Jaarverslag 2012 · Amber TB, ‘Motiverende gespreksvoering’, 13 december 2012: Sarah Polfliet...
Transcript of Jaarverslag 2012 · Amber TB, ‘Motiverende gespreksvoering’, 13 december 2012: Sarah Polfliet...
JAARVERSLAG 2012
2
1 Amber : een algemene schets ........................................................................................................... 6 1.1 Huidige erkenningen ...................................................................................................................... 6 1.2 Raad van Bestuur en Algemene Vergadering ...................................................................... 7 1.3 Personeel ............................................................................................................................................ 8
1.4 Vorming .............................................................................................................................................. 9
2 Jaarverslag Thuisbegeleiding ........................................................................................................... 13 2.1 Inleiding ............................................................................................................................................ 13
2.2 Bezettingscijfers ............................................................................................................................ 13 2.3 TB ........................................................................................................................................................ 14
2.3.1 Aanmeldingen en (centrale) wachtlijst ........................................................................ 14 2.3.2 Jaaroverzicht van de begeleide gezinnen ................................................................... 14 2.3.3 Informatie over de in 2012 gestarte begeleidingen ............................................... 15
2.3.4 Informatie over de in 2012 beëindigde begeleidingen .......................................... 16
2.4 Jaarverslag TB25 ........................................................................................................................... 19 2.4.1 Aanmeldingen ........................................................................................................................ 19 2.4.2 Jaaroverzicht van de begeleide gezinnen ................................................................... 22
2.5 Informatie uit de registratie in Begeleiding in cijfers (Binc) voor TB en TB25...... 32 2.5.1 Kansarmoede ......................................................................................................................... 32 2.5.2 Samenwerking met andere diensten en samenlopende hulpverlening buiten
BJB ............................................................................................................................................. 33
2.5.3 Verdere hulpverlening na afloop begeleiding en nazorg ....................................... 33
2.6 Werken met Signs of Safety in 2012 .................................................................................... 34
2.6.1 Gevolgde opleidingen ......................................................................................................... 34 3 Jaarverslag Begeleid Zelfstandig Wonen ..................................................................................... 44
3.1 Inleiding ............................................................................................................................................ 44
3.2 Jaaroverzicht van de begeleide jongeren ............................................................................ 44 3.2.1 Inleiding ................................................................................................................................... 44
3.2.2 Jaaroverzicht .......................................................................................................................... 45 3.3 Inhoudelijk deel: Bevindingen na 1 jaar BZW-40 ............................................................ 60
3.3.1 Inleiding ................................................................................................................................... 60
3.3.2 Enkele bijsturingen van het theoretisch model ........................................................ 60 3.3.3 Positie van de begeleider .................................................................................................. 61
4 Jaarverslag Kwaliteit ............................................................................................................................ 65 4.1 Up-to-date houden van het kwaliteitshandboek ............................................................... 65 4.2 Gebruiksvriendelijk maken van het kwaliteitshandboek ................................................ 66
4.3 Tevredenheidsmeting .................................................................................................................. 67 4.3.1 Tevredenheidsmeting gebruikers thuisbegeleiding ................................................. 67
4.3.2 Tevredenheidsmeting verwijzers thuisbegeleiding .................................................. 75
4.3.3 Tevredenheidsmeting verwijzers TB25 ........................................................................ 76 4.3.4 Tevredenheidsmeting gebruikers BZW ........................................................................ 77 4.3.5 Tevredenheidsmeting verwijzers BZW ......................................................................... 81
4.4 Het decreet rechtspositie van de minderjarige ................................................................. 82 4.5 Vorming en extern overleg ....................................................................................................... 83 4.6 Hoe gaan we verder in 2013? .................................................................................................. 83
.
3
Voorwoord
In 2012 werd het proces van organisatieontwikkeling verder gezet en nagedacht over
hoe we Amber in de toekomst vorm willen geven. Sinds november 2011 werd dit intern
proces begeleid door Els Schepens (KHLim, zelfstandige). Een focusgroep bestaande uit
teamverantwoordelijken, inhoudelijk verantwoordelijken, personeelsadministrator en
directie, vergaderde in totaal 15 keer. Met deze groep werd de grondslag gelegd voor
een nieuwe missie en visie. Om hiertoe te komen werd de organisatie zoals ze nu werkt
onder de loep genomen, werden logische niveaus in een organisatiemodel bekeken en
toegepast op Amber, werden discussies gevoerd rond waarden, inhoudelijke
streefdoelen. Principes vanuit missie/visie werden mee genomen in het vormgeven van
de organisatiestructuur. Ondertussen werd ook nagedacht over beslissingskaders en
participatieniveaus voor de diverse betrokkenen, procedures en het praktisch vormgeven
van een werkcontext.
We kunnen niet anders dan vaststellen dat deze fase van de organisatieontwikkeling op
het juiste moment kwam. Inhoudelijk sluiten de basisprincipes om onze organisatie vorm
te geven erg aan bij de evoluties die we ruimer in de maatschappij terugvinden en die
ook aan de basis liggen van het experimenteel modulair kader (van kracht sinds 1
januari 2013), nl. evolutie naar een vraaggericht werken en een waarderende benadering
en leidinggeven (oplossingskracht en competenties van mensen inzetten). Eigenlijk
komen beide evoluties samen en streven we ernaar om te evolueren naar een organisatie
waar kan geëxperimenteerd worden met flexibele trajecten voor onze cliënten, op maat
en vraag van onze cliënten en waar de personeelsleden van Amber hun talenten kunnen
inzetten en kunnen werken in een prettige werkomgeving. De voorstellen tot verandering
naar aanleiding van dit proces van organisatieontwikkeling zullen in 2013 ook effectief
gestalte krijgen.
Het zich blijven vastbijten in de doelgroep jonge kwetsbare gezinnen/tienerouders lijkt
eindelijk vruchten af te werpen in die zin dat er zich mogelijks een regulier
subsidiëringskader aandient. Het Agentschap Jongerenwelzijn lanceerde in december
2012, een projectoproep voor de opstart van een Centrum voor Integrale gezinszorg in
Vlaams-Brabant en Oost-Vlaanderen. In dit kader werd vanuit een
samenwerkingsverband tussen Monte Rosa, De Wissel en vzw Amber een projectvoorstel
voor realisatie van ‘De Shelter’ ingediend.
4
Een denkgroep Shelter-beo waarin verschillende organisaties vanuit diverse sectoren
deelnemen, werkt aan een inhoudelijke verdieping van het concept en bewaakt mee de
strategische stappen die dienen gezet te worden in functie van het realiseren van dit
aanbod. ‘De Shelter’ ambieert in Vlaams Brabant een centrum te worden voor kwetsbare
jonge ouders, ingebed in een sector overschrijdende samenwerking en in het bestaand
aanbod in de regio. Binnen dit centrum willen we een engagement aangaan tot opname
en bestendigen van de begeleiding, waarbij deze begeleiding best gebeurt in de eigen
leefomgeving, zo niet steeds in actieve betrokkenheid van deze omgeving, met de regie
bij de ouder(s) zelf.
We achten hierin volgend aanbod noodzakelijk:
� zeer flexibele (op vlak van intensiteit, frequentie en duur) mobiele
contextbegeleidingen als alternatief voor of in combinatie met …
� een flexibel inzetbare residentiële gespecialiseerde setting voor gezinnen
én ondersteunend:
� een trajectbegeleiding op langere termijn voor de ouder(s)
� een expertisecentrum in dit domein voor begeleiders uit de regio. Voor het
expertisecentrum hopen we op een goede samenwerking met Farah
(expertisecentrum tot aan de bevalling) zodat wij als expertisecentrum jong
ouderschap, aanvullend kunnen zijn op hun aanbod.
In de loop van maart 2013 krijgen we al dan niet fiat om het project ook te laten starten.
De voorziene datum voor opstart is 1 april 2013. Hopelijk kunnen we u volgend jaar
verslag uitbrengen van een geslaagde opstart!
Zoals in de voorgaande jaren geeft in voorliggend jaarverslag elke werkvorm een
beschrijving van hun werking van het voorbije jaar aan de hand van cijfergegevens.
Daarenboven worden een aantal inhoudelijke thema’s eigen aan de werking toegelicht.
We danken alle personeelsleden, de leden van de Raad van Bestuur en de Algemene
Vergadering voor hun inzet en gedrevenheid!
Wij wensen u veel leesgenot!
5
AMBER:
EEN ALGEMENE SCHETS
6
1 Amber : een algemene schets
1.1 Huidige erkenningen
Amber onderschrijft de inhoudelijke principes van de rondzendbrief “Experimenteel
modulair kader Jongerenwelzijn”; modulering, inzetten op contextbegeleiding, sociaal
ondernemerschap, een aangepaste financiering.
Aangezien we als organisatie al een tijdje zelf onze begeleidingen zeer vraaggericht
aanbieden, leek het instappen in het Experimenteel modulair kader Jongerenwelzijn ons
de mogelijkheid te bieden om hiermee zeker op organisatorisch vlak nog verder te
experimenteren. In ons inhoudelijk werk sluiten we nu al heel erg aan bij de nood/vraag
van de cliënt en doet de begeleider al aan constante vraagverheldering door aan het
einde van elk huisbezoek te checken of hetgeen we aanbieden aansluit op zijn vraag.
Daarom hebben we ons kandidaat gesteld om in te treden vanaf begin 2013 en heeft het
Agentschap onze vorige erkenning opgeheven en is Amber vanaf 1 januari 2013 erkend
als organisatie voor bijzondere jeugdzorg die onderstaande modules aanbiedt, die
georganiseerd worden vanuit 1 afdeling:
• 16 modules contextbegeleiding, basisintensiteit (1u/week face-to-face contacten)
• 13 modules contextbegeleiding, midden intensiteit (2u/week face-to-face
contacten)
• 3 modules contextbegeleiding, hoge intensiteit (3u/week face-to-face contacten)
• 19 modules contextbegeleiding in functie van autonoom wonen, midden intensiteit
(2u/week face-to-face contacten)
• 5 modules contextbegeleiding in functie van autonoom wonen, basisintensiteit
(1u/week face-to-face contacten)
We gaan moeten bekijken hoe we de flexibele cliënttrajecten best vorm kunnen geven
over modules heen.
Wat we alleszins ambiëren is het mogelijk maken van:
• meer interne samenwerking tussen contextbegeleiding en contextbegeleiding in
functie van autonoom wonen,
• de kortdurende werkvormen tb25 en bzw-40 we als aparte module te blijven
aanbieden,
• het uitwerken van een organisatorisch kader dat flexibele cliënttrajecten faciliteert
en
• externe samenwerking met andere organisaties uitbouwen die concrete
cliënttrajecten en innovatieve trajecten mogelijk maken. De
7
combinatiemogelijkheid van diverse modules, ook met modules die niet door de
eigen organisatie aangeboden worden, biedt het perspectief dat hulptrajecten juist
langer kunnen doorlopen omdat we beroep kunnen doen op een andere
organisatie die een bijkomend noodzakelijk aanbod biedt.
Onze teams hebben al veel opleiding gehad rond vraaggericht en oplossingsgericht
werken (nl. 11 daagse opleiding voor het team TB en TB25 rond ‘gezin centraal’, een
coachingstraject voor de coaches en iemand als trainer opgeleid). Ook rond signs of
safety zijn reeds enkele dagen teamvorming gevolgd en zijn er nog gepland. Bovendien
werken we al enkele jaren zeer vraaggericht, werken we al met methodieken die het
vraaggericht werken ondersteunen… begeleiders en teams zoeken actief naar manieren
om de begeleidingscontacten meer op maat in te zetten. Amber werkte dus al duidelijk in
deze lijn. Het Experimenteel modulair kader Jongerenwelzijn maakt verdere evolutie
mogelijk!
1.2 Raad van Bestuur en Algemene Vergadering
De leden van de Raad van Bestuur zijn Henri Homblé, Davy Nijs, Cindy Penninck,
Jeannine Engelbosch, Rony Timmermans (voorzitter) en Jos Vrebosch (secretaris). De
twee directieleden, Nadia Biermans en Marleen Lemmens, nemen deel als waarnemend
lid.
De Algemene Vergadering bestaat uit de leden van de Raad van Bestuur, aangevuld met
Leen Van Rensbergen, Johan Mommaerts, Lien Gaublomme, Ria Van Laer, Nadia
Biermans, Marleen Lemmens en als beschermend lid Tine Sinnaeve.
8
1.3 Personeel
Personeelsbestand voor 2012:
Directie:
Marleen Lemmens: beleidsdirectie
Nadia Biermans: personeelsdirectie
Kwaliteitscoördinatie:
Katrien Van obberghen: kwaliteitscoördinator
Patrice Dewolf: kwaliteitscoördinator (vervanging)
Begeleid zelfstandig wonen:
Koen Hellinckx: teamverantwoordelijke + begeleider
Els Motmans: inhoudelijk verantwoordelijke + begeleidster
Liliane Barthélemy: begeleidster
Katrien Aerts: begeleidster
Severien Helsen: begeleidster
Sarah Polfliet: begeleidster
Leentje Beeckman: begeleidster (vervanging)
Tinneke Ceyssens: begeleidster (vervanging)
Thuisbegeleiding:
In de loop van 2012 is het team TB25 samengesmolten met het team TB
Ine Vandermolen: teamverantwoordelijke TB tot het samengaan van de teams
Kris Nelen: inhoudelijk verantwoordelijke + begeleidster
Patrice Dewolf: begeleidster
Katrien Van obberghen: begeleidster
Brunhilde Schiettecatte: teamverantwoordelijke TB25 tot het samengaan van de teams
TB en TB25, nadien teamverantwoordelijke TB
Valerie Norman: begeleidster
Leslie Gordts: begeleidster
Elke Adriaens: begeleidster
Anneleen Gorissen: begeleidster (vervanging)
Tine Willems: begeleidster (vervanging)
9
Administratie:
Hilde Van de Cauter: administratief medewerkster
Monique Moerenhout: administratief medewerkster
Marleen Keymolen: administratief medewerkster
Wim Loeckx: logistiek medewerker
Erik Peeters: tijdelijke administratieve medewerker
Stagiaires in 2012:
Tine Willems: TB
Sarah Rectem: BZW
1.4 Vorming
Directie:
Griet Bouwen (Stebo), ‘Onderhoud rond organisatieontwikkeling’, 1 maart 2012:
Nadia Biermans en Marleen Lemmens
Acerta, Smart Session ‘Het Vlinderakkoord’, 7 maart 2012: Nadia Biermans
De Schommel en vzw Amber, ‘Oplossingsgericht werken’, 21 maart 2012: Nadia
Biermans en Marleen Lemmens
Integrale Jeugdhulp Vlaams-Brabant/Brussel, ‘IJH Samenspraak: vorming voor
leidinggevenden’, 16 april 2012: Marleen Lemmens
Acerta, Smart Session ‘U bent werkgever voor u het weet’, 15 mei 2012: Nadia
Biermans
Amber, BZW-40, ‘Loslaten en verbinden van pubers’, 21 mei 2012 en 18 juni 2012:
Marleen Lemmens
Agentschap jongerenwelzijn, ‘Experimenteel modulair kader binnen
Jongerenwelzijn’, 24 mei 2012: Nadia Biermans
TheO, ‘TheO: zelfsturende teams, is de (bedrijfs)wereld daar wel klaar voor?’, 7
juni 2012: Marleen Lemmens
Centrum Informatieve Spelen, ‘Actieve tools OO’, 8 juni 2012: Marleen Lemmens
Vlaams Welzijnsverbond, ‘Het vuur delen! Samen werken aan samenwerking’, 11
september 2012: Nadia Biermans, Marleen Lemmens
Acerta, Smart Session ‘Wees klaar voor de sociale inspectie’, 15 oktober 2012:
Nadia Biermans
Socialware, ‘Infosessie windows 8’, 13 oktober 2012: Nadia Biermans
10
BZW:
De aanzet, ‘BZW-werking: netwerkgerichte begeleiding en intensieve
netwerkbegeleiding’, 6 februari 2012: Els Motmans, Koen Hellinckx, Sarah Polfliet en
Severien Helsen
KHLim, ‘Studiedag: oplossingsgerichte gespreksvoering’, 15 maart 2012: Katrien
Aerts, Liliane Barthélemy
Link in samenwerking met Integrale Jeugdhulp, ‘Studiedag: Niet te vatten!’, 22 maart
2012: Els Motmans, Katrien Aerts, Liliane Barthélemy, Sarah Polfliet, Koen Hellinckx
Leren Over Leven, ‘Contextuele vorming’, vijfdaagse vorming 2, 9, 16, 30 mei en 6
juni 2012: Sarah Polfliet
Bruno Hillewaere, ‘Teamvorming’, 21 mei 2012: Katrien Aerts, Liliane Barthélemy,
Sarah Polfliet, Koen Hellinckx, Severien Helsen, Els Motmans
Bruno Hillewaere, ‘Teamvorming’, 18 juni 2012: Liliane Barthélemy
Vzw Rapunzel, ‘Intake in functie van start langdurige opleiding Systemische
gezinscounseling’, 19 september 2012: Severien Helsen
Amber TB, ‘Teamvorming’, 4 oktober 2012: Liliane Barthélemy, Sarah Polfliet, Severien
Helsen, Leentje Beeckman
Debat Link, ‘Psy integratie’, 22 oktober 2012: Liliane Barthélemy
KHLim, ‘Studienamiddag: Burn out’, 13 november 2012: Sarah Polfliet en Severien
Helsen
Amber TB, ‘Motiverende gespreksvoering’, 13 december 2012: Sarah Polfliet
Thuisbegeleiding:
Buro Bolt/CKG De Schommel, ‘Train de trainer Gezin Centraal’, 12, 13, 26 en 27
januari 2012; 7, 9, 10 en 21 februari 2012; 16, 21, 24, 27 maart 2012; 11, 23 mei
2012; 1, 13, 27, 29 juni 2012: Kris Nelen
KHLim, ‘Opleiding duplopopologie’, 2 en 3 februari 2012: Elke Adriaens
VUB, ‘Deelname effectiviteitsonderzoek kortdurende TB’, 14 en 28 maart 2012:
Brunhilde Schiettecatte en Leslie Gordts
Vzw De Trommel, ‘Vormingsdag ‘Hier ben ik’, 19 april 2012: Ine Vandermolen Leslie
Gordts en Anneleen Gorissen
Vzw Sporen, ‘Intervisie: werken met kinderen’, 26 april 2012: Patrice Dewolf
Buro Bolt/CKG De Schommel, ‘Coach de coach Gezin Centraal’, 11 mei 2012; 29 juni
2012: Kris Nelen
Vlaams Welzijnsverbond ’Radar op zelfevaluatie’, 16 mei 2012: Patrice Dewolf
Buro Bolt/CKG De Schommel, ‘Train de trainer Gezin Centraal’, 23 mei 2012
11
Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen ‘Kinderen van ouders met een
afhankelijkheidsprobleem. Hoe hen ondersteunen en hun veerkracht verhogen?’
