INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over...

60
s INTERNATIONALE pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler? Een euro van ons allemaal Europees Parlement dichter bij de burgers Rusland behoedzaam terug op wereldtoneel? Louis Michel zet België weer op de kaart Instituut Clingendael

Transcript of INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over...

Page 1: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

sI N T E R N AT I O N A L E

pectator

Jaargang 54, nr 6, juni 2000

Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa

Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

Een euro van ons allemaal

Europees Parlement dichter bij de burgers

Rusland behoedzaam terug op wereldtoneel?

Louis Michel zet België weer op de kaart

Instituut Clingendael

★★

★★

Page 2: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

COLOFON

Uitgave van Van Gorcum & Comp. b.v.(Assen) namens het Nederlands Instituut voorInternationale Betrekkingen ‘Clingendael’(Postbus 93080, 2509 AB Den Haag), datsamenwerkt met het Koninklijk Instituut voorInternationale Betrekkingen (Liefdadigheidstr. 13,B-1210 Brussel).

De Euronummers (3, 6, 9 en 12) vande Internationale Spectator komen totstand i.s.m. de Europese Beweging Nederland (EBN).

Verschijnt maandelijks en wordt uitgegevenop de grondslag van een redactiestatuut.

REDACTIEBUREAU

Instituut ‘Clingendael’Redactie Internationale SpectatorPostbus 93080, 2509 AB Den Haagtel. 070-3245384; fax. 070-3282002email-adres ([email protected])Website Clingendael www. clingendael.nl

KERNREDACTIE

A. van Staden (hoofdredacteur)Peter A. Schregardus (eindredacteur)Gerard J. Telkamp (eindredacteur)

ALGEMENE REDACTIE

Y. Vanden Berghe, F. Bergman, W. Hout,M. van Leeuwen, J.C. Mulder,C.W.A.M. van Paridon, H. Renner,F. Roelants (redacteur voor België) J.Q.Th. Rood, N. Schrijver,S. Vanhoonacker, R. de Wijk, E.B. Zoomers.ADMINISTRATIE-ADRES

Uitgeverij Van Gorcum & Comp. B.V.Administratie Internationale SpectatorPostbus 43, 9400 AA Assentel. 0592-379555; fax. 0592-379552

NIEUWE ABONNEMENTEN

Opgave bij uitgeverij Van GorcumAbonnees ontvangen een factuur

ABONNEMENTSPRIJS

ƒ 99,=/Bfr 1990 per jaarstudenten (max. 5 jr) ƒ 80,=/Bfr 1600studenten-startersabonnement (1 jr) ƒ 49,50/Bfr. 990buitenland: ƒ 145,= (studenten ƒ 122,50)Betaling via Belgisch gironummer is mogelijk.(Abonnementen worden automatisch ver-lengd, tenzij voor 1 december schriftelijkopzegging heeft plaatsgehad.)

ADVERTENTIETARIEVEN (EXCL. BTW)1/1 pg ƒ 1150,=; 1/2 pg ƒ 675,=;1/4 pg ƒ 425,=

LOSSE NUMMERS: ƒ 12,50 EXCL. PORTOKOSTEN

Richtlijnen voor auteurs zijn verkrijgbaar ophet redactie-adres.

ISSN 0020-9317

Alle in dit maandblad uitgesproken meningenen inzichten blijven geheel voor verantwoor-delijkheid van de schrijvers.

Niets uit deze uitgave mag worden verveel-voudigd en/of openbaar gemaakt d.m.v. druk,fotocopie, microfilm, of op welke wijze danook, zonder voorafgaande schriftelijketoestemming van de uitgever.

Inhoud juni 2000

R.C.R. SIEKMANN

EURO 2000 en de nationale identiteit 281

WIM KOK

De Europese Unie: samen verder met verdieping en verbreding 283

J.Q.TH. ROOD

Naar een intergouvernementele Europese Unie? 289

A. SZÁSZ

Een euro van ons allemaal 295

B.J.S. HOETJES

Het Europees Parlement moet terug naar de burgers:naar een nieuw mandaat voor de Nederlandse Europarlementariërs 301JEAN PENDERS

Dubbelmandaat: niet doen 305HANS VAN BAALEN

De Russische keizer heeft geen kleren meer 307HANS SCHIPPERS

Rusland en het Midden-Oosten: continuïteit en verandering 311SANDER HUISMAN

Grensgebieden?: Regionale samenwerking tussen Kaliningrad,Litouwen, Oekraïne, Polen en Wit-Rusland 317

DIRK ROCHTUS

‘Der Gang nach Kigali’ van Belgisch buitenlandministerLouis Michel 323

BOEKBESPREKINGEN

FRANS A.M.ALTING VON GEUSAU OVER

Ontwaken of vergaan: een boodschap voor Europa 327GER VAN ROON OVER

Flitsen van Russen tijdens de Tweede Wereldoorlog 329ERIK DIRKSEN OVER

Tien jaar na de val van de muur 330

BOEKAANKONDIGINGEN 333

AGENDA in deze aflevering op blz. 326

SUMMARIES 335

WEGWIJS INTERNATIONAAL OP INTERNET 337

Page 3: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

Tijdens de Europese Raad van Keulen (3-4 juni 1999) is besloten een inter-gouvernementele conferentie bijeen te roepen om de institutionele vraag-stukken van de Europese Unie op te lossen die niet waren geregeld in hetVerdrag van Amsterdam en die, gelet op de op handen zijnde uitbreiding vande Unie, om een oplossing vroegen (en vragen). Daar werd ook vastgelegddat de agenda beperkt diende te zijn: omvang en samenstelling van de Euro-pese Commissie, stemmenweging in de Raad van Ministers en eventuele uit-breiding van het stemmen met gekwalificeerde meerderheid in de Raad. Hetgaat hier om de zg. left-overs van de IGC 1996.* Wel is de mogelijkheidopengehouden de agenda lopende de IGC nog te verbreden. Vrijwel zekerzal dit ook gebeuren. De IGC is formeel van start gegaan op een bijeenkomstvan de ministers van buitenlandse zaken in Brussel op 14 februari 2000. Dewerkzaamheden van de IGC moeten zijn afgerond vóór het einde van hetjaar. In Nice moeten derhalve spijkers met koppen worden geslagen.

Onderstaande websites kunnen worden aangeklikt via de lijst met linksop de website van de Europese Beweging Nederland: http://www.europese-beweging.nl (manuscript afgesloten op 28 april 2000).

IGC 1996 en Verdrag van Amsterdam:Voor het Verdrag van Amsterdam en een link naar ‘The 1996 IGC retrospecti-ve database’ van de Europese Commissie, zie:http://europa.eu.int/abc/obj/amst/en/index.htm_

Conclusies van het voorzitterschap:1 Europese Raad in Keulen, dd. 3-6 juni 1999:http://europa.eu.int/council/off/conclu/june99/june99_nl.htm_2 Europese Raad in Helsinki, dd. 10-11 december 1999:http://europa.eu.int/council/off/conclu/dec99/dec99_nl.htm_

EU-instellingen en de IGC:

1 De Europese Commissie (EC): http://www.europa.eu.int/igc2000/_ Eenapart onderdeel van de website van de EC is gewijd aan de IGC. Met het oogop de institutionele hervormingen is Michel Barnier benoemd als Commissa-ris voor institutionele hervormingen. Van deze website kunnen de rapportenover de IGC die in opdracht van de EC zijn voorbereid, worden gedownload.

