ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

20
ËS«-& ^ mi \ SfKHWS VOOC BO0EMKAWERW6 <^Z\tt*<Fp%&&-.A ' / . 3 / V / W - / V ' " ' - --WAGENJNGEN \ mmimmm im mmmsâ-omassm 4 Verslag Tas de Excursie naar Duitsland (BS - 27 Juni f 52) - * * ; ' . Mr. 308 *• * Inhond V } I Inleiding pag.2 •- | ÏI Iets ©var het verband tussen vegetatie - f klimaat en bodem peg» 2 I 1 Klimaat en vegetatie peg. 2 * a.Küb&aatsverschillen door verschil in hoogte- 4 ligging pag.2 b. Klimaatsverschillen door versofail inexpositiepag. s c«Climax theorie pag. 3 2 Het verband tussen vegetatie en bodem pag.4 a »Ce droge bosgezelschappen in de vlakte pag. 4 b.De droge bosgezelschappen in de MlddeIgeberg- ten pag.6 o«De vochtige bosgezelsahappen in de vlakte pag «6 d.De vochtige bosgezelschappen in de Middel- gebergten pag*7 r U I Snigo opmerkingen bij de beschrijving en discussies ' * der bodemprofielen peg* 8 1 1 De Brannerden peg« 8 * 2 öleiartige Boden pag. 9 ï. S Readasina's pag.10 " IT Beschrijving van de bezichtigde profielen pag.11 1 pagea: à Overzicht van deexcursiepunten * B HrûUSt !^ n ï??», die als ****** in dit verslag genoemd : StoStt^Siï 1 ^ U "*«*"*** *• «•Platen güenSppen | C Kaart van het excursiegebied met ligging van de excursiepunten. ISN ^2DMi 90 ~02

Transcript of ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

Page 1: ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

ËS«-&

^

mi

\ SfKHWS VOOC BO0EMKAWERW6

<^Z\tt*<Fp%&&-.A ' / . 3 / V / W - / V ' " ' - --WAGENJNGEN

\ mmimmm im m mmsâ-omassm 4

Verslag Tas de Excursie naar Duitsland (BS - 27 Juni f52) - *

* ; ' . Mr. 308 *• * Inhond

V } I Inleiding pag.2

•- | Ï I I e t s ©var het verband tussen vegetatie -

f klimaat en bodem peg» 2

I 1 Klimaat en vegetatie peg. 2

* a.Küb&aatsverschillen door verschil in hoogte-4 l igging pag.2

b . Klimaatsverschillen door versofail in expositie pag. s

c«Climax theorie pag. 3

2 Het verband tussen vegetatie en bodem pag. 4

a »Ce droge bosgezelschappen in de vlakte pag. 4

b.De droge bosgezelschappen in de MlddeIgeberg-ten pag.6

o«De vochtige bosgezelsahappen in de vlakte pag «6

d.De vochtige bosgezelschappen in de Middel-gebergten pag* 7

r U I Snigo opmerkingen bi j de beschrijving en discussies '

* der bodemprofielen peg* 8

1 1 De Brannerden peg« 8

* 2 ö le iar t ige Boden pag. 9

ï. • S Readasina's pag.10

" IT Beschrijving van de bezichtigde profielen pag.11

1

pagea: à Overzicht van de excursiepunten

* B HrûUSt !^nï??»,die a l s ****** in dit verslag genoemd : S toSt t^Si ï 1^ U "*«*"*** * • «• Platen güenSppen

| C Kaart van het excursiegebied met ligging van de excursiepunten.

ISN 2DMi 90 ~02

Page 2: ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

m. 2 —

ï INLEIDUSG

In d® week van 22 tot 27 Juni 1952 werd deelgenomen aan excursies in Duitsland, welke onder leiding stonden van Prof. Dr R. Tuxen, directeur van de Zentralstelle fur Vegeta­tionskart ierung te Stolzenau. Het initiatief voor deze excursie werd genomen door Frof« Dr F. Florschutz en Dr W.C. de Leeuw.

Uit de aard van de zaak lag bijl deze excursies de na­druk op de plantensociologie. Evenwel, naast de bestudering van de plantengezelsohappen en hun standplaats, heeft Prof. Tuxen ook steeds het bodemprofiel in zijn beschouwingen betrokken. De door hem waargenomen oorrelatie tussen het plantengeselsehap en het bodemprofiel werd op de excursies gedemonstreerd. Op enkele andere onderwerpen, die tersprake kwamen, zoals palynolo­gie, zal in dit verslag niet worden ingegaan.

Door de aanwezigheid van enkele Duitse bodemkundigen, zoals Prof. Dr W. Laatsch, Prof. Dr Richter en Prof. Dr W. Wittich was het mogelijk dieper op algemeen bodemkundige pro­blemen, zoals bodemvorming en bodemolassificatie in te gaan. Van dit bodemkundige gedeelte zal in dit rapport een verslag worden gegeven.

Na een overzicht van de relatie klimaat, bodemprofiele plantengezelschap, wordt ingegaan op de bodemclassificatie, waar na een beschrijving volgt van d© bezichtigdebodemprofieleno

Daar voor de meeste der exeursiepunten maar weinig tijd beschikbaar was, zijn de beschrijvingen van d« profielen slechts summier.

Î Ï IETS OVER HET VERBAND TUSSEN VEGETATIE - KLIMAAT W WWM

Door Tuxen is reeds sinds tientallen jaren gewezen op het verband tussen natuurlijk bosgezelschap enerzijds en kli­maat $ bodem anderzijds. Ook tijdens de excursie werd steeds op dit verband de nadruk gelegd.

1 Klimaat en vegetatie

In het excursiegebied komen klimaatsverschillen voor tengevolge van verschil in hoogteligging en expositie.

a Klimaatsverschillen door^verschil in^hoogteligginyK De Mi d"de Ige berg ten Xn hèt~excùrsiegê"bTed b"enoren alle

tot de klimaatsgordel van de beuk, terwijl de vlakte niet meer tot deze klimaatsgordel te rekenen is. De eik heeft in het ge­bergte niet zoveel kans om zich te ontwikkelen, daar hij als lichthoutsoort niet tegen de concurrentie van de schaduwhout-soort, de beuk, opgewassen is» In de vlakte kan de eik zich ech­ter wel goed ontwikkelen daar de beuk hier als opgaande hout­soort van nature slechts weinig voorkomt.

De bossen in de Middelgebergten bestaan dan ook bijna geheel uit beuken. Deze beukenbossen worden door Tuxen bijna alle tot de groep van de Fageta gerekend. Door anderen (o.a. Westhoff) werd dit bestreden; daar de kruiden-en struiken­vegetatie van deze beukenbossen vaak niet sterk afwijkt van die der eiken-haagbeukenbossen (Qöerceto-Carpineta) en kunnen vol­gens hem deze beukenbossen (althans gedeeltelijk) beter tot d© beukenrijke vertegenwoordigers van de Quereeto-Carpinete gere-

Page 3: ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

-5-

kend worden. Ook bij de laatste opvatting wordt echter het ver­schil tussen de heuvels met een dominantie van beuk en de dalen met een dominantie van eik als een gevolg van verschil in kli­maat gezien»

De eikenbossen in de vlakte zijn in het gebied van d« Middelgebergten Querceto-Carpineta, ze liggen vooral op loess. Tegenwoordig is er van deze bossen in de vlakte zo goed als niets terug te vinden, ze zijn overal verdwenen en in bouwland veranderd» Het beukengebied in de bergen is daarentegen nog steeds het domein van de bosbouwer,

b El|maa|.sversch|J.len door_versch.il iûjBxjDOjsj tie ~* Bekïjlrt mên"*de vegefaïiê rondom een berg dan blijkt,

dat op de verschillende hellingen verschillende vegetaties voos komen, die althans gedeeltelijk het gevolg zijn van een ver-* schil in klimaat. Enkele voorbeelden werden tijdens de exeursi« gedemonstreerd. De eerste 4 punten in het Teutoburgerwoud {Ie dag), punt 1 t/m 4) gaven het volgende beeld:

Fagetum eonvallarietösus

Fagetum typicum Fagetum

dryopteridetosum

In het Wesergebergte, Hohenstein, was de situatie alsvolgt;

Fagetum allietosum

Fagetum convallarietosum

Fagetum dryopter ideto sum

Deze verschillen zijn in werkelijkheid veel ingewikkelder. Doordat slechts enkele punten werden bekeken werd een zeer ver­eenvoudigd beeld verkregen.