11 juni 2012: Anneleen Gorissen
Integrale Jeugdhulp, ‘Signs of safety’, 14 en 15 juni 2012: Kris Nelen en Elke Adriaens
Els Schepens, ‘Reflectiedag over team TB25’, 28 juni 2012: Brunhilde Schiettecatte,
Leslie Gordts en Elke Adriaens
Leren Over Leven, ‘Vervolgopleiding Contextuele Hulpverlening, 2de jaar’,
september-juni 2012: Valerie Norman
De Wissel, ‘Debatlunch’, 5 oktober 2012: Kris Nelen en Brunhilde Schiettecatte
VWV, ‘Professioneel omgaan met risico’s in de kinderopvang en de jeugdhulp’,
10 oktober 2012: Brunhilde Schiettecatte
Vzw Sporen, ‘Opleiding Signs of safety’, 12 oktober 2012: Brunhilde Schiettecatte
Elke Adriaens en Leslie Gordts
Expertiseplatform Jeugdzorg, ‘Studiedag rond effectiviteit en efficiëntie in de
bijzondere jeugdzorg’, 23 oktober 2012: Leslie Gordts
Vzw Sporen, ‘Opleiding Signs of safety’, 25 oktober en 15 november 2012: Kris Nelen
Leslie Gordts, Elke Adriaens, Tine Willems (enkel 25/10) en Katrien Van obberghen
Media Train,’Mediawijsheid en ICT-methoden voor Bijzondere Jeugdzorg’, 16
november 2012: Leslie Gordts en Patrice Dewolf
Vzw De Schommel, ‘Plan vzw’, 10 december 2012: Kris Nelen
Vzw Amber, ‘Motiverende gesprekstechnieken’, 13 december 2012: Kris Nelen ,
Patrice Dewolf, Ine Vandermolen Leslie Gordts en Katrien Van obberghen
Administratie:
Acerta, Smart Session ‘U bent werkgever voor u het weet’, 15 mei 2012: Hilde Van
de Cauter,
Agentschap jongerenwelzijn, ‘Experimenteel modulair kader binnen
Jongerenwelzijn’, 24 mei 2012: Hilde Van de Cauter
Idewe, ‘EHBO bijscholing’, 1 oktober 2012: Wim Loeckx
Acerta, Smart Session ‘Wees klaar voor de sociale inspectie’, 15 oktober 2012: Hilde
Van de Cauter
12
THUISBEGELEIDING
13
2 Jaarverslag Thuisbegeleiding
2.1 Inleiding
Binnen de thuisbegeleiding van Amber bieden we twee werkvormen aan. In de
thuisbegeleiding met variabele duur (verder in dit jaarverslag TB genoemd) is de duur
van de begeleiding niet vooraf vastgelegd. De verwijzer verwijst een gezin naar TB voor
een periode van 1 jaar. Deze periode kan door de verwijzer zowel verlengd als ingekort
worden, afhankelijk van de evolutie in het gezin. In TB25 bieden we kortdurende
thuisbegeleiding aan gezinnen. De verwijzer verwijst een gezin naar TB25 om in 25
contacten te werken aan de belangrijkste opvoedingsdoelen van het gezin. TB25 volgt
hierbij een striktere fasering.
In 2012 zijn de begeleiders van TB en TB25 binnen Amber samen gaan werken in 1
thuisbegeleidingsteam. Voor het jaarverslag hebben we er dit jaar voor gekozen om een
aantal resultaten voor de beide werkvormen nog afzonderlijk weer te geven.
We geven in 1.2. de bezettingscijfers van beide werkvormen weer. In 1.3. geven we een
aantal resultaten van TB weer en in 1.4. bespreken we de cijfers van TB25. In 1.5.
komen de gegevens van Binc (Begeleiding in cijfers) aan bod. Hierbij maken we geen
onderscheid tussen de gegevens van TB en TB25, omdat de cijfers binnen Binc niet apart
worden verzameld. In 1.6. werken we een thema uit waar het thuisbegeleidingsteam (TB
en TB25) dit jaar verder rond aan de slag is gegaan: Signs of Safety.
2.2 Bezettingscijfers
Bij een vrije plaats wordt het volgende gezin op de wachtlijst zo snel mogelijk opgestart.
De bezetting van TB25 was 85,06%. De maandelijkse bezetting varieert tussen 65,32%
en 103,63%. TB had een gemiddelde bezetting van 99%. Dit is, in vergelijking met
vorige jaren voor TB, een hoog cijfer. Gewoonlijk hebben we een bezetting van rond de
90%. De maandelijkse bezetting varieert tussen 89% en 106%.
De percentages zijn te verklaren door de afspraak die werd gemaakt tussen Amber en de
Provinciale centrale wachtlijst waarbij in 2012 vrijgekomen TB25-plaatsen ook door TB-
toewijzingen konden worden ingevuld (bv wanneer er geen TB25 gezinnen op de
wachtlijst stonden). Dit maakte dat in 2012 TB zes maanden een bezettingsgraad van
meer dan 100% had. Ook TB25 is één maand boven de 100% gegaan.
14
2.3 TB
Hieronder worden de resultaten besproken voor de werkvorm ‘thuisbegeleiding met
variabele duur’. Deze gegevens werden verzameld met behulp van ons eigen
registratiesysteem.
2.3.1 Aanmeldingen en (centrale) wachtlijst
De aanmeldingen van de gezinnen voor TB gebeuren sinds juli 2009 via de Provinciale
Centrale Wachtlijst (CWL). Als er een TB-plaats vrij komt op ons team, melden we dit
aan deze Centrale Wachtlijst en wijzen zij een gezin toe aan deze plaats zodat een
begeleiding kan opstarten
2.3.2 Jaaroverzicht van de begeleide gezinnen
In 2012 begeleidden we 32 gezinnen. Drie gezinnen hebben we het hele jaar begeleid.
Zeventien gezinnen zijn gestart in de loop van 2012 en 16 gezinnen zijn gestopt in 2012.
Bij drie gezinnen startte en stopte de begeleiding in 2012. Uitzonderlijk hebben we
gedurende 6 maanden voor 1 gezin een ‘dubbele begeleiding’ gedaan. In 2011 bereikten
we 28 gezinnen via TB.
Via deze 32 gezinnen bereikten we 92 thuiswonende kinderen. Daarnaast hebben deze
gezinnen 14 niet-thuiswonende kinderen, waar we in de meeste begeleidingen geen
contact mee hebben. In de voorbije 8 jaar bereikten we 21 tot 32 gezinnen per jaar met
49 tot 92 thuiswonende kinderen. Het aantal bereikte gezinnen én kinderen is dus in
2012 erg groot. Deze evolutie is sinds 2010 zichtbaar.
3
13 stoppers
14 starters
3 blijvers
3 starters en
stoppers
15
2.3.3 Informatie over de in 2012 gestarte begeleidingen
2.3.3.1 Identificatie verwijzer
De verwijzers van de 17 opgestarte begeleidingen zijn voor 11 begeleidingen het Comité
Bijzondere Jeugdzorg Leuven en voor 6 begeleidingen de Jeugdrechtbank van Leuven.
We hebben 16 gezinnen opgestart, uitzonderlijk hebben we gedurende 6 maanden in 1
gezin een ‘dubbele begeleiding’ gedaan. Dit is dezelfde verhouding als in 2010 en 2011.
2.3.3.2 Identificatie cliënt
Van de 16 opgestarte gezinnen zijn 5 gezinnen kerngezinnen. In 3 gezinnen wonen de
kinderen bij hun alleenstaande moeder. In 5 gezinnen wonen de kinderen in een nieuw
samengesteld gezin. In 1 gezin wonen de kinderen bij hun papa. Eén kind woont bij zijn
grootouders. In één begeleiding deed de begeleidster in een echtscheidingssituatie
huisbezoeken bij beide ouders.
Er zijn 37 inwonende kinderen in de 16 gezinnen. Dit betekent gemiddeld 2,3 inwonende
kinderen per gezin. De grootte van de gezinnen varieert van 1 kind tot 5 kinderen (die in
het gezin wonen).
Jonger dan 3 jaar 4
Tussen 3 en 6 jaar 15
Tussen 7 en 12 jaar 12
Tussen 13 en 15 jaar 3
Tussen 16 en 18 jaar 2
Tussen 19 en 21 jaar 1
Totaal 37
Tabel 1: de leeftijd van de inwonende kinderen bij de opgestarte gezinnen
In de opgestarte gezinnen zijn 84% van de kinderen jonger dan 13 jaar. Het is niet onze
bedoeling ons specifiek te richten op kinderen tot 13 jaar. We blijven ons richten op
kinderen en jongeren van 0 tot 18 jaar.
16
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Tabel 2: Percentage van de kinderen in de begeleide gezinnen jonger dan 13 jaar
van 2003 tot 2012
Naast de 37 thuiswonende kinderen horen bij de opstartende gezinnen 15 (vaak
volwassen) kinderen die niet in het gezin wonen dat wij begeleiden. Hiervan wonen bij de
start van de begeleiding 10 kinderen zelfstandig en verblijven 5 kinderen in een
pleeggezin of een residentiële setting.
Thuiswonend 37
In een pleeggezin of een MPC of een voorziening 5
Bij andere ouder 10
Totaal in de opstartende gezinnen 52
Tabel 3: Totaal aantal kinderen horend bij de opgestarte gezinnen
2.3.4 Informatie over de in 2012 beëindigde begeleidingen
2.3.4.1 Begeleidingsduur
De begeleidingsduur is voor de 16 afgesloten gezinnen erg verschillend. De gemiddelde
begeleidingsduur is 12 maanden. De begeleidingstijd varieert van 3 maanden tot 2 jaar.
Drie kwart van de begeleidingen liepen maximum 1 jaar. In 2011 was de gemiddelde
begeleidingsduur eveneens 12 maanden. In 2010, 2009 en 2008 bedroeg de gemiddelde
duur respectievelijk 14, 21 en 13 maanden.
17
2 - 6 maanden 4
7 – 12 maanden 8
13 – 18 maanden /
19 - 24 maanden 4
Totaal 16
Tabel 4: begeleidingsduur voor de 16 afgesloten gezinnen
18
19
2.4 Jaarverslag TB25
2.4.1 Aanmeldingen
2.4.1.1 Aantal aanmeldingen
Alle aanmeldingen bij TB25 gebeuren via het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg of de
Sociale Dienst van de Jeugdrechtbank. Net als in 2011 gebeurden in 2012 alle
aanmeldingen vanuit het bestuurlijk arrondissement Leuven. De consulent beslist of het
gezin op de wachtlijst wordt geplaatst van TB25. Van zodra er een begeleidingsplaats
vrijkomt, brengt TB25 de Centrale Wachtlijst hiervan op de hoogte. De Centrale
Wachtlijst wijst een gezin toe aan deze plaats. In 2012 werden er 34 toewijzingen
gedaan bij TB25.
Toegewezen gezinnen in 2012
Consulent JRB Leuven 14
Consulent CBJ Leuven 20
Totaal 34
Tabel 1: Aantal toegewezen gezinnen in 2012 en hun verwijzer.
Na de toewijzing door de Centrale Wachtlijst neemt de consulent contact op met het
gezin en met TB25 om informatie door te geven en de intake vast te leggen. Bij 68% van
de toegewezen gezinnen in 2012 startte de TB25-begeleiding op in 2012.
In 2012 startte 26% van de toegewezen gezinnen niet op. Dit relatief hoge aantal
betekent een belasting voor het team. Het uiteindelijk toch niet opstarten van een
toegewezen gezin verlengt de periode tussen het melden van een open TB25-plaats en
het effectief starten van de begeleiding. In 2011 zijn we gestart met het op voorhand
doorgeven van vrijkomende plaatsen aan de Centrale Wachtlijst. Dit geeft de consulenten
meer tijd om het gezin te contacteren en na te gaan of ze ingaan op het TB25-aanbod.
Toch merken we dat dit in de praktijk moeilijk blijft lopen.
Twee gezinnen werden eind december 2012 toegewezen en starten pas op in 2013. Eén
toegewezen gezin staat op het eind van 2012 nog in de wachtkamer. Dit wil zeggen dat
het gezin op het moment van toewijzing niet opstart-klaar is. Het gezin wordt opnieuw
op de wachtlijst geplaatst en komt op de eerstvolgende plaats. In de loop van 2012
20
werden nog drie andere gezinnen in de wachtkamer geplaatst. Deze gezinnen startten
uiteindelijk niet op.
Aantal gezinnen
aangemeld door
JRB
Aantal
gezinnen
aangemeld
door CBJ
Totaal
aantal
toegewezen
gezinnen
Opgestart in 2012 8 15 23
Beslissing ‘niet opstarten’ 3 5 8
Wachtkamer 1 0 1
Opstart in 2013 2 0 2
Totaal aantal toegewezen gezinnen 14 20 34
Tabel 2: Beslissing m.b.t. de opstart van de toegewezen gezinnen in 2012
2.4.1.2 Opgestarte begeleidingen
Er werden 28 begeleidingen opgestart in 2012. Daarvan werden 23 gezinnen ook
toegewezen in 2012. De overige 5 gezinnen werden reeds toegewezen in 2011 en staan
dus niet vermeld in Tabel 2.
In 2012 werd 32% van de opgestarte gezinnen aangemeld door de Jeugdrechtbank en
68% door het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg.
Opgestarte gezinnen in 2012
Aangemeld door consulent JRB Leuven 9
Aangemeld door consulent CBJ Leuven 19
Totaal 28
Tabel 3: Aantal opgestarte begeleidingen in 2012 en hun verwijzer.
21
2.4.1.3 Niet-opgestarte begeleidingen
Een deel van de toegewezen gezinnen start uiteindelijk niet op voor een TB25-
begeleiding (zie ook 1.1.1). Tijdens de wachttijd tussen aanmelding en opstart kunnen
veranderingen in de gezinssituatie of de hulpvragen van het gezin tot gevolg hebben dat
een kortdurende begeleiding niet langer een antwoord biedt voor een gezin. De beslissing
om al dan niet op te starten wordt gemaakt door de consulent in overleg met het gezin.
Een overzicht van de redenen om niet op te starten wordt gegeven in tabel 4.
In tabel 4 zien we een verklaring voor het niet opstarten van 8 van de 34 toegewezen
gezinnen. Bij de helft van de niet opgestarte gezinnen was de reden dat het gezin geen
vraag meer had. Bij een vierde van de gezinnen werd er gekozen voor een andere
maatregel.
Aantal
gezinnen
aangemeld
door JRB
Aantal
gezinnen
aangemeld
door CBJ
Totaal
toegewezen,
niet gestarte
gezinnen
Gezin heeft geen vraag meer 1 3 4
Keuze voor andere maatregel waar plaats is
vrijgekomen (MPK, observatie...)
2 0 2
Andere 0 2 2
Totaal niet-opgestarte gezinnen 3 5 8
Tabel 4: Redenen waarom toegewezen gezinnen niet opstarten
2.4.1.4 Wachttijd van de opgestarte gezinnen
De wachttijd voor een start van een begeleiding bij TB25 wordt berekend op basis van de
tijd tussen het moment van de aanmelding op de Centrale Wachtlijst en het moment van
de opstart bij TB25. In 2012 kon 46% van de begeleidingen opstarten binnen 2 maanden
na aanmelding op de Centrale Wachtlijst. 29% van de opgestarte gezinnen moesten
langer dan 3 maanden wachten. De langste wachttijd was 5 maanden.
22
Minder dan 1 maand 4
Tussen 1 en 2 maanden 9
Tussen 2 en 3 maanden 7
Tussen 3 en 4 maanden 2
Tussen 4 en 5 maanden 4
Tussen 5 en 6 maanden 2
Totaal opgestarte gezinnen 28
Tabel 5: Wachttijd tussen aanmelding op de CWL en opstart bij TB25 van de
begeleidingen opgestart in 2012
2.4.2 Jaaroverzicht van de begeleide gezinnen
Het betreft 34 begeleidingen, beëindigd in 2012. Deze begeleidingen werden opgestart
tussen juni 2011 en oktober 2012.
2.4.2.1 Identificatie gezinnen
2.4.2.1.1 Gezinssamenstelling
In 2012 vond iets meer dan een derde van de begeleidingen (38%) plaats in het
oorspronkelijke gezin. Bij iets meer dan de helft van de begeleidingen ging het om een
één-oudergezin (29% van de begeleidingen) of een nieuw samengesteld gezin (26% van
de begeleidingen). T.o.v. 2011 is het percentage kerngezinnen licht gedaald en het
percentage één-ouder- en nieuw samengestelde gezinnen licht gestegen. Opvallend is
dat er geen begeleidingen enkel in een één-oudergezin met de vader als
opvoedingsfiguur plaatsvonden. Bij twee gezinnen waren de ouders gescheiden en vond
er begeleiding plaats in zowel het milieu van vader als het milieu van moeder.
Gezinnen
aangemeld
door JRB
Gezinnen
aangemeld
door CBJ
Totaal
Oorspronkelijk gezin 4 9 13
Eén-oudergezin – moeder 1 9 10
Eén-oudergezin – vader 0 0 0
Nieuw samengesteld gezin
(partner woont minstens 3 md. in
3 6 9
23
het gezin)
Bilocatie met begeleiding in beide
milieus
0 2 2
Totaal 8 26 34 gezinnen
Tabel 6: Gezinssamenstelling van de TB25-gezinnen waar begeleiding beëindigd
werd in 2012
2.4.2.1.2 Kinderen
In 2012 bereikten we in totaal 76 kinderen. Dit is gelijklopend met 2011 (71 kinderen in
begeleiding).
Kinderen uit gezinnen
aangemeld door JRB
Kinderen uit gezinnen
aangemeld door CBJ
Totaal
Aantal kinderen 12 64 76
Tabel 7: Aantal kinderen in de gezinnen waar TB25-begeleiding beëindigd werd in
2012
Net als de vorige jaren bestaat de meerderheid van de begeleide gezinnen (68%) uit één
of twee kinderen. T.o.v. 2011 is er een daling van het aantal gezinnen met meer dan vier
kinderen.
Gezinnen
aangemeld door
JRB
Gezinnen
aangemeld door
CBJ
Totaal
Gezinnen met 1 kind 6 7 13
Gezinnen met 2 kinderen 1 9 10
Gezinnen met 3 kinderen 0 4 4
Gezinnen met 4 kinderen 1 4 5
Gezinnen met 5 kinderen 0 1 1
Gezinnen met 6 kinderen 0 1 1
34
gezinnen
Tabel 8: Grootte van de gezinnen waar TB25-begeleiding beëindigd werd in 2012
24
Wat de leeftijd van de begeleide kinderen betreft zien we dat iets meer dan de helft
(55%) jonger is dan 12 jaar. We zien een stijging van het aantal +12 jarigen in
begeleiding t.o.v. 2011 (45% in 2012 t.o.v. 34% in 2011). Ook bij de aangemelde
kinderen zien we een stijging van het aantal +12 jarigen. In 2012 is 56% van de
aangemelde jongeren 12 jaar of ouder (t.o.v. 28% in 2011). We zien deze tendens niet
bij TB.
