lichtkennis kopie

download lichtkennis kopie

of 26

Transcript of lichtkennis kopie

Versie: 9-10

Verlichting en terminologieAdditief / Substractief Bij het mengen van lichtkleuren komt er steeds licht bij, en wordt de kleur lichter (additief: rood+groen=geel), bij het mengen van verf wordt er steeds meer licht geabsorbeerd: de kleur wordt donkerder (subtractief: rood +groen=bruin). Ampre (A) Eenheid waarin de stroomsterkte wordt aangeduid. Zie stroomsterkte. Ampre-uur (Ah) Op accus en batterijen wordt met Ah (ampre-hour) aangeduid hoeveel uur een accustroom levert. Daarbij is Ah het product van ampre x uren. Ook op de accus bij decentrale noodlichtarmaturen staat dit vermeld. Staat er op een accu "30 Ah" dan betekent dit dat die accu 30 uur lang 1A kan leveren, of 1 uur lang 30A, of iets daar tussenin. ANSI lumen Een maatstaf voor de hoeveelheid licht die een beamer kan produceren. Voor thuisgebruik lijkt 100 tot 300 ANSI lumen voldoende. Voor een vergaderzaal met enige algemene verlichting is 500 ANSI lumen het minimum. De voor een beamer benodigde ANSI lumen is te berekenen : ANSI lumen = luxwaarde op het scherm x schermoppervlak in m. Een zaal voor 30 personen heeft een scherm nodig van 180x135 cm. = 2,5 m. Voorbeeld: 2200 lux x 2,5 m = (vereist) 500 ANSI lumen. Armatuurrendement Is een getal tussen 0 en 1 of tussen 0 en 100 procent. Dit getal drukt de efficintie van het armatuur uit. Hierin zijn verwerkt: lamptype plus afmetingen, en armatuurdimensies met specificatie. Behoudfactor De praktijkverlichtingssterkte is de laagst toelaatbare waarde van de gemiddelde verlichtingssterkte in het taakgebied. De werkelijke waarde hangt af van de lampveroudering, vervuiling van lamp, armatuur en ruimte. De behoudfactor drukt dit lichtverlies in een getal uit. De waarde is minimaal 0,1 en maximaal 1. Voorheen werd de behoudfactor ook wel depreciatiefactor of nieuwwaarde-index genoemd. Bijzonderheden TL Een tl-armatuur gedraagt zich niet als een ohmse weerstand. Door de aanwezigheid van het voorschakelapparaat (een flinke spoel) is de schakeling sterk inductief. Het voorschakelapparaat is nodig om de netspanning op het tl-armatuur sterk omlaag te brengen, de brandspanning van tlbuizen is namelijk veel lager dan de spanning van het lichtnet. Door als voorschakelapparaat een spoel te gebruiken i.p.v. een weerstand wordt door de faseverschuiving tussen de spanning en de stroom, veel minder te reduceren spanning omgezet in warmte dan in een zuivere weerstand. Bovendien: als bij een tl-armatuur de stroom toeneemt dan neemt door de serieschakeling van de buis met de smoorspoel de spanning over de tl-buis juist af. Er wordt een evenwichtssituatie bereikt. Dit in tegenstelling tot de toename van stroom door een normale weerstand, waarbij dan de elektrische spanning over de weerstand evenredig hoger wordt. Bovenstaande geldt niet voor een elektronisch voorschakelapparaat. Een speciale schakeling aan de ingang van dat voorschakelapparaat zorgt er voor dat het armatuur zich als een weerstand gedraagt (dus geen faseverschuiving tussen stroom en spanning en de stroom ook bij benadering sinusvormig). Een armatuur neemt dan bijvoorbeeld bij een 36 Watts lamp, 36 Watt uit het lichtnet op met een arbeidsfactor van bijvoorbeeld 0,98. Meestal wordt het vermogen en dus ook de lichtopbrengst gestabiliseerd. Dit betekent dat bij toenemende ingangsspanning de ingangsstroom daalt. Het hoogfrequent vermogen voor een fluorescentielamp om even veel licht te geven als met een conventioneel voorschakelapparaat is 10% lager, omdat de omzetting van elektrisch vermogen naar ultraviolette straling bij hoge frequenties een hoger rendement heeft. Bij een conventioneel voorschakelapparaat gaat al snel 15 tot 20% van het vermogen verloren in de smoorspoel, bij een elektronisch voorschakelapparaat is dat slechts 4 tot 10%. Dit betekent dat met een elektronisch voorschakelapparaat 15 tot 20% minder vermogen nodig is voor gelijke lichtopbrengst. Candela (Latijn voor kaars; lichtsterkte) Eenheid: cd Definitie (oud): 1 cm van stollend platina heeft een lichtsterkte van 60 candela. Definitie (nieuw): De lichtsterkte, in een gegeven richting, van een bron die een monochromatische straling met een frequentie van 540 Terahertz (golflengte ca. 555.17 nm, geelgroen licht) uitzendt en waarvan de stralingssterkte in die richting 1/683 watt per steradiaal is. Capacitief en Inductief Inductief: Alleen een VSA (smoorspoel) Capacatief: Combinatie van een VSA (smoorspoel) met een condensator. Classificatie (Classificatie van Ballast-Lamp circuit m.b.t. efficintie) De CELMA (Europeese Federatie van de Nationale Verenigingen van producente van armaturen, voorschakelapparaten en lamphouders) classificatie maakt onderscheid in de volgende klasses en ballasttypen: Klasse Klasse Klasse Klasse Klasse Klasse Klasse D : Conventionele magnetische ballast met hoge verliezen C : Conventionele magnetische ballast B2: Magnetische ballast verliesarm B1: Magnetische ballast zeer verliesarm A3: Elektronische ballast A2: Elektronische ballast met gereduceerde verliezen A1: Dimbare elektronische ballast

