Masterproef - Universiteit Gent

85
Masterproef المةرحلة ستمر بها أخطر م إدارة التوحش‘Abū Bakr Nājī Wat leert een close reading van الأمة‘حلة ستمر بها مرة التوحش – أخطر ’إدارons over ‘Abū Bakr Nājī’s ideologie? Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Oosterse Talen en Culturen: Arabistiek en Islamkunde Margot Hinnekens 1 e Master Oosterse talen & culturen: Arabistiek & islamkunde Promotor: Prof. Dr. Sami Zemni Academiejaar 2016-2017 Studentennummer 01302771

Transcript of Masterproef - Universiteit Gent

Page 1: Masterproef - Universiteit Gent

Masterproef

–إدارة التوحش أخطر مرحلة ستمر بها المة‘ ’ –

‘Abū Bakr Nājī

Wat leert een close reading van ‘إدارة التوحش – أخطر مرحلة ستمر بها الأمة’ ons over ‘Abū Bakr Nājī’s ideologie?

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Oosterse Talen en Culturen: Arabistiek en IslamkundeMargot Hinnekens1e Master Oosterse talen & culturen: Arabistiek & islamkunde

Promotor: Prof. Dr. Sami ZemniAcademiejaar 2016-2017Studentennummer 01302771

Page 2: Masterproef - Universiteit Gent

Margot Hinnekens Masterproef 2

Page 3: Masterproef - Universiteit Gent

I. VoorwoordGraag wil ik professor Sami Zemni bedanken voor zijn begeleiding, hulpvaardigheid en feedbackgedurende het schrijven van deze masterproef. Daarnaast wil ik ook Amani El Haddad en SeppeSegers bedanken voor hun constructieve opmerkingen en vragen, en voor het overlezen van mijnmasterproef. Ook bedank ik graag Mohammed Alsaftawi voor het corrigeren van mijn Arabischeabstract. Ten slotte ben ik Anne Dierickx heel erg dankbaar voor het meermaals overlezen vanmijn thesis.

De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voorpersoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder metbetrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie.

Margot Hinnekens Masterproef 3

Page 4: Masterproef - Universiteit Gent

II. AbstractenIn deze masterproef staat het jihadi-salafistische ideologische werk ‘إدارة التوحش – أخطر مرحلة ستمر بهاof ‘The Management of Savagery – The Most Critical Stage Through Which the ‘Umma Will ’الأمةPass’ centraal. Dit boek is een jihadi-salafistische ideologische tekst die in 2004 werd gepubliceerddoor ‘al-Qaeda-ideoloog ‘Abū Bakr Nājī en vandaag een belangrijke inspiratiebron vormt voor deIslamitische Staat in Irak en Syrië (ISIS).

Nājī’s werk bevat een theorie over de ideale oprichting van een islamitisch kalifaat. Hij beschrijfthoe twee cruciale fases, de fase van vernieling en uitputting en de fase van het beheren vanbarbarij, de oprichting van een kalifaat moeten voorafgaan. Beide fases zijn voorwaarden voor hetsuccesvolle verloop van de oprichting van een kalifaat.

In Nājī’s theorie spelen drie thema’s – de rol van geweld als revolutie-ontketenend middel, hetadministreren van bevolkingsgroepen, en leiderschap binnen het jihadi-salafisme – een centralerol. Aan de hand van een close reading van Nājī’s tekst wordt onderzocht hoe deze thema’s zichverhouden tot de theorie en tot elkaar, en wat men hieruit kan leren.

Er kan geconcludeerd worden dat Nājī’s tekst teveel belangrijke verschillen vertoont met klassieketheologische jihadi-salafistische werken, om de tekst ook als een klassiek jihadi-salafistisch enideologisch werk te beschouwen.

إدارة التسسوحش أخطسسر مرحلسسة سسستمر بهسسا المسسة هسسذا الكتسساب ينسساقش الفكسسر السسسلفي ’.موضوع هذه الطروحة هو كتسساب – ‘

ظظرين الفكريين لتنظيسسم القاعسسدة الن، أصسسبح2004.الجهادي صدر هذا الكتاب في . للكاتب أبو بكر ناجي، أحد المن

ييا لسياسية الدولة السلمية في العراق و سوريا يما فكر ممله .الكتاب

.تعتمد أيديولوجية ناجي على نظرية التأسسسيس المثسسالي للخلفسسة السسسلمية يربسسط نسساجي هسسذا التأسسسيس بضسسرورة تحقيسسق

، قبل تأسيس الخلفة السلمية هاتين مرحلة إدارة التوحش شوكة النكاية و النهاك ، و .مرحلتين في البدء و هي ’ ’ ’ ‘

.المرحلتين لها أهمية قصوى، وتعد من شروط نجاح تكوين الخلفة السلمية

Margot Hinnekens Masterproef 4

Page 5: Masterproef - Universiteit Gent

ييا في نظرية ناجي الموضوع الول هو دور العنف كوسيلة للثسسورة الموضسسوع الثسساني هسو يرا مركز . تلعب ثلثة مواضيع دو .

الجهادية .إدارة المواطنين و الثالث هو قيادة السلفية -

تبحث هذه المواضيع بقراءة تحليلية دقيقية عن كيفية تأثير هذه المواضيع النظرية على بعضها البعض وماذا يمكسن للمسرء أن

إدارة التوحش لديه الكثير من الختلفات الهامة مع اللهوتيسسة يرا، يمكن أن نستنتج أن كتاب ’يتعلم من هذا المر أخي ‘ .

ديولوجيات الي للي اب مث اب ككت ذا الكت ر ه ن أن ننظ .والعمال الكلسيكية الجهادية السلفية لذلك ليس من الممك

الجهادية التقليدية .السلفية -

Margot Hinnekens Masterproef 5

Page 6: Masterproef - Universiteit Gent

III. Transcriptie- en verwijzingssysteem

In deze masterproef wordt een verwijzingssysteem gebruikt dat gebaseerd is op de APA-voorschriften. Hierbij wordt in de tekst zelf verwezen naar bronmateriaal. Voetnoten dienen terverduidelijking van de tekst.

De verwijzingen naar ‘إدارة التوحش أخطر مرحلة ستمر بها الم– ’ gebeuren als volgt: (MOS, 2004, p. X).Er wordt steeds verwezen naar de pagina’s uit de Arabische brontekst.

De transcriptie van Arabische termen en eigennamen die geen ingeburgerde Nederlandse variantkennen, gebeurt volgens het transcriptiesysteem van het tijdschrift 'al-Masāq. Termen en namenals koran, jihad, Mohammed (de profeet), … worden dus niet getranscribeerd. Arabischeeigennamen van jihadi-salafistische ideologen worden wel getranscribeerd.

Margot Hinnekens Masterproef 6

Page 7: Masterproef - Universiteit Gent

IV. Lijst van afkortingenAQ – ‘al-QaedaAQAP – ‘al-Qaeda in the Arabian Peninsula, ‘al-Qaeda op het Arabische schiereilandAQI – ‘al-Qaeda in IrakJN – Jabhat ‘al-Nusra, ‘al-Qaeda in SyriëIS – Islamitische StaatISI – Islamitische Staat in IrakISIS – Islamitische Staat in Irak en SyriëISIL – Islamitische Staat in Irak en de LevantMENA– Middle-East and Northern Africa, Het Midden-Oosten en Noord-AfrikaMOS – The Management of Savagery – The Most Critical Stage through Which the Umma Will

Pass إدارة التوحش – أخطر مرحلة ستمر بها الامة /

Margot Hinnekens Masterproef 7

Page 8: Masterproef - Universiteit Gent

1. Inhoudstafel

I. Voorwoord ........................................................................................................................................................... 3

II. Abstracten .......................................................................................................................................................... 4

III. Transcriptie- en verwijzingssysteem ....................................................................................................... 6

IV. Lijst van afkortingen ..................................................................................................................................... 7

1. Inhoudstafel ........................................................................................................................................................ 8

2. Inleiding .............................................................................................................................................................. 11

3. Contextualisering van ‘ ’إدارة التوحش أخطر مرحلة ستمر بها المة – ........................................................ 133. 1. Theoretisch kader ................................................................................................................................. 13

3. 1. 1. Salafisme ........................................................................................................................................ 133. 1. 2. Jihad ................................................................................................................................................ 153. 1. 3. Jihadi-salafisme ........................................................................................................................... 163. 1. 4. Kritiek op de term ‘jihadi-salafisme’ ................................................................................... 163. 1. 5. Ideologie ........................................................................................................................................ 18

3. 2. ‘ ’إدارة التوحش أخطر مرحلة ستمر بها المة – .......................................................................................... 193. 3. ‘al-Qaeda en de Islamitische staat in Irak en Syrië – een geschiedenis ............................ 203. 4. Ideologische en strategische verschillen tussen ‘al-Qaeda en de Islamitsche Staat........in Irak en Syrië ................................................................................................................................................ 22

4. Wetenschappelijk kader ................................................................................................................................. 244. 1. Stand van zaken in het wetenschappelijke onderzoek naar de MOS ................................ 244. 2. Onderzoeksvraag ................................................................................................................................... 254. 3. Methodologie .......................................................................................................................................... 26

Margot Hinnekens Masterproef 8

Page 9: Masterproef - Universiteit Gent

5. Analyse van ‘ ’إدارة التوحش أخطر مرحلة ستمر بها المة – ............................................................................ 275. 1. Inleiding .................................................................................................................................................... 27

5. 1. 1. Waarom focussen op de oprichting van een kalifaat? ................................................... 27

5.2. Eerste thema – Geweld en Barbarij ................................................................................................. 295. 2. 1. Inleiding ......................................................................................................................................... 295. 2. 2. Wat verstaat Nājī precies onder barbarij? ......................................................................... 305. 2. 3. De rol van geweld in de oprichting van een kalifaat .................................................... 325. 2. 3. a. Welke gebieden zijn geschikt voor de oprichting van een kalifaat? .............................. 335. 2. 3. b. De eerste fase – ‘De macht van vernieling en uitputting’ .............................................. 345. 2. 3. c. De tweede fase – ‘Het beheren van barbarij’ ..................................................................... 355. 2. 4. Polarisatie ...................................................................................................................................... 375. 2. 5. De media als wapen .................................................................................................................. 395. 2. 6. Geweld en terreur als rationele wapens ............................................................................ 405. 2. 7. Kennis van de vijand ................................................................................................................ 405. 2. 8. Het belang van jihadi-salafistische aanvallen op de vijand ......................................... 445. 2. 9. Militaire strategieën en praktijken ...................................................................................... 465. 2. 10. Geweld als leerschool ............................................................................................................ 475. 2. 11. Conclusie .................................................................................................................................... 48

5. 3. Tweede thema – Administratie / ‘ ’إدارة ........................................................................................ 505. 3. 1. Inleiding ........................................................................................................................................ 505. 3. 2. De kunst van het administreren (van barbarij) ............................................................. 515. 3. 3. Het belang van politiek inzicht ............................................................................................. 525. 3. 4. Het aansluiten van nieuwe gebieden ................................................................................... 525. 3. 5. Het oprichten van veiligheidsdiensten ............................................................................... 535. 3. 6. Het onderwijs en de opvoeding van jihadi-salafisten ................................................... 555. 3. 7. Potentiële obstakels en richtlijnen om hiermee om te gaan ....................................... 555. 3. 8. Conclusie ...................................................................................................................................... 58

Margot Hinnekens Masterproef 9

Page 10: Masterproef - Universiteit Gent

5. 4. Derde thema – Leiderschap .............................................................................................................. 605. 4. 1. Inleiding ........................................................................................................................................ 605. 4. 2. Een leider is een manager, maar een manager is geen leider .................................... 615. 4. 3. Beslissingsrecht van de leider ................................................................................................ 615. 4. 4. Loyaliteit ten opzichte van de leider .................................................................................. 615. 4. 5. Conclusie ...................................................................................................................................... 63

6. Conclusie ............................................................................................................................................................. 646. 1. De drie centrale thema’s samengevat.............................................................................................. 646. 2. Jihadi-salafisme of populaire jihad? ................................................................................................ 686. 3. Algemene conclusie .............................................................................................................................. 716. 4. Verder onderzoek ................................................................................................................................. 72

7. Eindnoten ............................................................................................................................................................ 73

8. Bibliografie ......................................................................................................................................................... 80

Wordcount: 22 189 woorden

Margot Hinnekens Masterproef 10

Page 11: Masterproef - Universiteit Gent

2. InleidingIn deze masterproef staat het jihadi-salafistische ideologische werk ‘إدارة التههوحش أخطههر مرحلههة سههتمر بههها–

of ‘The Management of Savagery (MOS)1 – The Most Critical Stage Through Which the ’المههة‘Umma Will Pass’ centraal. De MOS is een jihadi-salafistische ideologische tekst die in 2004 werdgepubliceerd door ‘al-Qaeda-ideoloog ‘Abū Bakr Nājī2. De tekst vormt een belangrijkeinspiratiebron voor de acties van de Islamitische Staat in Irak en Syrië (ISIS) (cf. infra).

Nājī’s werk bevat een theorie over de ideale oprichting van een islamitisch kalifaat (cf. infra). Hijbeschrijft hoe twee cruciale fases de oprichting van een kalifaat moeten voorafgaan. Enkelwanneer deze fases plaatsvinden, is er sprake van een succesvol kalifaat. In de eerste fase, de fasevan vernieling en uitputting (شوكة النكاية و الإنهاك), moeten jihadi-salafisten gebieden uitkiezen diegeschikt lijken voor de oprichting van een kalifaat. Het is belangrijk dat er in deze gebieden chaosen barbarij heerst. Deze chaos en barbarij kunnen in verschillende vormen optreden en kunnenzowel gevolgen zijn van lokale politieke instabiliteit als van acties die door jihadi-salafisten zelfwerden opgezet. In een tweede fase, de fase van het beheren van barbarij (إدارة التوحش), moetenjihadi-salafisten van de chaos en barbarij gebruik maken om zelf aan de macht te komen. Nājībenadrukt het belang van een goede organisatie en eenheid onder de verschillende jihadi-salafistische fracties, opdat ze de macht kunnen grijpen. In een derde fase kan dan een kalifaatworden opgericht, wat op 29 juni 2014 effectief gebeurde in Syrië en Irak.

In elk van de fases die de oprichting van het kalifaat moeten voorafgaan, speelt geweld eenbelangrijke rol. Nājī is er van overtuigd dat geweld een revolutie-ontketenend middel is. Het moetjihadi-salafisten toelaten om barbarij te creëren, Nājī’s stappenplan op een correcte manier uit tevoeren en uiteindelijk een kalifaat op te richten. Nājī’s theorie vertoont dan ook belangrijkeovereenkomsten met de theorieën van de Cubaanse revolutionairen en Maoïsten (cf. infra).

Naast een uitgebreide theorie over de rol van geweld binnen de verschillend fases die deoprichting van het kalifaat voorafgaan, behandelt Nājī een aantal praktische zaken die betrekkinghebben tot het succesvol administreren3 van de verschillende bevolkingsgroepen die ondercontrole van jihadi-salafisten staan (cf. infra). Het administreren van bevolkingsgroepen kentverschillende facetten en draagt bij tot het succes van het kalifaat.

Margot Hinnekens Masterproef 11

Page 12: Masterproef - Universiteit Gent

Daarnaast stelt Nājī zich in zijn werk de vraag hoe het jihadi-salafisme op een efficiënte manierkan worden bestuurd. Hij is de eerste jihadi-salafistische ideoloog die zich over deze vraag buigten een alternatief zoekt voor het gebrek aan een overkoepelende leidinggevende structuur binnenhet jihadi-salafisme (Jenkins, 2014) (cf. infra).

In deze masterproef zullen bovenstaande thema’s – de rol van geweld in de oprichting van hetkalifaat, het administreren van een bevolking, en jihadi-salafistisch leiderschap – geanalyseerdworden aan de hand van een close reading. Een grondige analyse van Nājī’s ideologische tekstmoet leiden tot een beter begrip van zijn denkkader, en kan een meerwaarde betekenen voor destudies naar jihadi-salafisme, en bij uitbreiding voor de studies naar de interne werking van jihadi-salafistische organisaties als ISIS.

In het derde hoofdstuk van deze masterproef wordt de MOS in zijn context geplaatst. Er wordteen theoretisch kader geschetst waarbinnen de termen ‘salafisme’, ‘jihad’, ‘jihadi-salafisme’ en‘ideologie’ worden verhelderd, met de nodige aandacht voor de wetenschappelijke discussiesomtrent deze termen. Vervolgens wordt uitleg gegeven over de context waarbinnen het boekontstond, en over de auteur van het boek, ‘Abū Bakr Nājī. Tot slot wordt aandacht gevestigd op deverhouding tussen ‘al-Qaeda en de Islamitische Staat in Irak en Syrië.

Het vierde hoofdstuk bevat het wetenschappelijke kader van deze masterproef. Ditwetenschappelijke kader geeft een overzicht van de stand van zaken in het wetenschappelijkeonderzoek naar de MOS, de onderzoeksvraag van deze masterproef, en de gebruiktemethodologie.

In het vijfde hoofdstuk van deze masterproef wordt de MOS geanalyseerd. Deze analyse isthematisch opgebouwd, en behandelt respectievelijk de rol van geweld binnen Nājī’s theorie, hetadministreren van bevolkingsgroepen, en leiderschap binnen het jihadi-salafisme.

Het zesde en laatste hoofdstuk van deze masterproef biedt een conclusie van de bevindingen diedoorheen de analyse van de MOS werden gesteld.

Margot Hinnekens Masterproef 12

Page 13: Masterproef - Universiteit Gent

3. Contextualisering van ‘إدارة التوحش أخطر مرحلة ستمر بها المة– ’

3. 1. Theoretisch kaderVooraleer een analyse kan worden gemaakt van de MOS, is het van groot belang dat Nājī’s werktheoretisch wordt gekaderd. De MOS is een jihadi-salafistisch ideologisch werk. Daarom moetende concepten ‘jihad’, ‘salafisme’, jihadi-salafisme’ en ‘ideologie’ worden verduidelijkt. Naar elk vandeze concepten werden verscheidene onderzoeken gevoerd, die leidden tot tal vanwetenschappelijke discussies. In deze masterproef worden de begrippen echter op een beknoptemanier behandeld, opdat de lezer zich een beeld kan vormen van de betekenis en de geladenheidvan de termen.

3. 1. 1. SalafismeWetenschappers gaan er van uit dat de term 'salafisme' verwijst naar 'al-salaf 'al-ṣāliḥ (Abdel-Latif,2009, p. 70). Hiermee worden de profeet Mohammed en de eerste drie generaties moslimsaangeduid (Amghar, 2007, p. 39). De islam die door de profeet werd gepredikt en door de eerstedrie generaties moslims werd gevolgd, wordt door salafisten als de meest zuivere vorm van islambeschouwd. Het salafisme schrijft dan ook een letterlijke interpretatie voor van de koran en desunna4 omdat deze ten tijde van 'al-salaf 'al-ṣāliḥ werden opgetekend.

Binnen het salafisme bestaan verschillende stromingen die dezelfde theologische basis delen, maarverschillen in de manier waarop zij deze theologische basis in praktijk omzetten (Wictorowicz,2006, p. 208). Het is daarom belangrijk om een onderscheid te maken tussen de overkoepelendeterm salafisme en de verschillende stromingen die daar toe behoren (Mandaville, 2007, p. 247).

Verschillende wetenschappers onderscheiden verscheidene soorten salafisme. Opvallend is dat inelke van deze opdelingen van salafisme het jihadi-salafisme een steeds weerkerende variant is.

Een beknopt overzicht:

Fabio Merone en Francesco Cavatorta onderscheiden wetenschappelijk salafisme dat mensenaanzet tot individuele gedragswijzigingen onder invloed van het lezen van de koran en de sunna,

Margot Hinnekens Masterproef 13

Page 14: Masterproef - Universiteit Gent

en jihadi-salafisme dat de oprichting van een islamitische staat door middel van geweld als doelheeft (Merone & Cavatorta, 2012, p. 9).

Omayma Abdel-Latif spreekt over wetenschappelijk, activistisch, jihadi-, en reformistisch salafisme(Abdel-Latif, 2009, pp. 69-71). Binnen het wetenschappelijke salafisme staan de studie van dekoran en rechtsgeleerdheid centraal. Activistisch salafisme kent zowel politiek actieve alsmaatschappelijk actieve groeperingen. Jihadi-salafisme is de salafistische tendens die de jihadimplementeert. Abdel-Latif legt niet uit wat zij verstaat onder het begrip 'jihad'. Dit maakt hetmoeilijk om haar these te begrijpen. Reformistisch salafisme buigt zich over een vernieuwendeinterpretatie van koran en de sunna.

Volgens Samir Amghar zijn de drie belangrijkste stromingen binnen het salafisme hetrevolutionaire- of jihadi-salafisme, het predicatief salafisme en het politieke salafisme (Amghar,2007, p. 40). Het revolutionair- of jihadi-salafisme plaatst de jihad centraal, het predicatievesalafisme focust zich op prediking en tekststudies en het politieke salafisme engageert zich inpolitieke activiteiten.

Quintan Wictorowicz deelt salafisme op in puriteins, politiek en jihadi-salafisme. Puriteinssalafisme richt zich op de studie en het onderwijs van de koran en de sunna (Wictorowicz, 2006,p. 208). Politiek salafisme streeft naar een actieve deelname van salafisten in het politieke veld.Jihadi-salafisme stelt dat de huidige wereldsituatie ingrijpend verzet en revolutie nodig heeft.

Peter Mandaville onderscheidt quiëtistisch salafisme dat elke vorm van politieke activiteit afraadt,islamitisch of politiek activistisch salafisme dat de deelname van salafistische organisaties aanpolitiek als noodzakelijk ziet, en jihadi-salafisme dat de ideeën van het politiek activistischesalafisme combineert met de doctrine dat de deelname aan de jihad een plicht is voor elke moslim(Mandaville, 2007, pp. 248-249).

Dit overzicht van interpretaties van ‘salafisme’ zou nog verder kunnen uitgebreid worden met talvan andere voorbeelden en beschouwingen. Deze masterproef laat echter geen ruimte voorverdere uitbreiding over het concept ‘salafisme’ en de vele discussies die rond dit thema werdenen worden gevoerd. Samengevat kan worden gesteld dat salafisme een islamitische stroming iswaarbinnen men streeft naar een belevenis van de islam die zo nauw mogelijk aansluit bij deMargot Hinnekens Masterproef 14

Page 15: Masterproef - Universiteit Gent

islam van de profeet en zijn gezellen. De specifieke manier waarop die belevenis plaatsvindt,varieert naargelang de salafistische stroming waartoe men behoort. Alle wetenschappers zijn heter over dat jihadi-salafisme één van de stromingen is binnen het salafisme.

3. 1. 2. JihadOm te begrijpen wat jihadi-salafisme inhoudt, is het belangrijk de betekenis van het woord ‘jihad’te kennen, want ook ‘jihad’ is een controversiële term binnen de studies naar salafisme en jihadi-salafisme. De term wordt vaak verkeerd gebruikt of geïnterpreteerd. ‘Jihad’ kan worden vertaaldals een strijd, een streven of een godsdienstige oorlog (Meijer, 2009, p. X), maar wordt in decontext van een heilige strijd maar twee keer letterlijk beschreven in de koran (Burki, 2001, p.584). ‘Jihad’ betekent meer in dan een zuiver religieuze oorlog (cf. infra) (Mandaville, 2007, p.250; Batley, 2003, p. 2).

Wanneer men over ‘jihad’ spreekt, maakt men een verschil tussen de spirituele jihad (of grotejihad) en de actieve (of kleine jihad) jihad (Mandaville, 2007, pp. 249-250). De kleine jihad diedoor jihadi-salafisten wordt gevoerd, is een gewelddadige jihad die oorspronkelijk uitsluitendgelegitimeerd was onder specifieke juridische omstandigheden en ter bescherming van doormoslims gecontroleerde gebieden (dār 'al-islām/دار الإسلام). Deze kleine jihad, ter verdediging vande islamitische gebieden, is gekend als ‘defensieve of lokale jihad’ (Batley, 2003, p. 7). Laterontstond een tweede variant van jihad, die buiten de islamitische gebieden gebruikt wordt tegende vijand. Deze jihad wordt ook wel de offensieve of globale jihad genoemd.

