media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van...

60
Gedrag Gedrag = Alles wat dieren of mensen doen of laten. Ethologie = Tak van de wetenschap die onderzoek doet naar diergedrag. Antropomorf = Subjectieve menselijke benadering van diergedrag. Objectief = Onderzoek zonder oordeel vooraf. Inwendige prikkel = Prikkel van binnenuit (bijv. hormonen, hongergevoel) Uitwendige prikkel = Prikkel van buitenaf (bijv. geluiden, geur) Sleutelprikkel = Essentiële prikkel die steeds eenzelfde gedrag oproept. Supernormale prikkel = Versterkte sleutelprikkel Motiverende factor = Alle in- en uitwendige prikkels Drempelwaarde = Waarde waarbij de motivatie voor een bepaalde gedragseenheid hoog genoeg is. Aangeboren = Gedrag dat al bij de geboorte aanwezig is. Aangeleerd = Gedrag dat is ontwikkeld door een leerproces. Gewenning = Het leren niet meer te reageren op een bepaalde prikkel. Gevoelige periode = Periode na de geboorte waarin jongen hun moederbeeld aanleren Inprenting = Vorm van leren die beperkt is tot een korte gevoelige periode (vaak deels genetisch vastgelegd) Imitatie = Het nadoen van soortgenoten Inzicht = Het leren door nieuwe verbanden te leggen tussen gebeurtenissen/situaties Inleving = Het meevoelen met ander organismen Associatief leren = Prikkel koppelen aan een andere prikkel Trial-and-error = Het leren door de gevolgen van gedrag te ervaren Klassieke conditionering = Het trainen van dieren m.b.v. associatief leren Operante conditionering = Het trainen van dieren m.b.v. trial-and-error (dus beloningen en straffen) Gedragseenheid = Aparte handeling Gedragsketen = Vaste volgorde van gedragseenheden. Gedragssysteem = Samenhangende gedragsketens.

Transcript of media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van...

Page 1: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

GedragGedrag = Alles wat dieren of mensen doen of laten.Ethologie = Tak van de wetenschap die onderzoek doet naar diergedrag.Antropomorf = Subjectieve menselijke benadering van diergedrag.Objectief = Onderzoek zonder oordeel vooraf.

Inwendige prikkel = Prikkel van binnenuit (bijv. hormonen, hongergevoel)Uitwendige prikkel = Prikkel van buitenaf (bijv. geluiden, geur)Sleutelprikkel = Essentiële prikkel die steeds eenzelfde gedrag oproept.Supernormale prikkel = Versterkte sleutelprikkelMotiverende factor = Alle in- en uitwendige prikkelsDrempelwaarde = Waarde waarbij de motivatie voor een bepaalde gedragseenheid hoog genoeg is.

Aangeboren = Gedrag dat al bij de geboorte aanwezig is.Aangeleerd = Gedrag dat is ontwikkeld door een leerproces.Gewenning = Het leren niet meer te reageren op een bepaalde prikkel.Gevoelige periode = Periode na de geboorte waarin jongen hun moederbeeld aanlerenInprenting = Vorm van leren die beperkt is tot een korte gevoelige periode (vaak deels genetisch vastgelegd)Imitatie = Het nadoen van soortgenotenInzicht = Het leren door nieuwe verbanden te leggen tussen gebeurtenissen/situatiesInleving = Het meevoelen met ander organismenAssociatief leren = Prikkel koppelen aan een andere prikkelTrial-and-error = Het leren door de gevolgen van gedrag te ervarenKlassieke conditionering = Het trainen van dieren m.b.v. associatief lerenOperante conditionering = Het trainen van dieren m.b.v. trial-and-error (dus beloningen en straffen)

Gedragseenheid = Aparte handelingGedragsketen = Vaste volgorde van gedragseenheden.Gedragssysteem = Samenhangende gedragsketens.Ritueel = Serie gedragseenheden die van tevoren vaststaat.

Balts = Ritueel dat leidt tot paringsgedrag.Conflictgedrag = gedrag dat optreedt bij een innerlijk conflict

Overspronggedrag = Gedrag dat niet bij de situatie pastAmbivalent gedrag = Gedrag dat elementen van twee tegenovergestelde

Page 2: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

gedragssystemen afwisselt (bv. vluchten en vechten)Omgericht gedrag = Gedrag waarbij je de emotie richt op iets/iemand anders

Sociaal gedrag = Het omgaan met groepsgenotenRangorde (pikorde bij vogels) = Volgorde waarin dieren meer of minder

dominant zijnCultuur = Verschijnsel dat individuen binnen een groep vergelijkbaar gedrag

vertonen

Page 3: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Soorten en populatiesSoort = Individuen met een min of meer gelijk uiterlijk die met elkaar vruchtbare

nakomelingen kunnen krijgen.Binominale naamgeving = Naamgeving waarbij het eerste deel van de naam staat voor het geslacht en het tweede voor de soort.Taxonomie = De wetenschappelijke indeling van soorten

Organismen - Soorten - Geslachten - Families - Orden - Klassen - Rijken

Populatie = Groep organismen van dezelfde soort in een bepaald gebiedPopulatiedynamiek = Het (voortdurend) veranderen van de samenstelling van populaties.Beperkende factor = Factor die de snelheid van een proces dat het aantal individuen in een

populatie laag houdt.Versnippering = Het opdelen van het leefgebied in kleine stukken.Ontsnippering = Het tegengaan van versnippering.Territorium = Leefgebied van één dier.Niche = Gebruik van biotische en abiotische factoren van een gebied.

Voedselketen = De reeks energiestappen (in voedingsstoffen) vanaf de plant tot het laatste

organisme dat de energie gebruikt.Voedselweb = Het geheel van onderling verbonden voedselketen in een gebied.Accumulatie = Het verschijnsel waarbij de concentratie gifstoffen steeds groter wordt

naarmate de voedselketen ‘smaller’ wordt.

Symbiose = Langdurige relatie tussen twee soortenMutualisme = Beiden hebben voordeelCommensalisme = Eén soort heeft voordeel, de ander is neutraal

Epifytisme = Plant die op andere plant groeitParasitisme = Eén soort heeft voordeel, de ander nadeel

Page 4: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

EcosystemenEcosysteem = Afgebakend gebied met organismen en biotische en abiotische relatiesProducent (planten) = Zetten anorganische stoffen om in organische.Consument (dieren) = Halen organische stoffen uit andere organismen.Reducent (bacteriën/schimmels) = Verwerkt organische stoffen tot anorganische.Draagkracht = De maximale populatiegrootte die een gebied kan onderhouden.Verstoring = Blijvende, snel optredende veranderingen in ecosystemen.

Biomassa = Totaalgewicht van organismen.Voedselpiramide = Liggend staafdiagram waarin elke staaf de biomassa van een

onderdeel uit een voedselketen voorstelt.Trofisch niveau = Laag in een voedselpiramide (P - C1 - C2 bv.)Energiestroomschema = Schema waarin de hoeveelheden organische stoffen staan die

op een organisme van toepassing zijn.I = Intake, wat er naar binnen komt via voedselF = Feces, uitwerpselenR = Dissimilatie of Respiratie, wat verbruikt wordt door verbrandingP = Productie

Primaire productie = Hoeveelheid organische stoffen die producenten maken.Eutrofiëring = Verrijking van water met voedingsstoffen.Algenbloei = Een explosieve toename van de biomassa van fytoplankton en andere algen.

Heterotroof = Organismen die met hun voedsel organische stoffen opnemendie ze gebruiken als brand- of bouwstof

Autotroof = Organismen die in staat zijn om uit energiearme anorganische stoffenenergierijke organische te maken.

Aeroob = Soorten die actief zijn bij een goede doorluchting.Anaeroob = Soorten die actief zijn bij een slechte doorluchting (vaak in natte gebieden)Biotisch = levend (dus van andere organismen)Abiotisch = niet-levend (bv. klimaat of bodem)

Kringloop van elementen = Proces waarin elementen in een aantal stappen en via eenaantal organismen hun beginpunt weer bereiken.

Rotting = Anaerobe afbraak van eiwitten.Fossiele brandstof = Brandstof die gevormd wordt uit onverteerde delen van planten onder

Page 5: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

hoge druk en veel tijd.Humuslaag = Rijke voedingsbodem voor bacteriën en schimmels, gevormd uit

uitwerpselen van kleinen en halfverteerd organische materiaalComposteren = Het gecontroleerd afbreken van organische stoffen.