Eerste fase, D, verboden sinds 2002 Tweede fase, C, verboden sinds 2005 Dimbare ballasten worden als A1 geclassificeers mits zij aan eisen voldoen: - Bij 100% lichtopbrengst dient de ballast ten minste te voldoen aan de eisen die gesteld worden aan een A3 ballast. - Bij 25% lichtopbrengst is het opgenomen vermogen minder of gelijk aan 50% van het maximaal opgenomen vermogen. - De ballast dient de lichtopbrengst te kunnen dimmen tot 10% van de maximale lichtopbrengst. Een conventionele ballast, volgens CELMA normering Klasse C, heeft een opgenomen vermogen van 70W voor een 58W fluorescentiebuis. Bij gebruik van een Klasse D ballast zijn deze verliezen nog groter, derhalve is ook het totaal opgenomen vermogen groter. Ballasten van de Klasse B1 en B2 hebben dikkere koperen bedrading en een ijzeren kern die minder onderhevig is aan verliezen. Deze ontwikkelingen verlagen de interne verliezen van de ballast. Een Klasse B2 ballast heeft een opgenomen vermogen van 67W voor een fluorescentiebuis van 58W. Dit is 3W minder dan een conventionele ballast van het type Klasse C. Compensatie (bij TL armaturen) De condensators in een TL armatuur zitten er in om de cosinus phi te verbeteren. Je hebt inductieve en capacitieve armaturen. Bij inductieve ijlt de stroom na en zit enkel een kleine ontstoorcondensator, parallel op de schakeling. Bij capacitieve ijlt de stroom voor en zit er een condensator in serie of parallel met de ballastvoeding, plus een onstoorcondensator. Bij parallelschakeling spreekt men over gecompenseerd. De wisselstroom komt daardoor minder scheef te hangen, met als gevolg minder vonken van alle contacten en schakelaars, minder brommen, plus een correcte werking van de kilowattuurmeter. Dus beide types "corrigeren" elkaar. Indien men een heel kantoor vol TL armaturen heeft, zal de stroom erg na gaan ijlen tov de spanning ("leicie"). Condensatoren trekken de cosinus phi weer een beetje de andere kant op. Zonder werken deze even goed maar je haalt de cos phi (scheef hangen) naar beneden. Dit wordt in een getal uitgedrukt waarbij 1 ideaal is en 0,5 slecht. doordat in een tl een spoel zit (het voorschakel apparaat) gedraagt een tl armatuur zich inductief. Er zijn dus 2 redenen waarom in dubbele armaturen condensatoren zitten: 1. Verbetering van de cos phi beperken van de blindstroom. 2. Het voorkomen van een stroboscoop effect. Een TL buis brand op een stroom en niet op de spanning. Nu gaan de stromen 100x per seconde door de nul en dooft de tl buis even. Door de condensator op 1 ballast te zetten zullen ze echter niet beide tegelijk door de nul gaan en doven maar om en om. Dit voorkomt een hinderlijk knipperen in de ooghoeken welke sommige mensen zien. Bij draaiende machines lijkt het bij afwezigheid van deze condensator soms of de machine stilstaat. Men moet boven draaiende machines nooit de condensator verwijderen maar altijd vervangen. Daarboven altijd een dubbel armatuur plaatsen. Decentrale noodverlichting Noodverlichtingsarmaturen of uitrusting die zonder afzonderlijke voeding een lamp laat ontsteken en (meestal) minimaal een uur laat branden. Soms worden gewone armaturen voorzien van een noodverlichtingsuitrusting. Deze bestaat uit een schakelunit (die in combinatie met het voorschakelapparaat wordt bedraad), accubatterijset, eventueel met een signaallamp en testdrukknop. Er kan bij installatie gauw iets misgaan. Dus: vergeet niet dat noodverlichting ook altijd op een continue fasedraad aan- gesloten moet worden. accubatterij pas aansluiten aan noodunit/vsa bij het in bedrijf stellen van het armatuur (anders loopt de accubatterij leeg). er moet altijd een continue fase- en schakeldraad aangesloten worden. bij inbedrijfstelling en elke inschakeling moet de schakeldraad minimaal een seconde na de continue fase onder spanning komen. Dichroide (koudlicht spiegel) Reflector van een laag die het zichtbare licht reflecteert en de infraroodstraling grotendeels doorlaat. In de lichtbundel is dan minder stralingswarmte aanwezig. Dimmen Zie fase aan- en afsnijden. Draaistroom (3-fase) De netspanning noemt men ook wel een 1-fase wisselstroom van 230 V met een frequentie van 50 hertz. Elke seconde slingert de spanning van nul naar +230 V, terug naar nul en dan naar -230 V. Dit komt omdat in de elektriciteitscentrale de stroom ontstaat in een spoel die langs een magneet draait. In werkelijkheid draaien in de centrale drie spoelen langs drie magneten rond. Dus in dezelfde omwenteling drie 'treinen' achter elkaar. Omdat de spanning tussen twee fasedradenen 400 V is, spreekt men ook wel van krachtstroom. Duoschakeling Een tweelamps fluorescentie- of compact- lamparmatuur met n conventioneel inductief n n capacitief voorschakelapparaat. De wisselstroom komt daardoor minder 'scheef te hangen' met als gevolg minder vonken van alle contacten en schakelaars, minder brommen, plus een correcte werking van de kilowattuurmeter. Het scheef hangen wordt in een getal (cosinus phi) uitgedrukt, waarbij 1 ideaal is. Bij een duo-schakeling is 0,85 is gebruikelijk.

Zie ook Capacitief en Inductief E10, E12, E14, E27 (Edison schroefdraad-fitting) De Edison schroefdraad-fitting is een systeem van lampverbinders ontwikkeld door Thomas Edison in 1909 onder het handelsmerk van General Electric. De aanduiding Exx refereert aan de diameter in millimeters. De aanduiding "E27" betekent dat de fitting een diameter van 27 millimeter heeft, dat is in Nederland de maat van "gewone" gloeilampen en zekeringen ("stoppen") van huis- en industrile installaties. Voor schemerlampjes is E14 gebruikelijk, en E10 is de normale maat voor fietslampjes. E5 schroefdraad wordt gebruikt bij sommige kerstboomlampjes, en bij lampjes voor het poppenhuis en in de modelbouw. In de meeste landen met 230-240 volt wisselstroom worden de E27 en E14 gebruikt, een andere veel voorkomende fitting is de bajonetsluiting. In Amerika zijn de standaardmaten E26, E17, E12 en E10. De grootste maat, E40, wordt gebruikt in straat- en floodlightverlichting. Type E5 E10 E12 E14 Maat 5 mm 10 mm 12 mm Naam Lilliput Edison Screw (LES) Miniature Edison Screw (MES) IEC IEC 60061-1 (7004-25) IEC 60061-1 (7004-22) DIN

Candelabra Edison Screw (CES) IEC 60061-1 (7004-28) IEC 60061-1 (7004-23) IEC 60061-1 (7004-26) IEC 60061-1 (7004-21A-2) IEC 60061-1 (7004-21) IEC 60061-1 (7004-24) DIN 49620 DIN 49625 DIN 49615

14-17 mm Small Edison Screw (SES)

E17 (110 V) 14-17 mm Small Edison Screw (SES) E26 (110 V) 26-27 mm (Medium) Edison Screw (ES) E27 E40 26-27 mm (Medium) Edison Screw (ES) 40 mm Giant Edison Screw (GES)

Ter verduidelijking: Edison lampvoeten E10 = fietslamp schroeffitting E14 = kleine schroeffitting E27 = normale schroeffitting E40 = grote schroeffitting Bajonet lampvoeten B15d = kleine kwartslagfitting B22d = normale kwartslagfitting ENEC (Overeenkomsten per land) Als nieuw Europees keurmerk het ENEC-Symbol (ENEC = European Norms Electrical Certification); Het keurmerk staat voor veiligheid van een product op gebied van o.a. elektrische, mechanische en thermische eigenschappen. Het mag alleen gebruikt worden indien de fabrikant zijn product door een erkend keurinstituut laat keuren met positief resultaat. ENEC01 ENEC02 ENEC03 ENEC04 ENEC05 ENEC06 ENEC07 ENEC08 ENEC09 ENEC10 ENEC11 ENEC12 ENEC13 ENEC14 ENEC15 ENEC16 ENEC17 ENEC18 ENEC19 ENEC20 ENEC21 ENEC22 ENEC24 Enkelvoudige schakeling AENOR - Spain CEBEC - Belgium IMQ - Italy CERTIF - Portugal KEMA - The Netherlands NSAI - Ireland SNCH - Luxembourg LCIE - France ELOT - Greece VDE - Germany OVE - Austria BSI - United Kingdom SEV - Switzerland Intertek SEMKO - Sweden DEMKO - Denmark FIMKO - Finland NEMKO - Norway MEEI - Hungary EAB - United Kingdom ASTA - United Kingdom EZU - Czech Republic SIQ - Slovenia TUV - Rheinland

Fase 1-Fase is wisselstroom: fase, nul en aarde. 3-Fase is draaistroom of krachtstroom: 3 fasen, nul en aarde. Let op: bij spanningrails spreekt men vaak over een 3-fase rail en sluit men hem aan op 1-fase. Dan worden de overgebleven aders gebruikt als schakeldraad. Fase aan- en afsnijden (dimmen)

Bij het begin van elke halve sinusgolf onderbreekt de dimmer voor een bepaalde tijd de stroomtoevoer naar de lamp. Na afloop van de tijd schakelt de dimmer weer door, en de lamp wordt weer van stroom voorzien. Deze voortgang herhaalt zich met elke halve sinusgolf (50 Hz = 100 x/sec.) Dimmen met faseaansnijding: - Gloeilampdimmer - Hoogvolt halogeenlampdimmer - Laagvolt halogeenlampdimmer met conventionele transformator

Aansnijden

Bij het begin van elke halve sinusgolf geeft de dimmer de stroomtoevoer naar de lamp door, om na de ingestelde tijd tot het einde van de halve golf de toevoer te sluiten. Deze voortgang herhaalt zich met elke halve sinusgolf (50 Hz = 100 x/sec.) Dimmen met faseafsnijding: - Laagvolt halogeenlampdimmer met elektronische transformator Filament Gloeidraad of -spiraal die in een gloei- of halogeenlamp zit. Fluorescentielampen TL

