MANAGEMENT VAN GLUCOSEREGULATIE OP ALLE AFDELINGEN … · 2010-06-07 · al, 1998). Wellicht zal 4...
Transcript of MANAGEMENT VAN GLUCOSEREGULATIE OP ALLE AFDELINGEN … · 2010-06-07 · al, 1998). Wellicht zal 4...
�
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2004-2005
MANAGEMENT VAN GLUCOSEREGULATIE OP ALLE
AFDELINGEN IN HET ZIEKENHUIS
Scriptie voorgelegd tot het behalen van de graad van
Licentiaat in de Medisch-Sociale Wetenschappen
Optie Beheer & Beleid
Door Kathleen Temmerman
Prof. Dr. P. Gemmel Dr. F. Nobels
Dr. P. Van Crombrugge
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2004-2005
MANAGEMENT VAN GLUCOSEREGULATIE OP ALLE
AFDELINGEN IN HET ZIEKENHUIS
Scriptie voorgelegd tot het behalen van de graad van
Licentiaat in de Medisch-Sociale Wetenschappen
Optie Beheer & Beleid
Door Kathleen Temmerman
Prof. Dr. P. Gemmel Dr. F. Nobels
Dr. P. Van Crombrugge
Ondergetekende, Temmerman Kathleen, bevestigt hierbij dat onderhavige
verhandeling mag worden geraadpleegd en vrij mag worden gefotokopieerd.
Bij het citeren moet steeds de titel en de auteur van de scriptie worden vermeld.
I
Abstract De prevalentie van diabetes bij in een ziekenhuis opgenomen patiënten is niet
gekend. Er is een onderschatting aangezien vele patiënten rondlopen met een
ongekende diabetes type 2. Tijdens een opname treedt er vaak
glycemieontregeling op door tal van interfererende factoren. We kunnen hierbij
drie types glycemie-ontregelingen onderscheiden: vooraf gekende diabetes,
vooraf niet gekende diabetes en tijdelijke stress-hyperglycemie. In deze drie
situaties zorgt een gestoorde glycemie voor een verhoogde mortaliteit,
morbiditeit en hospitalisatieduur. Studies tonen aan dat bij een goede
opvolging van de bloedglucoses er tal van voordelen optreden zoals een daling
van de mortaliteit en morbiditeit, en een kortere opnameduur. Een goede
opvolging houdt in dat een ziekenhuisoverschrijdend zorgpad met protocollen
wordt ontwikkeld. Men mag verwachten dat deze investering, gezien de vele
voordelen kosteneffectief is. Het glycemiebeleid tijdens hospitalisatie wordt
momenteel echter om vele redenen stiefmoederlijk behandeld. Een
mentaliteitsverandering binnen de ziekenhuisorganisaties en ondersteuning
door de overheid zijn meer dan nodig.
In het Onze Lieve Vrouwziekenhuis te Aalst werd een onderzoek gedaan naar
dit bloedglucosemanagement op ziekenhuisniveau. In dit ziekenhuis werd
immers recent een uitgebreide protocollaire aanpak van deze problematiek
opgestart. De bedoeling was in kaart te brengen wat de opbrengsten en
moeilijkheden zijn bij de implementatie van een ziekenhuisomvattend beleid
voor goede glycemieregeling Tevens is het de bedoeling met deze scriptie
gezondheidswerkers en de overheid bewust te maken van de omvang van het
probleem.
II
Abstract The prevalence of diabetes in hospitalised patients is not known. Discharge
diagnosis codes may underestimate the true prevalence of diabetes in hospital
patients. Three types can be distinguished: medical history of diabetes,
unrecognised diabetes and hospital related hyperglycemia. The problem is that
a hospital stay can result in changes of the blood glucose. Disturbed glycemia
increases mortality, morbidity and hospital stay in hospitalised patients. A
mental change is needed in hospitals if one wants to tackle these problems.
Recent studies suggest that an early and aggressive approach to the
management of hyperglycemia may reduce mortality, morbidity, excessive
hospital stays and added costs. Good glycemia care on a hospital scale
includes a hospital care programme with implementation of well designed
protocollen. The design and implementation of such protocollen for maintaining
glucose control in the hospital may provide useful guidance to the treating
physician.
In the Onze Lieve Vrouwhospital in Aalst , a study was done about glycemia
management on a hospital level . Recently, in this hospital, a new hospital
inclusive approach was started for glycemia management. The aim of the
study was to look for the profits and difficulties by implementing the approach.
It is the aim of this scription to make healthworkers aware of the size of the
problem.
III
Inhoudstafel
ABSTRACT .....................................................................................................................I
INHOUDSTAFEL ........................................................................................................III
WOORD VOORAF...................................................................................................... IV
INLEIDING ....................................................................................................................V
DEEL 1: ACHTERGROND.......................................................................................... 1
1.1 PROBLEMATIEK ................................................................................................. 1 1.1.1 Prevalentie van hyperglycemie en diabetes in het ziekenhuis.................. 1 1.1.2 Soorten ontregelingen .............................................................................. 2 1.1.3 Wat is nu precies het probleem? .............................................................. 3
DEEL 2: MANAGEMENT VAN BLOEDGLUCOSEREGULATIE IN HET ZIEKENHUIS............................................................................................................... 11
2.1 ORGANISATORISCHE MAATREGELEN ............................................................... 11 2.2 ROL VAN DE EERSTELIJNSZORG ....................................................................... 13 2.3 KOSTENEFFECTIVITEIT .................................................................................... 14 2.4 BELEMMERINGEN BIJ IMPLEMENTATIE............................................................. 17
DEEL 3: PRAKTIJKVOORBEELD OP DE DIENST CARDIOLOGIE IN HET ONZE LIEVE VROUWZIEKENHUIS TE AALST................................................. 18
3.1 INLEIDING........................................................................................................ 18 3.2 OPSTELLEN VAN EEN ZORGPAD ....................................................................... 19 3.3 TEVREDENHEID EN BELEMMERINGEN ROND IMPLEMENTATIE .......................... 25 3.4 PROFIEL VAN DE DIABETESPATIËNT OP CARDIOLOGIE...................................... 29 3.5 KOSTENEFFECTIVITEIT .................................................................................... 32
CONCLUSIE ................................................................................................................ 35
LIJST MET ILLUSTRATIES ........................................................................... XXXVI
BIJLAGEN.................................................................................................................VIII
BIBLIOGRAFIE .......................................................................................................XIII
IV
Woord vooraf
Ik zou graag mijn scriptiebegeleider, Prof. Dr. Paul Gemmel, lesgever aan de
Universiteit Gent en verantwoordelijke voor de opleiding Medisch-Sociale
Wetenschappen, optie Beheer en Beleid van Verzorgingsinstellingen willen
bedanken voor zijn advies bij het maken van mijn scriptie.
Daarnaast wil ik ook heel hartelijk mijn copromotoren, dokter Frank Nobels en
dokter Paul Van Crombrugge, beiden endocrinologen/diabetologen in het Onze
Lieve Vrouwziekenhuis te Aalst, bedanken voor hun sterk geapprecieerde hulp
en voor de tijd en energie die zij daaraan hebben gespendeerd.
Veel dank ook aan de heer Jan Wauters, diabetes care manager in het Onze
Lieve Vrouwziekenhuis te Aalst voor het vrijmaken van zijn tijd, het mij
verschaffen van oneindig veel informatie rond diabetes en het mij rondleiden in
het ziekenhuis.
Ook bedank ik alle verpleegkundigen, hoofdverpleegkundigen, de diëtiste, het
diensthoofd cardiologie, de directeur van het verpleegkundig departement en de
laborante voor het afnemen van de interviews.
Tenslotte bedank ik mijn ouders heel hartelijk omdat ze het voor me mogelijk
maakten de studies Medisch-Sociale Wetenschappen aan te vangen en af te
ronden en bedank ik naast hen ook mijn vriend voor alle morele steun die ik
gedurende deze drie jaar heb mogen ontvangen.
Ondertekende draagt de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor deze scriptie.
Kathleen Temmerman
Gent, mei 2005
V
Inleiding Diabetes Mellitus is een frequent probleem op alle afdelingen in het ziekenhuis.
Tot voor kort werd echter op niet-endocrinologische afdelingen weinig aandacht
geschonken aan het feit dat de bloedglucoses van patiënten vaak gestoord zijn
tijdens acute ziekenhuisopnames. Nochtans werkt een ziekenhuisopname zeer
ontregelend op de glycemie door het ziekteproces zelf, door geneesmiddelen
en infusen, door veranderingen in voeding en door vermindering van
lichaamsbeweging.
Het kan om drie situaties gaan: een gekende diabetes met ontregeling, een tot
nu toe niet ontdekte diabetes die nu pas ontdekt wordt of een stress
hyperglycemie.
Wanneer men echter een goede controle van de bloedglucose gaat uitvoeren,
(zowel bij diabetes als bij niet-diabetes patiënten) ziet men dat er een
beduidende daling optreedt wat betreft de mortaliteit, morbiditeit en kans op
infecties. Bovendien kan men stellen dat de hospitalisatieduur significant kan
gereduceerd worden wanneer de patiënt van bij het begin van de
ziekenhuisopname goed wordt begeleid voor de diabetes.
Echter, wanneer we deze nieuwe inzichten van dichterbij willen benaderen,
merken we op dat er nog talrijke organisatorische en logistieke problemen
optreden. In de meeste ziekenhuizen heerst op dit moment grote onzekerheid,
onwetendheid, onverschilligheid of ook soms chaos rond deze problematiek.
Daarom is het nodig te onderzoeken welke oplossingen er mogelijk zijn.
Via deze scriptie tracht ik alle zorgverstrekkers via een literatuurstudie bewust
te maken van deze problematiek en heb ik dit trachten te illustreren aan de
hand van een onderzoek dat werd verricht in het Onze Lieve Vrouwziekenhuis
te Aalst.
VI
Deze scriptie bestaat uit drie delen. In het eerste deel wordt de problematiek
geschetst en het tweede deel omvat het management van glucoseregulatie.
Beide delen zijn op basis van een uitgebreide literatuurstudie. Het derde deel
omvat een exploratief onderzoek dat eerder een illustratie is van deze
problematiek.
1
Deel 1: Achtergrond
1.1 Problematiek
1.1.1 Prevalentie van hyperglycemie en diabetes in het
ziekenhuis
Er zijn weinig gegevens over de prevalentie van hyperglycemie bij
gehospitaliseerde patiënten (Clement et al, 2004).
Men mag om verschillende redenen verwachten dat de prevalentie zeer hoog
is.
Vooreerst is er een enorme toename van diabetes in de bevolking. Naar
schatting lijden ruim 194 miljoen mensen in de wereld, 5,1% van de
wereldbevolking, aan diabetes mellitus (International Diabetes Federation,
2003).
Bij de nationale gezondheidsenquête in 2001 leed 2,6% van de Belgische
bevolking aan diabetes (Demarest et al, 2001). In de leeftijdsgroep jonger dan
45 jaar bedroeg de prevalentie minder dan 1%, met een sterke stijging tot 11%
vanaf die leeftijd bij 75-plussers. Dit is echter een onderschatting vermits niet
alle gevallen van type 2 diabetes gekend zijn. Studies in verschillende landen
hebben aangetoond dat een derde tot de helft van de diabetespatiënten
rondlopen met de aandoening zonder dit te weten (Mooy et al, 1995; Harris et
al, 1998). Wellicht zal 4 à 5 % van de Belgische bevolking diabetes hebben.