Vaak gaan de verschillende exposities met de verschil lende gezelschappen ook samen met verschillen ia dikte van de verweerde * eolluviale laag feoven het gebeente, Tech zl$n alle verschillen in vegetatie niet terug te voeren tot de invloed van dit verschil in profiel. Ook directe klimaatsinvloeden doen zich gelden: zo hebben de zuid hellingen meer warmteminnende planten,

c Glimax^theorie Dei plürEensociologen (Clement 1916} verdedigden oor­

spronkelijk de mening, dat in een bepaald klimaat de planten­groei zich op bodems zonder grondwater steeds in een bepaalde richting tot een bepaalde vegetatie, de z.g. climax-vegetatie, ontwikkelde. Deze climax-vegetatie was in de meeste gevallen een bos. Deze theorie lâep parallel met de theorie van de bodem kundigen, dat bij een bepaald klimaat een bepaalde zonale bodem behoort *

Page 4: ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

•>4*"

Voor do vlakten én het exoursiegebied is de climax-associatie volgens deze theorie het Quereeto-Carpinetua typicum« Dit bostype zou dn a een evenwichtstoestand vertegenwoordigen» Dit Quereeto-Carpinetum typicum gaat daar samen met de zonale grond, de Grey-Brown podzolie.

Deze theorie van de climax behoefde echter al spoedig uitbreiding, er bleken n.1. standplaatsen voor te komen, die te arm zijn om de climaxvegetstie te dragen* Zo vindt men op de arme gronden in het exeursiegebied bosgezelschappea behorende tot het Querceto-Betuletum. Deze noemde men nu para-climax. Climax en para-climax werden tezamen door Diemont en Tux*n climaxgroep genoemd. In het gebergte is de kwestie nog ingewik­kelder, hier speelt ook de expositie een rol en krijgt men meer­dere elimaxgezelsehappen, die men climax-zwerm noemde* Het oude idee van de climax is dus wel geheel verwaterd. xO

Ook de tegenwoordige theorie geeft nog looeilijkhedeSf Zo bleek het op de excursie, dat uit een Braunerde op loess een gleiartige Braunerde kan ontstaan (I, punt 10)* De Braunerde heeft oorspronkelijk een Querceto-Garpinetum typicum gedragen; door verdichting van de B-laag is het profiel natter geworden ( en overgegaan an den Quereeto-Carpinetum stachyetosum. Het op­treden van dergelijke secundaire staunasse is volgens de Duitse bodemkundige literatuur een normaal verschijnsel, d.w.z* dat het Querceto-Garpinetum typicum meestal geen eindtoestand is maar in een Quereeto-Carpinetum stachyetosum of asperuletosum overgaat o Ook het QuercetiamCarplnetum stachyetosum is waar­schijnlijk geen eindtoestand; door een afbraak van de B-laag kan de reden van de ttglei-artigkeita verdwijnen, waarna er waar­schijnlijk een Queroeto-Betuletum typicum overblijft.

> Men zou zich tot slot de vraag kunnen stellen of er in een klimaat met een overschot aan neerslag t.o.v. de totale verdamping wel een evenwicht mogelijk is. Het regenwater dat tenslotte afgevoerd wordt zal altijd iets aan de bodem onttrek--ken. Bodemkundig gezienzal er in dit geval dus nooit van een totaal evenwicht sprake kunnen zijn. Het is moeilijk in te zien dat dan de vegetatie wel een volkomen evenwiehtstoestead kan bereiken.

S Het verband tussen vegetatie en bodem V

Als men in Ie tabel mêV"dê" excursiepunten het bosgezei schap vergelijkt met de geologische afzetting» dan ziet men : dik loessdek Querceto-Carpineta, zand, zend op keile em, dun loessdek op harde kelksteen Queroeto-Betuleta „

Behalve met de geologische afzetting kan men het bos-ge zei schap ook vergelijken met de staat van uitloging van de bo­dem» Vergelijkt men de profielen en bostypen, die tijdens de- -excursie waargenomen werden met elkaar, dan ziet men in dit op­zicht een goed verband. De Qaerceto~Betuleta stonden op podso­lige Braunerde en ßj> podsols* terwijl de Quereeto-Carptneta op niet podsolige Braunerde te vinden waren. Sen uitzondering vorm* de alleen punt I, 11, Hier vond mem een podsolige Braunerde ten* gevolge van beukenaanplant. De standplaats zou die van het Querceto-Garpinetum asperuletosum zijn geweest. Het Is echter de vraag o£ de plek met de beuken nog wel tot deze associatie

x) ':.. / De bodemkundigen hebben de theorie van de zonale grond ook moeten verlaten, S ^ * L ? Ï T% ^ï*?1*??,Soort «^iJkheden te kampen kregen als de plan-tenaooiologea met hun kliaax theorie.

Page 5: ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

«•§*»

gerekend mag worden.

Door Tuxen werd de vorm van de B-laag vergeleken met het bosgezelschap. Hij verdedigde reeds lang de mening, dat «ejc bepaalde vorm van de B-laag behoort bij een bepaald bosgezel-sohap en wel: Quereeto-Carpinetum typicum —> een brede B Queroeto sessiliflora - Betuletum typicum —* B bestaande uit enkele vrij brede banden Queroeto roboris - Betuletum typioum -*" B vooral bestaande uit fijne inspoelingsbandjeso

Beschouwt men de vorming van d® banden echter uit bodeiakundig oogpunt, dan ziet men het volgende: Leem —- geeft 1 brede band Leem op zand of lemig zand •*»— geeft brede banden Zand — — geeft fijne bandjes of in het geheel geen bandjes«

De vorm van de B-laag is dus in de eerste plaats een kwestie van de textuur van de grond. Nu wordt het bosgezelsehai niet in de eerste plaats bepaald door de textuur van de grond, maar Heer deor de voedselhuishouding. De voedselhuishouding en testuur houden echter vaak wel verband met elkaar, waardoor het lijkt alsof er inderdaad verband bestaat tussen bosgezelschap en vormen van de B-laag. Het is echter duidelijk, dat er ook ui zonderingen kunnen zijn. Er zijn mogelijkheden waarbij het lemJ ge materiaal niet voldoende voedselrijk is om het Querceto-Carpinetum typioum te dragen, terwijl er toch een brede B-laag aanwezig zal zijn. De voedselarmoede kan of door anthropogene of door natuurlijke omstandigheden ontstaan zijn. Het viursteen eluvium in Zuid-Limburg is bçv. een voorbeeld van het laatste geval; hier is de voedselarmoede te wijten óf aan de grote ou­derdom of aan de bodemvorming onder een ander klimaat, Wittich achtte het ook aannemelijk dat fijn Plottsand (He dag, punt 8) een standplaats kan vormen die door natuurlijke oorzaken voed-selarm is, terwijl het fijn genoeg is om 1 brede B te vormen. Ook de loess op de zeer harde kalksteen (Ie dag, punt 12) kan mogelijk een voorbeeld van een natuurlijk geval zijn geweest, waarbij de oorzaak van de voedselarmoede dan te zoeken zou zijn in de geringe diepte van het loeesprofiel en de hardheid van de onderliggende kalksteen. Hierbij kan uit de aard der zaak de mens geholpen hebben het proces te bespoedigen. Door Tuxen werd tijdens de excursie onder enig voorbehoud toegegeven, dat natua lijke afwijkingen van de door hem gegeven regel mogelijk zijn.

Onder 1, c werd reeds opgemerkt dat de bodemverarming in ons klimaat steeds doorgaat. Door de mens kan deze bodemver­arming versneld {strooiselroof, kaalkap) öf vertraagd worden (door goede cultuurmeatregelen in het bosl).

De natuurlijke verarming van de standplaats (begroeid met de natuurlijke bosassociatie} veroorzaakt bij niet al te rijke standplaatsen reeds snel een verandering in bosgezelsehai {©vergang van Querceto-Garpineta naar Queroeto-Betuleta}• Bij zeer rijke standplaatsen zal dit veel meer tijd vergen. Behalv« de voedselrijkdom van de standplaats zal ook de rijkdom aan bodemcolloiden een rol spelen. Is de standplaats van oorsprong vrij rijk aan voedsel en arm aan colloïden dan zal er toch een neiging tot vrij sterke uitspoeling zijn. Bij de verschillende gronden kunnen we de volgende gang van zaken verwachten: Op gronden die bij hun ontstaan arm zijn aan plantenvoedings-stoffen loopt de vegetatie-ontwikkeling op een arm Querceto-Betuletum uit.