Afsnijden

Een fluorescentielamp is een lamp die licht geeft door het oplichten van een fluorescerende laag onder invloed van ultraviolette stralen die opgewekt worden door gasontlading in de lamp. De bekendste voorbeelden zijn de TL (Frans: tube luminescent, "lichtgevende buis") (in de volksmond aangeduid als tl-buis, wat letterlijk dus "lichtgevende buis-buis" betekent) en de zogenoemde spaarlampen. Het rendement is 5 6 keer zo hoog als bij een gloeilamp. TL-buizen zijn er in diverse kleuren. Alle kleuren komen voor in ons verlichtings programma. Standaard kleuren: 25 (Ra 60) 33 (ookwel 640, Ra 66) 54 (Ra 77) Super 80: (827 - 830 - 840) Zeer efficint energieverbruik. Goede kleurweergave (Ra >80) 90 De Luxe: (930 - 940 - 950 - 965) Zeer goede kleurweergave (Ra > 95)

Echter hebben deze een lagere lichtopbrengst dan de super 80 kleuren. Wellicht dat u meer armaturen zou moeten toepassen. Veelal worden deze toegepast in de grafische sector. Echter ook in kunstateliers of winkels waar kleurbepaling erg belangrijk is. Extra uitleg: (uitgaande van Philips kleurnummers). De standaard kleur is 33. (ookwel 640). Deze heeft een matige kleurweergave (Ra-waarde) (= lichteigenschap) Voor betere kleurweergave en langere levensduur kunt u beter gebruik maken van kleur 840. Zeker in loodsen waar de verlichting op grotere hoogten hangt dan ca. 3 meter. Kleur 827 is de meest warme teint die er te krijgen is voor tl-verlichting. Deze wordt dan ook vaak toegepast in horeca en entrees. Kleur 830 is wit met een tikkeltje geel erin. Toepassing voor kantoren en winkels. Kleur 840 wordt veelal toegepast in loodsen, werkplaatsen en autoshowrooms. Fluorescentielampen PL Master 80: (827 - 830 - 840) Goede kleurweergave (Ra >80) Gasontladingslampen CDM en HQI Sinds de komst van de Master Coulour CDM lampen van Philips zijn de kleureigenschappen sterk verbeterd. De CDM lamp is de opvolger van de nog steeds bestaande MHN / MHW lampen, welke na verloop van tijd onderling sterk verschilden qua kleur. De lichtkleur veranderde richting groen en blauwe teinten. De CDM serie hebben een minimaal kleurverloop. Tevens is de lichtopbrengst 10% hoger. Kleur 830, warmwit met goede kleurweergave. Toepassing kantoren en winkels. HQI kleur is WDL. Kleur 942, koelwitte kleur met goede kleurweergave. Toepassing in winkels met koelere uitstraling. HQI kleur is NDL. Gelijkmatigheid Dit is een getal van maximaal 1, dat berekend wordt door de gemiddelde verlichtingssterkte te delen op de minimum verlichtingssterkte. Voorbeeld: een gelijkmatigheid van 0,7 is gebruikelijk voor scholen en kantoren. De Europese aanbevelingen voor binnenverlichting NEN-EN 12464-1 onderscheidt: Gelijkmatigheid bij de verlichting van het zaakgebied = minimaal 0,7; Gelijkmatigheid bij de verlichting van de directe omgeving = minimaal 0,5. GU10 t.o.v. GZ10 Deze halogeenlampen bestaan zowel met aluminium gecoate reflector als dichrosch (kleurensplitsend) gecoate reflector. Beide typen warmen de lampvoet op tot een verschillende temperatuur. Zo kan de temperatuur van de dichrosche gecoate reflector tot 40C hoger liggen dan de aluminium gecoate reflector. Indien de lampvoeten van beide halogeenlampen identiek zijn, bestaat het gevaar dat een dichrosche gecoate halogeenlamp in een armatuur wordt geplaatst dat ontwikkeld is voor een temperatuur van een aluminium gecoate halogeenlamp. Hierdoor kan na verloop van tijd zwarting van de armatuur optreden of in het ergste geval zelfs brand veroorzaken met alle gevolgen van dien. Om de eindklant en de installateur te behoeden voor deze fout is er door Sylvania een nieuwe lampvoet ontwikkeld die dit uitsluit. De nieuwe lampvoet voorkomt het gebruik van de dichrosch gecoate reflector in de temperatuurgevoelige armaturen die speciaal ontworpen zijn voor de aluminium gecoate reflector. De aluminium gecoate reflector kan echter wel in de armaturen van de dichrosche gecoate reflector genstalleerd worden omdat de temperatuur in de armatuur niet stijgt. Op onderstaande figuur zien we duidelijk dat het verschil zit in de rechte hoek van de GZ10 lampvoet voor de dichrosche reflector.

Historie Natriumlamp Met kwik gevulde lagedrukontladingslampen (zie Natriumlamp) waren reeds sinds 1902 in productie bij Cooper-Hewitt Electric Co. Onderzoeker Compton van de Amerikaanse firma Westinghouse ontwikkelde in 1919 een lagedruknatriumlamp, die geel licht uitstraalde maar een zeer hoge specifieke lichtopbrengst had. In 1920 ontwikkelde Compton het boor-glas dat nodig was voor de productie van lagedruknatriumlampen. Dat glas verdraagt het bijzonder agressieve Natrium, en blijft in tegenstelling tot gewoon glas, lichtdoorlatend. Op 1 juli 1932 werd de straatverlichting tussen Beek en Geleen met lagedruknatriunmlampen in bedrijf gesteld. In hetzelfde jaar werd de straatverlichting van Purley Way in Londen van natriumlampen voorzien. Deze lampen hadden toen een lichtopbrengst van 50 Lumen/Watt. Zowel Philips, Osram als General Electric begonnen in de jaren dertig met productie van lagedruk natriumlampen. William Louden en Kourt Schmidt van General Electric wisten door de ontwikkeling van lichtdoorlatend keramisch materiaal en speciale afdichtings- en fabricagetechnieken in 1964 de eerste hogdedruk Natriumlampen te ontwikkelen. De lampen werden vanaf 1965 door General Electric en later ook door de andere grote lampfabrikanten gemaakt. In de loop der jaren werden talloze verbeteringen doorgevoerd en werden zowel lichtopbrengst als levensduur voortdurend