Gezinnen
aangemeld door
JRB
Gezinnen
aangemeld door
CBJ
Totaal
0-3 jaar 2 2 4
4-11 jaar 3 8 11
12-15 jaar 2 12 14
16-17 jaar 1 3 4
18 jaar 0 1 1
34
gezinnen
Tabel 9: Leeftijd van het kind op wiens naam het dossier staat bij opstart van de
begeleiding
Kinderen uit
gezinnen
aangemeld door
JRB
Kinderen uit
gezinnen
aangemeld door
CBJ
Totaal
0-3 jaar 4 8 12
4-11 jaar 5 25 30
12-15 jaar 2 16 18
16-17 jaar 1 11 12
+18 jaar 0 4 4
76
kinderen
Tabel 10: Leeftijd van alle inwonende kinderen in gezinnen waar TB25-
begeleiding beëindigd werd in 2012
25
2.4.2.1.3 Taal van het gezin
In de meeste begeleidingen (88%) spreken alle gezinsleden Nederlands. Bij een aantal
gezinnen ging de begeleiding deels in het Frans of in het Engels door.
Gezinnen
aangemeld door
JRB
Gezinnen
aangemeld door
CBJ
Totaal
Nederlands 7 23 30
Frans en Nederlands 1 2 3
Engels en Nederlands 0 1 1
34
gezinnen
Tabel 11: Taal van de gezinnen waar TB25-begeleiding beëindigd werd in 2012
2.4.2.1.4 Regio
Net als in 2011 waren ook in 2012 de verschillende regio’s vertegenwoordigd.
Gezinnen
aangemeld door
JRB
Gezinnen
aangemeld door
CBJ
Totaal
Leuven- Heverlee- Kessel-Lo-
Wilsele
1 5 6
Tienen-Hoegaarden-Boutersem-
Bierbeek-Kerkom
2 4 6
Oud-Heverlee-Huldenberg-Tervuren-
Bertem-Kortenberg-Herent-
Ottenburg
1 6 7
Aarschot-Holsbeek-Tielt-Winge-
Lubbeek
2 3 5
Haacht-Boortmeerbeek-Tremelo-
Begijnendijk-Rotselaar-Keerbergen-
Hever-Werchter
1 2 3
Diest-Scherpenheuvel-Bekkevoort 0 3 3
Landen-Glabbeek-Kortenaken-
Geetbets-Linter-Zoutleeuw
1 2 3
26
Wallonië 0 1 1
Tabel 12: Regionale spreiding van de gezinnen waar TB25-begeleiding beëindigd
werd in 2012
2.4.2.2 Samenwerkingsrelatie/engagement
Een criterium om een TB25-begeleiding verder te zetten na de startfase is het hebben
van een consulterende relatie met minstens één ouderfiguur m.b.t. minstens één
doelstelling. Een consulterende relatie wil zeggen dat men een rol voor zichzelf ziet in het
oplossen van het probleem. We zien dat in de meerderheid van de begeleidingen (74%)
we een consulterende relatie hebben met het gezin.
In vier gezinnen was er sprake van een zoekende relatie. Deze gezinnen zijn bereid
zich te engageren maar leggen de oplossing van het probleem bij de ander. Bij deze vier
gezinnen werd de begeleiding voortgezet en werden de doelen (gedeeltelijk) bereikt.
Bij vier gezinnen was er sprake van een vrijblijvende relatie. Dit wil zeggen dat de
gezinsleden zelf geen probleem ervaren. Van deze vier gezinnen toonden drie gezinnen
wel nog engagement om met de begeleiding mee te werken. Bij één gezin was er vooral
bij de vader geen engagement. Deze vier begeleidingen werden vroegtijdig stopgezet.
Gezinnen
aangemeld door
JRB
Gezinnen
aangemeld door
CBJ
Totaal
Consulterende werkrelatie: gezin
is bereid zich te engageren voor een
begeleiding. Gezinsleden ervaren
problemen en formuleren een doel
voor zichzelf
5 20 25
Zoekende werkrelatie: gezin is
bereid zich te engageren voor een
begeleiding. Gezinsleden ervaren
problemen en formuleren een doel
voor de ander
1 3 4
Vrijblijvende werkrelatie met
engagement: gezin is bereid zich te
engageren voor een begeleiding.
1 3 4
27
Gezinsleden ervaren zelf geen
problemen
Vrijblijvende werkrelatie zonder
engagement: niet alle gezinsleden
die nodig zijn om te werken aan de
doelen zijn bereid om zich te
engageren voor de begeleiding
1 0 1
Tabel 13: Engagement van het gezin bij het einde van de startfase in de
begeleiding
2.4.2.3 De begeleidingsthema’s
2.4.2.3.1 De opvoedingsthema’s
De aanwezigheid van opvoedingsthema’s is een indicatie voor het opstarten van een
TB25-begeleiding. Hieronder specifiëren we de domeinen waarop dit betrekking kan
hebben.
In onderstaande tabel werd één van de 34 afgesloten begeleidingen in 2012 buiten
beschouwing gelaten. Het betreft een begeleiding waarbij tijdens de startfase duidelijk
werd dat er geen nood is aan thuisbegeleiding. We hebben deze begeleiding onmiddellijk
na de startfase afgerond.
De opvoedingsaanpak van de ouder(s) kwam in alle begeleidingen aan bod. In een groot
deel van de begeleidingen (70%) werd ook gewerkt rond de communicatie in het gezin.
De gedragsproblemen van het kind was in 58% van de begeleidingen een thema. In 39%
van de begeleidingen werd gewerkt rond de veiligheid van de kinderen. Schoolproblemen
was een thema in één derde van de begeleidingen.
Gezinnen
aangemeld door
JRB
Gezinnen
aangemeld door
CBJ
Totaal
Opvoedingsaanpak van de ouder(s) 8 25 33
Gedragsproblemen van het kind 3 16 19
Communicatie in het gezin 7 16 23
Veiligheid van de kinderen 4 9 13
28
Problemen op vlak van school 2 9 11
Tabel 14: Thema’s die aan bod kwamen in de begeleidingen
2.4.2.3.2 Draagkracht van het gezin
Een kortdurende thuisbegeleiding vraagt een grote investering van de gezinsleden. We
bekijken daarom bij aanvang en na de startfase of het gezin voldoende draagkracht heeft
om zich hiervoor te engageren. Ook bij de gezinnen die het engagement aangaan, zien
we dat er tijdens de begeleiding vaak problemen op andere vlakken de draagkracht van
de gezinsleden beïnvloeden. Dit kan per gezin beïnvloed worden door verschillende
factoren.
De aanwezigheid van deze bijkomende problemen hoeft geen contra-indicatie te zijn voor
de opstart van TB25. We zien dat we bij 76% van de gezinnen voldoende draagkracht
inschatten na de startfase, ondanks de aanwezigheid van andere problemen.
Gezinnen
aangemeld door
JRB
Gezinnen
aangemeld door
CBJ
Totaal
Voldoende draagkracht in gezin 6 20 26
Onvoldoende draagkracht in gezin 2 6 8
Tabel 14: Inschatting van de draagkracht van het gezin na de startfase, ondanks
de aanwezigheid van andere problemen.
Bij de begeleidingen die gestopt zijn in 2012 zien we dat het psychologisch functioneren
van de moeder, het relationeel functioneren met de huidige of vorige partner, het
algemeen functioneren en een individuele problematiek bij een kind het meeste
voorkomen. Bij slechts een beperkt aantal gezinnen waarbij TB25 start, is het cognitief
functioneren van de ouders een bijkomend probleem.
29
Gezinnen
aangemeld door
JRB
Gezinnen
aangemeld door
CBJ
Totaal
Psychologisch functioneren moeder 3 11 14
Psychologisch functioneren vader 1 6 7
Cognitief functioneren moeder 1 1 2
Cognitief functioneren vader 0 3 3
Relationeel functioneren met huidige
partner
3 9 12
Relationeel functioneren met vorige
partner
2 6 8
Algemeen functioneren (bvb:
sociaal, financieel, huisvesting,
werk….)
4 6 10
Ernstig schoolprobleem (bvb: ernstig
schoolverzuim)
1 5 6
Individueel (psychiatrisch) probleem
van een kind
3 11 14
Tabel 15: Overzicht van de andere problemen aanwezig in de gezinnen op het
einde van de TB25-begeleiding
2.4.2.4 Het afsluiten van de begeleidingen
2.4.2.4.1 Reden van afsluiten
Bij de meerderheid van de gezinnen (59%) zijn de 25 begeleidingscontacten opgebruikt.
Een groot deel van de begeleidingen (41%) werd vroegtijdig gestopt. Bij iets meer dan
de helft van deze vroegtijdige stopzettingen was de reden dat de doelstellingen reeds
bereikt werden. Bij 12% van de gezinnen werd de begeleiding vroegtijdig stopgezet
omdat er geen consulterende relatie bereikt kon worden. Bij twee begeleidingen was er
onveiligheid in het gezin en geen bereidheid om hier rond te werken.
30
Gezinnen
aangemeld
door JRB
Gezinnen
aangemeld
door CBJ
Totaal
25 contacten opgebruikt
6
14
20
Vroegtijdige stop, doelen werden bereikt
2
6
8
Vroegtijdige
stop,
confrontatie met
een grens
Geen consulterende relatie 0 4
4
Onvoldoende
groeimogelijkheden
omwille van een beperking
0 0 0
Balans draagkracht en
draaglast is in onevenwicht
0 0 0
Onveiligheid in het gezin
en geen bereidheid om
hier zelf aan te werken
0 2 2
Tabel 16: Reden waarom de begeleiding werd beëindigd
2.4.2.4.2 Stand van zaken bij afsluiten
In de meerderheid van de gezinnen werden de doelen volledig of gedeeltelijk bereikt. In
52% van de begeleidingen werden de doelen volledig bereikt. In 42% van de
begeleidingen werden de doelen gedeeltelijk bereikt. Bij twee begeleidingen werden de
doelen niet bereikt. Het betreft twee begeleidingen met een onveilige gezinssituatie en
geen bereidheid om hier rond te werken.
Gezinnen
aangemeld
door JRB
Gezinnen
aangemeld
door CBJ
Totaal
Doelen zijn bereikt 5 12 17
Doelen zijn gedeeltelijk bereikt 3 11 14
Doelen werden niet bereikt 0 2 2
Geen doelen (stopgezet voor 0 1 1
31
veranderingsfase)
34
Tabel 17: Evaluatie van de doelen bij afsluiten van de begeleiding
2.4.2.4.3 Vervolghulpverlening en doorverwijzing
Bij iets meer dan de helft van de gezinnen was er verdere ondersteuning nodig. De
meest voorkomende doorverwijzingen zijn naar thuisbegeleiding (32% van de
doorverwijzingen) en naar een residentiële voorziening (37% van de doorverwijzingen).
Als we vergelijken met 2011 zien we een daling van het aantal doorverwijzingen naar
verdere thuisbegeleiding. In 2011 werden 36% van de TB25-begeleidingen doorverwezen
naar verdere thuisbegeleiding. In 2012 is dit nog slechts 18% van de gezinnen. In 2012
zien we wel een lichte stijging van het aantal doorverwijzingen naar een residentiële
voorziening t.o.v. 2011.
Gezinnen
aangemeld door
JRB
Gezinnen
aangemeld door
CBJ
Totaal
Er is geen doorverwijzing gebeurd
voor verdere ondersteuning voor het
gezin.
3 9 12
Er is een doorverwijzing gebeurd
voor verdere ondersteuning van het
gezin.
4 15 19
Onbekend of er verdere
ondersteuning voor het gezin werd
georganiseerd.
1 2 3
34
Tabel 18: Stappen in kader van verdere hulpverlening
Aantal gezinnen die doorverwezen werden
Thuisbegeleiding BJB 6
Individuele therapie voor kind 3
Individuele therapie ouder(s) 2
Gezinstherapie 1
Residentiële voorziening 7
Tabel 19: Overzicht van de doorverwijzingen na TB25.
32
2.4.2.4.4 Nazorg
In 7 van de 34 gestopte begeleidingen werd nazorg geboden in de periode tussen het
einde van de begeleiding en de registratie.
Gezinnen
aangemeld
door JRB
Gezinnen
aangemeld
door CBJ
Totaal
Geen nazorg 7 20 27
Wel nazorg
Telefoongesprek 0 2 2
Huisbezoek 0 1 1
Meerdere contacten
(telefoon/huisbezoek)
1 3 4
Tabel 20: Overzicht van de nazorg na de TB25-begeleiding
2.4.2.4.5 Begeleidingsduur versus het aantal begeleidingscontacten
De begeleiding loopt theoretisch over 25 contacten. Indien er elke week een contact zou
plaatsvinden, betekent dit dat een begeleiding ongeveer 6 maanden zou duren. In
onderstaande grafiek zien we inderdaad een concentratie rond 25 contacten met een
begeleidingsduur tussen 20 en 30 weken. Daarnaast zien we voor een groot aantal
begeleidingen variatie wat betreft de duur en het aantal begeleidingscontacten. Bij een
groot aantal begeleidingen zien we minder contacten en een kortere begeleidingsduur.
Het vroegtijdig afbreken van de begeleiding bij bijna de helft van de gezinnen kan dit
verklaren (zie 1.2.4.1). Een andere verklaring voor de variatie in begeleidingsduur en
begeleidingscontacten vinden we in de flexibiliteit van het aanbod van deze werkvorm op
vlak van intensiteit. Ten slotte kunnen verlof en ziekte bij zowel het gezin als de
begeleider zorgen voor een langere begeleidingsduur t.o.v. het aantal contacten.
2.5 Informatie uit de registratie in Begeleiding in cijfers (Binc) voor TB en
TB25
2.5.1 Kansarmoede
Volgens de kansarmoede-indicatoren van Binc waren 44% van de door Amber
thuisbegeleiding begeleide gezinnen kansarm. Binc gebruikt zes indicatoren om
kansarmoede te meten, nl. maandinkomen, arbeidssituatie, opleiding, huisvesting,
33
ontwikkeling jongere en gezondheid. Als een gezin op minstens 3 van de indicatoren
negatief scoort, wordt het als kansarm beschouwd.
2.5.2 Samenwerking met andere diensten en samenlopende hulpverlening buiten BJB
Thuisbegeleiding van Amber werkte in 2012 vooral samen met (in volgorde van
frequentie): scholen (41%), CLB’s (29 %), CGG’s (19 %), OCMW’s (14 %), sociale
huisvesting (7 %), andere voorzieningen uit de BJB (6 %) en diensten van het VAPH (6
%). Voor 18% van de thuisbegeleidingen werd in 2012 niet samengewerkt met andere
diensten. Dit betekent niet dat de begeleide gezinnen geen contacten hadden met andere
diensten, wel dat interventie van onze dienst daarbij niet nodig was.
Vaak is er gelijktijdig met thuisbegeleiding hulpverlening buiten BJB waar het gezin
beroep op doet. De meest voorkomende samenlopende hulpverlening met
thuisbegeleiding in 2012 was (in volgorde van frequentie): CLB (48 %), OCMW (32 %),
huisarts (29 %), geestelijke gezondheidszorg (24 %), sociale huisvesting (24 %),
algemeen welzijnswerk (14 %), kinder- of jeugdpsychiater (11 %), privétherapeut (11
%), schuldbemiddeling (8 %) en het VAPH (8 %). Vijfenzestig procent van de gezinnen
in begeleiding deed geen beroep op hulpverlening buiten BJB tijdens de duur van de
thuisbegeleiding.
2.5.3 Verdere hulpverlening na afloop begeleiding en nazorg
Begeleiders scoorden in 2012 voor 74% van de afgesloten begeleidingen dat vervolghulp
noodzakelijk was voor het gezin of één of meer gezinsleden. Of het gezin (of de
gezinsleden) ook gemotiveerd was voor vervolghulp en of er vervolghulp voorhanden was
werd niet geregistreerd binnen Binc.
Voor 40 % van de gezinnen waar de begeleiding afgesloten werd, was er nog contact in
nazorg met het gezin.
34
2.6 Werken met Signs of Safety in 2012
2.6.1 Gevolgde opleidingen
In 2012 hebben we ervoor gekozen om ons met het team TB te verdiepen in het werken
met Signs of Safety. Hiervoor werden volgende stappen gezet:
2.6.1.1 Volgen van opleiding
- Op 14 en 15 juni 2012 organiseerde Integrale Jeugdhulp, Regio Vlaams-Brabant
en Brussel, de tweedaagse verdiepingstraining Signs of Safety,
‘Samenspraak – Perspectieven in het omgaan met verontrusting en
maatschappelijke noodzaak’ met Erik Sulkers en Sonja Parker. Dit als vervolg
op de startdag in 2011. Twee teamleden volgden deze tweedaagse. Inhoud:
- Overzicht van de fasering in het proces van veiligheidsplanning (zie
bijlage 1)
- Voorstelling van concrete methodieken binnen deze fasering:
o Methodiek ‘De drie huizen’
o Methodiek ‘Het huis van de toekomst’
o Methodiek ‘Het veilige huis’
o Het engageren van een netwerk
- Inoefenen van enkele van deze methodieken
- Concrete voorbeelden van veiligheidsplannen
- Ter voorbereiding op de opleiding van Sporen vzw koppelden bovenvermelde
teamleden de grote lijnen van de tweedaagse met Sonja Parker terug op het
inhoudelijk team TB van 4 oktober 2012. Ook enkele collega’s van het team BZW
waren hierop aanwezig.
- In oktober en november 2012 namen we met het volledige team deel aan een
driedaagse opleiding Signs of Safety, georganiseerd door Sporen vzw.
Naast het hele team TB waren er ook hulpverleners uit verschillende settings van
Sporen vzw aanwezig.
Inhoud:
35
- Korte herhaling theoretisch kader
- Oefenen op het maken van risicodefinities (danger statements) in en met
het gezin a.h.v. casussen van deelnemers.
- Verzamelen en uitwisselen van risicodefinities ter inspiratie.
- Oefenen op het invullen van het planningsformulier met en in het gezin
a.h.v. casussen van deelnemers
2.6.1.2 Experimenteren met kader en methodieken van Signs of Safety
Duo-begeleiding in een lopende kortdurende thuisbegeleiding waar we expliciet gedurende een
aantal huisbezoeken wilden werken aan het thema veiligheid. Het vrijgestelde
teamlid/duo-begeleider kon ofwel meegaan op huisbezoek ofwel de vaste
begeleider ondersteunen bij de voorbereiding/nabespreking van huisbezoeken.
We zagen dit als een experiment met 1) de idee van een ‘module rond veiligheid’
binnen een lopende begeleiding en 2) de idee om deze module met twee collega’s
te doen.
Het vrijgestelde teamlid ging 2 keer mee op huisbezoek, daarnaast waren er
verschillende overlegmomenten tussen vaste begeleider en vrijgesteld teamlid.