Page 6: ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

MFQV»

Op kleiarme gronden, dl» nog vrij rijk aan plantenvoedings-stoffen zijn (of ondiep« gronden boven leerde rots) ontstaat eerst ©an Quereeto-Carpinetum, dat geleidelijk verarmt en In een Querceto-Betuletmm overgaat * Be mens kan dît proses geiaak-kelijk vorstellen {kaalkap, strooiselroof} of {door goede cul-tuurmaatregelen) iets Tertragen. Op kleirijke gronden, die rijk zijn aan plantenvoedingsstoffen ontstaan Querceto-Carpinata, die slechts zeer langzaam verarmen© In de loop van lange tijd zal hier het bosgezelsohap zieh in de richting van het Querceto-Betuletum ontwikkelen, meettal zal dit via vochtige.vormen (glelartige Bodan} van de Querceto« Carpineta geachteten. Door da mens kan dit proces versneld (maar niet zo gemakkelijk als bij kleiarme gronden} en mogelijk iets vertraagd worden«

Het Is dan nog de vraag of we de Querceto-Betuleta, die uiteindelijk ontstaan?wel als natuurlijke eindvorm mogen zien« Indien deze maar genoeg tijd kregen zouden ze waarschijn» lijk op de lange duur steeds verarmen en in Calluna-rljke g e z a Ä schappen overgaan. w

tengevolge van geologische veranderingen (erosie, ijstijden) zal dit stadium echter moeilijk langs natuurlijke weg bereikt worden»

In het Middel gebergte is net ver band tiaasen bosgezel-schap en bodemprofiel iets minder duidelijk, doordat ook de expositie een rol speelt«

De volgende drooge bosgezeischappen 4 bijbehorende profielen werden waargenomen: ffegetum coavallarietosum (op Zd hellingen )Mullattige Rendzlaa 2x Fagetum elyaetosum (niet op Zd hellingen) Mullartige Rendsina 2x Fagetum typieam (niet op Zd hellingen) Braunerde hoher

Basensattigung 8t Sallrendzina is«

Bovendien werd 1 profiel onder het Fagetum sllietosum bekeken» Dit was echter afwijkend(zie punt IV, Se). In de eerste plaats valt op, dat het versohil tussen Fagetum ©onvallarietosu» en A Fagetum elymatosum waarschijnlijk veroorzaakt wordt door een verschil in expositie» terwijl het verschil tussen Fagetum elymetosum en Fagetum typioum een gevolg is van verschillen IJS profiel* Het Fagetum typieum is voor het eerst door Lohmsyer beschreven (nog niet gepubliceerd) en volgens hem onderscheidt de standplaats van het typieum zich van die van het elymetosuja, doordat het een dieper profiel heeft» Dit diepere profiel is meest als Braunerde ontwikkeld« De excursiepunten bevestigen de* ze mening*

De profielen met gley behoren In de regel bij bosge» zeisehappen, die ook als vochtig bekend staan. Tijdens de excur­sie werden hiervan verschillende voorbeelden vertoornd (zie ®a~ derstaande tabel)» j ^^ ie ien j&et b£sge.zeJLschspjjen die o£ vochtiger ©jmstandJLg&sdga wijzen "" ~

Dag 1 punt 7 feameorige Grundwasserboden Alnetum glutinosae " 1 * 10 Glelartige Braunerde, Loess Quereeto-Oerpi&etum

staehyetosum M 1 w 11 Glelartige podsolige Braun- çuerceto-Carpinetum

erde, Loess« Gley niet zo asperujetosu» (beplant met sterk als bij punt 1© beuk* hierdoor podzolachtig

geworden)

Page 7: ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

-7-

Dag 3 punt 3 Degradierter Eumuskarbonat- Quereeto-Carpiaetum boden asperuletosum, elymus

variant ** 1 n 8 Keileemprofiel met sterke Querceto sessiliflorae-

Staunasse Betul©turn molinietosum w S " 3 (podsolige) gleiartige Braun- Querceto «essiliflorae-

erde (Dekzand op keileem) Betuletua molinietosum " 2 M 4 {podsolige) Braunerde met zwak-Querceto sessiliflorae-

ke aanduiding van pseudogley Betuletum violetosum met (zwak gleiartig) nog zwakke aanduiding van

molinietosum Uit bovenstaande tabel blijkt, dat de bosgezeischappen, die als vochtig bekend staan bijna alle op een gleiartige bodem staan. Alleen punt 3 van de derde dag, maakt een uitzondering, hier werd geen gley waargenomen, wat geweten werd aan de k*lkrijkdoa van de grond. Door deze kalkrijkdom zou het ijzer niet zo snel mobiel worden.

Behalve de hierbovengenoemde punten was er nog een punt met een profiel, waarin gley voorkwam, die niet in de vege­tatie tot uiting kwam, n.1. punt 7 .op de tweede dag* Het bos-gezelschap kon hier echter door sterk menselijk ingrijpen (be­planting met naaldhout) niet duidelijk bestudeerd worden.

Hoewel de samenhang tussen gley en bosgezelschap dus over het algemeen duidelijk naar voren treedt, mag men niet zeggen, dat bosgezelschap en bodemprofiel in deze steeds gekop­peld zijn. Het volgende voorbeeld moge dit toelichten. Het Querceto-Carpinetum stachyetosum werd hier op gleiartige bodem op loess gevonden, het kan echter ook op echte Grundwasserboden optreden op zand of lemig zand. In dat geval is dus een echte reductiehorlzont in de ondergrond te vinden.

à Êe—TÊP^JLSS JbJ0SSe.zel1S

cäa£P2n—*& d*J^idâ«2^kejrgtenw

~ """in ae~MÎddeîgêbê"rgten""in dV~bëuîEenz0nê" werden drie bosgezelschappen bekeken, die als vochtig bekend staan n=>l.: Cariceto remotae-Fraxinetum IY Ea Acereto-Fraxinetum IY 2b Fagetum dryopteridetosum I 1 en 17 4. Bij de twee eerste gezelschappen behoorden profielen, die zeer duidelijk gley vertoonden. In het Fagetum dryopteridetosum was een plek duidelijk glelartii IV 4, terwijl bij de andere plek, I 1, met enige goede wil ook van iets gley gesproken kan worden. Ook hier is dus een duide­lijk verband tussen bosgezelschap en gley.

Er werd echter ook zeer duidelijke gley gevonden in een bosgedeelte, dat tot het Fagetum allietosum, een "droog" bosgezelschap behoorde. Opmerkelijk was hierbij, dat evenals het bodemprofiel ook de bosverjonging afweek van de normale regels (zie punt IV, 2c).

Niettegenstaande er enige «rritiek op het verband tus­sen bodemprofiel en vegetatie mogelijk is, moet toch opgemerkt worden, dat op dit terrein door de studie door *Mxen en zijn leerlingen vele ook voor de bodemkundige belangrijke zaken aan het licht zijn gekomen. Als uit de critiek geconcludeerd mag worden, dat de zich ontwikkelde kennis van de bodemkundigen te weinig is benut, dan moet aan de andere kant echter opgemerkt worden, dat de bodemkundigen verweten kan worden te weinig reke­ning te hebben gehouden met de inzichten van de plantensociolo-gan.

Sen nauwer samengaan van beide wetenschappen zal in de toekomst zeer vruchtbaar kunnen zijn«

Page 8: ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

, * 3 y & * •tfp^yyi*]^

, Mm.Tmt* E taatar m»ft t i j4*s* aaa 4a* ms&tâmsm(&-\:' tan. mm a itaasssattiag «agar*» «ma* 4* a laas i f iaa t ia *«*.4fr-'x*M#« aï&a'a,» Siai?»-f 3 ©atraawsa a iâ »at Taigfcaéa aya*«?ga $4* •*«**. «ip^, «raat 4aai tar**g gaat t a t Kufciena» Pr©ta*aa4sïlsa -—* Ifullartig» B*a4alaa "*—-

MsjllraaÉslaa

VWfeMttfe« ftm&sloa

A, m laagst**»

feané*) «©g wal m«t fctóÉ: •» Jatitt^ steenbroicjea A-C'?»»***!; aîfefcaara A» «N#«&«JN£«£ kalfcateea. ' *®el faftmaiMft, Égafa '• -htcfiUs-3s:leiooropl«x©ii en og <?«$!& ia * 4* A A-B-o $ r a £ M ; B to«r vtom%m&$jp»> klaiTanaisg i*6twmH^'.<mÊm$émi •• ma«at fcrataa fcUrowa.» 4 t t 1» * « M « K ' a t a i i i ag t a t êa ©axât* -s s t a t a î a s* ,:

rermm Tg*«a Qe003 Iß Ô* A.» «»I J&- ...-4« B) Bi&fcax-a irt3fiHö?iagtó#w^a?©f$ifcl*a^-teruia Taa kleur, geaa tttUt mm '%»•, -A aa Bf Taak Tr£4 T«*fet&g» MgftNMfc Taak i a 003JUf*£*i%i M t a r a r ä « '

©*&* laâeliag vm ae rartsi***» i s a i a t gjfetaS Talla» "; Ali« Ia past ¥ g zagen we B . T . een fcraljs* ?*»&*£**• 43L« «fcf jong was en geheel boven i a do reeks thuishoort; d i t was af* T©lg«ag Sïe&tai? t e wiltaa aan aa t ailiam«, öak «ôetstMà «v saai feralaa r«aâatas*s « f t a tsfal» $ i t 4# £ M 4 « N W M 4 * - t t t t * s taat dan direot een bruine Mallrendzina {MuUpararanaziaa ) .