Ten tweede worden mensen met diabetes drie tot vijf keer meer opgenomen in
het ziekenhuis dan patiënten zonder diabetes (Hogan, Dall, Nikolov, 2003;
Clement et al, 2004). De kans op hospitalisatie bij diabetespatiënten stijgt met
de leeftijd, het aantal jaar men diabetes heeft en het aantal diabetologische
complicaties (Clement et al, 2004).
2
Gezien diabetes vooral complicaties geeft op cardiovasculair en nefrologisch
vlak, verwacht men vooral een hoge prevalentie op afdelingen cardiologie,
cardiovasculaire heelkunde, neurologie, nefrologie en orthopedie (diabetische
voetwonden).
Tenslotte kan de stress van de acute ziekte, bij een persoon met
voorbeschiktijd voor diabetes, tijdelijk de glycemie doen stijgen (zie verder).
Verschillende onderzoeken werden reeds gedaan naar de prevalentie van
hyperglycemie en diabetes in het ziekenhuis.
Een eerste voorbeeld kan aangetoond worden via een onderzoek van
Norhammar et al (2002). Dit onderzoek toont aan dat een gestoorde glucose
tolerantie1 voorkomt bij 45% van de patiënten die uit het ziekenhuis ontslagen
worden na opname voor een acuut myocardinfarct (AMI). Dus op bepaalde
diensten kan tot 50 % van de patiënten hyperglycemie vertonen.
Een ander voorbeeld (Umpierrez, Isaacs, Bazargan, You, Thaler, Kitabchi,
2002) waarbij 2030 opeenvolgende opgenomen patiënten werden onderzocht,
toonde aan dat hyperglycemie werd vastgesteld bij 38% van de opgenomen
patiënten, waarvan 26% een gekende diabetes had en 12% geen geschiedenis
van diabetes had vóór de opname.
Een onderzoek van Capes, Hunt, Malmberg en Gerstein (2000) rond
myocardinfarct en diabetes toonde aan dat van 6009 patiënten met een acuut
myocardinfarct 1485 patiënten te maken hadden met een verhoogde glycemie.
Dit is 25% of een kwart van de patiënten. Hierbij moet wel worden rekening
gehouden met een range tussen 110 en 200 mg/dL voor hyperglycemie.
1.1.2 Soorten ontregelingen
Bij diabetespatiënten kunnen we drie situaties onderscheiden die zich kunnen
voordoen tijdens een ziekenhuisopname (Clement et al, 2004; Nobels, Van 1 Glucose tolerantie: de mate waarin het lichaam de aangeboden glucose verwerkt. Is de glucosetolerantie gestoord, dan ontstaat een verhoogd bloedglucosegehalte�
3
Crombrugge, Van den Berghe, 2004): Vooraf gekende diabetes, vooraf niet
gekende diabetes, tijdelijke stress-hyperglycemie.
- Diabetespatiënten die worden opgenomen kennen vaak een ontregeling
van de glucosewaarden als gevolg van veranderingen in voeding en
lichaamsbeweging, het gebruik van medicatie en de hormonale respons
op acute medische stress.
- Ten tweede zijn er ook opgenomen patiënten waarbij de diabetes pas in
het ziekenhuis wordt ontdekt. Veel mensen lopen immers rond met een
miskende diabetes type 2.
- Als laatste groep zijn er mensen zonder diabetes waarvan de
bloedglucose ontregeld wordt als gevolg van de opname. Dit is de
zogenaamde stress-hyperglycemie. De oorzaak daarvan is vrijkomen
van stresshormonen (o.a. catecholamines) in medische situaties, en een
eventuele toediening van medicatie die de glycemie doet verhogen
(onder andere corticoïden). Bij deze patiënten zal de hyperglycemie
verdwijnen na ontslag uit het ziekenhuis, maar zij hebben wel een
verhoogde kans om later diabetes type 2 te ontwikkelen.
De drie vormen zijn belangrijk en elk van de soorten moet evenveel aandacht
krijgen. Hier wordt later nog dieper op ingegaan.
1.1.3 Wat is nu precies het probleem?
1.1.3.1 De glycemie ontregelt vaak tijdens de opname
Er zijn verschillende factoren die de bloedglucose doen ontregelen.
Het ziekteproces (medische stress door inflammatie en infectie) zelf, effecten
van farmaca zoals glucose-infusen en corticoïden of andere geneesmiddelen,
veranderingen in voeding (nuchter blijven, verminderde eetlust) en vermindering
van lichaamsbeweging werken een ontregeling van de bloedglucose in de hand
(Van den Berghe et al, 2001; Nobels et al, 2004).
4
1.1.3.2 Hyperglycemie gaat gepaard met verhoogde morbiditeit en
mortaliteit
Een hyperglycemie (bijlage 1) kan verschillende gezondheidsproblemen in de
hand werken (Clement et al, 2004; Kringsley, 2004) zoals cardiovasculaire
problemen (Norhammar et al, 2002; Trence, Kelly, Hirsch, 2003), maar ook
immuniteitsdeficiëntie en postoperatieve wondinfecties (twee tot vijf keer meer
dan bij niet-diabetici) (Levetan, 2003) (zie Figuur 1).
Figuur 1: Relatie tussen hyperglycemie en de algemene gezondheidstoestand
(Clement, S., Braithwaite, S.S., Magee, M.F., Ahmann, A., Smith, E.P., Schafer,
R.G., Hirsch, B. (Februari 2004). Management of Diabetes and Hyperglycemia
in Hospitals. Diabetes Care, 27(2), 553-591).
Er zijn enkele mechanistische studies die aantonen dat hyperglycemie kan
zorgen voor een slechtere werking van het immunologisch apparaat, een
verhoogd zuurstofgebruik door het myocard, en endotheeldysfunctie.
5
Enkele observationele studies tonen aan dat er een verband is tussen
hyperglycemie en een verhoogde morbiditeit en mortaliteit in acute situaties. Bij
een acuut myocardinfarct ziet men een relatie tussen hyperglycemie enerzijds
en een hogere mortaliteit en een slechtere myocardfunctie anderzijds (Capes et
al, 2000). Ook ziet men een hogere mortaliteit en een slechter neurologisch
herstel na hersentrombose en hersentrauma (Nobels et al, 2004).
Een onderzoek (Kringsley, 2004) op de intensieve zorgen toonde aan dat er
een stijging was van de mortaliteit met 30% naargelang de bloedglucose lag
tussen 80-99 mg/dL en � 300 mg/dL.
Een onderzoek van Pomposelli (1998) heeft uitgewezen dat bij postoperatieve
patiënten met een bloedglucose van boven de 220 mg/dL, 2,7 keer meer
infecties optraden, dan bij patiënten met bloedglucosewaarden onder de 220
mg/dL.
Men stelt deze verbanden zowel vast bij patiënten met nieuw ontdekte
hyperglycemie (vooraf niet gekende diabetes of stress-hyperglycemie) als bij
vooraf gekende diabetespatiënten. Er zijn zelfs argumenten dat nieuw ontdekte
hyperglycemie zelfs meer problemen geeft tijdens opname. Zo toonde een
onderzoek dat er 16% meer kans is op sterfte bij de nieuw ontdekte
hyperglycemieën in vergelijking met de patiënten met gekende diabetes (3%),
wellicht omdat hun bloedglucoses van in het begin goed worden gereguleerd
(Levetan, 2003).
Ook prospectieve studies rond mortaliteit en morbiditeit bij patiënten met
gestoorde bloedglucose werden gedaan.
De DIGAMI-study, of de Diabetes Insulin-Glucose in Acute Myocardial
Infarction- study, toont aan dat er een significante reductie is van de mortaliteit
wanneer er een intensieve insulinebehandeling wordt gevolgd bij patiënten die
opgenomen zijn wegens een acuut myocardinfarct (Levetan, 2003). Bij
patiënten met een acuut myocardinfarct met een glycemie bij opname van
boven 200 mg/dL, vergeleek men een conservatieve diabetesbehandeling met
6
een intensieve aanpak. De intensieve aanpak bestond uit een insuline-infuus
gedurende minstens 24 uur, gevolgd door meerdere dagelijkse insuline-injecties
gedurende minstens drie maanden. De waarden van de bloedglucoses trachtte
men te houden tussen de 125 en 180 mg/dL. Een jaar na opname zag men
een mortaliteitsreductie van 30% bij de interventiegroep, tot zelfs 51% bij
patiënten zonder voorgeschiedenis van diabetes (Malmberg, 1997). Figuur 2
Figuur 2: Mortaliteitscurve bij patiënten met insuline en de controlegroep
gedurende een vijf jaar durende follow-up (Malmberg, K. (1997). Prospective
randomised study of intensive insulin treatment on long term survival after acute
myocardial infarction in patients with diabetes mellitus. DIGAMI (Diabetes
Mellitus, Insulin Glucose Infusion in Acute Myocardial Infarction) Study Group,
BMJ, 314, 1512-1515).
Het doel van de Leuven study, een tweede prospectieve studie, uitgevoerd bij
zwaar zieke beademde patiënten op een afdeling intensieve zorgen, was om
bloedglucosewaarden te verkrijgen die lager waren dan 110 mg/dL door een
continu insuline infuus toe te dienen aan de experimentele groep ten opzichte
van de controlegroep, die enkel een insuline infuus kreeg wanneer de patiënt
7
bloedglucosewaarden bereikte boven de 200 mg/dL. Men wou weten welk
effect dit zou hebben op de mortaliteit en morbiditeit.
Enkel door dit toe te passen, kon men reeds een reductie van de mortaliteit
vaststellen van 43% op intensieve zorgen en 34% in de rest van het ziekenhuis.
Ook was er een opvallende daling vast te stellen in de morbiditeit, 41% minder
acute nierinsufficiëntie, 46% minder sepsis, de helft minder bloedtransfusies,
44% minder polineuropathie, minder lange kunstmatige ventilatie en een korter
verblijf op intensieve zorgen (Van den Berghe, 2004).
Naast de verhoogde morbiditeit en mortaliteit kan men stellen dat de
hospitalisatieduur opvallend hoger is bij patiënten waarbij de bloedglucose niet
optimaal werd opgevolgd tijdens de ziekenhuisopname (Nobels et al, 2004:
Koproski, Pretto, Poretsky, 1997) en dat er meer opnames geregistreerd
worden op de intensive care unit in het ziekenhuis (Levetan, 2003).
Een onderzoek naar de verblijfsduur bij patiënten met diabetes werd gedaan
door Koproski et al (1997). Dit voorbeeld wordt weergegeven in tabel 1.
Tabel 1: Verblijfsduur. De interventiegroep is de groep waar een goede
opvolging naar glycemie werd gedaan tijdens opname. Bij de controlegroep
niet (Koproski, J., Pretto, Z., Poretsky, L. (Oktober, 1997). Effects of an
intervention by a Diabetes Team in Hospitalised Patients with Diabetes.
Diabetes Care, 20(10), 1553-1555).
8
Naast de reductie van morbiditeit en mortaliteit, biedt een betere regeling van
de bloedglucose tijdens hospitalisatie nog tal van andere voordelen (Nobels et
al, 2004).