Naast de opdeling van jihad op basis van het beoogde doel wordt jihad ook opgedeeld op basisvan de gebruikte middelen (Mandaville, 2007, p. 250; Schnelle, 2012, p. 637; Wallace, 2012, p.3). Zo onderscheidt men de jihad van het hart (de grote jihad), de jihad van de tong(rechtvaardige uitspraken), de jihad van de hand (weldaden) en de jihad van het zwaard (dekleine gewelddadige jihad van de jihadi-salafisten).Jihad is voor jihadi-salafisten de ultieme manier om hun beleving van islam zo nauw mogelijk tedoen aansluiten bij de beleving van de islam door de profeet en zijn gezellen. Net als salafisme, isjihadi-salafisme een fenomeen waarbinnen verscheidene stromingen worden onderscheiden opbasis van verschillende types van jihad die door jihadi-salafisten worden gevoerd. Wetenschappersonderscheiden onder andere een revolutionaire jihad, een anti-koloniale jihad, een pan-islamtischeMargot Hinnekens Masterproef 15

Page 16: Masterproef - Universiteit Gent

jihad, een apocalyptische jihad,… (Hegghammer, 2009a, p. 28; Cook, 2009, pp. 177-183; Paz,2009, p. 268). Elk van deze varianten van jihad kent verschillende ideologieën, tactieken endoelwitten. Ook ‘jihad’ is dus een sterk bediscussieerde term waaraan men verschillendebetekenissen en interpretaties kan toeschrijven.

3. 1. 3. Jihadi-salafismeSamengevat kan men stellen dat jihadi-salafisme een salafistische stroming is die hetzelfdetheologische uitgangspunt deelt met andere salafistische stromingen, maar dit theologischeuitgangspunt door middel van jihad in praktijk brengt.

Jihadi-salafisme heeft zich doorheen de tijd volledig losgekoppeld van andere soorten salafisme enis daardoor volgens een aantal wetenschappers een minuscule maar elitaire stroming gewordenbinnen het salafisme (Paz, 2009, p. 280; Lia, 2009, p. 288). Lia ziet de interne theologisch-ideologische discussies tussen puriteinse jihadi-salafisten en meer doelgerichte jihadi-salafisten alsbelangrijkste oorzaak van deze evolutie. De theologisch-ideologische discussies belemmeren depraktische organisatie van pragmatische jihadistische bewegingen waardoor zij geen massa kunnenmobiliseren en een elitaire beweging zijn geworden. Jihadi-salafisme verandert onder invloed vanverschillende interne factoren zoals ideologische discussies, de interpretatie van ‘jihad’,vernieuwende tactieken en externe factoren zoals historische gebeurtenissen of politiekebeleidsvormen (Paz, 2009, p. 267; Al-Rasheed, 2009, p. 305).

3. 1. 4. Kritiek op de term ‘jihadi-salafisme’Heel wat wetenschappers trachtten bepaalde kenmerken toe te schrijven aan ‘het’ jihadi-salafisme.

Peter Mandaville plaatst jihadi-salafisme binnen de categorie van het radicale islamisme, een pan-islamitisch project dat tot doel heeft een kalifaat te stichten (Mandaville, 2007, p. 239). Geweldis voor radicale pan-islamisten het belangrijkste middel om dit doel te bereiken. Ontevredenheidin combinatie met een set morele waarden zijn de voornaamste beweegredenen voor radicaalislamitische groeperingen (2007, p. 271). Hierdoor vertonen zij overeenkomsten met bepaaldelinkse of etnische verzetsbewegingen, zoals de Cubaanse revolutionairen of Maoïsten, die zich

Margot Hinnekens Masterproef 16

Page 17: Masterproef - Universiteit Gent

doorheen de recente geschiedenis verzetten tegen verschillende soorten politieke systemen (cf.infra).

Volgens Bernard Rougier is jihadi-salafisme een beweging die een letterlijke lezing van de koranen de sunna voorschrijft, de profetische tradities opwaardeert en zich verzet tegen modernevormen van politiek8 (Rougier, 2008, pp. 18-19). De gewapende strijd (jihad), de islamitischeexpansiedrang en de radicale afkeer tegen het westen vormen volgens Rougier en heel wat anderewetenschappers de belangrijkste kenmerken van de jihadistisch-salafistische ideologie (Rougier,2008, pp. 18-19; Khoshrokhavar, 2009, p. 2-4; Moghadam, 2009, p. 62).

Het toeschrijven van een aantal ‘standaardeigenschappen’ aan jihadi-salafisme, veroorzaakt eenessentialistische visie op jihad (Hegghammer, 2009b, p. 28). Deze essentialistische visie negeerthet feit dat jihadi-salafisme een complex fenomeen is waarbinnen tal van verschillende stromingenbestaan die elk hun eigen motivaties voor jihad hebben.

Thomas Hegghammer is van mening dat de term ‘jihadi-salafisme’ een probleem vormt omwillevan de theologische lading van de term (Hegghammer, 2009b, p. 28). Het gebruik vantheologische termen als jihad of salafisme overschaduwen het feit dat jihadi-salafisme niet loutereen theologisch fenomeen is, maar ook een politieke en sociaal-maatschappelijke geladenheid kent.Daarom schept de term ‘jihadi-salafisme’ soms verwarring. Volgens Hegghammer wordt jihadi-salafisme vandaag te vaak en verkeerd gebruikt om praktisch alle militante islamitischegroeperingen aan te duiden. Dit creëert een essentialistische visie op de vele verschillende soortenideologieën binnen islamitisch activisme.

Een nieuw analytisch kader9 dat islamitisch activisme opdeelt op basis van vijf beweegredenenmoet volgens Hegghammer het probleem van een essentialistische visie oplossen (Hegghammer,2009a, p. 258). Volgens Hegghammer kan islamitisch activisme zich richten op de staat, op denatie, op de ‘umma, op moraliteit en op sektarische conflicten. Elk van deze vijf beweegredenenkent een geweldloze en een gewelddadige variant. Hegghammer merkt op dat een militanteislamitische groepering verschillende beweegredenen kan hebben, maar dat één beweegreden zichsteeds sterker zal manifesteren dan de andere. Jihad valt onder de categorie van islamitischactivisme dat focust op de bescherming van de ‘umma tegen buitenlandse dreiging.

Margot Hinnekens Masterproef 17

Page 18: Masterproef - Universiteit Gent

3. 1. 5. IdeologieEr bestaan verschillende definities voor het concept ‘ideologie’ (G. A. Kendall, 1981, pp. 265-273). Het begrip ideologie kan worden omschreven als een verzameling van ideeën, een mentaleactiviteit, een tegenpool van utopie of een vorm van ultieme kennis.

Theoretici die het begrip ‘ideologie’ trachten te definiëren, zijn het over eens dat een ideologiesteeds een subjectief gegeven is (Geertz, 1973, p. 197). Het is een vorm van waarheid voordiegene die zich in de ideologie kan vinden. Natuurlijk zijn andere vormen van denken endenkkaders ook subjectieve vormen van waarheid, maar het subjectieve karakter van een ideologiezal steeds sterker zijn dan het subjectieve karakter van een niet-ideologisch denkkader (1973, p.209). Een ideologie wordt dan ook gekenmerkt door de aanwezigheid van emoties als angst,boosheid, verlangen, enzovoort. Volgens Clifford Geertz uit de aanwezigheid van emoties binneneen ideologie zich voornamelijk als een zekere vorm van zwart-wit-denken.

Geertz voegt toe dat socio-politieke denkkaders die zich via ideologieën kunnen manifesterensteeds worden beïnvloed door de culturele omgeving van de bedenker van die denkkaders(Geertz, 1973, p. 194). Daarom is Geertz van mening dat een ideologie altijd een zekere socialerealiteit weerspiegelt (1973, p. 198). In een ideologische tekst vindt men namelijk heel watsociale, politieke en culturele elementen die de ideologie mee vormen.

Deze masterproef volgt het paradigma dat stelt dat een ideologie een verzameling van ideeën isdie steeds subjectief zijn en eigen aan diegenen die zich in deze ideologie kunnen vinden.Daarnaast wordt rekening gehouden met de specifieke kenmerken van ideologieën die doorGeertz worden onderscheiden. Uit dit paradigma volgt dat het perspectief – of de waarheid – vande schrijver Abu Bakr Nājī het vertrekpunt vormt voor een analyse van de MOS. Een analyse vanzijn ideologie of waarheid, kan de verschillende sociale, politieke en culturele elementenblootleggen die de ideologie mee vorm gaven.

Margot Hinnekens Masterproef 18

Page 19: Masterproef - Universiteit Gent

–إدارة التوحش أخطر مرحلة ستمر بها المة‘ .2 .3 ’

Na de theoretische kadering van Nājī’s ideologische werk is ook enige contextualisering van hetwerk zelf belangrijk. ‘إدارة التههوحش أخطههر مرحلههة سههتمر بههها المههة– ’ werd in 2004 uitgegeven. Het werk isgratis beschikbaar op verschillende jihadi-salafistische websites, zowel in de oorspronkelijkeArabische versie, als in de verschillende talen waarnaar het werk vertaald werd.

Over ‘Abū Bakr Nājī zelf is weinig geweten (Jackson & Loidolt, 2013, p. 287; Lacey, 2008).Wetenschappers zijn het oneens over zijn nationaliteit en sluiten niet uit dat ‘Abū Bakr Nājī eenpseudoniem zou zijn voor verschillende mensen die samen het werk schreven (Wright, 2006). ‘AlArabiya Institute for Studies’ oppert dat ‘Abū Bakr Nājī de Egyptische Muḥammad Ḥassan HȞalīl´al-Maṣṩrī (1961 – 2008) zou zijn, beter bekend als ‘ Abū Jihād ´al-Maṣṩrī (“Mohammad HasanKhalil al-Hakim”, 2017). Hij zou een belangrijke rol gespeeld hebben binnen de media-afdelingvan AQ en zou het brein zijn achter een aantal aanslagen die in Egypte plaatsvonden vanaf 2004.

Nājī’s werk wordt doorgaans omschreven als een jihadi-salafistische ideologie. Opvallend genoegwordt zijn werk gekenmerkt door een zeer pragmatisch karakter (cf. infra). Een voorbeeldhiervan zijn de beperkte verwijzingen naar andere jihadi-salafistische teksten of naar religieuzebronnen. Hierdoor verloopt het lezen van de tekst vlot, in vergelijking met andere jihadi-salafistische ideologische teksten. Over het belang van de MOS voor de jihadi-salafistische beweging bestaan verschillendemeningen (Wright, 2006). Terwijl een aantal wetenschappers van mening is dat de MOS slechtsvan kleine betekenis is voor organisaties als ‘al-Qaeda (AQ) of ISIS, beweert een meerderheid hettegendeel.

De meeste wetenschappers zijn van mening dat de MOS een belangrijke ideologischeinspiratiebron was voor ‘Abū Muṣ ab ‘al-Zarqāwī, de oprichter van ‘al-Qaeda Irak (AQI), het΄

latere ISIS (Jackson & Loidolt, 2013, p. 305). Zij staven hun these aan de hand van het feit datde MOS meermaals werd vermeld in tijdschriften van AQI, dat het op verschillende jihadi-salafistische internetfora verscheen, en dat het wordt gelezen door leden van ISIS (Hassan, 2015;Jackson & Loidolt, 2013, pp. 287-288).

Margot Hinnekens Masterproef 19

Page 20: Masterproef - Universiteit Gent

3. 3. ‘al-Qaeda en de Islamitische Staat in Irak en Syrië – een geschiedenisAangezien wetenschappers er over het algemeen van uitgaan dat de MOS een belangrijkeinspiratiebron is voor ISIS, is het noodzakelijk het werk binnen zijn historische en hedendaagsecontext te plaatsen. Daarbij kunnen AQ en ISIS moeilijk los gezien worden van elkaar.

De gezamenlijke geschiedenis van AQ en ISIS begon wanneer Osama Ben Laden en ‘al-Zarqāwīelkaar in de late jaren ‘80 ontmoetten in Afghanistan (Zelin, 2014, pp. 1-2). Beide mannenwerden snel leider van een belangrijke jihadi-salafistische organisatie, respectievelijk ‘al-Qaeda ophet Arabische Schiereiland (AQAP) en AQI. Het succes en de legitimiteit van Ben Laden en ‘al-Zarqāwī steunde op geheel verschillende fundamenten. Ben Laden dankte zijn legitimiteit aaneconomische investeringen, aanvallen op buitenlandse doelwitten en een grote populariteit onderAfghaanse Arabieren, terwijl ‘al-Zarqāwī’s legitimiteit steunde op de populariteit die hij genoot bijde door hem getrainde en begeleide ex-gevangenen.

Ben Laden en ‘al-Zarqāwī gingen elk hun eigen weg vanaf het einde van de jaren ‘90 en het beginvan de jaren 2000 (Zelin, 2014, p. 2). Ben Laden koos voor een offensieve jihad (cf. supra)waarbij hij Europese jihadi-salafistische organisaties steunde met de bedoeling corrupte westerseregimes omver te werpen. ‘al-Zarqāwī daarentegen, koos voor een defensieve jihad (cf. supra)waarin corrupte Arabische regimes werden bestreden en waarin de oprichting van een islamitischkalifaat centraal stond.

Tussen 2003 en 2006 zorgden interne spanningen bij AQAP er voor dat meer dan 3500 ledenvan AQAP overstapten naar ‘al-Zarqāwī’s organisatie AQI (Thomas, 2016, pp. 96-97). Deoverstap van deze duizenden jihadi-salafisten zorgde er voor dat AQI op relatief korte tijd sterkerwerd en zich beter kon organiseren.

Na een aantal interne veranderingen, die de werking van AQI moesten verbeteren, veranderde ‘al-Zarqāwī in 2006 de naam van AQI naar Islamitische Staat (IS) (Zelin, 2014, p. 3). ‘al-Zarqāwīwerd na zijn dood in 2006 opgevolgd door ‘Abū Ayyūb ‘al-Maṣrī, onder jihadi-salafisten gekendals ‘Abū Ḥamza ‘al-Muhājir die slechts enkele maanden leider was van de organisatie. Hij doopteIS om tot Islamitische Staat Irak (ISI). ‘al-Maṣrī werd eind 2006 op zijn beurt opgevolgd door

Margot Hinnekens Masterproef 20

Page 21: Masterproef - Universiteit Gent

‘Abū ‘Umar ‘al-Baghdādī die zelf door ‘Abū Bakr ‘al-Baghdādī werd opgevolgd in 2013(Gulmohamed, 2014, pp. 1-2).

Strategische en ideologische meningsverschillen veroorzaakten spanningen tussen AQAP en ISIdie een hoogtepunt kenden toen ‘Abū Bakr ‘al-Baghdādī op 9 april 2013 in een videoboodschapaankondigde dat ISI zich uitbreidde tot Syrië (Zelin, 2014, pp. 4-5; Gulmohamed, 2014, pp. 1-2;Thomas, 2016, pp. 98-99). Bijgevolg werd AQ in Syrië, ook gekend als Jabhat ‘al-Nuṣra (JN) eendeel van ISI en doopte ‘al-Baghdādī ISI om tot ISIS. 'Ayman 'al-Ẓawāhirī, de leider van AQ, gingin tegen de door ISI aangekondigde ‘fusie’ en ontkende deze met klem.

Dominique Thomas is van mening dat de door ‘al-Baghdādī aangekondigde fusie van ISI en JNeen meesterlijke strategische zet was (Thomas, 2016, pp. 98-99). JN kende op het ogenblik vande aankondiging een relatief groot succes onder de Syrische bevolking en ISI kon hier nuttiggebruik van maken. JN dankte haar succes aan het feit dat het één van de beter uitgerusteoppositiegroepen was tegen het Syrische regime. Daarnaast voorzag het de Syrische bevolking vanbasisbehoeften in regio’s waar de Syrische overheid zelf niet instond.

Heel wat jihadi-salafisten sloten zich na ‘al-Baghdādī’s aankondiging aan bij ISIS. Thomas stelt danook dat Syrië op die manier het theater werd waarin de machtsstrijd om het monopolie op jihadzich afspeelt.

Margot Hinnekens Masterproef 21

Page 22: Masterproef - Universiteit Gent

3. 4. Ideologische en strategische verschillen tussen ‘al-Qaeda en de Islamitische Staat in Irak en SyriëZoals eerder gezegd, delen AQ en ISIS een jihadi-salafistische ideologie (Thomas, 2016, pp. 100-101). AQ spitst zich toe op een defensieve jihad die voornamelijk tegen een verre vijand (Europa,de Verenigde Staten en hun bondgenoten) is gericht terwijl ISIS een offensieve jihad voert dievoornamelijk plaatsvindt tegen regimes in het Midden-Oosten en Noord-Afrika.

Dit ideologische verschil tussen AQ en ISIS leidt er volgens Thomas toe dat AQ een meerinclusieve strategie hanteert dan ISIS. AQ stelt bijvoorbeeld dat bloed van moslims slechts inuitzonderlijke gevallen mag stromen. ISIS daarentegen, is radicaler in het uitspreken van takfīr ofongelovigheid (Thomas, 2016, pp. 100-103). Zo beschouwt ISIS niet alleen leiders als alsongelovigen of kāfirūn, maar ook de bevolkingsgroepen die deze leiders volgen. Bijgevolg zijn nietalleen leiders, maar ook hun volk legitieme slachtoffers van jihad. In de discussie over legitiemeslachtoffers vervaagt de grens tussen ideologie en strategie aangezien de ideologie van AQ en ISISde legitieme doelwitten van hun militaire strategieën en acties bepaalt.

Uit verschillende hoeken komt kritiek op de manier waarop ISIS mensen als ongelovig bestempelt(Holbrook, 2015, pp. 94-101; Zelin, 2004, pp. 3-5). AQ tracht ISIS bijvoorbeeld te delegitimerendoor te focussen op ISIS’ overmatige en buitensporige gebruik van geweld in publicaties opsociale media. Binnen de media-strategie van AQ wordt gefocust op het feit dat AQ eenbuitenlandse vijand wil verzwakken terwijl ISIS lokaal sektarisch geweld pleegt en aanwakkert.Daardoor wordt onnodig bloed van moslims vergoten. Het merendeel van de vele jihadi-salafistische organisaties of jihadi-salafistische geleerden sluiten zich aan bij de kritiek van AQ enkeurt ISIS’ buitensporige gebruik van geweld af. Zo ook ‘Abū Muḥammad ‘al-Maqdisī, ‘al-Zarqāwī’s mentor, en 'al-Ẓawāhirī, de huidige leider van AQ. ‘al-Maqdisī is van mening dat jihadconsoliderend, en niet gewelddadig moet zijn. 'al-Ẓawāhirī stelt dat ISIS’ machtspositie vandaageen dreiging betekent voor de algemene jihad-beweging. Volgens 'al-Ẓawāhirī veroorzaakt ISISdan ook verdeeldheid binnen de huidige jihadi-salafistische beweging die nog niet sterk genoeg isom met deze veelheid aan stromingen om te gaan: “ [...] there was now great danger that thefruits of jihad would be lost before they had ripened.” (Holbrook, 2015, p. 100).

Margot Hinnekens Masterproef 22

Page 23: Masterproef - Universiteit Gent

Op politiek vlak is AQ van mening dat de geopolitieke contexten vandaag geen oprichting van eenkalifaat toelaten, terwijl ISIS net wel streeft naar de oprichting van een kalifaat (Thomas, 2016,pp. 101-102).

ISIS trekt een beduidend jonger publiek aan dan AQ (Thomas, 2016, pp. 103-104). ISIS’strijders werden voornamelijk gerekruteerd ten tijde van ‘al-Zarqāwī. Er wordt van hen geenuitgebreide theologische of rechtgeleerde kennis verwacht. ISIS’ ideologische werken enpropaganda zijn namelijk minder religieus geladen, en dus makkelijker te begrijpen dan de meerreligieus geladen teksten van AQ.

Margot Hinnekens Masterproef 23

Page 24: Masterproef - Universiteit Gent

4. Wetenschappelijk kader4. 1. Stand van zaken in het wetenschappelijke onderzoek naar de MOSHoewel thema’s als jihad, jihadi-salafisme, terreur, ISIS, … uitvoerig worden bestudeerd binnen deacademische wereld werd tot op heden geen uitgebreid onderzoek gevoerd naar de MOS. Deweinige wetenschappelijke publicaties waarin het werk aan bod komt, bespreken dit slechtsbeknopt (Brachman & McCants, 2006; Payne, 2011; Jackson & Loidolt, 2013; Whiteside, 2016;Hart, 2008; Gartenstein-Ross & Dabruzzi, 2008). Vaak maken deze beknopte analyses deel uitvan artikels en studies waarin verschillende jihadi-salafistische ideologische werken wordenbestudeerd.

Naast een klein aantal wetenschappers interesseerden ook een aantal journalisten zich voor deMOS. Hun inbreng bleef echter gering aangezien zij vaak beroep doen op elkaars artikels en opde weinige wetenschappelijke artikels die al over de MOS werden gepubliceerd.

Er bestaat dus nog ruimte voor een diepgaande analyse van de MOS. Hierin kunnen deverschillende belangrijke elementen en thema’s van Nājī’s theorie worden onderzocht. Aangezienwetenschappers er van uit gaan dat de MOS vandaag een belangrijk ideologisch werk is voor ISIS,kan dergelijke analyse belangrijke inzichten bieden over de ideologie, strategie en interne werkingvan ISIS. De huidige geopolitieke situatie in de regio van het kalifaat laat empirisch veldwerk datde interne werking van het kalifaat zou kunnen bestuderen nauwelijks toe. Net als anderehandvesten, manifesten of boeken die voor of door ISIS werden uitgegeven, vormt deuitgeschreven ideologie van Nājī een belangrijke bron van informatie over de organisatie.

Margot Hinnekens Masterproef 24

Page 25: Masterproef - Universiteit Gent

4. 2. OnderzoeksvraagIn deze masterproef wordt de vraag gesteld wat een close reading van de MOS ons kan bijlerenover een aantal belangrijke thema’s binnen Nājī’s theorie. Deze thema’s zijn: de rol van geweld enbarbarij binnen de verschillende fases die moeten leiden tot de oprichting van een kalifaat, hetadministreren van een bevolking, en jihadi-salafistisch leiderschap. Wat houden deze thema’s in?Hoe verhouden deze zich binnen Nājī’s ideologische tekst ten opzichte van elkaar? En hoe moetenwe Nājī’s visie over deze thema’s interpreteren?

Aan de hand van een uitgewerkt theoretisch kader (cf. supra) is het interessant om de vraag testellen hoe Nājī’s ideologische werk zich verhoudt tot het concept ‘jihadi-salafisme’ en tot hetconcept ‘ideologie’. Kunnen de specifieke eigenschappen van jihadi-salafisme en van ideologieën –voor zover er specifieke eigenschappen toegeschreven kunnen worden aan deze fenomenen, –worden teruggevonden in Nājī’s werk?

Margot Hinnekens Masterproef 25

Page 26: Masterproef - Universiteit Gent

4. 3. MethodologieIn deze masterproef wordt Nājī’s ideologische tekst geanalyseerd aan de hand van een ‘closereading’, een leesstrategie waarbij een tekst op gedetailleerde wijze wordt gelezen. Deze analysewordt thematisch opgedeeld en zal oog hebben voor drie belangrijke thema’s binnen Nājī’sideologie (cf. supra), cruciale details, en eventuele intertekstuele verwijzingen die deze theoriemee vormgeven. Elk van deze elementen, zowel belangrijke thema’s als details, maakt deel uit vande socio-culturele context van de auteur die heeft bijgedragen tot de vorming van zijn ideologie ofwaarheid. De ideologie is daarom steeds een weergave van een zekere sociale realiteit (cf. supra).

De analyse van de MOS baseert zich zowel op de Arabische brontekst als op de Engelse vertalingdie werd gemaakt door William McCants, in opdracht van het John M. Olin Institute for StrategicStudies, verbonden aan Harvard University.