Successie = Opeenvolging van plantengemeenschappenSubclimaxstadium = Gaat vooraf aan climax, vaak meer verschillende soortenPioniersoort = Soort die snel groeit, kort leeft en veel zaden produceert (eerste soort in

een gebied)Climaxstadium = Stadium van de successie waarin de verscheidenheid aan soorten vaak

groot is, maar met minder individuen per soort dan in het pionierstadium

Koolstofkringloop

Page 6: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Stikstofkringloop

Page 7: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Cel en levenOrganisatieniveau = Schaal waarop biologisch onderzoek plaatsvindt

Molecuul - Organel - Cel - Weefsel - Orgaan - Orgaanstelsel - Organisme - Populatie- Soort - Levensgemeenschap - Ecosysteem - Systeem

Organel = Structuur binnen een celWeefsel = Groep cellen met dezelfde bouw en functieOrgaan = Deel van een organisme met een of meer functies

Levenskenmerken- Opgebouwd uit een of meer cellen- Groei- Voortplanting- Stofwisseling- Waarnemen van en reageren op veranderingen in de omgeving- Organisatie van erfelijk materiaal

Celdifferentiatie = Het ontstaan van cellen die verschillen in vorm, grootte en functie.Stamcel = Ongedifferentieerde cel die kan blijven delen

- Embryonale stamcel (kunnen differentiëren tot elk type cel)- Stamcel uit de navelstreng (kunnen niet meer differentiëren tot elk type cel)- Stamcel uit volwassen organen

Celmembraan: dubbele laag fosfolipiden (hydrofobe staarten naar binnen, hydrofielekoppen naar buiten)

Receptor = Koolhydraatketen aan de buitenkant van een membraan waar een bepaaldestof zich aan koppelt

TransportPassief transport: met de concentratierichting mee

- Diffusie (hoge concentratie -> lage concentratie)- Gefaciliteerd transport: eiwitpoorten* voor glucose en ionen (bv Na+ of K+)- Osmose: eiwitpoorten door membranen voor water (waterkanalen)

Actief transport: tegen de concentratierichting in, energie (ATP) voor nodig uit mitochondria* Selectief-permeabel = Variatie in passief transport door het openen en sluiten van eiwitpoorten

Osmotische waarde = Concentratie opgeloste stoffenIsotonisch = twee stoffen met gelijke osm. waardeHypertonisch = stof met hogere osm. waarde dan andere stofHypotonisch = stof met lagere osm. waarde dan andere stof

Permeabel = Stoffen en water doorlatend

Page 8: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Turgor = Inhoud van plantencel groeit en drukt tegen celwand aan (stevigheid) doorwateropname (als hij in een hypotonische oplossing ligt)

Plasmolyse = Als er ruimte is tussen celmembraan en celwandGrensplasmolyse = Als het celmembraan gaat loslaten van de celwand, door

waterverlies in een hypertonische oplossingOrganellen (1-5 productie aminozuren)

1 Celkern DNA omzetten in RNA (transcriptie)

2 Ruw ER* Eiwitten vervoeren (ribosomen liggen hierop)

3 Ribosoom Aminozuren aan elkaar koppelen volgens de bouwinstructie van het RNA (translatie)

4 Glad ER Eiwitten verpakken en vervoeren

5 Golgi-systeem Eiwitten bewerken, vervoeren en blaasjes afsnoeren

● Celskelet Netwerk van eiwitdraden, stevigheid geven

Grondplasma Cytoplasma zonder organellen

Celmembraan Willekeurig uitwisselen van stoffen voorkomen- Endocytose = als een stof de cel in komt- Exocytose = Als een stof de cel uit gaat

Mitochondrium Energie (ATP) opwekken uit glucose

Lysosoom (d) Versleten organellen afbreken

Centrosoom (d) Zie mitose/meiose (ook wel centriole)

Vacuole (pl) Stevigheid geven en opgeloste stoffen bewaren

Celwand (pl) Stevigheid en vorm geven

Plastiden (pl) Chloroplast = Bladgroenkorrel, fotosynthese

Chromoplast = Kleurstofkorrel

Amyloplast = Zetmeelkorrel

* Endoplasmatisch Reticulum

Page 9: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

OnderzoekCollegiale toetsing = Systeem waarbij deskundigen voorafgaand aan een publicatie de gevolgde werkwijze nagaan

Wetenschappelijk onderzoek

Onderzoeksvraag

Hypothese

Materiaal en methode

Resultaten en verwerking

Conclusie

Discussie

Regels experimenteel onderzoek

1. Controle-experiment = Experiment om te controleren of de variabele die je onderzoekt de oorzaak is voor het resultaat of dat er een andere factor in het spel is

2. Variabelen duidelijk benoemd.3. Afhankelijke variabele = Wat de onderzoeker meet of waarneemt als gevolg van wat hij

varieert4. Onafhankelijke variabele = Wat de onderzoeker varieert5. Alle andere omstandigheden gelijk

Kwantitatief = Onderzoek dat gaat om aantallen

Kwalitatief = Onderzoek dat moet aantonen of iets aanwezig is of niet

Diagrammen

Lijndiagram: verband tussen een afh. en onafh. variabele als deze een continue reeks getallen zijn. Liefst alleen meetpunten weergeven, maar als dat verwarring geeft, verbinden met rechte lijnstukken. Vloeiende lijn (grafiek) alleen als wiskundige functie.

Staafdiagram: als de onafh. variabele geen continue reeks getallen is. Tussenruimte vrijhouden tussen de staven

Histogram: om aantallen of percentages per groep weer te geven. Wel schaalverdeling op de x-as, geen tussenruimte.

Strooidiagram: twee metingen waarbij geen sprake is van afh. of onafh. variabelen

Standaarddeviatie = Statistische methode om de spreiding rond een gemiddelde te berekenen

Page 10: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

VoortplantingOntwikkeling embryo

1. Ovulatie* = Een eicel komt vrij uit een van beide ovaria*2. Bevruchting = Het versmelten van de kern van de eicel met die van de

zaadcel 3. Klievingsdelingen = Delingen waarbij geen plasmagroei optreedt (eerste

delingen van de zygote*)4. Innesteling = Vastzetten van het klompje cellen in het

baarmoederslijmvlies5. Cellen gerangschikt rond de blastulaholte. Trofoblast = buitenste laag

cellen (begin placenta).6. Kiemschijf = begin embryo7. Cellen van kiemschijf blijven delen. Tussen de nieuwe cellen vormen zich

twee holtes gevuld met vocht: het dooierblaasje en de amnionholte (die groeit mee met embryo)

8. Trofoblast vormt vlokken die tussen de cellen van het baarmoederslijmvlies ingroeien en stoffen uitwisselen tussen het embryo en bloed van de moeder

9. Navelstreng ontstaat tussen trofoblast en kiemschijf (placenta en embryo) en vormt transportroute tussen embryo en placenta. Dooierblaasje vormt eerste bloedcellen (later lever en rode beenmerg)

10.Amnionholte vult hele blastulaholte en is gevuld met vruchtwater.11.Vruchtwater is omgeven door twee vruchtvliezen, het amnion (binnenkant,

wand amnionholte) en het chorion (buitenkant, trofoblast)12.Foetus = Embryo waarbij alle organen zijn aangelegd (na 8 weken)

GeslachtsorganenGangen van Müller worden eileiders of - / Gangen van Wolff worden - of zaadleidersGenitale knop wordt clitoris of eikel van de penis / Randen genitale groeve worden

grote schaamlippen / groeien aan elkaar tot balzakVrouwen

Ovaria: ontwikkeling van eicellenEileider: vangt eicel op die vrijkomt bij ovulatieBaarmoederVaginaMaagdenvlies: randje weefsel dat als een soort kraagje rond de ingang van

devagina aanwezig is

Schaamlippen: bedekken vaginaClitoris

Mannen

Page 11: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Zaadballen: produceren zaadcellenScrotum (balzak): beschermt zaadballenBijbal: opslag zaadcellenPenis: bevat zwellichamen, eikel en voorhuidZaadblaasjes: voegen vocht toeProstaatklier: voegt vocht toe

Page 12: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Meiose

NB: Diploïd = Elk chromosoom is in tweevoud aanwezig (2n)

Page 13: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Haploïd = Elk chromosoom is in enkelvoud aanwezig (n)Oogenese en spermatogenese

NB- Een primair spermatocyt ontstaat tijdens de mitose uit een spermatogonium

(diploïd), een kiemcel uit de zaadbuisjes in de wanden van de zaadballen (naast de spermatocyt ontstaat ook een nieuw spermatogonium)

- Na meiose I wordt de spermatocyt secundair genoemd- De spermatiden differentiëren tot spermacellen aan het eind

- Een primair oöcyt ontstaat tijdens de mitose uit een oögonium (diploïd), een kiemcel in de ovaria. Hierna begint deze aan meiose I, maar stopt in de profase en gaat pas verder tijdens de periode tussen de puberteit en de overgang

- Oöcyten zijn omgeven door cellen uit het ovarium, follikelcellen. Samen vormen ze een follikel.

- Na meiose I wordt de oöcyt secundair genoemd- Na meiose I vindt de ovulatie en eventueel bevruchting plaats. Hierna wordt

meiose II afgemaakt en ontstaat de zygote

Page 14: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Hormoonstelsel

NB:- In de hersenen stuurt de hypothalamus het hormoon GnRH naar de

hypofyse- FSH staat voor Follikel Simulerend Hormoon en LH voor Luteïniserend

Hormoon- Een ander woord voor gele lichaam is corpus luteum- De follikelrijping stimuleert de ontwikkeling van het gele lichaam- Oestrogeen heeft een negatieve invloed op de aanmaak van FSH en een

positieve op die van LH, en progesteron een negatieve invloed op beide. Hierdoor wordt de ovulatie van follikels stopgezet. Als een bepaald aantal oestrogenen bereikt is, wordt de productie van LH ineens enorm gestimuleerd, wat de ovulatie veroorzaakt.