Zo kan de hospitalisatieduur sterk gereduceerd worden wanneer de patiënt van
bij het begin van de ziekenhuisopname goed wordt begeleid (Bloomgarden,
2004; Davies, Dixon, Currie, Davs, Peters, 2001), dit kan door een
verpleegkundige in te schakelen die zich enkel bekommert om
diabetespatiënten (Davies, 2001; Cavan, Hamilton, Everett, Kerr, 2001).
Daarnaast verbetert een adequate aanpak de tevredenheid van de patiënt.
Immers, deze is gewend om zelf verantwoordelijk te zijn voor zijn bloedglucose
instelling en kan een ziekenhuisopname psychologisch belastend vinden, zeker
wanneer de artsen en verpleegkundigen door hun gebrek aan expertise, blijk
geven van hun onzekerheid (Nobels et al, 2004; Davies, 2001).
Uiteindelijk kan een opname de gelegenheid bieden om de bloedglucoses van
patiënten die vroeger niet goed waren ingesteld, nu beter op punt te zetten en
om patiënten op te sporen met een tot nu toe onbekende diabetes type 2 of die
een verhoogd risico daartoe hebben (Nobels et al, 2004).
1.1.3.3 Nood aan mentaliteitsverandering binnen de organisatie
Naast de complicaties zijn er nog andere problemen waar men in het
ziekenhuis mee te kampen heeft.
Men is niet overtuigd van het belang van een goede regeling omat men vroeger
dacht dat enkele dagen ontregeling niet zo erg was, want de chronische
complicaties van diabetes treden pas na jaren op.
Daarom werd tot voor kort weinig aandacht geschonken aan het feit dat de
bloedglucoses van patiënten vaak gestoord zijn tijdens acute
ziekenhuisopnames.
9
Een goede bloedglucoseregeling wordt bemoeilijkt door een aantal
misconcepties en ingeslopen gewoontes. Zo is angst voor hypoglycemie een
belangrijke factor die de bloedglucose kan doen ontregelen omdat dit dikwijls
leidt tot het overslaan van insuline-injecties of overcorrectie van een
hypoglycemie (Nobels et al, 2004; Campbell, Braithwaite, 2004; Goldberg et al,
2004). Nochtans is het veel belangrijker om de bloedglucose binnen bepaalde
grenswaarden te krijgen en te houden.
Een tweede probleem is de gebrekkige kennis op niet-diabetologische
afdelingen over het gebruik van insulines: bijvoorbeeld het gebruik van
inadequate insuline algoritmes. Een voorbeeld hiervan is de zogenaamde
‘sliding scale2 (Campbell, Braithwaite, 2004; Levetan, 2003; Levetan, 2000;
Davidson, Dulan, Duran, Bazargan, 2004; Queale, Seidler, Brancati, 1997).
Tenslotte roept men vaak te laat experthulp in nadat men eerst enkele dagen
tevergeefs heeft gepoogd de bloedglucose binnen normale waarden te houden
(Bhattacharyya, Kaushal, Dornan, 2002).
Echter, een goede bloedglucoseregeling verkrijgen bij alle patiënten wordt
ingewikkeld omdat er voor elke patiënt verschillende vertreksituaties zijn; vooraf
gekende diabetes of niet, staat men op orale anti-diabetica en/of op insuline en
indien ja, hoeveel injecties per dag krijgt de patiënt, één, twee of meerdere,
enzovoort.
Ten tweede zijn er veel beïnvloedende factoren die een goede
bloedglucoseregeling moeilijk maken. Zo is het mogelijk dat de patiënt moet
nuchter blijven voor onderzoeken of ingrepen, kunstmatige voeding krijgt,
medicatie neemt die een glycemieverhogend effect kennen, een infectie heeft,
enzovoort.
2 Sliding Scale: Hierbij wordt geen insuline toegediend wanneer de bloedglucosewaarde goed is, terwijl een goede behandeling bestaat uit het continu toedienen van insuline, ook wanneer de waarden goed zijn. Dit kan leiden tot ontregeling.
10
Ook zijn er verschillende zorgverleners betrokken bij de zorg voor een patiënt.
Bij wijze van voorbeeld kan men een patiënt nemen die wordt geopereerd. De
patiënt komt daarbij in contact met zorgverleners op de dienst waar hij verblijft,
met zorgverleners in de wachtruimte van het operatiekwartier, op het
operatiekwartier zelf, op de recovery en tenslotte op zijn afdeling terug.
Alle zorgverleners waar de patiënt mee in contact komt, zouden dezelfde
behandeling moeten geven aan de patiënt.
Het terrein is nog volop in ontwikkeling en kent nog niet veel houvast in de
literatuur hoe men zoiets kan aanpakken.
Over wie dit moet organiseren, zijn nog tal van vraagtekens. Het is een zorg
die de dienstenstructuur overschrijdt. De know-how zit bij de diabetologen, die
echter al een hoge werkbelasting hebben door de enorme toename van
diabetes, en die nauwelijks of geen vergoeding krijgen voor hun ondersteunend
werk op niet-endocrinologische diensten. Ook beschikken niet alle
ziekenhuizen over een diabetoloog waardoor er in vele ziekenhuizen chaos
heerst. Er is geen systematische aanpak en men gaat voornamelijk brandjes
blussen.
Over hoe de glycemieregeling wel moet worden georganiseerd, hebben we tot
op heden geen pasklare antwoorden.
Het feit dat er nog geen internationaal aanvaarde oplossingen voorhanden zijn,
dat er in België hiervoor geen financiële ondersteuning van de overheid bestaat,
en dat de problematiek de klassieke dienstenstructuur overschrijdt, maakt dat er
op dit moment relatief weinig rond dit probleem gedaan wordt (Nobels et al,
2004).
11
Deel 2: Management van bloedglucoseregulatie in het
ziekenhuis
2.1 Organisatorische maatregelen
Om een goede glycemieregeling te verkrijgen in het ziekenhuis wordt best een
zorgpad uitgestippeld dat iedereen in het ziekenhuis gebruikt. Binnen dit
zorgplan moeten voor de verschillende mogelijke situaties aparte protocollen
worden voorzien. Hierop wordt later dieper ingegaan.
Om een protocol op te stellen, moet men trachten de problemen in kaart te
brengen en prioriteiten te stellen. Immers, het is onmogelijk om alle problemen
tegelijk aan te pakken. Beter begint men bijvoorbeeld op één bepaalde dienst,
en wanneer men ziet dat dit goed loopt, kan men dit uitbreiden naar meerdere
diensten.
Men richt een stuurgroep op met zorgverleners van de dienst diabetologie en
van de betrokken diensten (Kringsley, 2004).
Vervolgens stelt men een protocol op en test men het uit in een proeffase.
Tijdens de proeffase zijn eventuele aanpassingen mogelijk.
Progressief worden meerdere protocollen ontwikkeld, om de
bloedglucosespiegels in alle situaties onder controle te houden (Clement et al,
2004; Bloomgarden, 2004).
Het diabetesteam is de drijvende kracht achter het volledige diabetesbeleid. In
dit team zetelen artsen (endocrino-diabetologen), diabetesverpleegkundigen, -
diëtisten, podologen, enzovoort. Zij vormen een sleutelrol bij het opstellen van
de protocollen, opleiding en motivatie van de artsen en verpleegkundigen van
de afdelingen, het overtuigen van de ziekenhuisdirectie om de nodige financiële
middelen ter beschikking te stellen, enzovoort (Capoccia, Hirsch, 2004; Nobels
et al, 2004).
12
In het onderzoek van Goldberg et al (2004) kunnen we vaststellen dat het
gebruik van een protocol zijn vruchten afwerpt. Een onderzoek van Goldberg et
al (2004) wordt voorgesteld in Figuur 3.
Figuur 3: Vergelijking van de bloedglucose na gebruik van een protocol (IIP
Patients) en na een conservatieve behandeling (Historical controls) (Goldberg,
P.A., Siegel, M.D., Sherwin, R.S., Halickman, J.I., Lee, M., Bailey, V.A., et al
(februari 2004). Implementation of a Safe and Effective Insulin Infusion
Protocol in a Medical Intensive Care Unit. Diabetes Care, 27(2), 461-467).
Om een protocol te implementeren moet men het nodige materiaal voorzien,
zoals insulinepompen, glucosestrips, glucosemeters, infusen en de
mogelijkheid voor bedside glucose monitoring3. Daarnaast zijn insuline en
orale hypoglycemiërende middelen onmisbaar (Kringsley, 2004).
Men moet opleidingen organiseren van de artsen en verpleegkundigen die het
protocol moeten gebruiken. Het kan nuttig zijn om op elke afdeling
3 Bedside glucose monitoring: Het zijn correcte capillaire metingen die gebeuren en waarvan men ook onmiddellijk een resultaatsbepaling kan doen, dit in tegenstelling tot metingen die gebeuren via het labo (Nobels et al, 2004)
13
referentieverpleegkundigen4 op te leiden, die de implementatie van het protocol
extra ondersteunen en bewaken en als contactpersonen met het diabetesteam
kunnen fungeren.
De richtlijnen in verband met de te volgen procedure, kunnen in het
computernetwerk worden geschakeld omdat intranet het gebruik van de
protocollen bevordert en omdat men op die manier steeds de nieuwste versie
heeft bij eventuele aanpassingen.
Naast een goed zorgpad is quality-assurance een niet te ontlopen begrip. De
letterlijke vertaling, het verzekeren van kwaliteit, betekent concreet dat de
aanwezigheid van een protocol onontbeerlijk is. Een protocol heeft immers de
bedoeling de bloedglucose binnen aanvaardbare grenzen te houden met als
gevolg dat de patiënt sneller het ziekenhuis kan verlaten, en de uiteindelijke
klinische outcome beter is (Clement et al, 2004).
Wanneer men het vooropgestelde protocol goed implementeert, helpt dit een
groot stuk mee aan de quality-assurance. Het is echter ook nodig om
regelmatig audits en kwaliteitsevaluaties te doen, door na te gaan of het
protocol wel wordt opgevolgd, hoe het personeel zich daarbij voelt, of de meters
en pompen goed werken enzovoort. Hierover wordt dan regelmatig feedback
gegeven en kan men op die manier bijsturen indien dit nodig zou zijn (Nobels et
al, 2004).
2.2 Rol van de eerstelijnszorg
Reeds eerder werd vermeld dat het zorgpad voor diabeteszorg
dienstenoverschrijdend moet zijn. Dit is echter nog niet voldoende voor een
goed diabetesbeleid. Het zorgpad moet ook ziekenhuisoverschrijdend zijn.
4 Referentieverpleegkundigen: Per afdeling worden één of twee verpleegkundigen aangesteld die verantwoordelijk zijn voor de diabeteszorg.
14
Immers, de huisarts heeft niet alleen een belangrijke rol in de preventie en
opsporing van diabetes, maar ook na ontslag uit het ziekenhuis. Dit vraagt
echter een goede organisatie.
Zo is een goede briefing van de ziekenhuisartsen naar de huisarts toe
onontbeerlijk. Een goede communicatie is nodig om voor de patiënt de best
mogelijke opvolging te garanderen wanneer deze uit het ziekenhuis wordt
ontslagen. Dit is namelijk van belang voor eventuele toekomstige risico’s. Het
gebeurt niet zelden dat de huisarts niet op de hoogte wordt gebracht van
bijvoorbeeld een tijdelijke glycemiestijging na een chirurgische ingreep of een
stress-hyperglycemie. Nochtans is er dan een hogere kans op het ontwikkelen
van diabetes op latere leeftijd (Nobels et al, 2004).
