Masterscriptie Linda, eindversie

43
De overtuigingskracht van verhalen L.C.W. Brusche Masterscriptie Communicatiewetenschap Radboud Universiteit Nijmegen

Transcript of Masterscriptie Linda, eindversie

Page 1: Masterscriptie Linda, eindversie

De overtuigingskracht

van verhalen

L.C.W. Brusche

Masterscriptie Communicatiewetenschap

Radboud Universiteit Nijmegen

Page 2: Masterscriptie Linda, eindversie

1

De overtuigingskracht van verhalen

De invloed van narrative engagement, character appeal en

enjoyment op de narrative persuasion van een entertainment-

education online video

Colofon

Masterscriptie Communicatiewetenschap

L.C.W. (Linda) Brusche

Studentnummer: 4003314

E-mail: [email protected]

Radboud Universiteit Nijmegen

Begeleider:

Dr. P.G.J. (Paul) Hendriks Vettehen

Tweede lezer:

Dr. H. (Henk) Westerik

Februari 2012

Page 3: Masterscriptie Linda, eindversie

2

Inhoudsopgave

Voorwoord………………………………………………………………………………………………… 3

Samenvatting…………………………………………………………………………………………….. 4

English summary 6

§ 1: Achtergrond en probleemstelling…………………………………………………………… 8

§ 2: Theorie en hypothesen…………………………………………………………………………. 13

2.1 De eerste verklarende factor: narrative engagement 13

2.2 De tweede verklarende factor: character appeal 15

2.3 De derde verklarende factor: enjoyment 16

§ 3: Methode van onderzoek……………………………………………………………………….. 19

3.1 Onderzoeksontwerp 19

3.2 Populatie en steekproef 19

3.3 Operationalisering 20

3.4 Analyse 25

§ 4: Resultaten…………………………………………………………………………………………… 26

4.1 Resultaten met narrative engagement in vier dimensies 26

4.2 Resultaten met narrative engagement in drie dimensies 30

4.3 Effecten in deelgroepen 32

§ 5: Conclusie en discussie………………………………………………………………………….. 34

5.1 Conclusie 34

5.2 Discussie 34

Referentielijst…………………………………………………………………………………………….. 40

Page 4: Masterscriptie Linda, eindversie

3

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterscriptie communicatiewetenschap, waaraan ik het afgelopen jaar met

toewijding en plezier heb gewerkt. Het gaat over de kracht van verhalen, een onderwerp dat mij altijd

mateloos heeft geboeid. In het verleden ben ik daar veel mee bezig geweest, onder andere als

producent van Schitterend, één van de eerste internetsoaps van Nederland. In mijn HBO scriptie heb

ik toen onder andere de succesfactoren van deze soap onderzocht. Want dat verhalen in staat zijn om

hun publiek te beïnvloeden, is inmiddels in verschillende studies uit het verleden aangetoond. Maar

waarom is het ene verhaal nu sterk en het andere verhaal niet? Wat maakt een verhaal overtuigend?

Dit is niet eenvoudig te verklaren. Hopelijk werpt mijn onderzoek meer licht op de zaak. Een

zorgvuldig uitgevoerde webenquête onder bijna vijfhonderd respondenten bracht een deel van de

werking van narratieve overtuigingskracht in kaart. Als onderzoeksobject is voor online video gekozen,

een nieuw medium dat de laatste jaren explosief is gegroeid en ook voor de toekomst talloze

mogelijkheden biedt.

Dit rapport had nooit tot stand kunnen komen zonder de hulp en expertise van verschillende mensen,

die samen met mij op ontdekkingstocht gingen of iets van hun eigen reis wilden delen. Allereerst wil

ik graag mijn docent dr. Paul Hendriks Vettehen bedanken, voor zijn prettige begeleiding, zijn

intelligentie en deskundigheid. Paul is een ervaren onderzoeker en ik kan me werkelijk geen betere

afstudeerbegeleider voorstellen dan hij. Naast Paul wil ik graag mijn verloofde Bas en mijn ouders

bedanken. Goede wetenschap bedrijven is vaak een lastig, taai en intellectueel proces. Zij hebben mij

aangemoedigd om vol te houden en het beste resultaat te bereiken. Dit onderzoek was niet mogelijk

geweest zonder de honderden mensen die de webenquête hebben ingevuld en doorgestuurd naar

anderen. Met name noem ik mijn schoonmoeder Annemiek, die in haar eentje wel vijftig respondenten

heeft geworven: fantastisch! Vrienden, familie en kennissen deden hun best om mij te helpen en

leverden zo een belangrijke bijdrage aan de wetenschap.

Dit rapport werpt een kleurrijk licht op de werking van de kracht van verhalen. Organisaties in zowel

de profit als de non-profit sector kunnen deze informatie gebruiken voor een strategische inzet van

narratieve overtuigingskracht.

Moge dit rapport bijdragen aan uw inzicht in de kracht van verhalen!

Linda Brusche

Page 5: Masterscriptie Linda, eindversie

4

Samenvatting

Al van oudsher gelooft men in de kracht van verhalen. Verhalen worden vaak gebruikt om een

(leerzame) boodschap over te brengen. Omdat verhalen de interesse wekken van hun publiek, kunnen

zij zelfs moeilijk bereikbare groepen aanspreken. Professionele voorlichters gebruiken in dit kader vaak

de Entertainment-Educationstrategie (EE), waarbij mensen op een vermakelijke manier iets leren. De

persuasieve kracht van verhalen is in het verleden al door verschillende experimenten aangetoond.

Over de verklarende factoren heerst echter nog steeds onduidelijkheid. Vandaar de onderzoeksvraag:

“Hoe kan de overtuigingskracht van verhalen verklaard worden?”

In de literatuur vinden we drie voorspellers, waarvan we vermoeden dat zij een positieve invloed

hebben op de narratieve overtuigingskracht (narrative persuasion). Dat zijn de mate waarin mensen

betrokken zijn bij het verhaal (narrative engagement), de mate waarin de karakters hen aanspreken

(character appeal) en de mate waarin mensen plezier beleven aan het verhaal (enjoyment). Narrative

engagement (oftewel verhaalbetrokkenheid) is een meervoudig construct dat volgens Busselle en

Bilandzic (2009) bestaat uit vier dimensies: ‘narrative understanding’, ‘attentional focus’, ‘narrative

presence’ en ‘emotional engagement’. Deze dimensies beschrijven de voorwaarden die belangrijk zijn

bij het bereiken van verhaalbetrokkenheid. Mensen moeten in het verhaal zitten (narrative presence)

en de aandacht erop gericht hebben (attentional focus). Daarnaast moet het verhaal makkelijk te

begrijpen zijn (narrative understanding) en mensen moeten meeleven met en zich inleven in de

verhaalkarakters (emotional engagement).

Methode van onderzoek

De invloed van de hierboven genoemde concepten op de narratieve overtuigingskracht is onderzocht

met behulp van een webenquête. 451 deelnemers keken een online video van 3 minuten en 44

seconden en vulden vervolgens een korte vragenlijst in. Het filmpje betrof een professionele EE

productie, een aflevering uit internetsoap ‘Sound’, waarin het belang van gehoorbescherming duidelijk

werd gemaakt. De concepten zijn geoperationaliseerd op basis van de literatuur. Voor character

appeal is een nieuw meetinstrument ontwikkeld met een hoge betrouwbaarheid. De resultaten zijn

zowel vanuit een deductieve als een inductieve invalshoek geanalyseerd met behulp van een multipele

regressie analyse. De deductieve benadering nam de theorie als uitgangspunt voor de analyse, dus

met narrative engagement in vier dimensies. De inductieve benadering nam echter de waargenomen

werkelijkheid als basis, dat was met narrative engagement in drie dimensies. Twee dimensies van

narrative engagement, narrative presence en emotional engagement, bleken namelijk empirisch niet

van elkaar te onderscheiden. Zij werden samengevoegd onder de term ‘narrative involvement’.

Page 6: Masterscriptie Linda, eindversie

5

Resultaten en conclusie

Concluderend blijkt dat de narratieve overtuigingskracht vooral voorspeld wordt door de mate waarin

mensen het verhaal begrijpen (narrative understanding). De persuasieve kracht neemt toe naarmate

het verhaal beter begrepen wordt. Vanuit een deductieve invalshoek speelt ook de emotionele

betrokkenheid bij de verhaalpersonages een rol. Hoe groter de emotionele betrokkenheid, hoe groter

de overtuigingskracht van het verhaal. Bekijken we de resultaten echter met een inductieve bril, dan

blijkt alleen narrative understanding samenhang te vertonen met narrative persuasion. Narrative

involvement genereert geen significante effecten. De invloed van character appeal, enjoyment,

narrative involvement, attentional focus en narrative presence op de afhankelijke variabele narrative

persuasion kon niet worden aangetoond.

Waarschijnlijk spelen deze concepten wel degelijk een rol, maar op een andere manier dan

gedacht. Verhaalbetrokkenheid en aansprekende verhaalpersonages leiden beide tot verhaalplezier.

En entertainment (of anders gezegd verhaalplezier) vormt volgens de literatuur de belangrijkste

motivatie voor mensen om het verhaal te volgen. Voor het genereren van persuasieve verhaaleffecten

blijkt echter de educatie van belang. Want als mensen het verhaal begrijpen, neemt de

overtuigingskracht toe.

Tot slot is het op basis van de resultaten aannemelijk dat de werking van de persuasieve

verhaaleffecten varieert per medium en type verhaal. Toekomstig onderzoek kan hier meer licht op

werpen.

Page 7: Masterscriptie Linda, eindversie

6

English summary

From times immemorial people have believed in the power of stories. Stories are often used to deliver

an educational message. People love to hear stories and therefore, stories can even reach people who

were previously not interested in the message. For that purpose, professional educators and public

information officers often use the Entertainment-Educationstrategy (EE) to educate their audience in

an entertaining way. Science has already demonstrated the persuasive effects of stories by various

experiments. However, the explanatory factors are still unclear. That leads us to the following

research question:

“How can the persuasiveness of stories be explained?”

Academic literature reveals three factors which might have a positive influence on narrative

persuasion. The first is the extent to which people are involved in the story (narrative engagement),

the second is the extent to which the story characters appeal to them (character appeal) and the third

is the extent to which people enjoy the story (enjoyment). According to Busselle and Bilandzic (2009)

narrative engagement consists of four dimensions: ‘narrative understanding’, ‘attentional focus’,

‘narrative presence’ and ‘emotional engagement’. These four dimensions describe the conditions which

are important to achieve engagement with narratives. People need to leave the actual world and enter

the story (narrative presence) and need to pay attention to the story (attentional focus). Furthermore,

they should empathize with characters (emotional engagement) and not have difficulties to

understand the story (narrative understanding) in order to achieve narrative engagement.

Research method

The influence of the above-mentioned variables on narrative persuasion is investigated by means of a

web survey. 451 participants watched an online video of 3 minutes and 44 seconds and filled in a

short question list. The video was an episode of internet series ‘Sound’, a professional EE production

designed to show the importance of hearing protection against sounds which are too loud. The

variables are operationalized on the basis of the literature. For character appeal a new measuring

instrument is developed with a high reliability. The results are analyzed in both a deductive and

inductive way, with the help of a multiple regression analysis. The deductive analysis was based on

literature, i.e. with narrative engagement in four dimensions. The inductive analysis was based on the

results, and the results show that there were actually three dimensions of narrative engagement. Two

dimensions, narrative presence and emotional engagement, could not be empirically distinguished

from each other. They were combined into the term ‘narrative involvement’.

Page 8: Masterscriptie Linda, eindversie

7

Research results and conclusion

The research results show that narrative persuasion is mainly predicted by narrative understanding.

The persuasiveness increases with a better understanding of the story. From a deductive point of

view, the emotional engagement with the story characters also plays a part in narrative persuasion.

The more people feel for and with characters, the more narrative persuasion is achieved. However,

from a inductive point of view only narrative understanding correlates with narrative persuasion.

Narrative involvement had no significant influence. The effects of character appeal, enjoyment,

narrative involvement, attentional focus and narrative presence on the dependent variable narrative

persuasion could not be identified.

Those variables might play a part as well, but in a different way than was expected. Narrative

engagement and character appeal are both strong predictors of enjoyment. And entertainment (i.e.

enjoyment) is considered in literature as the main motivator which causes people to follow the story.

For generating persuasive effects the education turns out to be important. Because if people

understand the story, the persuasiveness increases.

To conclude, it is plausible that the effects of narrative persuasion varies per medium and

type of story. Future research may shed further light on this issue.

Page 9: Masterscriptie Linda, eindversie

8

§ 1 Achtergrond en Probleemstelling

Mensen houden van verhalen. Verhalen hebben een universele aantrekkingskracht. Ze zijn overal om

ons heen: in de kranten, op televisie, in reclamespotjes en zelfs de mensen die we dagelijks

tegenkomen dragen ze bij zich. Van oudsher gelooft men in de mystieke kracht van verhalen. Daarom

worden zij al sinds het begin van de mensheid gebruikt om mensen iets te leren. Denk aan de

spannende verhalen met een moraal die onze voorouders elkaar vertelden rond het kampvuur. Of aan

de gelijkenissen die Jezus vertelt in de Bijbel. Met deze verhalen wilde Jezus zijn toehoorders iets

duidelijk maken. Veel verhalen zijn bedoeld om hun publiek te overtuigen van een bepaalde

boodschap. Door de boodschap te verpakken in een verhaal, kunnen zelfs mensen overtuigd worden

die aanvankelijk niet geïnteresseerd waren. Maar hoe werkt narratieve overtuiging precies? Dit

onderzoek hoopt een tipje van de sluier op te lichten.

