Juncto - 24.4 / zomer 2013

34
Recht en Vakantie Een reis door het recht Onafhankelijk departementsblad van het departement Rechtsgeleerdheid Universiteit Utrecht, nr 24.4, zomer 2013 Vliegtuigvertraging, wat nu? Een kritische beschouwing over het wetsvoorstel ‘Wet regule- ring prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche’ Notarieel recht op de schop Reactie van een student

description

Recht en Vakantie, een reis door het recht.

Transcript of Juncto - 24.4 / zomer 2013

Page 1: Juncto - 24.4 / zomer 2013

Recht en Vakantie Een reis door het recht

Onafhankelijk departementsblad van het departement Rechtsgeleerdheid Universiteit Utrecht, nr 24.4, zomer 2013

Vliegtuigvertraging, wat nu?

Een kritische beschouwing over het wetsvoorstel ‘Wet regule-ring prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche’

Notarieel recht op de schopReactie van een student

Page 2: Juncto - 24.4 / zomer 2013

Achter de wolken schijnt de zon

De zomer komt maar langzaam op gang maar

dat mag de pret niet drukken. Na weer een jaar

lang colleges en werkgroepen volgen, studeren,

tentamens maken, borrels en andere neven­

activiteiten is het (bijna) tijd om even stoom af

te blazen en te genieten van een welverdiende

vakantie. De een doet dit door te reizen of

festivals te bezoeken, de ander door summer­

courses te volgen, al dan niet in het buitenland.

Een ding wat zeker is, is dat het thema van

deze Juncto volledig past bij het hierboven

geschetste plaatje. Oók juridisch gezien is

vakantie namelijk interessant. Vandaar dat

het laatste nummer van dit academisch jaar

volledig in het teken staat van dit onderwerp.

In de thema­rubriek vind je deze keer ver­

scheidene onderwerpen die met vakantie of

het reisrecht samenhangen. Welke rechten heb

je als je vliegtuig vertraagd is (p. 24) en hoe

kun je deze rechten uitoefenen? (p. 28) Ook

de Europese Commissie erkent het belang van

het jaarlijks opnemen van vakantiedagen, wat

volgens de Commissie ‘de werknemer in staat

stelt uit te rusten en over een periode van

ontspanning en vrije tijd te beschikken.’ Hoe

ging de Nederlandse Staat daarmee om? Lees

erover in het artikel ‘vakantiekriebels’ (p. 36).

Wat actualiteit betreft kun je een reactie van

een oud­student Notatieel Recht lezen over

de huidige hervormingen binnen de leerstoel.

Zijn die hervormingen nou allemaal wel nodig?

Verder: is Nederland nou echt een belasting­

paradijs? En zullen de toekomstige gedragingen

van directeuren in de Nederlandse muziek­

instrustie er toe leiden dat mededingingsregels

geschonden worden?

Het eerste jaar van de Corporate Law Society

zit er op. Kunnen zij dit als succesvol ervaren?

Zin in een nieuwe Model United Nations?

Urios organiseert er één. En een study abroad

vanuit het verre Australie.

Naast dat dit de laatste Juncto van dit acade­

mische jaar is, is het ook mijn laatste nummer

als hoofdredacteur. Het jaar is voorbij gevolgen

maar dit betekent ook dat wij met smart op

zoek zijn naar een nieuwe gegadigde die mijn

stokje wil overnemen! Lijkt dit je wat? Kijk

dan snel op pagina 64 en wie weet mag jij het

Juncto­lustrumjaar aftrappen met weer een

nieuwe top­editie!

En last but not least wil ik graag iedereen bedan­

ken die het afgelopen jaar, in welke vorm dan

ook, een bijdrage heeft geleverd aan het blad.

Zonder jullie geen Juncto!

Namens de redactie,

Lilach Zalait

Hoofdredacteur 2012/2013

Voorwoord 1

Voorwoord

Page 3: Juncto - 24.4 / zomer 2013

2 Onrechtmatige publicaties Inhoudsopgave 3

Et CeteraWachten voor een rood sein – p.47Masterscriptie uitgelicht limitering van de duur van partneralimentatie – p.54Column Petra van Driel: Zomervruchten – p.57

Thema: Recht en Vakantie

Vakantie: van droom tot nachtmerrie – p.21Vertraging met het vliegtuig, wat nu? – p.23Fraude loon?! Reisverzekeringen en schadeclaims – p.26Mind your step! – p.28Gaan? Stage of vrijwilligerswerk bij negatief reisadvies – p.32Vakantiekriebeltjes – p.36De keerzijde van teruggeleiding bij kinderontvoering – p.42

Inhoud Editie 24.4/ Zomer 2013

Colofon Juncto is het onafhankelijke blad van

het departement Rechtsgeleerdheid van

de Uni versiteit Utrecht. Juncto wordt uitge­

geven door Juridische Studenten Vereniging

te Utrecht en verschijnt vier maal per jaar in

een oplage van 2000 exemplaren. Het blad is

gratis verkrijgbaar in de onderwijs gebouwen

en instituten van de faculteit, alsmede in

de Onderwijswinkel Rechtsgeleerdheid.

HoofdredacteurLilach Zalait

Eindredactie Lilach Zalait

Redactie Marcel René Bamberg, Joukje Baur, Christaan

Bos, Mark Devilee, Tatjana Janssen, Lennart

Jilesen, Yasemin Karadavut, Gwenn Korteweg,

Jasmin Lagziel, Leroy Pinas, Mark Posthumus,

Lucas Scholcz, Saskia de Schutter, Chaya Sikken,

Awura Simpe

Medewerkers aan dit nummerMarit Balkema, Alexander Defauw, Petra van

Driel, Sander Van ’t Foort, Ewoud Hondius,

Sybren Straatsma

Website http://www.dejuncto.nl

Postadres JSVU B.V.

Jansveld 44, 3512 BH Utrecht

E-mail [email protected]

Voor inlichtingen over adverteren kunt

u contact opnemen met de Commissaris

Extern van de jsvu:

e [email protected]

t (030) 240 08 11

f (030) 236 74 75

Raad van Advies L. Esser, L. Beerthuizen, M. Devilee

VormgevingStudio Maaike Klijn, Breda

Druk Koninklijke BDU Grafisch Bedrijf, Barneveld

Ingezonden stukken, alsmede bijdragen van

de faculteit en de JSVU, vallen niet onder

de verantwoordelijkheid van de redactie.

De redactie behoudt zich het recht voor inge­

zonden stukken in te korten en/of te weigeren.

AuteursrechtJuncto wordt mede mogelijk gemaakt door

inkomsten uit advertenties, advertorials

en kantorenspecials. Deze onderdelen vallen

buiten de onafhankelijkheid van de redactie.

Het copyright van de artikelen/foto’s ligt

bij de auteurs/fotografen. Niets uit deze

uitgave mag worden verveelvoudigd en/of

openbaar gemaakt, op welke wijze dan ook,

zonder toestemming van de auteurs.

Actualiteit

Redactieleden – p.5Nederland, belastingparadijs? – p.10Notarieel Recht op de schop, waarom? – p.14Verboden afspraken in de muziekindustrie? – p.16

Naast je studie

Study abroad Een Australische droom – p.59Oprichtingsjaar Corporate Law Society: een groot succes! – p.60Urios Utrecht Model United Nations – p.62

Rectificatie

In Juncto 24.3 Geestverruimend Recht hebben

wij een artikel geplaatst over de masterscriptie

van Rachel Reinhard met betrekking tot het onge­

vraagd inwinnen van informatie over een sollicitant

(p. 24) Hierbij hebben wij meerdere malen geschre­

ven dat het over haar proefschrift ging waar het

eigenlijk haar masterscriptie betrof. Onze excuses.

Page 4: Juncto - 24.4 / zomer 2013

Redactieleden 5

Joukje Baur, 22 jaarBachelor, toga-trajectMensen hechten veel waarde aan privacy.

Maar is privacy zoveel waard dat criminelen

niet kunnen worden aangepakt? Mijns inziens

moet de overheid mogelijkheden hebben om

cybercriminelen aan te pakken. Een rechter

moet eerst toestemming geven. Zodoende

kan de overheid niet zonder gegronde reden

in iemand zijn computer of telefoon snuffelen.

Dit lijkt mij redelijk. Cybercriminelen kunnen

nu bij onze gegevens en wie weet

wat ze daarmee doen.

Dan heb ik per­

soonlijk liever

dat de overheid

mijn privacy

schendt in

plaats van een

cybercrimi­

neel.

Chaya Sikken, 25 jaarMaster PrivaatrechtMensen hechten veel waarde aan privacy.

Maar is privacy zoveel waard dat criminelen

niet kunnen worden aangepakt? Mijns inziens

moet de overheid mogelijkheden hebben om

cybercriminelen aan te pakken. Een rechter

moet eerst toestemming geven. Zodoende

kan de overheid niet zonder gegronde reden

in iemand zijn computer of telefoon snuf­

felen. Dit lijkt mij redelijk. Cybercriminelen

kunnen nu bij

onze gegevens

en wie weet wat

ze daarmee doen.

Dan heb ik per­

soonlijk liever dat

de overheid mijn

privacy schendt

in plaats van een

cybercrimineel.

Redactieleden

Cyberaanvallen houden Nederland in de ban. Onder andere DigID, Rijksoverheid en ver­schillende Nederlandse banken zijn de afgelopen tijd slachtoffer geweest van deze aanval­len waarbij de kans groot is dat onze persoonsgegevens op straat komen te liggen. Minis­ter Opstelten introduceerde daarom begin mei een een 89­pagina tellend wetsvoorstel met het voornemen om opsporingsdiensten meer bevoegdheden te geven met als doel: hackers en cybercriminelen aanpakken. Het wetsvoorstel houdt kort gezegd in dat smartphones en computers mogen worden doorzocht, communicatie mag worden afgeluisterd en dat er zelfs spionagesoftware mag worden geïnstalleerd om versleutelde gegevens in handen te krijgen. Verdachten kunnen gedwongen worden om gegevens te verstekken en internetproviders om gegevens te verwijderen. Wel dient er vooraf toestemming aan de rechter te worden gevraagd.De eeuwig durende discussie omtrent privacy en veiligheid van burgers steekt hierbij de kop weer op. Wat denken jullie?

Het straffen van hackers en cybercriminelen weegt zwaarder dan privacy van burgers.

Cybercriminelen kunnen nu bij onze gegevens en wie weet wat ze daarmee doen. Dan heb ik persoonlijk liever dat de overheid mijn privacy schendt in plaats van een cybercrimineel. – Joukje Baur

ActualiteitDe redactieleden geven hun reactie op het wetsvoorstel van Opstelten waarbij de overheid meer bevoegdheden krijgt om cybercriminelen en hackers op te sporen. Verder kun je lezen of Nederland wel écht een belastingparadijs is en reageert een oud­student van de Master Notarieel Recht op de hervormingen binnen deze leerstoel.

Redactieleden – p.5

Nederland, belastingparadijs? – p.10

Notarieel Recht op de schop, waarom? – p.14

Verboden afspraken in de muziekindustrie? – p.16

Page 5: Juncto - 24.4 / zomer 2013

Redactieleden 76 Redactieleden

Tatjana Janssen, 24 jaarMaster PrivaatrechtIk ben het oneens met bovenstaande stelling.

Alvorens de politie mag hacken moet er zijn

voldaan aan een aantal voorwaarden en dient

de rechter­commissaris toestemming te geven.

Daarbij wordt de toestemming slechts gege­

ven wanneer er sprake is van een verdenking

van een misdrijf met een gevangenisstraf van

minstens vier jaar. Tevens moet er sprake zijn

van een misdrijf dat een ernstige inbreuk op

de rechtsorde oplevert. Het is dus niet zo

dat de privacy van elke burger zonder grond

geschonden wordt. Uiteindelijk ondervinden

de overheid en burgers juist overlast van de

cyberaanvallen en dient hier­

tegen te worden

opgetreden.

De huidige

wetgeving biedt

soms te weinig

bescherming

in een verande­

rende samen­

leving.

Gwenn Korteweg, 22 jaarMaster PrivaatrechtPrivacy staat in Nederland hoog in het vaan­

del. We zijn hier niet van ‘het doel heiligt de

middelen’. Toch is er sinds de komst van het

internet veel veranderd. Door alle cyberaan­

vallen op de overheid, Digid en de banken, kan

het zo zijn dat juist die zeer gewaardeerde

privacy op straat komt te liggen. Moeten we

dan naar een systeem waar alles en iedereen

ongegeneerd gecontroleerd kan worden? Ik

vind het lastig, het zal toch van geval tot geval

verschillen wanneer dit geoorloofd is. Er zal

daarom naar mijn idee iedere keer

een belangenafweging

gemaakt

moeten

wor den,

waarbij

de priva­

cybelangen

van de burger

zwaar zullen

moeten wegen.

Awura Simpe, 25 jaarMaster Privaatrecht (Track I.E.) Het wetsvoorstel heeft het doel cybercrime

aan te pakken door middel van zeer ingrij­

pende bevoegdheden van de politie. Het risico

dat burgers de dupe worden van de bevoegd­

heden is groot. De gemiddelde hacker zal

voor het uitvoeren van een cyberaanval name­

lijk niet zijn of haar eigen apparaten gebruiken,

maar zal hiervoor slecht beveiligde apparaten

(denk bijvoorbeeld aan apparaten ‘beveiligd’

met wachtwoorden van het type ‘0000’ of

aan het niet gebruik maken van een beveiligde

verbinding d.m.v. ‘https’) van onschuldige

burgers gebruiken. Daarnaast wist een beetje

professionele hacker zijn digitale sporen uit

waardoor de persoonlijke gegevens waarop

de politie veelal zal stuiten (grotendeels) niet

afkomstig zullen zijn van een crimineel, maar

van een niet­hacker. Hoewel de ratio achter

het wetsvoorstel is om iedere stap van een

vermoedelijke hacker nauwgezet te volgen,

zal dat in de praktijk neerkomen op een

inbreuk van privacy van de burger, terwijl

de hacker er zonder kleerscheuren vanaf

komt. De

effectivi­

teit van

het nieuwe

wetsvoorstel

is daarom

uiterst twijfel­

achtig. In het

licht van het

wetsvoorstel

van Opstelten

wegen daarom naar mijn mening de belangen

van de burger zwaarder.

Jasmin Lagziel, 23 jaarLegal Research MasterDe technologie ontwikkelt zich steeds verder,

nu criminelen slimmer en handiger worden

kan de overheid natuurlijk niet achterblijven.

Het is daarom begrijpelijk dat de overheid

bepaalde bevoegdheden nodig heeft om

cybercriminaliteit te bestrijden. Ik zou echter

niet zover gaan om te zeggen dat het op­

sporen van hackers en

cybercriminelen

zwaarder weegt

dan privacy van

burgers. Net als bij

andere privacyvraag­

stukken draait het

hier om een balans

en moet elke zaak

afzonderlijk bekeken

worden.

Christiaan Bos, 22 jaarBachelor, toga-trajectVanzelfsprekend is de problematiek omtrent

cybercriminaliteit vandaag de dag omvang­

rijk. De vraag is echter of het wetsvoorstel

van Opstelten de juiste manier is om deze

problemen aan te pakken en met name

vraag ik mij af (en vele critici met mij) of het

gekozen middel opweegt tegen de inperking

van onze privacy die hiermee gepaard zal gaan.

Weliswaar is eerst toestemming nodig van de

Rechter­Commissaris, die deze alleen verleent

bij delicten

met een ge­

vangenisstraf

van minimaal

vier jaar. Toch is

het opmerkelijk

dat het ‘hacken’

van oa. onze mo­

biele telefoons aan

dezelfde voorwaar­

den is verbonden als

de minder vergaande telefoontaps.

De overheid als’ legale’ cybercrimineel?

Lucas Scholcz, 24 jaarBachelor, toga-trajectVeel hackers schenden de privacy van burgers

door computers te hacken en persoons­

en bankgegevens te stelen. De vraag is dan

of de burger liever door “vreemde” hackers

met slechte bedoelingen gehackt wil worden,

of door de politie die zich aan allerlei regels

moet houden, in hun zoektocht naar cybercri­

minelen om deze op te sporen en te straffen.

Mijn voorkeur gaat uit naar het laatste. Boven­

dien lijkt het noodzakelijk om cyberaanvallen

een halt toe te roepen, aangezien deze steeds

meer impact op de maatschappij lij­

ken te hebben. Uiteraard

ligt misbruik

van

bevoegd­

heden door

de politie

altijd op de

loer, maar het

is een afweging

die je moet

maken.

Leroy Pinas, 24 jaarMaster Recht en OndernemingDe stelling dat met het terughacken onze

vrijheden worden ingeperkt gaat mij iets te

ver. Eigenlijk is dit een opsporingsmethode

anno 2013. Ook in het dagelijks leven wordt

je namelijk al geobserveerd of kunt worden

afgeluisterd. Ook deze middelen zijn democra­

tisch tot stand gekomen. Wel kijk ik de plan­

nen met argwaan tegemoet. Men gaat immers

nooit van A naar Z. Nu wordt het terughacken

gebruikt voor zware verdenkingen.

Maar wie

garandeert

mij dat deze

methode

straks, zonder

dat wij dit

beseffen, wordt

toegepast bij

lichtere verden­

kingen?

Saskia de Schutter, 23 jaarMaster PrivaatrechtIk ben het niet per definitie eens met de

stelling dat het straffen van cybercriminelen

zwaarder weegt dan privacy van burgers. Ik

ben van mening wel dat er niet te gemak­

kelijk aan dergelijke funda­

mentele

beginselen

van een

rechtsstaat

getornd mag

worden. Het

is daarente­

gen zo dat po­

litie en justitie

momenteel op

andere gebieden ook bevoegdheden heb­

ben om inbreuk te maken op de privacy van

burgers, mits aan bepaalde voorwaarden is

voldaan. Met de vele technologische ontwik­

kelingen van de afgelopen decennia lijkt het

mij terecht dat de wet met de tijd mee gaat.

Indien met de juiste waarborgen omkleed zie

ik geen grote bezwaren tegen het wetsvoor­

stel van Minister Opstelten.

Mark Devilee, 23 jaarMaster Fiscaal RechtOp het eerste

gezicht lijkt

dit een voor

de hand lig­

gende stel­

ling. Immers,

natuurlijk zal

de overheid er

alles aan moeten

doen om de pri­

vacy van onschul­

dige burgers te

waarborgen. En natuurlijk mag het niet zo zijn

dat een aantal (cyber)terroristen de boel ont­

regelt en de overheid dwingt tot een inbreuk

op het belangrijke privacywetsartikel dat is

neergelegd in zowel het EVRM (8) als de

Grondwet (10). Maar zo simpel ligt het mijns

inziens niet. De boel werd recentelijk namelijk

wel degelijk ontregeld. DigiD, Rijksoverheid en

de banken, drie boegbeelden van de privacy

van de Nederlandse burger die stuk voor stuk

gevoelige informatie in­ en uitademen, zijn

bij de strot gepakt door een schijnbaar zeer

professionele organisatie ICT’ers die weet

waar zij het over heeft. Het snel geroepen

argument dat de online gegevens ‘maar beter

beveiligd moeten worden’ is absoluut niet

voldoende om dit probleem op te lossen. De

cyberkennis van de terroristen blijkt verder te

reiken dan de software waarmee de Neder­

landse overheidsinstanties worden beveiligd.

De in het rapport aangedragen oplossing

van bevoegdheidsuitbreiding lijkt mij daarom

een juiste: ageren boven reageren en actie

boven reactie. Ik noteer ten slotte dat de

bevoegdheidsuitbreiding enkel en uitsluitend

in die gevallen zou moeten gaan plaatsvinden

waarvoor het bedoeld is (verdenking van een

misdrijf dat ernstige inbreuk op de rechtsorde

oplevert). Wanneer derhalve uiterst zorgvuldig

Hoewel de ratio achter het wets­voorstel is om iedere stap van een ver ­moedelijke hacker nauwgezet te volgen, zal dat in de praktijk neerkomen op een inbreuk van privacy van de burger, terwijl de hacker er zonder kleer­scheuren vanaf komt. – Awura Simpe

Nu wordt het terughacken gebruikt voor zware verdenkingen. Maar wie garandeert mij dat deze methode straks, zonder dat wij dit beseffen, wordt toegepast bij lichtere verdenkingen? – Leroy Pinas

Page 6: Juncto - 24.4 / zomer 2013

8 Redactieleden

gebruik wordt gemaakt van deze inbreuk op

de privacy zal, de facto, de privacybescherming

in Nederland er juist alleen maar verder op

vóóruit gaan.

Yasemin Karadavut, 22 JaarMaster PrivaatrechtHet opsporen en straffen

van hackers

en cyber­

criminelen

gaat onder

bepaalde

voorwaar­

den naar

mijn mening

vóór de

privacy van

burgers. Indi­

rect wordt de privacy

van burgers daar namelijk ook

mee beschermd. Het voorkomen van

cyberaanvallen kan er namelijk voor zor­

gen dat de gegevens van burgers niet in de

verkeerde handen terecht komen en voor

het voorkomen van deze cyberaanvallen zijn

nou immers gegevens nodig van mogelijke

verdachten. Dat door het wetsvoorstel in

bepaalde gevallen opsporingsdiensten meer

bevoegdheden krijgen en meer privacygevoe­

lige gegevens tot hun beschikking krijgen is

daaraan, naar mijn mening, ondergeschikt.

Marcel René Bamberg, 22 JaarMaster PrivaatrechtWie de aanvallen op websites van de Neder­

landse overheid en Nederlandse banken

goed heeft bekeken, moet weten dat er niets

spannends aan is. Er is geen sprake van een

inbraak in een systeem waarbij duizenden

inloggegevens van gebruikers worden gestolen.

Er ontstaat dus onrust, maar er is geen code

rood wat betreft de

beveiliging van saldi

van klanten. Sterker

nog, dergelijke

aanvallen vinden

letterlijk iedere dag

plaats, alleen dan op

zo’n kleine schaal dat

websites er niet plat

door gaan. Ik ben zelf

geen privacy­fetisjist

en heb bovendien weinig te verbergen, maar

ik ben wel van mening dat degenen die zich

snel in hun eigenheid voelen aangetast moeten

worden gevrijwaard van allerlei bemoeienis

van de lange armen van Ivo Opstelten en zijn

departement. Spionagesoftware installeren om

te voorkomen dat DigiD een paar uur uit de

lucht is? Liever niet!

Page 7: Juncto - 24.4 / zomer 2013

Nederland, belastingparadijs 11

Actualiteit

Nederland, belastingparadijs?

Tekst door Mark Devilee

aanleiding van recente rapporten en kritieken

door de buitenwereld te worden beschouwd

als belastingparadijs wanneer ofwel nauwe­

lijks tot geen belasting wordt geheven, ofwel

het belastingstelsel het ontgaan van heffing in

andere landen duidelijk vergemakkelijkt en lijkt

aan te moedigen.

Waarom wordt Nederland dan nu genoemd?

Qua belastingtarieven zit Nederland toch

helemaal goed? Dat klopt. Nederland kent

voor de vennootschapsbelasting een prima

tarief van 25% met een 20% opstap en voor

de inkomstenbelasting kent het een wereldwijd

zelfs hoog tarief van 52% voor de hoogste

schijf. Het zijn de zogenoemde ‘brievenbus­

maatschappijen’ waarmee Nederland inter­

nationaal de wind van voren krijgt.

FiscaliteitVoor een goed begrip van wat er aan de gang

is, volgt nu een stukje fiscaliteit, waarin het

telkens gaat om een internationaal opererend

concern1. Wanneer een vennootschap interest

en royalty’s betaalt aan een vennootschap in

een ander land, zijn deze kosten aftrekbaar

voor de vennootschap. De vennootschap die

de betaling ontvangt, wordt voor die inkom­

sten belast. Voor dividenden geldt dat deze niet

mogen worden afgetrokken door de vennoot­

schap die de dividenden uitkeert. Die dividenden

zijn bij de ontvanger in beginsel gewoon belast.

Tot zo ver geen aandachtspunten. Het gaat

echter ‘mis’ bij de bronbelasting. De bron­

belasting is de belasting die het bronland heft

(het bronland is het land van de betalende

vennootschap, het woonland is het land van de

ontvangende vennootschap). Veel bronlanden

heffen bronbelasting op betalingen van dividen­

den, interest en royalty’s. Het idee hierachter

is, dat wanneer het vermogen het land verlaat,

de heffing veilig dient te worden gesteld. Het

woonland wil echter in beginsel ook altijd hef­

fen. Om dubbele belasting tegen te gaan sluiten

landen daarom belastingverdragen. Nederland

heeft een zeer uitgebreid verdragennetwerk

(medio mei 2013 heeft Nederland 94 geldige

belastingverdragen lopen). De verdragen

zorgen ervoor dat de bronbelasting geredu­

ceerd wordt. Daarbij, en dat is naast het brede

scala aan verdragen het tweede uithangbord

van Nederland, kent Nederland geen bronbe­

lasting wanneer een vennootschap interest of

royalty’s betaalt aan een buitenlandse vennoot­

schap. De bronbelasting op dividenden wordt

vaak tot nihil gereduceerd.

De combinatie van deze twee uithangborden

heeft tot gevolg dat Nederland het ideale

doorsluisland is. Want: bedrijven gaan vanuit

hun bronland speuren naar dispariteiten

(verschillen tussen belastingstelsels) in het

woonland (of andersom) die ervoor zorgen

dat een betaling in beide landen aftrekbaar is of

die wel aftrekbaar is in het ene land, maar niet

belast is in het andere land. Het benutten van

een dergelijke dispariteit zal de belastingdruk

van het bedrijf naar beneden halen. Mocht een

dergelijk verschil zijn gevonden, dan zal veelal

ofwel een belastingverdrag ontbreken (met

als gevolg dubbele belastingheffing), ofwel zal

de ‘mismatch’ bij het bestaan van een verdrag

in dat betreffende verdrag worden rechtgezet.

Echter, het tussenschuiven van een vennoot­

schap in Nederland gaat gepaard met slechts

een minimale heffing én geeft het concern de

kans om de mismatch vervolgens door middel

van het verdragennetwerk van Nederland

optimaal te benutten. Er worden in Nederland

vaak dan ook nauwelijks activiteiten uitge­

voerd met nauwelijks werknemers in dienst.

Dit worden de zogenoemde ‘brievenbusmaat­

schappijen’ genoemd.