In de Amerikaanse opvatting zal de protor«ndzina soa» t a t de l i tho sols gerakend worden, 4« l u l l a r t i g e AU Mxairéndzina t o t âa *aa4sla*, ttuwt j l 4a Tarbrsaata &aé4*îîi«> *» mk .€# Xülte-®t#ia Brau«!*!** *a*arta «ea B ©atwifcfcil4» ia» *&£ 4» Bsa*»: '.-, Mtm% mil mrlt garateatfUBlt l a a t s t !A « A M alafc a i t ïf«; area fe*wa4%aaâ #a m«a zaakt nat a i t feawraftr ttaMfcr aas « m IfldaJtiag*'

Kalkstein Brsunlehm (taàrrt faaaa)

i **

1} Dt aaataiôîag Taa as vaxsehUlaiid« paroflaHa^aa a l a Af A» S* àorîzaat^B a*d# i s gasahia4 Talgens 4# A^rlîeaàaaa wi|»i paalogisea« profielbeaÄyijTiag, H^rbes©a3Pi jTiag Tairais Saasdll Boak óf <ïaler*

Page 9: ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

-11-

IV BESCHRIJVING YAH DS BEZICHTIGDE PROFIELSN

Punt 1 t/m 4 . Vier^prpfielen^aan_de noordeli jke h e l l i ng van. Jie£ ^eStolmrger WeXdj, o o s t e l i j k vanjftarj[j"" ""

Punt 1 : 0nd.e;r aan aVjiel ï ing'" "* "" "~ Tn"*prlncîpê t>e¥tIaT de bodem hier uit een tegen de

helling op in dikte afnemend loess-dek op mergelondergrond. Se loees is evenwel niet geheel zuiver, maar iets te lemig door bijmenging van mergel-collavium. Er zitter hier en daar zelfs mergellagen in het £ 45 om dikke loess-dek. ProfielSMO - 3 em donkerbruin®, losse, kruimelige Al-, loess,

Ga-, humus type: Mull, pH f 5,2 3 -30 om duidelijk lichter getinte "granulafc" A2, loess

Ca-, 10 YR 5/5 30 -45 cm duidelijk zwaardere, "blocky* B2 (loesshouden-

de klei), Ca 4, 10 YR 5/4, met iets gley-vlek­ken

45 - ea {BD) zware mergel verweringsleem, "coarse blocky", 2.5 Y 7/4, pH i 6.5.

Class: Volgens Laatsch is dit profiel een Muil Braunerde, ont­wikkeld op loess. Het is een "Braunerde hoher Basenséttigung"« ¥/el heeft een ontkalking van de loess plaats gevonden, maar tot een veraQTe verarming of zelfs podzolering kan het niet komen, doordat steeds van boven af een aanrijking door basenrijk water plaats vindt. Eubien» zou ait profiel als Kalkstein Braunlehm betitelen, wan­neer er geen loess in zat.

In het Amerikaanse systeem van indeling zou hier spra­ke moeten zijn van een intergrade tussen een Grey-Brown podzolio en een Brown Forest soil, .Vegetatie; Fagetum dryop teridetosum (varenbegroeiing onder fcefcken-êpstand)

Pont 2: halverwege^de helling Ook* ïïier~bêvô"heT zich nog een loessafdekking op de

mergelondergrond. De colluviale invloed is aanzienlijk minder. Het valt op, dat hier geen aparte AZ horizont meer te onder­scheiden is. Nog is de loess evenwel kalkloos. Profiel: 0 - 15cm Al, granulär plastic, loess, Ca-, 10 YR 5/4,

pH 5.2, * 20 - 25 fo klei 15 - cm B2, fine'blocky loess, Ca-, 10 YR 4/3, pH

5.7, * 30 - 35 f klei. mergel.

01aa^: Volgens Laatsch is ook dit profiel weer een loess Braun-erae, Het is een echt ABD profiel. Vegetatie: Fagetum typicum.

Punt 3 : bi^na boven aan h e l l i n g . Nog^is" een Toêssa?de"kking op de mergel aanwezig. De

bodem is evenwel kalkrijk tot in de bovengrond. Er is practisch geen A-horizont in dit profiel meer aanwezig. Profiel: 0 - 10cm plastic A, loess, 10 YR 3/1, Ca*, i 20-25 %

klei 10 - 30era fine blocky B, loess, 10 YR 4/3, Ca*, i 20 -

25 % klei 30 - cm mergel (D horizont).

Class; Ook dit profiel wordt getypeerd als ©en Basensattigter loess Braunerde. Volgens de Amerikaanse indeling zou hier sprake zijn ran een Brown-Forest soil.

1) zl« hl», in

Page 10: ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

«»12»

Punt 4: £$jt£ t©£. ö p deze plaats ontbreekt de loas s bedekking. Het pro­

fiel Is een sseer ondiepe mergelverweringsgrond« (Readzina ) • Haar wordt verondersteld, Is dit een neg Jonge grond, «erst tot ontwikkeling gekomen na totale verdwijBtng ren een oorspronkelijk [email protected]. ir ontstond een discussie of misschien ©p deze hoge tsppen aiisser eau loeas-deS aanwezig is geveest« Profielî © • 10 à IS es A l , zeer donkere kruimelige granular 10 IE s/l opgewreven» 10 YR 3/2 gewreven. Ca4, 25-30$ klei;

12 a 17 - em mergel (G horizont}« M i nadere beschouwing van het profiel blijkt, dat

vlak ©nd*r 4# À horizont een enkele caTs dikke, kleiige verwe-ringslaag aanwezig is (B horizont), £lasa: Lastsch wilde dit profiel zien els een "flachgrundige fvîullrendziaaH« De B wijst op een overgang naar de verbrannter Rendzina. -..-fe^etetie; Biget^a typieusu

Pust 5: £PE&M§PX J ^ ^ J ^ Ë * i k l | A & Z*$L &•£ !£•£*£ £el*£g£cJL Be~bod»îavormiûg heeft hier niet plaats gevonden op .

«achte mergel maar op de wat hardere Muschelkalk. Ook het klimaat al« bodemvormende factor is M e r andejs

gerweeat. In tegenstelling tot de punten 1 t/m 4 Is hier spreke v&s een zuidelijke expositie« Het mierokliaaat is dus veel dro­ger. Hierdoor en tevens door het iets res istentere aoedergeste«* te he«ft zieh een minder gunstige kalkverweringsgrond ontwikkeld Pj^ft:^,; Be Âl horisj&nt is kruimel ig doch heeft 30 - 40 % klei

klesr 10 Y* 3/1 ongewreven, 10 tg 3,5/1 gewreven, pH 5,2.

Clgss: Mullartige Eendzina (©rvergeng van de Protorendzina naar de lullrejadaiïi®y« yg^etatiei Jagetum eonvallarietosram met o.a. Carez digitate« OTOerkingen: 2ear fraai was in scheuren in de Muschelkalk een opvulling door calciet waarneembaar, daar uitgekristalliseerd na oplossing en uitloging in de borengrond.

Butt 6: j|ispeu|orfx loessprofiel sa bij X&lksteengroeve. 0 - 18 om Azp7 Î0 Y f 5/*^ngevorêven, To JË 4/2.5- ge­

wreven * 10 $ kiel 18 - 37 em B21, subaagular blôûky, ?«5 YB 5/6, ê 15%

klei 37 - €2 e® B22, pleterige struetuur 10 YK 5/6, i 16 $

klei 62 -200 om BS3 g, subangular blocky (gleyvlekken).

Pe hele B2 horizont vertoont een zwakke marmering in witte vlakken« Mogelijk is dit een nieuw profiel in colluviaal aiateriael op een onthoofd profiel, waarvan de B horizont (B23g) nog aanwezig is. Clisg: I^atsch tvpeerde dit profiel als een poÉfcolige gleiartige Wainerde* De aaerikaaase Indeling zou deze grond als "imper­fectly drained" rangschikken onder de Gray-Brown Podzolic Soils» Het verschijnaal der Staunasse verdient evenwel zeker nadere aanduiding. Gezien de gehele profielopbouw menen w i j , dat hier twee bodemprofielen op elkaar aanwezig waren. XÊ^tatie: indien een feosvegetatie aanwezig zou zijn, zou deze uit' hét' Qu«rc©to-Garpinetum asparuletossa hebben bestaan*

Page 11: ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

-13-

Punt 7: Osterkap£e^ûx iQroekî , ©lzenbos. "* I>e"~bod«m bestaat vS% zand~mêt keileem în de onder­

grond. Het grondwater heeft een pH 6,5 - 7 en staat op 35 ca diepte• Profiel: 0 - 25 cm venige humeuze A, 10 YB 3/1

25 - 35 cm zeer zware Cg of G {gereduceerd met roest­vlekken } o

Glass: In dit profiel sluit de gley-horizont direct aan bij de Wnïg humeuze bovengrond, zonder dat daartussen nog een gebleek­te A2 aanwezig is. Volgens de Amerikaanse indeling valt deze very poorly drained soil daarom in de hoofdbodemgroep van de Humic Gley Solls, of naar een vroeger criterium in de Half-Bog soils. In de Duitse nomenclatuur wordt dit profiel getypeerd als Anmoorig en Grundwasser Boden» OjgmerkJLBgfia: Deze grond is zeer nat» Het grondwater staat zo hoog, datde humusvorm niet Muil is, doch anmoorig (Kublena). Het blijkt, dat onder de A horizont, beneden de zomergrondwater-spiegel het profiel nog duidelijke oxydatiekleuren vertoont. Dit valt te verklaren, doordat vroeger de grondwaterstand niet zo hoog is geweest als tegenwoordig. Dit is inderdaad het gevalt Voorheen was dit weiland.