Passages die duidelijkheid scheppen, of belangrijk zijn bij het opbouwen van een argumentatie –zowel door Abu Bakr Nājī als door mezelf – worden vanuit het Arabisch naar het Nederlandsvertaald. Deze eigen vertalingen werden steeds cursief gedrukt, tussen aanhalingstekens geplaatst,en van de nodige verwijzing voorzien. Eigen toevoegingen aan de vertalingen worden tussenronde haakjes ( ) geplaatst. Overbodige informatie die uit een vertaald fragment wordtweggelaten, is tussen vierkante haakjes [ ] geplaatst.

Margot Hinnekens Masterproef 26

Page 27: Masterproef - Universiteit Gent

5. Analyse van ‘إدارة التوحش أخطر مرحلة ستمر بها المة– ’

5. 1. InleidingIn de MOS staat de vraag centraal hoe een kalifaat op een succesvolle manier kan wordenopgebouwd. Volgens Nājī moeten een fase van vernieling en uitputting en een fase van hetbeheren van barbarij steeds voorafgaan aan de oprichting van een kalifaat (cf. infra). Deze fasesbieden jihadi-salafisten de mogelijkheid om de macht te grijpen en hun machtspositie teversterken. In elk van deze fases speelt geweld een belangrijke rol. Voor Nājī is geweld eenvoorwaarde voor de oprichting van een kalifaat.

Naast het uitwerken van een stappenplan behandelt Nājī ook de praktische zaken waarmee jihadi-salafisten rekening moeten houden bij de oprichting van een kalifaat. Deze praktische zaken vallensamen te brengen onder Nājī’s concept van ,’إدارة‘ wat verwijst naar het administreren vanbevolkingsgroepen.

Een derde belangrijke thema in Nājī’s ideologische werk is leiderschap. Nājī is één van de eerstejihadi-salafisten die een oplossing zoekt voor het niet bestaan van een overkoepelendeleidinggevende structuur binnen het jihadi-salafisme (Jenkins, 2015).

In dit hoofdstuk worden bovenvermelde thema’s – de rol van geweld in Nājī’s theorie, hetadministreren van bevolkingen, en de zoektocht naar een jihadi-salafistisch leiderschap, –geanalyseerd. Er wordt onderzocht wat Nājī precies verstaat onder deze thema’s, welke plaats dezethema’s innemen binnen Nājī’s theorie en hoe deze thema’s zich verhouden ten opzichte vanelkaar.

5. 1. 1. Waarom focussen op de oprichting van een kalifaat?Nājī, en bij uitbreiding een aanzienlijk deel van de jihadi-salafistische beweging, is er vanovertuigd dat de oprichting van een kalifaat het verval van islamitische normen en waarden kantegengaan (MOS, 2004, p. 5). De oprichting van een kalifaat moet als het ware een bloei van de‘umma stimuleren.

Margot Hinnekens Masterproef 27

Page 28: Masterproef - Universiteit Gent

Het verval van die islamitische normen en waarden is een gevolg van het feit dat de tweesupermachten, die de wereldorde sinds de tweede wereldoorlog bepalen (respectievelijk deVerenigde Staten en de Sovjet-Unie), een groot aantal landen uit de MENA jarenlang in hungreep hielden10 (MOS, 2004, p. 5). ‘Sattelietstaten’ uit de MENA genoten financiële en militaireondersteuning van deze supermachten, in ruil voor hun publieke steun. In werkelijkheid plukteslechts een beperkte maatschappelijke elite uit de ‘satellietstaten’ de vruchten van deze steun enwerd het merendeel van de bevolking van de satellietstaten achtergesteld. Nājī is van mening datdeze situatie op lange termijn de corruptie en het verval van de islamitische normen en waardenveroorzaakte in de verschillende maatschappijen van de MENA.

Nājī waarschuwt er voor dat de supermachten er vandaag nog steeds alles aan doen om desatellietstaten rond zich te scharen. Dit vormt een blijvende bedreiging voor de islamitischenormen en waarden: “[…] één van hen twee (de supermachten) zal, onder het mom van de VerenigdeNaties, het nieuwe regime (van de satellietstaat), door middel van macht, kracht, druk of (een combinatievan) dit alles, verplichten tot het zich begeven in de atmosfeer van één van de twee supermachten (في فاك .(MOS, 2004, p. 6) ”.(أحد القطبين

Nājī beschouwt het jihadi-salafisme (waarmee hij zichzelf identificeert) als een voortzetting vande strijd die door de profeet Mohammed werd gevoerd tegen de ongelovigen (MOS, 2004, p. 4).Hij is van mening dat de ‘umma vandaag opnieuw bedreigd wordt door ongelovigen : “Zij en hunvijanden bevinden zich vandaag in een conflict waarvan niemand ontkent dat het lijkt op het conflicttussen de profeet en de mensen van het ongeloof en de tirannie/terreur (أهل اللكفر و الطغيان), ook al wordtniet erkend dat dit een echte voortzetting is van dat conflict.” (MOS, 2004, p. 4).

Margot Hinnekens Masterproef 28

Page 29: Masterproef - Universiteit Gent

5. 2. Eerste thema – Geweld en Barbarij 5. 2. 1. InleidingISIS wordt bijzonder vaak geassocieerd met het buitensporige geweld dat door de organisatiewordt gepleegd (Hassan, 2015; Jackson & Loidolt, 2013, pp. 287-288). Hassan stelt dan ook dat“Savagery is a part of ISIS’s ideological DNA” (Hassan, 2015). Dit geweld, dat zowel tegenmoslims als tegen niet-moslims wordt gebruikt, reikt van onthoofdingen, over ontvoeringen,verkrachtingen en/of folteringen, tot levende verbrandingen of kruisigingen (Reardon).

Ook binnen Nājī’s theorie nemen geweld11 en barbarij12 (توحش ) een centrale rol in. In Nājī’stheorie geldt dat een islamitisch kalifaat niet kan worden opgericht zonder dat er sprake is vanbarbarij (MOS, 2004, p. 31) (cf. infra). Nājī is van mening dat het verdwijnen van islamitischgeweld één van de oorzaken is geweest voor het verzwakken van de ‘umma. Indien moslimsgeweld waren blijven gebruiken, ter verdediging en ter uitbreiding van de ‘umma, dan zouden zijhun sterke machtspositie behouden hebben. Dit is echter niet het geval geweest. Geweld moetvolgens Nājī dan ook het middel zijn tot een nieuwe bloei van de ‘umma.

Nājī is er zich van bewust dat zijn these, en dan vooral de focus op geweld, controversieel is(MOS, 2004, pp. 72-75). Daarom geeft hij een overzicht van de geweldloze alternatieven diekunnen leiden tot de oprichting van een kalifaat. Geen van deze alternatieven is volgens Nājī evensuccesvol als zijn plan. Hij onderbouwt zijn these aan de hand van drie argumenten.

Ten eerste haalt Nājī Sjeikh Umar Mahmoud Abu Umar aan die van mening is dat de huidigegecorrumpeerde wereld (waarin ongelovigen politieke, militaire, en juridische functies kunnenvervullen in islamitische landen) jihadi-salafisten er toe dwingt geweld te gebruiken: “De op sharī´agebaseerde uitleg hiervoor is: dat onze realiteit, omwille van de gevestigde duivelse fundamenten, gevuld ismet alle soorten slecht […] De oprichting van een islamitische staat is gebeurd zonder voorbereiding vaneen stevige basis die geschikt is voor de oprichting van deze staat. En deze voorbereiding kan nietgebeuren, behalve door vernieling en uitputting.” (MOS, 2004, pp. 72-73).

In een tweede argument ter verdediging van zijn theorie zoekt Nājī legitimering bij de profeetMohammed die zijn gezellen zelf bewapende (MOS, 2004, p. 73). De profeet en zijn kompanen,

Margot Hinnekens Masterproef 29

Page 30: Masterproef - Universiteit Gent

naar wiens voorbeeld jihadi-salafisten vandaag trachten te leven, voerden zelf een gewapendestrijd: “En wat deed de profeet – vrede zij met Hem – met zijn gezellen, bewapende hij ze niet? […] Wieis meer geleerd dan hem in de traditie van de sharī´a en in de traditie van het universele? […] Maar hetmerendeel van de gezellen waren mujahideen.” (MOS, 2004, p. 73).

In een derde argument stelt Nājī dat de vreedzame oplossingen door ongelovige leiders wordenaangereikt om de jihadi-salafistische beweging te onderdrukken. Daarenboven: “Bewerkstelligendeze oplossingen (de vreedzame alternatieven) het uitdoven van het vuur van de strijdgeest13 en de vurigevlam van het geloof in de harten van de moslims van vandaag.” (MOS, 2004, pp. 74-75).

Nājī besluit dat het beste alternatief voor zijn theorie een militaire revolutie zou kunnen zijn(MOS, 2004, p. 75). Deze zou eventueel kunnen leiden tot de oprichting van een kalifaat, maarzou geen constructieve basis bieden voor de oprichting van een kalifaat. Een militaire revolutie isnamelijk geen allesomvattende strategie, in tegenstelling tot Nājī’s theorie waarin tools wordenaangereikt die kunnen helpen in het administreren van een bevolking.

5. 2. 2. Wat verstaat Nājī precies onder barbarij?Nājī ziet een onlosmakelijk verband tussen barbarij en het beheren van die barbarij (MOS, 2004,p. 11). Hij stelt dat ‘het beheren van barbarij’ (إدارة التوحش) of ‘het beheren van barbaarse chaos’المتوحشة) الفوضى .moet gebeuren wanneer een rijk of een staatsvorm in elkaar stort (إدارة Met‘barbarij’ (توحش ) verwijst Nājī dus naar een toestand. Geweld is het middel om de toestand vanbarbarij te bekomen.

Uit barbarij ontstaat barbaarse chaos, wat vaak wordt gekenmerkt door een machtsvacuüm, datwordt veroorzaakt door een gebrek aan enige vorm van heerschappij of organisatie (MOS, 2004,p. 11). Nājī merkt op dat in dergelijke situatie ‘de wetten van de jungle’ (الغاب ,gelden (قانون waaraan elk individu wil ontkomen. Een volk zou volgens Nājī dan ook elke vorm van organisatieaccepteren om te ontsnappen aan barbarij, ongeacht of deze organisatievorm goed of slecht is (و

كانوا أو أشرارايقبلون أن يدير هذا التوحش أي تنظيم أخيارا ).

Nājī merkt op dat een specifieke definitie voor barbarij en het beheren van barbarij steeds sterkafhangt van het perspectief van waaruit deze barbarij wordt benaderd (MOS, 2004, pp. 11-12).Margot Hinnekens Masterproef 30

Page 31: Masterproef - Universiteit Gent

Vanuit het perspectief van bevolkingsgroepen moet men er bijvoorbeeld rekening mee houden dat‘het volk’ in een situatie van barbarij voornamelijk op zoek gaat naar levensmiddelen, de toegangtot gezondheidszorg, veiligheid,… Uit Nājī’s opmerking zou men kunnen afleiden dat hij beseftdat ‘het volk’ niet dezelfde noden heeft als jihadi-salafisten in tijden van barbarij. Terwijl jihadi-salafisten in tijden van barbarij een prioriteit zien in het oprichten van een kalifaat, zijnbevolkingsgroepen op zoek naar basisbehoeften. Nājī speelt hier handig op in door van de nodenvan bevolkingsgroepen ten tijde van barbarij doelstellingen te maken die ook door jihadi-salafistenmoeten worden behaald. Een groot deel van deze doelen overlapt met de noden van ‘het volk’ intijden van barbarij (cf. infra). Binnen de oplijsting van de doelen focust Nājī onder andere op hetcreëren van veiligheid, het voorzien van basisvoorzieningen voor het volk, het verspreiden van desharī´a14, jurisprudentie (فقه) en ‘wereldse’ wetenschappen, het bewerkstelligen van een coherentesamenleving (al dan niet met behulp van geld), het uitbreiden van grondgebied, het aanvallen vande vijand (of net het sluiten van coalities met die vijand), …

Rekening houdende met Nājī’s vooropgestelde doelen, zou men zich de vraag kunnen stellenwaarin Nājī’s beheren van barbarij dan verschilt van andere situaties waarin barbarij wordtbeheerd door groeperingen die de macht willen grijpen. Telkens opnieuw zal een bevolkingveiligheid en overlevingsmiddelen zoeken. En telkens opnieuw zullen de fracties die de leidingnemen om coalities te sluiten met de vijand, of om er oorlog tegen te voeren, tot op een zekerehoogte rekening moeten houden met de noden van het volk. Daarnaast benadrukt Nājī zelf dathet beheren van barbarij niet een louter islamitisch fenomeen is. Het is een historisch fenomeendat zich gedurende de voorbije eeuwen in verschillende werelddelen voordeed (Nājī, 20014, pp.12-14). Nājī onderscheidt zich echter van andere fracties door te focussen op de oprichting vaneen kalifaat en op de verspreiding van de sharī´a tijdens periodes van barbarij (cf. infra).

Om zijn punt duidelijk te maken, werkt Nājī een aantal voorbeelden uit. Deze gelden als bewijsvan zijn uitgebreide kennis over barbarij, en bevestigen zijn legitimiteit als expert in de materie.Daarnaast moeten Nājī’s uitgewerkte voorbeelden de lezer de gelegenheid bieden om goed tebegrijpen wat barbarij, en het beheren van deze barbarij, precies inhoudt.

Margot Hinnekens Masterproef 31

Page 32: Masterproef - Universiteit Gent

5. 2. 3. De rol van geweld in de oprichting van een kalifaatNājī onderscheidt twee fases die de oprichting van een kalifaat voorafgaan: de fase van vernielingen uitputting (cf. infra) en de fase van het beheren van barbarij ( cf. infra) (MOS, 2004, p. 15).In beide fases speelt geweld (als oorzaak van barbarij) een centrale rol (cf. infra).

Nājī stelt dat geweld leidt tot de oprichting van een staat en tot de oprichting van dedemocratische politieke orde (MOS, 2004, p. 94). Dit is een universeel geldende wet die doorNājī ‘jihad’ wordt genoemd, en waaraan niemand volgens hem kan ontsnappen15. Het succes vaneen islamitische staat schuilt in het feit dat jihadi-salafisten jihad (de universeel geldende wet)combineren met een implementering van sharī´a, wat volgens Nājī leidt tot een ultieme en idealesituatie (MOS, 2004, pp. 97-98).

Kenneth Payne is van mening dat Nājī’s visie op geweld belangrijke overeenkomsten vertoont metde foco-strategie16 (Payne, 2011, pp. 124-132). Deze strategie werd ontwikkeld doorrevolutionairen als Che Guevara en Mao Zedong, en werd vernoemd naar de ‘foco’, de Cubaanseguerrillastrijders17. De foco-strategie stelt dat geweld revolutionaire omstandigheden oproept enrevolutionaire bewegingen ontketent die politieke verandering kunnen bewerkstelligen. Bestaandepolitieke structuren kunnen dus worden veranderd door middel van revoluties die op elk momentkunnen worden ontketend door middel van geweld. Er hoeft niet gewacht te worden op de idealeomstandigheden voor revolutie, aangezien deze door burgers zelf kunnen worden gecreëerd.Geweld is een vonk die een revolutie doet ontvlammen, en die stille en onverschillige massa’smobiliseert en radicaliseert. Het is een vorm van ‘gewapende propaganda’ die mensen aanzet totactie. Nājī is van mening dat geweld mensen dwingt ‘een kant’ te kiezen. Hij noemt dit fenomeen‘polarisatie’ (cf. infra). Samengevat kan worden gesteld dat Nājī geweld beschouwt als eenvertrekpunt voor verdere politieke verandering.

Paynes theorie rust op de vaststelling dat Nājī’s ideologie belangrijke overlappingen vertoont metde foco-strategie (Payne, 2011, pp. 124-129). Nājī’s strijd speelt zich, net als de strijd van deCubaanse guerrillastrijders of de strijd van de Maoïsten, af op internationaal niveau. Deze strijdwordt gekenmerkt door een zoektocht naar territorium die ondersteund wordt door een sterkuitgebouwde ideologie en een uitgewerkte politieke visie. Revoluties moeten het volk radicaliserenen warm maken voor de ideologie. Daarnaast strijden zowel Nājī als de Cubaanse guerrilla's en

Margot Hinnekens Masterproef 32

Page 33: Masterproef - Universiteit Gent

de Maoïsten tegen een verre vijand die militair zeer sterk is en over een internationaleinvloedssfeer beschikt. Deze verre vijand wordt beschouwd als symbool van onderdrukking,imperialisme of afvalligheid. Ook hechten deze verschillende theorieën een groot belang aan eensamenhangend militair en politiek leiderschap. Ten slotte vertrekt de foco-strategie vanuit hetparadigma dat een revolutie het best ontspruit in ongecontroleerde rurale gebieden en geleidwordt door opgeleide mensen, afkomstig uit meer verstedelijkte gebieden. Nājī deelt deze visie enstelt dat het front van waaruit een revolutie wordt ontketend zelfs een klein dorp kan zijn.

Ook Craig Whiteside is er van overtuigd dat Nājī inspiratie vond bij Mao Zedong (Whiteside,2016, pp. 7-8). Zo vertoont Nājī’s stappenplan dat moet leiden tot de oprichting van een kalifaatbelangrijke overeenkomsten met de verschillende fases die Mao onderscheidt in de gewapendestrijd tegen de vijand. Deze strijd kan slechts succesvol zijn wanneer het volk de strijdondersteunt door zelf er aan deel te nemen, en wanneer de vijand wordt verzwakt door middelvan terreur. Ook onderscheidt Mao drie fases – de fase van opbouw, de fase van expansie, en debeslissende fase – die sterk gelijken op Nājī’s indeling van fases (de fase van vernieling enuitputting, de fase van het beheren van barbarij, en de oprichting van het kalifaat).

5. 2. 3. a Welke gebieden zijn geschikt voor de oprichting van een kalifaat?De fases die de oprichting van een kalifaat voorafgaan, kunnen niet in elk land of elke regioplaatsvinden (MOS, 2004, pp. 15-16). Nājī maakt een onderscheid tussen belangrijke gebiedenالرئيسية) الدول) en overige gebieden (18 المجتمعة op basis van geografische omstandigheden, de (بقية verzwakking van lokale regimes, de aanwezigheid van jihadi-salafisme, de ‘aard’ van de lokalebevolking, de aanwezigheid van wapens, … Het is opvallend dat Nājī expliciet refereert naar de nood aan wapens (السلاح ( انتشار in degebieden die geschikt kunnen zijn voor het beheren van barbarij. Dit wijst er opnieuw op dat Nājīde oprichting van een kalifaat niet los kan zien van het gebruik van geweld. Nājī merkt op datsommige gebieden, die op het eerste zicht geschikt lijken voor het beheren van barbarij, toch nogde eerste fase van uitputting en vernieling moeten doorstaan. Het is dan ook aangewezen datjihadi-salafistische cellen, verspreid over het Midden-Oosten en Noord-Afrika, steeds paraat staanom deze eerste fase van vernieling en uitputting uit te voeren in de gebieden in kwestie.

Margot Hinnekens Masterproef 33

Page 34: Masterproef - Universiteit Gent

5. 2. 3. b. De eerste fase – ‘De macht van vernieling en uitputting’De eerste fase die moet leiden tot de oprichting van een kalifaat is de fase van vernieling enuitputting19 (MOS, 2004, pp. 16-17). Deze fase kent vier belangrijke doelstellingen die doorjihadi-salafisten moeten worden nagestreefd.

Het eerste en belangrijkste doel van deze eerste fase bestaat er in de vijand en zijn eventuelebondgenoten te verzwakken (إنهاك قوات العدو) (MOS, 2004, pp. 16-17).

Als tweede doelstelling van de fase van vernieling en uitputting moeten jongeren warm gemaaktworden om zich aan te sluiten bij de jihadi-salafisten (جذب شباب جدد للعمل الجهادي) (Nājī, 2004,pp. 16-17). Deze moeten de jihadi-salafistische beweging versterken zodanig dat de overstap kanworden gemaakt van de eerste fase naar de tweede fase, de fase van het beheren van barbarij.

Jonge jihadi-salafisten moeten door middel van kleine tot middelgrote acties worden aangetrokken(MOS, 2004n pp. 16-17). Het is daarbij heel belangrijk om te onthouden dat het niet debedoeling is dat de nieuwe rekruten meteen zelf overgaan tot actie. Hun expertise is te beperktom acties meteen al tot een goed einde te brengen. De nieuwe rekruten moeten aan de hand vankleinschalige acties de nodige expertise en ervaring opbouwen om pas later over te gaan totgrotere acties. Nājī benadrukt dan ook dat hij kleine operaties meestal verkiest boven grotereoperaties omdat kleine acties doeltreffender en leerrijker zijn voor nieuwe jihadi-salafisten. Een derde doel van de fase van vernieling en uitputting bestaat er in de gekozen gebieden teontmantelen van hun heersers of organiserende structuren (المختارة المناطق .MOS, 2004, p) (إخراج 17). Nājī waarschuwt er voor dat dit ook kan gebeuren in niet-prioritaire gebieden (cf. infra) enzonder tussenkomst van jihadi-salafisten. Het is dan aan lokale islamitische organisaties om dit teorganiseren en uit te voeren.

Het vierde en laatste doel van de fase van vernieling en uitputting bestaat er in de betrokkenjihadi-salafisten fysiek en mentaal voor te bereiden op de volgende fase, het beheren van barbarij التوحش) إدارة لمرحلة عمليا و نفسيا مهيئين ليكونوا العملية الممارسة و بالتدريب النكاية بمجموعات ,MOS) (الارتقاء 2004, p. 17).

Margot Hinnekens Masterproef 34

Page 35: Masterproef - Universiteit Gent

Pas na een geslaagde eerste fase kan worden overgegaan tot de tweede fase, het effectieve beheervan barbarij.

5. 2. 3. c. De tweede fase - ‘Het beheren van barbarij’Nājī stelt dat het beheren van barbarij التوحش) de belangrijkste fase is voor de ‘umma (إدارة (MOS, 2004, p.4). Opvallend genoeg ziet Nājī geen probleem in het eventueel mislukken vandeze fase. Een mislukking zou namelijk leiden tot meer barbarij, wat sowieso ooit zou uitmondenin de oprichting van een kalifaat, het uiteindelijke doel van Nājī’s these: “Het beheren van barbarijis de volgende fase waar de ‘umma zal doorgaan, en ze wordt beschouwd als de meest belangrijke fase.Want indien we slagen in het beheren van deze barbarij, dan zal deze fase – indien God het wil – de wegvormen naar het de islamitische staat waarop wordt gewacht sinds de val van het kalifaat. En indien weniet slagen – we vragen God om ons hiervoor te beschermen – betekent dit niet het einde van de zaak,[integendeel] want dit falen zal leiden tot een toename van barbarij.” (MOS, 2004, p. 4).

Wanneer in een gebied het beheren van barbarij zich voordoet, moeten de omliggende territorialogistieke steun bieden aan dit gebied (التوحش لمناطق اللوجستي (الدعم of zelf door de fase vanvernieling en uitputting gaan: “[…] vervolgens zullen de gebieden van de chaos en de barbarij belandenin een fase van beheer van barbarij, ondertussen zetten de overige gebieden van de landen in deislamitische wereld [hun activiteiten] voort op twee flanken: de logistieke steun aan de regio’s van debarbarij die worden bestuurd door ons, en (de flank van) de macht van vernieling en uitputting [tegen]de regimes, totdat de overwinning van buitenaf hen toekomt, indien God het wil.” (MOS, 2004, p. 16).

Nājī stelt ook een paar doelstellingen voorop die gedurende de fase van het beheren van barbarijmoeten worden behaald. Deze verschillen naargelang het gebied waarin het beheren van barbarijplaatsvindt. De vooropgestelde doelen komen overeen met de noden van bevolkingsgroepen intijden van barbarij, en met de zaken waarvoor jihadi-salafisten moeten instaan wanneer zijbevolkingen administreren (cf. infra). In de belangrijke gebieden moet het beheren van barbarijinstaan voor de volgende zaken (Nājī, 2014, pp. 17-18):

• De verspreiding van veiligheid binnen de gecontroleerde gebieden en het blijven garanderen vandeze veiligheid (cf. infra).