- De follikel waar de eicel uit gesprongen is tijdens de ovulatie, wordt het geel lichaam en maakt veel oestrogenen en progesteron aan.

- HCG (Humaan Chorion Gonadotropine) wordt geproduceerd door de trofoblast en heeft als effect dat het gele lichaam in stand blijft en progesteron aan blijft maken, waardoor de ovulatie en mensturatie ook niet meer plaatsvindt.

- Uit de combinatie van FSH en LH wordt de productie van zaadcellen in gang gezet, en testosteron gevormd, dat zowel de productie van zaadcellen als secundaire geslachtskenmerken stimuleert

-

Page 15: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

IVF (reageerbuisbevruchting) = In Vitro Fertilisatie, bevruchting door een arts in een

reageerbuisICSI = Intra Cytplasmatische Spermacel Injectie, een arts zuigt met een zeer dun glazen buisje een zaadcel op en injecteert die rechtstreeks in een eicel

Prenatale diagnostiek = Onderzoek naar een ongeboren kindVlokkentest = Arts haalt cellen uit de vlokken van een placenta voor

onderzoekVruchtwaterpunctie = Arts haalt cellen uit het vruchtwaterNavelstrengpunctie = Arts haalt cellen uit de navelstreng

Kloon = Populatie van genetisch identieke nakomelingen die ontstaat uit één ouder bij

ongeslachtelijke voortplanting

SOA = Seksueel Overdraagbare Aandoening, infectieziekte die je krijgt door intiem seksueel contactHiv: zie afbeelding en bijschriftHerpes simplex = DNA-virus dat pijnlijke plekken en zweertjes op de geslachtsorganen veroorzaakt

Voorbehoedmiddelen: condoom, anticonceptiepil, spiraaltjeGeboorteregeling: sterilisatie (vrijwel definitief)Natuurlijke methode: periodieke onthouding (geen geslachtsgemeenschap tijdens de

vruchtbare periode), coïtus interruptus (terugtrekking van de penis voordat de man

een zaadlozing krijgt)Pearl-index: geeft het aantal zwangerschappen bij honderd koppels aan die ene jaar

samenleven en een bepaalde methode van anticonceptie toepassen

Page 16: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Levenscyclus van hiv

Na het integreren van het virus-RNA in de celkern, wordt d.m.v. transcriptie nieuw

virus-RNA gevormd, en d.m.v. translatie virale eiwitten

Enzymen:- Reverse transcriptase: zet hiv-RNA om in DNA- Integrase: bouwt het virale DNA in het DNA van de cel- Proease: knipt eiwitketens tot kleinere stukjes, die bouwstenen zijn van

een nieuw virusOp vier manieren kan hiv geremd worden:

- Entreeremmers voorkomend dat hiv een cel binnendringt- Reverse-transcriptase-remmers verhinderen dat het hiv-RNA wordt

omgezet in DNA- Integraseremmers voorkomen het inbouwen van viraal DNA in het DNA

van de cel- Proteaseremmers voorkomen dat de al geïnfecteerde cellen makkelijk

nieuw virus aan kunnen maken

Page 17: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

ErfelijkheidFenotype = Al je eigenschappenGenotype = Genen op je DNAGenoom = Genotype, DNA en DNA in je mitochondriënMutatie = Veranderingen in het DNA, dus variatie in genotypenAllel = Variant van een genHaplotype = De combinatie waarin de allelen op één chromosoom voorkomen

Karyotype = Alle chromosomen in volgordeKaryogram = Diagram met alle chromosomen in volgorde (karyotype)Autonoom = ‘Normaal’ chromosoomGeslachtschromosoom = Chromosoom dat het geslacht bepaalt (XX = meisje, XY = jongen)

Monosomie/trisomie = Afwijking waarbij een chromosoom te weinig/te veel is (tijdens de meiose zijn de homologe chromosomen (meiose I) of de chromatiden (meiose II) niet uit elkaar gegaan

Syndroom van Down: trisomie 21Translocatie = Twee chromosomen hebben stukken uitgewisseld of een stuk van een chromosoom is verplaatst naar een ander chromosoom

Recombinatie = Het herverdelen van erfelijk materiaal (bij geslachtelijke voortplanting)Crossing-over = Homologe chromosomen wisselen stukken DNA uit, waardoor nieuwe combinaties van allelen kunnen ontstaan

Stamboom = Overzicht van de overerving van een bepaalde eigenschap

Homozygoot = Twee keer hetzelfde allel (EE of ee)Heterozygoot = Twee verschillende allelen (Ee)Monohybride kruising = Kruisingen waarbij je alleen let op de allelen en eigenschappen die met één gen te maken hebben

Draagster = Vrouwen die een aandoening niet hebben, maar hem wel kunnen doorgevenIntermediair = Een allel waarbij geen sprake is van een dominant of recessief allel, maar waarbij beide allelen even grote invloed hebben op het fenotype.

Page 18: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Multipel allel = Als er meer dan twee allelen van een gen zijnCo-dominant = Als twee dominante allelen volledig tot uitdrukking komen in het fenotypeLetaal allel = Allel dat voor een homozygoot individu dodelijk is

P-generatie = oudergeneratieF-generatie = nakomeling van P-generatie of vorige F-generatieDihybride kruising = Kruising waarbij je let op twee genen en hun allelenGekoppelde overerving = Overerving van twee genen die samen op hetzelfde chromosoom

liggen (zie meiose)Polygoon = Onder invloed van verschillende genenGenetische modificatie = Het inbrengen van gewenste allelen in organismenTransgeen organisme = Organisme dat genen van een andere soort heeft d.m.v.

genetische modificatieGentherapie = Als het werkzame allel ervoor moet zorgen dat de defecte cellen weer

normaal functioneren

Nature = Bijdrage van genotype aan je eigenschappenNurture = Bijdrage van milieu aan je eigenschappen

Ethiek = Het zoeken naar de criteria voor juist handelenEpigenetica = Studie naar de aansturing van genen

Page 19: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Voorbeelden kruisingsschema’s:

Page 20: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

DNA (info voor al je eigenschappen)

RNA

Deoxyribonucleïnezuur Ribonucleïnezuur

Nucleotide bestaat uit suikergroep (deoxyribose), fosfaatgroep en stikstofbase (A - T, G - C)

Nucleotide bestaat uit suikergroep (ribose), fosfaatgroep en stikstofbase (A - U, G - C)

Dubbelstreng: dubbele helix Enkelstreng

DNA-triplet = setje van drie opeenvolgende stikstofbasen, codeert voor een aminozuurGen = Complete codezin met de informatie om een eiwit te maken

Startcodon = Geeft begin van een gen aanStopcodon = Geeft einde van een gen aan

Page 21: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Mitose (celdeling)

Celcyclus = Periode waarin een cel onststaat, groeit, actief is en opnieuw deeltInterfase: G1, (groei) S (verdubbeling DNA) en G2 (controle + verdubbeling

organellen)Mitose: zie afbeelding

Regelgen = Eiwitten die het aan- of uitzetten van genen regelenOngecontroleerde celdeling: fout bij het kopiëren van DNA in de S-fase, kan voorkomen

worden door eiwit p53, dat de duur van G1-fase kan regelenApoptose = Geprogrammeerde celdoodMetastaseren = Uitzaaien

Page 22: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

EvolutieFossiel = restant van vroeger levend organisme

Kunnen ontstaan door versteende resten van organismen, bepaalde klimaten die

blijkbaar goed conserveren (droog woestijnklimaat, poolklimaat), zure en zuurstof-

arme omstandigheden in moerassen en barnsteen.Paleontologie = Wetenschap die fossielen bestudeertGidsfossielen = Fossielen die kenmerkend zijn voor de tijd waarin de laag is afgezetRelatieve leeftijd = Leeftijd van een laag in verhouding met een andere laagAbsolute leeftijd = Precieze leeftijd in jarenIsotoop = Scheikundig element dat dezelfde chemische eigenschappen heeft, maar

verschillende atoommassa’sHalveringstijd = Tijd waarin de helft van een hoeveelheid isotoop is vervallen. Hiermee kan

je berekenen hoe oud een fossiel is.