Anderszins zouden deze gleykleuren verklaard kunnen worden door een orydatie door stromend, zuurstofrijk grondwater aan te nemen. Dit nu werd minder waarschijnlijk geacht, omdat dan de begroeiing waarschijnlijk niet in hoofdzaak uit els doch uit es zou hebben bestaan. Vegefeatie: Aineturn glutinosae met o.a. Carex ondergroei. (Dit vegetatietype gaat steeds gepaard met ontwikkeling van een veni-ge bovengrond (Niederungs Moor). Plaatselijk ook nog invloeden uit het Quereeto-Carpinetum filipenduletosum.

Punt 8: In de naaste omgeving van punt 7 werd nog een bosgezel-schap bekeken op iets hoger gelegen grond (de keileem lag hoger) waar geen sprake was van werkelijke grondwaterbeinvloeding. Het was een keileemprofiel met duidelijk Staunasse-invloeden. door­dat regenwater op het diepere grondwater stagneert. Het grond­water stijgt hier maximaal tot 90 - 100 cm beneden het maaiveld. Daarboven vertoont de keileem in grijswitte en oranje roestige vlekken een gleyachtig karakter Vegetatie; Quereeto-Betuletum molinietosum.

Punt 9: Segenkruispunt (zanderij) *~ Een profieT waarTn^zTcït geen duidelijke textuur B horl

zont had ontwikkeld, doch waarin onder elkaar, in een zeer fijn-zandige ondergrond een opeenvolging van enkele dunne, zware B- • lagen te zien was0 Het profiel toonde bovenin een lichtere A2; het was echter onthoofd. Class:Laatsch beschreef dit profiel als een podsolierter of podsoliger Brauner Waldboden. Volgens het Amerikaanse indelings­systeem zou dit profiel als een Gray Brown Podzolic soil worden beschreven. Vegetatie: Dit profiel werd getoond als een typisch voorbeeld van de bodemontwikkeling in fijn zand onder een Querceto petr*a« Betuletum (violetosum) vegetatie.

Volgens Prof. Tuxen is dit profiel gevormd als een pod zolachtige grond. Het materiaal in de A-horizont wordt afgebroke waarna in diepere lagen door nieuwvorming van kleimineralen een verleming optreedt (Filtrations Verlagerumg - Laatsch), of wel, dat kleimineralen "rein mechanisch werden dupchgeschlämmt".

Page 12: ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

p -14"

Punt l ö ; Houtvesterij Rott, over het gas-Wes^ksnaal bij[

~EêV"gleyachtig of pseudo-gley profiel In loess, waar» in geer fraai de marmering tengevolge van de reductie rond eiken wortels waarneembaar was« Vlak rond da wortels bevindt zioh een blauwaehtig-zwarte ring en daarbuiten omheen een door da orga­nische stof gereduceerde, witte zone« De met de gleyaehtigheid gepaard gaande ophoping van eoncreties is vooral »eer uitgespro­ken op 40 - 50 cm diepte, in wat Laatscb aanduidde als de hoofd« bewortelingszone. Deze laag zou volgens hem In het bijzonder ernstig uitdrogen« Profiel: Ö - 7 cm M l * lichte loess, soft granular, met wortel-

vlekkan 7 * 20 om A12» lichte loess, granular-blooky met wortel-

vlekken 80 - 40 cm A2g, lichte loeas, blocky, poreus gleyachtig,

Mn«-eoncreties 40 - 50 cm B, stugge zware loess, coarse blocky, gley-

achtlg met zeer veel Mn«-eoncreties« 50 - > Iets lichtere loess, blocky, gleyachtig«

Class: Dit is volgens Laatsch een gedegradeerde loess Braunerde«. äie in een gleyaohtig profiel is overgegaan door "Wasserstau'* .ungn« Er heeft zich een zware gemarmerde B-horizont in dit pro­

fiel gevormd, welke In het bijzonder bovenin (40-50 am) uit zeer sterk kleihoudend materiaal bestaat en zeer stug is« Dit is te­vens de hoofdbewortelingszone volgens Laatsch, waarin een krach­tige verlening optreedt als gevolg van solvormige aanvoer van Fe, Al en Si, zowel van onderen als van boven« Ook de minder zware AS-horizont is gemarmerd. Laatsch ziet deze horizont hele­maal niet als een AS- dus als een uitspoelings horizont« Hij is wel van mening, dat dit profiel zich in een podzolachtig profiel kan ontwikkelen, waarbij wat volgens de Amerikaanse profielbe­schrijvingsmethode als A& moet worden betiteld, inderdaad een uitapoelingslaag wordt, doch tot een zuiver podzolprofial kaa deze grond nooit degraderen als gevolg van de Staunasse. Végétâtia; Quereeto • Carpinetum staehyetosum.

Punt 11: Praefv*k_i|i deJkoutvesterij[ ott^ Gleyachtig prof Tel îiflôess, doch op een minder natte

plek. Het profiel is hierdoor minder gleyachtig« Profiel: 0 - 5 cm Alp

5 - 25 cm A2,lichtbruin, iets valig van kleur, begin podzolering

25 - 55 cm Bgt?}, bruin gevlekt, gleyachtig 55 - 75 cm grijs (Verfahlungs horizont) 75 - > om weer bruingrijs gevlekt, gleyaohtig.

Class : Dit profiel is een gleyachtig loess profiel met bovenin een podzoleringsinvloed. Sen duidelijke B-horizont is evenwel niet tot ontwikkeling gekomen« Volgens de Amerikaanse classifi­catie zou dit profiel waarschijnlijk als een Brown Podzolic soil worden beschreven met vermelding van de gleyachtige ondergrond als moderately well drained« Opm^rktefien: Volgens Laatsch is de grijze Verfahlungs horizont mlasenïen ' "ontstaan, doordat van hieruit het water naar boven naae de hoofdbewortelingszone trekt en het ijzer uit deze zone dus relatief verdwijnt« Voor een dergelijk verschijnsel moet de grond een sterke capillaire werking vertonen (niet veel klei en niet veel grof zand}« In de zomer wordt deze grijze zone cement hard.

Page 13: ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

-15-

In tegenstelling tot het profiel bij punt 1©, ver­toont dit profiel een vrij duidelijke A2 ontwikkeling. De veron­derstelling is, dat deze krachtiger A2 ontwikkeling het gevolg was van de op deze grond aangebrachte beuken begroeiing. Vegetatie: De natuurlijke begroeiing op deze gronden bestaat uit het Quereeto-Carpinetum stachyetosum. Nu zijn op dit proef-vak beuken geplant.

Punt IS: Wiehengebirge, zuideliik^van^Lubbeckej^een^prof^iel^in ToëTsJI ov£r~hârd"e~k¥l^sFe¥n~{^roeve~met3£1îû£) """"*" ~Het~bôd"êmprôfTer vertoont ondêr~"een*~4ÏÏ a BO~cm dikke,

losse, meelaehtige A2-horizont (10 YE 6/5) een zeer duidelijke, zwaarder (jfc 25$ klei) ontwikkelde, enkelvoudige B-horizonta Het merkwaardige hier was, dat men als begroeiing een Quereeto-Carpinetum zou verwachten. Men vindt evenwel een Querceto -petreae / Betuletum typicum. Mogelijk heeft hier de invloed van de mens een rol gespeeld. Door kappen en beweiding zou een heide begroeiing een krachtige verarming van de bodem veroorzaakt heb­ben. Nu nog groeit er veel ¥aecinium. Cla3g: Het profiel wordt geclassificeerd als een podsoliger Braunerde.