Nederland verdient echter inmiddels jaarlijks

rond de één miljard euro aan belastinggeld

aan deze brievenbusmaatschappijen. Door

de enorme hoeveelheid brievenbusfirma’s zijn

er verhoudingsgewijs ook veel hoofdkantoren

gevestigd in Nederland, wat weer veel werk­

gelegenheid met zich brengt. Bovendien het is

legaal. Is er eigenlijk wel een probleem?

NadelenEen volgende vraag betreft daarom de rele­

vantie van het al dan niet zijn van een dergelijk

belastingparadijs. Met andere woorden:

waarom zou Nederland volgens criticasters

geen belastingparadijs moeten willen zijn?

Universiteit UtrechtHet artikel richt zich op de recente ontwikke­

ling waarin Nederland door fiscalisten steeds

frequenter het stempel ‘belastingparadijs’

krijgt toegewezen. De drie hoofdpunten zijn:

1 Waarom is deze ontwikkeling aan de gang?

2 Waarom is dit vervelend?

3 En is dit wel terecht? Allereerst wordt voor

de beantwoording van deze drie vragen de

term ‘belastingparadijs’ besproken. Daarna

wordt uitgelicht waarom Nederland zich al

dan niet moet verzetten tegen het voor de

buitenwereld ‘zijn’ van een belastingparadijs.

Na blootlegging van de kritiek wordt afge­

sloten met een afweging en een persoonlijk

eindoordeel.

BelastingparadijsEen belastingparadijs, ook wel ‘tax haven’

genoemd, kent geen vaste definitie. Wel kan

worden gesteld dat wanneer een land een

belastingstructuur speciaal heeft gecreëerd

om voordeel te halen uit­ of zelfs misbruik

te maken van de wereldwijde vraag naar

mogelijkheden om belastingen te ontduiken,

er zeker sprake is van een belastingparadijs.

Dit soort belastingparadijzen zijn enerzijds

vaak landen die door hun ligging / omvang

of andere factoren geen groot financieel

potentieel hebben. Anderzijds zijn het landen

die voor een groot gedeelte afhankelijk zijn

van de dienstensector. Dat Nederland ­als

het zou kwalificeren voor deze definitie- tot

de laatstgenoemde groep zou behoren, moge

duidelijk zijn.

Hoewel er geen uniforme definitie bestaat,

heeft De OESO (Organisatie voor Econo­

mische Samenwerking en Ontwikkeling) in

1998 wel vier indicatoren neergelegd voor

een belastingparadijs:

1) Geen of te verwaarlozen belasting op

het betreffende inkomen (uit winst)

2) Gebrek aan effectieve informatiewisseling

door (excessief) bankgeheim

3) Gebrek aan transparantie door (excessief)

bankgeheim

4) Geen substantiële (bedrijfs)activiteit

In essentie lijkt een belastingparadijs naar

Witte stranden, dobberende bootjes en slechts een handvol palmbomen

die bescherming biedt tegen de felle en snijdende zon. Grote kans dat dit het

beeld is dat als eerst bij u opkomt bij het horen van de term ‘belastingparadijs’.

De Kaaimaneilanden, Bermuda, Madeira, de Bahamas: stuk voor stuk voor-

beelden van bounty-eilanden die zich, tot afgrijzen van menig buitenlandse

belastingdienst, succesvol profileren als vestigingsland voor vermogen van

multinationals door middel van hun zeer gunstige belastingvoorwaarden.

Toch wordt ook Nederland de laatste jaren steeds vaker bij dit rijtje gevoegd.

Ditmaal dus geen Corona-biertje met limoen en een hangmat, maar Heineken

extra cold. Hè, wat? Juncto praat u bij.

10 Nederland, belastingparadijs

1 Waarom is deze ontwikkeling aan de gang? 2 Waarom is dit vervelend? 3 En is dit wel terecht?

Page 8: Juncto - 24.4 / zomer 2013

12 Nederland, belastingparadijs Nederland, belastingparadijs 13

Met de volgende alinea beeldspraak zal ik

de kritiek proberen te schetsen.

Beeld u zich in: het eindgala van de middelbare

school. De belastingstelsels zijn de meisjes op

het feest. Lena (DUI), Dominique (FR), Lotte

(NL), Guilia (ITA), Alexis (VS) en ga zo maar

door. Ze zijn er allemaal! Alle belastingstelsels

zijn present. De dispariteiten tussen de belas­

tingstelsels zijn de verschillen (uiterlijk, jurk,

karakter etc.) tussen de meisjes. De inkomens

van de belastingplichtigen worden op dit

imaginaire maar o zo drukbezochte feest

belichaamd door de jongens. Hoewel aan het

begin van de avond ieder meisje een jongen

als date heeft ­zodat alle belastingstelsels aan

het begin van de avond een belastinggrondslag

hebben waarover in de toekomst geheven

kan worden­ kan het zo zijn dat naargelang

de avond vordert, sommige belastingplichti­

gen hun inkomen naar een of zelfs meerdere

andere belastingstelsels switchen door de

ongekend gunstige belastingvoorwaarden

die sommige flirtende belastingstelsels (de

tax havens) de belastingplichtigen aanbieden.

Zie hier ook direct het probleem. Hoewel

de switches het gevolg zijn van dispariteiten,

hetgeen op zichzelf niet illegaal is (sterker nog:

het is inherent aan het bestaan van de verschil­

lende belastingstelsels), is het een kwestie van

fatsoen jezelf als belastingstelsel niet zodanig

te presenteren dat belastingplichtigen het

hoofd op hol wordt gebracht met als gevolg

grondslaguitholling van de door de belasting­

plichtigen verlate belastingstelsels. Immers,

doordat het inkomen naar een of meerdere

andere stelsels is verhuisd, heeft het inkomen

het startbelastingstelsel verlaten. De avond zal

derhalve eindigen met meisjes zonder date,

jaloezie en wraakgevoelens. Enfin: drama.

Dergelijke in de steek gelaten meisjes waren

de Verenigde Staten. In 2009 bestempelde het

Witte Huis Nederland en enkele andere lan­

den als een belastingparadijs. Obama kondigde

daarop direct maatregelen aan. Kortom; het

drama kan dus ook fiscale consequenties heb­

ben. De Verenigde Staten liepen door Neder­

land namelijk miljarden dollars aan belasting­

geld mis. Het gemiddelde Amerikaanse gezin

moest dit belastinggat volgens Obama door

toedoen van onder meer ‘belastingparadijs

Nederland’ maar zien te dichten. Door ver­

moedelijk uitstekend lobbywerk werd Neder­

land snel uit deze brief geschrapt, maar het is

absoluut niet ondenkbaar dat Nederland in

de toekomst nog meer de schijn tegen krijgt.

De kritiek groeit immers met de dag en het

Financieele Dagblad (FD) brengt de kritiek

dezer dagen haast dagelijks als voorpagina­

nieuws. Zo bracht bijvoorbeeld de niet­gouver­

nementele organisatie Oxfam Novib op

20 mei jl. een rapport uit met de titel: ‘De Ne­

derlandse route. Hoe arme landen inkomsten

mislopen via belastinglek Nederland.’ Al deze

publiciteit zal voor bijvoorbeeld de dagelijkse

bezigheden van Nederlandse diplomaten of

voor het Ministerie van Financiën tijdens ver­

dragsonderhandelingen vervelende consequen­

ties kunnen hebben. Hoe sterker Nederland

bekend komt te staan als het land dat alle

investeerders wegtrekt uit andere landen en/of

als het land dat door haar gunstige belasting­

voorwaarden de belastinggrondslag van andere

landen tot een minimum beperkt, hoe minder

bereid andere landen zijn concessies te doen

op welk vlak dan ook.

TegengeluidInteressant is ten slotte de vraag of de

Nederlandse politiek dient in te grijpen. De

meningen zijn verdeeld. Wat denkt u? Enerzijds

is er de negatieve publiciteit met mogelijk

negatieve internationale gevolgen, wellicht niet

eens beperkt tot de fiscaliteit. De oncollegiale

grondslaguitholling spreekt ook niet echt voor

het te voeren beleid van Nederland.

Maar gaat het niet te ver om Nederland te

scharen onder de eerder gegeven omschrij­

vingen van het ‘belastingparadijs’? Is het wel

Nederland dat zich moet aanpassen? Is het

namelijk niet zo dat wanneer andere landen de

uitgaande interest en royalty’s niet aftrekbaar

maken, belastingheffing voor deze landen

gewaarborgd is, zoals Peter Kavelaars (hoogle­

raar fiscale economie) al aangaf in een populair

discussieprogramma? En de derde groep, de

dividenden, zijn toch in een eerder stadium al

belast als winstbelasting naar een tarief dat het

bronland kan instellen? En is het niet zo dat

(los van de mismatches­gevallen) Nederland

wordt ingezet als doorsluisland om bronbelas­

ting te voorkomen, en niet om winstbelasting

tegen te gaan, waardoor vaak enkel dubbele

belastingheffing wordt tegengegaan? En is

het, in geval van de mismatchen, wel fair dat

Nederland de schuld krijgt van een mismatch

tussen twee andere landen? En is het dan

ook fair dat een belastingplichtige bij het niet

benutten van een internationale constructie

met Nederland als doorsluisland dubbel belast

wordt omdat de twee landen waar hij zich in

bevindt (nog) geen belastingverdrag met elkaar

hebben gesloten? Ligt het probleem niet vooral

bij de bronbelasting, juist daar waar Nederland

niet eens wil heffen?

Ik begrijp goed, natuurlijk staan andere landen

niet te trappelen om uitgaande interest en

royalty’s niet aftrekbaar te maken, of om de

winstbelasting te verhogen. De angst voor het

verliezen van multinationals, en de daarmee

eerder genoemde gepaard gaande voordelen

doet hen besluiten dit niet te doen. Dat is

ieders eigen keuze en ieders goed recht. Het

is daarom dus ook nog geen uitgemaakte zaak

wie nu wie dient te beschuldigen van een

obstinate en onethische houding. Misschien

is het wel beter wanneer niemand, zonder

uitzondering (Brussel, Amerika), een ander

beschuldigt van een dergelijke houding, maar

dat de landen samen op zoek gaan naar een

manier om de praktische, ingewikkelde en in­

herent aan het systeem verbonden problemen

die zijn ontstaan op te lossen. En het stempel

‘belastingparadijs’, ach.. die extra zonnestralen

laten vooralsnog ook nog op zich wachten,

nietwaar?

Door de enorme hoeveelheid brieven­busfirma’s zijn er verhoudingsgewijs ook veel hoofdkantoren gevestigd in Nederland. Bovendien het is legaal. Is er eigenlijk wel een probleem?

Het uitgebreide verdragennetwerk en het feit dat Nederland geen bronbelasting op interest en royalty’s kent maakt Neder­land tot het ideale doorsluisland.

noten1 Dus dat wil zeggen: een bedrijf dat rechtspersonen heeft zitten in meerdere landen welk onderling handel drijven: de multinationals.

Page 9: Juncto - 24.4 / zomer 2013

Notarieel recht op de schop. Waarom? 15

Actualiteit

Notarieel recht op de schop. Waarom?

Tekst door Alexander Defauw

Academische vormingMijns inziens valt onder academische juridi­

sche vorming: zelfstandig een mening vormen,

kritisch nadenken, theoretische kennis toe­

passen en achterliggende redenen begrijpen

van wetgeving. Daarnaast zijn verdieping,

zelfontplooiing en verbreding van de algemene

kennis belangrijk. Het aanleren van acade­

mische vaardigheden, zoals schrijfvaardigheid,

spreekvaardigheid en het doen van onderzoek,

is van belang om kennis en gedachten te com­

municeren.

Het credo van de notariële studie was dat

studenten zich niet mochten onthouden van

stemming. Tijdens colleges werd er ongeacht

voorbereiding een mening van je verwacht.

De notariële vakken werden gezien door stu­

denten als vakken waarbij passief in college zit­

ten geen optie was. Voor beginnende studenten

een beangstigende gedachte, maar gaandeweg

de studie ontstond het besef dat je hierdoor

op een interactieve manier academisch wordt

gevormd. Het werd dan ook steeds leuker

om tijdens colleges met zowel de docent

als de medestudent in discussie te gaan. Een

zelfbewuste mening werd verwacht van de

notariële student. Pas nadat de student zijn of

haar mening had gegeven, gaven de docenten

hun mening. Het uitgangspunt was dat er altijd

moet worden geëindigd met een vraagteken,

wat is immers academisch onderwijs indien er

een alwetend antwoord is?

De (beroeps)ethiek liep als rode draad door

de formeelrechtelijke vakken. Niet alleen in de

inleidende vakken van de bachelor, maar ook

daarna. In het introducerende Kernvak notari­

eel recht werd steevast het voorbeeld van de

‘allegorie van de grot’ van Plato behandeld; een

illustratie hoe de insteek van deze brede juridi­

sche studie was. Ook in de master werd onder

andere in het vak ‘Notaris, recht en samenle­

ving’ de student een academisch kader aange­

reikt. Dit was zowel relevant voor de notariële

onderwijs als ook het algemene academische

onderwijs. Zo werden er bijvoorbeeld colleges

besproken van de gerenommeerde Harvard

professor Michael Sandel. Met zijn beroemde

‘jusitice’ colleges werd studenten geleerd

wat ‘the right thing to do’ was, oftewel hoe

zij zich konden ontwikkelen tot een ethisch

verantwoord handelend mens en professional.

De werk­ en hoorcolleges waren niet alleen

bedoeld om de wet uit te leggen, maar meer

om de student een idee te geven wat de

achterliggende gedachten en uitwerkingen van

wetgeving op de maatschappij waren. Naast

deze algemene leerstukken was er aandacht

voor de notariële beroepsethiek. Dit is van

belang, omdat deze moeilijk te vergelijken is

met de ethiek van andere juridische beroepen.

Zo zijn bijvoorbeeld de kwesties van wilsbepa­

ling en omgang met kwaadwillenden onder­

werpen waarbij de student moet leren een

rechte rug te houden als toekomstig (kandi­

daat­)notaris.

Gedurende de notariële studie heb ik voor

diverse vakken papers geschreven, waarbij

naast de inhoud nauwkeurig werd gelet op

de overbrenging hiervan. Aandacht werd

besteed aan spelling, woordkeuze, zinsopbouw

en juridisch jargon. De spreekvaardigheid werd

frequent getoetst door middel van presen­

taties. Deze vaardigheden zijn niet alleen van

belang voor de academische vorming van

studenten, maar tevens van belang voor werk­

zaamheden in de juridische praktijk. Nora van

Oostrom gaf geregeld het voorbeeld dat taal

het zwaard is van een goed jurist.

PrivaatrechtNaast dat de notariële studie academischer

moet worden is het departementbestuur de

mening toegedaan dat de studie meer ingebed

moet worden in het privaatrecht. Dit is echter

al het geval, de huidige notariële studie biedt

een alomvattend scala aan privaatrechte­

lijke vakken. Alle boeken van het Burgerlijk

Wetboek worden behandeld. Naast de brede

goederen­ en verbintenisrechtelijke basis die

wordt geboden in de eerste anderhalf jaar,

wordt zowel het ondernemingsrecht, perso­

nen­ en familierecht en onroerend goedrecht

behandeld. Als ik het departementbestuur goed

begrijp willen zij meer de nadruk leggen op

het algemene privaatrecht dan op de specifiek

notariële aspecten hiervan. Dit zou volgens

hen de notarieel opgeleide student multidisci­

plinair inzetbaar maken. Echter biedt mijns

inziens de huidige studie zo een brede oplei­

ding dat afgestudeerden in verschillende

segmenten terecht kunnen. De Universiteit

Utrecht profileert zich sinds jaren zodanig dat

de notariële student niet alleen opgeleid wordt

tot notaris, maar breed inzetbaar is en uiter­

mate geschikt voor het bank­ en verzekerings­

wezen, de vastgoed­ en projectontwikkeling,

estate planning of mediation, het bedrijfsleven

en in aanvulling met civiel effect ook voor

de advocatuur en de rechterlijke macht.

SlotMijns inziens was de notariële studie al vol ­

doende academisch. De denkwijze en vaardig ­

heden worden vanaf het begin van de studie

gedegen onderwezen. Er is voldoende aan dacht

voor de student om zich te ontwikkelen als

kritisch nadenkend mens en jurist. Daarnaast is

de notariële studie voldoende in het privaat­

recht ingebed en worden studenten breed

privaatrechtelijk opgeleid. Het hele burgerlijke

wetboek wordt behandeld, evenals de aan­

palende rechtsgebieden.

De arbeidsmogelijkheden zijn veel breder

dan alleen het beroep van notaris. Utrecht is

geliefd bij kantoren door een goede reputatie

van de notariele studie. Daarnaast is de studie

kleinschalig en kent iedereen elkaar. De lijnen

tussen docenten en studenten en tussen

studenten onderling zijn kort. De docenten

hebben goede contacten met de arbeidsmarkt,

waardoor er voor een positief opvallende

student altijd een werkplaats is. Ik vind het te

ambitieus en onnodig om op basis van deze,

niet voldoende overwogen, argumenten te

besluiten de notariele studie op zo een ingrij­

pende manier te veranderen.

De opheffing van de notariële leerstoel is

inmiddels een beladen onderwerp geworden

en krijgt zodoende veel aandacht in de media.

DUB en diverse andere media hebben recent

meerdere artikelen gepubliceerd over de nota­

riële studie en de opheffing van de leerstoel.

Hierin worden de verschillende zienswijzen

besproken van het notariële docententeam

en het departementsbestuur. Onlangs werd

een bijeenkomst voor studenten georgani­

seerd om studenten te informeren over de

ontwikkelingen omtrent de notariële studie.

Het departementsbestuur verkondigde dat

de reorganisatie louter positieve effecten zal

hebben. De huidige notariële studie zal meer

academisch worden en meer worden ingebed

in het privaatrecht.

Als recent afgestudeerd student Notarieel

recht vind ik het opmerkelijk te horen dat ik

gedurende mijn studie niet voldoende aca­

demisch ben opgeleid. Mijn studiekeuze was

gebaseerd op de privaatrechtelijke basis van

de studie, de bevlogen academische houding

van het docententeam en de (meta­)juridische

manier van doceren. Ik vraag mij af of de

uitspraken van het departementsbestuur

gefundeerd zijn en of zij het curriculum van

de notariële studie wel academisch onder

de loep hebben genomen. Is de notariële

studie immers niet al academisch genoeg en

voldoende ingebed in het privaatrecht?

Het is een duidelijke boodschap van het departementsbestuur Rechtsgeleerd-

heid: de Utrechtse notariële studie is niet academisch genoeg en zal meer in-

gebed moeten worden in het privaatrecht. Dit is volgens scheidend hoogleraar

Notarieel recht Nora van Oostrom een ‘toverformule’ om te zorgen dat zij niet

meer in aanmerking komt voor de nieuwe leerstoel goederen- en notarieel

recht, welke de huidige leerstoel zal vervangen.

14 Notarieel recht op de schop. Waarom?

Mijns inziens was de notariële studie al vol ­ doende academisch. De denkwijze en vaardig­heden worden vanaf het begin van de studie gedegen onderwezen.

Page 10: Juncto - 24.4 / zomer 2013

Verboden afspraken in de muziekindustrie? 1716 Verboden afspraken in de muziekindustrie?

De directeur van Lowlands stelt: “De muziek­

industrie heeft een geschiedenis van individualisten

die allemaal een beetje voor hun eigen hachje

bezig zijn, en elkaar alleen maar opzoeken als ze

elkaar nodig hebben”. Nu worden er onderling

afspraken gemaakt om de muziekindustrie wat

beter te organiseren. In het interview verklaart

hij: “Een paar mensen hebben nu gezegd: ‘Laten

we eens wat vaker bij elkaar komen en onze

issues nou eens gewoon op papier zetten’. En

laten we kijken waar we een gezamenlijke mening

over hebben en waar we mogelijk andere belangen

hebben. Maar dat we daar in ieder geval eens

wat vaker over praten.” De vraag is echter of

dit mededingingsrechtelijk wel toelaatbaar is.

Mogen concurrerende ondernemingen binnen

de muziekindustrie met elkaar om de tafel

zitten, informatie uitwisselen en afspraken met

elkaar maken?

Het kartelverbodHet mededingingsrecht gaat ervan uit dat

concurrentie noodzakelijk is voor het functio­

neren van de economie. Het doel van het

mededingingsrecht is dan ook het bevorderen

van marktwerking door het verbieden van

concurrentiebeperkend gedrag. Ondernemingen

kunnen zich op concurrentiebeperkende

wijze gedragen door misbruik te maken van

hun economische machtspositie en door het

maken van overeenkomsten. Het kartel ­

verbod verbiedt het maken van concurrentie­

beperkende overeenkomsten.

De toetsing van het kartelverbod bestaat uit

twee stappen. De eerste stap is het verbod;

artikel 6 lid 1 Mededingingswet (hierna Mw)

verbiedt overeenkomsten tussen ondernemin­

gen, besluiten van ondernemingsverenigingen

en onderling afgestemde feitelijke gedragingen

van ondernemingen die ertoe strekken of ten

gevolge hebben de mededinging op de Neder­

landse markt of een deel daarvan merkbaar te

verhinderen, beperken of vervalsen.2 Indien aan

de eisen van het kartelverbod wordt voldaan

en een schending wordt vastgesteld volgt, over­

eenkomstig artikel 6 lid 3 Mw, de tweede stap.

In deze fase worden de voor de mededinging

positieve voordelen van de overeenkomst

bepaald en wordt nagegaan of deze positieve

gevolgen tegen de negatieve gevolgen voor

de mededinging opwegen. Indien de positieve

gevolgen voor de mededinging niet opwegen

tegen een beperking van de mededinging,

bepaalt artikel 6 lid 2 Mw dat de overeenkomst

van rechtswege nietig is.3

Om een schending vast te stellen moet in eerste

instantie worden nagegaan of hier sprake is

van ondernemingen. De vraag of de spelers

in de muziekindustrie als ondernemingen

beschouwd dienen te worden moet bevestigend

worden beantwoord. Het Europees Hof van

Justitie heeft in de bekende Höfner zaak het

begrip onderneming ruim geïnterpreteerd

en hierdoor omvat het elke eenheid die een

economische activiteit uitoefent.4 De Neder­

landse Mededingingswet sluit op de Europese

Mededingingswet aan. Zo heeft de ACM (toen

NMa) besloten dat muziekscholen ook onder­

nemingen kunnen zijn, aangezien zij muziekon­

derwijs aanbieden en dit als een economische

activiteit dient te worden beschouwd.5 Het

is hierdoor vrij evident dat de spelers in de

muziekindustrie ondernemingen zijn in de ogen

van de Mededingingswet.

Indien deze ondernemingen daadwerkelijk

vaker bij elkaar zullen komen en ‘issues’ op

papier zullen zetten, zal gauw ook aan het vol­

gende vereiste van artikel 6 lid 1 Mw voldaan

worden, namelijk een overeenkomst. De term

overeenkomst wordt in het mededingingsrecht

breed geïnterpreteerd en hierdoor vallen alle

vormen van wilsovereenkomsten hieronder.

Zelfs eenzijdig gedrag kan onder bepaalde

omstandigheden tot een overeenkomst leiden.

De grote vraag blijft natuurlijk wat de partijen

met elkaar gaan bespreken. Voor een schending

van het kartelverbod moet er sprake zijn van

een beperking van de mededinging. Onderlinge

In een recent interview met nu.nl uitte de directeur van festival Lowlands

zijn zorgen over de toekomst van de Nederlandse muziekindustrie. De Rijks-

overheid heeft aangegeven de komende tijd minder geld over te hebben voor

subsidies voor kunst en cultuur. De overheid wil ondernemerschap in kunst en

cultuur stimuleren om zo de sector minder afhankelijk te maken van subsidies.

Deze bezuinigingen zijn volgens de directeur van Lowlands aanleiding om

veranderingen aan te brengen in de organisatie van de muziekindustrie.

Verboden afspraken in de muziek­industrie?

Tekst door Jasmin Lagziel

ActualiteitMogen concurrerende ondernemingen binnen de muziekindustrie met elkaar om de tafel zitten, informatie uitwisse­len en afspraken met elkaar maken?

Page 11: Juncto - 24.4 / zomer 2013

Verboden afspraken in de muziekindustrie? 1918 Verboden afspraken in de muziekindustrie?

afstemming van marktgedrag door onder­

nemingen is verboden indien dit ertoe strekt

of ten gevolge heeft dat de mededinging wordt

beperkt, vervalst of verhinderd. In het mede­

dingingsrecht wordt onderscheid gemaakt

tussen doelbeperkingen (welke er toe strekken

de mededinging te beperken) en effectbeper­

kingen (welke mededingingsbeperkingen tot

gevolg kunnen hebben). Zulke overeenkomsten

tussen partijen kunnen ertoe leiden dat hun

onderlinge concurrentie verdwijnt. Deze ver­

mindering van concurrentie kan door partijen

misbruikt worden en dit kan leiden tot prijs­

stijgingen op de relevante markt.

De duidelijkste vormen van doelbeperkingen

zijn prijsafspraken, productiebeperkingen en

marktverdeling. Nu doet de directeur van

Lowlands geen uitspraak over wat daadwer­

kelijk tussen de concurrenten besproken

gaat worden, wellicht weet hij dat zelf nog

niet. Informatie­uitwisseling kan echter onder

bepaalde omstandigheden ook een probleem

opleveren.

Informatie uitwisselenDe Commissie heeft in haar richtsnoeren

uitgebreid stilgestaan bij het fenomeen infor­

matie­ uitwisseling door concurrenten.6 Het

is namelijk een lastige kwestie. De uitwisseling

van informatie kan in verschillende vormen

plaatsvinden. Naast de rechtstreekse uitwis­

seling tussen concurrenten, behoren uitwisse­

lingen via een gemeenschappelijke instantie

(zoals een brancheorganisatie), een derde

partij en door openbaarmaking ook tot de

mogelijkheden. Voor de toepassing van het

kartelverbod is het van belang dat er sprake is

van een overeenkomst, zoals eerder besproken

zal in casu hier snel aan worden voldaan.

Of het uitwisselen van informatie mededinging­

beperkend is hangt af van de kenmerken van

de markt waarop de uitwisseling plaatsvindt.

