Moments musicaux

233

description

Muzikale herinneringen van een Vlaams componist 1973-2013

Transcript of Moments musicaux

  • Moments Musicaux

  • Copyright Titel Moments Musicaux Auteur Piet Swerts 2014, Piet Swerts Uitgegeven in eigen beheer [email protected] Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopien, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

  • Synopsis Piet Swerts (Tongeren, 1960), is componist, pianist en dirigent, Doctor in de Kunsten, lid van de Koninklijke Academie van Belgi, hij verwierf internationale bekendheid toen zijn vioolconcerto Zodiac in 1993 bekroond werd met de Grote Internationale Prijs Koningin Elisabeth. Zijn oeuvre telt momenteel meer dan 220 werken, hij wordt wereldwijd vertolkt en uitgenodigd voor lezingen en concerten. Dit boek is het muzikaal relaas van een toonkunstenaar die je meeneemt op zijn creatieve muzikale reis doorheen de totstandkoming van zijn composities van de voorbije veertig jaar.

  • Inhoudstafel Voorwoord 1 Wat voorafging 2 1974 5 1975 9 1976 12 1977 13 1978 19 1979 22 1980 25 1981 31 1982 37 1983 45 1984 47 1985 49 1986 51 1987 53 1988 56 1989 57 1990 60 1991 61 1992 62 1993 63 1994-1996 67 Selectieve correspondentie rond het creatieproces van Les liaisons dangereuses 80 1997 99 1998 101 1999 103 2000 104 2001 107 2002 109 2003 111 2004 118 2005 122

  • Selectief mailverkeer met componist Frank Nuyts 128 2006 144 2007 147 2008 148 2009 152 2010 156 2011 168 2012 172 Selectief mailverkeer rond het creatieproces Van de filmmuziek voor Atlantic. 188 2013 217 Nawoord 220 Catalogus 223

  • 1

    Voorwoord De clichvraag wordt wel eens gesteld: stel dat je op een onbewoond eiland n muziekstuk mag meenemen, welk werk zou je dan kiezen? Om het even welk werk van Bach zou bijna een te verwachten antwoord kunnen zijn, maar als ik nu voor die keuze zou gedwongen worden dan hou ik het bij op.94 voor piano uit de Moments Musicaux van Schubert, en dan bij voorkeur enkel het tweede nummer in As. Voor mij bevat dit stuk een universele weemoed en tristesse die zo mild, menselijk en tegelijkertijd toch niet negatief is. Het biedt enorm troost en is voor mij een uniek stuk in de muziekgeschiedenis. Uit het hart geschreven, momentaan, intimistisch en tegelijkertijd groots. Op het eerste zicht niet zo belangrijk qua muzikale impact maar des te wijdser in haar integriteit. Dit boek is een verzameling van muzikale momenten in mijn onopvallende componistenbestaan, het bevat naast een chronologische verhaallijn ook nog mogelijk relevante dagboekfragmenten en correspondentie met collegas. Bij sommige meer discrete gevallen werd er met initialen gewerkt. Voor vele mensen blijft muziek componeren nog steeds een mysterie, een moeilijk vatbaar iets. Misschien is wat nu volgt niet echt een opheldering van het mysterie achter de toonkunstenaar zijn beweegredenen binnen het creatieve pad dat hij bewandelt, misschien bezorgt het de lezer een nog meer prangender gevoel van een hermetisch gesloten universum, maar alleszins trachtte ik in een zo weinig mogelijk technische taal een muzikaal parcours te schetsen, jazeker, een van de zovelen, maar toch een parcours dat leidde tot merkwaardige, banale, ontroerende dingen, of tout cours tot nieuwe muziek.

  • 2

    Wat voorafging Een dromerig kind zou ik moeten geweest zijn, fotos van in de jaren zestig tonen mij altijd ergens alleen zittend, in een veilig hoekje helemaal op mezelf. Mijn twee oudere broertjes waren echte gezonde deugnieten, ze staken allerhande kwajongensstreken uit en konden het zeker ook niet nalaten mij veel schrik aan te jagen en om de haverklap enorm te doen verschieten. Op den duur kreeg ik angst voor alles en nog wat. Zo sliepen we tot het jaar 1969 in een somber, donker huis aan de Stationsstraat in Tongeren, een grijzig rijhuis dat er nu nog steeds staat, de voorgevel zelfs identiek aan toen, maar onze slaapkamer waar we met vieren in sliepen lag wel op de eerste verdieping aan de voorkant: de ramen gaven zicht uit op het station, de spoorlijn aan de overkant van de brug liep dus in feite op hetzelfde niveau als onze slaapkamer.

    s Nachts woekerden de straatlampen recht door de dikke blauwgeribbelde gordijnen van onze slaapkamer, ik herinner me het slissend geluid van de gillende stoomtreinen: dikwijls liep er nog spoorwegpersoneel langs die enorme stomende reusachtig lompe vaartuigen maar net doordat de straatlampen door de gordijnen onze slaapkamer binnendrongen ontstond er een grimmig griezelig schimmenspel wanneer je van uit je bed met je neus net vanonder je strak aangespannen beddenlaken verkrampt naar die schaduwen buiten lag te staren. Ik ben daardoor toen dikwijls stijf van angst in het ouderlijk bed gekropen omdat ik de slaap niet kon vatten Die overgevoeligheid moet er bij mij altijd geweest zijn. Rond mijn zevende levensjaar heb ik aan mijn ouders toelating gevraagd en verkregen om elke dag verwoed naar de mis te mogen gaan, mijn ouders waren er al vast van overtuigd dat ik pastoor ging worden, maar toen reeds werd ik enorm aangetrokken door de grote, stille, plechtstatige ruimte van de plaatselijke kerk in de Sint-Lutgardis-parochie en ook de geur van wierook die er rondhing, voor mij een ruimte die bijzonder aanvoelde. Op mijn achtste kreeg ik in de lagere school een voorliefde voor papieren formaten en boekjes allerhande, ik was zot van de Vlaamsche Filmkens en schreef toen reeds mijn eerste eigenste verhalen, eentje had ik zelfs ter inzage naar drukkerij Averbode gestuurd. Ik wilde schrijver worden dat wist ik zo goed als zeker. Totdat wij in 1970 op vakantie naar Spanje zijn

  • 3

    vertrokken en ik daar een melodica onder mijn handen kreeg, zo een lichtgroen metalen langwerpig ding met witte en zwarte plastieken toetsen, met een wit mondstuk dat na verloop van tijd door het speeksel en tandaanzet helemaal verduurd zou geraken, maar als je goed doorblies kwam er een zeurderig akkordeon-achtig geluidje uit en zo vond ik snel meer dan dertig melodietjes puur op het gehoor. De stap naar de muziekschool was gauw gezet. Mijn gevoeligheid voor veranderingen is altijd gebleven. Ik kon me doodsbenauwd en paniekerig voelen omdat ik daar als klein, mollig tienjarig dutske de speelplaats moest oversteken naar de notenleerles en er een paar luidruchtige straatjongens rondhingen die ik moest passeren. Maar alles was wonderlijk: de theorieboeken zagen er magisch uit voor mij, de blonde juf was betoverend mooi, een wereld ging open, het universum van tonen en noten had mij langzaam maar zeker in de greep. Het tweede jaar reeds schreef ik mijn eerste werkje, een Wals in C voor piano, n onhandig geschreven blad pianomuziek waar de aanzet van het B-gedeelte al onmiddellijk plagiaat was van een stukje van Kuhlau dat ik als beginneling maar pas had leren ontdekken. En sindsdien hield ik niet meer op met componeren. Componeren als term is hier misschien teveel eer, imiteren wat je bewonderde was meer de creatieve realiteit. Een paar jaar later schreef ik een Concertouverture in C, het stelde eigenlijk maar weinig voor, maar ik was intussen zo in de ban van Beethoven geraakt, verslond zijn symfonien, en deze ouverture was een poging in die richting. Theoretisch en technisch klopte alles weliswaar, daar bleef het dan ook bij. Leren door te kopiren was de weg. Het is toch gek hoe bepaalde muziek je aangereikt wordt. Ik kan niet bepaald beweren dat ik uit een muzikaal nest kwam, mijn grootouders heb ik op eentje ervan na nooit gekend, er waren enkele generaties schilders, mijn overgrootvader bleek een paardensmid geweest te zijn, wiens vloeken en beruchte tirades vanuit de smidse tot op het einde van de straat te horen waren. Enkel mijn vader draaide nogal eens een plaat van een opera, maar ook van Beethoven, en zo is de muziek misschien wel tot mij gekomen. Wat zou ik er veel voor gegeven hebben om met mijn wetenschap van nu terug te gaan in die tijd en de ervaring van het allereerste horen over te doen, terug destijds die ontmaagdelijking ervaren van het naeve onschuldige oor dat alles absorbeert en in zich opneemt als het meest natuurlijke

  • 4

    en betoverende gegeven. Wellicht ben ik door Beethovens gedreven muzikale richting in zijn werk gepassioneerd geraakt en nog meer door de voor mij toen zo nieuw klinkende parfumerien van Debussys pianomuziek. Zelfs wat later in mijn adolescentie was het geconcentreerde maar eenzaam luisteren naar avant-gardemuziek voor mij geen pijniging in het oor, er was geen normatieve luisterervaring, ook geen expliciete afkeer van dissonantie, de klanken kwamen gewoon onbevangen op je af. Misschien probeer ik nu dat terug meer en meer te laten gebeuren, alsof ik geen muzikaal bewustzijn meer heb, en terug vanaf nul het in mijn oor beluisteren laat over komen waaien. Pas dan kan je terug genieten, zelfs als componist.

    En dan het derde jaar in het college floepte ik er opeens die gedecideerde wens uit dat ik muziek wilde doen, amper een jaar later begon mijn groot avontuur in Leuven al.

    Die roeping borrelde dag na dag sterker in me op, elke vrije minuut buiten de schooltijd werd ik immers verslaafd aan alles wat met muziek te maken had. De schaarse muziekboeken die ik bezat las ik als spannende, verre, nieuwe werelden waarin fantastische zaken gebeurden, althans in mijn verbeelding. Zo was het toch wel achteraf gezien vrij beknopte en simplistische XYZ van de muziek van Casper Hweler mijn muziekbijbel. Elke muzikale term eruit nam ik in me op, alsof het om een icoon ging, elke biografie van de componisten las voor mij toen als een spannende roman. Ik kon er maar niet genoeg van krijgen. Elke zakpartituur was voor mij ook een openbaring, al die ritmen, complex en overweldigend, hadden een enorme impact op mij: dat wilde ik ook kunnen. Niet dat ik die dwanggedachte expliciet uitsprak, maar heel mijn doen en handelen was er naar gericht. Ik was niet te stuiten, neen, mijn zelf was niet tegen te houden.

  • 5

    1974 Het was buiten gitzwart donker, ik stond geduldig te wachten langs een smakeloos kubusachtig betonnen hokje met mijn valiesje in mijn verkleumde hand op de bus naar Sint-Truiden, een ontieglijk vroeg ritueel dat minstens zeven jaar zou aanhouden, week in week uit, en dan die ene sleutelgedachte: ik blijf hier niet

    protserig was ik, overmoedig, fier en overvol energie, het bloed stroomde wild door mijn aderen, ik zou naar het grote verre Leuven gaan, er muziek met de grote M studeren dat werd voor mij wel algauw beslist; ik sprak die vurige wens op een doodgewone dag bijna als een voldongen feit uit en eer ik het goed besefte hobbelde vader mij met zijn Citron DS de zanderige weg op de heuvel die langs de halvelings onafgewerkte ring van de eeuwenoude studentenstad lag; een donker kloostergebouw verrees langzaam, imponerend gaapte het me aan. Een priester met immens ondoordringbaar dikke brilglazen en karperlippen met daarachter soms licht doordringbaar visueel een grijzige vervaarlijke kachelrooster deed ons zenuwachtige slungelachtige pubers onmogelijke ritmes voor- en naklappen, een heuse afvallingsslag was het totdat we dan opeens elk apart een volkslied moesten kwelen: door de gierende zenuwen kreeg ik zelfs dat niet uit mijn strot, ik hief dan maar plechtig Freude Schner Gotterfunken uit Beethovens Negende aan en hakkelde na de eerste drie woorden al rasser dan me lief was over naar een overgevibreerd lalala.