Ile 4ag

Punt 1: £pnge Esgrond, zuidoostelijk^van^üohte^ zander!j_ "" fris-kras geXaagcTe, zandtgê smêltwâterâfzetting met

bovenin verweringsmateriaal en uitgeblazen steenzool. Het pro* fiel vertoont vorstspleten, welke niet tot in de keienlaag door­lopen en dus ouder zijn (Weichsel- of Riss-ijstljd). Profiel: 0 - 20 cm Ap

20 - 25 cm A2 loodzand 25 - 35 cm B2 roodbruin humus- en ijzer oerzand 35 - 50 cm bruingeel zand 50 - 80 om geelbruin zand 10 YR 5.5/6 80 - cm (G) geelgrijs zand met zwak lemige "Doppel-

bandeE". Glass: podzolprofiel. Opmerkingen: De bodemontwikkeling vertoont inderdaad een duide-lijke podzolering, evenwel , de profieldifferentiatie onder de B2-horizont van het podzolprofiel zou kunnen duiden op een vroe­gere ontwikkeling als Brown podzolic soil. Vegetatie: De aanwezigheid van de doppelbander was aanleiding voor Prof« Tuxen hier de oorspronkelijke vegetatie als Querceto roboris - Betuletum te beschouwen, gevolgd door êen Gallunetum -genistetu». Nu was het bouwland.

Punt 2: Darlaten -^Zanderij ànjlekzand " Be profielen in deze zancTerfJ waren niet alle hetzelf­

de. Op de hoogste punten kwamen profielen voor, die op hoge hei-depodzolprofielen geleken. In de lagere stukken en vooral ook op de hellingen kwamen echter profielen voor met een verkitte B-laag. Profiel: Beschrijving van een lager profiel

0 - 10 àm. Al • 10 - 55 cm A2, loodzand, 10 YE 5/2 55 - 65 cm B2h, humusoer, 5 YR B/0 65 -120 cm Bâiriiijijzeroôr, 5 YR 5/3 en 5 Yl 3/2; verkit

120-160 cm B3, overgangslaag naar de G horizont, 7,5 YR 4/5

160 - > cm gelig zand, 10YR 6/5. Alles slaat op de wand wittig uit.

Page 14: ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

•16-

Glass: Dit profiel lijkt volgaas de Amerikaanse classificatie een typisch grondwaterpedzol • Hiervoor is d« sterk verkitte B-horizont kenmerkend. Qiyerkiaaeo ; De. genese van de verschillende profielen was inge­wikkeld en niet geheel duidelijk» Aanvankelijk moet het terrein vrij droog zijn geweest en is er verstuiving opgetreden. Later werd het terrein nat en de lagere punten werden overgroeid utet veen«

Ha de vervening van de oiageving is er struikgewas gaan groei©» (vooral berk}, waarschijnlijk behorend tot het Betule-tws pubescentis«

De profielen hebben waarschijnlijk reeds voor het sta* diusa van ©vergroeiing door het veen de sterke ©-laag ontwikke­ling gekregen, als gevolg van bepaalde grondwaterbewegingen in de hellingen*

Bet was te zien, dat de A2-lsag op diverse plaatsen uit verstoven zand bestond, Ir van Diepen gaf een uiteenzetting van de mogelijkheid, dat bij het podzolprofiel de Aa-horizont e<p typische stuifzandafzetting is, hetgeen speciaal bij Prof. Tttxeö sterk Insloeg.

Punt 3: Dit punt is evenals punt 4 van deze dag gelegen in een bosgebied, dat tot de liken-fcerkaabosgezelsehappen behoort« Dek-zand ter dikte van 80 om op keileesi uit de Riss (Saale) ijstijd» De keileem Is ontkalkt tot S a 6 m diepte. Profiel: Het bodemprofiel vertoont bovenin het begin ven een boapodzol, daaronder zijn echter nog sporen van een oudere pro­fielontwikkeling« Voorts vertoont htrt profiel gleyverachijaseleai Het is een gl^yachtig profiel«

AO - "Aufla&ehfosus* 5 em Al zend A2 zand 7,5 TR 2/2 B zaad 7,5 ÎB 3/2; begin van de vorming van ©en nieuwe BS AS zand« 10 TB 4»5/4 B2 zwak lemig zand 10 IB 5/6 Gg zaad met gleyvlekken Dg leutig zand van de keileem,

Heine inspoelings bandjes zijn niet te vinden« Glass: Het profiel moet waarschijnlijk beschouwd worden als een beginnende podzol op een vroegere gleyachtige Braunerde (an intergrade between a Gray-Brown Podzolïe and a Podzol or a Brown Pedzolle seil}« Vegetatie ; Op deze profielen van dekzaad ©p keileem is dé grove den met menging van eik en beuk zeer goeé op zijn plaats. Ook de Douglas doet het goed; wortelt ook nog goed ïa de keileem-ondergrond. De natuurlijke boavegetatla van deze piek behoort tot het Qaeroe-to petrea« - Betuletua mollnietosum, ©p de overgang evenwel mar het violetosum. Het molinletoaum duidt op een vrij voehtige ; standplaats, hetgeen ook overeenkomt met de gleyversehijnselen in het profiel«

Punt 4: Deze plek is iets droger dan de vorige. Profiel: 0 - 20 ca AS grijs loodzand

ZO - 80 em B£ liehtbruin zand 00 -120 cm Gb geelgrijs zand, waarin dunne, lichtbruine«

zwak lemige bandjes 120 -190 cm stugge leeaband, 705 TR 6/6; gleyvlekken in

deze horizont 10 TR 6/8 190 - > cat gelig zaad«

0 -2 -5 -

8 -23 -43 — §8 -

Z em 5 em 8 cm

23 cm 43 em 58 om

em

Page 15: ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

•17-

Er ontstaat een diseussie of dit een verlemingshorl-zont is of een keileemlaag. Wittich wijst in dit verband op het voorkomen van vrij grote stenen op 4 50 om diepte« Glass: Dit profiel wordt in de Duitle nomenclatuur als een secundair podzol, ontstaan uit Braunerde, gekenschetst, met een zwakke aanduiding van pseudo-gley« Opmerkingen! Zou de stugge lemige band op 120 - 190 cm diepte een inspoelingshorizont zijn, dan zou dit profiel volgens Prof» TÜxen als een typisch profiel onder een Querceto sesslliflorae-Betuletum gezelschap beschouwd kunnen worden« Waarschijnlijker evenwel is, dat het hier een keileemlaag betrefto Als zodanig kan dit profiel dan ook niet als typisch worden beschouwd. De dunne, zwak lemige bandjes tussen 80 - 120 cm diepte souden «er-der wijzen op een verwantschap met het Querceto roboris - Betul« tum* Tegetatie:Querceto sesslliflorae - Betuletum violetosum. Er komt echter ook nog iets Molinia i# voor» Deze bosgezelsohappen zijn wat rijker, dan de andere eikentoerken gezelschappen« Yol-gens Ttlxen zijn ze gekenmerkt door brede inspoelingsbanden»

Punt 5: Zanderij op_ heide ~ Secundair Soog-Heidepodzöl op oud bosprofiel met dunn«

bruine inspoelingsbandjes« Deze bandjes zijn door de latere heidebegroeiing ontwikkeld als Doppelbander« In het profiel valt een tijgering waar te nemen, welke volgens de Nederlandse ziens­wijze als wortelvlekken wordt beschouwd. Wittich heeft een ande­re verklaring. Volgens hem zijn het bolvormige liGhamen met een hoger gehalte aan harsen of vetten, die moeilijk zijn te bevoch­tigen. Hierdoor zou er geen inspoeling van humus en/of ijzer plaats vinden. Ze worden volgens Laatsch veelal gevonden in gronden, welke voor strooiselwinning gebruikt zijn.

Yerder zijn hier zeer fraaie uitstulpingen van de A2B in de ondergrond te zien. Laatsch meent, dat de bojieja welke voor het ontstaan van deze uitstulpingen verantwoordelijk zijn, gegroeid zijn kort voor o<f tijdens de huidige Calluna-begroei-ing. Vegetatie: Callunetum-Genistetum typicum.

Punt 6: â%r®vIû£ jp.J}lawon^e%zan& ~" D e~oôrspronkelî*j e vê*gê"ta"tie is een Querceto roboris-

Betuletum geweest. Later heeft de heide hier invloed uitgeoefeni Profiel: Het zeer diepe profiel vertoont bovenin een podzol met A2, Bh en Bir horizonten, de laatste geeloranje van kleur: 7.5 YB 4/6; daaronder zijn dunne bandjes tot enkele meters diepte« De bovenste bandjes zijn zwart (heide). Daaronder komen Doppel-bander voor (bovenin zwart van de heide, onderin bruin van het bos), en tenslotte zelfs Triplebänder, waarbij onder het bruine bosbacdje nog een groen glauconiet bandje voorkomt. Opmerkingen: Volgens Laatsch waren deze Bänder tijdens de afzet« ting van het materiaal ontstaan. Het leek ons echter, dat het inspoelingsbandjes waren; ze kruisten n.1. soms de natuurlijke gelaagdheid.