Verschillende factoren spelen bij de beoor­

deling een rol (bijvoorbeeld de concentratie,

transparantie, stabiliteit en complexiteit van

de markt). Het uitwisselen van informatie

door concurrenten is problematisch om­

dat door uitwisseling overeenstemming kan

worden bereikt over coördinatie van gedrag,

wat weer tot een feitelijke verstandhouding

op de markt kan leiden. Door het uitwisselen

van informatie worden de onzekerheden op

de markt weggenomen. Er kunnen samenhan­

gende verwachtingen ontstaan en op basis

daarvan kunnen ondernemingen vervolgens

afspraken maken over de coördinatie van hun

concurrentiegedrag (dit kan ook zonder deze

coördinatie expliciet vast te leggen). Vooral

informatie over toekomstig gedrag van partijen

is problematisch aangezien concurrenten dan

nog meer op elkaar kunnen inspelen.

Het uitwisselen van informatie is ook proble­

matisch aangezien de interne stabiliteit van een

feitelijke verstandhouding op de markt wordt

versterkt. Het vergroot de transparantie van

de markt, wat samenhangt met het feit dat door

informatie­uitwisseling de ondernemingen in

staat worden gesteld elkaars gedrag te con­

troleren. Indien de informatie­uitwisseling tot

gevolg heeft dat ondernemingen inzicht krijgen

in de marktstrategieën van hun concurrenten,

kan dit een beperking van de mededinging

opleveren. De Commissie geeft in haar richt­

snoeren aan dat de vermoedelijke gevolgen van

informatie­uitwisseling per geval beoordeeld

moet worden. Het is uiteraard belangrijk wat

voor informatie wordt uitgewisseld. Alleen het

uitwisselen van geïndividualiseerde gegevens

op het gebied van voorgenomen toekomstige

prijzen of hoeveelheden, of andere informatie­

uitwisselingen die doelbewust de mededinging

beperken worden door de Commissie geclas­

sificeerd als doelbeperkingen. De mogelijke

gevolgen van andere vormen van informatie­

uitwisseling dienen per geval beoordeeld te

worden. Dit wordt gedaan doormiddel van

een afweging van de vermoedelijke gevolgen

van de informatie­uitwisseling in vergelijking

met de concurrentiesituatie die zonder de

informatie­uitwisseling zou hebben bestaan.7

De Commissie is echter niet alleen negatief

over het uitwisselen van informatie door con­

currenten. Zo legt zij in de richtsnoeren uit dat

de uitwisseling van informatie ook concurren­

tiebevorderend kan zijn omdat zij kan leiden

tot een intensivering van de mededinging of

tot belangrijke efficiëntieverbeteringen.8 Het

is hierdoor lastig om te beoordelen of het

uitwisselen van informatie door de spelers in

de muziekindustrie zal leiden tot een beper­

king van de mededinging. Het zal erg afhangen

van wat er precies op tafel komt en wat de

partijen daarmee gaan doen. De Commissie is

duidelijk van mening dat informatie­uitwisseling

door concurrenten problematisch is en onder

bepaalde omstandigheden zelfs een doelbeper­

king vormt. Indien in casu niet voldaan wordt

aan de vereisten van een doelbeperking kan er

nog steeds sprake zijn van een effectbeperking.

De overeenkomst strekt er dan weliswaar

niet toe om de mededinging te beperken maar

heeft dit wel tot gevolg. Wederom vereist ook

dit verder onderzoek naar de markt voor en

na het uitwisselen van de informatie.

Verboden?De geplande samenwerking is hier “horizon­

taal” van aard; de overeenkomst wordt immers

gesloten tussen de spelers in de muziekin­

dustrie die, of daadwerkelijke of potentiële,

concurrenten van elkaar zijn. Horizontale

samenwerkingsovereenkomsten kunnen

partijen aanzienlijke economische voordelen

opleveren; zo kunnen risico’s verdeeld worden,

kosten bespaard, investeringen vergroot en

de knowhow gezamenlijk benut. De product­

kwaliteit en het productaanbod kunnen

door samenwerking verbeterd worden en

samenwerking kan innovaties stimuleren. De

keerzijde van de medaille is dat horizontale

samenwerkingsovereenkomsten eerder tot

mededingingsproblemen kunnen leiden. Prijsaf­

spraken, productiebeperkingen en marktverde­

ling leiden evident tot mededingingsproblemen,

ook wanneer samenwerken partijen in staat

stelt marktmacht te behouden, te verwerven

of te vergroten kan dit problemen opleveren.

Dit kan aanleiding geven tot negatief effect

op prijzen, productie, innovatie of diversiteit

en kwaliteit van de producten.9 Horizontale

overeenkomsten kunnen worden afgezet tegen

verticale overeenkomsten. Verticale overeen­

komsten worden gesloten tussen onderne­

mingen die werkzaam zijn in een verschillend

stadium van dezelfde productie­ of distributie­

keten. Horizontale overeenkomsten worden

doorgaans als problematischer ervaren dan

verticale overeenkomsten, dit speelt ook een

rol bij de beoordeling of de overeenkomst

verboden is.

Niettemin, ook indien er inderdaad wordt

vastgesteld dat er sprake is van een mede­

dingingsbeperkende overeenkomst is deze

nog niet per definitie verboden. Er dient nog

te worden voldaan aan het merkbaarheids­

vereiste. De Commissie stelt dat informatie­

uitwisseling vermoedelijk merkbaar zal zijn

indien de concurrenten in kwestie een groot

deel van de relevante markt in handen hebben.

Pas als de grote spelers met elkaar gaan praten

is het waarschijnlijk dat er sprake zal zijn van

merkbare mededingingsbeperkende gevolgen.

Anders zouden partijen die niet bij de informatie­

uitwisseling betrokken waren het eventuele

concurrentieverstorende gedrag van de

betrokken partijen kunnen onderdrukken.10

De directeur van Lowlands heeft geen namen

genoemd als het gaat om welke partijen met

elkaar in gesprek zullen gaan. Het is daarom

nog onduidelijk wat precies de relevante

markt is, zijn het alle festivals? Zijn het alleen

de meerdaagse festivals? Of worden soms

alle muziekevenementen in Nederland bij de

afspraken betrokken?

Door gebrek aan informatie blijft het nog

een beetje gissen of de overeenkomst als

merkbaar geclassificeerd zal worden. Het valt

wel te beredeneren dat indien de directeur

van Lowlands iets wil bereiken met de bijeen­

komsten hij de grootste spelers in de muziek­

industrie zal benaderen. Indien dit zal lukken,

zullen de resultaten van de overeenkomsten

vermoedelijk ook merkbaar zijn. De overeen­

komst zal daarom in strijd kunnen worden

geacht met het kartelverbod.

Uitzondering? Het is goed mogelijk dat de directeur van

Lowlands alleen goede bedoelingen heeft met

de muziekindustrie. Wellicht streef hij alleen

culturele doeleinden na en is hij bang dat

zonder de subsidies en zonder samenwerking

het slecht af zal lopen met de Nederlandse

muziekindustrie. Indien de mededingingsregels

in de muziekindustrie worden toegepast zou­

den dit er toe kunnen leiden dat afspraken die

culturele doeleinden nastreven toch concur­

rentiebeperkende gevolgen kunnen hebben en

hierdoor verboden kunnen zijn. Nu biedt de

Mededingingswet een uitweg door middel van

artikel 6 Mw lid 3, indien een overeenkomst

bijdraagt tot verbetering van de productie of

van de distributie of tot bevordering van de

technische of economische vooruitgang kan

het verbod toch niet van toepassing zijn. Dit is

een strikte toets waar niet veel overeenkom­

sten aan voldoen. Er moet sprake zijn van een

verbetering van productie of distributie, een

billijk aandeel moet toekomen aan de consu­

menten, de overeenkomst dient proportioneel

te zijn en de mededinging mag niet volledig

worden uitgeschakeld. Niet economische

belangen (zoals in casu het beschermen van

de muziekindustrie, of breder getrokken het

beschermen van cultuur) voldoen vaak niet

aan deze voorwaarden. De Mededingingswet

kent geen uitzonderingsgrond voor de toepas­

sing van mededingingsregels op het gebied

van cultuur. De Commissie is ook van mening

dat culturele belangen niet boven het belang

van vrijhandel en onbelemmerde concurrentie

komen. Tot op heden genieten culturele

overeenkomsten of andere concurrentie ­

beper kende gedragingen met culturele belan­

gen geen bijzondere bescherming. Het lijkt

daarom zeer onwaarschijnlijk dat overeenkom­

sten in de muziekindustrie onder het verbod

zullen uitkomen met een beroep op deze

uitzondering.11

ConclusieDe directeur van Lowlands heeft waarschijn­

lijk alleen maar goede bedoelingen met de

voorgestelde bijeenkomsten. Hij moet echter

oppassen dat wat wellicht onschuldig lijkt toch

uiteindelijk kan leiden tot situaties in strijd met

het kartelverbod. De Mededingingswet kent

(nog) geen uitzonderingsgrond voor de toe­

passing van mededingingsregels op het gebied

van cultuur. Wellicht dat de wetgever stil moet

staan bij het feit dat indien de muziekindustrie

niet langer meer wordt gesteund, dit wellicht

een andere vorm van ondernemerschap stimu­

leert dan de bedoeling was.

noten1 Interview van 26 april 2013, te bekijken op: http://www.zie.nl/video/muziek/Eric­van­Eerdenburg/m1nzdwxff7fa2 Gezien de omvang van deze contributie zal ik alleen de Nederlandse Me­dedingingswet bespreken, Voor de toepassing van het Europese equivalent van artikel 6 Mw (artikel 101 lid 1 Treaty on the Functioning of the European Union) moet er sprake zijn van invloed op de handel tussen de lidstaten. De Nederlandse Mededingings­wet is sterk georiënteerd op het Europese en bij de interpretatie daarvan dient aansluiting gezocht te worden bij het Europese mededingingsrecht. Het uitgangspunt is dat de Ne­derlandse Mededingingswet niet strenger of spoeler is dan het Europese.3 Richtsnoeren inzake de toepasselijkheid van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op horizontale samenwerkings­overeenkomsten, par. 20.4 Zaak C41/90 Höfner.5 Zaaknr. 5, Kunstzinnige vorming en onderwijs, besluit van 31 juli 1998 en S.A. De Vries ‘Cultuur en mededinging: Harmonie of dissonantie?’ Igitur, 2005. 6 Richtsnoeren inzake de toepasselijkheid van artikel 101 van het Verdrag

betreffende de werking van de Europese Unie op horizontale samenwerkings­overeenkomsten [2011] OJ C 11/01.7 Richtsnoeren inzake de toepasselijkheid van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op horizontale samenwer­kingsovereenkomsten [2011] OJ C 11/01, par. 60­69 en C.E. Schillemans ‘Informatie­uitwisseling en het mededingingsrecht’, Markt & Mededinging, 2010, nr. 5, p. 1.8 Richtsnoeren inzake de toepasselijkheid van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op horizontale samenwerkings­overeenkomsten [2011] OJ C 11/01, par. 58.9 Richtsnoeren inzake de toepasselijkheid van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op horizontale samenwerkings­overeenkomsten [2011] OJ C 11/01, par. 2­3.10 Richtsnoeren inzake de toepasselijkheid van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op horizontale samenwerkings­overeenkomsten [2011] OJ C 11/01, par. 71. 11 S.A. De Vries ‘Cultuur en mededinging: Harmonie of dissonantie?’ Igitur, 2005.

Indien de mededingingsregels in de muziekindustrie worden toegepast zouden dit er toe kunnen leiden dat afspraken die culturele doeleinden nastreven toch concurrentiebeperkende gevolgen kunnen hebben en hierdoor verboden kunnen zijn.

Page 12: Juncto - 24.4 / zomer 2013

Vakantie: van droom tot nachtmerrie 21

In deze bijdrage wil ik aandacht besteden aan

de juridische risico’s van het reizen en aan

wat daar aan kan worden gedaan. Dat pakt

mooi uit, want juist nu deze bijdrage ter perse

gaat, is het wachten op een voorstel voor een

nieuwe Europese richtlijn pakketreizen. Pakket­

reizen omvatten steeds een combinatie van

tenminste twee van drie elementen: vervoer,

accommodatie en een toeristische dienst (bij­

voorbeeld een sportactiviteit of operabezoek).

Is alleen sprake van vervoer, dan gelden andere

regels. Met name de Europese verordening

inzake vertraging en annulering van vluchten

heeft veel reuring veroorzaakt. Gaat het alleen

om de vakantiebestemming, dan is soms sprake

van timeshare. Krijgt iemand een probleem

met een touroperator, dan zal een geschil vaak

niet bij de gewone rechter komen, maar bij

de geschillencommissie reizen. Gaat het daar­

entegen om een geschil over een simpele reis

(dus geen pakketreis), dan is er momenteel

geen geschillencommissie luchtvaart voor­

handen om dit te beslissen. Een gemiste kans

voor de luchtvaartsector.

Pakketreizen: richtlijn moet vernieuwd.De richtlijn pakketreizen is inmiddels drie­

ëntwintig jaar oud en is dringend toe aan

modernisering. Twintig jaar geleden bestond

internet nog niet : wie een (pakket)reis

wilde boeken, stapte naar een reisbureau

dat vervolgens de touroperator inschakelde

(‘mèt Monique’). Tegenwoordig zijn er talloze

websites die het boeken via de reisagent heb­

ben overgenomen. Los daarvan heeft de richt­

lijn de nodige juridische puzzels opgeleverd.

Een enkel voorbeeld. Gaat een scholier voor

een uitwisseling naar het buitenland en wordt

hij daar opgenomen in een gastgezin, is dan

sprake van logies in de zin van de Richtlijn pak­

ketreizen? Hier is volgens het Europese Hof

geen sprake van logies: ‘soort van huisvesting,

het feit dat zij gratis wordt verstrekt en de

duur ervan zijn weliswaar als zodanig en afzon­

derlijk beschouwd geen bepalende elementen

van het begrip ‘logies’ in de zin van de richtlijn,

doch bij elkaar genomen hebben zij tot gevolg,

dat een opvang die al die kenmerken vertoont,

niet als logies in de zin van de richtlijn kan

worden aange¬merkt’ (EG Hof van Justitie

11 februari 1999, C 237/97 inzake AFS Inter­

cultural Programs Finland).

In het Tijdschrift voor Consumentenrecht

2013/1 geeft de Amsterdamse hoogleraar con­

sumentenrecht Marco Loos (gepromoveerd

Vakantie: van droom tot nachtmerrie

Tekst door Ewoud Hondius

Thema

Graag nemen wij jullie mee op reis door het recht, het reis­recht. De thema­rubriek staat ditmaal geheel in het teken van vakantie. Zo kun je onder andere lezen hoe het nou precies zit met het recht op schadevergoeding wanneer het vliegtuig vertraagd is, hoe je je passagiersrechten daadwer­kelijk kunt afdwingen en waar je met klachten terecht kunt nu de Nederlandse Geschillencommissie Luchtvaart niet meer bestaat. Tevens kun je alles lezen over de Nederlandse vakantie wetgeving. Heb jij je vakantiedagen al opgenomen?

Vakantie: van droom tot nachtmerrie – p.21

Vertraging met het vliegtuig, wat nu? – p.23

Fraude loon?! Reisverzekeringen en schadeclaims – p.26

Mind your step! – p.28

Gaan? Stage of vrijwilligerswerk bij negatief reisadvies – p.32

Vakantiekriebeltjes – p.36

De keerzijde van teruggeleiding bij kinderontvoering – p.42

Recht en Vakantie

Wie droomt er tijdens de tentamenperiode niet van: straks heerlijk met vakantie.

Een zonnig palmstrand aan de evenaar, een bergtocht over de Andes, of een vakan-

tiekolonie in Ouagadougou voor kinderen van vluchtelingen leiden. Vakanties zijn

(vaak) mooi, maar nooit geheel zonder risico.

Page 13: Juncto - 24.4 / zomer 2013

in Utrecht) een overzicht van de rechtspraak

van de Geschillencommissie reizen, waarover

straks meer. Talloze zijn de vragen waar de

commissie zich voor gesteld ziet. Kan iemand

vanwege de gevaarlijke situatie in Syrië een reis

naar Jordanië kosteloos afblazen? Heeft iemand

die een cruise heeft geboekt recht op schade­

loosstelling als zich aan boord een grote groep

zwakzinnige passagiers bevindt ? Kunnen de

ouders van een minderjarig kind dat vanwege

salmonellavergiftiging een week het bed moet

houden vergoeding van de mislukte vakantie

(‘entgangene Urlaubsfreude’) vragen ? Veel van

deze vragen komen slechts incidenteel bij de

geschillencommissie voor. Wie een wat groter

areaal aan uitspraken zoekt, doet er goed

aan het Duitse recht in haar onderzoek te

betrekken. Zoveel uitspraken – overigens van

de gewone rechter en niet van een geschillen­

commissie – worden daar gewezen, dat er zelfs

een apart tijdschrift voor is: Reiserecht aktuell.

Eigenlijk had ik verwacht dat de Europese

Commissie inmiddels met een voorstel tot

vernieuwing van de richtlijn pakketreizen zou

zijn gekomen, maar er is kennelijk iets tus­

sengekomen. Dat neemt niet weg dat de reis­

overeenkomst momenteel een ideaal thema

voor een werkstuk is. Zowel in Duitsland

(Barbara Broekema/Linda Maters) als in Duits­

land (Dominik Schürmann) is er al het een en

ander geschreven over wenselijke verande­

ringen, maar er kan nog best wat bij.

Vertraging en annuleringWie alleen een (vlieg)reis boekt, valt niet

onder de bescherming van de richtlijn pakket­

reizen. Maar ook hiervoor bestaat Europese

regelgeving. Met name overboeking en ver­

traging hebben geleid tot een belangrijke

verordening, die inmiddels door het Europese

Hof in het Sturgeon­arrest (C­402/07) nog

eens extensief ten gunste van de consument is

geïnterpreteerd. De luchtvaartmaatschappijen

zijn daar helemaal niet gelukkig mee. En daar

kan ook wel enig begrip voor worden opge­

bracht. Dat er op IJsland een vulkaanuitbarsting

plaats vond die het luchtverkeer in West­

Europa enige dagen geheel ontregelde, is niet

een verschijnsel waar luchtvaartmaatschappijen

verantwoordelijk voor zijn, maar ze werden

door het Europese Hof wel met het risico

opgezadeld. Ook de verschuldigde bedragen bij

vertraging zijn volgens de maatschappijen aan

de hoge kant. Kort geleden heeft de Europese

Commissie aangekondigd de thans bij vertra­

ging verschuldigde bedragen te willen verlagen.

De verordening heeft geleid tot een vulkaan­

stroom aan jurisprudentie: alleen al de nrs 2/4

van de Nederlandse Jurisprudentie van dit jaar

waren er aan gewijd. Volgens ingewijden liggen

er nog enkele duizenden zaken op afdoening

te wachten.

Juridisch is dit smullen, want naast de Euro­

pese verordening zijn er nog de internationale

verdragen van Warschau en Montréal. Welke

regeling prevaleert nu? Mijn collega Ingrid

Koning weet er alles van. Evenals mijn collega

Cees van Dam, die voor deze gevallen een air

passenger rights app voor heeft ontwikkeld.

TimeshareBetrekkelijk rustig daarentegen is het met

de periode­eigendom. Daarbij gaat het vooral

om vakantievilla’s en appartementen in Zuid­

Europese landen of het Caribisch gebied,

waarvan de koper voor enkele weken per jaar

deeltijdeigenaar wordt. Om dit mogelijk te

maken heeft de praktijk juridisch uiteenlpende

constructies ontwikkeld. Daarover handelt

onze wetgeving evenwel niet. Die is gericht

op de agressieve handelspraktijken die bij de

marketing van timeshares worden aangewend.

Schaars geklede jongelui proberen oudere

toeristen met behulp van de nodige alcohol

zover te krijgen dat zij – althans enige weken

per jaar - een droomflat kunnen bewonen

tegen driemaal de marktwaarde. Daartegen is

22 Vakantie: van droom tot nachtmerrie

De richtlijn pakketreizen is inmiddels drieëntwintig jaar oud en is dringend toe aan modernisering. Twintig jaar geleden bestond internet nog niet: wie een (pakket)reis wilde boeken, stapte naar een reisbureau dat ver volgens de touroperator inschakelde.

de richtlijn gericht, en niet op de goederen­

rechtelijke problemen waar het hart van

notariële studenten sneller bij gaat kloppen.

Dat is nu eenmaal de Europese benadering,

die gericht is op het tegengaan van misstanden,

niet op het vinden van een structurele oplos­

sing voor het ontbreken van regels voor een

nieuwe rechtsfiguur.

GeschillencommissieGeschillen over een pakketreis komen

nauwelijks bij de rechter. Is er dan nooit iets

aan de hand met het gehuurde appartement

in Benidorm of de toegang tot de Olymische

schaatshal in Sotsji? Natuurlijk wel: er zijn zelfs

betrekkelijk veel zaken die zich aandienen, maar

deze komen vrijwel alle terecht bij de Geschil­

lencommissie reizen. Het aantrekkelijke van

deze procedure is dat het klachtengeld te over­

zien is – € 76,26 voor factuurbedragen tot € 500,

€ 101,68 voor factuurbedragen van € 500 tot

€ 1 500 en € 127,10 voor factuurbedragen

vanaf € 1 500. Belangrijker misschien nog:

mocht klager verliezen, dan kan hij niet wor­

den veroordeeld in de kosten van de tourope­

rator, zoals dat bij de gewone rechter gebeurt.

Het ligt daarom voor de hand dat veel van de

geschillencommissie gebruik wordt gemaakt.

Staan daar ook nadelen tegenover? Er wordt

wel eens geklaagd over de kwaliteit van de

uit spraken van de geschillencommissie. Mijns

inziens ligt voor een belangrijk deel dat aan

de aard van de te berechten geschillen. Hoe­

veel schadevergoeding een reiziger krijgt als

de lift naar de elfde etage het niet deed of het

heien voor het kantoor in aanbouw pal naast

de vakantiewoning elke ochtend exact te 7.00

uur begon, is een feitelijke kwestie die zich

moeilijk in juridische formules laat vangen.

En is het wel juist reizigers vast te pinnen

op een geschillencommissie waar zij mogelijk

helemaal geen vertrouwen in hebben? Dat is

het probleem niet, want een bindend advies­

clausule in algemene voorwaarden die de reizi­

ger geen keuze laat tussen geschillencommissie

of gewone rechter, is onredelijk bezwarend en

dus vernietgbaar.

Theoretisch is voorts een nadeel dat de com­

missie uitspraak doet bij wege van bindend

advies. Dat is geen arbitraal vonnis en voor een

executoriale titel moet men dus alsnog naar de

rechter. Maar dat is theorie: in de praktijk heb­

ben de reisorganisaties een nakomingsgarantie

gegeven, die inhoudt dat bij niet­nakoming

door de touroperator de organisatie uitkeert.

LuchtvaartDe geschillencommissie reizen is er alleen

voor pakketreizen. Hoe staat het met enkele

reizen per boot, bus, trein of vliegtuig? Voor

het openbaar vervoer is er een aparte geschil­

lencommissie, die vorig jaar 134 klachten

behandelde. Voor vliegreizen is er vanaf 2009

een Geschillencommissie luchtvaart geweest,

maar deze is er al spoedig mee opgehouden

omdat de luchtvaartmaatschappijen niet meer

mee wilden doen. Kennelijk waren ze bang

te vaak in het ongelijk te worden gesteld.

Het is eigenlijk te gek voor woorden dat er

voor ieder wissewasje een geschillencommissie

bestaat – in ons land ruim vijftig! – maar niet

voor zo’n belangrijke dienstverlening als het

reizigersvervoer door de lucht. En dat terwijl

de Staat als aandeelhouder van de KLM ­ waar

bovendien een meneer Eurlings zit, die vroeger

meen ik een overheidsfunctie had ­ zo nodig

flinke invloed op de bedrijfsuitoefenng zou

kunnen uitoefenen.

ConclusieReizen is een prachtige manier om met

vreemde landen en volken kennis te maken.

Laat niemand zich daarvan weerhouden, ook

niet als er af en toe iets misloopt. Opmerkelij­

kis dat de juridische missers in het reiswezen

zo weinig juridische aandacht krijgen. Voor

een apart keuzevak reisrecht wil ik niet pleiten,

maar voor een paper, spreekbeurt of scriptie

over een reisrechtelijk thema is alleszins

ruimte.

Het is eigenlijk te gek voor woorden dat er voor ieder wissewasje een geschillencommissie bestaat – in ons land ruim vijftig! – maar niet voor zo’n belangrijke dienstverlening als het reizigersvervoer door de lucht.

Vakantie: van droom tot nachtmerrie 23

Page 14: Juncto - 24.4 / zomer 2013

Vertraging met het vliegtuig, wat nu? 25

gevallen.6 In 2012 bekrachtigde het HvJ het

Surgeon arrest in de uitspraak Nelson ­ Tui. In

dit arrest heeft het HvJ gezegd dat passagiers

van een vertraagde vlucht aanspraak op com­

pensatie kunnen maken wanneer zij wegens

de vertraging van hun vlucht hetzelfde tijdver­

lies lijden, dat wil zeggen wanneer zij drie uur

na de luchtvervoerder oorspronkelijk geplande

aankomsttijd of later, hun eindbestemming

bereiken.7 Anno 2012 kunnen luchtvaartmaat­

schappijen standaardcompensatie dus niet

meer weigeren te betalen. Op grond van de

Verordening (EG) 261/2004 kunnen passagiers

een vergoeding claimen voor vertraging.

Het is wel belangrijk om te weten dat er één

uitzondering is op deze regel. Wanneer er

sprake is van ‘buitengewone omstandigheden’

heeft een passagier geen recht op standaard­

compensatie. Er is geen eenduidige definitie

van ‘buitengewone omstandigheden’. De natio ­

nale rechter zal daarom in elk afzonderlijk

geval aan de hand van alle omstandigheden

moeten afwegen of er sprake is van buiten­

gewone omstandigheden.

In het arrest Walletin Hermann is wel aangege­

ven wat niet onder ‘buitengewone omstandig­

heden’ wordt verstaan. Volgens het HvJ valt

een technisch probleem bij een luchtvaartuig,

dat annulering of vertraging van een vlucht tot

gevolg heeft, niet onder het begrip ‘buitenge­

wone omstandigheden’.8 Luchtvaartmaatschap­

pijen worden geacht het hoofd te kunnen

bieden aan technische problemen die onlos­

makelijk verbonden zijn met de werking van

luchtvaartuigen en kunnen dus niet worden

opgevat als buitengewone omstandigheden.