Verhalen als overtuigingsmiddel

Dat verhalen inderdaad in staat zijn om hun publiek te overtuigen, is inmiddels in verschillende

experimenten aangetoond (Hoeken, 2009, p.174). Zo vonden Appel en Richter (2007) dat verhalen

persuasieve effecten kunnen generen. Deze effecten zouden zelfs toenemen naarmate de tijd

verstrijkt en de herinnering aan de bron vervaagt. Verhalen bezitten dus de potentie om hun publiek

(in bepaalde mate) te overtuigen van een boodschap. Daarbij lijkt de lengte van het verhaal geen rol

te spelen. Stephenson (2003) rapporteert zelfs een effect bij anti drugs spotjes van 30 seconden.

Soms kan een verhaal zelfs overtuigender zijn dan statistische argumenten. Hoeken (2009)

betoogt dat dit met name geldt voor de acceptatie van standpunten over de (on)wenselijkheid van

een situatie of gevolg. Hij noemt het voorbeeld van een politicus die in het midden van de jaren

negentig meer budget vroeg voor het Ministerie van Justitie. De politicus onderbouwde zijn betoog

met cijfers, die aantoonden dat justitie te weinig man- en slagkracht had, maar stuitte op nauwelijks

verhulde verveling van de parlementsleden. Totdat hij het verhaal vertelde van een man die het niet

eens was met zijn bekeuring. De man ging met de politie in discussie en dat liep zodanig uit de hand

dat de agent hem mee nam naar het bureau om hem een nachtje af te laten koelen. Vervolgens

duurde het zes weken voordat iemand zich afvroeg wat de man in cel 106 nu eigenlijk had misdaan…

Na het horen van dit verhaal, sloeg de stemming in het parlement om en werd het budget voor het

Ministerie van Justitie zonder verdere discussie verhoogd (Hoeken, 2009, p.169). Ook onderzoek van

Slater & Rouner (1996) wijst uit dat voor mensen die het aanvankelijk niet eens zijn met de

boodschap, een verhaal een beter overtuigingsmiddel is dan feitelijke informatie. Met name als het

publiek - net als de parlementsleden in het voorbeeld - niet geïnteresseerd is in de boodschap, kan

narratieve overtuiging uitkomst bieden.

Volgens Slater & Rouner (2002) weet een verhaal zo zelfs moeilijk bereikbare groepen aan te

boren. Dat is goed nieuws voor de preventieve gezondheidsvoorlichters. Zij zitten meestal met een

onpopulaire boodschap opgescheept die zij moeten brengen aan een publiek dat bij voorbaat niet

Page 10: Masterscriptie Linda, eindversie

9

geïnteresseerd is of niet de cognitieve capaciteit bezit om deze te verwerken (Mutsaers, Renes & Van

Woerkum, 2007, p.124). De preventieve gezondheidsvoorlichting richt zich immers vaak op moeilijk te

doorbreken en sociaal ingebed gewoontegedrag. Denk bijvoorbeeld aan roken, drinken, drugsgebruik

en andere ongezonde gewoonten. De Entertainment-Educationstrategie kan dan uitkomst bieden.

Deze strategie maakt vaak gebruik van de kracht van verhalen om mensen een leerzame boodschap

bij te brengen.

De Entertainment-Educationstrategie

De Entertainment-Educationstrategie (EE) wordt in de wetenschap gedefinieerd als “het proces van

het doelbewust ontwerpen en implementeren van een mediërende communicatievorm die in staat is

om mensen te amuseren zowel als voor te lichten, om daarmee verschillende stadia van prosociale

(gedrags)verandering te bevorderen en mogelijk te maken” (Bouman, 1999, p.229). EE wordt dus

ingezet om op een vermakelijke manier mensen iets te leren. Slater en Rouner (2002) stellen dat door

de leerzame boodschap te verpakken in een meeslepend verhaal ook mensen bereikt worden die

aanvankelijk niet geïnteresseerd waren. Want mensen houden van verhalen, zijn er nieuwsgierig naar

en nemen ze met plezier tot zich (Green, Brock & Kaufman, 2004). Deze strategie wordt wereldwijd

gebruikt. Het begon in ontwikkelingslanden, waar voornamelijk in soapseries via radio en televisie

gezondheidsthema’s worden behandeld (Singhal, Cody, Rogers & Sabido, 2004, p.8). Singhal et al.

(2004, p.3) noemen het voorbeeld van de Indische serie ‘Jasoos Vijay’. Detective Vijay komt aan in

een dorp op het platteland in India en onderzoekt de moord op een meisje. Zij blijkt te zijn

omgebracht vanwege haar vriendschap met een Hiv-positief persoon. De serie geeft naast een

spannend plot, ook voorlichting aan de Indische kijkers over AIDS. Een ander voorbeeld van

toegepaste EE is te vinden in een ziekenhuisserie als Grey’s Anatomy. Tussen de romantische affaires

van Dr. Dreamy en Dr. Steamy door, krijgt de kijker af en toe ook belangrijke gezondheidsinformatie

mee. Volgens Mutsaers et al. (2007, p.123) kan EE enkele niet-geringe effecten realiseren op

bewustwording, kennis, attitudes en zelfs gedrag. Dit helpt zelfs om levens te redden. Een

krantenartikel1 op de voorpagina van het Leidsch Dagblad (naar een persbericht van het ANP) bericht

over een meisje dat haar eigen moeder heeft kunnen reanimeren. Het meisje had de techniek

afgekeken van de tv-serie Grey’s Anatomy.

In het verleden werd de Entertainment-Educationstrategie vooral toegepast in radio en

televisieprogramma’s. In Nederland behoorden het Centrum Media & Gezondheid (Fokkens, 2009) en

Jong Katholiek (Brusche, 2009) tot de voorlopers die de mogelijkheden van de EE-strategie op het

internet gingen verkennen. In een eerder onderzoek (Brusche, 2009) bericht ik over de grote rol die

het internet in de toekomst zal gaan spelen. Volgens het CBS (2009) zitten jongeren dagelijks al meer

uren achter het internet dan achter de televisie. Een speerpunt van de internetactiviteiten vormt het

kijken naar online video. Online video bestaat uit al het audiovisuele materiaal dat via internet

bekeken kan worden. In 2007 maakte een derde van de jongeren er dagelijks gebruik van. Sindsdien 1 Dit bericht stond ook op www.nu.nl, gevonden op 7 december 2011 via: http://www.nu.nl/buitenland/2684723/meisje-reanimeert-moeder-met-hulp-tv-serie.html

Page 11: Masterscriptie Linda, eindversie

10

is de kijkfrequentie alleen maar toegenomen, evenals de populariteit van speciale online video

websites als uitzendinggemist en youtube. Daarom verwacht ik dat in de toekomst steeds meer

verhalen via online video gekeken zullen worden (Brusche, 2009). Het Centrum Media & Gezondheid

en Jong Katholiek ontwikkelden een internetsoap om de doelgroep jongeren op een vermakelijke

manier aan te spreken met een educatieve boodschap. Sterren uit bekende televisiesoaps maakten in

‘Sound’ duidelijk dat harde muziek tijdens het uitgaan tot gehoorschade kan leiden (www.sound-

soap.nl). En Jong Katholiek (de jongerenorganisatie van de Rooms-katholiek Kerk in Nederland) kwam

met internetserie Schitterend, om jongeren door middel van een aansprekend verhaal te inspireren

met geloof, hoop en liefde (www.schitterend.tv). Onderzoek naar zowel Sound (Fokkens, 2009) als

Schitterend (Brusche, 2009) biedt een aanwijzing dat EE mede dankzij de kracht van verhalen in staat

is om persuasieve effecten te genereren. Maar hoe kan dit verklaard worden? Welke factoren zijn

verantwoordelijk voor het succes van de EE-strategie?

Succesfactoren van de EE-strategie

De eerste succesfactor van de Entertainment-Educationstrategie wordt gevormd door de kracht van

aansprekende rolmodellen. De ‘sociaal cognitieve theorie’ (SCT) van Bandura (1986) stelt dat mensen

leren van rolmodellen, bijvoorbeeld via de media. Om te kunnen leren van gedrag dat geuit wordt

door rolmodellen, moet het rolmodel aansprekend zijn voor het publiek (Nariman, 1993). In een

verhaal zijn drie typen rolmodellen mogelijk: positief, negatief en transitioneel (Slater & Rouner, 2002,

p.186). Positieve rolmodellen zijn de ‘helden’ in het verhaal, de goede personages. De slechteriken zijn

de negatieve rolmodellen. Transitionele rolmodellen zijn personages die tijdens het verhaal een

ontwikkeling doormaken, zij veranderen meestal van een negatief naar een positief rolmodel. Als de

positieve rolmodellen beloning ontvangen voor hun daden en de negatieve straf, dan worden mensen

(volgens Bandura in Moyer-Gusé, 2008, p.412) gemotiveerd om het geprojecteerde gedrag ook uit te

gaan voeren. Transitionele rolmodellen kunnen het publiek hier bij de hand nemen, omdat zij

gaandeweg het verhaal leren van hun fouten en het publiek meenemen in hun leerproces. Dankzij

processen van parasociale interactie, dat wil zeggen processen waarbij mensen meeleven met

verhaalpersonages, kunnen zo leereffecten optreden (Bouman, 1999; Bandura, 1986). Voor het

generen van deze effecten zijn aansprekende verhaalpersonages belangrijk (Nariman, 1993).

De tweede factor die de EE-strategie doet slagen is de kracht van een meeslepend verhaal.

Want als lezers, luisteraars of kijkers worden meegesleept in het verhaal, zullen zij minder gauw

tegenargumenten bedenken tegen de boodschap. Green en Brock (2002) noemen dit het

‘transportation-imagery model of narrative persuasion’. Uit hun onderzoek bleek dat participanten die

in hogere mate werden meegesleept in het verhaal na afloop een hogere mate van

verhaalgerelateerde houdingen en overtuigingen rapporteerden. Dat komt omdat mensen die

meegesleept worden in het verhaal, in een minder kritische toestand verkeren en zo ontvankelijker

zijn voor de boodschap (Green & Brock, 2000; Slater & Rouner, 2002; Moyer-Gusé, 2008, p.413). Een

meeslepend verhaal zorgt voor een betrokken publiek en deze betrokkenheid kan leiden tot

persuasieve effecten.

Page 12: Masterscriptie Linda, eindversie

11

De derde succesfactor is de kracht van entertainment, oftewel het plezier dat mensen beleven

aan verhalen. Vanwege het verhaalplezier raken mensen gemotiveerd om het verhaal te volgen. Zij

wijzen dan cognitieve processen toe aan de verwerking van de verhaalinformatie. Het cognitief

verwerken van de informatie noemen Petty en Cacioppo (1986) ‘elaboratie’. Volgens het ‘elaboration

likelihood model of persuasion’ (ELM) van Petty en Cacioppo (1986) speelt elaboratie een belangrijke

rol bij het genereren van persuasieve effecten. Elaboratie treedt op als mensen gemotiveerd zijn om

de boodschap tot zich te nemen en daar cognitieve processen aan toewijzen. Maar als mensen niet

geïnteresseerd zijn in de boodschap, zullen zij ook geen moeite doen om deze te verwerken. De

oplossing ligt dan in het ‘extended elaboration likelihood model’ (E-ELM) van Slater en Rouner (2002).

Het E-ELM stelt dat elaboratie in deze gevallen toch bereikt kan worden door de boodschap te

verpakken in een vermakelijk verhaal. Immers, dankzij het plezier dat mensen aan verhalen beleven,

raken zij gemotiveerd om het verhaal te volgen en wijzen zij er cognitieve processen aan toe. Dit leidt

tot een hogere mate van elaboratie en elaboratie opent de deur naar grotere persuasieve effecten.

Samenvattend lijken de aantrekkelijkheid van de verhaalpersonages, de mate waarin mensen

worden meegesleept in het verhaal en het verhaalplezier de verklaring te vormen voor het succes van

de EE-strategie. Wie een optimale narratieve overtuigingskracht wil bereiken, moet deze drie

succesfactoren goed benutten.

Wetenschappelijke relevantie en probleemstelling

Hoewel het aannemelijk is dat de bovengenoemde drie succesfactoren voor de EE-strategie

verantwoordelijk zijn voor de overtuigingskracht van verhalen, sluimert er in de wetenschap nog enige

onzekerheid. Ofschoon er relatief veel theoretische artikelen over bestaan, is er slechts een beperkt

aantal empirische studies voorhanden dat licht schijnt op de persuasieve effecten van verhalen.

Onderzoek naar de werking van de kracht van verhalen stond tien jaar geleden nog in de

kinderschoenen (Slater & Rouner, 2002, p.185). Inmiddels is er meer onderzoek naar gedaan en zijn

de kinderschoenen uitgegroeid tot tienerschoenen. Om de kennis naar de werking van narratieve

overtuiging tot volle wasdom te laten komen, is meer empirisch onderzoek nodig.

Bovendien voeren de meeste wetenschappers hun onderzoek uit onder studenten. Dit roept

twijfels op of de resultaten ook generaliseerbaar zijn en dus voor iedereen gelden. Hinyard en Kreuter

(2007, p.785) adviseren dan ook om bij toekomstig onderzoek ook niet-studenten te betrekken.