    En, wat zijn de probleemvakken van deze jongeheer? De toon was afgemeten, een vaalgrijze zurige achterdochtige jezuet als secretaris met een uitgestreken kleurloos gezicht als een te hard doorbakken pannenkoek achtte het niet meer als vanzelfsprekend dat deze jongeheer bij gebrek aan enig talent in andere studierichtingen zijn toevlucht hier in zijn kunsthumaniora zou komen zoeken, niet te geloven wat een irritante vooringenomenheid, het drong niet goed tot mij door!

    Trouwens, bij wat ritmisch klappen en wat zingen hield het zeker niet op in dat ouderwetse gebouw, nog wat verder werden we geleid naar een lokaal vol met schilderijen van parken met grote bomen, lichtbruin gelambriseerde muren, hoge plafonds, en bovenal een aftandse oude vleugelpiano met vergeelde ivoren toetsen.

  • 6

    Daar nogal wat dominant pal in het midden van de ruimte stond een grote lompe bandrecorder met spoel en al klaar om ons gehoor tot het uiterste te testen; een niet aflatende stroom van vrije korte klankstoten kwam op ons af, paarsgewijs en dan bestond de test erin om op papier te markeren of toon een dan wel toon twee hoger was dan de andere. Het verschil was zo belachelijk miniem dat mijn zelfvertrouwen al helemaal onder het nulpunt lag, ik zag mijn droom van grootse muziekstudies aan dit imposante instituut al aan diggelen vallen, ik zou wel nooit kunnen voldoen zeker, dat dacht ik tenminste: eens het nieuws er was dat ik toegelaten werd begon een van de mooiste en onbezonnen perioden uit mijn jeugdjarenik keek er gewoon naar uit om naar Leuven te gaan, terugkomen in de verlofperioden waren bijna treurmomenten, de ambiance onder leeftijdsgenoten op internaat was hecht en groot en het plezier dat we er hadden onvergetelijk en laten we wel wezen, erg onschuldig.

    Met zo een dertigtal jongens moeten we geweest zijn, het ritueel was dagelijks onveranderlijk: de proost kwam om zeven uur s ochtends luidruchtig op alle deuren van de kamers kloppen, bonken , misschien zelfs vroeger dat weet ik zo precies niet meer, maar tegen half acht gebruikten we gezamenlijk het fletse ontbijt en trokken daarna samen rond acht uur naar het instituut. De meisjes logeerden op het instituut zelf, wij mochten het instituut verlaten want logeerden bij de paters in de Heilige Geeststraat, een groot gebouw dat in hellende bocht lag tegen de ring van Leuven in de buurt van de Brusselse poort, omgeven van hoge muren en met een typische grote tuin met daarin dikke oude bomende ontspanning s avonds duurde steevast maar tot half elf maar het ontspanningslokaal was de uitgelezen ruimte om expert pingpong of tafelvoetbal te worden.

    Ik was nogal serieus gebeten door de muziekmicrobe, die passie was werkelijk onblusbaar, reeds enkele verjaardagen terug was ik begonnen om telkens zakpartituren als cadeau te vragen, meestal symfonien van Beethoven, die ik gretig las terwijl de grammofoonplaat de muziek liet sputteren door de dikke stoffige boxen.

    Ook Kerstmisgeschenken werden bij mij allemaal muziekgerelateerde items, zo had ik zelfs de Trait dinstrumentation de Hector Berlioz op mijn vijftiende in mijn bezit: een lijvig boek waar ik heel veel in gesnuisterd heb, betoverd door de vele muziekvoorbeelden die er toen allemaal

  • 7

    geweldig indrukwekkend en ingewikkeld uitzagen. Toen kwam ook stilaan Claude Debussy bij mij in het vizier: voor Kerstmis had ik een dubbel-lp gevraagd met de Preludes, Livre I en II door Monique Haas, bevreemdende muziek, die ik niet goed kon vatten en als zo overweldigend nieuw op me overkwam en eer ik het besefte zat ik in een heel honkvaste hardnekkige Debussy-periode. Die speciale boeken kwamen toen nog van bij Maison Brahy in Lige, een speciaalzaak sinds 1896 in de rue Pont-DIle dat eind 2004 zijn deuren heeft moeten sluiten.

    Ik moest destijds al een paar pogingen ondernomen hebben om wat orkestmuziek te schrijven, en liet daarvoor in die tijd zelfs mijn vader op een stencilmachine (!) muziekpapier drukken, maar een eerste echt afgewerkt product kwam er pas in de vorm van Concertouverture in C, helemaal in de geest van Beethoven, alleen niet zo goed, maar blijkbaar wel theoretisch gezien correct, althans volgens mijn eerste pianoleraar die ik in de kunsthumaniora in Leuven toegewezen kreeg.

    Die man was een joodse pianist nota bene, would-be-componist met veel frustraties op dat vlak, hij heette dan op de koop toe ook nog Salomon Fhrer, woonde in Berchem, ik denk dat hij gescheiden was, had nog een studio in Knokke en is later stilletjes uit mijn leven verdwenen, had op het einde van zijn leven ernstige gezondheidsproblemen maar het contact was toen helaas al verwaterd.

    Salomon had blijkbaar van mijn probeersels gehoord en gauw werd mijn pianoles eerder een soort van compositieles of iets in die aard, hij bekeek in ieder geval mijn schrijfsels en begon mij in de vakanties brieven beginnen te sturen met uitleg over mijn stukken met vooral een onophoudelijke stroom aan adviezen van wat ik wel en ik niet moest lezen, studeren. Steevast kwam hij telkens opnieuw op de proppen met zijn waanidee dat ik ergens een geheime leraar had zitten die mij al zijn wetenschap doorgaf want wat ik daar zomaar op papier zette dat kon ik onmogelijk uit mezelf gedaan hebben, daar zat iemand achter en die wist het wel, enfin, dat complot is natuurlijk nooit boven water gekomen en ik had maar al te graag deze denkbeeldige meester willen ontmoeten, maar zo zat Salomon nu eenmaal in elkaar. Hij belde ook dikwijls naar mijn ouders om over mijn uitzonderlijke talent te praten en bij hun aan te dringen dat ik absoluut in Parijs moest gaan studeren.

    Later, rond mijn vijfentwintigste met tien eerste prijzen en een hoger diploma op zak ben ik naar Parijs getrokken om mij

  • 8

    initieel in te schrijven voor compositie bij Serge Nigg, maar de droge mededeling ginder dat mijn diplomas bij hun daar niet geldig waren en ik alles van voor af aan opnieuw zou moeten overdoen hebben mij daarvan doen afzien, gelukkig maar zou ik nu bijna durven stellen.

    Alleszins bleef ik helemaal in de ban van Debussy, een van mijn eerste optredens in Leuven bij de leerlingenvoordrachten was mijn vrije interpretatie van zijn eerste Arabesque: blijkbaar moet ik toen indruk gemaakt hebben want ik speelde toen compleet intutief of met andere woorden deed ik maar wat op het moment zelf, puur op het gevoel, op een manier die ik blijkbaar niet had getoond tijdens de pianolessen en dit verwonderde destijds menigeen in positieve zin. Er zat misschien meer in mij dan het beeld dat men van mij had?

    Mijn schrijfsels waren toen ook al een beetje meer impressionistische pogingen, zoals een klungelachtige hommage Debussy waarin ik gefascineerd was door de parallelle dominantseptiemakkoorden uit La cathdrale engloutie van het eerste boek van de Preludes. Die bewuste passage, ide manier van akkoorden na elkaar te plaatsen waren fascinerend voor mij. Zoiets had ik nog nooit gehoord, laat staan tegengekomen in mijn toen nog erg beperkte literatuurkennis.

    Maar op mijn veertiende vroeg ik voor mijn verjaardag de orkestpartituur van Le sacre du printemps van Stravinsky, ik was gewoonweg verslingerd aan het formaat van de zakpartituurtjes, liep er voortdurend mee rond en zat er in te neuzen, maar dit, deze Sacre, dat was een shock, een revelatie, zelfs in zakformaat zag het er een lijvig groot ding uit, het visueel beeld was ongezien, al die ongewone orkestraties, effecten in de strijkers en vooral die complexe ritmes in de opening ervan waren voor mij hallicunante ontdekkingen.

  • 9

    1975 Helemaal in de ban van de Sacre wijzigde mijn stijl dan ook compleet De profeten was een middelmatig surrealistisch Dali-achtig schilderij van een naar het zuiden van Frankrijk uitgeweken en inmiddels overleden vriend van mijn vader, Jozef Theeuwissen, het hing in onze gang naast de trap naar boven en was niet meer dan een aanleiding om mijn eigen versie van de Sacre te maken, met vele fluittonen in de strijkers en woeste repeterende akkoorden; de invloed ervan was duidelijk traceerbaar, mijn middendeel echter bevatte een grote strijkerssectie helemaal onderverdeeld in talrijke subpartijen, die enkel glissandi moesten spelen, een soort van bruit blanche, een geruis la Xenakis dat ik ergens opgepikt had in een boek over hedendaagse muziek die de grijze pater me willens nillens dan toch had ontleend. Trouwens, tijdens de studie-uren zat ik zelfs met de Tweede Sonate van Boulez aan tafel, een voor mij nu nog steeds quasi onleesbare partituur maar ik zat er in te neuzen, met het boek van Stuckenschmidt1 dat er naar verwees langs mij ik was hongerig naar almaar meer en meer over alles en nog wat met muziek te maken had...

    In ieder geval had dat fameuze middendeel vormelijk noch structureel iets met het orkestwerk in zijn geheel te maken, maar mijn werk De profeten bleek blijkbaar toch de impuls om mijn vader te doen overwegen mij privles compositie te laten volgen.

    Alles werd in mijn plaats beslist, wat wil je als je vader vrederechter was, maar de intentie was zeker positief bedoeld, de keuze van compositieleraar liet ook niet lang op zich wachten: vader was in zijn jongere jaren regisseur geweest van een amateurgezelschap toneel in Tongeren en daar heeft stadsgenoot en componist Philippe Boesmans schijnbaar dat illustere toneelgezelschap onder vaders regie nog begeleid als pianist.

    Deze was toen verbonden als radioproducer aan de Rtbf3 en woonachtig in Lige en vader eigen werd er onderhandeld bij 1 Hans Heinz Stuckenschmidt, (1 November 1901 Straatsburg - 15 August 1988 Berlijn) Duitse componist en musicoloog, muziekcriticus en ook verbonden aan de Darmstadt Ferienkurse fr Neue Musik, in 1946 genitieerd door Wolfgang Steinecke, de titel van het boek ontglipt me.

  • 10

    een lunch ergens te velde ik weet niet meer waar, ik vermoed in Luik zelf, alleen herinner ik me nog vaders terechtwijziging dat ik als jonge snaak aan tafel limonade durfde vragen in plaats dat ik volgens de etiquette mee wijn had moeten drinken.

    Ik zat er letterlijk als pietsnot in mijn korte broek beduusd bij, maar herinner mij wel nog flarden van dat gesprek: zo beweerde Boesmans tegen mijn vader in mijn bijzijn alsof ik een plant of hond was die niet spreken, horen of denken kon dat ik toch extreem begaafd moest zijn om zoiets op die leeftijd te componeren.