Tevens oordeelde het HvJ dat luchtvaart­

maatschappijen moeten aantonen dat de

buitengewone omstandigheden hoe dan ook

niet voorkomen hadden kunnen worden door

het treffen van ‘aan de situatie aangepaste

maatregelen’.9 Luchtvaartmaatschappijen

blijven verplicht tot het verlenen van zorg en

bijstand ongeacht de omstandigheden. Indien

de luchtvaartmaatschappij niet heeft voldaan

aan deze verplichting kan een passagier alsnog

terugbetaling krijgen van de bedragen die hij

of zij , gelet op de bijzondere omstandigheden

van het geval, moest maken door de vertra­

ging. Deze bedragen moeten wel noodzakelijk,

passend en redelijk zijn. Het is aan de nationale

rechter om te beoordelen of hiervan sprake is.

Door alle onduidelijkheid heeft de commissie

op 13 maart 2013 een nieuw voorstel bij het

Europees Parlement ingediend. Uit dit voorstel

blijkt onder meer dat duidelijker moet worden

gemaakt welke vertragingen onder ‘buitenge­

wone omstandigheden’ vallen en welke niet.10

Zodoende kunnen vliegtuigmaatschappijen

zich in de toekomst niet meer beroepen op

buitengewone omstandigheden, om onder het

uitbetalen van compensatie uit te komen.

Wat wel duidelijk is geworden is dat je als

passagier veel rechten hebt. Niet alleen als je

vlucht geannuleerd is of er sprake is van in­

stapweigering. Ga je dit jaar dus op vakantie en

heeft je vlucht vertraging? Toon dan aan dat jij

op grond van de uitspraken van het HvJ recht

hebt op compensatie. Wie weet was dat tripje

naar Thailand dan toch niet zo duur..

De Verordening (EG) 261/2004 is geschreven

om passagiers in de luchtvaart te beschermen

tegen ongemak en problemen die rijzen ingeval

van annulering, instapweigering en langdurige

vertraging.1 Dit wordt bewerkstelligd door

het opleggen van een aantal verplichtingen aan

luchtvaartmaatschappijen. Bij instapweigering

en annulering en bij heel ernstige vertraging

dient aan passagiers de keuze geboden te

worden tussen volledige terugbetaling van

de ticketprijs of omboeking op grond van de

artikel 4, 5, 6 en 8 van de Verordening. Tevens

dient de luchtvaartmaatschappij, indien dit

noodzakelijk is, te zorgen voor zorg en bij­

stand in de vorm van maaltijden, consumpties

en gratis telefoongesprekken.

Bovendien moet een vliegtuigmaatschappij

naast al deze verplichtingen een standaard­

compensatie betalen wanneer er sprake is van

instapweigering of annulering van een vlucht

, waarvan de omvang afhankelijk is van de

lengte van de vlucht in kwestie. € 250 euro

voor vluchten korter dan 1500 km, € 400 euro

voor alle vluchten binnen de Europese Unie

van meer dan 1500 km en voor alle andere

vluchten tussen 1500 en 3500 km en € 600

euro voor alle vluchten die niet onder de

voorgaande categorie vallen.2

Op basis van de verordening heeft een passa­

gier geen recht op compensatie bij vertraging

van een vlucht. Veel vliegtuigmaatschappijen

betalen daarom geen vergoeding als een vlucht

vertraagd is. Dit is opmerkelijk, aangezien een

passagier veel ongemak en schade kan onder­

vinden bij vertraging.

Het Hof van Justitie EU (hierna HvJ) vond dit

ook opmerkelijk en heeft in 2009 geoordeeld,

in het arrest Sturgeon en Böck, dat de ver­

plichting van gestandaardiseerde compensatie

bij annulering moet worden uitgebreid naar

vertragingsgevallen.3 Volgens het HvJ vormde

het verschillend behandelen van passagiers,

terwijl daar geen objectieve rechtvaardiging

voor bestond, een inbreuk op het communau­

taire beginsel van gelijke behandeling. Daarom

oordeelde het HvJ dat passagiers die meer dan

drie uur vertraging kregen, recht hadden op

compensatie.4

Dit arrest zorgden voor veel commotie bij

de luchtvaartmaatschappijen. Zij weigerden de

uitspraak te erkennen en wezen compensatie­

vorderingen van passagiers wegens vertraging

om die reden massaal af.5 Zo’n 2000 zaken

werden aangehouden, omdat er nog geen dui­

delijkheid was over de vraag wanneer burgers

recht hebben op compensatie bij vertragings­

Vertraging met het vliegtuig, wat nu?

Tekst door Joukje Baur

Thema

Het zal je maar gebeuren, je gaat op vakantie met het vliegtuig en dan heeft het

vliegtuig 15 uur vertraging. Vanzelfsprekend brengt deze vertraging veel ongemak

met zich mee waar je als passagier voor gecompenseerd wilt worden. Veel men-

sen weten echter niet wanneer je recht hebt op compensatie van een vliegtuig-

maatschappij. Tijdens de zomervakantie zullen weer veel mensen met het vlieg-

tuig op vakantie gaan. Het is daarom handig om te weten waar je recht op hebt,

als je vlucht vertraging heeft. In dit artikel zal ik uiteen zetten, wanneer je als

passagier recht hebt op compensatie en hoeveel compensatie je mag verwachten.

Door alle onduidelijkheid heeft de com­missie op 13 maart 2013 een nieuw voor­stel bij het Europees Parlement ingediend. Uit dit voorstel blijkt onder meer dat duidelijker moet worden gemaakt welke vertragingen onder ‘buitengewone omstandigheden’ vallen en welke niet.

noten1 Verordening (EG) 261/20042 Verordening (EG) 261/2004 artikel 7 lid 13 Hof van Justitie 19 november 2009, (C­402/07 en C­432/07), Sturgeon 4 C. van Dam, ‘compensatie voor passagiers van ver­traagde vluchten’, Advies aan EUclaim, 25 januari 20105 I. Koning, ‘Final boarding call voor luchtvaartmaat­schappijen’, NJB 2013/4346 I. Koning, ‘Final boarding

call voor luchtvaartmaat­schappijen’, NJB 2013/4347 Hof van Justitie (EU) 23 oktober 2012, nr. C­581/10 en nr. C­629/108 Hof van Justitie (EU) 22 december 2008, (C­549/07) Walletin Hermann9 Hof van Justitie (EU) 31 januari 2012, zaak C­12/1110 J. van Wieringen, ‘geld voor duizenden reizigers vanwege vertraagde vluch­ten’, metro 13 maart 2013

24 Vertraging met het vliegtuig, wat nu?

Page 15: Juncto - 24.4 / zomer 2013

Fraude loont?! 27

2006 is er veel veranderd op dit gebied. Daar­

vóór bood de wet de verzekeraar nauwelijks

bescherming tegen frauderende verzekerden

en was de rechtspositie van de verzekeraar

met name gebaseerd op het Benzol­arrest2.

De Hoge Raad bepaalde in dat arrest dat het

niet voldoen aan de verplichting de verzekeraar

correct en volledig te informeren, niet betekent

dat gehele ontbinding van de verzekeringsover­

eenkomst, zodat de verzekerde ieder recht op

uitkering wordt ontzegd, gerechtvaardigd is.3

Als reactie hierop hebben veel verzekeraars

een zogenaamde fraudevervalclausule in de

overeenkomst opgenomen. Deze clausule

houdt in dat fraude door de verzekerde bij

de vaststelling van de omvang van de schade,

in welke mate dan ook, leidt tot het verval

van het recht op een verzekeringsuitkering.4

Volgens de Raad van Toezicht op het Schade­

verzekeringsbedrijf (hierna: de Raad) werd een

dergelijk beding echter vermoed onredelijk

bezwarend te zijn in de zin van artikel

6: 237 sub h BW en zal de verzekeraar er niet

in slagen dit vermoeden te weerleggen.5

De Raad werd hierin door verschillende

Gerechtshoven in een viertal uitspraken niet

gevolgd.6 In de uitspraken klinkt door dat het

als verzekerde niet mag lonen om gewoon

maar ‘een gokje te wagen’ meer vergoed te

krijgen dan waar hij recht op heeft.7

In het wetsvoorstel voor het nieuwe verzeke­

ringsrecht ziet de Raad in 2002 aanleiding om

terug te komen op zijn eerdere standpunt. Het

Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel

vermeldt namelijk dat het niet gewenst is dat

bedrog bij de schaderegeling de verplichting

van de verzekeraar, de werkelijk geleden

schade te vergoeden, onverlet zou laten, omdat

de bedrieger dan geen enkel risico loopt en

er alleen maar ontoelaatbaar voordeel uit zou

kunnen trekken.8

De Raad oordeelde dat een verzekeraar die

de sanctie van geheel verval van het recht op

uitkering wil inroepen, gehouden is te onder­

zoeken of de bijzondere omstandigheden van

het concrete geval dwingen tot het toepassen

van een minder vergaande sanctie. Daarvan zal

bijvoorbeeld sprake kunnen zijn bij frauduleus

handelen dat slechts betrekking heeft op één

van de verschillende schadevorderingen die

de verzekerde onder verschillende rubrieken

van de polis heeft ingediend, terwijl de overige

schades onder andere rubrieken met inachtne­

ming van strenge eisen van bewijs zijn komen

vast te staan.9 De Hoge Raad koos diezelfde

insteek.10

In de nieuwe wettelijke regeling voor verze­

keringsrecht heeft de sociale functie van de

verzekering nog steeds een belangrijke plek.

De bescherming van de verzekerde is in de

wettelijke regeling duidelijk afgebakend.

Uit de wet volgt niet dat niet­nakoming

door de verzekerde leidt tot verval van de

aanspraak onder de polis. Artikel 7:941 lid 4

BW staat de verzekeraar wel toe om dit in

de overeenkomst te bedingen voor zover hij

door de niet­nakoming in een redelijk belang

is geschaad.

Is de verzekerde zijn hierboven vermelde

verplichtingen niet nagekomen met het opzet

om de verzekeraar te misleiden dan vervalt

krachtens artikel 7:941 lid 5 BW het recht op

uitkering, zonder dat daarvoor bepaling in de

polisvoorwaarden noodzakelijk is. Het recht

op uitkering vervalt niet wanneer de misleiding

dat verval niet rechtvaardigt. Bij dat laatste

valt te denken aan de situatie dat gefraudeerd

is ten aanzien van een onderdeel dat in geen

verhouding staat tot de hoogte van de schade

die wel reëel is. De verzekeraar zal moeten

bewijzen dat hij in een redelijk belang is

geschaad dan wel het opzet tot misleiden door

de verzekerde.11

Volgens het gewone verbintenissenrecht kan

een der partijen de overeenkomst ontbinden

indien de wederpartij de overeenkomst niet

nakomt. Bekeken vanuit dit principe zou de

verzekeraar de overeenkomst eenvoudigerwijs

kunnen ontbinden wanneer de verzekerde on­

juiste informatie verstrekt of een misleidende

voorstelling van zaken geeft. De verzekering

heeft echter ook een sociale functie, het biedt

de individuele verzekerde namelijk bescher­

ming door de (financiële) risico’s die dit

individu loopt, af te wentelen op een collec­

tief.1 De verzekeraar kan vanwege die sociale

functie niet zonder meer de verzekeringsover­

eenkomst ontbinden indien de verzekerde zijn

verplichtingen niet nakomt.

Met de inwerkingtreding van de nieuwe wet­

telijke regeling voor het verzekeringsrecht in

Fraude loont?! Reisverzekeringen en Schadeclaims

Tekst door Saskia de Schutter

Thema

Om zorgeloos op reis te kunnen gaan sluit maar liefst 80 % van alle Nederlands

van tevoren een reisverzekering af. De verzekeraar vertrouwt er daarbij op dat

de verzekerde zo zorgvuldig mogelijk met zijn eigendommen omgaat en eer-

lijke informatie verstrekt. De verzekerde vertrouwt erop dat de verzekeraar zal

uitkeren zodra er schade wordt geleden. Dit vertrouwensbeginsel is een van de

belangrijkste kenmerken van de verzekeringsovereenkomst. In de praktijk wordt

dit beginsel door partijen echter niet altijd nageleefd. De verzekeraar weigert

onterecht om uit te keren of de verzekerde verstrekt onjuiste gegevens.

Indien de verzekeraar onterecht niet uitkeert heeft de verzekerde de mogelijk-

heid naar de rechter stappen om zijn vordering af te dwingen. De verzekeraar

heeft deze mogelijkheid, om nakoming via de rechter te bewerkstelligen, niet.

Immers valt via die weg niet af te dwingen dat de verzekerde uit zichzelf de juiste

informatie verstrekt wanneer hij schade heeft geleden. Maar wat kan de verzeke-

raar wél tegen de verzekerde die frauduleus heeft gehandeld ondernemen en

wat is daarbij zijn rechtspositie?

Dit vertrouwensbeginsel is een van de belangrijkste kenmerken van de ver­zekeringsovereenkomst. In de praktijk wordt dit beginsel door partijen echter niet altijd nageleefd. De verzekeraar weigert onterecht om uit te keren of de verzekerde verstrekt onjuiste gegevens.

noten1 mr. E.M. van Orsouw, Nu is het er dan toch echt: het nieuwe verzekeringsrecht, Bb 2006/62 HR 16 januari 1959, NJ 1960/463 mr. M.L. Hendriks, ‘De fraudevervalclausule in het schadeverzekeringsrecht’, NHTR 2004/01, p.164 mr. M.L. Hendriks, ‘Het einde van de fraude­vervalclausule’, De Actuaris 2005, p.265 RvT Uitspraak Nr. II­96/40 in de klacht van nr. 038.96, 16 december 1996; In deze uitspraak verviel enkel de plicht van de verzekeraar om te vergoeden ten aanzien van de goederen waar de fraude betrekking op had. De overige schade diende alsnog aan de verze­kerde te worden vergoed.

6 Hof ‘s­Gravenhage 22 augustus 2000, Prg. 2000/5565; Hof Amsterdam 9 november 2000, rolnr. 461/99 (niet gepubliceerd); Hof Arnhem 21 november 2000, rolnr. 99/178 (niet gepubliceerd); Hof ’s­Her­togenbosch 30 januari 2001, Prg. 2001/5652.7 prof. mr. J.H. Wansink, Partieel verzekeringsbedrog: het vertrouwensbeginsel herwint terrein!, AV&S 2001, p.678 prof. mr. M.M. Mendel, Bedrog door de verzekerde bij de afwikkeling van de schade, AV&S 2002, p.779 RvT 8 april 2002, BR 2002/11, r.o. 7 10 HR 3 december 2004, LJN: AQ8089, NJ 2005/16011 Stadermann (Sdu Com­mentaar Vermogensrecht 2013), artikel 941 boek 7

26 Fraude loont?!

Onduidelijk is hoe bepaald moet worden waar de grens ligt tussen wel of geen recht­vaardiging om elke uitkering te ontzeggen.

Page 16: Juncto - 24.4 / zomer 2013

Mind your step! 29

van handhaving­, toezicht­, en sanctionering­

beleid.

Tijd voor een nieuwe geschillencommissie?

Door het grote verzet van de luchtvaartmaat­

schappijen tegen het Sturgeon­arrest4 en de

Verordening 261/2004 is een ruime hoeveel­

heid nationale jurisprudentie te vinden over

de toepassing hiervan.5 De verdeeldheid in

rechtspraak en literatuur werd steeds groter.

Nu het Hof met het Nelson­arrest duidelijk­

heid heeft gecreëerd en het voorstel van de

Commissie er ligt, kan misschien één lijn ge­

trokken worden in de nationale rechtspraak.6

Op 1 januari 2012 is de Nederlandse Geschil­

lencommissie Luchtvaart opgeheven. Deze

Geschillencommissie heeft een kort bestaan

gehad. Momenteel moeten passagiers eerst

naar de luchtvaartmaatschappij om hun recht

te halen en wanneer dit geen soelaas biedt

moet een passagier een civiele procedure bij

de kantonrechter starten. De nadelen die hier­

aan kleven zijn groot, niet in de laatste plaats

vanwege de kosten die hieraan verbonden

zijn. Passagiers kunnen momenteel wel naar

claimbureau EUclaim7, welke een samenwer­

kingsverband heeft met de Consumentenbond.

Ook hier was veel weerstand bij luchtvaart­

maatschappijen, zij stelden dat passagiers hun

klachten bij de Inspectie Leefomgeving en

Transport konden indienen. De Inspectie is

echter momenteel een handhavingorgaan en

dwingt geen compensatie af in individuele

gevallen.8 Sinds het Nelson­arrest hebben EU­

claim en anderen veel rechtszaken gewonnen.

Met het voorstel van de Commissie is er weer

hoop op een nieuwe Geschillencommissie.

Wanneer een passagier in een ander land

woont dan waar de luchtvaartmaatschappij

gevestigd is, kan deze passagier ook zijn klacht

laten behandelen via de Europese procedure

voor geringe vorderingen, via het ‘Europees

Consumenten Centrum – Netwerk’ (hierna:

ECC­Net). Dit geldt niet voor nationale klach­

ten, waardoor deze passagiers hun rechten

minder goed kunnen laten naleven. Voor het

overgrote deel van de gevallen zal het ECC­Net

wel uitkomst kunnen bieden.9

Het voorstel ziet ook toe op de rechten

met betrekking tot verloren, beschadigde of

vertraagde bagage, welke zijn vastgelegd in

het Verdrag van Montreal en in Verordening

2027/973. De Commissie stelt onder andere

voor dat er buitengerechtelijke klachtenbe­

handelingorganen opgericht worden. Vanuit de

luchtvaartmaatschappijen is juist veel tegenzin

tegen dergelijke geschillencommissies. Dit is

dan ook één van de redenen waarom de Neder­

landse geschillencommissie is opgeheven.

Het voorstel van de Europese Commissie

(hierna: de Commissie) tot herziening van de

onder de luchtvaartmaatschappijen beruchte

Verordening 261/2004 komt eigenlijk als geroe ­

pen. Het belangrijkste probleem voor passa­

giers is momenteel dat zij de sterke rechten

die zij ontlenen aan de Europese wetgeving,

waaronder de Verordeningen 261/2004 en

2027/97 en het Verdrag van Montreal, erg

moeilijk kunnen afdwingen. Dit alles zorgt voor

gefrustreerde passagiers, de luchtvaartmaat­

schappijen houden voet bij stuk. De Commissie

stelt dat er vier belangrijke redenen zijn waar ­

door de passagiers de hun toekomende rech­

ten niet optimaal kunnen uitoefenen.

Één van die punten was dat passagiers hun

rechten erg moeilijk kunnen afdwingen, omdat

de behandeling van klachten door de lucht­

vaartmaatschappijen niet serieus genomen

worden en er geen duidelijke klachtenbehan­

delingorganen zijn waar passagiers zich tot

kunnen wenden. De Commissie wil dat er zal

worden voorzien in effectieve klachtenbehan­

delingprocedures. Een ander punt is dat het

toezicht door Europese en nationale autori­

teiten ontoereikend is, waardoor er voor de

luchtvaartmaatschappijen niet genoeg druk is

om de wetgeving daadwerkelijk na te leven.

Het voorstel voorziet daarom in versterking

Mind Your Step! Op naar een nieuwe geschillencommissie?

Tekst door Gwenn Korteweg

Thema

Over de rechten van luchtvaartpassagiers is de afgelopen jaren veel te doen

geweest. De discussie kent nog geen einde, niet in de laatste plaats vanwege

de enorme financiële belangen van de luchtvaartmaatschappijen die hiermee

gemoeid zijn. Het grootste probleem voor passagiers is het afdwingen van de aan

hun toekomende rechten. Nadat het Europese Hof van Justitie een aantal baan-

brekende arresten heeft gewezen, waaronder het opvallende Nelson/Lufthansa

en Tui-arrest1, kwam de Europese Commissie op 13 maart 2013 met een voorstel

tot herziening van de verordening (EG) nr. 261/20042 inzake passagiersrechten.

Het voorstel van de Europese Commissie tot herziening van de onder de luchtvaart­maatschappijen beruchte Verordening 261/2004 komt eigenlijk als geroepen.

28 Mind your step!

Page 17: Juncto - 24.4 / zomer 2013

De Europese Commissie stelt dan ook voor

dat de handhavende autoriteiten, die tevens

toezien op de naleving van de huidige Verorde­

ning 261/2004, ook verantwoordelijk worden

voor de handhaving en toepassing van de pas­

sagiersrechten.10 In geval van het ontstaan

van een geschil, zullen passagiers zich vol­

gens de Commissie tot buitengerechtelijke

klachtenbehandelingorganen, zoals het ECC­

Net, moeten kunnen wenden. Het ECC­Net

streeft er naar dergelijke geschillen op een

voordelige en eenvoudige manier op te lossen.

In Nederland zal derhalve een soortgelijke

geschillencommissie opgericht moeten wor­

den, waarbij het orgaan dat belast is met de

handhaving, in casu de Inspectie, hierop zal

moeten toezien.

De Commissie is een groot voorstander van

alternatieve geschillenbeslechting, lidstaten zul­

len dan ook inspanningen moeten gaan leveren

om de drempel hiernaar voor de consument

te verlagen.

De afgelopen jaren, en zeker in het afgelopen

jaar, heeft het Europese Hof van Justitie een

aantal baanbrekende arresten gewezen. Het

Hof heeft duidelijk stelling ingenomen. Op

de inhoudelijke oordelen is, vooral vanuit de

luchtvaartmaatschappijen, veel kritiek geleverd.

De grenzen van de huidige Verordening en

andere maatregelen lijken bereikt.

Het belangrijkste probleem voor passagiers

is nu dat zij de sterke rechten die zij ontlenen

aan de wetgeving en rechtspraak, moeilijk

kunnen afdwingen. Een geschillencommissie

zou hiervoor de oplossing kunnen bieden.

Er zijn vier belangrijke redenen zijn waardoor

de passagiers de hun toekomende rechten

niet optimaal kunnen uitoefenen. De grijze

gebieden, waaronder het begrip ‘buitengewone

omstandigheden’ en vertragingen, zullen ver­

duidelijkt moeten worden. Om te garanderen

dat passagiersrechten naar behoren zullen

worden toegepast, voorziet het voorstel van

de Commissie in effectieve klachtenbehande­

lingprocedures en wordt daarnaast het beleid

in toezicht en handhaving verbeterd. Voor de

luchtvaartmaatschappijen worden ook bepalin­

gen opgenomen, zodat de aan hen opgelegde

verplichtingen financieel realistisch blijven. Dat

er ooit een geschillencommissie luchtvaart is

geweest en deze weer opgeheven is, betekent

niet dat een dergelijke geschillencommissie

in de toekomst niet zal werken. Wanneer de

Verordening meer duidelijkheid biedt, zal er

ook minder onenigheid ontstaan bij nationale

gerechten en geschillencommissies. Wellicht

wordt er een nieuwe geschillencommissie op­

gericht, omdat dit zou kunnen leiden tot snel­

lere, goedkopere en effectievere procedures.

Het is natuurlijk maar de vraag of het voorstel

van de Europese Commissie op alle punten

stand zal houden, wanneer het door de Raad

en het Europees Parlement is beoordeeld.

Voorlopig moeten passagiers het nog doen met

de huidige Verordening en rechtspraak en kun­

nen zij misschien hun toevlucht zoeken bij de

Air Passenger Rights App van de heer van Dam.

30 Mind your step!

noten1 HvJ EU 23 oktober 2012 (Grote Kamer), gevoegde zaken C­81/10 en C­629/10, Nelson/Lufthansa en TUI travel, British Airways, easyJet en IATA/Civil Aviation authority, (Hierna: Nelson­arrest)2 Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke re­gels inzake de compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/913 Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders met betrek­king tot het luchtvervoer van passagiers en hun bagage,

zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 889/2002 van het Europees Parlement van 13 mei 2002. 4 HvJ EG 19 november 2009, gevoegde zaken C­402/07 en C­432/07, Sturgeon, Jur. 2009, p. I­10923.5 Zie bijvoorbeeld HR 15 juni 2012, NJ 2012, 394 (CSA/EUClaim) en NJ 2012, 395 (KLM/Verbeek)6 K. Besenbruch­Petronia, ‘Compensatie vliegtuigpas­sagiers nader bezien’, TVR 2010­5, p. 143­1477 Hoge Raad 15 juni 2012, NJ 2012, 394 (CSA/EUClaim) 8 P. Meijer, ‘Passagiersrechten in het luchtvervoer: erop of eronder’, TvC 2012/4, p. 146­1489 EC Memo 13 maart 2013, p. 9 en 1010 EC Memo 13 maart 2013, p. 5 en 6

Waarom een rechtenmaster in Utrecht?

• EEN GROOT EN GESPECIALISEERD AANBOD VAN JURIDISCHE KENNIS• KEUZE UIT ZOWEL NEDERLANDSTALIGE ALS ENGELSTALIGE MASTERS• KLEINSCHALIG EN UITDAGEND ONDERWIJS, GOEDE BEGELEIDING EN INSPIRERENDE EXPERTS DIE GRAAG HUN VAKKENNIS DELEN• HET EXCELLENT MASTERTRACÉ VOOR WIE MEER VERDIEPING WIL: WWW.UU.NL/RECHTEN/EMT

Kijk voor een overzicht van al onze rechtenmasters op www.uu.nl/rechten/masters

Het belangrijkste probleem voor passa­giers is nu dat zij de sterke rechten die zij ontlenen aan de wetgeving en rechtspraak, moeilijk kunnen afdwingen. Een geschillencommissie zou hiervoor de oplossing kunnen bieden.

Page 18: Juncto - 24.4 / zomer 2013

Gaan? 33

verantwoordelijkheid en van de touroperator

om de reis al dan niet door te laten gaan. Ook

de vraag of je je geld terugkrijgt, hangt af van

verschillende factoren. Het reisadvies zegt dus

niets over de voorwaarden en daarbij beho­

rende financiele consequenties voor het annu­

leren van de reis3. Hiervoor moet je zijn bij

de calamiteitencommissie van het Calamitei­

tensfonds. Dit is een orgaan dat bepaald

of de calamiteit, naar aanleiding van het

negatief reisadvies, zal worden aangemerkt als

een uitkeringsvatbare situatie. Alleen in deze

situaties kunnen de annuleringskosten van

de reis verhaald worden. De extra kosten die

je hebt gemaakt zoals kosten voor paspoort,

visum, inentingen etc vallen onder de definitie

van overmacht in artikel 12 lid 3 van de ANVR

reisvoorwaarden. De reisorganisator als het

reisbureau is niet verplicht om de (gevolg)

schade van de reiziger te vergoeden.