2 Het Europees Parlement (EP): http://www.europarl.eu.int/igc2000/enOok het EP heeft op zijn website ruimte gereserveerd voor de IGC 2000.Namens het EP zijn vooral Nicole Fontaine, voorzitter, en de europarlemen-tariërs Elmar Brok en Dimitris Tsasos betrokken bij de IGC. Op deze websitevindt u de officiële bijdragen van het Parlement aan de IGC.

3 De Raad van de Europese Unie: http://db.consilium.eu.int/cig/intro/int-ronl.asp?lang=nl_Tot op heden bevat deze website nog weinig materiaal.

4 Het Voorzitterschap:4a Het Portugese voorzitterschap over de IGC 2000:

http://www.portugal.ue-2000.pt/uk/conf_intergov_main00.htm_4b Het Franse voorzitterschap over de IGC 2000:webadres nog niet bekend.

5 Economisch en Sociaal Comité:http://www.esc.eu.int/fr/acs/press_rels/cp_18_2000_f.htm_

Selectie standpuntbepalingen en informatievoorziening van de overheden vande EU-lidstaten over de IGC:

Verenigd Koninkrijkhttp://www.fco.gov.uk/news/newstext.asp?3309http://www.fco.gov.uk/news/keythemepage.asp?105_http://www.fco.gov.uk/news/speechtext.asp?3625_

Italiëhttp//www.esteri.it/eng/backgroundfact/italyand/d100200e.htmhttp://www.esteri.it/eng/foreignpol/ue/index.htm_

Duitslandhttp://www.auswaertiges-amt.de/4_europa/5/index.htm_http://www.auswaertiges-amt.de/4_europa/index.htm_

Oostenrijkhttp://www.bmaa.gv.at/aussenpolitik/wirtschaft/reform.html.de_http://www.bmaa.gv.at/aussenpolitik/wirtschaft/regierungskonferenz.html.de

Frankrijkhttp://www.france.diplomatie.fr/europe/index.html_http://www.diplomatie.gouv.fr/europe/politique/fiches/fiche4.htmlhttp://www.diplomatie.gouv.fr/europe/politique/fiches/fiche5.html

Denemarkenhttp://www.um.dk/english/udenrigspolitik/europa/_

Belgiëhttp://www.diplobel.org/Politics/policy_beleid_1_1_NL.htm_

Griekenlandhttp://www.mfa.gr/foreign/euro_union/febr_eng.htm_

Nederlandse documenten inzake de IGC:

Ministerie van Buitenlandse Zaken:1 Notitie dd. 21 mei 1999, getiteld Intergouvernementele Conferentie over insti-tutionele hervormingenhttp://www.minbuza.nl/actualiteit/kamervragen/archief/343DIE.html2 Notitie dd. 15 november 1999, getiteld De IGC-2000: een agenda voor deinterne hervormingen van de Europese Uniehttp://www.minbuza.nl/actualiteit/kamervragen/archief/710DIE.html3 De staat van de Europese Unie. De Europese Agenda 1999-2000 vanuitNederlands perspectief. Den Haag, 1999.Dit rapport (met de relevante par. 2.5) kan worden gedownload van de web-site van het ministerie van Buitenlandse Zaken: http://www.minbuza.nl/_4 Derde notitie van de regering over IGC 2000http://www.minbuza.nl/Content.asp?Key=303953&Pad=302486,300556

Rapporten Adviesraad Internationale Vraagstukken:De volgende adviezen kunnen worden gedownload van de website van deAIV: http://www.aiv-advies.nl1 De IGC 2000 en daarna. Op weg naar een Europese Unie van dertig lidstaten(AIV-advies nr 12), Den Haag, januari 2000. http://www.aiv-advies.nl/N1000AD/N112/N112SA.htm_ (samenvatting)Dit advies bouwt voort op twee eerder uitgebrachte adviesaanvragen, name-lijk:2 Europa inclusief (AIV-advies nr 1), Den Haag, oktober 1997.http://www.aiv-advies.nl/N1000AD/N101/N101SA.htm_ (samenvatting)3 Europa inclusief II (AIV-advies nr 5), Den Haag, 5 november 1998.http://www.aiv-advies.nl/N1000AD/N105/N105SA.htm_ (samenvatting)

Overige relevante websites:1 Over het handvest van de grondrechten van de EU (mogelijk agendapuntvan de IGC): http://db.consilium.eu.int/DF/intro.asp?lang=nl_2 Over de hervormingen bij het Hof van Justitie:http://curia.eu.int/nl/pres/persp.htm_

DRS F.J. BERGMAN is historicus en adjunct-directeur van de Europese Beweging

Nederland.

Wegwijs Internationaal op InternetFRED BERGMAN

De Intergouvernementele Conferentie van de EU in 2000

* Zie J.Q. Th. Rood, ‘Amsterdams left-overs: de uitbreiding en hervorming van de Europese Unie’, in: Internationale Spectator, december 1999, blz. 635 - 639.

Page 4: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

Een proefabonnement op JA

SON

Magazine,het tijdschrift van de stichting JA

SON

,kost slechts ƒ 20,00 (studenten ƒ 15,00).H

iervoor ontvangt u vier numm

ers van voornoem

d magazine alsm

ede uitnodigingen voor activiteiten van de stichting JASO

N.

Naam

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .A

dres . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Woonplaats

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Telefoon

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Studie (i.v.t.)/stud.nr. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Handtekening

Deze antw

oordkaart kunt u in een enveloppe (postzegel niet nodig) sturen naar Stichting JA

SON

,Antw

oordnumm

er 10711,2501 WB D

en Haag.

U w

ordt verzocht te wachten m

et betaling totdat u een acceptgiro wordt toegezonden.

Al meer dan 25 jaar informeert de Stichting JASON over de achtergronden

van de internationale economie, politiek en veiligheid. Zij richt zich daarbij

vooral – maar zeker niet uitsluitend – op jongeren in de leeftijd van 18 tot

35 jaar.

JASON informeert door middel van het organiseren van diverse activitei-

ten en geeft het kwartaalblad JASON Magazine uit. De Stichting weet zich

daarbij gesteund door deskundigen uit de ambtenarij, het bedrijfsleven, de

politiek en de wetenschap.

JASON is neutraal en waardenvrij: Zij is niet gebonden aan enige politieke

stroming of gebaseerd op een levensbeschouwelijke grondslag.

Een jaarabonnement op JASON Magazine kost slechts ƒ 30,00 (studenten

ƒ 25,00). Daarvoor ontvangt u ook de uitnodigingen voor de activiteiten.

Om u in de gelegenheid te stellen kennis te maken met Stichting JASON,

bieden wij u de mogelijkheid om een proefabonnement te nemen. Hier-

voor kunt u de nevenstaande kaart invullen.