    Na de lunch bezochten we zijn appartement in een oud huis in het Luikse, hij had zelfs zo een Lassie hond, prompt kreeg ik zijn orkestpartituur van Upon la mi in mijn handen geduwd; ik verstond er toen niets van, noch kan ik mij nu van de indruk niet ontdoen dat mijn vader dit ook werkelijk apprecieerde maar goed, de overeenkomst was dat ik een pianowerk zou componeren dat B. zou laten opnemen voor de radio en dat ik dat werk eerst x-tijd later bij hem thuis zou komen presenteren ter goedkeuring. Intussen moest ik maar veel via de radio naar hedendaagse muziek luisteren, wat ik ook deed, in een hoekje in de eetkamer, alleen want niemand thuis kon dat lawaai pruimen, maar mijn oren waren maagdelijk blank en slorpten gewoon alles als vanzelfsprekend op.

    De titel van mijn pianowerk herinner ik me niet meer (ik vermoed iets in de trant van Obsessions), het was repetitief atonaal dat wel, met vele zestiende noten, geschreven op die aftandse buffetpiano dat in de eetkamer van het ouderlijk huis stond, maar goed op een bewust ogenblik bracht mijn vader mij terug naar Boesmans oude huis in Luik, ik werd aan de stoep afgezet om twee of drie uur later opgehaald te wordenik herinner me nog heel goed de inkom van dat oud gebouw, de binnendeur had van die gebombeerde bruinig getinte vierkanten ruiten glasvenstertjes. Was het mijn persoonlijke angst, had ik aangebeld of niet, ik weet het niet meer, alleszins heb ik er twee of drie uur gewoon gestaan en geen Boesmans gehoord of gezien, einde van dat verhaal; het zou de enige keer geweest zijn dat ik effectief iemand benaderd had om mij te laten coachen voor compositielessen Heeft ie toen zijn kat gestuurd, ik zal het nooit weten. Wel kreeg hij later de reputatie van iemand die zijn beloften dikwijls niet nakwam. Later bijvoorbeeld hebben we hem ooit op ons instituut uitgenodigd voor een meestercursus compositie en toen kwam ie doodleuk niet opdagen.

  • 11

    Maar mijn creatieve omgang met muziek bleef doorgaan en elk contact met mensen die met muziek bezig waren leidde tot uitvoeringsmogelijkheden: ergens in Bilzen maakte ik als begeleider van een koor een eigenzinnige bewerking van The drunken sailor met meer dan gewoon maar functionele begeleidingsakkoorden in de piano, ik liet zelfs de mannen de melodie fluiten, meer herinner ik me er niet van, alleen dat het werd uitgevoerd en beantwoordde aan het idee dat ik ervan had n dat het succesvol was bij de uitvoering in de plaatselijke parochiezaal. Elke kleine bescheiden kans om iets te schrijven en gespeeld worden greep ik met beide handen aan: schrijven is een echt doe-vak en de praktijkervaring, het horen wat je bedacht hebt was en is essentieel voor je ontwikkeling als muziekschrijver.

    Zo verging het mij ook op het instituut: ergens in die periode schreef ik een kwartet voor vier dwarsfluiten, ja, een onmogelijke combinatie denk ik nu, maar toen op vraag van medeleerlingen fluit die graag met elkaar muziek speeldenhet werd een kleine suite met ik geloof een drietal korte deeltjes waaronder zogezegd een ervan genspireerd was op de naam B.A.C.H, hoewel ik er niet verder mee kwam dan het oeverloos te herhalen in de verschillende partijen, maar goed, mijn stoutmoedig plan om het zelfs te laten uitvoeren op een leerlingenvoordracht was niet evident in een humaniora waar een directie strenge priesters de plak zwaaide: met andere woorden moest mijn handgeschreven partituur door de censuur en dus eerst goedgekeurd worden door de peetvader, de priester met de dikke ondoordringbare bril, hij zou het wel eens bekijken en dan zou hij wel beslissen of het mocht gespeeld worden.

    Ik kan mij niet meer voor de geest halen of het is uitgevoerd op een voordracht, ik denk het wel, in ieder geval heb ik het wel gehoord op een repetitie en dat was het belangrijkste, maar de handgeschreven partituur heb ik zeer tot mijn spijt nooit teruggekregen. Ongelooflijk maar waar, meer dan twintig jaar later kwam dezelfde partituur volledig in computer-layout gedrukt naar mij terug, bleek dat dit werkje via via een van die leerlingen was doorgegeven en zo had iemand het ingevoerd in notatiesoftware en kreeg ik enkele decennia later hetzelfde jeugdwerkje onder ogen te zien, enerzijds verschoten dat het nog circuleerde, gecharmeerd door het lef dat ik die tijd had om met zo weinig bagage toch iets op papier te zetten, anderzijds beschaamd om het povere compositorische resultaat sindsdien

  • 12

    durf ik wel eens te stellen dat alles wat je schrijft tegen je gebruikt zou kon worden 1976 In die tijd heb ik zelfs even als derde instrument fagot gespeeld, ik stel duidelijk niet gestudeerd want mijn engagement voor het instrument was niet zo geweldig: daardoor had ik voor de enige keer in mijn leven zelfs in een heuse taptoe mee gemarcheerd in Diepenbeek, meegelokt door dorpsvriend en destijds trompettist M. die zich nu na een carrire als trombonist in een van de beste Nederlandse orkesten toelegt op het dirigeren en daar nog in slaagt ook.

    Maar daar in de plaatselijke harmonie van Diepenbeek ik heb het slechts een paar maanden volgehouden en haakte toen af schreef ik een soort van suite voor blazersensemble speciaal voor een plaatselijke muzikale la Von Trapp-familie waarvan de zus ook in Leuven zat en de broers allemaal verschillende instrumenten speelden; dat werk werd uitgevoerd, de originele partituur heb ik daarvan nooit teruggekregen, maar Robert heeft die altijd zorgvuldig bewaard en na vele jaren is hij zo vriendelijk geweest mij een fotokopie ervan te bezorgen. Alleszins was dit werk al iets meer ontwikkeld en doorgewerkt dan de fluitsuite, er was dan toch duidelijk evolutie in te bemerken.

    Het wedstrijdbeest was al in me wakker sinds mijn tiende, ik deed al aan schrijfwedstrijden mee voor Zonneland en de Vlaamse Filmpjes voor de uitgeverij in Averbode, maar won nooit, de drang om te winnen was groter dan een gezonde dosis zelfkritiek. Op een of andere manier vond of hoorde ik over een workshop in het fameuze Flageygebouw in Brussel, georganiseerd door Radio 3 met medewerking van het houtblazerstrio Avena2 en het Gaudeamus strijkkwartet, men moest een werk componeren voor een van deze twee bezettingen, de winnaar zou worden uitgenodigd tijdens een workshop met het trio of kwartet en het bekroonde werk zou worden opgenomen in studios van de radio; spek naar mijn bek dacht ik dan en onversaagd begon ik aan een nieuw werk voor trio, Parallaxis.

    2 Jan De Maeyer, hobo, Nestor Janssens, klarinet en Luc Loubry, fagot.

  • 13

    1977 Wat een immens verschil tussen deze aleatorische partituur vol toevalselementen en de Beethoveniaanse ouverture van amper drie jaar terug: Parallaxis werd qua titel zeker genspireerd door de titels van werken van Penderecki, deze Griekse titel betekende alteratie en verwees naar het feit dat je de onderlinge delen van plaats kon verwisselen.

    Het was een avant-garde partituur geworden, misschien wel de enige die ik ooit geschreven heb, het visueel beeld ervan bestond uit verschillende kaders met daarin muziekfragmenten die met een letter benoemd werden en naargelang de letter waar je naar vrije keuze zelf mee begon, moest een bepaald parcours afgelegd worden, bovendien hadden veel van die partijen slechts ritmische indicaties en stond de toonhoogte er dikwijls niet bij of moest die volgens het visueel stijgend of dalend beeld gemproviseerd worden.

    Ik trok me nergens iets van aan en heel dit werkstuk liep over van pure muzikale lef en overmoed, mij totaal niet van enig artistiek risico of overmoed bewust: tot mijn allergrootste verbazing kreeg ik het typisch Belgische nieuws dat er slechts zes inzendingen waren voor deze wedstrijd en men daarom dan maar besloten had om alle deelnemers uit te nodigen voor deze driedaagse workshop, op hotel zelfs en hier was er een probleem: toenmalig directeur kannunik J. stond deze allesbehalve alledaagse uitzondering toe, alleen was ik minderjarig, ik kon niet alleen gelaten worden op hotel en had zelfs geen compositieleraar.

    Met als gevolg dat ik als extern wel naar daar toe mocht in gezelschap van J. en zo heb ik deze workshop met echte professionelen mogen meemaken, onder hen niet van de minsten: bij de deelnemers waren nog twee huidige collegas componisten, Jan Hadermann met een werkje Nachtvlinders voor strijkkwartet en Luc Van Hove met een Trio onder het nauwlettend oog en oor van meesters zoals Karel Goeyvaerts, Louis De Meester en ook Victor Legley werden al deze werken tijdens de repetities doorwrocht, het ene al vlotter dan het andere. De meesters waren allemaal minences grises, hun onderlinge commentaar op de werkstukken verried een zekere melancholie en eerder gelatenheid van eigen opgedane muzikale levenservaringen. Louis De Meester deed me trouwens sterk

  • 14

    denken aan Paul Delvaux, de schilder die ik ooit begin de jaren tachtig blootvoets in de zijstraten van Veurne zag slenteren.

    En daar kwam mijn eerste negatieve ervaring op me af, zelf totaal van geen kwaad bewust: blijkbaar wekte mijn avant-gardistische partituur bij de uitvoerder(s?) enige wrevel op in verband met speelbaarheid en dissonantie, er werden wat irritante vragen gesteld en op het einde van de repetitie van mijn werk stond de fagottist demonstratief op en vroeg nonchalant maar vooral over mijn hoofd heen mij ostentatief negerend naar het publiek kijkend of er niemand geen aspirientje voor hem had

    Uiteraard was ik gechoqueerd en gekwetst, naef als ik was; de weerstand die dit stuk opriep bleef aanhouden zelfs tijdens de zogezegde creatie ervan in studio 4 in de Flagey aanhouden, dezelfde fagottist gaf vlak erna ruiterlijk en met het nodige cynisme graag toe dat hij in een van mijn muzikale blokken tijdens de uitvoering gewoon de Brabaonne had zitten spelen, als een soort van wraak en statement dat je het verschil binnen het klankresultaat toch niet zou horen, wel, die boodschap was goed aangekomen, einde experimentele compositie, maar een opmerkelijke les was het zeker. Ik ben daardoor andere muzikale wegen ingeslagen.

    Het moet gezegd zijn dat het cynisme van deze persoon, fagottist van het Nationaal Orkest van Belgi, een beetje eigen was aan sommige andere leden van dit orkest: wanneer in 1987 mijn Rotations als opgelegd werk werd geprogrammeerd tijdens de Koningin Elisabethwedstrijd had iemand op zijn partij de letter w van mijn familienaam gewoon veranderd in een veelzeggende n

    Je kan je nadien natuurlijk wel afvragen of deze peulschil van weerstand niet er een beetje zwaar over is qua werkelijke impact op iemands denken, maar op zulk ogenblik was het in mijn leefwereld zeker frappant, ik was en bleef een overgevoelig iemand. Stel dat voor hetzelfde geld de uitvoerders in onuitputtelijke lofbetuigingen zouden zijn geschoten, dan had mijn muziek er misschien later helemaal anders uitgezien? Het is moeilijk in te schatten, nog moeilijker is het om daar rekening mee te houden; je kan hoogstens je eigen stem proberen te vinden of op zijn minst volgen en dat vraagt al zoveel tijd. Maar kritiek op componisten of hun werk mag niet onderschat worden. Denk maar aan het beroemde tweede pianoconcerto van Rachmaninov die dit werk aan zijn dokter opdroeg omdat de

  • 15

    componist hypnose nodig had om zijn eigen vertrouwen terug te winnen om dit werk te kunnen schrijven. En zelfs als je daar gedeeltelijk in denkt geslaagd te zijn en je om je heen kijkt en ziet hoe massaal mensen reageren op deuntjes allerhande, of op popmuziek die soms het label muziek niet waardig zijn, dan vraag je je wel nog af waar je mee bezig bent.