Daarnaast heeft het onderzoek naar de kracht van verhalen te kampen met verschillen in de

gebruikte terminologie. Daardoor is het lastig is om te begrijpen of een auteur in wezen hetzelfde

bedoelt als een andere auteur die een andere term gebruikt. Zo blijkt bijvoorbeeld dat voor de mate

waarin mensen worden meegesleept in het verhaal verschillende aanduidingen circuleren. Green &

Brock (2000; 2002) kiezen voor ‘transportatie’, Slater en Rouner (2002) spreken over ‘absorptie’ en

Busselle en Bilandzic (2009) hebben het over ‘narratief engagement’. Er zijn ook diverse termen die

duiden op aansprekende verhaalpersonages, zoals ‘identificatie’ (Cohen, 2001) en ‘character liking’

(Raney, 2004). Voor wie onderzoek doet naar narratieve overtuigingskracht, kan deze verscheidenheid

Page 13: Masterscriptie Linda, eindversie

12

in terminologie verwarring scheppen. Mijn onderzoek hoopt hier handvaten te bieden, door een

onderbouwde keuze te maken voor de beste termen.

Tenslotte roepen de huidige onderzoeksresultaten niet altijd een eenduidig beeld op. De

belangrijkste tegenstrijdigheden gaan over de invloed van de mate waarin mensen worden

meegesleept in het verhaal op de narratieve overtuigingskracht. In een toonaangevend onderzoek

toonden Green en Brock (2002) een verband aan tussen ‘transportatie’ van respondenten naar de

verhaalwereld en de mate waarin zij er verhaal gerelateerde opvattingen op nahielden. De auteurs

verklaarden de persuasieve kracht van verhalen door de mate waarin het verhaal meeslepend is, en

zo het publiek transporteert naar de verhaalwereld. De Graaf, Hoeken, Sanders en Beentjes (2009)

deden bijna hetzelfde onderzoek als Green en Brock, maar vonden geen effect van verhaal

transportatie. Zij denken dat vooral de emoties die mensen voelen voor de verhaalkarakters invloed

hebben. Over de precieze oorzaken van narratieve overtuiging tast de wetenschap tot dusver nog

gedeeltelijk in het duister. Meer inzicht is wenselijk. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag:

“Hoe kan de overtuigingskracht van verhalen verklaard worden?”

Page 14: Masterscriptie Linda, eindversie

13

§ 2 Theorie en hypothesen

Zoals in de vorige paragraaf al is aangekondigd, kan de overtuigingskracht van verhalen mogelijk

verklaard worden door dezelfde drie factoren die verantwoordelijk zijn voor het succes van de EE-

strategie. Deze factoren vormen wellicht de sleutels die de deur naar persuasieve verhaaleffecten

kunnen ontsluiten. De sleutels heten: ‘narrative engagement’, ‘character appeal’ en ‘enjoyment’.

Omdat het leeuwendeel van de wetenschappelijke artikelen over ‘narrative persuasion’ (persuasieve

verhaaleffecten oftewel narratieve overtuigingskracht) Engelstalig is, worden Engelstalige begrippen

gebruikt. Narrative engagement staat voor ‘verhaalbetrokkenheid’, met character appeal worden

‘aansprekende verhaalpersonages’ bedoeld en enjoyment betekent ‘verhaalplezier’.

2.1 De eerste verklarende factor: narrative engagement

Het gevoel dat je je verliest in de wereld van het verhaal, terwijl je de ‘echte’ wereld achter je laat,

wordt over het algemeen in de literatuur gezien als de sleutel voor de overtuigingskracht van het

verhaal (Hoeken, 2009, p.174). Een meeslepend verhaal neemt het publiek mee van de ‘echte’

werkelijkheid naar de verhaalwerkelijkheid. Green en Brock (2002) noemen dit ‘transportatie’. Het

begrip transportatie hebben zij geleend van Gerrig (1993). Gerrig (1993, p.10-11) omschrijft

transportatie als een reis die het publiek maakt naar de wereld van het verhaal. Tijdens deze reis zijn

bepaalde aspecten van de werkelijkheid niet langer toegankelijk, en bij terugkeer in de echte wereld

kan het publiek veranderd zijn. Dat komt omdat mensen tijdens het verhaal er zozeer met hun

aandacht bij zitten, dat zij zich niet langer bewust zijn van zichzelf en hun omgeving. Zij verkeren dan

in een minder kritische toestand en zijn zo ontvankelijker voor de boodschap (Green & Brock, 2000;

Slater & Rouner, 2002; Moyer-Gusé, 2008, p.413). Een meeslepend verhaal brengt haar publiek in

vervoering en neemt hen op in de verhaalwerkelijkheid. En hoe meer mensen opgaan in het verhaal,

hoe minder zij geneigd zijn tegenargumenten te bedenken tegen de boodschap van het verhaal. Zo

kan een verhaal persuasieve effecten genereren. Dit is het ‘transportation-imagery model of narrative

persuasion’ van Green & Brock (2002), in de wetenschap een gezaghebbende verklaring voor de

kracht van verhalen. Het kernwoord in het model is transportatie, het opgaan in de verhaalwereld,

waardoor het publiek minder tegenargumenten tegen de persuasieve boodschap van het verhaal

bedenkt.

Naast transportatie circuleren er verscheidene andere termen die min of meer op hetzelfde

concept lijken te duiden. Zo spreken Slater & Rouner (2002) over ‘absorptie’ en Biocca (2002) en Lee

(2004) noemen het ‘presence’. Ik kies echter voor de term van Busselle en Bilandzic (2009), omdat zij

het niet alleen scherp weten te omschrijven, maar ook een bruikbaar instrument hebben ontwikkeld

waarmee het concept gemeten kan worden. Busselle en Bilandzic duiden het met ‘narrative

engagement’, oftewel verhaalbetrokkenheid. Dit is de mate waarin mensen betrokken zijn bij het

Page 15: Masterscriptie Linda, eindversie

14

verhaal. Narrative engagement is een paraplubegrip, waar vier verschillende dimensies onder schuilen

(zie figuur 1). Samen weten zij het concept in al zijn veelkleurigheid het beste te vatten.

Figuur 1: De vier dimensies van narrative engagement

‘Narrative understanding’, ‘attentional focus’, ‘narrative presence’ en ‘emotional engagement’ vormen

samen de vier dimensies van narrative engagement. De eerste dimensie is narrative understanding,

de begrijpelijkheid van het verhaal. Als een verhaal onbegrijpelijk is zal de betrokkenheid van het

publiek afnemen. Daarom is het belangrijk dat mensen het verhaal kunnen volgen. De tweede

dimensie is aandacht: attentional focus. Voor het bereiken van verhaalbetrokkenheid is het belangrijk

dat mensen de aandacht volledig op het verhaal richten, waardoor signalen uit de werkelijke

omgeving niet of minder worden opgemerkt. Met narrative presence wordt de aanwezigheid van het

publiek met hun gedachten in de wereld van het verhaal bedoeld. Dit is de derde dimensie van

verhaalbetrokkenheid. En tot slot noemen Busselle en Bilandzic (2009) de vierde dimensie emotional

engagement. Emotional engagement is de emotionele betrokkenheid van het publiek bij het wel en

wee van de verhaalpersonages. De vier dimensies van narrative engagement beschrijven dus de

verschillende voorwaarden die belangrijk zijn bij het bereiken van verhaalbetrokkenheid. Iemand moet

in het verhaal zitten (narrative presence) en de aandacht erop gericht hebben (attentional focus). Er

mag geen sprake zijn van afleiding. Daarnaast moet het verhaal makkelijk te begrijpen zijn (narrative

understanding) en mensen moeten meeleven met en zich inleven in de verhaalkarakters (emotional

engagement). Hoe beter er aan deze vier voorwaarden is voldaan, hoe groter de

verhaalbetrokkenheid. En een betrokken publiek zal volgens Green en Brock (2000, 2002) minder

tegenargumenten bedenken tegen de boodschap van een verhaal. De verhaalbetrokkenheid vormt zo

een mogelijke verklaring voor de overtuigingskracht van verhalen. Dit brengt ons bij de eerste

hypothese:

H1: Hoe groter de betrokkenheid bij het verhaal, hoe groter de overtuigingskracht van het verhaal.

• Narrative understanding

• Attentional focus

• Narrative presence

• Emotional engagement

Narrative engagement

Page 16: Masterscriptie Linda, eindversie

15

2.2 De tweede verklarende factor: character appeal

Aansprekende verhaalpersonages vormen de tweede mogelijke verklaring voor persuasieve

verhaaleffecten. Dat komt, omdat volgens de sociaal cognitieve theorie van Bandura (1986) mensen

leren via rolmodellen. Zij kijken naar andere mensen om te zien hoe zij zich moeten gedragen en doen

vervolgens het gedrag na. Deze manier van leren wordt ‘modeling’ genoemd. Modeling kan ook

plaatsvinden via de media. Bandura illustreert dit met een beroemd experiment uit 1961. Tijdens dit

experiment werd een groep kinderen losgelaten in een kamer met bobo dolls. Bobo dolls zijn plastic

poppen, die aan de voet verzwaard zijn. Als iemand tegen ze aan stoot, stuiten ze weer terug in

dezelfde positie. De kinderen die meededen aan het experiment hadden dit speelgoed nog nooit

eerder gezien en wisten dus niet hoe zij ermee om moesten gaan. Voordat ze de kamer met de bobo

dolls ingingen, keken ze eerst een video. Tijdens de film gingen de verhaalpersonages zeer agressief

om met de poppen. Ze beukten en sloegen erop in. De kinderen die deze video gezien hadden,

kwamen vervolgens voor het eerst in hun leven in aanraking met echte bobo dolls. Zij kopieerden het

gedrag van de verhaalpersonages en begonnen ook op de poppen in te beuken. Ter controle kreeg

een andere groep kinderen, die ook nog nooit eerder met bobo dolls in aanraking was geweest, een

andere video te zien. In dit verhaal waren de personages bang voor de bobo dolls en raakten de

poppen alleen voorzichtig aan. Toen zij zelf oog in oog met de bobo dolls stonden, gingen de kinderen

ook heel voorzichtig met de bobo dolls om. Bandura’s experiment toont aan dat mensen niet alleen

van rolmodellen in het echte leven kunnen leren, maar ook van personages in verhalen.

Volgens diverse auteurs is de kans op leereffecten groter naarmate de personages meer

aansprekend zijn voor het publiek (Bandura, 1986; Nariman, 1993; Singhal et al., 2004; Hinyard &

Kreuter, 2007; Mutsaers et al, 2007; Moyer-Gusé, 2008). Maar wat wordt er precies verstaan onder

aansprekende verhaalpersonages? Hoewel er veel over geschreven is in de literatuur, heerst er

onduidelijkheid over de juiste invulling van het concept. Veel auteurs spreken in navolging van Cohen

(2001) over ‘identification’. Zo noemt Hoeken (2009, p.176) identificatie met het verhaalpersonage

een belangrijk mechanisme voor narratieve overtuiging. Zillmann (1994) betoogt echter op

overtuigende wijze dat er van identificatie geen sprake kan zijn. Bij identificatie plaatsen mensen zich

immers volledig in de schoenen van de ander en verliezen daarbij de scheiding tussen ‘het zelf’ en ‘de

ander’. Dit is echter niet wat er bij verhalen gebeurt. Er is volgens Zillmann (1994) geen sprake van

identificatie, maar van empathie. Het publiek is toeschouwer en leeft met de verhaalkarakters mee. En

dat valt onder emotional engagement, één van de vier dimensies van verhaalbetrokkenheid (Busselle

& Bilandzic, 2009). ‘Identification’ kan dus niet de juiste term zijn om aansprekende

verhaalpersonages te omschrijven. Een ander belangrijk werk op dit gebied komt van Raney (2004).

Hij duidt het concept met de term ‘character liking’. Is character liking de meest volledige manier om

het concept aan te duiden? Character liking impliceert dat het om het ‘leuk vinden van de

verhaalpersonages’ gaat. Natuurlijk is dat belangrijk, maar deze omschrijving is toch te nauw gekozen.

Zo geven Nabi en Krcmar (2004, p.290) aan dat naast het leuk vinden van de karakters, ook de

aantrekkingskracht, waardering en voorkeur voor de verhaalpersonages een rol spelen. Het gaat hier

dus om een meervoudig construct dat een zorgvuldig gekozen overkoepelende naam nodig heeft.

Page 17: Masterscriptie Linda, eindversie

16

Daarom kan in plaats van character liking beter gesproken worden over ‘character appeal’. Want het

gaat in wezen niet over de mate waarin de karakters leuk zijn, maar in welke mate zij aansprekend

zijn. Denk bijvoorbeeld aan films waarbij de hoofdpersoon een seriemoordenaar is. Er kan niet gezegd

worden dat het karakter ‘leuk’ is (het is geen komedie), maar toch blijft het publiek de hele film

geboeid kijken. Het verhaalpersonage is aansprekend en dat zorgt mogelijk voor persuasieve effecten.

Wanneer vinden mensen verhaalpersonages aansprekend? De literatuur reikt een aantal

antwoorden aan op deze vraag. De mate waarin kijkers, lezers of luisteraars de verhaalpersonages

aansprekend vinden, verschilt per persoon (Raney, 2004). Volgens Green, Brock en Kaufman (2004,

p.319) beoordelen mensen verhaalpersonages aan de hand van criteria die zij ook voor personen in

het dagelijks leven gebruiken. Personages zijn aansprekend als zij aantrekkelijk zijn, herkenbaar en als

mensen vriendschap met ze zouden willen sluiten. Daarnaast speelt empathie voor de

verhaalpersonages een rol. Dit zijn terugkerende aspecten, die ook vermeld worden in het werk van

andere auteurs, zoals Rubin en McHugh (1987), Cohen (2001), Eyal en Rubin (2003), Singhal et al.