Stichting JASON – Bezuidenhoutseweg 237-239 – 2594 AM Den HaagTelefoon 070-3605658 – fax 070-3633285

Antw

oordkaart

sI N T E R N AT I O N A L E

pectatormaandblad van het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen ‘Clingendael’ voor deze en de volgende eeuw

IEDERE MAAND ACHTERGRONDEN

EN ANALYSES

NIEUWE THEMA’S 1999-2000Kosovo: weerslag en terugslag • tien jaar nieuwescheidslijnen in Europa • mondiale verschuivingen inde volgende halve eeuw • Nederlands economischepositie in de wereld • de nieuwste intergouverne-mentele Conferentie • post-moderne diplomatie

WIE ZICH NU ABONNEERT ONTVANGT DE SPECIALE

KENNISMAKINGSKORTING!Abonnementsprijs 2000: ƒ 99,50NU ƒ 79,50/Bfr. 1590Startersabonnement voor studenten ƒ 49,50/Bfr. 990 (voor 1 jaar)

B e s t e l b o nFa

x of

stu

ur d

eze

bon

in e

en o

ngef

rank

eerd

e en

velo

p na

ar:

Uitg

ever

ij Va

n G

orcu

m,A

ntw

oord

num

mer

3,9

400

VB

Ass

ente

lefo

on 0

592-

3795

55 fa

x 05

92-3

7955

2 e-

mai

l:as

sen@

vgor

cum

.nl w

ww

.vgo

rcum

.nl

naam

adre

s

post

code

w

oonp

laat

s

datu

m

hand

teke

ning

colle

geka

artn

r.ab

onne

ert

zich

tot

wed

erop

zegg

ing

op d

e IN

TER

NAT

ION

ALE

Spec

tato

ren

ont

vang

t in

2000

de

kenn

ism

akin

gsko

rtin

g

Page 5: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 281Juni 2000 – LIV – nr 6

C O L U M N

EURO 2000 IS VANUIT SPORTIEF-TECHNISCH OOGPUNT NIETS

meer of anders dan een toernooi van de EuropeseVoetbalunie (UEFA). Bijzonder is dat het een landen-kampioenschap betreft, hetgeen betekent dat de teamszijn samengesteld op basis van de gemeenschappelijkenationaliteit van de spelers. Dat houdt echter niet indat de teams formaliter nationale afvaardigingen zijn.Zij vertegenwoordigen niet hun land, maar hun bond.Het zijn anderzijds geen zuivere bondsteams in de zindat ze zijn samengesteld uit de beste spelers van denationale competitie, want daarvan zouden ook bui-tenlanders deel kunnen uitmaken.

Het landen-karakter van EURO 2000 in de hierbo-ven geschetste zin heeft politieke implicaties. De per-ceptie van publiek en media is immers dat er een‘interstatelijke’ strijd plaatsvindt. De natie is in hetgeding. De roepnaam van het Nederlands elftal is nietvoor niets ‘Oranje’. Wie voor het eerst een wedstrijdvan het Nederlands elftal bijwoont, waant zich op eenandere planeet, want de tribunes zijn letterlijk oranjegekleurd. Bij de voorlaatste oefenwedstrijd tegenSchotland in het Gelredome te Arnhem op 26 april jl.vond elke toeschouwer een opblaasbare oranje plastickroon op zijn stoel; vervolgens was iedereen even zelfkoning van Oranje in het rijk van koning voetbal.

Succes op sportgebied verenigt de natie. Het dui-delijkste voorbeeld was het veroveren van de EK-titeldoor Nederland in 1988, o.a. na een zege op aartsri-vaal Duitsland, nota bene op Duitse bodem. Toenspoelde er een ongeëvenaarde vreugdegolf over onsland. In Olé, We are the champions! – Sport en interna-tionale betrekkingen (Clingendael, 1988) schreef Bobvan den Bos: ‘Zelfs de – als zeer rationeel bekendstaande – NRC Handelsblad-commentator J.L. Hel-dring bekende dat deze overwinning hem “met diepebevrediging vervulde”.’ Heldring was vooral verheugddat wij ‘onze grote buurman één keer hadden over-troefd’. Daarbij legde hij een verband tussen individu-ele gevoelens en nationalisme: de persoonlijke angstvoor het verlies van de eigenheid wordt geprojecteerdop – of gesublimeerd door – de groep, de natie, aldusVan den Bos (blz. 30-31).

Het proces van internationalisering en het verva-

gen van de grenzen hebben kennelijk een toegenomenbehoefte aan het uiting geven van een gevoel vannationale identiteit doen ontstaan. Er is ook welbeweerd dat de in de samenleving waarneembare indi-vidualiseringstendens een versterkt ‘wij-gevoel’ zouuitlokken. Als de vraag wordt gesteld of voetbal –juist in het Europa van de (zich steeds verder uitbrei-dende) Europese Unie – het laatste bastion van denationale identiteit is, moet het antwoord althans watNederland betreft mijns inziens neen luiden, omdathet Koningshuis natuurlijk óók zo’n bastion is, nogafgezien van de Nederlandse taal. Oranje (Konings-huis) en ‘Oranje’ (voetbal) lijken elkaar zelfs te ver-sterken. De brede sportieve belangstelling en meer inhet bijzonder het IOC-lidmaatschap van Prins WillemAlexander maken daarnaast de band tussen Oranje ensport in een ruimer verband tastbaar. In beide Oranjesbezit de BV Nederland belangrijke goodwill-instru-menten waar menig land ons om zal benijden.

Daar komt bij dat een klein of middelgroot landals Nederland zich door het behalen van succes opvoetbalgebied sterk kan profileren in Europa en dewereld. Ik zou dat het Cruijff-effect willen noemen.Kom je bij wijze van spreken in een klein dorp in debinnenlanden van China en zeg je dat je uit Hollandkomt, dan wordt dat niet begrepen. Het uitspreken –in vele varianten – van de naam Cruijff doet echterwonderen.

Intussen is ‘Oranje’ overigens hard op weg het laat-ste bastion van het Nederlandse voetbal in internatio-naal verband te worden. Ajax, Feyenoord en PSV heb-ben voorlopig geen reële kans meer om de EuropacupI (tegenwoordig: Champions League), laat staan deWereldcup (of het nieuwe wereldkampioenschap voorclubteams) te winnen. Het Bosman-arrest (1995)maakte niet alleen een einde aan het transfersysteem,maar leidde tot een salarisexplosie waardoor een elite-groep in Europa is ontstaan waartoe de nationale‘Grote Drie’ niet meer behoren. Clubs als ManchesterUnited, Barcelona en Juventus maken de dienst uit.Wie structureel het meest te besteden heeft uit spon-soring, tv-gelden en merchandising kan zich de duur-ste en beste spelers veroorloven. Commercialisering

EURO 2000 en de nationale identiteitROBERT C.R. SIEKMANN

Page 6: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

van Europees topvoetbal heeft er al toe geleid datManchester United nu een ‘wereldmerk’ is en alszodanig wordt geëxploiteerd. Hoe lang is Ajax nogwereldberoemd en sportief cultuurdrager van Neder-land naast ‘Oranje’?