    1977 was ook het jaar van mijn eerste lief, een meisje dat destijds erg onder zich uit was en een zekere reputatie had in het Leuvense uitgangsleven, maar al te graag met mij pronkte als verovering binnen het Lemmens-biotoop, en al even ras mij dumpte na een trip naar London waar zij met haar vriendin ons, mezelf, een schoolkameraad L. en haar broer, gewoon achterliet en hun eigen (luidruchtig rampetampende) gangen gingen. Ik was toen echter vooral onder de indruk van de platenwinkel His Masters Voice en had er nog LPs gekocht waarop Stravinsky onder zijn eigen leiding zijn Pianoconcerto zat te repeteren, je hoorde hem met zijn zwaar russisch accent ook in het Engels praten over zijn Sacre.

    Daar heb ik ook mijn eerste grote componeerblok in A3-formaat bemachtigd en nog ander speciaal zwaar, dik muziekpapier, iets waar ik altijd wel een zwak voor heb gehad: op die heerlijke dikke, grote vellen heb ik mijn Groups uitgeschreven, een werk dat nooit uitgevoerd is geweest, waa rop ik achteraf plechtig geschreven heb dat het nooit mocht uitgevoerd worden en waaraan ik twee jaar had gewerkt, duidelijk ook onder de invloed van mijn lectuur over Gruppen van Stockhausen dat ik ook in het fameuze boek van Stuckenschmidt had opgepikt.

    Minstens twee maanden had ik enkel en alleen gezwoegd over de vorm van dit vijfdelige werk, een minutieus op voorhand uitgewerkt plan, soms met reeksen werkend maar ook met indicatieve reeksen die meer de volgorde van gemoedsstemmingen bepaalden dan wel van echte tonenreeksen. Eerst het plan daarna de muziek. Niet dat dit de meest efficinte manier van werken pas, meestal draaide het altijd op iets anders uit.

    Opmerkelijk dat ik op die leeftijd spontaan tot die attitude was gekomen. Heel dikwijls, later, durfde ik aan een stuk te beginnen waarvan ik op voorhand niet wist waar ik ging uitkomen, zoals bijvoorbeeld in mijn Eerste symfonie, waar je het denken over een symfonie in de muziek haast kan meehoren, zeker in het eerste deel. Dit openingsdeel is ook zo

  • 16

    een zoeken naar. Niet dat ik daar nu erg mee opgezet ben, tenslotte laat het voor mij althans ook zo een onvoldane indruk na. Vorm is wel belangrijk zo niet essentieel bij het creren van een nieuw werk.

    Maar tegelijkertijd moet je er bij blijven stilstaan dat je de vorm nooit helemaal van het begin tot einde kan bepalen, of op zijn minst vasthouden. Soms dicteert de muziek zichzelf opeens een heel andere weg dan je gedacht had en dan moet je leren loslaten, heel moeilijk

    Destijds bestond er nog de Tenuto-wedstrijd voor compositie: ik stuurde het werk in maar kreeg het maar niet terug, bleek dat producer Karel Goeyvaerts het werk bij zich hield omdat hij het in productie wilde laten nemen. Zoals dikwijls bleef het bij vage plannen, de opname ervan werd nooit gerealiseerd en op een bepaald ogenblik heb ik mijn partituur teruggevraagd en helemaal verkreukeld terug gekregen; ik vond dat verschrikkelijk want ik had alles met een liniaal ziekelijk perfect kalligrafisch uitgeschreven, een speciale zwarte kaft gekozen en ingebonden en dan kwam dat werkstuk waarvan ik zelf zelfs geen kopie van had bewaard als een vod terug van respect gesproken, het kwetste mijn (muzikanten)hart.

    Op het einde van mijn studiejaren aan de kunsthumaniora van het Lemmensinstituut kregen de drie beste leerlingen van het zesde jaar de kans om mee te dingen naar het eindexamen notenleer, een heus diploma, destijds de eerste prijs notenleer: als je slaagde hoefde je in een klap zes uren per week geen notenleer meer te volgen in het eerste daaropvolgende jaar van je opleiding aan de hogere afdelingen.

    Het was zoals steeds bij mij een eerder naeve deelname, ik schreef tijdens het dictee alles op wat ik hoorde en kreeg samen met alle andere studenten van de eerstejaars hogere een moeilijke zichtlezing van kannunik J. voorgeschoteld, een gewrocht dat helemaal niet klonk en vol stond met zeven verschillende sleutels en echt gezochte moeilijkheden: ik herinner me nog steeds de laatste twee maten ervan omdat het in een 12/8ste maat het gebroken akkoord van La groot bevatte dat in de maat erop herhaald werd maar opzettelijk enharmonisch genoteerd werd met dubbele mollen, echt om je te desorinteren, het trok er niet op.

    Maar ik was vastberaden naar de lessenaar gestapt, sloeg mijn maat erg beslist en zong stevig door: toen ik gedaan had

  • 17

    keek de jury mij letterlijk na, vraag me niet waarom, ik had geen flauw idee.

    Bij de proclamatie mochten wij snotneuzen bij de groten gaan zittenkannunik J. begon: behaalde een eerste prijs notenleer met de grootste onderscheiding en 98% mijn naam viel. Algehele consternatie en opschudding, applaus ook, ik zelf stomverbaasd en natuurlijk ook grote bijval bij de achterhoede in de kunsthumaniora, tegelijkertijd echter ook veel jaloezie en naklap bij alle andere studenten in de hogere die ik achter mij had gelaten zonder er ook maar n klop voor te doen, toch een memorabel ogenblik, de toon was gezet, ik had mijn naam gemaakt daarachter

    Doordat ik ontslagen werd van mijn leerplicht om zes uur wekelijks notenleer te volgen in het eerste jaar hogere werd ik door de dikglazige priester naar zijn eigen zeggen geconfisqueerd om repetitor te worden tijdens de wekelijkse koorrepetities van de Matthuspassie; niets liever dan straffe stoten uit te halen natuurlijk en zo was er op een bepaald ogenblik de weddenschap met medestudent F. dat ik niet zou durven de opening van Bachs passie in grote tertstoonladder te spelen in plaats van de beklijvende mi kleine terts hij heeft die weddenschap glansrijk verloren, ik was roekeloos en toch wel erg pretentieus, achteraf gezien vond ik het zelfs beschamend flauwtjes.

    Diezelfde opening van Bachs passie kende ik uit het geheugen en speelde ik dikwijls tussen mijn pianostudie voor eigen plezier door: op een bepaald ogenblik kwam de kanunnik binnengestormd, de studio was dicht bij zijn bureau, hij zag de Etudes van Chopin op mijn pupiter staan en ging even ras weg met het besluit als er n werk is dat men uit het geheugen moet kennen is dat het dan de Matthespassie van Bach is.

    In hetzelfde najaar tijdens de eerste studieweken van september werd ik wegens goedkoop want gratis jong aanstormend talent gebombardeerd door de kannunik als clavenist tijdens een meestercursus van de grote Gustav Scheck, gewezen fluitist van de Berliner Philharmoniker. Zo verklapte deze persoon ons een anekdote over de gestrengheid waarmee collegas elkaar in dit orkest bejegenden: als er op het concert ook maar n musicus was die een foute noot zou gespeeld hebben, dan werd hij laagdunkend bekeken, werd die persoon niet meer aangesproken en mocht ie het blauwe formulier verwachten, zeg maar het huidige C4 of ontslagbrief nu.

  • 18

    Allemaal goed en wel, maar in de hoedanigheid van begeleider niet clavicinist zijnde had ik toen toch sterretjes gezien, al die deelnemers die de ene fluitsonate na de andere kwamen spelen, een voor mij tot toen volkomen onbekend repertoire. Zichtlezen ging mij wel goed af, maar toch, ik herinner mij nog dat ik compleet uitgeteld op mijn bed lag, te bekomen van de stress en het feit dat ik diezelfde dag Scheck zelf moest begeleiden in een recital met een drietal sonates van Bach: niet van de poes, want zo een polyfone muziek is complex en vraagt om secure vingerzettingen waarvoor er helemaal geen tijd was om die uit te vlooien. Ik heb toen op mijn instinct gespeeld, een beetje als een muzikale robot maar had het overleefd. Na het concert zaten we met een paar companen in de Commerce, een burgerlijk brasserie-achtig caf beneden aan de berg zoals wij dat vroeger zeiden, grappen te maken en onnozel te doen, en opeens kwam de meester daar in het caf binnen, hij keek wat rond en toen kwam hij recht op onze tafel af, wij zaten met de rug tegen de rechtse muur als je binnenkwam en hadden dus strategisch uitzicht op de ruimte. Scheck bleef even voor onze tafel stilstaan en keek mij een tijdje aan en zei toen: Du bist ein Grer Musiker. Ik lachte wat onwennig, misschien heb ik hem bedankt en dat was het dan. Blijkbaar was ik dan toch niet helemaal verdronken in het contrapuntisch landschap van mijn lievelingscomponist Bach.

  • 19

    1978 Mijn eerste jaar in de hogere afdelingen, destijds de laureaatsstudies piano genoemd bij nieuwkomer prof Robert Groslot, kersverse laureaat van de Koningin Elisabethwedstrijd en met veel verve en trots binnengehaald door kanunnik J. Een hele aanpassing was het voor mij omdat mijn basis als pianostudent eigenlijk allesbehalve solide bleek: helaas was mijn allereerste piano juf F. meer met zichzelf bezig geweest dan haar leerlingen, zij gaf mij trouwens nog in een periode les dat een nog niet afgestudeerde student piano met een tweede prijs dat wel al mocht doen maar daarmee was dan ook alles gezegd meer dan dertig jaar later ben ik haar toevallig in de Leuvense contreien tegengekomen als uitbaatster van een grote fietsenwinkel

    Nochtans heeft zij bij mij de allereerste Bach-ervaring onvergeetlijk gemaakt: nog altijd kan ik mij levendig inbeelden hoe zij het schitterende fugathema in f uit het tweede boek van het Wohltemperiertes Klavier op de piano speelde en hoe dan die tweede en derde stem binnenkwam en tot een bedwelmend polyfoon spel met elkaar verweefd geraakten, het was als een explosie in mijn hoofd, een ongekend virus dat zich in mij nestelde en nooit meer losliet. Ik zat toen rechts van haar, zie haar hand dat gedreven pulserende ritme nog spelen, het was als een trigger voor mij, zo een impact had die muziek toen in mijn leefwereld.

    Trouwens, een van mijn probeersels in die jaren, ik moet het toegeven, wederom om te pochen tegenover een klasvriendin die mij daartoe uitdaagde, leidde tot de compositie van een driestemmige inventie voor piano, gecomponeerd in 1977 maar waarvan het thema misschien niet ritmisch dan zeker helemaal melodisch een afgeleide was van dit bezwerende thema in f van Bach achteraf bekeken was het contrapunt technisch correct alhoewel de harmonische progressies zeker niet altijd in de barokke stijl waren

    Maar het waren rebelse jaren: de schoolgemeenschap was erg klein, amper een honderdvijftiental studenten, iedereen kende iedereen en wij werden dan ook erg gemonitord door dikbrilpriesters en jezueten allerhande als we durven afwijken van het gangbare pad.

    Dat jaar kwam in ieder geval mijn grote clash met het opperhoofd kanunnik J. Eerlijk gezegd neem ik het de man nog

  • 20

    altijd een beetje kwalijk, hij stond er nogal om bekend dominant en uitvliegend te zijn, het rooms-katholieke bastion van de ouderwetse slag waardig en zo kwam het dat deze heer eenzijdig beslist had dat een studie piano voor mij met mijn prille overwinning van de eerste prijs notenleer indachtig niet genoeg was, ik zou de studie compositie simultaan combineren met piano. Op zich natuurlijk wel aanvaardbaar maar aan welke voorwaarden.