vergroot. Een belangrijke verbetering voor de lagedruklamp was de ontwikkeling rond 1965 door Philips van het type "SOX", waarbij een dunne laag Indium-tin-oxide aan de binnenkant van de buitenballon wordt aangebracht, waardoor de infrarode warmte straling van de binnenballon wordt gereflecteerd. Dit geeft een aanzienlijke stijging van de lichtopbrengst. Historie TL De fluorescentielamp is in zijn huidige buisvorm in 1935 gedemonstreerd voor de Illuminating Engineering Society in Cincinnati (USA) door General Electric en op de wereldtentoonstelling in Parijs in 1936 door Osram. De toegepaste techniek bouwde voort op gasontladingslampen, zoals geconstrueerd door Heinrich Geissler in 1856, die een blauwachtige gloed in een met gas gevulde buis opwekte, aangestuurd door een inductiespoel. In 1893 demonstreerde Nikola Tesla fluorescentielampen op de wereldtentoonstelling in Chicago (USA). In 1901 demonstreerde Peter Cooper Hewitt een kwikdamplamp, die een blauwgroene kleur uitstraalde. De lamp had een buisvorm en Cooper Hewitt gebruikte reeds fluorescentiematerialen, zoals Rhodamine B. Deze lampen werden gebruikt bij fotografie omdat ze een hoger rendement hadden dan de toenmalige gloeilampen. In 1926 stelden Edmund Germer en zijn collega's bij Osram de fluorescentielamp in zijn huidige vorm voor, met gloei-elektroden en een buis gecoat met fluorescentiepoeder. Een verdere bijdrage leverden M. Pirani and A. Rttenauer bij Osram in 1932, door efficinte emittermaterialen voor de elektroden te ontwikkelen, die gemakkelijk elektronen uit de elektroden in het gas laten ontsnappen, en betere fluorescentiepoeders. In de jaren 1936 tot 1938 maakten de vooraanstaande lampfabrikanten verbeterde fosforen het rendement opgevoerd, en door toepassing van de zogenaamde driebandfosforen de kleurweergave verbeterd (hoge CRI). Tegenwoordig is 90 lm/Watt haalbaar. Verder maakten de nieuw ontwikkelde fosforen compactere lampen mogelijk (buisdiameter 26 mm en kleiner). Andere ontwikkelingen waren de introductie rond 1980 door Philips van de spaarlamp, aanvankelijk nog met ingebouwd conventioneel voorschakelapparaat, later met een lichter elektronisch voorschakelapparaat. In 1990 introduceerde Philips in Europa een elektrodeloze fluorescentielamp met een zeer lange levensduur (100.000 uur). In de jaren negentig van de vorige eeuw werd als eerste door Philips begonnen met productie van 'groene' recyclebare fluorescentielampen. Deze bevatten aanzienlijk minder kwik dan de tot dan toe geproduceerde lampen. Ook maakte Philips in de jaren negentig de zeer dunne NDF, een koude kathode lamp die door zijn geringe diameter zeer goed buigbaar was. Eind jaren negentig werd dit type door een medewerker van Philips verder op de markt gebracht. Historie elektrodeloze lamp In 1705 demonstreerde de Engelse wetenschapper Francis Hauksbee dat een met statische elektriciteit opgeladen glazen ballon, gevuld met kwik, waar de lucht uitgepompt was, oplicht. Rond 1891 demonstreerde Nikola Tesla in zijn laboratoria in New York lampen, die draadloos van vermogen werden voorzien. Op een elektrodeloze lamp werd in 1960 patent aangevraagd door William Bell en Arnold Bloom werkzaam bij het Canadese bedrijf Varian Associates. Deze lamp werd in opdracht van NASA ontwikkeld, en werd aangestuurd door triodes. De lamp werd gebruikt om stabiele spektraallijnen op te wekken voor materiaalonderzoek. In 1967 en 1968 werd door onderzoeker John Anderson van General Electric patenten, aangevraagd op elektrodeloze lampen, die van constructie vrijwel identiek zijn aan de hieronder beschreven inductielampen van Osram en Philips. Philips introduceerde het QL inductieverlichtingssysteem, dat op 2,65 MHz werkt, in 1990 in Europa en in 1992 in de Verenigde Staten van Amerika. Matsushita had in 1992 ook al inductieverlichtingssystemen. Intersource Technologies heeft in 1992 een inductieverlichtingssysteem, de E-lamp aangekondigd, dat vanaf 1993 in grote aantallen op de Amerikaanse markt verkrijgbaar zou zijn, en zou werken op 13,6 MHz. Dit systeem is echter nooit van de grond gekomen (toestand augustus 2005). General Electric produceert sinds 1994 de Genura inductielampen met relatief laag vermogen, met gentegreerd voorschakelapparaat en werkend op 2,6 MHz. Osram startte de productie van de Endura inductielampen in 1996. In 1990 werd ook een ander type elektrodeloze lamp, de zwavellamp, voorgesteld door de Amerikanen Michael Ury, Charles Wood, en collega's. Dit type lamp krijgt vermogen toegevoerd door middel van microgolven. Inductielamp

Philips QL inductieverlichtingssysteem met: A = gasontladingsruimte, gevuld met een of meer van de edelgassen Argon, Krypton en Neon en kwikdamp B = buis met power coupler C = Elektronisch voorschakelapparaat Een bijzondere uitvoeringsvorm van een fluorescentielamp is de elektrodeloze inductielamp. Door het ontbreken van elektroden, die bij de gewone fluorescentielampen de levensduur van ongeveer 15.000 uur bepalen, kunnen deze lampen een levensduur van meer dan 100.000 uur bereiken. Daar staat wel een zeer hoge aanschafprijs tegenover. De lampen worden toegepast op locaties waar de vervangingskosten hoog zijn. Afgezien van de manier om vermogen aan de kwikdamp in de ontladingsruimte toe te voeren, zijn deze lampen in werking vrijwel gelijk aan gewone fluorescentielampen (TL buizen). De kwikdamp wordt elektrisch aangeslagen, waarbij elektronen in een hogere energiebaan worden gebracht, bij het terugvallen naar de oorspronkelijke baan geven ze ultraviolette (UV) straling af. De ultraviolette straling wordt door de fluorescerende laag die op de binnenzijde van de glazen ballon, die de ontladingsruimte vormt, omgezet in zichtbaar licht. De meest gangbare uitvoeringsvorm bestaat uit een ballonvormige ontladingsruimte (A) van glas, met dezelfde vorm als een

gloeilamp, waarin een glazen buis (B) van achter de ballon in steekt. In deze buis wordt een antenne, aangeduid als power coupler, aangebracht. Dit is een spoel met een buisvormige ferrietstaafkern waarop een gesoleerde draad is gewikkeld. In uitvoeringsvormen die op lage frequenties werken, bestaat de lamp uit twee parallel lopende lange buizen, verbonden door twee korte buizen. Om de korte buizen zijn spoelen aangebracht. De spoelen zijn verbonden met een elektronisch voorschakelapparaat (C), dat een hoogfrequente spanning opwekt. Voor inductielampen gebruikelijke frequenties zijn 13,6 MHz, 2,65 MHz en 130 tot 400 kHz. Een resonantiecircuit in de uitgang van het voorschakelapparaat, waar ook de Power Coupler deel van uit maakt, wekt een hoge spanning op om de lamp te ontsteken. Als de lamp is ontstoken daalt de spanning tot het normale bedrijfsniveau. Het ontsteken vindt binnen enkele milliseconden plaats. Het hele systeem is te beschouwen als een transformator, waarbij de power coupler de primaire wikkeling vormt en de gasontladingsboog in de ontladingsruimte een secundaire wikkeling met een winding, die tevens de belasting van de transformator vormt. De voorschakelapparaten worden aangesloten op de netspanning van het openbare elektriciteitsnet, maar kunnen voor de meeste types ook op gelijkspanning worden aangesloten, bijvoorbeeld voor noodverlichting uit accu's. In conventionele gasontladingslampen vormen de elektroden de levensduur beperkende factor. Een elektrodeloze lamp heeft deze beperking niet en kan daardoor een zeer lange levensduur hebben. De lampen met een extern voorschakelapparaat tot 100.000 branduren, oftewel 11 jaar continu aan of 23 jaar alleen overdag of alleen 's nachts. De lampen met een gentegreerd voorschakelapparaat gaan 15.000 tot 30.000 uur mee. Er zijn hoogwaardige elektronische circuits in de voorschakelapparaten nodig om zo'n lange levensduur te kunnen bereiken, met een zeer laag voortijdig uitvalpercentage. Inductielampen zijn relatief duur en vinden daarom vooral toepassing in situaties waarin de vervangingskosten van de lampen hoog zijn. Er wordt nog steeds onderzoek gedaan naar verbetering in inductielampen. Verder hebben inductielampen industrile toepassingen, als UV stralingsbron. In dat geval wordt de lampballon van kwartsglas gemaakt, en wordt er geen fluorescentielaag aangebracht. IK-slagvastheid IK waarde staat voor bescherming tegen mechanische krachten IK cijfer: 0 = Geen bescherming 01 = Schokenergie 0,150 Joule bij massa 0,2kg en 7,5cm hoog 02 = Schokenergie 0,230 Joule bij massa 0,2kg en 10cm hoog 03 = Schokenergie 0,350 Joule bij massa 0,2kg en 17,5cm hoog 04 = Schokenergie 0,500 Joule bij massa 0,2kg en 25cm hoog 05 = Schokenergie 0,700 Joule bij massa 0,2kg en 35cm hoog 06 = Schokenergie 1,00 Joule bij massa 0,5kg en 20cm hoog 07 = Schokenergie 2,00 Joule bij massa 0,5kg en 40cm hoog 08 = Schokenergie 5,00 Joule bij massa 1,7kg en 29,5cm hoog 09 = Schokenergie 10,00 Joule bij massa 5,0kg en 20cm hoog 10 = Schokenergie 20,00 Joule bij massa 5,0kg en 40cm hoog IP-beschermingsgraad De codering wordt als volgt aangegeven: I P 0-6 0-8 (A-D) International Protection Beschermingsgraad tegen binnendringen van vaste voorwerpen (indeling 0-6) Beschermingsgraad tegen binnendringen van water (indeling 0-8) Beschermingsgraad bij binnendringen tegen direct aanrakingsgevaar (indeling A-D, optioneel)