Wil Nederland zich ook op clubniveau weer Euro-pees en internationaal gaan manifesteren, dan zullener nieuwe competitiestructuren op het basisniveaumoeten worden geïntroduceerd. De topclubs uit dekleinere landen zijn er in de huidige situatie de dupevan dat ze niet mogen deelnemen aan buitenlandsecompetities. Het Europese sportmodel is nu eenmaalnationaal-territoriaal georganiseerd. PSV zou graagaan de Engelse Premier League deelnemen (Ajax bijv.aan de Italiaanse Serie A en Feyenoord aan de SpaansePrimera División?) om uit de grote ruif mee te eten.PSV heeft als alternatief het opzetten van een AtlanticLeague voorgesteld, met deelname van topclubs uiteen aantal kleinere landen om aldus een grotere marktte creëren. Volgens de UEFA-regels is dat zonder toe-stemming verboden. Dat zou dan ‘wild voetbal’ zijn,dat wordt buitengesloten. Het is echter de vraag ofzo’n verbod naar Europees mededingingsrecht standkan houden. Intussen hebben de Europese eliteclubshet plan voor een Superleague niet opgegeven, al is deChampions League dan gemoderniseerd zodat aanhun wensen enigszins tegemoet is gekomen.

Betaald-voetbalclubs zijn tegenwoordig economi-sche entiteiten (ondernemingen), compleet met aan-delenuitgifte; daarom zou ook eens onderzocht moe-ten worden of het weren van buitenlandse clubs uitde eigen nationale competitie enkel en alleen opgrond van nationaliteit Europees-mededingingsrechte-lijk verdedigbaar is. De Nederlandse topclubs kunnenthans immers binnen de EU niet de nationale mark-ten betreden die hun economisch gelijke kansen zou-den bieden met de concurrentie.

De beste Nederlanders spelen nu dan ook vrijwelzonder uitzondering in de financieel en sportiefbelangrijkste buitenlandse competities (vooral Enge-land, Italië, Spanje). Daarom is ‘Oranje’, anders dande ‘Grote Drie’, potentieel een absolute topploeg.Potentieel, want EURO 2000 zal dat in de vorm vande Europese titel in eigen land nog moeten bevestigenen de resultaten van de serie oefenwedstrijden warenniet bemoedigend.

‘Oranje’ is in internationaal perspectief overigensbijzonder vanwege het grote aantal Suriprofs. ‘Oranje’is een Kleurrijk Elftal. Taxichauffeurs in het buiten-land mogen dan zeggen als het gesprek over voetbalgaat, dat het geen écht Hollands elftal is, maar danhebben ze het geheel bij het verkeerde eind, want elkeNederlandse voetballiefhebber beschouwt de jongensvan de ‘kabel’ (Bogarde, Davids, Reiziger, Kluivert enSeedorf) oprecht als een van ‘onze jongens’. De zeer

kwalijke, want kwetsende en discriminerende ‘oer-woudgeluiden’ die soms door het thuispubliek wor-den gemaakt tegen donkere spelers van de tegenpartij,zijn alleen in de nationale competitie te horen. Op hetinternationale podium vallen de tegenstellingen tus-sen de clubsupporters in het algemeen weg en de‘harde kernen’ (de Sides) laten zich daar niet zien. Desfeer bij wedstrijden van ‘Oranje’ is ook om die redenuitstekend. Het ‘Oranje’-publiek is enthousiast, maarniet buitengewoon fanatiek.

Heldring stelde ook dat nationalistische sentimen-ten gevaarlijk zijn als ze worden gemobiliseerd vooreen politiek doel. Impliciet, zegt Van den Bos, onder-schreef hij hiermee de these dat nationalistischegevoelens onschuldig zijn zolang ze betrekking heb-ben op sportevenementen. Heldring mag hierin gelijkhebben, in de praktijk blijkt dat het trekken van dejuiste grens niet iedereen even gemakkelijk af gaat –ook in Nederland niet, aldus Van den Bos. Inderdaad,waar liggen de grenzen, waar is nog sprake vangezonde rivaliteit en waar is deze overgegaan in onge-wenste haat- en wraakgevoelens?

De grenzen worden in ieder geval verre overschre-den, indien supporters, van clubs of een nationaalteam, zich bezondigen aan gewelddadig gedrag jegenspersonen en/of eigendommen. Het kenmerk van de‘voetbalvandaal’ is dat hij niet meer kan relativeren alshet om winst of verlies gaat. Voetbalvandalisme isvoor sommige groepen zelfs een doel op zich zelfgeworden, geheel onafhankelijk van het wedstrijdge-beuren. EURO 2000 is niet alleen een voetbaltoer-nooi, maar ook een uitgebreide openbare orde-opera-tie. Er zijn o.a. met de buurlanden België, Duitslanden Engeland internationale afspraken gemaakt omnotoire raddraaiers buiten de grenzen te kunnen hou-den. Er zijn in Nederland zelfs strafrechtelijke novi-teiten ingevoerd om het probleem beheersbaar temaken. De politie kan potentiële wetsovertreders eenhalf etmaal opsluiten zonder tussenkomst van derechter. Het wetsartikel over ‘openlijke geweldplegingin vereniging’ is uitgebreid opdat ook meelopers kun-nen worden aangehouden. Een initiatief-wetsontwerpom de zwarthandel in kaartjes strafbaar te maken,heeft het echter niet gehaald. Het gevaar van zwart-handel is dat onderling vijandige supporters moeilij-ker uit elkaar gehouden kunnen worden. Fans only!Het gaat om het voetballen. ■

Over de auteur

DR R.C.R. SIEKMANN is hoofd Onderzoek en Advisering van het T.M.C. Asser

Instituut te Den Haag.

sI N T E R N AT I O N A L E pectator282 Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 7: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

DE EUROPESE SAMENWERKING MAAKT EEN

positieve ontwikkeling door. Die stel-ling is gerechtvaardigd als we eenweging maken van de resultaten vande vijf Europese Raden sinds maart1999: die van Berlijn, Keulen, Tampe-re, Helsinki en Lissabon.

In Berlijn werden alomvattendeafspraken gemaakt over de financie-ring van de Unie in de periode tot2007. In Tampere bereikte de EuropeseRaad overeenstemming over een gemeenschappelijkeaanpak van problemen op het terrein van de derdepijler, waaronder asiel- en migratiebeleid. In Keulenen Helsinki werden stappen gezet op weg naar eenslagvaardiger optreden van de Europese Unie in detweede pijler, met als belangrijk onderdeel het Euro-pese veiligheids- en defensiebeleid (EVDB). In Helsin-ki vielen voorts beslissingen over de uitbreiding vande EU. Beslissingen die de wil markeerden om descheidslijnen die een groot deel van de nu achter onsliggende eeuw het politieke landschap van Europahebben bepaald, definitief uit te wissen. In Lissabon isinvulling gegeven aan verdere verdieping van debeleidsafstemming in het kader van de EMU en is eenkrachtig signaal afgegeven om het innovatief vermo-gen, de kennisintensiteit én de sociale cohesie inEuropa in onderlinge samenhang te versterken.

Resultaten van recente besluitvorming Europese Raad

Als wij de resultaten van ruim een jaar besluitvormingop het niveau van de Europese Raad overzien, valtdaarin een tweeledig accent te onderscheiden:

1 Er is het streven naar verdere verdieping van hetintegratieproces in alle drie de pijlers. Grote stappenvoorwaarts in de Europese eenwording scheppenbijna als vanzelf nieuwe opgaven en uitdagingen. Zoligt de nauwere en meer intensieve samenwerking inde sfeer van het migratie- en asielbeleid in het ver-

lengde van de voltooiing van de interne markt en hetvrije verkeer van personen.