    Ik was intussen wel intens bezig met Debussy, die op zijn beurt pas echt rebels en dwars had gelegen tegenover de conservatieve opleidingsvakken in zijn Parijse conservatorium van de negentiende eeuw en zo vond ik het evenredig ook hip om te pretenderen dat contrapunt en harmonie volgen niet nodig zou zijn om te kunnen componeren.

    Zo ver kwam het zelf niet, de kanunnik had beslist dat ik samen met de muziekpedagogen nevenvakken als volks- en kerkliedbegeleidingen moest gaan volgen bij weeral een andere priester, R.I.P Jozef Lerinckx, Jos een hippe priester die erg populair was bij de studenten om zijn jaarlijkse studentenkiekjes en waarvan bij zijn overlijden bleek dat de man een fortuin had achtergelaten door dag en nacht tussen zijn priesterpraktijken door op de beurs te speculeren

    Best een leuk nevenvak ware het niet dat het over drie jaar gespreid was, drie jaar van die onzin, neen, niet voor mij dank u: het ging over vijftig zelf te componeren begeleidingen, in te studeren en uit te voeren uit het geheugen over drie jaarmijn complot met onze beursgoeroe Jos kwam erop neer dat ik het eerste trimester alle vijftig begeleidingen ineens presenteerde voor de kanunnik, dit tot de grootste verbazing en ongenoegen van deze laatste en ook medestudenten.

    Dat was buiten de waard gerekend: uiteraard was dit voor componisten als mij opeens peanuts en moest ik opeens drie verschillende versies componeren van dit portfolio oftewel opeens hondervijftig begeleidingen! Natuurlijk was ik pisnijdig en toen ben ik samen met nog een paar andere studenten naar de bureau van de kanunnik getrokken om te gaan zeggen dat ik wilde stoppen met die onzin en geen compositie meer wilde volgen.

    Minstens twee uur hebben we daar gezeten, een heus debat aangegaan over de (on)zin van deze zaken, naar Debussy verwijzend en wat nog allemaal: toen we uiteindelijk de bureau verlieten was ik in de waan dat het geregeld was en ik ging

  • 21

    doodgemoedereerd tegen mijn betrokken leraren vertellen dat ik bij de baas was geweest en niet langer al die (in mijn ogen toen domme) vakken moest volgen.

    Een goede week later besloop de muisgrijze jezuet mij in de lange wandelgangen om mij met een haarfijn cynisch ondertoontje zachtjes te verzoeken eens bij de kanunnik langs te gaan.

    Bleek dat de Godfather achter mijn rug mijn vader naar Leuven had laten afkomen en bij hoog en laag had zitten beweren dat ik systematisch lessen broste (bij meneerke Peeters, die gaf muziekpsychologie, maar sliste zo hard en sprak zo zacht dat niemand naar hem luisterde) en broodroof bij leraars had gepleegd.

    Op de koop toe kwam ik daarna nietsvermoedend zijn bureau binnen en daar heb ik de uitbrander van mijn leven gehad, tieren en roepen deed hij tegen mij, mij uitmaken voor alles en nog wat, en dan pakte hij op het einde van zijn vertoon heel ferm mijn arm vast en zette me letterlijk buiten op de gang dat als het me niet zinde ik maar elders zou moeten gaan studeren.

    Ik heb het hem nooit echt kunnen vergeven, die manipulatie van jan en alleman, iedereen zette deze kanunnik naar zijn eigenste hand, het heeft mijn sympathie voor de clericus grondig vertroebelde.

    Mijn nieuwe relatie met een succesvol concertpianist als leraar was bovendien een hele shock en overgang: aanvankelijk was mijn grote geluk het feit dat ik componeerde en R. ook een grote interesse had voor nieuwe muziek, hij zou trouwens aan the boss toevertrouwen dat ik weliswaar een zeer begaafde muzikant was, maar slechts niet meer dan een goede amateurpianist, studeren geblazen dus, hoewel mijn povere techniek me wel met een ernstige achterstand opzadelde.

    Mijn repetitorschap bij de instudering van de Mattheuspassie van Bach had moeten uitmonden in een feestelijk hoogtepunt bij de uitvoering ervan: ook toen werd mij de klavecimbelpartij (wegens pro deo) toevertrouwd en het ironische ervan is dat ik van bij de aanvang van het openingskoor zodanig gegrepen werd door die meeslepende muziek dat ik me letterlijk aan de grond genageld voelde en geen noot kon meespelen.

  • 22

    1979 1979 moet toch niet zo een vruchtbaar compositorisch jaar geweest zijn, het enige dat ik effectief terugvond waren de zogenaamde Three little Greek pieces voor gitaarsolo, destijds letterlijk op de hoogste rots met uitzicht op de baai op het eiland Skopelos gecomponeerd voor J., de alternatieve broer van mijn lief destijds, die dweepte met de suites van Bach die hij zelf amper de baas kon; het was het jaar van overgang, intensere pianostudies, ik speelde toen onder meer de finale uit de zevende sonate van Prokofiev op de opendeurdag met verkrampte polsen, zeer tot genoegen van andere groenige cynische medestudenten.

    R. was anders als pianoprof niet mals voor studenten, hij verwachtte gewoon dat je een nieuw werk tegen de volgende week rats van buiten kon spelen met vingerzettingen en alles erop en eraandat had ik verschillende keren moeten ondergaan, onder meer met de aartsmoeilijke Prelude en Fuga in g van het tweede boek uit het Wohltemperiertes Klavier van Bach, doe het maar eens, zo een aartsmoeilijke complexe vierstemmige fuga van vier volle paginas ontleden, van vingerzettingen voorzien en van buiten leren op een week: het was me gelukt, nog moeilijker vond ik de tweede Etude van de Poolse componist Witold Lutoslawski uit 1941, een vrij atonale studie die gebaseerd was op het voortdurend afwisselen van dubbelgrepen in de linkerhand tussen de zwarte en de witte toetsen, een huzarenstukje om dat te memoriseren maar ook dat was me goed afgegaan en ik moet het R. nageven, het werd een gewoonte, op den duur gaf hij me enkel les op muziek die ik prompt van buiten kon spelen. Fier als ik was wanneer het me lukte, vond hij dat niet meer als vanzelfsprekend.

    Op een bepaalde ogenblik zoals dat toen tot de geplogenheden behoorde kreeg ook deze destijds jonge beroemde pianist officieel bezoek van de muziekinspecteur J.E. ten einde hem vast te kunnen benoemen: net in mijn les kwam ie binnengelopen en R. gaf mij gewoon les zonder partituur op de pupiter, ik speelde toen de virtuoze vijfde etude op.42 n5 in cis van Alexander Skriabin, een studie met veel repeterende noten in de rechterhand en kon moeiteloos stoppen en inpikken op passages waarnaar R. verwees zonder naar de noten te moeten kijken. Blijkbaar moet dat toch indruk gemaakt hebben op J. want vele jaren later heeft hij me daar nog op gewezen toen ik

  • 23

    intussen jurylid was geworden van de compositiewedstrijd van zijn Cantabile pianowedstrijd

    Maar het contact met R. was intens, en openhartig, hij leerde mij enorm veel nieuwe muziek n drank kennen in zijn ongelooflijk uitgebreide discotheek thuis, dikwijls nam hij me ook mee als blaadjesdraaier in concerten allerhande.

    R. componeerde toen ook al, hij was en is een zeer intelligent en buitengewoon musicus en had opgemerkt dat ik een mooi handschrift bezat met als resultaat dat ik de eerste zomermaand juli 1979 lke dag tot acht tien uur met de hand zijn kribbels van zijn orkestwerk Rainfall on a pink city mooi had overgeschreven en naar zijn instructies uitgewerkt in een nette orkestpartituur, een habbekrats moet ik er toen mee verdiend hebben voor zo een intens slavenwerk, maar ik deed het graag en het was naar gewoonte een natte Belgische julimaand dus

    Eind mei begin juni ging ik toen ook getrouw naar alle concerten in de basiliek van Tongeren, georganiseerd en toen gesuperviseerd door C.S. van de Basilica-concerten; ik vond hem een vreselijk pedante en pretentieuze man, maar moet het hem zaliger toch nageven dat hij erin geslaagd was belangrijke reeksen op te zetten, zoals de integrale uitvoering van alle Mahler-symfonien of een belangrijk aantal Sjostakovitch-symfonien, of een van de allereerste uitvoeringen van de beroemde derde symfonie van Gorecki, of vele creaties van symfonien van Willem Kersters met de prachtige stem van onder meer Ria Bollen of Lucienne Van Deyck voor Mahler, of de uitvoering van de Alpensymfonie van Richard Strauss, stuk voor stuk dure producties die toch maar allemaal weerklonken hebben in de machtige basiliek van het kleinburgerlijke Tongeren, muzikale gebeurtenissen die me zijn bijgebleven als jongeling en zeggen dat jaren later mijn eigen werken daar ook gecreerd werden, zoals mijn eerste Pianoconcerto in 1985, Droombeelden voor groot strijkorkest in 1986, mijn Marcuspassie en mijn eerste symfonie in 1993 en mijn Missa semplice in 1995 voor de televisie.

    Een collega-componist en destijds BRT-3 producer liet zich dan fijntjes en ironisch ontvallen dat mijn werken toch slechts enkel in dit stadje gecreerd werden, daarmee smalend bedoelend dat zijn werken in de Flagey (door zijn toedoen natuurlijk) werden gespeeld; nu worden zijn werken amper ergens gespeeld en schrijft hij voor de plaatselijke brassband

  • 24

    terwijl mijn werken internationaal precies hun weg lijken te vinden

    In die tijd echter was ik ook al begeleider bij de Bob Boon Singers en regelmatig traden wij te lande op en zo kwam het wel voor dat ik arrangementen van volksliederen voor deze mensen maakte, met toevoeging van fluit, destijds een student geneeskunde die nu is uitgegroeid tot een internationaal gerenommeerde specialist in de medische en wetenschappelijke domeinen van angionenese of de vorming van nieuwe bloedvaten, Peter C.

  • 25

    1980 Geen onbewogen jaar: je gaat mee op in de elan van de gangbare vriendenkliekjes en zo kon ik mijn verhuis inzetten van een kot bij de paters naar een bohmienachtige mansardekamer bij de ongetrouwde zussen Gich, ze bezaten een prachtig herenhuis net buiten de ring van Leuven liggend en letterlijk op een boogscheut van het instituut. De voorwaarde om het kot over te nemen van de vorige huurder, de werkelijk onbegaafde niet zo intelligente fluitstudent F. was dat de renies die er elke avond spontaan plaatsvonden bleven doorgaan, het kot was een beetje door de grote ruimte een ontmoetingsplaats waar samen gekookt en gebabbeld werd. Dat ging voor een paar weken goed, maar als ik dan terug kwam van het instituut zaten ze daar soms met vijven op mijn kamer, lgen op mijn bed en was ik het al snel beu.

