerkt wordt conform de gedragscodes bosbeheer en natuurbeheer
is er geen sprake van een negatief effect. Wel moet het huidige natuurbeheer aangepast worden om de
ruimtelijke samenhang te verbeteren. De opslag van Amerikaanse vogelkers en beuk binnen de
habitattype oude eikenbossen moet beter besteden worden in het bos- en natuurbeheer.
Het faunabeheer heeft geen negatief effect op habitattypen en soorten. Wel moet betreding van
heideveentjes en blauwgraslanden voorkomen worden. Verstoring tijdens nachtelijke uren in leefgebieden
van de nachtzwaluw moet gemeden worden. Ook de duinpieper (niet meer aanwezig op de Veluwe) is hier
gevoelig voor.
5.3 Landgoederen
Alle activiteiten die plaatsvinden op landgoederen vallen onder de overige sectoren en zijn daar getoetst.
5.4 Landbouw
Onder landbouw verstaan we de bedrijfstypen: melkveehouderij, overige graasdierhouderij en intensieve
veehouderij, akkerbouw, fruitteelt, boomteelt en tuinbouw. Voor de landbouw geldt dat de percelen waar
landbouw plaatsvindt buiten de begrenzing vallen van het Natura 2000-gebied. Voor de effectbeoordeling
zijn met name effecten die uitstraling binnen de Natura 2000-begrenzing hebben van belang. Tevens zijn
er soorten die voor hun voortbestaan afhankelijk zijn van de landbouwgebieden of hun leefgebied deels in
landbouwgebied hebben zoals de wespendief, ijsvogel, kamsalamander, rivierdonderpad en beekprik.
5.4.1 Gevoeligheid
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
Grond- en
gewasbescherming
X 0 X 0 X 0 X X
Bemesting XX X XX X XX X XX X
Lozing en
wateronttrekking
0 0 0 0 XX XX XX XX
Onderhoud X X X X X X X X
Veehouderijen XX X XX X XX X XX X
0 = niet gevoelig, x = gevoelig, xx = zeer gevoelig
5.4.2 Grond/gewasbewerking en -bescherming
Het gaat hierbij om werkzaamheden die nodig zijn om de grond en gewas te bewerken (maaien en
ploegen e.d.) en te beschermen (bestrijdingsmiddelen).
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 61 -
Effecten op oppervlakte
Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de
activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden.
Effecten op ruimtelijke samenhang
Activiteit heeft geen effect op de ruimtelijke samenhang van habitattypen en leefgebieden soorten, omdat
de activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden.
Effecten op kwaliteit
• Verstoring door menselijke activiteit en machinerie;
• Verontreiniging door bestrijdingsmiddelen;
Deze werkzaamheden veroorzaken vooral verstoring door mechanische effecten. Deze effecten vinden
alleen op de agrarische gronden plaats en zullen niet doorwerken tot in de habitattypen binnen het Natura
2000-gebied. Gebruik van bestrijdingsmiddelen kan zorgen voor verontreiniging. Het wettelijk kader ‘Wet
gewasbeschermingsmiddelen en biociden’ zorgt ervoor dat de uitspoeling beperkt is. De hoeveelheid
bestrijdingsmiddelen die de habitattypen bereikt is daarom verwaarloosbaar. Grond- en gewasbeperking
en grond- en gewasbescherming veroorzaakt geen negatief effect op het behalen van de
instandhoudingsdoelstellingen.
5.4.3 Bemesting
Het gaat hierbij om bemesting van agrarische gronden door kunstmest, en zodenbemesting en
mestinjectie.
Effecten op oppervlakte
Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de
activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Wel kan door een dermate grote
kwaliteitsafname een gebied niet (meer) kwaliferend zijn als habitattype of leefgebied van een soort. Dit is
dan beschreven bij de kwaliteitseffecten.
Effecten op ruimtelijke samenhang
Activiteit heeft geen effect op de ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de
activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden.
Effecten op kwaliteit
• Afname kwaliteit van bodem en water door toename nutriënten (vermesting).
Bemesting vindt buiten de Natura 2000-begrenzing plaats en kan individueel en/of cumulatief zorgen voor
kwaliteitsverlies door vermesting als de uit- en afspoeling effect heeft op de kwaliteit van oppervlaktewater-
en grondwaterstromen richting Natura 2000-gebied. Nagenoeg alle habitattypen van de Veluwe zijn
gevoelig voor vermesting. Er is op dit moment onvoldoende informatie over de invloed van bemesting op
habitattypen en soorten voorhanden om het effect goed te kunnen bepalen. De effecten zijn afhankelijk
van de locatie van bemesting, grondwaterstromen en de ligging van gevoelige habitattypen.
Er zijn indicaties dat de volgende habitattypen en soorten negatieve gevolgen ondervinden van bemesting
als gevolg van toestroming van nutriënten- en sulfaatrijk grondwater door bemesting buiten Natura 2000-
gebied: beken met waterplanten, blauwgraslanden, zwak gebufferde vennen, heischrale graslanden,
vochtige heide, heideveentjes, pioniervegetatie met snavelbies en vochtige alluviale bossen40
. Hierdoor
wordt ook de drijvende waterweegbree negatief beïnvloed vanwege afname van de kwaltieit van de
standplaats41
. Het is mogelijk dat hierdoor bepaalde gebieden zich niet (meer) kwalificeren als habitattype.
40
Knelpunten en kansenanalyse (2007) Kiwa Water Research/EGC-consult 41
Schut, D., R. Felix, R. Krekels (2008) Factsheets Natura 2000 Gelderland. Habitatsoorten in Natura 2000 gebieden.
Natuurbalans
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 62 - WA-LW20090344
5.4.4 Lozing, drainage, beregening en overige wateronttrekkingen
Er zijn geen lozingsvergunningen bekend op de Veluwe, zodat deze activiteiten niet nader getoetst
worden. Drainage, beregening en overige waterontrekkingen voor landbouwkundige doeleinden vinden
buiten de Natura 2000-begrenzing plaats. Een compleet overzicht van hoeveelheden en locaties is niet
bekend.
Effecten op oppervlakte
Genoemde activiteiten hebben geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten,
omdat de activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Wel kan door een dermate grote
kwaliteitsafname een gebied niet (meer) kwaliferend zijn als habitattype of leefgebied van een soort. Dit is
dan beschreven bij de kwaliteitseffecten.
Effecten op ruimtelijke samenhang
Activiteit heeft geen effect op de ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de
activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden.
Effecten op kwaliteit
• Verdroging door grondwaterstandsdaling
Er is geen compleet overzicht van de aanwezigheid en ligging van dergelijke activiteiten. Individueel zijn
dergelijke activiteiten echter dermate kleinschalig dat een negatief effect op de instandhoudings-
doelstellingen van de Veluwe niet aan de orde zijn in het Hierdense beekdal . Cumulatief echter is er wel
een negatief effect.
Grondwaterstandsdaling als gevolg van alle ontwateringen binnen landbouwgronden aan de randzone van
de Veluwe en in intrekgebieden heeft zeker negatieve gevolgen voor vochtige heide en alluviale bossen.
Mogelijk treden ook negatieve gevolgen op binnen beken met waterplanten, heischrale graslanden,
blauwgraslanden, heideveentjes en pioniervegetatie met snavelbies42,43
. Door verdroging neemt de
kwaliteit van deze habitattypen af als gevolg van vochtgebrek, toename van nutriënten door mineralisatie
en afname van de natuurlijke dynamiek van het waterregime. Indien deze kwaliteitsafname groot is,
kwalificeert een dergelijk gebied niet meer als habitattype. Deze kwaliteitsafname heeft daardoor ook
gevolgen voor de kwaliteit van het leefgebied van de soorten die afhankelijk zijn van deze habitattypen. Dit
zijn de soorten van het vennen- en bekenlandschap (gevlekte witsnuitlibel, kamsalamander, drijvende
waterweegbree, beekprik, rivierdonderpad, nachtzwaluw, grauwe klauwier en roodborsttapuit).
5.4.5 Onderhoud watergangen en erfbeplanting
Het gaat hiebij om het schonen en baggeren van watergangen en dunnen en snoeien van erfbeplanting.
Effecten op oppervlakte
Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de
activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden.
Effecten op ruimtelijke samenhang
42
Knelpunten en kansenanalyse (2007) Kiwa Water Research/EGC-consult 43
Wamelink, G.W.W., M.H.C. van Adrichem & H.F. van Dobben (2009). Milieutekorten in Gelderse
habitatgebieden; nulmeting op basis van vegetatieopnamen. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1892
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 63 -
Activiteit heeft geen effect op de ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de
activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden.
Effecten op kwaliteit
• Lokale verstoring door menselijke activiteiten en machinerie.
Deze werkzaamheden vinden plaats buiten de Natura 2000-begrenzing en de optredende verstoring
veroorzaakt geen externe werking op de instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe. Wel moet
rekening worden gehouden met de Flora- en faunawet om effecten op beschermde soorten zoals
broedvogels, kamsalamander, rivierdonderpad en beekprik te voorkomen, die ook als
instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe van belang zijn.
5.4.6 Intensieve en grondgebonden veehouderijen
Bij deze activiteit gaat het om het houden van vee met als gevolg de emissie van stikstof en de depositie
van deze stikstof in het Natura 2000-gebied.
Effecten op oppervlakte
Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies op habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de
activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Wel kan door een dermate grote
kwaliteitsafname een gebied niet (meer) kwalificerend zijn als habitattype of leefgebied van een soort. Dit
is dan beschreven bij de kwaliteitseffecten.
Effecten op ruimtelijke samenhang
Activiteit heeft geen effect op de ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de
activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden.
Effecten op kwaliteit
Een deel van de depositie van stikstof op de Veluwe is afkomstig vanuit de landbouw. PM Tabel invoegen
Op de Veluwe komen verschillende habitattypen voor die gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Deze
habitattypen kennen verschillende zogenaamde kritische depositiewaarden. Dit zijn waarden die
wetenschappelijk zijn bepaald en die tot uitdrukking brengen dat bij een depositie beneden deze waarde
een habitattype geen schade ondervindt van de depositie van stikstof/ammoniak. Voor de habitattypen op
de Veluwe variëren deze waarden van 410 mol/ha/jr voor zwakgebufferde vennen tot meer dan 2400 mol
ha/jr voor beken met waterplanten. Uit onderzoek van Alterra uit 2009 blijkt dat de totale depositie op de
Veluwe varieert van ruim 2300 mol/ha/jr in het noordoostelijk deel van het Veluwe tot bijna 2650 mol/ha/jr
in het zuidwestelijke deel van het gebied. Voor de meeste habitattypen is dit enkele malen hoger dan de
kritische depositiewaarde.
De effecten moeten bepaald worden als de analyse op basis van de IDAM-gegevens bekend zijn.
Duidelijkheid moet komen tussen het onderzoek naar de milieukwaliteiten waar gevolgen van N-depositie
niet terug te vinden zijn in ammonium- en nitraatoverschotten in de bodem en het onderzoek naar N-
depositie.
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 64 - WA-LW20090344
5.4.7 Conclusie
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
Grond- en
gewasbescherming
0 0 0 0 0 0 0 0
Bemesting
- vermesting
0
0
0
0
X/XX
X/XX
X/XX
X/XX
Lozing en
wateronttrekking
- verdroging
0
0
0
0
X/XX
X/XX
X/XX
X/XX
Onderhoud 0 0 0 0 0 0 0 0
Veehouderijen
- N-depositie
XX
X/XX
XX
X/XX
XX
X/XX
XX
X/XX
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect
Aanbevelingen
Een nadere effectanalyse is noodzakelijk om duidelijkheid te krijgen waar bemesting, onttrekking, drainage
en beregening een concreet knelpunt vormt voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen.
Afstemming tussen de onderzoeken van N-depositie en milieutekorten om discrepanties tussen beperkte
ammonium- en nitraatoverschotten in de bodem maar wel te hoge N-depositie op te helderen.
5.5 Recreatie en toerisme
Er komen op en rond de Veluwe verschillende vormen van recreatie voor zoals dagrecreatie,
verblijfsrecreatie (campings en bungalowparken) en parkeerplaatsen/transferia van waaruit mensen op de
Veluwe gaan wandelen (al dan niet met hond), fietsen, mountainbiken, paardrijden (al dan niet met
aangespannen wagens), etc. Het is niet mogelijk om de toetsing van alle type recreatieve activiteiten
afzonderlijk uit te voeren, omdat hiervoor gegegens over exact gebruik en intensiteiten ontbreken. Om een
globale indicatie te krijgen van de impact van recreatieve activiteiten wordt de verspreiding van recreanten
vanaf parkeerplaatsen en verblijfsrecreatieterrein bepaald. Vanuit het Groei & Krimp beleid van de
provincie wordt voor het beïnvloedingsgebied een maximale verstoringszone van 3 kilometer
aangehouden, omdat de inschatting is dat de recreatieve activiteiten maximaal zover reiken vanaf
parkeerplaatsen en verblijfsrecreatie. Hierbij zal in een kleine zone rondom de recreatievoorziening de
intensiteit van recreanten groter zijn dan op een afstand van 3 kilometer, zoals Tabel 5.2 is aangegeven.
Tabel 5.2 Verstoringsafstanden van recreatieve voorzieningen
5.5.1 Gevoeligheid
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
Recreatieve
activiteiten
0 XX 0 XX 0 XX 0 XX
0 = niet gevoelig, x = gevoelig, xx = zeer gevoelig
Afstand tot recreatieve voorziening Type recreatie
Tot 50 meter Hoge recreatiedruk (intensief gebruik)
Tot 1 kilometer Matige recreatiedruk (rondje om)
Tot 3 kilometer Lage recreatiedruk (extensieve recreatie)
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 65 -
5.5.2 Recreatieve activiteiten
De gehele Veluwe is bedekt met een groot, fijnmazig netwerk van paden en wegen waarop recreanten
zich verspreiden, waardoor de invloed van recreanten in beginsel op de hele Veluwe merkbaar zal zijn. Er
wordt vanuit gegaan dat recreanten zich voornamelijk bewegen op wegen en paden, na zonsopgang en
voor zonsondergang en met aangelijnde honden. Dit laatste geldt niet voor de hondenlosloopgebieden.
Effecten op oppervlakte
• Oppervlakteverlies door betreding
De habitattypen ondervinden geen oppervlakteverlies van recreatieve activiteiten door betreding en
andere activiteiten die de vegetatie aantasten, omdat betreding voornamelijk op bestaande wegen en
paden plaatsvindt. Kwetsbare plekken op de Veluwe zoals de Leemputten zijn overigens niet toegangelijk
voor recreanten. Daarnaast is het habitattype stuifzanden gebaat bij betreding omdat op deze manier het
zand open en stuivend wordt gehouden. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van
habitattypen op de Veluwe als gevolg van betreding is niet aan de orde.
Ook andere vormen van recreatie en toerisme leiden niet tot fysieke aantasting van habitattypen. Wel kan
door een dermate grote kwaliteitsafname een gebied niet (meer) kwaliferend zijn als leefgebied van een
soort. Dit is dan beschreven bij de kwaliteitseffecten.
Effecten op ruimtelijke samenhang
Activiteit heeft geen effect op ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen
sprake is van fysieke aantasting.
Effecten op kwaliteit
• Verstoring als gevolg van de aanwezigheid van mensen, paarden, honden etc.
Habitattypen zijn niet verstoringsgevoelig voor aanwezigheid van mensen, mede omdat recreanten zich
voornamelijjk via wegen en paden verspreiden, die niet zijn aangewezen als habitattype. De
habitatsoorten waarvoor de Veluwe is aangewezen zijn ook niet verstoringsgevoelig voor aanwezigheid
van mensen, met uitzondering van de meervleermuis. De meervleermuis overwintert uitsluitend in bunkers
op de Veluwe. Deze zijn niet toegankelijk voor recreanten en daarom is hiervan geen effect te verwachten.
Recreatieve activiteiten hebben daarmee geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van
habitattypen en –soorten.
De broedvogels van de Veluwe zijn wel gevoelig voor de aanwezigheid van mensen, met uitzondering van
de roodborsttapuit44
. In veel studies is een verband aangetoond tussen de recreatiedruk, dichtheden van
broedvogels en een verminderd broedsucces45
. Het effect van de verstoring wordt bepaald door een
aantal mechanismen: locatie, periode, intensiteit, recreatievorm, verplaatsingssnelheid, aantal deelnemers
e.d. Het type en de schaal van een reactie op verstoring verschilt per vogelsoort46
. Zelfs binnen een soort
is de reactie afhankelijk van tijd, plaats en individu. In sommige gevallen treedt gewenning op.
Deskundigen schatten de invloed van wandelaars met honden het hoogst in, vooral bij loslopende
honden44
. Het effect van fietsers wordt laag ingeschat. Omdat de fietser zich relatief snel en geruisloos
over een verhard pad beweegt, is te verwachten dat de verstoring door fietsers minder zal zijn dan door
wandelaars. Dit komt doordat de voorspelbaarheid van de beweging groter is en de duur van de verstoring
minder lang is44
. Dit is mogelijk anders voor mountainbikers, aangezien zij gebruik maken van de
onverharde paden. Er is in Nederland weinig onderzoek gedaan naar de effecten van mountainbikers.
44
Sierdsema, H., J. van Diermen, B. Aarts, L. van den Bremer en A. van Kleunen (2008). Factsheets van broedvogels
in de Natura 2000-gebieden van Gelderland. SOVON onderzoeksrapport 2008/14 45
Krijgsveld K.L., Van Lieshout, S.M.J., Van der Winden J., en Dirksen S. (2004), Verstoringsgevoeligheid van vogels.
Literatuurstudie naar de reacties van vogels op recreatie. Rapport 03-197. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. 46
Henkens R. (1998) Ecologische capaciteit natuurdoeltypen I, Methode voor bepaling effect recreatie op broedvogels,
IBN-rapport 363, Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek, Wageningen
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 66 - WA-LW20090344
De invloedzone van 3 kilometer rondom parkeerplaatsen en verblijfsrecreatieve voorzieningen laat in een
worst-case scenario zien dat bijna de gehele Veluwe wordt beïnvloed door menselijke aanwezigheid (zie
kaarten 5.1 t/m 5.8), als gevolg van de grote spreiding van recreatieve voorzieningen. Dit komt overeen
met het beeld van de recreatieve spreiding als de dichtheid aan paden wordt beschouwd. Dit betekent dat
nagenoeg alle leefgebieden van vogels beïnvloed worden door recreanten. Of dit mogelijk een negatief
effect heeft op het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen is afhankelijk van de
verstoringsgevoeligheid, de staat van instandhouding en de trend in aantallen van de verschillende
soorten.
In Tabel 5.3 is een overzicht weergegeven van de trends, staat van instandhouding en gevoeligheid van
soorten voor recreatie. Op basis hiervan is bepaald of een negatief effect aanwezig kan zijn en of deze
ook groot is. Of het effect in strijd is met de instandhoudingsdoelstellingen wordt vervolgens bepaald voor
de vogelsoorten waarvoor negatieve effecten worden verwacht.
Tabel 5.3 Overzicht van de trends, staat van instandhouding en gevoeligheid van soorten voor
recreatie
Soort Gevoelig voor recreatie47
Trend Staat van instandhouding Veluwe
A072 – Wespendief Ja < Matig ongunstig
A224 – Nachtzwaluw Ja > Gunstig
A229 – IJsvogel Ja ? Gunstig
A233 – Draaihals Ja < Zeer ongunstig
A236 – Zwarte specht Ja ? Matig ongunstig
A246 – Boomleeuwerik Ja > Gunstig
A255 – Duinpieper Ja < Zeer ongunstig
A276 – Roodborsttapuit Nee > Gunstig
A277 – Tapuit Ja < Zeer ongunstig
A338 – Grauwe klauwier Mogelijk < Zeer ongunstig
Het broedsucces van de roodborsttapuit wordt niet negatief beïnvloed door recreanten. Het broedsucces
van de boomleeuwerik, nachtzwaluw, wespendief, zwarte specht en ijsvogel worden wel negatief
beïnvloed door intensief recreatief medegebruik. Uit een steekproef op de Veluwe (Planken Wambuis)
blijkt broedsucces van de nachtzwaluw in een opengesteld gebied te dalen naar 12% ten opzichte van
60% succes in een gebied zonder recreatie. De ijsvogel is gevoelig voor waterrecreatie, wanneer nesten
per ongeluk worden vertrapt of vogels dusdanig worden verstoord dat het nest met jongen verlaten wordt.
Omdat dergelijke waterrecreatie op de Veluwe niet plaats vindt, wordt op de Veluwe het broedsucces van
ijsvogel niet negatief door recreanten beïnvloed. De wespendief is met name gevoelig voor verstoring
(door recreatie) tijdens het foerageren. Broedplekken van zwarte specht langs paden en wegen zijn niet
ongewoon. Op dit moment is de situatie op de Veluwe zodanig dat ondanks een hoge recreatiedruk er een
positieve trend in de aantallen broedende boomleeuwerik, nachtzwaluw en ijsvogel aanwezig is en
bovendien de staat van instandhouding gunstig is. Verslechtering voedselaanbod door stikstofdepositie en
verdroging lijken de grootste lokale knelpunten te zijn voor de succes van de wespendief. De rol van
recreatie als verstorende invloed tijdens het foerageren is nog niet volledig ontrafeld, maar lijkt sterk
ondergeschikt aan het voedselaanbod. De effecten van recreatie op de instandhoudingsdoelstellingen
voor de boomleeuwerik, nachtzwaluw, wespendief, zwarte specht en ijsvogel zijn negatief, maar zeker niet
als significant beoordeeld, dit met name vanwege de gunstige staat van instandhouding en de overwegend
prositieve trend in het voorkomen van deze soorten
PM Tekst over voedselaanbod invoegen
De populatiedichtheid van de draaihals wordt negatief beïnvloed door intensieve recreatie. De draaihals is
sterk afhankelijk van een leefgebied met voldoende nestgelegenheden (oude spechtholen in berk) en
voldoende voedsel (wegmier en wellicht humusmier). De staat van instandhouding en trend zijn beide zeer
47
Sierdsema, H., J. van Diermen, B. Aarts, L. van den Bremer en A. van Kleunen (2008). Factsheets van broedvogels
in de Natura 2000-gebieden van Gelderland. SOVON onderzoeksrapport 2008/14
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 67 -
negatief. Hoewel er geen empirische gegevens bekend zijn over de verstoringgevoeligheid van de
draaihals, wordt de soort door Henkens (1998)48
en SOVON (2009) PM Voetnoot toevoegen op basis
van soortkenmerken en aannames beschouwd als ‘gevoelig tot zeer gevoelig’. Bovenstaande in
ogenschouw nemend kunnen significante negatieve effecten van recreatie op het
instandhoudingsdoelstellingen voor de draaihals niet worden uitgesloten.
Het broedsucces van de duinpieper wordt negatief beïnvloed door intensief recreatief medegebruik.
Mogelijk wordt potentieel geschikt broedgebied niet gebruikt door intensief aanwezige recreatie. De
broedplekken van duinpiepers zijn kaal zand in grote stuifzanden en de randen van stuifzanden. Op
dergelijke locaties komt veel recreatie voor. De staat van instandhouding en trend zijn beide zeer negatief,
het perspectief voor de soort is ongunstig. De instandhoudingsdoelstellingen van 40 broedparen op de
Veluwe is een zeer grote uitdaging. De soort blijkt negatief beïnvloed te worden door recreatieve
verstoring. Bovenstaande in ogenschouw nemend kunnen significante negatieve effecten van recreatie op
het instandhoudingsdoelstellingen voor de duinpieper niet worden uitgesloten.
De grauwe klauwier heeft een voorkeur voor gradiëntrijke overgangszones (open naar gesloten; nat naar
droog) met een warm microklimaat; open, geëxponeerde hellingen op heideterreinen, hoogveengebieden
en lijnelementen in agrarisch cultuurlandschap. Het afgenomen voedselaanbod is een groot knelpunt voor
de grauwe klauwier. In Nederland is de rijkdom en diversiteit aan grote insecten en kleine gewervelde
sterk afgenomen door afname van goed ontwikkelde vegetaties met veel structuur en afwisseling.
Dergelijke rijke overgangen worden juist door recreanten veel gebruikt als aantrekkelijke routes om langs
te bewegen. De staat van instandhouding en trend zijn beide zeer negatief, het perspectief voor de soort
op de Veluwe is daardoor ongunstig. Een negatief effect op deze doelstelling zal hierdoor snel als
significant worden beschouwd. Hoewel er geen empirische gegevens bekend zijn over de
verstoringgevoeligheid van de grauwe klauwier, wordt de soort door Henkens (1998) op basis van
soortkenmerken en aannames beschouwd als ‘gevoelig tot zeer gevoelig’. Bovenstaande in ogenschouw
nemend kunnen significante negatieve effecten van recreatie op het instandhoudingsdoelstellingen voor
de grauwe klauwier niet worden uitgesloten.
De tapuit broed in open landschappen in holen (bij voorkeur oude konijnenholen) en onder puin, wortels
en andere overhangende structuren. De dichtheid van broedende tapuiten neemt af nabij paden en
wegen, wat duidt op gevoeligheid voor (recreatieve) verstoring. Open landschappen op de Veluwe zijn
juist ook voor recreanten aantrekkelijk. Hoge dichtheden aan broedende tapuit worden gevonden op
defensieterreinen waar geen recreatie in toegestaan. Landelijk blijkt het broedsucces lang niet voldoende
groot om sterfte te compenseren (gemiddeld 2,5 levende uitvliegers per nest, ten opzichte van 4,5-5,9 in
de jaren 80 in Nederland of onverstoorde gebieden in Wales). Een belangrijke component in het
leefgebied van de tapuit is het konijn. Deze houdt door begrazing de vegetatie kort en geschikt als
foerageergebied voor de tapuit, daarnaast levert het konijn broedplekken (konijnenholen). De staat van
instandhouding en trend zijn beide zeer negatief, het perspectief voor de soort op de Veluwe is ongunstig.
Een negatief effect op deze doelstelling zal hierdoor snel als significant worden beschouwd. Verstoring
door recreatie en habitatverslechtering door stikstofdepositie en afname van de konijnenpopulatie lijken de
grootste lokale knelpunten te zijn voor het succes van de tapuit. Bovenstaande in ogenschouw nemend
kunnen significante negatieve effecten van recreatie op het instandhoudingsdoelstellingen voor de tapuit
niet worden uitgesloten.
Een kans op een significant effect als gevolg van recreatieve activiteiten treedt alleen cumulatief en binnen
de leefgebieden van tapuit, grauwe klauwier, duinpieper en draaihals op. De overige vogelsoorten
ondervinden wel een negatief effect, maar deze is niet significant.
Aanbeveling
48
Henkens R. (1998) Ecologische capaciteit natuurdoeltypen I, Methode voor bepaling effect recreatie op broedvogels,
IBN-rapport 363, Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek, Wageningen
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 68 - WA-LW20090344
Nader onderzoek naar welke recreatieve activiteiten en/of voorzieningen invloed hebben op leefgebieden
van de tapuit, grauwe klauwier, duinpieper en draaihals en hoe deze opgeheven kunnen worden.
5.5.3 Conclusie
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
Recreatieve
activiteiten
- verstoring
0
X/XX
0
X/XX
0
X/XX
0
X
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect
Aanbevelingen
Een nadere effectenanalyse van recreatieve activiteiten op de draaihals, duinpieper, grauwe klauwier en
tapuit is noodzakelijk om significante effecten van recreatieve voorzieningen te kunnen uitsluiten. Voor
grauwe klauwier en tapuit betreft het recreatieve voorzieningen binnen een 3 kilometerzone rondom de
betreffende leefgebieden (zie kaart 5.1 en 5.2). Overige recreatieve voorzieningen dragen niet bij aan een
mogelijk significant negatief effect. Voor draaihals en duinpieper zijn op dit moment geen leefgebieden
aanwezig omdat de soorten niet of heel beperkt voorkomen, zodat ook niet bepaald kan worden welke
recreatieve voorzieningen op de Veluwe bijdragen aan een mogelijk significant negatief effect.
De duinpieper is gevoelig voor recreatie en betreding van terreinen door recreanten kan hervestiging in
geschikte terreinen in de weg staan. Ook voor boomleeuwerik en nachtzwaluw kan toenemende recreatie
een probleem vormen voor uitbreiding van de populatie.
5.6 Wonen
De woonkernen op de Veluwe liggen in de landbouwenclaves zoals Speuld, Garderen, Elspeet en Uddel.
Verder liggen de woonkernen binnen de Veluwe (Vierhouten, Hoenderloo, Hoog-Soeren en Kootwijk, deze
kernen zijn wel uitbegrensd) en buiten de Veluwe.
Het is niet exact bekend wat de bestemming van elke individuele woning buiten de woonkernen is. De
individuele woningen binnen de begrenzing van de Veluwe bestaan voor het overgrote deel uit
recreatiewoningen. Deze worden apart getoetst bij recreatie en toerisme. Verder zijn er veel verspreide
woningen buiten de Natura 2000-begrenzing in de landbouwenclaves en aan de rand van de Veluwe
aanwezig.
Vanuit de woningen in en rondom de Veluwe is ook sprake van menselijke activiteiten. Het gaat hierbij om
het zogenaamde ‘rondje met het hondje’. Dit is de afstand die een persoon aflegt tijdens een dagelijkse
wandeling, al dan niet met hond. Door de Stichting Recreatie is bepaald dat deze ronde reikt tot 950 m
vanaf de woning. Vanaf een woonkern moet gerekend worden met 700 m, omdat een deel van de ronde
binnen de woonkern valt en dit is niet van belang voor de effectbeoordeling. Naast het ‘rondje met het
hondje’ vindt er vanuit de woonkernen ook andere vooral route gebonden recreatieve activiteiten plaats als
mountainbiken. Deze activiteiten worden globaal beoordeeld bij de recreatieve activiteiten en worden
daarmee niet gerekend tot effecten vanuit woonbestemmingen. In de kaarten 5.9 tot en met 5.16 is de
overlap van het verstoorde gebied met de leefgebieden van de broedvogels weergegeven.
5.6.1 Gevoeligheid
Activiteit Open zand- Oud Vennen- Bekenlandschap
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 69 -
landschap boslandschap landschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
Activiteiten vanuit
woonkernen
0 XX 0 XX 0 XX 0 XX
0 = niet gevoelig, x = gevoelig, xx = zeer gevoelig
5.6.2 Activeiten vanuit woonkernen
Effecten op oppervlakte
Activiteit heeft geen effect op de oppervlakte van habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen
sprake is van fysieke aantasting.
Effecten op ruimtelijke samenhang
Activiteit heeft geen effect op ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen
sprake is van fysieke aantasting.
Effecten op kwaliteit
• Verstoring door menselijke activiteit.
Habitattypen zijn niet verstoringsgevoelig voor aanwezigheid van mensen, mede omdat recreanten zich
voornamelijk via wegen en paden verspreiding die niet zijn aangewezen als habitattype. De habitatsoorten
waarvoor de Veluwe is aangewezen zijn ook niet verstoringsgevoelig voor aanwezigheid van mensen, met
uitzondering van de meervleermuis. De meervleermuis overwintert uitsluitend in bunkers op de Veluwe.
Deze zijn niet toegankelijk voor recreanten en daarom is hiervan geen effect te verwachten. Recreatieve
activiteiten hebben daarmee geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van habitattypen en
–soorten.
De broedvogels van de Veluwe zijn wel gevoelig voor de aanwezigheid van mensen, met uitzondering van
de roodborsttapuit en boomleeuwerik49
. Voor een verdere onderbouwing wordt verwezen naar de vorige
paragraaf over recreatie. De invloedzone van menselijke activiteiten vanuit woonkernen (m.n. Hoog
Buurlo/Radio Kootwijk) overlapt slechts voor kleine delen de leefgebieden van de roodborsttapuit,
nachtzwaluw en boomleeuwerik. De overlap met het leefgebied van de vogels is zo beperkt in relatie tot
het totale leefgebied, de huidige staat van instandhouding en trend, dat de instandhoudingsdoelstellingen
van deze vogels als gevolg van bestaande bewoning in de woonkernen niet wordt aangetast. Er is geen
sprake van een negatief effect. De leefgebieden van de wespendief en zwarte specht worden met name
langs de randen met een groter oppervlak beïnvloed door menselijke activiteiten vanuit de woonkernen.
De wespendief is met name gevoelig voor verstoring tijdens het foerageren, niet tijdens het broeden. De
staat van instandhouding is positief, de trend mogelijk negatief, het perspectief voor de soort op de Veluwe
lijkt matig. Verslechtering voedselaanbod door stikstofdepositie en verdroging lijken de grootste lokale
knelpunten te zijn voor het succes van de wespendief. De rol van wonen speelt hierbij een zeer kleine rol.
Broedplekken van zwarte specht langs paden en wegen zijn niet ongewoon. De staat van instandhouding
is positief, de trend licht negatief, het perspectief voor de soort op de Veluwe lijkt gunstig. Bovenstaande in
ogenschouw nemend worden er geen negatieve effecten verwacht voor de wespendief en zwarte specht.
5.6.3 Conclusie
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
49
Sierdsema, H., J. van Diermen, B. Aarts, L. van den Bremer en A. van Kleunen (2008). Factsheets van broedvogels
in de Natura 2000-gebieden van Gelderland. SOVON onderzoeksrapport 2008/14
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 70 - WA-LW20090344
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
Activiteiten vanuit
woonkernen
0 0 0 0 0 0 0 0
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect
5.7 Werken
Op en rondom de Veluwe zijn ruim 34.000 bedrijven aanwezig. Vanuit de verschillende bedrijven op en
rondom de Veluwe strekt zich ook een beïnvloedingszone uit. De bedrijventerreinen zijn geëxclaveerd. Via
de externe werking hebben bedrijven toch mogelijk invloed op de instandhoudingsdoelen vanwege
emissie en depositie van stikstof via de lucht, invloed van geluid, licht en verkeersaantrekkende werking.
Er zijn geen niet-agrarische bedrijven op en rond de Veluwe die significante hoeveelheden stikstof
emitteren.
Voor geluidproducerende bedrijven zijn zones vastgesteld. De bedrijven zijn ingedeeld in
milieucategorieën waarbij is uitgegaan van een geluidcontour bij een kritische waarde 40 dB(A)
(vermoedelijke ervaren geluidhinder bij vogels)50
, zie ook paragraaf 4.2.6. De overlap van de zones van
verstoring door bedrijventerreinen en individuele bedrijven met leefgebieden van de meeste broedvogels is
beperkt, of de verstoring die bedrijven veroorzaken is niet relevant voor de desbetreffende soort (zie
kaarten 5.17 tot en met 5.24).
Tabel 5.4 Geluidscontour per milieucategorie van bedrijven
Milieucategorie Afstand 40 dB(A)
geluidcontour (m)
1 20
2 60
3.1 100
3.2 200
4.1 400
4.2 600
5.1 1000
5.2 1400
5.3 2000
6 3000
50
D. Kleijn (2008) Effecten van geluid op wilde soorten – implicaties voor soorten betrokken bij de aanwijzing van
Natura 2000-gebieden. Alterra rapport nr. 1705
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 71 -
5.7.1 Gevoeligheid
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
Invloed vanuit
bedrijven
0 XX 0 XX 0 XX 0 XX
0 = niet gevoelig, x = gevoelig, xx = zeer gevoelig
5.7.2 Invloed vanuit bedrijven
Effecten op oppervlakte
Activiteit heeft geen effect op de oppervlakte van habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen
sprake is van fysieke aantasting.
Effecten op ruimtelijke samenhang
Activiteit heeft geen effect op ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen
sprake is van fysieke aantasting.
Effecten op kwaliteit
• Verstoring door geluid
De invloedszone van bedrijven is vooral aan de rand van de Veluwe te vinden. Hier bevindt zich vooral
leefgebied van de ijsvogel, wespendief en zwarte specht. Kleine oppervlaktes van leefgebieden van de
grauwe Klauwier (Doornspijkse heide en Renkums beekdal), nachtzwaluw (Doornspijkse heide, Otterlose
zand en Herikhuizerveld), tapuit (Doornspijkse heide), roodborsttapuit en boomleeuwerik (alle
voorgenoemde gebieden) worden mogelijk beïnvloed door bedrijven.
Tabel 5.5 Overzicht van de trends, staat van instandhouding en gevoeligheid van soorten voor
geluid
Soort Gevoelig voor geluid51
Trend Staat van instandhouding Veluwe
A072 – Wespendief Nee < Matig gunstig
A224 – Nachtzwaluw Nee > Gunstig
A229 – IJsvogel Mogelijk ? Gunstig
A233 – Draaihals Ja < Zeer ongunstig
A236 – Zwarte specht Ja ? Matig ongunstig
A246 – Boomleeuwerik Mogelijk > Gunstig
A255 – Duinpieper Ja < Zeer ongunstig
A276 – Roodborsttapuit Nee > Gunstig
A277 – Tapuit Ja < Zeer ongunstig
A338 – Grauwe klauwier Mogelijk < Zeer ongunstig
Voor de boomleeuwerik, roodborsttapuit, nachtzwaluw, wespendief, ijsvogel en zwarte specht is op basis
van huidige staat van instandhouding, grootte van het leefgebied en gevoeligheid voor geluid niet te
verwachten dat de bestaande bedrijvigheid de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Er is
geen sprake van een negatief effect.
51
Sierdsema, H., J. van Diermen, B. Aarts, L. van den Bremer en A. van Kleunen (2008). Factsheets van broedvogels
in de Natura 2000-gebieden van Gelderland. SOVON onderzoeksrapport 2008/14
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 72 - WA-LW20090344
De staat van instandhouding en trend van de grauwe klauwier zijn beide zeer negatief, het perspectief
voor de soort op de Veluwe is ongunstig. Hoewel er geen empirische gegevens bekend zijn over de
verstoringgevoeligheid van de grauwe klauwier, wordt de soort door Henkens (1998) op basis van
soortkenmerken en aannames beschouwd als ‘gevoelig tot zeer gevoelig’. Het is echter niet de
verwachting dat verstoring door bedrijven bijdraagt aan de slechte staat van instandhouding van de soort,
omdat het afgenomen voedselaanbod een groot knelpunt is voor de grauwe klauwier. In Nederland is de
rijkdom en diversiteit aan grote insecten en kleine gewervelde sterk afgenomen door afname van goed
ontwikkelde vegetaties met veel structuur en afwisseling. De voedselrijke gradiënten zijn bij uitstek de
locaties waar de grauwe klauwier graag foerageert, deze gradienten worden echter met name door de
recreatie verstoord. Bovenstaande in ogenschouw nemend worden vanuit bedrijven geen negatieve
effecten verwacht voor de grauwe klauwier.
De tapuit broedt in open landschappen in holen (bij voorkeur oude konijnenholen) en onder puin, wortels
en andere overhangende structuren. Uit landelijk onderzoek blijkt het broedsucces lang niet voldoende
groot om sterfte te compenseren (gemiddeld 2,5 levende uitvliegers per nest, ten opzichte van 4,5-5,9 in
de jaren 80 in Nederland of onverstoorde gebieden in Wales). Een belangrijke component in het
leefgebied van de tapuit is het konijn. Deze houdt door begrazing de vegetatie kort en geschikt als
foerageergebied voor de tapuit, daarnaast levert het konijn broedplekken. De staat van instandhouding en
trend zijn beide zeer negatief, het perspectief voor de soort op de Veluwe is ongunstig. Het is echter niet
de verwachting dat verstoring door bedrijven in belangrijke mate bijdraagt aan de slechte staat van
instandhouding van de soort, omdat het knelpunt in de staat van instandhouding vooral ligt bij het
broedsucces en de recreatie. Bovenstaande in ogenschouw nemend worden er geen negatieve effecten
verwacht voor de tapuit.
De draaihals is sterk afhankelijk van een leefgebied met voldoende nestgelegenheden (oude spechtholen
in berk) en voldoende voedsel (wegmier en wellicht humusmier). Het broedsucces van de duinpieper wordt
negatief beïnvloed door intensieve recreatie. Mogelijk wordt potentieel geschikt broedgebied niet gebruikt
door intensief aanwezige recreatie. De broedplekken van duinpiepers zijn kaal zand in grote stuifzanden
en de randen van stuifzanden. Op dergelijke locaties komt veel recreatie voor. De draaihals en duinpieper
hebben op dit moment geen (optimaal geschikt) leefgebied op de Veluwe Dit wordt echter niet veroorzaakt
wordt verstoring vanuit omliggende bedrijven. Een negatief effect als gevolg van deze bedrijven is dan ook
niet aan de orde.