(2004), Cohen (2006) en Moyer-Gusé (2008). Singhal et al. (2004, p.196) voegen daar nog aan toe

dat het belangrijk is dat het verhaalpersonage beloond wordt voor zijn gedrag. Al deze aspecten

maken een verhaalpersonage aansprekend.

En hoe meer de verhaalpersonages het publiek aanspreken, hoe groter de kans dat er

modeling optreedt. De verhaalpersonages worden dan gezien als rolmodellen. In dat geval leert het

publiek van het gedrag van de verhaalpersonages en past dit toe in het eigen leven. Het verhaal is

dan in staat om mensen te overtuigen van de boodschap. Op basis hiervan ontstaat de tweede

hypothese:

H2: Hoe meer de verhaalpersonages aanspreken, hoe groter de overtuigingskracht van het verhaal.

Onderzoek van Mutsaers et al. (2007) wijst erop dat het omgekeerde ook geldt. Zij onderzochten het

EE televisieprogramma ‘Voor dik & dun’ dat bedoeld was om overgewicht tegen te gaan. Een

belangrijke faalfactor van het programma bleek te zijn dat de personages niet aansprekend waren

voor de kijker.

2.3 De derde verklarende factor: enjoyment

Een derde mogelijke verklaring voor narratieve overtuigingskracht is enjoyment. Met enjoyment - in

het vervolg ook wel verhaalplezier genoemd - wordt het plezier bedoeld dat mensen aan verhalen

beleven. In de literatuur is enjoyment een veelgenoemd begrip. Verhaalplezier is belangrijk, want het

vormt de belangrijkste reden dat mensen verhalen tot zich nemen. Mensen luisteren immers

hoofdzakelijk naar verhalen voor het vermaak (Raney, 2004, p.348). Zij willen graag vermaakt worden

(Brock & Livingston, 2004) en nemen verhalen tot zich, vanwege het plezier dat zij eraan beleven.

Van deze sterkte maakt de Entertainment-Educationstrategie ook gebruik. Door de

(gezondheids)boodschap te verpakken in vermaak, nemen volgens Slater en Rouner (2002) zelfs

moeilijk bereikbare groepen kennis van de informatie. De vraag is echter of betere entertainment (en

Page 18: Masterscriptie Linda, eindversie

17

dus meer enjoyment) ook tot betere educatie leidt. Verschillende auteurs geven aan dat de balans

tussen deze tegenpolen soms moeizaam is (Mutsaers et al., 2007; Bouman, 1999). Als het educatie

element gaat overheersen, ligt de persuasieve boodschap er wellicht te dik bovenop en wordt het

verhaal te belerend. Anderzijds bestaat de angst dat mensen het verhaal heel leuk vonden, maar er

niets van op hebben gestoken. In hoeverre draagt verhaalplezier bij aan narratieve

overtuigingskracht?

Als we het extended elaboration likelihood model van Slater en Rouner (2002) bestuderen,

zou er een verband kunnen zijn tussen enjoyment en narrative persuasion. Vanwege het plezier dat

mensen aan verhalen beleven, raken zij gemotiveerd om de verhaalinformatie actief cognitief te

verwerken (elaboratie). En we weten van Petty en Cacioppo (1986) dat een hogere mate van

elaboratie persuasieve effecten tot gevolg kan hebben. Hoe groter het verhaalplezier, hoe meer

elaboratie en dus hoe groter de kans op persuasieve effecten. Zo zou verhaalplezier de verklaring

kunnen vormen voor narratieve overtuigingskracht. Vandaar de derde hypothese:

H3: Hoe meer plezier mensen beleven aan het verhaal, hoe groter de overtuigingskracht van het

verhaal.

In de literatuur zijn aanwijzingen te vinden dat verhaalplezier ook een bemiddelende rol kan spelen in

de relaties tussen narrative engagement en character appeal enerzijds, en narrative persuasion

anderzijds. Zo noemen Green, Brock en Kaufman (2004) in hun theoretische artikel enjoyment vaak in

samenhang met narrative engagement en character appeal. Busselle en Bilandzic (2009, p.326)

leggen ook een link tussen narrative engagement, enjoyment en narrative persuasion. Zij stellen dat

meer verhaalbetrokkenheid tot een groter verhaalplezier leidt en tot verhoogde persuasieve effecten.

En uit het werk van Raney (2004) wordt duidelijk dat aansprekende verhaalpersonages zorgen voor

meer verhaalplezier. Waarschijnlijk leiden verhaalbetrokkenheid en aansprekende verhaalpersonages

dus beiden tot verhaalplezier. En verhaalplezier leidt op haar beurt weer tot narratieve overtuiging. De

effecten van character appeal en narrative engagement op narrative persuasion lopen wellicht ook

indirect via enjoyment.

Tot op heden is nog niet het idee getoetst dat enjoyment de bemiddelaar kan zijn tussen de

effecten van narrative engagement en character appeal op de narratieve overtuigingskracht.

Desondanks kan op basis van de beschikbare theoretische aanwijzingen de laatste hypothese worden

geformuleerd:

H4: Verhaalplezier vormt deels de bemiddelaar tussen de effecten van verhaalbetrokkenheid en

aansprekende verhaalpersonages op de overtuigingskracht van het verhaal.

Page 19: Masterscriptie Linda, eindversie

18

Het onderstaande schema vat de vier hypothesen samen:

Figuur 2: Conceptueel model

Of deze drie sleutels ook daadwerkelijk de deur naar persuasieve verhaaleffecten (narrative

persuasion) openen, wordt getoetst in dit onderzoek.

Narrative engagement

Character appeal

Enjoyment Narrative persuasion

Page 20: Masterscriptie Linda, eindversie

19

§ 3 Methode van onderzoek

3.1 Onderzoeksontwerp

In de zoektocht naar de verklarende factoren voor narratieve overtuigingskracht is gekozen voor een

webenquête. De deelnemers keken eerst een online video en vulden daarna een korte vragenlijst in.

Online video vraagt niet veel tijd van de kijker en is daarom laagdrempelig onderzoeksmateriaal. Via

het internet is het bovendien mogelijk om veel verschillende mensen uit te nodigen voor het

onderzoek, zonder daarbij hoge kosten te hoeven maken. De vragen uit de enquête zijn tot stand

gekomen op basis van de literatuur. De vertaling van de schalen is met collega onderzoekers

bediscussieerd. Alvorens het onderzoek van start ging, is de webenquête eerst aan een pretest

onderworpen om onduidelijkheden op te sporen en aan te passen.

Het filmpje betrof een professionele EE productie. Om de kracht van verhalen te onderzoeken

is EE materiaal zeer geschikt, omdat het verhaal naast amusement ook een duidelijke boodschap

bevat. Fokkens (2009) berichtte over een internetserie met sterren uit bekende Nederlandse soaps,

die speciaal is ontwikkeld om jongeren in het uitgaansleven te attenderen op de gevaren van

gehoorbeschadiging. Aflevering zes van deze internetserie ‘Sound2’ was geschikt onderzoeksmateriaal.

Het filmpje duurde slechts 3 minuten en 44 seconden, en het bevatte een afgerond verhaal met een

duidelijke boodschap. De respondenten kregen de instructie om naar het filmpje te kijken, zoals ze dat

thuis ook zouden doen. Op deze wijze kwamen de onderzoeksresultaten zoveel mogelijk overeen met

de alledaagse praktijk en werd de ecologische validiteit geoptimaliseerd. Dit kwam de

generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten ten goede.

Het filmpje begint met Maarten, die samen met Joy danst in discotheek Paradiso. Maarten

begrijpt niet waarom Joy oordopjes draagt als zij uit gaat. Hij danst vlakbij de geluidsboxen waaruit

keiharde muziek komt. Plotseling krijgt hij echter last van een nare piep in zijn oren. In paniek vlucht

hij de dansruimte uit en gaat op de trap zitten. Joy treft hem daar aan en vertelt dat zij hem leuk

vindt, maar hij kan niets verstaan van wat zij zegt. Hij rent naar buiten met zijn handen op zijn oren.

Eenmaal buiten uit de herrie gaat het weer wat beter, maar als hij de discotheek weer in wil wordt hij

tegengehouden door de uitsmijter. Hij mag niet meer naar binnen. Op dat moment komt Frank naar

buiten, de ex-vriend van Joy. Maarten vraagt aan Frank of hij haar wil uitleggen dat hij pijn had in zijn

oren en dat hij daarom naar buiten is gegaan. Frank belooft dit en met een gerust hart gaat Maarten

naar huis. Frank is echter jaloers en zegt niets tegen Joy over Maartens gehoorproblemen. Hij doet

het voorkomen of Maarten haar heeft laten zitten.

3.2 Populatie en steekproef

De populatie voor dit onderzoek bestaat uit inwoners van Nederland in de leeftijd van 18 jaar en

ouder. Deze populatie wijkt af van de doelgroep van het filmpje, want dat zijn uitgaande jongeren in

2 Aflevering 6 van ‘Sound’ is te vinden op www.sound-soap.nl.

Page 21: Masterscriptie Linda, eindversie

20

de leeftijd van ongeveer 15 tot 30 jaar. Ik heb bewust gekozen voor een bredere populatie, omdat dit

onderzoek verhaaleffecten onder de volwassen bevolking beoogt te verklaren. Bovendien heeft een

heterogene groep de voorkeur, omdat verbanden bij een gevarieerde groep eerder blootgelegd

worden. Daarnaast voeren de meeste onderzoekers hun onderzoek uit onder studenten. Hinyard en

Kreuter (2007, p.785) adviseren om bij toekomstig onderzoek ook niet-studenten te betrekken, zodat

de verhaaleffecten ook bij de rest van de volwassen bevolking bestudeerd kunnen worden.

Het veldwerk vond plaats van half juni tot half augustus 2011. Van een random sample was

geen sprake, aangezien daarvoor het steekproefkader ontbrak. Er is gebruik gemaakt van een

convenience sample, waarbij ik zoveel mogelijk mensen uit mijn sociale netwerk heb uitgenodigd om

deel te nemen. Deelnemers werden benaderd via een e-mail met de link naar het onderzoek. Deze

link is ook verspreid via de sociale netwerksites hyves en facebook. Ik heb daarbij gestreefd naar een

zo hoog mogelijke respons, door iedereen persoonlijk uit te nodigen. In een begeleidend schrijven

maakte ik duidelijk hoe belangrijk hun hulp was voor mijn afstuderen. Veel bekenden stuurden de link

zelfs door naar hun eigen kennissenkring of plaatsten het op hun hyves of facebookpagina. Zo was er

ook sprake van snowball sampling. Om de respons verder te verhogen kregen naaste familieleden en

vrienden een extra herinneringsmail. Het exacte responspercentage is echter onbekend, omdat niet te

achterhalen valt hoeveel personen de link uiteindelijk hebben gezien.

In totaal vulden 451 personen de vragenlijst volledig in. De meeste deelnemers (79%) hebben

het filmpje op een klein beeldscherm gekeken in youtube formaat (ongeveer 10 bij 17 cm). Slechts 21

procent heeft de optie ‘fullscreen’ aangeklikt waarbij het filmpje het hele beeldscherm vult. Van de

deelnemers was 40 procent man en 60 procent vrouw. De leeftijd van de jongste deelnemer was 18

en de oudste was 80 jaar oud. De meest voorkomende leeftijd was 24 en het gemiddelde (M) lag op

34 jaar met een standaarddeviatie (SD) van 14,709. De meeste deelnemers hebben een universitaire

opleiding genoten. Het laagste opleidingsniveau was LBO, het gemiddelde HBO (SD 1,6). De

hierboven beschreven steekproefkenmerken wijken af van de verdeling van de kenmerken in de

Nederlandse bevolking. De steekproef is dus niet representatief voor de populatie.

3.3 Operationalisering

Dit onderzoek kent vier te meten concepten. De afhankelijke variabele betreft narrative persuasion.

De onafhankelijke variabelen zijn narrative engagement, character appeal en enjoyment.

Narrative persuasion

Allereerst zal ik narrative persuasion bespreken, de overtuigingskracht van een verhaal. In

vergelijkbare studies wordt dit meestal gemeten met verhaalgerelateerde stellingen (Busselle &

Bilandzic, 2009; Wheeler, Green & Brock, 1999; Green & Brock, 2000; Vaughn, Hesse, Petkova &

Trudeau, 2009) Aan de hand van de gemiddelde score op deze stellingen kan bepaald worden in

hoeverre de respondent het eens is met de boodschap van het verhaal.

In dit onderzoek is narrative persuasion gemeten met zes stellingen waarmee de houding (attitude)

van de respondent bepaald werd ten aanzien van het onderwerp gehoorbescherming. Mensen konden

Page 22: Masterscriptie Linda, eindversie

21

op een zevenpuntsschaal aangeven in hoeverre ze het eens waren met de stellingen. De eerste

stelling betrof een overtuiging (belief): “Ik denk dat gehoorbeschadiging door harde muziek onder

jongeren veel voorkomt (1=helemaal mee oneens, 7=helemaal mee eens).” Naast deze stelling waren

er nog drie anderen direct aan het verhaal gerelateerd: “Oordopjes dragen tijdens het uitgaan is een

(1=zeer slecht idee, 7=zeer goed idee).”, “Mijn oren dichtbij geluidsboxen houden vind ik een (1=zeer

slecht idee, 7=zeer goed idee).” en “Mijn gehoor beschermen vind ik (1=totaal onbelangrijk, 7=zeer

belangrijk).” Twee stellingen gingen over gehoorbescherming in een andere setting: “Als motorrijder

hoef je je gehoor niet te beschermen tegen de bulderende wind op de snelweg (1=helemaal mee

oneens, 7=helemaal mee eens).” en “Als ik met een motorzaag bomen omzaag, dan zou ik oordoppen

indoen (1=helemaal mee oneens, 7=helemaal mee eens).” Tezamen vormden deze items een matig

betrouwbare schaal met een cronbach’s alpha (α) van ,615. Bij verwijdering van één van de

stellingen zou de betrouwbaarheid onder de maat zakken, dus zijn alle vragen meegenomen om het

concept narrative persuasion te meten. De schaal, die theoretisch loopt van 1 (minimum) tot 7

(maximum) heeft een gemiddelde (M) van 6 en een standaarddeviatie (SD) van 0,69. Het gemiddelde

geeft aan dat de meeste respondenten een positieve houding hadden ten opzichte van het onderwerp

gehoorbescherming. De verdeling is tamelijk scheef en er is niet al teveel spreiding.