    De tactiek die ik bedacht had om ze daar weg te krijgen was heel simpel: ik was intussen ook actief in een alternatief ensemble in het Brusselse met de suggestieve naam Het Ware Genot, en op een avond zette ik alle potten en pannen die niet van mij waren demonstratief voor mijn deur, de kamer mooi op slot en die avond kwam ik erg laat terug. Geen kastrollen meer te zien, de boodschap was aangekomen, ik had mijn privacy terug. Het herenhuis had een prachtige brede, statige trap met marmeren Romeinse beelden in de hall en krakende ingelopen houten treden, daarboven op het bovenste was er rechts een deuropening die uitgaf op de zolderruimte met enorm veel rommel waar je voorbij moest geraken en dan ergens rechts voorbij een kast zag je een verborgen deur die leidde naar de ingang van mijn mansardekamer, net een geheime toegang. Bruine balken in de kamer, een velux met amper zicht naar buiten, maar ik voelde me er erg geborgen en veilig en bovendien was het er ruim en goedkoop, slechts 45 per maand in die tijd (achtienhonderd frank), het was het eerste jaar dat ik erop stond om dat zelf te bekostigen. Dat deed ik door elke donderdagavond twee uur piano te gaan spelen in een huisje op de vismarkt, een alternatief restaurantje van een lesbisch koppel, met amper een paar tafeltjes waar ik de gasten onderhield met wat jazzmuziek die ik van het blad speelde. De afspraak was dat ik steevast 400 Belgische franken kreeg: een mandje stond langs de piano, als ik fooien kreeg mocht ik dat houden, was het meer dan dit bedrag dan hadden die dames mij gratis gengageerd, anders vulden ze

  • 26

    dat zelf aan tot die schampere 10 . Meestal was dat niet nodig maar het was aardig zakgeld waarmee ik op restaurant ging.

    De dames Gich van het herenhuis waren toen al op respectabele leeftijd en vertoefden meestal in het rechtse vertrek langs de trap in hun living volgestompt met oude meubelen en hopen rommel, eentje van de twee dames noemden wij Napoleon, ze had enkele enorm opvallende grote stijve haren op haar kin staan prijken, voor de rest zaten ze daar met hun tween meestal in lompen en vodden gewikkeld te wezen, maar het meest markante was hun (geadopteerde?) zoon. Pierrot heette hij, een zonderlinge figuur, beetje Charlie Chaplin-achtig, snorretje, lichtvoetige pas, schichtige ogen, bruin pak, weinig spraakzaam, een veertiger vermoedde ik, maar des te meer een zonderlinge man met vreemde klanken want Pierrot had een piano staan en speelde bijna onophoudelijk de ruimtes van het huis vol met muzikale onzin, klatergoudmuziek, improvisaties die tot niets leidden, therapeutisch geratel op de toetsen.

    Het heeft lang geduurd eer ik dat klavier te zien kreeg, ik dacht altijd dat het om een oud instrument ging, maar dat klopte langs geen kanten. Het oude historische instrument was als het vloeren kostuum dat Pierrot dagdagelijks droeg splinternieuw en bruin, ik zag hem aan de piano en begreep mijn misleiding: hij wist niet beter dan het rechterpedaal voortdurend ingedrukt te houden waardoor alle klanken onvermijdelijk door elkaar begonnen te lopen en tot een onverstaanbare brij werden.

    De dames waren zich nooit van enig kwaad bewust, het was een open huis, iedereen die wilde kon daar zelfs s nachts langs de statige deuren vooraan en achteraan zomaar binnenglippen wat dan ook wel es gebeurde.

    Op een zondagavond kwam ik er toe en heel de hal zag er zwartgeblakerd uit, stonk naar rook en as die was gekropen tot aan mijn deur: ik was geschokt, blijkbaar hadden kinderen beneden in een kamer vuurtje zitten spelenmaar het had iets om daar twee jaren te vertoeven, het wierp je bijna haast terug in de tijd van de negentiende eeuw. Ik kwam meestal zondagavond toe en sloot me in die aparte ruimte op met mijn platenspeler waarop ik heel veel een in Londen gekochte plaat In tune van Oscar Peterson en de Singers Unlimited grijs heb gedraaid. The shadow of your smile

    Ik heb altijd graag manueel geschreven en kwam zo op het idee om een klasvriendin uit de kunsthumaniora aan te schrijven: Vera L. was inmiddels naar Vienna verhuisd om les te

  • 27

    volgen bij onder meer ene Koch, in Wenen studeren was natuurlijk trs chique maar in mijn hoofd geen garantie dat je eigen talent daardoor de markt in wordt geprezen, maar het stond goed en op een mooie avond lag daar dan aan de voet van de houten trap een brief uit Wenen. Om zo mijn zondagavonden te beginnen vond ik zalig: ouderwetse met de hand geschreven correspondentie over muziek en dagdagelijkse dingen vond ik heerlijke literatuur, niets was zo fijn dan een heuse brief te mogen krijgen uit het verre Wenen. Wat niet betekende dat ik een boon had voor mijn oud-collega-schoolkameraadje ginder; blijkbaar moet zij dat toch enigszins ander genterpreteerd hebben maar er is nooit iets in die zin ontstaan.

    Wel werd ik vriendelijkerwijze door haar eenmaal uitgenodigd om oudejaarsavond in het Brusselse bij haar thuis mee te maken in het bijzijn van haar ouders; ik was toe nog niet zo goed thuis in die regio en hoewel ik via telefoon uitgelegd kreeg welke tram ik moest nemen ben ik toen ongewild drie uur later toegekomen. Het diner was voorbij alles was opgeruimd, haar vader was al in hogere regionen ladderzat verdwenen en dan zijn we toch nog het Brusselse ingetrokken, ik herinner me nog vaag een optreden in een gipsy-caf en thats it, een serieuze flop waarmee dan ook onze laatste ontmoeting bezegeld werd.

    Minstens twintig jaar later ben ik haar helemaal onverwacht nog eens tegengekomen in de kapel van de jezueten in Heverlee waar de zurige grijzemuis-pater-secretaris van ons instituut een gegund erebetoon kreeg en plechtig werd begraven in (verplichte) aanwezigheid van alle studenten en docenten van de school, en bij het naar buiten gaan stond ze opeens pardoes voor mij: Dag Piet! Ze was al nooit groot van gestalte geweest en had toen op de koop toe, helemaal ongepast vond ik een heuse lange dikke bontjas aan die tot op haar enkels viel, het maakte haar grotesk maar dat lag helemaal in de lijn van het beeld dat ik vroeger van haar had. Ze was perfect tweetalig, sprak liever frans dan Nederlands en haar piano was haar wereld, zij ging het gaan maken; niet dus, de piano was allang in de vergeethoek gedumpt en ze zat nu in de businesswereld in Brusselse multinationals of iets dergelijks, exit pennenvriendin. Vermoedelijk heeft ze die schrijfsels van mij nog allemaal, ik ben de hare allang kwijt. Het zou niet de laatste keer zijn dat vrouwelijke gezelschap soms dingen in mij zag die ik helemaal niet opving of waar ik me niet bewust van was, ik kon behoorlijk in mijn wereld zitten zweven.

  • 28

    In ieder geval begon mijn toenemende compositorische productiviteit vruchten af te leggen en werden bijna al mijn schrijfsels of probeersels ook onmiddellijk uitgevoerd of geprogrammeerd. De stukken die uit dat jaar dateerden illustreerden ook duidelijk de veelheid van invloeden die op mijn afkwamen, de leerhonger was enorm.

    Via mijn pianoleraar die een duo vormde met de beroemde klarinettist Walter B. kwam ik bijvoorbeeld in contact met de Dancepreludes van Lutoslawski, en de prachtige jazzy sonate van West Side Story-componist Leonard Bernstein. Twee componisten die ik in die tijd enorm kon appreciren. Mijn Capriccio voor hobo en orgelpositief was daar een onmiddellijk resultaat van, vooral het einde ervan was een poging in de richting van de onregelmatige ritmes van Bernstein, het werkje werd op een aperitiefconcert gecreerd ergens in de buurt van Harelbeke, ik had chance, want mijn vader moest met mijn moeder naar de voetbal (liever dat dan naar mijn allereerste creatie van een werk van mij te gaan) en zou me nadien wel komen oppikken dus kon ik toch erbij zijn. Aan het orgelpositief zat Hans V. collega en nu ook manager bij een van de bekendste pianobedrijven in Belgi, tevens de initiator die mij had voorgesteld om iets te schrijven en de hobost was toen niemand minder dan de huidige beroemde barokhobost Marcel Ponseele. Sindsdien had ik hem nooit meer ontmoet maar kon ik hem met zijn prachtige opnames van Bach wel vele malen kunnen beluisteren via radio, totdat ik begin september 2012 een berichtje van hem kreeg: ________________

    Beste Piet, Ik weet niet of je mij nog herinnert.. Marcel Ponseele met zijn hobo die zo'n dertig jaar terug nog een werkje van jou heeft gecreerd samen met Hans V. Ik neem contact met je op eerst en vooral om jou te feliciteren met jouw carrire maar vooral voor jouw muziek die mij tot in het diepste van mijn ziel raakt .. Tranen rolden over mijn wangen bij het aanhoren van de hemelse muziek van de Elegie voor klarinet en strijkkwartet .. en dit op een troosteloze parking van een Colruyt .. Ik heb twee vraagjes: Waar kan ik die partituur aankopen? En zou je het zien zitten om dit werk te herschrijven voor oboe da caccia of oboe d'amore .. om uitgevoerd te worden met barokinstrumenten op 415'? Met genegen groet, Marcel P. ________________ Hoe vluchtig sommige muzikale contacten ook kunnen lijken, ze laten blijkbaar onbetwist sporen na. Postludium n de Passacaglia waren beide voor dezelfde bezetting geschreven,

  • 29

    niet bepaald een ideale combinatie maar eerder de economie van beperkte middelen van het ogenblik. Het ensemble Het Ware Genot bestond amper uit een zootje militante rebelse musici, twee violen, een fluit, een klarinet, een gitaar en een cello en daarom schreef ik voor die bezetting, hoewel de Passacaglia intussen al een omschrijving, een hertaling was van een eerder stuk dat ik geschreven had voor orgel in 1977, een beetje onder invloed van mijn kennismaking van de spiegelsymmetrische technieken bij de Variationen van Anton Webern, destijds overenthousiast aangebracht door Frans G., leraar harmonie toen en minimalistisch componist van het eerste uur met een ongekende obsessieve dwangneurose voor de Fibonaccigetallen.

    Maar Postludium was zogezegd genspireerd op de zee, een sfeerstukje met polyritmische golvingen in de blazers, uiteindelijk heb ik het stukje zelf gedirigeerd op een middagconcert, toen nog in een tijd dat het massaal werd bijgewoond: mijn prof R. bleek er helemaal door gentrigeerd, zei niets maar vroeg na de uitvoering onmiddellijk de partituur die hij aandachtig zat te bestuderen. Hetzelfde jaar nog componeerde hij voor het clarinet choir van Walter B. I Giardini della Villa d'Este, ergens komt er een sopraan in voor maar het merendeel van die partituur was een uitvergroting van mijn principe dat hij in mijn Postludium had gehoord en gezien. Nu, zo gaat het altijd bij componisten, want R. had bij mij Lutoslawski gentroduceerd en mijn titel kwam van een gelijknamig stukje van deze Poolse componist zij het absoluut niet meer atonaal van gehalte. Het werkje is sindsdien niet meer uitgevoerd maar ergens geloof ik nog steeds in haar werking ervan, het manuscript ligt nog steeds in Brussel.

    Sinds mijn eerste avontuurlijke reis naar Griekenland vlak na mijn humaniorastudies had ik me laten overhalen via mijn peter die priester was om met een drietal jongens voor de Bouworde met geld en veel kleding als giften voor het klooster ginder naar Esztergom in Hongarije te gaan: het klooster moest geschilderd worden en wij zouden die klus daar gaan klaren. Na wat genereuze telefoontjes bij enkele collega-jezueten was men erin geslaagd om ons 100.000 Belgische franken mee te geven die wij daar moesten afgeven en natuurlijk was onze komst meer dan een zegen in dat arme bouwvallige klooster dat meer op een bouwwerf leek dan iets anders.

    Uit dankbaarheid werd er voor ons elke morgen om half zeven een mis opgedragen en waren wij wel moreel verplicht om

  • 30

    dat uit te puffen. De stoffigheid van het klooster, het onmogelijke slechte verfmateriaal voor op de muren, het samenhokken in een klein kamertje met vier jonge gasten was alles behalve bevordelijk voor de groepsgeest en al gauw lag ik in de clinch met minstens n van die gasten, Ronny heette hij.