Homologe structuur = Een deel van een organisme dat hetzelfde bouwplan heeft, maar een andere functie vervult dan bij een ander organisme (vb: poten van een mol en een wolf)Analoge structuur = Een deel van een organisme dat dezelfde functie vervult, maar een ander bouwplan heeft dan bij een ander organisme (vb: vleugels van insecten en vogels)Missing link = fossiele overgangsvormBiodiversiteit = Verscheidenheid aan levensvormen op aarde

Catastrofetheorie = theorie over de schepping, die gebaseerd is op natuurrampenEvolutietheorie = theorie die verklaart hoe soorten veranderen en nieuwe soorten ontstaanGeneratio sponanea = Theorie van Aristoteles over het spontaan ontstaan van leven uit

oude materieEndosymbiosetheorie = Symbiose tussen prokaryoten en andere prokaryoten (bijv.

fotoautotrofe cyanobacteriën) door opname in de cel, waardoor de laatstenchloroplasten worden (iets soortgelijks is met de mitochondria gebeurd)

Page 23: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Neodarwinistische theorieNatuurlijke selectie:

● struggle for life = organismen voeren een dagelijkse strijd met soortgenoten om te overleven

● survival of the fittest = organismen die het best in de omgeving passen overleven (‘zwakkeren’ worden door de selectiedruk uitgeroeid)

Allopatrische soortvorming = Als een soort gescheiden wordt, ontwikkelen beide helften zich verschillend, en zal er uiteindelijk een nieuwe soort ontstaanSympatrische soortvorming = Door seksuele selectie kiezen vrouwtjes selectief een mannetje met een bepaalde eigenschap.Kunstmatige selectie = het fokken van dieren of kweken van planten met gewenste eigenschappenTaxon = Groep organismen die ingedeeld is op grond van gemeenschappelijke kenmerkenClade = Groep organismen met gemeenschappelijk uniek homoloog kenmerk incl. gemeenschappelijke voorouder (‘tak’ in het Grieks)Cladogram = Evolutionaire stamboom die berust op cladesPopulatiegenetica = Studie naar de genetische samenstelling van populatiesAllelfrequentie = Frequentie waarin allelen voorkomen in een populatieGenenpool = Erfelijke samenstelling van de populatieGene flow = De migratie van allelen van de ene populatie naar de andereGenotypefrequentie = Frequentie waarin genotypen voorkomen in een steekproef

Te berekenen door het aantal fenotypen dat hoort bij een bepaald genotype te delen

door het totaal aantal individuen van de steekproef

Genetic drift = Een verandering in de samenstelling van de genenpool

Regel van Hardy-WeinbergHardy-Weinberg-evenwicht: alle allelfrequenties en genotypefrequenties blijven in een

theoretisch oneindig grote populatie van generatie op generatie gelijk, mits er geen

natuurlijke selectie, migratie en mutaties zijn.p + q = 1

p = allelfrequentie dominant allel, q = allelfrequentie recessief allelDaaruit kun je concluderen dat voor de genotypefrequentie geldt:p2 + 2pq + q2 = 1

Page 24: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Omdat het genotype bestaat uit 2 allelen, dus het kwadraat is van p + q.

Stappenplan ‘rekenen met Hardy-Weinberg’:1. Bepaal het percentage homozygoot recessieven (q2)2. Bepaal de allelfrequentie van het recessieve gen (q) door wortel te trekken3. Bepaal de allelfrequentie van het dominante gen (p) d.m.v. p = 1 - q4. Bepaal nu de genotypefrequentie van de homozygoot dominante

individuen (p2) of die van de heterozygoten (2pq)

BloedsomloopAnatomie van het hart: Binas 84A en 84C

Hartcyclus: bron 3 + biologiepagina animaties + Binas 84D1Diastole = ontspanningSystole = samentrekking

Hartafwijkingen: bron 6 en Binas 84BOmdat de baby via de placenta O2-rijk bloed in het O2-arme bloed van de holle ader komt, wordt het bloed in de rechterboezem half O2-rijk. Voor de longen is dus nog geen zuurstof nodig, want de baby hoeft nog niet te ademen. Daarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast is er nog de doctus Botalli, een verbinding tussen longslagader en aorta, waar het half O2-rijke bloed ook doorheen kan. Er gaat maar een derde van het bloed door de longen. Vanaf de geboorte gaat meer bloed naar de longen stromen en groeien, als alles goed gaat, de doctus Botalli en foramen ovale dicht. Soms gebeurt dat niet. Hiervan zie je de gevolgen vaak pas heel laat.

Bloeddruk: bron 8 en Binas 84D3 en 84ESystolische druk of bovendruk = Verhoging bloeddruk in de slagaders tijdens (kamer)systoleDiastolische druk of onderdruk = Basiswaarde van de bloeddruk (tijdens diastole)Atherosclerose = Vernauwing en verstijving van bloedvaten, doordat vetachtige stoffen zich hechten aan littekens in bloedvatwanden (vaak cholesterol)

Regeling hartwerking: bron 11 en Binas 84D2Sinusknoop = Geeft in vast tempo elektrische signalen af, waardoor spiervezels samentrekkenAV-knoop (atrioventriculaire knoop) = Vertraagt stroomgeleiding, waardoor kamers iets later dan boezems samentrekkenBundel van His = Bundel geleidingscellen die de signalen naar Purkinjevezels leidenPurkinjevezels = geleiden elektrische stroom langs de wanden van de kamers, waardoor ze samentrekken

Page 25: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

ECG (elektrocardiogram): bron 12 en Binas 83D3P = boezemsystoleQRS = kamersystoleT = Herstel kamersHartinfarct: afwijking tussen S en T, vanwege het afsterven van hartspiercellen

Hartminuutvolume = Volume per minuut dat je hart rondpomptSlagvolume = Volume dat je hart per slag rondpompt

Zuurstoftransport: bron 16Hemoglobine = Molecuul in rode bloedcellen dat kan binden met molecuul zuurstof (vormt oxihemoglobine).pO2 = Partiële O2-druk in omgeving bloedcellenO2-verzadiging = Percentage hemoglobine dat met O2 verzadigd is (in de bloedcellen)pCO2 = partiële CO2 spanning.

Bohr-effect: bron 17 en Binas 83DHogere pCO2, temperatuur en pH* (bv. bij inspanning) leiden tot hogere zuurstofafgifte

CO2-transport: bron 18 en Binas 83EDe pH wordt zelfs automatisch lager als er meer CO2 ontstaat, want CO2 reageert met water eerst tot koolzuur, dan tot waterstofcarbonaat en een waterstofion, en die zijn erg zuur, dus hebben een lage pH.Hemoglobine en eiwitten in het bloed die H+-ionen binden, zijn bufferende stoffen voor de pH van het bloed.Myoglobine = Eiwit in spiercellen, bestaande uit globineketen en heemgroep. Bindt sterker dan hemoglobine en kan dus reservevoorraden opslaan.

Bloedvaten: bron 19 en Binas 84C2 en 84E1

Lymfestelsel: bron 23 en Binas 84N

Weefselvloeistof: bron 22 en Binas 84GWeefselvloeistof onstaat aan het begin van een haarvat door een grotere filtratiedruk. Daarna wordt het teruggeresorbeerd naar het haarvat door de colloïd-osmotische

Page 26: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

waarde. Oftewel de concentratie colloïdeiwitten in het bloed is zo hoog dat de vloeistof wordt teruggezogen.

Bloedstolling: bron 21 en Binas 84O

Page 27: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

UitscheidingRegelkringen: bron 1Om afwijkingen te voorkomen, gebruikt je lichaam regelkringen. Als bijv. de schiltemperatuur te laag wordt, ga je rillen om het weer warm te krijgen. Dit rillen is de effector, geregeld door een regelcentrum in je hersenen, nadat dat vaststelt dat de norm te laag wordt door signalen uit de receptoren. Het stijgen van de schiltemperatuur is het effect.

Inademen en uitademen: bron 12 en Binas 83A en 83B

Page 28: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

AfweerBinas 84J-M

Niet-specifieke afweerComplementsysteemAntigenen ziekteverwekker > contact met complementeiwitten in bloedplasma > vormen eiwitgroep > bindt zich aan oppervlakte ziekteverwekker > maakt gaten in membraan > ziekteverwekker sterftComplementeiwitten trekken aandacht van ‘algemene afweer’ (macrofagen en dendritische cellen) > ruimen dode ziekteverwekker opWitte bloedcellenGranulocyten (soort witte bloedcellen) ontdekken ziekteverwekker > scheiden cytokinen af (signaalstoffen) > cytokinen markeren plaats van infectie + veroorzaken ontstekingsreactie > macrofagen/dendritische cellen doden ziekteverwekker + activeren cellen specifieke afweerNatural killercellenAntigenen ziekteverwekker > herkend door MHC-I moleculen > gaan aan de buitenkant van de cel zitten met antigenen > alarm voor natural killercellen > scheiden perforine af > maakt gaten in membraan van besmette cel > cel sterft af > scheiden enzymen uit > activeren enzym DNase > breekt DNA af > cel kan niet meer functioneren > cel sterft (apoptose)

Specifieke afweerTc-cellenFagocyt (macrofaag/dendritische cel) heeft ziektewekker afgebroken > plaatst antigenen op celmembraan d.m.v. MHC-II molecuul à antigeenpresenterende cel (APC) > zoekt naar nodige T-helpercellen in lymfeknoop à activeert d.m.v. cytokinen T-helpercellen om te gaan delen > kloon-T-helpercellen activeren passende B-cellen en cytotoxische T-cellen > Tc-cellen vinden cellen met MHC-I moleculen met het betreffende antigeen waartegen ze geactiveerd zijn > scheiden celdodende eiwitten af > na bestrijding blijven een aantal geheugencellen achter in het bloed (cellulaire immuniteit)