5.7.3 Conclusie
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
Invloed vanuit
bedrijven
0 0 0 0 0 0 0 0
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect
5.8 Infrastructuur
Op de Veluwe is verschillende infrastructuur aanwezig in de vorm van (rijks)wegen, spoorwegen,
hoogspanningsleidingen en ondergrondse kabels en leidingen. Verharding van dergelijke infrastructuur ligt
buiten de begrenzing van Natura 2000. Voor rijkswegen is afgesproken dat als grens de wildrasters
aangehouden moeten worden.
5.8.1 Gevoeligheid
Activiteit Open zand- Oud Vennen- Bekenlandschap
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 73 -
landschap boslandschap landschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
(Spoor)wegen XX XX XX XX XX XX XX XX
Beheer en onderhoud X X X X X X X X
Vliegvelden XX XX XX XX XX XX XX XX
0 = niet gevoelig, x = gevoelig, xx = zeer gevoelig
5.8.2 (Spoor)wegen
Onderstaande effectbeschrijvingen zijn ontleend aan:
• Kwak, Reijnen en Kuipers, 2006 (SOVON)52
• Hill Ris Lambers, Brekelmans, Lensink en Smit, 2008 (Bureau Waardenburg)53
Het gaat hierbij om het gebruik van de (rijks)wegen die door de Veluwe lopen: A1, A12, A50 en A28. En
een groot aantal provinciale en lokale wegen. Daarnaast worden de volgende ecoducten aangelegd:
• Hierden/Hierdense poort (A28 en spoor)
• Petrea/Hattemse Poort (A50)
• Hoog Buurlo (A1)
• Jac. P. Thijsse (A12)
• Middachten (A348)
• Oud Reemst (provinciale weg N310)
Effecten op oppervlakte
Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de
activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Wel kan door een dermate grote
kwaliteitsafname een gebied niet (meer) kwaliferend zijn als habitattype of leefgebied van een soort. Dit is
dan beschreven bij de kwaliteitseffecten.
Effecten op ruimtelijke samenhang
Barrièrewerking
De rijkswegen vormen een barrière voor de verspreiding van de meeste soorten op de Veluwe. De
habitatsoorten en broedvogels van de Veluwe ondervinden geen directe hinder van de versnipperende
werking omdat de broedvogels deze kunnen passeren en er geen aanwijzingen zijn dat de habitatsoorten
in hun voortbestaan worden bedreigd door de barrièrewerking als gevolg van rijkswegen. Een uitzondering
hierop zijn het vliegend hert en meervleermuis. De ligging en verlichting van A12 en A50 (mogelijk ook
A28) vormen mogelijk barrières voor de meervleermuis, maar door het ontbreken van informatie over de
ligging van foerageergebieden en trekroutes is de grootte van het effect niet te bepalen. Wegen in het
algemeen vormen voor het vliegend hert een barrière om nieuwe gebieden te koloniseren en er vallen veel
slachtoffers als gevolg van het verkeer54
. Dit betreft een negatief effect maar is niet als significant
beoordeeld omdat de interne versnippering binnen bestaande bosgebieden en de deels beperkte kwaliteit
van de leefgebieden een groter knelpunt vormen. De ecoducten die de komende jaren worden aangelegd
verbeteren de ruimtelijke samenhang van de landschappen op de Veluwe. Dit komt ook ten goede aan de
instandhoudingsdoelen.
Effecten op kwaliteit
52
Kwak, R.G.M., M.J.S.M. Reijnen & H. Kuipers (2006). Nadere verkenning van de invloed van verkeerslawaai op
broedvogels in Natura 2000 gebieden. Alterra, Wageningen. 53
Hill Ris Lambers, Brekelmans, Lensink en Smit (2008) Bestaand gebruik van rijksinfrastructuur en Natura 2000-
gebieden. Bureau Waardenburg rapport nr. 07-124
54
Schut, D., R. Felix, R. Krekels (2008) Factsheets Natura 2000 Gelderland. Habitatsoorten in Natura 2000 gebieden.
Natuurbalans
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 74 - WA-LW20090344
• Verstoring als gevolg van geluid
• Vermesting als gevolg van N-depositie
Over verstoring als gevolg van licht is te weinig onderzoek naar gedaan om uitspraken over te kunnen
doen.
De effecten van verkeerslawaai hebben alleen gevolgen voor broedvogels. De habitattypen en –soorten
zijn niet gevoelig voor geluidverstoring en ondervinden geen negatieve gevolgen van het verkeerslawaai.
Om de effecten van verkeerslawaai op broedvogels te bepalen heeft Rijkswaterstaat een studie laten
uitvoeren door Alterra en SOVON55
. Voor de bosvogels wespendief en zwarte specht is er voldoende
onbelast habitat voorhanden waar de instandhoudingsdoelstellingen bepaald kunnen worden. Gezien de
enorme grootte van de individuele territoria van de wespendief blijft binnen elke territorium ongetwijfeld
voldoende onverstoord habitat voorhanden.
Voor de meeste andere vogelsoorten is eveneens voldoende onverstoord habitat aanwezig om de ten doel
gestelde aantallen te kunnen herbergen. Alleen voor de duinpieper lijkt de situatie precair, omdat de soort
voorkomt op stuifzanden wat een habitattype is dat voor een kwart onder invloed staat van verkeerslawaai.
Op de Veluwe komen verschillende habitattypen voor die gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Deze
habitattypen kennen verschillende zogenaamde kritische depositiewaarden. Dit zijn waarden die
wetenschappelijk zijn bepaald en die tot uitdrukking brengen dat bij een depositie beneden deze waarde
een habitattype geen schade ondervindt. Voor de habitattypen op de Veluwe variëren deze waarden van
410 mol/ha/jr voor zwakgebufferde vennen tot meer dan 2400 mol ha/jr voor beken met waterplanten. Uit
onderzoek van Alterra uit 2009 blijkt dat de totale depositie op de Veluwe varieert van ruim 2300 mol/ha/jr
in het noordoostelijk deel van het Veluwe tot bijna 2650 mol/ha/jr in het zuidwestelijke deel van het gebied.
Voor de meeste habitattypen is dit enkele malen hoger dan de kritische depositiewaarde, waardoor een
duurzame instandhouding niet meer gegarandeerd kan worden. De snelwegen op de Veluwe veroorzaken
een deel van de lokale N-depositie op de Veluwe en dragen daarmee bij aan een slechte kwaliteit van
deze habitattypen die grenzen aan de wegen en uiteindelijk leefgebieden van soorten. Exacte gegevens
met betrekking tot de bijdrage van rijkswegen aan (mogelijke) knelpunten als gevolg van stikstofdepositie
zijn niet te geven. Vooralsnog wordt er van uitgegaan dat een negatieve bijdrage van rijkswegen aan de
instandhoudingdoelstellingen van bovengenoemde habitattypen (in vergelijking met andere factoren)
mogelijk is.
5.8.3 Beheer en onderhoud
Het gaat hierbij om regulier beheer en onderhoud langs (spoor)wegen zoals maaiwerkzaamheden,
baggeren van watergangen en snoeien van beplanting
Effecten op oppervlakte
Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de
activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden.
Effecten op ruimtelijke samenhang
• Aantasting migratieroute meervleermuis (versnippering)
Activiteit heeft geen effect op de ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de
activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden, met uitzondering van de meervleermuis. De
meervleermuis heeft vaste rust- en verblijfplaatsen op de Veluwe. De meervleermuis maakt 's nachts
gebruik van vaste vliegroutes tussen vaste verblijfplaatsen (in gebouwen) en foerageergebied (boven open
water, bijvoorbeeld de Randmeren). Waar deze routes zich exact bevinden in en om het Natura 2000-
gebied de Veluwe is niet bekend. Mogelijk kruisen de migratieroutes de rijkswegen A12, A28 en A50. Zo
kunnen duikers onder de A28 van betekenis zijn voor dieren die foerageren op de Veluwerandmeren en
vormen de A12 en A50 barrières richting de Rijn en IJssel. De meervleermuis kan bij migratie en
55
Kwak, R.G.M., M.J.S.M. Reijnen & H. Kuipers (2006). Nadere verkenning van de invloed van verkeerslawaai op
broedvogels in Natura 2000 gebieden. Alterra, Wageningen.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 75 -
foerageren verstoord worden door verlichting en geluid van bijvoorbeeld onderhoudswerkzaamheden aan
wegen. Door bij werkzaamheden aan rijkswegen rekening te houden met de meervleermuis wordt er van
uitgegaan dat een negatieve bijdrage van rijkswegen aan de instandhoudingdoelstelling van de
meervleermuis te voorkomen is.
Effecten op kwaliteit
Activiteiten hebben geen effect op de kwaliteit van habitattypen ne leefgebieden van soorten, omdat deze
buiten de Natura 2000-begrenzing worden uitgevoerd.
5.8.4 Vliegvelden
Rondom de Veluwe bevinden zich tevens een aantal kleine vliegvelden zoals Lelystad Airport en Teuge
Airport. Vanaf deze vliegvelden worden regelmatig vluchten over de Veluwe gehouden. Voor
vliegtoestellen, zoals kleine commerciële en privé propellervliegtuigen (tot 6.000 kg), geldt een minimale
hoogte van 150 m buiten de bebouwde kom. Vliegbasis Deelen en Terlet liggen deels binnen de Natura
2000-begrenzing.
Effecten op oppervlakte
Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de
activiteiten of buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden of geen habitattypen of leefgebieden
omvatten.
Effecten op ruimtelijke samenhang
Activiteit heeft geen effect op ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen
sprake is van fysieke aantasting.
Effecten op kwaliteit
• Geluidverstoring
• N-depositie
Effecten van geluidverstoring vanuit vliegverkeer op broedvogels is niet exact bekend. Geluidverstoring
treedt met name op vanaf vliegvelden die binnen de Veluwe liggen zoals Deelen en Terlet. Het gebruik
van vliegveld Deelen is door Defensie getoetst (zie paragraaf Defensie). Vliegveld Terlet wordt met name
gebruikt door zweefvliegtuigen, maar deze worden ofwel met een lier ofwel met een motorisch vliegtuig de
lucht in gezonden, van waaruit ook geluidverstoring optreedt.
Vliegveld Terlet is leefgebied van de zwarte specht, wespendief, roodborsttapuit, nachtzwaluw, grauwe
klauwier en boomleeuwerik. Verstoring van deze vogelsoorten is aannemelijk, maar de effecten worden
niet als significant beoordeeld omdat met name de cumulatieve verstoring vanuit recreatie en
kwaliteitsafname van het leefgebied als gevolg van N-depositie de knelpunten voor de instandhouding van
deze soorten is.
De vliegvelden op de Veluwe veroorzaken evenals wegen en veehouderijen een deel van de lokale N-
depositie op de Veluwe en dragen daarmee bij aan een slechte kwaliteit van deze habitattypen die
grenzen aan de vliegvelden en uiteindelijk leefgebieden van soorten. Exacte gegevens met betrekking tot
de bijdrage van vliegvelden aan (mogelijke) knelpunten als gevolg van stikstofdepositie zijn niet te geven,
maar het bekenlandschap ligt niet in de omgving van de vliegvelden, zodat hier geen effecten optreden.
Vooralsnog wordt er van uitgegaan dat een negatieve bijdrage van vliegvelden aan de
instandhoudingdoelstellingen van bovengenoemde habitattypen (in vergelijking met andere factoren)
mogelijk is.
5.8.5 Conclusie
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 76 - WA-LW20090344
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
(Rijks)wegen
- verstoring geluid
- N-depositie
- versnippering
0
XX
0
XX
X/XX
0
0
XX
0
X
X/XX
X
0
XX
0
X
XX
0
0
XX
0
X
XX
0
Beheer en onderhoud 0 0 0 0 0 0 0 0
Vliegvelden
- verstoring geluid
- N-depositie
0
XX
X
X/XX
0
XX
X
X/XX
0
XX
0
XX
0
0
0
0
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect
Aanbevelingen
Nader onderzoek naar foerageergebieden en trekroutes van de meervleermuis op de Veluwe moet meer
duidelijkheid scheppen over de effecten van versnippering als gevolg van (rijks)wegen.
Een significant effect van verkeerslawaai op de duinpieper kan niet worden uitgesloten. Omdat er feitelijk
geen leefgebieden van de duinpieper op de Veluwe aanwezig zijn is het nodig om onderzoek te doen naar
de oorzaken hiervoor. Daarbij is de combinatie met andere mogelijke oorzaken zoals recreatie een
belangrijk punt van aandacht.
Een significant effect op de kwaliteit van de gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten als gevolg
van N-depositie vanuit verkeer en vliegvelden kan niet uitgesloten worden. Nader onderzoek is nodig naar
de effecten van N-depositie, ook in combinatie met depositie vanuit de landbouw.
5.9 Water
Effecten die hier beschreven worden betreffen de activiteiten die grondwaterstandsdaling tot gevolg
hebben. Het gaat hierbij om:
• 18 grondwateronttrekkingen van Vitens
• 31 grote industriële onttrekkingen
• 809 overige kleinere onttrekkingen (niet vergunningplichtig)
• 43 locaties met waar koude-warmte opslag
• Watergangen en sprengen
5.9.1 Gevoeligheid
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
Drinkwaterwinning 0 0 0 0 XX XX XX XX
Industriële onttrekking 0 0 0 0 XX XX XX XX
Koude-warmte opslag 0 0 0 0 X X X X
Watergangen en
sprengen
0 0 0 0 XX XX XX XX
0 = niet gevoelig, x = gevoelig, xx = zeer gevoelig
5.9.2 Drinkwaterwinningen
Vitens heeft 18 grondwateronttrekkingen voor drinkwater in en rondom de Veluwe en heeft een eigen
onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de drinkwateronttrekkingen op de natuurwaarden van de
Veluwe. De ‘Overeenkomst Duurzame Drinkwatervoorziening Gelderland’ tussen provincie en Vitens heeft
tot doel de verdrogende effecten van de winning zoveel mogelijk te verminderen, compenseren of
mitigeren.
Voor het beheerplan is gebruik gemaakt van door Vitens aangeleverde informatie over de effecten van de
waterwinningen in het gebied.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 77 -
Effecten op oppervlakte
Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de
activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Wel kan door een dermate grote
kwaliteitsafname een gebied niet (meer) kwaliferend zijn als habitattype of leefgebied van een soort. Dit is
dan beschreven bij de kwaliteitseffecten.
Effecten op ruimtelijke samenhang
Activiteit heeft geen effect op ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen
sprake is van fysieke aantasting.
Effecten op kwaliteit
• Grondwaterstandsdaling (verdroging)
In onderstaande tabel is op basis van onderzoek van Vitens aangegeven welke onttrekkingen negatieve
gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen. Doelstelling is dat in de “Overeenkomst
duurzame waterwinning” tussen Vitens en de provincie de effecten van de winningen worden opgeheven.
Naam winning Effect op
N2000
Veluwe
Opmerkingen
Amersfoortseweg Nee Winning heeft enig effect op sprengensysteem in Paleispark en
Koningsbeek. Dit wordt gecompenseerd door middel van een
pompje in het Paleispark. Onderzocht wordt of door vermindering
van de winning dit pompje overbodig kan worden. Door
vermindering van de winning kan achter grondwateroverlast in
Apeldoorn ontstaan. Maatregel is dus niet gericht op
instandhoudingsdoelstellingen.
Boele Nee Ligt binnen Veluwe, geen effect op natte natuur.
De Haere Nee Ligt buiten Veluwe, geen effect op natte natuur.
Eerbeek Nee Nbwet-toetsing heeft reeds plaatsgevonden en Nb-wetvergunning
is in 2008 verleend. Voorgestelde maatregelen worden uitgevoerd.
Elburg Nee Deze winning gaat sluiten in 2011. Er zal een studie / scan naar
de mogelijk ongewenste effecten van de sluiting plaatsvinden.
Ellecom Nee Voor de winning Ellecom wordt onderzocht hoe het verdrogende
effect op een toplijstgebied (buiten Natura2000) gehalveerd kan
worden. In het onderzoek worden meerdere alternatieven bekeken
(verdiepen winning, infiltratie/terugwinning), in combinatie met
wijziging van de landbouwontwatering.
Epe Mogelijk De winning Epe heeft invloed op het Wisselse en Tongerense
Veen en wordt daarom jaarlijks voor circa 50 % gemitigeerd door
infiltratie van 1,5 - 2 miljoen m3 beekwater. Onderzocht wordt of
uitbreiding van de infiltratie naar 4 - 6 miljoen m3 mogelijk is,
waardoor de effecten van de winning volledig gemitigeerd zouden
worden.
Harderwijk Nee Ligt buiten Veluwe, geen effect op natte natuur.
Hoenderloo Nee Het beïnvloedingsgebied is heel groot door de ligging midden op
de stuwwal. Effecten op kwel en natte natuurgebieden zijn
marginaal.
Putten Nee De winning ligt in het Natura 2000 gebied. Effecten op kwel en
natuur zijn marginaal.
Pinkenberg Nee Pinkenberg wint geheel uit het tweede watervoerende pakket. Er is
een geringe invloed op natuurwaarden. Wel is er in een groot
areaal met grondwaterstandverandering kleiner dan 5 cm.
Schalterberg Mogelijk De winning heeft effect op beken en sprengen in de omgeving. Het
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 78 - WA-LW20090344
MER Infiltratie Schalterberg is ingediend. In 2009 wordt de NBwet-
vergunningaanvraag ingediend voor deze maatregel.
Speuld Nee De winning ligt in het Natura 2000 gebied. Er is geen invloed van
winning op Dal Staverdensebeek/ Hierdense beek. Deze winning
wordt op korte termijn gesloten (2012).
Edese Bos Ja Edese Bos is één van de winningen op de Zuid-Veluwe waarvoor
het effect op de Renkumse en Heelsumse beken onderzocht
wordt. Dit gebied wordt ook beïnvloed door een grote industriële
winning.
La Cabine Ja La Cabine is één van de winningen op de Zuid-Veluwe waarvoor
het effect op de Renkumse en Heelsumse beken onderzocht
wordt. Dit gebied wordt ook beïnvloed door een grote industriële
winning.
Wageningse Berg Ja Wageningse Berg is één van de winningen op de Zuid-Veluwe
waarvoor het effect op de Renkumse en Heelsumse beken
onderzocht wordt. Dit gebied wordt ook beïnvloed door een grote
industriële winning.
Fikkersdries Mogelijk Deze winning ligt in het Rivierengebied. De winning onttrekt het
van nature richting het rivierengebied afstromende Veluwewater.
Door de onttrekking is deze afstroming licht toegenomen ten
opzichte van de situatie zonder onttrekking.
Hemmen Mogelijk Deze winning ligt in het Rivierengebied. De winning onttrekt het
van nature richting het rivierengebied afstromende Veluwewater.
Door de onttrekking is deze afstroming licht toegenomen ten
opzichte van de situatie zonder onttrekking.
Verlaging van de grondwaterstand als gevolg van drinkwateronttrekkingen hebben mogelijk invloed op de
zwak gebufferde vennen, vochtige heide en heideveentjes. Daarnaast is er waarschijnlijk invloed op
heischrale graslanden en blauwgraslanden. Er treedt zeker een negatief effect op het habitattype beken
met waterplanten56
. Door verdroging neemt de kwaliteit van deze habitattypen af als gevolg van
vochtgebrek, toename van nutriënten door mineralisatie en afname van de natuurlijke dynamiek van het
waterregime. Indien deze kwaliteitsafname groot is kwalificeerd een dergelijk gebied niet meer als
habitattype. Deze kwaliteitsafname heeft daardoor ook gevolgen voor de kwaliteit van het leefgebied van
de soorten die afhankelijk zijn van deze habitattypen. Dit zijn de soorten van het vennen- en
bekenlandschap (gevlekte witsnuitlibel, kamsalamander, drijvende waterweegbree, beekprik,
rivierdonderpad, nachtzwaluw, grauwe klauwier en roodborsttapuit).
5.9.3 Industriële grondwateronttrekkingen
In en in de omgeving van het plangebied zijn 31 grote industriële winningen. Voor het beheerplan is
gebruik gemaakt van door Provincie Gelderland aangeleverde informatie over de effecten van de
waterwinningen in het gebied.
Effecten op oppervlakte
Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de
activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Wel kan door een dermate grote
kwaliteitsafname een gebied niet (meer) kwalificerend zijn als habitattype of leefgebied van een soort. Dit
is dan beschreven bij de kwaliteitseffecten.
Effecten op ruimtelijke samenhang
Activiteit heeft geen effect op ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen
sprake is van fysieke aantasting.
56
Knelpunten en kansenanalyse (2007) Kiwa Water Research/EGC-consult
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 79 -
Effecten op kwaliteit
• Grondwaterstandsdaling
Voor vier onttrekkingen waarvan op basis van ligging en hoeveelheden de grootste effecten verwacht
worden (Parenco en drie onttrekkingen voor de papierindustrie bij Eerbeek) wordt op dit moment
onderzoek naar de effecten op natuur uitgevoerd. Voor de overige wateronttrekkingen is uit onderzoek
van de provincie gebleken dat deze individueel geen effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen.
5.9.4 Kleine onttrekkingen
Dit betreffen 809 kleine onttrekkingen zoals beregening waarvoor geen onttrekkingsvergunning
noodzakelijk is.
Effecten op oppervlakte
Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de
activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Wel kan door een dermate grote
kwaliteitsafname een gebied niet (meer) kwalificerend zijn als habitattype of leefgebied van een soort. Dit
is dan beschreven bij de kwaliteitseffecten.
Effecten op ruimtelijke samenhang
Activiteit heeft geen effect op ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen
sprake is van fysieke aantasting.
Effecten op kwaliteit
• Grondwaterstandsdaling
Individueel zijn dergelijke onttrekkingen dermate kleinschalig dat een negatief effect op de
instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe niet aan de orde zijn. Grondwaterstandsdaling als gevolg
van alle ontwateringen binnen landbouwgronden aan de randzone van de Veluwe en in intrekgebieden
heeft zeker negatieve gevolgen voor vochtige heide en alluviale bossen. Mogelijk treden ook negatieve
gevolgen op binnen beken met waterplanten, heischrale graslanden, blauwgraslanden, heideveentjes en
pioniervegetatie met snavelbies57,58
. Door verdroging neemt de kwaliteit van deze habitattypen af als
gevolg van vochtgebrek, toename van nutriënten door mineralisatie en afname van de natuurlijke
dynamiek van het waterregime. Indien deze kwaliteitsafname groot is, kwalificeert een dergelijk gebied niet
meer als habitattype. Deze kwaliteitsafname heeft daardoor ook gevolgen voor de kwaliteit van het
leefgebied van de soorten die afhankelijk zijn van deze habitattypen. Dit zijn de soorten van het vennen-
en bekenlandschap (gevlekte witsnuitlibel, kamsalamander, drijvende waterweegbree, beekprik,
rivierdonderpad, nachtzwaluw, grauwe klauwier en roodborsttapuit).
5.9.5 Koude-warmte opslag
Een relatief nieuw gebruik van grondwater is de zogenaamde Koude – Warmte Opslag ofwel KWO. KWO
installaties hebben over het algemeen een vrijwel gesloten waterbalans. Er gaat geen water verloren, er
wordt echter wel water in de ondergrond verplaatst. Binnen het Natura 2000-gebied en een zone van 1500
meter rond de Veluwe zijn 43 KWO locaties bekend.
Effecten op oppervlakte
Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten, omdat de
activiteiten buiten de Natura 2000-begrenzing plaatsvinden. Wel kan door een dermate grote
57
Knelpunten en kansenanalyse (2007) Kiwa Water Research/EGC-consult 58
Wamelink, G.W.W., M.H.C. van Adrichem & H.F. van Dobben (2009). Milieutekorten in Gelderse
habitatgebieden; nulmeting op basis van vegetatieopnamen. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1892
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 80 - WA-LW20090344
kwaliteitsafname een gebied niet (meer) kwaliferend zijn als habitattype of leefgebied van een soort. Dit is
dan beschreven bij de kwaliteitseffecten.
Effecten op ruimtelijke samenhang
Activiteit heeft geen effect op ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen
sprake is van fysieke aantasting.
Effecten op kwaliteit
• Fluctuaties van grondwaterstanden
KWO kan leiden tot lokale fluctuaties in de grondwaterstanden. Afhankelijk van de locatie en
uitstralingseffecten kan dit van invloed zijn op de natte habitattypen met bijbehorende soorten van zwak
gebufferde vennen, vochtige heide, heideveentjes, heischrale graslanden, blauwgraslanden en de alluviale
bossen. Verder dient de thermische balans neutraal te zijn zodat geen opwarming en afkoeling van de
ondergrond plaatsvindt (vereiste vanuit Grondwaterwetvergunningen voor KWO).
5.9.6 Natuurlijke onttrekkingen
De aanwezigheid van watergangen, sprengen, Flevopolder en bosopslag betreffen geen activiteiten maar
moeten gezien worden als een huidige situatie die de ontwikkeling van habitattypen als gevolg van
verdroging belemmert. De effecten betreffen enerzijds verdroging en anderzijds verzuring omdat minder
toestroom van basenrijk grondwater optreedt59
.
Bosopslag vergroot de verdamping waardoor natte habitattypen verdroogd worden. Dit betreft zeker de
zure vennen, vochtige heide, heischrale graslanden en heideveentjes. Mogelijk heeft bosopslag ook effect
op de zwak gebufferde vennen, blauwgraslanden en beken met waterplanten.
De aanwezigheid van sprengkoppen heeft zeker een negatief effect op de alluviale bossen als gevolg van
een drainerende werking. Mogelijk worden ook blauwgraslanden, vochtige heide en beken met
waterplanten negatief beïnvloed.
De aanwezigheid van diepe waterlopen zoals de Hierdense beek draineert de omgeving zodat dit zeker
van invloed is op de alluviale bossen en mogelijk ook op beken met waterplanten, vochtige heide,
heischrale graslanden, heideveentjes en pioniervegetaties met snavelbies.
De inpolderling van Flevoland heeft ertoe geleidt dat grondwater richting de polder wordt weggevangen
wat een grondwaterstandsdaling aan met name de westkant van de Veluwe tot gevolg heeft. Dit is zeker
van invloed op de alluviale bossen en mogelijk op zwak gebufferde vennen, vochtige heide, heischrale
graslanden, blauwgraslanden en heideveentjes.
5.9.7 Conclusie
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
Drinkwaterwinning 0 0 0 0 X/XX X X/XX X
Industriële onttrekking 0 0 0 0 X/XX X X/XX X
Kleine onttrekkingen 0 0 0 0 X/XX X/XX X/XX X/XX
Koude-warmte opslag 0 0 0 0 X X X X
Huidige situatie 0 0 0 0 X X XX XX
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect
Aanbeveling
Individuele onttrekkingen hebben ieder afzonderlijk geen effect op de instandhoudingsdoelstellingen van
de Veluwe. Voor de industriële onttrekking Parenco en de drie onttrekkingen bij Eerbeek zijn significant
negatieve effecten nog niet uit te sluiten. Dit geldt ook voor de drinkwateronttrekkingen Epe, Schalterberg,
Edese bos, La Cabine, Wageningse berg, Fikkersdries en Hemmen. Daarbij is ook kans op een significant
59
Knelpunten en kansenanalyse (2007) Kiwa Water Research/EGC-consult
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 81 -
effect als alle 858 onttrekkingen gezamenlijk bekeken worden. Er is weinig tot niets bekend van het
cumulatieve effect van drinkwaterwinningen, industriële winningen en kleine onttrekkingen in relatie tot de
instandhoudingsdoelstellingen. Nader onderzoek hiernaar is nodig.
5.10 Defensie
De toetsing van de militaire activiteiten heeft plaatsgevonden door of in opdracht van het Ministerie van
Defensie. De volgende rapportages liggen ten grondslag van deze toetsing:
• Globale effectenanalyse militair gebruik op Natura 2000 gebied Veluwe (Commando Dienstencentra,
2009)
• N2000 deelbeheerplan Artillerieschietkamp Oldenbroek c.a. (Dienst Vastgoed Defensie, 2008)
• Deelbeheerplan Natura 2000 Veluwe, OT Arnhemse Heide, MTL Deelen (Dienst Vastgoed Defensie,
2008)
• Ontwerp beheerplan Infanterieschietkamp, De Harskamp (Bureau Bakker, 2007)
• Passende beoordeling Eder- en Ginkelse heide (Bureau Meervelt, 2008)
ASK Oldebroek
Het heidegebied binnen het Artillerieschietkamp Oldenbroek is één van de grootste en meest structuurrijke
van Nederland. Door het brandbeheer is de heide weinig vergrast. Het bestaand gebruik en beheer
hebben geen negatieve effecten op omvang, verspreiding en kwaliteit van de aanwezige habitattypen. De
instandhouding is gegarandeerd.
Ten aanzien van een aantal vogelsoorten waarvoor Veluwe is aangewezen als Natura 2000 gebied is de
bijdrage van het Artillerieschietkamp aan de instandhoudingsdoelen voor Veluwe aanzienlijk. Met name
van boomleeuwerik, roodborsttapuit, nachtzwaluw en grauwe klauwier zijn de dichtheden in het terrein
hoog. Voor deze soorten en voor zwarte specht, wespendief is de gunstige staat van instandhouding in het
terrein gegarandeerd bij het huidige gebruik en beheer, inclusief de additionele maatregelen.
Voor tapuit en draaihals geldt dat van een gunstige staat van instandhouding in het terrein en in Nederland
geen sprake is. Oorzaken hiervoor zijn onbekend en/of kunnen niet toegeschreven worden aan het
militaire gebruik en beheer. Voor de Tapuit geldt dat, in tegenstelling tot de landelijke afname, het aantal
territoria in het terrein de laatste jaren licht is gestegen. Er zijn geen aanwijzingen dat gelijkblijvend gebruik
en beheer de staat van instandhouding negatief zal beïnvloeden.
Ten aanzien van eventuele verstoringsaspecten door laagvliegen wordt opgemerkt dat hierover met LNV
is besloten om alle vliegactiviteiten te beoordelen in een passende beoordeling voor alle militaire
laagvliegactiviteiten voor heel Nederland.
In het terrein worden de landelijke normen voor vermestende en voor de jeneverbesstruwelen ook
verzurende depositie nog steeds overschreden. Om de schadelijke depositie te verminderen wordt zowel
landelijk als regionaal en lokaal beleid gevoerd.
Omgeving ASK
• Prinses Margriet Kazerne
• LKOL Tonnet Kazerne
• LBO
De gebieden liggen buiten de Natura 2000-begrenzing. Alleen verstoring is aan de orde. Mogelijk
optredende verstoringsfactoren op de kazerneterreinen en de legerplaats zijn het rijden met diverse
voertuigen en schieten. Voor een deel wordt verstoring door deze factoren ingeperkt doordat de
terreinen in een boszone liggen of omringd worden door bomen. Door regulier gebruik van de terreinen
treedt echter geen verstoring op. Een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen wordt
uitgesloten.
Omgeving Harderwijk
• Beekhuizerzand
• SB Harderwijk
• VM Interneringskamp
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 82 - WA-LW20090344
Het Beekhuizerzand en het Interneringskamp liggen binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied
Veluwe, SB Harderwijk is niet begrensd. Er is een geringe mate van geluidsbelasting vanuit de schietbaan
Harderwijk op het Natura 2000-gebied. Mogelijke verstoringsfactoren zijn: verontreiniging, geluid
(pyrotechnische middelen), verlichting, trilling (rupsvoertuigen), optische verstoring
(voertuigen/manschappen) en mechanische effecten. Het gehele terrein wordt gebruikt. Het bepalen van
effecten is door het ontbreken van gegevens niet mogelijk. In 2009 wordt een inventarisatie uitgevoerd.
Vooralsnog lijkt het militaire gebruik bij te dragen aan het openhouden van het habitattype
Zandverstuivingen. De verstoring van het gebruik op broedvogels is echter nog niet bekend. Een
significant effect wordt echter niet aannemelijk geacht.
Ermelose heide
• Sparrendaal
• Ermelose heide
• JV Schaffelaar Kazerne
• Gen Spoorkazerne
De kazerneterreinen liggen buiten de Natura 2000-begrenzing en worden aan de zuid- en oostzijde
omsloten door terreinen (bos) met relatief lage natuurwaarden (natuurwaarden noordzijde niet bekend).
Een verstorend effect door de militaire activiteiten op de kazerneterreinen op de natuurwaarden waarvoor
Veluwe is aangewezen wordt niet aannemelijk geacht, omdat deze niet in de directe omgeving van de
kazernes voorkomen of niet gevoelig zijn voor het type verstoring.
Ten aanzien van de militaire activiteiten op oefenterrein de Ermelose heide is er mogelijk (in cumulatie)
wel sprake van verstoring, met name van Nachtzwaluw. Hier wordt in het noorden en midden
geconstateerd dat territoria van de Nachtzwaluw ontbreken in zeer geschikt broedgebied. Uit de gegevens
van Natuurbalans blijkt dat minder druk bezochte delen (militair en recreatie) voldoende mogelijkheden
aan de soort bieden om toch nog 7 territoria te vestigen. Deze dichtheid van het aantal territoria komt
overeen met die van andere heideterreinen in noordwest Veluwe. Een significant negatief effect wordt
derhalve uitgesloten. Een effectbeoordeling van het militaire gebruik op basis van de habitattypenkaart van
de Ermelose heide wordt nog uitgevoerd.
Regio Milligen
• OT Garderense veld
• AOCS NW Milligen
• Convooi AOCS
• Diverse zenderparken
• Kamp NW Milligen
Alle locaties liggen geheel of deels (AOCS NW Milligen en Kamp NW Milligen) binnen de Natura 2000-
begenzing. Negatieve effecten van het militair gebruik op de aanwezige habitattypen in de oefenterreinen
zijn niet bekend. Het aantal boomleeuweriken is afgenomen van 4 naar 1 territorium in OT Garderense
veld. De reden van afname is niet bekend. Bij de overige soorten uit de vogelgroep van open bos en
bosranden waartoe Boomleeuwerik behoort (Boompieper en Geelgors) heeft een dergelijke afname niet
plaatsgevonden (Boompieper 6 in 2002, 5 in 2008; Geelgors 6 in 2002, 9 in 2008). Een verschil met beide
soorten is dat Boomleeuwerik een grondbroeder is en daardoor mogelijk gevoeliger voor verstoring dan
Boompieper en Geelgors. De potentie van beide oefenterreinen is groter. De dichtheid van Boomleeuwerik
en Nachtzwaluw is zeer laag. De oorzaken voor deze lage dichtheden dienen waarschijnlijk gezocht te
worden in de combinatie gebruik/beheer. In hoeverre het militaire gebruik limiterend is of juist het
recreatieve gebruik, is niet bekend.
Gezien in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen zijn de effecten van gebruik en beheer niet
significant vanwege de zeer lage aantallen van Boomleeuwerik en Nachtzwaluw op beide terreinen.
Ten aanzien van het gebruik van de overige terreinen: de beide kampen grenzen over een lengte van
enkele kilometers aan de west- en oostzijde aan het N2000 gebied Veluwe. Deze grensgebieden bestaan
voornamelijk uit bosgebied (geen habitattype toegewezen) en op grotere afstand van het habitattype
Droge Europese heide. Een (significant) negatief effect op de natuurwaarden waarvoor Veluwe is
aangewezen door verstorende factoren vanuit de kampen, is niet aan de orde.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 83 -
Stroese Zand
• Legerplaats Stroe
• Stroese Zand
Mogelijke verstoringsfactoren zijn: verontreiniging, geluid, verlichting, trilling (rupsvoertuigen), optische
verstoring (voertuigen/manschappen) en mechanische effecten. Het Stroese Zand is een typisch
stuifzandterrein, waarin nog kleine delen open zand voorkomen. Opvallend is de aanwezigheid van
Jeneverbes die over bijna het gehele terrein voorkomt. Het habitattype Droge heide komt in kleine
oppervlakten voor in het noordelijke deel van het terrein.
Overige soorten die voorkomen zijn de boomleeuwerik (16 territoria), nachtzwaluw (1 territiorium) en
zwarte specht (1 territorium).
Gezien de omvang van het stuifzandgebied en de gemiddelde territoria-dichtheden van de soort, zou er
nog plaats zijn voor 1 of 2 extra territoria van de nachtzwaluw. Mogelijk hebben de ingrepen in het
stuifzand in de toekomst een positief effect op de soort en neemt het aantal territoria toe. Knelpunt hierbij
is het intensieve gebruik van het terrein door oefenende militairen en ook door andere gebruikers (b.v.
scoutingclubs)60
. De soort is gevoelig voor verstoring. Voor het behoud van de nachtzwaluw is een
zonering van oefeningen en recreatie nodig, waarbij de leefgebieden van deze soort worden ontzien. Dit
zijn vooral de randzones van het stuifzand, waar veel dood hout, grote heidepollen of kleine boompjes
nestgelegenheid bieden. De delen van het terrein die dynamiek nodig hebben om dichtgroeien te
voorkomen moeten wel betreden worden59
. Van deze soort werd een territorium aangetroffen in 2002.
Op grond van de resultaten zijn geen harde conclusies te trekken ten aanzien van populatieontwikkelingen
en het effect van beheer en de ingrepen op de fauna. Hiervoor is het onderzoek niet systematisch en
intensief genoeg geweest. Er is mogelijk wel een negatief effect op het voorkomen van Nachtzwaluw
gezien de lage dichtheid in het gebied.
ISK
• ISK
• Gerritsfles
De aanwezige ecologische rijkdom op de Harskamp heeft zich kunnen handhaven, gegeven het huidige
militaire gebruik. De natuurwaarden die zijn ontstaan in het samenspel tussen geologische en andere
abiotische factoren en menselijke invloeden, zijn voor een relatief groot deel nog aanwezig in dit gebied,
mede dank zij het operationele beheer. Een belangrijke reden is dat het gebied niet is opengesteld,
waardoor er slechts zeer weinig mensen in het gebied komen. Dit geldt met name voor het centrum van
het gebied, dat deels onveilig is als gevolg van blindgangers. De soorten die hier aanwezig zijn, komen
hier voor ondanks de hoge geluidsniveaus die optreden bij schietoefeningen. Een nachtactieve, voor
verstoring kwetsbare, soort als de nachtzwaluw heeft op de Harskamp zijn grootste populatie in
Nederland, ondanks intensief avondgebruik van schietbanen. Ook kan als voorbeeld gelden dat het laatste
broedgeval van de duinpieper in Nederland is waargenomen op de Harskamp ondanks schietoefeningen
met mortieren en helikoptervluchten op die plaats. De zeer soortenrijke heischrale graslanden komen voor
als gevolg van het gevoerde brandbeheer, dat hier wordt uitgevoerd ten behoeve van het militaire gebruik
(voorkomen van branden bij schietoefeningen). Brandbeheer wordt in Nederland vrijwel uitsluitend nog op
militaire terreinen gevoerd, en heeft ter plekke een zeer rijke flora tot gevolg. De soortenrijkdom van de
stuifzanden en heiden heeft zich kunnen ontwikkelen in een periode dat dergelijke open gebieden op grote
schaal op de Veluwe aanwezig waren. Veel gebieden op de Veluwe zijn in de vorige eeuw volledig
ingeplant met dennenbos, op de Harskamp is een deel van het stuifzand nog open en op een vrij grote
schaal aanwezig. Veel soorten van stuifzand (waaronder duinpieper en kleine heivlinder) nemen echter
ook op de Harskamp in aantal af. Dit vraagt om gericht ingrijpen om de overgangszone tussen stuifzand
60
Gilissen (2008). Inventarisatie en Monitoring van Natuurwaarden op Defensieterreinen. Stroese Zand Monitoring
2006-2007. Rapportnummer N540-08/017. Dienst Vastgoed Defensie directie Noord, Inventarisatie- en
Monitoringgroep, Wageningen.
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 84 - WA-LW20090344
en bos gevarieerder te maken. De conclusie kan zijn dat de instandhoudingdoelstellingen haalbaar zijn,
gegeven het huidige gebruik, mits inrichtingsmaatregelen (terugzetten van de bosrand) worden uitgevoerd.
ISK Harskamp
• Hoefbos
• MC Hoenderloo I en II
• Legerplaats Harskamp
• MC Harskamp
Mogelijk optredende verstoringsfactoren door het gebruik van de munitiecomplexen en de legerplaats
beperken zich tot geluid en menselijke activiteit. Deze verstoringsfactoren aan de rand van het Natura
2000-gebied zijn echter weinig relevant gezien de al aanwezige verstoring in ISK Harskamp zelf. In het
deelbeheerplan is nagegaan in hoeverre er sprake is van verstoring door geluid op de aanwezige
broedvogels waarvoor Veluwe is aangewezen. Uit deze analyse kan geconcludeerd worden dat de
aanwezige broedvogelbevolking geen negatieve effecten ondervindt van het geluid in en buiten het
gebied.