Praktisch gezien is het interessant om ook hier afgesproken protocollen te
hanteren, bijvoorbeeld het gebruik van standaardbrieven aan de huisarts
waarop de relevante parameters van de patiënt worden vermeld met daarbij
mogelijke aanpassingen in de glycemieregeling (Nobels et al, 2004).
2.3 Kosteneffectiviteit
Het is belangrijk om na te gaan of een nieuw diabetesbeleid ook kosteneffectief
zal zijn. Zorgt een goede diabeteszorg in het ziekenhuis ook voor een in
verhouding gelijke kost?
We kunnen er niet omheen dat een diabetespatiënt meer kost dan een niet-
diabetespatiënt. Diabetici kosten twee tot drie maal meer voor het
gezondheidssysteem dan niet-diabetici. Deze worden voornamelijk veroorzaakt
door de behandeling van de complicaties (Williams, Van Gaal, Lucioni, 2002).
De hogere kosten zijn te wijten aan een hoger aantal ziekenhuisopnames voor
diabetespatiënten, een langere verblijfsduur en een hogere ligdagprijs omdat er
meer gebruik wordt gemaakt van de intensieve zorgen eenheid dan niet-
diabetespatiënten (Clement et al, 2004).
15
Wat houden de kosten precies in?
Vooreerst is er de kost van het personeel, waaronder de diabetes-educator5,
die zeker onmisbaar is in het ganse diabetesbeleid. Daarnaast moeten ook alle
personeelsleden worden opgeleid om het protocol goed te kunnen uitvoeren.
Vervolgens zullen ook het aantal metingen per dag stijgen en uiteindelijk geeft
de grotere tijdsbesteding per patiënt een stijging van de kosten. De ganse
logistiek rond de diabeteszorg zorgt ook voor een stijging van de kosten
(Clement et al, 2004).
Tegenover deze kosten staan baten zoals een gedaalde mortaliteit, een minder
lange verblijfsduur, stijging van de patiëntentevredenheid en een daling van de
morbiditeit met als gevolg daling van het gebruik van medicatie, minder dialyse,
minder re-hospitalisatie en minder complicaties op lange termijn, die het de
moeite maken om een goed diabetesbeleid uit te voeren (Clement et al, 2004).
Over kosteneffectiviteit zijn echter weinig studies gedaan.
Een studie waar men een economische analyse heeft gedaan rond sternale
wondinfecties en diabetesbehandeling, toonde het volgende aan. In 1995 waren
er ongeveer 742.000 openhartoperaties bij volwassenen in de Verenigde Staten
van Amerika. Men stelt dat 20% daarvan lijdt aan diabetes mellitus (148.400
patiënten). Ongeveer 2% daarvan heeft een risico op het ontwikkelen van een
sternale wondinfectie (2968 potentiële sternale wondinfecties). De ligduur bij
deze patiënten met sternale wondinfectie stijgt tot 24,8 dagen in plaats van de
gemiddelde 8,8 dagen. De kost stijgt naar 54.600 dollar in plaats van 28.200 en
de mortaliteit stijgt naar 18,8% in plaats van 4%. Door echter gebruik te maken
van een continue insuline behandeling in plaats van de traditionele subcutane
insuline injecties bij deze patiënten, kan het risico om een sternale wondinfectie
te ontwikkelen dalen met 66%. Dit betekent dat bij gebruik van een continue
insuline behandeling, 1959 minder patiënten een sternale wondinfectie zouden
ontwikkelen. Ook zouden er 31.342 minder hospitalisatiedagen zijn. Men kan
5 Een diabetes-educator zal trachten de verantwoordelijkheid van de verpleegkundigen en patiënten te vergroten, net zoals de verzelfstandiging. Ook staat hij in om de diabeteszorg zo uniform mogelijk te maken. Tenslotte is hij van groot belang bij de diabetes-awareness.
16
stellen dat per 10 mg/dL dat de glycemie stijgt, men 0,2 dagen langer in het
ziekenhuis blijft opgenomen. Daarnaast zou men op die manier 51,7 miljoen
dollar kunnen besparen in de ziekenhuizen en zouden er 372 mensenlevens
gered zijn (Furnary, Zerr, Grunkemeier, Starr, 1999; Bloomgarden, 2004). Dit
wordt ook geïllustreerd in volgende tabel.
Tabel 2: Subcutane insuline injecties versus continue insuline injecties met
betrekking tot DSWI (Deep Sternal Wound Infection) in de V.S. (SQI:
Subcutaneous Insulin Mode of diabetic Control, CII: Continuous Intravenous
Insulin Infusion) (Furnary, A.P., Zerr, K.J., Grunkemeier, G.L., Starr, A.
(Februari 1999). Continuous Intravenous Insulin Infusion Reduces the
Incidence of Deep Sternal Wound Infection in Diabetic Patients after Cardiac
Surgical Procedures. The Annals of Thoracic Surgery, 67(2), 352-362.)
In de Leuven Study kon men aantonen dat men tot meer dan 2 miljoen Euro per
jaar kan sparen als gevolg van een goede opvolging. Dit is echter vooral door
minder lang gebruik van mechanische ventilatie en een korter verblijf op de
dure intensieve zorgenafdeling. Daarbij krijgt men nog eens een daling van de
infecties en een betere outcome (Bloomgarden, 2004).
Levetan, Passaro, Jablonski en Ratner (1999) tonen aan dat de gemiddelde
verblijfsduur bij in het ziekenhuis opgenomen patiënten, die gevolgd werden
door het diabetesteam (met inschakeling van een diabetesverpleegkundige)
tussen 3,6 en 1,7 dagen lag, dat de verblijfsduur bij patiënten waarbij de
diabetoloog in consult werd geroepen tussen 5,5 en 3,4 dagen lag, en dat de
17
verblijfsduur bij patiënten die niet werden opgevolgd tussen 8,2 en 6,2 dagen
lag. Mogelijke redenen voor deze kortere verblijfsduur is dat er onder andere
een snellere normalisatie optreedt van de bloedglucose en dat er betere
educatie wordt gegeven door de verpleegkundigen.
Verder onderzoek naar de kosteneffectiviteit is zeker nodig, maar we kunnen
wel met zekerheid vaststellen dat er kosten zullen bespaard worden, wanneer
een goede opvolging van de bloedglucoseregeling verzekerd is (Clement et al,
2004).
2.4 Belemmeringen bij implementatie
Talrijke organisatorische en logistieke problemen belemmeren de implementatie
van goede diabeteszorg in het ziekenhuis.
� De meerderheid van de artsen is nog niet goed op de hoogte van het
belang van goede glucoseregeling in acute ziekenhuissituaties
� Het correct meten van de glucoses bij de patiënten vergt een reeks
vaardigheden van de paramedici die niet in de vroegere opleiding aan
bod kwamen
� Er bestaan nog niet echt goede behandelingsprotocollen om dergelijke
problemen toe te passen bij steeds meer patiënten die daarvoor in
aanmerking komen (Levetan, 2003)
� Het uiteindelijk toepassen van deze protocollen vraagt een uitgebreide
opleiding van grote groepen personeel (onder andere artsen,
verpleegkundigen, diëtisten,…) en ook extra aandacht wat betreft de
communicatie naar de patiënt toe (Nobels et al, 2004)
� De implementatie van deze protocollen vraagt extra tijdsinvestering van
de verpleegkundigen (Goldberg, 2004)
� Er is tot nu toe geen voorziening voor extra middelen en personeel om
deze opdracht te doen slagen
18
Deel 3: Praktijkvoorbeeld op de dienst cardiologie in
het Onze Lieve Vrouwziekenhuis te Aalst
3.1 Inleiding
Ter illustratie van dit actueel probleem heb ik getracht het probleem in kaart te
brengen door een onderzoek uit te voeren in het Onze Lieve Vrouwziekenhuis
te Aalst.
Het Onze Lieve Vrouwziekenhuis is een middelgroot privé-ziekenhuis met
ongeveer 800 bedden. Het bestaat uit een campus te Aalst, Ninove en Asse.
Het is een algemeen ziekenhuis waarin alle disciplines vertegenwoordigd zijn.
De campus Aalst telde in 2004, 4486 patiënten met diabetes en/of stress-
hyperglycemie (op basis van diabetesdiëten, wat zeker een onderschatting
geeft). Dit is ongeveer 19% van alle opgenomen patiënten.
De reden voor de keuze van dit ziekenhuis is omdat men aldaar reeds jarenlang
zeer actief geïnteresseerd is in deze problematiek en reeds sedert 1988
protocollaire zorg ontwikkelde over vele aspecten van de diabeteszorg. Op dit
moment is men in een fase van verdere uitwerking en rationalisatie van deze
protocollen.
Aan de hand van het aantal glycemiemetingen per afdeling, werd de dienst
cardiologie uitverkozen. Op deze dienst heeft 70% van de patiënten diabetes
en/of stress-hyperglycemie en heeft de dienst bijgevolg het grootst aantal
hyperglycemiepatiënten in het ziekenhuis. Dit cijfer is een benadering en werd
verkregen via vier globale steekproeven die in 2004 in het Onze Lieve
Vrouwziekenhuis werden gedaan.
Uit het aantal glycemiemetingen die in 2004 werden uitgevoerd (gegevens van
het klinisch laboratorium van het ziekenhuis) blijkt dat de dienst cardiologie,
onderverdeeld in een dienst coronarografie, algemene cardiologie, hartfalen en
hartbewaking (Coronary Care Unit of CCU), 19.750 metingen uitvoerde, terwijl
19
op de andere afdelingen een minimum aantal metingen van 125 tot een
maximum aantal metingen van 7000 werden geregistreerd, met uitzondering
van de dienst endocrino-diabetologie zelf, met 16.250 metingen.
Deze illustratie moet als vooronderzoek beschouwd worden voor verder
wetenschappelijk onderzoek over dit onderwerp. Het is niet de bedoeling om
de resultaten van de protocollen in kaart te brengen, maar wel wat precies de
opbrengsten en moeilijkheden zijn bij de implementatie van deze protocollaire
zorg. Recent werd een nieuwe aanpak aangemeten. Er wordt nagegaan of de
nieuwe aanpak effectief veranderingen teweegbrengt en welk financieel effect
dit heeft. De nieuwe aanpak rond diabeteszorg houdt in dat er, rekening
houdend met de recente ontwikkelingen rond opgenomen diabetespatiënten,
meer aandacht wordt besteed aan deze patiënten zodanig dat zij een betere
glycemieregeling hebben bij ontslag. Men tracht op alle afdelingen in het
ziekenhuis uniformiteit te creëren rond de diabeteszorg.
3.2 Opstellen van een zorgpad
Voor het verzamelen van gegevens rond het opstellen van een zorgpad, kon
beroep worden gedaan op de diabetes care manager6, Dhr. Jan Wauters. Via
een interview, dat werd nagelezen en aangevuld door de diabetologen, en via
een rondleiding doorheen het ziekenhuis, konden de gegevens verzameld
worden.
Op het belang van zorgpaden en protocollen werd vroeger reeds diep
ingegaan. Echter, zorgpaden ontstaan niet zomaar. Dit vergt veel tijd en
energie. Ook zijn er veel mensen bij betrokken die het protocol zo goed
mogelijk proberen te maken. In het Onze Lieve Vrouwziekenhuis te Aalst zijn
reeds vele teamleden al geruime tijd bezig met het opstellen van deze
algoritmen. Gans het diabetesteam, concreet drie endocrinologen, drie
6 Diabetes Care Manager: diabetes-educator die naast deze functie ook tracht een beter beleid rond diabeteszorg te creëren en implementeren na overleg binnen het diabetesteam.