Voorlopige feedback vanuit deze ervaring:
o Het is belangrijk om een duidelijke inleiding te geven in het gezin met
uitleg over de ‘module veiligheid’: doel ervan (aantonen aan consulent dat
kinderen veilig zijn bij jullie én jullie beschermen tegen toekomstige
beschuldigingen van andere partijen), hoeveel gesprekken dit inhoudt, wat
de plaats is van consulent en co-begeleider ,…
o Het voor onszelf invullen van het planningsformulier (= inventaris van de
bezorgheden, de krachten en de doelen) ter voorbereiding op de
gesprekken, was op zich al een uitdaging. We zochten hoe we onze
bezorgdheden concreet konden krijgen voor onszelf én hoe we dit konden
formuleren naar de ouders toe. In deze begeleiding kozen we ervoor om
de bezorgdheden te formuleren in termen van wat ouders doen/net niet
doen en in concrete, eenvoudige taal aangezien het gaat om ouders met
een beperkt mentaal vermogen.
o We merkten hoe belangrijk het is om de feiten van onveiligheid waarvoor
het gezin aangemeld is, (nogmaals) expliciet en concreet te bespreken,
ook al dateren deze al van maanden geleden en wil het gezin er zelf niet
graag op terugkomen.
36
o We merkten dat het horen van bezorgdheden voor ouders meer
aanvaardbaar is als we dadelijk ook de link naar doelen (3de kolom)
maken. Zo krijgen ouders duidelijk de boodschap dat ons werk niet stopt
bij het meedelen van bezorgdheden, maar dat we hen ook willen
ondersteunen om aan de slag te gaan zodat deze bezorgdheden
verminderen en consulent voldoende gerust kan zijn over veiligheid van de
kinderen.
o In de tweede kolom van het planningsformulier (‘wat gaat goed?’) namen
we bewust enkel op wat ouders of netwerk feitelijk gedaan hebben of doen
wat het veilig maakt voor de kinderen. In dit gezin kozen we ervoor om op
een apart blad een overzicht te maken van de algemene krachten om heel
concreet te maken voor de ouders dat we hun krachten wel zien, maar dat
niet alle krachten automatisch leiden tot meer veiligheid voor de kinderen.
o We zochten naar een goede rolverdeling tussen duo-begeleider en vaste
begeleider. Voorlopig lijkt de duo-begeleider vooral belangrijk om samen
met de vaste begeleider in intern overleg het proces vast te houden. In
het gezin leidt de vaste begeleider het gesprek en is de duo-begeleider
aanwezig als observator of om in te springen op vraag van de vaste
begeleider indien deze ‘het even niet meer weet’.
Thematische werkbegeleiding voor teamleden van TB en BZW (op vraag van teamleden).
In 2012 vroegen 2 teamleden van TB thematische werkbegeleiding aan voor een
lopende thuisbegeleiding (3 interne overlegmomenten op bureau en 1 extern
overleg op het CBJ met betrokken consulent en hoofdconsulent). Met 1 teamlid
van BZW was er 1 intern overlegmoment.
Samenbrengen van materiaal over Signs of Safety. - Informatiemap Signs of Safety met niet-gedigitaliseerd materiaal (opleidingen,
literatuur, uitgebreide handleidingen voor methodieken) samenstellen
- Methodieken van Signs of Safety onderbrengen in de digitale methodiekenmap
van TB (planningsformulier, huis van de toekomst, veilige huis,
veiligheidscirkels,…) zodat ze voor iedereen gemakkelijk terug te vinden en te
gebruiken zijn. Ook een korte handleiding of richtvragen werden telkens
toegevoegd.
37
Experimenteren met methodieken Voor voorbeelden hiervan verwijzen we naar de bijlage 2, ‘Planningsformulier’, en
3, ‘Het huis van de toekomst’.
Regelmatig was er op de teamvergadering een terugkoppeling met feedback over
de bovenstaande punten. Op zo’n terugkoppelingsmomenten werden ook de
voorstellen of vragen vanuit het team genoteerd en opgevolgd. Zo kwam
bijvoorbeeld het voorstel om als team verder informatie te verzamelen over de
gevolgen van emotionele onveiligheid, en deze informatie voor iedereen
beschikbaar te maken.
Amber koos er ook voor om vanaf eind oktober een teamlid vrij te stellen van 1
begeleiding om deze uren te gebruiken voor ondersteuning van het proces van
implementatie van Signs of Safety in het team én voor de uitvoering van enkele
van bovenstaande punten (1.1, 1.2 en 1.3).
2.6.1.3 Voorstel aan de verwijzers voor inhoudelijke samenwerking rond het thema
Signs of Safety
Vanuit het team stelden we de vraag aan de hoofdconsulent van het CBJ of de
verwijzers geïnteresseerd zijn om onder één of andere vorm verder inhoudelijk
samen te werken rond Signs of Safety. De voornaamste bedoeling van deze
samenwerking is komen tot een gemeenschappelijke aanpak en taal in het werken
met gezinnen in situaties van onveiligheid. Verwijzers en begeleiders hebben
elkaar nodig in het opzetten van een hulpverleningstraject en een goede
samenwerking is hierbij cruciaal. De verwijzers staan positief tegenover dit
initiatief en zijn bereid om mee te denken hoe dit vorm kan krijgen in 2013.
Bijlagen
1. Overzicht van de fasering in het proces van veiligheidsplanning
2. Geanonimiseerd ingevuld ‘huis van de toekomst’ uit lopende begeleiding
3. Geanonimiseerd ingevuld planningsformulier van duo-begeleiding
38
39
40
Geanonimiseerd ingevuld ‘huis van de toekomst’ uit lopende begeleiding
41
WAT ZIJN ONZE ZORGEN ROND
VEILIGHEID?
= Schade in het verleden en bezorgdheden
voor de toekomst
WAT IS ER AL WEL VEILIG VOOR DE
KINDEREN?
= Concrete veiligheid
WAT MOET ER GEBEUREN ZODANIG
DAT DE KINDEREN THUIS ALTIJD
VEILIG GENOEG ZIJN?
= Doelen
FYSIEKE ONVEILIGHEID
1. Mama en papa lieten Marie
1 alleen bij het te heet
water omdat ze dachten dat Marie niet alleen in
het bad kon klimmen.
� Gevaar: brandwonde.
2. Mama heft de kinderen aan 1 hand op als ze
panikeert en papa reageert hier niet op.
� Gevaar: ze doet de kinderen pijn.
3. De ouders reageren niet altijd wanneer de kinderen
gevaarlijke dingen doen zoals op zetels, stoelen en
tafels kruipen.
� Mogelijk gevaar: de kinderen kunnen zich hard
pijn doen door te vallen.
4. Marie en Jan kunnen aan messen en glazen.
� Mogelijke gevaren: de kinderen kunnen zich
pijn doen door zich te snijden.
FYSIEKE VEILIGHEID
1. De ouders schakelen meteen hulp in als 1
van de kinderen zich ernstig heeft bezeerd.
• De ouders hebben hulp gevraagd aan Oma.
• De ouders hebben dadelijk naar de dokter
gebeld.
2. Mama haalt de kinderen uit elkaar als ze
ruzie maken.
3.
4.
Wat moet er gebeuren zodanig dat de
kinderen altijd FYSIEK VEILIG genoeg zijn
thuis? 1. De ouders laten de kinderen niet alleen
zonder enige vorm van toezicht of controle.
De ouders kunnen duidelijk maken aan elkaar
wanneer ze hulp nodig hebben.
2. Mama reageert op een rustige manier als de
kinderen iets verkeerd doen of als ze panikeert.
Papa zorgt dat mama de kinderen fysiek geen pijn
doet als ze panikeert.
3. De ouders laten het niet toe dat de
kinderen op zetels, stoelen of tafels kruipen, ook
niet als ze er bij staan.
4. De ouders leggen voorwerpen waarmee de
kinderen zichzelf of iemand kunnen bezeren, op
1 De namen in dit verslag zijn geanonimiseerd.
Geanonimiseerd ingevuld planningsformulier uit duo-begeleiding
42
5. Marie en Jan zijn alleen in een kamer zonder een
ouder.
� Mogelijke gevaren: de kinderen kunnen stikken
op een speelgoedje; de kinderen kunnen op de
zetel, stoelen of tafel kruipen en vallen.
5.
een veilige plaats zodat de kinderen hier niet
aankunnen.
5. Zie doel 1.
EMOTIONELE ONVEILIGHEID
6. Mama roept en vloekt op de kinderen als ze
panikeert en papa komt er niet tussen.
� Mogelijk gevaar: de kinderen verschieten van
mama haar reactie, hebben schrik en worden
bang van mama.
EMOTIONELE VEILIGHEID
6. Als mama panikeert, vinden de kinderen
troost bij papa.
Als 1 van de 2 ouders ‘omhoog’ gaat, kan de
andere ouder kalm reageren.
Wat moet er gebeuren zodanig dat de
kinderen altijd EMOTIONEEL VEILIG genoeg
zijn thuis?
6. Zie doel 2.
43
BEGELEID ZELFSTANDIG
WONEN
44
3 Jaarverslag Begeleid Zelfstandig Wonen
3.1 Inleiding
Wanneer we terugblikken op het werkingsjaar 2012 kunnen we bij verschillende thema’s
stilstaan. Het werkjaar 2012 stond in het teken van de opstart van BZW-40. We kregen
een erkenning voor 8 bijkomende BZW-40 plaatsen, kortdurend en vanuit een
verbindend aspect met het netwerk, naast de 16 reguliere BZW-plaatsen.
Dit jaarverslag integreert de cijfers van beide werkvormen. De registratie werd zoveel
mogelijk op elkaar afgestemd om vergelijking mogelijk te maken. De resultaten kunnen
gelezen worden in hoofdstuk 2: ‘jaaroverzicht van de begeleide jongeren’. Hoofdstuk 3:
“inhoudelijk deel” gaat dieper in op de ontwikkelingen binnen het BZW-40 project.
Naast de begeleidingen is het BZW team echter ook actief op andere domeinen.
We participeren in verschillende externe samenwerkingsverbanden (‘Link’, ‘Samenwerken
verbindt’, ‘Federatie van bzw diensten’, ‘Werkgroep huisvesting’). Deze
samenwerkingsverbanden werpen hun licht op specifieke thema’s die van toepassing zijn
op onze jongeren. Zo werd er concreet gezocht naar manieren om het recht op
informatie rond vervolghulpverlening tot uiting te laten komen. Verder werd ook gezocht
naar structurele oplossingen rond de procedures voor de aanvraag van een
studietoelage.
In het werkjaar 2011 ontstond de ‘werkgroep huisvesting’ vanuit het gebrek aan
betaalbare studio’s waar jongeren tegelijk hun domicilie-adres kunnen plaatsen. De
werkgroep wou hierop inspelen om fundamentele veranderingen/oplossingen te zoeken
voor dit probleem. Sinds januari 2012 trad een nieuwe wet in werking die onze jongeren
een prior geeft op de lijst van de sociale huisvestingsmaatschappijen.
3.2 Jaaroverzicht van de begeleide jongeren
3.2.1 Inleiding
We kozen er dit jaar voor om een nieuw registratie-systeem te ontwikkelen. Vanuit Binc
is het niet mogelijk om voldoende gegevens te verkrijgen. De registratie van vorig jaar is
niet langer accuraat om te gebruiken voor de nieuwe werkvorm BZW-40. Het nieuwe
reigstratiesysteem onderscheidt de starters van stoppers en splitst beide categorieën nog
eens op tussen de 2 werkvormen. De registratievragen werden wel op elkaar afgestemd
om vergelijking mogelijk te maken.
45
Met betrekking tot een aantal domeinen blijft het mogelijk om te vergelijken met de
voorgaande jaren. Andere vragen zijn nieuw en zullen de komende jaren voor
vernieuwende gegevens zorgen. In wat volgt, geven we de informatie voor het werkjaar
2012 weer.
3.2.2 Jaaroverzicht
3.2.2.1 Algemeen
In 2012 begeleidden we in totaal 34 jongeren in de werkvorm Begeleid Zelfstandig
Wonen en BZW-40.
Er zijn 21 jongeren gestart in 2012. Dit waren er 11 in BZW en 10 in BZW-40. Hiervan
zijn 5 jongeren gestart en gestopt in 2012. Van deze 5 zijn er 3 stoppers in BZW en 2
stoppers in BZW-40
In totaal zijn er 16 jongeren gestopt met de begeleiding in 2012, waarvan 11 jongeren
reeds gestart waren in 2011. Daarnaast zijn er nog 2 jongeren die in 2012 in begeleiding
waren, maar die voor 2012 startten met BZW en waarschijnlijk in 2013 stoppen. Zij
werden noch bij de “starters”, noch bij de “stoppers” geregistreerd.
Totaal: 16
8 BZW 8 BZW-40
Tot:5
Starters Stoppers
Jongeren die zijn gestart én gestopt in 2012.
Totaal: 2
2 BZW
Jongeren in begeleiding, die noch gestart, noch gestopt zijn in 2012.
3 BZW 2 BZW-40 11 BZW
46
De bezetting in 2011 was 93%. De bezetting in 2012 kan opgesplitst worden tussen de
werkvormen BZW en BZW-40. Voor BZW komen we aan een bezetting van 90,35%. Voor
BZW-40 hadden we een opstartjaar en is de bezetting van februari tot januari 2012 75%.
De totale bezetting, over beide werkvormen heen, bedraagt dan 85,83%.
Vanuit het ministerie kregen we de opdracht om de bezetting te herrekenen omwille van
het opstartjaar voor BZW-40. We moeten de bezetting van BZW-40 pas vanaf juli 2012
beginnen te tellen en niet vanaf februari 2012. Wanneer we de cijfers aanpassen, komen
we voor BZW-40 tot een bezetting van 95,65%. De totale bezetting over beide
werkvormen heen bedraagt dan 91,42%.
3.2.2.2 Info met betrekking tot de begeleidingen
3.2.2.2.1 Identificatie verwijzer
BZW BZW-40 Totaal
Comité
Bijzondere
Jeugdzorg
10 5 15
Jeugdrechtbank 1 5 6
Totaal 11 10
Bij de 21 jongeren die in 2012 hun begeleiding startten, stellen we vast dat 6 van hen
verwezen werden door consulenten van de Sociale Dienst Jeugdrechtbank (SDJ). De
overige 15 jongeren werden door consulenten van het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg
(CBJ) aangemeld. Bij BZW zien we dat de meeste jongeren (10) verwezen werden door
een consulent van het CBJ. Slechts 1 jongere werd verwezen door een consulent van de
sociale dienst Jeugdrechtbank. Bij BZW-40 is dit gelijk verdeeld.
Voor BZW-40 wordt er opvallend meer verwezen vanuit de consulenten van de Sociale
Dienst Jeugdrechtbank. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat de dossiers van de
jeugdrechtbank via de bemiddelingscommissie doorverwezen zijn. Dit impliceert dat er
vaker ouders aanwezig zijn. Hierdoor wordt het thema verbondenheid vooropgesteld en
wordt er logischerwijs meer doorverwezen naar BZW-40.
Van de 21 jongeren werden er 15 verwezen vanuit het bestuurlijk arrondissement
Leuven. Vanuit het bestuurlijk arrondissement Brussel en Hasselt werden 2 jongeren
47
verwezen, vanuit het arrondissement Turnhout en Mechelen werd 1 jongere verwezen.
Dit is een opmerkelijk verschil met de gegevens van 2011, toen werden alle 17 de
starters vanuit het bestuurlijk arrondissement Leuven verwezen.
3.2.2.2.2 Identificatie cliënt
a) Geslacht
In 2012 begeleidden we 11 jongens en 10 meisjes. Binnen de werkvormen BZW en BZW-
40 kunnen we een klein verschil vaststellen. Omwille van de beperkte cijfers kunnen we
hier echter geen hypothesen rond weergeven. In 2011 startten er meer jongens dan
meisjes: 11 jongens versus 6 meisjes.
BZW BZW-40 Totaal
meisjes 6 4 10
jongens 5 6 11
Totaal 11 10
b) Leeftijd bij de start
Er zijn 7 jongeren gestart met de begeleiding voor hun 17,5 jaar. In totaal waren 15
jongeren minderjarig op het moment dat ze startten met één van beide werkvormen.
Van de meerderjarigen waren 5 jongeren 18 jaar en was er slechts 1 jongere 19 jaar. De
verdeling ziet er dan als volgt uit:
BZW BZW-40 Totaal
16,5 jaar – 17 jaar 1 0 1
17 jaar – 17,5 jaar 3 3 6
17,5 jaar – 18 jaar 5 3 8
18 jaar – 18,5 jaar 2 3 5
18,5 jaar – 19 jaar 0 0 0
19 jaar – 19,5 jaar 0 1 1
Totaal 11 10
Wat voor ons opvalt uit deze tabel is het beperkte verschil in leeftijd tussen de beide
werkvormen. We hadden verwacht dat dit verschil groter zou zijn en er in de werkvorm
BZW-40 meer minderjarigen zouden startten dan in de werkvorm BZW.
Wanneer we deze cijfers, voor de werkvorm BZW, vergelijken met de startleeftijd van
vorig jaar, dan valt op dat deze zeer gelijklopend zijn. In 2011 waren 13 van de 17
starters minderjarig, in 2012 zijn dit er 9 van de 11.
48
c) Origine
Bij de etnische afkomst stellen we vast dat er van de 21 geregistreerde starters 17 van
Belgische afkomst zijn. Verder startten er 4 jongeren die van niet-Belgische afkomst zijn.
Zij zijn van Portugese, Afghaanse, Kazakse en Congolese afkomst. Deze jongeren van
niet-Belgische afkomst worden begeleid in de werkvorm BZW.
d) Hulpverleningsverleden
We registreerden het hulpverleningsverleden van de opstartende jongeren.
BZW BZW-40 Totaal
Neen 1 0 1
Ja 8 9 17
onbekend 2 1 3
Van 1 jongere weten we dat deze geen hulpverleningsverleden heeft voor de opstart van
BZW, voor 3 jongeren zijn deze gegevens onbekend. Deze 4 jongeren zullen in de
verdere cijfers van het hulpverleningsverleden niet opgenomen worden. Voor 17 van de
21 starters is er sprake van een hulpverleningsverleden binnen of buiten de bijzondere
jeugdzorg. Opvallend is het verschil tussen BZW en BZW-40 wat mobiele hulpverlening
betreft.
HV binnen BJB BZW BZW-40
Thuisbegeleiding 0 4
Projecten binnen BJB 0 3
Residentie BJB 4 1
De projecten binnen de Bijzondere Jeugd Bijstand (BJB) betreffen alternatieve
dagbesteding en 2 begeleidingen bij Gambas.
Bij de registratie van de hulpverlening die buiten de BJB voor kwam, zijn er geen
opvallende verschillen. Bij deze cijfers valt op dat 6 van de 21 opstartende jongeren
begeleid werden binnen de psychiatrie.