OT Scherpenberg
Gezien het feit dat niet bekend is welke natuurwaarden het gebied heeft, kan geen uitspraak gedaan
worden over mogelijke effecten door het militaire gebruik.
Eder- en Ginkelse heide
Voor het gebruik in dit gebied heeft een passende beoordeling plaatsgevonden en is een
Natuurbeschermingswetvergunning verleend.
Omgeving Eder- en Ginkelse heide
• MC De Driesprong
• Kazernecomplex Ede-Oost
• Prins Maurits Kazerne
De drie bovengenoemde complexen vallen buiten de Natura 2000-begrenzing. De verspreiding van
boomleeuwerik en roodborsttapuit op de Eder- en Ginkelse heide rond de kazerneterreinen vertoont geen
afwijkend patroon. Vestiging van deze soorten en van zwarte specht vindt plaats op basis van geschikt
biotoop; een negatief effect door het gebruik van de kazerneterreinen/munitiecomplexen is niet aan de
orde.
Van Nachtzwaluw is de verspreiding op de Eder- en Ginkelse heide niet bekend. De belangrijkste
betekenis heeft het noordelijke deel van de Ederheide, gezien de geschiktheid van het biotoop aldaar.
Aangenomen mag worden dat storingsfactoren als licht en geluid geen negatief effect hebben op deze
soort wanneer de activiteiten die deze storingsfactoren tot gevolg hebben, zich beperken tot het
munitiecomplex (gewenning).
OT Arnhemse Heide en Vliegbasis Deelen
De activiteiten schieten, rijden en graven kunnen mogelijk op beperkte schaal vermesting en vernatting
van stuifzandheide met struikhei, zandverstuivingen, droge heide, heischrale graslanden en oude
eikenbossen tot gevolg hebben. De habitattypen zijn gevoelig voor menselijke aanwezigheid en
mechanische effecten, zoals bodemverdichting. Echter kunnen ze enige mate van betreding aan en is
betreding soms zelfs wenselijk om pioniersstadia in stand te houden. Gebruik van wielvoertuigen en
manschappen tijdens oefeningen hebben een positief effect op de structuurrijkdom van de open- en
gesloten heide61
. Het systeem kan tijdelijke pioniersituaties goed aan. Voertuigen mogen grotendeels
alleen rijden over de aanwezige wegen/paden. Bij de uitvoer van beheermaatregelen kan lokaal op kleine
schaal bodemverdichting ontstaan, echter de maatregelen zijn noodzakelijk om de instandhoudingsdoelen
van dit cultuurhistorische landschap te behalen. Gezien de zeer lokaal optredende effecten is er geen
sprake van een significant negatief effect door de militaire activiteiten op deze typen in het licht van de
instandhoudingdoelstellingen voor Veluwe.
61
Expertisecentrum LNV (2001) Effecten van militair gebruik en recreatie op flora en fauna, een literatuuronderzoek.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 85 -
De puinberg waar de meervleermuis overwintert, ligt tegen de westelijke grens van vliegbasis Deelen op
enige afstand van de vliegbanen en de gebouwen. In de omgeving van de puinberg vinden weinig
activiteiten plaats. Gezien de afstand en de vrij besloten ligging is er geen verstoring door de verlichting bij
de gebouwen.
De boomleeuwerik is tussen 1997 en 2003 toegenomen in de Arnhemse Heide; op vliegbasis Deelen is de
populatie stabiel gebleven. Negatieve effecten door militair gebruik zijn mogelijk plaatselijk te verwachten,
aangezien de terreinen ook in de broedperiode voor oefeningen wordt gebruikt (boomleeuwerik is een
grondbroeder). De staat van instandhouding in Veluwe wordt beoordeeld als gunstig. De trend van
boomleeuwerik voor Veluwe laat na een sterke toename van 1985 tot 1998 een lichte daling zien. Het
belang van de Arnhemse Heide en vliegbasis Deelen voor de boomleeuwerik in verhouding tot het
richtlijngebied Veluwe (minder dan 1% van de populatie komt hier voor) is zeer gering. Een significant
effect op de populatie in het licht van de instandhoudingdoelstelling voor Veluwe door het militaire gebruik
kan niet worden aangetoond en wordt uitgesloten gezien de recente toename op de Arnhemse Heide, het
geringe belang van de populatie voor Veluwe in het geheel en de gunstige staat van instandhouding in
Veluwe.
De roodborsttapuit is gevoelig voor verstoring door geluid, oppervlakteverlies, barrièrewerking en
versnippering. Deze verstoringsfactoren worden in bepaalde mate veroorzaakt door het militaire gebruik
op Arnhemse Heide. De toename van territoria vindt echter evenredig verdeeld plaats in de delen die door
tankbanen doorsneden worden en de delen die relatief ongestoorder zijn. De staat van instandhouding van
de roodborsttapuit in Veluwe is gunstig. De trend van roodborsttapuit is na een sterke stijging vanaf 1988
de laatste jaren stabiel. Gezien de uitbreiding van de populatie in de Arnhemse Heide is het aannemelijk
dat er gewenning optreedt aan de militaire activiteiten. Een (significant) negatief effect door de militaire
activiteiten op de populatie in het Natura 2000-gebied Veluwe en in het licht van de
instandhoudingsdoelstelling voor deze soort wordt uitgesloten.
Negatieve effecten door militair gebruik op de nachtzwaluw zijn op lokaal niveau mogelijk te verwachten,
aangezien het terrein ook in de broedperiode voor oefeningen wordt gebruikt. Daartegenover kan worden
gesteld dat terreinen met een consequent (militair) gebruik (die geen recreatief medegebruik kennen) en
dus een consequente bron en vorm van ‘verstoring’, in richtlijngebied Veluwe de hoogste dichtheden
herbergen (Harskampse Zand, voor een belangrijk deel militair oefenterrein met als functie schietkamp. In
dit geval lijkt gewenning aan bepaalde activiteiten en in het bijzonder aan geluid, trilling en
luchtverplaatsing op te treden. De activiteiten zijn voornamelijk schieten (met pistool, geweer en lichte
artillerie) en verplaatsingen van voertuigen over de grond over vaste paden. Waarschijnlijk zijn deze
activiteiten van zeer geringe invloed op het voorkomen van de nachtzwaluw in de omgeving van
Harskamp. Ten aanzien van verplaatsingen van personen kan worden aangenomen dat het verstorende
effect van deze activiteit op individuele broedparen in potentieel geschikte broedgebieden aanwezig is
(vergelijkbaar met verstoring door recreatie). Bij grootschalige oefeningen in de broedtijd in het
voorkeurshabitat van de nachtzwaluw treedt mogelijk lokaal verstoring op (Nachtzwaluw is een
grondbroeder). De staat van instandhouding van nachtzwaluw in Veluwe wordt door beoordeeld als matig
ongunstig. De meest recente aantalschatting voor Veluwe bedraagt 610 paren. De index voor Veluwe laat
een sterk stijgende trend zien voor Nachtzwaluw. Het belang van de Arnhemse Heide voor de
Nachtzwaluw in verhouding tot het richtlijngebied Veluwe gering. Een significant effect op de populatie in
het licht van de instandhoudingdoelstelling (behoud omvang en kwaliteit leefgebied) voor Veluwe is
uitgesloten.
De wespendief staat bekend als een verstoringsgevoelige soort. De wespendief is vooral gevoelig voor
verstoring door menselijke aanwezigheid. In Veluwe verkeert de wespendief in een matig gunstige staat
van instandhouding. Het nagestreefde aantal broedparen in dit richtlijngebied bedraagt tenminste 150. De
meest recente aantalschatting bedraagt 150 paar. Gezien het zeer geringe belang van de Arnhemse
Heide voor Veluwe (ontbreken van geschikt broedbiotoop en grotendeels ongeschikt foerageergebied) is
er geen sprake van een significant negatief effect door de militaire activiteiten in het licht van de
instandhoudingdoelstelling voor Veluwe voor de Wespendief.
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 86 - WA-LW20090344
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen negatieve effecten als gevolg van het militaire gebruik,
natuurbeheer en negatieve effecten als gevolg van het recreatieve gebruik. Uit de effectenbeoordeling
blijkt dat het gebruik op geen van de habitattypen en soorten waarvoor Veluwe is aangewezen, een
significant negatief effect heeft, gezien in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen.
Omgeving Arnhemse Heide
• Vrijland Noord
• Oud Nieuw Vrijland
• Oranje kazerne c.a.
• OT Galgenberg
Vrijland Noord, Oud Nieuw Vrijland en Oranje kazerne c.a. vallen buiten de Natura 2000-begrenzing. OT
Galgenberg wordt in 2010 overgedragen aan gemeente Arnhem. De verspreiding van de
broedvogelsoorten wespendief, nachtzwaluw, boomleeuwerik en roodborsttapuit op de Arnhemse heide
rond de kazerneterreinen vertoont geen afwijkend patroon. Vestiging van deze soorten vindt plaats op
basis van geschikt biotoop; een negatief effect door het gebruik van de
kazerneterreinen/munitiecomplexen is niet aan de orde. Aangenomen mag worden dat dit ook geldt voor
het overige aangrenzende Natura 2000 terrein.
5.10.1 Conclusie
Activiteit
Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
ASK Oldebroek 0 0 0 0 0 0 0 0
Omgeving ASK 0 0 0 0 0 0 0 0
Omgeving Harderwijk 0 ? 0 ? 0 0 0 0
Ermelose heide ? X ? 0 0 0 0 0
Regio Milligen ? X ? 0 0 0 0 0
Stroese zand ? X ? 0 0 0 0 0
ISK X X 0 0 0 0 0 0
ISK Harskamp ? 0 ? 0 0 0 0 0
OT Scherpenberg ? ? ? ? 0 0 0 0
Eder- en Ginkelse
heide
- - - - - - - -
Omgeving Eder- en
Ginkelse heide
0 0 0 0 0 0 0 0
OT Arnhemse heide
en vliegbasis Deelen
X X 0 X 0 0 0 0
Omgeving Arnhemse
heide
0 0 0 0 0 0 0 0
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect, ? = niet bekend
Voor activiteiten op de Ermelose heide en Stroese zand zijn negatieve effect op nachtzwaluw niet uit te
sluiten. Activiteiten binnen regio Milligen hebben een negatief effect op nachtzwaluw en boomleeuwerik.
Als laatste hebben activiteiten op OT Arnhemse heide en vliegbasis Deelen een negatief effect op de
nachtzwaluw, roodborsttapuit, boomleeuwerik en wespendief. Geen van deze effecten is beoordeeld als
significant.
Aanbeveling
Uit voorgaande tabel blijkt dat voor veel terreinen gegevens ontbreken om uitspraken te doen over de
effecten van militaire activiteiten.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 87 -
5.11 Natuurbegraving en asverstrooiing
5.11.1 Gevoeligheid
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
Natuurbegraven en
asverstrooiing
X X X X X X X X
0 = niet gevoelig, x = gevoelig, xx = zeer gevoelig
5.11.2 Natuurbegraven en asverstrooiing
Effecten oppervlakte
Activiteit heeft geen effect op oppervlakteverlies habitattypen en leefgebieden soorten.
Effecten ruimtelijke samenhang
Activiteit heeft geen effect op ruimtelijke samenhang habitattypen en leefgebieden soorten, omdat geen
sprake is van fysieke aantasting.
Effecten kwaliteit
• Vergraving, verstoring en eutrofiëring
Natuurbegraven in de zin van zo sober en zo min mogelijk de natuur (en het milieu) belasten, is op
traditionele begraafplaatsen altijd al mogelijk. Dit geldt, sinds crematie weer in zwang is gekomen, ook
voor het uitstrooien van as en het begraven van urnen. De wens om dit in natuurterreinen te doen is
ingegeven door de sfeer van de entourage en het vermeende idee van “teruggeven aan de natuur”. Bij dat
teruggeven kunnen echter de volgende kanttekeningen worden geplaatst:
De algehele natuurverstoring door natuurbegraven en door verstrooien van crematieas in natuurterreinen
kan (afhankelijk van dichtheid, frequentie en kuildiepte) aanzienlijk zijn. Voor het begraven van asurnen is
dit over het algemeen geringer. De effecten van natuurbegraven en urnen begraven in natuurterreinen zijn
vooral het gevolg van het graven van het graf. De effecten van verstrooien van as in natuurterreinen zijn
vooral het gevolg van de eutrofiërende werking van de as. Verstrooien van as betekent door het hoge
gehalte aan fosfor en kalk (hyper)eutrofiëring.
De invloed van het bezoek (betreding, rustverstoring e.d.) is relatief gering. Het bezoek bij begraven van
urnen en verstrooien van as is als regel veel minder dan bij natuurbegraven.
De algehele verstoring van de natuur is niet in alle bostypen even groot. De ernst is in productiebos met
een vrijwel afwezige ondergroei gering tot verwaarloosbaar, maar kan wel de perspectieven voor
ontwikkeling van waardevollere andere bostypen min of meer beperken. De algehele verstoring in oud en
natuurlijk bos met een rijke en gevarieerde ondergroei van kruiden, mossen en padden stoelen veel groter.
Park- en stinsebossen zijn wat dit betreft intermediair. De verstoring is in heide het grootste in droge
korstmosrijke Callunaheide en natte veenmosrijke Ericaheide, in grasland in kruidenrijke voedselarmere,
relatief natte en relatief droge typen.
Deze effecten hebben zowel betrekking op habitattypen (met name de heide en stuifzanden) en als
vogelsoorten vanwege de verstoringsgevoeligheid. De activiteiten vinden echter op een dermate kleine
schaal plaats dat ze geen negatieve effecten veroorzaken op de instandhoudingsdoelstellingen van de
Veluwe.
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 88 - WA-LW20090344
5.11.3 Conclusie
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
Natuurbegraven en
asverstrooiing
0 0 0 0 0 0 0 0
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect
5.12 Cumulatieve effecten
Uit bovenstaande toetsing is gebleken dat op de Veluwe sprake is van dermate cumulatieve effecten dat
het optreden van significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen niet uitgesloten kan
worden. Het gaat hierbij om:
• Verdroging als gevolg van grondwaterstandsdaling
• Verstoring als gevolg van recreatieve activiteiten
• Vermesting/verzuring als gevolg van N-depositie
Verdroging
De Veluwe is verdroogd en dat is onder andere merkbaar aan veel sprengkoppen en sprengen die het
hele jaar door niet meer watervoerend zijn, terwijl deze van oorsprong gegraven zijn om water aan te
voeren richting papiermolens, wasserijen en landgoederen. De volgende habitattypen op de Veluwe zijn
zeer gevoelig voor verdroging:
• Zwak gebufferde vennen
• Zure vennen
• Beken met waterplanten
• Vochtige heide
• Blauwgraslanden
• Actieve hoogvenen
• Pioniervegetatie met snavelbies
De effecten van de grondwateronttrekkingen ten behoeve van industrie en drinkwater zullen individueel
niet gauw een significant effect veroorzaken op de instandhoudingsdoelstellingen. Gezamenlijk en ook in
combinatie met ondiepe onttrekkingen die voor de landbouw nodig zijn (drainage, beregening e.d.) is een
significant negatief effect echter niet meer uit te sluiten, omdat bekend is dat er sprake is van een
verdroogde situatie die de kwaliteit van de habitattypen en leefgebieden van diverse soorten aantast. Hoe
groot dit effect is en welke maatregelen nodig zijn, is op dit moment niet bekend en zal nader onderzocht
moeten worden.
Verstoring
Over de hele Veluwe zijn voorzieningen getroffen voor een breed scala aan recreatieve activiteiten. Het
gaat hierbij om motorcrosterreinen, vliegvelden, zweefvliegterreinen, golfbanen, hondenuitlaatterreinen,
fiets/wandel/ruiterpaden, modelzweefvliegterreinen, mountainbikeroutes, parkeerplaatsen en andere
recreatieve activiteiten. Indien elk aspect afzonderlijk beoordeeld zou worden, zal niet gauw sprake zijn
van een verstoring waardoor de duurzame instandhouding van de vogelsoorten van de Veluwe in gevaar
komt. Gezamenlijk veroorzaken ze echter een verstoring van de gehele Veluwe waardoor de
broedvogelstand onder druk is komen te staan. Een significant effect is daarom niet uit te sluiten voor de:
• Draaihals
• Duinpieper
• Grauwe klauwier
• Tapuit
Enkele vogelsoorten laten op dit moment een positieve trend zien en de huidige aantallen broedparen
liggen boven de doelstelling. Voor deze soorten is gesteld dat een negatief effect niet uitgesloten kan
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 89 -
worden, omdat ze zeker wel gevoelig zijn voor verstoring. Een significant effect op de
instandhoudingsdoelstellingen is echter niet aan de orde. Het gaat hierbij om:
• Boomleeuwerik
• IJsvogel
• Nachtzwaluw
• Zwarte specht
• Wespendief
De Roodborsttapuit is een soort die minder verstoringsgevoelig is voor recreanten en op dit moment een
zodanig positieve trend laat zien, dat een negatief effect voor deze soort niet aan de orde is.
N-depositie
Stikstofdepositie uit verkeer, industrie en landbouw veroorzaakt een hogere voedselrijkdom voor de natuur
op de Veluwe dan wat optimaal is. Uit onderzoek is gebleken dat er op dit moment al een veel hogere
waarde van N-depositie aanwezig is, dan de kritische depositiewaarde van de habitattypen van de
Veluwe. Hiermee is het behalen van met name de kwaliteitsdoelstellingen van de habitattypen, maar ook
van de foerageergebieden van de broedvogels niet meer te garanderen. Omdat door deze condities de
instandhoudingsdoelstellingen mogelijk niet gehaald kunnen worden, is sprake van een mogelijk
significant effect. Dit effect wordt niet veroorzaakt door een individuele boer of bestuurder op de snelweg.
Het betreft een cumulatieve situatie die voor deze overbelasting zorgt.
Een significant effect van de gecumuleerde veroorzakers van stikstofdepositie kan niet uitgesloten worden
voor alle habitattypen met uitzondering van de Jeneverbesstruwelen, omdat deze een hoge kritische
depositiewaarde hebben en op een locatie voorkomen (Doornspijkse heide) waar de huidige depositie het
laagste is van de Veluwe. Verder zijn de volgende soorten indirect (op habitatniveau) gevoelig voor N-
depositie.
• Drijvende waterweegbree
• Gevlekte witsnuitlibel
• Duinpieper
• Draaihals
• Grauwe klauwier
• Tapuit
• Zwarte specht
• Wespendief
Ook voor deze soorten is een significant effect niet uit te sluiten, met name omdat door de N-depositie de
kwaliteit van hun leefgebied onder druk is komen te staan.
5.13 Kennislacunes
Invloed van bemesting van landbouwgronden op de instandhoudingsdoelstellingen.
Exacte locaties waar onttrekking, drainage en beregening een concreet knelpunt voor het behalen van de
instandhoudingsdoelstellingen zijn onbekend.
Exacte locaties waar recreatieve activiteiten en/of voorzieningen invloed hebben op leefgebieden van de
tapuit, grauwe klauwier, duinpieper en draaihals en oplossingen waarmee deze opgeheven kunnen
worden zijn onbekend.
Er is weinig tot niets bekend van het cumulatieve effect van drinkwaterwinningen, industriële winningen en
kleine onttrekkingen en drainage in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen.
Van activiteiten op enkele militaire terreinen ontbreken gegevens over effecten of aanwezige habitattypen
en soorten. Het gaat om: omgeving Harderwijk, Ermelose heide, regio Milligen, Stroese zand, ISK
Harskamp en Scherpenberg.
Het is (nog) onduidelijk welke bronnen te veel N-depositie veroorzaken op gevoelige habitats van de
Veluwe en in hoeverre dit een significant negtatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen opleverd.
Cruciale factoren in de dalende landelijke trends van landelijke populaties van nachtzwaluw, draaihals,
tapuit en grauwe klauwier.
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 90 - WA-LW20090344
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 91 -
6 UITWERKING VAN DOELEN IN RUIMTE EN TIJD
In dit hoofdstuk is de uitwerking van de doelen in ruimte en tijd beschreven. Per type landschap is
aangegeven hoe en waar de doelen behaald zullen worden. Het hoofdstuk begint met een beschrijving
van de totstandkoming hiervan. De ingrediënten voor de totstandkoming zijn expert judgement van lokale
ecologen, ecologisch veld- en bureauonderzoek, wensen van betrokken partijen, kansen voor
natuurontwikkeling, werksessies en overleg.
6.1 Het proces
De uitwerking van de doelen in ruimte en tijd is een samenspel geweest tussen expert judgement,
ecologische onderzoeken, de Integrale Begeleidingsgroep en de Taskforce. Ter voorbereiding op het
opstellen van het beheerplan Veluwe heeft de Provincie Gelderland een aantal ecologische onderzoeken
uit laten voeren. Daarnaast zijn in een aantal werksessies met vertegenwoordigers van de betrokken
partijen de verschillende belangen, de wensen en knelpunten geïnventariseerd. In andere werksessies is
samen met de ecologen van verschillende partijen onderzocht hoe de doelen uitgewerkt kunnen worden.
6.2 De inhoud
De provincie Gelderland heeft een aantal belangrijke onderzoeken uit laten voeren naar de huidige stand
van zaken van de voor Natura 2000-relevante broedvogels, habitattypen en habitatsoorten. Een
habitattypekartering is opgesteld op basis van oude veldinventarisaties en nieuwe veldgegevens. Alterra 62
heeft grondig onderzocht waar kansrijke locaties liggen voor het realiseren van de uitbreidingsdoelen voor
de habitattypen van het open en droge zandlandschap. Daarnaast heeft Alterra factsheets opgesteld voor
de Gelderse habitattypen met belangrijke informatie zoals verspreidingsgegevens, sleutelprocessen,
knelpunten en kwaliteitscriteria. Voor de broedvogels zijn factsheets opgesteld door SOVON (2009), met
recente verspreidingsgegevens, leefgebieden, trends en knelpunten voor het behalen van de
Instandhoudingsdoelstellingen. Daarnaast zijn factsheets opgesteld voor de habitatsoorten, eveneens met
verspreidingsgegeven, trends, kansen & knelpunten63
. Het VOFF heeft onderzocht hoe de versnipperde
populaties van soorten van heideterreinen op de Veluwe kunnen worden verbonden64
. Hierin is
aangegeven waar de belangrijkste (met de hoogste soortendichtheid) leefgebieden liggen voor soorten
van heideterreinen. Vervolgens is aangegeven waar heideverbindingen gerealiseerd kunnen worden om
deze leefgebieden weer met elkaar te verbinden. Deze nieuwe gegevens zijn gecombineerd met een
aantal bestaande informatiebronnen zoals het concept-ontwerpbesluit, de kansen en knelpunten-analyse
voor waterafhankelijke natuur van het KIWA en de profieldocumenten van de habitattypen.
6.3 De stappen in de totstandkoming
De basis voor de uitwerking van de doelen in ruimte en tijd is de kaart met de huidige verspreiding van de
habitattypen geweest. Het uitgangspunt voor het behalen van de uitbreidingsdoelstellingen is dat er wordt
gestreefd naar robuuste structuren die aansluiten bij de bestaande aanwezige habitattypen. Vervolgens
zijn ‘kansrijke ecologische ontwikkelgebieden’ geïdentificeerd. Dit zijn zones waar habitattypen met een
uitbreidingsdoelstelling tot ontwikkeling gebracht kunnen worden op basis van abiotische factoren en
historische gegevens (luchtfoto, bodemkaart, vegetatiekaart van van der Werff 1975, Eerste Bosstatistiek).
De kansrijke gebieden voor de ontwikkeling van stuifzanden, schraalgraslanden en heiden zijn door Alterra
62
A.J.M. Koomen & G.J. Maas (2009). Zoekgebieden voor heide, stuifzand en heischraal grasland op
de Veluwe (Natura 2000). Inventarisatie van geschikte gebieden voor uitbreiding en verbinding.
Wageningen, Alterra 63
Schut, D., R. Felix, R. Krekels (2008) Factsheets Natura 2000 Gelderland. Habitatsoorten in Natura 2000 gebieden.
Natuurbalans 64
De Veluwse heide verbonden (2009) VOFF
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 92 - WA-LW20090344
geïdentificeerd65
. Daarnaast zijn aanvullend de bestaande heideterreinen, waarvan de kwaliteit dusdanig
slecht is dat ze niet tot het habitattype droge heide zijn gerekend, ook aangeduid als ‘kansrijk ecologisch
ontwikkelgebied’. In deze gebieden kan het habitattype worden gerealiseerd door de kwaliteit van het
gebied door middel van gericht beheer te verbeteren. In de studie van VOFF66
wordt beschreven hoe de
robuuste open zandlandschappen kunnen worden verbonden. De habitattypen van het oude
boslandschap kunnen worden uitgebreid in de oude bosgebieden die nog niet tot het habitattypen zijn
gerekend. Deze gebieden zullen in de loop der tijd zich ontwikkelen tot habitattype.
De terreinbeherende organisaties hebben vervolgens op basis van alle bovenstaande informatiebronnen
en overlegmomenten een ambitie neergelegd waarin het behalen van de instandhoudingsdoelen in ruimte
en tijd is uitgewerkt.
In de volgende paragrafen worden per landschap de volgende zaken besproken:
1) Toekomstbeeld: waar willen we naartoe met natuur?
2) Knelpunten: welke knelpunten bevinden zich tussen nu en het toekomstbeeld?
3) Strategie: hoe gaan we de afzonderlijke knelpunten oplossen?
4) Ambitie korte termijn: wat wordt in de eerste beheerplanperiode bereikt?
In hoofdstuk 7 zal vervolgens worden ingegaan op de concrete maatregelen die genomen worden om de
ambitie van de korte termijn te behalen en op de leemtes in kennis die opgevuld moeten worden om de
ambitie te kunnen behalen.
Bij het uitwerken van de natuurdoelen is expliciet rekening gehouden met de belangen en activiteiten die
op de Veluwe aanwezig zijn. Bijvoorbeeld: Uitbreiding van het open zandlandschap vindt in eerste
instantie plaats op locaties waar dit niet ten koste gaat van landbouw, recreatie of andere belangen. De
strategie is om op lange termijn een geleidelijke en ongedwongen verplaatsing en clustering van functies
te realiseren waardoor de landschappen robuuster kunnen worden. Dit wordt duidelijk in de volgende
paragrafen.
6.4 Naar een robuust, samenhangend en rijk open zandlandschap
Toekomstbeeld: Het open zandlandschap is een compleet systeem, bestaande uit actieve stuifzanden
met overgangen naar stuifzandheiden, kraaiheiheiden en droge heiden, jeneverbesstruwelen, heischrale
graslanden en vochtige heiden met pioniervegetaties van snavelbiezen en overgangen naar
heidehoogveentjes met de daarbij behorende broedvogels zoals duinpieper, draaihals, tapuit, grauwe
klauwier, nachtzwaluw, boomleeuwerik en roodborsttapuit. Er zijn veel geleidelijke overgangen met
opgaand loofbos, die een belangrijk onderdeel zijn van het leefgebied van de vogels. Deze geleidelijke
overgangen kunnen zeer lang zijn (honderden meters), van open landschap naar dichtgegroeid bos met
snippers (overblijfsels) open landschap. Daarnaast zijn er bepaalde gebieden in het open landschap en
bepaalde elementen binnen het landschap waar de rust overheerst, waar broedvogels onverstoord kunnen
broeden en leven. Op de Veluwe vormt het open zandlandschap een robuust en samenhangend netwerk
voor leefgebied van kenmerkende fauna, zoals zandhagedis, levendbarende hagedis, gentiaanblauwtje,
gladde slang, heivlinder. De kwaliteit van de habitattypen is goed, wat onder andere betekent dat er
bijzondere kenmerkende soorten voorkomen en dat de vegetatiestructuur goed is. Binnen het open
zandlandschap hebben natuurlijke processen op specifieke locaties de ruimte. Successie, verjonging,
verstuiving en natuurlijke begrazing vormen hier het landschap.
Knelpunten:
• Verslechtering kwaliteit landschap door vergrassing als gevolg van stikstofdepositie vanuit landbouw
en verkeer;
65
Koomen A., G. Maas (2009) Zoekgebieden voor heide, stuifzand en heischraal grasland op de Veluwe (Natura 2000).
Inventarisatie van geschikte gebieden voor uitbreiding en verbinding. Alterra 66
INVOEGEN LITERATUURVERWIJZING
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 93 -
• Het huidige open landschap is gefragmenteerd en versnipperd door de aanplant van naaldbossen en
door infrastructuren;
• Slechte kwaliteit van het landschap als leefgebied voor broedvogels als gevolg van verstoring door
recreatie en toerisme;
• Onvoldoende geleidelijke overgangen naar natte landschappen en/of boslandschappen en een tekort
aan ‘rafelige randen’;
• Verslechtering kwaliteit landschap en leefgebied fauna door verdroging van vochtige locaties als
gevolg van grondwateronttrekkingen en hoge verdamping;
• Verlies en tekort aan oppervlakte aan actief stuivend zand als gevolg van (natuurlijke) successie,
aanplant naaldhout en vergrassing door stikstofdepositie. Hierdoor gaat leefgebied voor kenmerkende
fauna (duinpieper, etc) verloren.
Strategie: De ruimtelijke samenhang van dit landschap dient aanzienlijk versterkt te worden en de totale
oppervlakte dient vergroot te worden. Dit betekent dat voor de lange termijn vooral gestreefd moet worden
naar zo robuust mogelijke samenhangende terreinen waar alle genoemde habitattypen voldoende in
oppervlakte en kwaliteit aanwezig zijn met voldoende geleidelijke overgangen. Dit betekent gebieden
aanwijzen waar deze robuuste, samenhangende terreinen (verder) uitgebreid en ontwikkeld kunnen
worden. Deze gebieden met doelen voor uitbreiding, verbinding en kwaliteitsverbetering voor de lange
termijn zijn hier in beeld gebracht. Het streven naar robuuste, samenhangende gebieden betekent dat we
niet, koste wat kost, kleine, geïsoleerde terreinen met gekwalificeerde habitattypen zullen trachten te
behouden. Het wil ook niet zeggen dat ze zo maar opgegeven mogen worden. Snippers van open
landschap binnen beboste gebieden hebben eveneens een eigen kenmerkende waarde als afwisseling
binnen boslandschappen.
Het bereiken van de doelen voor het open zandlandschap betekent een verkleining van het leefgebied van
de Zwarte specht en waarschijnlijk ook voor de Wespendief. Deze oppervlaktevermindering wordt in
belangrijke mate opgevangen door het behalen van de doelen voor het oude boslandschap (volgende
paragraaf).
Korte termijn ambitie: In de komende planperiode wordt het volgende bereikt:
• Meer ruimtelijke samenhang en een vergroting van het oppervlakte open zandlandschap met 1180 ha
(zie kaart 6.1);
• Er is meer rust voor kwetsbare broedvogels;
• Aanpakken van milieutekorten in bodem en lucht: geen toename stikstof, geen toename fosfaat,
toename calcium, afname verdroging.
6.5 Naar een robuust, samenhangend, gevarieerd en rijk oud boslandschap
Toekomstbeeld: Op de Veluwe bevinden zich grote, aaneengesloten oppervlakten aan oud loofbos. Er
zijn veel geleidelijke overgangen en rafelige randen naar het open zandlandschap aanwezig. Veel open
plekken in de bossen bieden waardevolle variatie in het landschap. Het oude boslandschap vormt een
belangrijk kernleefgebied voor Natura 2000-soorten vliegend hert, wespendief en zwarte specht, en voor
kenmerkende soorten als boommarter, groene specht, wild zwijn, edelhert en ree.
Knelpunten:
• Het leefgebied van aan bossen gebonden fauna is versnipperd (o.a. vliegend hert), het boslandschap
is nog niet voldoende samenhangend;
• De bossen hebben onvoldoende (natuurlijke) variatie tussen gesloten en meer open, rafelige randen
naar open landschap, en hierdoor een te eentonig microklimaat, omdat het bosbeheer en de
houtexploitatie nog onvoldoende is afgestemd op het behalen van hoge biodiversiteit en een natuurlijk
systeem;
• Oude eikenbossen veranderen gestaag in eiken-beukenbossen;
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 94 - WA-LW20090344
• De kwaliteit van het landschap neemt af (vergrassing, verstoring bodemfauna, verstoring
voedselketen) als gevolg van stikstofdepositie;
• Er zijn onvoldoende grote rustgebieden aanwezig, waar met name grote zoogdieren onverstoord
kunnen verblijven.
Strategie: Kwaliteitsverbetering en het ouder laten worden van deze habitattypen schept goede
uitgangscondities voor het Vliegend hert. Daarnaast dienen de aanbevelingen uit het beschermingsplan
voor het Vliegend hert67
te worden overgenomen. Ook voor Wespendief en Zwarte specht betekent het
halen van de doelen voor het boslandschap op habitatniveau een aanzienlijke kwaliteitsverbetering van
hun beider leefgebied. Op welke
manieren verjonging van oud eikenbos kan worden gerealiseerd is nog niet volledig bekend, dit dient in de
komende beheerplanperiode experimenteel te worden onderzocht. Verjonging in grove dennen bossen is
een bekend verschijnsel, dit kan worden gestimuleerd.
Ambitie korte termijn: de komende zes jaar worden de volgende resultaten bereikt:
• Meer ruimtelijke samenhang en vergroting van het areaal oud boslandschap (zie kaart 6.2);
• Kwaliteitsverbetering van habitattype Beuken-eikenbos (H9120) en Oud eikenbos (H9190) o.a. voor
het vliegend hert;
• Aanpakken van milieutekorten in bodem en lucht: geen toename stikstof, geen toename fosfaat;
• Bos- en natuurbeheer wordt uitgevoerd zonder/met zo min mogelijk nadelige effecten op de
kenmerken van het oude boslandschap;
• Meer rust in het oude boslandschap voor de kwetsbare soorten.
67
Duinen, G., e.a., Overlevingsplan bos+natuur, 2004
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 95 -
Kaart 6.1 Ambitie open zandlandschap. De cirkels geven globaal aan waar naaldbos wordt gekapt en
hoeveel hectare er op de lange termijn / korte termijn wordt gekapt. PM: deze kaart klopt niet en wordt nog
aangepast
6.6 Geïsoleerde vennenlandschappen met hoge natuurwaarden
Toekomstbeeld: Verspreid over de Veluwe liggen kleine en grote waardevolle vennenlandschappen met
zwakgebufferde en zure vennen en overgangen naar heidehoogveentjes en vochtige heiden en met
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 96 - WA-LW20090344
leefgebied voor de Habitatrichtlijnsoorten Drijvende waterweegbree, Kamsalamander en Gevlekte
witsnuitlibel. Het hydrologische systeem van deze vennenlandschappen is op orde; er is voldoende water
van goede kwaliteit. Hierdoor vindt op locaties met een continu hoge waterspiegel veenvorming plaats. De
buffercapaciteit van de zwakgebufferde vennen is voldoende. Er zijn waardevolle en geleidelijke
overgangen aanwezig naar het droge zandlandschap, naar het oude boslandschap en naar het
bekenlandschap. In het vennenlandschap is een hoge biodiversiteit aanwezig.
Knelpunten:
Van veel vennen is de kwaliteit onvoldoende om als habitattype gekwalificeerd te worden, dit
kwaliteitsverlies wordt veroorzaakt door:
• Verdroging door wateronttrekking en hoge verdamping (door met name naaldbomen);
• Verzuring en vermesting door stikstofdepositie vanuit landbouw en verkeer;
• Verzuring van zwakgebufferde vennen door het opraken van de buffercapaciteit (tekort aan calcium).
Strategie: Om de knelpunten voor de vennenlandschappen op te lossen wordt aangesloten bij de
doelstellingen vanuit de Kaderrichtlijn Water en het instrument GGOR (gewenste grond- en
oppervlaktewater regime). De verwachting is dat door deze beleidslijnen de kwaliteit en kwantiteit van het
grond- en oppervlaktewater zal verbeteren, waardoor de kwaliteit van het vennenlandschap toeneemt.
Ambitie korte termijn: In de komende planperiode wordt het volgende bereikt:
• Kwaliteitsverbetering van een aantal vennen zodat deze zich kwalificeren als habitattype Zwak
gebufferde vennen (H3130) of Zure vennen (H3160);
• Kwaliteitsverbetering van reeds gekwalificeerde vennen;
• De milieutekorten zijn voor een deel verbeterd: geen toename stikstof, geen toename fosfaat, waar
nodig toename calcium, tegengaan verdroging.
6.7 Voldoende schoon water in de Veluwse beken
Toekomstbeeld: Ook al ligt het grootste deel van de beken en de daarbij horende vegetaties en
leefgebieden van ijsvogel, beekprik en rivierdonderpad buiten de huidige ontwerpbegrenzing van Natura
2000 is een goede waterkwaliteit en waterkwantiteit van belang. De beken die ontspringen op de Veluwe
bevatten voldoende water van voldoende kwaliteit, waardoor het behalen van de instandhoudingdoelen
voor de aan het bekenlandschap gerelateerde doelstellingen haalbaar zijn, ook buiten de begrenzing van
de Veluwe.
Knelpunten:
• Verdroging door verlaging waterafvoer door grondwaterwinningen;
• Onnatuurlijke morfologie.
Strategie: De effecten van grondwateronttrekkingen worden de komende jaren onderzocht. Door in dit
beheerplan de GGOR maatregelen en de maatregelen voor HEN en SED wateren op te nemen wordt de
nagestreefde kwaliteitsverbetering voor de beken geborgd.
Korte termijn ambitie:
PM, input van het Waterschap.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 97 -
Kaart 6.2 Ambitie oud boslandschap. De cirkels geven globaal aan waar naaldbos wordt omgevormd naar
loofbos en hoeveel hectare er op de lange termijn / korte termijn wordt gekapt. PM: deze kaart klopt niet en
wordt nog aangepast
6.8 Perspectief activiteiten Veluwe
Om de ambities die in de vorige paragrafen worden beschreven te bereiken is het nodig dat activiteiten en
ontwikkelingen hier rekening mee houden. In deze paragraaf wordt aangegeven wat het perspectief is
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 98 - WA-LW20090344
voor de verschillende activiteiten op de Veluwe en nieuwe ontwikkelingen. Wat kan nog wel? Onder welke
voorwaarden? Wat kan niet?
Ontwikkelen onder voorbehoud
Nieuwe ontwikkelingen op de Veluwe zullen moeten worden getoetst aan de Natuurbeschermingswet en
zijn alleen toegestaan als de ontwikkeling het behalen van de natuurdoelen niet in de weg staat. Dit
betekent dat voor de activiteiten die op dit moment al een knelpunt veroorzaken voor het bereiken van de
natuurdoelen, geen netto uitbreiding mag plaatsvinden. Dus netto mogen de volgende verstorende
activiteiten niet toenemen:
• Verstoring van leefgebied vogels door recreanten;
• Vermesting en verzuring van habitattypen door stikstofemissie uit landbouw en verkeer;
• Verdroging door wateronttrekking.
De korte termijn ambitie is om deze knelpunten de komende jaren te verminderen. Om de Veluwe niet op
slot te zetten, en ontwikkelingen mogelijk te houden, kunnen er salderingsprincipes worden ontwikkeld in
samenwerking met de sectoren. Het salderingsprincipe voor de verblijfsrecreatie uit de
streekplanuitwerking Groei & Krimp kan daarbij als voorbeeld dienen voor andere sectoren.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 99 -
7 MAATREGELEN
Wat er bereikt moet worden op de Veluwe staat beschreven in hoofdstuk 6. Dit hoofdstuk beschrijft welke
maatregelen worden genomen om dit te bereiken en hoe dit effect heeft op andere plannen.
De maatregelen staan per landschap beschreven (paragraaf 7.2 t/m 7.5, gekoppeld aan de korte termijn
ambities (uit hoofdstuk 6) voor het landschap. Voorafgaand daaraan worden de maatregelen beschreven
voor bodem, lucht en water die voor de gehele Veluwe gelden (paragraaf 7.1). Verder worden in
aansluiting op de maatregelen voor de landschappen nog een aantal specifieke maatregelen benoemd,
zoals voor omgaan met recreatie op de Veluwe en ambities of maatregelen waarvoor nog een leemte in
kennis bestaat (paragraaf 7.6). Het hoofdstuk sluit af met een paragraaf waarin wordt beschreven hoe dit
doorwerkt in andere plannen.