20
diabetes-educatoren op de polikliniek, één diabetes-educator voor het
ziekenhuis, die tevens diabetes care manager is, twee diabetes-educatoren op
de afdeling diabetologie en drie diëtisten, gaan regelmatig rond de tafel zitten
om nieuwe protocollen te maken of oude aan te passen.
Een zorgpad is een weg die men in het ganse ziekenhuis bewandelt om een
goed beleid te vormen. Het gaat om procedures van de diabetesbehandeling
van bij opname van de patiënt tot het ontslag. In de loop der jaren werden in
het Onze Lieve Vrouwziekenhuis reeds verschillende procedures uitgewerkt en
geïmplementeerd. De bedoeling van de nieuwe aanpak is om deze bestaande
protocollen zo uniform mogelijk te maken (analoge protocollen op verschillende
diensten), voor meer situaties protocollaire zorg te voorzien (vb perioperatoir),
striktere glycemiedoelen na te streven (gezien de wetenschappelijke
vooruitgang in dit terrein), de patiënt beter educatief te ondersteunen waar
nodig, de liaison naar de eerstelijn te verbeteren, en de ondersteunende functie
van het diabetesteam verder uit te bouwen.
Alle personeelsleden in het ziekenhuis moeten de protocollen volgen.
Zo heeft men een beslissingsprocedure bij opname, schema’s voor
glycemieregeling met intraveneuze insulinepompen in acute situaties, schema’s
voor glycemieregeling met subcutane insuline en/of orale anti-diabetica na
stabilisatie, richtlijnen voor het uitzoeken van het beste glycemiebeleid voor
thuis na ontslag, richtlijnen voor educatie van de patiënt, enzovoort. Wanneer
dan om één of andere reden een zijsprong moet worden gemaakt binnen het
protocol omdat de patiënt bijvoorbeeld nuchter moet blijven of te maken krijgt
met een hypoglycemie, moet ook voor elk zijspoor een apart protocol7 voorzien
worden (bijlage 2).
Een voorbeeld van het protocol bij opname wordt voorgesteld in bijlage 3.
Immers, van bij opname moet een mogelijke hyperglycemie worden
7 Dit protocol bestond reeds voorheen (2003), maar was nog niet concreet uitgewerkt. Pas vorig jaar (2004) zijn er door het diabetesteam veranderingen gebeurd waardoor ook de implementatie ervan van start kon gaan.
21
gedetecteerd. Alleen op deze manier kan men tijdig de nodige maatregelen
treffen. Concreet gesteld is een bloedglucosemeting nodig bij gekende
diabetes, in elke acute situatie, bij chirurgie, bij alle patiënten boven de 40 jaar,
bij het opstarten van bloedglucoseverhogende farmaca zoals corticoïden en bij
het opstarten van enterale en parenterale voeding. Dit geldt dus niet alleen bij
diabetespatiënten, maar ook bij patiënten waarbij de diabetes niet bekend is om
diabetes en stress-hyperglycemie tijdig op het spoor te komen.
Nadat alle protocollen zijn opgesteld, worden ze uitgeprobeerd en aangepast
daar waar nodig. De bedoeling is dat men een fine-tuning doet van het protocol
aan de hand van een testfase die casusgericht is. Na aanpassing volgt een
nieuwe test, voordat het protocol definitief geïmplementeerd wordt en op
ruimere schaal wordt verspreid..
Het is evident dat aan dergelijke protocollen ook in de toekomst verder
gesleuteld zal worden.
De uiteindelijke implementatie van de protocollen gebeurt stapsgewijs. De
bewustmaking bij het personeel dat een goede diabeteszorg belangrijk is, is
namelijk een niet te onderschatten onderdeel van het diabetesbeleid. Via het
ziekenhuisintranet zijn alle protocollen consulteerbaar op alle afdelingen. Via
de endocrinologen kan men ook steeds bijkomende informatie verkrijgen (vlotte
telefonische bereikbaarheid), maar de belangrijkste manier om kennis te krijgen
over het diabetesbeleid, gebeurt via de diabetes care manager. Zijn taak is een
goed beleid op te stellen in samenspraak met het ganse diabetesteam. Tevens
is hij verantwoordelijk voor het geven van de opleiding aan alle personeelsleden
in het ziekenhuis op de verschillende verpleegafdelingen.
Het gaat hier om een basisopleiding rond de diabeteszorg die twee uur in
beslag neemt. Per afdeling worden één à twee sessies georganiseerd waarop
de verpleegkundigen kunnen inschrijven. Deze uren worden ingepland tijdens
de normale werkvergaderingen waarop elke verpleegkundige verplicht
22
aanwezig is. Zo is de kans het grootst dat alle verpleegkundigen de opleiding
hebben gevolgd. Elke sessie wordt opgesplitst in vier fasen.
De eerste fase bestaat uit een opfrissing rond diabetes mellitus. Wat is
diabetes?, Wat zijn de complicaties?, Hoe kunnen we deze voorkomen?,
enzovoort. Er wordt specifiek ingegaan op het effect van hyperglycemie tijdens
opname, waarbij de nieuwe evoluties op dit terrein worden besproken en
concreet uitgelegd wordt welk belang deze problematiek heeft voor de
verpleegkundigen op de betrokken afdeling.
In een tweede fase is er de praktische aanpak. Hoe gaat men hyperglycemie
detecteren?, Welke behandeling wordt gekozen?, Wat bij hypoglycemie?,
enzovoort. Men bekijkt de nieuwe schema’s die zullen worden
geïmplementeerd en hoe deze makkelijk te raadplegen zijn op intranet. Men
legt uit hoe men correcte glycemiemetingen uitvoert (onder andere de bedside
glucosemonitoring).
In de derde fase gaat men de schema’s concreet uitleggen en in de vierde fase
worden oefeningen gemaakt rond deze schema’s zodanig dat de implementatie
in de praktijk vergemakkelijkt wordt. Uiteindelijk wordt vermeld dat men
regelmatig kan samenkomen voor evaluatie waarbij dan problemen kunnen
worden opgelost.
Op dit moment (april 2005) wordt de opleiding goed opgevolgd. Reeds twintig
cursussen werden gegeven, nog vijfentwintig moeten worden gegeven, te
weten dat de implementatie pas van start is gegaan rond januari 2005.
Na het volgen van de opleiding, gaan de verpleegkundigen dit toepassen in de
praktijk. Men tracht de implementatie te starten op de dienst buiten de drukke
periodes en buiten de MVG-periodes8. Dit gebeurt in overleg met de
hoofdverpleegkundigen. Opvallend aan de nieuwe protocollen is dat de
verpleegkundigen meer verantwoordelijkheid dragen bij het insuline
aanpassingsschema. Zij gaan pas de arts verwittigen op momenten dat de
8 De MVG (Minimale Verpleegkundige Gegevens) is een verplichte registratie in alle niet-psychiatrische ziekenhuizen sinds 1988.
23
patiënt glycemiewaarden van boven de 350 mg/dL heeft, terwijl men vroeger
veel sneller de arts diende te raadplegen. Dit kan omdat nauwkeurig
protocollair is vastgelegd wat er dient aangepast te worden in de
insulinedosissen bij matige bloedglucose-ontregelingen.
In het ziekenhuis wordt tevens gewerkt met referentieverpleegkundigen. Per
afdeling worden één of twee verpleegkundigen aangesteld als
verantwoordelijken voor de diabeteszorg. De bedoeling van deze
referentieverpleegkundigen is te helpen in de opleiding, uitwerking en
motivering rond diabeteszorg op hun afdelingen, en te zorgen voor een
communicatiekanaal tussen de afdeling en het ziekenhuis diabetesteam.
Eventuele systematische problemen kunnen op die manier sneller opgevangen
worden. De directie van het ziekenhuis staat achter dit idee. Dit wil echter niet
zeggen dat alle zorg daardoor op de schouders van de
diabetesreferentieverpleegkundigen terechtkomt. Alle werkkrachten moeten
evenveel kennis hebben over diabetes als de referentieverpleegkundigen. Op
dit moment ervaart men dit nog niet zo.
Binnen het ganse diabetesbeleid is een regelmatige controle van het materiaal
dat wordt gebruikt van belang. Om de kwaliteit van de glycemiemetingen te
verzekeren is het protocol kwaliteitsbevorderingsysteem van glycemiemetingen
ingevoerd. Daarbij gaat men fouten, zoals het gebruik van vervallen, verkeerde
of slecht bewaarde strips, een verkeerd ingestelde ijking van de glucosemeter,
slordig noteren van het resultaat, … trachten te vermijden. Bij een dergelijk
systeem moeten verscheidene zaken georganiseerd worden. Dit wordt
voorgesteld in Tabel 3.
De volledige kwaliteitsbewaking rond de glycemiemetingen is de taak van het
laboratorium. Zij gaan de controles uitvoeren op het materiaal dat wordt
gebruikt. Ook gaan ze rapporteren naar de diensten toe, hetzij wekelijks, hetzij
maandelijks voor een overzicht van alle diensten om te tonen hoe de resultaten
van de kwaliteitscontroles zijn.
24
- Selectie van slechts één type glucosemeter en één type vingerpriktoestel in gans het
ziekenhuis
- Kwaliteitscontroles. Er is een volgblad per meter dat dagelijks wordt ingevuld door de
verpleegkundigen vooraleer het toestel gebruikt wordt. Tevens wordt een controle
gedaan van de waterige oplossing die gebruikt wordt voor de controle van het toestel.
- Kwaliteitscontroles via split sample9.
- Centrale controle van de resultaten door het ziekenhuislaboratorium. Daarbij is een
regelmatige feedback naar de verpleegafdelingen vereist.
- De opleiding van het verpleegkundige personeel. Eventueel kan het gebruik van
diabetesverpleegkundigen interessant zijn.
Tabel 3: Organisatie van een kwaliteitsbevorderingsysteem (Nobels, F., Van
Crombrugge, P., Van Den Berghe, G., Bloedglucose tijdens
ziekenhuisopname. P. 121-129).
Regelmatig feedback geven, zorgt voor een blijvende motivatie bij het
personeel. Dit gebeurt in twee richtingen. Zo wordt van elke dienst gevraagd
na de opleiding feedback te geven om onduidelijkheden of onvolkomenheden in
de protocollen snel aan het licht te brengen en zo nodig aanpassingen door te
voeren. Bij problemen kan steeds beroep gedaan worden op het diabetesteam,
waarvan de leden vlot telefonisch te bereiken zijn.
De diabetes care manager doet tevens regelmatig steekproeven op de
diensten, dit om na te gaan of de protocollen goed opgevolgd worden, en
hierover feedback te geven aan de betrokken dienst, waarbij zowel wat goed
loopt als wat minder goed opgevolgd wordt besproken worden.
De taak rond de diabetespatiënten ligt echter niet alleen bij de artsen en
verpleegkundigen. Het is belangrijk dat diabetespatiënten weten hoe ze zelf
met de hyperglycemie moeten omgaan (Clement et al, 2004; Bloomgarden,
2004). Vele patiënten met reeds gekende diabetes voor de opname kunnen
zich behelpen met reeds vroeger gekregen persoonlijke diabeteseducatie en
9 Split sample: Hierbij worden de resultaten van een bloedglucosemeting in het laboratorium vergeleken met een gelijktijdige meting met de glucosemeter op bloed verkregen via een vingerprik. Split sample gebeurt één maal per week.