Miet alleen komt het groene glauconiet voor in de Triplebänder doch ook daartussen, mogelijk zelfs in gelijke hoe­veelheden. Waarschijnlijk is, dat zich in de inspoelingsbandjes meer diepere materiaal bevindt.

Plaatselijk oxydeert het groene glauconiet tot bruin FeÔ03

Page 16: ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

-18-

Punt ?: Ia te lunch l^S&ÈMPR' * Kuil met balustrade bij vennetje in het bos o Kleine

Moor« Flottsana op kelleem. Het Flottsand, dat wet grover is dan loess, buret $ Ä

de bovengrond S à 4 % klei; iets dieper, door inspoeling, onge­veer dubbel zoveel, Het Sluff-percentage is * 25 %• Het Flott­sand bevat 0,6 © 0,8 % CaCOS, dat met zoutzuur kan worden bepaal« Dit is echter slechts voor l/S voor de plant beschikbaar} de rest wordt geblokkeerd door gelhuidjes. Deze huidjes beschermen de Silikaten tegen verdere verwering. Dit werkt de verarming van de Flottsemdgronden bij doorgaande verwering en uitspoeling steeds meer in de hand« Sok is er op deze plaats moeilijk kalk door de bomen uit de ondergrond te halen, daar de keileem ontkalkt is« Al met al is deze plek een vrij arme standplaats« Vegetatie:, Het oorspronkelijke bosgezelsohap is niet goed meer vast te stellen, daar de menselijke invloeden zeer groot zijn» Thans groeit er een Querceto sessiliflorae - ïetuletum* Het is ook met heide begroeid geweest* Glass: Bodemkundlg gezien is dit profiel een secundair© gley-achtige podzol, welke uit Braunerde is ontstaan. Ia de Amerikaan­se terminologie zou het mogelijk een intergrade tussen een Pod­zol en een Gray-Brown Podzolic soil, of een intergrade tussen een Podzol en een Brown Podzolie soil kunnen zijn, welke imper­fectly drained is.

Punt 8: Syke» gaorme kuil iGairajg loehJ in Plotteejojl. Hef" profieT vertoont e«n~superposi¥iê tan drie bodems

vormingen op elkaar en tevens een uitgesproken textuur B hori­zont o Profiel: Aö Auflage humus - 5 om

0 - 1 om Al 1 - 3 ca AS, loodzand, 8 TB 4/2 5 - 5 eft B2 van mieropodzol, 8 TE 4/4 5 - 30 ca B2 horizont van een Brown Podzolic profiel

in de A2 van het Gray Brown Podzolic profielf 10 TS 5/6

30 - 40 ©m AS van het Gray Brown Podzolic profiel, 10 TR 5/4,5

40 - 60 cm B2, sterk lemig met iets gleyvlekken, 10 TE 5/6

60 - em keienvloertje . Glass: Het profiel vertoont bovenin een mieropodzol, waarsohijn?-Üjk ontwikkeld ©p een Brown Podzolic profiel, hetwelk zich weer heeft ontwikkeld in de vroegere A2-horlzont van een oorspronke­lijk imperfectly drained Gray-Brown Podzolic Soil.

De Duitse classificatie kenschetst dit profiel als een gleyaehtige secundaire "maszig podsolierte Braunerde geringer Basensattigung"! Teaetatje; Thans vertoont de vegetatie een met dennen beboste headed''Het hele beeld duidt op een Querceto-Betuletum. Tuxen denkt, dat de oorspronkelijke begroeiing een Querceto~Çsrpia«tum é.3 geweest, ook in verband met de ontwikkeling van een enkele dikke verlsmingshorizont in het bodemprofiel, in plaats van ver­schillende lemige iaspóelingsbsndjes. Dit Querceto-Carpinetum zou echter door de mens zijn gedegradeerd.

Wlttieh achtte de mogelijkheid niet uitgesloten, dat dit profiel al van nature een Querceto-Betuletum heeft gedragen, omdat het Flottsand vrij voedselarm is. Ook in de diepere lagen is dit profiel voedselarm, hetgeen toch moeilijk aan de degrada­tie kan worden toegeschreven.

Page 17: ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

•1#*

Sissingli sloot zich ook bij dit standpunt aan, zodat hier mogelijk een Toorbeeld werd geTonden Tas een groad met de B ia ééa baak, welke toch Tan ca tare met een Querceto-Betuletum was begroeid« Tfexen accepteerde na een lang debat later deze moge­lijkheid (zie ook hoofdstuk II, pag. 2 a . ) .

e H i e da&

*s Oehteads werd tijdens Toortdurende regea een excur­sie in de Taläse Tan de Weser gehouden»

Be Talaue is bij Stolzenau * 3 km breed« Be a.w. k m t die bezocht werd, is echter Teel minder breed« Langs de riTler liggen hier hoge niet duidelijke lichtere oeverwalïea mat er» achter depressies met Aualeam en in de ondergrond sema* Be Ter* sehilleade grasland-gezelschappen in deze TaXaue werâea uitTe** rig bestudeerd. Ook werd ingegaan op de Traag, wet de eerspreak lijke natuurlijke Tegetatie zou zijn geweest* Ia een park, d*t nu Trij lag Toor oTerstromingen door de riTier, Tiadt men een bos, dat mogelijk nog een afspiegeling Tan de natuurlijke omsta, digheden kan geven. Het is een gezelschap waarin in de boomlöag Fraxinus excelsior dominieert.

*s Middags werd een exeursle gehouden in het gebied Tan het "Niederterras» Tan de Weser«

Punt 1: Het profiel ligt in een bouwlandgebied (rogge, hsTerK Profiel; Het profiel bestaat uit een lemige bouwroor, dito uit* spoelingshorizont en een lemige "bloeky* B-laag, welke naar ©à» deren.oTergaat in een zand met inspoelingslagea. Het profiel lijkt op een Sel profiel in de N.Limburgse Hochfltitlehm.

0 - 15 cm Ap 10 TH 4/3 15 - 40 cm AZ 7,5 'SE. 4.5/4-gewreTea 49 - 55 om BS (bioeky) een beetje geTlekt, iets gleyeea

tig 5 TE 4/3-ongewreTen; 5 YJR 4/4-gew*eTea 55 - cm Cb zand met bandjes; kleur Tan de bandjes

5 TR 4/3-©ngewreTea. Tegetatie: Volgens Tüxea wijzen de inspoelingsfeandjes erop, dat de oorspronkelijke Tegetatie een Quereete sessiliflora-e-Betfclet TioletosuBi was« Omarkingen : Er werd een discussie geroerd of het Hiederterres of Uittelterras zou zijn. Niederterras liefet het meest waar­schijnlijk, de oude meanders liggen er nog duidelijk in. Dit is bij het Middelteràps"%iet meer te verwachten.

Het leeägehalte in de boTengrond neemt Tan de Weser naar de terraswand af.

Punt 2: Een droog profiel Tan het Queroeto roboris - Betuletum typiciam aan de rand Tan lagere gronden.

Volgens de Amerikaanse indeling zou dit profiel de ia tergrade tussen een Brown Podzolic en een Gray-Brown Podzolic soi.1 zijn. OTaaerkingen: Dit is de plaats waar men zich bij Toorkeur Teatig de. Er zou een Tindplaats Tan Troege ijzertijd gedemonstreerd worden. Het profiel bleek echter zeer TergraTen.

Punt 3: Oud Bouwland daaMj^S^jLnnaj;. Op hoge, nïet met Auelehm oTerdekte stuifduinen Tan h

Weser Laagterras beTindt zich een oude bouwlandgroad, kenbaar a een dikke bruine ophogingslaag. Daaronder Tertoont het profiel bruine, zwak lemige fibers Tan het Queroeto roboris-Betuletum type «

Page 18: ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

>.'.;• vi . ' „ • J u •- ••

• •'•i-â

•^0*

Punt 4 Î Hoera vaa ^ftô*-®axâmbe|«ft SÉmfiftX Ma f3« s "«*? Imdge^ j i rWo 1i0wlô|st/fà©î*#£fcr^ a«*âk

Be nat««*!! jfc» T*g«tati« *»P a i t p#©flel ssom #•&. a*BH«»riJk • ft«#^®t0-B©tnl#t^» ssijju Sô&ér?©a mit d* %i$& *«** 4* *olï»**É** , bmizlag. • r • • ,

Puât 5t JîraBif^fc % ÛPjQ&aL* H é r werl e«n «it©ea2;#itiag ge^rv««. &mr -b«t AS&ftMJft-van de Anelehia door Net ermann. De Auelâhm zou z«er jong z i jn ,

a i t i a tegenstell ing tô t d# oud ore opvattingen»

Bast S: T®t a lot werd a©g #©n mMsitjJc in ©«a ou*» ri*;l##is»» • fe*kek«a» JCLsafiferotk ©p oligotroof -reait* ,

mjM

*^^ t43Sf t lS&( f fkSïiT îp ®m** (**i»*K *@i# &Xapp®rst#saïï* Oader d#i# «f 2*tting*a beriadt *&& s»g* Târ* setetssattâ {Pro~«laei«sl3.