In IP IP IP IP IP IP IP IP IP IP IP IP IP

het kort: 20 Aanrakingsveilig 12mm 21 Aanrakingsveilig 12mm / Druipwaterdicht 23 Aanrakingsveilig 12mm / Regenwaterdicht 40 Aanrakingsveilig 1mm 42 Aanrakingsveilig 1mm / Druipwaterdicht tot 15 43 Aanrakingsveilig 1mm / Regenwaterdicht 44 Aanrakingsveilig 1mm / Spatwaterdicht 45 Aanrakingsveilig 1mm / Straalwaterdicht 54 Stofvrij / Spatwaterdicht 55 Stofvrij / Straalwaterdicht 64 Stofdicht / Spatwaterdicht 65 Stofdicht / Straalwaterdicht 67 Stofdicht / Waterdicht

De "IP-beschermingsgraad" (IP = International Protection) is een door de DIN VDE 0470 en de DIN 40 050 bepaald begrip. Deze normen beschrijven de indeling van beschermingsgraden door behuizingen voor elektrische productiemiddelen met meetspanningen onder 72,5 kV. Ze leggen het volgende vast: Bescherming van personen. Bescherming van elektrische productiemiddelen tegen het indringen van vaste vreemde lichamen, inclusief het stof. Bescherming van de elektrische productiemiddelen tegen de schadelijke inwerking van water. Verklaring van de IP-code De IP-code bestaat uit de letters "IP" en twee kencijfers. Het eerste wordt bepaald van 0 tot 6 en het tweede van 0 tot 8. Soms is een 3-voudige IP waarde te lezen. Het derde, een letter gaat van A tot D. Aanwijzing: gewoonlijk worden in de voedingsindustrie componenten mt de IP-beschermingsgraad 65 gebruikt - stofdicht en

beschermd tegen krachtige waterstralen - of IP 67 - stofdicht en veilig bij tijdelijk onderdompelen. Het gebruik van IP 65 of IP 67 is afhankelijk van de speciale toepassing waarbij verschillende testcriteria gelden. IP 67 is niet noodzakelijk beter dan IP 65. Een component, die aan IP 67-criteria voldoet, voldoet daarom nog niet automatisch ook aan de criteria voor IP 65. IK waarde staat voor bescherming tegen mechanische krachten IP eerste cijfer: 0 = Geen bescherming 1 = Beschermd tegen direct aanrakingsgevaar bij binnendringen van een bol rond 50 2 = Beschermd tegen direct aanrakingsgevaar bij binnendringen van een gelede testvinger rond 12mm (aanrakingsveilig) 3 = Beschermd tegen direct aanrakingsgevaar bij binnendringen van een rechte draad rond 2,5mm met een lengte van 10cm

4 = Beschermd tegen direct aanrakingsgevaar bij binnendringen van een rechte draad rond 1mm met een lengte van 10cm 5 = Beschermd tegen binnendringen tegen stof (stofvrij) 6 = Beschermd tegen binnendringen tegen stof bij onderdruk (stofdicht) IP tweede cijfer: 0 = Geen bescherming 1 = Beschermd tegen druppelend water (druipwaterdicht) 2 = Beschermd tegen druppelend water in schuine stand tot 15 3 = Beschermd tegen sproeiend water (regenwaterdicht) 4 = Beschermd tegen opspattend water (spatwaterdicht) 5 = Beschermd tegen waterstralen (spuitwaterdicht) 6 = Beschermd tegen stortzeen 7 = Beschermd tegen onderdompeling 1m diep 30min (waterdicht) 8 = Beschermd tegen verblijf onder water (drukwaterdicht) IP derde letter: A = Beschermd tegen direct aanrakingsgevaar bij binnendringen van een bol rond 50 B = Beschermd tegen direct aanrakingsgevaar bij binnendringen van een gelede testvinger rond 12mm (aanrakingsveilig) C = Beschermd tegen direct aanrakingsgevaar bij binnendringen van een rechte draad rond 2,5mm met een lengte van 10cm D = Beschermd tegen direct aanrakingsgevaar bij binnendringen van een rechte draad rond 1mm met een lengte van 10cm Verder vind je in combinatie de volgende symbolen: Geschikt voor het monteren op normaal brandbare materialen, welke niet de 130C (bij normale belasting) en 180C (bij overbelasting) kleiner dan 15 min. Geschikt voor het monteren op normaal- en lichtbrandbare materialen, welke niet de 95C (bij normale belasting), 130C (bij continue belasting) en 180C (bij overbelasting)kleiner dan 15 min. Maximum temperatuur op montage oppervlak: 130C. Geschikt voor het monteren op materialen waar de brandbaarheid onbekend van is, en welke de 95C (bij normale belasting) en 115C (bij continue- en overbelasting) kleiner dan 15 min. IRC-lamp (Infra Rood Coating) Een IRC-Iamp heeft een gloeidraad in kwartsglas glasbuisje met een infraroodstraling reflecterende coating. Deze lamp helpt zichzelf warm te houden. Lichtrendement kan tot 30 procent hoger zijn. Isolatieklassen De isolatieklasse loopt op van klasse 0 tot klasse 3. Hierbij kunt u opmerken dat iedere hogere klasse een verbetering van de veiligheid inhoud. Klasse Klasse Klasse Klasse 0 : Functionele isolatie zonder aarding I : Functionele isolatie met aarding, aanwezigheid van een aardingsklem met symbool II : Dubbele of versterkte isolatie zonder aarding III : Voeding onder zeer lage veiligheidsspanning ( Arbowet Kijkt naar het GEBRUIK van het gebouw Verantwoordelijk is: DE WERKGEVER Controlerende instantie: Arbeidsinspectie O.R. Arbodienst

NEN-EN-IEC 60598-2-22: Bijzondere eisen - Verlichtingsarmaturen voor noodverlichting

pr-EN 50172 (ontwerpnorm): Noodverlichtingsystemen voor vluchtwegen

HET BOUWBESLUIT Ingevolge Artikel 2 van de Woningwet bevat het Bouwbesluit voor zowel bestaande als nieuw te bouwen bouwwerken de minimum bouwtechnische voorschriften omtrent veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu. De bouwtechnische voorschriften worden in de vorm van functionele en presentatie-eisen gesteld. Het Bouwbesluit definieert deze eisen ook voor de noodverlichting. De gemeentelijke bouwverordening, gebaseerd op de Model bouwverordening, geeft aanvulling aan het Bouwbesluit en een gedetailleerde omschrijving van de gestelde eisen. Zo wordt voor wat betreft de technische eisen voor de vluchtrouteaanduiding, verwezen naar de gemeentelijke bouwverordening. In de praktijk ziet vooral de Brandweer toe op de naleving van het Bouwbesluit voor wat betreft de noodverlichtingsvoorziening. Voor de praktische antwoorden op noodverlichtingsproblemen in het kader van het Bouwbesluit en Bouwverordening is er een handig boekwerk van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) beschikbaar. 'Brandbeveiligingsinstallaties' geeft antwoord op vragen over noodverlichting en signalering en is een goed hulpmiddel bij het maken van een noodverlichtingsplan. DE ARBOWET In het kader van de Arbowet is het Arbeidsomstandighedenbesluit van kracht. Dit besluit is onder andere een reflectie van een aantal Europese richtlijnen, waarbij de veiligheid en de gezondheid op de arbeidsplaats centraal staan. Inzake noodverlichting gaat het hierbij om 'Minimum voorschriften inzake de veiligheid en gezondheid op arbeidsplaatsen' en 'Minimum voorschriften veiligheid en gezondheidssignalering op het werk' (Richtlijn nr. 89/654/EEG en nr. 92/58/EEG). Als gevolg van deze regelgeving berust bij de werkgever de verplichting zorg te dragen voor de veiligheid van zijn medewerkers. Hiervoor dient de werkgever te zorgen voor aanwezigheid van vluchtwegen en nooduitgangen. Noodverlichting is in dit kader n van de noodzakelijke voorzieningen, die bij calamiteit een veilig gebruik van de vluchtwegen en nooduitgangen mogelijk dient te maken. Noodverlichting: Veiligheid Noodverlichting treedt in werking als de normale verlichting door een storing uitvalt. In noodsituaties kunnen gebouwen dankzij de noodverlichting op tijd en met minder risico worden gevacueerd worden. Noodverlichting dient primair om de veiligheid van personen te garanderen. Noodverlichting, specifieker nood-evacuatieverlichting, stelt aanwezigen in staat de werkplek of het gebouw op een veilige wijze te verlaten. Tevens heeft de installatie een belangrijke functie bij het voorkomen van paniek. Noodverlichting wordt genstalleerd voor gebruik wanneer de voeding van de normale verlichting in gebreke blijft.