In een aantal landen als in Afrika, Midden­

Oosten maar ook Azie en Latijns­Amerika

geldt negatief reisadvies. Dit negatief reisadvies

is meestal gebaseerd op onrust in een deel van

het land. De rest van het land wordt gezien als

veilig. Doordat veel reguliere reisverzekeringen

geen dekking geven indien er een negatief reis­

advies van kracht is, is het verstandig om een

reisverzekering te hebben waarvan de dekking

niet vervalt zodra er een negatief reisadvies is4.

Onderstaande landen zijn populaire bestem­

mingen voor een stage, vrijwilligerswerk of

een rondreis. Mocht jouw bestemming er niet

tussen staan, dan raad ik je aan om toch even

op de website van het ministerie van Buiten­

landse Zaken te kijken met name wanneer je

reist naar landen in Afrika en Latijns­Amerika.

Daarbij is het altijd goed om op te hoogte te

zijn van de huidige situatie van het land.

Australie

In Australie kunnen van november tot en met

april tropische cylonen voorkomen. Ook kan

Wat houdt het reisadvies in? Het reisadvies wordt gegeven door de Rijks­

overheid door het ministerie van Buitenlandse

zaken. Dit reisadvies geeft informatie over

de veiligheidssituatie in een bepaald land. Het

kan je helpen bij het maken van een goede

afweging om naar een bepaald land te gaan.

De Neder landse ambassade in het betrokken

land beoor deelt of een situatie oplevert voor

de veiligheid van de Nederlanders. Hierbij kan

je denken aan situaties als oorlogshandelingen,

binnenlandse oproer, acties gericht tegen

buitenlanders en natuurrampen1. Mocht er

een negatief reisadvies zijn en je besluit toch

te gaan, dan is het ministerie van Buitenlandse

Zaken niet verantwoordelijk voor jouw keuze

om naar een bepaald land te reizen.

Het ministerie van Buitenlandse zaken maakt

een onderscheid tussen de reisadviezen2.

1. Geen bijzondere veiligheidsrisico’s.

De meeste bezoeken zijn probleemloos.

2. Waakzaamheid betrachten

Er zijn veiligheidsrisico’s maar zonder concrete

aanwijzingen dat de reiziger hiervan hinder zal

ondervinden

3. Extra waakzaamheid betrachten

Ook hier geldt dat er veiligheidsrisico’s

aanwezig zijn maar zonder zeer concrete

aanwijzingen

4. Er zijn onveilige gebieden

Voor bepaalde gebieden kan er een zwaarder

negatief reisadvies worden gegeven dan voor

de rest van het land.

5. Niet essentiële reizen naar

bepaalde gebieden worden ontraden

Er is dan sprake van een verhoogd veiligheids­

risico in een bepaald gebied. Belangrijk is dan

om jezelf de vraag te stellen of de reis als

essentieel kan worden aangemerkt. Mocht je

toch besluiten hier naar toe te reizen dan is

een zorgvuldige voorbereiding van de reis

te allen tijde geboden

6. Alle reizen naar bepaalde gebieden

worden ontraden

Dit advies wordt alleen gegeven als er sprake

is van een aanwijsbare veiligheidsrisico in een

bepaald gebied. Daarbij moet er sprake zijn van

een acute levensbedreigende situatie

7. Niet-essentiële reizen worden

ontraden

Ook hier moet je de vraag stellen of het

essentieel is dat je naar dit land reist.

8. Alle reizen worden ontraden

Dit advies wordt alleen gegeven als er sprake

is van aanwijsbare veiligheidsrisico’s in een land.

Hierbij kan je denken aan een oorlogssituatie.

Annuleringskosten kunnen niet altijd worden verhaald Wat veel mensen niet weten, is dat de reis­

adviezen van het ministerie van Buitenlandse

Zaken niet bindend zijn. De adviezen staan

dus los van de vraag of je je reis kosteloos kan

annuleren of wijzigen. Het is dan ook je eigen

Gaan? Stage of vrijwilligerswerk in het buitenland bij negatief reisadvies.

Tekst door Yasemin Karadavut

Thema

32 Gaan?

Als ambitieuze student wil je graag dat je cv er goed uit ziet als je klaar bent met

studeren. Niet alleen studie gerelateerd werk maar ook vrijwilligerswerk in bij-

voorbeeld een kindertehuis in het buitenland wordt als een pré gezien door be-

drijven. Je toont hiermee je inzet en zelfstandigheid aan. Na wat rondzoeken op

internet en verhalen van vrienden en kennissen heb je hét gevonden, tenminste

dat denk je. Een negatief reisadvies. Wat moet je doen? Gaan of niet gaan?

Mocht er een negatief reisadvies zijn en je besluit toch te gaan, dan is het minis­terie van Buitenlandse Zaken niet ver­antwoordelijk voor jouw keuze om naar een bepaald land te reizen.

Page 19: Juncto - 24.4 / zomer 2013

door de uitgestrektheid van bepaalde gebieden

het gebruik van mobiele telefoon niet mogelijk

zijn. Er wordt geadviseerd om extra waak­

zaamheid te betrachten5.

Canada

In Canada zijn er geen bijzondere veiligheids­

risico’s6.

Nieuw-Zeeland

Nieuw­Zeeland is gelegen in een gebied waar

regelmatig aardbevingen voorkomen. Ook in

de periode van november tot en met april

komen er tropische cyclonen voor. Men

adviseert deze periode de berichtgeving in

de media goed te volgen.

Thailand

Voor Thailand worden niet essentiele reizen

naar bepaalde gebieden ontraden. Reizigers

wordt aangeraden samenscholing en demon­

straties te mijden. Vanwege de slechte veilig­

heidssituatie worden niet­essentiele reizen

onraden in de vier zuidelijke provincies Yale,

Narathiwat, Pattani en Songkhla en in de

provincie Sisaket bij de grens met Cambodja

. Sinds januari 2004 vinden namelijk in deze

provincies regelmatig

aanslagen plaats. Men kan hierbij denken aan

bomaanslagen, brandstichting en gerichte

moord aanslagen. Hier wil je natuurlijk niet

bij zijn. Ook is het verstandig om ter plaatse

actuele informatie in te winnen over de situ­

atie langs de noordelijke en noordwestelijke

Thaise grens met Myanmar (voormalig Birma).

Zuid- Afrika

Voor Zuid Afrika wordt geadviseerd waak­

zaamheid te betrachten. Afgeraden wordt om

na zonsondergang de weg op te gaan. Ook

het gebruik van openbaar vervoer rondom de

grote steden wordt afgeraden. Reizigers zijn

vaak het doelwit van criminele activiteiten.

Over het algemeen wordt ook aangeraden om

foto­ en videocamera’s , juwelen , laptops en

mobiele telefoons niet zichtbaar op straat te

dragen. Wees er van bewust dat er een wereld­

wijde verhoogde risico van terroristische

aanslagen op doelen waar veel buitenlanders

samenkomen .

Mocht je ondanks het (zwaar) negatieve

reisadvies toch besluiten naar het betreffende

land/gebied te gaan, dan kan je het beste con­

tact opnemen met de Nederlandse ambassade

of consulaat in dat land.

Is er op dit moment geen negatief reisadvies,

dan doe je er toch verstandig aan het volgende

in gedachten te houden:

­ Ben op je hoede op plaatsen waar veel

toeristen bij elkaar komen

­ Blijf alert

­ Zorg dat je goed op de hoogte bent van

de laatste ontwikkelingen in een land

­ Houd rekening met verschil in cultuur om

misverstanden te voorkomen

… en last but not least: Geniet van je reis!

34 Gaan?

Wat veel mensen niet weten, is dat de reisadviezen van het ministerie van Buitenlandse Zaken niet bindend zijn. De adviezen staan dus los van de vraag of je je reis kosteloos kan annuleren of wijzigen.

AMSTERDAM I BRUSSELS I MADRID I PARIS

Kom dan stage lopen of word paralegal bij Hoyng Monegier. Ervaar hoe het eraan toegaat bij een internationaal, gerenommeerd IE-kantoor. Stuur je motivatiebrief, CV en cijferlijst naar:

Hoyng Monegier LLP | Mevr. mr. M.L.J. van de BraakPostbus 94361 | 1090 GJ Amsterdam

E-mail: [email protected]

www.hoyngmonegier.com

Heb je een passie voor het intellectueel eigendomsrecht en bovengemiddeld goede studieresultaten? Beschik je over het analytisch vermogen en de juridische kennis om tot de kern van een zaak door te dringen? En ben je communicatief vaardig?

Follow us on

Page 20: Juncto - 24.4 / zomer 2013

Vakantiekriebels 37

van opname van vakantiedagen, zonder dat

zij het ontstaan van dit recht van enigerlei

voorwaarde afhankelijk stellen. Zo kan een

lidstaat de opname van vakantiedag tijdens het

ziekteverlof verbieden. Na afloop moet aan

werknemers dan wel de mogelijkheid worden

geboden hun vakantie op een later ogenblik

op te nemen.

Verlies van vakantierechten is mogelijk, gezien

de conclusies waar ik dit stuk mee begon zijn

hier wel een aantal voorwaarden aan verbon­

den. Een werknemer moet daadwerkelijk de

mogelijkheid hebben gehad om zijn vakantie­

dag op te nemen. Een werknemer die het hele

jaar of tot het einde van zijn arbeidsovereen­

komst arbeidsongeschikt is, heeft geen eerlijke

kans gehad.

Wat voor Gerhard Schultz­Hoff geldt, kan

uiteraard voor alle werknemers van toepassing

zijn. Je kunt langdurig arbeidsongeschikt zijn

terwijl je arbeidsovereenkomst afloopt. Om te

voorkomen dat een werknemer van een koude

kermis thuiskomt en niet kan genieten van

zijn vakantierechten heeft het Hof van Justitie

naar een oplossing gezocht. Deze arbeidsonge­

schikten hebben op dat moment recht op een

financiële vergoeding. Dit bedrag bedraagt het

normale salaris wat de werknemer zou hebben

AchtergrondWe schrijven 20 januari 2009, als het Europese

Hof van Justitie tot een belangrijke uitspraak

komt. In het kort oordeelde het Hof dat een

recht op jaarlijks vakantie met behoud van

loon toekomt aan alle werknemers, ongeachte

hun fysieke gesteldheid.2 Werknemers dienen

aldus ongeacht een langdurig ziekteverlof het

recht te behouden om op vakantie te kunnen.

Lidstaten mogen daarnaast het recht aan werk ­

nemers om op vakantie te kunnen niet kop­

pelen aan het daadwerkelijk verrichten van

werkzaamheden.

Terug naar het begin, want deze Europese

rechter kwam uiteraard niet zomaar tot dit

oordeel. De Duitse werknemer Gerhard

Schultz­Hoff was voorafgaand aan het einde

van zijn arbeidsovereenkomst ruim een jaar

arbeidsongeschikt. Volgens de Duitse wet­

geving zou dat betekenen dat het recht van

Schultz­Hoff op jaarlijkse vakantie met behoud

van loon zou komen te vervallen, omdat hij

niet binnen de referentieperiode (15 maan­

den) gebruik had gemaakt van zijn recht om

vakantiedagen op te nemen. Die zelfde Duitse

wetgeving schreef voor dat Schultz­Hoff hier­

voor ook niet financieel hoefde te worden ge­

compenseerd aan het einde van zijn contract.

De Duitser kan hier niet mee leven en kiest

voor de gang naar het hekje. Zo ver zelfs dat

het Hof zich er tenslotte over mag uitspreken.

Deze begint met te stellen dat het recht van

werknemers om jaarlijks vakantie op te nemen

met behoud van loon een bijzonder belangrijk

beginsel is van gemeenschapsrecht. Ten aanzien

van dit principe mag niet worden afgeweken.

Gedachte hierachter is dat een werknemer ter

bescherming van zijn gezondheid en veilig­

heid daadwerkelijk van zijn rust moet kunnen

genieten.

Wat de uitoefening van vakantierechten zal

ik kort opsommen wat het Hof opmerkt.

Lidstaten kunnen regels stellen in het kader

Vakantiekriebels Heb jij je vakantiedagen al gebruikt?

Tekst door Leroy Pinas

Thema

36 Vakantiekriebels

Krakend en piepend komt de zomer dit jaar op gang. Na een jaar zwoegen en

ploeteren kijkt iedereen reikhalzend uit naar een welverdiende vakantie. Zeker

met het klimaat in Nederland is het heel verleidelijk om door de jaren heen wat

vakantiedagen op te sparen. Dat kan dus niet meer. Een aantal arresten, waarin

de interpretatie van een richtlijn centraal stond, zijn de “schuldigen”.1 De wet-

gever heeft de vakantiewetgeving per 1 januari 2012 aangepast. Nu kan ik me

voorstellen dat dit niet hét gesprek aan de keukentafel is. Nu 1 juli nadert is het

de hoogste tijd om wat duidelijkheid te verschaffen.

Om te voorkomen dat een werknemer van een koude kermis thuiskomt en niet kan genieten van zijn vakantierechten heeft het Hof van Justitie naar een oplossing gezocht.

Gedachte hierachter is dat een werk­nemer ter bescherming van zijn gezond­heid en veiligheid daadwerkelijk van zijn rust moet kunnen genieten.

Page 21: Juncto - 24.4 / zomer 2013

gekregen tijdens de, in gezonde omstandig­

heden, opgenomen rustperiode. Dit is mijn

oordeel en daar zult u het mee moeten doen,

zou Mr. Visser nu zeggen…3

Nieuwe vakantiewetgevingMaar…. Ik ga toch nog even verder. Want per

1 januari is er een nieuwe vakantiewetgeving

in Nederland.4 Het gaat hierbij om minimum­

aanspraken. De bovenwettelijke vakantie ­

dagen laat ik buiten beschouwing. Belangrijk­

ste wijziging is misschien wel dat de wetgever

iets heeft willen doen om de “stuwmeren”

aan vakantiedagen in te perken. De wettelijke

vakantiedagen komen in beginsel zes maan­

den na het verstrijken van het kalenderjaar te

vervallen, na het verstrijken van de jaargang

waarin de vakantie is opgebouwd. Dit laatste

noemt men de referentieperiode. Dat extra

halfjaar om je vakantierechten uit te oefenen

heet dan weer een overdrachtsperiode. Om

jullie even met een simpel voorbeeldje aan te

geven wat dit impliceert: Als je sinds 1 januari

2013 vakantiedagen opbouwt, kun je deze

tot 1 juli 2014 benutten. Nadien komen ze in

beginsel te vervallen.

Deze wetswijziging is uiteraard niet uit de

lucht komen vallen. Een aantal arresten van

het Europees Hof, én daarmee het Europees

recht, zijn het voorspel geweest. Onder deze

arresten behoort ook het Schultz/Hoff­arrest,

wat ik al besprak.

De tot en met 31 december 2011 geldende

vakantiewetgeving was namelijk niet in de

haak met de uitleg, die het Europees Hof gaf

aan artikel 7 van Richtlijn 2003/88/EG. De

inmiddels vervallen 7:635 lid 4 BW had de

strekking dat langdurig zieke en gedeeltelijk ar­

beidsongeschikte werknemers alleen vakantie

opbouwden over de laatste zes maanden van

hun afwezigheid. Achterliggende gedachte was

te verhinderen dat langdurig arbeidsongeschik­

ten teveel vakantierechten hebben. Ook was

het bedrijfsleven gebaat bij deze regeling.5

In de nieuwe bepalingen wordt, voor de op­

bouw van vakantierechten, nu geen onder­

scheid meer gemaakt tussen zieke en gezonde

werknemers. Dit is in lijn met de interpretatie

van het Hof van Justitie. Iedere werknemer,

dus in beginsel ook kortjakje, heeft recht op

minimaal vier weken vakantie. Voor een zieke

werknemer heeft vakantie hetzelfde doel als

voor gezonde werknemers, namelijk herstellen

en/of uitrusten. Juist hierom heeft de regering

in de wet laten vastleggen dat ook zieke werk­

nemers vakantie kunnen opnemen.

Om gezonde en re­integrerende werknemers

aan te sporen hun vakantiedagen niet over

meerdere jaren op te stapelen, is aldus de ver­

valtermijn van zes maanden ingesteld. De wet­

gever probeert hiermee ook overbelasting te

voorkomen. Deze termijn kan overigens in

een cao of in je arbeidsovereenkomst worden

verlengd.

De vervaltermijn/overdrachtsperiode geldt

niet voor werknemers die redelijkerwijs niet

38 Vakantiekriebels

Iedere werknemer, dus in beginsel ook kortjakje, heeft recht op minimaal vier weken vakantie. Voor een zieke werk­nemer heeft vakantie hetzelfde doel als voor gezonde werknemers, name­lijk herstellen en/of uitrusten.

in staat zijn geweest om hun vakantiedagen op

te nemen. Dit lijkt wat vaag. Hier kom ik dan

ook op terug. Voor hen geldt op dat moment

de verjaringstermijn van vijf jaar.

Voor wie kan rekenen. Deze wet is op 1

januari 2012 in werking getreden…. 1 juli 2013

nadert… Ik kan me zo voorstellen dat jij nog

niet al je vakantiedagen hebt benut. In lijn met

jurisprudentie van het Europees Hof van Jus­

titie is het afkopen van vakantiedagen dan niet

de bedoeling.6 Om niet al teveel commotie te

veroorzaken, de Telegraaf heeft vorig jaar een

rondgang te houden. 51 van de 241 cao’s had

toch de verjaringstermijn gesteld op vijf jaar,

zoals het al was.7

BeschouwingToch is er nog wel wat aan te merken op de

vernieuwde vakantiewetgeving. De omzetting

van de richtlijn, als reactie op de jurisprudentie,

heeft wat mist veroorzaakt. Ten eerste is

onduidelijk wanneer een zieke werknemer

redelijkerwijs niet in staat is geweest om zijn

vakantiedagen op te nemen. Ten tweede is

de termijn een twistpunt, daarbij doel ik op

de vervaltermijn. Uiteindelijk is natuurlijk de

vraag of de richtlijn op een correcte manier is

vertaald in de huidige regelgeving.

Wat ik me (en jullie wellicht ook) afvraag, is

wanneer is een werknemer redelijkerwijs

niet in staat om zijn vakantiedagen te benutten.

Om het overzichtelijk te houden positioneer

ik eerst de bedoelingen van de wetgever.

Het kabinet heeft een onderscheid gemaakt

in twee situaties. Bij de eerste geldt dat de

werknemer te ziek is om te re­integreren.

Ter verduidelijking voeg ik hieraan toe dat

dit in ieder geval geldt voor de situaties als

beschreven in artikel 2 lid 5 Schattingsbesluit

arbeidswetten.8 Namelijk indien:

a) De werknemer is opgenomen in een

ziekenhuis of andere zorginstelling;

b) De werknemer is bedlegerig;

c) De werknemer is voor het uitvoeren van

activiteiten in het dagelijks leven dermate

afhankelijk dat hij niet zelfredzaam is;

d) De werknemer functioneert ten gevolge

van ernstige psychische stoornis in zijn

zelfverzorging in zijn directe samenlevings­

verband alsook in zijn sociale contacten,

waaronder werkrelaties, niet of dermate

minimaal dat hij psychisch niet zelfredzaam is.

Het mag helder zijn dat de werknemers die

onder deze categorieën vallen geen vakantie

zullen/kunnen opnemen. Daarentegen geeft de

tweede situatie meer reden tot discussie. Voor

deze situatie zegt het kabinet, dat de werkne­

mer weliswaar in staat is om op vakantie te

gaan, maar het opnemen van vakantie niet zou

bijdragen aan de re­integratie. Want, wanneer

draagt vakantie niet bij aan re­integratie? Wie

bepaalt dat? Zowel de wetgever als de richtlijn

stellen dat vakantie een herstelfunctie heeft.

Dit geldt zowel voor fitte als arbeidsonge­

schikte werknemers. De zinsnede dat vakantie

niet zou bijdragen aan re­integratie, strookt

daar niet mee. Even voor de helderheid, door

de bank genomen zal een (langdurig) zieke

werknemer gehouden zijn om re­integratie­

verplichtingen te verrichten. Zowel in het

wetsvoorstel als in de Memorie van Toelichting

wordt geen duidelijkheid verschaft omtrent

deze tweede situatie. Het lijkt lastig aan te

tonen voor werknemers dat vakantie niet bij­

draagt aan re­integratie. In de literatuur wordt

gesteld dat als duidelijk is dat een werknemer

kan re­integreren, het bijna onmogelijk zal zijn

om te bepleiten dat hij toch niet met vakantie

kan.9 Een bedrijfsarts zal logischerwijs de

beoordeling uitvoeren..

Om het nog iets onduidelijker te maken.

Werknemers kunnen niet in staat zijn om te

re­integreren, maar wel met vakantie kunnen/

willen. Vraag is dan wat er gebeurt met de

vakantiedagen. De wetgever schept hier geen

duidelijkheid over. Enkel merkt de minister

op dat als de werknemer tijdens vakantie ziek

wordt, hij niet akkoord hoeft te gaan met het

afhouden van vakantiedagen, vanaf het moment

van ziekte.10 Het lijkt logisch dat een werk­

nemer, die niet in staat is om te re­integreren

en vakantie wil, dit gewoon kan zonder dat

zijn vakantiedagen opgaan. Een werkgever kan

moeilijk van de werknemer verlangen dat hij

beschikbaar is voor re­integratiewerkzaam­

heden, aangezien hij daar niet tot in staat is.

Bovendien gaat de ene werknemer para­

skiën tijdens zijn vakantie en de ander leest

een boek. Hiermee probeer ik aan te geven

dat vakantie vieren verschillend kan worden

uitgelegd.

Naast deze discussie is daar ook het twist­

punt aangaande de referentieperiode en

de overdrachtsperiode. Het gaat dan om de

termijnen. In de praktijk zijn hierbij namelijk

twee obstakels denkbaar. De eerste treedt

op als de werknemer aanvankelijk niet in staat

is tot re­integratie en later weer wel. Ook

wordt het schimmig als de werknemer mid­

denin de lopende jaargang start met werken

bij een werkgever. Beiden obstakels zal ik

kort toelichten.

De werknemer die aanvankelijk niet in staat

is tot re­integratie en later wel. Wat nu als

jij 13 juni 2013 pas weer in staat bent tot

re­integratie, nadat je bijna een jaar tot niets

in staat bent geweest. Dan kun je moeilijk

voor die 17 dagen (periode tot 1 juli) 4 weken

vakantie opnemen. Anderzijds kan de werkne­

mer worden verweten dat hij zijn dagen niet

voor zijn blessure heeft opgenomen. Lastig

dus, want kun je zoveel voortschrijdend inzicht

verwachten?

Dan heb je nog de werknemers die halverwege

het kalenderjaar in dienst treden. Dit lijkt mij

niet een geheel bijzondere omstandigheid. Niet

iedereen begint op 1 januari. Naar de letter

van de wet, vervallen vakantiedagen zes maan­

den na het kalenderjaar. Voor mensen met een

gezin is dit bezwaarlijk, aangezien in relatief

Werkgevers moeten de mogelijkheid krijgen om bij zieke werknemers, die op vakantie willen, vakantiedagen af te schrijven. Een kleine wetsaanpassing zou volstaan.

Vakantiekriebels 39

Page 22: Juncto - 24.4 / zomer 2013

korte tijd gehouden zijn om hun vakantie op

te nemen. Ik vind het vreemd dat hier niets

op is bedacht.

Duidelijk is dat de regering in ieder geval de

ontwikkelingen in Luxemburg niet aan zich

voorbij heeft laten gaan. Bij de opbouw van

vakantierechten wordt geen onderscheid meer

gemaakt tussen zieke en gezonde werknemers.

Verder lijkt de vervaltermijn van zes maanden

in overeenstemming met het Europees recht.

In het arrest KHS/Schulte is aangegeven dat

een vervaltermijn voor vakantiedagen toe­

gestaan is, zelfs als een werknemer langdurig

arbeidsongeschikt is.11 Een recht om onbe­

perkt vakantiedagen op te sparen, voldoet niet

meer aan de doelstelling van vakantie. Zolang

de vervaltermijn de referentieperiode maar

wezenlijk overschrijdt, is dat redelijk. In ons

systeem geldt verder voor werknemers, die

niet daadwerkelijk de kans hebben gekregen

om hun dagen op te nemen, de verjaringster­

mijn van vijf jaar.

Het Hof heeft zich niet uitgelaten over de

vraag of een re­integrerende werknemer

daadwerkelijk de mogelijkheid heeft gehad

om zijn vakantiedagen te gebruiken. In het

arrest van het Hof van Justitie is gesteld dat als

ziekteverlof en vakantieverlof samenvallen, de

werknemer het recht heeft om de vakantie in

een andere periode op te nemen.12 Veldman

merkt op dat hier wellicht nog een addertje

onder het gras zit. Als je ziektedagen niet als

vakantiedagen mag aanmerken als vakantie­

dagen, mag een re­integrerende werknemer

zijn dagen ook na de vervaltermijn van zes

maanden opnemen.13

Vanuit de hoek van vakbond FNV is kritiek

gekomen op de nieuwe wetgeving. Het wets­

voorstel komt volgens de vakbond tegemoet

aan het Schultz­Hoff arrest, zieke werknemers

worden meer beschermd. De vervaltermijn

is echter in het verkeerde keelgat gescho­

ten. De regering heeft hiermee ingrijpender

gehandeld dan strikt noodzakelijk, want ook

gezonde werknemers die niets met het arrest

te maken hebben worden gepakt. Hen wordt

de mogelijkheid ontnomen tot verlofsparen.