Margot Hinnekens Masterproef 35

Page 36: Masterproef - Universiteit Gent

• Het voorzien van voedsel en medische hulp (onder de bevolking).• Het beschermen van het gebied van barbarij tegen invallen van de vijand door middel van de

oprichting van beschermende versterkingen en de ontwikkeling van strijdvermogens.• Het verspreiden van een op sharī´a gebaseerd recht onder de mensen die leven in de gebieden van

barbarij. • Het versterken van het religieuze bewustzijn van jongeren en het verspreiden van het belang van

de strijd20 door middel van training voor de jongeren (die leven in) de gebieden van barbarij. Ende oprichting van een vechtersmaatschappij onder alle (maatschappelijke) klassen en onder allemensen door middel van het creëren van een bewustzijn met betrekking tot het belang van dit(het beheren van barbarij) voor onze wereld en andere (werelden), en zelfs de demonstratie van(het feit dat dit) een individuele opgave (is). En het is niet zo dat elk individu uit demaatschappij de strijd moet beoefenen, maar slechts een deel of fractie van de strijdersorde op eenmanier die de maatschappij het beste kent en die de maatschappij nodig heeft.

• Het in werking stellen van een verspreiding van de wetenschap van het islamitische recht en dejurisprudentie (العلم الشرعي الفقهي) en (een verspreiding van) de wereldse wetenschappen, telkensmet het oog op de belangrijkste zaken.

• Het ontmantelen van spionnen en het uitbouwen van een kleine veiligheidsdienst. • Het verenigen van de harten van de mensen in de wereld door middel van geld (cf. infra,

polarisatie) en (het verenigen) van de wereld door middel van een op sharī´a gebaseerd bestuuren regels die minstens werden samengesteld door mensen van de administratie.

• Het terugdrijven van de hypocrieten (ongelovigen) met (behulp van) bewijsmateriaal en anderemiddelen, en het hen verplichten tot het onderdrukken en verstoppen van hun hypocrisie, en hettegengaan van de verkondiging van hun verkeerde ideeën, en vervolgens het samenwerken met deexperten in deze materie opdat hun kwaad (van de hypocrieten) wordt tegengehouden.

• Het bewerkstelligen van een mogelijkheid tot uitbreiding en aanvallen tegen de vijand, om hen teverjagen, en het stelen van hun geld, en hen steeds dwingen tot schroom en een verlangen naarverzoening.

• Het oprichten van bondgenootschappen met diegenen waarvan dit toegestaan is, die nog geenvolledige loyaliteit (ولاء) hebben betuigd aan de administratie (van de barbarij).

• Nājī eindigt met een doel voor de toekomst: Het bevorderen van bestuursgroepen in het oprichtenvan een stichtende kracht (voor een kalifaat), het paraat staan om de vruchten te plukken en hetoprichten van een staat.

Margot Hinnekens Masterproef 36

Page 37: Masterproef - Universiteit Gent

In de overige gebieden moet het beheren van barbarij instaan voor de volgende zaken (Nājī,2014, p. 18):

• Het blijven duren van de (eerste fase van) vernieling en uitputting, in de mate van het mogelijke.• Het oprichten van een systeem van logistieke hulp aan de gebieden van barbarij […], zowel (in)

de nabije als de verre gebieden.

Indien conflictsituaties er voor zorgen dat de overige gebieden niet in staat zijn om deze taken tevolbrengen, dan moet door de gebieden in kwestie steeds voor de beste optie worden gekozen.Nājī verduidelijkt echter niet welke personen of organen deze keuze moet maken, of welkevoorwaarden doorslaggevend zijn in het maken van deze keuze. Men zou kunnen vermoeden datde eerste taak de belangrijkste is, zeker omdat conflictsituaties volgens Nājī een goedevoedingsbodem zijn voor het creeëren van chaos en barbarij.

5. 2. 4. PolarisatiePolarisatie21 is een sleutelwoord binnen Nājī’s theorie. Het moet garanderen dat burgers zich intijden van strijd of chaos achter de jihadi-salafisten scharen (MOS, 2004, p. 46). Met polarisatieverwijst Nājī naar: “Het leiden van het volk naar de strijd22, waar onder de mensen – alle mensen –polarisatie ontstaat. Een groep van hen zal naar (de kant van) de mensen van de waarheid gaan, eengroep van hen naar de mensen van valsheid, en er zal een derde groep neutraal blijven, wachtend op hetresultaat van de strijd opdat ze zich bij de overwinnaar kunnen aansluiten. ” (MOS, 2004, p. 46).

Het is dus de bedoeling dat jihadi-salafisten een strijd ontketenen in de gebieden waar ze aan demacht willen komen. Deze strijd dwingt lokale bevolkingsgroepen om ‘partij te kiezen’ en zichaan te sluiten bij één van de partijen die betrokken is in deze strijd. Nājī is er van overtuigd datmensen zich sneller bij jihadi-salafisten zullen aansluiten dan bij andere partijen, aangezien zijvolgens Nājī de waarheid in pacht hebben: “Het is aan ons om deze strijd zeer rampzalig te maken,opdat de dood zeer nabij komt tot de mensen23, en opdat ze begrijpen dat de deelname aan deze strijd inhet algemeen leidt tot de dood. En dit is een krachtig motivatie opdat de persoon kiest voor de strijd in derangen van de mensen van de waarheid (de jihadi-salafisten), opdat hij kan sterven op een goede manier,die beter is voor hem dan te sterven van valsheid […].” (MOS, 2004, p. 46). Een bloedige strijd lijktvoor Nājī dus het perfecte middel om nieuwe leden te rekruteren.Margot Hinnekens Masterproef 37

Page 38: Masterproef - Universiteit Gent

De manier waarop polarisatie precies wordt veroorzaakt, varieert naargelang de fase waarinjihadi-salafisten zich bevinden (MOS, 2004, p. 47). Nājī merkt op dat het belangrijk is om,naargelang de context, ook de nodige ‘zachtheid’ in te bouwen, opdat vertrouwen kan wordengewonnen onder burgers.

In de fase van vernieling en uitputting wordt polarisatie voornamelijk veroorzaakt door middelvan de legitimering van acties die door jihadi-salafisten werden ondernomen (MOS, 2004, p. 47).De legitimering van die acties steunt zowal op basis van rationele argumenten als op basis vanargumenten die gebaseerd zijn op de sharī´a. Het is bijzonder belangrijk dat deze legitimering ineerste plaats onder de jonge generaties van de ‘umma wordt verspreid via de media. Zij vormeneen belangrijke groep van potentiële aanhangers van Nājī’s plan, en moeten dan ook op de hoogtezijn dat jihadi-salafisten: “[...]vechten voor het vertrek van de vijanden van de ‘umma en hunvertegenwoordigers die de geloven in de landen vernielden, en die hun rijkdommen plunderden en ons (debewoners van de geplunderde gebieden) tot hun slaven maakten.” (MOS, 2004, p. 47). Verder geeftNājī weinig uitleg over de legitimering van door jihadi-salafisten ondernomen acties. Meer uitleg,of een verhelderend voorbeeld, zou meer duidelijkheid kunnen scheppen.

In de fase van het beheren van barbarij onderscheidt Nājī verschillende stappen die moeten leidentot het polariseren van mensen (MOS, 2004, pp. 47-49). De fase van het beheren van barbarijwordt gekenmerkt door chaos, wat mensen er toe aanzet naar veiligheid te zoeken. Het is dan ookaan de jihadi-salafistische organisaties om die veiligheid te creëren en te garanderen. Hetoprichten van bestuurlijke en administratieve organen die instaan voor de alledaagse regeling vangebieden is hierbij onmisbaar (cf. infra). Nājī stelt dat heel wat jongeren in deze fase vanpolarisatie toenadering zullen zoeken tot de flanken van de jihadi-salafisten. Hij voegt toe dat ookreligie een belangrijke factor is in het leiden van mensen naar de jihadi-salafisten.

Polarisatie beperkt zich niet tot de gebieden die gecontroleerd worden door jihadi-salafisten(MOS, 2004, p. 47). Ook in naburige gebieden, die niet door jihadi-salafisten worden bestuurd,moet polarisatie worden bewerkstelligd opdat bondgenootschappen kunnen worden opgezet.Stammen en clans in de naburige gebieden zijn belangrijke schakels in het opbouwen van diebondgenootschappen.

Margot Hinnekens Masterproef 38

Page 39: Masterproef - Universiteit Gent

Nājī stelt dat ook geld een belangrijk middel is tot polarisatie24 (MOS, 2004, p. 48). Geld terpolarisatie wordt gewonnen bij plunderingen van financiële instanties en kan gebuikt worden ommensen financieel te vergoeden voor hun loyaliteit ten aanzien van de jihadi-salafistischeorganisatie. Nājī legitimeert zijn keuze voor geld als polariserend middel door te stellen datongelovigen zelf ook hun economische macht misbruiken om mensen achter zich te scharen25

(MOS, 2004, p. 109). Nājī stelt dat de sharī´a hier geen duidelijke informatie over geeft, enbenadrukt dat dit niet de schuld is van God, maar wel van de mens zelf. Hij roept zijn lezers optot het opstellen van wetten en regels die betrekking hebben op het gebruiken van geld alspolariserend middel.

5. 2. 5. De media als wapen Nājī is van mening dat de vijand de media gebruikt als wapen (MOS, 2004, p. 41). Daarom is hetbelangrijk dat ook jihadi-salafisten de media als wapen beschouwen. Ze moeten de media van devijand ontcijferen, ontmantelen en bespelen, opdat ze hun doelgroepen kunnen bereiken en hunboodschap kunnen verspreiden over de hele wereld.

De Verenigde Staten en de Sovjet-Unie kunnen gelden als voorbeelden van machtige staten die demedia bespelen en bespeelden als wapen (MOS, 2004, pp. 7-9). Door middel van een bedrieglijkeen manipulatieve mediastrategie willen en wilden deze staten een allesoverheersende machtworden waaraan mensen onderdanig zijn. Ze streven er volgens Nājī dus naar om zich gelijk testellen aan God.

Nājī beschouwt de media als een belangrijk middel voor de groei van de jihadi-salafistischebeweging (MOS, 2004, p. 21). Zo moet een goed gebruik van de media bijvoorbeeld instaan voorde rekrutering van nieuwe jihadi-salafisten. Nājī benadrukt dat de argumentatie die binnen demedia wordt gebruikt om nieuwe jihadi-salafisten aan te trekken en aan te werven niet louterreligieus mag zijn. Naast religieuze argumenten zijn rationele argumenten nodig om jongeren ervan te overtuigen zich aan te sluiten bij een jihadi-salafistische organisatie. Om het belang van demedia voor de jihadi-salafistische beweging te onderstrepen, stelt Nājī dat een specifieke media-en communicatiewerkploeg moet worden opgericht.

Margot Hinnekens Masterproef 39

Page 40: Masterproef - Universiteit Gent

De vraag stelt zich of Nājī’s aanbevelingen effectief worden opgevolgd binnen ISIS. Bestaat erbinnen ISIS een specifieke media- en communicatiewerkgroep? Zo ja, hoe werkt de interneorganisatie van deze media- en communicatiewerkgroep dan? Melden journalisten die zich bijISIS willen aansluiten zich vrijwillig aan om medewerker te worden van deze media- encommunicatiewerkgroep, of worden ze hiertoe gedwongen? Wordt uitsluitend gebruik gemaaktvan sociale of digitale media? Of worden er ook gedrukte kranten en/of magazines gepubliceerd?

5. 2. 6. Geweld en terreur als rationele wapensIn de media worden jihadi-salafisten vaak geportretteerd als barbaren die geweld plegen op eenirrationele manier26. Klopt het dat het door jihadi-salafisten gepleegde geweld irrationeel enondoordacht is27? Of is er effectief sprake van een vooropgesteld doel, en is geweld slechts eenmiddel om dat doel te bereiken? Wat Nājī’s theorie betreft, kan er duidelijk gesteld worden datgeweld een rationeel karakter kent. Nājī wil geweld gebruiken (als middel) om barbarij tecreeëren. Deze barbarij is de ideale context voor de oprichting van een kalifaat (het uiteindelijkedoel).

Didier Durmarque en Baptiste Rappin bestudeerden islamitische terreur vanuit het perspectief van‘management’ en concludeerden dat ‘management’ niet iets is dat uitsluitend binnen kapitalistischeeconomische contexten plaatsvindt (Durmarque & Rappin, 2016, pp. 297-301). Managementkomt ook voor in terroristische contexten. Zo vertonen de rekruteringsmethodes van islamitischeterroristische organisaties bijvoorbeeld sterke overeenkomsten met de rekruteringsmethodes vanwesterse multinationals, die worden gekenemerkt door sofisticering en rationalisering. Dumarqueen Rappin concluderen hieruit dat geweld dat door islamitische terroristische organisaties wordtgepleegd, absoluut geen irrationeel geweld is. Integendeel, dergelijk geweld is rationeel, werdgepland, en beoogt een bepaald doel.

5. 2. 7. Kennis van de vijandNājī is van mening dat een grondige kennis van de vijand een belangrijke stap is richting succes 28

(MOS, 2004, p. 40). Op basis van een studie van de vijand, kan een op sharī´a-gebaseerd plan29

worden uitgewerkt dat de verschillende potentiële jihadi-salafistische acties tegen de vijand kanbeschrijven en ten uitvoer brengen. Margot Hinnekens Masterproef 40

Page 41: Masterproef - Universiteit Gent

Een eerste belangrijke regel die van toepassing is op de vijand is de volgende: “Het vertrekpunt datde vijanden in beweging brengt, is een materialistisch vertrekpunt […]. En wanneer er aan hen (devijanden) wereldse motieven zijn, dan verbergen ze die met behulp van religieuze motieven of bedrieglijke,zogenoemde culturele motieven.” (MOS, 2004, p. 38).

Nājī is dus van mening dat het politieke spel van de vijand uitsluitend wordt bepaald doormateriële belangen30. Deze materiële belangen vormen de belangrijkste motivatie voor deinterventies en acties van de vijand op het grondgebied van de ‘umma, en overschaduwen alleandere zaken in het leven van de vijand: “Er bestaat in de politiek geen eeuwige vijandschap of eeuwigevriendschap, maar er bestaan wel eeuwige belangen.” (MOS, 2004, p. 38).

Om een militaire en politieke strategie uit te werken die tegen de vijand kan worden gebruikt, iseen overzicht nodig van de voornaamste belangen die de vijand motiveren (MOS, 2004, p. 38).Nājī pleit voor het opstellen en het gebruiken van een overzicht van de belangen van de vijand (المصالح يطة Hij stelt dat dergelijk overzicht minstens even belangrijk is als bijvoorbeeld een .31( خرmilitaire doorlichting van de vijand. Het is opvallend dat Nājī hier een oproep doet naar zijnlezers. Het is aan zijn lezers zelf, of aan de experten ter zake onder hen om dit overzicht temaken. Zelf zal hij dit niet doen. Nājī lanceert verschillende gelijkaardige oproepen in zijn werk.Op die manier wil hij beroep doen op de kennis van experten van bepaalde thema’s zoals militairestrategieën, media, …

Een tweede kenmerk van de vijandelijke politiek is onderhandelen (الصفقة) (MOS, 2004, pp. 38-39). Nājī waarschuwt zijn lezers dat de vijand deze onderhandelingen vaak opstart met deovertuiging dat de tegenpartij sowieso zal zwichten voor hun voorstel, dat de vijand meester is inhet niet nakomen van gemaakte beloftes en dat de vijand ook meester is in het maken vantegenstrijdige beloftes bij verschillende partijen op hetzelfde moment: “Op die manier is het sluitenvan tegenstrijdige onderhandelingen met partijen met tegenstrijdige belangen in eenzelfde tijd routine-werkin de politieke jungle.”32 (MOS, 2004, p. 38).

De strategie van de vijand wordt ook gekenmerkt door het gebruik van media als wapen (MOS,2004, p. 41). Daarom is het volgens Nājī zeer belangrijk dat jihadi-salafisten diezelfde mediaontcijferen, ontmantelen en bespelen. Indien jihadi-salafisten hierin slagen, bereiken ze hun

Margot Hinnekens Masterproef 41

Page 42: Masterproef - Universiteit Gent

doelgroepen, wat hen toelaat hun boodschap te verspreiden over de hele wereld. Dit alles moetworden gecoördineerd door een communicatie-werkgroep.

Een vierde kenmerk van de vijand is dat deze slechts weinig druk kan verdragen, en in de strijdover het algemeen sneller opgeeft dan moslims (MOS, 2004, pp. 80-81). Daarom houdt de vijandzijn strijdkrachten het liefst ver weg van angstaanjagende bloederige taferelen, en hanteert devijand een ‘preventieve’ hardhandige aanpak van moslims, opdat zij verhinderd worden dergelijkebloederige taferelen te ‘organiseren’. Zo worden jonge moslims door de vijand opgepakt enopgesloten, opdat ze schrik zouden krijgen om zich aan te sluiten bij de jihadi-salafisten, die debloederige taferelen vaak veroorzaken. Naast het preventief en hardhandig oppakken van moslims,concentreert de vijand zijn troepen in éénzelfde gebied. Op die manier voelen de troepen van devijand zich sterker en groeit hun zelfvertrouwen.

Nājī stelt dat het geduld van de jihadi-salafisten dan ook hun grootste troef is in een strijd tegeneen vijand die vaak groter is in getale en militair beter is uitgerust (MOS, 2004, pp. 82-83). Destrijd moet zo lang mogelijk duren opdat het geduld van de vijand uitgeput raakt. Daarnaastmoeten de jihadi-salafisten hun aanvallen tegen de vijand verspreiden over grote gebieden opdatde vijand zijn troepen niet kan concentreren op één plaats. Ook is het van belang dat strijders uitde handen van de vijand blijven en niet in de gevangenissen van de vijand belanden. Om de vijandnog meer op stang te jagen, haalt Nājī aan dat huiszoekingen, uitgevoerd door de vijand, bloedigkunnen worden beantwoord.

Om concreet te illustreren hoe een grondige kennis van de vijand, en het bespelen van de mediavan de vijand kunnen leiden tot succes, werkt Nājī een uitgebreid voorbeeld uit van een actie diezou kunnen worden uitgevoerd tegen de vijand (MOS, 2004, pp. 41-44). In dit voorbeeld staateen actie bestaande uit twee fases – op een doelwit uit de oliesector centraal. Nājī is van meningdat de olie-industrie het best uit te kiezen doelwit is voor jihadi-salafistische acties in de MENA.De olie-industrie is één van de belangrijkste motivaties voor politieke interferentie enaanwezigheid van het westen in de MENA. Het is dé materiële drijfveer bij uitstek van het westen.

Nājī geeft aan dat socio-economische experts de economische balans moeten opmaken van deschade die in de MENA werd berokkend onder invloed van de westerse olie-industrie in dezeregio (MOS, 2004, pp. 42-43). Deze cijfers moeten worden verspreid via verschillende media. DeMargot Hinnekens Masterproef 42

Page 43: Masterproef - Universiteit Gent

verontwaardiging en woede die door deze berichten zullen worden ontketend, zullen volgens Nājīautomatisch resulteren in steun van lokale bevolkingsgroepen aan de jihadi-salafisten.

Naast het verspreiden van berichten onder de bevolking, moet via de media ook de eis wordengesteld dat de westerse landen die de olie-industrie in de MENA gebruikt hebben om hun zakkente vullen, een schadevergoeding betalen aan de landen in de MENA die werden uitgebuit (MOS,2004, pp. 42-43). Jarenlang hebben zij, ten koste van lonen van de inwoners van de MENA endankzij kunstmatige wisselkoersen, olie aan te lage prijzen kunnen kopen. Nājī wil de burgers vande MENA dan ook hun oneerlijke en achterstallige lonen terugbetalen met de schadevergoedingvan het westen.

Nājī’s actieplan wordt gekenmerkt door een ‘Robin Hood-gehalte’ waarin velen zich misschien welkunnen vinden. Nājī benadrukt opnieuw dat het zeer belangrijk is om de media van de vijand opeen juiste manier te bespelen. Het is de bedoeling dat er via de media zowel rationele als op sharī´a-gebaseerde argumenten worden verspreid33. Zo geeft Nājī aan dat er via de media duidelijkmoet worden gemaakt dat de acties van de jihadi-salafisten worden ondernomen om de bewonersvan de ‘umma te helpen. Een olie-industrie die opnieuw in handen geraakt van de ‘umma zelf, zounamelijk leiden tot een bron van inkomsten die de ‘umma vooruit kunnen helpen.

Eens de schadeclaim via de media de wereld is ingestuurd, kan de tweede fase van Nājī’s planaanvangen. In deze fase moeten olie-bedrijven worden bezet (MOS, 2004, p. 43). Dit gebeurt hetbeste wanneer werknemers niet aanwezig zijn, opdat er geen onschuldige slachtoffers vallen. Voorbewakers kan een uitzondering worden gemaakt op Nājī’s regel die stelt dat onschuldigen uit hetconflict moeten worden gehouden. Om ook bepaalde belangrijke elites te bereiken, zijndrastischere middelen nodig. Volgens Nājī is de ontvoering van een niet-islamitische medewerkervan een olie-bedrijf of de ontvoering van een westerse reporter bijvoorbeeld het middel is bijuitstek om westerse landen er toe te verplichten de eis van jihadi-salafisten in te vullen.

Nājī’s volledig uitgewerkte plan kent uiteindelijk maar één doel: “Wat belangrijk is voor ons, is hetterugtrekken van de elites van de troepen van de vijand in grote getale van de economische locaties, om zete beschermen (van de vijand) […] En indien ze verzet bieden ten opzichte van ons, dan is er aan henniet anders van ons dan het zwaard.” (MOS, 2004, pp. 43-44).

Margot Hinnekens Masterproef 43

Page 44: Masterproef - Universiteit Gent

5. 2. 8. Het belang van jihadi-salafistische aanvallen op de vijandNājī waarschuwt dat elke actie die door de vijand wordt ondernomen tegen moslims, beantwoordzal worden, op basis van de politiek van het betalen van de prijs (سياسة دفع الثمن)34 (MOS, 2004, pp.32-33). Op basis van dit principe kunnen wraakacties tot jaren na de feiten plaatsvinden.

Het ultieme doel van deze strategie bestaat er in de vijand aan te sporen zich uit de gebieden vande ‘umma terug te trekken, en zich zelfs over te geven, opdat de troepen van de ‘umma op ademkunnen komen (MOS, 2004, pp. 32-33). Dit moet de verschillende fases die de oprichting vaneen kalifaat voorafgaan, vergemakkelijken. Het is belangrijk dat de wraakacties wereldwijd wordenondernomen, opdat de vijand voelt dat jihadi-salafisten overal aanwezig zijn. Het is dus debedoeling om de vijand af te schrikken door middel van een hardhandig optreden: “[…] Hetbetaamt ons om hen duidelijk te maken dat ze duizend maal (moeten) nadenken vooraleer ze onsaanvallen.” (MOS, 2004, p. 31).

Nājī stelt dat: “We ons vandaag bevinden in een situatie, lijkend op de situatie na de dood van de profeet– vrede zij met hem – en het bestaan van afvalligheid of datgene waarmee de gelovigen werdengeconfronteerd in het begin van jihad […] en we hebben er nood aan de vijand aan te vallen of acties teondernemen zoals de Quraysh-stam35 en anderen dat deden.” (MOS, 2004, p. 32). Het is volgens Nājīzeer belangrijk te nuanceren dat de profeet en zijn kompanen geen bloeddorstige wezens waren,integendeel: “[...] Ze waren de meest barmhartige schepsels onder de schepsels, na de profeten – vrede zijmet hen – maar zij begrepen de natuur van ongeloof en (de natuur van) de mensen van het ongeloof, enze verstonden de natuur van een nood, in elke situatie, aan strengheid en zachtheid.” (MOS, 2004, p.31). Volgens Nājī wordt het dus dringend tijd dat moslims opnieuw tegen de ongelovige vijandten strijde trekken, net zoals de profeet en zijn gezellen dat deden (MOS, 2004, p. 32). Zij geldenals legitimering van Nājī’s theorie.