49
e) Onderwijs
Opvallende resultaten worden genoteerd rond dit thema:
BZW BZW-40
Nog bezig met onderwijs 11 7
Opleiding voltooid 0 0
Opleiding voortijdig
onderbroken
0 3
We stellen vast dat 18 van de 21 starters nog bezig zijn hun opleiding te voltooien. Er
zijn 2 onderwijsvormen heersend binnen deze groep; 5 jongeren volgen deeltijds
onderwijs, 8 jongeren volgen les in het beroepsonderwijs. We refereren naar puntje b
van deze rubriek om de startleeftijd van de jongeren te koppelen aan het niet voltooid
hebben van een opleiding bij de opstart.
De 3 jongeren die hun opleiding voortijdig beëindigden, bevinden zich allen binnen de
werkvorm BZW-40. Zij behaalden als hoogst geslaagde opleiding het 2e jaar leercontract,
het 4e middelbaar en het 3e middelbaar.
f) Statuut en inkomsten
In aanvulling op de cijfers van het vorige onderdeel kunnen we stellen dat 18 jongeren
student zijn. Van de 3 andere jongeren zijn er 2 niet-uitkeringsgerechtigd en heeft er 1
tijdelijk werk. Studenten hebben per definitie geen inkomsten wanneer ze starten binnen
één van beide werkvormen, met uitzondering van 1 jongere die deeltijds onderwijs
koppelt aan deeltijds werken. De overige 14 minderjarige starters genieten een
onderhoudstoelage.
Van de 6 meerderjarige starters hebben 4 jongeren geen inkomsten bij de start van de
begeleiding, 1 jongere had een OCMW leefloon en 1 jongere had inkomen uit werk.
g) Delicten/druggebruik
BZW BZW-40 Totaal
Geen delicten 6 6 12
Wel delicten 4 4 8
Onbekend 1 0 1
Van de 21 starters zijn er 8 jongeren die delicten pleegden die ook geregistreerd zijn bij
de politie. Het gaat voornamelijk over delicten tegen personen en drugsdelicten.
50
Wat drugsgebruik betreft, stellen we vast dat er evenveel gebruikers (8) zijn als niet-
gebruikers (9). Van 4 jongeren weten we na de opstart niet zeker of ze wel of niet
gebruiken.
3.2.2.2.3 Verblijfplaats en huisvesting jongere
Omwille van het vernieuwen van het registratiedocument zijn een aantal vragen
verschoven. De eerste eigen woonsituatie met de aard van huurcontract en huurprijs
werd vorig jaar bij de startregistratie geregistreerd, dit jaar bij de eindregistratie. Dit
heeft als gevolg dat er jongeren over de beide jaren heen dubbel geregistreerd zijn.
Verder is het belangrijk om te weten dat de registratie hier over gaat van de starters van
2012 naar de stoppers van 2012. Dit wil zeggen dat het over andere jongeren en
begeleidingen gaat. Slechts 2 jongeren hadden zowel hun start als einde van de
begeleiding in 2012. Punt a) verblijfplaats bij de start, heeft nog betrekking op de
starters van 2012. Vanaf punt b) schakelen we over naar de stoppers van 2012. Voor de
werkvorm BZW-40 is er sprake van 2 stoppers, die hun begeleiding niet voltooiden. We
willen hun gegevens hier graag kort bundelen omdat ze niet accuraat zijn om in de
verdere bespreking op te nemen.
In de werkvorm BZW-40 heeft slechts 1 jongere alleen gewoond. Zij had een
appartement op de privémarkt als eerste eigen woonsituatie. Zij betaalde tussen de 300-
325 euro huur en woonde gedurende de hele begeleiding op dit appartement. De andere
jongere verbleef bij zijn grootouders. Voor hem kunnen we rond huisvesting verder dus
geen gegevens opnemen.
Verbijfplaats bij start
Bij de start van de begeleiding (starters 2012) woonden 13 jongeren in hun gezin, bij
mama of bij familie (bijvoorbeeld bij de tante of de grootouders). Daarnaast woonden
drie jongere in bij vrienden, 1 jongere woonde bij zijn/haar partner. Bij de start woonden
vier jongeren alleen. Deze 4 jongeren worden allen begeleid in de werkvorm BZW. Ook
woonde 1 jongere van BZW-40 bij de start bij vrienden en dit is doorheen de begeleiding
niet veranderd. Vanuit het netwerk vertrekken, is een voorwaarde voor de opstart van
BZW-40. Van hieruit konden we dus verwachten dat deze jongeren nog niet alleen
woonden bij de opstart van de begeleiding.
51
In een overzicht ziet dat er uit als volgt:
BZW BZW-40
Gezin 2 Mama 5
Familie 4 Maternale grootouders 1
Vrienden 1 Paternale grootouders 1
Woont reeds alleen 4 Partner 1
Vrienden 2
Totaal 11 10
Duur van de fase voorafgaand aan het zelfstandig wonen
In tegenstelling tot vorig jaar, zien we dit jaar 2 grote groepen: 6 jongeren woonden
alleen bij de start van de begeleiding, 5 jongeren hebben 3 maanden of meer moeten
wachten op een studio. Slechts 1 jongere zit tussen deze 2 uitersten in en had 6-7 weken
nodig om een studio te vinden. Er ontbreken 2 jongeren in deze telling, 1 jongere heeft
nooit alleen gewoond. Van 1 jongere ontbreken de gegevens.
In september 2011 heeft vzw Amber initiatief genomen om een Werkgroep Huisvesting
te organiseren voor verschillende voorzieningen (zie jaarverslag 2011). In januari 2012
werd er een besluit van de Vlaamse regering goedgekeurd. In dit besluit staan de
voorrangsregels van de sociale huisvestingsmaatschappijen opgesomd. Jongeren met
een BZW statuut krijgen voorrang op een sociale woning en komen bovenaan de
wachtlijst terecht. Omdat de starters van 2012 hier gebruik van konden maken maar nog
niet gestopt zijn in 2012 hebben we nog geen eindregistratie met deze gegevens.
Slechts 3 jongeren, in de werkvorm BZW, die hun begeleiding in 2012 beëindigden,
kenden ook hun opstart in 2012. Dit impliceert dat het decreet rond sociale huisvesting
voor de overige 10 jongeren nog geen voordeel opleverde voor hun eerste woonsituatie.
Woonsituatie
Uit onderstaande tabel blijkt dat 14 van de 16 jongeren alleen gewoond hebben tijdens
de begeleiding. In de eerste rij kan je zien dat 12 van deze 14 jongeren op het einde van
de begeleiding nog steeds alleen wonen. De 2 jongeren die nooit alleen gewoond hebben,
zullen verder niet opgenomen worden in de bespreking. Over de jongere binnen BZW-40
52
werd in de inleiding van het stuk verblijfplaats en huisvesting kort een weergave
gemaakt.
BZW BZW-40 Totaal
De jongere woont
momenteel nog
steeds alleen
11 1 12
De jongere heeft
alleen gewoond
maar woont op het
einde van de
begeleiding niet
meer alleen
2 0 2
De jongere heeft
nooit alleen
gewoond
1 1 2
Totaal 14 2 16
De eerste eigen woonsituatie van de stoppers 2012 kan kort omschreven worden. Van de
13 jongeren zijn er 3 die een kamer huurden. De grootste groep, 9 jongeren, huurde een
studio en 1 jongere huurde een kamer in een gemeenschapshuis.
Van de 14 stoppende jongeren in 2012 blijkt voor 8 jongeren de eerste eigen
woonsituatie ook de laatste te zijn. Voor de overige 5 jongeren vond er een verhuis
plaats tijdens de begeleidingsperiode.
Opvallend is dat 10 jongeren huurden op de private markt. Slechts 2 jongeren konden al
genieten van een contract bij de sociale huisvestingsmaatschappijen, 1 jongere had een
contract bij een sociaal verhuurkantoor.
Huurprijzen van de woonsituatie
De huurprijzen van deze woningen (exclusief extra kosten aan elektriciteit, gas en water)
variëren. Een overzicht kan dit verduidelijken:
BZW 2012 BZW 2011
Tot 150 euro 1 2
Tussen 200 – 225
euro
1 1
53
Tussen 225 – 250
euro
2 0
Tussen 250 – 300
euro
0 2
Tussen 300 – 350
euro
4 1
Tussen 350 – 375
euro
2 0
Tussen 375 – 400
euro
2 2
Vanaf 400 euro en
meer
1 8
Totaal 13 16
De jongere die minder dan 150 euro per maand betalen, zijn studenten die gebruik
maken van een gesubsidieerd kot via de universiteit van Leuven.
Ondanks de verschillende registratieperiode kunnen we opmerken dat er duidelijk minder
jongeren zijn die 400 euro of meer betalen als huurprijs voor hun studio. We kunnen hier
geen hypothesen over formuleren omwille van het aantal jongeren dat in beide
kolommen geregistreerd is.
3.2.2.2.4 Begeleidingsgegevens
Begeleidingsduur
Voor BZW-40 kunnen we hier heel kort over zijn. We voorzien een begeleidingsduur van
40 weken, eventueel verlengd met een trajectbegeleiding van 10 weken. De maximum
duur zou dan op 50 weken moeten liggen. De 2 jongeren waarvoor BZW-40 werd
afgerond, stapten vroegtijdig uit het project. De totale begeleidingsduur ligt bij hen op 14
en 17 weken.
De begeleidingsduur voor de werkvorm BZW kunnen we als volgt weergeven:
BZW
3-4 maanden 1
4-5 maanden 1
5-6 maanden 1
9-10 maanden 2
54
11-12 maanden 3
12-13 maanden 1
16-17 maanden 1
18-19 maanden 2
Meer dan 24 maanden 2
Totaal 14
Er zijn 3 begeleidingen die minder dan 6 maanden geduurd hebben. De korte duur heeft
te maken met het afbreken van de begeleiding omwille van een plaatsing en demotivatie
van de jongeren. De begeleiding die 6 maanden duurde, werd wel positief afgerond.
Verder zien we dat er 6 begeleidingen tussen 9 maanden en een jaar duurden. Dan is er
weer een kleine kloof van 4 maanden. Er zijn 3 begeleidingen die schommelen tussen de
16-19 maanden. Onderaan de kolom zien we nog 2 begeleidingen die meer dan 24
maanden geduurd hebben nl. 27 en 29 maanden. Deze jongeren stelden telkens nieuwe
doelstellingen waardoor er gekozen werd voor halfjaarlijkse verlengingen. Omwille van
gepleegde feiten werd 1 van deze 2 jongeren nog eens een half jaar verlengd.
We komen aan een gemiddelde begeleidingsduur van 14 maanden voor begeleidingen
afgerond in 2012.
Een overzicht van de gemiddelde begeleidingsduur van de voorbije jaren:
2012 14 maanden
2011 14 maanden
2010 10,4 maanden
2009 9,5 maanden
2008 10,9 maanden
2007 8 maanden
2006 14 maanden
2005 12,5 maanden
Nazorg en vervolghulpverlening
Uit onderstaande tabel kunnen we afleiden dat nazorg steeds wordt aangeboden maar er
slechts bij 5 van de 16 begeleidingen effectief afspraken gemaakt worden.
BZW BZW-40 Totaal
Ja, er wordt geen
nazorg 6 0 6
55
aangevraagd
Ja, er werden
contacten gepland 1 1 2
Ja, er werden
concreet afspraken
gemaakt er werden
voorlopig geen
contacten gepland
2 1 3
Ja, er werden geen
afspraken gemaakt
maar de nazorg
werd wel
aangeboden
5 0 5
Totaal 14 2
Wat de doorverwijzing naar vervolghulpverlening betreft, zien we dat hier meer beroep
op wordt gedaan. Slechts voor 4 begeleidingen werd er geen vervolghulpverlening
uitgewerkt.
Er wordt het meest samengewerkt met het JAC en het OCMW om vervolghulp aan te
bieden.
Het OCMW is ook tijdens de begeleiding al een betrokken partij omdat jongeren vanaf 18
jaar bij hen leefloon aanvragen. Op het einde van de begeleiding blijkt dat 10 van de 16
stoppers leefloon krijgt. Dit maakt hen een logische partij in kader van
vervolghulpverlening.
BZW BZW-40 Totaal
Neen, er werd geen
vervolghulpverlening
uitgewerkt
4 0 4
JAC 5 1 6
BZW bij het JAC 2 1 3
OCMW 7 1 8
Residentieel CAW 0 1 1
Residentiële
psychiatrie
0 1 1
Ambulante
psychiatrie
1 0 1
Privétherapeut 2 0 2
56
3.2.2.2.5 Netwerk en begeleidingsthema’s
In 2012 werden de eerste begeleidingen van BZW-40 opgestart. Van bij de start van de
begeleiding wordt hier nauw samengewerkt met het netwerk in kader van de
doelstellingen van jongeren en de begeleidingsthema’s. De jaarregistratie geeft ons een
zicht op de aanwezigheid van dit netwerk en de thema’s waarop ze actief zijn. We kozen
er voor om het netwerk en de begeleidingsthema’s voor beide werkvormen te
registreren. We geven een samenvatting van de resultaten zonder mogelijke conclusies
weer te geven. Omwille van de complexiteit van deze registratie willen we het document
voor volgend jaar optimaliseren.
Er werd een onderscheid gemaakt tussen 3 soorten netwerk:
- Geëngageerd netwerk
Dit zijn netwerkleden die zich vast opgeven bij het intakegesprek om samen met
de jongere na te denken over de doelstellingen voor de jongere en/of zichzelf.
- Betrokken netwerk
Dit zijn netwerkleden die ingeschakeld worden om te helpen bij de verwezenlijking
van de doelen van de jongere of zijn geëngageerd netwerk. Toch hebben deze
netwerkleden zelf geen engagement binnen de begeleiding uitgesproken.
- Andere relevante personen:
Dit zijn netwerkleden die belangrijk zijn voor de jongere in de begeleiding.
Mogelijks komen zij voor in de doelstellingen van de jongere, maar zij nemen
noch een geëngageerde, noch een betrokken houding aan.
De begeleidingsthema’s worden onderverdeeld in 2 groepen:
1. Voorbereiding op het zelfstandig wonen:
Administratie, Financiën, Dagbesteding, Huisvesting, Huishouden, Gezondheid,
Geen van bovenstaande.
2. Loslaten in verbondenheid:
Communicatie, contact met context, emotionele thema’s, geen van bovenstaande.
Bij de interpretatie van de cijfers is het belangrijk om te weten dat 1 persoon zich voor
meerdere thema’s kan engageren.
Geïntegreerde netwerkleden en hun begeleidingsthema’s
In de onderstaande tabel zien we het verschil tussen de werkvorm BZW en BZW-40 wat
het geëngageerde netwerk betreft. Het is niet zo verrassend dat er voor jongeren in
57
BZW-40 meer netwerk geëngageerd is. Dit is één van de voorwaarden om met de
begeleiding te kunnen starten. Voor de 11 starters van BZW werden 4 netwerkfiguren
opgegeven. Voor de 10 starters van BZW-40 werden 13 netwerkfiguren geregistreerd.
BZW BZW-40
Moeder 2 7
Vader 1 3
Broer(s) 0 1
Zus(sen) 1 0
Grootouder(s) 0 1
Pleegouders 0 1
Totaal 4 13
Deze netwerkleden engageren zich voor verschillende begeleidingsthema’s. Er is een
groot verschil in het aantal thema’s die 1 persoon opneemt. Voor de werkvorm BZW
neemt elk geëngageerd netwerklid 1 begeleidingsthema op zich. Voor de werkvorm BZW-
40 nemen de 13 netwerkleden 38 thema’s voor hun rekening en komt iedere persoon
aan een gemiddelde van 3 thema’s. Deze cijfers zijn uiteraard relatief aangezien de
begeleid(st)er hun hierbij kan ondersteund hebben. Dagbesteding, financiën en
administratie zijn de 3 thema’s waarvoor het netwerk zich het vaakst engageert.
BZW BZW-40
Administratie 1 7
Financiën 1 5
Dagbesteding 0 6
Huisvesting 1 4
Huishouden 0 4
Gezondheid 0 1
Totaal 3 27
BZW BZW-40
Communicatie 0 5
Contact met
context
1 4
Emotionele
thema’s
0 2
Totaal 1 11
58
Betrokken netwerkleden en hun begeleidingsschema’s
Wanneer we de cijfers van het betrokken netwerk voor beide werkvormen bekijken,
stellen we vast dat deze gelijkaardig zijn als deze van het geëngageerde netwerk. De
personen die deel uitmaken van het netwerk veschuiven wel. Bij het geëngageerde
netwerk is er voornamelijk sprake van gezinsleden, voor het betrokken netwerk worden
de gezinsleden uitgebreid met familieleden, vrienden en kennissen.
BZW BZW-40
Moeder 2 0
Vader 1 4
Partner 0 1
Grootouder(s) 1 2
Tante’s en/of
nonkels
0 1
Vriend(en)/
kenis(sen)
0 3
Stiefmoeder 0 1
Medestudenten 0 1
Andere 0 1
Totaal 4 14
Er zijn 5 netwerkleden die jongeren ondersteunen met het netwerkthema huishouden.
Huisvesting komt op de tweede plaats. Deze thema’s verschillen met de thema’s die
geëngageerde netwerkleden opnemen. De 18 betrokken netwerkleden ondersteunen de
jongere met 21 begeleidingsthema’s, ongeveer 1 thema per persoon.
BZW BZW-40
Administratie 0 2
Financiën 0 1
Dagbesteding 0 2
Huisvesting 0 3
Huishouden 2 3
Gezondheid 0 1
Totaal 2 12
BZW BZW-40
Communicatie 1 1
59
Contact met
context
0 2
Emotionele
thema’s
0 2
Totaal 1 5
Andere netwerkleden
Wat het aantal andere netwerkleden betreft zien we dat de werkvorm BZW de overhand
neemt. Wat opvalt is de aard van netwerkleden, ook hier gaat het voornamelijk over
gezindsleden en vrienden of partner.
BZW BZW-40
Moeder 1 1
Vader 1 0
Broer(s) 1 2
Zus(sen) 2 1
Partner 2 1
Vriend(en)/
kennis(sen)
1 1
Totaal 8 6
Algemene conclusie netwerkleden
Wat de netwerkleden betreft stellen we vast dat de cijfers volledig in de lijn van onze
verwachtingen liggen. De geëngageerde en betrokken netwerkleden vinden we vooral
terug bij BZW-40 begeleidingen. De groep andere netwerkleden is het grootst voor de
werkvorm BZW. We willen wel aandacht hebben voor de netwerkleden die voor de
werkvorm BZW werden opgegeven in alle 3 de categorieën. Onze rol als begeleider kan
een belangrijke rol spelen om deze netwerkleden meer te betrekken bij de begeleiding.
Over onze rol als begeleider kan je meer terugvinden in het derde deel van dit
jaarverslag: bevindingen 1 jaar BZW-40.