Narrative engagement

Busselle en Bilandzic (2009) hebben een meetinstrument ontwikkeld waarmee de mate van

betrokkenheid bij het verhaal gemeten kan worden. Bij het meten van narrative engagement is

rekening gehouden met de vier dimensies van het begrip. Dat zijn narrative understanding (M=5,09,

SD=1,40), emotional engagement (M=3,55, SD=1,37), narrative presence (M=3,60, SD=1,39) en

attentional focus (M=4,52, SD=1,58). Elke dimensie is gemeten aan de hand van drie vragen, volgens

de ’12-item narrative engagement scale’ van Busselle & Bilandzic (2009, p.337). De twaalf items zijn

vertaald vanuit het Engels naar het Nederlands en de vertaling is gecontroleerd door collega

onderzoekers. Respondenten kregen de vraag voorgelegd: “In het volgende overzicht ziet u stellingen

staan. Kunt u aangeven in welke mate deze op u van toepassing zijn? (1=Helemaal mee oneens,

7=helemaal mee eens).”

De principale factoranalyse (tabel 1) op de volgende pagina laat zien dat er geen vier, maar

drie dimensies tevoorschijn komen. Volgens de empirische gegevens blijken narrative presence en

emotional engagement niet van elkaar te onderscheiden. Ook Busselle en Bilandzic (2009, p.338)

vonden een hoge correlatie tussen deze twee dimensies. De vraag rijst of er in wezen geen sprake

moet zijn van twee, maar van één dimensie, anders dan in de literatuur wordt aangenomen. Deze

dimensie gaat over het in het verhaal zitten en meeleven met de karakters. Ik noem het ‘narrative

involvement’, omdat iemand die hoog scoort op deze dimensie zeer betrokken is bij de verhaalwereld.

Page 23: Masterscriptie Linda, eindversie

22

Tabel 1: Principale factoranalyse narrative engagement (N=451)

F1:

Narrative

involvement

F2:

Narrative

understanding

F3:

Attentional

focus

Ik leefde mee met de verhaalpersonages.

Het verhaal heeft me geraakt.

Tijdens het filmpje zat ik meer in de wereld van het verhaal

dan in de echte wereld.

Tijdens het filmpje zat ik met mijn gedachten volledig in de

wereld van het verhaal.

Het filmpje bracht een nieuwe wereld tot leven, en die wereld

was plotseling verdwenen toen het filmpje was afgelopen.

Als de hoofdpersonen succes hadden voelde ik me blij, maar

als zij tegenspoed te verduren kregen voelde ik me verdrietig.

Op sommige momenten kon ik moeilijk volgen waar het

filmpje over ging.

Ik kon de rode draad van het verhaal moeilijk volgen.

Ik heb een onduidelijk beeld van de karakters van de

verhaalpersonages.

Tijdens het filmpje merkte ik dat mijn gedachten afdwaalden.

Tijdens het filmpje dacht ik aan andere dingen.

Ik vond het moeilijk om mijn aandacht bij het filmpje te

houden.

,697

,726

,617

,492

,693

,682

,889

,741

,522

-,379

,923

,845

,735

R2=68,004%, oblique rotatie, KMO ,845 Eigenwaarde: 4,686 2,088 1,386

Factorladingen lager dan ,3 worden niet getoond in de tabel.

De correlaties tussen de dimensies van narrative engagement zijn:

De correlatie tussen F1 en F2 is -0,139

De correlatie tussen F1 en F3 is -0,442

De correlatie tussen F2 en F3 is 0,323

Narrative involvement (M=3,58, SD=1,27) kent een hoge interne consistentie met een cronbach’s

alpha van ,850. Hanteren wij echter de twee dimensies volgens Busselle en Bilandzic (2009), dan zakt

de alpha naar ,750 voor narrative presence en ,762 voor emotional engagement. De schaal van

narrative understanding is met een alpha van ,754 redelijk betrouwbaar. De drie items die samen

attentional focus beogen te meten zijn zeer goed schaalbaar (α = ,881). Voor alle dimensies geldt dat

verwijdering van een item zorgt voor een dalende betrouwbaarheid, daarom zijn alle vragen van de

‘12-item narrative engagement scale’ (Busselle & Bilandzic, 2009, p.337) gebruikt in het

Page 24: Masterscriptie Linda, eindversie

23

meetinstrument. Alleen bij narrative understanding zorgt verwijdering van het item ‘Ik heb een

onduidelijk beeld van de karakters van de verhaalpersonages’ voor een kleine stijging van de

cronbach’s alpha naar ,785. Voor een volledige meting van het begrip volgens het meetinstrument van

Busselle en Bilandzic (2009, p.337) is dit item toch opgenomen in de schaal.

Character appeal

Character appeal is de mate waarin de verhaalpersonages het publiek aanspreken. Op basis van de

beschikbare wetenschappelijke kennis, heb ik een meetinstrument ontwikkeld om character appeal te

kunnen meten. In de literatuur zijn namelijk geen eenduidige schalen te vinden. Elke onderzoeker

meet het concept weer anders, afhankelijk van zijn of haar opvattingen over het begrip. Willen we

character appeal echter goed kunnen meten, dan moeten we rekening houden met de veelkleurigheid

van het begrip, zoals beschreven in paragraaf 2. Door character appeal te meten met verschillende

vragen wordt de lading van het begrip zo goed mogelijk afgedekt.

Allereerst is character appeal gemeten aan de hand van een item waarbij mensen op een

zevenpuntsschaal konden aangeven hoe aansprekend zij de verhaalpersonages vonden. Daarnaast is

er een item geformuleerd over de aantrekkelijkheid van de verhaalpersonages, een item over de

herkenbaarheid en een item over of mensen vriendschap met het verhaalpersonage zouden willen

sluiten. In de literatuur zijn dit terugkerende elementen van character appeal en daarom is voor elk

van deze drie aspecten een item geformuleerd. Met toevoeging van een empathie stelling (in de

literatuur ook vaak gerelateerd aan character appeal) en een stelling over de betrokkenheid bij de

verhaalkarakters (vrij vertaald naar Eyal & Rubin, 2003, p.86) ontstaat een betrouwbaar

meetinstrument. Respondenten konden aangeven in hoeverre ze het eens waren met deze stellingen

(1=helemaal mee oneens, 7=helemaal mee eens).

Tabel 2 laat de principale factoranalyse van deze schaal zien, die aangeeft dat de verschillende items

samen een eendimensionale schaal vormen. De character appeal schaal loopt van 1 (minimum) tot 7

(maximum) en heeft een gemiddelde (M) van 4 en een standaarddeviatie (SD) van 1. De interne

consistentie van het meetinstrument is hoog met een cronbach’s alpha van ,817. Bij verwijdering van

het item ‘ik vind het moeilijk om mezelf in de hoofdpersoon te herkennen’ zou de alpha licht stijgen

naar ,838. Deze stijging is zo klein dat voor de volledigheid van de meting gekozen is om de vraag

toch te behouden. Elk item is immers zorgvuldig geformuleerd op basis van de theorie en draagt bij

aan een goede construct validiteit.

Page 25: Masterscriptie Linda, eindversie

24

Tabel 2: Principale factoranalyse character appeal (N=451)

F1:

Character appeal

De personages in het verhaal zijn voor mij (1=totaal niet aansprekend, 7=zeer aansprekend)

Ik vond de verhaalpersonages aantrekkelijk om naar te kijken.

Ik vond het interessant om de personages in het verhaal te volgen.

Ik vind het moeilijk om mezelf in de hoofdpersoon3 te herkennen.

Ik zou best vrienden willen worden met de hoofdpersoon.

Ik kan me goed inleven in de hoofdpersoon.

,833

,712

,786

-,395

,598

,653

R2=46,632%, ongeroteerd, KMO ,889

Factorladingen lager dan ,3 worden niet getoond in de tabel.

Enjoyment

Om het verhaalplezier te meten hebben Busselle & Bilandzic (2008) een betrouwbare schaal

ontwikkeld, die ik vertaald heb naar het Nederlands (α=,860). Deze vertaling is gecontroleerd en

aangescherpt door collega onderzoekers. Respondenten konden op een zevenpuntsschaal hun

antwoord aankruisen op vier stellingen: ‘In welke mate heeft u plezier beleefd aan het kijken naar het

filmpje?’ (1=geen plezier, 7=veel plezier), ‘Zou u een vriend(in) dit filmpje aanraden?’ (1=zeker niet,

7=zeker wel), ‘Wat vond u van het onderwerp?’ (1=helemaal niet leuk, 7=heel erg leuk) en ‘Houd u

ervan om naar dit soort filmpjes te kijken’ (1=helemaal niet, 7=heel veel). De enjoyment schaal

(M=3,25, SD=1,25) loopt net als de andere schalen van 1 (de minimum score) tot 7 (de maximum

score).

3 Op persoonlijk aanraden van dr. Helena Bilandzic is gekozen om de naam van de hoofdpersoon niet

te expliciteren in de items. Om verwarring of sturing te voorkomen laten Busselle & Bilandzic (2009)

dat over aan de interpretatie van de respondent wie hij of zij denkt dat de hoofdpersoon is.

Page 26: Masterscriptie Linda, eindversie

25

3.4 Analyse

De gegevens zijn verwerkt met computerprogramma SPSS versie 15.0. Omdat er mogelijk een

verband is tussen één afhankelijke variabele (narrative persuasion) en meerdere onafhankelijke

variabelen die onderling ook wellicht samenhang vertonen (narrative engagement, character appeal

en enjoyment), zijn de data met behulp van multipele regressie (pad)analyse geanalyseerd (Te

Grotenhuis & Van der Weegen, 2008, p.101-117). Het conceptueel model is een hybride model (zie

figuur 2, p.18). Als het model klopt dan blijken de onafhankelijke variabelen narrative engagement (in

vier of drie dimensies) en character appeal invloed te hebben op de afhankelijke variabele narrative

persuasion. Onder controle van de mediator (enjoyment) veranderen deze effecten, maar blijft er wel

een restsamenhang bestaan. Er is dan sprake van gedeeltelijke interpretatie. In wiskundige termen

ziet het model er als volgt uit:

1) Y = β0 + β1X1 + β2X2 + ε1

2) M = β3 + β4X4 + β5X5 + ε2

3) Y = β6 + β7X7 + β8X8 + β9M + ε3

Oftewel:

1) Persuasion = β0 + β1narrative engagement + β2character appeal + ε1

2) Enjoyment = β3 + β4narrative engagement + β5character appeal + ε2

3) Persuasion = β6 + β7narrative engagement + β8character appeal + β9enjoyment + ε3

Zoals de wiskundige notatie laat zien, zijn de analyses in drie stappen uitgevoerd. Allereerst zijn de

directe effecten van narrative engagement en character appeal op narrative persuasion geanalyseerd

zonder mediator. Vervolgens is gekeken naar de invloed van character appeal en narrative

engagement op de mediator. En tot slot is de eerste analyse opnieuw gedraaid, maar nu met de

mediator erbij. De analyses in drie stappen zijn zowel uitgevoerd voor narrative engagement in vier

dimensies als voor narrative engagement in drie dimensies.

Page 27: Masterscriptie Linda, eindversie

26

§ 4 Resultaten

In deze paragraaf worden de resultaten van de webenquête gepresenteerd. Gelet op de verschillende

fases in de empirische cyclus (De Groot, 1971) worden de resultaten eerst vanuit een deductieve

invalshoek benaderd en vervolgens vanuit een inductief perspectief. Bij deductie wordt de

waargenomen werkelijkheid (de empirie) bekeken vanuit de theoretische basis. In dit geval betekent

dit dat we uitgaan van de vier dimensies van narrative engagement die Busselle en Bilandzic (2009)

theoretisch onderscheiden. Inductie daarentegen neemt de empirie als basis en bekijkt vervolgens wat

dat inhoudt voor de theorie. De inductieve analyse zal dus de aangetroffen drie dimensies van

narrative engagement als uitgangspunt hanteren. Tot slot zijn dezelfde analyses ook gedaan voor

enkele deelgroepen. Wellicht treffen we in een deelgroep andere resultaten aan dan in de

onderzoeksgroep als geheel.

4.1 Resultaten met narrative engagement in vier dimensies

Vanuit een deductief perspectief analyseren we allereerst het basismodel. Het gaat hier om de invloed

van narrative engagement (volgens de theorie in vier dimensies) en character appeal op narrative

persuasion, dus zonder enjoyment als bemiddelaar. Hierbij is gecontroleerd of de gevonden relaties

blijven bestaan als we rekening houden met de persoonskenmerken leeftijd, opleidingsniveau en

geslacht. We controleren ook voor de variabele fullscreen. Fullscreen is gemeten aan de hand van de

vraag: ‘Heeft u het filmpje op volledig beeldscherm gekeken? (ja/nee)’. Deze vraag is opgenomen als

controlevariabele, omdat het de effecten vermoedelijk beïnvloedt of mensen het verhaal op een klein

schermpje zien of dat het verhaal het volledige beeldscherm vult. Lombard, Reich, Grabe, Bracken en

Ditton (2000) wijzen er immers op dat de grootte van het beeldscherm verschil kan uitmaken.