2 Ook is er de zo belangrijke uitbreiding van hetintegratieproces naar grote delen van Midden- enOost-Europa. Dit uitbreidingsproces houdt meer indan een technische beoordeling of de kandidaat-toe-treders voldoen aan het acquis communautaire enwelke transitieperioden en overgangsarrangementennodig zijn. De uitbreiding heeft ook gevolgen voor hetbeleid van de Unie.

Verdieping en beleidsinterdependenties

De voltooiing van de EMU in januari 1999 was eenmijlpaal, maar het werk aan de E van de EMU wasdaarmee niet gedaan. Aan de hand van stappen die deafgelopen drie jaar zijn gezet op de Europese Radenvan Amsterdam, Luxemburg, Cardiff, Keulen en Lis-sabon kan het proces van voortschrijdende verdiepingin de Europese samenwerking goed worden toege-licht.

In de aanloop naar de EMU heeft de politieke aan-dacht zich geconcentreerd op gezondmaking van deoverheidsfinanciën om tijdig aan de toetredingseisente voldoen. Dit saneringsproces werd min of meeropgelegd door de bepalingen in het Verdrag vanMaastricht, later aangevuld met het Stabiliteits- enGroeipact. In de aanloop naar de derde fase van deEMU kwam vervolgens ook de sociaal-economische

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 283Juni 2000 – LIV – nr 6

De Europese Unie: samen verder metverdieping en verbreding

WIM KOK

De Europese Unie als quasi-statelijk kader zalnooit af zijn. De grotere Unie waarnaar we opweg zijn krijgt een ander karakter dan de Uniedie we kennen. Daar is niets op tegen, zolanghet om een veilig, democratisch, duurzaam, wel-varend en ongedeeld Europa blijft gaan.

Page 8: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

dimensie van dat pact sterker naar voren. Prijsstabili-teit en gezonde overheidsfinanciën – hoe belangrijkop zich zelf ook – volstaan niet als de enige doelstel-lingen van economische politiek. Een voltooide EMUzal ook perspectief moeten bieden op evenwichtigeeconomische en werkgelegenheidsgroei. Werkloos-heidscijfers die rond (zeg) de 10% blijven steken, zijnop den duur net zo bedreigend voor de stabiliteit vande EMU als omvangrijke begrotingstekorten en hogeinflatiecijfers.

Dit besef lag ten grondslag aan het besluit in hetVerdrag van Amsterdam een werkgelegenheidstitel opte nemen. Een beslissing die de lidstaten verplicht totbeleidscoördinatie over een breed terrein bij deopstelling en uitvoering van de werkgelegenheids-richtsnoeren. Vooruitlopend op de inwerkingtredingvan het nieuwe Verdrag, zijn eind 1997 op de bijzon-dere Europese Raad van Luxemburg reeds de eerstewerkgelegenheidsrichtsnoeren opgesteld.

In de zomer van 1998 werd op de Europese Raadvan Cardiff de volgende stap gezet. Als regeringslei-ders waren wij het erover eens dat de voltooide inter-ne markt, in combinatie met de een half jaar daarna tevoltooien EMU, hoge eisen zou stellen aan het aan-passingsvermogen van de nationale economieën.Bovendien waren wij ervan overtuigd dat de economi-sche en sociaal-economische prestaties van de EMU-zone zouden worden bepaald door de kracht en dyna-miek van de daarin verenigde economieën. Hun groei-ende onderlinge afhankelijkheid noopte ertoe dat deop nationaal niveau benodigde structurele hervormin-gen op Europees niveau zouden worden gevolgd engetoetst.

In de zogeheten Cardiff-procedure worden jaarlijksstructurele knelpunten geïnventariseerd en wordt degeboekte vooruitgang van de onderscheiden nationaleeconomieën beoordeeld. De uitkomsten daarvan vin-den hun weg in de jaarlijkse globale richtsnoerenvoor de economische politiek van de Gemeenschap ende lidstaten. Op vooral Brits en Nederlands aandrin-gen bevatten die globale richtsnoeren sinds vorig jaarook landenspecifieke aanbevelingen.

In de voltooide EMU zijn de nationale baten vaneen gezond economisch en sociaal-economisch beleidgroter dan voorheen. Het omgekeerde is niet minderwaar: gebrek aan sociaal-economische disciplinewordt sneller en scherper aan de kaak gesteld. Dejaarlijkse macro-economische dialoog met de socialepartners, waartoe de Top van Keulen besloot, is eenbelangrijke aanzet tot bevordering van sociaal-econo-mische consensusvorming op Europees niveau.Nederland heeft hiermee goede ervaringen.

De onlangs gehouden Europese Raad van Lissabonligt weer in het verlengde van die van Cardiff. Wijzijn er steeds meer van overtuigd geraakt dat de EMU

niet als doel op zich zelf staat. Het gaat vooral om devraag: wát voor EMU wensen en ontwikkelen wij?Biedt zij voldoende perspectief op stabiliteit, groei enwerkgelegenheid? Versterkt zij het fundament van eenEuropese Unie die naar mondiale maatstaven kanconcurreren en tegelijkertijd de sociale cohesie kanbewaren en versterken? Biedt zij alle burgers van deUnie voldoende kansen op een rechtvaardig gedeeldewelvaartsgroei en een blijvend perspectief op actievedeelname aan wat wel de kenniseconomie of kennis-samenleving wordt genoemd?

De conclusies van Lissabon geven hierop een ant-woord. De lidstaten wordt opgeroepen in de nationalesfeer ieder het hunne te doen om de overgang naareen innovatieve, concurrerende kenniseconomie tebevorderen. Dit geldt voor de basisvorming, hetwetenschappelijk en hoger beroepsonderwijs en voorde beroepsscholing. Bijzondere inspanningen zijn ooknodig ter versterking van de wetenschappelijkeinfrastructuur. Daarnaast blijft, als eigen opgave voorde EU als zodanig, de kwaliteit van de interne marktveel aandacht vragen. Is er een interne markt voorindustriële en intellectuele eigendomsrechten? zijn detelecommunicatiemarkten voldoende vrijgemaakt? isde infrastructuur daarvoor aan de maat? en is denoodzakelijke regelgeving voldoende geharmoni-seerd? De interne markt heet weliswaar voltooid tezijn, maar áf is zij nooit. Het werken eraan mag, netals aan het wettelijk kader voor de nationale econo-mieën, nimmer worden gestaakt. Dat geldt ook voorde Europese economische wetgeving.

De Europese Raad wordt wel eens gekwalificeerdals een wat activistisch gremium dat zich, met voor-bijgaan aan de procedures van de communautairebesluitvorming, zou onttrekken aan de eisen van eenordelijke beleidsvorming. Het verwijt dat in dezeobservatie doorklinkt, dient ernstig te worden geno-men, ook als het bij nader inzien – en dát is mijn stel-ling – niet of niet helemaal gefundeerd zou blijken.

De Europese integratie werd tot halverwege dejaren ’90 vooral door marktintegratie gedreven. Depublieke en politieke aandacht concentreerde zich opwetgeving die nodig was voor de totstandbrenging enhet beheer van de interne markt. Meer dan wij in onsalledaags bestaan beseffen, is de totstandkoming vande EMU een kwaliteitssprong in het Europese integra-tieproces geweest. De EMU heeft tot gevolg dat hetintegratieproces mede een proces van beleidsintegratieis geworden, dat zich uitstrekt over steeds groteredelen van nationaal beleid.