Zoals al op verschillende plaatsen in dit beheerplan is aangegeven is er in het recente verleden al veel
beleid voor de Veluwe geformuleerd dat in zijn uitwerking een positieve invloed heeft op de uitvoering van
dit beheerplan en het behalen van de instandhoudingsdoelen. Een belangrijke maatregel is dat de reeds
en elders geformuleerde beleidsvoornemens en maatregelen daadwerkelijk worden uitgevoerd. Door die
uitvoering worden de doelen uit dit beheerplan al voor een belangrijk deel dichterbij gebracht. De
verschillende bestaande initiatieven komen in dit hoofdstuk ook aan de orde.
7.1 Maatregelen gehele Veluwe
Een aantal typen maatregelen komt ten goede aan de instandhoudingdoelstellingen voor de gehele
Veluwe. In hoofdzaak zijn maatregelen nodig die bijdragen aan rust en stilte op de Veluwe, verbetering
van de kwaliteit van lucht, bodem en grond- en oppervlaktewater en tegengaan en opheffing van
verdroging.
• Maatregelen die betrekking hebben op de kwaliteit van bodem, lucht en water. Zij komen ten goede
aan de habitattypen en verbeteren daarmee ook de kwaliteit van de leefgebieden voor verschillende
soorten.
• Maatregelen ter bevordering van stilte en rust voorkomen verstoring en bevorderen zo de kwaliteit van
de leefgebieden van soorten.
• Maatregelen ter opheffing van verdroging zijn voor delen van de Veluwe van belang voor de
verbetering van de kwaliteit van de waterafhankelijke habitats.
• Daarnaast zijn maatregelen nodig die onze kennis van de invloed van deze factoren op de staat van
instandhouding bevorderen.
7.1.1 Verbetering van de luchtkwaliteit
Zoals aangegeven is de stikstof/ammoniakdepositie op de Veluwe in veel gevallen te hoog voor het
waarborgen van de instandhouding van habitats. De ambitie is daarom dat de totale depositie omlaag
moet, tot een niveau waarbij de depositiewaarden een goede staat van instandhouding waarborgen. De
kritische depositiewaarden (KDW) op de Veluwe zijn verschillend per habitat. Stuifzanden in het westen
hebben een lage KDW van 760 mol/ha/jr. Ander habitats hebben waarden van 1100 of hoger. Zeer voor
verzuring gevoelige vennen (410 mol/ha/jr) zijn op grotere afstand gelegen van de stikstofbronnen en
kunnen via hydrologische maatrregelen en effectgericht beheer ondersteund worden, zodat kan worden
uitgegaan van hogere depositiewaarden.68
De ambitie is om in drie beheerplanperioden een
depositiewaarde op de rand van de Veluwe te bereiken van 1100 mol/ha/jr. Hieraan moet naar
evenredigheid worden bijgedragen door verkeer, landbouw en industrie (en energiebedrijven).
68
Alterra, 2008 op. cit.
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 100 - WA-LW20090344
Maatregelen
• Onderzoek waar N-depositie als gevolg van landbouw, verkeer en infrastructuur een significant
negatief effect veroorzaakt op de instandhoudingsdoelstellingen.
• In de eerste planperiode dragen landelijke generieke maatregelen bij aan de vermindering van
de stikstofdepositie vanwege verkeer, landbouw en industrie.
• Voor intensieve veehouderijen zal het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (AMvB
Huisvesting) rond 2013 een belangrijke bijdrage leveren aan de vermindering van
ammoniakemissies.
• Voor agrarische en andere bedrijven die hun activiteiten willen uitbreiden is er beperkte ruimte
om de emissie te verhogen, om te voorkomen dat de neerwaartese depositietrend teniet wordt
gedaan. In het vergunningenkader in hoofdstuk 9 is aangegeven waaraan bedrijven worden
getoetst.
- technische voorzieningen;
- salderling van emissierechten.
• Uitvoering van de reconstructieplannen waarbij intensieve veehouderijen uit de
extensiveringszones worden geplaatst leidt tot het wegnemen van bijna alle piekbelastende
bedrijven op en rond de Veluwe.
• In de Midtermreview Reconstructie die voor 2011 is voorzien, wordt de inhoud van dit
beheerplan betrokken.
• Agrarische bedrijven worden ondersteund via subsidieregelingen van de provincie (Verplaatsing
Intensieve veehouderijen (VIV) – Gelderland) en via EU-subsidieregelingen.
• Instellen van een subsidieregeling voor technische maatregelen voor de grondgebonden
veehouderij (stallen, beweiding, bedrijfsvoering, voedingsspoor).
• Bij rijksoverheid aandringen op belastingmaatregelen ten gunste van bedrijfsbeëindiging.
Actoren
• Rijk: De rijksoverheid (ministeries van VROM, LNV en V&W) formuleert en implementeert
generiek beleid gericht op vermindering van stikstofdepositie.
• Provincie: vergunningverlenend gezag en via het PMJP gelden beschikbaar stellen;
herprioritering van gelden via de midtermreview van ILG.
• Gemeenten: als bevoegd gezag voor bouw- en milieuvergunningen een signalerende en
informerende functie.
• Landbouworganisaties: overleg over salderingsmethoden.
Kosten en dekking
maatregel aantal kosten per
eenheid
totaal bestaande
regeling/dekking
generiek beleid
(waaronder AMvB
Huisvesting)
kosten voor rekening
sector
technische
maatregelen
20 €150.000
(zeer divers)
€3.000.000 deels provinciale subsidie
(PMJP) overig sector
verplaatsing bedrijven
in kader Reconstructie
tientallen variërend VIV – Gelderland breed
verplaatsing bedrijven nog
onbekend
€1.000.000 geen/nieuw
onderzoek
salderingsmethode
€50.000 geen
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 101 -
7.1.2 Verbetering van de waterkwaliteit
De waterkwaliteit kan verbeteren door vermindering van de hoeveelheid fosfaat en nitraat in het water.
Deze stoffen komen in het water door depositie vanuit de lucht (zie hierboven), uitspoeling via de bodem,
lozingen en instroom via sloten langs wegen en spoorwegen.
In het Gewenst Grond en Oppervlaktewater Regime (GGOR) van de waterschappen Veluwe, Valei&Eem
en Rijn en IJssel worden onder meer maatregelen opgenomen die de kwaliteit van de oppervlaktewater en
grondwater verder moeten verbeteren.
Maatregelen
• Reduceren van directe lozingen tot nul.
• Afkoppelen van belaste langs sporen en wegen sloten.
• Baggeren van watergangen: wegnemen vervuilde waterbodems.
• Maatregelen uit het GGOR van de waterschappen.
• Onderzoek naar de exacte locaties waar bemesting een knelpunt vormt voor het behalen van de
instandhoudingsdoelen van het vennen- en bekenlandschap en uitvoeren van hieruit
voortvloeiende maatregelen.
Actoren
• Waterschappen Veluwe, Vallei&Eem, Rijn en IJssel: uitvoering GGOR via beheerplannen
• Terreinbeherende organisaties: medewerking aan realisatie verbeteringen.
Kosten en dekking
maatregel aantal kosten per
eenheid
totaal bestaande
regeling/dekking
Uit GGOR (PM) PM PM PM PMJP en begroting
waterschap
7.1.3 Verbetering van de bodem via effect gericht beheer
Om direct de abiotische condities voor habitattypen te verbeteren en om negatieve effecten van vervuiling
via lucht, bodem en water tegen te gaan, zullen effectgerichte beheermaatregelen genomen kunnen
worden. Daardoor wordt de voedselrijkdom van de bodems verminderd. Daardoor krijgen voedselarme
vegetaties zoals blauwgraslanden en heiden meer kans om zich te ontwikkelen.
Maatregelen
• Afgraven voedselrijke toplagen (inrichting).
• Verschraling door maaien en afvoeren, plaggen en branden van lage vegetaties.
• Verwijderen van bosopslag: tegengaan van verruiging .
• Toevoegen van stoffen aan de bodem die gewenste vegetaties stimuleren (onder meer calcium).
• Onderzoek doen naar calciumtekort.
Actoren
• Terreinbeherende organisaties: beheer en onderhoud
• Particuliere grondbezitters: beheer en onderhoud
Kosten en dekking
maatregel aantal kosten per
eenheid
totaal bestaande
regeling/dekking
Beheren van terreinen* 40.000
ha
€3.000.000 ILG en SN-regeling
Baggeren PM PM begroting waterschap
* niet alle terreinen en terreinbeherende instanties vallen onder de SN-regeling
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 102 - WA-LW20090344
7.1.4 Bevordering van rust en stilte op (delen van) de Veluwe.
In dit beheerplan is inzicht gegeven in het voorkomen van soorten op de Veluwe. Delen van de Veluwe
vormen leefgebieden voor broedvogels. Rust en stilte in elk geval in het broedseizoen is daarvoor vereist.
Menselijke activiteiten, met name in de vorm van recreatieve activiteiten (inclusief vrijetijdsbesteding vanuit
woonkernen), kunnen daarop een inbreuk vormen. Om dat te voorkomen dienen zones te worden
ingesteld waarin gedurende bepaalde perioden geen menselijke activiteiten plaatsvinden.
Maatregelen
• Opnemen van zones langs fiets- en wandelpaden in een zoneplan. Deze zones hebben een
breedte van 50 meter.
• In overleg met stakeholders maken van een zoneringsplan.
• Onderzoek naar afsluiting van niet meer in gebruik zijnde paden in kerngebieden van
broedvogels.
• Opstellen van reglementen voor recreatieve activiteiten op vrij toegankelijke plekken (rust-,
speel-, picknickplaatsen) langs fiets- en wandelpaden en in de nabijheid van terreinen voor
verblijfsrecreatie, ter voorkoming van verstorend gedrag.
Actoren
• Provincie: bevorderen dat zoneplannen worden opgesteld.
• Terreinbeherende organisaties: opstellen van zoneplannen en gebruiksreglementen in
aanvulling op bestaande reglementen voor de gebieden die in eigendom zijn.
• Recreatiebedrijven en recreatie-organisaties: opstellen van zoneplannen en
gebruiksreglementen voor recreanten voor.
Kosten en dekking
maatregel aantal kosten per
eenheid
totaal bestaande
regeling/dekking
opstellen
zoneringsplannen
X €100.000 geen; nieuw
onderzoek en afsluiting
paden
X PM PM begroting TBO’s
7.1.5 Vermindering en voorkoming van verdroging van de Veluwe
Delen van de Veluwe zijn gevoelig voor verdroging. In die gebieden dienen de oorzaken van verdroging
(grondwateronttrekking en snelle waterafvoer via beken) worden weggenomen. Daarnaast is er een
leemte in kennis van de invloed gezamelijke invloed van grootschalige industriële en drinkwaterwinningen
op de verdroging op de Veluwe.
Maatregelen
• Voorlichting aan agrariërs inzake vermindering van kleinschalige grondwateronttrekkingen.
• Voorlichting aan burgers en bedrijven inzake vermindering van kleinschalige
grondwateronttrekkingen.
• Onderzoek naar alternatieven voor industriële grondwaterwinningen.
• Onderzoek waar drinkwateronttrekkingen, industriële onttrekking, kleine onttrekkingen, drainage
en overige ontwateringen op beken- en vennenlandschap concreet de instandhoudingsdoelen
frustreren en uitvoeren van in het onderzoek voorgestelde maatregelen
• Onderzoek naar effecten van drinkwaterwinningen aan de Amersfoortse weg en op de Zuid-
Veluwe en naar industriële winningen van de papierindustrie op en rond de Veluwe.
• Uitvoering afspraken Waterovereenkomst Vitens-Provincie Gelderland.
• Midterm review Waterovereenkomst Vitens-Provincie Gelderland.
• Onderzoek naar alternatieven voor grootschalige industriële onttrekkingen (voortzetting
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 103 -
bestaande onderzoeken en zo nodig initiëren van nieuwe onderzoeken).
Actoren
• Vitens: onderzoek en maatregelen drinkwateronttrekkingen en uitvoering onderzoek
• Bedrijven die grootschalig grondwater onttrekken
• Waterschappen Veluwe, Vallei&Eem en Rijn en IJssel
• Agrariërs
• Provincie: bevorderen onderzoek
• Papierindustriële bedrijven op en rond de Veluwe: onderzoek naar alternatieven
Kosten en dekking
maatregel aantal kosten per
eenheid
totaal bestaande
regeling/dekking
Herinrichting beken
(GGOR)
PM PM PM PMJP en begroting
waterschap
Onderzoek
alternatieven
grootschalige
grondwaterwinning
1 € 150.000 €150.000 geen/nieuw
Voorlichting
kleinschalige
grondwateronttrekking
PM PM €100.000 geen/nieuw
Uitvoering Epe,
Schalterberg en
Eerbeek
3 van €400.000
tot €4.000.000
€7.640.000 Overeenkomst duurzame
waterwinning
Onderzoeken
drinkwaterwinningen
divers €490.000 Overeenkomst duurzame
waterwinning
Onderzoek industriële
winningen (4 locaties)
4 PM PM Wordt uitgevoerd door
provincie
7.1.6 Meer inzicht in de invloed van abiotische factoren op de staat van instandhouding van habitats
De staat van instandhouding wordt door verschillende abiotische factoren beïnvloed.: hydrologie, kwaliteit
van bodem en lucht en effectgericht beheer. Maatregelen gericht op de ene categorie abiotische factoren
hebben invloed op te nemen maatregelen in de andere categorie. Er is nog weinig zicht op de onderlinge
en gezamenlijke invloed van de factoren op de staat van instandhouding van habitats. Voorts wordt door
de minister van LNV onderkend dat tot nu toe teveel het accent heeft gelegen op de kritische
depositiewaarden. Onderzocht wordt of er tussenwaarden zijn te formuleren voor een bepaalde periode.
Maatregelen
• Onderzoek naar de gezamenlijke invloed van abiotische factoren op de kwetsbare habitats op
de Veluwe, zoals de relatie tussen hoge N-depositie maar geen te hoge waarden voor nitraat- en
ammoniumgehalten in de bodem.
• Onderzoek om te bepalen hoeveel stikstof en fosfaat minder en hoeveel calcium meer nodig is
en op welke locatie.
• Bijdragen aan onderzoek naar de toepasbaarheid van tussenwaarden voor ammoniak op de
Veluwe.
Actoren
• Ministerie van LNV: subsidiëring landelijke onderzoeken
• Provincie: uitvoeren onderzoek op Veluwe
• Waterschappen: onderzoek naar invloed hydrologische maatregelen
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 104 - WA-LW20090344
kosten en dekking
maatregel aantal kosten per
eenheid
totaal bestaande
regeling/dekking
Onderzoek abiotische
factoren
PM PM PM geen/nieuw
Onderzoek stoffen 1 70.000 70.000 geen/nieuw
Bijdrage
toepasbaarheid
waarden ammoniak
1 50.000 50.000 geen/nieuw
7.2 Maatregelen voor het open zandlandschap
Om de instandhoudingsdoelstellingen die we aan het open zandlandschap hebben verbonden te
realiseren en de knelpunten weg te nemen, moeten al op korte termijn maatregelen genomen worden.
Naast algemene verbetering van de milieucondities die in de vorige paragraaf zijn genoemd, gaat het om
het verbeteren van de ruimtelijke samenhang en het vergroten van het oppervlakte/areaal van de
habitattypen en leefgebieden. Daarbij dient een integrale benadering te worden gehanteerd, waarbij wordt
voorkomen dat er nieuwe knelpunten tussen natuur en landbouw gaan ontstaan. Dit is het geval wanneer
een veehouderijbedrijf zonder uitbreiding van aantallen dieren of andere aanpassingen een 'piekbelaster'
(hoger van 50% van de kritische depositiewaarde) wordt voor een nieuw habitat, of gedwongen wordt tot
het nemen van verdergaande maatregelen dan noodzakelijk in de situatie van bestaand gebruik.
7.2.1 Vergroting areaal en verbetering ruimtelijke samenhang
Aansluitend aan het bestaande open landschap kan uitbreiding worden gerealiseerd, waardoor duurzame
oppervlaktes ontstaan.
Maatregelen
• Omzetten van naaldbossen in open zandlandschap door kap van naaldbossen, aansluitend aan
bestaande zandverstuivingen en stuifzandheiden: in totaal 806 ha in de eerste planperiode.
• Aanleg van verbindingszones tussen de nieuwe ha open zandlandschap door het kappen van
naaldbos (350 ha).
• Aanleggen van 6 ecoducten (bestaand beleid).
• Waar mogelijk grotere oppervlakte aan geleidelijke overgangen en rafelige randen tussen bos en
open zandlandschap door plaatselijk kappen van bos. Onbekend aantal hectares
• Aanleg van groene buffers (beplanting die ammoniak opneemt) tussen landbouw en
zandverstuivingen en stuifzandheiden voor afvang van ammoniak.
Actoren
• Terreinbeherende organisaties: boskap en aanleg
• Rijkswaterstaat: beleid en uitvoering voor aanleg ecoducten
• Provincie: beleid en uitvoering voor aanleg ecoducten
• Gemeenten: eventueel aanpassing bestemmingsplan
Kosten en dekking
maatregel aantal kosten per
eenheid
totaal bestaande
regeling/dekking
creëren extra open
zandlandschap door
kappen bos
806 ha gemiddeld
€5.000
PM PMJP. Een deel is
opgenomen in overkomst
provincie -
terreinbeherende
instantie.
Overig geen dekking
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 105 -
aanleg
verbindingszones
350 ha gemiddeld
€5.000
€1.750.000 PMJP. Een deel is
opgenomen in overkomst
provincie -
terreinbeherende
instantie.
Overig geen dekking
creëren rafelige randen X ha € 5.000 PM PMJP. Een deel is
opgenomen in overkomst
provincie -
terreinbeherende
instantie.
Overig geen dekking
aanleg 6 ecoducten 6 gemiddeld
€2.800.000
€17.000.000 PMJP
aanleg groene buffers 50 € 5.000 € 250.000 geen/nieuw
verlies aan
houtproduktie
X ha €200 per ha
per jaar
PM Terreinbeherende
organisaties.
7.2.2 Cyclisch en regulier beheer
Het cyclisch en bestaand beheer van de terreinbeherende organisaties en andere terreinbeheerders
draagt bij aan het open houden van het landschap en de ruimtelijke samenhang. De kosten ervan zullen
door omvang van de arealen toenemen.
Maatregelen
• Voortzetting van bestaand beheer van bestaande arealen.
• Intensivering van het beheer voor terreinen die door inrichtingsmaatregelen worden omgezet.
• Structurele verhoging van de vergoeding voor natuurbeheer is noodzakelijk.
Actoren
• Terreinbeherende organisaties voor uitvoering beheer
• Provincie voor subsidiëring van natuurbeheer.
• Ministerie van LNV voor middelen voor Staatsbosbeheer en verhoging subsidies natuurbeheer
van andere organisaties
Kosten en dekking
maatregel aantal kosten per
eenheid
totaal bestaande
regeling/dekking
beheren terreinen* * * * (deels) SN-regeling
Verhoging subsidies 40.000
ha
PM € 1 mln geen/nieuw
* maatregel opgenomen onder '6.1 maatregelen gehele veluwe'
7.2.3 Bevordering rust en stilte
Maatregelen
• Ontwikkelen van Veluwetransferia, conform het PVVP
• Verleggen van wandel- en fietspaden in relatie tot nieuwe arealen open landschap
• Zonering van wandel- en fietspaden in zoneringsplan
• Evalueren bestaande reglementen tot betreding percelen open zandlandschap
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 106 - WA-LW20090344
• Verstoring tijdens nachtelijke uren door faunabeheer in het leefgebied van de nachtzwaluw moet
voorkomen worden.
• Het gemotoriseerd verkeer dient zoveel mogelijk weg gehouden te worden van terreinen met
open zandlandschappen.
Actoren
• Provincie: vanwege het PVVP PM Literatuurverwijzing
• Gemeenten: bestemmingsplan
• Organisaties voor recreatie en toerisme voor opstellen zoneringplan in relatie tot open
zandlandschappen
• Terreinbeherende organisaties en particulier grondbezet voor bijdragen aan opstelling van het
zoneringplan
Kosten en dekking
maatregel aantal kosten per
eenheid
totaal bestaande
regeling/dekking
Veluwe transferia / P-
Veluwe
PM PM € 6 mln. PMJP
Verleggen wandel- en
fietspaden
PM PM PM PMJP
Onderzoek
zoneringsplannen*
* * * geen/nieuw
* maatregel opgenomen onder '6.1 Maatregelen gehele Veluwe'
7.2.4 Onderzoek
Voor effectieve maatregelen dient een actueel inzicht te bestaan in de locaties waar rust nodig is
(bestaande situaties en nieuwe arealen). Op grond daarvan kunnen nadere voorstellen worden gedaan
voor zonering en eventuele verplaatsing van verstoringsbronnen, zoals terreinen voor verblijfsrecreatie.
Maatregel
• Uitvoering onderzoek naar rustlocaties;
• Uitvoering onderzoek 'Milieutekorten habitattypen';
• Onderzoek naar welke recreatieve activiteiten en/of voorzieningen invloed hebben op
leefgebieden van de tapuit, grauwe klauwier, draaihals en duinpieper en of deze significant is en
welke maatregelen nodig zijn om een eventueel significant effect op te heffen.
• Onderzoek naar de gevolgen van recreatie en verkeerslawaai op het verdwijnen van de
duinpieper op de Veluwe, in relatie tot de ambitie voor herstel hiervan.
• Onderzoek naar onderlinge voedselrelaties.
Actoren
• Terreinbeherende organisaties
• Klankbordgroep Recreatie en Toerisme
• Provincie
• Ministerie LNV
Kosten en dekking
maatregel aantal kosten per
eenheid
totaal bestaande
regeling/dekking
Onderzoek rustlocaties 1 50.000 50.000 geen/nieuw
Onderzoek
'Milieutekorten
habitattypen'
1 75.000 75.000 geen/nieuw
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 107 -
7.3 Maatregelen voor het oude boslandschap
De doelstellingen voor het oude boslandschap en de daarbij behorende typen en soorten worden
gerealiseerd door te zorgen voor meer ruimtelijke samenhang, vergroting oppervlakte, verbetering van de
kwaliteit, verbetering van de milieukwaliteit en het bevorderen van rust en stilte ten behoeve van de
soorten die hun leefgebied in dit landschap vinden. Uitbreiding van de arealen mag er niet toe leiden dat
nieuwe knelpunten met bijvoorbeeld de landbouw ontstaan. Daarbij moet rekening worden gehouden bij
de locaties voor de uitbreiding. Deze voorwaarde zal goed kunnen worden vervuld omdat toename van de
arealen grotendeels plaats vinden binnen de huidige arealen bos. Het beheer is er op gericht bestaand
bos op een kwalitatief goede manier oud te laten worden.
7.3.1 Vergroting ruimtelijke samenhang
De vergroting van de ruimtelijke samenhang en oppervlakte wordt verkregen door in de eerste plaats
ruimte te geven aan natuurlijke processen op specifieke locaties die leiden tot geleidelijke uitbreiding van
arealen en door op een aantal locaties eiken aan te planten die vervolgens de tijd krijgen om geleidelijk
onderdeel te worden van het oude boslandschap.
Maatregelen
• Geleidelijke ontwikkeling van Beuken-eikenbos (H9120) laten ontstaan door natuurlijke
processen op locatie PM Kaart invoegen
• Geleidelijke ontwikkeling van Oud eikenbos (H9190) door natuurlijke verjonging onder scherm
van grove den op locatie n door toestaan van successie in open landschappen op locatie PM
Kaart invoegen
• Bestaand bos oud laten worden.
• Ruimte geven voor naaldbossen om oude naaldbossen te worden voor de leefgebieden van een
aantal broedvogelsoorten.
Actoren
• Terreinbeherende organisaties
• Provincie: subsidiëring investering natuurbeheer
Kosten en dekking
maatregel aantal kosten per
eenheid
totaal bestaande
regeling/dekking
geleidelijke
ontwikkeling Beuken -
Eikenbos
X ha €200 per ha
per jaar
PM geen/nieuw
geleidelijke
ontwikkeling oud-
eikenbos
x ha €200 per ha
per jaar
PM geen/nieuw
creëren oude
naaldbossen
x ha €200 per ha
per jaar
PM geen/nieuw
7.3.2 Kwaliteitsverbetering Beuken-eikenbos en Oud eikenbos
De kwaliteitsverbetering van bostypen wordt behalve door verbetering van de abiotische condities voor de
gehele Veluwe gerealiseerd door specifieke beheersmaatregelen. Deze sluiten aan bij de bestaande
vormen van beheer. Het cyclisch en bestaand beheer van de terreinbeherende organisaties en andere
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 108 - WA-LW20090344
terreinbeheerders draagt bij aan het de kwaliteit van het boslandschap en de ruimtelijke samenhang. De
kosten ervan zullen door omvang van de arealen toenemen. Het beheer zelf dient plaats te vinden op een
wijze die niet leidt tot schade aan het landschap en verstoring van soorten in dat landschap.
Maatregelen
• Intensivering van het beheer voor terreinen waar kwaliteitsverbetering moet worden
gerealiseerd. Het gaat daarbij om maatregelen zoals:
• selectieve kap loof- en naaldbos
• dood hout laten liggen
• aanplanten van eiken
• houtwallen behouden en herstellen
• bosranden natuurlijker ontwikkelen*
• open plekken aanleggen*
• De gedragscodes voor bos- en natuurbeheer worden gebruikt en waar nodig afgestemd op het
natuurlijke systeem van de Veluwe
• Structurele verhoging van de vergoeding voor natuurbeheer is noodzakelijk
Actoren
• Terreinbeherende organisaties voor uitvoering beheer
• Provincie voor subsidiëring van natuurbeheer.
• Ministerie van LNV voor middelen voor Staatsbosbeheer en verhoging subsidies natuurbeheer
van andere organisaties
Kosten en dekking
maatregel aantal kosten per
eenheid
totaal bestaande
regeling/dekking
verhoging vergoeding
voor beheer
PM PM PM geen/nieuw
7.3.3 Bevordering rust en stilte
Vormen van verkeer (wandelen, fietsen) dienen zodanig te worden geleid dat, tenminste in de broedtijd,
verstoring wordt voorkomen.
Maatregelen
• Ontwikkelen van Veluwetransferia, conform het PVVP
• Verleggen van wandel- en fietspaden binnen oude boslandschap
• Zonering van wandel en fietspaden in zoneringplan
• Evalueren van bestaande reglementen tot betreding percelen oude boslandschap
Actoren
• Provincie: vanwege het PVVP
• Gemeenten: bestemmingsplan
• Organisaties voor recreatie en toerisme voor opstellen zoneringplan in relatie tot open
zandlandschappen
• Terreinbeherende organisaties en particulier grondbezet voor bijdragen aan opstelling van het
zoneringplan
Kosten en dekking
maatregel aantal kosten per
eenheid
totaal bestaande
regeling/dekking
Veluwe transferia / P-
Veluwe*
* * * PMJP
Verleggen wandel- en ** ** ** PMJP
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 109 -
fietspaden**
Onderzoek
zoneringsplan**
** ** ** geen/nieuw
* maatregel opgenomen onder '6.1 maatregelen gehele veluwe'
** maatregel opgenomen onder 'open zandlandschappen'
7.4 Maatregelen voor het vennenlandschap
Zoals aangegeven kent de Veluwe een potentieel van 350 vennen die te samen een waardevol
vennenlandschap kunnen betekenen. Het accent kan komen te liggen op kwaliteitsverbetering van de
vennen door tegengaan van verdroging, verbetering van de overige abiotische condities. Het waterschap
Veluwe is blijkens het Waterbeheersplan 2010-2015 een herstelplan opstellen voor HEN/SED-vennen:
een rapportage over de toestand, knelpunten en mogelijke maatregelen gericht op behoud, herstel en
kwaliteitsverbetering. Dit vennenprogramma wordt een belangrijk instrument om stappen te zetten in het
realiseren van de ambities voor het vennenlandschap.
7.4.1 Verbetering abiotische condities
In aansluiting op de verbetering van de milieucondities voor de Veluwe als geheel, dient in de buurt van
vennen extra aandacht te worden beteed aan het voorkomen van uitspoeling van meststoffen. Dit betekent
dat in een zone van 100 meter rond een ven geen meststoffen uitgereden mogen worden of andere
vormen van verrijking van de bodem mogen plaatsvinden. PM Onderbouwen 100-meterzone
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 110 - WA-LW20090344
Maatregel
• Beperkingsmaatregelen voor bemesting van grondpercelen aangrenzend aan een ven.
• Betreding van heideveentjes door faunabeheer moet voorkomen worden.
Actoren
• Terreinbeherende organisaties
• Agrarische bedrijven
• Wildbeheereenheid
Kosten en dekking
maatregel aantal kosten per
eenheid
totaal bestaande
regeling/dekking
Vermindering
uitspoeling meststoffen
PM PM PM PMJP
7.4.2 Specifieke beheermaatregelen
De kwaliteitsverbetering van vennen wordt voorts gerealiseerd door specifieke beheersmaatregelen. De
kosten ervan zullen door omvang van de arealen toenemen.
Maatregelen
• Opstellen vennenprogramma.
• Intensivering van het beheer via maatregelen zoals:
- Plaggen van gronden om vennen;
- Kappen van houtopslag langs vennen
- Baggeren/opschonen van de vennen;
- Vis verwijderen
Actoren
• Waterschappen Veluwe, Vallei&Eem, Rijn en IJssel
• Terreinbeherende organisaties
• Overige particuliere landgoedeigenaren met vennen op hun terreinen
Kosten en dekking
maatregel aantal kosten per
eenheid
totaal bestaande
regeling/dekking
opstellen
vennenprogramma
PM PM PM begroting waterschap
maatregel vennen* PM PM PM ten dele nieuw en ten
dele begroting
waterschap en PMJP
* de te nemen maatregelen zijn afhankelijk van onderzoek vennenprogramma
7.5 Maatregelen voor het bekenlandschap
Het bekenlandschap is beperkt van omvang op de Veluwe. De maatregelen gericht op het herstel van het
landschap en verbetering van de waterkwaliteit van de beken worden door de waterschappen opgenomen
in de beheerplannen op basis van het GGOR en ter uitvoering van de Kader Richtlijn Water. De
maatregelen zullen vooral gericht zijn op het vasthouden van water in het gebied (dit dient ook doelen
inzake veiligheid tegen hoogwater) en de kwaliteit van de wateren en de oevers.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 111 -
7.5.1 Uitvoering van de beheerplannen van de waterschappen
Nadat de GGOR’s voor de Veluwe zijn opgesteld zullen de waterschappen hun beheerplannen daarop
aanpassen.
Maatregelen
• Opstellen GGOR
• Opstellen en uitvoeren beheerplannen op basis van het GGOR
Actoren
• Waterschap: beleid en uitvoering
• Provincie: beleid
• Wildbeheereenheid
Kosten en dekking
maatregelen aantal kosten per
eenheid
totaal bestaande
regeling/dekking
Opstellen GGOR 3 PM PM begroting waterschap en
bijdrage uit Natura 2000
TOP-gelden
GGOR PM PM PM begroting waterschap en
PMJP
Betreding van blauwgraslanden tijdens faunabeheer moet voorkomen worden.
7.6 Overige ambities en maatregelen
7.6.1 Selectieve ontwikkeling verblijfsrecreatie op de Veluwe
Op de Veluwe zijn natuur en recreatie met elkaar verweven. Deze verwevenheid is de aantrekkelijkheid
van de Veluwe maar vormt tevens een bedreiging voor met name de rust en stilte in delen van de Veluwe
waar uit oogpunt van de instandhoudingsdoelstellingen rust en stilte gewenst zijn. Voor de Veluwe bestaat
de ambitie om de recreatiedruk in en ronds kwetsbare habitats en leefgebieden te vermindern.
De provincie heeft een Streekplanuitwerking ‘Groei & krimp’ vastgesteld. In het Groei & Krimp beleid wordt
de verblijfsrecreatie geconcentreerd in bepaalde groeiclusters. Tegelijkertijd worden recreatiebedrijven op
de meest kwetsbare plaatsen op vrijwillige basis gesaneerd of uitgeplaatst. Krimplocaties worden
teruggegeven aan de natuur. De krimphectaren komen beschikbaar als groei- en uitbreidingsruimte voor
recreatieclusters in de groeiclusters. Saldering dient niet alleen plaats te vinden op basis van oppervlakte,
maar vooral op basis van de invloedssfeer van een recreatiebedrijf op de staat van instandhouding van
een habitattype of leefgebied van een soort.
Maatregel
• Uitvoering Streekplanuitwerking Groei en Krimp.
• Evaluatie van het Groei & Krimp beleid en aanpassing naar aanleiding van dit Natura 2000-
beheerplan voor de Veluwe.
Actoren
• Provincie
• Recreatieorganisaties en recreatiebedrijven.
Kosten en dekking
maatregel aantal kosten per totaal bestaande
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 112 - WA-LW20090344
eenheid regeling/dekking
Uitvoering Groei en
Krimp
PM PM € 26 mln. Provincie, PMJP
Evaluatie
Groei en Krimp
1 100.000 €100.000 PMJP
7.6.2 Selectieve ontwikkeling dagrecreatie en kleinschalige evenementen
Dagrecreatie op de Veluwe uit zich met name door wandelen en fietsen en (andere) vormen van
recreatieve sport. In de loop van vele jaren zijn wandel- en fietspaden en terreintjes voor dagrecreatie
aangelegd en zijn ze ook op andere wijze (spontaan) ontstaan. Ambitie is om ook de recreatieve druk in
en rond kwetsbare gebieden van de dagreacreatie te verminderen.
Sommige paden worden niet of nauwelijks gebruikt, maar hebben wel de potentie van gebruik en zijn
potentieel, vanwege het voorzorgbeginsel, als belastend te kwalificeren. Daaraan moet meer sturing
worden gegeven door voorzieningen voor dagrecreatie en kleinschalige evenementen daar te realiseren
waar ze geen significant effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen in de verschillende
landschapstypen. Tegelijkertijd kunnen niet of nauwelijks in gebruik zijnde voorzieningen voor dagrecreatie
en kleinschalige evenementen worden opgeheven.
Maatregelen
• Onderhoud en aanleg wandel- en fietspaden en terreintjes voor dagrecreatie en evenementen
waar en op een wijze waardoor er geen significant negatieve effecten te verwachten zijn voor
leefgebieden (verstoring rust en stilte) en habitattypen (vertrappen).
• Afsluiting van niet of nauwelijks meer in gebruik zijnde wandel- en fietspaden en terreintjes voor
dagrecreatie en evenementen.
Actoren
• Terreinbeherende organisaties: regulering en uitvoering.
• Overige particuliere grondeigenaren: uitvoering.
• Gemeenten: regulering.
Kosten en dekking
maatregel aantal kosten per
eenheid
totaal bestaande
regeling/dekking
Onderhoud terreinen PM PM PM TBO’s
Afsluiting wandel-
fietspaden en tereinen*
PM PM PM PMJP ogelijk deels uit
fietspadenplan
* combinatie met onderzoek recreatieve zonering
7.6.3 Wegnemen van kennisleemtes
Gekoppeld aan de beide voorgaande maatregelen is onderzoek naar de daadwerkelijke verstoringeffecten
van geluid en licht op soorten. Daarover zijn al studies verschenen, maar de uitkomsten zijn nog in
discussie. In landelijk verband zou meer kennis moeten ontstaan om de ongewisse werking van het
voorzorgbeginsel te verminderen.
Maatregel
• Opstellen van een onderzoeksprogramma op basis van de Natura 2000 beheerplannen gericht
op onderbouwing van negatieve effecten van activiteiten op typen en soorten.
• Onderzoek naar foerageergebieden en trekroutes van de meervleermuis op de Veluwe om
effecten van de versnipperende werking van (rijks)wegen te kunnen beoordelen.
• Onderzoek naar leemten in kennis over aanwezige habitattypen en soorten op de volgende
defenstieterreinen: omgeving Harderwijk, Ermelose heide, regio Millingen, Stroese zand, ISK
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 113 -
Harskamp en OT Scherpenberg.
Actoren
• Ministerie van LNV: opdrachtgever en financier
• Kennisinstituten: uitvoering
Kosten en dekking
maatregel aantal kosten per
eenheid
totaal bestaande
regeling/dekking
Onderzoeksprogramma
ministerie LNV
PM PM PM geen / ministerie LNV
7.6.4 Subsidie Natuurbeheer (SN en SAN) pakketten
Voor een groot deel van de Veluwe zijn Subsidie Natuurbeheer (SN) en Subsidie Agrarisch natuurbeheer
(SAN) pakketten afgesloten. Dit betreft een subsidieregeling van de provincie voor het beheer van
terreinen. Binnen de begrenzing zijn de volgende pakketten van toepassing. Daarbij dient opgemerkt te
worden dat bepaalde partijen (bijvoorbeeld Staatsbosbeheer, Defensie) geen aanspraak maken op SN-
subsidies. In onderstaande tabel staat aangegeven voor hoeveel ha SN-pakketten op de Veluwe zijn
afgesloten69
.
Tabel 7.1 Aantal hectares per subsidiepakket
Subsidiepakketten Hectares
Bos 20328
Bos met verhoogde natuurwaarde 10158
Soortenrijke heide 3980
Heide 3285
Natuurbos 2784
Natuurlijke eenheid met begrazing 726
(Half-) natuurlijk grasland 538
Akker 181
Soortenrijk stuifzand 126
Maatregelen
• Afstemming Natuurbeheerplan met Natura 2000 beheerplan
• Uitvoering Programma Beheer
• Uitvoering Regeling groen-blauwe diensten
Actoren
• Provincie
• Terreinbeherende organisaties
• Overigen particuliere grondbezitters en particuliere beheerders (agrarische bedrijven)
Kosten en dekking
maatregel aantal kosten per
eenheid
totaal bestaande
regeling/dekking
Natuurbeheer en
beheer groen blauwe
diensten *
diverse PM PM PMJP
69
BRONVERWIJZING
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 114 - WA-LW20090344
* reeds genoemd onder '6.1 maatregelen gehele Veluwe'
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 115 -
8 WAT KAN ER WEL EN NIET OP DE VELUWE
Dit hoofdstuk is bedoeld om duidelijkheid te bieden aan zowel vergunningverleners als ondernemers en
gebruikers over wat wel en wat niet mag op en rond de Veluwe. De jurisiche basis hiervoor is artikel 19d
van de Natuurbeschermingswet, het beheerplan geeft het vergunningenkader
In het beheerplan kunnen handelingen en ontwikkelingen worden vrijgesteld van deze vergunningplicht,
mits het bereiken van de instandhoudingsdoelen niet in gevaar gebracht wordt (mede gelet op de
instandhoudingsmaatregel die getroffen wordt). Dit volgt uit een combinatie van de artikelen 19a lid 1 en
19d lid 2. De nadruk moet hierbij gelegd worden op het feit dat er alleen vrijstellingen (eventueel onder
voorwaarden en/of beperkingen) gegeven kunnen worden als het behalen van de instandhoudingsdoelen
niet in gevaar gebracht wordt.
Nieuwe activiteiten, projecten en plannen op en rond de Veluwe moeten dus getoetst worden op de vraag
of ze het bereiken van de doelen uit dit beheerplan in de weg staan. Als er op basis van het beheerplan
niet met zekerheid gesteld kan worden dat een nieuwe activiteit de instandhoudingsdoelen niet in gevaar
brengt, dient de initiatiefnemer dit buiten het beheerplan om aan te tonen. Als de initiatiefnemer hierbij kan
aantonen dat er geen effect is, is de activiteit vergunningvrij. Als een effect niet is uitgesloten volgt
automatisch volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet de vergunningprocedure.
Uit een onderzoek van Alterra70
blijkt dat in de periode van oktober 2005 tot 31 juli 2008 voor de Veluwe in
totaal 118 vergunningen in het kader van de NB-wet zijn aangevraagd en dat er daarvan 89 aanvragen
zijn vergund. De andere dossiers liepen nog op het moment van het onderzoek. Volgens het onderzoek
zijn er geen vergunningen geweigerd.
8.1 Principes voor de toetsing: wat mag niet, wat mag wel?
Het beoordelingproces
De initiatiefnemer heeft het voornemen om een activiteit of handeling uit te gaan voeren. Hiervoor heeft de
initiatiefnemer op basis van verschillende wetten misschien een vergunning nodig, één daarvan is de NB-
wet. De initiatiefnemer dient de vergunningverlener van informatie te voorzien op basis waarvan deze een
beslissing kan nemen. De vergunningverlener heeft voor het vaststellen van de aan- of afwezigheid van
effecten de beschikking over de informatie uit vooroverleg en het natuureffectenrapport of een passende
beoordeling opgesteld door de initiatiefnemer.