Opnieuw lijkt het dat Nājī zich er van bewust is dat zijn visie op geweld controversieel is. Zo stelthij dat jihad-theoretici nooit zullen kunnen begrijpen waarom geweld zo cruciaal is voor deoprichting van een kalifaat (MOS, 2004, p. 31). Zij zijn volgens hem uitsluitend bezig mettheorieën op papier, hebben nooit zelf oog in oog gestaan met de vijand, en kennen de praktijkdus niet. Nājī is van mening dat aanvallen op doelwitten van de vijand van cruciaal belang zijn inde aanloop naar de oprichting van een kalifaat. Jihadi-salafistische aanvallen putten de vijand uiten/of lokken vijandige reacties uit. Margot Hinnekens Masterproef 44

Page 45: Masterproef - Universiteit Gent

Jihadi-salafisten hebben de groeiende steun van bevolkingsgroepen volgens Nājī te danken aan eencombinatie van deze elementen. Zo wonnen jihadi-salafisten aan populariteit ten gevolge van dedalende legitimiteit van de Verenigde Staten en haar bondgenoten die in de regio een toenemendaantal aanvallen uitvoerde (MOS, 2004, p. 18). Tegelijkertijd resulteerde het toenemend aantaljihadi-salafistische aanvallen op doelwitten van de Verenigde Staten en haar bondgenoten in eengroeiende steun aan de jihadi-salafistische beweging.

Concreet stelt Nājī dat het nodig is dat de verschillende jihadi-salafistische fracties de vijandblijven uitputten door middel van aanvallen op doelwitten van de vijand, zowel binnen als buitende islamwereld (MOS, 2004, pp. 19-20). Nājī verkiest economische doelwitten boven anderedoelwitten (cf. supra), aangezien deze de belangrijkste drijfveer vormen voor de militaireaanwezigheid van de vijand in de MENA. Extra beveiliging van economische doelwitten vergtinterne structurele veranderingen. Een toenemend aantal veiligheidsmiddelen moeten namelijkworden ingezet op nieuwe potentiële economische doelwitten. Dit resulteert in de verzwakkingvan de veiligheids- en informatiesystemen van de vijand, wat leidt tot een veiligheidsvacuümwaarvan jihadi-salafisten nuttig gebruik kunnen maken. Enerzijds om vernieling en uitputting tebewerkstelligen, anderzijds ter voorbereiding van de fase van het beheren van barbarij (Jenkins,2014): “[…] Op dit ogenblik begint de barbarij en de chaos en beginnen deze gebieden te lijden onder deafwezigheid van veiligheid… Dit toegevoegd aan uitputting…” (MOS, 2004, p. 20). Jihadi-salafistenkunnen van dit machtsvacuüm ook gebruik maken om wapens van de vijand te bemachtigen. ISISslaagde er ook effectief in om militaire basissen of militaire opslagplaatsen van haar vijanden tebezetten36.

Idealiter worden doelwitten van eenzelfde soort of categorie meermaals opnieuw aangevallen omde ernst van de zaak aan te tonen en om te bewijzen dat aanvallen niet zomaar zullen ophouden:“[…] en een herhaling in het soort doel, twee keren of drie, opdat zij er zeker van worden dat deze soortzal worden blijven geviseerd als doel.” (MOS, 2004, p. 19).

Het lijkt alsof Nājī’s aanbevelingen vandaag door ISIS worden opgevolgd. Zo waren luchthavensen luchtverkeer al verschillende keren het doelwit voor aanvallen van ISIS (cf. de aanval op hetRussische vliegtuig boven de Sinai-woestijn, de aanslag in de luchthaven van Zaventem). Ookwerd een aantal keer op mensenmassa’s ingereden door middel van vrachtwagens (cf. Nice,Berlijn, Zweden).Margot Hinnekens Masterproef 45

Page 46: Masterproef - Universiteit Gent

5. 2. 9. Militaire strategieën en praktijkenHoewel Nājī een grote nadruk legt op het belang van het betrekken van de sharī´a in de militairevoorbereiding van jihadi-salafistische acties, maakt hij toch uitzonderingen (MOS, 2004, p. 26).Zo is hij van mening dat militaire strategieën of theorieën die niet in de sharī´a wordenbehandeld, maar in het verleden al hun nut bewezen, ook mogen worden gebruikt. Goeduitgewerkte strategieën versnellen en vergemakkelijken het proces van het beheren van barbarij,en dus ook het proces dat moet leiden tot de uiteindelijke opbouw van een kalifaat. Nājī is er vanovertuigd dat de studie van militaire strategieën jihadi-salafistische strijders creatiever maakt, endat dat bijdraagt tot het vormen van steke leiders.

Aan de hand van een aantal uitgewerkte basisprincipes binnen militaire theorieën verduidelijktNājī zijn stelling (MOS, 2004, pp. 28-30). Zo is een grondige kennis van de aan te vallen plaatsen een duidelijk zicht op de manier waarop de vijand zich tot deze plaats verhoudt van bijzondergroot belang37. Ook is het belangrijk dat jihadi-salafistische aanvallen in het begin kleinschaligworden gehouden en herhaaldelijk plaatsvinden. Kleinschalige aanvallen zijn doeltreffender, en hetherhalende effect dient als waarschuwing voor de vijand. Tevens moet voornamelijks gedoeldworden op strategische doelwitten van de vijand aangezien dit voor een grote media-belangstelling kan zorgen38. Ten slotte herhaalt Nājī dat economische doelwitten van de vijand debelangrijkste doelwitten zijn voor jihadi- salafisten39 40. Het feit dat Nājī een tweede maal deaandacht vestigt op het belang van economische doelwitten, wijst er op dat dit voor hem een zeerbelangrijk principe is. Nājī citeert Rumsfeld, minister van defensie onder de Amerikaansepresident Bush, die ditzelfde principe toepast in zijn militaire strategie.

Nājī sluit zijn hoofdstuk over militaire technieken af met een overzicht van de voornaamsteboeken die als informatie- en inspiratiebron kunnen dienen voor jihadi-salafisten die zich inmilitaire technieken en theorieën willen verdiepen (MOS, 2004, p. 30). Het merendeel van dezebronnen zijn islamitische bronnen, al benadrukt Nājī dat de student ook ‘algemene’ bronnen magraadplegen zolang hij in staat is om op basis van de sharī´a-wetgeving de fouten uit deverschillende militaire technieken te filteren.

Margot Hinnekens Masterproef 46

Page 47: Masterproef - Universiteit Gent

5. 2. 10. Geweld als leerschool Nājī is van mening dat de ideale onderwijsvorm voor jihadi-salafisten bestaat uit een combinatievan een opvoeding door middel van voorbeelden en een opvoeding door middel vangebeurtenissen (MOS, 2004, pp. 55-56).

De opvoeding door middel van voorbeelden baseert zich op het leven van de profeet, want: “Deprofeet – vrede zij met hem – en zijn gezellen waren in hun tijd en daarna het beste voorbeeld voor hun‘umma en de mensen in hun periode, ze zijn het beste voorbeeld voor mensen in alle periodes.” (Nājī,2004, p. 54). “De gezellen – mogen ze Gods goedkeuring genieten – waren een voorbeeld en een levendmodel van geduld, wilskracht, verrijkende ambitie, doorzettingsvermogen, bescheidenheid, gecombineerdmet macht, kracht en gerechtigheid.” (Nājī, 2004, p. 55).

In de opvoeding door middel van gebeurtenissen worden nieuwe jihadi-salafisten door middel vanactieve trainingsprogramma’s geconfronteerd met allerhande vormen van geweld en terreur(MOS, 2004, p. 55). Het is pas wanneer jihadi-salafisten in opleiding gruweldaden meemaken,dat ze volgens Nājī de aanwezigheid en steun van God echt ervaren. Daarom is hij van meningdat studenten naast een theoretische scholing voornamelijk een actieve scholing moeten genieten.De trainingsprogramma’s binnen de actieve scholing, stimuleren de ontwikkeling vanonderdanigheid ten opzichte van leiders en leren jonge jihadi-salafisten bescherming en steunzoeken bij God. Vredevol onderwijs kan daarom nooit de indrukken en kennis evenaren diejihadi-salafistische studenten opdoen tijdens bepaalde belangrijke gebeurtenissen in hun leven endie deel uitmaken van hun actieve lessenprogramma.

Nājī legitimeert zijn visie over opvoeding en onderwijs aan de hand van de woorden van sjeikhMuḥammad ‘al-Amīn ‘al-Maṣrī en Sayyid Quṭb (MOS, 2004, pp. 57-58). ‘al-Maṣrī is van meningdat: “Het zuiveren van de ziel en het aanleren van devotie tijdens actie moet gebeuren in de landen vande islam en in de gebieden van jihad. Dit was de opvoeding van de eerste moslims. Het belangrijke puntdat wij willen verduidelijken is de invloed van actieve jihad op de opvoeding van de groep en op de zielvan de individuen (van deze groep). […] De actieve jihad van de eerste moslims was verbonden metspirituele jihad.” (MOS, 2004, p. 57). Verder stelt ‘al-Maṣrī dat ook de ontwikkeling vanstandvastigheid, altruïsme, samenwerking,… slechts plaatsvindt onder invloed van terreur. OokQuṭb is van mening dat hardheid en strijd de beste leerschool zijn voor jihadi-salafisten. In tijden

Margot Hinnekens Masterproef 47

Page 48: Masterproef - Universiteit Gent

van terreur openbaart God zich namelijk aan hen, wat hen toelaat en stimuleert hun geloof teontwikkelen.

Nājī vat samen dat “Deze methode van opvoeding, die hardheden en gruwel omvat, de enige is die instaat is om een stevige basis klaar te stomen die in staat is het vertrouwen, bloed, rijkdom, gebeurtenissenen leiderschap van de wereld te dragen.” (MOS, 2004, p. 57). Nājī is er dan ook van overtuigd datuit dit onderwijs nieuwe, standvastige leiders zullen opstaan die de ‘umma kunnen leiden: “[…]Wat betreft het vernield worden van het huis, en het dakloos worden van de familie, en het in stukkenworden gereten van de moeder en de zus, niemand slaagt hierin behalve de meest buitengewone mannen.Machtige troepen en sterke soldaten kunnen niet ontstaan, behalve uit dergelijke atmosfeer.” (MOS, 2004,p. 58).

Nājī merkt op dat terreur niet alleen een leerschool is voor jihadi-salafisten zelf (MOS, 2004, p.59). Ook de bevolkingsgroepen die onder controle staan van jihadi-salafisten kunnen hieruitleren. Daarom moet er in tijden van terreur ook gestreefd worden naar een uitbreiding enverdieping van geloof en kennis onder het volk: “Het is aan ons om van deze situaties, waar onzegroeperingen en ‘umma doorgaan, een kans te maken om (te werken aan) de vooruitgang van depersonen en de mensen […] Het vooruithelpen van de mensen in hun geloof en kennis is één van debelangrijkste doelen van de fase van vernieling en uitputting en van de fase van het beheer van barbarij.”(MOS, 2004, p. 59).

5. 2. 11. ConclusieGeweld is een centraal thema binnen Nājī’s theorie, misschien zelfs het belangrijkste. Hij is vanmening dat er zonder geweld geen kalifaat kan worden opgericht. Geweld moet een situatie vanbarbarij en chaos creeëren, de ideale context waarin een kalifaat kan worden uitgebouwd. Geweldkan daarom binnen Nājī’s theorie worden beschouwd als een revolutie-ontketenend middel.Hierdoor vertoont Nājī’s visie op geweld belangrijke overeenkomsten met de Foco-strategie dieook stelt dat geweld een revolutie-ontketenend middel is.

Doordat het gebruik van geweld een duidelijk vooropgesteld doel kent, kan men besluiten dat hetgeweld in Nājī’s theorie van rationele aard is. Nājī werkte een gedetailleerd plan uit waarbinnengeweld een centrale rol speelt en waarbinnrn geweld onmisbaar is.Margot Hinnekens Masterproef 48

Page 49: Masterproef - Universiteit Gent

Het pragmatische karakter van geweld beperkt zich niet uitsluitend tot de oprichting van eenkalifaat. Nājī is van mening dat geweld een leerschool is voor jonge jihadi-salafisten. Geweld moethen sterken, en hun religieuze bewustzijn prikkelen en stimuleren. Geweld, in combinatie metonderwijs over de tradities van de profeet en zijn metgezellen, vormen volgens Nājī de meestgeschikte combinatie voor de opvoeding van jonge jihadi-salafisten.

Daarnaast kent geweld een belangrijke functie als polarizerend middel. Het moet bevolkingenpolarizeren of verdelen, en vervolgens verdeelde bevolkingsgroepen in de handen van jihadi-salafisten drijven. Op die manier winnen jihadi-salafisten aanhangers en kan de jihadi-salafistischebeweging groeien. Ook een correct gebruik van de media speelt een belangrijke rol in de groeivan het jihadi-salafisme.

De groei van de jihadi-salafistische beweging kan moeilijk los worden gezien van het tweede grotethema binnen Nājī’s ideologische werk. Dit thema, het administreren van bevolkingsgroepen, kentvele verschillende aspecten, die soms verband houden met de rol van geweld binnen Nājī’s theorie.

Een belangrijke opmerking, die ook geldt voor de volgende thema’s, is dat Nājī bepaalde crucialeelementen betreffende geweld, administratie of leiderschap open laat. Zo ontbreken somsdefinities en omschrijvingen die belangrijk zijn voor de lezer om Nājī’s theorie goed te begrijpenen correct te interpreteren. Hierdoor krijgt de lezer vrij spel en kan Nājī’s theorie op verschillendemanieren betekenis worden gegeven en door verschillende mensen worden toegeëigend.

Margot Hinnekens Masterproef 49

Page 50: Masterproef - Universiteit Gent

5. 3. Tweede thema – Administratie / ‘إدارة’5. 3. 1. Inleiding“Jihad delivers a different set of virtues: a vibrant local identity, a sense of community, solidarity amongkinsmen, neighbors, and countrymen, narrowly conceived. But it also guarantees parochialism and isgrounded in exclusion. Solidarity is secured through war against outsiders. And solidarity often meansobedience to a hierarchy in governance, fanaticism in beliefs, and the obliteration of individual selves inthe name of the group.” (Barber, 1992, p. 8)

Benjamin Barber is van mening dat jihad een fenomeen is met veel verschillende facetten (Barber,1992, p. 8). Het voorziet mensen van een identiteit, het biedt mensen het gevoel deel uit temaken van een gemeenschap, het creëert solidariteit onder jihadi-salafistische strijders,… Ditgroepsgevoel wordt gegarandeerd door middel van een strijd tegen een gemeenschappelijke vijand,een sterk bestuur dat op loyaliteit kan rekenen van haar onderdanen, en een fanatiek geloof in eenspecifieke ideologie.

Nājī’s ideologische tekst kan als bewijs gelden voor deze stelling. De tekst omvat aanwijzingennaar de organisatie en structuut van de strijd tegen een vijand, en heeft tegelijkertijd aandachtvoor het creëren van een groepsgevoel onder jihadi-salafistische strijders en de gemeenschap diezij controleren. Dit kan op verschillende manieren gebeuren die samen het concept ‘إدارة’ vormen,wat letterlijk ‘administreren’ betekent. In het geval van Nājī’s theorie verwijst het concept zowelnaar het (be)sturen van de jihadi-salafisten en hun acties, naar het installeren van eenadministratief kader voor bevolkingsgroepen die onder controle staan van jihadi-salafisten, alsnaar het leiden van het islamitische kalifaat. Elk van deze elementen verhoogt het groepsgevoelonder jihadi-salafisten en versterkt de jihadi-salafistische beweging.

Nājī hecht een bijzonder groot belang aan de goede organisatie van de jihadi-salafistischebeweging, en bij uitbreiding het kalifaat (MOS, 2004, p. 95). Zo stelt hij dat na de val van hetkalifaat in 1924 enkel de linkse politieke partijen er in geslaagd zijn om staatssystemen op tebouwen. De verschillende islamitische partijen hebben te lang gekibbeld over de manier waarop zeeen islamitische staatsvorm precies zouden ontwikkelen. Hierdoor kregen linkse partijen heel watbeweegruimte41. Een sterk georganiseerde administratie, waarin taken goed worden verdeeld, en

Margot Hinnekens Masterproef 50

Page 51: Masterproef - Universiteit Gent

waarin competente mensen belangrijke beslissingen nemen in functie van deze profetische traditie,moet dit probleem oplossen en eindelijk leiden tot succes voor de islamitische beweging.

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de verschillende thema’s die samen invullinggeven aan het concept ‘إدارة’ .

5. 3. 2. De kunst van het administreren (van barbarij)Het administreren (van barbarij) hangt sterk af van de kunst van het administreren zelf (MOS,2004, pp. 23-24). Met ‘de kunst van het administreren’42 verwijst Nājī naar de uitbouw van eenstevige administratieve basis, die wordt samengesteld uit verschillende jihadi-salafistische fracties.Dit succesvolle administratieve kader moet de fase van het beheren van barbarij en de oprichtingvan het kalifaat doen slagen.

Een goed uitgebouwde administratie bespaart tijd en energie, wat jihadi-salafisten moet toelatenhun plannen zo snel mogelijk uit te voeren (MOS, 2004, pp. 23-24). De uitbouw van een sterkeadministratie moet gebeuren op basis van de kennis – praktisch en theoretisch – van de huidigegeneratie jihadi-salafisten. Deze generatie jihadi-salafisten moet door middel van oefeningen entrainingsprogramma’s een tweede generatie jihadi-salafisten opleiden (cf. infra). Nājī merkt op datslechts de vrome, sterke en intelligente studenten kans maken om deel uit te maken van dezetweede generatie jihadi-salafisten. Flexibiliteit en vernieuwing zijn van cruciaal belang in deuitbouw van een goed functionerende administratie. Nājī vraagt jihadi-salafisten dan ook om: “[…] af te zien van willekeurigheden (ondoordachte acties), en af te zien van niet-flexibel beheer.” (MOS,2004, p. 23).

Om te vermijden dat de administratie van de regio’s die onder controle staan van jihadi-salafistende verantwoordelijkheid wordt van één persoon of een kleine groep mensen, is het de bedoelingdat een administratief systeem wordt gecreëerd waarbij taken op een gelijke manier wordenverdeeld onder jihadi-salafisten: “Het belangrijkste waarvan we gebruik moeten maken bij het onder deknie krijgen van de kunst van het beheren, is hoe we commités en gespecialiseerde (groepen) moetenoprichten, en hoe we werk moeten verdelen opdat het werk zich niet verzamelt op de schouders van éénpersoon of op de schouders van een kleine groep mensen. Daarbovenop komt het opleiden van allepersonen, en het overbrengen van kennis (vergaard door ervaring) opdat wanneer er een leider verdwijntMargot Hinnekens Masterproef 51

Page 52: Masterproef - Universiteit Gent

er een andere (leider) kan opstaan. Het is ook nodig dat elke persoon wordt opgeleid in alles (cf. allemogelijke vormen van kennis) of in de grootste delen van de branches opdat die persoon vaardigheden,betreffende een zekere zaak, kan overbrengen van één plaats naar een andere plaats.” (MOS, 2004, p.23).

McCants leest in Nājī’s pleidooi voor de oprichting van een samenhangende en overkoepelendeadministratieve structuur een kritiek op het feit dat het jihadi-salafisme geen coherent enoverkoepelend leiderschap kent (Jenkins, 2014). Nājī biedt dan ook zelf een uitgewerktalternatief aan, dat moet leiden tot de succesvolle oprichting van een islamitische staat. Hij ishierin een koploper.

5. 3. 3. Het belang van politiek inzichtDe sterkte van succesvolle islamitische organisaties werd doorheen de geschiedenis bepaald doorde combinatie van een sterke politieke en militaire organisatie: “[…] Wanneer we reflecteren over degezamenlijke factor onder de bewegingen die bleven (bestaan), ontdekken we dat dit politiek werk is,naast militair werk.” (MOS, 2004, p. 37). Militaire acties kunnen daarom nooit succesvol zijnzonder de nodige politieke beslissingen en ondersteuningen. Jihadi-salafistische organisaties diezich niet interesseren voor politiek, lopen de kans speelbal te worden van corrupte leiders en hunentourage en niet te slagen in hun doel.

Politieke beslissingen mogen uitsluitend genomen worden door geschikte militaire leiders, omdatzij over heel wat praktijkervaring beschikken (MOS, 2004, p. 37). Nājī benadrukt dat dezeleiders een grondige studie van de vijand moeten voeren, opdat jihadi-salafisten de acties enreacties van de vijand kunnen inschatten op een gepaste manier (cf. supra).

5. 3. 4. Het aansluiten van nieuwe gebiedenHet is volgens Nājī zeer belangrijk dat jihadi-salafisten goed weten welke regels en criteria geldenwanneer nieuwe gebieden zich aansluiten bij gebieden die al onder controle staan van jihadi-salafisten: “Het kennen van de regels van het aansluiten (bij bepaalde gebieden), en het uitvoeren vandeze regels, en het gewoon geraken aan deze regels, vergemakkelijkt de weg naar de oprichting (van een

Margot Hinnekens Masterproef 52

Page 53: Masterproef - Universiteit Gent

kalifaat) in de eerste stap van de fase die volgt op de fase van het beheren van barbarij, en dit is de fasevan de oprichting van de staat.” (MOS, 2004, p. 50).

Nājī benadrukt dat het correct hanteren van de regels van aansluiting van nieuwe gebiedencruciaal is bij de overgang van een fase naar een andere fase (MOS, 2004, p. 50). Vaak is er bijdeze overgangen sprake van een machtswissel of van een verandering in indeling en verhoudingvan grondgebied. Het is dan ook moeilijk om in te schatten hoe en of bepaalde islamitischeorganisaties er zullen in slagen om eenheid te behouden en om trouw te zweren aan de leiders diehet plan tot de oprichting van een kalifaat in uitvoering moeten brengen. Nājī roept opnieuw zijnlezerspubliek op om zelf de theorie en wetgeving rond het aansluiten van nieuwe gebieden uit tewerken, op basis van de sharī´a.

Nājī stelt dat “Het is bewezen dat wanneer er sprake is van de eenmaking van twee jihad-groepen die hetvernieuwde bestuur (één van de fases van Nājī’s plan) overnemen, dat zij dan geschikt zijn voor (hetondernemen van) jihadistische acties en dat zij dan een grotere kans hebben op het bereiken van hundoelen.” (MOS, 2004, p. 50). Nājī vult verder aan dat “Het aan de jihad-beweging is om zichzelf tezien als één eenheid […].” (MOS, 2004, p. 50).

Wanneer een gebied zich aansluit bij een ander gebied, en er een keuze moet worden gemaakttussen twee leiders, zal niet de leeftijd of de ervaring van één van de twee leiders doorslaggevendzijn (MOS, 2004, pp. 50-51). Het is eerder de goddelijke gunst (الإلهي die zal beslissen (الفضل welke van de twee machtshebbers het gebied zal leiden. Wat die goddelijke gunst precies inhoudt,wordt niet verder verklaard. Wel werkt Nājī een zeer beknopt scenario uit voor bevolkingen diehun trouw willen zweren aan de hoogste leiders van de ‘umma, maar onder de controle staan vanandere leiders. Het is dan aan die bevolkingen om tijdelijk hun vertrouwen in de handen van dieandere leiders te leggen.

5. 3. 5. Het oprichten van veiligheidsdienstenNājī is van mening dat veiligheidsdiensten de bescherming en veiligheid van het kalifaat moetengaranderen43. De oprichting van dit veiligheidsapparaat moet gebeuren aan de hand vaninformatie die wordt gewonnen door jihadi-salafisten die infiltreren in politiediensten, leger,politieke organisaties, olie-industrie, pers, … van de vijand (MOS, 2004, pp. 52-53). InfiltratieMargot Hinnekens Masterproef 53

Page 54: Masterproef - Universiteit Gent

kan ook gebeuren in islamitische organisaties of organisaties die geen schade berokkenden aan dejihadi-salafistische beweging. Daar kunnen de infiltranten inspiratie en informatie inwinnen voorvolgende acties.