Noodverlichting komt men dagelijks tegen. In openbare gebouwen zoals ziekenhuizen, winkels, hotels, maar ook op de werkplek is noodverlichting een bekende verschijning. Minder bekend is echter waarvoor noodverlichting dient. Vaak wordt noodverlichting geassocieerd met brand. De voorschriften voor noodverlichting worden ook vaak door de brandweer gecontroleerd. Noodverlichting is ook zeker onmisbaar wanneer er een brand uitbreekt, onder andere om de ontruiming van het gebouw te versnellen. Echter een goede noodverlichtingsinstallatie is met name van belang bij het wegvallen van netspanning. Door het wegvallen van netspanning kan bij het ontbreken van daglicht paniek ontstaan onder de aanwezige personen. Een goede noodverlichtingsinstallatie kan dit voorkomen en de ontruiming van een gebouw snel en ordelijk laten verlopen. Hiervoor is het noodzakelijk dat er voldoende lichtsterkte aanwezig is om de vluchtweg duidelijk te verlichten en te markeren. Een andere belangrijke toepassing is de noodverlichting op de werkplek, vooral wanneer er een groot risico op letsel ontstaat bij het wegvallen van de reguliere verlichting. Noodverlichting dient werknemers de mogelijkheid te bieden om hun werkzaamheden veilig af te ronden en de arbeidsplaats te verlaten. Noodverlichting: Onderhoud Goed ontwerp van een noodverlichtingsinstallatie is belangrijk om een veilige situatie te creren. Om dit gedurende het gebruik van het gebouw vol te houden is regelmatige inspectie en adequaat onderhoud zeer noodzakelijk. Net als de gewone verlichting heeft ook noodverlichting onderhoud nodig. Doordat het echter minder in het oog valt en alleen in geval van calamiteiten gebruikt wordt, is dit vaak een ondergeschoven kindje. Niet alle eigenaren en werkgevers zijn even alert op mogelijk onveilige situaties. Bij het onderhoud van noodverlichting gaat het niet alleen om de technische functionaliteit van de armaturen en de installatie, maar ook of aan de ontwerpeisen is voldaan. Daarnaast is ook de functionaliteit van het systeem in relatie tot het gebouw van belang. Als de installatie op zichzelf prima functioneert maar in de gebouwindeling zijn wijzigingen aangebracht of er zijn roerende belemmeringen opgeworpen, zoals kasten of planten, dan kan het effect van de installatie afnemen en de veiligheid verminderen. Noodverlichting: Termen en definities Voor wat betreft de functie van de noodverlichting kan men onderscheid maken tussen verschillende toepassingsgebieden. Dit is weergegeven in een organigram. Noodverlichting | Nood-evacuatieverlichting | Vluchtrouteverlichting | | | Anti-paniekverlichting | Verlichting van werkplekken met verhoogd risico | Vervangingsverlichting

Vluchtweg- Vluchtwegverlichting aanduiding

NOODVERLICHTING Noodverlichting treedt in werking als de normale verlichting door een storing uitvalt. Deze verlichting wordt daarom gevoed door een bron die onafhankelijk is van de bron die de normale verlichting voedt. Onder de term noodverlichting vallen vervangings- en nood-evacuatieverlichting. Vervangingsverlichting: Vervangingsverlichting is het gedeelte van noodverlichting dat verlichting levert om de normale activiteiten onder zo goed als ongewijzigde omstandigheden te kunnen voortzetten. Hierbij gelden niet zozeer veiligheidsmotieven, maar meer technische of economische argumenten. Vervangingsverlichting blijft daarom verder buiten beschouwing. Nood-evacuatieverlichting: Nood-evacuatieverlichting is het gedeelte van noodverlichting dat verlichting levert voor de veiligheid van mensen die een locatie moeten verlaten dan wel een mogelijk gevaarlijk proces af moeten sluiten voordat zij de locatie verlaten. NOOD-EVACUATIEVERLICHTING Nood-evacuatieverlichting omvat vluchtrouteverlichting, anti-paniekverlichting en verlichting van werkplekken met verhoogd risico. Vluchtrouteverlichting: De vluchtrouteverlichting is voorzien om zeker te stellen dat men de vluchtmogelijkheden effectief kan herkennen en op een veilige manier kan gebruiken wanneer de locatie in gebruik is. Vluchtrouteverlichting bestaat uit twee elementen: - Vluchtwegverlichting, verlichting van de route zelf; - Vluchtwegaanduiding. Dit is een aanduiding, gekenmerkt door bepaalde beeldkentekens en kleuren, voor het kunnen verlaten van een gebouw of bouwwerk. Deze wordt in detail beschreven in de NEN 6088. Anti-paniekverlichting: De anti-paniekverlichting omvat dat gedeelte van de nood-evacuatieverlichting dat voorzien is om paniek te voorkomen. De verlichting moet personen in staat stellen een plaats te bereiken waar ze een vluchtroute kunnen herkennen. Verlichting van werkplekken met verhoogd risico: De verlichting van werkplekken met verhoogd risico omvat dat gedeelte van de nood-evacuatieverlichting dat verlichting levert voor de veiligheid van personen die betrokken zijn in een mogelijk gevaarlijk proces of een eventuele gevaarlijke situatie. Met deze verlichting moet het mogelijk zijn een gepaste afsluitprocedure uit te voeren voor de veiligheid van de bediener en andere aanwezigen in het gebouw. Noodverlichtingsnorm NEN-EN 1838 Voor gangen die als vluchtweg gebruikt kunnen worden, mag de horizontale verlichtingssterkte op de vloer, langs de as van de vluchtroute, niet minder bedragen dan 1 Lux. De centrale zone, bestaand uit ten minste de halve breedte van de vluchtroute, moeten worden verlicht met minimaal 0,5 Lux. De gelijkmatigheid (Emin/Emax) van de verlichtingssterkte langs de as van de vluchtweg mag niet kleiner zijn dan 0,025. Voor een kantine geldt dat er in noodsituaties een verlichtingssterkte van minimaal 0,5 Lux op de vloer gerealiseerd moet worden. Dit om paniek te voorkomen en om mensen in staat te stellen een plaats te bereiken waar zij een vluchtweg kunnen herkennen. Ook hier mag de gelijkmatigheid (Emin/Emax) niet kleiner zijn dan 0,025. Om aan de norm NEN-EN 1838 te voldoen, moet in zulke ruimten op elke 8 a 10 meter een 3-uurs TL-noodverlichtingarmatuur worden geplaatst op een hoogte van circa 3 meter. Ontstekingscycli Welke zijn de ontstekingscycli van fluorescentielampen/ontladingslampen? Lamptype Ontstekingscycli Opmerkingen Fluorescentielampen 3 uur (2 u 45 min ON, 15 min OFF)

Hogedrukontladingslampen 12 uur (11 uur ON, 1 uur OFF)

Door een cyclus van 3 uur te hanteren, verkort u de levensduur met 20 tot 30 %.