Amsterdam, Luxemburg, Cardiff, Keulen, Lis-sabon: elk van deze Europese Raden heeft een stapgezet in het proces van steeds verder gaande beleids-integratie. Met het toenemen van de reikwijdte van desamenwerking krijgt die beleidsintegratie vitale bete-

sI N T E R N AT I O N A L E pectator284 Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 9: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

kenis en wordt zij mede-richtinggevend voor denationale beleidsvorming. En ook al is de coördinatie-methode door middel van juridisch niet bindenderichtsnoeren betrekkelijk licht, de intensiteit ervan isonmiskenbaar groeiende: benchmarking, landenspeci-fieke aanbevelingen, monitoring van de uitvoeringervan, versterkt door peer pressure. Dit dwingt onsook in eigen land meer en meer rekening te houdenmet hetgeen wij in Unieverband overeenkwamen.

Het is overigens een misverstand dat de EuropeseRaad zich een andere positie zou hebben toegekenddan is vastgelegd in de Verdragen van Maastricht enAmsterdam. Ten aanzien van inhoud en strekking vanzowel de globale richtsnoeren voor de economischepolitiek als van de werkgelegenheidsrichtsnoerenheeft de Europese Raad een concluderende bevoegd-heid. Het ligt voor de hand die bevoegdheid in mate-riële zin ruimer in te vullen naarmate de beleidsinter-dependenties binnen en als gevolg van de EMU zicht-baarder worden. Dat de EMU zo meer en meer detrekken krijgt van ook een politieke unie, ligt in deaard van die Unie besloten.

Versterking rol Europese Commissie

Het verdiepingsproces doet volstrekt niets af aan depositie en bevoegdheden van de Europese Commissie,integendeel. Met de uitbreiding van het materiëlebereik van de beleidsintegratie neemt de rol van deCommissie bij de voorbereiding van de diverse richt-snoeren toe. Haar interne coördinatietaken zullenzwaarder worden. Naarmate in de richtsnoeren meeractiviteiten met elkaar in overeenstemming moetenworden gebracht, steekt immers ook de inhoudelijkeafstemming bij de voorbereiding ervan nauwer. De rolvan de Commissie zal in betekenis toenemen waar hetaankomt op de toetsing van het nationale beleid – dezg. multilateral surveillance. Die bewaking behoort vanoudsher tot haar kerncompetenties.

Veelbetekenend in dit verband is dat, met het pre-ciezer en landenspecifieker worden van de coördine-rende beleidsaanbevelingen, de noodzaak van afdoen-de controle op communautair niveau klemmender zalworden. De uitspraak van de Europese Raad in Hel-sinki dat de globale richtsnoeren voor de economi-sche politiek het centrale coördinerende instrumentin de EMU zijn, kan niet anders worden opgevat danals versterking van de rol van de Commissie. Ook deinitiërende competentie van de Commissie in het wet-gevingsproces blijft onverminderd van belang. Deinterne markt is immers nooit af.

Ook omtrent de samenwerking in de tweede pijleren de verdieping daarvan valt het nodige te zeggen. Inhet grensgebied van de eerste en derde pijler doenzich ontwikkelingen voor die wijzen op een voort-

schrijdende beleidsintegratie in de Europese Unie. Zijbevestigen eens te meer dat het Europese integratie-proces in essentie een politiek proces is. In het ver-band van de Europese Raad beseffen wij dat ten volle.

Verbreding

In de loop van 1999 is het uitbreidingsproces opstoom gekomen. Na de ‘Zes’ van Luxemburg (Polen,Hongarije, Tsjechië, Slovenië, Estland en Cyprus)kennen we sinds december ook de ‘Zeven’ van Helsin-ki (Bulgarije, Roemenië, Letland, Litouwen, Slowa-kije, Malta en Turkije). De brede, open benaderingvan het toetredingsproces is een belangrijke steun inde rug voor de Midden- en Oost-Europese landen. Debevestiging van de kandidaatstatus van Turkije mageen politieke doorbraak worden genoemd. Vanuit hetperspectief van het regatta-model spreken we nu overde ‘Twaalf plus één’.

Uitbreiding van de Unie – zo snel en omvangrijkals verantwoord – is een opdracht van historischbelang. Wij hebben nu de kans de landen van Mid-den- en Oost-Europa te helpen integreren en te stabi-liseren en zo de droom van een werkelijk ongedeelden eensgezind Europa te verwezenlijken. Dat is geenliefdadigheid: het openstellen van de EU voor kandi-daat-lidstaten is ook in ons eigen belang. Hun toetre-ding zal de Unie verrijken en versterken, in politiekeen veiligheidstermen alsmede in culturele en zekerook in sociaal-economische zin. Vergroting van deinterne markt stimuleert de economische groei enschept geweldige mogelijkheden voor het bedrijfsle-ven, zeker voor een export- en investeringsland alshet onze. We moeten de uitbreiding van de Unievoortvarend blijven aanpakken, zonder de ogen tesluiten voor de bij vele burgers in Europa levende vra-gen en gevoelens van onzekerheid.

Het is van groot belang dat de vaart in het uitbrei-dingsproces behouden blijft. Van overhaaste uitbrei-ding is beslist al geen sprake meer. De val van deMuur ligt al weer ruim tien jaar achter ons. De NAVOheeft vorig jaar al nieuwe leden, voormalige vijanden,aan boord genomen. De EU mag niet talmen.

In economisch opzicht is er voor de Unie nauwe-lijks een beter moment voor de uitbreiding te beden-ken. In politiek opzicht is het voor een groot aantalkandidaat-lidstaten een goed moment. De woelige envaak pijnlijke eerste transitiejaren zijn voorbij. Hetgaat nu om consolidering en verdere ontwikkelingvan de democratische structuren aldaar.

De uitbreiding zal uiteraard gevolgen hebben voorhet beleid van de Unie. Zo zal de inpassing van eco-nomieën met een relatief omvangrijke agrarische sec-tor onvermijdelijk doorwerken in het gemeenschap-pelijk landbouwbeleid. Vrijwel alle Midden- en Oost-

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 285Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 10: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

Europese landen staan voor de opgave hun industriëleproduktieapparaat aan te passen aan de in West-Euro-pa geldende milieustandaarden. Bovendien zullen zijhun achterstanden op het gebied van de fysieke entechnische infrastructuur moeten inhalen. Dit houdtin dat – reeds in de aanloop naar hun toetreding –financiële steun onontbeerlijk is. Daarmee is in debesluitvorming van vorig jaar over de financiën van deUnie (Agenda 2000) al rekening gehouden.

Ten slotte zal de werking van de instellingen van deUnie moeten worden aangepast aan de eisen die hettoekomstig verbond van op enig moment 25 of meerlidstaten stelt. De Unie zal haar publieke handelings-vermogen moeten waarborgen, zowel op het niveauvan de beleidsvorming als op dat van de beleidsuitvoe-ring. Niet alleen de verbreding, ook de verdieping vande Europese samenwerking maakt dat nodig.