Jihadi-salafistische infiltranten moeten mentaal en spiritueel sterk genoeg zijn om weerstand tebieden aan de heidense zaken waarmee ze geconfronteerd zullen worden tijdens hun infiltratie(MOS, 2004, p. 52). Nājī stelt dat dergelijke personen zich bevinden onder het grote aantaljongeren dat deel wil uitmaken van de jihadi-salafistische beweging: “Hun vraag naar hetmartelaarschap bewijst de goede conditie van het geloof.” (MOS, 2004, p. 52). Mochten infiltrantentoch hun geloof verliezen, dan is het aangewezen dat zij zich terugtrekken in trainingskampen inde bergen, ver weg van alle heidense afleiding.

De nieuwe jihadi-salafistische rekruten die in aanmerking komen voor infiltraties bij de vijand,genieten een specifieke opleiding die hen moet klaarstomen voor de infiltratie (MOS, 2004, pp.52-53). In deze opleiding krijgen ze slechts een minimum aan cruciale informatie over de jihadi-salafistische organisatie waarbij ze aangesloten zijn.

Tijdens hun acties, worden de infiltranten bijgestaan door een tussenpersoon die hunaanspreekpunt is wanneer er contact moet worden gemaakt met ‘de basis’ (MOS, 2004, pp. 52-53). Indien deze tussenpersoon om de een of andere reden zou wegvallen, moet de infiltrant zijnactiviteiten voortzetten en zo snel mogelijk contact leggen met andere leden van de organisatie.Zij kunnen de infiltrant dan van informatie verschaffen over het verdere verloop van het actieplan.

Nājī waarschuwt dat ook de vijand over infiltranten beschikt (MOS, 2004, p. 66). Voor hen is hetniet moeilijk om te infiltreren in het gebied dat onder controle staat van de jihadi-salafisten,omdat dit een groot gebied is dat groeit en vele verschillende bevolkingsgroepen rijk is. Somsduurt het jaren vooraleer infiltranten en spionnen ontmaskerd worden. Nājī rekent dan ook op dealertheid van burgers, die onder controle staan van jihadi-salafisten, om deze spionnen teontmaskeren.

Over de eigen jihadi-salafistische infiltranten en spionnen merkt Nājī op dat: “Een mujahid […]moet strijden tot de dood, en niet gevangen worden.” (MOS, 2004, p. 67). Jihadi-salafistischeinfiltranten en spionnen lopen het risico om tijdens folteringen informatie vrij te geven, wat totMargot Hinnekens Masterproef 54

Page 55: Masterproef - Universiteit Gent

problemen leidt. Wanneer zij bijvoorbeeld de naam van een onschuldige vrijgeven, om zelf aan defoltering te ontkomen, zadelen ze de onschuldige en zichzelf op met problemen. Zo zou hetkunnen dat de onschuldige in kwestie over gevoelige informatie beschikt, waar de jihadi-salafistniet van op de hoogte is. Wanneer de onschuldige op zijn beurt wordt gefolterd, loopt hij hetrisico deze gevoelige informatie kwijt te geven. Daarnaast bestaat de kans dat de onschuldige zich,uit wraak voor de valse beschuldiging, bij de vijand aansluit en acties onderneemt tegen de jihadi-salafisten.

5. 3. 6. Het onderwijs en de opvoeding van jihadi-salafisten Onderwijs speelt een belangrijke rol binnen Nājī’s opvatting van ‘إدارة’. Zo haalt hij in zijn werkmeermaals aan dat het belangrijk is dat nieuwe jihadi-salafistische rekruten een goede scholinggenieten, opdat ze bijdragen tot het slagen van Nājī’s jihadi-salafistische project.

Nājī geeft, op basis van de onderwijsvormen die werden gehanteerd door de profeet en zijnmetgezellen, een overzicht van de belangrijkste en meest efficiënte vormen van onderwijs enopvoeding (MOS, 2004, pp. 54-55). Deze zijn opvoeding door middel van godsdienstigewaarschuwingen, opvoeding door middel van gewoontes, opvoeding door middel van vromedaden, opvoeding door middel van voorbeelden (cf. het leven van de profeet) en opvoeding doormiddel van gebeurtenissen.

Ondanks deze verscheidenheid aan onderwijsvormen, is Nājī er van overtuigd dat actie de besteleerschool is (cf. supra).

5. 3. 7. Potentiële obstakels en richtlijnen om hiermee om te gaanNājī merkt op dat jihadi-salafisten, doorheen de verschillende fases die moeten leiden tot deoprichting van een kalifaat, geconfronteerd zullen worden met problemen en obstakels (MOS,2004, p.62). Hij geeft een uitgebreid overzicht van deze problemen en obstakels en reikt jihadi-salafisten tegelijkertijd oplossingen aan om deze problemen en obstakels te overwinnen.

Margot Hinnekens Masterproef 55

Page 56: Masterproef - Universiteit Gent

Het eerste obstakel dat door Nājī wordt besproken, is het verzwakken van geloof onder jihadi-salafisten (MOS, 2004, p. 62). Om een voorbeeld te geven van hoe dit probleem kan wordenopgelost, haalt Nājī de Russisch-Afghaanse oorlog aan. Jihadi-salafistische leiders slaagden er toenondanks alle moeilijkheden in om het aantal jihadi-salafistische strijders behoorlijk te doentoenemen. Dit gebeurde door de lokale bevolking in te zetten in de strijd, in ruil voor veiligheiden grond. Nājī is van mening dat: “we van deze gebieden scènes kunnen maken van missionaireactiviteiten, oefening en onderwijs. En we zullen uitstekende resultaten bereiken door middel van demethode die niet volledig is, behalve wanneer er sprake is van strijd.” (MOS, 2004, p. 62).

Een tweede potentiële probleem dat Nājī’ bespreekt in zijn plan is het gebrek aan voldoendeadministratieve werknemers (MOS, 2004, p. 63). Hoewel jihadi-salafisten zelf voldoende getraindzijn om de verschillende regio’s in fases van vernieling en uitputting of in fases van het beherenvan barbarij administratief te besturen, zullen zij volgens Nājī nooit met voldoende zijn om grotegebieden op een efficiënte manier te administreren. Daarom is het belangrijk om onder de lokalebevolkingsgroepen burgers te zoeken die bereid zijn om administratieve taken op zich te nemen,tegen betaling 44: “De gebieden van barbarij vragen om bestuurd te worden door onze handen en dehanden van de mensen die er leven.” (MOS, 2004, p. 63). Nājī is er zich van bewust dat hetaanstellen van lokale burgers als administratieve verantwoordelijken geen eenvoudige ofvanzelfsprekende taak is. Een gezonde verstandhouding tussen jihadi-salafisten en lokalebevolkingsgroepen is dan ook noodzakelijk.

Nājī merkt op dat het aanstellen van administratieve verantwoordelijken onder lokale burgers nietalleen leidt tot een succesvolle administratie van het kalifaat, maar ook culturele en etnischeverschillen wegwerkt en minderheden verenigt, wat in Nājī’s ogen zeer belangrijk is voor hetslagen van het kalifaat: “We moeten toenadering zoeken tot de mensen, en misschien duiden we onderhen mensen aan voor administratieve jobs in ruil voor een loon en een inkomen, in de administratie vande regio die wij controleren. En ondertussen zullen onze mannen naast hen werken zonder loon. Wijmoeten het voorbeeld zijn van geduld, onthouding, het opgeven (van zaken) en opoffering. En (wemoeten) een voorbeeld (zijn) voor gerechtigheid en voor een juiste behandeling van diegenen die niet juistwerden behandeld. [...] We verenigen de harten van de mensen en we verdedigen de zwakken en diegenendie onrecht werden aangedaan.” (MOS, 2004, p. 63).

Margot Hinnekens Masterproef 56

Page 57: Masterproef - Universiteit Gent

Nājī onderschrijft zijn these aan de hand van een stelling van de jihadi-salafistische ideoloog ʿAbdAllāh ʿAzzām (MOS, 2004, p. 64). Hij is van mening dat leiders van islamitische bewegingen zichmoeten ‘mengen’ onder het volk. Op die manier komen zij in contact met de verschillendebevolkingsgroepen die ze leiden en weten ze wat er leeft onder die bevolkingsgroepen. Voor deleiders in kwestie is dit zeer belangrijk, want zij hebben de verantwoordelijkheid voor het goedeleven van de verschillende bevolkingsgroepen die zij controleren: “Hij (de leider) is eerste minister,en tegelijkertijd is hij minister van gezondheid, opvoeding en onderwijs, defensie, sociale aangelegenheden,landbouw, media, en spirituele leiding.45” (MOS, 2004, p. 64).

Het is interessant om dit tweede probleem aan de realiteit te toetsen. Is er binnen ISIS sprake vaneen administratief bestuur dat mede wordt gedragen door lokale mensen? En zo ja, is het daneffectief zo dat ISIS er door middel van de oprichting van een administratief kader in slaagt omverschillende bevolkingsgroepen te verenigen?

Een derde probleem dat zich kan voordoen in het proces dat moet leiden tot de oprichting vaneen kalifaat is verdeeldheid onder islamitische organisaties over het al dan niet aansluiten bij dejihadi-salafistische beweging (MOS, 2004, p. 65). Twee scenario’s kunnen zich voordoen: actievegroeperingen (zowel islamitisch als niet-islamitisch) zullen ofwel zelf de macht willen grijpen,ofwel de macht willen delen met jihadi-salafisten. Nājī geeft de voorkeur aan de tweede optie,waarbij verschillende organisaties onder leiding van jihadi-salafisten, de macht delen en samenverschillende gebieden controleren. Hij is er zich van bewust dat het verdelen van de macht onderverschillende organisaties een aantal risico’s inhoudt, maar schat deze niet heel erg bedreigend invoor de jihadi-salafistische beweging.

Een laatste probleem waar Nājī voor waarschuwt, is het overhaast en te enthousiast handelen vanjonge jihadi-salafistische rekruten (MOS, 2004, p. 70). Nājī onderscheidt drie soorten jongejihadi-salafisten die voor problemen kunnen zorgen: de overhaaste jongeren, de dwalendejongeren en de domme jongeren.

Jonge jihadi-salafisten gaan vaak overhaast te werk, waardoor ze cruciale fouten maken (MOS,2004, p. 70). Daarom is Nājī van mening dat ervaren en geleerde jihadi-salafisten de tijd moetennemen om deze jonge jihadi-salafisten op te leiden en hen te waarschuwen voor de risico’s vanoverhaast handelen. Een constructief overleg tussen jonge en meer ervaren jihadi-salafisten leidtMargot Hinnekens Masterproef 57

Page 58: Masterproef - Universiteit Gent

dan ook tot een grotere loyaliteit van jonge jihadi-salafisten ten opzichte van ervaren jihadi-salafisten. Ook jonge jihadi-salafisten die tekenen van overdrijving46 vertonen, kunnen het bestgeholpen worden door middel van kennis.

Nājī is van mening dat zowel jongeren die tekenen vertonen van overhaast handelen als jongerendie tekenen vertonen van ketterij, moeten worden afgezonderd van andere jihadi-salafisten opdatze hun eigen ideeën niet zouden doorgeven aan andere jonge jihadi-salafisten (MOS, 2004, p.70). Afzondering mag echter geen definitieve oplossing zijn voor het probleem van het overhaasthandelen of ketterij. Indien de jongeren hun gedachten zelf kunnen bijsturen, bestaat er volgensNājī geen probleem in het feit dat ze even op een dwaalspoor hebben gezeten.

In tegenstelling tot jongeren die overhaast handelen of jongeren die tekenen van ketterij vertonen,moeten jongeren die domme beslissingen nemen, zonder uitzondering worden verstoten uit dejihadi-salafistische groep (MOS, 2004, p. 70). Zij vormen een bedreiging voor de jihadi-salafistische beweging aangezien zij, zonder opzet, belangrijke informatie over de organisatiekunnen vrijgeven.

Nājī sluit bovenstaand hoofdstuk af met de stelling dat een vereniging van krachten en organisatiede kans op slagen vergroot (MOS, 2004, p. 75).

5. 3. 8. Conclusieis ’إدارة‘ een zeer belangrijk concept binnen Nājī’s theorie. Het garandeert de praktischeorganisatie van de de gebieden die onder controle staan van jihadi-salafisten, en bij uitbreidingvan het kalifaat.

Het is opvallend hoe Nājī’s invulling van ‘إدارة’ resulteert in een rijk en multifunctioneel conceptmet verschillende aspecten. kent ’إدارة‘ een administratieve, politieke, educatieve, praktische,...betekenis. De overdracht van kennis en ervaring, over generaties heen speelt een centrale rolbinnen het concept en vormt de noodzakelijke factor voor het succesvolle verloop van Nājī’s plan.

kent ’إدارة‘ over het algemeen een zeer pragmatische invulling. Zo moet leiden tot ’إدارة‘ deoprichting van een structureel administratief kader47, de installatie van veiligheidsdiensten, hetMargot Hinnekens Masterproef 58

Page 59: Masterproef - Universiteit Gent

aansluiten van nieuwe gebieden, het onderwijzen van nieuwe jihadi-salafisten, ... Nājī geeft zelfseen overzicht van de potentiële problemen waarmee jihadi-salafisten geconfronteerd kunnenworden, en de oplossingen voor die problemen.

Daarnaast kan worden gesteld dat Nājī’s concept van ‘إدارة’ ook een zeker inclusief en sociaalkarakter kent. Zo is het Nājī’s bedoeling om geschillen onder verschillende bevolkingsgroepen tevermijden of op te lossen door verschillende bevolkingsgroepen en minderheden te betrekken bijde organisatie van de centrale administratie die de jihadi-salafistische gebieden moet besturen. Hijwil de bewoners van de jihadi-salafistische gebieden verenigen door middel van samenwerking. Devraag blijft natuurlijk hoe en of ISIS deze inclusieve strategie vandaag effectief toepast.

Ten slotte bevat ook moderne ’إدارة‘ elementen, zoals het belang van politiek inzicht en hetoprichten van veiligheidsdiensten.

Margot Hinnekens Masterproef 59

Page 60: Masterproef - Universiteit Gent

5. 4. Derde thema - Leiderschap5. 4. 1. Inleiding“Hij (de leider) is eerste minister, en tegelijkertijd is hij minister van gezondheid, opvoeding en onderwijs,defensie, sociale aangelegenheden, landbouw, media, en spirituele leiding.” (MOS, 2004, p. 64).

Uit bovenstaande quote blijkt dat Nājī’s een duidelijk beeld heeft van de ideale leider48 (MOS,2004, p. 39). Deze moet niet alleen over militaire en politieke capaciteiten beschikken. Elkejihadi-salafist die de ambitie heeft om leider te worden van een jihadi-salafistische organisatie,dient zich te verdiepen in geschiedenis, psychologie, sociologie, de rol van stammen en clans in deArabische en islamitische wereld, de moderne jāhilīyya49, sharī´a, ...

Ali Mohammad Mir en Asma Afsaruddin stellen dat de profeet Mohammed als belangrijksterolmodel geldt voor goed leiderschap binnen de islam (Mir, 2010, p. 70; Afsaruddin, 2016, p.361). Mir stelt dat de profeet een uitmuntend diplomaat, staatsman, militaire strateeg enspirituele leider was, waar islamitische leiders vandaag een voorbeeld aan nemen. Elk van dezekenmerken komt in Nājī’s visie op leiderschap en de ideale leider naar voor. Het is bijvoorbeeldde verantwoordelijkheid van een leider om zijn ‘dwalenden’ terug naar het rechte pad te leiden(MOS, 2004, pp. 85-86). Indien hij hier niet in slaagt, moeten ze verstoten worden.

Nājī’s staaft zijn visie over leiderschap aan de hand van de these van ʿAzzām (MOS, 2004, p. 77).Deze vergelijkt slecht geleide maatschappijen met stilstaand water waarin mossen en algen aan hetwateroppervlak verschijnen. ʿAzzām is van mening dat goed leiderschap, geïnstalleerd door middelvan het nodige geweld (cf. infra), kan leiden tot de vooruitgang van een maatschappij. Hetvermijdt dat een maatschappij stagneert en vervreemdt van haar normen, waarden en idealen.

Om duidelijk te maken hoe belangrijk een goed en sharī´a-conform leiderschap is, stelt Nājī hetvolgende: “Wanneer je de woestijn en de stad bevecht en er van hen niet één overblijft, dan is dat beterdan wanneer een ongelovige (طاغوت) opstaat om, tegenstrijdig met de sharī´a van de islam, te heersen.”(MOS, 2004, p. 44). Er kan dus beter niemand aan de macht zijn dan een slechte heerser.Wanneer er niemand aan de macht is, ontstaat er namelijk chaos, waarvan jihadi-salafisten gebruikkunnen maken om hun eerste fase van vernieling en uitputting te bewerkstelligen (cf. infra).

Margot Hinnekens Masterproef 60

Page 61: Masterproef - Universiteit Gent

5. 4. 2. Een leider is een manager, maar een manager is geen leiderNājī is van mening dat: “Elke leider (قائد) een manager (مدير) is, maar niet elke manager een leider.”(MOS, 2004, p. 25). Nājī bedoelt hiermee dat elke leider op de hoogte is van belangrijke (vaakgeheime) zaken binnen zijn organisatie, terwijl niet elke manager hiervan op de hoogte is. Eenmanager is dus eerder verantwoordelijk voor een bestuurlijk administratief systeem, terwijl eenleider het uiteindelijke beslissingsrecht in handen heeft. Daarnaast draagt de leider de spiritueleverantwoordelijkheid van zijn volk (MOS, 2004, p. 86). Het is zijn taak om de bevolking terugnaar het rechte pad te leiden indien zij hun geloof zouden verliezen. Wanneer een leider hier nietin slaagt, mag de bevolkingsgroep in kwestie verstoten worden.

5. 4. 3. Beslissingsrecht van de leiderBij het nemen van beslissingen moet de leider steeds rekening houden met de verschillendebevolkingsgroepen die aandeel hebben in deze beslissingen (MOS, 2004, p. 25; MOS, p. 40).Daarom is het bijvoorbeeld slechts toegestaan aan excellente sharī´a-geleerden50, die bovendienover een uitstekende kennis beschikken betreffende de organisatie zelf, om te beslissen of bepaaldebevolkingsgroepen gelegitimeerde slachtoffers zijn van het geweld dat door hun organisatie wordtgepleegd51: “[…] We hebben je gewaarschuwd, jihad-broeder, voor het doelen op bevolkingsgroepen,rekening houdend met de fatwa’s van middelmatige geleerden (العلماء we waarschuwden je […] (أنصاف ook […] voor het volgen van […] de uitspraken van de mensen van de valse roddels en de onwetendheid[…]. Het is aan de opperbevelhebbers en de leiders op het terrein in de regio om te beslissen om […] jihaduit te voeren […].” (MOS, 2004, p. 27). Onervaren leiders lopen namelijk het risico illegitiemeslachtoffers te maken van jihad.

5. 4. 4. Loyaliteit ten opzichte van de leiderNājī maakt een onderscheid tussen algemene loyaliteit (العام الولاء) en specifieke loyaliteit (الولاء Het onderscheid tussen beide vormen van loyaliteit wordt weinig .(MOS, 2004, p. 36) (الخاصuitgewerkt. Wel merkt Nājī op dat jihadi-salafistische leiders, wanneer zij beslissingen nemen nabepaalde overwinningen, in zekere mate rekening moeten houden met de algemene loyaliteit vanmoslims wereldwijd. De specifieke loyaliteit van jihadi-salafisten ten opzichte van hun leiders iswel doorslaggevend in het nemen van beslissingen die verband houden met de gevolgen vanoverwinningen.Margot Hinnekens Masterproef 61

Page 62: Masterproef - Universiteit Gent

Nājī stelt dat “macht wordt bereikt door middel van religieuze loyaliteit” (MOS, 2004, pp. 34-35).Deze religieuze loyaliteit werkt volgens het principe “Bloed voor bloed en vernieling voor vernieling”(MOS, 2004, p. 34), en verenigt verschillende kleinere groeperingen of organisaties die binnenhet jihadi-salafistische netwerk actief zijn. Zij zijn loyaal en verbonden met elkaar, en kunnen opdie manier de vijand verjagen indien zij goed samenwerken. Daarnaast moeten de verschillendefracties van het jihadi-salafistische netwerk vermijden dat schisma’s binnen de ‘umma zichvoordoen. Mochten er toch schisma’s ontstaan, dan is het aan de verbonden fracties om deze opte lossen. In een strijd tegen de vijand is een verenigde ‘umma namelijk veel sterker dan eenverdeelde ‘umma.

Wanneer Nājī het heeft over loyaliteit ten opzichte van leiders, houdt hij rekening met het feit dater aan loyaliteit ook negatieve aspecten verbonden zijn (MOS, 2004, p. 68). Zo kan de loyaliteitvan mensen, groeperingen of volledige gebieden om de één of andere reden ophouden. Nājī is vanmening dat het abrupt ophouden van loyaliteit van bepaalde gebieden ten opzichte van een leidereen kenmerk is van de menselijke ziel, en dat jihadi-salafisten de taak hebben om hierover tewaken. Dit abrupt ophouden van loyaliteit impliceert niet altijd dat de bevolkingsgroepen in hetgebied in kwestie ongelovig zijn. Zo kan het gebeuren dat de loyaliteit van bevolkingsgroepen tenopzichte van jihadi-salafisten afneemt omwille van niet-religieuze redenen. In dat geval mogenjihadi-salafisten, enkel indien de niet-loyale bevolkingsgroep sterk genoeg is, tegen de afvalligeleider(s) van die bevolkingsgroep strijden. Indien de bevolkingsgroep in kwestie niet sterk genoegis, dan moet de afvallige leider vervangen worden door een nieuwe leider die de jihadi-salafistenwel steunt. Nājī legt niet uit aan de hand van welke criteria jihadi-salafisten precies kunnen wetenwanneer de bevolkingsgroep in kwestie sterk genoeg is. Zijn stelling is hierdoor vatbaar voor vrijeinterpretatie52. Nājī wijst op het belang dat afvallige leiders niet de tijd krijgen om hun macht tevestigen. Daarom is een korte maar krachtige strijd tegen afvallige leiders beter dan een aarzelendoptreden.

Niet alleen bevolkingsgroepen maar ook volledige groepen jihadi-salafistische strijders kunnenhun loyaliteit ten opzichte van een jihadi-salafistische leider verliezen (Nājī, 2006, p. 69). In datgeval is het belangrijk dat de groep op basis van een groepsgerichte aanpak wordt begeleid, opdathet probleem zich zo snel mogelijk oplost en niet verder kan uitbreiden.

Margot Hinnekens Masterproef 62

Page 63: Masterproef - Universiteit Gent

5. 4. 5. ConclusieLeiderschap en het organiseren van een overkoepelende leidinggevende structuur voor het jihadi-salafisme is een prioriteit voor Nājī. Een goed georganiseerd leiderschap moet de ‘umma nieuwleven inblazen.

Het thema ‘leiderschap’ vertoont een aantal overlappingen met het thema ‘administratie’. Zo zoumen bijvoorbeeld kunnen stellen dat de focus die Nājī’s legt op het oprichten van werkgroepen,met de bedoeling om verantwoordelijkheden en werklast niet aan één persoon toe te kennen,evengoed deel kan uitmaken van de verschillende vraagstukken die onder ‘leiderschap’ kunnenworden gecategoriseerd binnen zijn theorie. Nājī heeft een heel duidelijk beeld van de ideale leider. Deze beschikt over uiteenlopendekwaliteiten. Nājī merkt daarbij op dat elke leider een manager is, maar dat dit omgekeerd niet hetgeval is. Dit wijst er op dat Nājī een heel duidelijke visie heeft over de specifieke taken dietoebehoren aan specifieke leidinggevende figuren. De belangrijkste kenmerken van een leider diedoor Nājī worden onderscheiden, komen grotendeels overeen met de doorsnee visie die binnenislam bestaat over leiderschap (Mil, 2010, pp. 71-72). Zo beschikt een goede islamitische leiderover een sterk vermogen tot zelfkritiek en zelfreflectie. Daarnaast is een goede islamitische leidervroom, voelt hij zich verantwoordelijk voor zijn gemeenschap, en beschikt hij over een zekereaffiniteit met de groep mensen die hij bestuurt. Ook heeft de ideale leider een sterk politiek enmilitair inzicht.