Zij stellen daarom voor om toch wat te doen

aan de verlofstuwmeren. Werkgevers moeten

de mogelijkheid krijgen om bij zieke werkne­

mers, die op vakantie willen, vakantiedagen af

te schrijven. Een kleine wetsaanpassing zou

volstaan.14

ConflictNog noemenswaardig om aan te snijden is dat

het gesteggel over deze richtlijn, in ons land

ook al voor het hekje onderwerp van gesprek

is geweest.15 In deze zaak is de Nederlandse

Staat aansprakelijk gesteld voor onjuiste om­

zetting van de Richtlijn. De rechtbank stelt vast

dat de strijdigheid van artikel 7:635 BW voort­

vloeit uit een onjuiste uitleg van de Richtlijn,

Vervolgens nam de Kantonrechter als uitgangs­

punt dat een Staat aansprakelijk kan zijn op

het moment dat deze zijn beoordelingsvrijheid

heeft overschreden. Vraag die dan speelde is of

de Staat in redelijkheid tot dat oordeel heeft

kunnen komen destijds bij de uitlegging van de

Richtlijn. “Nee”, stelt de Kantonrechter. Mis­

schien had de wetgever destijds die gedachte

kunnen hebben. Echter heeft het Europees

Hof in 2001 al uitleg gegeven aan artikel 7 van

de Richtlijn, waar het allemaal om draaide.16

Aan lidstaten wordt een resultaatsverbintenis

gegeven om arbeidsongeschikte werknemers

een minimum van 4 weken vakantie te bieden.

Door niet tot aanpassing van wetgeving over

te gaan, heeft de Staat onrechtmatig gehandeld

jegens de werkneemster. Deze werkneemster,

Van der Putten, was in dienst bij een trans­

portbedrijf. Daar raakte zij arbeidsongeschikt.

Twee jaar later werd haar contract beëindigd.

In overeenstemming met de wetgeving voor

de wetswijziging kreeg mevrouw van der Put­

ten 12 vakantiedagen uitgekeerd, die zij heeft

opgebouwd tijdens de laatste zes maanden

dat zij werkzaam was bij het transportbedrijf.

Ten aanzien van die dagen kreeg zij 70%

van het normale loon. Uiteindelijk stelde

de Kantonrechter de Staat aansprakelijk voor

de schade die Van der Putten heeft geleden. Van

der Putten had immers recht op haar normale

loon. De Staat slaagde er niet in aan te tonen

dat de werkneemster in redelijkheid gehouden

was haar vakantiedagen op te nemen.

Al met al..Duidelijk is dat de vakantiewetgeving nog wel

de nodige vragen oproept, ondanks het feit dat

de wetgever heeft gereageerd op de ontwikke­

lingen in de jurisprudentie. De vraag wanneer

een werknemers redelijkerwijs in staat is

geweest om zijn vakantie op te nemen, zal zich

de komende jaren uit kristalliseren. Voor fitte

werknemers is het wellicht raadzaam om hun

arbeidsovereenkomst of cao even te raadple­

gen. Juli nadert inmiddels. Je zou er de kriebels

van krijgen.

40 Vakantiekriebels

Mark Tunnissen (m/ )

Gevonden:

Nysingh. De juiste jurist op de juiste plek.

“Generaliserend heb je twee soorten advocaten: de snelle schreeuwers en de grijze universiteitspakken. Van die formele gasten. Ik vermoedde altijd dat Nysingh bij de tweede groep hoorde.” Tot Mark Tunnissen hoorde van een oud-collega dat ze al een tijdje bij Nysingh zat. “Ik dacht: als jij het daar naar je zin hebt, kan het geen saaie club zijn. Grappig: in feite was ze dus een soort visitekaartje van haar eigen kantoor.”

Ik had er dus behoorlijk naast gezeten, want de typische Nysingher bestáát helemaal niet. Het is een verzameling eigenwijze teamplayers. De specialist is hier geen solist. Bij Nysingh ontmoette ik autoriteiten op mijn vakgebied waarvan ik trouwens niet eens wist dat ze hier werkten. We houden elkaars zaken vaak vanuit verschillend perspectief tegen het licht. Dat resulteert in het beste voor de klant, maar ook voor jezelf.”

Nysingh is een bedrijf van karaktervolle specialisten. Alleen de wet is bij ons standaard. Voor de rest krijg je alle ruimte om buitengewoon te zijn. Klinkt dit goed en kennen wij elkaar nog niet? Laat je dan vinden via werkenbijnysingh.nl

Specialist Bestuursrecht. Type: atypisch.

-00008_4_Mark_A4.indd 1 31-05-2010 12:38:13

De vraag wanneer een werknemers redelijkerwijs in staat is geweest om zijn vakantie op te nemen, zal zich de komende jaren uit kristalliseren.

noten1 Richtlijn 2003/88/EG be­treffende een aantal aspec ten aangaande de orga nisatie van de arbeidstijd2 HvJ EG 20 januari 2009, nr. C­350/06, JAR 2009/583 Mr. Visser, beter bekend als de Rijdende Rechter4 Staatsblad 2011, 319 5 Kamerstukken II 1985/86, 19. 575, nr. 3, pag. 76 HvJ EG 6 april 2006, C124­05, RvdW 2006/6337 Telegraaf, 6 augustus 2012, “Vakantiedagen toch langer geldig”8 Benutbare mogelijkheden zijn de mogelijkheden voor

een (arbeidsongeschikte) werknemer om te werken. Dit beoordeelt een verze­keringsarts9 Franssen & Seghrouchni, “De nieuwe vakantierege­ling: nog niet alle vragen beantwoord”, Arbeidsrecht 2012/4810 Kamerstukken II 2010, 32465, nr. 6, p. 7 (NV II)11 HvJ EU 22 november 2011, C214­10 (KHS/Schulte)12 HvJ EG 10 september 2009, JAR 2009/53 (Pereda)13 Veldman, “Verval vakantie ­ rechten bij langdurige arbeids ongeschiktheid”, TRA 2012/41

Page 23: Juncto - 24.4 / zomer 2013

De keerzijde van teruggeleiding bij kinderontvoering 43

worden ingeroepen in de gevallen dat terugge­

leiding na een ontvoering niet in het belang van

het kind wordt geacht. De weigeringsgronden

in het Verdrag worden in zowel de Neder­

landse rechtspraak als in de rechtspraak

van het EHRM restrictief geïnterpreteerd,

hiermee wordt geprobeerd te voorkomen

dat de strekking van het Verdrag wordt onder­

graven. De reikwijdte van de weigeringsgron­

den zal aan de hand van enkele voorbeelden

uit de jurisprudentie worden toegelicht, met

het doel om de uitzonderlijke gevallen te

belichten waaronder de rechter teruggeleiding

níet in het belang van een kind acht.

Art. 12 lid 2 HKOVOp basis van art. 12 lid 2 dient een kind in

beginsel binnen één jaar na de ontvoering

terug te worden teruggestuurd naar het land

van herkomst. Na de termijn van één jaar is

het terugsturen niet verplicht indien het kind is

geworteld in zijn/haar nieuwe omgeving.

Onder ‘wortelen’ worden door de Neder landse

rechter niet alleen begrepen de psychische en

fysieke omgeving van het kind, maar ook de

externe relaties (bijvoorbeeld met familie en

met leeftijdsgenoten op of buiten school) die

het kind in het land heeft opgebouwd.3

In een uitspraak van het hof Den Bosch uit

20054 is de weigeringsgrond van art. 12 lid 2

toegewezen. De vader i.c. nam kind zonder

toestemming vanuit Italië, waar het kind was

geboren, mee naar Nederland, de geboorte­

plaats van de vader. Na een verblijf van bijna

twee jaar in Nederland is een beroep op

teruggeleiding gedaan. Eén van de aanwijzin­

gen waaruit ‘worteling’ van het kind bleek

was een verklaring afkomstig van een lerares

van de nieuwe basisschool van kind. Hieruit

kwam naar voren dat het kind ‘een vrolijk,

spontaan en goed verzorgd jongentje’ was

dat zich in Nederland lijkt thuis te voelen,

dat de Nederlandse taal goed beheerst, dat

op school goed kan meekomen en dat door

zijn omgeving (familie, vrienden, klasgenootjes

en buurt bewoners) volledig wordt geaccep­

teerd. Het hof overwoog op grond van o.a.

de

Teruggeleiding als uitgangspuntEen kind dat met één van zijn ouders naar

het buitenland vertrekt op ‘vakantie’ om ver­

volgens niet meer terug te keren. Kinderont­

voering. In Nederland wordt hiervan jaarlijks

ruim 100 meldingen gedaan waarbij meer dan

250 kinderen betrokken zijn.1

Het begrip kinderontvoering roept negatieve

associaties op. Persoonlijk stel ik mij uiterst

dramatisch taferelen voor dat ongetwijfeld is

gevoed door de wijze waarop kinderontvoe­

ring in series en in films wordt weergegeven.

In een dergelijk fictief tafereel is één van de

ouders de bad guy. Gefrustreerd door een

echtscheiding en vooral de omstandigheden

die hebben geleid tot de scheiding, is de ont­

voering door die ouder een manier om wraak

te nemen en de andere te raken waar het pijn

doet. Uit de jurisprudentie met betrekking tot

internationale kinderontvoering blijkt dat dat

beeld slechts één van de vele omstandigheden

is waaronder kinderontvoering zich voordoet.

Voordat een aantal gevallen zullen worden

besproken een schets van het juridische kader

omtrent internationale kinderontvoering.

Art. 3 van het Haags Verdrag inzake de burger­

rechtelijke aspecten van internationale kinder­

ontvoering (hierna: HKOV of het Verdrag)

definieert kinderontvoering als ‘het ongeoor­

loofd overbrengen of vasthouden van een kind

in een andere verdragsluitende staat dan waar

het kind2 zijn gewone verblijfplaats heeft’. On­

geoorloofdheid houdt in dat wordt gehandeld

in strijd met een gezagsrecht over het kind dat

is toegekend aan één of meer personen of een

instelling ingevolge het recht van de staat waar

het kind vóór de ontvoering zijn/haar gewone

verblijfplaats heeft. Het Verdrag is in 1980 tot

stand gekomen op initiatief van de Haagse

Conferentie voor Internationaal Privaatrecht

en is op 1 september 1990 door Nederland

geratificeerd.

Een rechter dient bij het beoordelen van een

geval op grond van het HKOV de belangen van

het kind ten alle tijden voor ogen te houden.

Het uitgangspunt is ‘onmiddellijke teruggelei­

ding’ van het kind (met inachtneming van

de bijzondere omstandigheden van het geval),

een punt dat voortvloeit uit het doel van het

HKOV; het zo spoedig mogelijk opsporen en

terugbrengen naar de gewone verblijfplaats

van het kind.

Afwijken van het uitgangspunt is toegestaan in

de gevallen die zijn omschreven in art. 12, art.

13 en art. 20 HKOV. De hierin omschreven

materiële weigeringsgronden kunnen worden

ingeroepen door de hiervoor als bad guy

omschreven ouder. Een weigeringsgrond kan

De keerzijde van teruggeleiding bij kinderontvoering

Tekst door Awura Simpe

Thema

42 De keerzijde van teruggeleiding bij kinderontvoering

Het feit dat de vader in Italië een gevan­genisstraf boven het hoofd hing, waarvan het kind in het geheel geen weet van had, heeft volgens het hof geen invloed op de vraag of sprake is van worteling.

Page 24: Juncto - 24.4 / zomer 2013

verklaring dat ‘het kind (…) een zodanige

fysieke en emotionele band met zijn nieuwe

omgeving heeft opgebouwd dat sprake is van

worteling (…).’ Opvallend aan de zaak is dat

de moeder van het kind in een crisisopvang

verbleef naar aanleiding van mishandeling door

de vader van het kind. Het feit dat de vader

in Italië een gevangenisstraf boven het hoofd

hing, waarvan het kind in het geheel geen weet

van had, heeft volgens het hof geen invloed op

de vraag of sprake is van worteling.

Art. 13 HKOVIn art. 13 wordt een drietal weigeringsgronden

omschreven. De gronden hebben zowel be­

trek king op het verzoek tot terugkeer binnen

één jaar na de ontvoering als op het verzoek

tot terugkeer na één jaar.

Een ouder die zich beroept op lid 1 sub a

dient te bewijzen óf dat de andere ouder het

gezag niet daadwerkelijk uitoefende, óf dat de

andere ouder toestemming heeft gegeven voor

het meenemen van het kind. Aan de hand van

de feiten wordt bepaald of het ‘daadwerkelijke

gezag’ verbroken is. Om te kunnen spreken

van daadwerkelijk gezag is vereist dat ‘de met

het gezag belaste persoon of instelling blijk

heeft gegeven zich overeenkomstig de inhoud

van het bestaande gezagsrecht de belangen

van het kind aan te trekken.’5 De slagingskans

van het beroep op de grond is afhankelijk van

het bewijs dat de andere ouder levert waaruit

blijkt dat hij/zij op enige wijze zich de belangen

van het kind aantrekt. Omdat het hebben van

dagelijks contact hiervoor niet vereist is6 en

het tonen van ‘interesse’ in het kind een ver­

schonende werking heeft, is het bewijzen van

het tegendeel geen gemakkelijke taak voor de

ouder die het kind heeft meegenomen.

Ten aanzien van ‘toestemming’ wordt aan de

hand van de gedragingen of uitlatingen (zowel

in passieve als actieve zin) van de achterge­

bleven ouder beoordeeld of het kind al dan

niet dient te worden teruggeleid naar het land

van herkomst. De wijze waarop een gedraging

door anderen wordt opgevat is hierbij niet

van belang, de objectieve omstandigheden

vormen het uitgangspunt.7 Van ‘berusting’ is

sprake wanneer de situatie door de achterblij­

vende ouder wordt geaccepteerd. Ook hier

is het leveren van bewijs een lastige opgave.

De toestemming of berusting dient namelijk

44 De keerzijde van teruggeleiding bij kinderontvoering

Het Verdrag ziet ook op het tegendeel, de (uitzonderlijke) gevallen waarin het in stand houden van de ontvoering in het belang van het kind is.

ondubbelzinnig te blijken en heeft betrekking

op het definitieve verblijf van het kind in het

buitenland, waarbij terugkeer naar de gewone

verblijfplaats van het kind geen mogelijkheid

is, zoals onder andere is bepaald door het Hof

Den Bosch in 2006.8

Op grond van sub b van art. 13 lid 1 kan ouder

een beroep doen indien ongunstige omstan­

digheden (bijvoorbeeld met betrekking tot het

politieke klimaat, het ontbreken van een goede

gezondheidszorg of een slechte economische

situatie) het kind in een situatie brengen dat

hij/zij wordt blootgesteld aan een ernstig risico

voor lichamelijke of geestelijke gevaar, of dat

sprake is van een ondragelijke toestand waarin

hij/zij terecht komt. De ouder die zich op de

weigeringsgrond beroept dient te bewijzen dat

het gevaar waaraan het kind wordt bloot ge­

steld zwaarwegend, concreet en actueel is. De

bepaling heeft slechts betrekking op extreme

gevallen. De omstandigheid dat door onmiddel­

lijke teruggeleiding bijvoorbeeld de moeder die

het kind heeft ontvoerd van haar kind dreigt

te worden gescheiden, zal bij het bestaan van

bijkomende uitzonderlijke omstandigheden

het gevolg hebben dat sprake is van het risico

als bedoel in sub b. Bijvoorbeeld vanwege een

geestelijk trauma dat het kind zal oplopen bij

teruggeleiding9 of vanwege een voorgenomen

zelfmoord van de ontvoerder die dient te wor­

den afgewogen tegen de psychische schade die

een kind daarvan zal ondervinden10, dergelijke

omstandigheden kunnen de wenselijkheid van

teruggeleiding inperken. De bepaling vindt haar

begrenzing hier; de grond wordt niet toege­

wezen wanneer het belang van het kind in

het land van herkomst ‘minder goed’ gediend

wordt dan in het land van ontvoering.

De derde weigeringsgrond waarop een ouder

zich op grond van lid 2 kan beroepen heeft

betrekking op ‘ernstige bezwaren’ van het kind

zelf. Het gaat hier niet om de situatie dat een

kind een bepaalde ‘voorkeur’ heeft om in het

ene of in het andere land te verblijven (ook

het belang van het kind dient dus niet al te

ruim te worden uitgelegd!), maar om objec­

tieve omstandigheden die zich verzetten tegen

teruggeleiding. Het verzet van het kind wordt

beoordeeld aan de hand van de omstandig­

heden die zich voorafgaand aan of tijdens de

ontvoering voordoen die een ernstig bezwaar

opleveren. Bij een beroep op deze grond kan

door de rechter worden bepaald dat het van

belang is dat het kind hieromtrent wordt

gehoord. Art. 13 lid 2 hanteert geen leeftijds­

grens, in Nederland wordt echter acht jaar als

minimumleeftijd aangehouden. Een reden om

een kind niet te horen kan zijn vanwege het

feit dat het als een te zware belasting voor

het kind wordt beschouwd of vanwege een te

belastende druk van de omstandigheden.

Een voorbeeld waarin de grond is toegewezen

betrof het geval van een tienjarige jongen die

volgens de moeder door de vader voort­

durend lichamelijk en geestelijk mishandeld

werd.11 De rechtbank heeft de jongen in het

kader van het beroep op art. 13 lid 2 gehoord

en heeft op basis daarvan de verklaring van de

jongen als ‘authentiek’ beoordeeld ‘gelet op de

oprechte en consistente wijze waarop hij hier­

over heeft verklaard’. De verklaringen van het

kind waren een bevestiging van de beweringen

van de moeder. Dientengevolge werd de wei­

geringsgrond toegewezen en werd het verzoek

tot teruggeleiding van de vader geweigerd

ondanks de ontvoering van het kind door de

moeder van Suriname naar Nederland.

Art. 20 HKOVEen ‘conflict of interest’ tussen de fundamen­

tele beginselen van de aangezochte staat die

betrekking hebben op de bescherming van

de rechten van de mens en de fundamentele

vrijheden en de teruggeleiding van het kind kan

ook als weigeringsgrond worden ingeroepen.

Louter ‘strijdigheid’ met de beginselen is on­

voldoende, het teruggeleiden moet op grond

van de betreffende beginselen daadwerkelijk

verboden te zijn. Uit de rechtspraak12 blijkt dat

art. 20 een zeer beperkte strekking heeft, de

grond is van zodanig strikte aard dat er geen

voorbeelden zijn van een succesvol beroep op

art. 20.

ConclusieHet leerstuk van de internationale kinderont­

voering heeft een zeer casuïstisch karakter.

Zelfs een daad als kinderontvoering is niet

zwart­wit en dient van geval tot geval te

worden beoordeeld. De weigeringsgronden

van het HKOV spelen hierin de hoofdrol.

Hoewel vanwege de ratio van het Verdrag de

slagingskans van het beroep op een grond

vanwege de restrictieve interpretatie van de

weigeringsgronden over het algemeen gering

is (met name het leveren van bewijs voor de

gronden van art. 13 lid 1 sub a en art. 20 is

geen gemakkelijke opgave), is het in de hier­

voor besproken uitzonderlijke gevallen van het

allergrootste belang dat teruggeleiding wordt

voorkomen. Het HKOV heeft namelijk niet al­

leen betrekking op gevallen waarin een ouder,

wellicht gefrustreerd door een echtscheiding,

uit kwade wil het kind onder het mom van

‘vakantie’ ontvoert naar een ver land om nooit

meer terug te keren. Nee, het Verdrag ziet ook

op het tegendeel, de (uitzonderlijke) gevallen

waarin het in stand houden van de ontvoering

in het belang van het kind is.

De keerzijde van teruggeleiding bij kinderontvoering 45

noten1 In 2011 werden 148 meldingen gedaan waarbij in totaal 264 kinderen waren betrokken.2 Op grond van art. 4 HKOV wordt hiermee ge­doeld op een minderjarige die de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt. 3 Rb ’s­Gravenhage 23 april 2008, NIPR 2008, 173; Hof ’s­Gravenhage 18 juli 2008, NIPR 2009, 89. 4 Hof Den Bosch 15 november 2006, LJN AZ6543, r.o. 4.7.1.5 HR 20 oktober 2006, NJ 2007, 384.

6 Zie noot nr. 5.7 HR 1 oktober 2010, NJ 2010, 528.8 Hof Den Bosch 15 juni 2006, LJN BA0775, r.o. 4.7.6. 9 Hof Den Bosch 23 december 2004, NIPR 1995, 308. 10 Family Court of Appeal of Australia 26 augustus 2003, Incadat nr. 544.11 Rb ’s­Gravenhage 10 september 2009, LJN BK5519. 12 Zie o.a. HR 28 septem­ber 2007, NJ 2008, 548 en HR 28 september 2007, NJ 2008, 549.

Page 25: Juncto - 24.4 / zomer 2013

De misstanden in de seksbranche moeten aanpakt worden, aldus de overheid. Hiertoe heeft zij het wetsvoorstel ‘Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche’ ingediend. Draagt dit wetsvoorstel bij aan het doel? Sander Van ’t Foort geeft een kritische beschouwing in het artikel: wachten voor een rood sein. Tatjana Janssen heeft haar masterscriptie geschreven over limitering van de duur van partneralimentatie. In haar artikel gaat ze in op een aantal aspecten uit haar scriptie. Moet de duur inderdaad van twaalf jaar naar vijf jaar worden ingekort?

Wachten voor een rood sein – p.47

Masterscriptie uitgelicht limitering van de duur van partneralimentatie – p.54

Column Petra van Driel Zomervruchten – p.57

Et Cetera

Wachten voor een rood sein 47

1. InleidingHet prostitutiebeleid in Nederland wordt

gekenschetst door een tumultueus verleden

van verscheidene, overigens mislukte, pogingen

om de prostituee afdoende bescherming te

bieden. Zo werd in Nederland door de invoe­

ring van de Code Pénal in 1811 het verbod

op ‘alle hoerery’ opgeheven, met uitzondering

van het verbod voor minderjarige vrouwen

die diensten wilden aanbieden en voor jonge

mannen die toegelaten wilden worden tot

bordelen. Een eeuw later, in 1911, kwam er

met de introductie van artikel 250bis Wetboek

van Strafrecht weer een bordeelverbod, dat

zich niet tot doel stelde prostitutie als zodanig

te verbieden, maar de exploitatie van prosti­

tutie aan banden te leggen.1 Voortaan werd

diegene die van het opzettelijk teweegbrengen

of bevorderen van ontucht door anderen met

derden zijn beroep of een gewoonte maakte,

gestraft met een gevangenisstraf van ten hoog­

ste een jaar of een geldboete van maximaal

duizend gulden.2 De geschiedenis herhaalt

zich bijna een eeuw later, in 2000, door het

bordeelverbod opnieuw op te heffen, waarbij

wederom de bescherming van de positie van

de prostituee als één van de hoofddoelstel­

lingen wordt aangevoerd.3 Anno 2013 keert

de regering terug naar de oude gewoonte van

regulering. Ditmaal komt zij met een geheel

nieuw wetsvoorstel bestaande uit 42 artikelen,

wat inmiddels al voor de nodige commotie

heeft gezorgd. Zodanig, dat de Eerste Kamer

heeft besloten het wetsvoorstel aan te hou­

den.4

Het wetsvoorstel ‘Wet regulering prostitu­

tie en bestrijding misstanden seksbranche’

(hierna: Wetsvoorstel) heeft primair ten doel

het aanpakken van de voornaamste oorzaken

van misstanden in de seksbranche. Gedwon­

gen prostitutie, de slechte sociale positie en

Wachten voor een rood seinHet wetsvoorstel ‘Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche’, een kritische beschouwing

Tekst door Sander van ’t Foort*

Et Cetera

Met het wetsvoorstel ‘Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden

seksbranche’ wordt opnieuw een poging gewaagd om de misstanden in de

seksbranche aan te pakken. Het strafbaar stellen van de exploitant, klant en

prostituee, een vergunningplicht voor alle seksbedrijven en een registratie-

plicht voor de prostituee vormen onder andere het arsenaal aan bestrijdings-

instrumenten. Het is echter de vraag of de nieuwe wetgeving voldoet aan haar

eigen doelstelling, namelijk het aanpakken van de voornaamste oorzaken van

misstanden in de seksbranche.

Page 26: Juncto - 24.4 / zomer 2013

48 Wachten voor een rood sein

rechtspositie van prostituees en prostitutie

door minderjarigen of illegalen worden door

de regering aangemerkt als misstanden die

zich nog steeds voordoen in de seksbranche.

De gemeentelijke en regionale verschillen in

het prostitutie­ en vergunningenbeleid alsook

het ontbreken van voldoende zicht op niet­

vergunde bedrijven en bepaalde vormen van

prostitutie, zoals de escortbranche en thuis­

prostitutie, worden gezien als de voornaamste

oorzaken van de misstanden. De regering heeft

zich ten doel gesteld deze oorzaken van de

misstanden in de seksbranche aan te pakken.

Zij komt met de volgende oplossingen: 1) het

verkleinen van lokale en regionale verschillen;

2) het verkrijgen van meer zicht en grip op de

seksbranche door alle vormen van prostitutie

onder een vorm van regulering te krijgen;

en 3) het vergemakkelijken van toezicht en

handhaving.5

In deze bijdrage zal ik toetsen of in het

Wetsvoorstel de voornaamste oorzaken van

misstanden in de seksbranche worden aange­

pakt. Hierbij zal ik aandacht schenken aan drie

belangrijke instrumenten: de vergunningplicht

voor de exploitant van een seksbedrijf (para­

graaf 3), de registratieplicht van de prostituee

(paragraaf 4) en de strafbaarstelling van de

exploitant, klant en prostituee (paragraaf 5).

Elk instrument draagt volgens de regering bij

aan één of meer van de drie oplossingen die

ik hiervoor heb opgesomd. Ik zal concluderen

dat de voornaamste oorzaken van misstanden

in de seksbranche niet worden aangepakt. De

reden hiervoor is dat elk instrument slechts

deels of zelfs niet bijdraagt aan één of meer

Het is echter de vraag of de nieuwe wetgeving voldoet aan haar eigen doelstelling, namelijk het aanpakken van de voornaamste oorzaken van misstanden in de seksbranche.

Wachten voor een rood sein 49

van de drie oplossingen (paragraaf 6). Alvorens

de diepte in te gaan, zal ik eerst het relevante

begrippenkader uiteenzetten.6

2. Het begrippenkader7

Het Wetsvoorstel hanteert verschillende defi -

nities voor een seksbedrijf en prostitutie­

bedrijf. Onder seksbedrijf verstaat het Wets ­

voorstel de activiteit, bestaande uit het bedrijfs­

matig gelegenheid geven tot prostitutie of tot

het verrichten van seksuele handelingen voor

een ander tegen betaling of uit het bedrijfsma­

tig aanbieden van vertoningen van erotisch­

pornografische aard in een seksinrichting tegen

betaling. Een prostitutiebedrijf is de activiteit,

bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid

geven tot prostitutie. De definitie van een

prostitutiebedrijf beslaat dus een deel van de

definitie van het seksbedrijf. Volgens het Wets­

voorstel is er verder sprake van thuisprosti­

tutie indien een prostituee op haar thuisadres

werkzaam is en geen andere prostituees in

haar woning laat werken. Er is in dit geval

sprake van een aan huis verbonden beroep

en niet van een seksbedrijf.