    Een klein lichtpunt tijdens dit verblijf was het bijwonen van een integrale uitvoering van de Missa Solemnis bijgenaamd de Graner Messe in 1855 besteld bij Franz Liszt pour la ddicace de la basilique dEsztergom: ik kon mij niet van de indruk ontdoen dat Liszt toch wel erg ontgoocheld moet geweest zijn met de uitvoering ervan omdat amper vijftien seconden nadat de eerste klanken hun weg zochten in de enorme ruimte de galm van de basiliek zo onthutsend lang was dat ik meer dan uur lang muzikaal niets kon verstaan van wat er gespeeld werd.

    Uiteindelijk ontaardde de spanningen in ons groepje in mijn kordaat besluit om zo maar ineens in te pakken en in ruzie het af te stappen, op goed geluk af naar Budapest waar ik toevallig in het overvolle buffet van het station een maaltijd moest nuttigen aan een zelfde tafel met twee Zwitserse vriendinnen waarvan eentje zwanger was. Contact was onvermijdelijk en bij overvloed aan wachttijden om mijn aansluiting voor de volgende trein heb ik die dames destijds met een paardenrit getrakteerd doorheen Wenen, een lichtpunt in deze treurige vakantie, zelfs het Schloss Schnbrun konden wij vluchtig aandoen. Mijn treinrit ging rechtstreeks naar de zee waar ik van mijn toenmalige vriendin te horen kreeg dat het uit tussen ons was en zij achter mijn rug na enkele sessies Jazz Middelheim met een nu bekende jazzpianist geslapen had die haar ook nog bezwangerde van de eerste keer van een shock gesproken: alleszins heeft de tijdelijke smart ertoe geleid dat ik mij eensklaps stortte op mijn pianostudie en zo maakte ik tot grote verbazing en genoegen van mijn prof opeens grote voortgang in mijn pianospel dat nu eindelijk meer professioneel leek te worden. De dame in kwestie is dan nog even gehuwd geweest met mijn prof en zou nu ergens een leven moeten slijten in het zuiderse Itali.

  • 31

    1981 Maar ik was helemaal in de ban van Lutoslawskis muziek en zou in 82 mijn thesis aan zijn nieuwe compositietechnieken wijden. Zoals steeds weerspiegelde mijn fascinatie voor bepaalde werken zich in mijn schrijfsels van toen: zijn Concerto voor orkest uit 54 hield me orkestraal volledig in de ban en het Capriccio notturno ed Arioso eruit was de basis voor mijn Paysages mtaphysiques. Lutoslawskis Concerto zou ook niet tot stand gekomen kunnen zijn zonder Bartoks Concerto en jaren nadien ontdekte ik zelfs dat de in 1951 gecomponeerde Eerste Symfonie van Henri Dutilleux als eerste deel een Passacaglia bevatte en bij toeval beluisterde ik dit werk en moest ik concluderen dat Lutoslawski het zeker moest gekend hebben want zijn Concerto had hij aangevangen in 1950 en was pas in 1954 voltooid, maar het meest markante daarvan was dat de finale van Lutoslawskis Concerto ook een Passacaglia was en niet alleen hun vormelijke concept kwamen opvallend overeen, zelfs hun klankkleur stonden erg dicht bij elkaar. Dit soort van kettingreacties zijn onmisbaar in de evolutie van de muziekgeschiedenis. In een kort gesprek dat ik in 2009 naar aanleiding van mijn doctoraat in Antwerpen gehad heb met Sir Peter Maxwell Davies stelde hij ook onomwonden dat de muziekgeschiedenis een onophoudelijke stroom van actie en reactie is, van benvloeding en inspiratie waardoor de materie steeds nieuwe vormen zal aannemen maar de essentie van de muziek in feite onveranderlijk blijft. Hoe dan ook, door mijn Lutoslawski-manie ontdekte ik bij toeval dat Jeugd en Muziek destijds een international muziekkamp voor jonge componisten organiseerde in Warschau, Polen en onder supervisie van componist Wlodzimierz Kotonski kwam Lutoslawski tijdens dat kamp ergens een lezing houden. Het lukte mij zelfs om een beurs vast te krijgen en om vijf uur s morgens zette mijn vader mij in Lige af in een logge als een goederenwagon uitziende vuile trein richting Warschau. Het was de tijd van het Ijzeren Gordijn en mijn doodongeruste moeder wist niet beter dan mij een kilo saucisse in mijn valieske mee te geven. Berlijn passeren was toen nog een heuse belevenis: bij de overgang van West naar Oost moesten alle passagiers mijn coup uit behalve ik, heel mijn bagage werd doorsnuffeld, of ik geen drugs of sexboekjes bij me had. Uiteindelijk moest ik 10

  • 32

    Mark betalen voor de transit, iets wat volgens een Poolse medereiziger pure afzetterij was maar ik voelde me opgelucht dat ik doormocht. Aankomen tegen middernacht in grootstad Warschau bleek voor mij een beklemmende belevenis, ik had immers nergens iets gereserveerd, kredietkaarten had ik helemaal niet en op de koop toe was er een politiek congres gaande die maakte dat alle hotels volzet waren. Daar stond ik dan met mijn grote valies, tot een man voor het hotel mij aansprak: You want room? 3 dollar for a night. Radeloos heb ik na veel twijfel ja geknikt, met de grote angst dat ik zou worden overvallen en voor dood ergens werd achtergelaten want nauwelijks had ik toegezegd of een taxi reed wild met hem en mij de donkere nacht in, ik wist niet waar ik was noch waar we naartoe gingen, mijn hart ging als gek tekeer eens op een kamer viel ik uitgeput in slaap. De morgen nadien bleek dat het om een professor ging die om bij te verdienen vrouw en kind naar zee stuurde en dan zo een kamer verhuurde aan toeristen. Ik heb hem uit compassie mijn moeders gigantische worst cadeau gedaan. Het muziekkamp ging helemaal niet in Warschau door maar een gammele bus vertrok de dag nadien pas helemaal naar het zuiden, naar een dorpje dat ik fonetisch altijd onthouden heb als Vzdoef in ieder geval een plaatsje dat zo had kunnen instappen als het dcor voor een Asterix-strip met houten huisjes en ditto boerderijen met oplooptrappen langs de buitenkant die dan leidden naar de plaatselijke winkel die tegelijkertijd ook nog fungeerde als brouwerij-caf, het bier smaakte er alleszins elke dag anders. Bij aankomst werden we verdeeld in groepjes en ik deelde mijn kamer met een zonderlinge Fjed Anderson een Deen met borstels van wenkbrauwen, de meest afwezige blik ooit en lange onverzorgde haren en met een onverstaanbaar brabbel-Engels, en Tadeusz, ondernemend en tolk annex vrouwenjager van het kamp, een vlotte kerel die me de opening van het muziekkamp deed rateren en me dadelijk het dorp in meesleurde op zoek naar vodka, er werd toen heel wat illegaal gebrouwd. Het was er zo verzengend heet, de macadam van de weggetjes waren zo erbarmelijk slecht dat mijn zomerse dockx-schoenen aan de weg bleven kleven, een gesprek met een arm vrouwtje dat er een bever op nahield als mondvoorraad voor de winter draaide op niets uit, het enige wat zij wilde weten was of er

  • 33

    tussen ons in het kamp een neger zat want dat had ze nog nooit gezien. Het muziekkamp was onconventioneel er zaten allerlei rare vogels tussen, dagelijks waren er sessies waarin werk beluisterd en becommentarieerd werd, mijn commentaren werden er door Kotonski gesmaakt zeker toen ik opwierp dat inspiratie veel belangrijker was dan eindeloos zitten te discussiren over technieken. De Westerse deelnemers kenden nogal succes bij die Oots-Europese meiden, ik had amper net nog mijn tweede prijs piano op zak en speelde af en toe wel eens op de piano die daar in de zaal met parketvloer van dit vervallen kasteel voor de gelegenheid was geplaatst. Tot mijn verbazing werd op een middag een pianorecital door een jonge Belgische componist aangekondigd en mocht ik daar s avonds willens nillens een concert ten-gehore geven. Het publiek was nochtans niet van de poes, erg kritisch en sarcastisch: op een avond speelde een avant-garde pianist, improviseerde zogezegd en zat met tape woest en wild van links naar rechts de snaren te bestrijken, had een zonnebril op, korte laarsjes aan en zwarte leren vest om, maar het mocht niet baten, het was archieslecht, zelfs de accordeonist die hem begeleidde of meespeelde kon de artistieke flop niet redden. In plaats van boe-geroep werd er echter zo overdreven luid en bis geklapt dat de uitvoerders verplicht waren om gegeneerd terug te komen, de boodschap was overduidelijk. Mijn bijdrage zag ik dus niet met enthousiaste ogen tegemoet, bovendien had ik geen muziek bij me, ik was hier helemaal niet op voorbereid en opeens moest ik voor zo een publiek, men had er intussen de Poolse radio bijgehaald, een recital spelen met een programma dat ik drie weken eerder achter mij had gelaten? Het was een enorm hilarisch succes: ik speelde wat ik kende, een Prelude & Fuga in fis van het Tweede Boek van Bach, een eigen werk waarvan ik me de titel niet meer herinner (ik denk Atlas) en de muziek zelfs verloren is gegaan, maar dan twee stukken uit Divertimento van Frederic Devreese, de Etude op.42 n5 in cis van Skriabin, mijn lievelingsstuk Poissons dor van Debussy vol effecten en tierlantijntjes en dan voor hun de beroemde Barcarolle van Chopin en om te besluiten het heftige openingsgedeelte van de Zesde Sonate van Sergei Prokofiev. Men brak het kot bijna af en riep extatisch, de reactie was

  • 34

    ongemeen heftig en enthousiast ik zweefde enigszins en had dit helemaal niet zitten aankomen. Een bis drong zich op, en vermits mijn repertoire toen nog niet zo ruim was wist ik niet beter dan uit mijn technische proef de Tweede Etude van Lutoslwaski te spelen, van buiten, uit het geheugen, een Belg die op een avond twee van hun Polen kwam spelen, ik was op slag de held van de hele kamp. Aan het zwembad kwamen soms meisjes giechelend langs me liggen met hun gebrekkig Engels, het enige dat ze me toen in het Pools hadden geleerd was, ik moet het fonetisch schrijven coham tchbj barzo of zoiets als ik ben erg verliefd op je hoewel er toen helemaal niets in die aard plaatsvond, maar mijn recital had toch wel indruk gemaakt. Het waren zotte tijden, geen internet, gsms, computers, s avonds moesten we onszelf zien bezig te houden en op een mooie avond hebben we een te gekke dansavond beleefd door uren aan een stuk door een en zelfde plaat opnieuw en opnieuw te draaien, iedereen zat op zijn kousen door het geboende parket van de ene kant van de zaal naar de andere te sjeezen, pret en leute was er altijd. Mijn kamergenoot Tadeusz was helemaal niet zo muziekminded en doordat ik feitelijk een dag te vroeg in Polen was aangekomen moest ik ook een dag vroeger vertrekken, een visum verlengen was toen nog erg omslachtig en af te raden: hij overhaalde me om zelfs de lezing van mijn Lutoslawski te rateren, met hem een binnenlandse vlucht te nemen (storm!) en dan mee te gaan surfen op een meer in de buurt van Poznan. Maar helemaal op het laatste heb ik die optie laten vallen en ben ik toch naar Belgi afgereisd omdat mijn ouders op het punt stonden naar Spanje af te zakken en ik anders op eigen houtje moest nakomen.