AntistoffenAntistoffen (immunoglobulinen/ig’s) hechten zich aan antigenen van ziekteverwekkers à activeert eiwitten van complementsysteem

- Lysis: membraan van ziekteverwekker gaat stuk- Chemotaxis: trekken extra macrofagen aan- Opsonisatie: merken van de ziekteverwekkers, waardoor ze meer opvallen voor

fagocytenB-cellen (soort witte bloedcellen) worden gestimuleerd door cytokinen van T-helpercellen > gaan kloneren

- deel van dochtercellen specialiseert tot plasmacellen à gaan antistoffen produceren

- deel van dochtercellen specialiseert tot B-geheugencellen (humorale immuniteit)-

Page 29: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

AfstotingResusfactor = positief of negatief (negatief = geen antiresus). Vorming van antiresus pas wanneer mensen met neg. bloed een transfusie krijgen met pos. bloed.Afstoting = Tc-cellen herkennen MHC-I-moleculen van het donororgaan als lichaamsvreemd en beschadigen dit zo erg dat het niet meer kan functioneren. Dit gebeurt niet als de MHC-moleculen (=HLA-systeem) van donor en acceptor (nagenoeg) overeenkomen, en als de patiënt hiernaast medicijnen krijgt.

Auto-immuunziekten = Lymfocyten vallen gezonde lichaamscellen aan, Vb: suikerziekte, multiple sclerose. Normaal gezien worden de ‘onrijpe’ lymfocyten getest met verschillende lichaamseigen eiwitten; als een eiwit in het MHC-molecuul van de lymfocyt past, treedt apoptose op.

Allergie: bron 14 en Binas 84MOverdreven ontstekingsreactie ter gevolge van histamine, dat in blaasjes in mestcellen zit opgeslagen. Als het IgE-molecuul op het membraan van de mestcellen zich bindt aan een allergeen, vindt deze ontstekingsreactie plaats (grotere slijmproductie, samentrekken luchtwegen, bloedvaten verwijd)

Page 30: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

HormonenBinas 89Exocriene klieren: zweet- en verteringsklieren; producten komen terecht inuitwendig milieuEndocriene klieren: hormoonklieren; producten komen in bloed/weefselvloeistof terecht

Hypofyse en hypothalamus: bron 4 en Binas 89C en 89ACoördinatie door hypofyse, controle door hypothalamus d.m.v. releasing-hormonen (RH’s), inhibiting-hormonen (IH’s) en neurohormonen (afgifte door hypofyse)

ProteoomEen hormoon kan in verschillende cellen verschillende reacties veroorzaken doordat de eiwitsamenstelling (proteoom) per weefselsoort verschilt.

Hormonale terugkoppeling: bron 9 en Binas 89C en 89A (Vb: warmteregeling)

Opname hormonen in cellen: bron 5 en Binas 89B

Homeostase: Binas 89A en bron 7 (Vb: Ca2+-concentratie bloed)

Page 31: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

ZenuwstelselIndeling zenuwstelsel: Binas 88BAnatomisch:

- Centraal zenuwstelsel: CZS; neuronen; hersenen (88C) en ruggenmerg (88J)- Perifeer zenuwstelsel: uitlopers van neuronen; zenuwen

Functioneel:- Animaal zenuwstelsel: verwerkt informatie uit zintuigen en koppelt die aan spieren- Autonoom zenuwstelsel: werkt buiten je wil om en heeft als taak het constant

houden van het intern milieu; bestaat uit twee stelsels:- Parasympatisch: actief bij rust- Orthosympatisch: actief bij actie (88L)

Reflexen (88K): niet via hersenen maar via ruggenmerg/hersenstam (dus geen bewustwording)

Neuronen: Binas 88AGliacellen: 90% van de cellen in CZS

- Astrocyten: o.a. stofwisseling, steun en herstel neuronen- Oligodendrocyten: vormen om uitlopers een myelineschede (88A) voor isolatie- Microgliacellen: kunnen veranderen in fagocyten -> afweer- Ependymcellen: endotheelcellen; produceren hersenvocht- Cellen van Schwann: herstel beschadigde neuronen + myelineschede in PZS

Impulsgeleiding: Binas 88D-F1. Rustpotentiaal. Binnenkant membraan is negatiever dan buitenkant. K+-conc.

hoger binnen neuron, Na+-conc. lager binnen neuron (dus: door diffusie wil K+ naar buiten en Na+ naar binnen. Hierdoor treedt lekkage op, wat opgelost wordt door de natrium-kaliumpomp, die Na+ de cel uit pompt en K+ de cel in; 88D en E)

2. Depolarisatie. Natriumpompen gaan door een chemische oorzaak Na+ van buiten naar binnen pompen op een bepaalde plek. Door het cascade-effect, wordt de hele buitenzijde van het membraan negatief geladen t.o.v. binnenkant.

3. Repolarisatie. Vanaf de prikkeldrempel van +30 mV sluiten de Na+-poorten en gaan de K+ poorten open, die K+-ionen naar buiten pompt, waardoor de potentiaal weer daalt.

4. Hyperpolarisatie. Doordat de K+-poorten traag sluiten, schiet de repolarisatie iets door, waardoor de potentiaal daalt tot net onder de rustpotentiaal, wat hersteld wordt door de natrium-kaliumpompen

Actiepotentiaal: depolarisatie en repolarisatie samen. Refractaire periode: na het sluiten van de Na+-poorten (dus tijdens de repolarisatie en hyperpolarisatie) is het neuron tijdelijk ongevoelig voor impulsen (plm. 5-10 ms)Alles of niets principe: Alleen een impuls als de drempelwaarde wordt bereikt. Hoe sterker de prikkel, hoe meer actiepotentialen per seconde (dus niet hoe sterker de actiepotentiaal!).

Synaps: bron 19 en Binas 88G

Page 32: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Summatie: Of er een actiepotentiaal in het postsynaptisch neuron ontstaat, is afhankelijk van de optelsom van alle inhiberende en exciterende neurotransmitters (zo kunnen informatiestromen uit verschillende presynaptische neuronen elkaar versterken en tegenhouden)

WaarnemenEvenwichthttps://www.youtube.com/watch?v=2bbjK8HwWkQ en bron 1 en Binas 87D

Rechtlijnige beweging: bron 2De kalksteentjes die op de geleilaag van de maculae zitten, drukken op de zintuigharen als er een rechtlijnige beweging plaatsvindt doordat ze verschuiven t.g.v. de zwaartekracht.

Draaibeweging: bron 3

Adequate prikkel: bron 5Er zijn verschillende receptorcellen (cupulae/maculae zijn mechanoreceptoren, reageren op beweging, maar je hebt ook thermoreceptoren, fotoreceptoren en chemoreceptoren) en elk hebben zij een adequate prikkel die vaak via een secundaire boodschapper leidt tot verandering van de membraanpotentiaal en eventueel het bereiken van de prikkeldrempel (natriumpoorten gaan open t.g.v. bijv. vormverandering van het membraan (mechano), binding van een stof (chemo), een warmtegevoelig eiwit (thermo) of lichtgevoelig pigment (foto)).

GehoorVan prikkel naar impuls: Binas 87D en bron 6Via de oorschelp en gehoorgang komen de trillingen bij het trommelvlies, die ze versterkt en door laat gaan naar de drie gehoorbeentjes, die ze ook weer versterken. De trillingen worden doorgegeven aan het perilymfe in het slakkenhuis, die vervolgens het basilair membraan laat trillen. Op dit membraan zit het orgaan van Corti, een langgerekte strook mechanoreceptoren met zintuigharen: de haarcellen. Deze zintuigharen drukken tegen het dakmembraan, dat boven het orgaan van Corti zit, waardoor de zintuigharen buigen en de K+-kanalen van de zintuigcellen open gaan. Dan volgt depolarisatie en afgifte van neurotransmitter aan sensorische zenuwcellen.

Gehoorbeschadiging: de zintuighaartjes zijn kapot getrild door te harde geluiden, waardoor ze geen of onjuiste informatie door gaan geven.

ZichtAnatomie van het oog: Binas 87C1 en 87C2

Breking: bron 11

Page 33: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Licht wordt gebroken door het hoornvlies, de ooglens, het kamervocht en het glasachtig lichaam. Door het samentrekken en ontspannen van het straalvormig lichaam kan de lens boller of platter worden gemaakt, waardoor je voor dichtbij (boller) en ver weg (platter) scherp kan zien (accommoderen).

Bril/lenzen: bron 13Als de lichtstralen te weinig breken, ben je verziend en heb je een convergerende, bolle lensvorm nodig. Als ze te veel breken ben je bijziend en heb je een divergerende, holle lensvorm nodig.Netvlies: bron 87C3In je netvlies liggen staafjes en kegeltjes, fotoreceptoren.