Praktische aanpak

Als het gaat om de praktische aanpak van de uitbrei-ding, kunnen drie hoofdvragen worden onderschei-den:

1 Hoe moeten we de Unie inrichten om te bereikendat zij straks ook in een grotere omvang goed kan blij-ven functioneren? Wat dient de nieuwe IGC, waarvoorde aftrap begin dit jaar is verricht, op te leveren voorde zo belangrijke versterking van het handelingsver-mogen en de besluitvaardigheid van de Unie en haarinstellingen?

2 Hoe dient met overgangsperioden en -maatrege-len te worden omgegaan en hoe moet de noodzakelij-ke transformatie worden begeleid? Hoe kunnen we dedynamiek versterken die nodig is voor vaak ingrijpen-de structurele aanpassingen van nieuwe leden aan deEuropese standaarden in termen van economischbeleid en goed bestuur? en

3 Hoe gaan we vervolgens door op de weg van ver-dere integratie, met inbegrip van de vraag welke rol denieuwe leden daarin straks zullen vervullen?

Om te bereiken dat een Unie van 25 à 30 ledeneffectief en slagvaardig kan opereren, zijn aanpassin-gen nodig in de werkwijze en de structuren. Watbetreft de werkwijze verdient de bedrijfscultuur van deCommissie die Commissaris Kinnock nastreeft, onzesteun. Ook het kritisch zelfonderzoek van het Euro-pees Parlement kan louterend werken. Mijn tweedeopmerking over de werkwijze betreft de nieuwe inte-gratiemethodieken. Meer dan voorheen gaan we over-leggen, vergelijken, leren van elkaar op terreinen diequa bevoegdheden tot het nationale domein behoren.Die methode kan ons goed van pas komen in de grote-re Unie. Aan de omvang van het aantal lidstaten zijnbij een dergelijke aanpak geen bijzondere complicatiesverbonden.

De Intergouvernementele Conferentie

De IGC, die eind dit jaar moet uitmonden in een Ver-drag van Nice, gaat in hoofdzaak over het transparan-ter, democratischer en slagvaardiger maken van deinstellingen. Een Commissie met één Commissarisper lidstaat zou een logische uitkomst zijn. De Com-missie werkt nu ook met twintig Commissarissen. Datzouden er bij tien nieuwe lidstaten dan vijfentwintigworden. Dat is te doen. Wel zullen we moeten blijvennadenken over de vraag hoe op de langere termijn –bij een nóg groter aantal lidstaten – hiermee om tegaan. Nederland staat open voor ideeën.

Wat betreft het aantal stemmen in de Raad staatvoor Nederland voorop dat het demografisch gewichtvan een lidstaat beter in het stemgewicht van die staattot uitdrukking moet komen. Dit houdt enige diffe-rentiatie in tussen grote en ook tussen middelgrotelidstaten. Voor het totale beeld zal moeten blijven gel-den dat er een goede balans is tussen grote en kleinelidstaten. Dit betekent dat ook in de toekomst aanrelatief kleine lidstaten een groter aantal stemmentoekomt dan met hun inwonertal overeenstemt.Besluiten van de Raad zullen overigens steeds moetenworden gedragen door een meerderheid van de EU-bevolking. Bovendien moet de uiteindelijke formuletransparant en doelmatig zijn.

Effectieve besluitvorming in een grotere Unie vergtminder onderwerpen waarover bij unanimiteit wordtbesloten. Nederland bepleit besluitvorming bij gekwa-lificeerde meerderheid tot hoofdregel te verheffen, metnatuurlijk – zoals bij iedere regel het geval is – uit-zonderingen. De democratische controle dient te wor-den gewaarborgd door middel van het medebeslis-singsrecht van het Europees Parlement. Alleen vooreen klein aantal specifieke onderwerpen zou ook inde toekomst nog unanimiteit moeten gelden. DeNederlandse regering heeft over dit onderwerp inmid-dels een ambitieuze notitie naar de Kamer gestuurd.

Het transformatieproces vergt de voortdurendeaandacht van zowel nieuwkomers als huidige leden.De politieke en economische criteria van Kopenhagenzijn en blijven de leidraad in de toetredingsonderhan-delingen. Naarmate het moment van toetreding vannieuwe leden tot de Unie dichterbij komt, neemt deaandacht voor de problemen die het transformatiepro-ces met zich brengt, toe. Dat is heel menselijk, wehebben dat eerder gezien.

Het gaat dan zowel om problemen de kandidaat-lidstaten betreffende als om vraagstukken die de Unieof één of meer van haar lidstaten raken. Zo maakt debevolking in vooral het oostelijk deel van Duitslandzich zorgen over de komst van arbeidskrachten en degevolgen daarvan voor de werkgelegenheid aldaar. Debevolking in de Visegrad-landen maakt zich op haar

sI N T E R N AT I O N A L E pectator286 Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 11: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

beurt zorgen over het opkopen van land door Duit-sers. Het is van groot belang dat alle betrokken partij-en met twee benen op de grond blijven staan. Goedeinformatievoorziening en zorgvuldig overleg metrespect voor elkaars zienswijzen of gevoelighedenkunnen een bijdrage leveren aan een solide maat-schappelijk draagvlak.

Uiteraard moeten er de komende twee, drie jaaradequate oplossingen worden gezocht voor een aantalproblemen. Problemen die ik zeker niet wil bagatelli-seren, maar we moeten oppassen voor overdrijving.Er zijn harde noten te kraken op – bijvoorbeeld – deterreinen landbouw, milieu en het vrij verkeer vanpersonen.

Er zal door de kandidaten – ook al zijn ze goed opweg – nog heel hard moeten worden gewerkt om alleregelgeving tijdig over te nemen en toe te passen. Inhet proces van toetreding zullen straks over en weerconcessies moeten worden gedaan. Alleen op diemanier komen we eruit. Als de politieke wil degespreksdeelnemers niet in de steek laat, moet datlukken.

Soms zullen overgangsregelingen nodig zijn. Ookdat is niets nieuws. Natuurlijk moet worden verme-den dat er een woud van per land en in tijd verschil-lende overgangstermijnen ontstaat. Toepassing vanhet acquis dient de regel te zijn, tijdelijke en beperkteafwijkingen daarvan de uitzondering. Overgangster-mijnen zijn een instrument waarbij het uitgangspuntvan volledige overname van het acquis geloofwaardigblijft en tegelijkertijd rekening wordt gehouden metproblemen die de toetreding met zich brengt.

We zullen intelligent om moeten gaan met dewetenschap dat er een wisselwerking bestaat tussenhet aantal en de aard van de overgangsregelingenenerzijds en de toetredingsdatum anderzijds. Boven-dien dient een differentiatie te worden aangebrachttussen terreinen waarop overgangstermijnen wordengehanteerd. Als het gaat om gebieden of onderwerpenmet rechtstreekse gevolgen voor de werking van deinterne markt, dienen aantal en duur tot een absoluutminimum te worden beperkt. Wanneer het gaat ombijvoorbeeld het voldoen aan bepaalde milieunormenin produktieprocessen, dan kan ik mij daarentegenvoorstellen dat er wat meer tijd gegund wordt. Degesprekken over overgangstermijnen zullen moetenworden gevoerd op basis van feiten en inhoudelijkeargumenten. Voor troebele sentimenten is geen plaats.