Uit de resultaten blijkt dat twee dimensies van narrative engagement een positieve invloed

hebben op de afhankelijke variabele narrative persuasion: narrative understanding en emotional

engagement. Het effect van emotional engagement is marginaal significant. Daarnaast spelen leeftijd

en geslacht ook een rol. Het blijkt dat mensen gehoorbescherming belangrijker vinden naarmate de

leeftijd toeneemt. En vrouwen vinden gehoorbescherming belangrijker dan mannen. Character appeal

blijkt onverwachts geen effect te hebben op narrative persuasion, net als de overige twee dimensies

van narrative engagement: attentional focus en narrative presence. Leeftijd heeft de sterkste invloed,

narrative understanding neemt de tweede plaats in (Beta = ,184), op de voet gevolgd door emotional

engagement met een Beta van ,128. De verklaringskracht van het model is 11,9 procent en dus niet

hoog. Tabel 3 op de volgende pagina laat het overzicht zien van de resultaten.

Page 28: Masterscriptie Linda, eindversie

27

Tabel 3: Regressie analyse voor invloed van narrative engagement (in vier dimensies) en character

appeal op het centrale begrip narrative persuasion. Uitgedrukt in de gestandaardiseerde parameters.

N=451

Narrative persuasion

Character appeal

Narrative understanding

,027

,184**

Emotional engagement ,128*

Narrative presence

Attentional focus

-,097

-,043

Fullscreen ,003

Geslacht

Geboortejaar

Opleidingsniveau

,150**

,314**

-,032

Adjusted R-Square ,119

** p<0,05 (tweezijdig)

* p<0,10 (tweezijdig)

In stap twee van de analyse kijken we naar de invloed van de onafhankelijke variabelen narrative

engagement en character appeal op de theoretische mediator enjoyment. Is er een direct verband

zichtbaar? Dit wordt getoetst met een nieuwe regressieanalyse, ditmaal met enjoyment als de

afhankelijke variabele en character appeal en narrative engagement als de mogelijke voorspellers.

Tabel 4 op de volgende pagina geeft de uitkomsten weer. De adjusted R-square duidt op een relevant

model met een hoge verklaringskracht. Ruim 40 procent van de variantie van enjoyment wordt

verklaard door de voorspellers in het model. Character appeal blijkt veruit de sterkste invloed op

enjoyment te hebben. Ook drie dimensies van narrative engagement (emotional engagement,

narrative presence en attentional focus) vertonen een positieve samenhang met enjoyment. Narrative

understanding draagt niet bij aan enjoyment en de invloed van emotional engagement is marginaal

significant. Net als bij de vorige regressie analyse, is er opnieuw gecontroleerd voor leeftijd, opleiding,

geslacht en fullscreen. Het blijkt dat mensen die het filmpje niet op volledig beeldscherm keken,

minder kijkplezier hadden.

Tot nu toe zien we dus dat character appeal en drie dimensies van narrative engagement

sterk samenhangen met enjoyment. De overige dimensie, narrative understanding, heeft geen effect

op enjoyment, maar hangt wel samen met narrative persuasion. Daarnaast is de invloed van

emotional engagement op zowel enjoyment als narrative persuasion slechts marginaal significant. Zou

enjoyment een bemiddelende rol kunnen spelen? Tot dusver ontbreekt nog elke aanwijzing daarvoor.

Page 29: Masterscriptie Linda, eindversie

28

Tabel 4: Regressie analyse voor de invloed van narrative engagement (in vier dimensies) en character

appeal op enjoyment. Uitgedrukt in de gestandaardiseerde parameters. N=451

Enjoyment

Character appeal

Narrative understanding

,400**

,069

Emotional engagement ,104*

Narrative presence ,122**

Attentional focus

Fullscreen

Geslacht

Geboortejaar

Opleidingsniveau

,105**

-,086**

-,005

-,069

-,011

Adjusted R-Square ,410

** p<0,05 (tweezijdig)

* p<0,10 (tweezijdig)

Om te toetsen of er sprake is van mediatie draaien we opnieuw een regressie analyse, met narrative

persuasion als afhankelijke variabele en narrative engagement en character appeal als de

onafhankelijke variabelen. Bovendien voegen we nu enjoyment toe. Als enjoyment een mediërende

rol vervult, zullen de effecten in tabel 5 (te vinden op de volgende pagina) veranderd zijn ten opzichte

van de effecten in tabel 3.

Onder controle van de drie persoonkensmerken en fullscreen blijkt dit echter niet het geval.

De significante effecten veranderen niet of nauwelijks onder controle van enjoyment. Bovendien kan

niet worden aangetoond dat enjoyment tot narrative persuasion leidt. Er blijkt geen sprake te zijn van

mediatie. Character appeal heeft geen invloed op narrative persuasion, evenals twee dimensies van

narrative engagement niet: narrative presence en attentional focus. De effecten van de andere twee

dimensies van narrative engagement, narrative understanding en emotional engagement, lopen niet

via enjoyment. De verklaringkracht van het model is zelfs licht gedaald van 11,9 procent naar 11,5

procent.

Figuur 3 op de volgende pagina presenteert tot slot het eindmodel vanuit de deductieve benadering

met narrative engagement in vier dimensies. Onder controle van geslacht, geboortejaar, opleiding en

fullscreen is zichtbaar dat character appeal en drie dimensies van narrative engagement tot enjoyment

leiden. Er bestaat echter geen verband tussen enjoyment en narrative persuasion. Slechts twee

dimensies van narrative engagement, narrative understanding en emotional engagement, vertonen

een positieve samenhang met de overtuigingskracht van het verhaal.

Page 30: Masterscriptie Linda, eindversie

29

Tabel 5: Regressie analyse voor invloed van narrative engagement (in vier dimensies), character

appeal en enjoyment op het centrale begrip narrative persuasion. Uitgedrukt in de gestandaardiseerde

parameters. N=451

Narrative persuasion

Enjoyment

Character appeal

Narrative understanding

,017

,019

,184**

Emotional engagement ,126*

Narrative presence -,098

Attentional focus

Fullscreen

-,044

,004

Geslacht

Geboortejaar

Opleidingsniveau

,149**

,312**

-,034

Adjusted R-Square ,115

** p<0,05 (tweezijdig)

* p<0,10 (tweezijdig)

Figuur 3: Eindmodel, met narrative engagement in vier dimensies

Narrative engagement - Narrative understanding

- Emotional engagement - Narrative presence

- Attentional focus

Character appeal

Enjoyment Narrative persuasion

Page 31: Masterscriptie Linda, eindversie

30

4.2 Resultaten met narrative engagement in drie dimensies

Kijken we echter met een inductieve bril naar de resultaten, dan verschijnt er een ander beeld. In

paragraaf 3 hebben we gezien dat de onderzoeksresultaten niet op het bestaan van narrative

engagement uit vier dimensies, maar uit drie dimensies wijzen. Empirisch gezien blijken narrative

presence en emotional engagement niet van elkaar te onderscheiden. Zij konden worden

samengevoegd in één dimensie die ik narrative involvement noemde. Als we opnieuw de regressie

analyses uitvoeren met narrative involvement in plaats van narrative presence en emotional

engagement, dan blijkt narrative involvement geen rol te spelen bij het verklaren van narrative

persuasion.

Uit tabel 6 valt af te lezen dat onder controle van de drie persoonskenmerken en fullscreen

enkel narrative understanding invloed heeft op narrative persuasion. Geslacht en geboortejaar zijn ook

significant. De invloed van geboortejaar is het sterkst, gevolgd door narrative understanding wiens

Beta van ,196 ook niet onaanzienlijk is. Het model met deze voorspellers verklaart echter slechts een

klein deel van de variantie (11,4 procent). De adjusted R-square is iets teruggenomen vergeleken met

het vorige model met de vier dimensies, daar bedroeg de verklaarde variantie 11,9 procent.

Tabel 6: Regressie analyse voor invloed van narrative engagement (in drie dimensies) en character

appeal op het centrale begrip narrative persuasion. Uitgedrukt in de gestandaardiseerde parameters.

N=451

Narrative persuasion

Character appeal

Narrative understanding

,028

,196**

Narrative involvement

Attentional focus

Fullscreen

,026

-,070

-,005

Geslacht

Geboortejaar

Opleidingsniveau

,142**

,314**

-,043

Adjusted R-Square ,114

** p<0,05 (tweezijdig)

* p<0,10 (tweezijdig)

Narrative involvement blijkt wel een belangrijke voorspeller te zijn van het verhaalplezier (tabel 7 op

de volgende pagina). Character appeal heeft de sterkste invloed (Beta = ,398), daarna volgt narrative

involvement met een Beta van ,208. Zowel character appeal als twee dimensies van narrative

engagement hangen dus positief samen met enjoyment. Bovendien blijkt opnieuw dat kijkers van het

verhaal op volledig beeldscherm meer plezier hebben ervaren. De adjusted R-square wijst erop dat de

Page 32: Masterscriptie Linda, eindversie

31

voorspellers in het model een belangrijke bijdrage leveren aan enjoyment. Samen verklaren zij bijna

de helft (41,2 procent) van de variantie.

Tabel 7: Regressie analyse voor de invloed van narrative engagement (in drie dimensies) en character

appeal op enjoyment. Uitgedrukt in de gestandaardiseerde parameters. N=451

Enjoyment

Character appeal

Narrative understanding

,398**

,068

Narrative involvement

Attentional focus

Fullscreen

Geslacht

Geboortejaar

Opleidingsniveau

,208**

,107**

-,085**

-,005

-,069

-,010

Adjusted R-Square ,412

** p<0,05 (tweezijdig)

* p<0,10 (tweezijdig)

Tabel 8: Regressie analyse voor invloed van narrative engagement (in drie dimensies), character

appeal en enjoyment op het centrale begrip narrative persuasion. Uitgedrukt in de gestandaardiseerde

parameters. N=451

Narrative persuasion

Enjoyment

Character appeal

Narrative understanding

,016

,038

,195**

Narrative involvement

Attentional focus

Fullscreen

,023

-,071

-,004

Geslacht

Geboortejaar

Opleidingsniveau

,141**

,311**

-,044

Adjusted R-Square ,110

** p<0,05 (tweezijdig)

* p<0,10 (tweezijdig)

Page 33: Masterscriptie Linda, eindversie

32

Tot slot laat tabel 8 zien dat er opnieuw geen sprake kan zijn van mediatie. Enjoyment heeft zelf geen

invloed op narrative persuasion en kan dus ook geen bemiddelende rol spelen.

Figuur 4 presenteert een nieuw eindmodel vanuit de inductieve benadering waarin op basis van de

resultaten narrative engagement niet uit vier, maar uit drie dimensies bestaat. Het model laat zien dat

de eerste hypothese gedeeltelijk ondersteund wordt. Narrative engagement leidt niet als geheel tot

narrative persuasion, maar één van de drie dimensies (narrative understanding) heeft wel een directe

invloed. De narratieve overtuigingskracht neemt toe naarmate mensen het verhaal beter begrijpen.

Hypothese 2, 3 en 4 moeten echter verworpen worden. Dit betekent dat we niet kunnen aannemen

dat character appeal samenhangt met narrative persuasion (H2). Enjoyment heeft geen invloed op

narrative persuasion (H3) en vervult dus ook geen bemiddelende rol (H4).

Figuur 4: Eindmodel, met narrative engagement in drie dimensies

4.3 Effecten in deelgroepen

De vraag is of de resultaten voor alle respondenten hetzelfde zijn. Daarom heb ik, naast de algemene

analyses, verschillende deelgroepen tegen het licht gehouden om te kijken of de effecten bij hen

anders zijn. Ik nam de jonge mannen onder de loep, de studenten en de fullscreen kijkers.

Jonge mannen

De werkelijke doelgroep van het filmpje zijn de jonge mannen, omdat zij het meeste risico lopen op

gehoorbeschadiging. Voor hen is de narrative persuasion dus in feite bedoeld. Daarom nam ik de 67

jonge mannen (18-26 jaar) met een geldige score op de narrative persuasion schaal apart en bekeek

de resultaten. Helaas bleek de F-toets voor de analyses niet significant, dus was controle niet

mogelijk.

Narrative engagement

- Narrative understanding - Narrative involvement

- Attentional focus

Character appeal

Enjoyment Narrative persuasion

Page 34: Masterscriptie Linda, eindversie

33

Studenten

Omdat verreweg het meeste onderzoek naar de kracht van verhalen met een studentensample werkt,

was ik benieuwd of dit nog verschil zou uitmaken in de resultaten. De onderzoeksgroep was immers

vrij divers en het zou kunnen dat onder een relatief homogene groep de resultaten anders zijn. Dit

bleek echter niet het geval. De uitkomsten voor de studenten (N=217) weken nauwelijks af van de

uitkomsten voor de onderzoeksgroep als geheel.

Fullscreen

Uit onderzoek van Lombard et al. (2000) bleek dat de grootte van het beeldscherm invloed heeft op

de resultaten. Veruit de meerderheid van de onderzoeksgroep (355 deelnemers) heeft het verhaal via

het kleine youtube schermpje gekeken. 95 mensen klikten echter de optie ‘fullscreen’ aan. Nemen we

deze 95 participanten als onderzoeksgroep apart, dan is de F-toets voor de analyses niet significant.