Staafje Kegeltje

Buiten gele vlek In gele vlek

Grijstinten Kleurtinten (drie typen)

Lage prikkeldrempel Hoge prikkeldrempel

Schemerdonker Licht

Staafjes zijn in grote groepen geschakeld, kegeltjes in kleine. Zij zijn geschakeld via horizontale en amacriene cellen. Zo vormen ze de zgn. receptieve velden, die via bipolaire cellen zijn verbonden met ganglioncellen, die de impulsen doorvoeren naar de hersenen. De receptieve velden zijn in de gele vlek het kleinst, waardoor het beeld meer gedetailleerd wordt en daarom een groter scheidend vermogen heeft.

Prikkel naar impuls:Staafjes bevatten het fotopigment rhodopsine en kegeltjes photopsine. Beide pigmenten vallen bij belichting uiteen wat leidt tot een cascade van reacties, waardoor de natriumpoorten sluiten en het staafje hyperpolariseert. Hierop daalt de hoeveelheid neurotransmitter die hij afgeeft en neemt de impulsstroom dus af.

Beeldverwerking: bron 87C4Uit beide oogzenuwen komt informatie. Deze kruist in het chiasma opticum. Door de informatie uit beide ogen kun je diepte zien en afstand inschatten.

SpierenSpierspoeltjes: bron 22 en 23De spanning van spieren wordt met spierspoeltjes reregistreerd. Om het dikke middendeel zijn sensorische zenuwceluiteinden gewonden en om de dunnere uiteinden spiervezels, die het middendeel onder een bepaalde spanning zetten o.i.v. een motorisch

Page 34: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

neuron. Het sensorisch neuron geeft een constante stroom impulsen af; als het uitrekt, vindt depolarisatie plaats en onstaan er meer impulsen, terwijl bij verkorting hyperpolarisatie plaatsvindt en er minder impulsen ontstaan. Je spierspoeltjes spelen ook een rol in het handhaven van je spierspanning en in de reflexboog.

Peeslichaampjes: bron 24Peeslichaampjes zijn uiteinden van sensorische neuronen die in de pezen van een spier liggen en reageren bij uitrekking. Bij een te grote uitrekking volgt een reflex, waarbij de spier in kwestie verslapt en de antagonist verkort. Hiermee kan je blessures voorkomen.

Page 35: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

SportPezen: bron 4 en 5Een pees is een stevige band van bindweefsel die een spier aan een bot verbindt. De bindweefselcellen produceren vooral collageen. Daarnaast bevat een pees veel tussencelstof, die bestaat uit de producten die de bindweefselcellen afgeven, om alles bij elkaar te houden. Door het collageen is de pees in staat om de kracht van de spier door te geven aan het bot en om veerenergie op te slaan (zie achillespees). Door het vele collageen zit er veel ruimte tussen de cellen in volgroeide pezen. De cellen worden daarom verbonden via dunne uitlopers. In de celmembranen van deze uitlopers zitten gap junctions, waardoor ionen van de ene naar de andere cel kunnen diffunderen, wat de coördinatie van de cellen mogelijk maakt.

Achillespees: bron 2 en 3Doordat de achillespees verkort als de voet op de grond neerkomt, slaat de kuitspier veel energie in de pees op die vrijkomt bij de afzet.

Herstel: bron 6 (onderschrift)

Spieren: bron 7 en 8 en 90CSkeletspieren (orgaanniveau) - spiervezels (celniveau) - myofibrillen (molecuulniveau)Myofibrillen: bundels langgerekte eiwitfilamenten

- Dunne: twee ketens actine- Dikke: aantal ketens myosine

Dwarsgestreept spierweefsel: patroon van lichte (I-banden) en donkere (A-banden) bandenMidden van elke I-band de Z-lijn; Z-lijn naar Z-lijn is sarcomeer

Samentrekken: bron 9, 10 en 11 en 90C Samengetrekken geregeld via motorische eenheden (groep spiervezels die op één axon is aangesloten); hoe grover de motoriek, hoe groter de eenheid (bron 9)Impuls > actine en myosinefilamenten schuiven in elkaar > Z-lijnen bewegen naar elkaar toe > sarcomeren en dus spieren verkorten (bron 10)In elkaar schuiven filamenten: bron 11

Uitrekken: Kan alleen via antagonist (geregeld door spierspoeltjes en peeslichaampjes, H15)

Andere soorten spierweefsel: bron 12Glad spierweefsel: filamenten kriskras door elkaar en wel gescheiden spiercellen; na impuls trekt de hele cel samen; kringspieren en lengtespieren zijn antagonistHartspierweefsel: dwarsgestreepte spiervezels die via vertakkingen zijn verbonden; coördinatie door gap junctions (zie ‘pezen’)

Page 36: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Beiden o.i.v. van autonoom zenuwstelsel (zie H14)

Aerobe dissimilatie van glucose (bron 15-18 en Binas 68)

Proces Reactie Opbrengst Plek

Glycolyse Glucose (C6) -> 2 pyrodruivenzuur (2 C3) + 2 ATP+ 2 NADH,H+

Cytoplasma

Decarboxylering 2 pyrodruivenzuur -> 2 acetyl (C2) + 2 CO2 - 2 ATP*+ NADH,H+

Mitochondrium

Citroenzuurcyclus Zie BINAS68C + 6 NADH,H+

+ 2 FADH2

+ 2 ATP

Mitochondrium

Oxidatieve fosforylering

Zie BINAS 68DH+ wordt afgescheiden van NADH,H+ en diffundeert door het binnenmembraan. Op het gegeven moment wordt de concentratiequotiënt zo hoog dat de H+ terug wil diffunderen. Dat kan alleen door middel van een eiwitpoortje. Het gaat om het ATP-synthase-eiwit, waarbij dus ATP omgezet wordt als er H+ door diffundeert.1 NADH,H+ levert 3 ATP1 FADH levert 2 ATP

Mitochondrium

2 x ATP =10 x NADH,H+ =2 x FADH2 =

+ 2 ATP+ 30 ATP+ 4 ATP

36 ATP

* Actief transport van het cytoplasma naar het mitochondrium

Page 37: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Anaerobe dissimilatie van glucose (bron 21 en Binas 68A en B)

Proces Reactie Opbrengst Plek

Glycolyse Glucose (C6) -> 2 pyrodruivenzuur (2 C3) + 2 ATP+ 2 NADH,H+

Cytoplasma

Gisting pyrodruivenzuur (2 C3) + H+ -> melkzuur (2 C3) *of (in gistcellen):pyrodruivenzuur (2 C3) + H+ -> ethanol (C2 + CO2) *

- 2 NADH,H+ Cytoplasma

* H+-ionen komen van NADH,H+

Het NAD+-molecuul dat overblijft kan gebruikt worden bij de glycolyse

2 ATP

Aansturing: bron 23 (onderschrift) en 24Een spier trekt pas soepel samen als de impulsfrequentie zo hoog is dat de spier ertussenin niet meer kan ontspannen (gladde tetanus). Als dat niet het geval is spreek je van een gekartelde tetanus. De spiertonus is de continue spierspanning die ervoor zorgt dat je lichaamshouding gehandhaafd wordt.

Page 38: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Stedelijke ecosystemenAutotrofenFoto-autotroof: organismen die met behulp van lichtenergie organische stoffen maken uit anorganische stoffenChemo-autotroof: organismen die met behulp van chemische energie organische stoffen maken uit anorganische stoffenAutotrofen zijn sterk afhankelijk van het microklimaat, d.w.z. lokale omstandigheden. Deze zijn niet afhankelijk van het klimaat van de omgeving. In een stad waait het bijvoorbeeld minder en is er meer warmte en afvalstoffen.Natuurlijke selectieEen buitenwijk is een gradiëntenecosysteem, waarin de omstandigheden van buiten naar binnen geleidelijk veranderen. Dit zorgt voor variatie in habitats en niches en dus biodiversiteit.Adaptatie, een verandering in bouw of gedrag van een soort zodat deze beter aangepast is aan de milieufactoren, is een belangrijke factor in de natuurlijke selectie.Fitness: vermogen om bepaalde allelen door te geven aan de volgende generatie (oftewel vermogen tot adaptatie en selectie van genen).Het flessenhalseffect treedt op als na een ramp de allelfrequenties veranderen. Het foundereffect treedt op als enkele individuen migreren. (bron 5)

Page 39: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Wereldwijde kringlopenKoolstofkringloop: Binas 93FSnelle koolstrofkringloop: de route die koolstof neemt door planten, dieren en reducentenLangzame koolstofkringloop: de route die koolstof neemt als organische stoffen onder druk veranderen in steenkool of olie (en onder de grond opgeslagen wordt)

Stikstofkringloop: Binas 93GStikstof kan alleen in de vorm van ammoniak of nitraat worden opgenomen door planten. Er zijn verschillende bacteriën betrokken bij de fixatie van stikstof.