25
zijn in staat tot zelfzorg. Vaak worden echter de diabetesbehandelingen
grondig aangepast tijdens opname, of worden bij patiënten die vooraf niet
bekend waren met diabetes behandelingen opgestart.
Echter, de patiënten zijn meestal niet in de juiste omgeving om te leren. Ze
voelen zich ziek, zitten in een verhoogde stress situatie vanwege de
ziekenhuisopname, zijn in een omgeving die hen niet vertrouwd is en worden
daarbij al te dikwijls afgeleid door omgevingsfactoren zoals de telefoon,
personeel, enzovoort…
Vandaar dat men de noodzaak tot educatie wil stroomlijnen. Er is een minimale
informatie nodig over voeding en medicatie door de diëtiste bij alle patiënten.
Zij gaan daarvoor regelmatig op bezoek bij de opgenomen patiënten. De
diëtiste van de afdeling endocrinologie heeft een opleiding gevolgd voor
diabetes-educator, en is dagdagelijks betrokken bij de zorg voor complexe
diabetespatiënten. Zij is met andere woorden perfect op de hoogte van de
problemen rond de diabeteszorg, en neemt de taak op zich om haar collega’s
diëtisten, die de patiënten van andere afdelingen bezoeken, te coachen.
Naast de informatie rond voeding en medicatie is er ook een uitgebreidere
educatie door een diabetesverpleegkundige bij patiënten die op insuline komen,
of waarbij een vooraf bestaande insulinebehandeling grondig wordt aangepast,
en waarvan men inschat dat ze thuis zelf in staat zullen zijn om in te staan voor
hun insulinebehandeling.
3.3 Tevredenheid en belemmeringen rond implementatie
Nota: De nieuwe aanpak werd reeds geïmplementeerd op de ondervraagde
diensten, maar dit pas sedert januari 2005. Deze diensten maken nu
voornamelijk een overgangsperiode door waarbij men het oude systeem
langzaam maar zeker aan de kant legt om zich volledig aan het nieuwe te
wijden. De niet-geïnterviewde diensten staan op het punt om de verandering te
ondergaan.
26
In de literatuur werden reeds reacties van verpleegkundigen verzameld rond de
implementatie van diabetes protocollen. Zo schrijft Kringsley (2004) dat de
verpleegkundigen niet echt een verschil ervoeren tussen hoe het vroeger was
en na de implementatie van het nieuwe protocol. Goldberg et al (2004) schrijft
dat het verplegend personeel weinig tot geen problemen had bij de invoering
van een nieuw protocol.
In dit onderzoek werden, naast de diabetes care manager, ook negentien
andere personen geïnterviewd om een idee te krijgen van hun visie rond de
aandacht die men besteedt aan de diabetespatiënt en de nieuwe
ontwikkelingen daaromtrent. De interviews werden nagekeken en
gecontroleerd door de diabetologen. Hierbij werd de directeur van het
verpleegkundig departement ondervraagd, het verpleegkundig diensthoofd
(middenkader) van de afdeling cardiologie, vier hoofdverpleegkundigen van de
diensten coronarografie, hartfalen, CCU en intensieve zorgen, drie
referentieverpleegkundigen van deze diensten, acht verpleegkundigen van de
verschillende afdelingen (coronarografie, hartfalen, CCU en endocrinologie).
De antwoorden op de vragen worden systematisch uitgewerkt.
Op de vraag of men achter de nieuwe aanpak staat, antwoordden alle personen
positief. Het is nodig dat er extra aandacht gaat naar de diabetespatiënten. De
hoofdverpleegkundigen waren op de hoogte van de Leuven Study wat hen
motiveerde om extra aandacht aan de diabeteszorg te schenken. Men vond de
zorg belangrijk aangezien het aantal diabetespatiënten de laatste jaren
gestegen is. Echter, door het feit dat een goed beleid volgen veel inspanning
vraagt van alle personeelsleden in het ziekenhuis, blijkt er oorspronkelijk enige
weerstand te bestaan bij verpleegkundigen om de nieuwe aanpak te volgen. Er
zijn namelijk nog vele andere zorgaspecten waaraan men aandacht moet
schenken en waarvoor men opleidingen moet volgen zoals ziekenhuishygiëne,
palliatieve zorgen, enzovoort.
Over het algemeen vinden de verpleegkundigen de nieuwe aanpak goed. De
nieuwe schema’s zijn een verfijning van de vorige. Op de dienst Intensieve
27
Zorgen is men gemotiveerd omdat men weet dat wanneer men het niet doet, de
patiënten minder kans hebben om de dienst te verlaten.
Eén verpleegkundige zag in de vernieuwde aanpak slechts één voordeel: “Het
enige voordeel is er voor de endocrinoloog, hij wordt niet meer constant
opgebeld”. Het niet hoeven bellen naar de arts zagen drie andere
verpleegkundigen als een voordeel voor zichzelf. Een andere verpleegkundige
vroeg zich af of het echt wel nodig is dat patiënten zo scherp geregeld worden.
“Oudere mensen worden ontslagen uit het ziekenhuis en hebben geen
aandacht meer voor de diabetes. In het ziekenhuis worden ze alleen extra veel
geprikt”.
Een tweede vraag werd gesteld rond het volgen van de opleiding.
Verpleegkundigen en artsen op alle afdelingen moeten vertrouwd zijn met de
ziekte, maar ook moeten zij vertrouwd zijn met het materiaal voor het meten
van de bloedglucose. Zo moeten zij het principe kennen van de ‘bedside’
glucosemeter, moeten ze de waarden van een goede en minder goede regeling
kennen, de technieken om insuline toe te dienen.
De kennis die ze opgedaan hebben tijdens hun algemene opleiding is zeker
onvoldoende om deze zorg te implementeren. Daarom is het noodzakelijk dat
iedereen een bijkomende korte opleiding krijgt.
Alle ondervraagde personen van elk niveau binnen de hiërarchie in het
ziekenhuis vinden dat het noodzakelijk is om opleiding te volgen over de
diabeteszorg en de nieuwe aanpak. Eén hoofdverpleegkundige stelde vast dat
de opleiding wel doordacht is, waarbij men open staat voor suggesties, waarbij
tweerichtingsverkeer mogelijk is tussen de educator en de verpleegkundigen.
Een andere hoofdverpleegkundige meldde dat de verpleegkundigen
zelfzekerder overkwamen omdat men dankzij de opleiding nu ook effectief wist
waarom men meer aandacht moet schenken aan de diabetespatiënten
waardoor zij meer informatie kunnen geven aan de patiënten zonder eerst de
arts te moeten verwittigen. Patiënten voelen deze ‘beroepsfierheid’ aan
waardoor het vertrouwen in de verpleegkundigen groeit.
28
Een opmerking in verband met de opleiding is dat zeven personen van de
twintig vonden dat de opleiding minder theorie moest bevatten en meer
concrete oefeningen omdat meestal niet genoeg tijd overbleef om de
oefeningen te maken. Deze verpleegkundigen willen ook enkel opleiding
krijgen over datgene dat ze echt in de praktijk moeten gebruiken en niet het
ganse verhaal er rond.
Vervolgens werd gevraagd of men verwacht dat de nieuwe aanpak een
verbetering zal zijn ten opzichte van de oude. Dertien geïnterviewde personen
bevestigen dit. Een aantal antwoorden worden geciteerd: “Er zal een scherpere
glycemieregeling zijn”, “We moeten niet steeds telefoneren naar de arts om
aanpassingen te doen in de behandeling”, “Vroeger liepen we achter de bal, nu
proberen we ervoor te lopen”, “Vroeger werkten we veel te oppervlakkig”. Zes
ondervraagden denken ook een verbetering te zien, mits enkele opmerkingen:
“We zullen wel meer moeten werken en dragen een grotere
verantwoordelijkheid”, “Als het strikt verloopt, is het een voordeel, maar nu loopt
alles nog niet vlot genoeg”, “Op termijn zal er zeker een verandering zijn, mits
er een goede samenwerking is tussen artsen en verpleegkundigen, wat nu nog
niet het geval is”.
Tenslotte werd gevraagd naar problemen rond de implementatie.
In het begin van de implementatie staat iedereen vrij sceptisch tegenover de
vernieuwing. Na enige periode geeft vijftien van de achttien toe dat de
implementatie uiteindelijk wel meevalt wanneer ze deze meer gewoon zijn.
Eén verpleegkundige ervaart dat men vroeger veel sneller over de diabeteszorg
kon gaan, terwijl men er nu meer aandacht moet aan schenken en men er ook
over moet nadenken. Dit vormt voor sommige verpleegkundigen toch nog een
obstakel. Op cardiologie liggen veel diabetespatiënten. Daarbij komt nog dat
er ook veel randpathologiëen zijn die dikwijls moeilijk te behandelen zijn. Een
goede aanpak is nodig, maar het is arbeidsintensief en vraagt tijd.
Op sommige diensten, zoals intensieve zorgen en CCU, kan men beter omgaan
met de extra werklast aangezien veranderingen regelmatig optreden en omdat
29
dagelijks talrijke parameters moeten controleren worden. Op andere diensten
heeft men het er moeilijker mee omdat de zorg steeds verzwaart. Op de dienst
endocrinologie ervaart men deze problemen minder omdat er
diabetesverpleegkundigen werken.
Een hoofdverpleegkundige merkte op dat de implementatie stroef verloopt
omdat de input van de cardiologen op dit moment minimaal is. Dit is ook de
reden waarom men bij de start van de nieuwe aanpak vanuit de directie besliste
om de implementatie wat te vertragen omdat het belangrijk is dat alle
zorgverstrekkers achter het idee staan, wat tot nu toe nog niet het geval is.
Een derde opvallend probleem is dat de implementatie vaak moeilijk verloopt
omwille van interferentie door onderzoeken. Dikwijls gaan onderzoeken door op
momenten dat de patiënt zijn insuline zou moeten krijgen. Dit werd door twee
verpleegkundigen vernoemd.
3.4 Profiel van de diabetespatiënt op cardiologie Via een vragenlijst (zie bijlage 4), die gelezen en gecorrigeerd werd door de
diabetologen, werd een profiel gemaakt van de diabetespatiënt op cardiologie
van bij opname tot aan het ontslag.
Opname patiënt
����
Acuut insulinepomp-schema
����
Multipele injectie-systeem
����
Thuismedicatie
����
Ontslag
Alle patiënten werden op één bepaald moment bekeken. Op de onderzochte
cardiologische afdeling lagen 21 patiënten. Daarvan hadden tien patiënten een
30
gestoorde glycemie. Deze patiënten waren al dan niet gekend als
diabetespatiënt.
De elf patiënten zonder gestoorde glycemie worden buiten beschouwing
gelaten. Van de tien patiënten hadden zes patiënten gekende diabetes
mellitus. Vier patiënten hadden een nieuw ontdekte diabetes.
De therapiebehandeling van bij opname tot ontslag voor de gekende
diabetespatiënten wordt voorgesteld in tabel 4 .