Nājī’s visie op loyaliteit bewijst opnieuw dat Nājī pragmatisch is en oplossingsgericht denkt. Zogeeft hij duidelijk aan hoe problemen met betrekking tot loyaliteit en de afname van loyaliteitkunnen worden opgelost.

Margot Hinnekens Masterproef 63

Page 64: Masterproef - Universiteit Gent

6. ConclusieIn deze masterproef stond een analyse van ‘Abū Bakr Nājī‘s–إدارة التسسوحش أخطسسر مرحلسسة سسستمر بهسسا المسسة‘ ’ centraal. Aan de hand van een close reading van Nājī’sjihadi-salafistische ideologie werden drie centrale thema’s binnen zijn ideologie onderzocht: de rolvan geweld binnen Nājī’s theorie, het administreren van bevolkingsgroepen en leiderschap binnenhet jihadi-salafisme.

Nājī’s ideologische tekst vormt vandaag de dag een belangrijke inspiratiebron voor de jihadi-salafistische organisatie ISIS. Daarom is een uitgebreid onderzoek naar deze ideologische tekst eeninteressante bron van informatie over de (interne) werking en organisatie van ISIS.

6. 1. De drie centrale thema’s samengevatAan de hand van een close reading werden drie belangrijke thema’s binnen Nājī’s theorie – de rolvan geweld, het administreren van bevolkingsgroepen, en leiderschap binnen het jihadi-salafisme -geanalyseerd.

Geweld speelt een centrale rol binnen Nājī’s ideologie. Het is een cruciaal element in deverschillende fases die leiden tot de oprichting van een kalifaat. In een eerste fase, de fase vanvernieling en uitputting, is geweld het middel tot het creeëren van een toestand van barbarij. Ineen tweede fase, de fase van het beheren van barbarij, moet barbarij beheerd en gecontroleerdworden door jihadi-salafisten opdat ze de macht kunnen grijpen. In een derde fase kan eenkalifaat worden opgericht. Zonder geweld is de oprichting van een kalifaat uitgesloten voor Nājī.Hij beschouwt geweld als een revolutie-ontketenend middel, waardoor zijn theorie belangrijkeovereenkomsten vertoont met de foco-strategie die onder andere door Cubaanse guerrillastrijdersen Maoïsten werd ontwikkeld en toegepast.

Geweld is binnen Nājī’s theorie niet alleen een revolutie-ontketenend middel. Nājī beschouwtgeweld bijvoorbeeld ook als de belangrijkste en meest leerrijke school voor nieuwe jihadi-salafisten.

Margot Hinnekens Masterproef 64

Page 65: Masterproef - Universiteit Gent

Geweld is niet de enige succesbepalende factor die invloed heeft op de oprichting van het kalifaat.Ook het administreren (‘إدارة’) van bevolkingsgroepen is hierin van cruciaal belang. Nājī kentverschillende betekenissen toe aan het administreren van bevolkingsgroepen. Zo moeten jihadi-salafisten instaan voor de basisnoden van burgers binnen de gebieden die door jihadi-salafistenworden gecontroleerd. Deze basisnoden omvatten voedsel, medische ondersteuning, educatie vanburgers, veiligheid van burgers, ... Daardoor kan het administreren van bevolkingsgroepen opverschillende manieren (administratief, politiek, educatief, sociaal, praktisch, ...) wordengeïnterpreteerd.

Nājī is de eerste jihadi-salafistische ideoloog die zich verdiept in het zoeken naar een oplossingvoor het gebrek aan een overkoepelende leidinggevende structuur binnen het jihadi-salafisme. Ditvraagstuk vormt een derde belangrijke thema binnen zijn ideologie. Nājī heeft een duidelijk beeldvan de ideale leider en maakt daarbij de belangrijke opmerking dat elke leider een manager is,maar dat dit omgekeerd niet het geval is.

Het is van belang om op te merken dat deze drie thema’s binnen Nājī’s ideologie elkaaroverlappen. Zo kunnen verschillende elementen met betrekking tot het administreren vanbevolkingsgroepen ook in verband worden gebracht met het thema leiderschap, en vice versa.Elementen die binnen het thema ‘geweld’ gecategoriseerd worden, kunnen op hun beurt ookgelinkt worden aan de andere thema’s. Zo zou men bijvoorbeeld kunnen stellen dat Nājī’s focusop gewelddadig en actief onderwijs ook binnen het thema ‘administratie’ kan wordenondergebracht.

De verschillende thema’s binnen Nājī’s theorie worden gekenmerkt door hun pragmatischekarakter. Nājī’s theorie is doel- en oplossingsgericht, wat zich uit in de opbouw en het stilistischekarakter van zijn tekst. Nājī geeft voorbeelden ter illustratie van belangrijke stellingen opdat delezer een duidelijk beeld krijgt van wat hij precies bedoelt. Daarnaast reikt Nājī zijn lezersuitgebreide stappenplannen aan, bijvoorbeeld over de oprichting van het kalifaat of de bezettingen het aanvallen van westerse doelwitten in de MENA. In vergelijking met andere jihadi-salafistische ideologische teksten bevat Nājī’s werk bijzonder weinig intertekstuele verwijzingennaar andere auteurs, teksten of religieuze bronnen. Nājī maakt ook weinig gebruik van voetnotenen houdt zijn tekst sober en eenvoudig. Slechts in het allerlaatste hoofdstuk van zijn werk herkentmen een geladen stijl die associaties oproept met een preek.Margot Hinnekens Masterproef 65

Page 66: Masterproef - Universiteit Gent

Naast de afwezigheid van intertekstuele verwijzingen onderscheidt Nājī zich van andere jihadi-salafistische auteurs door te rekenen op de expertise en de hulp van zijn lezers. In de inleiding vanzijn werk verklaart Nājī dat zijn boek een interessante bron is voor diegenen die jihad voeren envoor diegenen die gemeenschappen leiden in de gebieden waar het beheren van barbarij vantoepassing is. Hij kiest er dus doelbewust voor om zijn lezerspubliek duidelijk af te bakenen enzijn werk zeer specifiek te categoriseren. Doorheen zijn werk doet Nājī verschillende kerenberoep op de kennis van zijn specifieke lezerspubliek. Hij veronderstelt dat zijn lezers over eenzekere affiniteit beschikken met het onderwerp van zijn werk. Hij spreekt zijn lezerspubliekgeregeld aan met de expliciete vraag om bepaalde thema’s of vraagstukken zelf verder teonderzoeken, uit te werken, of te voorzien van de nodige theorieën. Nājī werpt zichzelf zeker opals expert ter zake, maar rekent op initiatief van de lezer om zijn expertise aan te vullen waarnodig.

Voor de drie belangrijke thema’s in Nājī’s tekst is territorium, en de uitbreiding hiervan, een zeerbelangrijke motivatie. Geweld moet leiden tot het oprichten van een kalifaat, en dus tot hetbeschouwen van een bepaald gebied als jihadi-salafistisch territorium. Het administreren vanbevolkingsgroepen moet de dagelijkse gang van zaken binnen dat jihadi-salafistische territorium ingoede banen leiden. Daarnaast moet het goed administreren van bevolkingsgroepen mensenaanmoedigen om zich bij de jihadi-salafisten aan te sluiten en op die manier het territorium uit tebreiden. Ten slotte moet een overkoepelend leiderschap worden opgericht dat er in slaagt om hetjihadi-salafistische territorium als één samenhangend geheel te besturen.

Ook wordt Nājī’s theorie gekenmerkt door een aantal belangrijke moderne elementen die tot doelhebben zijn invloedssfeer te vergroten en zijn boodschap makkelijk te verspreiden. De mediaspelen hierbij een grote rol en moeten als belangrijk propagandamiddel bijdragen tot de groei vanNājī’s beweging.

Enkele belangrijke kenmerken die door Geertz worden toegeschreven aan ideologieën komenduidelijk aan bod in Nājī’s theorie (Geertz, 1973, p. 209). Zo komen een aantal emoties sterknaar voor in zijn werk. Boosheid ten opzichte van het westen, een zeker verlangen naar hetverleden ten tijde van de profeet en tegelijk naar de toekomst (de oprichting van een kalifaat) zijnhier voorbeelden van. Ook het zwart-wit-denken, dat Geertz aanhaalt als typerend voor een

Margot Hinnekens Masterproef 66

Page 67: Masterproef - Universiteit Gent

ideologie, kan men terugvinden in de manier waarop Nājī de wereld beschouwt. Zo maakt hij eenduidelijk verschil tussen het westen of de vijand en de ‘umma, het verleden en het heden.

Margot Hinnekens Masterproef 67

Page 68: Masterproef - Universiteit Gent

6. 2. Jihadi-salafisme of populaire jihad?Zoals eerder gesteld, wordt Nājī’s ideologische werk gekenmerkt door een relatief klein aantalverwijzingen naar koranische fragmenten, jihadi-salafistische bronnen of andere religieus geladenbronnen. Slechts in het allerlaatste hoofdstuk herkent men een religieus geladen stijl dieassociaties oproept met een preek. Door de afwezigheid van intertekstuele verwijzingen naarreligieuze bronnen leest Nājī’s werk vlot en is het toegankelijk voor een breed en ongeschooldpubliek, wat bijdraagt tot het vergrote van zijn invloedssfeer. De lezer hoeft namelijk niet religieusgeschoold te zijn om zijn theorie te begrijpen.

Ook laat Nājī bepaalde cruciale elementen zoals definities van termen of verhelderende detailsopen. Hierdoor kan Nājī’s theorie op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. Voor Nājīkan het betrekken van burgers binnen de administratie van het kalifaat bijvoorbeeld eenbelangrijke stap zijn tot het oplossen van spanningen tussen verschillende bevolkingsgroepen. Hijverduidelijkt echter niet welke burgers hiervoor in aanmerking komen, waaruit hun takenpakketzou bestaan, of binnen welke specifieke administratieve structuur zij tewerk gesteld zoudenworden. De afwezigheid van verdiepende en verhelderende elementen in Nājī’s tekst laatverschillende (jihadi-salafistische) groeperingen toe zich de tekst eigen te maken. Dit is opvallendgezien het dogmatische en ideologische karakter van Nājī’s tekst.

Samengevat kan men stellen dat Nājī’s werk bondig, relatief eenvoudig, en vrij van al te veelverwijzingen is. Het lijkt alsof hij zijn lezers een lange, saaie en geladen tekst wil besparen. Debeknoptheid van Nājī’s tekst maakt het lezen er van aantrekkelijk en laat tegelijkertijd veel ruimtevoor vrije interpretatie en toe-eigening. Dit lijkt in strijd met het feit dat Nājī zijn doelpubliek zelfduidelijk afbakent in de inleiding van zijn werk.

Het is interessant om het pragmatische en beknopte karakter van Nājī’s tekst te toetsen aan demanier waarop hij zichzelf identificeert. Nājī beschouwt zichzelf als een jihadi-salafist en wil zichmet deze stelling onderscheiden van wat hij de populaire jihad noemt (MOS, 2004, p. 4). Depopulaire jihad hecht volgens Nājī te weinig belang aan educatie waardoor leden van de populairejihad-beweging over minder religieuze bagage beschikken dan diegenen die deel uitmaken van dejihadi-salafistische beweging. Bovendien stelt Nājī dat de populaire jihad over een sterkeruitgewerkte politieke strategie beschikt dan het jihadi-salafisme.

Margot Hinnekens Masterproef 68

Page 69: Masterproef - Universiteit Gent

Het is echter opvallend dat Nājī’s tekst net toegankelijker lijkt voor mensen die over weinigreligieuze bagage beschikken en die Nājī als populaire jihadisten zou benoemen. De vraag rijst danook of we Nājī in zijn redenering kunnen volgen. In deze thesis staat Nājī’s perspectief centraal.Dus Nājī’s logica volgende kunnen we stellen dat hij (en bij uitbreiding zijn werk) een jihadi-salafist is. Nājī mag dan wel een jihadi-salafist zijn die over een ruime religieuze en theologischebagage beschikt, zijn lezers zijn dat misschien minder. Nājī’s werk is, dankzij het bondige karakteren ondanks een eigen afbakening van zijn lezerspubliek, zeer toegankelijk voor een breed enongeschoold publiek. Hierdoor zou men bijna kunnen stellen dat Nājī’s werk een populairkarakter krijgt.

Wetenschappers zijn daarenboven van mening dat leden van ISIS over een minder uitgebreidetheologische of religieuze kennis beschikken dan leden van AQ (Thomas, 2016, pp. 103-104).Naar analogie met Nājī’s stelling zou ISIS bijgevolg een populaire jihadistische organisatie zijn.Wetenschappers zijn er tegelijkertijd van overtuigd dat de ideologische tekst van Nājī alsbelangrijke inspiratiebron geldt voor ISIS. Het feit dat Nājī’s ideologische tekst zou gelden alsinspiratiebron voor een beweging die beduidend minder belang hecht aan religieuze educatie danAQ, en volgens Nājī dus als ‘populair’ salafisme zou kunnen worden beschouwd, zou echterincompatibel zijn met Nājī’s visie op zijn eigen identiteit.

Een poging tot het specifiek categoriseren van Nājī’s tekst voedt tegenstrijdigheden. Men zou detekst vanuit Nājī’s perspectief moeten definiëren als jihadi-salafistisch. Rekening houdende metNājī’s visie op populaire jihad, de stilistische kenmerken van de tekst en het feit dat de tekst eenbelangrijke inspiratiebron is voor ISIS, zouden sommige wetenschappers de tekst echter alspopulair jihadistisch beschouwen.

Bovendien zou Brinjar Lia’s these over het elitaire karakter van jihadi-salafisme ook interessanteinzichten werpen op Nājī’s tekst (Lia, 2009, p. 288). Lia stelt dat theologisch-ideologischediscussies tussen puriteinse jihadi-salafisten en meer doelgerichte jihadi-salafisten de praktischeorganisatie van pragmatische jihadistische bewegingen in de weg staan. Nājī’s ideologische tekstwordt net gekenmerkt door een sterk pragmatisch karakter. De vraag rijst of het pragmatischekarakter van zijn tekst het succes van zijn werk kan verklaren binnen ISIS.

Margot Hinnekens Masterproef 69

Page 70: Masterproef - Universiteit Gent

Waarschijnlijk zou de zoektocht naar een categorisering van Nājī’s tekst aan de hand vanHegghammers analytische kader nog andere resultaten opleveren. Binnen Hegghammersanalytische kader zou het sociaal-revolutionaire karakter van Nājī’s tekst sterk doorwegen. Ditvertoont namelijk belangrijke overeenkomsten met linkse en etnische verzetsbewegingen.

De kans is reëel dat eensgezindheid onder wetenschappers over de klassering van Nājī’s werkuitblijft. De vraag rijst of een nieuwe poging om Nājī’s werk te categoriseren zinvol is, gezien deverschillende discussies die reeds gevoerd werden en nog steeds actueel zijn.

Margot Hinnekens Masterproef 70

Page 71: Masterproef - Universiteit Gent

6. 3. Algemene conclusieSamengevat kan worden gesteld dat Nājī’s ideologische werk niet als voorbeeld kan gelden vaneen klassiek theologisch jihadi-salafistisch werk. De combinatie van het pragmatisch karakter vanNājī’s tekst en het gebrek aan intertekstuele verwijzingen naar andere jihadi-salafistische werkenonderscheidt Nājī’s ideologische werk van klassieke theologische jihadi-salafistische werken.

Zowel geweld, het administreren van bevolkingsgroepen, als jihadi-salafistisch leiderschap speleneen belangrijke rol binnen Nājī’s theorie. De thema’s overlappen en beïnvloeden elkaar.

Gezien de ideologische en strategische verschillen tussen ISIS en AQ is het opvallend dat Nājī’swerk van groot belang is voor ISIS terwijl Nājī zelf verbonden zou zijn aan AQ. Verder onderzoeknaar de specifieke betekenis van Nājī’s werk voor ISIS zou dan ook interessant kunnen zijn.

Margot Hinnekens Masterproef 71

Page 72: Masterproef - Universiteit Gent

6. 4. Verder onderzoekIn deze masterproef werd gefocust op drie belangrijke thema’s binnen de MOS. De rol van geweldbinnen Nājī’s theorie, het administreren van bevolkingsgroepen en leiderschap binnen het jihadi-salafisme werden geanalyseerd. Natuurlijk kunnen er naast deze drie thema’s nog andereinteressante elementen binnen Nājī’s tekst worden onderzocht. Zo kan bijvoorbeeld onderzoekworden gevoerd naar het concept ‘kalifaat’ binnen Nājī’s theorie, en hoe dit concept zich verhoudtten opzichte van het concept ‘kalifaat’ doorheen de geschiedenis.

Ook kan intertekstualiteit binnen Nājī’s theorie verder worden bestudeerd. Het is opvallend datNājī’s tekst weinig intertekstuele verwijzingen vertoont in vergelijking met andere jihadi-salafistische ideologische teksten. De vraag rijst naar wie of wat Nājī dan wel verwijst en waarom.Op welke manier dragen de weinige intertekstuele verwijzingen in Nājī’s tekst iets bij aan zijnwerk, of legitimeren ze dit?

Daarnaast kan worden onderzocht hoe media en een correct gebruik van de media een belangrijkerol spelen binnen Nājī’s theorie. Er kan worden getoetst op welke manier Nājī’s raadgevingen inverband met media aal dan niet worden opgevolgd door ISIS aan de hand van een studie naarISIS’ mediagebruik. Het door ISIS gepubliceerde tijdschrift Dabiq zou in dergelijk onderzoekcentraal kunnen staan.

Aangezien de MOS vandaag een belangrijke inspiratiebron vormt voor ISIS, en ter uitbreiding vande vorige onderzoeksvraag, zou verder kunnen worden onderzocht of ISIS de MOS in zijn geheelgebruikt als inspiratiebron, of eerder een ‘pick-and-choose-strategie’ hanteert. Door de theorie aande praktijk te toetsen aan de hand van artikels en reportages over acties van ISIS kan eenduidelijker inzicht worden verworven in de manier waarop ISIS functioneert. Bovendien kandergelijk onderzoek inzicht bieden over het handelen van ISIS binnen verschillende contexten. Ditkan leerrijk kan zijn voor diensten en organisaties die gespecialiseerd zijn in terreurpreventie en-opvolging.

Stof tot nadenken voor verder onderzoek dus...

Margot Hinnekens Masterproef 72

Page 73: Masterproef - Universiteit Gent

7. Eindnoten1 In het verdere verloop van deze masterproef zal naar إدارة التوحش worden verwezen met het acroniem MOS, wat

verwijst naar Management of Savagery.

2 Over Nājī zelf is weinig geweten (Jackson & Loidolt, 2013, p. 287; Lacey, 2008). Er worden hem verschillendenationaliteiten toegeschreven, maar wetenschappers sluiten niet uit dat ‘Abu Bakr Nājī’ een pseudoniem iswaaronder verschillende mensen samen de MOS schreven (Wright, 2006).

3 Het administreren van bevolkingsgroepen verwijst naar het installeren van een jihadi-salafistische administratie diede bevolking onder andere voorziet van basisvoorzieningen (cf. infra).

4 De term sunna verwijst naar islamitische gewoontes (sīra) en uitspraken (hadīth) van aan de profeet. Deze werdenopgetekend en gelden vandaag de dag nog steeds als één van de belangrijkste religieuze bronnen voor moslims.

8 In Rougiers beschrijving van jihadi-salafisme zit een paradox vervat. Jihadi-salafisten maken namelijk gebruik vanmoderne zaken om zich te vestigen en de beweging te versterken. Misschien kan er gesteld worden dat ze modernevormen van politiek schuwen, maar ze kan zeker niet gesteld worden dat ze moderne ideeën of strategieën, die deeluitmaken van een breder politiek kader, schuwen. Nājī’s theorie is hier een perfect voorbeeld van.

9 Aan de hand van Hegghammers analytische kader werpt de vraag zich op waar de MOS past binnen Hegghammersanalytische kader. Hegghammer categoriseert AQ als een fenomeen binnen het gewelddadige islamitische activismedat zich focust op de bescherming van de ‘umma (Hegghammer, 2009a, p. 259). AQ zou kunnen wordenbeschouwd als een manifestatie van klassieke of globale jihad. Kan er na een analyse van de MOS, waarvan deauteur Nājī deel uitmaakt van AQ, echter nog steeds gesteld worden dat de MOS een jihadi-salafistisch ideologischwerk is dat zich voornamelijk toelegt op de bescherming van de ‘umma? Moet er niet eerder gesteld worden datNājī’s theorie, die voornamelijk doelt op de oprichting van een staat, eerder thuishoort onder de gewelddadige,socio-revolutionaire, variant van het islamitische activisme dat focust op de (oprichting van de) staat? Indien hetantwoord op deze vraag positief is, dan kan Nājī’s werk volgens Hegghammer ook niet langer als jihadi-salafistischwerk worden beschouwd. Nājī’s werk zou dan beter gecategoriseerd worden als een islamitische socio-revolutionaireactivistische ideologie.

10 Nājī beschouwt de staten uit de MENA die afhankelijk waren van deze supermachten als ‘satellietstaten’ .van die supermachten (الدول التابعة)

11 Nājī benadrukt dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen islam en gewelddadig jihad: “[…] Ik praat over dejihad en de strijd en niet over de islam, en je mag beide zaken niet verwarren met elkaar.” (MOS, 2004, p. 31). Het is

Margot Hinnekens Masterproef 73

Page 74: Masterproef - Universiteit Gent

opvallend dat Nājī, zelf een jihadi-salafist, deze nuance eigenhandig aanbrengt. Vandaag zorgt een gebrek aan nuancein stigmatiserende nieuwsberichten voor misverstanden en misopvattingen met betrekking tot islam.(Extreem-)rechtse partijen baseren hun campagnes op misvattingen over jihad en islam, zaaien angst, en winnenhierdoor aan populariteit.

12 Het geweld en de barbarij waarnaar Nājī verwijst, hebben volgens hem altijd bestaan (MOS, 2004, pp. 5-6). Ze zijneen gevolg van de opeenvolging van verschillende staten en staatsvormen doorheen de geschiedenis. Ook na de valvan het Ottomaanse Rijk, en tegelijkertijd het laatste kalifaat, in 1922 heerste een periode van barbarij. Deze wasrelatief kort omdat de koloniale grootmachten die de regio beheerden een militair overwicht kenden en de regiotoen bestuurden.

Nājī beschouwt het verdrag van Sykes-Picot daarom als een belangrijke oorzaak voor het einde van barbarij. Ditverdrag van Sykes-Picot is een overeenkomst die tijdens de eerste wereldoorlog werd gesloten tussen Groot-Britannië en Frankrijk. Zij verdeelden de Levant onder elkaar, volgens kunstmatige grenzen. Zo kwamen Jordaniëen Zuid-Irak onder Brits bestuur, terwijl Frankrijk Libanon, Syrië, Noord-Irak en Zuid-Turkije controleerde. Hetverdrag werd publiek gemaakt in 1917.

13 الحماس‘ kan zowel vertaald worden als ‘het vuur van het enthousiasme’ of als ‘het vuur van de strijdgeest’. In ’جذوة deze context lijkt de vertaling ‘het vuur van de strijdgeest’ mij de beste vertaling.

14 Met ‘sharī´a’ wordt verwezen naar de verzameling van islamitische wetgevende teksten. Nājī stelt dat er veelmisverstanden bestaan over de thema’s die al dan niet in de sharī´a aan bod komen(MOS, 2004, pp. 98-99). Integenstelling tot wat velen denken, bestaat in de sharī´a wel aandacht voor thema’s als geld (maar dan als investeringvoor oorlog), of geheimdoenerij en discretie (ook in de contexten van oorlog), het opzetten van instituties eninstanties (om de staat vorm te geven).