Praktijkverlichtingssterkte De laagst toelaatbare waarde van de gemiddelde verlichtingssterkte op een gespecificeerd oppervlak. Dit volgens de NEN 12464-1 (de lichtstroom per m op het werkgebied). Als niet bekend is waar in de ruimte de oogtaak zal worden verricht, wordt als taakgebied dat gedeelte van de ruimte genomen waar de oogtaak zich kn bevinden. Vaak is dat de gehele ruimte minus een randzone rondom van 50 cm. De eenheid is lux. Zie ook Verlichtingssterkte. Principie TL Een buis is aan de binnenzijde bedekt met een fluorescerende stof en gevuld met een van de edelgassen argon of krypton (of een mengsel hiervan) en kwikdamp onder lage druk. Tussen twee elektroden aan weerszijden van de buis vindt een gasontlading plaats, waardoor de kwikdamp ultraviolet licht gaat uitzenden. In de fluorescerende laag wordt de ultraviolette straling omgezet in zichtbaar licht. Reflector We spreken bij een armatuur over een reflector wanneer achter of rondom een groot deel van de lamp een zeer helder reflecterend materiaal is aangebracht, dat tot doel heeft de lichtopbrengst van het armatuur te verhogen. Helder reflecterend materiaal is bijvoorbeeld wit gelakte metaalplaat, opgedampt aluminium, wit kunststof plaat of folie. Zie ook Spiegelreflector. Ruimte-index of K-factor Een getal tussen 0,5 en 5 dat de efficintie van de ruimtevorm in een getal uitdrukt. Ruimte-rendement Is een getal tussen 0 en 1 of tussen 0 en 100 procent, dat de efficintie van een ruimte in een getal uitdrukt. Hierin zijn verwerkt: ruimte-index en reflectiefactoren. Serieschakeling Fluorescentiebuizen en spaarlampen in serie schakelen. Serieschakeling is mogelijk als de spanning van de lamp lager is dan 1/4 van de netspanning. U kunt de volgende lampen in serie schakelen: Fluorescentielampen:

T5 in 4W, 6W en 8W T8 in 16W en 18W Spaarlampen: TC-S in 5W, 7W en 9W Soorten TL Er is tegenwoordig een grote verscheidenheid aan tl-buizen. Allereerst zijn er de verschillende diameters. Deze worden aangegeven in veelvouden van 1/8 inch. T12 is 38 mm (wordt vrijwel niet meer gebruikt), T8 is 26 mm en T5 is 16 mm diameter. De lengte is afhankelijk van het lampvermogen en kan variren tussen 2cm/Watt en 4cm/Watt. Er zijn ook ringvormige tl-lampen en fluorescentielampen met een U vorm met gentegreerde starter (de zogenaamde PL lampen). Op de lampen wordt een type aanduiding, het lampvermogen en een kleurcode vermeld. De laatste code bestaat uit 3 cijfers, waarvan de eerste de zogenaamde kleurweergave-index weergeeft, en de laatste 2 cijfers de kleurtemperatuur. Code 840 betekent kleurweergave index tussen 80 en 89 (hetgeen goed is, 100 is maximaal), en kleurtemperatuur 4000 K (wit licht). Daarnaast onderscheiden de lampen zich door verschillen in levensduur. Vrijwel alle moderne lampen houden minimaal 90 % van hun lichtopbrengst tot einde levensduur, doordat speciale materialen worden toegevoegd die degradatie van de fluorescerende lagen tegengaan. De levensduur wordt dan bepaald door het moment dat de lampelektroden hun emissiemateriaal hebben verloren. Levensduur kan variren van 10.000 tot 60.000 uur voor speciale typen. Verder bestaan er allerlei speciale lampen, zoals lampen met een lichtvenster, speciale kleuren, lampen voor zonnebanken en lampen voor afwijkende temperaturen. Echt afwijkend is de cold cathode fluorescent lamp welke zowel een lange levensduur alsook een hoge lichtopbrengst heeft. Het goed buigbaar zijn zorgt ervoor dat het in diverse toepassingen gebruikt wordt, zoals backlighting van lcd-schermen en in verlichtingsunits van auto's. Doordat deze lamp een diameter van 2,4 tot 6,2 mm heeft, zal je deze lamp dus niet zo snel in conventionele verlichtingstechniek tegenkomen. Kleurnummer Kleur 29 33 36 765 827 830 840 865 warm wit neutraal wit daglicht extra warm wit warm wit koel wit daglicht Kleurweergave matig matig goed goed goed goed zeer goed

kleur vergelijkbaar met flame gloeilamp matig

930 940 950 965

warm wit koel wit daglicht daglicht

zeer goed zeer goed zeer goed zeer goed

Spanning (V) Zoals een rechthoek een lengte en breedte heeft, zo heeft elektrische stroom de stroomsterkte (Ampre) en spanning (Volt). Spanning geeft de lading of uitstraling aan. Daarom stelt de spanning eisen aan de dikte van de isolatie van leidingen of aansluitdraden. Vuistregel: per 1000V moet de isolatiedikte 1 mm zijn. De hoogte van de spanning bepaalt ook het verlies in de leidingen. Hoe lager de spanning hoe groter het energieverlies in de leidingen. Beneden de 48V is een spanning niet meer aanrakingsgevaarlijk. Lage spanningen zijn echter nog wel brandgevaarlijk wanneer er vonken ontstaan! De spanning is aan het begin en eind van een leiding (bijna) gelijk. Als je bijvoorbeeld lampjes in serie schakelt, zoals bij kerstboomverlichting, dan krijgt elk lampje zijn deel van de spanning. Wanneer de kerstboomverlichting 23 lampjes bevat, krijgt elk lampje 230/23 = 10V. Spanningsvoorbeelden: halogeenspots zijn vaak 12V, de netspanning is 230V, hoogspanningsleidingen zijn vaak 10.000 V. Spiegelreflector Meestal geanodiseerd edelaluminium met een reflectiefactor van 85 tot 95 procent. Deze kwaliteit garandeert een reflectie die gedurende zijn leven niet veranderd. Bij alle andere kwaliteiten is dat onzeker. Het oppervlak van een spiegelreflectoren kan gebogen of gefacetteerd zijn. Voor de lichtopbrengst en lichtverdeling maakt dat meestal geen verschil. Een spiegelreflector kan het licht nauwkeurig bundelen in de gewenste richting. Starters Juiste starters bij vermogens: Met ijzer/koper-voorschakelapparaat Met elektronisch en starter voorschakelapparaat Vermogen 18,0W Stroom Starter 370mA ST 111 of ST 173 Spanning 57V 7V 16,0W 290mA 55V gentegreerd in het voorschakelapparaat

U kunt 2 buizen met een conventioneel voorschakelapparaat van 36/40W in serie schakelen, maar dan moet u starters van het type ST 151 of ST 172 gebruiken in plaats van respectievelijk ST 111 of ST 173.

Met ijzer/koper-voorschakelapparaat Met elektronisch en starter voorschakelapparaat Vermogen 36,0W Stroom Starter 430mA ST 111 of ST 171 Spanning 103V 10V 32,0W 320mA 102V gentegreerd in het voorschakelapparaat

Met ijzer/koper-voorschakelapparaat Met elektronisch en starter voorschakelapparaat Vermogen 58,0W Stroom Starter 670mA ST 111 of ST 171 Spanning 110V 10V 50,0W 455mA 111V gentegreerd in het voorschakelapparaat

Zie ook Enkelvoudig, Serieschakeling en Duoschakeling Steradiaal (ruimtehoek) Eenheid: sr (dimensieloos) Een volledige boloppervlakte = 4pi sr (~12,57 sr). Stroboscopisch effect Elke op het lichtnet aangesloten lamp knippert 100 keer per seconde (bij een frequentie van 50 Hz). De meeste mensen zien dat niet eens en nog minder mensen hebben daar last van. Soms is het echter hinderlijk of zelfs gevaarlijk. In een tennishal is de bal die 1/00 seconde onzichtbaar wordt knap lastig. Bij sneldraaiende machines kan het lijken of een draaiend deel stil staat. Bij gebruik van elektronische voorschakelapparaten die fluorescentielampen op een frequentie van 30.000Hz laten branden, bestaat dit probleem niet. Stroom Een algemene, wat vage, aanduiding voor elektriciteit. Stroomsterkte (A) Zoals een rechthoek een lengte en breedte heeft, zo heeft elektrische stroom stroomsterkte (Ampere) en spanning (Volt). Stroomsterkte geeft de kracht. Stroomsterkte stelt de eisen aan de dikte van de leidingen of aan- sluitdraden. Systeemvermogen (W) Het door lamp en bijbehoren opgenomen vermogen in Watt. Bijbehoren zijn meestal het voorschakelapparaat of de transformator. Bij kleine lampen gebruiken die soms naar verhouding ook veel energie. Enkele voorbeelden: Gloeilamp 100W: systeemvermogen 100W. Halogeenlamp 12V 35W: lamp + transformator = 35 + 3 = 38W. Fluorescentiebuis 36W: lamp + voorschakelapparaat = 36 +9 =45W. Spaarlamp 11W: lamp + intern voorschakelapparaat = 11 + 7 = 18W Taakgebied