60
3.3 Inhoudelijk deel: Bevindingen na 1 jaar BZW-40
3.3.1 Inleiding
In het jaarverslag 2011 kondigden we aan dat het BZW-aanbod zou uitgebreid worden
met een nieuw erkende vorm van kortdurende BZW voor 8 jongeren. Dit nieuwe en
experimentele begeleidingsaanbod kreeg de naam ‘BZW-40’, wat staat voor ‘Begeleid
Zelfstandig Wonen (BZW) in verbinding (-) in 40 weken (40)’. Een BZW-40 begeleiding
start thuis in het netwerk waar de adolescent verblijft. Er wordt in de begeleiding bewust
een periode ingebouwd om de jongere thuis te laten vertrekken op een manier die hijzelf
en zijn netwerk ervaren als goed en verbindend. Zo blijft het netwerk ook nauwer
betrokken en geëngageerd eenmaal de jongere effectief zelfstandig woont.
Vanaf februari 2012 zijn we gestart met de eerste begeleidingen van jongeren en hun
netwerk in BZW-40. Voor 12 jongeren startten we een BZW-40 begeleiding op, wat
opmerkelijk mag genoemd worden in een opstartjaar!
Het voorbije jaar hebben we getracht het theoretisch concept om te zetten in de praktijk
van het begeleidingswerk. Deze praktijkervaring gecombineerd met enkele cijfers uit de
jaarregistratie leidden tot verschillende bevindingen, en tot bijsturingen van het
theoretisch model. We hebben ervoor gekozen om enkele bijsturingen van ons model
kort toe te lichten, en één belangrijke bevinding rond de positie van de begeleider te
bespreken.
3.3.2 Enkele bijsturingen van het theoretisch model
Om het netwerk niet te veel te belasten, hadden we er oorspronkelijk voor gekozen om
voor de opstart van een begeleiding in BZW-40 geen kennismakingsgesprek te houden
zoals we dat wel doen bij de reguliere BZW begeleidingen. We merkten echter dat het
moeilijk was onze specifieke aanpak in de begeleiding pas voor te stellen tijdens het
intakegesprek. We deden om die reden bijna altijd een kennismakingsgesprek voor de
intake waarin we de inhoud van de begeleidingsvorm toelichtten. Op die manier
probeerden we bovendien de opstartcriteria te toetsen en onze aanmeldingen uit te
zuiveren. We hebben dan ook beslist om toch systematisch kennismakingsgesprekken te
doen. Ook merkten we dat de aanmeldingscriteria om te starten met een begeleiding in
BZW-40 exact moeten toegepast worden. Zo is het belangrijk dat de jongere nog bij het
geëngageerde netwerk inwoont, of slechts in time-out ergens anders verblijft. Het is
moeilijker om het accent op ‘een goed vertrek’ en ‘verbondenheid’ te leggen als de
61
jongere reeds definitief een andere woonplaats heeft gevonden, zelfs als er een
geëngageerd netwerk is waar de jongere vandaan komt.
Daarnaast stelden we vast dat we enige flexibiliteit moesten inbouwen in ons
begeleidingsaanbod.
De vooropgestelde fasering in weken was moeilijk hanteerbaar. De termijn waarin
jongeren effectief zelfstandig gaan wonen, varieert immers enorm afhankelijk van het
voorbereidend proces van de jongere en zijn netwerk, maar ook van de tijd die nodig is
om een woning te vinden. De fasering werd dan ook herleid tot drie begeleidingsfases die
schommelen in duur. De eerste essentiële begeleidingsfase in BZW-40 is erop gericht te
werken aan doelen die de jongere en zijn netwerk opstellen in het kader van het
toekomstig vertrek van de adolescent. De tweede begeleidingsfase bestaat erin te
werken aan het effectief zelfstandig wonen van de jongere. Fase één en twee bestrijken
een duur van negen maanden. Aansluitend is er een mogelijkheid van drie maanden
trajectbegeleiding wanneer de jongere tijdelijk nog ondersteuning nodig heeft of wil
verwezen worden naar vervolghulpverlening.
Ook dienden we flexibel om te springen met het te verwachten engagement van het
netwerk. Zo kan er een grote bereidheid zijn van een lid uit het netwerk om zich te
engageren maar is de draagkracht te beperkt om dat in praktijk om te zetten. Het
oplaaien van conflicten kan er ook voor zorgen dat netwerkleden (tijdelijk) hun
engagement terugschroeven, waardoor de begeleiding eerder lijkt op een reguliere bzw-
begeleiding.
Het flexibel omspringen met de invulling van een begeleiding is eigen aan het
vraaggericht en op maat werken. Toch willen we een goed evenwicht bewaren en er over
waken dat een te grote flexibiliteit niet te veel afwijkt van de essentie van BZW-40.
Tot slot is het belangrijk om te vermelden dat de manier van werken in BZW-40 door de
begeleiders als heel positief ervaren wordt. Hoewel we nog maar één jaar geleden
gestart zijn en we vaak moeten zoeken naar nieuwe methodieken, geloven de
begeleiders allemaal heel erg in het opzet van de begeleidingen, namelijk bewust tijd
maken voor verbinding. Tevens doet deze nieuwe manier van werken een frisse wind
waaien in de reguliere BZW begeleidingen, zowel wat betreft het gebruik van
methodieken als het creatief zoeken naar hulpbronnen in het netwerk van de jongeren.
3.3.3 Positie van de begeleider
Uit de cijfers van de startjaarregistratie was één van de opvallendste en te verwachten
vaststellingen dat er meer netwerkleden geëngageerd en betrokken zijn in BZW-40
62
begeleidingen dan in BZW-begeleidingen2. Als gevolg hiervan hebben we gemerkt dat we
als BZW-40-begeleider een andere positie innemen dan in de reguliere BZW-
begeleidingen. Dit verschil hebben we in de begeleidingspraktijk ook heel duidelijk
gevoeld en werd ook geregeld opnieuw besproken in het maandelijks “BZW-40-overleg”.
We stellen vast dat we in BZW-begeleidingen veel samen doen met de jongere in
begeleiding om hem op die manier te leren hoe hij iets kan aanpakken (bijvoorbeeld: een
woning zoeken, koken enz.). Daarnaast doen we voornamelijk individuele psychosociale
begeleiding, bij gebrek aan een geëngageerd en betrokken netwerk of omdat de jongere
afstand wil van zijn netwerk. Samen met de BZW-jongere proberen we te zoeken naar
manieren om het verleden een plaats te geven en een zelfstandig leven in het heden en
de toekomst op te bouwen. Eventueel denken we na over hoe de jongere contact kan
leggen of behouden met betekenisvolle figuren uit zijn leven.
Begeleidingen bij BZW-40 starten in het netwerk waarin de jongere verblijft, met een
duidelijk uitgesproken engagement van jongere én netwerk. De begeleider focust m.a.w.
op het activeren van de jongere en zijn netwerk zodat zijzelf kunnen nadenken over
doelstellingen en hier samen aan kunnen werken. Dit vertaalt zich voornamelijk in
gesprekken rond communicatie en interactie tussen de adolescent en zijn netwerk, in
functie van het bereiken van de doelstellingen. Een fictief, maar realistisch voorbeeld kan
het verschil verduidelijken.
Voorbeeld
Jan en Toon hebben beiden het perspectief om autonoom te gaan wonen, elk vanuit een
andere begeleidingsvorm. We schetsen in grote lijnen de start van de begeleiding.
• Jan, jongere in begeleiding bij BZW:
Jan, 17 jaar, is enig kind. Jan zijn mama is overleden. Met zijn papa leeft hij al jaren in
conflict omwille van het alcoholprobleem van vader. Beide partijen zien het niet meer
zitten om in de nabije toekomst te investeren in hun onderlinge relatie. Tijdens de intake
vraagt de begeleider of Jan een netwerk heeft dat met hem kan nadenken over hulp bij
het zelfstandig wonen. Papa is echter niet bereid om vaak gesprekken te hebben met de
begeleider, want er is al veel hulpverlening geweest. Papa wil wel nog af en toe
langskomen als hij apart woont. Jan en papa willen graag dat er zo snel mogelijk rust
komt voor hun beiden en dit door apart te wonen. Jan kan nergens terecht als tijdelijke
tussenoplossing, dus zullen we meteen starten met het zoeken van een woning voor Jan.
Samen met de begeleider leert Jan hoe hij zelf woningen kan opzoeken, en ze gaan
samen woningen bezichtigen.
2 Geëngageerd en betrokken netwerk: zie uitleg bovenstaand.
63
• Toon, jongere in begeleiding bij BZW-40:
Toon, 17 jaar, is enig kind. Toon zijn mama is overleden. Met zijn papa leeft hij al
jarenlang in conflict sinds zijn vader een nieuwe vriendin heeft. Toon wil om die reden
apart wonen. Wel hebben ze een duidelijk engagement uitgesproken om na te denken
over een goed vertrek. Samen met Toon en het netwerk zullen we uitzoeken wat hun
doelstellingen zijn en wat ze belangrijk vinden om een vertrek zo goed mogelijk voor te
bereiden. Toon en papa zijn een termijn overeen gekomen waarin ze de overgang naar
zelfstandigheid willen organiseren. De volgende doelstelling wordt dan ook het zoeken
van een woning voor Toon. De focus van de begeleider zal hierbij niet zozeer liggen op
het aanleren hoe Toon de woning kan vinden, dan wel op het zoeken van Toon en zijn
vader naar een geschikte persoon die Toon hierbij kan helpen. Uiteindelijk wordt beslist
dat Toon samen met zijn grootvader een nieuwe woonst gaat zoeken. Toon en opa
hebben echter snel conflicten als ze lange tijd onder hun twee zijn. Er wordt dan ook
afgesproken dat ze vier keren per week samen gedurende 10 minuten studio’s opzoeken.
Het verloop hiervan wordt na enige tijd besproken met de begeleider.
Dit verschil in positie van de begeleider wordt ook opgemerkt door andere BZW-diensten
die een netwerkgerichte begeleidingsvorm voorzien. We hebben naar aanleiding van de
uitbreidingsronde van 2012 de intervisie voor BZW-diensten georganiseerd met ons
team. Meerdere BZW-diensten hebben ook gekozen om een erkenning aan te vragen
voor een kortdurende werkvorm waarin ze uitgesproken aandacht hebben voor het
betrekken van de context in een BZW-begeleiding. De andere diensten doen dit op basis
van geplande netwerkoverlegmomenten met een netwerk dat wordt samengesteld door
de jongere zelf. Deze methode is geïnspireerd op “Eigen Kracht Conferentie”3. Hoewel dat
een ander uitgangspunt is dan bij BZW-40, staat opnieuw het activeren van de jongere
én zijn netwerk centraal waardoor de positie van de begeleider verandert. Er is dus wat
dat betreft een evolutie merkbaar bij verschillende BZW-diensten in de sector van de
Bijzondere Jeugdzorg.
3 EIGEN KRACHT CONFERENTIE, Wat is een eigenkracht conferentie, Internet, z.d.
http://www.eigen-kracht.be/Wat
64
KWALITEIT
65
4 Jaarverslag Kwaliteit
Inleiding
Sinds het najaar van 2010 is vzw Amber bezig met een grondige organisatieontwikkeling.
Dit houdt in dat een focusgroep, met een vertegenwoordiger uit alle teams, samen met
een externe deskundige systematisch en doelgericht nadenken over de verdere
ontwikkeling van onze organisatie. In de loop van 2012 kreeg deze
organisatieontwikkeling steeds concreter vorm. De hoofddoelstelling in 2013 is dan ook
een nieuwe kwaliteitsvolle organisatiestructuur en een geleidelijk implementeren hiervan.
Binnen deze organisatieontwikkeling willen we een betere integratie van kwaliteit in de
organisatie bereiken. Rond de plaats van kwaliteit in de organisatie werd in 2012 niet
afzonderlijk nagedacht binnen het Overleg Kwaliteit. We hebben ervoor gekozen om de
integratie van kwaliteit mee te nemen binnen deze totale organisatieontwikkeling. Wel
volgde de kwaliteitscoördinator een studiedag (Radar op zelfevaluatie) waar nuttige
adviezen gegeven werden omtrent de plaats van kwaliteit in een organisatie. Vanuit
deze studiedag werd ook het belang van zelfevaluatie in de verf gezet. Naar aanleiding
van deze studiedag hebben we op het Overleg Kwaliteit overwogen om terug een
zelfevaluatie te doen aan de hand van een model zoals Proza. Aangezien de
organisatieontwikkeling op zich reeds een grondige zelfevaluatie van de voorziening
inhoudt, hebben we er uiteindelijk voor gekozen geen parallel proces van zelfevaluatie te
starten. Dit om verwarring te vermijden. Vanuit het Overleg Kwaliteit blijven we ons
binnen de thema’s die wel aan bod komen kritisch en evaluerend opstellen met het oog
op een voortdurende verbetering van onze werking op kwaliteitsniveau.
In 2012 legden we vanuit het Overleg Kwaliteit de nadruk op de jaarlijks terugkomende
zaken. Centraal hierbij stonden de tevredenheidsmeting, het up-to-date houden van het
kwaliteitshandboek en het gebruiksvriendelijk maken van het kwaliteitshandboek. Net als
in 2011 kwam het Overleg Kwaliteit maandelijks in plaats van tweemaandelijks samen.
Dit om de zaken beter te kunnen vasthouden.
4.1 Up-to-date houden van het kwaliteitshandboek
Net zoals vorige jaren hebben we ook in 2012 een aantal teksten en procedures uit het
kwaliteitshandboek herwerkt. Welke overlegorganen en medewerkers voornamelijk
betrokken worden bij de herziening van het onderdeel hangt af van de inhoud. In 2012
66
herwerkte Idee6 (overlegorgaan bestaande uit de inhoudelijke verantwoordelijken uit de
verschillende teams en de beleidsdirectie) de teksten rond het VTO-beleid en de
participatie van de betrokken partijen in de hulp- en dienstverlening. Een aantal teksten
werden hoofdzakelijk bekeken op het Overleg Kwaliteit waarbinnen de verschillende
teams vertegenwoordigd zijn. De vertegenwoordigers zijn de link tussen het Overleg
Kwaliteit en de verschillende teams. De mate waarin de teams zelf betrokken worden
bekijken we per onderdeel op het Overleg Kwaliteit. Het blijft een evenwichtsoefening om
de teams voldoende te betrekken zonder ze te overbelasten.
De volgende onderdelen kwamen in 2012 aan bod op het Overleg Kwaliteit. We pasten
de tekst rond inspraak van gebruikers aan. Bij het herwerken van dit onderdeel gaven we
extra aandacht aan volgende thema’s: het vraag- en oplossingsgericht werken, het
centraal stellen van de doelstellingen van de cliënten én oog hebben voor de veiligheid
van de minderjarige, inspraak van de cliënt bij het beslissen van de setting en de
frequentie van de huisbezoeken en het Decreet Rechtspositie van de Minderjarige. De
klachtenprocedure die we in 2011 grondig herwerkt hadden, kwam nog even aan bod. Bij
het overlopen van de procedure op de teams kwam de vraag om een soort
klachtenwegwijzer voor de teamverantwoordelijken op te stellen. We maakten een
document met de te volgen stappen door de teamverantwoordelijke als er een klacht
binnenkomt. Naar aanleiding hiervan verduidelijkten we nog een aantal zaken in de
klachtenprocedure zelf. Daarnaast actualiseerden we verschillende procedures die
rechtstreeks betrekking hebben op de hulpverlening. Aangezien deze procedures
verschillen van werkvorm tot werkvorm, splitsten we deze op per werkvorm (zie ook
1.1.2). In 2012 herzagen we de procedures ‘samenstellen en gebruiken van het dossier’
en ‘onthalen van gebruikers’. Tot slot herbekeken we de procedure ‘evalueren van de
hulp- en dienstverlening op organisatieniveau’.
4.2 Gebruiksvriendelijk maken van het kwaliteitshandboek
In 2011 waren we gestart met het opsplitsen van het kwaliteitshandboek per werkvorm.
Dit met als doel het kwaliteitshandboek beter bruikbaar te maken voor de medewerkers.
We ervaren dat dit vooral zinvol is voor de procedures die betrekking hebben op de
hulpverlening zelf (bijvoorbeeld de procedure rond het opstellen en gebruiken van het
handelingsplan). Deze procedures verschillen van werkvorm tot werkvorm. Door het
opsplitsen van het kwaliteitshandboek valt overbodige informatie weg. Medewerkers
kunnen zo sneller de voor hun relevante procedure terugvinden.
67
Net als in 2011 koppelden we het opsplitsen van de procedures aan het up-to-date
houden van het kwaliteitshandboek. Onderdelen van het kwaliteitshandboek die in 2012
aan bod kwamen (zie 1.1.1) splitsten we indien aangewezen op per werkvorm.
Onderdelen van het kwaliteitshandboek die gemeenschappelijk zijn voegen we toe aan de
verschillende kwaliteitshandboeken. We blijven ervoor kiezen zowel een digitale als een
papieren versie te behouden. Een papieren kwaliteitshandboek blijft voor veel
medewerkers een meerwaarde hebben naar gebruiksgemak.
Doorheen het herwerken van de procedures merkten we dat het opsplitsen per werkvorm
de herwerking compliceert. We willen in 2013 bekijken hoe we de herwerking van deze
procedures zo efficiënt mogelijk kunnen laten verlopen.
Naast het opsplitsen van het kwaliteitshandboek voor de verschillende werkvormen
besteedden we extra aandacht aan de manier waarop de onderdelen van het
kwaliteitshandboek geschreven worden. We streven hierbij naar vlotte leesbaarheid en
overzichtelijkheid.
4.3 Tevredenheidsmeting
4.3.1 Tevredenheidsmeting gebruikers thuisbegeleiding
4.3.1.1 Doelgroep en afname
In de periode van 1 juli 2011 tot en met 1 augustus 2012, werd de thuisbegeleiding van
38 gezinnen afgesloten. We deden thuisbegeleiding met variabele duur (TB) bij 10
gezinnen en kortdurende thuisbegeleiding (TB25) bij 28 gezinnen. In één gezin werd in
deze periode zowel TB25 als TB afgesloten. Het team opteerde daarom om bij dit gezin
enkel hun tevredenheid met betrekking tot de laatste begeleiding (namelijk TB) te
registreren.
De tevredenheidsmeting bij Amber thuisbegeleiding werd minimum drie maanden na
afsluiting van de begeleiding of na de overgang van TB25 naar TB afgenomen. Er werd
een aparte vragenlijst afgenomen bij alle opvoedingspersonen betrokken in een
begeleiding. In totaal werden 63 opvoedingspersonen gecontacteerd om deel te nemen
aan de tevredenheidsmeting (TB: 15 personen; TB25: 48 personen). Hiervan hebben we
36 reacties ontvangen (TB: 6 personen; TB25: 30 personen). Dit betekent een respons
van in totaal 57 procent (TB: 40%; TB25: 63%).
68
De vragenlijst voor deze tevredenheidsmeting bevat 14 meerkeuze vragen (met de
mogelijkheid om hun antwoord per vraag toe te lichten), twee open vragen en één
schaalvraag. De tevredenheidsmeting werd elektronisch (online), per post of tijdens een
huisbezoek afgenomen. Zes tevredenheidsmetingen namen we via huisbezoek af (TB: 1,
TB25: 5) en we ontvingen 21 elektronische reacties (TB: 5, TB25: 16) en negen reacties
per post (TB: 0; TB25: 9).