Fosfor en andere elementenMycorrhiza: symbiose van schimmel en plantRhizosfeer: directe omgeving van de wortels van een plant

Plastic afvalPersistent = niet gemakkelijk afbreekbaar en hopen op in het lichaam (met name vetweefsel)Omslagpunt = punt waarbij een ecosysteem snel van de ene toestand verandert in de andere; leidt vaak tot een verarming van het ecosysteem

Page 40: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

DNAStructuur van DNA: Binas 71C en 70CNucleïnebasen: A en T binden en C en G binden; gebaseerd op het aantal H-bruggenNucleosomen: structuur van DNA dat om een bolletje van acht histonen gewikkeld is (binding zure fosfaatgroepen en basische histonen)Chromatinedraad: gespiraliseerde draad van nucleosomen (worden compacter in de S-fase van de profase van de mitose -> zichtbaar als verdubbelde chromosoom)Eukaryoot: kernlichaampje (voor ontstaan ribosomen uit rRNA)Telomeer = uiteinde DNA-molecuul (codeert niet)mtDNA: mitochondriaal; cirkelvormig; vooral voor oxidatieve fosforylering; sneller mutaties door reactieve zuurstofmoleculenMutaties: Binas 71I en bron 4

- Substitutie: nucleïnebase wordt vervangen- Deletie: nucleïnebase verdwijnt- Insertie: extra nucleïnebase heeft zich in DNA-molecuul genesteld- Duplicatie: verdubbeling DNA-delen- Inversie: omdraaien DNA-delen- Translocatie: DNA komt tijdens de mitose op de verkeerde plek terecht (?)

Mutageen = verhoogde kans op mutatiesPuntmutatie = verandering van één basenpaarChromosoommutatie = verandering van groter gebied DNADNA-replicatie: bron 5, bron 7 en binas 71E

1. Waterstofbruggen tussen basenparen breken en strengen wijken uiteen als een rits (enzym helicase). Er ontstaan replicatievorken.

2. Complementaire RNA-primer hecht zich aan het DNA als startpunt (enzym primase)

3. DNA-polymerase hecht zich aan het DNA en koppelt DNA-moleculen aan elkaar tot een nieuwe streng (richting 3’->5’). Bij de ene streng kan hij dus aan een stuk kopiëren, bij de andere niet. De ander doet hij door te springen en dan achterwaarts de Okazaki-fragmenten te kopiëren

4. De telomeren worden deels niet gekopieerd; DNA wordt dus telkens ietsje korterKunstmatig vermeerderen van DNA (bron 10)Restrictie-enzymen = enzymen die knippen in (niet-coderend) DNATransfectie = inbrengen van vreemd DNA in een cel (vaak d.m.v. restrictie-enzymen)Plasmide = cirkelvormig DNA-molecuul, afkomstig van bacterie (71M1)Recombinant-plasmide = plasmide met fragment menselijk DNA dat ingebracht wordt bij een bacterie, die het redupliceertPCR-methode = techniek om DNA te vermeerderen die gebaseerd is op de temperatuurgevoeligheid van DNA (BINAS 71M2)Sequensen = techniek voor het bepalen van de nucleïnebasenvolgordeVorming polypeptideketens (bron 16 en 17, Binas 71J)

1. In de kern wordt DNA getranscribeerd naar messenger-RNA (binas 71F):a. RNA-polymerase wordt aangekoppeld bij de promotor, die de genexpressie

reguleert (TATA-box) (eiwitten: transcriptiefactoren). Dit gebeurt altijd op dezelfde streng: de matrijs of template.

b. RNA-polymerase schuift langs het DNA (afleesrichting 3’->5’)

Page 41: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

c. Enzymen splitsen de introns (niet-coderend) uit het pre-mRNA (splicing). Hierbij kan ook gevarieerd worden in hoeveel en welke exons in het definitieve mRNA terechtkomen, waardoor verschillende eiwitten gemaakt kunnen worden uit hetzelfde pre-mRNA (binas 71H)

2. Aan de ribosomen in het grondplasma wordt mRNA getransleerd naar een eiwita. Een ribosoom bindt aan het 5’-uiteinde van het mRNA.b. Het ribosoom schuift langs het RNA richting het startcodon.c. Een transport-RNA-molecuul brengt een aminozuur naar het ribosoom. Als

de tripletcode van het mRNA complementair is aan het anticodon van het tRNA (binas 71K2), koppelt het ribosoom het aminozuur aan voorgaande aminozuren.

d. Als het stopcodon is bereikt, ontkoppelt het ribosoom en de polypeptideketen.

Regeling genactiviteit (bron 18, 19)Prokaryoten (bron 18)Genen die coderen voor eiwitten die samenwerken liggen dicht bij elkaar (structuurgenen). Deze groep structuurgenen wordt geregeld door het operon, bestaande uit een operator, die fungeert als een soort schakelaar, en de promotor, de bindingsplaats voor RNA-polymerase.Een regulatorgen regelt de transcriptie van de structuurgenen, want het codeert voor een repressoreiwit dat aan de operator kan binden. Als een substraat (vb. lactose) aan dit repressoreiwit bindt, gaat het van de operator af en kan transcriptie plaatsvinden.Eukaryoten (bron 19)Transcriptie bij eukaryoten komt pas op gang als eerst transcriptiefactoren aan de TATA-box binden, dan activatoreiwitten en dan pas het RNA-polymerase. De mate van transcriptie wordt dus beïnvloed door de transcriptiefactoren. Deze kunnen geactiveerd worden door een specifiek signaal van binnen de cel, zoals fosforylering, of van buiten de cel, zoals een hormoon.Epigenetische code: bij eukaryoten wordt de mate van transcriptie ook beïnvloed door methylering, acetylering enz. Lees pag. 96 en 97 (‘Regeling in het chromatine’)Ontstaan van tumoren (bron 21)Een mutatie in tumorsuppressorgenen betekent dat het tumorsuppressoreiwit niet gemaakt kan worden en de celdeling van cellen met DNA-schade niet verhinderd wordt. Een mutatie in proto-oncogenen betekent dat het eiwit wel wordt gemaakt, waardoor ongewenste celgroei gestimuleerd wordt. Ook methylering, acetylering enz. (zie hierboven) kunnen hier invloed op hebben.

EiwittenAfwerking polypeptideketen (bron 2)In het ER: omzetting naar eiwit door verandering structuur en toevoegingen (bv. koolhydraten)In het Golgi-systeem: toevoeging o.a. fosfaatgroepen en koppeling meerdere polypeptideketens tot één eiwit + exocytose aan afvoerbuis van een klierRuimtelijke structuur (bron 3 en Binas 67H2)Primaire structuur: keten aminozurenSecondaire structuur: vorming α-helix of β-plaat door waterstofbruggenTertiaire structuur: bindingen tussen restgroepen van aminozuren, zoals vanderwaalskrachten, H-bruggen en S-bruggenQuaternaire structuur: binding van meerdere polypeptideketens aaneen tot één eiwit

Page 42: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Denaturatie = verlies van oorspronkelijke ruimtelijk structuur van een eiwit door bv. verhitten of een chemische oorzaak (bepaalde stof) (de H-bruggen laten door deze omstandigheden los en er worden nieuwe H-bruggen gevormd)

Plaque = ophoping van eiwitten tussen hersencellenTangle = eiwitkluwen binnen hersencelFuncties van eiwitten (bron 8)EnzymwerkingEnzymen: eiwitten die chemische reacties in het lichaam katalyseren; pH- en temp.-gevoeligBron 10: een substraat kan volgens het ‘sleutel-slot’ model alleen binden aan het specifieke complementaire enzym, waarna dezen een complex vormen. Volgens het nieuwere ‘induced-fit’-model kan een substraat zich ook vormen naar een enzym.Bron 11: cofactoren/co-enzymen zijn vaak noodzakelijk voor de vorming van een complexRemming enzymactiviteit (bron 14)Competitieve remming: een vreemd molecuul bindt aan een enzym door sterke overeenkomsten in bouw met het substraat, waardoor er geen product ontstaat Allosterische remming: naast het actieve centrum een andere specifieke receptorplaats van een enzym, de allosterische zijde; binding van een inhibitormolecuul zorgt voor een verandering in de vorm van het enzym, waardoor het substraat niet meer kan binden; binding van een activatormolecuul maakt koppeling met het substraat mogelijk; Productremming: Als het eindproduct van de cascade aan reacties bindt aan de allosterische zijde van het eerste enzym in de keten, als inhibitor, kan het substraat niet meer koppelen en is er sprake van negatieve terugkoppeling (bron 14)Proteasoom: afbraak van verouderde en foutief gemaakte eiwitmoleculen (waarbij ubiquitine als merkteken werkt)