Het taakgebied is het gedeelte van de werkplek waar de visuele taak wordt uitgevoerd. Als de exacte werkplekken niet bekend zijn, kan de gehele ruimte als taakgebied worden beschouwd. Er zal dan overal voldoende licht zijn, met een gelijkmatige verdeling. De ruimte zal echter als minder dynamisch worden ervaren. Techniek TL Om de gasontlading voort te brengen zijn de elektroden uitgevoerd als gloeidraad bedekt met emitterpasta van bariumoxide. Deze pasta maakt het mogelijk dat elektronen bij matig-hoge temperatuur uit de gloeidraad ontsnappen. Bij deze temperatuur gaat de gloeidraad veel langer mee dan die in een gloeilamp, en bovendien straalt hij niet zo veel waardeloze warmtestraling uit. Wanneer de ontsnapte elektronen die naar de andere kant van de buis worden versneld tegen een kwikatoom botsen, wordt dat kwikatoom in aangeslagen toestand gebracht. Als zo'n aangeslagen atoom terugvalt naar de grondtoestand wordt daarbij een foton uitgezonden. De vrijkomende fotonen hebben een energie in het ultraviolette deel van het elektromagnetische spectrum en zijn dus voor het menselijk oog onzichtbaar. Als deze hoog-energetische fotonen de fluorescentielaag aan de binnenkant van de buis raken worden de fosforen aangeslagen. Bij terugval naar de grondtoestand wordt er door deze stoffen zichtbaar licht uitgezonden. Door het mengsel van verschillende fosforen goed te kiezen, kan het geproduceerde lijnenspectrum voor het oog een wit aanzien hebben. Elk van de fosforen straalt slechts een gedeelte van de energie van het ultraviolet-foton uit als licht, de rest (het grootste deel) wordt omgezet in warmte. Om de lamp efficinter te maken zoeken experts op het gebied van de fluorescentie fosforen die na opname van een enkel ultraviolet-foton twee fotonen in het zichtbaar licht kunnen uitzenden (bijvoorbeeld n foton in rood en n in groen). Een andere manier om het rendement van de fluorescentielampen op te voeren, is geen kwik, maar andere materialen in de buis te gebruiken, zoals Indium halides, die een spectrum uitzenden dat dichter bij het zichtbare licht ligt. Daarbij wordt ook het voor het milieu als schadelijk beschouwde kwik gelimineerd. Het lichtrendement van een fluorescentielamp is het hoogst haalbare voor wit licht op dit moment: ruim 90 lumen/Watt voor lampen met een diameter van 26 mm tegenover 12 lumen/Watt voor een grote (100W) gloeilamp. Lampen met een kleine diameter (16mm) halen zelfs al 104 lm/Watt. Zelfs een moderne witte LED kan aan dit rendement van circa 30% niet tippen. Groot vermogen metaal halide lampen, zoals bijvoorbeeld in voetbalstadions, maar tegenwoordig ook vaak als etalageverlichting toegepast, kunnen aan het begin van hun levensduur ook 100 lm/Watt opbrengen. Temperatuurstraler Alle voorwerpen die licht geven als gevolg van hun temperatuur. Voorbeelden zijn: de zon, kaars, olielamp, kooldraadlamp, gloeilamp, halogeenlamp. Bijna zonder uitzondering geven zij licht in een gelijkmatige samenstelling weer. TL buislengtes en wattages T5 30 cm 8 W Niet bekend T8 T8 T8 T8 HF T5 HE T5 HO T8 T8 T8 T5 HE T5 HO T8 T8 T8 38 cm 14 W Niet bekend 45 cm 15 W Standaard 72 cm 16 W Standaard 60 cm 16 W Niet Standaard 55 cm 14 W Standaard 55 cm 24 W Standaard 60 cm 18 W Standaard 60 cm 20 W Niet standaard 75 cm 25 W Standaard 85 cm 21 W Standaard 85 cm 39 W Standaard 90 cm 30 W Standaard 104 cm 38 W Niet standaard 104 cm 40 W Niet standaard

T5 HE 115 cm 28 W Standaard T5 HO 115 cm 54 W Standaard T8 T8 120 cm 36 W Standaard 120 cm 40 W Niet standaard

T5 HE 145 cm 35 W Standaard T5 HO 145 cm 49 W Standaard T5 HO 145 cm 80 W Standaard T8 150 cm 58 W Standaard

T8 = 26mm, service levensduur van 5.000 T5 HE = High Efficient, 16mm, service levensduur van 18.000 T5 HO = High Output, 16mm, service levensduur van 18.000 De T5 HE fluorescentielampen zijn geoptimaliseerd voor binnenverlichting. De diameter is 16 mm en dit is 40% smaller dan de T8 fluorescentielampen met een diameter van 26 mm. De lengte is 50 mm korter en hierdoor passen de T5 HE lampen beter in moderne, compacte armaturen en modulaire plafondsystemen. De T5 HO is de perfecte oplossing als u energie en ruimte wilt besparen, maar tegelijkertijd wilt profiteren van de krachtige lichtstroom die deze lamp biedt. Toepassingsgebieden lampkleur TL (Osram advieslijst) SKYWHITE Cool Daylight Toepassingsgebied 880 8.000K 865 965 Daylight 950 954 Cool White 840 940 White 835 Warm White 830 930 INTERNA NATURA 827 76 3.500K

6.500K 6.500K 5.300K 5.400K 4.000K 4.000K 3.500K 3.000K 3.000K 2.700K

Kantoren en administratieve gebouwen Kantoren, gangen Vergaderruimten x x x x x x x x

Industrie, handel en verkoop Elektriciteit Textiel Houtbewerking Grafische sector, laboratoria Kleurvergelijking Magazijnen, depots Scholen en lezingzalen Scholen en lezingzalen Auditoria, klaslokalen, (kleuter)scholen Bibliotheken, leeszalen Winkels Etenswaren, algemeen Brood en gebak Koelvitrines en diepvrieskasten Kaas, fruit, groenten Vis Vlees, worst Textiel, leer Meubels, tapijten Sportartikelen, speelgoed, papierwaren Fotoartikelen, horloges, juwelen Cosmetica, kappers Bloemen Warenhuizen, supermarkten Openbare gebouwen Restaurants, herbergen, hotels Theaters, concertzalen, foyers Inrichtingsruimten Tentoonstellings- en beursgebouwen Sporthallen en multifunctionele hallen Galerien, musea Ziekenhuizen en operatiezalen Diagnose- en behandelingskamers Ziekenkamers, wachtkamers Woningen Woonkamers Keukens, badkamers, hobbykamers, kelders Buitenverlichting, straten, paden, voetgangerszones x = aanbevolen - = optioneel, op verzoek UGR (Unified Glare Rating) x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x

De UGR is een kengetal waarmee de mate van onbehaaglijke verblinding door het aantal armaturen in een ruimte wordt uitgedrukt. Hoe lager de waarde, hoe minder verblinding. In de norm wordt, afhankelijk van de uit te voeren activiteit of ruimte, een UGR geadviseerd varirend van 16 (slijpen van glas) tot 28 (stationshal).

UGR-kwaliteit limieten Hieronder de gemiddelde UGR waarden: Kantoor werk 16 < UGR < 25 Teken kamer UGR < 16 Algemeen industrie werk UGR < 22 Ruw industrie werk UGR < 25 (Verschillen in UGR