    * * *

    Mijn gemak van zichtlezen aan de piano is dikwijls meer

    een na- dan voordeel gebleken: het belet(te) me soms om ernstig te studeren en bezorgde me extra veel werk als begeleider in diverse klassen. Zo was ik onrechtstreeks terechtgeraakt in de contrabasklas van Etienne S. leerling van de grootvader onder de bassisten Maurice A. destijds aanvoerder in de Munt in Brussel. Maurice had zelfs een fameus contrabassenkwartet met zijn studenten opgericht, Etienne speelde eerste viool bij wijze

  • 35

    van spreken maar Maurice kon nooit een noot echt precies spelen wat helemaal niet zo verwonderlijk was als je zijn kolenschoppen van handen zou gezien hebben. Zo kwam het dat ik uiteindelijk voor deze heren drie werken gecomponeerd heb: eerst een korter werkje met de belachelijke titel The birth of the liquid desires naar een gelijknamige schilderij van Salvator Dali: vraag me niet wat de twee met elkaar te maken hadden, maar destijds kon het allemaal maar niet speciaal genoeg zijn. Het was grotendeels erg benvloed door het openingsgedeelte van het Vierde strijkkwartet van Bartk, nog zo een nieuwe afgod van mij toen. Maar hoe dan ook, het korte werkje werd wel door hun uitgevoerd tijdens een Matinee-concert in het Concertgebouw te Amsterdam, en dat was mijn eerste mini-overwinning, een heuse schitterende, bomvolle concertzaal met een professioneel kwartet die je muziek speelt, een fijne belevenis, zeer tot groenigheid van sommige oudere collegas zoals zaliger eredirecteur van het conservatorium van Mechelen destijds, componist Peter C., maar wie niet schrijft die niet blijft laat staan wordt gespeeld zeker? Het succes van dit werkje leidde tot een langer werk, een suite die ik Nocturnal Dances noemde, er zaten wat aleatorisch ritmische passages la Lutoslawski in, maar qua geheel werkte het wel, omdat Etienne mij ook wees op speficieke effecten die op een contrabas mogelijk waren, zoals het glisseren van boventonen in tertsharmoniek van boven naar onder en terug naar boven op de eerste snaar, als je het snel genoeg deed klonk de contrabas gelijk een krijsende zeemeeuw die overvliegt, en als je dat dan drie contrabassen tegelijkertijd liet doen, was het effect al helemaal overrompelend. Het werd wederom onder de hoede van opa Maurice onder het doopvont gehouden tijdens een aperitiefconcert ergens in een caf te Bornem n opgenomen voor BRT 3, het huidige radio Klara. Zij speelden het intussen ook op een soort Binnale van Belgische muziek, en dit werk werd opgemerkt en kreeg zelfs een artikel in de franstalige krant. Componist en stokoude maar erudiete criticus, destijds nog levende Willem Pelemans had er een welwillend woordje over geschreven, over mijn opmerkelijk talent als jonge componist. Dertig jaar later, in 2012 beslisten vier jonge contrabasstudenten van Jan B. aanvoerder contrabassen bij het Vlaams Radio Orkest en zelf oud-leerling van Etienne om dit stuk terug onder het stof te halen, in te studeren en uit te voeren. Ik was op een

  • 36

    repetitie erbij aanwezig en was verrast door de frisheid qua ideen ervan en van de juiste timing van het verloop, voor dit stuk hoefde ik mij niet te schamen, het mocht nog gehoord worden. Dat kon ik echter niet beweren van mijn Concertino voor vier contrabassen en orkest uit 1984, het typeerde natuurlijk zo erg onze Maurice en mijn eigen gedrevenheid, ik greep elke mogelijke kans met vier handen en Maurice was niet alleen een veelprater maar ook een netwerker avant la lettre en hij zou dirigent Silvain C. wel bewerkstelligen dat mijn werk in de Munt zou gespeeld worden, hetgeen gewoon nooit gebeurd is. Gelukkig maar zou ik zeggen want een tijd geleden kwam er terug interesse naar vanwege andere contrabassisten maar het concerto verried duidelijk een gebrek aan ontwikkelingsvermogen en ik vond het nu technisch erg beperkt geschreven; het was bij nader inzage een erg onrijp werk. Het enige positieve van het handschrift of kopie van dit handschrift was dat het uiteindelijk werd gebruikt als fond of onderlaag van een soort behangpapier in de gang van een kunstschilder in Westerlo, Laurent R. Doorheen de met muziekpapier volbehangen muur werden grote witte lijnen geschilderd en de betegeling van de trappen in het gerenoveerde herenhuis zagen er als een toetsenklavier van een piano uit. Het contact verwaterde na enige jaren maar daar is mijn Concertino letterlijk dan toch aan de muren blijven plakken

  • 37

    1982 Het jaar dat ik mijn laureaatsdiploma piano behaalde, tevens het begin van mijn job aan hetzelfde instituut waar ik eerst een halftime nadien een fulltime ging combineren met specialisatiestudies oftwel destijds de fameuze Prijs Lemmens Tinel, in mijn geval een Hoger Diploma voor piano op drie jaar tijd gecombineerd met nog eerste prijzen harmonie, praktische harmonie, contrapunt, fuga, compositie, kamermuziek en pianist-begeleider, gekkenwerk was het, met dank aan de kanunnik. En dan zeggen dat veel later een eenvoudig Master diploma hetzelfde equivalent zou hebben als deze uitdaging. Die man was altijd geneigd om met twee maten en twee gewichten te werken, opeens moest je bv. minstens 90% op je eerste prijs instrument halen om verder te mogen studeren. Amper drie jaar verder werd dat natuurlijk weer afgezwakt want niet houdbaar. Ook het eindexamen eerste prijs piano of zelfs tweede prijs piano was niet te vergelijken met de huidige masterproef gecombineerd dan nog met een reflectief luik zoals dat nu heet. Destijds waren er de technische en openbare proeven: de technische proef bestond uit vier Preludes & Fugas van Bach, vier Etudes waarvan minstens een van Chopin en Liszt, drie Scarlatti-sonates en alles uit het geheugen. Enkele luttele ogenblikken voor je proef werd meegedeeld wat je feitelijk moest spelen. Zo ook met de openbare proef, die bevatte vier grote werken waarvan een klassieke of romantische sonate en een modern werk en daar bovenop nog een in te studeren opgelegd werk. Heel dat repertoire vanaf september blokken was een krachtproef, zelfs voor iemand zoals ik die geen slecht geheugen had. En het programma van de Tweede Prijs moest dan nog volledig verschillen van dat van een Eerste Prijs, hernemingen waren uitgesloten. Al gauw kwam je met zo een repertoire aan twee uur en half muziek maal twee is vijf uur repertoire op twee jaar tijd. Nu bepalen kandidaat-masters hun programma zelf dat in totaal een uur moet duren en dat bijna twee maand op voorhand moet ingediend worden, verrassingen zijn er dus niet en het incorporeren van een eventuele presentatie van reflectief luik mag daar zelfs bij in voorzien zijn. De totstandkoming van mijn repertoire was ook een staaltje van vooringenomenheid vanwege onze geliefde pater-

  • 38

    secretaris. R. stelde me voor om Macrocosmos van George Crumb te nemen als keuzewerk voor mijn eindexamen. Ik was altijd open voor dit soort suggesties en stortte mij op die partituur. Echter, Crumb zijn benadering van het instrument was erg onpianistiek: er moest gezongen worden in de snaren, er moest materiaal tussen de hamers gestoken worden, met de vingers over de snaren gestreken worden, kortom, de piano moest tegen een stootje kunnen. Daarom vroeg ik parmantig aan de pater om lokaal 9 te mogen gebruiken om dit werk te kunnen instuderen. Amper een paar weken later werd ik verzocht naar boven te gaan, op den bureau van de kanunnik: ik werd vastberaden met woeste blik aangepakt en Gestapo-gewijs ondervraagd of ik wel niet pianos vernietigde!? Niet dus, ik was mij totaal niet van een probleem bewust maar bleek dat er vandalenstreken op een van de vleugels in het instituut waren gepleegd en de pater natuurlijk met het vermoeden van schuld onmiddellijk de link had gelegd met mijn Macrocosmos, ik zou dat wel gedaan hebben. Een duidelijk staaltje van typisch redeneren van de gezaghebbende clerus uit die tijd. Prompt heb ik dat stuk dan ook maar laten vallen en een werk van Messsaen in de plaats genomen. Andere tijden niet waar, ook andere jurys: toen ik in 1978 het eerste jaar mijn laureaatstudies aanvatte bestond het laatste jaar conservatoriumafdeling nog niet eens, wij waren met amper 10 pianisten en ik behoorde tot de tweede lichting, slechts een drietal pianisten gingen mij vooraf. Het sprak vanzelf dat de conservatoria uit de hoogte deden over wat er zich daar in Leuven afspeelde, men keek er argwanend op neer, niettegenstaande de externe jury steevast dan nog docenten uit Gent, Antwerpen of Brussel waren. Mijn jury was ook niet de eerste de beste: Claude Coppens uit Gent, gespecialiseerd in hedendaagse muziek en ook componist, Andr De Groote, laureaat van de Elisabethwedstrijd en groot Beethoven-vertolker, Pascal Sigrist uit Antwerpen en daar althans numero uno onder de piano-goden de befaamde pedagoog Jacques Dutige, die onder meer mijn prof R. als vele anderen onder wie bijvoorbeeld Eliane Rodriguez tot grote hoogten had opgeleid. Mijn programma herinner ik me nog goed: de fameuze Prelude en vijfstemmige Fuga in cis en de eerder lyrische Fis uit het Eerste Boek, en dan uit het Tweede Boek de tripelfuga in fis

  • 39

    en de nogal chromatische Prelude & Fuga in a van Bach. De Scarlatti Sonates zijn mij maar vaag bijgebleven behalve dan de bekende in E die soms nogal es werd gebruikt als een tune-tje bij RTBF3. Voor de Etudes had ik gekozen voor de octaven-etude in b en eentje in e van Chopin, verder een Etude transcendante in f van Liszt, de vierde was het op.39 n5 in es van Rachmaninov. De repertoirestukken waren bij mij de Pastorale Sonate in D van Beethoven, de Fantasie-Polonaise in As van Chopin, de Petrarca Sonetten van Liszt, Un piccolo divertimento in f, de Sonate dus van Haydn met Variaties in f en F, en last but not least uit Vingt regards van Olivier Messiaen Le baiser de lEnfant-Jsu. Vooral dit laatste stuk heeft mij bloed zweet en tranen gekost om te memoriseren maar op een middagconcert had ik bewezen dat ik het kon, de kanunnik was er speciaal voor langsgekomen om het te beluisteren. Mijn hoop was dat de jury zou kiezen voor Chopin en Messiaen, maar neen, het werd Chopin en Liszt en het opgelegd werk van Devreese. In lokaal 9 heb ik destijds moeten spelen, het zaaltje liep voor en na mij helemaal leeg, ik ben als verdoofd na mijn spel het lokaal uitgegaan en heb toen als een klein kind bijna een half uur geschreit als ontlading van al die onnodige spanningen. Maar een grote onderscheiding was wel binnen. Zo ook voor mijn thesis die Coppens met 100% gekwoteerd had. De thesis heette dan ook De nieuwe compositietechnieken van Witold Lutoslawski, het was een ongewoon onderwerp in die tijd, weinig artikels of boeken waren er over hem toen nog niet geschreven. Maar al bij was dan ook de ontmoeting met deze erudiete componist een hoogtepunt in 1982. Daar had R. wel voor gezorgd: Lutoslawski moest op een bepaald ogenblik jureren in Parijs, mijn vader heeft hem toen opgebeld en R. heeft me toen naar Parijs meegenomen naar een of ander hotel waar de meester verbleef. Ik zie hem nog steeds rustig naar beneden komen, wij nogal zenuwachtig, hij wat gereserveerd niet goed wetende wie hij zou verwachten, maar dat ijs was vrij snel gebroken. Hij was niet groot, kalend en had een enorme spitse