Om deze beoordeling te kunnen uitvoeren heeft de vergunningverlener enerzijds goed inzicht nodig in wat
de activiteit behelst en anderzijds in de natuurdoelen van het specifieke gebied en de dosis-effectrelaties
tussen de verstoringscomponeten die voortvloeien uit de activiteit en de gevoeligheden van de
verschillende natuurdoelen..
De beoordeling vindt plaats op basis van een inhoudelijke toets. Hiervoor zijn de volgende uitkomsten
mogelijk:
• De activiteit heeft geen negatief effect: er is geen vergunning nodig
• De activiteit heeft een verstorend effect: er is geen vergunning nodig
70
M.E.A Broekmeyer, et al, Vergunningverlening Natuurbeschermingswet nr: 1748, Alterra, Wageningen, 2008
Artikel 19d van de NB-wet stelt dat het verboden is zonder vergunning, of in strijd met aan die
vergunning verbonden voorschriften, projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidelijk te
verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de
habitats van soorten in een Natura 2000 gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend
effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 116 - WA-LW20090344
• De activiteit heeft een verslechterend effect: een vergunning is nodig en wordt verleend (evt onder
voorwaarden) als bevoegd gezag van mening is dat ondanks het verslechterende effect de activiteit
toch plaats dient te vinden.
• De activiteit heeft een significant negatief effect: een vergunning is nodig en wordt verleend als er een
passende beoordeling is uitgevoerd en er aan de ADC criteria wordt voldaan én de provincie van
mening is dat ondanks het effect de activiteit toch plaats dient te vinden.
Er is geen sprake van een vergunningentraject op het moment dat de initiatiefnemer kan aantonen dat er
geen effect bestaat of dat er slechts sprake is van een verstorend effect. De effecten worden getoetst aan
de hand van de volgende criteria:
• oppervlakte
• ruimtelijke samenhang (structuur en functie, typische soorten)
• kwaliteit (lucht, bodem, water, rust/stilte)
Een verstorend effect is een effect dat per definitie tijdelijk is en waarbij nadat de activiteit is afgerond de
natuurlijke situatie weer terugkeert. Er is dus geen sprake van effecten op de (fysieke aspecten van de)
genoemde criteria.
Een verslechterend effect is een effect waarbij tenminste één of meer van de genoemde criteria negatief
wordt beïnvloed.
Een significant negatief effect is een effect waarbij tenminste één of meer van de genoemde criteria zo
wordt beïnvloed dat het behalen van de natuurdoelen gesteld in hoofdstuk 6 niet meer realiseerbaar zijn
binnen de daarvoor gestelde termijn van dit beheerplan. Hierbij wordt in acht genomen de uitbreidings- en
ontwikkelingsgebieden voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen.
In de toetsing van hoofdstuk 5 is duidelijk geworden dat een aantal belangrijke knelpunten het bereiken
van de doelstellingen op dit moment in de weg staan. Deze knelpunten zijn:
• Verstoring van met name de leefgebieden van broedvogels;
• Vermesting (en verzuring) door stikstofdepositie van de habitattypen en indirect de leefgebieden van
soorten;
• Verdroging van habitattypen en indirect leefgebieden van soorten.
Deze drie knelpunten moeten tijdens de komende beheerplanperiode netto op de Veluwe afnemen.
Activiteiten, projecten of plannen die resulteren in een netto vergroting van de knelpunten zijn dus in
principe niet toegestaan, omdat ze het behalen van de doelen verder frustreren. Een activiteit, plan of
project kan pas vergund worden als blijkt dat het behalen van de doelen niet in de weg wordt gestaan.
Positionering van de doelen
De instandhoudingsdoelstellingen (uitbreiding oppervlakte en/of verbetering kwaliteit) van de verschillende
landschappen zijn in hoofdstuk 6 en 7 uitgewerkt in ruimte en tijd. Op de locaties waar uitbreiding of
verbetering plaats gaat vinden, zijn nieuwe activiteiten, projecten of plannen met verslechterende effecten
op de te ontwikkelen instandhoudingsdoelstellingen niet toegestaan.
Buiten de ontwikkelgebieden (zie hoofdstuk 6 en 7) en de huidige gebieden (zie hoofdstuk 2) wordt door
de vergunningverlener het principe aangehouden dat vergunningen die worden aangevraagd met
verslechterende effecten verleend zullen worden, omdat een verslechterend effect in de meeste gevallen
het behalen van de instandhoudingsdoelen niet in de weg staat. Dit biedt dus perspectief voor het
ontwikkelen van activiteiten, projecten en plannen. In de volgende paragrafen wordt besproken wat het
bovenstaande vergunningskader voor consequenties heeft voor de verschillende sectoren.
8.2 Consequenties van het vergunningkader voor de sectoren
Deze paragraaf geeft weer welke huidige activiteiten zonder vergunning toegestaan zijn op de Veluwe en
onder welke voorwaarden. Daarnaast beschrijft het voor welke activiteiten het vergunningentraject van de
Nbwet 1998 moet worden doorlopen.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 117 -
8.2.1 Bos- en natuurbeheer
Huidige activiteiten
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
Natuurbeheer 0 0 0 0 0 0 0 0
0
X
Bosbeheer
- areaalverlies
- kwaliteitsverlies
0
0
0
0 X 0
0
0
0
0
0
0
0
0
X
0
0
Faunabeheer
- verstoring
- betreding
0
0 0
0
0
0
0 X
0
0 X
0
0
Beheer van
cultuurhistorische
elementen
0 0 0 0 0 0 0 0
0: geen effect, X: effect, Groen: vergunningvrij, Oranje: vergunningvrij onder voorwaarden (anders
vergunningtraject)
Voorwaarden
• Werken conform de gedragscodes bosbeheer en natuurbeheer
• Huidig natuurbeheer meer richten op de ruimtelijke samenhang tussen habitattypen en landschappen
en geleidelijke gradiënten.
• De opslag van Amerikaanse vogelkers en beuk binnen het habitattype oude eikenbossen moet
bestreden worden.
• Betreding van heideveentjes en blauwgraslanden voorkomen (conform Faunabeheerplan).
• Verstoring door faunabeheer tijdens nachtelijke uren in leefgebieden van de nachtzwaluw moet
gemeden worden. Ook de duinpieper (niet meer aanwezig op de Veluwe) is hier gevoelig voor.
• Voor grootschalige ingrepen als vellingen en herinrichting die niet meer onder regulier beheer vallen
zijn vergunningplichtig.
Nieuwe activiteiten
Het is niet de verwachting dat er binnen deze beheerplanperiode nieuwe reguliere beheeractiviteiten en of
methoden (welke niet zijn opgenomen in hoofdstuk 4) binnen het natuur- en bosbeheer ontwikkeld worden
die andere effecten zullen hebben dan genoemd in hoofdstuk 5. Daarom zijn nieuwe beheeractiviteiten
vrijgesteld onder de volgende voorwaarden:
• Werken conform de gedragscodes bosbeheer en natuurbeheer
• Huidig natuurbeheer meer richten op de ruimtelijke samenhang tussen habitattypen en landschappen
en geleidelijke gradiënten.
• De opslag van Amerikaanse vogelkers en beuk binnen het habitattype oude eikenbossen moet
bestreden worden.
• Betreding van heideveentjes en blauwgraslanden voorkomen (conform Faunabeheerplan).
• Verstoring door faunabeheer tijdens nachtelijke uren in leefgebieden van de nachtzwaluw moet
gemeden worden. Ook de duinpieper (niet meer aanwezig op de Veluwe) is hier gevoelig voor.
• Voor grootschalige ingrepen als vellingen en herinrichting die niet meer onder regulier beheer vallen
zijn vergunningplichtig.
• Geen aantasting van de ruimtelijke samenhang, kwaliteit en rust van de instandhoudingdoelstellingen.
8.2.2 Landgoederen
Landgoederen zijn multisectoraal van samenstelling. Zowel de beheerdoelstellingen als het gebruik zijn
multisectoraal, d.w.z. dat binnen de beheereenheid van landgoederen tegelijkertijd meerdere functies
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 118 - WA-LW20090344
worden vervuld. Soms wordt zelfs nagenoeg dezelfde locatie en terreintype voor meerdere functies
gebruikt. Kenmerkend is dat door het centrale beheer de genoemde functionaliteiten op elkaar worden
afgestemd, zodat alle aspecten tot hun recht kunnen komen en het geheel meer is dan de som der delen.
Het gevolg is dat voor de landgoederen voor zowel de huidige activiteiten als de nieuwe activiteiten geen
specifieke vergunningvrijstelling valt te geven, maar dat deze verwerkt zijn bij de specifieke sector.
8.2.3 Landbouw
Huidige activiteiten
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
Grond- en
gewasbescherming
0 0 0 0 0 0 0 0
Bemesting
- vermesting
0
0
0
0
X/XX
X/XX
X/XX
X/XX
Lozing en
wateronttrekking
- verdroging
0
0
0
0
X/XX
X/XX
X/XX
X/XX
Onderhoud 0 0 0 0 0 0 0 0
Veehouderijen
- N-depositie
XX
X/XX
XX
X/XX
XX
X/XX
XX
X/XX
0: geen effect, X: effect, XX: kans op significant effect, Groen: vergunningvrij, Rood: vergunningtraject (of
maatregelen)
Een nader onderzoek als vervolg op de voortoets in dit beheerplan is noodzakelijk om duidelijkheid te
krijgen waar bemesting, onttrekking, drainage en beregening een concreet knelpunt vormt voor het
behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Het nemen van instandhoudingsmaatregelen kan dan
nodig zijn. In de eerste beheerplanperiode zijn dergelijke activiteiten voorlopig vergunningvrij.
Voor de veehouderijbedrijven hoeft in de eerste beheerplanperiode geen vergunning te worden
aangevraagd voor lopende activiteiten, mits de maximale belasting vanwege het bedrijf aantoonbaar
minder is dan 50 % van de kritische depositiewaarde. Dat is voor vrijwel alle bedrijven buiten de
extensiveringszones van de Reconstructieplannen Veluwe en Gelderse Vallei het geval. Hierbij wordt
uitgegaan van een kritische depositiewaarde (KDW) van 760 mol/ha/jr. voor bedrijven die onder de
invloedssfeer van zandverstuivingen en stuifzandheiden zijn gelegen (met name grenzend aan het
zuidwestelijk deel van de Veluwe) en 1100 mol/ha/jr. voor de overige agrarische gebieden op en rond de
Veluwe. Tevens is hierbij de voorwaarde dat de vergunning in het kader van de WAV rechtskracht heeft en
het bedrijf op de 1 oktober 2005 in werking was. Het huidige gebruik van het bedrijf dient wel te worden
geregistreerd door het bevoegd gezag.
De invloed van de AMvB huisvesting (Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij) op de intensieve
veehouderijen is in deze beheerplanperiode zodanig dat in de beheerplanperiode wordt gewaarborgd dat
er in dat geval sprake is van vermindering van de ammoniakdepositie op de habitattypen. Alterra heeft
berekend dat de vermindering tot 2020 als gevolg van het generiek beleid vanwege de doorwerking ervan
op de bedrijven in de gebieden op en rond de Veluwe zal variëren van 40 tot 45 procent. De doorwerking
ervan op bedrijven van elders (bijdrage aan de totale achtegronddepositie is 25 tot 30 procent.71
Voorwaarde
bij onderhoud van watergangen gewerkt wordt volgens de gedragscode waterbeheer die ihkv de flora en
faunawet is opgesteld
Nieuwe activiteiten die niet stikstofgerelateerd zijn
71
Alterra, Effecten van maatregelen in de landbouw op de stikstofdepositie in N2000 gebieden. In progress,
Wageningen 2009a. Alterra gaat in zijn berekeningen ui9t van scenario’s die groei van de veestapel betekenen.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 119 -
Het is niet de verwachting dat er binnen deze beheerplanperiode nieuwe activiteiten en of methoden
(welke niet zijn opgenomen in hoofdstuk 4) binnen de landbouwsector zullen worden ontwikkeld, die
andere effecten zullen hebben dan genoemd in hoofdstuk 5. Grond- en gewasbescherming en onderhoud
zijn daarom vergunningvrij.
Zolang geen duidelijkheid is over de locatie waar bemesting, onttrekking, drainage en beregening een
concreet knelpunt vormt voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen, geldt de volgende
beperking:
• nieuwe drainage, wateronttrekkingen en bemestingen in de gebieden die invloed kunnen hebben op
de bestaande en nieuw te ontwikkelen instandhoudingsdoelen (3 labda vanaf natte habitattypen) niet
zijn toegestaan, tenzij de initiatiefnemer kan aantonen dat verslechterende effecten op de genoemde
criteria zijn uitgesloten.
Voorwaarden
Bij onderhoud van watergangen gewerkt wordt volgens de gedragscode waterbeheer die ihkv de flora en
faunawet is opgesteld
Nieuwe acitiviteiten die wel stikstofgerelateerd zijn
Ook bij uitbreiding van veehouderijen (toename aantal dieren, verandering van diercategorieën) moet
worden gewaarborgd dat per saldo sprake is van afname van de stikstof/ammoniakbelasting vanwege de
landbouw, naar evenredigheid van het aandeel van de landbouw in de totale depositie op de habitats.
Hierboven is al aangegeven dat als gevolg van generiek beleid kan worden uitgegaan van reducties van
ammoniakdeposities van 40 tot 45 procent. Er wordt voorts vanuit gegaan dat in de eerste planperiode ook
voor grondgebonden bedrijven generiek beleid wordt ontwikkeld dat zich richt op ver mindermindering van
emissie van stikstof/ammoniak.
Bedrijven die willen uitbreiden of op andere wijze hun bedrijfsvoering of inrichting willen veranderen en die
een bijdrage aan de depositie leveren van tussen de 0,5 en 50 % van de kritische depositiewaarde (dit
betekent tussen respectievelijk 4 mol/ha/jr. en variërend maximaal 370 tot 900 mol, afhankelijk van de
afstand tot locaties met habitattypen), zijn vergunningplichtig. Bedrijven die met hun depositie op de
habitats en aangeduide uitbreidingslocaties voor habitats beneden de 4 mol/ha/jr. blijven, zijn
vergunningvrij.
Uit berekeningen van het bureau Alterra blijkt dat bij een drempelwaarde van 0,5 % van de KDW is
gewaarborgd dat de cumulatieve toename van de depositie in 2020 minder is dan de afname van de
depositie bij autonome ontwikkeling van de landbouw (inclusief generiek beleid).72
Vergunningplichtige bedrijven kunnen de uitbreiding realiseren via externe en interne saldering. Dit begrip
wordt hierna nader uitgelegd. Voor alle nieuwe vestigingen of wijzigingen in het LOG Kootwijkerbroek geldt
een vergunningplicht.
Intern salderen en technische maatregelen
In het geval van interne saldering waarbij emissiebeperkende technieken worden toegepast boven op het
generieke beleid (dat wil dus zeggen toepassing van BBT+ of BBT++), kunnen emissierechten worden
opgevuld met een reductie van de ammoniakuitstoot van de betreffende tak of stal waar de
emissiebeperkende techniek wordt toegepast. Bij aantoonbare per saldo reductie van de emissie en
depositie bovenop de effecten van het gennerieke beleid (zoals de AMvB-huisvesting), wordt de
vergunning zonder meer verleend, waarbij de reductie in de vergunning wordt opgenomen.
Extern salderen
72
Bij een hoger percentage is dit voor de westzijdse van de Veluwe ook nog het geval, maar aan de oostzijde niet.
Alterra 2009a, op. cit.
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 120 - WA-LW20090344
Bij externe saldering dienen emissierechten binnen de het gebied waar een bedrijf in is gelegen te worden
verworven (dit kan zijn: Gelderse Vallei, gebied tussen Veluwe en Veluwerandmeren, IJsselvallei en
Veluwezoom). Van de te verwerven emissierechten dient een bepaald minimum percentage te worden
afgeroomd om in te zetten bij de bedrijfsontwikkeling (het percentage is nog onderwerp van overleg tussen
provincie landbouwsector en natuur- en milieu-organisaties; dit overleg wordt in het najaar van 2009
afgerond).
Tegelijkertijd dient er ook sprake te zijn van vermindering van de depositie vanwege de verworven
emissierechten van tenminste 50 %. De mate waarin dit laatste reeds wordt gerealiseerd door afroming
van de emissierechten, hangt onder meer af van de mate waarin sprake is van ruimtelijk afwaartse
beweging van de emissierechten.
De vergunning van het emissierechten verstrekkende bedrijf wordt bij saldering ingetrokken. Bij saldering
dient het zeker te zijn dat de depositie op hetzelfde habitattype (bijv. Zandverstuiving of Droge heide) zal
afnemen.
Voor salderen wordt vooralsnog uitgegaan van verhandeling van emissierechten tussen bedrijven. Om
ongewenste kostenontwikkelingen te voorkomen, zal de provincie met de agrarische sector in het begin
van de eerste planperiode overleggen over mogelijkheden voor reductie van de prijs van emissierechten
(tot mogelijk nul euro) en over de mogelijkheid van het opzetten van een registratiesysteem en/of een bank
voor emissierechten (per gebied of provinciebreed). Uitgangspunt daarbij is hierbij, dat de administratieve
lasten zoveel mogelijk worden beperkt.
Zowel bij intern salderen als bij extern salderen kunnen technische maatregelen worden ingezet en kan de
bedrijfsvoering op verschillende aspecten worden aangepast. De provincie zal de haar beschikbare
subsidiemaatregelen inzetten om bedrijfsverplaatsingen en verdergaande technische maatregelen
(BBT+(+)) te stimuleren.
Bedrijfsplannen
In bijzondere gevallen kan via een bedrijfsplan worden bepaald, dat van bovenstaande
salderingssystematiek wordt afgeweken en toch wordt gewaarborgd dat er geen negatief significant effect
op de habitats zal optreden.
Een bedrijfsplan met daarin maatregelen opgenomen die een verdere reductie van emissie en depositie
waarborgen wordt opgesteld:
• voor de periode van een beheerplan om tijdelijk een verhoging van de depositie op een habitat toe te
staan, mits wordt aangegeven op welke wijze in de beheerplanperiode de emissie zodanig vermindert,
dan de tijdelijke toename van de depositie op het betreffende habitat teniet wordt gedaan;
• om beperkte of geen vermindering van de afroming van de emissie (alleen in de eerste planperiode)
toe te staan, indien kan worden aangetoond dat een grotere bijdrage wordt geleverd aan de
vermindering van de depositie dan 50 %. Het bedrijfsplan is onderdeel van de vergunningaanvraag
waarop wordt beschikt.
Generiek beleid
De landelijke Taskforce Stikstof/Ammoniak (Taskforce Trojan) heeft in haar advies in 2008 aangegeven
dat vermindering van stikstof/ammoniakdepositie moet plaatsvinden via generiek beleid en via
gebiedsspecifiek beleid. Voor de intensieve veehouderij is er de AMvB huisvesting die er toe moet leiden
dat de bijdrage vanuit de veehouderijen vermindert. Alterra heeft berekend dat bij uitvoering van deze en
andere generieke maatregelen de depositie zal verminderen in 2020 met 13 tot 20 %73. Daarnaast zal de
uitvoering van de WAV en de uitvoering van de reconstructieplannen er toe leiden dat de depositie verder
afneemt.
Er wordt vanuit gegaan dat in de eerste beheerplanperiode landelijk ook voor grondgebonden
veehouderijen generiek beleid wordt ontwikkeld dat zich richt op vermindering van de emissie van
stikstof/ammoniak.
73
Alterra 2009a op cit.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 121 -
8.2.4 Recreatie en toerisme
Huidige activiteiten
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
Recreatieve
activiteiten
- verstoring
0
X/XX
0
X/XX
0
X/XX
0
X
0: geen effect, X: effect, XX: kans op significant effect, Groen: vergunningvrij, Rood: vergunningtraject (of
maatregelen)
Een kans op een significant effect als gevolg van recreatieve activiteiten treedt alleen cumulatief en binnen
de leefgebieden van tapuit, grauwe klauwier, duinpieper en draaihals op. De overige vogelsoorten
ondervinden wel een negatief effect, maar deze is niet significant. Als vervolg op de voortoets is nader
onderzoek naar welke recreatieve activiteiten en/of voorzieningen invloed hebben op leefgebieden van de
tapuit, grauwe klauwier, duinpieper en draaihals en hoe deze opgeheven kunnen worden. De duinpieper is
gevoelig voor recreatie en betreding van terreinen door recreanten kan hervestiging in geschikte terreinen
in de weg staan. Ook voor boomleeuwerik en nachtzwaluw kan toenemende recreatie een probleem
vormen voor uitbreiding van de populatie. Op basis hiervan worden instandhoudingsmaatregelen
opgesteld (zoneringsplan). In de eerste beheerplanperiode zijn bestaande recreatieve voorzieningen en
activiteiten voorlopig vergunningvrij.
Voorwaarden:
Binnen deze beheerplanperiode wordt door de provincie een beleidsvoorstel (zoneringsplan) opgesteld.
Dit beleidsvoorstel dient maatregelen te bevatten om binnen de eerste beheerplanperiode alle significante
effecten op de habitats van de Grauwe klauwier, Tapuit, Draaihals en Duinpieper te voorkomen. Daarnaast
dient dit beleidsplan maatregelen te bevatten om de infrastructuur en objecten die iedere individuele
activiteit mogelijk maken binnen de eerste twee beheerplanperiodes zo te veranderen dat verslechterende
effecten niet meer optreden,
deze binnen de door de terreineigenaar gestelde openstellingsregels plaatsvinden,
evenementen plaatsvinden op bestemde evenemententerreinen of binnen de grenzen van bebouwde kom.
er gebruik gemaakt wordt van bestaande infrastructuur en objecten (tenzij de geldende regels van de
terreineigenaar anders zijn)
Nieuwe activiteiten
Voor de recreatie geldt dat cumulatief significant negatieve effecten niet uitgesloten kunnen worden. Dit
betekent dat er voor nieuwe activiteiten per saldo geen toename mag zijn van effecten. Hierdoor kunnen
nieuwe activiteiten niet algemeen vrijgesteld worden in het beheerplan. De enige uitzondering daarop zijn
ontwikkelingen die conform de Groei & krimp-principes tot stand zijn gekomen. Deze krijgen van het
bevoegd gezag een Nbwet-vergunning.
Nieuwe activiteiten moeten in ieder geval passen binnen de beleidsplannen Groei- en Krimp, het
Fietstotaalplan, P-Veluwe, Ecoducten op de Veluwe, Veluwe-transferia en Hart van Veluwe. Echter,
uitbreidingsactiviteiten die zijn genoemd in deze beleidsplannen zijn niet automatisch vrijgesteld van een
vergunning. De initiatiefnemer dient conform de Natuurbeschermingswet aan te kunnen tonen dat de
voorgenomen activiteit geen effecten heeft op het behalen van de instandhoudingsdoelen. De
initiatiefnemer dient dit te doen aan de hand van de criteria opppervlakte, ruimtelijke samenhang en
kwaliteit (m.n. rust en stilte).
Oppervlakte
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 122 - WA-LW20090344
Nieuwe recreatieve die plaatsvinden op of binnen bestaande voorzieningen hebben geen effect op de
huidige oppervlakte. Overige recreatieve activiteiten hebben mogelijk een effect op de huidige oppervlakte
van bestaande instandhoudingdoelstellingen en daarnaast op de te ontwikkelen oppervlakte aan
instandhoudingdoelstellingen. De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabbellen in dit
beheerplan bepalen of zijn activiteit geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect
heeft op het criteria oppervlakte. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of
te ontwikkelen instandhoudingsdoelen (waardoor het criterium) oppervlakte verslechtert, kan er geen
vergunning verleend worden.
Ruimtelijke samenhang
Nieuwe recreatieve die plaatsvinden op of binnen bestaande voorzieningen hebben geen effect op de
huidige ruimtelijke samenhang. Overige recreatieve activiteiten hebben mogelijk een effect op de
ruimtelijke samenhang. De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan
bepalen of zijn activiteit geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het
criteria ruimtelijke samenhang. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of
te ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor de ruimtelijke samenhang verslechtert, kan er geen
vergunning verleend worden.
Kwaliteit
Nieuwe recreatieve activiteiten hebben mogelijk een effect op de lucht-, water-, bodemkwaliteit, rust en
stilte. De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn
activiteit geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria kwaliteit.
Met name de broedvogelsoorten zijn hier gevoelig voor. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van
locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor de kwaliteit verslechtert, kan er
geen vergunning verleend worden.
Activiteiten die niet zijn toegestaan
• Er is per saldo geen uitbreiding van wandel-, fiets- en ruiterpaden toegestaan. Er dient in de komende
beheerplanperiode in overleg met de sector een zodanige zonering van wandel-, fiets- en ruiterpaden
te worden ingesteld dat negatieve effecten worden beperkt;
• Er is per saldo geen uitbreiding van de parkeergelegenheden toegestaan. Nieuwe Veluwetransferia
en andere parkeerplaatsen kunnen pas gerealiseerd worden als er elders parkeerplaatsen verdwijnen
en de bestemming omgezet wordt naar de bestemming natuur;
• Er kunnen geen nieuwe evenemententerreinen ontwikkeld worden met mogelijk significant negatieve
effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Uitbreidingen van bestaande terreinen dienen getoetst
te worden aan Nbwet 1998;
• Uitbreidingen van of nieuwe (model)zweefvliegvelden, hondenuitlaatterreinen, motorcrossterreinen,
schietbanen, maneges, etc. zijn per saldo niet toegestaan.
8.2.5 Wonen
Huidige activiteiten
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
Activiteiten vanuit
woonkernen
0 0 0 0 0 0 0 0
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect, Groen: vergunningvrij
Alle huidige activiteiten die met wonen samenhangen worden in het hoofdstuk toetsing op de te toetsen
criteria ruimtelijke samenhang, oppervlakte en kwaliteit als hooguit verstorend gekwalificeerd op het
systeem. Dit betekent dat de activiteiten zoals omschreven in hoofdstuk 3 zonder voorwaarden en
beperkingen volledig zijn vrijgesteld.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 123 -
Nieuwe activiteiten
Kleine woningaanpassingen en kwaliteitsverbeteringen aan bestaande woningen zijn niet
vergunningplichting conform de NB-wet 1998. Uitbreiding en nieuwe activiteiten zijn momenteel
onvoldoende inzichtelijk om deze adequaat te toetsen. De initiatiefnemer dient bij voorgenomen nieuwe
activiteiten aan te kunnen tonen dat er geen negatieve effecten zijn.
Woningbouwprojecten zijn er van kleine (een tot enkele woningen) tot groot (meerdere woningen). De
grootte van het project zegt niet per definitie iets over de mogelijke effecten. De bouw van een enkel huis
in of in de buurt van bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen kan immers al een
verslechterend effect hebben. De initiatiefnemer dient dus aan te kunnen tonen wat de effecten zijn op de
volgende criteria:
Oppervlakte
De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabbellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit
geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria oppervlakte. Als
de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen
instandhoudingsdoelen waardoor het oppervlakte verslechtert kan er geen vergunning verleend worden.
Ruimtelijke samenhang
De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit
geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria ruimtelijke
samenhang. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen
instandhoudingsdoelen waardoor de ruimtelijke samenhang verslechtert kan er geen vergunning verleend
worden.
Kwaliteit
De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit
geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria kwaliteit. Als de
activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen
waardoor de kwaliteit verslechtert kan er geen vergunning verleend worden.
8.2.6 Werken
Huidige activiteiten
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
Invloed vanuit
bedrijven
0 0 0 0 0 0 0 0
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect, Groen: vergunningvrij
Alle huidige activiteiten die met werken samenhangen worden in het hoofdstuk toetsing op de te toetsen
criteria ruimtelijke samenhang, oppervlakte en kwaliteit als hooguit verstorend gekwalificeerd op het
systeem. Dit betekent dat de activiteiten zoals omschreven in hoofdstuk 4 zijn vrijgesteld onder de
beperking dat er gebruik gemaakt wordt van bestaande infrastructuur en objecten.
Nieuwe activiteiten
Kleine bedrijfsaanpassingen en kwaliteitsverbeteringen aan bestaande bedrijven zijn niet
vergunningplichting conform de Nbwet 1998.
Uitbreiding en nieuwe activiteiten zijn momenteel onvoldoende inzichtelijk om deze adequaat te toetsen.
De initiatiefnemer dient bij voorgenomen nieuwe activiteiten aan te kunnen tonen dat er geen negatieve
effecten zijn. Nieuwe activiteiten dienen ook aan andere wetgevingseisen te voldoen, zoals de wet
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 124 - WA-LW20090344
milieubeheer, Arbowet, bestemmingsplan enz. De initiatiefnemer dient aan te kunnen tonen wat de
effecten zijn op de volgende criteria:
Oppervlakte
De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabbellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit
geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria oppervlakte. Als
de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen
instandhoudingsdoelen waardoor het oppervlakte verslechtert kan er geen vergunning verleend worden.
Ruimtelijke samenhang
De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit
geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria ruimtelijke
samenhang. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen
instandhoudingsdoelen waardoor de ruimtelijke samenhang verslechtert kan er geen vergunning verleend
worden.
Kwaliteit
De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit
geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria kwaliteit. Als de
activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen
waardoor de kwaliteit verslechtert kan er geen vergunning verleend worden.
8.2.7 Infrastructuur
Huidige activiteiten
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
0
XX
0
X
0
X
0
X
XX X/XX XX X/XX XX XX XX XX
(Rijks)wegen
- verstoring geluid
- N-depositie
- versnippering 0 0 0 X 0 0 0 0
Beheer en onderhoud 0 0 0 0 0 0 0 0
0
X
0
X
0
0
0
0
Vliegvelden
- verstoring geluid
- N-depositie XX X/XX XX X/XX XX XX 0 0
0: geen effect, X: effect, XX: kans op significant effect, Groen: vergunningvrij, Rood: vergunningtraject (of
maatregelen)
De huidige effecten van gebruik van infrastructurele voorzieningen laat zien dat een significant negatief
effect als gevolg van geluidverstoring op de (terugkeer van) duinpieper en kwaliteit van de habitattypen en
leefgebieden van soorten als gevolg van N-depositie niet uitgesloten kan worden. Daarom moet er door de
bevoegde gezagen binnen de eerste beheerplanperiode een beleidsplan opgesteld wordt om de
cumulatief significant effecten op het systeem te verminderen.
Voorwaarden
Er gebruik gemaakt wordt van bestaande infrastructuur en objecten.
Nieuwe activiteiten
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 125 -
Voor de aanleg of het doen van aanpassingen aan rijksinfrastructuur is het Rijk (ministerie van LNV)
bevoegd gezag en niet de provincie. Het rijk is de instantie die gaat over eventuele vergunningplicht. Voor
de aanleg of het doen aanpassingen van provinciale, gemeentelijke en waterschapsinfrastructuur is de
provincie bevoegd gezag.
Nieuwe infrastructurele activiteiten kunnen niet algemeen vrijgesteld worden in het beheerplan. De
initiatiefnemer dient dus aan te kunnen tonen wat de effecten zijn op de volgende criteria om in
aanmerking te kunnen komen van een vergunning:
Oppervlakte
De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabbellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit
geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria oppervlakte. Als
de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen
instandhoudingsdoelen waardoor het oppervlakte verslechtert kan er geen vergunning verleend worden.
Ruimtelijke samenhang
De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit
geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria ruimtelijke
samenhang. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen
instandhoudingsdoelen waardoor de ruimtelijke samenhang verslechtert kan er geen vergunning verleend
worden.
Kwaliteit
De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit
geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op de lucht-, water-,
bodemkwaliteit, rust en stilte. Speciale aandacht moet hierbij uitgaan naar gevolgen van N-depositie en
geluidverstoring op nieuwe leefgebieden van duinpier. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van
locaties met bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor de kwaliteit verslechtert kan er
geen vergunning verleend worden.
8.2.8 Water
Huidige activiteiten
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
Drinkwaterwinning 0 0 0 0 X/XX X X/XX X
Industriële onttrekking 0 0 0 0 X/XX X X/XX X
Kleine onttrekkingen 0 0 0 0 X/XX X/XX X/XX X/XX
Koude-warmte opslag 0 0 0 0 X X X X
Huidige situatie 0 0 0 0 X X XX XX
0: geen effect, X: effect, Groen: vergunningvrij, Oranje: vergunningvrij onder voorwaarden (anders
vergunningtraject), Rood: vergunningtraject (of maatregelen)
Individuele onttrekkingen hebben ieder afzonderlijk geen effect op de instandhoudingsdoelstellingen van
de Veluwe. Voor de industriële onttrekking Parenco en de drie onttrekkingen bij Eerbeek zijn significant
negatieve effecten nog niet uit te sluiten. Dit geldt ook voor de drinkwateronttrekkingen Epe, Schalterberg,
Edese bos, La Cabine, Wageningse berg, Fikkersdries en Hemmen. Daarbij is ook kans op een significant
effect als alle 858 onttrekkingen gezamenlijk bekeken worden. Er is weinig tot niets bekend van het
cumulatieve effect van drinkwaterwinningen, industriële winningen en kleine onttrekkingen in relatie tot de
instandhoudingsdoelstellingen. Nader onderzoek als vervolg op de voortoets is nodig (huidige activiteiten
van Parenco en de papierfabrieken Eerbeek worden onder regie van de provincie nader onderzocht) Op
basis hiervan worden maatregelen opgesteld. Maatregelen om significant negatieve effecten te voorkomen
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 126 - WA-LW20090344
worden meegenomen in de midtermreview van de Waterovereenkomst tussen Vitens en de provincie. Tot
die tijd zijn in de eerste beheerplanperiode huidige activiteiten voorlopig vergunningvrij.
Huidige activiteiten rond oppervlaktewaterbeheer die worden uitgevoerd volgens de aanpak van GGOR,
HEN en SED wateren hebben een positieve uitwerking op het bereiken van de
instandhoudingdoelstellingen en zijn vrijgesteld van een vergunning in het kader van de Nb-wet 1998.
Voorwaarde
Er gebruik gemaakt wordt van bestaande infrastructuur en objecten.
Nieuwe activiteiten
Nieuwe activiteiten kunnen vanwege een niet uit te sluiten cumulatief significant negatief effect als gevolg
van waterstandsdaling (verdroging) niet algemeen vrijgesteld worden in het beheerplan. De initiatiefnemer
dient dus aan te kunnen tonen wat de effecten zijn op de volgende criteria om in aanmerking te kunnen
komen van een vergunning:
Oppervlakte
De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabbellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit
geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria oppervlakte. Als
de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen
instandhoudingsdoelen waardoor het oppervlakte verslechtert kan er geen vergunning verleend worden.
Ruimtelijke samenhang
De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit
geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria ruimtelijke
samenhang. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen
instandhoudingsdoelen waardoor de ruimtelijke samenhang verslechtert kan er geen vergunning verleend
worden.
Kwaliteit
De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit
geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op de lucht-, water-,
bodemkwaliteit, rust en stilte. Speciale aandacht moet hierbij uitgaan naar de gevolgen van verdroging op
de natte habitattypen. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te
ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor de kwaliteit verslechtert kan er geen vergunning verleend
worden.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 127 -
8.2.9 Defensie
Huidige activiteiten
Activiteit
Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
ASK Oldebroek 0 0 0 0 0 0 0 0
Omgeving ASK 0 0 0 0 0 0 0 0
Omgeving Harderwijk 0 ? 0 ? 0 0 0 0
Ermelose heide ? X ? 0 0 0 0 0
Regio Millingen ? X ? 0 0 0 0 0
Stroese zand ? X ? 0 0 0 0 0
ISK X X 0 0 0 0 0 0
ISK Harskamp ? 0 ? 0 0 0 0 0
OT Scherpenberg ? ? ? ? 0 0 0 0
Eder- en Ginkelse
heide
Vergunning is reeds verleend
Omgeving Eder- en
Ginkelse heide
0 0 0 0 0 0 0 0
OT Arnhemse heide
en vliegbasis Deelen
X X 0 X 0 0 0 0
Omgeving Arnhemse
heide
0 0 0 0 0 0 0 0
0 = geen effect, x = effect, xx = kans op significant effect, ? = niet bekend, Groen: vergunningvrij, Oranje:
vergunningvrij onder voorwaarden (anders vergunningtraject
Voor activiteiten op de Ermelose heide en Stroese zand zijn negatieve effect op nachtzwaluw niet uit te
sluiten. Activiteiten binnen regio Millingen hebben een negatief effect op nachtzwaluw en boomleeuwerik.
Als laatste hebben activiteiten op OT Arnhemse heide en vliegbasis Deelen een negatief effect op de
nachtzwaluw, roodborsttapuit, boomleeuwerik en wespendief. Geen van deze effecten is beoordeeld als
significant.
Deze activiteiten zijn vergunningvrij onder de volgende voorwaarden:
• oefeningen plaatshebben zoals omschreven in de door Defensie opgestelde voorschriften en
handboeken waaronder de standaard oefenkaart, gebruikskaarten en VS1014
• er gebruik gemaakt wordt van bestaande infrastructuur en objecten.
• Mijden van de leefgebieden van de betreffende vogelsoorten binnen het broedseizoen
• Uit voorgaande tabel blijkt dat voor veel terreinen gegevens ontbreken om uitspraken te doen over de
effecten van militaire activiteiten. Deze lacune moet in de eerste beheerplanperiode opgehelderd
worden.
Nieuwe activiteiten
Voor nieuwe manieren van gebruik of aanpassingen daarvan binnen en buiten de daarvoor aangewezen
terreinen is het Rijk (ministerie van LNV) bevoegd gezag.
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 128 - WA-LW20090344
8.2.10 Overig
Huidige activiteiten
Activiteit Open zand-
landschap
Oud
boslandschap
Vennen-
landschap
Bekenlandschap
habitats soorten habitats soorten habitats soorten habitats soorten
Natuurbegraven en
asverstrooiing
0 0 0 0 0 0 0 0
0: geen effect, Groen: vergunningvrij
De huidige activiteiten in het kader van natuurbegraven en asverstrooing hebben geen effect op de
instandhoudingsdoelstellingen en zijn volledig vrijgesteld van vergunningplicht.
Nieuwe activiteiten
Uitbreiding en nieuwe activiteiten zijn momenteel onvoldoende inzichtelijk om deze adequaat te toetsen.
De initiatiefnemer dient bij voorgenomen nieuwe activiteiten aan te kunnen tonen dat er geen negatieve
effecten zijn. De initiatiefnemer dient dus aan te kunnen tonen wat de effecten zijn op de volgende criteria
om een vergunning te kunnen krijgen:
Oppervlakte
De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabbellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit
geen dan wel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria oppervlakte. Als
de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen
instandhoudingsdoelen waardoor het oppervlakte verslechtert kan er geen vergunning verleend worden.
Ruimtelijke samenhang
De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit
geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op het criteria ruimtelijke
samenhang. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met bestaande of te ontwikkelen
instandhoudingsdoelen waardoor de ruimtelijke samenhang verslechtert kan er geen vergunning verleend
worden.
Kwaliteit
De initiatiefnemer kan door middel van de kaarten en tabellen in dit beheerplan bepalen of zijn activiteit
geen danwel een verstorend, verslechterend of een significant effect heeft op de lucht-, water-,
bodemkwaliteit, rust en stilte en lichtverstoring. Als de activiteit in de omgeving plaatsvindt van locaties met
bestaande of te ontwikkelen instandhoudingsdoelen waardoor de kwaliteit verslechtert kan er geen
vergunning verleend worden.
8.3 Vergunningenkader nieuwe vergunningen
In het geval dat er geen algemene vrijstelling geldt dient de initiatiefnemer voor nieuwe activiteiten aan te
kunnen tonen dat er geen negatieve effecten zijn. In deze paragraaf staat omschreven welke stappen
doorlopen dienen te worden.
De initiatiefnemer doet er goed aan om al vanaf het begin contact te zoeken met het bevoegde gezag
(provincie of Ministerie van LNV) om aan te geven dat een activiteit op stapel staat. Door de conclusie van
elke tussenstap met het bevoegd gezag te delen is er sprake van wederzijds begrip en kunnen conclusies
wederzijds gedeeld worden.
In de tekst hierboven kan per thema opgezocht worden welke criteria van belang zijn en wat er inhoudelijk
aangetoond dient te worden. De beschrijving hieronder is een procesbeschrijving. In bijlage 5 is een
stroomschema te vinden. Bij het doorlopen van de stappen is het volgende nog van belang. Als de
conclusie van stap 5 (zie onder) is dat er slechts sprake is van een verstorend effect, is er geen
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 129 -
vergunning nodig. Als de effecten niet uit te sluiten zijn, dan staat er vanaf stap 6 (zie onder) aangegeven
hoe de vergunningprocedure in zijn werk gaat.