Het doel van de tevredenheidsmeting is om zicht te krijgen op inhoudelijke en
procesmatige krachten en werkpunten van de begeleidingen ter bijsturing van onze
werking. In wat volgt, is voornamelijk getracht algemene elementen te benoemen die
helpend of storend kunnen zijn in een begeleiding. Om een duidelijk overzicht van deze
elementen te bieden, hebben we gezocht naar een algemeen kader waarin de feedback
van de gezinnen een plaats kan vinden. Het pizzamodel van Lambert (1999) sluit hierbij
aan. Volgens dit model is een therapeutische verandering een functie van vier factoren.
Deze factoren zijn ‘cliënt- en omgevingsfactoren’ (40%: karakteristieken van de
cliënt zoals zijn motivatie, intelligentie, steun van de omgeving), ‘therapeutische
relatie’ (30%: band tussen de therapeut en de cliënt zoals deze wordt beleefd door de
cliënt), ‘specifieke model- en techniekfactoren’ (15%: het therapeutisch model en
de gebruikte technieken, contact met derden en gespreksvaardigheden) en ‘hoop en
resultaatsverwachtingen’ (15%: het besef van de cliënt dat hij in behandeling is, hoop
op verandering, enz.). In functie van de tevredenheidsmeting kiezen we ervoor om de
eerste factor, in het bijzonder cliënt- en omgevingsfactoren, niet te bevragen vermits we
hier in de begeleidingen niet rechtstreeks een invloed op hebben.
4.3.1.2 Resultaten
In onderstaande resultaten integreren we al de verzamelde gegevens in drie categorieën,
namelijk (1) therapeutische relatie, (2) specifieke model- en techniekfactoren en (3)
hoop en resultaatsverwachtingen. Hierbij categoriseren we de antwoorden enerzijds in
positieve kenmerken en anderzijds in werkpunten en suggesties.
Positieve kenmerken
Met betrekking tot de eerste categorie, ‘therapeutische relatie’, is het duidelijk dat de
gezinsleden heel erg tevreden zijn over de houding van de begeleider. Enkele
positieve kenmerken die hierbij aangehaald worden zijn het respect, enthousiasme,
eerlijkheid, openheid, begrip, vriendelijkheid, oprechtheid, professionaliteit en het
inzichts- en doorzettingsvermogen van de begeleider. Op de meerkeuzevraag ‘ik vind dat
de begeleider op een respectvolle en correcte manier omging met mij en mijn gezin’,
69
antwoordde 81 procent van de opvoedingspersonen dat ze ‘wel akkoord’ zijn en 11
procent dat ze ‘eerder wel akkoord’ zijn. Verder ervaren de gezinsleden de (telefonische)
bereikbaarheid van de begeleider tijdens de begeleiding ook als positief (62%: wel
akkoord; 27%: eerder wel akkoord). De tevredenheid over de bereikbaarheid van de
begeleider na de begeleiding is minder uitgesproken: 46 procent wel akkoord en 38
procent eerder wel akkoord. Tot slot geven alle gezinsleden aan dat de begeleider op een
correcte manier omgaat met informatie over hun gezin (73% wel akkoord; 24%
eerder wel akkoord; 0% (eerder) niet akkoord; 3% geen antwoord).
De tweede categorie, ‘specifieke model- en techniekfactoren’, is verder opgedeeld in drie
subcategorieën: methodische competenties, contact met derden en
gespreksvaardigheden.
Wat de methodische competenties betreft, maken we een onderscheid tussen
inhoudelijke en procesmatige factoren. Met betrekking tot de inhoudelijke methodische
competenties, geeft 59% van de gezinsleden aan dat ze in de begeleiding hebben
gewerkt aan hun opvoedingsvragen. 30% van de gezinsleden zijn eerder akkoord
met deze stelling. Vier opvoedingspersonen nuanceren dat ze in de begeleiding eerst aan
veiligheidsdoelen hebben gewerkt alvorens zich te richten op eigen opvoedingsvragen. Er
wordt hierbij ook frequent aangehaald dat ze tevreden zijn dat de opvoedingsdoelen
worden gekozen in dialoog met de begeleider. Met betrekking tot TB25, appreciëren
enkele gezinsleden dat er op een zeer korte tijd intensief wordt gewerkt naar een
bepaald doel. Veel gezinsleden zijn tevreden over de gekregen adviezen rond
opvoeding. De adviezen die hierbij het vaakst worden benoemd zijn gericht op regels en
afspraken, belonen, straffen en negeren, dagstructuur, activiteiten met de kinderen
(aangepast aan leeftijd) en communicatietechnieken in het gezin. Verschillende
gezinsleden zijn ook tevreden over de gebruikte methodieken in de begeleiding, met
het werkplan als voorbeeld. Respectievelijk 73 en 21 procent is tevreden en eerder
tevreden met de gekregen uitleg over de werking van thuisbegeleiding. Wat betreft
doorverwijzing, appreciëren gezinsleden dat er in de begeleiding aandacht gaat naar de
noden van alle gezinsleden en naar de voorbereiding op de overstap naar een andere
hulpverleningsvorm. Verder vinden enkele gezinsleden het ook positief om in de
begeleiding expliciet stil te staan bij hun kwaliteiten als opvoeder. Tot slot wordt het
als positief ervaren dat de opgestelde verslagen samen met de gezinsleden gelezen
worden en dat ze hiervan een kopie ontvangen. 70 procent van de gezinsleden weet
voldoende wat er in de verslagen staat (en 24% is eerder akkoord met deze stelling).
Respectievelijk 59 en 35 procent gaat akkoord en eerder akkoord met de stelling ‘de
mening van de gezinsleden over de te zetten en gezette stappen in de begeleiding komt
duidelijk naar voor in de verslagen’.
70
De belangrijkste clusters die terugkomen met betrekking tot de procesmatige
methodische competenties zijn de planning van de huisbezoeken, het betrekken van
andere personen in de begeleiding, de gehanteerde oplossingsgerichte visie en de
praktische steun van de begeleider. In verband met de huisbezoeken, zijn de meeste
gezinsleden tevreden over de flexibiliteit van de begeleider in het plannen of verzetten
van een huisbezoek. 67 procent van de gezinsleden gaat akkoord met de stelling ‘het
aantal huisbezoeken per week wordt aangepast aan de noden van de gezinsleden op het
moment’ (24% is eerder akkoord). De voorspelbaarheid van de huisbezoeken, namelijk
één huisbezoek per week, is tevens een positief kenmerk. Over het betrekken van
andere personen, zoals gezinsleden en familieleden, zijn alle opvoedingspersonen
tevreden (54% wel akkoord; 43% eerder wel akkoord; 0% (eerder) niet akkoord; 3%
geen antwoord). Het wordt bijvoorbeeld als positief ervaren dat de begeleider rekening
houdt met alle kinderen en niet enkel het kind op wiens naam het dossier staat, dat de
begeleider rekening houdt met de privacy van het gezin als er bezoek is en dat de
begeleider met de context van het gezin werkt. Enkele gezinsleden benadrukken hierbij
hoe belangrijk het voor hen is om iedereen die bij het gezin woont, mee te engageren.
Ook de gehanteerde oplossingsgerichte visie wordt door verscheidene gezinsleden
aangehaald als een positief kenmerk van de begeleiding. Enerzijds zijn de mensen
tevreden dat er in de begeleiding wordt gezocht naar een oplossing voor problematische
situaties en anderzijds vinden ze het fijn dat ze in de begeleiding bekrachtigd worden in
wat ze goed doen. Verder geven de gezinnen aan dat het samen zoeken naar
oplossingen die passend zijn voor het gezin, helpend is. Tenslotte wordt de praktische
steun van de begeleider ook als positief ervaren, bijvoorbeeld vervoer naar een
oudercontact, enz.
Wat het ‘contact met derden’ betreft, lijken de gezinsleden het belangrijk te vinden dat
ze voldoende uitleg krijgen over het doel hiervan. Verschillende opvoedingspersonen zijn
tevreden dat ze door de begeleider ondersteund werden in het contact leggen met
andere hulpverleners. Samenvattend zien we dat 57 procent van de opvoedingspersonen
akkoord zijn met de stelling ‘de ouders zijn tevreden over de manier waarop de
begeleider hen heeft betrokken bij contacten met andere hulpverleners’ (35% is eerder
wel akkoord).
Met betrekking tot de laatste subcategorie, ‘gespreksvaardigheden’, zien we dat
gezinsleden het belangrijk vinden dat de begeleider in gesprek gaat met alle gezinsleden
(en niet enkel de ouders). Verder lijken gezinsleden het te appreciëren dat een
begeleider verwacht dat gezinsleden naar elkaar luisteren en met elkaar praten tijdens
een huisbezoek.
71
Ook de categorie ‘hoop en resultaatsverwachtingen’ lijkt veel te betekenen voor de
gezinsleden. Vooral het zien van resultaat zorgt voor een grote tevredenheid.
Gezinsleden spreken hier over het leren van nieuwe technieken, veranderingen zien die
blijven werken en het creëren van een positieve sfeer in huis. 60 procent van de
opvoedingspersonen geeft aan dat ze in de begeleiding nieuwe vaardigheden hebben
geleerd in verband met de opvoeding van hun kinderen. 27 procent van de
opvoedingspersonen gaat ‘eerder wel akkoord’ met deze stelling. Meer dan de helft van
de opvoedingspersonen hebben ook meer vertrouwen gekregen in hun eigen
kunnen als opvoeder ten gevolge van de begeleiding (54% wel akkoord; 24% eerder
wel akkoord). Twee opvoedingspersonen leggen een verband tussen een groter
vertrouwen in zichzelf als opvoeder enerzijds en meer inzicht in en tips rond opvoeding
anderzijds.
Werkpunten en suggesties
Betreffende de ‘therapeutische relatie’, geeft respectievelijk drie en twee procent van de
gezinsleden aan dat ze eerder niet tevreden en niet tevreden zijn over de manier
waarop de begeleider omgaat met hun gezin. Met betrekking tot de
bereikbaarheid van de begeleider tijdens de begeleiding melden enkele
gezinsleden dat ze hun begeleider telefonisch moeilijk bereikbaar vinden. Hieraan
verbonden, is acht procent van de gezinsleden niet tevreden over de bereikbaarheid van
de begeleider na de begeleiding (3% eerder niet akkoord). In kader van nazorg stellen
verschillende gezinsleden voor dat het wenselijk is dat de begeleider telefonische
contactgegevens doorgeeft bij de afronding van de begeleiding en dat hij af en toe
telefoneert. Er zijn geen werkpunten naar voren gekomen wat betreft de manier waarop
de begeleider omgaat met informatie over het gezin. Met betrekking tot deze
categorie, suggereren enkele gezinsleden tot slot dat het soms nodig is om strenger te
zijn (bijvoorbeeld tegen mensen met een drankprobleem) en dat we een manier dienen
te vinden om jongeren te overtuigen om deel te nemen aan gesprekken wanneer hij of
zij daar geen zin in heeft.
Binnen de inhoudelijke methodische competenties van de categorie ‘specifieke model- en
techniekfactoren’, benoemen de gezinsleden weinig werkpunten. Hoewel zes procent van
de gezinsleden aangeven dat ze in de begeleiding eerder niet of helemaal niet hebben
gewerkt aan hun opvoedingsvragen, verduidelijken ze niet waarom dit is. Ditzelfde
geldt voor de meerkeuzevragen rond de uitleg over de werking van thuisbegeleiding
en de verslagen. Met betrekking tot de gekregen adviezen rond opvoeding,
suggereren twee gezinsleden dat de begeleiding voor hen misschien effectiever was
72
indien deze meer was aangepast aan de leeftijd van hun kind(eren). Hiernaast adviseert
één gezinslid dat werkplannen als methodiek meteen gebruikt moet worden. Tot slot
merkt één gezinslid op dat de voorstellen tot doorverwijzing soms (te) drastisch zijn.
Wat de procesmatige methodische competenties van de categorie ‘specifieke model- en
techniekfactoren’ betreft, komen verschillende elementen terug die door enkele
gezinsleden als negatief wordt ervaren. Een werkpunt dat naar voren komt heeft
betrekking op de duur van een huisbezoek. Vijf gezinsleden vinden dat een huisbezoek
soms te lang duurt en dat er niet altijd rekening wordt gehouden als ze hun grens hierin
aangeven. Eén opvoedingspersoon geeft ook aan dat hij één huisbezoek per week te veel
vindt en de thuisbegeleiding ervaart als inbreuk op zijn privéleven. Verder is
respectievelijk acht en vijf procent van de gezinsleden eerder niet tevreden en niet
tevreden over het moment dat thuisbegeleiding start in hun gezin. Verschillende
gezinnen willen dat de thuisbegeleiding sneller opstart (onder andere om escalatie thuis
te voorkomen). Daartegenover zegt één gezinslid dat er thuis veel minder problemen
waren tegen dat de begeleiding startte. Bovendien is één gezinslid ontevreden over het
feit dat de begeleiding stopte wanneer zijn kind 18 werd, met een verhoogde tijdsdruk
tot gevolg. Hieraan verbonden zien we een verschil in tevredenheid over de duur,
frequentie en intensiteit van de thuisbegeleiding naargelang de werkvorm (namelijk
TB of TB25). Met betrekking tot TB worden er geen werkpunten aangehaald.
Verschillende gezinsleden vinden echter dat TB25 langer moet duren (bijvoorbeeld omdat
er onvoldoende tijd is om rond alle problemen te werken) en dat de intensieve werkvorm
te veel tijdsdruk inhoudt. De startfase mag voor één gezinslid sneller gaan, terwijl een
ander gezinslid vindt dat dit uitgebreider dient te gebeuren. Hij adviseert hierbij dat de
thuisbegeleider het kind of de jongere observeert in een voor hem of haar natuurlijke
context (bijvoorbeeld op school, op de voetbal, dansles, enz.) zodanig dat er een beter
beeld gevormd wordt van hem of haar. Tot slot suggereert één gezinslid dat het
wenselijk zou zijn als de afbouwfase meer geleidelijk gebeurt: bijvoorbeeld van
wekelijks contact naar om de 14 dagen naar maandelijks enzovoort.
Betreffende het contact met derden worden geen werkpunten of suggesties aangehaald.
In verband met gespreksvaardigheden, vraagt één gezinslid dat een incident eerst samen
wordt uitgepraat alvorens hierover drastische beslissingen te nemen (bv. met betrekking
tot doorverwijzing). We willen hierbij opmerken dat we enkel drastische beslissingen
nemen als we inschatten dat dit nodig is in kader van de veiligheid van de gezinsleden.
Met betrekking tot de categorie ‘hoop en resultaatsverwachtingen’ is het tot slot
opvallend dat 16 procent van de opvoedingspersonen eerder niet akkoord en drie procent
niet akkoord gaat met de stelling ‘ouders hebben meer vertrouwen gekregen in hun
73
eigen kunnen. Ze voelen zich sterker als opvoeder’. Geen enkele persoon licht echter toe
waarom ze niet akkoord zijn met deze stelling. Twee gezinnen geven aan dat ze wel
positieve veranderingen zagen tijdens de begeleiding zelf, maar dat het terug verergerd
is sinds de begeleiding is gestopt. Eén opvoedingspersoon merkt hierbij op dat enkele
gezinsleden extra hun best deden om zo snel mogelijk van de begeleiding af te zijn met
als gevolg dat alles maar tijdelijk heeft geholpen.
Algemeen besluit
Vanuit de meerkeuze- en de open vragen, vatten we samen dat de ouderfiguren de
gekregen thuisbegeleiding over het algemeen als positief ervaren.
Samenvattend onderscheiden de ouderfiguren de volgende drie grootste krachten:
- De respectvolle houding van de begeleider;
- De correcte manier waarop de begeleider omgaat met informatie over het gezin;
- De manier waarop andere personen, zoals gezinsleden en familieleden, worden
betrokken in de begeleiding.
Als we het procentueel bekijken, zijn er geen grote werkpunten ter bijsturing van de
werking van thuisbegeleiding. In de open vragen worden de volgende aandachtspunten
het frequentst aangehaald door de ouderfiguren:
- De begeleider is meer bereikbaar na de stop van de begeleiding;
- De begeleider respecteert de gezinsleden hun grens met betrekking tot de duur van
een huisbezoek;
Een aandachtspunt dat de ouderfiguren heel frequent naar voren brengen is het starten
van de begeleiding op het moment dat het gezin hulp nodig heeft. Hoewel we hier als
voorziening zelf geen rechtstreekse invloed op kunnen uitoefenen vinden we het
belangrijk dit te signaleren.
De tevredenheid van de gezinsleden wordt tevens bekrachtigd aan de hand van de
schaalvraag (die peilt naar de algemene tevredenheid van de cliënten over
thuisbegeleiding). In de onderstaande figuur zien we dat 81 procent van de gezinsleden
een score tussen 8 en 10 geeft (27% score 10; 24% score 9; 30% score 8) en 13
procent een score van 6 of 7 (8% score 7; 5% score 6). Eén gezinslid geeft een score
van 1 en één gezinslid heeft de vraag niet beantwoord.
74
Figuur 1: Aantal antwoorden per antwoordcategorie op de vraag “Op een schaal van 0 tot
10, hoe tevreden ben je over de thuisbegeleiding?”
4.3.1.3 Verbeterprojecten
• Nazorg: het team thuisbegeleiding maakt afspraken over de manier waarop nazorg
concreet ingevuld kan worden. Bijvoorbeeld, nemen we standaard maandelijks
contact op met gezinnen gedurende een bepaalde periode of nemen we enkel contact
op op vraag van de gezinnen zelf? Waar liggen de grenzen met betrekking tot de
inhoudelijke invulling van deze nazorg?
• Duur van een huisbezoek: dit willen we bekijken in team in kader van het
Experimenteel Modulair Kader. Dit kader, dat op Amber vzw geïmplementeerd wordt
vanaf 1 januari 2013, komt tegemoet aan verschillende aandachtspunten die uit deze
tevredenheidmeting naar voren komen. Hierbij krijgt de begeleider meer ruimte om
flexibel om te gaan met de frequentie, duur en intensiteit van huisbezoeken. Dit heeft
tevens tot doel om beter te kunnen aansluiten bij de noden (opvoedingsvragen) van
de gezinnen.
• Naar aanleiding van het Experimenteel modulair kader Jongerenwelzijn en het
samenvoegen van het team TB en het team TB25, dient de tevredenheidsmeting
verder aangepast te worden. Hierbij hebben we zowel aandacht voor inhoudelijke
(Wat willen we concreet bevragen?) als procesmatige (Wie bevragen we? Via welk
75
medium?) factoren. We vinden het bijvoorbeeld belangrijk om ook de tevredenheid
van jongeren te meten en willen dit aandachtspunt meenemen bij de aanpassing van
de tevredenheidsmeting.