Er zijn dus helaas geen uitspraken over deze groep mogelijk.

Page 35: Masterscriptie Linda, eindversie

34

§ 5 Conclusie en discussie

5.1 Conclusie

Door middel van een grootschalige webenquête probeerde ik aan het licht te brengen hoe de

overtuigingskracht van verhalen verklaard kan worden. De resultaten onthullen dat persuasieve

verhaaleffecten vooral voorspeld worden door de mate waarin mensen het verhaal begrijpen. Hoe

beter het verhaal begrepen wordt, hoe groter de narratieve overtuigingskracht. Vanuit een deductieve

invalshoek (dus volgens de theorie met narrative engagement in vier dimensies) speelt daarnaast ook

de emotionele betrokkenheid bij de verhaalpersonages een rol. Hoe hoger de emotionele

betrokkenheid, hoe groter de kracht van het verhaal. Bekijken we de resultaten echter met een

inductieve bril (dus vanuit de empirie met narrative engagement in drie dimensies), dan blijkt

narrative involvement (waarvan emotionele betrokkenheid een onderdeel is) geen significant effect op

de narratieve overtuigingskracht te generen. De invloed van aansprekende verhaalpersonages,

verhaalplezier, aandacht en in het verhaal zitten op de narratieve overtuigingskracht kon niet worden

aangetoond.

5.2 Discussie

Welke consequenties hebben deze bevindingen voor de communicatiewetenschappelijke theorie? En

wat betekent dit nu voor de praktijk? In de afsluitende paragraaf komen deze zaken aan de orde.

Allereerst wordt echter beschouwd hoe groot de korrel zout is waarmee dit onderzoek moet worden

genomen.

Beperkingen van het onderzoek

Hoewel het onderzoek zo zorgvuldig mogelijk is uitgevoerd, zijn er een aantal kritische kanttekeningen

bij te plaatsen. Ten eerste blijft de generaliseerbaarheid van de resultaten naar een ruimere populatie

een heikel punt. Vrijwel al het onderzoek naar narratieve overtuigingskracht werkt met een

studentensample. Dit onderzoek kent in verhouding tot vergelijkbare studies relatief veel deelnemers

en betrekt mensen uit verschillende lagen van de bevolking. Toch is er nog steeds geen sprake van

een evenwichtige afspiegeling van de Nederlandse samenleving. Dat komt door de manier waarop de

respondenten geworven zijn. Alle deelnemers waren immers, direct of indirect, afkomstig uit mijn

sociale netwerk. Dit zou voor vertekening van de steekproef gezorgd kunnen hebben. Omdat de

steekproef niet representatief is voor de Nederlandse bevolking van achttien jaar en ouder, kunnen de

resultaten op statische gronden niet gegeneraliseerd worden. Het is echter wel aannemelijk dat het

effect van narrative understanding en wellicht ook van emotional engagement op de persuasieve

kracht van verhalen wel degelijk in de populatie aanwezig is. Dezelfde effecten zijn ook gevonden in

subgroepen van de steekproef, bijvoorbeeld onder studenten. Dit is een aanwijzing dat de resultaten

wellicht ook voor iedereen zouden kunnen gelden.

Page 36: Masterscriptie Linda, eindversie

35

Ten tweede vraag ik me af of de effecten voor online video ook gelden voor andere platforms, zoals

bijvoorbeeld televisie of film. De kenmerken van het medium kunnen de resultaten beïnvloeden. In de

literatuur over narrative persuasion wordt de invloed van het medium mogelijk onderschat. Alle

narratieve verschijningsvormen lijken over één kam te worden gescheerd. Zo stellen Green en Brock

(2002, p.323) dat het ‘transportation-imagery model of narrative persuasion’ voor elke ontvanger van

narratieve informatie werkt. Het is dus niet slechts van toepassing op geschreven tekst, maar ook op

andere media. De auteurs hebben dit idee echter niet expliciet getest. Gelden de

onderzoeksresultaten voor online video dan ook voor andere media, zoals schriftelijke, auditieve en in

het bijzonder andere audiovisuele media? In haar Masterthesis ‘De Screen Practise van nu: Online

Video’ beargumenteert Van Zonneveld (2008) dat online video specifieke kenmerken heeft waarmee

zij zich onderscheidt van traditionele audiovisuele media, zoals film en televisie. De belangrijkste

punten waarop online video verschilt van film en televisie zijn de digitale interactieve kijkomgeving, de

lengte van de video (meestal kort) en de grootte van het beeldscherm van het medium (meestal

kleiner). Online video geeft dus een heel andere kijkbeleving dan televisie of film. Zo hebben de

meeste respondenten het filmpje gekeken op een klein schermpje en zijn daarbij, afhankelijk van hun

computer, mogelijk gestuit op blikkerig geluid en wachttijd totdat het filmpje geladen is. Als zij

hetzelfde filmpje in de bioscoop hadden gezien met surround sound zouden er wellicht andere

effecten zijn opgetreden. De kenmerken van het medium spelen wellicht een rol bij de kracht van de

verhaalervaring. En dit heeft waarschijnlijk invloed op de resultaten. Daarom is het interessant dat ik

als onderzoeksmateriaal een online video heb genomen. Dit medium verschilt van televisie, film en

printverhalen en er is voor zover bekend niet eerder studie naar gedaan in dit kader. Toekomstig

onderzoek zou meer helderheid kunnen geven over de invloed van het medium op de narratieve

overtuigingskracht.

Ten derde is het de vraag of de effecten voor dit filmpje ook gelden voor andere typen

filmpjes. Het filmpje had namelijk kenmerken die weer verschillend kunnen zijn bij andere filmpjes.

Eén belangrijk kenmerk was dat het om een kort verhaal ging van slechts 3 minuten en 44 seconden.

De lengte van de video kan wellicht verschil uitmaken, want langere filmpjes hebben meer tijd om de

boodschap duidelijk te maken aan het publiek. Daarnaast was het genre van het filmpje drama, wat

waarschijnlijk een andere uitwerking op het publiek heeft dan bijvoorbeeld een filmpje met humor.

Het type filmpje zou dus invloed uit kunnen oefenen op de resultaten. Ook hier kan vervolgonderzoek

meer licht op werpen.

Ten vierde vormt de operationalisering van narrative persuasion een aandachtspunt. De

overige concepten (narrative engagement, enjoyment en character appeal) zijn gemeten met een zeer

betrouwbare schaal, maar bij narrative persuasion is hiervan geen sprake. De likertschaal die voor

narrative persuasion is gebruikt in dit onderzoek, kent een lage betrouwbaarheid met een cronbach’s

alpha van ,615. Dit is zeker voor verbetering vatbaar. Meestal wordt narrative persuasion gemeten

aan de hand van verhaalgerelateerde opvattingen. In wezen wordt dan iemands ‘persuasion’ (houding

of overtuiging) gemeten in plaats van iemands ‘narrative persuasion’. Een respondent met een score

van 7 op de narrative persuasion schaal is immers in hoge mate overtuigd van het belang van

Page 37: Masterscriptie Linda, eindversie

36

gehoorbescherming. Omdat de houding ten opzichte van gehoorbescherming samenhang vertoont

met de mate waarin mensen het verhaal begrepen hebben, spreken we van een persuasief

verhaaleffect. Het begrijpen van het verhaal heeft dan invloed gehad op iemands overtuigingen. In

die zin is de meting van narrative persuasion indirect: we leiden de narrative persuasion af uit de

samenhang tussen de houding (attitude) en de verhaalkenmerken. Om het ingewikkelde concept

narrative engagement te meten hebben Busselle en Bilandzic (2009) een beproefde schaal ontwikkeld.

Het verdient aanbeveling dat zo’n meetinstrument ook ontwikkeld wordt om narrative persuasion

direct te kunnen meten.

De laatste korrel zout heeft betrekking op de causaliteit. Alle concepten zijn op één moment

gemeten. Omdat de concepten tegelijkertijd zijn gemeten, is het lastig om te zeggen wat nou eerst

kwam en wat daarna. Op basis van de literatuur nemen we aan dat verhaalbegrip leidt tot persuasieve

verhaaleffecten. Maar het omgekeerde zou natuurlijk ook waar kunnen zijn: een positieve houding ten

aanzien van gehoorbescherming leidt tot een groter begrip van het verhaal. Mensen die al overtuigd

zijn van het belang van gehoorbescherming zullen wellicht eerder begrijpen dat Maarten zijn gehoor

had moeten beschermen tegen de daverende muziek. De causale volgorde tussen de concepten is dus

aangenomen en niet aangetoond in dit onderzoek.

Relatie bevindingen met de theorie

De eerste hypothese leverde deels significante resultaten op. Voor de theorie betekent dit dat we

voorzichtig, met enkele kritische kanttekeningen, mogen aannemen dat de betrokkenheid bij het

verhaal een bijdrage levert aan de narratieve overtuigingskracht. Met name narrative understanding,

één van de vier dimensies van verhaalbetrokkenheid, is daar verantwoordelijk voor. Hoe beter mensen

het verhaal begrijpen, hoe groter de persuasieve kracht van het verhaal. Een begrijpelijk verhaal

draagt echter niet bij aan het verhaalplezier. Dit is opmerkelijk, want Busselle en Bilandzic (2009,

p.340) vonden juist het tegenovergestelde. Narrative understanding bleek volgens hun onderzoek

gerelateerd aan enjoyment, maar niet aan de verhaalgerelateerde stellingen. De verklaring voor het

verschil in bevindingen tussen beide studies zou gezocht kunnen worden in het type medium en

wellicht ook het type verhaal. Busselle en Bilandzic (2009) onderzochten een ander medium dan ik, zij

onderzochten televisieprogramma’s en ik online video. De respondenten zagen het televisie verhaal op

een groter beeldscherm dan de respondenten uit mijn onderzoek die het online video verhaal keken.

En uit het onderzoek van Lombard et al. (2000) blijkt dat de grootte van het beeldscherm een rol van

betekenis speelt. Die grootte varieert natuurlijk per medium en is in het geval van online video

aanmerkelijk kleiner dan een televisiescherm of bioscoopscherm. Bovendien was de aflevering van

Sound een ander type verhaal dan de verhalen die de respondenten bij Busselle en Bilandzic (2009) te

zien kregen. Sound was een korte aflevering (3 minuten en 44 seconden) van een online internetsoap

en Busselle en Bilandzic gebruikten televisie materiaal van minimaal een half uur. De aard van het

medium en het type verhaal beïnvloeden dus mogelijk de voorspellers die relevant zijn voor de kracht

van het verhaal. De onderzoeksresultaten maken aannemelijk dat de werking van persuasieve

Page 38: Masterscriptie Linda, eindversie

37

verhaaleffecten niet voor elk medium hetzelfde is, maar varieert afhankelijk van het type medium en

verhaal.

De Graaf et al. (2009) noemen de aan de personages gerelateerde emoties de belangrijkste

verklaring voor narratieve overtuiging. Ook Busselle en Bilandzic (2009, p.343) zien emotional

engagement als de belangrijkste voorspeller. In dit onderzoek wordt dit effect zichtbaar bij de

deductieve analyse met narrative engagement in vier dimensies. Het is echter minder sterk aanwezig

dan het effect van verhaalbegrip. De belangrijkste voorspeller blijkt de mate te zijn waarin mensen het

verhaal begrijpen, maar de emotionele betrokkenheid bij de verhaalpersonages draagt ook bij aan de

persuasieve kracht van het verhaal. Opvallend is dat deze bijdrage volledig wegvalt als emotional

engagement wordt samengevoegd met narrative presence en er een nieuw concept narrative

involvement ontstaat. Empirisch gezien zijn emotional engagement en narrative presence immers niet

van elkaar te onderscheiden. Dat is opmerkelijk, want wie er met een theoretisch oog naar kijkt zou

emotionele betrokkenheid bij de verhaalkarakters en transportatie naar de verhaalwereld niet direct

onder één hoedje scharen. Toch vermelden Busselle en Bilandzic (2009, p.338) ook een hoge

correlatie van ,53 tussen die twee. Dit geeft aanleiding tot een gegronde twijfel over het bestaan van

narrative engagement in vier dimensies. Waarschijnlijk is er in werkelijkheid geen sprake van vier,

maar van drie dimensies. En dan levert slechts het begrip van het verhaal een bijdrage aan de

overtuigingskracht.

Als we de eerste E (entertainment, of anders gezegd enjoyment) van de Entertainment-

Educationstrategie nader onder de loep nemen, zien we dat de voorspellers in het model deze voor

een aanzienlijk deel verklaren. Narrative involvement, character appeal en attentional focus vertonen

geen samenhang met narrative persuasion, maar zij houden wel sterk verband met enjoyment. Hoe

meer betrokken het publiek is bij het verhaal en hoe meer de karakters aanspreken, hoe groter het

verhaalplezier. Zo weet dit onderzoek de vooronderstellingen in de literatuur van onder andere Raney

(2004), Zillmann (1994) en Green et al. (2004) over enjoyment met empirische resultaten te staven.

Verhaalplezier blijkt inderdaad voor een groot deel verklaard te worden door aansprekende

verhaalpersonages en de betrokkenheid bij het verhaal.

In dit onderzoek zijn geen significante resultaten gevonden ten aanzien van de tweede, derde

en vierde hypothese. Aansprekende verhaalpersonages en verhaalplezier leveren geen significante

bijdrage aan de overtuigingskracht van het verhaal. Dit betekent dat we niet kunnen concluderen dat

de persuasieve kracht van het verhaal toeneemt naarmate de personages meer aanspreken. En een

verhoogd verhaalplezier leidt niet tot verhoogde persuasieve effecten. Verhaalplezier kan dus ook

geen bemiddelende rol spelen tussen de effecten van verhaalbetrokkenheid en aansprekende

verhaalpersonages op de narratieve overtuigingskracht. Betere entertainment heeft in dit onderzoek

geen betere educatie tot gevolg. Dit zijn onverwachte uitkomsten. Hoe kan dit verklaard worden?