Stap 1:
De initiatiefnemer kan zelfstandig bepalen uit welke verstoringscomponenten de activiteit bestaat. Elke
activiteit hoe klein ook veroorzaakt bepaalde verstoringscomponenten. Deze componenten zijn
bijvoorbeeld geluid, licht, verstoring, oppervlakte verlies maar ook meer ingewikkelder zaken zoals
silhouetwerking door menselijke aanwezigheid, veranderingen in populatiedynamiek en verandering van
soortensamenstelling. Op de website van het ministerie van LNV (www.minlnv.nl) staat een
effectenindicator. Hier worden aan bepaalde activiteit verstoringscomponenten toegewezen. De
initiatiefnemer dient zelf duidelijk te maken uit welke verstoringscomponenten zijn activiteit bestaat.
Stap 2:
In de factsheets habitattype Gelderland, de factsheets vogels en de factsheetshabitatsoorten wordt
aangegeven voor welke verstoringscomponenten de Natura 2000 doelen gevoelig zijn en in welke mate.
Dit is kant en klaar te gebruiken voor de initiatiefnemer. Daarmee zijn de twee belangrijkste zaken door de
intiatiefnemer zelf makkelijk inzichtelijk gemaakt.
Stap 3:
Het moeilijkste deel is het bepalen in hoeverre er een beïnvloeding is van de activiteit op het Natura 2000
doel en in welke mate. Afhankelijk van de mate van beïnvloeding kan er namelijk wel sprake zijn van een
lokaal negatief effect, maar dit hoeft niet significant negatief te zijn voor het behalen van de doelen in het
gehele gebied. Alhoewel dit deel lastiger is zijn er al enkele zaken die de initiatiefnemer zelf makkelijk kan
uitvoeren. Immers als de verstoringscomponent en de gevoeligheid in ruimte en tijd gescheiden zijn, kan
er geen sprake zijn van beïnvloeding. Op de atlas groengelderland (www.gelderland.nl) is te vinden waar
er in Gelderland Natura 2000 beschermde habitattypen, en leefgebieden van vogels als ook de
habitattypesoorten voorkomen. Door gebruik te maken van de kaarten en de beïnvloedingscirkels in de
bijlagen is het mogelijk om uit te zoeken of de verstoringscomponent en de gevoeligheid geografisch
gescheiden zijn of niet. Als er sprake is van een scheiding is er geen beïnvloeding en dus ook geen effect,
er is geen vergunning nodig.
Stap 4:
Als er wel een geografische overlap in beïnvloedingzone is, kan het nog steeds zo zijn dat de beïnvloeding
tussen verstoring en gevoeligheid in tijd van elkaar gescheiden zijn. De activiteit vindt dan plaats op het
moment dat het beschermde Natura 2000 doel niet gevoelig is voor die verstoring. Het doel is immers in
die periode niet aanwezig een voorbeeld hiervan is mogelijk een evenement in de winter omdat het doel in
de winter niet op die plek aanwezig is en dus niet beïnvloed kan worden. Als er geen sprake is van een
scheiding in tijd dient de tijdelijkheid en de mate van verstoring inzichtelijk gemaakt te worden.
Stap 5:
Als het gaat om een activiteit die slechts een tijdelijke verstoring veroorzaakt is er in beginsel geen sprake
van een verslechterend danwel een significant effect.De vraag hierbij is hoe lang kan tijdelijk voortduren
voordat er wel sprake is van een negatief effect omdat er dan niet meer gesproken wordt over een tijdelijke
verstoring. Een mogelijk voorbeeld hiervan is het aanleggen van een nieuwe woonwijk. De bouw zelf is
mogelijk een tijdelijke verstoring, maar de woonwijk zelf is niet tijdelijk en die heeft mogelijk wel een
negatief effect. Daarnaast kan het achterelkaar uitvoeren van tijdelijke activiteiten wel en permanent
durende beïnvloeding veroorzaken, een mogelijkheid hiervan is een evenemententerrein. Elk evenement
afzonderlijk heeft alleen een tijdelijke verstoring, maar alle evenementen bijelkaar over het jaar hebben
mogelijk een blijvend effect. Als er aangetoond kan worden dat er sprake is van een tijdelijke verstoring is
een vergunning niet nodig. Het is wel steeds van belang deze conclusies te delen met het bevoegde
gezag zodat niet achteraf onenigheid over de conclusies kan ontstaan en activiteiten door het bevoegd
gezag worden stilgelegd met alle nare gevolgen van dien.
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 130 - WA-LW20090344
Stap 6:
Als geen sprake is van een tijdelijke verstoring zal de initiatiefnemer een vergunningprocedure moeten
starten. In deze vergunningprocedure zal de mate van significantie moeten worden bepaald ten opzichte
de instandhoudingsdoelen. Dit is een zeer lastige klus. Het ministerie van LNV heeft een notitie `nadere
uitleg van het begrip ´significante´ gevolgen uit de natuurbeschermingswet` opgesteld. In deze notitie
wordt uitleg gegeven hoe significantie bepaald en uitgesloten kan worden. Dit is echter zeer specialistisch
werk.
Stap 7:
Als significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten dient aan de ADC-criteria worden
voldaan. Dit betekent dat er voor de activiteit geen alternatieven dienen te zijn, dat er een dwingende
reden van groot openbaar belang is en dat er op een goede manier wordt gecompenseerd. Meestal zijn er
alternatieven, en is er geen sprake van dwingende redenen van openbaar belang. Als hier wel sprake van
is, is het bepalen van een goede compensatie vaak zeer specialistisch werk.
8.4 Toezicht en handhaving
Zonder adequaat toezicht en handhaving is een goede implementatie van de Natuurbeschermingswet
1998 moeilijk. Toezicht en handhaving zien enerzijds toe op de controle op de naleving van voorschriften
en de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend en anderzijds het opsporen van en optreden
tegen activiteiten waarvoor een vergunning aangevraagd had moeten worden of die worden uitgevoerd
terwijl op de vergunningaanvraag negatief is beslist (er is geen vergunning verleend).
Met het toezicht op de naleving van de wet zijn belast:
� De door de Minister van LNV aangewezen ambtenaren.
� De door de Minister van Justitie op grond van artikel 17 Wet op de economische delicten met de
opsporing van de bij of krachtens de Nbwet 1998 strafbaar gestelde feiten belaste ambtenaren.
� De bij besluit van Gedeputeerde Staten aangewezen ambtenaren.
Voor het hebben van een adequaat handhavinginstrumentarium is het noodzakelijk om doelgroepen te
benoemen. Voor deze doelgroepen dient een profiel te worden opgesteld betreffende de wettelijke normen
waarmee deze in aanraking kunnen komen. Vervolgens kunnen handhavinginspanningen worden
benoemd specifiek gericht op de handelingen van de doelgroepen in relatie tot de wettelijke normen en
een van te voren bepaald risicoprofiel. Van belang is dat de verschillende betrokken organisaties hetzelfde
omgaan met de doelgroepen het risicoprofiel en eventueel daaruit volgende prioritering in het
handhavinginstrumentarium.
De natuurbeschermingswet is een zeer jonge wet, welke zeer recent (februari 2009) is gewijzigd en er
loopt momenteel zelfs een discussie over het samenvoegen van de groene wetten. Hierdoor is er binnen
de benoemde doelgroepen mogelijk te weinig kennis over de wettelijke normen, waardoor deze onbewust
getreden kunnen worden. Preventieve communicatie en repressief waarschuwen krijgt hierdoor een hoge
prioriteit.
In de eerste beheerplanperiode zal invulling gegeven worden door het opstellen van een aqequaat
handhavingsbeleid.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 131 -
9 MONITORING EN ONDERZOEK
9.1 Monitoring
Kennis en informatie spelen een belangrijke rol bij het kiezen van maatregelen en het beoordelen van de
effecten van activiteiten op de beschermde natuurwaarden. Gebleken is dat die kennis en informatie niet
altijd voldoende beschikbaar is. Gezien de verantwoordelijkheid voor het bereiken van de
instandhoudingsdoelen en het voorkomen
onnodige consequenties voor mensen en bedrijven moet er goede informatie beschikbaar zijn of komen.
Om te weten hoe de natuur en de menselijke activiteiten zich in de tijd ontwikkelen binnen en buiten De
Veluwe is monitoring nodig.
Daarnaast dient er onderzoek te worden gedaan naar de relatie tussen ingrepen en de gevolgen daarvan.
Al deze gegevens zijn nodig voor de evaluatie van dit beheerplan (zijn de doelen gehaald en zijn de
maatregelen effectief) en tussentijds bij het beoordelen van vergunningaanvragen.
Uitgangspunt is dat bij de monitoring zoveel mogelijk wordt uitgegaan van bestaande
monitoringsprogramma’s. De verantwoordelijkheid voor het verzamelen van informatie ligt in beginsel bij
het gezag dat bevoegd is tot het vaststellen van het beheerplan, dat wil zeggen bij de de provincie en de
betrokken departementen van de rijksoverheid. Het is wenselijk om halverwege de looptijd van het
beheerplan (2013) een voortgangsrapportage op te stellen om zo de voortgang en het effect van de
maatregelen te bewaken.
Om monitoring van de grond te krijgen wordt aan het begin van de beheerplanperiode een
monitoringsplan opgesteld. Dat plan bouwt voort op dit hoofdstuk en bevat de volgende onderdelen die
worden gemonitord:
• instandhoudingsdoelstellingen
• abiotische randvoorwaarden
• instandhoudingsmaatregelen
• gebruik / activiteiten op en rond de Veluwe
Monitoring instandhoudingsdoelstellingen
Het is belangrijk te gaan bijhouden hoe de komende jaren de natuur zich gaat ontwikkelen op de Veluwe
in relatie tot het waarborgen van behoud en verbetering van de biodiversiteit en specifiek de
instandhoudingsdoelsetllingen. De monitoring geeft inzicht in die ontwikkeling en in de doorwerking van de
maatregelen in dit plan.
De Habitatrichtlijn geeft voor monitoring een aantal verplichtingen. Het is de verwachting dat het Ministerie
van LNV een landelijke rapportage zal opstellen en dus niet gebiedsspecifiek de staat van instandhouding
zal monitoren. In 2013 dient opnieuw gerapporteerd te worden over de staat van instandhouding van
habitattypen en -soorten op basis van de gerichte monitoring zoals beschreven in dit beheerplan. Ook
hiervoor is het Ministerie van LNV verantwoordelijk.
Omdat deze landelijke monitoring niet gebiedsspecifiek is, zal er voor N2000-gebied de Veluwe
gemonitord moeten worden. Het monitoringplan hiervoor moet zoveel mogelijk aansluiten op bestaande
monitoringssystemen zoals de ‘basismonitoring voor de EHS’. De regie hiervan komt te liggen bij de
provincie. De basismonitoring voor de EHS is nog in ontwikkeling. Het ligt in de bedoeling het plan hiervoor
eind 2009 klaar te hebben. Vervolgens moet bepaald worden of de indicatoren voor de realisering van
doelen en maatregelen van het beheerplan onderdeel uitmaakt van de basismonitoring. Als dat niet zo is,
moet worden bepaald of deze zijn in te voegen in de inventarisaties voor de basismonitoring of dat het
apart onderzoek vergt.
Bestaande monitoringsprogramma’s waarvan gebruik wordt gemaakt, zijn:
• NEM, het Netwerk Ecologische Monitoring van het ministerie van LNV;
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 132 - WA-LW20090344
• Monitoring in het kader van EGM/OBN regelingen;
• Monitoringsprogramma’s van Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en Gelders Landschap;
• Faunatellingen van de provincie;
• Provinciaal meetnetwerk verdroging;
• Monitoring in het kader van Programma Beheer;
• Hydrolobiologische monitoring van de waterschappen;
Een mogelijk monitoringssysteem voor N2000 is het in ontwikkeling zijnde algemene
monitoringsprogramma WOT IN. Wageningen Universiteit en Research Centre (WUR) werkt momenteel in
opdracht van LNV aan dit algemene monitoringsprogramma. Dit betekent dat uit de verschillende
genoemde onderzoeks- en monitoringsprogramma’s één methodiek gevormd wordt in het kader van de
instandhoudingsdoelstellingen. Het WOT IN moet aansluiten op de Europese wensen/eisen. Het
Interprovinciaal Overleg (IPO) standpunt is dat er zoveel mogelijk gekoppeld moet worden aan de
monitoring voor het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) en dat er voorkomen moet worden dat er
weer een nieuw monitoringssysteem wordt opgezet. Dit betekent dat hierin ook de EHS monitoring wordt
opgenomen.
In Tabel 9.1 staat aangegeven welke inspanningen al worden verricht om broedvogels in beeld te krijgen.
Tabel 9.1 Bekende onderzoeks-inspanningen gericht op broedvogels van terreinbeheerders en
eigenaren op de Veluwe anno 2007 (Alterra 2007).
naam omvang Periodiciteit (jr) belang meetnet
SBB Alles 10 +++
Defensie alles ? ++
NP Hoge Veluwe steekproef 1-? +
HGL deel ? +
NM deel ? ++
Kroondomein steekproef ? +
Gemeenten deel ? -
Provincie steekproef 1-4 -
Abiotische randvoorwaarden
Naast de ecologische monitoring zal in het monitoringplan een uitwerking worden gegeven van monitoring
abiotische randvoorwaarden. Bestaande programma’s zijn:
• Waterkwaliteits- en kwantiteitsmetingen van de waterschappen;
• Luchtkwaliteitsmetingen van het RIVM.
Monitoring van de luchtkwaliteit richt zich op meting van stikstof/ammoniakdepositie. Daartoe is het
noodzakelijk om meetpunten op de locaties van voor verzuring gevoelige habitats te realiseren. De
provincie zal hiertoe samen met het RIVM een meetwerknetwerk opstellen. Via monitoring zal worden
gevolgd of de ontwikkeling van jaar tot jaar zich beweegt in de richting van de gestelde
instandhoudingsdoelstellingen en van de richtwaarde voor stikstof/ammoniakdepositie. Indien de
ontwikkeling van de depositie en/of de staat van instandhouding hiervan gaat afwijken, zal via het hand-
aan-de-kraan-principe, de beleidslijn zoals die in dit beheerplan is uitgezet voor
stikstof/ammoniakdepositie kunnen worden bijgesteld.
Instandhoudingsmaatregelen
Voor de instandhoudingsmaatregelen uit dit beheerplan bestaat er geen monitoringprogramma. Het is wel
van groot belang de voortgang en het effect van die maatregelen te bewaken. Daarom wordt voorgesteld
halverwege de komende beheerplanperiode (2013) een overzicht op te stellen met daarin de volgende
elementen:
• een overzicht van uitgevoerde maatregelen;
• een overzicht van maatregelen die in voorbereiding zijn;
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 133 -
• een overzicht van de maatregelen die geen doorgang hebben gevonden, met een beschrijving van de
redenen waarom zij niet zijn doorgegaan;
• een oordeel over het effect van de uitgevoerde maatregelen;
• een overzicht van de verleende vergunningen.
Bij het beoordelen van de effectiviteit gaat het er om, om op relatief eenvoudige en snelle wijze een indruk
te geven of de maatregelen ook daadwerkelijk hebben bijgedragen aan behoud of verbetering van de staat
van instandhouding van aangewezen habitattypen en/of soorten.
Activiteiten op en rond de Veluwe
De volgende programma’s kunnen reeds worden benut:
• Registratie van verleende vergunningen door de Provincie Gelderland;
• Fietstellen;
• Landbouwtellingen CBS;
• Verkeerstellingen door provincie en gemeenten.
Menselijke activiteiten kunnen direct invloed hebben op leefgebieden van soorten en ook via de abiotische
voorwaarden. Om te weten of de ontwikkelingen duurzaam zijn en niet op termijn strijdig kunnen worden
met de instandhoudingsdoelen, dient er zicht te zijn op het gebruik in en rond het gebied. De monitoring
heeft betrekking op de volgende elementen:
• ontwikkelingen van recreatieve activiteiten en evenementen, verkeer, landbouw, wonen, overige
bedrijvigheid;
• de nieuwe plannen en projecten in en om de Veluwe die bij de provincie bekend worden via het
vooroverleg in het kader van de NB-wet;
• de ruimtelijke ontwikkelingen in en om de Veluwe.
De ontwikkelingen van het gebruik kunnen grotendeels gevolgd worden met bestaande
monitoringsprogramma's. Nieuwe plannen, projecten en ruimtelijke ontwikkelingen die een negatief effect
hebben op de instandhoudingsdoelen kunnen worden gevolgd via het vooroverleg in het kader van de
Nbwet en de aanvragen van vergunningen (ook milieuvergunningen). De Provincie Gelderland zet een
systematiek op om de effecten van wijzigingen in het bestaande gebruik en van nieuwe activiteiten te
kunnen bijhouden. Dit wordt aangeduid met een “cumulatieboekhouding”. De provincie zorgt voor een
goede ontsluiting van de cumulatieboekhouding, zodat deze
door alle belanghebbenden kan worden gebruikt.
De kosten van het opzetten van monitoring volgens een moniotirngsplan waarin alle genoemde aspecten
staan, worden geschat op € 1 mln.
In Tabel 9.2 wordt een monitoringsplan op hoofdlijnen voorgesteld. Dit moet in de eerst periode van het
beheerplan nader uitgewerkt worden.
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 134 - WA-LW20090344
Tabel 9.2 Monitoringplan voor de gehele Veluwe
Soortgroep Specificatie monitoring Frequentie Uitvoerder
Algemeen
Beheer
controleren en in kaart brengen van
uitgevoerde maatregelen per
terreinbeheerder 1x per 3 jaar terreinbeheerders
Hydrologie (AGOR/GGOR), HEN en
SED
controleren grond- en
oppervlaktewaterkwaliteit en –kwantiteit 1x per jaar Provincie/ Waterschap
Luchtkwaliteit
Voortgangsrapportage met depositiekaart
NH3 op basis van IDAM-gegevens en
meetnet 1x per jaar
LNV/Alterra
RIVM
Bodemkwaliteit
Controleren bodemkwaliteit ivm
herstelbeheer heide- en zandlandschap 1x per 6 jaar LNV/Alterra
Maatregelen
1 x per 3
jaar Provincie,
Gebruik / activiteiten periodiek
CBS, provincie,
gemeenten
Natura 2000-doelen
Heidentypen H2310, H2320, H4010
en HH4030, H7110, H7150,
heischrale graslanden (H6230) en
stuifzanden (H2330)
oppervlakte en kwaliteit in kaart brengen
en rapporteren 1x per 6 jaar Extern bureau
Beekdalen H3260 met Beekprik
en/of Rivierdonderpad
oppervlakte/kwaliteit type +
habitatgerichte soortsinventarisatie 1x per 3 jaar Waterschappen
Vennen (H3130 en H3160)
oppervlakte en kwaliteit in kaart brengen
en rapporteren 1x per 6 jaar Waterschappen
Beuken-eikenbossen met hulst
(H9120)
oppervlakte en kwaliteit in kaart brengen
en rapporteren 1x per 6 jaar Extern bureau
Oude eikenbossen (H9190)
oppervlakte en kwaliteit in kaart brengen
en rapporteren 1x per 6 jaar Extern bureau
Vochtige alluviale bossen (H91E0C) oppervlakte en kwaliteit in kaart brengen 1x per 6 jaar Extern bureau
Roodborsttapuit, Boomleeuwerik,
Zwarte specht, Wespendief,
Nachtzwaluw
Via proefvlakmethode habitatgerichte
inventarisatie (steekproeven) jaarlijks SOVON
Grauwe Klauwier, Duinpieper,
Draaihals, Tapuit
Vlakdekkende habitatgerichte
inventarisatie 1x per 2 jaar SOVON
Ijsvogel
Leefgebiedgerichte inventarisatie (dus ook
buiten de N2000 begrenzing) 1x per 2 jaar SOVON
Vliegend hert (H1083)
habitatgerichte inventarisatie en in kaart
brengen van individuen 1x per 2 jaar EIS
Gevlekte witsnuitlibel
habitatgerichte inventarisatie en in kaart
brengen van individuen 1x per 6 jaar Waterschappen
Meervleermuis
het tellen van individuen in de
winterverblijven 1x per 6 jaar VZZ
Kamsalamander
habitatgerichte inventarisatie en in kaart
brengen van individuen 1x per 6 jaar Waterschappen
9.2 Nader onderzoek
In dit beheerplan zijn op verschillende plaatsen leemten in kennis gesignaleerd, met betrekking tot:
• inzicht in de bestaande staat van instandhouding van typen en soorten;
• effecten van abiotische condities en onderlinge relaties tussen effecten van abiotische condities;
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 135 -
• effecten van beheer en andere maatregelen op de staat van instandhouding.
Ook hebben we weinig zicht op de invloed van Klimaatverandering op soorten en typen en daarmee op de
realiseerbaarheid van instandhoudingsdoelstellingen.
In elk geval moet in de eerste beheerplanperiode onderzoek plaats vinden naar de volgende onderwerpen.
Milieutekorten/overschotten in bodem en lucht
• Onderzoek om te bepalen hoeveel stikstof en fosfaat minder en hoeveel calcium meer nodig is en op
welke locatie;
• Onderzoek met de relevante stakeholders naar opzetten van baken of registratiesystemen voor
emissierechten;
• Onderzoek met relaevante stakeholders naar de mogelijkheid voor een beëindigingregeling voor
intensieve veehouderij en grondgebonden bedrijven.
Milieutekorten water
• Onderzoek Amersfoortseweg; Winning Amersfoortseweg heeft invloed op de grondwaterstand nabij
de sprengkoppen van de Koningsbeek, waardoor de afvoer van de Koningsbeek is verminderd.
Momenteel wordt de beek kunstmatig gevoed door een lokale grondwateronttrekking die loost in de
beek. De Koningsbeek is in het WHP3 aangewezen als SED-water (Water met een Specifiek
Ecologische Doelstelling). Vitens start een onderzoek dat kan worden opgedeeld in twee fasen. In
fase 1 wordt onderzoek gedaan naar de invloed van de winning op de grondwaterstanden en de
afvoer van de Koningsbeek en naar de effectiviteit van maatregelen bij de winning op de
watervoerendheid van de Koningsbeek . Fase 1 van dit onderzoek wordt uiterlijk in 2009 afgerond.
• Onderzoek Zuid-Veluwe: La Cabine, Edese Bos, Wageningse Berg; Deze winningen liggen op de
Zuid-Veluwerand en hebben invloed op de watervoerendheid van diverse HEN- en SED-wateren. De
effectiviteit van reductie van de winningen in relatie tot lokale ingrepen in de waterhuishouding is nog
niet geheel duidelijk. Daarom start Vitens een onderzoek dat uiterlijk in 2010 is afgerond. Als hieruit
blijkt dat reductie of andere maatregelen een significante verhoging geeft van de watervoerendheid
van de Renkumse en Heelsumse beek, wordt bij één of meerdere van deze winningen de
vergunningshoeveelheid gereduceerd of mitigerende maatregelen genomen.
• Onderzoek Industriële onttrekkingen; De gevolgen van een viertal industriële onttrekkingen op de
Veluwe zal nader onderzicht worden. Het gaat om de winning van Parenco en een drietal winningen
van papierfabrieken nabij Eerbeek.
Overig
• Onderzoek naar leefgebied wespendief;
• Nader onderzoek naar gevoeligheid broedvogels voor verstoring;
• Onderzoek naar spcifieke locaties waar rust nodig is.
• Onderzoek naar verneiuwing van beheer op grond van onderzoek “Milieutekorten habitattypen
Veluwe”.
• Landelijk onderzoek naar de invloed van Klimaatverandering.
De kosten van nader onderzoek worden geschat op 1 mln (exclusief de kosten naar onderzoek
drinkwateronttrekkingen).
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 136 - WA-LW20090344
10 UITVOERING
Uitvoering van het beheerplan vindt plaats via verschillende wegen.
• Regulering: vergunningerlening en handhaving;
• Bijdragen aan maatregelen (bekostiging via subsidies en andere financiele bijdragen);
• Communicatie
De bevoegde gezagen zullen in de uitvoering moeten samenwerken met andere overheden, particuliere
organisaties en burgers.
10.1 Realisatie door samenwerking
De realisatie van de instandhoudingsdoelen is niet aan termijnen gebonden. Toch kan worden uitegegaan
van een overzienbare periode van 30 tot 50 jaar (sommige habitattypen kennen een langere hersteltijd).
Als start van deze periode zijn voor de looptijd (6 jaar) van dit eerste beheerplan duidelijke prioriteiten
gesteld en maatregelen geformuleerd. Voor de uitvoering zijn GS en de betrokken ministers
verantwoordelijk. Op hun beurt zijn zij mede afhankelijk van de medewerking van verschillende
organisaties zoals terreinbeherende organisaties, overige particluiere grondeigenaren, bedrijven,
waterschappen, gemeenten en niet te vergeten de burgers. Het beheerplan is namelijk een instrument
voor beheerders, eigenaren en gebruikers en wordt opgesteld in overleg met deze belanghebbenden,
maar kan aan hen geen rechtens afdwingbare verplichtingen opleggen. De noodzakelijke maatregelen en
monitoring in het Natura 2000-gebied zullen in beginsel plaatsvinden op basis van vrijwillige medewerking.
Het beheerplan moet doorwerken in plannen, voornemens en handelingen van anderen.
Dit beheerplan geeft kaders en niet in detail een uitwerking wat waar en hoe moet worden gedaan. Die
uitwerking zal moeten gebeuren in andere beleidsplannen, beheerplannen, ontwikkelplannen en
investeringsplannen. In hoofdstuk 1 en bijlage 1 staan voorbeelden van plannen en regelingen waarin het
beheerplan dient door te werken. Die doorwerking is noodzakelijk om op die manier ook administratieve
lasten bij burgers en bedrijven te voorkomen. Indien deze doorwerking namelijk niet goed plaatsvindt, kan
het tot gevolg hebben dat er bij de uitvoering van concrete projecten en initiatieven eerder sprake is van
strijdigheid met de Natuurbeschermingswet.
De bevoegde gezagen provincie en rijskdepartementen zullen moeten investeren in de
samenwerkingsrelaties met de genoemde actoren. Tegelijkertijd zullen zij er op moeten toezien dat de
samenwerkingspartners daadwerkelijk het beheerplan in hun plannen, voornemens en handelingen laten
doorwerken. Ook moet worden samengewerkt bij het stellen van regels, het verlenen van vergunningen,
het houden van toezicht en het communiceren over Natura 2000 in het algemeen en de consequenties
voor de Veluwe in het bijzonder.
10.2 Regulering
Regulering bestaat uit: het stellen van algemene regels, het stellen van regels in individuele beschikingen
(vergunningen) en handhaving.
Algemene regels
Na vaststelling van het plan wordt door de provincie met de landbouwsector nagegaan of beleidsregels
moeten worden opgesteld voor bijvoorbeeld het generiek verminderen van stikstofemissies naast het
landelijk generiek beleid. Voorts wordt na overleg met gemeenten door de provincie bekeken of er
aanleiding is om via het verordeningsinstrument op grond van de Wet op de ruimtelijke ordening, sturing
moet worden gegeven aan gemeentelijke bestemmingsplannen.
Van de partners wordt verwacht dat zij gedragregels en gebruiksregels opstellen voor burgers bijvoorbeeld
inzake het betreden van terreinen, afwijken van paden, het gebruik van gebieden in het broedseizoen en
openstellingstijden.
Vergunningverlening
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 137 -
Hoofdstuk 8 bevat het inhoudelijke kader voor vergunningverlening. De provincie is vergunningverlenend
gezag voor de meeste vergunningplichtige activiteiten. In een aantal gevallen is de minister van LNV
vergunningverlenend gezag.
Toezicht en Handhaving
Handhaving van de Natuurbeschermingswet is een relatief nieuwe activiteit van de provincie. Daarvoor is
beperkte capaciteit beschikbaar in de provinciale organisatie. Toezicht en handhaving in een gebied van
90.200 ha is niet haalbaar zonder intensieve samenwerking met andere isntanties. Er zijn op de Veluwe
verschillende organisaties met toezichtscapaciteit (‘oren en ogen’): toezichthouders van gemeenten,
terreinbeherende organsiaties, waterschappen, Algemene Inspectie Dienst en Politie. De daadwerkelijke
handhaving zal moeten worden uitgevoerd door het bevoegd gezag: in de meeste gevallen Gedeputeerde
Staten (provinciale medewerkers dus) en in een aantal specifieke gevallen de minister van LNV en
opsporingsbevoegden van overheden en particuliere organisaties (BOA’s).
Gelet op het provinciaal bevoegd gezag en het voortouw dat de provincie heeft bij het opstellen van het
beheerplan, ligt een coördinerende taak van de provincie bij toezicht en handhaving voor de hand. De
toezichts- en handhavingssamenwerking kan worden opgezet in aansluiting op de reeds bestaande
vormen van samenwerking. Aan het begin van de eerste planperiode zal vooral moeten worden ingezet op
verspreiding van kennis over Natura 2000, de systematiek van de Natuurbeschermingswet, het
Beheerplan Veluwe, typen en soorten en de invloed van menselijke activiteiten op de
instandhoudingsdoelstellingen voor die typen en soorten.
Het toezicht door de verschillende partners zal door de provincie moeten worden gecoördineerd en
gefaciliteerd. Dat betekent een uitbreiding van het takenpakket van de provincie op het vlak van toezicht
en handhaving en handhavingsamenwerking.
10.3 Financiën
Kosten van Maatregelen
In hoofdstuk 7 zijn bij de maatregelen indicaties gegeven van de kosten van die maatregelen. Veel
kostenposten zijn in dit plan nog als pro memorie posten opgenomen.
Dekking van de kosten
Uitgangspunt voor de bekostiging van het beheerplan is dat monitoring, onderzoek en maatregelen
“haalbaar en betaalbaar” zijn en gefinancierd worden uit bestaande budgetten. Rijk en provincie dienen
zodanig deze regelingen uit te werken en toe te passen dat de voorgestelde maatregelen en de daarbij
noodzakelijke monitoring en onderzoeken kunnen worden bekostigd.
Er zijn diverse subsidieregelingen waar gebruik van kan worden gemaakt ter dekking van de kosten.
Provinciale financieringsbronnen zijn:
• Provinciale subsidieregeling Natuurbeheer (Programma beheer);
• ILG (Investeringsbudget Landelijk gebied, waaronder ook realisatie EHS en groen-blauwe diensten
vallen);
• Plattelandsontwikkeling (POP2).
Daarnaast kunnen mogelijk dekkingen worden gezocht uit de volgende bronnen:
• EGM/ OBN regeling (een rijksoverheidsubsidie);
• LIFE-Nature (LIFE+, een Europese regeling);
• Structuurfondsen.
Tabel 10.1 geeft een totaaloverzicht van de kosten voor de eerste planperiode en de kosten die niet
gedekt worden door bovengenoemde regelingen.
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 138 - WA-LW20090344
Tabel 10.1 Kosten van maatregelen en een tekort in de dekking
Onderwerp Maatregelen Indicatie kosten in
mln €
Tekort dekking in
€ mln.
Landbouw Technische matregelen 3,00 -
Verplaatsingen PM PM
Onderzoek 0,05 0,05
Waterbeheer GGOR PM -
Tegengaan verdroging Onderzoeken drinkwater
onttrekkingen
8,40 -
Natuur/Bosbeheer Inrichting 6,03 2,00
Beheer (intensivering) 4,00 1,00
Ecoducten 17,00 -
Geleidelijke ontwikkeling bossen
(stelpost)
0,20 0,20
Recreatie Groei en Krimp 26,00 -
Evaluatie Groei en Krimp 0,10 0,10
Zoneringsplannen 0,10 0,10
Verkeer Transferia 6,00 -
Monitoring Opzet monitoringsysteem in
aanvulling op bestaande systemen
1,00 1,00
Aanvullend onderzoek Ecologische systemen, effecten
abiotische voorwaarden
1,00 1,00
Schadeclaims Compensatie inkomstenderving als
gevolg van de
Natuurbeschermingswet
PM PM
Tekort N2000 - 5,5 + PM
Het tekort aan middelen voor de uitvoering van dit beheerplan ligt rond de € 5,5 mln, exclusief bijkomende
kosten voor verplaatsing van bedrijven of inwilliging van schadeclaims.
De Pro Memorie post kan fors oplopen. De provincie Noord-Brabant heeft berekend dat voor haar 21
natura 2000 gebieden 150 tot 200 mln. Euro nodig is voor maatregelen in de landbouw (sanering van
piekbelastingen en saldering). Voor Gelderland en speicifiek voor de Veluwe is deze berekening nog niet
gemaakt.
Ecologische Hoofdstructuur
Op de Veluwe ligt een opgave voor het afronden van de provinciale ecologische hoofdstructuur (EHS). Rijk
en provincie streven ernaar de EHS in 2018 gereed te hebben. De realisatie van de EHS biedt kansen
voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen ook in de komende planperiode. Het merendeel van de
knelpunten en maatregelen vallen binnen de begrenzing aangewezen als EHS (nieuwe natuur). De uit te
voeren maatregelen kunnen dan ook geheel of gedeeltelijk bekostigd worden vanuit de realisatie van de
EHS. Op dit moment is er in Gelderland sprake van tekorten op de beschikbare budgetten voor realisatie
van de EHS. Dit kan zijn weerslag hebben op het tempo waarime de doelen worden gerealiseerd.
Schadevergoeding en compensatie inkomstenvermindering
In het beheerplan wordt het bestaand gebruik zoveel als mogelijk gerespecteerd. Waar maatregelen ten
behoeve van de instandhoudingsdoelen voor de aangewezen habitattypen en –soorten invloed hebben op
het bestaand gebruik, moeten de effecten hiervan goed in beeld worden gebracht.
Zeker waar de maatregelen de landbouw treft en er sprake is van verlies van inkomsten, moeten goede
compensatiemogelijkheden worden geboden. De invulling hiervan dient in overleg en uniform te worden
bepaald.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 139 -
10.4 Communicatie
De gezamenlijke zoektocht die dit beheerplan is, vraagt om een goed communicatieplan. Hiermee is
gewaarborgd dat een ieder die invloed wil hebben op het beheerplan daarvoor de mogelijkheid krijgt en
een perspectief ontstaat voor zowel natuur als voor de economische activiteiten op de Veluwe. Voordat
het in goed overleg opgestelde beheerplan vastgesteld wordt, zijn in 2009 diverse communicatiemiddelen
ingezet om de doelgroepen op de hoogte te stellen van het beheerplan en mee te denken over verder
invulling.
Na vaststelling van de begrenzing van het Natura 2000-gebied en het beheerplan, blijft de inzet van
communicatie van belang. De uitvoering van de maatregelen die in het beheerplan opgenomen zijn
moeten zichtbaar gemaakt worden, net als de samenhang en samenwerking met andere projecten in het
gebied. Communicatie in deze fase maakt duidelijk wat het beheerplan daadwerkelijk voor het gebied
betekent en vormt een bijdrage aan draagvlak voor de volgende beheerplanperiode.
De Natuurbeschermingswet kent een zorgplicht. De zorgplicht richt zich op een ieder en behelst het
voorkomen van schade aan de natuurgebieden. Naast het voorkomen van schade, geldt de plicht ook voor
het beperken en ongedaan maken van negatieve gevolgen. Om hier inhoud aan te kunnen geven is het
wel nodig dat goed bekend is waar die zorg uit bestaat. Het beheerplan heeft dit ingevuld met een
overzicht van schadelijke handelingen en voorwaarden die aan activiteiten worden verbonden. Om deze in
de praktijk tot uiting te laten komen is communicatie van groot belang. Een onderdeel van de
communicatie is ook dat gebruikers, ondernemers, bewoners, organisaties en overheden op de hoogte zijn
van het belang van het Natura 2000 gebied.
Na vaststelling van het beheerplan zal er verder gewerkt worden aan verspreiding van de kennis over de
betekenis van dit beheerplan. Hiervoor is voorlichting nodig die zich specifiek richt op Natura 2000 Veluwe
en daarnaast meer algemene informatie die moet leiden tot bekendheid van de Natuurbeschermingswet.
Voor de gebiedsgerichte communicatie zal een communicatieplan worden opgesteld door de provincie
Gelderland samen met de andere bevoegde gezagen. Voor het ministerie van LNV is een duidelijke rol
weggelegd voor het bereiken van algemene bekendheid van Natura 2000.
In het communicatieplan zal er specifieke aandacht moeten zijn voor bewoners, (agrarische) ondernemers,
particuliere grondeigenaren en recreanten. Om de beoogde bescherming van het zoneringsplan ook
daadwerkelijk te laten plaatsvinden, is gerichte voorlichting aan deze doelgroepen noodzakelijk. In het plan
zelf moet hier een aanzet voor worden gegeven.
Voor communicatie naar recreanten kunnen Het Nationaal Park Hoge Veluwe, de bezoekerscentra, de
recreatiesector en de terreinbeherende organisaties een belangrijke rol spelen.
Bewoners en bedrijven zijn eveneens belangrijke doelgroepen. De provincie Gelderland heeft als
vergunningverlener de eerste verantwoordelijkheid voor de communicatie naar hen over de specifieke
gevolgen van het beheerplan en de vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet. Naast
folders wordt de provinciale website hiervoor gebruikt.
De provincie heeft ook de taak om de lagere overheden, gemeenten en waterschap, te begeleiden in de
afstemming van het beheerplan in beleid en wet- en regelgeving in ruimtelijke plannen. Het Ministerie van
LNV heeft een rol in de ‘algemene’ communicatie over Natura 2000-gebieden en gebruikt hiervoor haar
website, folders en publicaties.
Terreinbeherende organisaties, gemeenten, recreatieschappen en provincie verzorgen de voorlichting aan
het publiek over natuurwaarden, inrichtings- en beheermaatregelen en over de toegestane activiteiten op
de Veluwe via onder meer:
• Informatieborden langs wandel en fietsroutes;
• Websites;
• Informatie bij bezoekerscentra;
• Gebiedsexcursies
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 140 - WA-LW20090344
De kosten voor communicatie worden geschat op € 100.000,- per jaar.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 141 -
11 SOCIAAL-ECONOMISCHE EFFECTEN NATURA 2000 VELUWE
In deze paragraaf worden in kwalitatieve termen de mogelijk sociaal-economische gevolgen van Natura
2000 voor de Veluwe beschreven. Zoals eerder is aangegeven in dit beheerplan, bouwt het voort op reeds
bestaand beleid, bestaande plannen en voornemens van diverse publieke en private organisaties voor de
Veluwe. Het bereiken van veel instandhoudingsdoelstellingen zal plaatsvinden door het daadwerkelijk
uitvoeren van dat beleid en die plannen en voornemens. Dat betekent dat de sociaal-economische
gevolgen die al waren voorzien voor het bestaande beleid etc. ook gelden voor Natura 2000. De uitvoering
van het beheerplan voegt daar niet altijd zoveel toe aan effecten van voorgenomen en bestaande
maatregelen van overheden, particuliere organisaties en bedrijven.
Het beheerplan kent drie accenten: verbetering van luchtkwaliteit (voornamelijk stikstof), uitbreiding van
meer gebieden waar rust en stilte heerst en verstorende activiteiten worden voorkomen, en tegengaan van
de verdroging als gevolg van afvoer van water en grondwateronttrekking. Deze accenten treffen een
aantal economische sectoren op de Veluwe in het bijzonder.
Hoofdstuk 8 van dit beheerplan geeft zicht op de economische bedrijvigheid op en rond de Veluwe die kan
blijven bestaan en nieuwe ontwikkelingen die kunnen worden opgepakt zonder dan een Nbwet-vergunning
nodig is.
11.1 Landbouw
Voor de veehouderijen op en rond de Veluwe kunnen autonoom en als gevolg van beleid de volgende
ontwikkelingen worden geschetst.
• Marktontwikkelingen en sociale aspecten (opvolgingssituatie) leiden er toe dat ondernemers hun
bedrijven beëindigen.
• De Reconstructieplannen leiden er toe dat de ontwikkelingsperspectieven voor bedrijven veranderen
en dat afwegingen inzake investeringen moeten worden gemaakt. Per saldo zullen er meer bedrijven
beëindigd worden dan ontwikkeld (nieuwvestiging of uitbreiding).
• De AMvB huisvesting verlangt rond 2013 van ondernemers investeringen. Afhankelijk van de
toekomstperspectieven van de bedrijven zal dit kunnen leiden tot bedrijfsbeeindigingen.