RNA-interferentie (RNAi): RNA-fragmenten die binden aan mRNA, wat translatie onmogelijk maakt‘Small interfering’-RNA (siRNA): komt van buiten de cel; bv. RNA-virusMicro-RNA (miRNA): gemaakt binnen de cel (transcriptie van miRNA-genen)Bron 18: RNA-virussen vermeerderen door hun RNA in de gastheercel om te zetten in dubbelstrengs-RNA (dsRNA). Als verdediging vormt de gastheercel een enzym (‘dicer’), dat het dsRNA in stukken knipt tot siRNA’s, die hij gebruikt ter verdediging tegen de rest van het enkelvoudige virus-RNA in de cel (complex = RISC)Proteoom = eiwitten die een cel op dat moment maaktDNA-microarray (bron 21): methode om te zien welke genen actief zijnmRNA wordt d.m.v. reverse-transcriptase getranscribeerd naar enkelstrengs complementair DNA (cDNA), dat met een kleur gelabeld wordt; het cDNA wordt aangebracht op de microarray; op elke spot van de microarray zijn DNA-fragmenten aangebracht met elk een ander gen; onder uv-licht is te zien op welke spots het cDNA gebonden is aan de (immers complementaire) DNA-fragmenten en dat geeft de genexpressie aan.Eiwitten in kaart brengen2D-gelelektroforese: eerst worden eiwitten op iso-elektrisch punt gescheiden, d.w.z. de pH waarbij een eiwit geen netto elektrische lading heeft; ze worden in een gel met pH-gradiënt geplaatst, en door de elektrische lading blijven ze daardoor bewegen totdat ze het iso-elektrisch punt hebben bereikt; hierna worden ze in een nieuwe gel

Page 43: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

geplaatst, en worden ze gescheiden op grond van massa (grotere moleculen zijn tragischer in het elektrisch veld)Massaspectrometrie: in een vacuümkamer worden de moleculen met een laser geïoniseerd; in een elektrisch veld worden ze versneld; door het verschil in massa verschilt de snelheid en dus het tijdstip waarop ze bij de detector aankomen (bron 25)

Page 44: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

PlantenVeredelingTetraploïde cellen: een plantengif kan non-disjunctie veroorzaken (verhindering van de vormen van trekdraden bij mitose), waaruit cellen ontstaan met vier in plaats van twee homologe chromosomen; tetraploïde planten hebben andere eigenschappen dan diploïde planten

Cisgeen/transgeen: planten die via genetische modificatie allelen hebben gekregen van dezelfde soort zijn cisgeen; van een andere soort transgeen

Genetische modificatie: 1. Een allel uit het DNA van het donororganisme wordt in een plasmide ingebouwd2. Dit plasmide wordt in een bacterie ingebouwd, die gaat delen tot een kloon3. Deze kloon wordt met niet gedifferentieerde plantencellen samengevoegd4. Bij sommige van die cellen wordt het allel in het DNA opgenomen5. De laborant kan dit testen door een markergen toe te voegen dat resistentie veroorzaakt voor een

bepaald antibioticum; als hij dit antibioticum dan toevoegt, sterven de cellen zonder het markergen (en dus allel) en heb je de gemodificeerde cellen over

6. Deze gemodificeerde cellen kunnen op weefselkweek en uitgroeien tot een plant

Watertransport (binas 91B)1. Wateropname door wortelharen2. Water gaat via celwanden (apoplast-route) of via celmembranen en grondplasma (symplast-route)

richting de centrale cilinder met transportvaten3. Om de centrale cilinder ligt de endodermis van de wortel, met in de celwanden een laagje kurk

(bandjes van Caspari), waar het water niet doorheen kan. Het water moet vanaf hier dus via de symplast-route verder. Mineralen moeten met actief transport, want tegen de concentratierichting in, water volgt door osmose.

4. Vanaf de centrale cilinder gaan water en mineralen verder in de houtvaten. Het water beweegt omhoog door de waterpotentiaal (psi), die ontstaat door:

a. De worteldruk, een lichte overdruk die ontstaat door de osmose van water b. Cohesie (polaire aantrekking tussen watermoleculen) en adhesie (aantrekking

watermoleculen en wanden houtvaten)c. De verdampingsstroom, die ontstaat als de huidmondjes in de bladeren open staan

De waterpotentiaal is 0 voor zuiver water en wordt negatiever naarmate de osmotische waarde, verdampingsstroom en cohesie- en adhesiekrachten groter worden.

Page 45: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

ChloroplastBevat stroma (soort grondplasma), waarin platte blaasjes liggen, thylakoïden, opgestapeld in stapeltjes, de granaIn de membranen van thylakoïden liggen fotosysteem I en II, die een combinatie van verschillende fotopigmenten bevatten, het antennecomplex

Lichtreactie: niet-cyclische fotofosforylering (bron 14 en binas 69B)Vorming NADPH,H+ Vorming ATP

1. Het antennecomplex van fotosysteem II vangt fotonen uit het zonlicht, die elektronen in aangeslagen toestand brengen

2. De elektronen springen hierdoor weg en komen terecht bij een oxidator ernaast

3. De elektronen gaan dan door een redoxsysteem (verschillende oxidatoren en reductoren)

4. De elektronen komen terecht in fotosysteem I. Hier komen de elektronen in een nog hoger energieniveau (weer door fotonen)

In stappen raken de elektronen hun energie kwijt, die gebruikt kan worden voor de vorming van ATP

5. Via een kort redoxsysteem komen de elektronen terecht bij de slotoxidator, NADP+, in het stroma

De energie uit de elektronen wordt gebruikt voor de pompwerking van een van de stoffen van het redoxsysteem (Cyt-bf), die actief protonen het lumen in pompt

6. H+-ionen binden aan het NADP+ met de energie van de elektronen

Het concentratieverschil in protonen tussen het stroma en het lumen zorgt voor diffusie richting het stroma door het membraaneiwit ATP-synthesase

7. De protonenstroom biedt energie voor de binding van een Pi-molecuul aan ADP

Lichtreactie: cyclische fotofosforylering (bron 14 en binas 69B)De vorming van NADPH,H+ en ATP gebeurt tijdens de niet-cyclische fotofosforylering. Omdat de verhouding tussen deze stoffen niet goed is voor het vervolg van de fotosynthese, is er ook een periode waarin de cel de productie van NADPH, H+ tijdelijk stopzet. De elektronen gaan dan van fotosysteem I terug naar fotosysteem II en leveren ook een bijdrage aan de pompwerking van het Cyt-bf. Dit heet de cyclische fotofosforylering.

Donkerreactie: Calvincyclus (binas 69C)1. Reactie waarbij zes keer CO2 bindt aan een C5-molecuul. Fosfaatgroepen aan het C5-molecuul leveren

energie voor de bindingen. (Enzym: rubisco; kan alleen werken bij hoge concentraties CO2)2. Reductie van deze C6-moleculen m.b.v. NADH,H+, waarbij 12 C3-moleculen ontstaan.3. 10 van deze C3-moleculen reageren terug tot zes C5-moleculen (zie stap 1), waarbij ATP wordt

verbruikt4. De 2 overige C3-moleculen reageren tot glucose (C6) of andere koolhydraten

Page 46: media.scholieren.net · Web viewDaarom stroomt het bloed door het foramen ovale, ovaal venster, van de rechter- naar de linkerboezem, om meteen door de aorta gepompt te worden. Daarnaast

Transport van organische stoffen (bron 17 en binas 91C)Bastvaten: transportkanalen die samen met houtvaten in vaatbundels door de plant lopen (binas 91C). Ze bestaan uit langgerekte levende cellen, waartussen zeefplaten liggen, waardoor plasmadraden lopen van cel naar celDe werking van bastvaten berust op osmotische processen. Bladcellen aan het ene uiteinde leveren sacharose en vormen zo een source. Door de hoge osmotische waarde volgt water en ontstaat er een overdruk. Op plaatsen waar sacharose nodig is, halen cellen actief sacharose uit het bastvat en ontstaat er een sink. Hierdoor verdwijnt er ook water en ontstaat er een onderdruk. Het verschil in druk tussen de sources en de sinks veroorzaakt stroming in het bastvat.

Voortgezette assimilatie: het ontstaan van andere organische stoffen uit glucose/fructose (in de cellen van een sink)Macrunutriënten: stoffen waarvan in een plant veel nodig isMicronutriënten: stoffen waarvan in een plant weinig nodig is

Assimilatie en dissimilatieBeperkende factor: factor die de fotosynthese beperktBruto primaire productie (BPP): hoeveelheid gevormde glucose per dagNetto primaire productie (NPP): hoeveelheid glucose die overblijft na de dissimilatie (wordt gebruikt voor de voortgezette assimilatie)Productiviteit: de opbrengst van een plant (de NPP eigenlijk)Compensatiepunt: punt waarop dissimilatie en fotosynthese in evenwicht zijn

Fotorespiratie: proces waarbij Rubisco bij een lage CO2-concentratie gaat reageren met O2 in plaats van met CO2 in de CalvincyclusC4-planten: kunnen bij lage CO2-concentraties door middel van PEP-carboxylase uit CO2 een C4-molecuul (ipv een C3-molecuul) maken, dat later alsnog CO2 kan leveren voor de fotosyntheseCAM-planten: kunnen ’s nachts CO2 opnemen, dit binden m.b.v. PEP-carboxylase tot appelzuur (C4) en dat opslaan in hun vacuolen, zodat ze tijdens de hitte van de dag alsnog CO2 beschikbaar hebben voor de fotosynthese als ze hun huidmondjes sluiten (om verdamping tegen te gaan)