Op d# $egen©Terllgg*&ae n«llisg*i* T«*l fc*&* «et**»*' Bat as h** .torde, sl©e»t verwerende Opliet, éat siafe' tussen • Cogger en luim' bevindt* Qebï«4 2s 'g&«M&»âft,»* W^SM^E^Ml^x

Diverse pÄtfieTeu en plSatenge^ssîiaappea *i$ *»*•• ' Fag#t«sgefci«d. Bet fege&aageBled deelt îti#r # t t©t .JUO •» «ft**-. de ïseespiegel*

raœotee * friixinetnsi ©p typisei* Um B»^ -4K»?$m4^-^ - t iMte* leesu M t par t iel , 33 &et gehele J»«r- t ea r fût« Art- j MtftiNriMiât' •.. • stroomt en ia daardoor TOS m %m&wfe®trli1s.+ Öp we* isegr«£ J i m « i»o ket Aoereto - Srtodtait&ft» - ,

Pant Sc: Op I*Jfe|*iftmtfjt&« op auNrgpl» stefk 40«9M)4Ktfc»'

0 » S om A© fi » £5 «m Al

86 - 40 on lejaig »« te r iee l ; «***k gley gevlekt* j : lend&iaa« •. • •

r«&eteti$t fegetnm sHietossmu Het mftä liefet evenarel «&•$-normaT^oor deae vegetat ie . Be beak fettjkt dfts ook jas>*iX$#È t * verjongen, &• ee voert b i j de verjonging de feoventee».

Pant M$ laâj l AO^f f i fSM M Ä * £ * i 4PJtoftC«fe ^ 1 ^ ^ % ' ' solfia. ifiss'WMSt &*&&&*

Dm Ie«ss Ei#i? ïa ß i e t z© laiiarijk « i s â$ i «®© ia feet ^«iito)mrg«r WalÖ (i« ösg) . B» fcaifceteea i i g t 1w*ia»41«i''lii«ir «i** p#r, in h&t Œmt&'tmT&Qr Wald waren ö« profielen &zäiepM? oittwilE*»

AI Moll {ge«n Rohhumus) pH 4 5 AS- 10 tS S/4 B2 t«3rtuar B8> st«rlE i*mig, felocîey, 7,§ ^ 4/4* fig«wr«N-

T@a: 7,5 TR §/5~g«w3e®irwa» 01>f g : Bit profiel i s #en spißoifiek ar#y Brown Podfcöllo soll» i« t s imperfeotly- dyaiseô (concret ie s in âe B-àoriaoût) » Sa i&aifisi zia i s d i t ««a Bali B^sööeya^» i « t s gleysohtigi

Page 19: ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

-21-

Vegetatla : Fagetum dryopteridetosum. Naast deze profielen werden nog een aantal bosgezel-

schappen gedemonstreerd, waarbij vooral het Tersohil vegetatie tengevolge ran. verschil in expositie treffend was.

Punt 3a: Onder aan de helling kegelvormige "alluvial fan" af­zetting van kalk in een erosiedal z.w. van Alfeld, Profiel: 0 - 10 cm Al, stenige humeuze bovengrond, niet kalkrijk

10 YR 2/2 10 - om Â2, stenig, 3,5 Y 4/2 - kalkrijk

B2 , zware lemige en "blofcky" textuur B, 10 YR 4/2,5-ongewreven.

Glass: Het profiel werd gekenschetst als een degradierte ver­braunte Rendzina. Vegetatie; Quereeto-Carpinetum asperuletosum, Elysus variante Opmerkingen : Ofsohoon het bosgezelsehap op vochtige omstandig­heden wijst, vertoont het profiel geen gleyverschijnselen. Dit werd geweten aan het feit, dat het profiel zo kalkrijk is. Hier­door zou het ijzer niet zo snel mobiel worden.

Hierna werd in het erosiedàl het versohil van vegeta­tie op de verschillende hellingen gedemonstreerd (expositie). Ook bleek het bosbestand zich beter te ontwikkelen op het collu-vium langs de hellingen dan op de ondiepe Flammenmergelgronden op de toppen en in het dal.

Punt 3b: Boven op de heuvel. Profiel : 0* 3 f5 cm AlIffiLTartig^Mull, kalkrijk„ 5 YR 2/1

25 - > cm (B} kleiig materiaal tussen de kalksteen bro* ken uitgehaald, 10 YR 4/2,5.

Class: Mullartige Rendzina overgaand naar een Mull-Rendzina <> Vegetatie: Fagetum elymetosum. Omerkingen : Pro f i el en begroeiing zijn sterk aan elkaar gebender Ö«t meer vochtige Fagetum typicum (een nieuw gezelschap nog niet gepubliceerd) staat meer op Braunerde (Ie dag), die meestal wat diepere profielen te zien geven en beter geschikt zijn voor höutgroel.

Bij dit punt werd tevens een langdurige, uitvoerige discussie gehouden over het belang van de kennis van de natuur­lijke bosgemeenschappen ende toepassing in de bosbouw.

Er werd door Prof. Richter een uiteenzetting gegeven van de classificatie van de reeks van de Rendzina1s (zie hier­voor hoofdstuk III, p8r. 3).

Punt 3c: Pjrofiel op_steile aoordheli.ingj. 4 30 - 35 cm Al, gemene met stukken~ka"lk"steên~en. witte verwering si e em. Glass: Flachgrundige Mullartige Rendzina. Vegetatie: Fagetum elymetosum.

Punt 3d: Profiel dpjie zuidhelling. I0"""~"~l!r cm AÎ,""kTerig;""zwaarder en minder humusarm dan

vorig profiel; slechtere kruimel-structuur, weinig kalksteen; 7,5 YR 2,5/2 G(B) 2,5 Y 5,5/2.

Glass: Mullartige Rendzina, overgang naar Protorendzina. fegetatie: Fagetum convallarletosum«,

Page 20: ISN ^2DM i 9 0 ~0 2

-£3-

Ye dago Westelijk Tan Bildeaheim

Punt 1: Loess op grofsandig en grindrijk fluvioglaciaal. Bouw­land.

Ia de Loess een mooi Braunerde of typisch Gray Brown Podzolic profiel, Ttbçen vermoedt in de bovenkant van het fluvio­glaciaal een oude laodemfcorming. Als zodanig wijst hij op wat hij als Wsrzelzapfen ziet» Profiel: 0 - 15 om Al, donkerbruine loess

15 - 50 em A&, lichtbruine loess 50 - 70 cm 12 * 5 à 75e klei meer dan in de A2, duidelij­

ke coatings, bloeky, prismatische structfcur 70 - 90 om BS, zwak bloeky 90 »100 om B Dl

100 -135 cm B DE 135 - O B D «

Punt 2: lk^roc^enrase^jO£ helling;._(|âisehelk£lk)_ Profiel: 12 em baraïne humeuze grond op Kalksteen» Geen ontwikke-ïiïg van een B-horizont. Te&etatie: Mesobrometum erectie» Glass:" De bovengrond is te dun voor een "Braune fîendzina",. Deze zou dikker moeten zijn pet een organische-stofarme B-horizont eronder« De bovengrond is zo dun, dat hij plaatselijk meer naar de Protorendzina of de Lithosol neigt»Ditzelfde type zou onder bos weleens een zwarte Mull-Bendzina of een zwarte mullartige Seadztnt te zien kannen geven« De Yerbraumàng is waarschijnlijk te wijten aan een andere vorm van de organische stof op deze kale gronden waar de zon zo sterk Indringt.

Pont 3: Schwarzerde profiel (Chernozem) bij Sarstedt, bouwland» Dit profiel sluit aan bij de streek meer naar het zui­

den en het zuidoosten waar.Schwarzerden veel te vinden zijn* Het gedemonstreerde profiel is niet geheel zuiver meer«

Er is 30 cm kalkhou&ende loess opgebracht» Profielronder de opgebracht« loess ziet het profiel er alsvolgt uit:

0 - 20 OM Al, iets kalkhoudend {kalk vanuit de opge­brachte laag?}» Het onderste gedeelte van de Al is lichter. Hier is misschien sprake van een zwakke AS-vorming. Hoofdkleur is 10 TR 4/1,5.

EO - 60 om B2, sterk prismatisch, bloeky, geen kalk meer, heeft sterke coatings op de structuur­elementen: kleur 10 YR 2,5/1 -gewreven, 10 TH 3,5/1 - ongewreven

•00 * J> om G, geel en kalkrijk; kalkophopingen - loéss-poppetjes; structuur massief.

Punt 4: BjB pgk aan de. £fjLa|ize/ o£ioklo j.sçJierGarte.n_te Hann©v*rA