Verklaring onverwachte resultaten

Als we het eindmodel (figuur 4, pagina 32) bestuderen, lijkt het alsof de meer cognitieve variabelen in

het model enerzijds (narrative understanding, narrative persuasion) en de meer affectieve variabelen

Page 39: Masterscriptie Linda, eindversie

38

anderzijds (narrative involvement, character appeal, enjoyment) bij dit filmpje toch moeilijk aan elkaar

te relateren zijn. Wellicht zou dit te maken kunnen hebben met de aard van het verhaal. Als het

verhaal geen soapdrama was geweest, maar bijvoorbeeld een humoristisch verhaal, dan waren de

effecten wellicht anders geweest. Bij een humoristisch filmpje is de entertainment immers nauw aan

de educatie verbonden. De affectieve reactie (lachen, entertainment) volgt dan op het cognitieve deel

(het begrijpen van de boodschap, educatie). Bij dit type filmpje was dat minder het geval. De aard

van het verhaal zou dus de scheiding tussen de cognitieve en affectieve variabelen in dit onderzoek

kunnen verklaren.

Een andere verklaring kan zijn dat verhaalplezier niet direct verband houdt met persuasieve

effecten, maar er wel voor zorgt dat mensen het verhaal actief blijven volgen. De resultaten laten

namelijk een positieve samenhang zien tussen enjoyment en attentional focus. De richting van het

causale verband kan niet met zekerheid worden vastgesteld, de pijl zou beide kanten op kunnen gaan.

Het is mogelijk dat meer attentional focus tot meer enjoyment leidt, maar ook andersom: als mensen

meer plezier beleven aan het verhaal, hebben ze er meer aandacht voor. Zij wijzen er dan cognitieve

processen aan toe om de verhaalinformatie te verwerken. En deze actieve verwerking van informatie

(elaboratie) is volgens het ELM van Petty en Cacioppo (1986) belangrijk om persuasieve effecten te

kunnen generen. Zo zouden enjoyment en attentional focus toch indirect bij kunnen dragen aan de

overtuigingskracht van het verhaal.

Tot slot zou verhaalplezier ook een belangrijke voorwaarde kunnen zijn dat mensen het

verhaal gaan volgen. Het extended ELM (Slater & Rouner, 2002) stelt immers dat verhaalplezier

interesse kan vervangen als motivatiebron om informatie tot zich te nemen. Als mensen aanvankelijk

niet geïnteresseerd zijn in de boodschap, nemen zij die wellicht wel tot zich als het verpakt zit in een

vermakelijk verhaal. In de huidige onderzoeksopzet kon dit echter niet worden bestudeerd, vanwege

de gedwongen blootstelling van de respondenten aan het verhaal. Alle respondenten hebben immers

het filmpje gekeken, ongeacht of zij er plezier aan beleefden of niet.

In elk geval werpt deze studie een verrassend licht op de werking van de Entertainment-

Educationtheorie. De onderzoeksresultaten geven aan dat de eerste E (Entertainment) de reden kan

zijn dat mensen het verhaal gaan volgen, maar dat juist de tweede E (Education) de persuasieve

effecten genereert. Het begrijpen van de verhaalboodschap levert immers de belangrijkste bijdrage

aan de overtuigingskracht van het verhaal. En verhaalbegrip is onder meer een gevolg van goede

educatie. Dit onderzoek wijst dus vooral naar het belang van goede educatie voor het genereren van

persuasieve verhaaleffecten.

Implicaties voor de praktijk

Meer inzicht in de werking van narratieve overtuigingskracht is belangrijk voor iedereen die door

middel van een verhaal een boodschap kenbaar maakt. Deze informatie is zowel relevant voor actoren

in de profit als in de non-profit sector. Denk bijvoorbeeld aan het belang voor de marketing en

reclamebranche of het onderwijs en de voorlichting. Op basis van de onderzoeksresultaten adviseer ik

om voor een goede balans te zorgen tussen de twee E’s: de entertainment enerzijds en de

Page 40: Masterscriptie Linda, eindversie

39

(educatieve) boodschap anderzijds. Zorg voor goede entertainment, want dan nemen mensen het

verhaal met plezier tot zich. Wil je echter dat je publiek na afloop niet alleen vermaakt is, maar ook (in

bepaalde mate) overtuigd is geraakt van de boodschap, dan moet je aandacht besteden aan het

didactische aspect. Het is belangrijk dat mensen het verhaal begrijpen.

Wat wij moderne wetenschappers recentelijk hebben ontdekt, hadden de oude Kelten al begrepen.

Slechts de verhalenvertellers en dichters in de stam mochten daar leraar worden…

Page 41: Masterscriptie Linda, eindversie

40

Referentielijst

Appel, M., & Richter, T. (2007). Persuasive effects of fictional narratives increase over time. Media

Psychology, 10, 113-134.

Bandura, A. (1986). Social Foundations of thought and action: A social cognitive theory. Englewood

Cliffs, NJ: Prentice-Hall.

Bilandzic, H., & Busselle, R. (2008). Attention and narrative engagement: Divergences in secondary

task reaction times and self-reports of narrative engagement. Paper presented at the annual

conference of the International Communication Association, Montreal, Canada.

Biocca, F. (2002). The evolution of interactive media. Toward being there in non-linear narrative

worlds. In M. C. Green, J. J. Strange, & T. C. Brock (Eds.), Narrative

impact: Social and cognitive foundations (pp. 315-341). Mahwah, NJ: Erlbaum.

Bouman, M. (1999). The turtle and the peacock: collaboration for prosocial change: the

entertainment-education strategy on television. Den Haag: CIP-Data Koninklijke Bibliotheek.

Brock, T.C., & Livingston, S.D. (2004). The need for entertainment scale. In L. J. Shrum (Ed.), The

psychology of entertainment media: Blurring the lines between entertainment and persuasion

(pp. 255-274). Mahwah, NJ: Erlbaum.

Brusche, L.C.W. (2009). Online Video: een zoektocht naar strategisch gebruik en optimale toepassing.

(Afstudeerscriptie) Christelijke Hogeschool Ede, Ede.

Busselle, R., & Bilandzic, H. (2008). Fictionality and Perceived Realism in Experiencing

Stories: A Model of Narrative Comprehension and Engagement. Communication

Theory, 18, 255-280.

Busselle, R., & Bilandzic, H. (2009). Measuring Narrative Engagement. Media Psychology, 12,

321-347.

Cohen, J. (2001). Defining identification: a theoretical look at the identification of audiences with

media characters. Mass Communication & Society, 4, 245-264.

Cohen, J. (2006). Audience identification with media characters. In J. Bryant & P. Vorderer (Eds.),

Psychology of entertainment. (pp. 183-198) Mahwah, NJ: Erlbaum.

Donohew, L., Puglez Lorch, E., & Palmgreen, P. (1998). Applications of a theoretical model of

information exposure to health interventions. Human Communication Research, 24 (3), 454-

468.

Driel, H. van (2004). Beeldcultuur. Den Haag: Boom Onderwijs

Dunlop, S.M., Wakefield, M., & Kashima, Y. (2008). The contribution of antismoking advertising to

quitting: intra- and interpersonal processes. Journal of Health Communication, 13 (3), 250-

266.

Eyal, K., & Rubin, A.M. (2003). Vieuwer aggression and homophily, identification, and parasocial

relationships with television characters. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 47 (1),

77-98.

Page 42: Masterscriptie Linda, eindversie

41

Fokkens, P. (2009). Go Out, Plug In: Campagne ‘Sound Effects’ brengt beleid, wetenschap en praktijk

samen. Platform, 11, 19-24.

Gerrig, R.J. (1993). Experiencing narrative worlds. New Haven, CT: Yale University Press.

Graaf, A. de, Sanders, J., Beentjes, H., & Hoeken, H. (2007). De rol van identificatie in narratieve

overtuiging. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 29 (3), 237-250.

Graaf, A. de, Hoeken, H., Sanders, J., & Beentjes, H. (2009). The role of dimensions of

narrative engagement in narrative persuasion. Communications, 34 (4), 385-405

Green, M.C., & Brock, T.C. (2000). The role of transportation in the persuasiveness of public

narratives. Journal of Personality and Social Psychology, 79, 701-721.

Green, M.C., Strange, J.J., & Brock, T.C. (2002). Narrative impact: social and cognitive foundations.

Mahwah, NJ: Erlbaum.

Green, M. C., & Brock, T. C. (2002). In the mind's eye: Transportation-imagery model of

narrative persuasion. In M. C. Green, J. J. Strange, & T. C. Brock (Eds.), Narrative

impact: Social and cognitive foundations (pp. 315-341). Mahwah, NJ: Erlbaum.

Green, M.C., Brock, T.C., & Kaufman, G.F. (2004). Understanding media enjoyment: The role of

transportation into narrative worlds. Communication Theory, 14, 311-327.

Groot, A.D. de (1971). Methodologie: grondslagen van onderzoek en denken in de

gedragswetenschappen. ’s-Gravenhage: Mouton.

Grotenhuis, M. te, & Weegen, T. van der (2008). Statistiek als hulpmiddel, een overzicht van

Gangbare toepassingen in de sociale wetenschappen. Assen: Van Gorcum.

Hinyard, L.J., & Kreuter, M.W. (2007). Using narrative communication as a tool foor health behavior

change: a conceptual, theoretical, and empirical overview. Health, Education & Behavior, 34

(5), 777-792.

Hoeken, H. (2009). Narratieve evidentie, levendigheid en overtuigingskracht. Tijdschrift voor

Taalbeheersing, 31 (3), 169-184.

Lee, M. (2004). Presence explicated. Communication Theory, 14, 27-50.

Lombard, M., Reich, R.D., Grabe, M.E., Bracken, C.C., & Ditton, T.B. (2000). Presence and television,

the role of screen size. Human Communication Research, 26 (1), 75-98.

Moyer-Gusé, E. (2008). Toward a theory of entertainment persuasion: explaining the persuasive

effects of entertainment-education messages. Communication Theory, 18, 407-425.

Moyer-Gusé, E., & Nabi, R.L. (2010). Explaining the effects of narrative in an entertainment television

program: overcoming resistance to persuasion. Human Communication Research, 36, 26-52.

Mutsaers, K., Renes, R.J., & Woerkum van C. (2007). Voor dik & dun: de moeizame balans tussen

Entertainment en Education. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 35 (2), 123 – 139.

Nabi, R.L., & Krcmar, M. (2004). Conceptualizing media enjoyment as attitude: implications for mass

media effects research. Communication Theory, 14 (4), 288-310.

Nariman, H.N. (1993). Soap Operas for Social Change: toward a methodology for

entertainment-education television. Westport, Connecticut; London: Praeger.

Page 43: Masterscriptie Linda, eindversie

42

Petty, R. E., & Cacioppo, J. T. (1986). Communication and persuasion: Central and peripheral

routes to attitude change. New York: Springer-Verlag.

Raney, A. A. (2004). Expanding Disposition Theory: Reconsidering Character Liking, Moral

Evaluations, and Enjoyment, Communication Theory, 1 (3), 348–369.

Rubin, R.B., & McHugh, M.P. (1987). Development of parasocial interaction relationships. Journal of

Broadcasting & Electronic Media, 31 (3), 279-292.

Singhal, A., Cody, M.J., Rogers, E.M., & Sabido, M. (2004). Entertainment-Education and social

change: history, research, and practice. Mahwah, NJ: Erlbaum.

Slater, M.D., & Rouner, D. (1996). Value-affirmative and value-protective processing of alcohol

education messages that include statistical evidence or anecdotes. Communication Research,

23 (2), 210-235.

Slater, M.D., & Rouner, D. (2002). Entertainment-Education and Elaboration Likelihood:

Understanding the Processing of Narrative Persuasion. Communication Theory, 12 (2), 173-

191.

Stephenson, M.T. (2003). Examining adolescents’ responses to antimarijuana PSAs. Human

Communication Research, 29 (3), 343-369.

Strothmann, S. (2009). Narrative persuasion: how emotional appeal of narratives and source

characteristics influence belief change. (Masterthesis) Universiteit Maastricht, Maastricht.

Vaughn, L.A., Hesse, S.J., Petkova, Z., & Trudeau, L. (2009). “This story is right on”: the impact of

regulatory fit on narrative engagement and persuasion. European Journal of Social

Psychology, 39 (3), 447-456.

Wester, F., Renckstorf, K., & Scheepers, P. (2006). Onderzoekstypen in de Communicatiewetenschap.

Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

Wheeler, S.C., Green, M.C., & Brock, T.C. (1999). Fictional narratives change believes: replications of

Prentice, Gerrig, and Bailis (1997) with mixed corroboration. Psychonomic Bulletin & Review, 6

(1), 136-141.

Zillmann, Dolf (1995). Mechanisms of emotional involvement with drama. Poetics, 23 (1-2), 33-51.

Zonneveld, K. van (2008). De Screen Practise van nu: Online Video. (Masterthesis) Universiteit

Utrecht, Utrecht.

Overige bron:

Centraal Bureau voor de statistiek (2009) De digitale economie 2009, Den Haag

Opgevraagd in januari 2011 via

http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/E87BCAE8-8F0E-4F43-90FE-B44F3D513E8A/0/2009p34pub.pdf