Deze ontwikkelingen vinden plaats los van Natura 2000. In dit beheerplan wordt op deze ontwikkelingen
aangehaakt en worden de consequenties er van mogelijk uitgediept. Natura 2000 onderstreept als het
ware de noodzaak van deze ontwikkelingen en maatregelen. Mogelijk dat dit er toe leidt dat meer
bedrijven in dat kader worden beëindigd dan zonder Natura 2000 het geval zou zijn geweest. Over de
oomvang daarvan valt in aantallen thans geen uitspraak te doen.
In aanvulling daarop kunnen mogelijk bedrijven worden beëindigd of minder renderen in de volgende
gevallen:
• bedrijven met een hogere belasting dan 50 procent van de kritische depositiewaarden die niet onder
de Reconstructiewet vallen en niet voor subsidiëring voor verplaatsing in aanmerking komen
(bedrijven buiten de extensiveringszone, kleine IV-bedrijven en grondgebonden bedrijven);
• bedrijven die in het kader van de Reconstructieplannen zonder meer kunnen uitbreiden, maar in het
kader van de Nbwet een vergunning moeten aanvragen (en in het kader van dit plan moeten
salderen);
• bedrijven die willen uitbreiden, een Nbwet vergunning nodig hebben, maar niet bedrijfseconomisch in
staat zijn om de vereiste interne of externe saldering te realiseren;
• bedrijven voor wie de kosten van de aanvraag van een vergunning (onderzoekslast bij de
initiatiefnemer op grond van de wet) een hinderpaal zijn op weg naar het verkrijgen van een
vergunning. De kosten van een passende beoordeling zijn extra administratieve lasten voor
ondernemers.
Voorts is het zo dat Natura 2000 de perspectieven voor bedrijven om door te groeien naar Megabedrijven
beperkt.
De effecten van dit beheerplan naast de effecten van de genoemde andere beleidsmaatregelen zijn in de
eerste planperiode beperkt, omdat het bestaande gebruik in die periode is vrijgesteld van
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 142 - WA-LW20090344
vergunningverlening, tenzij een bedrijf met zijn totale depositie uitkomt boven de 50 procent van de
kritische depositiewaarde van een nabijgelegen habitat.
In dit licht zullen de effecten van Natura 2000 een verlies aan directe en indirecte werkgelegenheid kunnen
betekenen. In beperkte mate zal de trend die is ingezet de afgelopen 20 jaar en die wordt voorzien als
gevolg van al bestaand beleid, worden versterkt. De kwantitatieve omvang daarvan is niet in beeld te
brengen, zoals op dit moment ook nog niet in beeld is te brengen hoeveel bedrijven zullen worden
beëindigd als gevolg van de AMvB huisvesting, de WAV en de Reconstructiewet.
Tegenover verlies aan werkgelegenheid in de veehouderij bestaan perspectieven voor toename van de
werkgelegenheid als gevolg van verbreding van de bedrijfsvoering, via:
• agrarisch natuurbeheer;
• verbreding van de producten, met name op recreatief vlak.
11.2 Recreatie
De recreatieve aantrekkelijkheid van de Veluwe neemt toe als gevolg van het realiseren van de
instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000. Daardoor kan de recreatiedruk op de Veluwe (zowel
dagrecreatie als verblijfsrecreatie) toenemen. Daaraan zijn in dit beheerplan beperkingen gesteld. Dit
beheerplan leidt, naast het bestaande beleid tot:
• behoud, dan wel selectieve uitbreiding van extensieve dagrecreatie;
• selectieve groei van verblijfsrecreatie (conform de streekplanuitwerking Groei en Krimp);
• mogelijke vermindering van oppervlakte van individuele verblijfplaatsen, leidend tot verminderde
aantrekkelijkheid van die verblijfplaatsen;
• randvoorwaarden aan de investeringsmogelijkheden voor ondernemers om terreinen voor
verblijfsrecreatie aantrekkelijk te doen zijn;
• mogelijk relatief duur voorzieningenniveau op terreinen voor verblijfsrecreatie om tegemoet te komen
aan de randvoorwaarden uit het beheerplan.
Per saldo kan het rendement van bedrijven voor verblijfsrecreatie dus onder druk komen te staan.
11.3 Wonen
Het voorgenomen bouwprogramma voor op en rond de Veluwe (15.000 woningen) zal kunnen worden
voortgezet. Mogelijk dat de bouwkosten hoger worden door de randvoorwaarden die worden gesteld aan
verkeersaspecten, licht en geluid van bouwwerkzaamheden in de directe omgeving van leefgebieden voor
kwetsbare soorten. De omvang daarvan is vooralsnog niet te becijferen.
11.4 Werken
Op de Veluwe en in de directe nabijheid van de Veluwe is geen vestigingsruimte voor bedrijven die licht-
en geluidseffecten veroorzaken die de rust en stilte voor bepaalde leefgebieden kunnen beperken. Voorts
kunnen zich geen bedrijven vestigen met een uitstoot van stikstof die op de grens van habitats of
uitbreidingslocaties een hogere stikstof depositie hebben dan 0.5 procent van de KDW (4 mol/ha/jr.). Er
zijn geen aanleidingen om te veronderstellen dat dergelijke bedrijven zich zouden willen vestigen op en
direct rond de Veluwe.
Naar analogie van de toename van de recreatieve waarde van de Veluwe neemt ook de kwaliteit van de
Veluwe als vestigingsplaats toe voor bedrijven zonder emissies via lucht en van geluid en licht.
11.5 Infrastructuur
Natura 2000 Veluwe zal tot gevolg hebben dat het wegennet op en rond de Veluwe niet wordt uitgebreid.
Bij toenemende recreatiedruk en toename van het aantal woningen zal dit betekenen dat het bestaande
provinciale en locale wegennet zwaarder wordt belast. Dit leidt tot hogere onderhoudskosten en mogelijk
de noodzaak van aanleg van voorzieningen voor de verkeersveiligheid.
De voorwaarden die worden gesteld aan onderhoud van wegen in met name kwetsbare gebieden, leidt tot
hogere onderhoudskosten. Dit geldt zowel voor rijkswegen als voor provinciale wegen.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 143 -
Indien opname van reconstructie van Rijkswegen en knooppunten A12 en A50 in het MIRT niet leidt tot
vrijstelling van m.e.r.-plicht en vergunningplicht, zal de reconstructie van die wegen later in de tijd plaats
vinden en zullen fileproblemen later worden opgelost dan thans wordt voorzien.
11.6 Bosbeheer
Op verschillende delen de Veluwe vindt houtexploitatie plaats. In dit beheerplan wordt ingezet op
vermindering van productiebos. Dit laat naar verwachting een inkomstenderving zien van € 300.000,- op
jaarbasis. Daarnaast zullen de kosten van het verkrijgen van naaldhout door selectieve kap toenemen en
zal het rendement van de houtexploitatie op landgoederen en op terreinen van de grote terreinbeherende
organisaties verminderen.
11.7 Kosten van maatregelen
In hoofdstuk 7 zijn de kosten van maatregelen zoveel mogelijk opgenomen. Deze zijn nog eens
samengevat in paragraaf 10.3. Op dit moment zijn nog niet alle kosten te voorzien en in euro’s uit te
drukken. Zoveel als mogelijk wordt gezocht naar bekostiging uit bestaande budgetten, waarbij door
temporisering van maatregelen wordt getracht binnen die beschikbare budgetten te blijven. Gelderland
breed lijken de budgetten voor de EHS en voor de de TOP-gebieden te kort te schieten om de doelen te
realiseren.
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 144 - WA-LW20090344
WOORDENLIJST
Aanwijzingsbesluit Besluit waarin staat beschreven welke soorten en habitats in een Natura 2000
gebied worden beschermd en welke doelen hiervoor gelden
Bevoegd gezag overheidsorganen of instanties die door de overheid zijn aangewezen voor een
controlerende functie.
Biodiversiteit soortenrijkdom
Cumulatieve effecten opgetelde effecten (activiteiten die in de buurt van een natuurgebied plaatsvinden
kunnen afzonderlijk geen invloed hebben, maar alle activiteiten tezamen hebben
misschien wel effect)
Externe werking mogelijk verstorende of nadelige effecten die activiteiten kunnen hebben op
natuurwaarden in nabije of verderaf gelegen natuurgebieden.
Fauna alle dieren
Flora alle planten
Gradiënt Overgang, opeenvolging
Gunstige staat van instandhouding Habitat
De ‘staat van instandhouding’ van een habitat wordt als gunstig beschouwd wanneer:
Het natuurlijk verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat
binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen;
De voor behoud op lange termijn nodige specifieke structuur en functies bestaan en
in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan;
De staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is
Soort
De ‘staat van instandhouding’ van een habitat wordt als gunstig beschouwd wanneer:
Uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een
levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt en dat
vermoedelijk op lange termijn zal blijven
Het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen
afzienbare tijd lijkt te zullen worden
Er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de
populaties van die soort op lange termijn in stand te houden.
Habitat (deel van) leefgebied, waarin een dier (een deel van zijn bestaan) of plant leeft
Habitattypen
Ecosysteemtype. Habitattypen waarvoor gebieden worden aangewezen zijn
opgenomen in bijlage 1 van de Habitatrichtlijn
Habitatsoorten Soorten planten en dieren die worden beschermd via de Habitatrichtlijn
Habitatrichtlijngebied Natuurgebied aangewezen als speciale beschermingszone van de Europese
Habitatrichtlijn.
Instandhoudingsdoelstellingen doelen, vastgesteld voor een speciale beschermingszone van de Vogel- of
Habitatrichtlijn, om een soort, habitat of ecosysteem duurzaam te kunnen laten
voortbestaan
Kernopgave Opgaven om een landelijke instandhoudingsdoelstelling te bereiken, opgesteld in het
doelendocument.
Landgoed Groot stuk grond met landerijen, tuinen en een landhuis of ander gebouw dat valt
onder de Natuurschoonwet
Mitigerende maatregelen verzachtende maatregelen welke genomen kunnen worden om negatieve effecten op
natuurwaarden te beperken.
Mutual Gains Approach Aanpak waarbij men door te onderhandelen komt tot consensus (in plaats van
compromissen) die leidt tot een win-win uitkomst
Natura 2000 Europees ecologische netwerk dat bestaat uit speciale beschermingszones van de
Europese Vogel- en Habitatrichtlijn
Natuurwaarden de waarde van de natuur baseert men op speciale habitattypen en in het wild
voorkomende inheemse planten- en diersoorten
Prioritaire soort in kader van Vogel- of Habitatrichtlijn aangewezen zeer belangrijke soort, waarvoor
een land de hoogste verantwoordelijkheid heeft, vanwege het relatief veelvuldig
voorkomen en de grote mate van zeldzaamheid van de soort
Salderingsprincipe Groei/ontwikkeling van een functie op de ene locatie wordt toegestaan bij krimp op
een andere locatie, zodat het de ecologie op belangrijke plaatsen ten goede komt
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 145 -
Schijngrondwaterspiegel Stagnerend grondwater op een ondoorlatende laag
Significant effect Wezenlijke verslechtering van de kwaliteit en/of vermindering van de omvang zoals
bedoeld in het instandhoudingsdoel ten gevolge van menselijk handelen, afhankelijk
van de staat van instandhouding en de trends en natuurlijke fluctuaties in
omvang/kwaliteit van habitattypen danwel in populatie-omvang van soorten
Stuwwal Ruggen die zijn opgestuwd in de voorlaatste ijstijd
Taskforce Neemt besluiten tbv beheerplan Veluwe en bestaat uit vertegenwoordigers van
overheden, natuurorganisaties en gebruikers van de Veluwe
Gebaseerd op:
Beheerplan Voornes Duin, woordenlijst, 2007
Alterra rapport 1664 ‘Het bepalen van significante effecten: omgaan met onzekerheden’, 2008.
Ministerie van LNV, gebiedendocument leeswijzer, woordenlijst, 2006
Ministerie van LNV, Toelichting op de N2000 ontwerp-aanwijzingsbesluiten en verklarende woordenlijst,
2008.
bijlage 0 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 146 - WA-LW20090344
AFKORTINGENLIJST
EHS Ecologische hoofdstructuur
GGOR Gewenst grond- en oppervlaktewater regime
GHG Gemiddeld hoogste grondwaterstand
GLG Gemiddeld laagste grondwaterstand
GVG Gemiddelde voorjaars grondwaterstand
ha hectare
HEN Hoogste ecologische niveau
IPO Interprovinciaal Overleg
KRW Kaderrichtlijn water
LNV Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwalliteit
LTO Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland
Nbwet 1998 Natuurbeschermingswet 1998
N2000 Natura 2000
Recron Vereniging van Recreatieondernemers Nederland
Sbz Speciale beschermingszone
SED Specifiek ecologisch doel
TOPlijstgebied Gebied met top-prioriteit verdrogingsbestrijding
VHR Europese Vogel- en Habitatrichtlijn
WAV Wet ammoniak en veehouderij
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) 11 augustus 2009, versie 4
- 147 -
COLOFON
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
WA-LW20090344
Opdrachtgever : Provincie Gelderland
Project : Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
Dossier : C0005.01.001
Omvang rapport : 181 pagina's
Auteur : Dorien Grote Beverborg, Diederik van Bentum, Saskia Mulder, Ellen
van Norren, David Michel, Ard Schenk, Chris Rövekamp, Henry
Potman
Interne controle : Jan Bakker
Projectleider : Saskia Mulder
Projectmanager : Johan Krijgsman
Datum : 13 augustus 2009
Naam/Paraaf :
DHV B.V.
Ruimte en Mobiliteit
Verlengde Kazernestraat 7
7417 ZA Deventer
Postbus 927
7400 AX Deventer
T (0570) 63 93 00
F (0570) 63 93 01
www.dhv.nl
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) bijlage 0
WA-LW20090344 - 1 -
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) bijlage 1
WA-LW20090344 - 1 -
BIJLAGE 1 Overzicht Wettelijke kaders en relevante plannen en projecten
De (inter)nationale wetgeving vormt het kader voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen
van het Natura 2000-gebied Veluwe. Daarnaast hangt het opstellen van een beheerplan nauw samen met
andere plannen op het gebied van natuur, ruimtelijke ordening, water, landbouw, milieu, etc., die mogelijk
effecten hebben op het Natura 2000-gebied. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van relevante
beleidsplannen, regelgeving en afspraken en wordt beschreven hoe deze verband houden met het
beheerplan voor de Veluwe.
Internationale verdragen en Europese richtlijnen
Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn
Het doel van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG en Richtlijn 92/33/EEG) is
het verbeteren of instandhouden van wilde planten en dieren en hun leefgebieden. Elke lidstaat is verplicht
om speciale beschermingszones in te stellen. Deze vormen samen één Europees netwerk van
natuurgebieden: Natura 2000. De al eerder aangewezen Vogelrichtlijngebieden worden daarbij opnieuw
aangewezen. De Habitatrichtlijngebieden worden dan definitief aangewezen. De aanwijzing van Natura
2000-gebieden is in 2007 begonnen en wordt in 2010 afgerond. De gebiedsbescherming uit de VHR is in
de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd via de Nbwet 1998, de soortenbescherming via de Flora- en
Faunawet.
Kaderrichtlijn Water
Natura 2000 en de Kaderrichtlijn water (KRW) zijn nauw met elkaar verbonden. De KRW ziet erop toe dat
de kwaliteit en de kwantiteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde zijn.
Belangrijke instrumenten hierbij zijn de 'KRW-stroomgebiedsbeheerplannen'. Hierin staan afspraken over
de te behalen kwantitatieve en kwalitatieve waterdoelen en de weg daar naartoe. Per stroomgebied moet
in 2009 in stroomgebiedbeheerplannen zijn aangegeven hoe de waterkwaliteit kan worden verbeterd. In
2015 moet het oppervlaktewater voldoen aan:
normen voor chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire stoffen)
ecologische doelstellingen voor de waterlichamen: een gevarieerde planten- en dierenwereld en een
natuurlijke inrichting
Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad
stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
Door maatregelen in het kader van de KRW zal de basiskwaliteit van ecosystemen verbeterd worden.
Over het algemeen zal dat een positief effect hebben op beschermde soorten en habitattypen in Natura
2000-gebieden.
Rijksbeleid en -regelgeving
Natuurbeschermingswet 1998
In de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet 1998), die per 1 oktober 2005 is gewijzigd, is de
bescherming geregeld van Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. De
Nbwet 1998 geeft aan dat activiteiten geen negatieve effecten mogen hebben op de
instandhoudingsdoelstellingen. Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn
aangewezen, te voorkomen, mogen activiteiten die de kwaliteit van de gebieden kunnen verslechteren of
die een verstorend effect kunnen hebben op soorten en habitattypen, niet plaatsvinden zonder vergunning.
Verder is iedereen verplicht om zorgvuldig om te gaan met natuurgebieden (zorgplicht). In 2007 is
bijlage 1 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 2 - WA-LW20090344
begonnen met de aanwijzing van 162 Natura 2000-gebieden. In de aanwijzingsbesluiten staat waarom die
gebieden zijn uitgekozen, om welke natuurwaarden het gaat, welke natuurdoelen (instandhoudings-
doelstellingen) er gelden en wat de begrenzing van de gebieden is. Zoals in hoofdstuk 1 al is vermeld,
schrijft de Nbwet 1998 voor dat er voor al deze gebieden een beheerplan moet komen.
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van bepaalde in Nederland voorkomende plant- en
diersoorten. De doelstelling is het behoud van de gunstige staat van instandhouding van de beschermde
planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een
schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke
handelingen kan onder voorwaarden worden afgeweken met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen
hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) of, in geval
van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten.
Boswet
De Boswet is van toepassing op alle bossen en houtopstanden buiten de bebouwde kom die ofwel groter
zijn dan 10 are ofwel, in het geval van rijbeplantingen, bestaan uit meer dan twintig bomen. Er wordt
gesproken van bos als de bomen elkaar duidelijk beïnvloeden. Als richtlijn wordt gehanteerd een
bedekkingspercentage van 60%. De Boswet is alleen van toepassing buiten de ‘bebouwde kom Boswet’.
De gemeenteraad stelt deze begrenzing vast. De begrenzing van de ‘bebouwde kom Boswet’ hoeft niet
samen te vallen met de bebouwde kom in het kader van de wegenverkeerswet. Een voorgenomen velling
(die geen dunning is) moet ten minste één maand maar niet langer dan één jaar voor de
vellingswerkzaamheden gemeld worden en moet binnen drie jaar herplant worden. De herplantplicht rust
op het perceel waar de bomen geveld zijn. Er is, al dan niet onder voorwaarden, ontheffing mogelijk van
de bepalingen in de Boswet (artikel 6.2).
Wet ruimtelijke ordening
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), van kracht sinds 1 juli 2008, heeft tot doel de verhoudingen
tussen de verschillende overheden duidelijk te stellen met het uitgangspunt centraal wat moet, decentraal
wat kan. Deze wet zorgt dus voor een duidelijke taakverdeling tussen de overheden en biedt hen ook het
instrumentarium om deze uit te voeren. Zo kunnen het rijk en provincie bestemmingsplannen opstellen
(inpassingsplannen genoemd) en hoeven gemeenten hun bestemmingsplannen niet meer in het kader van
deze wet ter goedkeuring toe te sturen aan de provincie. De wet vraagt van de overheden om hun doelen
vooraf duidelijk te formuleren en aan te geven hoe zij deze gaan bereiken. De provincie Gelderland heeft
haar provinciale doelen vastgelegd in de Wro-agenda 2008.
Ten aanzien van Natura-2000 is (ondermeer) het volgende opgenomen: ’te streven naar behoud en
ontwikkeling van de habitattypen en leefgebieden van soorten waarvoor Natura 2000 gebieden en
beschermde natuurmonumenten zijn aangewezen.
Uit de invoeringswet Wro vloeit verder voort dat indien bij een bestemmingsplan niet op voorhand niet uit
te sluiten is dat sprake zal zijn van significante effecten en desondanks geen of een onvoldoende
passende beoordeling is bijgevoegd, de provincie een zienswijze in moet dienen. Indien niet aan de
zienswijze tegemoet wordt gekomen kan de provincie goedkeuring op basis van de Nbwet 1998
onthouden. Deze onthouding van goedkeuring gelijk te stellen met reactieve aanwijzing heeft als effect dat
het bestemmingsplan niet in werking treedt. Na doorvoering van de wetswijziging van de Nbwet 1998 zal
ook in dit kader formele goedkeuring komen te vervallen en zal GS eventueel zienswijzen indienen.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) bijlage 1
WA-LW20090344 - 3 -
Nota Ruimte
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de
belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord
van het kabinet, de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en
een aantrekkelijk land. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij
de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. De Nota Ruimte vervangt de ruimtelijk
relevante rijksnota’s c.q. de planologische kernbeslissingen (PKB’s), behorend bij de Vierde nota over de
ruimtelijke ordening Extra en het Structuurschema Groene Ruimte. Naast de Nota Ruimte zal nog een
klein aantal andere PKB’s worden gemaakt.
Het nationaal ruimtelijk beleid voor water en groene ruimte richt zich op borging en ontwikkeling van
natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit, en van bijzondere, ook internationaal
erkende, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Wet ammoniak en veehouderij
Om de natuur te beschermen is het nodig de uitstoot van ammoniak in de landbouw terug te dringen.
Daarvoor is op 8 mei 2002 de Wet Ammoniak en Veehouderij (WAV) in werking getreden. De wet bepaalt
o.a. of veehouderijen op grond van ammoniakemissie in aanmerking komen voor uitbreiding of
nieuwvestiging.
De WAV legt beperkingen op aan mogelijkheden voor uitbreiding of nieuwvestiging van veehouderijen
rond zogenaamde ‘zeer kwetsbare gebieden’. Provinciale staten wijzen de gebieden aan die als zeer
kwetsbaar gebied worden aangemerkt, waarbij rekening gehouden wordt met verzuringsgevoeligheid van
het gebied voor de effecten van ammoniak en met voor verzuring gevoelige aanwezige natuurwaarden in
het gebied. In het kader van de wet wordt een vergunning voor het oprichten van een veehouderij
geweigerd, indien een tot de veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een
zeer kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied74
.
Tweede Structuurschema Militaire Terreinen
Het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) is een planologische kernbeslissing die de
hoofdlijnen bevat van het rijksbeleid voor militaire terreinen en complexen. Het ligt in het verlengde van het
Eerste Structuurschema Militaire Terreinen, de beide partiële herzieningen daarvan en de Defensienota
2000. De beslissingen van wezenlijk belang zijn onderstreept. Het SMT-2 heeft een geldigheidsduur van
tien jaar. De PKB is richtinggevend voor het ruimtelijk beleid van provincies en gemeenten. Doelstelling
van het SMT-2 is het scheppen van de noodzakelijke ruimtelijke voorwaarden voor de gereedstelling en
instandhouding van de krijgsmacht. Verwezenlijking van de infrastructuur voor huisvesten, opleiden en
oefenen.
Tijdens de geldigheidsduur van het SMT-2 zal verder worden gewerkt aan het samengaan van
defensiegebruik met andere functies, bijvoorbeeld natuur en recreatie, om een verdere synergie te
bereiken.
Provinciaal beleid en -regelgeving
Streekplan 2005
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Het is in september
2005 van kracht geworden en geldt nog steeds. Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten
gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend:
74
Wet ammoniak en veehouderij (Staatsblad 2002, 93); Wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij (Staatsblad
2007, 103)
bijlage 1 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 4 - WA-LW20090344
Het rode raamwerk - Hier moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Ook de landbouw-
ontwikkelings-gebieden (LOG's) worden tot het rode raamwerk gerekend vanwege het provinciale belang
daarvan.
Het groen-blauwe raamwerk - Hier geeft de provincie alle ruimte aan natuur. Verstedelijking is hier niet
toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. Dan moeten er wel compensatie-maatregelen
worden getroffen. Het groene raamwerk omvat onder meer de Veluwe, de grote rivieren en grote delen
van de nationale landschappen in de Achterhoek, het Rivierenland en de Gelderse Poort.
Het multifunctionele gebied - Hier heeft de provincie geen eigen belangen geformuleerd. Het staat
gemeenten vrij hier zelf het ruimtelijk beleid bepalen. Wel wil de provincie dat gemeenten rekening houden
met waardevolle landschappen in deze gebieden.
Het streekplan is na 2005 aangevuld met een aantal uitwerkingen, bijvoorbeeld van de kernkwaliteiten
natuur en landschap, van regionale waterberging en van zoekzones voor stedelijke functies
(uitbreidingsruimte rond kernen). Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008
heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud
van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
Ook gemeenten krijgen gemeenten een grotere eigen verantwoordelijkheid in het afhandelen van hun
locale zaken.
Relevante uitwerkingen van het streekplan zijn:
Streekplanuitwerking waterberging
De verwachte klimaatveranderingen leiden tot neerslag in grote hoeveelheden en grotere verschillen
tussen droge en natte perioden. Nu al lijkt dit het geval te zijn. Om problemen met wateroverlast te
voorkomen, zal overtollig regenwater moeten worden vastgehouden en tijdelijk, op land of ‘op’ water,
moeten worden geborgen. Landelijk zijn over de aanpak van regionale wateroverlast afspraken gemaakt
tussen rijk, provincies, waterschappen en gemeenten. Een daarvan betrof het reserveren van voldoende
ruimte voor waterberging.
De provincie vindt het belangrijk dat de afspraken over waterberging in het Nationaal Bestuursakkoord
Water, het Derde Waterhuishoudingsplan, de reconstructieplannen en het streekplan worden nagekomen.
Dit betekent dat zij ervan uitgaat dat de benodigde waterberging in 2015 is gerealiseerd. Hiervoor zijn
naast een definitief begrensd bergingsgebied zoekgebieden en begrensde waterbergingsgebieden in
genoemde plannen opgenomen.
Streekplanuitwerking Groei & Krimp
Vanuit het plan Veluwe 2010 is het project “Groei en Krimp Verblijfsrecreatie op de Veluwe” benoemd als
majeur project. Inzet is het bieden van ontwikkelingsperspectief aan de recreatiebedrijven in combinatie
met versterking van de natuur. Om dit mogelijk te maken is een groei-krimp-scenario ontwikkeld om tot
een beter evenwicht te komen. Door bedrijven te krimpen op voor de natuur kwetsbare locaties en te
groeien op minder gevoelige plaatsen, in de zogenaamde recreatieclusters, ontstaat er zowel
ontwikkelingsruimte als natuurwinst.
Aan het eind van de projectperiode (nu voorzien in 2014) resulteert op het Veluwemassief, binnen het
projectgebied, een nulgroei van verblijfsrecreatie in hectaren, en per saldo een kwaliteitswinst voor de
natuur. Kwantitatief is deze ambitie vertaald naar: 100 hectare groei en 100 hectare krimp. Het doel van
deze streekplanuitwerking is de uitvoering voor het project Groei en Krimp op het niveau van de Veluwe te
coördineren en de planvorming in dat kader richting te geven. Daarbij fungeert het als beoordelingskader
voor RO-procedures en de Natuurbeschermingswet.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) bijlage 1
WA-LW20090344 - 5 -
Ecologische Hoofdstructuur
De EHS is door de Rijksoverheid aangewezen in het Structuurschema Groene Ruimte en moet in 2018
gerealiseerd zijn. De Provincie heeft de gebieden nader begrensd en moet voor deze gebieden concrete
plannen maken. In het Streekplan Gelderland heeft de provincie de ecologische hoofdstructuur (EHS)
vastgesteld. De ecologische hoofdstructuur bestaat uit drie onderdelen:
EHS-natuur: bestaat uit bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden;
EHS-verweving: landgoederen, landbouwgebieden met natuurwaarden en landbouwgebieden met een
hoge dichtheid aan bos- en landschapselementen maken onderdeel uit van de EHS-verweving.
ecologische verbindingszones: vormen de verbindingen tussen EHS-natuur en EHS-verweving.
De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS) is geregeld in het
streekplan. Gedeputeerde Staten hebben op 19 november 2008 de nieuwe grenzen van de EHS voorlopig
vastgesteld. Doel van de herbegrenzing is de EHS ‘robuuster’ te maken. Met robuust wordt bedoeld een
netwerk van natuurgebieden waar waardevolle en kwetsbare natuur optimaal kan voortbestaan.
Binnen of nabij de ecologische hoofdstructuur geldt de nee, tenzij-benadering. Dit betekent dat nieuwe
plannen projecten of handelingen niet toegestaan zijn als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden
van het gebied significant worden aangetast. Alleen als er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van
redenen van groot openbaar belang kan hiervan afgeweken worden. Om te kunnen bepalen of de
wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegde
gezag erop toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Om een zorgvuldige
afweging te kunnen maken, heeft de provincie de te beschermen en te behouden wezenlijke kenmerken
en waarden per gebied gespecificeerd75
. Bestemmingsplanwijzigingen die leiden tot aantasting van de
wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS-natuur kunnen door Gedeputeerde Staten alleen worden
goedgekeurd als – naast het ontbreken van reële alternatieven en de aanwezigheid van redenen van groot
openbaar belang – aantoonbaar in hetzelfde bestemmingsplan voorzieningen worden getroffen waarmee
de schade zoveel mogelijk wordt beperkt door mitigerende maatregelen. Compensatie van de resterende
schade dient plaats te vinden in hetzelfde bestemmingsplan of in gekoppelde bestemmingsplannen.
Ecologische poorten
De huidige Ecologische Hoofdstructuur is versnipperd en mede daardoor onvoldoende robuust. Daarom
worden als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur twaalf ‘robuuste ecologische verbindingszones’
gerealiseerd, waaronder de Soerense Poort en de Beekbergse Poort die als doel hebben de Veluwe met
de IJsselvallei te verbinden.
Het poortenbeleid en doelstellingen Natura 2000 zullen elkaar in de meeste gevallen kunnen versterken.
Afstemming is noodzakelijk en voorkomt eventuele strijdigheden.
Kernkwaliteiten Waardevolle Landschappen
Er zijn in Gelderland gebieden van bovenlokaal belang voor wat betreft de natuurlijke, landschappelijke en
cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden hebben blijvend belang voor de verstedelijkende
samenleving: als identiteitsrijke ‘groene contramal’ van en in de dynamische stedelijke netwerken, als rust-
en ontspanningsruimte, en als leefgebied voor plant en dier. Gebieden met dergelijke bovenlokale
belangen zijn door de provincie in het Streekplan Gelderland 2005 aangewezen. Tot deze gebieden
behoren die met aanduiding ‘Waardevolle landschappen’. Ze bezitten belangrijke landschappelijke en
cultuurhistorische kwaliteiten, die deels overlappen met natuurlijke kwaliteiten. In het streekplan zijn voor
de Waardevolle landschappen begrenzingen weergegeven en afwegingsformules opgenomen.
75
Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur, streekplanuitwerking, mei 2006
bijlage 1 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 6 - WA-LW20090344
Voor een goede doorwerking naar (boven)lokale ruimtelijke plannen en inrichtingsplannen, en voor een
goede invulling van de basisafwegingsformules ‘nee, tenzij’ en ‘ja, mits’ is het nodig om meer concreet aan
te geven om welke landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten het gaat, waar deze voorkomen en
hoe ermee om te gaan. Daarom is in het streekplan hiervoor een uitwerking gemaakt. De uitwerking komt
tevens tegemoet aan de vraag van het Rijk aan de provincie (Nota Ruimte) om de wezenlijke kenmerken
en waarden van Nationale landschappen te beschrijven.
Nationale Landschappen
In de Nota Ruimte zijn 20 Nationale Landschappen opgenomen. Het Natura 2000-gebied Veluwe valt
binnen Nationaal Landschap de Veluwe76
. De provincies staan voor de taak om de Nationale
Landschappen concreet te begrenzen in de streekplannen en om hiervoor integrale
uitvoeringsprogramma’s te ontwikkelen. Op 3 juli 2007 stelde Gedeputeerde Staten het
Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap Veluwe, inclusief de begrenzing, definitief vast.
De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Veluwe zijn:
Schaalcontrast van zeer open naar besloten;
Actieve stuifzanden;
De grootte en aaneengeslotenheid van het bos.
Waterplan
In het Waterplan is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema’s, zoals landbouw,
wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze
thema’s is beschreven welke doelstellingen er liggen voor 2027 en 2015. Daarbij is beschreven welke
acties nodig zijn om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema’s gelden aanvullende
waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.
Het Waterplan krijgt zodra het overgangsrecht bij de Waterwet in werking treedt, de status van
structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarom is in het Waterplan beschreven
welke onderwerpen van provinciaal belang zijn en waarvoor de provincie het tot haar beschikking staande
instrumentarium uit de Wro wil inzetten. Het gaat om de volgende waterdoelen: regionale waterberging, de
grote Gelderse rivieren, drinkwaterbescherming, de Ecologische Hoofdstructuur, waterafhankelijke natuur
en weidevogelgebieden.
Het Waterplan zet het beleid uit het vorige Waterhuishoudingsplan voort: zorgen dat het watersysteem in
2027 op orde is. Op orde betekent een robuust watersysteem dat tegen een stootje kan vanuit mens of
klimaat. Het kan omgaan met zware regenval en normale perioden van droogte. De functies wonen,
werken en landbouw worden voldoende bediend. Grondwatersystemen werken voldoende voor drinkwater
en kwelafhankelijke natuur. Een basis ecologie functioneert in elk Gelders oppervlaktewater. Speciale en
zeldzame planten en dieren floreren in de Gelderse Ecologische Hoofdstructuur, HEN en SED-wateren en
Natura 2000-gebieden. Hierbij is duurzame instandhouding gegarandeerd.
Gelders Milieuplan
Op weg naar een duurzame milieukwaliteit in Gelderland. Dat is het motto waaronder de provincie het
milieubeleid uitvoert. In juli 2008 heeft de provincie de looptijd van het derde Gelderse milieuplan (GMP3)
verlengd tot 2010. Iedereen in Gelderland moet in 2010 in een gezonde en veilige omgeving wonen. Dat
betekent dat overlast door lawaai of stank afkomstig van bedrijven en verkeer dan tot het verleden
behoren. In Gelderland is dan de zogeheten 'basiskwaliteit' voor het milieu overal bereikt.
76
vrom.nl/notaruimte (oktober 2005)
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) bijlage 1
WA-LW20090344 - 7 -
Leefomgeving voor mens en natuur
In het GMP ligt de nadruk op een gezonde, schone, en veilige leefomgeving voor mens en natuur. Om dit
te bereiken zijn maatregelen nodig die de milieuverontreiniging tegen gaan. De maatregelen zijn gericht op
het verkeer en vervoer, het bedrijfsleven, de landbouw en het wonen.
Actieplan geluid
Vier jaar na de vaststelling van het GMP3 ligt voor de meeste hoofddoelstellingen de uitvoering nog steeds
op koers. Bij verkeerslawaai is dat nog niet het geval en daarom is er een actieplan geluid gemaakt. Dit
moet er toe leiden dat het huidige aantal knelpunten over vier jaar met 80% is afgenomen. De provincie
gaat in het kader van het nationale samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit extra activiteiten uitvoeren.
Eén daarvan is het coördineren van de verbetering van slechte situaties. Mede door een investering van
100 miljoen euro, kunnen naar verwachting alle knelpunten in de luchtkwaliteit worden weggenomen.
Milieu, verkeer en ruimtelijke ordening
Om de Gelderse ambities te realiseren wordt op verschillende beleidsterreinen samengewerkt. Zo krijgt
een flink deel van het milieubeleid zijn beslag in het nieuwe Provinciaal Verkeer en Vervoerplan (PVVP-2)
en de nieuwe Structuurvisie (was: Streekplan). In het PVVP-2 is een aantal maatregelen opgenomen om
de milieuoverlast door verkeer op provinciale wegen aan te pakken. De Structuurvisie speelt een cruciale
rol in het voorkomen van nieuwe milieuknelpunten bij de planning van nieuwe bedrijventerreinen,
infrastructuur of woonwijken.
Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterregime (GGOR)
Ontwikkelen van het waterregiem in en rond natte landnatuur betekent dat de waterhuishouding naar
waterstand, stroming en kwaliteit wordt aangepast aan de natuurdoelen ter plekke. De waterschappen
dienen het Gewenste Grond en Oppervlaktewater regiem (GGOR-traject) vast te stellen in nauw overleg
met lokale belanghebbenden. Bij de natte parels is uitgangspunt van de provincie, dat het watersysteem
optimaal aansluit bij de natuurdoelen (stroomgebiedsgerichte aanpak).
In de waterovereenkomst tussen de provincie Gelderland en het Waterschap Veluwe zijn afspraken
vastgelegd over het maken van hydrologische herstelplannen voor enkele verdroogde natte parels (TOP-
lijstgebieden). Onderdeel van deze herstelplannen is het opstellen van het Gewenst Grond- en
Oppervlaktewater Regime (GGOR) voor de TOP-lijstgebieden inclusief de omringende peilvakken. Het
aanpakken van de verdroging is hierbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van provincie, waterschap
en terreinbeheerders. Het waterschap Veluwe zal samen met de betrokken partijen het GGOR uitwerken
van de TOP-lijstgebieden en omgeving in vier clusters. Binnen deze clusters vindt een uitwerking plaats
van het herstelplan.
De resultaten uit de GGOR-studie worden rechtstreeks opgenomen in dit beheerplan. Het GGOR-proces
en het beheerplan-proces zullen ook zoveel mogelijk samenlopen.
Gebiedsplan Natuur en Landschap
Op 3 oktober 2006 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland het ‘Gebiedsplan Natuur en Landschap
Gelderland 2006’ vastgesteld.
Het doel van het gebiedsplan is het versterken van natuur, bos en landschap in de provincie Gelderland.
Dit plan geeft voor de gehele provincie aan welke natuur-, bos- en landschapsdoelen de provincie wil
realiseren met de inzet van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer en de Subsidieregeling
Natuurbeheer. Deze regelingen zijn naast landinrichtingsprojecten en gemeentelijke projecten
bijlage 1 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 8 - WA-LW20090344
landschapsbeheer de belangrijkste instrumenten om natuur en landschapsdoelen te halen. De uitvoering
van het gebiedsplan vindt plaats door het aangaan van beschikkingen en door grondverwerving, op basis
van vrijwilligheid.
In 2008 heeft een partiele herziening van het gebiedsplan plaatsgevonden. Er zijn een aantal redenen om
het gebiedsplan aan te passen. De belangrijkste reden is, dat op sommige plaatsen de begrenzingen niet
helemaal meer kloppen, door aanleg van wegen, woonwijken of industriegebieden. In een aantal gebieden
wordt hard aan de realisatie van de EHS gewerkt. Daarbij komt veel informatie naar boven die ten tijde van
het opstellen van het gebiedsplan niet voorhanden was. Met deze kennis zijn we in staat om de
begrenzing verder te concretiseren en aan te passen aan de lokale omstandigheden.
Veluwe 2010
Veluwe2010 is een beleidsplan dat alle betrokkenen mobiliseert om de Veluwe gezamenlijk een
kwaliteitsimpuls te geven. De samenwerkende partners zijn, naast de provincie Gelderland, onder andere
zes rijksdepartementen, achttien gemeenten, terreinbeheerders, recreatieorganisaties, landbouwers,
waterschappen en bedrijfsleven. Zij zijn verenigd in de Veluwecommissie en maken samen plannen voor
de Veluwe. Op sommige onderdelen hangt Veluwe 2010 nauw samen met het Reconstructieplan Veluwe.
Reconstructieplan Veluwe
In Gelderland zijn in 2005 reconstructieplannen opgesteld die de toekomst van het platteland vormgeven.
Dat is gebeurd in drie reconstructiegebieden. Een van deze gebieden is de Veluwe. Het reconstructieplan
Veluwe is nodig om de problemen die op het platteland spelen te kunnen aanpakken. In delen van het
landelijk gebied zitten de (intensieve) landbouw, wonen, werken, recreatie natuur en landschap elkaar te
vaak in de weg. Het gevolg is dat vooral economisch belangrijke sectoren als landbouw en recreatie zich
niet genoeg kunnen ontwikkelen en de kwaliteit van natuur, landschap en water te weinig verbetert.
Dit heeft grote gevolgen voor de leefbaarheid en vitaliteit van het platteland. In het reconstructieplan
worden de functies bijna opnieuw over de gebieden verdeeld en nieuwe ontwikkelmogelijkheden
gestimuleerd. Een aantal onderdelen uit het reconstructieplan wordt rechtstreeks overgenomen in het
Streekplan en de bestemmingsplannen.
Zonering
Een belangrijk onderdeel van het reconstructieplan is de zonering. Gebieden hebben een bepaalde
bestemming gekregen:
gebieden waar landbouw voorrang krijgt (landbouwontwikkelingsgebieden)
gebieden waar de natuur voorrang krijgt (extensiveringsgebieden)
gebieden waar verschillende functies naast elkaar bestaan (verwevingsgebieden)
Deze indeling heeft gevolgen voor bijvoorbeeld vestiging of uitbreiding van intensieve veehouderijen.