Andere voor dit artikel relevante begrippen

zijn die van exploitant, klant en prostituee.

De exploitant is de natuurlijke persoon of de

bestuurder van een rechtspersoon of, indien

van toepassing, de tot vertegenwoordiging van

die rechtspersoon bevoegde natuurlijk per­

soon, voor wiens rekening en risico een seks­

bedrijf wordt uitgeoefend. De klant is degene

die gebruik maakt van de door een exploitant

van een prostitutiebedrijf of een prostituee

aangeboden diensten. Tot slot is degene die

zich beschikbaar stelt tot het verrichten van

seksuele handelingen met een ander tegen

betaling een prostituee, aldus het Wetsvoorstel.

3. Vergunningplicht voor de exploitant van een seksbedrijfHet eerste instrument, de invoering van een

verplicht en uniform vergunningstelsel voor

alle seksbedrijven, dient bij te dragen aan het

verkleinen van lokale en regionale verschillen

en aan het verkrijgen van meer zicht en grip

op de seksbranche door alle vormen van

prostitutie onder een vorm van regulering te

krijgen. Dit zal hierna nader worden toegelicht.

De invoering van een verplicht en uniform

vergunningstelsel voor alle seksbedrijven is een

noviteit. In tegenstelling tot prostitutiebedrijven

gold er voorheen voor sommige seksbedrijven,

zoals peepshows, sekstheaters en escort­

services, geen vergunningplicht. Daardoor

verschoven de problemen rond de prostitutie­

bedrijven naar die seksbedrijven waarvoor

geen vergunningplicht gold. Het Wetsvoorstel

wil dat tegengaan.8

Het Wetsvoorstel stelt de eisen waaraan een

exploitant moet voldoen om in aanmerking

te komen voor een vergunning. Wanneer

de exploitant de vergunning heeft verkregen,

dan stelt het Wetsvoorstel overige eisen. Zo

stelt het Wetsvoorstel bijvoorbeeld dat aan

de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar

is dat de exploitant over een vergunning voor

die seksinrichting beschikt. Verder is het verbo­

den is om zonder vergunning een seksbedrijf

uit te oefenen.9 De sanctie op het niet voldoen

aan deze vergunningplicht wordt gereguleerd

door de Wet op de economische delicten en

kan variëren van een hechtenis van ten hoog­

ste zes maanden tot twee jaar, een taakstraf

of een geldboete van de vierde categorie,

afhankelijk van het feit of er sprake is van

een misdrijf of een overtreding.10

De invoering van de vergunningplicht vormt

de kern van het Wetsvoorstel. Door de ver ­

gunningplicht voor alle seksbedrijven komt

er meer zicht en grip op de op dit moment

niet­vergunde seksbedrijven en op bepaalde

vormen van prostitutie, omdat onder het

nieuwe wettelijk regime alle vormen van pros ­

titutie onder een vorm van regulering komen

te staan.11 Schijn bedriegt echter. Het Wets­

De invoering van een verplicht en uniform vergunningstelsel voor alle seksbedrijven is een noviteit. In tegen­stelling tot prostitutiebedrijven gold er voorheen voor sommige seksbedrij­ven, zoals peepshows, sekstheaters en escortservices, geen vergunningplicht.

Page 27: Juncto - 24.4 / zomer 2013

50 Wachten voor een rood sein

voorstel ontziet namelijk één vorm van

prostitutie van een vergunningplicht, namelijk

de thuisprostitutie.12 De regering acht een

vergunningplicht voor de thuisprostitutie niet

nodig zolang er geen sprake is van overlast

en zolang de werkzaamheid voor de buiten­

wereld niet of nauwelijks zichtbaar is.13 Een

opmerkelijke redenering van een regering die

juist meer zicht en grip op de seksbranche

wil krijgen. Des te opmerkelijker als de bevin­

dingen van het Wetenschappelijk Onderzoek­

en Documentatiecentrum (hierna: WODC)

van het ministerie van Veiligheid en Justitie in

ogenschouw worden genomen. Volgens het

WODC behoort thuisprostitutie namelijk tot

de minder gereguleerde en meest aan het zicht

onttrokken vormen van prostitutie, waarop

gemeenten vrijwel geen zicht hebben.14

Daarmee is de kous niet af. Zo bepaalt artikel

10 van het Wetsvoorstel dat bij gemeente­

lijke verordening een maximum kan worden

gesteld aan het aantal vergunningen dat wordt

verleend voor een seksbedrijf, dit ter bescher­

ming van de openbare orde, de woon­ en

leefomgeving of de veiligheid en de gezond­

heid van prostituees of klanten (het zogeheten

maximumbeleid). Daarnaast bepaalt artikel 23

van het Wetsvoorstel dat bij gemeentelijke

verordening zelfs kan worden besloten om

in de gemeente helemaal geen vergunning te

verlenen voor een prostitutiebedrijf,15 om

dezelfde redenen (het zogeheten nulbeleid).

Dit komt tegemoet aan de werkelijke situatie

waarin feitelijk een nulbeleid reeds bestaat,16

zij het onwettelijk.17

Op dit voornemen om het nulbeleid te legali­

seren leveren de Raad van State en de Eerste

Kamer soms felle kritiek en wijzen zij geheel

terecht op de ambivalentie die de regering uit

door enerzijds de mogelijkheid tot het voeren

van een nulbeleid te bieden en anderzijds in

te zetten op het verkleinen van de lokale en

regionale verschillen.18 De invoering van het

nulbeleid draagt mijns inziens onmiskenbaar

niet bij aan de verkleining van lokale en/of

regionale verschillen in prostitutie­ en vergun­

ningenbeleid. De invoering van het nulbeleid

heeft een waterbedeffect tot gevolg, omdat

seksbedrijven zich zullen verplaatsen van

gemeenten waar een nulbeleid wordt gevoerd

naar gemeenten waar dit niet zo is.

4. Registratieplicht van de prostitueeHet tweede instrument, de registratieplicht

van de prostituee op landelijk niveau, dient

bij te dragen aan het verkrijgen van meer

zicht en grip op de seksbranche en aan het

vergemakkelijken van toezicht en handhaving.

Dit zal hierna nader worden toegelicht.

De registratieplicht van de prostituee op

landelijk niveau is, net als de vergunningplicht

van de exploitant van een seksbedrijf, een

noviteit.19 Prostitutie vindt volgens het Wets­

voorstel uitsluitend plaats door een prostituee

die is ingeschreven in het landelijk register van

prostituees.20 Een prostituee wordt op haar

verzoek ingeschreven in het landelijk register

van prostituees onder een uniek nummer. Zij

doet dit verzoek in persoon onder overlegging

van een geldig identiteitsbewijs, niet zijnde een

rijbewijs.21 Hoewel het Wetsvoorstel niet ex­

pliciet spreekt over de plicht tot registratie, ligt

het verplichtend karakter besloten in het feit

dat de prostituee die zich prostitueert zonder

ingeschreven te zijn in het landelijk register van

prostituees strafbaar is (zie paragraaf 5). Verder

regelt het Wetsvoorstel onder andere de ver­

schillende procedures rondom de inschrijving

zoals het beheer van het landelijk register van

prostituees, de weigering van een verzoek tot

inschrijving in het register en de geldigheids­

duur van de registratie. Het Wetsvoorstel be­

paalt voorts dat bij gemeentelijke verordening

nadere eisen kunnen worden gesteld aan in

de gemeente werkende prostituees.22

Met de komst van de registratieplicht wordt

echter de doos van Pandora geopend, zoals

straks zal blijken. Het is daarom niet vreemd

dat de registratieplicht in de Eerste Kamer

mild gezegd controversieel werd genoemd. De

Raad van State windt er ook geen doekjes om

door de registratieplicht als een administra­

tieve verplichting te bestempelen die weinig

bijdraagt aan het uiteindelijke doel van het

Wetsvoorstel en wellicht zelfs contraproduc­

tief kan zijn.23

Een lichtpunt is dat de prostituee die verzoekt

om inschrijving in het landelijk register van

prostituees, schriftelijke informatie ontvangt

over haar rechten, de risico’s van het vak en

de mogelijkheden tot hulp bij het beëindigen

van haar werkzaamheden. Deze schriftelijke in­

formatie wordt in een gesprek op een voor de

prostituee begrijpelijke wijze besproken.24 De

GGD wordt geraadpleegd voor de organisatie

van het gesprek en dient tijdens het gesprek

eventueel slachtofferschap, ofwel prostitutie

onder dwang, te signaleren en te melden bij

de ambtenaren die zijn aangesteld voor de uit­

voering van de politietaak.25 Het voordeel van

dit gesprek wordt per direct gematigd doordat

het gesprek slechts eens in de drie jaar en drie

maanden plaatsvindt, als de registratietermijn

afloopt.26 Het valt namelijk te betwijfelen of

één gesprek voldoende is om slachtofferschap

te signaleren, aangezien slachtoffers er vaak

alles aan doen om dwang te verbergen of te

ontkennen.27 Daarenboven lijkt de GGD niet

de meest geëigende instantie om slachtoffer­

schap vast te stellen.

Een heikel punt vormt wederom de thuis­

prostitutie, wat tamelijk onderbelicht blijft in

het Wetsvoorstel. In de vorige paragraaf werd

al aangekaart dat het opmerkelijk is dat er

nog steeds geen vergunningplicht geldt voor

de thuisprostitutie, terwijl het ontbreken van

voldoende zicht op de thuisprostitutie een van

de voornaamste oorzaken is van misstanden in

de seksbranche. De regering poogt dit gebrek

aan zicht te verhelpen door de registratieplicht

ook voor de thuisprostituees in te stellen.

Uit een verkenning naar prostitutieregistra­

ties blijkt daarentegen dat de registratie voor

veel vrouwen in de seksbranche een te hoge

drempel kan vormen. Het gevaar van deze

te hoge drempel is dat thuisprostituees in

de illegaliteit verdwijnen.28 Dit gevaar kan in

omvang toenemen nu in sommige gemeenten

de thuisprostitutie meer in trek raakt. Tot

slot staat volgens de verkenning vast dat door

de registratieplicht de positie van prostituees

niet zal verbeteren.29 Paradoxaal genoeg lijkt

het Wetsvoorstel dus door de registratieplicht

juist de zichtbaarheid te verkleinen nu niet kan

worden verwacht dat prostituees en masse

een registratieverzoek zullen indienen, des

te meer nu dat de meest onzichtbare vorm

van prostitutie – de thuisprostitutie – ontzien

wordt van een vergunningplicht.

5. Strafbaarstelling van de exploi-tant, klant en prostitueeHet derde en laatste instrument dat hier

besproken wordt, de strafbaarstelling van de

exploitant, klant en prostituee, dient bij te

dragen aan het verkrijgen van meer zicht en

grip op de seksbranche. Zo wordt het bestuur,

naast het bestaande bestuursrechtelijk instru­

mentarium zoals bestuursdwang, last onder

dwangsom en het intrekken of schorsen van

vergunningen, tevens strafrechtelijke instru­

menten aangereikt om niet alleen de exploi­

tant strafrechtelijk aan te pakken, maar ook

de klant en de prostituee.30

De exploitant van een seksbedrijf kan onder

meer strafbaar worden gesteld als hij dit

zonder vergunning doet, als hij een prostituee

voor zich laten werken die niet is ingeschreven

Wachten voor een rood sein 51

Het opmerkelijke is dat er nog steeds geen vergunningplicht geldt voor de thuisprostitutie, terwijl het ont breken van voldoende zicht op de thuisprosti­tutie een van de voornaamste oorzaken is van misstanden in de seksbranche.

Page 28: Juncto - 24.4 / zomer 2013

52 Wachten voor een rood sein Wachten voor een rood sein 53

in het landelijk register van prostituees, of als

hij geen zorg draagt dat de vergunning (of een

afschrift ervan) zichtbaar aanwezig is in of aan

de buitenzijde van de seksinrichting waarvoor

de vergunning is verleend. De hoogte van

de sanctie wordt bepaald door de Wet op

de economische delicten.31

Naast de exploitant kan ook de klant straf­

baar worden gesteld. De klant zou volgens

de regering namelijk een min of meer ‘bewuste

blindheid’ aannemen voor mogelijke slacht­

offers van mensenhandel.32 Verder blijkt uit

onderzoek dat de klant zich niet verantwoor­

delijk voelt als hij te maken krijgt met slacht­

offers van mensenhandel. Desalniettemin blijkt

ook uit onderzoek dat de klant niet bewust en

actief op zoek is naar kwetsbare prostituees

of slachtoffers van mensenhandel en blijkt

dat de klant slecht kan beoordelen of hij te

maken heeft met gedwongen prostitutie.33/34

Het Wetsvoorstel stelt de klant strafbaar die

gebruik maakt van een seksuele dienst zonder

dat hij is nagegaan of de prostituee is inge­

schreven in het landelijk register van pros­

tituees. Deze klant hangt een hechtenis van

ten hoogste zes maanden of een geldboete van

de derde categorie boven het hoofd. In een

algemene maatregel van bestuur zal worden

vastgesteld hoe de klant dient na te gaan of

de prostituee is ingeschreven in het landelijk

register van prostituees.35

De vormgeving van de strafbaarstelling van

de klant kent echter nog een aantal weeffou­

ten. Met name de manier waarop de klant na

dient te gaan of de prostituee staat ingeschre­

ven in het landelijk register van prostituees,

de zogeheten vergewisplicht, brengt de nodige

complicaties met zich mee. Zo is het voor de

klant lang niet altijd duidelijk of hij daadwerke­

lijk met een geregistreerde prostituee heeft te

maken,36 is het systeem dat het Wetsvoorstel

voorstelt zeer fraudegevoelig37 en bestaat er

een handhavingsprobleem door het besloten

karakter van de branche (hoe wordt er name­

lijk gecontroleerd welke klanten een seksuele

dienst hebben afgenomen met een prostituee

die zich niet heeft ingeschreven?).

Als derde en laatste partij stelt het Wetsvoor­

stel de prostituee strafbaar. Zo is strafbaar een

prostituee die zich prostitueert zonder

ingeschreven te staan in het landelijk register

van prostituees, die in advertenties noch het

registratienummer dat haar is toebedeeld ver­

meldt, noch het telefoonnummer dat zij heeft

opgegeven tijdens het verzoek tot inschrijving

in het landelijk register van prostituees, of

die werkzaam is voor een exploitant aan wie

geen vergunning voor een prostitutiebedrijf38

is verleend. De sanctie op overtreding van

deze voorschriften is volgens het Wetsvoor­

stel een geldboete van de eerste categorie.39

Strafrechtelijk optreden tegen prostituees die

slachtoffer zijn van mensenhandel zal volgens

de regering achterwege blijven.40

Het Wetsvoorstel is niet duidelijk in hoe de

strafbaarstelling van de exploitant, klant en

prostituee dient bij te dragen aan het verkrij­

gen van meer zicht en grip op de seksbranche.

Dat er strafrechtelijke paden zijn te bewande­

len om de exploitant, klant en prostituee te

straffen, wil nog niet automatisch zeggen dat

er meer grip of zicht op de seksbranche wordt

verkregen. Wel is duidelijk dat toezicht en

handhaving van de strafbaarstelling van de

klant niet gemakkelijk zal zijn, aangezien de

vergewisplicht nog aan alle kanten rammelt.

6. Wachten voor een rood seinIn dit artikel is getoetst of de voornaamste

oorzaken van misstanden in de seksbranche

door het Wetsvoorstel worden aangepakt.

Ik heb daarbij aandacht geschonken aan drie

belangrijke instrumenten: de vergunningplicht

voor de exploitant van een seksbedrijf,

de registratieplicht van de prostituee, en

de strafbaarstelling van de exploitant, klant

en prostituee. Per instrument is getoetst of

het bijdraagt aan één of meer van de volgende

oplossingen: 1) het verkleinen van lokale en

regionale verschillen; 2) het verkrijgen van

meer zicht en grip op de seksbranche door

alle vormen van prostitutie onder een vorm

van regulering te krijgen; en 3) het vergemak­

kelijken van toezicht en handhaving.

Ten eerste is duidelijk geworden dat het

Wetsvoorstel met de vergunningplicht meer

zicht en grip op de seksbranche zal kun­

nen verkrijgen. Dit geldt primair voor de

sectoren waarvoor tot op heden niet in alle

gemeenten een vergunning is vereist, zoals

de escortservice. Dit geldt weer niet voor de

thuisprostitutie. De vergunningplicht zal voorts

de gemeentelijke en regionale verschillen in

prostitutie­ en vergunningenbeleid niet verklei­

nen doordat de gemeente de optie krijgt om

een nulbeleid te voeren. Al met al draagt het

instrument deels bij aan het verkleinen

van lokale en regionale verschillen en deels

aan het verkrijgen van meer zicht en grip op

de seksbranche.

Ten tweede werd duidelijk dat de invoering

van een registratieplicht voor prostituees

kan worden vergeleken met het openen van

de doos van Pandora. Het ontbreken van

voldoende zicht op onder ander de thuispros­

titutie lijkt met het Wetsvoorstel versterkt

te worden. Zelfs het enige lichtpunt aan de

registratieplicht – het gesprek met de pros­

tituee – is onderhevig aan hevige kritiek. Wat

de registratieplicht betreft, lijkt de regering er

daarom verstandig aan te doen om het geheel

te schrappen, omdat het geenszins bijdraagt

aan één van de oplossingen.

Ten derde werd de strafbaarstelling van de

exploitant, klant en prostituee onder de loep

genomen om te bezien of ze meer zicht en

grip op de seksbranche brachten. De bijdrage

van het instrument aan het meer zicht en grip

verkrijgen op de seksbranche is onduidelijk.

Wel is duidelijk dat het instrument niet zal

bijdragen aan de vergemakkelijking van de

handhaving en toezicht van de strafbaarstelling

van de klant, omdat de vergewisplicht nog aan

alle kanten rammelt. Al met al blijft de bijdrage

van dit instrument onzeker.

Aan het einde van de rit gekomen moeten we

concluderen dat we voor een rood stopteken

staan. Het Wetsvoorstel lijkt niet in staat te

zijn dat de voornaamste oorzaken van misstan­

den in de seksbranche voldoende aan te pak­

ken. De reden hiervoor is dat elk instrument

slechts deels of zelfs niet bijdraagt aan één of

meer van de drie oplossingen. Er is dus nog

werk aan de winkel. De regering zal daarom

eerst de weg vrij moeten maken om, na het

wachten voor een rood sein, haar rit weer te

vervolgen op de weg van de bestrijding van

de misstanden in de seksbranche.

Het Wetsvoorstel is niet duidelijk in hoe de strafbaarstelling van de exploi­tant, klant en prostituee dient bij te dragen aan het verkrijgen van meer zicht en grip op de seksbranche.

noten* Sander van ’t Foort studeert Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Utrecht en Business Studies aan de Universiteit van Am­sterdam en is als student­assistent werkzaam aan de Universiteit van Utrecht. Hij schreef in 2012 een drieluik voor het Nederlands Dag­blad over het wetsvoorstel Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche.1 P. de Vries, ‘De ketenen van de blanke slavin en het belastbare inkomen van de sekswerkster, Honderd jaar feminisme en prostitutie in Nederland’, Nemesis Jubile­umuitgave 1999, p.147.2 Wet van 20 mei 1911 tot bestrijding van de zedeloos­heid en beteugeling van de speelzucht, Stb. 1911, 130.3 Inwerkingtreding van de wet van 28 oktober 1999 tot wijziging van het Wet­boek van Strafrecht, enige andere wetboeken en enige wetten (opheffing algemeen bordeelverbod), Stb. 2000, 38; Kamerstukken II 1996/97, 25 437, nr.3, p.1.4 Handelingen I 2011/12, 7, p.33. 5 Kamerstukken II 2009/10, 32 211, nr. 3, p.2; Handelin­gen I 2011/2012, 7, p.32.6 Voor een uiteenzetting van de belangrijkste artike­len van het Wetsvoorstel wijs ik u graag op het volgende artikel: T. Grund­meijer, ‘Het Wetsvoorstel Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche; een schemer­gebied in de schijnwerpers’, Gst. 2012 737712.

7 Artikel 1 Wetsvoorstel; Kamerstukken II 2009/10, 32 211, nr. 3, p.16.8 Kamerstukken II 2009/10, 32 211, nr. 3, p.1­2 en 14.9 Artikel 9 jo. 16 Wets­voorstel.10 Artikel 32 Wetsvoorstel, Artikel 1 onder 2° jo. 6 on­der 2° en onder 4° Wet op de economische delicten.11 Kamerstukken II 2009/10, 32 211, nr. 3, p.2 en 15.12 Thuisprostitutie valt niet onder de definitie van een seksbedrijf en valt dus niet onder de reikwijdte van artikel 9 Wetsvoorstel.13 Kamerstukken II 2009/10, 32 211, nr. 3, p.16.14 A.L. Daalder, ‘Prostitutie in Nederland na opheffing van het bordeelverbod’, WODC 2007, p.29 en 31.15 Het nulbeleid geldt dus alleen voor prostitutiebe­drijven. Het maximumbeleid geldt voor alle seksbedrij­ven en heeft daarom een groter bereik.16 S. Flight, c.s., ‘Evaluatie opheffing bordeelverbod’, DSP­Groep 2006, p.8 en 25.17 Zo is de gemeente Barneveld op haar vingers getikt voor het voeren van een nulbeleid. ABRvS 22 mei 2002 LJN AE2838. 18 Kamerstukken II 2009/10, 32 211, nr.4, p.2 en 3. Zie ook bijvoorbeeld: Handelingen I 2011/12, 7, p.10, 11, 15 en 25.19 Zo bestaat in de gemeente Utrecht al een registratieplicht voor pros­tituees. Zie: Hof Amsterdam 26 april 2011 LJN BQ5231.20 Artikel 2 Wetsvoorstel.21 Artikel 4 lid 2 Wets­voorstel.

22 Artikel 4 lid 7, artikel 5 lid 1 en artikel 8 lid 2 Wetsvoorstel.23 Handelingen I 2011/12, 7, p.32; Kamerstukken II 2009/10, 32 211, nr.4, p. 6­10.24 Artikel 4 lid 4 en 6 lid 1 Wetsvoorstel.25 Artikel 6 lid 2 en 3 Wetsvoorstel; Kamer ­stukken II 2009/10, 32 211, nr.3, p.10 en 12.26 Artikel 5 lid 1 Wets­voorstel; Kamerstukken II 2009/10, 32 211, nr.3, p.10.27 Handelingen I 2011/12, 7, p.10.28 Artikel 30 lid 1 sub a jo. 2 Wetsvoorstel.29 Kamerstukken II 2009/10, 32 211, nr.4, p.8; S.E. de Vreeze, ‘Prostitutie in poli­tieregio Zuid­Holland­Zuid. Een verkennend onderzoek naar de vergunde en de onvergunde vormen van prostitutie in Zuid­Holland­Zuid’, RIEC Zuid­Holland­Zuid 2011, p.16.30 Kamerstukken II 2009/10, 32 211, nr.3, p.33.31 Artikel 32 Wetsvoorstel.32 Kamerstukken II 2009/10, 32 211, nr.3, p.9.33 D. Zaitch en R. Staring, ‘The Flesh is Weak, the Spirit Even Weaker. Clients and Trafficked Women in the Netherlands’, in: A.T. Di Nicola et al. (red.), Prostitu­tion and Human Trafficking, New York: Springer 2009, p. 108, 109, 118 en 119. 34 Uit het onderzoek (zie vorige noot) kwam naar voren dat 90% van de onderzochte klanten niet in staat waren om indicatoren van gedwongen prostitutie te identificeren.

35 Artikel 29 Wetsvoorstel.36 Zie o.a.: Kamerstukken II 2010/11, 32 211, nr.30, p.4 en Kamerstukken II 2010/11, 32 211, nr. 60, p.2 en 3; Kamerstukken I 2011/12, 32 211, nr. C, p.27).37 Zie ook de argumenten die in de Eerste Kamer werden aangedragen. Handelingen I 2011/12, 7, p.14 en 23.38 Raadselachtig is dat arti­kel 30 van het Wetsvoorstel en de Memorie van Toelich­ting allebei spreken van een prostitutiebedrijf en niet van een seksbedrijf, waar­door de reikwijdte van het artikel beperkt blijft. Zie: Kamerstukken II 2009/10, 32 211, nr.3, p.36.39 Artikel 30 Wetsvoorstel.40 Kamerstukken II 2009/10, 32 211, nr.3, p.36.

Page 29: Juncto - 24.4 / zomer 2013

De voorgeschiedenis van de wette-lijke limitering De duur van partneralimentatie is een onder­

werp waar sinds jaar en dag over gediscus­

sieerd wordt, zowel in de politiek als in de

maatschappij. Ook in 2013 staat de duur van

partneralimentatie volop in de belangstelling.

In 1971 is voor het eerst in de wet opge­

nomen dat partneralimentatie kan worden

toegekend voor een bepaalde tijd en onder

bepaalde voorwaarden. Hoe lang de periode

van alimentatietoekenning zou moeten zijn

en onder welke voorwaarden werd echter

niet nader gespecificeerd. Bij gebrek aan een

richtlijn voor de rechterlijke macht, bevor­

derde deze bepaling de rechtszekerheid en

rechtsgelijkheid niet. Daarom is op 6 novem­

ber 1985 het wetsvoorstel 19 295 Wijziging

van bepalingen in het Burgerlijk Wetboek in

verband met de regeling van de limitering van

alimentatie na scheiding ingediend welke op

1 juli 1994 in werking is getreden. Hierdoor

kwam er een eind aan alimentatietoekenning

van onbepaalde duur.

De alimentatie werd gelimiteerd naar maxi­

maal twaalf jaar (artikel 1:157 lid 4 BW). Wan­

neer het huwelijk korter heeft geduurd dan vijf

jaar en er uit dit huwelijk geen kinderen zijn

geboren, eindigt de verplichting na een termijn

die gelijk is aan de duur van het huwelijk met

een maximale termijn van vijf jaar (artikel

1:157 lid 6 BW).

De huidige wettelijke regelingDe rechter kan aan de echtgenoot die niet

voldoende inkomsten tot zijn levensonder ­

houd heeft partneralimentatie toekennen.