4.3.2 Tevredenheidsmeting verwijzers thuisbegeleiding
Voor de tevredenheidsmeting van de verwijzers maken we sinds november 2008 gebruik
van de uniforme tevredenheidsmeting voor consulenten die tot stand kwam op het
Overlegplatform Bijzondere Jeugdbijstand van het Arrondissement Leuven. In deze
tevredenheidsmetingen worden tien gesloten vragen gesteld en drie open vragen. De
kwaliteitscoördinator verstuurt de vragenlijst na het beëindigen van de begeleiding via
mail naar de consulent.
4.3.2.1 Afname
We verstuurden 15 tevredenheidsmetingen. Hiervan ontvingen we 7 ingevulde
exemplaren.
4.3.2.2 Resultaten
Positieve punten
De consulenten zijn over alle bevraagde onderwerpen tevreden tot zeer tevreden. Dit wil
zeggen dat zij tevreden zijn over de opnameprocedure, de bereikbaarheid van de
begeleiders, de frequentie van de informatie aan de consulenten, de doelgerichtheid van
de informatie, de formele overlegmomenten, de tijdigheid en inhoud van verslagen, het
naleven van afspraken tussen begeleiders en consulenten, de inspraak van cliënten in het
begeleidingsproces en de aangeboden begeleiding van de door hen verwezen cliënt.
Negatieve punten
De consulenten noteerden geen negatieve punten in de tevredenheidsmeting voor TB.
4.3.2.3 Verbeterproject
Uit bovenstaande resultaten concluderen we als team dat we voor dit jaar op basis van
de tevredenheidsmeting bij de consulenten geen verbeterprojecten kunnen weerhouden.
76
4.3.3 Tevredenheidsmeting verwijzers TB25
4.3.3.1 Afname
Er werden 31 tevredenheidsmetingen verstuurd. We hebben 20 tevredenheidsmetingen
ingevuld terug ontvangen.
4.3.3.2 Verwerking van de resultaten
Positieve punten
De consulenten geven in hun tevredenheidsmeting aan vooral tevreden tot zeer tevreden
te zijn wat betreft de werking van TB25. Wat betreft bereikbaarheid, tijdigheid en inhoud
van verslagen, frequentie en doelgerichtheid van informatie, formele overlegmomenten,
naleven van afspraken, inspraak van cliënten in het begeleidingsproces en aangeboden
begeleiding. Eén consulent was over één begeleiding eerder tevreden over heel de lijn.
Op de open vragen reageren consulenten onder meer met: “Een vlotte samenwerking
met de begeleidster.” “Op korte termijn heel wat werk verricht in het gezin!” “Bedankt
voor de fijne samenwerking! Vlotte en duidelijke communicatie, sterke begeleiding!” “De
aanklampendheid en het blijven duiden van de probleemsituatie, ondanks de
weerstand….” “De samenwerking, het maken van afspraken, de verslaggeving”. “Een
zeer goede en dankbare begeleiding geweest, de ouders hebben de begeleiding ten volle
benut, de begeleidster heeft goed ingespeeld op de noden en vragen van het gezin,
samen hebben ze een zeer positieve weg afgelegd.” “Groot engagement en een
professionele inzet van de begeleidster en een goede samenwerking en het nodige
overleg met consulent.”
Negatieve punten
De consulenten haalden geen items aan waarover ze niet tevreden zijn.
4.3.3.3 Verbeterprojecten
We hebben geen verbeterprojecten weerhouden naar aanleiding van de verwerking van
de tevredenheidsmetingen van consulenten.
77
4.3.4 Tevredenheidsmeting gebruikers BZW
Het afnemen van de tevredenheidsmetingen bij Begeleid Zelfstandig Wonen, zowel
binnen de werkvorm BZW als BZW-40, gebeurt in 2 fasen:
TVM cliënten deel 1: na handelingsplanbespreking voor BZW en BZW-40
TVM cliënten deel 2: na eindbespreking voor BZW
De verwerking van de tevredenheidsmeting gebeurt door een medewerker die de
resultaten van de enquêtes anoniem verzamelt en verwerkt. De resultaten worden
nadien besproken op het Overleg Kwaliteit en op de teamvergadering. Er worden enkele
aandachtspunten besproken en verbeterpunten voor het komende werkjaar
geformuleerd. Op die manier trachten we onze samenwerking met jongeren en
consulenten verder te optimaliseren.
Omwille van de opstart van het project BZW-40 hebben we ervoor gekozen om de
tevredenheidsmeting aan te passen. Dit heeft tot gevolg dat er van september 2011 - juli
2012 voor BZW gewerkt werd met de tevredenheidsmeting van vorig jaar. Vanaf juli
2012 werden de nieuwe/digitale tevredenheidsmetingen afgenomen, dit voor beide
werkvormen.
De eindmeting werd nog niet aangepast, aangezien er tot september 2012 geen afnames
waren voor BZW-40.
4.3.4.1 Deel 1
Deel 1 van de tevredenheidsmeting bij cliënten wordt afgenomen meteen na de
bespreking van het handelingsplan. De vragenlijst werd afgenomen door een
medewerker die de jongere niet kent omdat deze meer emotionele afstand heeft ten
opzichte van de jongere. Zo werd de kans verkleind dat de jongere een sociaal wenselijk
antwoord gaf op de gestelde vragen.
Er zijn 24 tevredenheidsmetingen afgenomen van de 24 jongeren die een bespreking
hadden van het handelingsplan in de periode vanaf augustus 2011 t.e.m. juli 2012. Van
enkele jongeren werd de tevredenheidsmeting pas in september afgenomen en dus niet
na de handelingsplan bespreking. Dit omwille van het nieuwe document en afwezigheden
binnen het team.
78
De oude vragenlijst bestaat enkel uit gesloten vragen. Voor de nieuwe vragenlijst hebben
we gekozen voor een toevoeging van een schaalvraag en 3 open vragen. Dit zorgt ervoor
dat 8 jongeren geen open vragen hebben gekregen. Bij de verwerking van de resultaten
dient men hier rekening mee te houden.
4.3.4.1.1 Resultaten
Positieve punten
- De jongeren van BZW en BZW-40 geven aan tevreden te zijn over de informatie
die ze kregen tijdens het kennismakingsgesprek en dat ze een duidelijk beeld
kregen van wat BZW of BZW-40 inhoud.
- De jongeren zijn tevreden dat ze een brochure kregen.
- Zowel bij BZW als BZW-40 geven de meeste jongeren aan dat ze de mogelijkheid
hadden om vragen te stellen.
- De jongeren vinden dat er voldoende werd stilgestaan bij eigen verwachtingen,
verwachtingen van het netwerk en verwachtingen van de begeleiding.
- Specifiek werd er door een aantal jongeren aangehaald dat er goed naar hen
geluisterd werd en dat ze het goed vinden dat ze hun eigen mening mogen
hebben.
- Tot slot zijn alle jongeren van BZW en BZW-40 het ermee eens dat de begeleider
oog heeft voor alle partijen in de begeleiding. Slechts één iemand binnen BZW-40
geeft aan dat dit niet het geval is.
Verbeterpunten
- Zeven van de 16 jongeren geven aan dat bij de verwachtingen van de consulent
onvoldoende werd stilgestaan.
- Bij BZW werd de opmerking gegeven dat in de verlofperiodes beter
gecommuniceerd zou kunnen worden tussen collega’s onderling over financiën.
Hiernaast werd aangegeven dat het niet zo gemakkelijk is om de begeleider te
kunnen contacteren aangezien er gebruik gemaakt wordt van een
gemeenschappelijke gsm.
4.3.4.1.2 Verbeterprojecten
Er kan worden besloten dat over een consequente afname op dit moment nog steeds
geen sprake is. Zelfs niet in het nieuwe systeem waarbij slechts één iemand
verantwoordelijk is over de afname van de vragenlijst. Dit is onder meer het gevolg
van een samenloop van omstandigheden, afwezigheden, opstart van een nieuwe
werkvorm en de aanpassing van de vragenlijst. Aangezien de tevredenheidsmeting
79
toch een belangrijke barometer is voor de kwaliteit van onze begeleiding streven we
ernaar om meer aandacht te besteden aan een consequente afname. Verder kunnen
we uit de opmerkingen van de jongeren besluiten dat de communicatie tijdens
verlofperiodes tussen de verschillende begeleiders verbeterd kan worden (bv over
financiën). Ook rond de bereikbaarheid van de begeleider kwam een opmerking.
Hierin hebben we als team besloten om duidelijker naar de jongeren te
communiceren dat er tijdens verlofperiodes collega’s bereikbaar zijn. Net door niet
met een individuele gsm te werken zijn we bereikbaarder dan dat we tijdens
verlofperiodes een andere nummer moeten doorgeven.
Verder is het belangrijk dat we tijdens de eerste begeleidingsweken voldoende
aandacht besteden aan het duidelijk stellen van de verwachtingen van de consulent
want zowel bij BZW als BZW-40 werd door bijna de helft van de jongeren opgemerkt
dat dit momenteel onvoldoende duidelijk is. We stellen ons als team hierbij de vraag
of het de doelstellingen zijn die niet duidelijk zijn of het kader waarbinnen we in de
begeleiding aan doelstellingen kunnen werken?
4.3.4.2 Deel 2
Deel 2 van de tevredenheidsmeting bij cliënten wordt afgenomen meteen na de
bespreking van het eindverslag. Ook dit wordt gedaan door een medewerker die niet
betrokken is op de jongere. Zoals eerder aangegeven is deze meting niet van toepassing
op BZW-40.
Er worden in het 2de deel van deze tevredenheidsmeting gesloten vragen gesteld.
Daarnaast stellen we drie open vragen en één schaalvraag.
Er zijn tien tevredenheidsmetingen afgenomen van de achttien jongeren die een
afsluitend gesprek hadden in de periode vanaf augustus 2011 en juli 2012. Ook dit is een
te klein aantal tevredenheidsmetingen om algemene conclusies uit te trekken.
Van acht jongeren werden geen tevredenheidsmetingen afgenomen bij het afsluiten van
de begeleiding. De reden hiervoor is onbereikbaarheid omwille van de tijdspanne tussen
het afsluiten van de begeleiding en de afname van de tevredenheidsmeting. Hierdoor zijn
vele gsm-nummers niet meer in werking.
80
4.3.4.2.1 Resultaten
Positieve punten aan de hand van het pizzamodel van Lambert
De algemene tevredenheid van de jongeren werd bevraagd aan de hand van een
schaalvraag waarbij 0 staat voor helemaal niet tevreden en 10 voor zeer tevreden.
Negen van de 10 jongeren scoorden hun algemene tevredenheid met een 8, 9 of 10.
Slechts één jongere geeft de begeleiding een 6 waardoor het lijkt dat deze minder
tevreden is dan de rest maar nog steeds tevreden. Wanneer we nakijken welke uitleg
hij geeft aan deze score lezen we ‘ altijd stond er iemand klaar’. Deze jongere heeft
verder ook geen opmerkingen. Vanuit de eigen invulling is de jongere dan toch
tevreden.
Therapeutische relatie
- De jongeren geven aan dat er op een correcte manier wordt omgegaan met de
persoonlijke informatie die Amber ter beschikking heeft en dat er ook op een
respectvolle manier met hen wordt omgegaan.
- Verder ervaren jongeren hetgeen besproken wordt met de begeleid(st)er als steun
en hulp.
- Ook vinden de jongeren dat de begeleid(st)er voldoende aandacht en tijd besteed
aan hen en dat ze voldoende bereikbaar en beschikbaar is
- Bijna alle jongeren geven aan dat ze voldoende bij andere begeleiders terecht
kunnen bij afwezigheid van hun persoonlijke begeleider.
- Ook bij de open vragen geven enkele jongeren aan dat ze veel steun en zorg
ontvingen gedurende de begeleiding.
Model en techniek / specifieke therapeutische factoren/ methodiek en vaardigheden
Methodische competenties
- De bevraagde jongeren geven aan dat ze op de hoogte zijn van de
klachtenprocedure van Amber. Ze geven allemaal aan dat ze bij iemand terecht
kunnen met hun klachten als het nodig is.
- Negen van de tien jongeren geven aan dat ze voldoende richting kunnen geven
aan de begeleiding.
- Alle jongeren geven aan dat doorheen de begeleiding aanspraak wordt gedaan op
hun zelfstandigheid en dit vinden ze een goede methode.
- De ondervraagde jongeren ervaren dat ze voldoende inspraak hebben gedurende
hun begeleiding binnen BZW.
81
- Negen van de tien jongeren geven aan dat de begeleider regelmatig bevraagd hoe
de begeleiding voor de jongere is en dit vinden ze een goede methode.
- Ook uit de open vragen kwamen enkele positieve methodische competenties naar
voor zoals altijd klaar staan en helpen, leren om zelfstandig te zijn, het bijleren
van vaardigheden met betrekking tot administratie, het bieden van financiële
steun en toekomstgericht werken.
Contact met derden
De jongeren ervaren dat ze hun mening mogen geven over welke belangrijke anderen
betrokken worden in de begeleiding en op welke manier dat dit gebeurt. Ook vinden
ze dat ze voldoende betrokken worden bij de contacten die de begeleider heeft met
andere diensten zoals school, OCMW, CBJ, SDJ,….
Verbeterpunten en suggesties van jongeren
Slechts één iemand geeft aan niet voldoende bij andere begeleiders terecht te kunnen
bij afwezigheid van hun persoonlijke begeleider.
4.3.4.2.2 Verbeterprojecten
Aangezien er enkel een vragenlijst werd afgenomen na de eindbespreking bij BZW
cliënten zullen er ook enkel voor deze begeleidingsvorm verbeterprojecten besproken
worden.
Voor BZW dient de periode tussen het einde van de begeleiding en de afname van de
tevredenheidsmeting zo kort mogelijk gehouden te worden. Dit omdat we merken dat
jongeren na een langere periode minder bereikbaar zijn en hierdoor lopen we een
groot aantal metingen mis (8 van de 18).
4.3.5 Tevredenheidsmeting verwijzers BZW
4.3.5.1 Afname
Net zoals bij thuisbegeleiding maken we sinds november 2008 gebruik van de uniforme
tevredenheidsmeting voor consulenten die tot stand kwam op het Overlegplatform
Bijzondere Jeugdbijstand van het Arrondissement Leuven.
82
Er werden 17 tevredenheidsmetingen verstuurd en 11 tevredenheidsmetingen werden
ingevuld terug ontvangen.
4.3.5.2 Resultaten
Positieve punten
De consulenten zijn op alle opgegeven onderwerpen tevreden tot zeer tevreden. Dit wil
zeggen dat zij tevreden zijn over de opnameprocedure, de frequentie van de informatie,
de doelgerichtheid van de informatie, de formele overlegmomenten, de inhoud van
verslagen, het naleven van afspraken tussen begeleiders en consulenten, de inspraak
van cliënten in het begeleidingsproces en de aangeboden begeleiding van de door hen
verwezen cliënt.
Negatieve punten
De consulenten hebben geen punten aangehaald waarover ze niet tevreden waren.
4.3.5.3 Verbeterprojecten
We hebben geen verbeterprojecten weerhouden naar aanleiding van de verwerking van
tevredenheidsmetingen van consulenten.
4.4 Het decreet rechtspositie van de minderjarige
In 2012 was het Decreet Rechtspositie van de Minderjarige geen groot thema. Zaken die
reeds goed lopen, blijven we behouden. In 2011 was er reeds voor elke werkvorm een
tekst rond de rechten van de minderjarige, specifiek toegepast op de werkvorm. Deze
teksten bleven we gebruiken en verfijnden we waar nodig. Ook het memory-spel om op
een speelse wijze jongere kinderen informatie te geven over hun rechten bleven we
gebruiken. Verder blijven we aandacht hebben om nieuwe medewerkers zo goed
mogelijk te informeren over het Decreet. De kwaliteitscoördinator brengt jaarlijks nieuwe
medewerkers samen om hen op de hoogte te brengen over kwaliteit met daarbinnen
uitleg over het Decreet Rechtspositie van de Minderjarige. We doen dit onder meer aan
de hand van een tekst waarin alle rechten uit het Decreet uitgelegd worden en hoe we dit
toepassen op Amber.
In 2012 herwerkten we de teksten rond inspraak en participatie in het
kwaliteitshandboek. Hierbij hielden we rekening met het Decreet en integreerden we de
83
bovenvermelde reeds gemaakte evoluties in de praktijk. Binnen thuisbegeleiding geven
we expliciet aandacht aan het bevragen van kinderen en jongeren rond hun
doelstellingen. We bundelden binnen een methodiekenmap verschillende methodes
hierrond.
Verder blijft er ruimte op het Overleg Kwaliteit om vragen rond het Decreet aan te
pakken. In 2012 maakten we ook met alle teams opnieuw afspraken rond het vernietigen
van dossiers. Tot slot hielden we een update van het modeldossier met oog voor de
rechten van de minderjarige.
4.5 Vorming en extern overleg
De kwaliteitscoördinator volgde de studiedag ‘Radar op zelfevaluatie’. Tijdens deze dag
werden er verschillende modellen van zelfevaluatie aangereikt en geïllustreerd met
praktijkvoorbeelden. Er was ook ruimte om eigen ervaringen uit te wisselen in kleine
groepjes. De theoretische kaders die aan bod kwamen gaven ook handvaten m.b.t. de
plaats van kwaliteit in de organisatie.
4.6 Hoe gaan we verder in 2013?
Voor vzw Amber wordt 2013 een jaar van verandering en vernieuwing. Twee grote
evoluties, de organisatieontwikkeling en het instappen in het Experimenteel Modulair
Kader, beïnvloeden de kwaliteitswerking. Organisatorisch krijgt kwaliteit een nieuwe,
meer geïntegreerde plaats in de voorziening. Inhoudelijk moeten we bekijken wat de
implicaties zijn voor het kwaliteitshandboek.
In 2013 besteden we extra aandacht aan het Decreet Rechtspositie van de Minderjarige.
In functie van de geplande inspecties in het voorjaar maken we een overzicht van wat we
reeds doen. We willen de voorbereiding voor deze inspectie aangrijpen om op basis van
hiaten verbeteracties te plannen.
Ook de jaarlijks terugkomende zaken komen in 2013 aan bod. Het up-to-date houden
van het kwaliteitshandboek met het uitgebreid herzien van een aantal onderdelen
koppelen we opnieuw aan het verder gebruiksvriendelijk maken van het
kwaliteitshandboek. Hierbij zoeken we ook hoe we op een efficiëntere manier procedures
die verschillend zijn voor de verschillende werkvormen kunnen herzien. We werken
84
verder aan de procedures voor BZW-40, een nieuwe werkvorm binnen vzw Amber sinds
2011. De tevredenheidsmeting blijven we afnemen bij onze cliënten. We verfijnen waar
nodig de procedure en formuleren verbeterpunten vanuit de resultaten.
Tot slot nemen we in 2013 vanuit vzw Amber deel aan een intervisiegroep rond kwaliteit.
Dit om onze kwaliteitswerking te toetsen en input te krijgen vanuit andere organisaties.
Deze intervisiegroep wordt georganiseerd vanuit jeudgzorg Emmaüs.