Datum opname
Geslacht (M: man/ V: vrouw)
Leeftijd (in jaar)
HbA1c bij opname (in %)
Thuis- therapie
Therapie tijdens verblijf Interventies
Therapie bij
ontslag
Datum ontslag
18/03/05 V 82 10,1 Insuline (4 inj/d) Insuline (4 inj/d) 2x nuchter Insuline (4
inj/d) 26/04/05
21/03/05 V 70 6,5 OAD10,
insuline (1 inj/d)
Insuline (1 inj/d) - OAD,
insuline (1 inj/d)
12/04/05
04/04/05 V 76 7,7 OAD, insuline (2 inj/d)
Insuline: 4/4/05: IV-pomp, 5/4/05:
4 inj/d -
Insuline 4 injecties per dag
12/04/05
04/04/05 M 68 6,7 Insuline (2 inj/d) Insuline (2 inj/d) 1x nuchter Insuline (2
inj/d) 21/04/05
05/04/05 V 78 6,7 OAD Insuline (4 inj/d) 2x nuchter OAD,
insuline (2 inj/d)
27/04/05
09/04/05 V 62 7,1 OAD, insuline (4 inj/d) Insuline (4 inj/d) 2x nuchter
OAD, Insuline (4
inj/d) 19/04/05
Tabel 4: Profiel diabetespatiënten op cardiologie
10 OAD: Orale Anti-Diabetica
31
De patiënten met een nieuw ontdekte diabetes worden voorgesteld in tabel 5.
Datum opname
Geslacht (M: man/ V: vrouw)
Leeftijd (in jaar)
HbA1c bij opname (in %)
Thuis- therapie
Therapie tijdens verblijf Interventies
Therapie bij
ontslag
Datum ontslag
01/04/05 M 67 6,2 - - - - 12/04/05
06/04/05 V 73 6,7 - - - - 15/04/05
08/04/05 M 86 7,4 - - - - 18/04/05
08/04/05 M 82 6,5 - - - - 12/04/05
Tabel 5: Profiel patiënten met nieuw ontdekte diabetes op cardiologie
Bij opname op cardiologie wordt steeds de HbA1c gemeten. Dit betekent dat
de mate van versuikering (glycosilatie) van het hemoglobine van de rode
bloedcellen wordt gemeten. Aangezien de rode bloedcellen een leven hebben
van ongeveer 120 dagen, kan men aan de hand van deze waarde bepalen of
de diabetespatiënt de laatste maanden al dan niet goed geregeld was. Niet-
diabeten hebben een HbA1c-waarde tussen 4 en 6%. Diabeten zijn goed
gereguleerd met een waarde tot 7 à 7.5 % en redelijk tot 8%. Een goede
HbA1c bij opname betekent een goede regeling thuis. Wanneer een patiënt
met een normale HbA1c tijdens opname een tijdelijke glycemieontregeling
vertoont spreekt men van stress-hyperglycemie. Alle hoogrisico patiënten (zie
hoger) moeten dus worden gescreend op HbA1c.
Alle patiënten met diabetes, met uitzondering van één, waren redelijk geregeld
thuis.
De therapie in het ziekenhuis liep dan volgens de vooropgestelde protocollen.
Een opvolgblad werd steeds bijgehouden per patiënt (zie bijlage 5).
De patiënten met nieuw ontdekte diabetes konden gedetecteerd worden aan de
hand van de glycemiewaarden. Allen hadden ze twee of meermaals een
verhoogde glycemie. Ondanks het niet krijgen van een behandeling werd wel
gestart met een dieet en werd dit vermeld in de brief aan de huisarts.
32
Hieruit kunnen we concluderen dat een behandeling voor diabetespatiënten
goed wordt opgevolgd, terwijl patiënten met een licht verhoogde
glycemiewaarde geen behandeling krijgen, maar dit wel vermeld wordt aan de
huisarts.
3.5 Kosteneffectiviteit Het is binnen het bestek van deze scriptie niet haalbaar om een diepgaande
studie van de kosteneffectiviteit uit te voeren. Ten eerste werd nog niet in kaart
gebracht hoe frequent de verschillende protocollaire handelingen worden
uitgevoerd, en ten tweede zijn er onvoldoende studies om het effect van een
goed glycemiebeleid op de medische resultaten te becijferen. Naar de
kosteneffectiviteit is zeker verder onderzoek nodig.
Als illustratie geven we een idee van de kosten voor de glycemiemetingen.
Daarbij moet opgemerkt worden dat de prijzen sterk kunnen verschillen per
ziekenhuis en per periode. Het zal dus veelal gaan om een schatting.
Bij elke meting worden glucosestrips gebruikt en lancetten om in de vinger te
prikken. Deze kosten respectievelijk 0,413 � en 0,082 � per stuk. De kosten
van de glucosemeter en van het materiaal voor kwaliteitscontrole (bvb. de
controleoplossing) worden niet in rekening gebracht vermits ze voor een groot
aantal metingen gebruikt worden, zodat hun kost per akte verwaarloosbaar is.
Het Onze Lieve Vrouwziekenhuis maakt gebruik van gewone goedkope
glucosemeters (ongeveer 50 � per stuk) en niet van de duurdere ziekenhuis-
glucosemeters met docking-station en automatische transfer van gegevens.
Vervolgens wordt een schatting gemaakt van de tijdsbesteding per patiënt en
de kost aan de verpleegkundigen als gevolg van de vele metingen.
In 2004 waren er ongeveer 146.000 capillaire metingen, uitgevoerd door
verpleegkundigen, dit wil zeggen, ongeveer 400 metingen per dag.
33
Gesteld dat elke capillaire meting vijf minuten in beslag neemt, betekent dit dat
men voor 400 metingen 2000 minuten, hetzij 33 uur per dag besteedt aan het
meten van de glycemie. Dit komt overeen met vier full-time equivalenten.
Wellicht is dit nog een onderschatting, aangezien een capillaire meting het
verzamelen van de benodigdheden, de verplaatsing naar de patiënt, de
eigenlijke meting, en het noteren op een volgblad omvat.
Tevens zijn er twee personeelsleden aanwezig in het labo, die minstens de helft
van hun tijd besteden aan de bedside glucosemetingen: het uitvoeren van de
kwaliteitscontroles, bestellingen, uittesten van nieuwe meters, coördinatie
tussen verpleging en labo, administratie, enzovoort.
Vervolgens is er de kost voor de diabetes care manager. Voorlopig wordt deze
betaald als een gewone verpleegkundige, aangezien het beroep van
diabetesverpleegkundige nog niet officieel werd erkend als bijzondere
beroepsbekwaming. Echter, dit is een job met een grote verantwoordelijkheid
die ook als dusdanig zou moeten vergoed worden. Het is aan de overheid om
daar verandering in te brengen.
In privé-ziekenhuizen zijn de blauwe O.O.B.-barema’s van toepassing. Dit is
het vast deel van het loon en is bij wet bepaald. Het systeem werkt met een
bedrag dat verhoogt in functie van de anciënniteitjaren. Een beginnende
verpleegkundige A1 verdient 22.378,80 � per jaar. Na tien jaar dienst verdient
zij 30.240,48 � bruto per jaar. Een beginnende A2 verpleegkundige verdient
20.649,72 � bruto per jaar en na tien jaar dienst 27.410,64 � bruto per jaar.
Daarbij komen nog eens de onregelmatige prestaties, het dubbel vakantiegeld,
de eindejaarspremie, enzovoort. De totale loonkost komt daardoor op jaarbasis
voor een A1-verpleegkundige op ongeveer 50.000 � en voor een A2-
verpleegkundige op ongeveer 45.000 �. Op basis van deze gegevens komen
we aan de volgende kostenberekening :
- materiaal voor de meting : (0,413 � + 0,082 �) x 146.000 = 72.270 � per jaar
- personeel (stel: 10 jaar anciënniteit, A1-verpleegkundige): 4 gewone
verpleegkundigen + 1 laborant + 1 diabetes care manager = 300.000 � per
jaar
34
Dit vormt in totaal een bedrag van ongeveer 372.000 � per jaar.
Het moet duidelijk zijn dat dit slechts een fractie van de totale kosten voor het
glycemiebeleid is. Bij elke meting dient er ook tijd besteed te worden aan het
nemen van een therapeutische beslissing op basis van een protocol, eventueel
overleg met de arts, en het uitvoeren van de acte. Er zijn ook kosten voor het
materiaal van de behandeling (bijvoorbeeld insulinepompen). Er moet
personeel ingezet worden (diëtisten, diabetesverpleegkundigen) voor het geven
van educatie op diensten, en voor de verzorging van de liaison naar de
eerstelijn. Ook aan het opstellen van protocollen, aan de opleidingen, de
feedback, enzovoort hangt natuurlijk een prijskaartje. De supervisie door de
endocrinologen vraagt ook veel tijd.
Deze aanpak vraagt dus een investering, die evenwel zeker de moeite waard is.
De overheid zou een dergelijke hoog-kwalitatieve diabeteszorg tijdens
hospitalisatie financieel moeten ondersteunen. Momenteel bestaat er geen
vergoeding voor de extra personeelskosten.
35
Conclusie
De prevalentie van diabetes stijgt elk jaar. Vooral type 2 diabetes is vanwege
de huidige levensstijl een ziekte die meer en meer voorkomt.
Wanneer een diabetespatiënt wordt opgenomen in het ziekenhuis, vraagt dit
een ganse organisatie van de instelling. Zowel voor gekende diabetes, niet-
gekende diabetes en stress-hyperglycemie is een goed beleid nodig.
Immers, studies tonen aan dat de morbiditeit, mortaliteit en opnameduur dalen
wanneer de patiënt goed wordt opgevolgd tijdens de opname.
Deze daling maakt dat men ondanks de meer uitgebreide zorg toch verwacht
dat het beleid kosteneffectief is.
Over hoe de glycemieregeling moet georganiseerd worden, hebben we nog
geen pasklare antwoorden. Er wordt op dit moment (ten onrechte) vrij weinig
onderzoek verricht. Niemand heeft tot nu toe in kaart gebracht wat men als
minimum structuur nodig heeft aan bijvoorbeeld materiaal en personeel om dit
te realiseren en wat de kosten zouden zijn.
In het Onze Lieve Vrouwziekenhuis tracht men een goed beleid te volgen.
Dankzij het werk van het diabetesteam, met in het bijzonder de diabetes care
manager, krijgt iedereen in het ziekenhuis meer kennis rond glucoseregulatie
en tracht men het probleem protocollair aan te pakken. De diabetes care
manager is dan ook onmisbaar in elk ziekenhuis.
Deze scriptie zou kunnen helpen in het duidelijker worden van de grootte van
deze problematiek en is dan ook eerder een poging tot het bewustmaken van
alle gezondheidswerkers over de omvang van het probleem. Verder onderzoek
hieromtrent is zeker nodig.