Het huwelijk en de daardoor geschapen

54 Masterscriptie uitgelicht Masterscriptie uitgelicht 55

lotsverbondenheid is de rechtsgrond voor

partneralimentatie. Deze lotsverbondenheid

eindigt niet bij het ontbinden van het huwelijk.

Het heeft betrekking op de nawerking van de

wederzijdse verantwoordelijkheid van echt­

genoten binnen het huwelijk, die noodzaakt

tot een compensatie van de economische

nadelen. Om de hoogte van partneralimentatie

te kunnen bepalen, zijn de draagkracht van de

alimentatieplichtige en behoefte van de alimen­

tatiegerechtigde van belang.

Op grond van artikel 1:157 lid 3 BW bestaat

de mogelijkheid tot limitering van de duur van

partneralimentatie. Door limitering komt er

definitief een eind aan de partneralimentatie

en daarom geldt voor de alimentatieplichtige

een zware stelplicht. Het enkel stellen dat

de alimentatiegerechtigde na de echtscheiding

de kans heeft gehad om door arbeid inkom­

sten te verwerven en daardoor, naarmate

de kinderen minder zorg behoefden, in het

eigen levensonderhoud te voorzien, is niet

voldoende. Uit de jurisprudentie betreffende

limitering blijkt dat verschillende factoren een

rol kunnen spelen bij het oordeel of limitering

gerechtvaardigd is. Hierbij kan gedacht worden

aan het verlies aan verdiencapaciteit, de duur

van het huwelijk, of er kinderen zijn en zo ja,

wat de leeftijd van de kinderen is, de leeftijd

van partijen, de gezondheid van de alimentatie­

gerechtigde en economische situatie op de

arbeidsmarkt.

Wetsvoorstel 33 311 en initiatiefnota 33 312; meer limiteringSinds de invoering van de limiteringswetgeving

in 1994 heeft de samenleving zich verder ont­

wikkeld en zijn alimentatiegerechtigden meer

geëmancipeerd. De klassieke rollenpatronen

zijn minder aanwezig: alimentatiegerechtigden

blijven na het huwelijk en na de geboorte van

kinderen (parttime) werken en zorgen niet

slechts voor de kinderen en het huishouden.

Deze ontwikkeling heeft ook haar gevolgen

voor partneralimentatie. Anno 2013 zijn er

zowel in de politiek als de juridische praktijk

en de maatschappij opkomende geluiden om

de duur van partneralimentatie wederom te

limiteren.

Wetsvoorstel 33 311 van Bontes ingediend

namens de PVV tracht de duur van partner­

alimentatie te verkorten van twaalf jaar naar

vijf jaar. Volgens de PVV zijn de verhoudingen

binnen de samenleving met betrekking tot

het huwelijk sinds de totstandkoming van de

huidige wetgeving substantieel gewijzigd en

moet de huidige wettelijke regeling worden

aangepast aan de moderne tijd. “De wettelijke

termijn dient op een meer rechtvaardiger

wijze vorm te worden gegeven die past binnen

de moderne tijd.” Hij meent dat de alimen­

tatiegerechtigde in staat moet worden geacht

om gedurende vijf jaar een opleiding te volgen

of parttime te werken, zodat na het verstrijken

van deze termijn in het eigen levensonderhoud

moet kunnen worden voorzien.

De Raad van State heeft op 26 juli 2012

een advies uitgebracht over het wetsvoorstel.

De Raad van State concludeert dat de in

de Memorie van Toelichting genoemde argu­

menten de verkorting van de maximumter­

mijn van twaalf jaar naar vijf jaar niet kunnen

dragen. Volgens de Raad van State moet de

feitelijke positie van gehuwde vrouwen met

kinderen en oudere vrouwen in aanmerking

worden genomen.

Ook de VVD, PvdA en D66 hebben een initia­

tiefnota ingediend (33 312) waarin zij limitering

van de alimentatieduur bepleiten. In de initia­

Masterscriptie uitgelichtIs het wenselijk om het huidige stelsel inzake partner­alimentatie aan te passen door de duur van partner­alimentatie te verkorten?

Tekst door Tatjana Janssen

Et Cetera

Tatjana Janssen heeft haar masterscriptie geschreven over ‘limitering van

de duur van partneralimentatie’. In dit artikel wordt ingegaan op een aantal

aspecten uit deze scriptie.

Wetsvoorstel 33 311 van Bontes inge­diend namens de PVV tracht de duur van partneralimentatie te verkorten van twaalf jaar naar vijf jaar.

Page 30: Juncto - 24.4 / zomer 2013

56 Masterscriptie uitgelicht

tiefnota wordt een voorstel gedaan variërend

van geen partneralimentatie bij huwelijken

korter dan drie jaar zonder kinderen tot

maximaal vijf jaar bij de huwelijken van langer

dan drie jaar met kinderen. Verder is er een

uitzondering opgenomen voor huwelijken van

langer dan vijftien jaar waarbij een maximum

geldt van tien jaar. De initiatiefnota heeft tot

op heden nog niet geleid tot een wetsvoorstel.

Het wetsvoorstel en de initiatiefnota trachten

de maximale duur van partneralimentatie te

limiteren. Bontes stelt dat partneralimentatie

maximaal vijf jaar mag duren. In de Memorie

van Toelichting is echter geen nadere on­

derbouwing gegeven van zijn standpunt dat

alimentatieplichtigen binnen vijf jaar in staat

moeten zijn om in hun eigen levensonderhoud

te voorzien. Uit cijfers van het CBS blijkt dat in

2011 33% van de vrouwen (parttime) werkte.

Hieruit trekt hij de conclusie dat vrouwen

economisch zelfstandiger zijn dan voorheen

(1991). De overige 66% is echter niet eco­

nomisch zelfstandig. Met deze omstandigheid

wordt door hem echter geen rekening gehou­

den. Verder houdt hij op geen enkele wijze

rekening met de bijzondere omstandigheden

van het geval. Er is geen uitzondering gemaakt

voor alimentatieplichtigen met de zorg voor

jonge kinderen of oude alimentatiegerechtig­

den die reeds tientallen jaren niet meer actief

zijn op de arbeidsmarkt. Het wetsvoorstel kan

in mijn optiek in de huidige vorm geen door­

gang vinden. Het is namelijk niet rechtvaardig

om de huidige termijn drastisch te limiteren

van twaalf jaar naar vijf jaar zonder voldoende

onderbouwing en mogelijkheden tot uitzon­

dering wanneer er sprake is van bijzondere

omstandigheden.

Visie van de advocatuurIn het kader van mijn masterscriptie heb ik

een enquête gemaakt waarin is gevraagd naar

de visie van familierechtadvocaten betreffende

de huidige wetgeving en duur van partnerali ­

mentatie, hun standpunt omtrent het wets­

voorstel 33 311 en de ervaringen van familie­

rechtadvocaten betreffende limitering van

partneralimentatie in de praktijk.

Uit de analyse van mijn enquête blijkt dat 59%

van de familierechtadvocaten van mening is

dat de huidige duur van partneralimentatie

te lang is. Zij vinden de termijn inmiddels

achterhaald en willekeurig. 55% van de familie­

rechtadvocaten is daarom van mening dat

het wetsvoorstel van Bontes wenselijk is en

dat de wet gewijzigd moet worden. Door

de termijn te verkorten, wordt er meer druk

gelegd op de alimentatiegerechtigden om

financieel onafhankelijk te worden en tevens

is een kortere termijn voor beide partijen

meer te overzien. De termijn wordt lang

genoeg geacht om een opleiding te volgen

en in het eigen levensonderhoud te kunnen

voorzien. Door de wet te wijzigen wordt een

korte termijn de hoofdregel in plaats van de

uitzondering zoals onder de huidige wetgeving

en jurisprudentie het geval is. 68% van de familie­

rechtadvocaten heeft weleens een verzoek

gedaan tot limitering en dit verzoek is in 79%

van de gevallen afgewezen.

Het huwelijk en de daardoor geschapen

lotsverbondenheid is de rechtsgrond voor

partneralimentatie. Deze lotsverbondenheid

eindigt niet bij het ontbinden van het huwelijk.

Het heeft betrekking op de nawerking van de

wederzijdse verantwoordelijkheid van echtge­

noten binnen het huwelijk, die noodzaakt tot

een compensatie van de economische nadelen.

Het huwelijk is geen levensverzekering en er

dient voor beide partijen uitzicht te zijn op

eindigheid. De termijn van twaalf jaar volstaat

in de huidige maatschappij niet meer.

noten1 Kamerstukken II 2011/12, 33 311, nr. 3, p. 2.

Ook de VVD, PvdA en D66 hebben een initiatiefnota ingediend (33 312) waarin zij limitering van de alimentatie­duur bepleiten.

Zomervruchten 57

Terwijl ik in mijn eigen verhaal teksten rondom

Turks Fruit zoek, raak ik verdwaald in de alle­

daagse burgerlijkheid. Rock ‘n Roll zonder

rock. Angst en doodzonde nummer één, als

je het mij vraagt, maar de waarheid is hard.

Ik ben een softie geworden. Hoe dat komt?

Door de Liefde, zo lijkt het wel.

‘Turks Fruit is hoe ik het graag zie. Open en

bloot, vrij, maar dan. Dan gaat haar vader dood.’

Gedateerd half december 2012, nog niet

wetend welk drama ons gezin slechts enkele

maanden later zou treffen. ‘Dat weten we

nooit en dat is maar goed ook. Anders is het

ook zo saai,’ dacht ik vaak. Niets is zeker en al

helemaal niet voor altijd. De enige zekerheid

is dat we allemáál doodgaan.

Saai is nog zacht uitgedrukt. Saai zegt niks.

Als we nu al zouden weten wat zich dan en

dan zou afspelen, zou het pas saai worden.

Zouden we als bange vogels in een hoekje

blijven zitten en niemand die ons eruit haalt.

Eenzaam op een stokje, de wereld voorbij

laten gaan. Dan toch liever vallen, opstaan,

verder en gaan. Born to Die.

Turks Fruit, waar was ik gebleven? Na een paar

grote teleurstellingen blijkt het idee dat we

onze eigen werkelijkheid kunnen creëren, ge­

nuanceerder te liggen. Onvermijdelijkheden in

het leven en de Dood, kwamen ertussen. Waar

vluchten al lang geen zin meer had. Deze keer

is er geen clou en ook geen waarom (niet).

Lana del Rey galmt door de kamer en blijft

ergens halverwege Blue Jeans hangen.

Soms is het eind dichterbij dan het lijkt. En

dan is het zaak om vanuit het punt dat niets

meer belangrijk is, of niets belangrijker is dan

de liefde, weer op te bouwen. Laag voor laag.

Het uitzicht op de zomer is altijd een begin.

Net zoals voorgaande jaren, wordt er ook

deze keer weer vakantie gevierd in eigen stad.

Met als vaste prik de pizzaboer om de hoek,

waar in ieder geval een deel van de rock is

terug te zien.

Petravandriel.nl

Zomervruchten

Tekst door Petra van Driel

Column

Page 31: Juncto - 24.4 / zomer 2013

Een Australische droom 59

Vanaf de middelbare school droomde ik al over

mijn eigen reis naar het buitenland, vooral

de Engelstalige landen trokken mijn aandacht;

het campusleven, de sporten of wellicht cheer­

leaden bij basketball en American Football games?!

Ik heb er uiteindelijk voor gekozen mijn bui­

tenlandplannen op te schuiven naar mijn stu­

dententijd, waarin ik al snel in aan raking kwam

met de exchange programma’s van de UU.

Toen ik hoorde dat ik aangenomen was aan

de Australian National University in Canberra,

werd mijn droom eindelijk werkelijkheid.

Doordat je een 23 uur durende vlucht naar de

andere kant van de wereld niet zomaar maakt,

besloot ik alles uit mijn exchange avontuur te

halen en eerst te gaan reizen in the land down

under, voordat de studie begon. Na een onver­

getelijke 2,5 maand hier te hebben geback­

packt, was het tijd om vaarwel te zeggen tegen

deze vrijheid&blijheid, maar eerlijk gezegd was

het ook wel weer heerlijk om een eigen kamer

te hebben, een eigen bed en eigen klerenkast.

Gek dat je deze dingen normaal gesproken

altijd voor lief neemt.

De eerste weken in Canberra waren enorm

intensief; het begon met een Orientationweek

waarbij mijn Hall van alles had georganiseerd

om de stad, de universiteit en vooral je mede­

studenten in de Hall te leren kennen. Het

campusleven hier is enorm; er zijn 8 verschil­

lende Halls die dagelijks sociale, sportieve,

culturele en studiegerelateerde activiteiten

organiseren. Ik had gekozen voor een Hall

waar 40% exchange – en 60% non­exchange

studenten wonen, zodat je van alles wat om

je heen hebt. Bovendien was dit een van de

weinige ‘self­catered’ colleges, wat inhoudt dat

je zelf voor je eten moet zorgen. Maar dit is

juist het leukste van alles! De keuken is enorm,

je krijgt echt een Masterchef gevoel als je er

binnenloopt, met aan weerszijden keukenkast­

jes, koelkasten en fornuizen en in het midden

een enorme rij tafels, waar op elk uur van

de dag mensen aan zitten, waardoor de keuken

dé ontmoetingsplek is. Daarnaast is er ook een

lounge met een grote projector waar je films

kunt afspelen, verschillende muziekruimtes,

een bar, pooltafels en een tafeltennistafel, zodat

je je niet snel zult vervelen! Alle Halls bevinden

zich aan een lange straat, die dwars op ‘Uni­

versity Avenue’ loopt, waar alle collegezalen

zijn. Alles is dus op loopafstand, wat voor ons

studenten natuurlijk ideaal is!

In de Orientationweek was er elke avond een

themafeest; een Mexicanfiesta, 1920’s Chicago

night, een Toganight, maar het hoogtepunt was

toch wel Dag, Drag & Diva! In mijn Hall zijn

ze erg bezig met het promoten van sexuali­

teit, en om dit te ondersteunen hadden ze dit

themafeest bedacht. Alle jongens dus gekleed

in korte jurkjes, leggings en een dikke laag

make up en alle meiden in boa’s en glitters.

Ik merkte ook meteen dat de instelling hier

totaal anders is dan in Nederland, thuis zijn

we veel individueler en laten we de exchange

students meer hun eigen ding doen. Hier is

dat totaal niet het geval; doordat je op campus

woont en je iedereen dus 24/7 tegenkomt in je

Hall is iedereen heel geïnteresseerd in elkaar

en stelt iedereen zich meteen voor, ongeacht

of je een Australiër of exchange bent. Je hebt

er eigenlijk dus meteen 400 huisgenoten bij!

Study Abroad Een Australische droom

Tekst door Sabine van Kranen

Naast je studie

Naast je studieIn de afgelopen nummers van Juncto heb je alles kunnen lezen over de buitenlandervaringen van rechtenstudenten in Washington en Valencia. Deze keer neemt Sabine van Kranen je mee naar de plek waar haar (studie)droom werkelijkheid werd: Canberra, Australië. Ook kun je lezen hoe het succes­volle oprichtingsjaar van de Corporate Law Society verlopen is en vertelt Sybren Straatsma alles over de Urios Utrecht Model United Nations.

Study abroad Een Australische droom – p.59

Oprichtingsjaar Corporate Law Society: een groot succes! – p.60

Urios Utrecht Model United Nations – p.62

Page 32: Juncto - 24.4 / zomer 2013

Oprichtingsjaar CLS: een groot succes!

Tekst door Marit Balkema

Naast je studie kwamen deze middag aan bod aan de hand

van een interessante lezing. Na afloop mochten

de leden van de Corporate Law Society aan­

sluiten bij de vrijdagmiddag borrel van Loyens

& Loeff, een gezellige afsluiting van de middag!

‘Onderhandelen in de M&A-praktijk’ bij De Brauw Blackstone WestbroekDat het ontwikkelen van onderhandelings­

vaardigheden minstens zo belangrijk is als

het beschikken over juridische kennis, werd

duidelijk op 15 maart 2013 bij De Brauw

Blackstone Westbroek. Deze middag werden

ons de ins­en­outs van het onderhandelen in

de overnamepraktijk bijgebracht tijdens een

interactieve workshop. Door creatieve oefe­

ningen werd duidelijk hoe om te gaan met de

uitdagingen van het onderhandelingsproces. Zo

werden de deelnemers uitgedaagd hun onder­

handelingspartner letterlijk ‘over de streep te

krijgen’. Wederom werd de middag afgesloten

met een gezellige borrel op het kantoor.

Interactieve workshop joint ventures bij Kennedy Van der Laan! De Corporate Law Society organiseerde op

vrijdag 17 mei een interactieve workshop over

joint ventures op het kantoor van Kennedy

Van der Laan in Amsterdam. Veel buiten­

landse bedrijven kiezen voor Nederland bij

het aangaan van een joint venture. Tijdens de

workshop werd ingegaan op de belangrijkste

aspecten van de joint venture overeenkomst.

Bezoek Ondernemingskamer en lezing prof. mr. J.H.M. WillemsOp donderdagochtend 23 mei bracht de Cor ­

porate Law Society een bezoek aan de Onder­

nemingskamer. De avond daarvoor verzorgde

prof. mr. J.H.M. Willems, oud­voorzitter en hui ­

dig plaatsvervangend­raadsheer bij de Onder­

nemingskamer in Amsterdam, een lezing over

dit gespecialiseerde rechtscollege voor conflic­

ten bij ondernemingen. Prof. mr. Willems ging

tijdens zijn lezing in op de unieke vorm van

rechtspraak van de Ondernemingskamer en

de procedures daarvan.

BorrelOp woensdag 22 mei 2013 vond de eerste

borrel van CLS plaats in café Heerenplein.

Het was een zeer gezellige en geslaagde avond!

In het aankomende jaar worden er meer

dispuutsborrels georganiseerd worden

Corporate litigation-reeks bij Van Benthem & Keulen: ‘Als het bestuur er onderling niet meer uitkomt..’Op 29 mei, 5 en 12 juni organiseerde de

Cor porate Law Society in samenwerking met

Van Benthem & Keulen een reeks bijeenkom­

sten over corporate litigation. Tijdens deze

bijeenkomsten werd een casus rechtstreeks

uit de praktijk op een levensechte wijze

nagebootst. Op een uitdagende manier werd

een beeld geschetst van de vraagstukken waar

je als advocaat bij corporate litigation mee te

maken krijgt. Verschillende aspecten van het

ondernemingsrecht zoals de bestuurstaken,

het besluitvormingsproces, de volmachtverle­

ning, de vertegenwoordiging en het arbeids­

recht kwamen daarbij aan bod.

Met dank aan het enthousiasme van de leden! Als bestuur van de Corporate Law Society

kijken wij terug op zeer geslaagd oprichtings­

jaar. Het succes van het dispuut was echter

niet mogelijk geweest zonder het enthou­

siasme van de leden van de Corporate Law

Society! Ben jij nog geen lid en heb je interesse

in een lidmaatschap schrijf je dan nu gratis en

vrijblijvend in via [email protected]. Je wordt dan op

de hoogte gehouden van de activiteiten!

Ook in het aankomende collegejaar hoopt

het bestuur iedereen weer te zien bij de activi­

teiten van het dispuut!

Hartelijke groeten,

Het oprichtingsbestuur van de Corporate

Law Society,

President: Justin Ries, Secretary: Marit Balkema,

Treasurer: Mukesh Hoeba, External Affairs

Commissioner: Lisanne Brouwer, Promotions

Commissioner: Marlies Aulbers

Oprichtingsjaar CLS: een groot succes! 61

Kick-off bij Van DoorneOp woensdag 21 november 2012 vond de

kick­off activiteit plaats bij het kantoor Van

Doorne in Amsterdam! Private equity investe­

ringen stonden deze middag centraal. Doordat

de deelnemers zich vooraf hadden ingelezen

in het thema, kon de activiteit op een hoog

niveau plaatsvinden. Het onderwerp werd

ingeleid door verschillende advocaten van de

afdeling Corporate, M&A van Van Doorne. Ver­

volgens werd de casus behandeld aan de hand

van tot de verbeelding sprekende voorbeelden

uit de praktijk. Na afloop van de workshop

was er een borrel georganiseerd in het bruine

café van het kantoor. De deelnemers kregen

daardoor deze middag niet alleen de mogelijk­

heid het kantoor beter te leren kennen, maar

ook elkaar. Wij kijken dan ook terug op een

zeer leerzame en gezellige middag!

Najaarslezing Mergers & Acquisi-tions door mr. A. Grimme, partner bij De Brauw Blackstone WestbroekOp 18 december 2012 organiseerde de Cor­

porate Law Society in samenwerking met de

Universiteit Utrecht de najaarslezing Recht en

Onderneming. Deze lezing werd gegeven door

mr. A. Grimme, alumni rechtsgeleerdheid van

de Universiteit Utrecht en partner corporate

M&A bij De Brauw Blackstone Westbroek.

Ruim 50 studenten hebben gedurende twee

uur een exclusief kijkje in de keuken gehad

van de M&A praktijk. De lezing werd afgeslo­

ten met een drukbezochte borrel, waarbij

de studenten ook de kans kregen om kennis

te maken met medewerkers van De Brauw.

Loyens & Loeff INSIDE Student SeminarOp vrijdag 1 februari 2013 was de Corporate

Law Society uitgenodigd om met een ambiti­

euze groep studenten deel te nemen aan

de Loyens & Loeff INSIDE te Amsterdam.

De laatste ontwikkelingen, actualiteiten en

best practices van het ondernemingsrecht

Met ingang van dit studiejaar is er een nieuw dispuut van de JSVU van start

gegaan, de Corporate Law Society (CLS)! Dit dispuut richt zich op ambitieuze

derdejaars bachelorstudenten en masterstudenten met een bijzondere inte-

resse in het ondernemingsrecht. Vele derdejaars bachelorstudenten en master-

studenten hebben zich inmiddels voor de Corporate Law Society aangemeld.

Nu het einde van het studiejaar nadert, wordt in deze bijdrage teruggekeken

naar de activiteiten in dit succesvolle oprichtingsjaar.

60 Oprichtingsjaar CLS: een groot succes!

Bestuursleden gezochtWil jij je graag het aankomende jaar inzetten voor de Corporate

Law Society? Wij zijn per heden opzoek naar een opvolgend bestuur.

Voor een functie binnen het bestuur kun je solliciteren door een e­mail

met je cv als bijlage te sturen naar [email protected]. Motiveer in de e­mail

naar welke functie(s) jouw voorkeur uitgaat en waarom jij daarvoor een

geschikte kandidaat bent. Wij zien je aanmelding graag tegemoet!

Page 33: Juncto - 24.4 / zomer 2013

Naast deze inhoudelijke zaken zijn er ook

de sociale activiteiten. Overdag mag het er

misschien hard aan toe gaan in de onder­

handelingen, maar ’s avonds gaan we nog

veel harder door met partyen. We zullen de

eerste avond gezellig de stad in gaan om het

prachtige centrum van Utrecht onveilig te

maken. Haal je smoking en gala jurk maar

uit de kast, want de tweede avond zal er een

mooi gala georganiseerd worden voor alle

deelnemers van de conferentie!

Omdat het een internatonale conferentie is

zal de voertaal Engels zijn. URUMUN zal

plaatsvinden op 11, 12 en 13 oktober 2013

in de gebouwen van de universiteit in de

binnenstad van Utrecht.

Wil je meer weten of wil je graag deelnemen?

Neem dan contact op met de Board of like

ons op facebook!

Sybren Straatsma

Secretary­General URUMUN 2013

Website: www.urumun.com

E­mail: [email protected]

Facebook: UriosStudyAssociation

Urios Utrecht Model United Nations

Tekst door Sybren Straatsma

Naast je studie

Urios Utrecht Model United Nations 63

Ter ere van het 300 jarige bestaan van de

Vrede van Utrecht organiseert Urios, Studie­

vereniging voor internationaal en Europees

recht, in samenwerking met de Universiteit

Utrecht de eerste Urios Utrecht Model

United Nations (URUMUN). Urios Utrecht

Model United Nations is een internationale

conferentie voor studenten uit binnen en

buitenland en vanuit elke studierichting. Dit is

de eerste in een jaarlijks terugkerende, drie­

daagse internationale conferentie. Tijdens deze

conferentie zullen de deelnemende studenten

plaatsnemen in een van de zes committees die

we zullen simuleren. Committees waar je aan

kan denken is de alom bekende Security Coun­

cil en Human Rights Council, maar natuurlijk

ook de Economic and Social Council en nog

veel meer. Naast deze VN organen hebben we

ook nog een speciale committee. Want wat we

natuurlijk niet kunnen missen op een confe­

rentie ter ere van de Vrede van Utrecht is de

Historical Council. Hier zullen de onderhande­

lingen voor de Vrede van Utrecht gesimuleerd

worden en het is maar de vraag of het resul­

taat het zelfde zal zijn als het origineel.

Altijd al een diplomaat willen zijn en een land willen vertegenwoordigen

bij de Verenigde Naties (VN)? Onderhandelend tot een gemeenschappelijke

overeenstemming komen met een VN resolutie als uiteindelijk resultaat?

Dan is dit je kans!

62 Urios Utrecht Model United Nations

Page 34: Juncto - 24.4 / zomer 2013

De Juncto is al 24 jaar het onafhankelijke departementsblad van het departement Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Utrecht. Elk jaar is de Juncto weer op zoek naar nieuwe, enthousiaste redactieleden om de inhoudelijke artikelen van de Juncto vorm te geven. Met een oplage van 2000 stuks heeft de Juncto een groot bereik binnen juridisch Utrecht en biedt het een platform voor studenten om zich ook op journalistiek gebied te ontplooiien.

Voor het collegejaar 2013­2014 zijn wij ook op zoek naar een nieuwe hoofd­redacteur. Lijkt het jou leuk om je te verdiepen in juridische onderwerpen en leiding te geven aan een 15 koppige redactie? Geef je dan uiterlijk vóór 1 juli 2013 op. Stuur een mail naar [email protected] met daarin je motivatie­ brief en CV.

Voor meer informatie over taken en verantwoordelijkheden als (hoofd) ­ redacteur of de Juncto zelf, bezoek onze website www.dejuncto.nl of stuur een mail naar het bovenstaande e­mailadres.

zoekt hoofdredacteur

Onafhankelijk departementsblad van het departement Rechtsgeleerdheid Universiteit Utrecht