Vitaal platteland
Behalve voor een nieuwe toekomst voor de veehouderij is er ook aandacht voor het versterken van de
natuur- en landschapswaarden en voor verbetering van de waterhuishouding en waterkwaliteit. De
belasting van het milieu moet verminderden en infrastructuur, woon- en werkklimaat en de economische
structuur juist verbeteren. Zo ontstaat er weer een vitaal platteland.
Recreatie
Er moet meer ruimte komen voor nieuwe natuurgebieden en nieuwe vormen van recreatie. En er is ook
behoefte aan meer ruimte voor verbrede landbouw en andere niet-agrarische economische functies, zoals
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) bijlage 1
WA-LW20090344 - 9 -
een zorg-, kampeer- of kaasboerderij en ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven. Dit is nodig om de
plattelandseconomie vitaal te houden.
Veluwe 2010
Behalve het reconstructieplan zijn op de Veluwe nog vele andere plannen in uitvoering bij Rijk, provincie
en andere partijen. Zoals het beleid van Veluwe 2010. Het reconstructieplan is daarop afgestemd. Zodat
de doelstellingen van Veluwe 2010 ook binnen de reconstructie worden uitgevoerd.
Gemeentelijkbeleid en -regelgeving
Bestemmingsplannen
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. De gemeenteraad stelt het
bestemmingsplan vast. Ze wijst daarin de bestemming, ofwel functie van de grond aan. Ook geeft ze
regels over het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd is (bouwwerken). Bouwvergunningen
moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan bepaalt daardoor mede of
ergens gebouwd mag worden. Voor alle grond in Nederland moet een bestemmingsplan gelden.
Gemeenten zijn volgens de Wro verplicht om voor hun hele grondgebied bestemmingsplannen vast te
stellen.
bijlage 1 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 10 - WA-LW20090344
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) bijlage 2
WA-LW20090344 - 1 -
BIJLAGE 2 Instandhoudingsdoelstellingen
Verspreiding Oppervlakte Kwaliteit Toelichting
Habitattype
H2310 – Psammofiele heide
met Calluna en Genista
= > > Verbinden van grote
heideterreinen met oog op
duurzaamheid populaties.
Verbeteren structuur en
overgangen naar bos.
H2320 – Psammofiele heide
met Calluna en Empetrum
nigrum
= = = Matig ongunstige staat van
instandhouding. Rand van
verspreidingsgebied.
H2330 – Open grasland met
Corynephorus- en Agrostis-
soorten op landduinen
= > > Landelijk doel is anderhalf maal
zo grote oppervlakte. Veluwe
moet hiervoor grootste bijdrage
leveren.
H3130 – Oligotrofe tot
mesotrofe stilstaande
wateren met vegetatie
behorend tot het
Littorelletaria uniflorae
en/ofIsoëto-Nanojunctea
= = = Dit habitattype komt sporadisch
voor op de Veluwe, zoals op de
Hoge Veluwe.
H3160_B – Dysotrofe
natuurlijke poelen en meren
= = > Dit habitattype is wijd verspreid.
De kwaliteit is deels matig.
H3260 – Submontane en
laagland rivieren met
vegetaties behorend tot het
Ranunculion fluitantis en het
Callitrichio-Batrachion
> > > Dit habitattype komt voor in
diverse beken en sprengen,
maar is niet overal stabiel en
van goede kwaliteit. Goede
mogelijkheden voor herstel, o.a.
H1096 beekprik.
H4010_A – Noord-Atlantische
vochtige heide met Erica
tetralix
= > > Delen zijn vergrast. Uitbreiding
is nodig en realiseerbaar.
H4030 – Droge Europese
heide
= > > Veluwe levert grootste bijdrage
aan dit habitattype. Uitbreiding
dient gericht te zijn op
verbinden van heideterreinen.
Voortgaande successie is
toegestaan mits netto sprake is
van oppervlakte vergroting.
H5130 – Juniperus
communis-formaties in heide
of kalkgrasland
= = > Verspreiding beperkt tot enkele
deelgebieden. Doornspijkse
Heide herbergt grootste
oppervlakte.
H6230 – *Soortenrijke
heischrale graslanden op
arme bodems van
= > > Enkele best ontwikkelde
voorbeelden van dit habitattype
komen voor op de Veluwe (o.a.
bijlage 2 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 2 - WA-LW20090344
berggebieden (en van
submontane gebieden in het
binnenland van Europa)
Harskamp). Landelijk zeer
ongunstige staat van
instandhouding.
H6410 – Grasland met
Molinia op kalkhoudende,
venige of lemige kleibodem
(Molinion caeruleae)
= > > Blauwgrasland verkeerd
landelijk in zeer ongunstige
staat van instandhopuding.
Uitbreiding kan gerealiseerd
worden in samenhang met
H4010 en H6230.
H7110_B – *Actief Hoogveen = > > Heideveentjes komen voor in
een aantal hoogveenvennen en
als hellingveentjes. Uitbreiding
is mogelijk vanuit natte heide of
verdroogde veentjes.
H7150 – Slenken in
veengronden met vegetatie
behorend tot het
Rhynchosporion
- > > Pioniervegetaties met
snavelbiezen komen met name
voor op plagplekken die door
natuurlijke successie overgaan
in H4010.
H9120 – Atlantische
zuurminnende beukenbossen
met Ilex en som ook Taxus in
de ondergroei (Quercion
robori-petraeae of Ilici-
Fagenion)
- > = Komt op enkele locaties voor in
een kwalitatief goede vorm (o.a.
Speulderbos). Deel bestaande
eikenbossen zal zonder beheer
overgaan in dit habitattype.
H9160_A – Sub-Atlantische
en midden-Europese
wintereikenbossen of eiken-
haagbeukenbossen behorend
tot het Carpinion-betuli
- > >
(eiken-
haagbeuke
n-bossen)
Landelijk in zeer ongunstige
staat van instandhouding.
Behoud van groeiplaatsen is op
korte termijn van belang.
Uitbreiding in nabijheid van
bronpopulaties.
H9190 – Oude zuurminnende
eikenbossen op zandvlakten
met Quercus robur
- > > Veluwe levert landelijk grootste
bijdrage. Verbetering mogelijk
op oudebosgroeiplaatsen met
oud-bossoorten.
H91E0_C – *Bossen op
alluviale grond met Alnus
glutinosa en Fraxinus
excelsior (Alno-Padion,
Alnion incanae, Salicion
albae)
- > > Beekbegeleidende bossen
komen op gering oppervlak
voor met matige kwaliteit.
Langs beken en op overgang
IJsseldal grotere en kwalitatief
betere voorbeelden (Hierdense
beek).
Leefgebied Habitatrichtlijnsoorten Verspreiding
Kwal. Opp.
Populatie
H1042 – Gevlekte
witsnuitlibel
> > > > Uitbreiding populatie tot 500
volwassen individuen. Op dit
moment is de landelijke staat
van instandhouding zeer
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) bijlage 2
WA-LW20090344 - 3 -
ongunstig.
H1083 – Vliegend hert > > Veluwe is kerngebied voor deze
soort.
H1096 – Beekprik > > > > De soort komt voor in
sprengenbeken m.n. aan de
oostkant van de Veluwe.
Leefgebied is sterk geïsoleerd
dus vergroting van verspreiding
alleen mogelijk via uitzetting.
H1163 - Rivierdonderpad - = > > De soort komt voor in de
Hierdense beek en Verloren
beek. Veluwe levert grote
bijdrage en er zijn
mogelijkheden voor uitbreiding.
H1166 – Kamsalamander = = = = De soort komt voor nabij
landbouwenclaves en langs
randen van de Veluwe. Een
groot deel van de Veluwe is
verder ongeschikt.
H1318 – Meervleermuis - = = = Veluwe van belang als
overwinteringsgebied
H1813 – Drijvende
waterweegbree
= = = = De soort komt in ieder geval in
de Hierdense beek voor.
Behoud is van belang voor de
landelijke staat van
instandhouding.
Vogelrichtlijn: broedvogels Kwaliteit
leefgebied
Omvang leefgebied Populatie
A072 – Wespendief = = 150 paren Vermoedelijk broedt kwart van
NL populatie op de Veluwe.
A224 – Nachtzwaluw = = 610 paren Bijna helft van de NL populatie
broedt op de Veluwe. Veluwe is
meta-populatie.
A229 – IJsvogel = = 30 paren Broedt in sterk fluctuerende
aantallen langs rand van
Veluwe. Onvoldoende
draagkracht voor
sleutelpopulatie.
A233 – Draaihals > > 100 paren Komt voor op grote heide-
/zandgebieden. Voldoende
draagkracht voor
sleutelpopulatie.
A236 – Zwarte specht = = 430 paren Veluwe heeft voldoende
draagkracht voor een
sleutelpopulatie.
A246 – Boomleeuwerik = = 2400 paren Broedt verspreid over hele
Veluwe in meta-populatie.
derde van NL populatie)
bijlage 2 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 4 - WA-LW20090344
A255 – Duinpieper > > 40 paren Belangrijkste gebieden zijn
Kootwijker en Harskamper
zand. Verbinden zandgebieden
is van belang
A276 – Roodborsttapuit = = 1000 paren Aaneengesloten meta-
populatie. Voldoende
draagkracht voor
sleutelpopulatie.
A277 - Tapuit > > 100 paren Achteruitgang door bebossing
van heide en stuifzand.
Voldoende draagkracht voor
sleutelpopulatie.
A339 – Grauwe klauwier > > 40 paren Afhankelijk van grote insecten
en kleine gewervelden.
Voldoende draagkracht voor
sleutelpopulatie.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) bijlage 3
WA-LW20090344 - 1 -
BIJLAGE 3 Habitattypen en soorten
Stuifzandheiden met Struikhei (H2310)
Psammofiele heide met Calluna en Genista
Het habitattype omvat droge heiden op binnenlandse stuifzandbodems in het Noordwest-Europese
laagland. De heide wordt doorgaans gedomineerd door struikhei (Calluna vulgaris), en karakteristiek voor
dit habitattype is het voorkomen van korstmossen van stuifzandvegetaties, zoals het
Stuifzandstapelbekertje. De terreinen met stuifzandheide zijn van groot belang voor de landelijke
verspreiding van veel karakteristieke stuifzandkorstmossen. De bodem is uitermate droog en voedselarm.
Binnenlandse kraaiheibegroeiingen (H2320)
Psammofiele heide met Calluna en Empetrum nigrum
Het habitattype bereft droge heide in binnenlandse zandgebieden die worden gedomineerd door
Kraaihei (Empetrum nigrum), al of niet in combinatie met Struikhei (Calluna vulgaris) of bosbessoorten
(Vaccinium). Dit habitattype komt voor op plaatsen die fractioneel minder droog zijn dan overige typen
droge heiden. Kraaihei lijkt zich met name te ontwikkelen op zeer licht vochtige locaties.
Zandverstuivingen (H2330)
Open grasland met Corynephores- en Agrostis-soorten op landduinen
Het habitattype omvat pionierbegroeiingen op zandgrond in binnenlandse stuifduinen. De
pionierbegroeiingen hebben een open vegetatiestructuur en wisselen af met plekken met kaal zand. Het
stuifzandmilieu is rijk aan korstmossen en arm aan vaatplanten. De omstandigheden op het zand zijn
tamelijk extreem; het is droog, en de temperatuur kan zeer sterk schommelen door het gebrek aan
beschutting. Zandverstuivingen kunnen in de loop der successie dichtgroeien met algen, mossen,
korstmossen en grassen. De meer grassige zandverstuivingen worden aangetroffen op de overgangen
van zandverstuivingen naar bos of heide. Kenmerkend voor het habitattype is het reliëf, dat onder invloed
van de wind nog constant aan verandering onderhevig is. Door de sterke invloed van de wind, en de
beperkte aanvoer van dood plantmateriaal, vindt er nauwelijks ontwikkeling plaats van een humuslaag. Dit
ontbreken van een humuslaag is kenmerkend voor de stuifzanden, zodra een humuslaag tot ontwikkeling
komt zal het systeem zich gaan ontwikkelen tot een bos.
Zwak gebufferde vennen (H3130)
Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met een vegetatie behorend tot het Littorelletalia en/of Isoëto-
Nanojuncetea
Dit habitattype betreft begroeiingen van ondiepe, zwak gebufferde wateren zoals vennen, plassen en
poelen met zacht tot matig hard water. Op de oevers en in het open water komt een rijkdom voor aan
pioniersoorten. In en rond dergelijke wateren zijn de lokale omstandigheden zeer afwisselend in ruimte en
tijd waardoor veel gradiënten aanwezig zijn. De waterstand en het microreliëf is variabel, waardoor
sommige plekken langdurig onder water staan, en andere plekken droog blijven. Hierdoor ontstaat een
kleinschalig mozaïek met verschillende microklimaten, waarop verschillende soorten planten groeien. De
zwakgebufferde vennen worden aangetroffen op mineralogisch rijke, stagnerende bodems. Hierdoor wordt
het stagnerende water licht gebufferd. Op de Veluwe zijn oude leemputten vaak standplaatsen van de
voor zwakgebufferde vennen kenmerkende oevervegetaties.
bijlage 3 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 2 - WA-LW20090344
Zure vennen (H3160)
Dystrofe natuurlijke poelen en meren
Dit habitattype omvat heidevennen en vennen in de randzone van hoogveengebieden. Lokaal kan enig
grondwater in de vennen doordringen, maar de regenwaterinvloed overheerst, wat de oorzaak is van de
zure omstandigheden. Omdat de zure vennen worden gevoed door regenwater, worden ze gekenmerkt
door sterke fluctuaties in het waterstanden. Zure vennen kunnen periodiek droogvallen, waardoor soorten
voorkomen die bestand zijn tegen de zure en de periodiek droge omstandigheden. Het periodieke
droogvallen frustreert de ontwikkeling van zure vennen naar hoogveen. De vegetatie in zure vennen
bestaat uit open waterbegroeiing en jonge verlandingsstadia (slenkvegetaties), drijvend of op de oever.
Waterveenmos (Sphagnum cuspidatum) is hierbij een dominante soort.
Beken en rivieren met waterplanten (waterranonkels) (H3260A)
Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het Callitricho-
Batrachion. Subtype A: beken en rivieren met waterplanten (waterranonkels).
Subtype A van het habitattype omvat ondergedoken of drijvende vegetaties in stromende beken en
riviertjes, met name in onbeschaduwde delen. De begroeiing bestaat uit tengere, groenblijvende
waterplanten met ranonkel- en/of sterrenkroossoorten. De beken worden gedeeltelijk gevoed met
grondwater. Ze hebben een natuurlijke, meanderende loop waardoor gradiënten en variatie langs de oever
bestaat. De beken kunnen belangrijk zijn voor migrerende vissen zoals beekprik, en het is daarom van
belang dat de beken vrij optrekbaar zijn.
Vochtige heiden (hogere zandgronden) (H4010A)
Noord-Atlantische vochtige heiden met Erica tetralix. Subtype A: hogere zandgronden.
Dit subtype betreft vochtige en natte heidegemeenschappen op voedselarme, zure zand- en veenbodems
op de hogere zandgronden. Het habitattype wordt gekarakteriseerd door een hoge bedekking met
Gewone dophei (Erica tetralix), en op de Veluwe door Gewone veenbies (Trichophorum cespitosum). De
vochtige heide bevatten soorten, afhankelijk van de zuurgraad en vochtigheidsgraad, die overeenkomen
met hoogveenbegroeiing, blauwgraslanden en heischrale graslanden. De vochtige heiden worden
aangetroffen op bodems met een stagnerend werkende onderlaag, waardoor water wordt vastgehouden.
Het grondwater dient in de wintermaanden tot het maaiveld te komen, en mag in de zomermaanden niet te
ver wegzakken.
Droge heiden (H4030)
Droge Europese heiden
Het habitattype betreft begroeiingen met overheersend Struikhei (Calluna vulgaris) in het laagland en de
gebergtes van Europa. Droge heide komt meestal voor op goed ontwikkelde podzolen, en staat vaak
onder invloed van menselijke ingrepen zoals plaggen, branden, maaien en het begrazen door vee. Het
type beheer heeft een sterke invloed op de vegetatiestructuur van de heide, en daarom ook op de
faunagemeenschap in de heiden.
Jeneverbesstruwelen (H5130)
Juniperus communis-formaties in heide of kalkgrasland
Het habitattype omvat struwelen of struikbegroeiingen van Jeneverbes (Juniperus communis) op zure of
gebufferde bodem. De jeneverbesstruwelen worden aangetroffen in mozaïeken met andere begroeiingen
van het heidelandschap. Een jeneverbesstruweel is pas een habitattype als het minimaal 1 are groot is en
als er minimaal 10 jeneverbesstruiken staan die minimaal 30% bedekken. Jeneverbesstruwelen die zich in
bossen bevinden worden niet tot het habitattype gerekend. Jeneverbessen lijken zich te vestigen op open
niet verzuurde bodems, waar tijdelijk geen begrazing plaatsvindt. Onder sterke begrazing kunnen de jonge
jeneverbessen zich niet ontwikkelen.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) bijlage 3
WA-LW20090344 - 3 -
Heischrale graslanden (H6230)
Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in
het binnenland van Europa)
Heischrale graslanden zijn heideachtige schrale begroeiingen waarin grassen opvallend aanwezig zijn.
Het habitattype omvat min of meer gesloten, halfnatuurlijke graslanden op betrekkelijk zure,
zwakgebufferde droge tot vochtige zand- en grindbodems. Of een begroeiing tot habitattype heischrale
graslanden of tot een (stuifzand)heide wordt gerekend, hangt af van de verhouding tussen het aandeel
grassen en kruiden en dat van dwergstruiken. De heischrale graslanden worden aangetroffen op (lokaal)
basenrijkere bodems, en hebben een aanzienlijk minder dik humusprofiel dan de droge heiden. De variatie
binnen verschillende aangetroffen heischrale graslanden is groot, en de lokale soortsamenstelling wordt
veroorzaakt door voornamelijk de vochthuishouding. Goed ontwikkelde heischrale graslanden zijn zeer rijk
aan grassoorten, kruiden en paddestoelen. Hoewel het habitattype nog veelvuldig wordt aangetroffen als
een strook of overgangszone in andere habitattypen, zijn goed ontwikkelde en vlakdekkende vormen
zeldzaam geworden. De heischrale graslanden betreffen een prioritaire soort, wat betekent dat de
bescherming van dit type extra aandacht moet krijgen. Voor het behoud van heischrale graslanden dient
de zwakbufferende werking van de bodem of het grondwater behouden te blijven. Eveneens dient
verbossing tegengehouden te worden.
Blauwgraslanden (H6410)
Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (Eu-Molinion)
Het habitattype betreft in Nederland blauwgraslanden, soortenrijke hooilanden op voedselarme tot matig
voedselrijke, basenhoudende bodem die ’s winters onder water staat en ’s zomers oppervlakkig uitdroogt.
De blauwgraslanden worden niet overstroomd door beken of andere waterlopen, maar worden
geïnundeerd door hoge grondwaterspiegels. Het habitattype dankt haar naam aan de zeegroene kleur van
aspectbepalende soorten zoals Spaanse ruiter (Cirsium dissectum), Blauwe zegge (Carex panicea) en
Tandjesgras (Danthonia decumbens). De specifieke soortsamenstelling van een blauwgrasland is
afhankelijk van de bodem, hydrologie en de geografische ligging. Op de hoge zandgronden kunnen
soorten uit de heischrale graslanden opvallend aanwezig zijn. Periodieke buffering van de bodem met
basenrijk grond- of oppervlaktewater is noodzakelijk voor het behoud van een blauwgrasland vegetatie.
Actieve hoogvenen (heideveentjes) (H7110)
Actief hoogveen. Subtype B: Heideveentjes (inclusief hellingveentjes) met levend hoogveen.
Kenmerkend voor actief hoogveen zijn de dominantie van veenmossen, een reliëf met bulten en slenken
en een permanent hoge waterstand. Op de bulten komen begroeiingen voor van dwergstruiken, zoals
gewone dophei (Erica tetralix). Subtype B omvat kleinschalig actief hoogveen, in de laagten in het
heidelandschap. Een actief hoogveen is vergelijkbaar met een zuur ven, maar heeft een permanent hoge
waterstand. Deze veentjes worden ook wel hoogveenvennen genoemd. Op de oevers van vennen die
permanent onder water staan kan hoogveenvorming plaatsvinden. Een constant waterpeil is de
belangrijkste voorwaarde voor het bestaan van actief hoogveen.
Pioniervegetaties met snavelbiezen (H7150)
Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion
Dit habitattype omvat pioniergemeenschappen op kale zandgronden in natte heiden. De kale bodem waar
zich de pioniervegetatie met snavelbiezen kunnen ontwikkelen, ontstaan op natuurlijke wijze door
langdurige waterstagnatie in laagten (halfvennen). Invloed van mensen (plaggen, betreden) of dieren
(wildwissels) kan ook zorgen voor de kale omstandigheden in een natte heide waar dit habitattype zich kan
ontwikkelen. Geplagde delen ontwikkelen zich zeer snel tot droge heide. Duurzame standplaatsen van het
de pioniervegetatie bevinden zich bij wildwissels en in halfvennen.
bijlage 3 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 4 - WA-LW20090344
Beuken-Eikenbossen met Hulst (H9120)
Zuurminnende Atlantische beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-
petraeae of Ilici-Fagenion)
Het habitattype omvat oude beuken- en eikenbossen op lemige bodem, in de meest typische vorm met
Hulst (Ilex aquafolium) in de struik- en boomlaag.
Eiken-haagbeukbossen (hogere zandgronden) (H9160)
Sub-Atlantische en Midden-Europese Wintereikbossen of Eiken-Haagbeukbossen behorend tot het
Carpinion betuli. Subtype A: Hogere zandgronden.
Dit habitattype wordt gevormd door het vegetatietype Eiken-Haagbeukbos (Stellario-Carpinetum). De
vegetatiestructuur kan rijk zijn, met een hoge (tot 30 meter) en een lage boomlaag, een goed ontwikkelde
struiklaag en een weelderige kruidlaag waaronder diverse voorjaarsbloeiers. Dit habitattype komt niet voor
op de Veluwe.
Oude eikenbossen (H9190)
Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur.
Dit habitattype omvat oude eikenbossen op zeer voedselarme, zandige bodems in de Noordwest-
Europese laagvlakte. De belangrijkste boomsoorten zijn Zomereik (Quercus robur) en Ruwe berk (Betula
pendula). Ook Wintereik (Quercus petraea) kan voorkomen. De kruidlaag bestaat voornamelijk uit
zuurminnende dwergstruiken, grassen en mossen. Het habitattype is rijk aan boombegeleidende
paddenstoelen. In vergelijking met de beuken-eikenbossen met Hulst (H9210), staan de oude
eikenbossen op de armere hoge zandgronden.
Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) (H91E0)
Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae,
Salicion albae). Subtype C: Beekbegeleidende alluviale bossen (verbonden Alno-Padion en Alnion
glutinosae)
Dit subtype omvat bossen uit het Verbond van Els en Vogelkers en Verbond der Elzenbroekbossen op
alluviale bodem, die onder invloed staan van een bron, beek of kleine rivier. De verschijningsvormen lopen
sterk uiteen. Ze kunnen zeer soortenrijk zijn en zeldzame soorten bevatten. De vochtige alluviale bossen
betreft een prioritair habitattype, waardoor de bescherming van dit type extra aandacht vraagt.
Drijvende waterweegbree
De drijvende waterweegbree komt voor in heldere, nutriëntarme wateren. Het is een pioniersoort die in
staat is zich te vestigen op plekken met een hoge dynamiek, bijvoorbeeld op oevers van snelstromende
beken. Bovendien kan de soort zich vegetatief voorplanten, en kan zodoende kale oevers snel
koloniseren. In niet-dynamische systemen, of systemen met een veel stikstof, fosfaten of carbonaat wordt
de soort snel weggeconcurreerd door andere plantsoorten. De drijvende waterweegbree kan zowel
ondergedoken voorkomen als op drooggevallen oevers, en kan voorkomen in diverse typen wateren.
Voor een duurzame instandhouding van een populatie drijvend waterweegbree is een zekere mate van
dynamiek nodig. De soort kan daarom voorkomen in snelstromende wateren, op oevers die regelmatig
droogvallen of worden betreden door grote dieren (en mensen).
Vliegend hert
Het vliegend hert komt voor in relatief open, oude eikenbossen, houtwallen, holle wegen en in oude
eikenhouten bielzen. Het voedsel van de larven van het vliegend hert bestaat uit oude, rottende eiken. De
larven leven in stobben, het wortelstelsel en in omgevallen stammen. Deze houtige delen dienen door
witrot besmet te zijn, en de goede temperatuur en vochtigheidsgraad te hebben, om geschikt te zijn voor
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) bijlage 3
WA-LW20090344 - 5 -
het vliegend hert. De soort komt met name voor in de bosranden, omdat de temperatuur hier wat hoger is
dan diep in het bos. Omdat het hout waarmee de larven zich voeden een lage voedingswaarde heeft,
duurt het erg lang voordat de larven volgroeid zijn. De larven worden bovendien gegeten door zwijnen, die
rond de eikenstobben rond wroeten.
De volwassen vliegende herten voeden zich met het wondsap van eikenbomen. De mannetjes vechten in
de paartijd met elkaar, waarbij ze de vervaarlijk uitziende geweien gebruiken om elkaar van takken af te
gooien.
Gevlekte witsnuitlibel
De gevlekte witsnuitlibel komt voor in wateren met jonge verlandingsstadia en een nog grotendeels open
vegetatiestructuur. De vegetatie dient een hoge mate van variatie en structuur te bevatten om geschikt te
zijn als leefgebied voor de gevlekte witsnuitlibel. De soort moet zich kunnen verschuilen in een goed
ontwikkelde oevervegetatie. De eitjes van de gevlekte witsnuitlibel worden in het water afgezet. De larven
jagen een jaar onder het wateroppervlak voordat ze de volwassen levensvorm aannemen. Tijdens het
larvale stadium is de soort gevoelig voor predatie door vissen. Het ideale habitat voor de gevlekte
witsnuitlibel is een vennetje zonder vis, met jonge verlandingsstadia en een goed ontwikkelde
oevervegetatie.
Meervleermuis
De meervleermuis jaagt ’s nachts op insecten en heeft als jachtgebied grote waterpartijen en rivieren. Een
bekend jachtgebied van de meervleermuis is het Markermeer en de randmeren. In de zomermaanden
verblijven de meervleermuizen in kraamkolonies. Dit zijn vaak woonhuizen en kerken. Vanuit deze
kraamkolonies vliegen ze dagelijks langs dezelfde trekroutes naar de jachtgebieden. Hierbij gebruiken ze
landschappelijke elementen zoals watergangen, houtwallen en bomenrijen ter oriëntatie. In de
wintermaanden houden de meervleermuizen winterslaap in de overwinteringgebieden. De Nederlandse
populatie meervleermuizen overwinter op de Veluwe, in bunkercomplexen in de duinen en mergelgroeves
in Zuid-Limburg, en verder in bossen buiten Nederland. De trekroutes tussen de kraamkolonies,
winterverblijven en foerageergebieden maken een wezenlijk onderdeel uit van het leefgebied van de
meervleermuis.
Kamsalamander
De kamsalamander is de grootste in Nederland voorkomende watersalamander en kan maximaal 20
centimeter lang worden. In de voortplantingsperiode zijn de mannetjes te herkennen aan een getande kam
op de rug. De kamsalamander leeft in kleinschalige landschappen met houtwallen, bossen, struwelen en
open stukken. In de winter worden vorstvrije plekke opgezocht. Om geschikt te zijn als leefgebied dienen
er voldoende voortplantingswateren voor de kamsalamander in het landschap aanwezig te zijn. De eitjes
van de kamsalamander worden afgezet op waterplanten, en de larven van de kamsalamander brengen
hun eerste jaar door in het water. Geschikt voortplantingswater kunnen poelen, vennen en slootjes zijn,
waar een goed ontwikkelde vegetatie aanwezig is. De larven van de kamsalamander zijn gevoelig voor
predatie door vissen.
Beekprik
De beekprik is een langwerpige vis die de eerste 3 tot 6 jaar als een larve doorbrengt in de modderlaag
van een rivier. Wanneer de beekprik volwassen is, zoekt deze een paaiplek stroomopwaarts in de rivier.
De beekprik paait op locaties waar de bodem is bedekt met grind of stenen.
bijlage 3 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 6 - WA-LW20090344
Rivierdonderpad
De rivierdonderpad is een kleine vis die tot 12 cm lang kan worden en komt van nature voor in
snelstromende beken. De vis heeft veel schuilplekken nodig in de vorm van takken en stenen. De bodem
van de beek dient voldoende afwisseling te bieden.
Boomleeuwerik
De boomleeuwerik is een vrij kleine zangvogel, die van nature voorkomt in pionierssituaties. De vogels
voeden zich met insecten en rupsen. De soort nestelt op heidevelden met wat opslag en boomgroei, door
haarmossen vastgelegde randen van zandverstuivingen, niet te kleine kapvlakten met aanplant tot 6-7 jaar
oud (optimaal is 3-4 jaar) en zandige duinheiden. Voedsel wordt gezocht in korte vegetaties en op
onbegroeide plekken tot 200 m van de nestplaats.
Draaihals
De draaihals is een kleine spechtsoort. De soort broedt in Nederland alleen in de Veluwe, en overwintert in
tropisch Afrika. Voor nestgelegenheid is de Draaihals afhankelijk van bestaande nesten en holen, omdat
ze zelf geen holen kunnen maken. De soort nestelt voornamelijk in oude Berken in bosranden of in
solitaire bomen in de heiden. De Draaihals foerageert op open heide, op zandvlakten en andere kale
gronden. Hier wordt gejaagd op miersoorten waarvan de nesten goed bereikbaar zijn. Dergelijke
foerageergebieden dienen dichtbij de nesten aanwezig te zijn. De Draaihals leeft dus een landschap dat
variatie biedt in de vorm van oude berken, bosranden en open vlaktes. De miersoort die voornamelijk dient
als voedsel is de Wegmier, een soort van pionierssituaties. Zodra vegrassing optreedt wordt het gebied
minder geschikt als foerageergebied voor de Draaihals.
Duinpieper
De duinpieper is een vrij grote, slanke pieper, die als broedvogel praktisch niet meer voorkomt in
Nederland. De vogelsoort overwintert in de Afrikaanse Sahel, heeft broedgebieden in Zuid- en Noord
Europa. Het broedgebied van de Duinpieper bestaat uit stuivende zandvlakten. De vogel nestelt op de
rand van het stuifzand, of langs graspollen midden in het stuifzand. Op het zand wordt gefoerageerd op
allerlei insecten. Waarschijnlijk komt de Duinpieper niet meer voor op de Veluwe, omdat de stuifzanden
ongeschikt zijn geworden als gevolg van intensieve recreatie en successie (en vergrassing).
Grauwe klauwier
De grauwe klauwier is een middelgrote zangvogel (17 centimeter), die leeft in afwisselende
mozaïeklandschappen. De nesten worden gemaakt in doorndragende struiken of struwelen zoals bramen,
meidoornen en sleedoorn. Het voedsel bestaat uit grote insecten (vlinders, sprinkhanen, kevers, libellen
etc.) en kleine gewervelden (kikkers, hagedissen, jonge vogels). Geschikt habitat is voornamelijk te vinden
op overgangen van nat naar droog, voedselarm naar voedselrijk, hoog naar laag en van bos naar open
vlakten. Structuurrijke vegetaties zijn zeer geschikt als foerageergebied, omdat hier veel prooien zitten.
IJsvogel
De ijsvogel is een felgekleurde vogel van spreeuwformaat (16 cm) met een lange puntige snavel waarmee
vissen worden gevangen. De IJsvogel jaagt op vissen in zwak stromende en stilstaande wateren. Daarbij
zit de vogel op takken boven het water. Omdat de IJsvogel op zicht jaagt is het van belang dat het water
helder is. De IJsvogel graaft nesten in aarden wallen langs de oevers van beken. Het is daarom van
belang dat er voldoende van dergelijke nestplaatsen aanwezig zijn. Deze ontstaan door de eroderende
werking van meanderende beken.
Nachtzwaluw
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) bijlage 3
WA-LW20090344 - 7 -
De nachtzwaluw is een zwaluw die ’s nachts jaagt op isecten, en is zo groot als een merel (27 cm).
Overdag brengt de vogel in rust door op de grond, en is daartoe zeer goed gecamoufleerd. Het nest
bevindt zich op kale grond op de strooisellaag van dennennaalden. De Nederlandse nachtzwaluwen
verblijven hier ongeveer vier maanden per jaar, en overwinteren in tropisch Afrika. De soort wordt
voornamelijk aangetroffen in open biotopen zoals zandverstuivingen en heidelandschappen. De jacht vindt
voornamelijk plaats langs bosranden en andere overgangen, omdat hier de meeste prooidieren voor
handen zijn.
Roodborsttapuit
De roodborsttapuit is een kort bolrond zangvogeltje (14 cm) met vrij lange poten en een donker snaveltje.
In sommige gevallen verblijft de vogel tijdens de wintermaanden in Nederland. Anders verblijft de
roodborsttapuit circa 7 maanden in Nederland en overwintert in een zone van Marokko tot Frankrijk. De
nesten bevinden zich in kruidenrijke vegetaties in heide- en duinterreinen. Het nest ligt op of net boven de
grond, goed beschut door overhangende vegetatie. Hoe beter het nest bedekt is, hoe groter de kans dat
het legsel overleeft. De roodborsttapuit zoekt voedsel in structuurrijke open gebieden, waar uitkijkposten
aanwezig zijn in de vorm van bomen, struiken of paaltjes. Een heterogene omgeving is voor de
roodborsttapuit een vereiste, met beschutte nestlocatie, uitkijkposten en open foerageerplekken.
Tapuit
De tapuit is een kleine insectetende vogel (15 cm), verwant aan de lijsters. De vogel verblijft circa 5
maanden in Nederland en overwintert in Afrika, met name in de savannegebieden ten zuiden van de
Sahara. De tapuit nestelt in holtes (bijvoorbeeld een konijnenhol) of uitsparingen onder puin, stenen of
wortels. Het landschap waarin wordt gebroed is open en bevat korte vegetaties en zandige plekken.
Ontboste plekken kunnen tijdelijk een goed broedbiotoop zijn. In het landschap zijn vooral randen
overgangen tussen dichte begroeiing en open terreinen geschikt leefgebied. Tapuiten foerageren op kale
bodems met op sommige plekken wat vegetatie. Vegetaties die door konijnen worden begraasd en kort
gehouden zijn zeer geschikt als foerageergebied.
Wespendief
De wespendief is een roofvogel met het formaat van een buizerd, maar lichter gebouwd. Wespendieven
verblijven circa vier maanden in het broedgebied, en overwinteren in de regenwouden in West- en
Centraal Afrika. De vogel broedt in bos, variërend van uitgestrekte aaneengesloten bosgebieden tot
bosfragmenten in open landschappen. De foerageergebieden bevinden zich praktisch overal waar sociaal
levende en in de grond levende wespen voorkomen. Vooral randzones en reliëfrijke stukken zijn geschikt
als foerageergebied. Het voedsel van de wespendief bestaat voornamelijk uit poppen en larven van
sociaal levende wespen. De wespendief spoort wespennesten op, graaf ze open en haalt de raten met
larven en poppen uit het nest. Het dieet wordt aangevuld met andere insecten en kleine gewervelden
zoals kikkers en jonge vogeltjes.
Zwarte specht
De zwarte specht heeft het formaat van een kraai, een grote ivoorkleurige snavel, en een opvallende rode
kopkap (man) of rood achterhoofd (vrouw). De Zwarte specht is een standvogel. Het nest wordt uitgehakt
in de stam van grote bomen, in Nederland meestal in de Beuk. De vogel is een echte bossoort, en het
optimale leefgebied bestaat uit aaneengesloten opgaand bos, met kleinere onderbrekingen of randen waar
de zon op kan vallen. In bossen kleiner dan 100 hectare ontbreekt de soort meestal. De soort jaagt op
mieren en keverlarven door gaten in hout te hakken, en met de tong de insecten te vangen.
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) bijlage 4
WA-LW20090344 - 1 -
BIJLAGE 4 Effectenindicator
Op
pe
rvla
kte
ve
rlie
s
Vers
nip
pe
rin
g
Verz
uri
ng
Verm
estin
g
Verz
oe
ting
Verz
iltin
g
Vero
ntr
ein
igin
g
Verd
rogin
g
ve
rna
ttin
g
ve
ran
deri
ng
str
oo
msn
elh
eid
ve
ran
deri
ng
ove
rstr
om
ing
sfr
eq
ue
ntie
ve
ran
deri
ng
dyn
am
iek s
ub
str
aa
t
ve
rsto
rin
g d
oor
ge
luid
ve
rsto
rin
g d
oor
lich
t
ve
rsto
rin
g d
oor
trill
ing
op
tisch
e v
ers
tori
ng
ve
rsto
rin
g d
oor
me
ch
an
isch
e e
ffecte
n
ve
ran
deri
ng
in p
op
ula
tie
dyn
am
iek
be
wu
ste
ve
ran
de
rin
g s
oo
rte
nsa
me
nste
llin
g
Stuifzandheiden met struikhei H3210 x x xx xx x xx x x x x x
Binnenlandse kraaiheibegroeiingen H2320 x x xx xx x xx x x x x x
zandverstuivingen H2330 x x xx xx x xx x x x x x
Zwakgebufferde vennen H3130 x x x x xx x xx x x x x
zure vennen H3160 x x x xx x xx x x x x
beken en rivieren met waterplanten H3260A x x xx xx x xx x x x x x x
vochtige heiden H4014A x x xx xx x xx x x x x
droge heiden H4030 x x xx xx x xx x x x x
jeneverbesstruwelen H5130 x x x x xx x xx x x x x
*heischrale graslanden H6230 x x x xx x xx x x x x
blauwgraslanden H6410 x x x xx xx x x x x x x x x
*actieve hoogvenen H7110B x x xx xx x xx x x x x
pioniervegetaties met snavelbiezen H7150 x x x x xx x xx x x x x x
beuken-eikenbossen met hulst H9120 x x x xx x x x x x x
eiken-haagbeukbossen H9160A x x x x xx x x x x x x
oude eikenbossen H9190 x x xx xx x xx x x x x
*vochtige alluviale bossen H91E0C x x x x xx x xx x x x x x x
beekprik H1096 xx xx x xx x xx x xx xx x x xx
drijvende waterweegbree H1831 x xx xx xx x x x x x
gevlekte witsnuitlibel H1042 xx x xx xx xx x xx x x x x x x
kamsalamander H1166 xx xx x x xx xx x x x x x x
meervleermuis H1318 x xx xx x x x x x x x x x x x x
rivierdonderpad H1163 xx xx x x xx xx xx x x xx x xx
vliegend hert H1083 xx xx x x x x x
boomleeuwerik A246 x x x x x x x x x
draaihals A233 xx x x x xx x x x x x
duinpieper A255 xx xx x x x xx x x x x x
grauwe klauwier A338 xx xx x x x x x x x x
ijsvogel A229 x x x x x x x x x x x
nachtzwaluw A224 x x x x x x x x x x x
roodborsttapuit A276 x x x x x x x x x
tapuit A277 xx x x x x x x x x
wespendief A072 x x x x x x x xx xx x
zwarte specht A236 x x x x x x x x
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) bijlage 5
WA-LW20090344 - 1 -
BIJLAGE 5 Stroomschema vergunningkader
raadpleeg deskundige
door initiatiefnemer zelf te doen
Omschrijving
activiteit
Omschrijving
natuurwaarden
bepalen
verstoring
factoren
input
effect mogelijk
significant
vergunning
aanvragen
vergunningvrij
factsheets
leefgebieden
habitattypen
zoneringen
activiteit in of in
de omgeving
van gevoelig
gebied
tabel met
broedseizoen
en gevoelige
perioden
activiteit in
gevoelige
periode
bepalen
gevoeligheden
input
input
nee ja
nee
verstorings
verslechteringst
oets
ja
passende
beoordeling significant
effect
uitgesloten
mitigerende
maatregelen
bijlage 5 Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie)
- 2 - WA-LW20090344
Provincie Gelderland/Natura 2000 Beheerplan Veluwe (werkversie) bijlage 6
WA-LW20090344 - 1 -
BIJLAGE 6 Factsheets habitattypen, -soorten en vogels
Van de betreffende rapportages zijn soorten en habitats die van belang zijn voor de Veluwe opgenomen.
PM: vanwege de grootte van deze rapporten worden deze pas in het laatste stadium opgenomen.