36
Lijst met illustraties Figuur 1: Relatie tussen hyperglycemie en de algemene gezondheids-
toestand…………………………………………………………………. 4
Figuur 2: Mortaliteitscurve bij patiënten met insuline en de controlegroep
gedurende een vijf jaar durende follow-up……………………………6
Figuur 3: Vergelijking van de bloedglucose na gebruik van een protocol en
na een conservatieve behandeling…………………………………… 12
Tabel 1: Verblijfsduur…………………………………………………………….. 7
Tabel 2: Subcutane insuline injectie versus continue insuline injectie met
betrekking tot DSWI in de VS…………………………………………. 16
Tabel 3: Organisatie van een kwaliteitsbevorderingsysteem………………. 24
Tabel 4: Profiel van diabetespatiënten op cardiologie……………………….. 30
Tabel 5: Profiel van patiënten met nieuw ontdekte diabetes op
cardiologie……………………………………………………………… 31
VIII
Bijlagen
BIJLAGE 1: DEFINITIE HYPERGLYCEMIE VOLGENS DE AMERICAN DIABETES ASSOCIATION (ADA)
Nuchtere waarden:
• < 100 mg/dL: normale nuchtere waarde • 100 – 125 mg/dL: verzwakte nuchtere waarde • � 126 mg/dL: tijdelijke diagnose van diabetes
Bij OGTT (orale glucose tolerantie test):
• Twee uur postprandiaal: < 140 mg/dL: normale glucose tolerantie • Twee uur postprandiaal:140 – 199 mg/dL: verzwakete nuchtere waarde • Twee postprandiaal: � 200 mg/dL: tijdelijke diagnose van diabetes
IX
BIJLAGE 2: NUCHTER BLIJVEN PROTOCOL (ONZE LIEVE VROUW AALST)
X
BIJLAGE 3: PROTOCOL BIJ OPNAME VAN EEN PATIËNT
1. Meet glycemie bij opname
Onmiddellijke bedside (capillair):
• Bij elke gekende diabetes � dagcurve • In elke acute situatie: als > 140 mg/dL � dagcurve • Bij opstarten van corticoïden (bedside capillair ovv dagcurve minstens
48 uur) • Bij opstarten van enterale op parenterale voeding (bedside capillair
ovv dagcurve) In routinelabo
• Bij alle patiënten ouder dan 40 jaar • Bij een BMI > 35 • Bij hoog cardiovasculair risico
2. Bepaal het HbA1c
Bij wie?
- Bij elke gekende diabeet - Bij patiënt die niet bekend is met diabetes als de glycemie nuchter � 126
mg/dL ligt, of niet nuchter � 180 mg/dL of in acute situatie (myocardinfarct, CVA, IZ) � 140 mg/dL
Wanneer?
- Zo vroeg mogelijk tijdens opname - Indien de vorige waarde ouder is dan zes weken
Waarom?
- Om wanneer de patiënt voordien niet bekend is met diabetes onderscheid te kunnen maken tussen diabetes (verhoogde HbA1c) en stress glycemie (tijdelijke hyperglycemie die verdwijnt na de acute situatie, normale HbA1c)
- Om de behandeling te kunnen aanpassen (bv. personen met diabetes die een hoge HbA1c heeft onder maximale dosis orale anti-diabetica komt beter op insuline)
Interpretatie: normaalwaarde 4-6%, hoger = diabetes
3. Vraag diabetes dieet aan 4. Noteer de glycemiewaarden op het standaard volgblad!
XI
Bijlage 4: Vragenlijst voor het opmaken van een profiel van de diabetespatiënt op cardiologie PERSONALIA Opnamenummer: Datum opname: Reden van opname: Leeftijd: jaar Geslacht: man / vrouw Afdeling: A1 / A3 / B1 Soort diabetes: Gekende diabetes / Nieuw ontdekte / Stress-glycemie HbA1c bij opname: % Thuistherapie: Dieet OAD Insuline � 3 injecties per dag
2 injecties per dag 1 injectie per dag
VERBLIJF
Tijdens verblijf: OAD Insuline:
IV-pomp � 3 injecties per dag
2 injecties per dag 1 injectie per dag
Reden van therapiewissel: Interventies (nuchter?, …):
ONTSLAG Datum ontslag: Ontslagtherapie: OAD
Insuline: � 3 injecties per dag 2 injecties per dag 1 injectie per dag
Zorg bij ontslag: zelfzorg / partner – derde / thuisverpleging
XII
Bijlage 5: Opvolgblad in het ziekenhuis
XIII
Bibliografie
Bhattacharyya, A., Kaushal, K., Dornan, T.L. (2002). Glucose control in in-
patients. Diabetic Medicine, 19, 4-7.
Bloomgarden, Z.T. (Augustus 2004). Inpatient Diabetes Control: Rationale.
Diabetes Care, 27(8), 2074-2080.
Bloomgarden, Z.T. (september 2004). Inpatient Diabetes Control. Approaches
to treatment. Diabetes Care, 27(9), 2272-2277.
Campbell, K.B., Braithwaite, S.S. (2004). Hospital Management of
Hyperglycemia. Clinical Diabetes, 22(2), 81-88.
Capes, S.E., Hunt, D., Malmberg, K., Gerstein, H.C. (Maart 2000).
Stresshyperglycaemia and increased risk of death after myocardial infarction
in patients with and without diabetes: a systematic overview, The Lancet,
355, 773-778.
Capoccia, K.L., Hirsch, I.B. (2004). Inpatient insulin therapy: translating
research into practice. International Diabetes Monitor, 16(3), 1-7.
Cavan, D.A., Hamilton, P., Everett, J., Kerr, D. (2001). Reducing Hospital
Inpatient Length of Stay for patients with diabetes. Diabetic Medicine, 18,
162-164.
Clement, S., Braithwaite, S.S., Magee, M.F., Ahmann, A., Smith, E.P., Schafer,
R.G., Hirsch, B. (Februari 2004). Management of Diabetes and
Hyperglycemia in Hospitals. Diabetes Care, 27(2), 553-591.
XIV
Davidson, M.B., Dulan, S., Duran, P., Bazargan, M. (September 2004). Indirect
Support for the Use of Supplemental Insulin in Hospitalized Insulin-Requiring
Diabetic Patients. Diabetes Care, 27(9), 2260-2261.
Davies, M., Dixon, S., Curriet, C.J., Davis, R.E., Peters, J.R. (2001). Evaluation
of a Hospital Diabetes Specialist Nursing Service : a Randomized Controlled
Trial. Diabetic Medine, 18, 301-307.
Demarest, S., Van der Heyden, J., Gisle, L., Buziarsist, J., Miermans, P.J.,
Sartor, F., et al (2001). Gezondheidsenquête door middel van Interview.
Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, Afdeling Epidemiologie,
IPH/EPI Reports 2002; 25.
Furnary, A.P., Zerr, K.J., Grunkemeier, G.L., Starr, A. (Februari 1999).
Continuous Intravenous Insulin Infusion Reduces the Incidence of Deep
Sternal Wound Infection in Diabetic Patients after Cardiac Surgical
Procedures. The Annals of Thoracic Surgery, 67(2), 352-362.
Gemmel, P., Bourgonjon, F. (2002). Het operatiekwartier: knooppunt of
knelpunt? Management in de gezondheidszorg. Diegem: Kluwer
Goldberg, P.A., Siegel, M.D., Sherwin, R.S., Halickman, J.I., Lee, M., Bailey,
V.A., et al (februari 2004). Implementation of a Safe and Effective Insulin
Infusion Protocol in a Medical Intensive Care Unit. Diabetes Care, 27(2),
461-467.
Harris, M.I., Flegal, K.M., Cowie, C.C., Eberhardt, M.S., Goldstein, D.E., Little,
R.R., et al (1998). Prevalence of diabetes, impaired fasting glucose, and
impaired glucose tolerance in U.S. adults. The Third National Helath and
Nutrition Examination Survey, 1988-1994. Diabetes Care, 21, 518-524.
XV
Hogan, P., Dall, T., Nikolov, P. (2003). American Diabetes Association:
Economic costs of diabetes in the U.S. in 2002. Diabetes Care, 26, 917-
932.
International Diabetes Federation, 2003. Diabetes Atlas, 2, (www.idf.org/e-
atlas).
Koproski, J., Pretto, Z., Poretsky, L. (Oktober, 1997). Effects of an intervention
by a Diabetes Team in Hopsitalized Patients with Diabetes. Diabetes Care,
20(10), 1553-1555
Kringsley, J.S. (Augustus 2004). Effect of an Intensive Glucose Management
Protocol on the Mortality of Crtitically Ill Adult Patients. Mayo Clinic
Proceedings, 79(8), 992-1000.
Levetan, C., Passaro, M.D., Jablonski, K.A., Ratner, R.E. (1999). Effect of
physician specialty on outcomes in diabetic ketoacidosis. Diabetes Care,
22, 1790-1795.
Levetan, C., (2000), Controlling Hyperglycemia in the Hospital: A Matter of Life
and Death. Clinical Diabetes, 18(1), 17-24.
Levetan, C., (2003). Hospital management of Diabetes. Current Opinion in
Endocrinology & Diabetes, 10, 109-114.
Malmberg, K. (1997). Prospective randomised study of intensive insulin
treatment on long term survival after acute myocardial infarcion in patiens
with diabetes mellitus. DIGAMI (Diabetes Mellitus, Insulin Glucose
Infusion in Acute Myocardial Infarction) Study Group, BMJ, 314, 1512-
1515.
XVI
Mooy, J., Grootenhuis, P., De Vries, H., et al (1995). Prevalence and
determinants of glucose intolerance in a Dutch Caucasion population. The
Hoorn Study. Diabetes Care, 18, 1270-1273.
Nobels, F., Van Crombrugge, P., Van Den Berghe, G. (2004).
Bloedglucosecontrole tijdens ziekenhuisopname. Onder redactie van R.J.
Heine en dr. C.J. Tack, Handboek Diabetes Mellitus (p. 121-129), ISBN
905898 0618.
Nobels, F., Beckers, F., Bailleul, D., De Schrijver, P., Sierens, L., Van
Crombrugge, P. (2004). Feasibility of a quality assurance programme of
bedside blood glucose testing in a hospital setting: 7 years’ experience.
Diabetic Medicine, 21, 1288-1291.
Norhammar, A., Tenerz, A., Nilsson, G., Hamsten, A., Efendic, S., Ryden, L.,
Malmberg, K. (Juni, 2002). Glucose metabolism in patients with acute
myocardial infarction and no previous diagnosis of diabetes mellitus: a
prospective study. The Lancet, 359, 2140-2144.
Pomposelli, j. Baxter, J., ea, (1998). Early postoperative glucose control
predicts nosocomial infection rate in diabetes patients. Journal of Parenter
Enteral Nutrition. Vol. 22, 77-81
Queale, W.S., Seidler, A.J., Brancati, F.L. (maart 1997). Glycemic control and
Sliding Scale Insulin Use in Medical Inpatients with Diabetes Mellitus. The
Archives of Internal Medicine, 157, 545-552.
Trence, D.L., Kelly, J.L., Hirsch, B. (2003). The Rationale and Management of
Hyperglycemia for In-Patients with Cardiovascular Disease: Time for
Change. The Journal of Clinical Endocrinology and Metabolism. 88(6),
2430-2437.
XVII
Umpierrez, G.E., Isaacs, S.D., Bazargan, N., You, X., Thaler, L.M., Kitabchi,
A.E. (maart 2002). Hyperglycemia: An independent marker of In-Hospital
Mortality in Patients with Undiagnosed Diabetes. The Journal of Clinical
Endocrinology and Metabolism. 87(3), 978-982.
Van den Berghe, G., Wouters, P., Weekers, F., Verwaest, C., Bruyninckx, F.,
Schetz, M., Vlasselaers, D., Ferdinande, P., Lauwers, P., Bouillon, R.
(November, 2001). Intensive Insulin Therapy in Critically ill Patients. The
New England Journal of Medicine, 345(19), 1359-1367.
Van den Berghe, G, (Augustus 2004). Tight Blood Glucose Control With Insulin
In “Real-Life” Intensive Care. Mayo Clinic Proceedings, 79(8), 977-978.