15 Nājī stelt dat God het bevel gaf tot deze universeel geldende wet of ‘jihad (MOS, 2004, pp. 100-102). Hijbeschouwt het uitvoeren van jihad dan ook als de meest gezegende vorm van aanbidding van God. Het bevel totjihad is tegelijkertijd een goddelijk geschenk omdat het de uitvoerder van jihad vrijwaart van de hel. Diegenen dieGods bevel negeren en niet deelnemen aan jihad, zullen door God worden gestraft. Maar ook deze straf, waarinongelovigen worden bestreden, is een teken van Gods barmhartigheid, omdat het toekomstige generaties redt vanongeloof en onwetendheid, en bijgevolg van de hel. Nājī concludeert hieruit dat de acties van jihadi-salafisten dusgoed zijn voor iedereen.

16 De foco-strategie vond zijn toegang tot het islamisme via Sayyid Qutb. De Afghaanse jihadi-salafistische strijders dietijdens de Russich-Afghaanse oorlog (1979-1989) streden, kunnen worden beschouwd als de eerste revolutionairejihadistische groep (Payne, 2011, pp. 127-128).

Margot Hinnekens Masterproef 74

Page 75: Masterproef - Universiteit Gent

17 Aangezien Nājī wordt geïnspireerd door de foco-strategie en door revolutionairen als Che Guevara, of Mao Zedong,stelt Payne dat er sprake is van een zekere interculturele beïnvloeding, wat betreft gebruikte oorlogstechnieken(Payne, 2011, pp. 124-125). De interculturele beïnvloeding in Nājī’s theorie beperkt zich niet tot de foco-strategie.Zo haalt Nājī bijvoorbeeld een aantal keren aan dat ‘wereldse’ (dus niet-islamitische) boeken en theorieën metbetrekking tot militaire strategieën kunnen worden geraadpleegd door jihadi-salafisten, zolang zij in staat zijn om defouten uit deze theorieën te halen. Deze fouten zijn voornamelijk het niet-respecteren van de sharī´a-wetgevingen.

18 betekent letterlijk ‘de voornaamste verzamelde (gebieden)’. Ik kies er voor om, op basis van Nājī’s ‘ المجتمعة الرئيسية‘uitleg ‘المجتمعة الرئيسية ‘ te vertalen als ‘de belangrijkste gebieden’.

19 William McCants kiest er voor om ‘شوكة النكاية و الإنهاك’ te vertalen als ‘the power of vexation and exhaustion’. Aan dehand van Nājī’s beschrijving van ‘الإنهاك النكاية و kies ik er voor om deze fase te omschrijven als ‘de fase van ’شوكة vernieling en uitputting’.

20 Nājī categoriseert de strijd als een individuele verplichting – فرض عين of وجوب متعين – wat impliceert dat de strijdniet voor elke burger verplicht is maar wel voor diegenen die samen de strijdkrachten vormen.

21 Nājī gebruikt het woord ‘استقطاب’ om naar ‘polarisatie’ te verwijzen. De woordkeuze kan op het eerste zichtmisleidend lijken omdat ‘استقطاب’ een zekere verdeeldheid impliceert. De verdeeldheid van vijandigeburgerbevolkingen moet echter zorgen voor de vereniging en éénmaking van de ‘umma, doordat delen van dievijandige burgerbevolking zich aansluiten bi de ‘umma.

22 Het is opvallend dat Nājī deze stelling als volgt formuleert. Hij stelt dat jihadi-salafisten het volk naar de strijd leidenof brengen. In praktijk lijkt het echter omgekeerd, en kan worden gesteld dat jihadi-salafisten de strijd naar het volk brengen, door grondgebied te kiezen waarbinnen barbarij wordt gecreëerd.

23 Nājī schrijft letterlijk: “[…] opdat de dood het dichtste ding wordt bij de mensen/zielen [...]”

24 Het is opvallend dat geld bij jihadi-salafisten een zeer verschillende rol speelt dan bij de profeet en de eerstegeneraties moslims, waaraan jihadi-salafisten een voorbeeld nemen. De profeet en zijn gezellen betaalden een jizya-taks aan de christenen en Joden waarmee zij in contact kwamen. In ruil voor het betalen van deze taks, genoten zijeen bepaalde graad van bescherming. Vandaag betalen jihadi-salafisten zelf burgers opdat deze zich aansluiten bij dejihadi-salafistische beweging. Ten tijde van de profeet moest geld de bescherming van de kleine moslimgemeenschapgaranderen. Vandaag is er sprake van een omgekeerde tendens en moet geld de jihadi-salafistische beweging doengroeien.

Margot Hinnekens Masterproef 75

Page 76: Masterproef - Universiteit Gent

25 Nājī waarschuwt dat het kan gebeuren dat mensen, die door geld werden overtuigd om zich achter de jihadi-salafisten te scharen, toch zouden beslissen om zich later terug te trekken uit het jihadi-salafistische kamp (MOS,2004, p. 110). Zij mogen echter geen reden vormen om geld niet langer te gebruiken als polariserend middel.

26 https://www.thesun.co.uk/news/1812490/barbaric-isis-execution-video-shows-prisoner-tied-to-a-pole-and-executed-by-machine-gun-before-being-beheaded/

27 Kenneth Payne stelde zich in 2011 de vraag of de revolutionaire strategie van Nājī een bewuste keuze is, of eerdereen gevolg van noodzakelijke aanpassingen aan bepaalde situaties (Payne, 2011, pp. 138-140). Daarnaast steldePayne de vraag of er effectief een sterk jihadi-salafistisch leiderschap zou kunnen bestaan dat deze gewelddoctrinesystematisch en gestructureerd kan doorvoeren.

Sinds de oprichting van het kalifaat in 2014 is het mogelijk om een antwoord te zoeken op een deel van dezevragen. Zo zou bijvoorbeeld kunnen worden onderzocht hoe het kalifaat vandaag precies bestuurd wordt, en of ditbestuur of deze bestuursvorm enkel van toepassing is voor leden binnen ISIS, of ook geldt voor andere jihadi-salafistische organisaties. Daarnaast zou het interessant zijn om te onderzoeken op welke manier geweld wordtgecoördineerd vanuit het kalifaat, en bij uitbreiding vanuit andere jihadi-salafistische organisaties. Valt hierbijvoorbeeld een consequente lijn in te vinden? Dergelijk onderzoek zou een interessante kijk bieden op de status enhet beheren van geweld binnen het jihadi-salafisme vandaag de dag.

28 Niet alleen de vijand, maar ook islamitische organisaties die de jihadi-salafistische beweging steunen, moetenworden bestudeerd, opdat jihadi-salafisten ontdekken en begrijpen wat hen onderscheidt van de islamitischeorganisaties die hen steunen (MOS, 2004, p. 40)

29 Nājī merkt op dat: “[…] De strengheid en de hardheid de grenzen van de sharī´a niet mag overschreden worden.” (MOS,2004, p. 32). Jihadi-salafisten moeten dus de regels van de sharī´a volgen wanneer zij tegen de vijand strijden.Slechts in uitzonderlijke gevallen hoeft de sharī´a niet te worden gevolgd.

Jack Jenkins merkt op dat ISIS deze aanbevelingen niet opvolgt (Jenkins, 2014). Zo schrijft de sharī´a bijvoorbeeldvoor dat kinderen, noch vrouwen, legitieme doelwitten zijn ten tijde van oorlog – hetzij in een aantal uitzonderlijkegevallen. Toch neemt ISIS kinderen en vrouwen gevangen. ISIS pleegt dus een pick-and-choose strategie wat betreftde lezing van de sharī´a. Bij uitbreiding kan de vraag worden gesteld of ISIS ook een pick-and-choose strategiehanteert wat betreft de bronnen over het leven van de profeet Mohammed en zijn gezellen. Hier speelt hetidentiteitsvraagstuk een belangrijke rol. Jihadi-salafisten beweren te leven naar het voorbeeld van de profeet en zijngezellen. Zijn zij op de hoogte van de vele historische bronnen die er op wijzen dat de profeet en zijn gezellen nietper se in vijandschap leefden met christelijke en joodse gemeenschappen? Weten zij dat er zelfs bondgenootschappenbestonden tussen de eerste moslims en christelijke en joodse gemeenschappen? Zo ja, dan dan hanteren jihadi-

Margot Hinnekens Masterproef 76

Page 77: Masterproef - Universiteit Gent

salafisten een pick-and-choose-lezing van de geschiedenis.

30 Nājī merkt op dat ook een groot aantal islamitische organisaties, net als de vijand, uitsluitend gemotiveerd wordtdoor materiële belangen (MOS, 2004, p. 39). Jihadi-salafisten onderscheiden zich van deze islamitische organisatiesdoordat zij door een ideologie worden gemotiveerd, waarvoor ze tot het martelaarschap zouden strijden (MOS,2004, p. 97).

31 Nājī gebruikt letterlijk het woord ‘plan’ of ‘kaart’.

32 Het is jammer dat Nājī deze stelling niet illustreert aan de hand van een voorbeeld. Zo zouden het verdrag vanSykes-Picot (verdeling van de Levant onder Frankrijk en Groot-Brittanië) en de Balfour-declaration (Britsesteunbetuiging aan het project voor de oprichting van een Joodse natiestaat) als voorbeeld kunnen gelden. Beideverdragen bevatten tegenstrijdige beloftes ten opzichte van de Arabische bevolkingsgroepen in de Levant en deJoodse bevolkingsgroepen die zich op Palestijnse grond vestigden.

33 Het is opvallend dat Nājī focust op het feit dat argumenten ter ondersteuning van jihadi-salafistische acties nietlouter religieus mogen zijn. In de argumentaties moet een evenwichtige combinatie worden gecreëerd van rationeleen religieus-theologische argumenten. Dit kan een aanwijzing zijn naar het feit dat er wel degelijk verschillendedimensies verbonden zijn aan jihadi-salafisme. Wetenschappers als Hegghammer stellen dan ook dat jihadi-salafismete vaak wordt gereduceerd tot een louter religieus project (cf. infra).

34 Nājī merkt wel op dat de vijand uitsluitend mag worden aangevallen wanneer jihadi-salafisten zeker zijn dat er geenonnodige verliezen zullen worden geleden (MOS, 2004, p. 35). Men mag de ‘umma in geen enkel geval tot deondergang leiden onder invloed van onzekerheid. Slechts voor God mag een uitzondering worden gemaakt enmogen mensenlevens geofferd worden. Dit is één van de weinige keren waarop martelaarschap wordt vermeld inNājī’s werk. Nājī blijft echter vaag over de concrete criteria en omstandigheden van dat martelaarschap.

35 De Quraysh-stam verwijst naar de stam waartoe de familie van de profeet Mohammed behoorde.

36 https://www.theguardian.com/world/2015/may/22/isis-seizes-syrian-military-base-palmyra-islamic-state-border-iraq-homs

37 “Wanneer een doorsnee leger zich concentreert (op één plaats), verliest het haar controle. Daartegenover, wanneer het zichverspreidt, verliest het haar doeltreffendheid.” (MOS, 2004, p. 28).

38 “Sla met je strijdkrachten toe met maximale kracht naar de vele (strategische) punten van de zwakke vijand.” (MOS, 2004, p. 29).

Margot Hinnekens Masterproef 77

Page 78: Masterproef - Universiteit Gent

39 “Het sterkste middel tot het verzwakken van de sterke militaire vijand bestaat er in (die vijand) militair en economisch uit teputten […] op een economische manier en door middel van militaire acties.” (MOS, 2004, p. 30).

40 Naomi Klein, auteur van ‘De Shockdoctrine’, werkte een theorie uit die een interessante link vertoont met de theorievan Nājī. Terwijl Nājī stelt dat economie de belangrijkste zwakke plek is van de vijand, is Klein van mening dateconomie de belangrijkste drijfveer is voor de vijand om geweld te plegen. Beide auteurs zitten op eenzelfdegolflengte, hetzij met een verschillende invalshoek. Het is dan ook interessant de vraag te stellen of, wanneer we derollen omdraaien, het door jihadi-salafisten gepleegde geweld (dat een revolutie moet ontketenen om een kalifaat opte richten), gelijk kan worden gesteld aan het door westerse regimes gebruikt geweld (dat economische voordelenmoet opleveren voor het westen). Daarnaast stelt zich de vraag of dit geweld (zowel van jihadi-salafisten als van hetwesten in het Globale Zuiden) dan eerder religieus-politiek dan wel economisch geladen is. Het is dus wat de vraagvan de kip en het ei. Wat is de oorspronkelijke trigger van dit geweld?

41 Nājī benadrukt dat het mislukken van een islamitisch geïnspireerde staatsvorm het gevolg is van het verkeerdinterpreteren van de profetische traditie, en niet van de profetische traditie zelf.

42 Nājī merkt op dat de vele werken en theorieën die al over ‘de kunst van het administreren’ verschenen eenbelangrijke bron van inspiratie en kennis vormen voor jihadi-salafisten (MOS, 2004, p. 23). Het is onduidelijk ofNājī hier specifiek verwijst naar niet-islamitische bronnen, wat in het verdere verloop van zijn werk wel meermaalsgebeurt. Nājī wijst ‘externe’, niet-islamitische bronnen’ van kennis dan niet per se af.

43 Opnieuw verwijst Nājī zijn lezers door naar verschillende encyclopedieën en andere werken die gespecialiseerd zijnin beveiliging (MOS, 2004, p. 53).

44 Over de specifieke status van de mensen die in de administratie van het kalifaat kunnen werken, blijft Nājī vaag. Zogeeft hij geen gedetailleerde beschrijving van hun juridische status, of is het niet duidelijk of christenen bijvoorbeelddeel mogen nemen aan hun administratie.

45 Nājī merkt op dat het helemaal geen vereiste is voor jihadi-salafisten om een administratief kader uit te bouwen datzich bezighoudt met zaken als landbouw, handel of industrie (Mos, 2004, p. 63). Deze kunnen echter eenversterkend element vormen voor het kalifaat, waardoor Nājī ze belangrijk lijkt te vinden. Het is opvallend dat Nājī,die zelf een groot belang hecht aan het administreren van bevolkingsgroepen, dit opmerkt. Uit zijn opvatting van ‘zou men kunnen verwachten dat dergelijke zaken zeer bijzonder zijn voor hem. Handel en landbouw zouden ’إدارةbijvoorbeeld een bron van inkomsten kunnen vormen die de groei van het kalifaat net zouden stimuleren.

46 Het Arabische woord ‘غلو’ wordt in de Engelse vertaling vertaald als ‘heresy’ of ‘ketterij’. Een letterlijke vertaling vanhet Arabische ‘غلو’ betekent echter overdrijving (Wehr, 1994, p. 799).

Margot Hinnekens Masterproef 78

Page 79: Masterproef - Universiteit Gent

47 Kenneth Payne is van mening dat Nājī hierin niet realistisch is (Payne, 2011, pp. 138-140). Nājī houdt krampachtigvast aan de oprichting van een gecentraliseerd bestuur voor het jihadi-salafisme, terwijl een een gefragmenteerdewerking veel realistischer is.

48 Nājī is de eerste jihadi-salafistische ideoloog een alternatief zoekt voor het probleem waar jihad vandaag de dag meekampt: een gebrek aan een samenhangende en overkoepelende administratieve structuur (Jenkins, 2014).

49 ‘Jāhilīyya’ verwijst naar de pre-islamitische periode, die door moslims als een tijd van onwetendheid wordt beschouwd. Het concept ‘jāhilīyya’ speelde een belangrijke rol binnen de ideologie van Sayyid Quṭb.

50 Opnieuw is Nājī schaars met het geven van specifieke criiteria waaraan sharī´a-geleerden moeten voldoen. Dit laatelke jihadi-salafist toe zichzelf te benoemen als sharī´a-specialist. Op die manier kunnen jihadi-salafisten zichzelf ookhet recht toe-eigenen om beslissingen te nemen zonder inspraak van de bevolking. Over het beslissingsrecht vanburgerbevolkingen bestaan uitgebreide theorieën die stof tot verder onderzoek bieden, daar er in deze masterproefgeen ruimte is om deze materie te behandelen.

51 Afhankelijk van organisatie tot organisatie en van ideoloog tot ideoloog wordt de sharī´a echter op verschillendemanieren geïnterpreteerd en toegepast (MOS, 2004, pp. 26-27). Hierdoor gaat Nājī’s opmerking niet op en zullensteeds illegitieme slachtoffers van jihad vallen. Zo is het bijvoorbeeld opvallend dat Nājī expliciet vraagt om geenonschuldige kinderen en vrouwen te doden, maar dat ISIS deze vraag niet naleeft.

52 Waarom kiest Nājī enkel voor oorlog tegen sterke gebieden? Is dit omdat, in de overtuiging dat schima’s zich zoweinig mogelijk moeten voordoen, zwakke regio’s meer vatbaar zijn voor schisma’s?

Margot Hinnekens Masterproef 79

Page 80: Masterproef - Universiteit Gent

8. BibliografieAbdel-Latif, O. (2007). Trends in Salafism. European Islam: Challenges for Public Policy and Society,69-86.

Amghar, S. (2007). Salafism and radicalisation of young European Muslims. European Islam:Challenges for Public Policy and Society, 38-51.

Barber, B. (1992). Jihad vs. McWorld. The Atlantic Monthly, 269(3), 53-65.Batley, B. (2003). The justifications for jihad, war and revolution in Islam. Strategic and DefenceStudies Centre, Australian National University.Brachman, J. M., & McCants, W. F. (2006). Stealing al Qaeda's playbook. Studies in Conflict &Terrorism, 29(4), 309-321.Burki, S. K. (2011). Haram or Halal? Islamists' Use of Suicide Attacks as “Jihad”. Terrorism andPolitical Violence, 23(4), 582-601.Charlton, C. (19/09/2016). Jihadi Massacre – Barbaric ISIS execution video shows prisoner tied toa pole and executed by machine gun before being beheaded. The Sun. Geraadpleegd op 15 juni2017. https://www.thesun.co.uk/news/1812490/barbaric-isis-execution-video-shows-prisoner-tied-to-a-pole-and-executed-by-machine-gun-before-being-beheaded/

Cook, D. (2009). Islamism and jihadism: The transformation of classical notions of jihad into anideology of terrorism. Totalitarian Movements and Political Religions, 10(2), 177-187.

Cronin, K. A. (2015). ISIS is Not a Terrorist Group: Why Counterterrorism Won’t Stop the LatestJihadist Threat. Foreign Affairs, 94(2), 87-98.

Margot Hinnekens Masterproef 80

Page 81: Masterproef - Universiteit Gent

Crooke, A. (2014). The ISIS’ ‘Management of Savagery’ in Iraq. The Huffington Post. Geraadpleegdop 19 januari 2017. http://www.huffingtonpost.com/alastair-crooke/iraq-isis-alqaeda_b_5542575.html

Dabruzi, K., & Gartenstein-Ross, D. (2008). Is Al-Qaeda's Central Leadership Still Relevant? MiddleEast Quarterly, 15(2).

Gerges, F. A. (2014). ISIS and the Third Wave of Jihadism. Current History, 113(767), 339.

Gulmohamad, Z. K. (2014). The rise and fall of the Islamic State of Iraq and Al-Sham (Levant)ISIS. Global Security Studies, 5(2), 1-11.

Hart, M. J. (2008). Al Qaeda, Refining a Failing Strategy. National Defense University,Institute forNational Strategic Studies, 51, 117-124.

Hassan, H. (08/02/2015). Isis has reached new depths of depravity. But there is a brutal logicbehind it. The Observer. Geraadpleegd op 19 januari 2017.https://www.theguardian.com/world/2015/feb/08/isis-islamic-state-ideology-sharia-syria-iraq-jordan-pilot

Hegghammer, T. (2009a). Jihadi-Salafis or revolutionaries? On religion and politics in the study ofmilitant Islamism. Global Salafism: Islam’s new religious movement, 244-266.

Hegghammer, T. (2009b). The Ideological Hybridization of Jihadi Groups. Current Trends inIslamist Ideology, 9, 26.

Holbrook, D. (2015). Al-Qaeda and the Rise of ISIS. Survival, 57(2), 93-104.

Jackson, B. A., & Loidolt, B. (2013). Considering al-Qa'ida's Innovation Doctrine: From StrategicTexts to “Innovation in Practice”. Terrorism and Political Violence, 25(2), 284-310.

Margot Hinnekens Masterproef 81

Page 82: Masterproef - Universiteit Gent

Khosrokhavar, F. (2015). Inside Jihadism: Understanding Jihadi Movements Worldwide. New York:Routledge.

Lia, B. (2009). ‘Destructive Doctrinarians’: Abu Musab al-Suri’s Critique of the Salafis in theJihadi Current. Global Salafism: Islam’s New Religious Movement, 281-300.Mandaville, P. G. (2007). Global political Islam. New York: Routledge.

Merone, F., & Cavatorta, F. (2012). Salafist mouvance and sheikh-ism in the Tunisian democratictransition. Center for International Studies, working paper No. 7, n.p..

Moghadam, A. (2009). Mo5ves for martyrdom: Al-Qaida, Salafi Jihad, and the spread of suicideattacks. International Security, 33(3), 46-78.

Mohammad Hasan Khalil al-Hakim. (07/05/2017). Geraadpleegd op 10 juni 2017.https://en.wikipedia.org/wiki/Mohammad_Hasan_Khalil_al-Hakim.

Nājī, A. B. (2004). إدارة التوحش – أخطر مرحلة ستمر بها الأمة. Geraadpleegd vanaf 6 september 2017, https://archive.org/details/ammar_abujaber_hotmail

McCants, W. (2006). The Management of Savagery: The Most Critical State Through Which theUmma Will Pass. Geraadpleegd vanaf 6 september 2017,https://azelin.files.wordpress.com/2010/08/abu-bakr-Nājī-the-management-of-savagery-the-most-critical-stage-through-which-the-umma-will-pass.pdf

Payne, K. (2011). Building the base: Al Qaeda's Focoist strategy. Studies in Conflict & Terrorism,34(2), 124-143.

Paz, R. (2009). Debates within the family: Jihadi-Salafi debates on strategy, takfir, extremism,suicide bombings and the sense of the apocalypse. Global Salafism: Islam’s New ReligiousMovement, 267-280.

Margot Hinnekens Masterproef 82

Page 83: Masterproef - Universiteit Gent

Al-Rasheed, M. (2009). The local and the global in Saudi Salafi discourse. Global Salafism:Islam’s New Religious Movement, 305-320.

Schnelle, S. (2012). Abdullah ʿAzzām, Ideologue of Jihad: Freedom Fighter or Terrorist? Journalof Church and State, 54(4), 625-647.

Shaffer, R. (2015). The Terrorism, Ideology, and Transformations of Al-Qaeda. Terrorism andPolitical Violence, 27(3), 581-590.

Shaheen, K. (22/05/2015). Isis seizes Syrian military base near Palmyra as it consolidates grip oncity. The Guardian. Geraadpleegd op 15 juni 2017.https://www.theguardian.com/world/2015/may/22/isis-seizes-syrian-military-base-palmyra-islamic-state-border-iraq-homs

Thomas, D. (2016). État islamique vs. Al-Qaïda: autopsie d’une lutte fratricide. Politique étrangère,(1), 95-106.

Wallace, M. S. (2012). Fighting the good fight & quest; Legitimating violence in a world ofcontested and contingent moral frameworks. International Politics, 49(6), 671-695.Wehr, H. (1979). A dictionary of modern written Arabic:(Arab.-Engl.). Otto Harrassowitz Verlag.

Whiteside, C. (2016). New Masters of Revolutionary Warfare: The Islamic State Movement (2002-2016). Perspectives on Terrorism, 10(4), 6-20.

Wiktorowicz, Q. (2006). Anatomy of the Salafi movement. Studies in Conflict & Terrorism, 29(3),207-239.

Wright, L. (11/09/2006). The Master Plan: For the new theorists of jihad, Al Qaeda is just thebeginning. The New Yorker. Geraadpleegd op 17 januari 2017.http://www.newyorker.com/magazine/2006/09/11/the-master-plan

Margot Hinnekens Masterproef 83

Page 84: Masterproef - Universiteit Gent

Zelin, A. Y. (2014). The war between Isis and Al-Qaeda for supremacy of the global jihadistmovement. The Washington Institute for Near East Policy, 20(1), 1-11.

Margot Hinnekens Masterproef 84

Page 85: Masterproef - Universiteit Gent

Margot Hinnekens Masterproef 85