Wij bieden in de huidige pre-accessiefase zowelbilateraal als in Unie-kader financiële en technischesteun bij verbetering van de standaarden op sociaal-economisch terrein en bij het versterken van debestuurskracht. We zullen onze inspanningen moetenopvoeren. Implementatiecapaciteit en institution buil-ding in de kandidaat-lidstaten – te verbeteren door

aan te bieden opleidingen en detacheringen – zijndoorslaggevende factoren voor het succes van de uit-breiding.

Wat de timing betreft moeten we ambitieus blijven.Onnodige vertraging zou tot frustratie leiden en zoueen kostbare terugslag voor Europa kunnen beteke-nen. Op de Top van Helsinki hebben we besloten datde Unie vanaf eind 2002 gereed zal moeten zijn omnieuwe lidstaten te verwelkomen. Nederland pleitervoor in de Europese Raad van december a.s. in Niceeen tijdpad vast te leggen voor het resterend traject opweg naar lidmaatschap. Zo houden we aan beide kan-ten de druk op de ketel.

Het ziet er steeds meer naar uit dat de eerste uit-breiding – hoewel alle kandidaat-lidstaten op huneigen merites zullen worden beoordeeld en er dus intheorie een grote mate van differentiatie mogelijk is –van historisch grote omvang zal zijn. Hoe houden wehet integratiemechanisme draaiende bij een groeiendaantal lidstaten? Dat is een vraag die ons allen bezig-houdt.

De institutionele hervormingen in de huidige IGCzijn met het oog daarop noodzakelijk. Meer flexibili-teit biedt de mogelijkheid om met een kleinere groeplidstaten op een bepaald terrein Verdrags-conformverder te gaan dan waartoe de andere op dat momentbereid en in staat zijn. Dat is nodig om te voorkomendat een te traag tempo van één of enkele landen nau-were samenwerking tussen de rest onmogelijk maakt.Om die reden is Nederland voorstander van een meeropen flexibiliteitsclausule in het Verdrag. Aan eenveto op nauwere samenwerking komt in het Verdraggeen plaats toe.

Het minimum aantal lidstaten dat binnen het Ver-dragskader nauwer samenwerkt, zou kunnen wordengefixeerd op het huidige aantal van acht. De motorachter de Europese integratie heeft steeds uit vormenvan dergelijke samenwerking tussen een aantal lidsta-ten bestaan. Ik wijs op het Europees Monetair Stelselen het Verdrag van Schengen.

Nederland ziet nauwere samenwerking als eenkatalysator voor verdere Unie-brede integratie. Demogelijkheid dat een groep lidstaten verder kan gaanin de vorm van nauwere samenwerking, zal lidstatendie zich in een uitgesproken minderheidspositiebevinden ertoe kunnen aanzetten zoveel mogelijkconstructief mee te werken aan de concrete invullingvan voornemens inzake verdergaande integratie. Wan-neer een kopgroep begint met integratie op eenbepaald terrein, moet het doel zijn dat de andere lid-staten zich zo snel mogelijk aansluiten. Nauweresamenwerking heeft qua deelnemertal altijd een openeinde, met als doel de gehele Unie te omvatten. Nau-were samenwerking kan dus een positieve rol spelenin het Unie-brede integratieproces.

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 287Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 12: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

Flexibiliteit is niet het enige middel voor verdere inte-gratie. Ik heb al een en ander gezegd over de vernieu-wende vormen van samenwerken die ons daarbijbehulpzaam kunnen zijn.

Tot besluit

Europese integratie is en blijft een dynamisch proces.De Unie als quasi-statelijk kader zal nimmer ‘af’ zijn,net zo min overigens als de Staat der Nederlandenooit ‘af’ was of zal zijn. Vaststaat dat de grotere Uniewaarnaar wij – met overtuiging – op weg zijn, eenander karakter krijgt dan de Unie zoals wij die nukennen. Daar is niets op tegen. Zolang wij maar ooghouden voor datgene waar het ons allemaal ombegonnen was: een veilig, democratisch, duurzaam,welvarend en ongedeeld Europa. Die doeleinden heb-

ben niets van hun relevantie verloren. Integendeel, wemoeten ons daar onverminderd voor blijven inzetten,waarbij de Europese Unie het belangrijkste instru-ment zal blijven.

Het is van vitaal belang dat wij samen verder wer-ken aan verdieping en verbreding. Het Europese-inte-gratieproces heeft immers overduidelijk bewezen eenwin-win-formule te zijn. Dat inspireert, moedigt aanen nodigt uit. Een sterker en groter Europa zal de uit-dagingen van deze nieuwe eeuw beter aankunnen.Dat geeft hoop en vertrouwen voor de toekomst. ■

Over de auteur

W. KOK is minister-president van Nederland. Dit artikel is een bewerkte tekst

van een lezing door minister-president Kok voor het Nederlands Genootschap

van Internationale Zaken (NGIZ), Nieuwspoort, 2 mei 2000.

sI N T E R N AT I O N A L E pectator288 Juni 2000 – LIV – nr 6

Onderwerp: Two African MythsSpreker: Dr Stephen Ellis, Afrika Studiecentrum LeidenDatum: dinsdag 6 juni, 20.00-21.30 uurPlaats: Universiteit van Amsterdam, Oudemanhuispoort 4

Onderwerp: Mensenrechten in het Nederlands buitenlands beleidSpreker: Renée Jones-Bos, Ambassadeur MensenrechtenDatum: donderdag 29 juni, 20.00-21.30 uurPlaats: Hotel Sofitel (Babylon) Den Haag (naast NS-Centraal)

De bijeenkomsten zijn vrij toegankelijk voor leden NGIZ en SIB. Overige belangstellenden zijn welkom na aanmelding op de avondvan de lezing aan de zaal.

Ons actuele programma kunt u ook naslaan op: www.clingendael.nl/ngiz.htm

Wanneer u zich als lid van het NGIZ aanmeldt, profiteert u van de voordelen van het lidmaatschap, zoals toegang tot alle NGIZ-bijeenkomstenen tot de bibliotheek van Instituut Clingendael.Verder ontvangt u een gratis exemplaar van de binnenkort in druk te verschijnen lezing van ElsDe Temmerman over 'Africa in a vicious circle'.

Jaarcontributie NGIZ lidmaatschap ƒ 60,-- (student ƒ 30,--)Secretariaat en ledenadministratie: J.M. Schneiders-van Schie, Postbus 93539, 2509 AM 's-Gravenhage,Tel.: di. t/m do. 9.00-14.00 uur:tel. 070-324 94 23/fax 324 02 64.

NEDERLANDS GENOOTSCHAP VOOR INTERNATIONALE ZAKENLezingenprogramma juni 2000

Page 13: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

WORDT DE EUROPESE UNIE

intergouvernementeler? Voor de hoofd-redactie van NRC Handelsblad is ditkennelijk geen vraag. In een recenthoofdcommentaar schreef zij over ‘hettoegenomen intergouvernementelekarakter van de Europese integratie’.1

Zij vertolkt daarmee een standpunt datin bredere kring wordt gedeeld. HetEuropese integratieproces zou zich ineen fase bevinden waarbij de lidstatenafzonderlijk en in combinatie steedsmeer de boventoon voeren, dit tenkoste van de Communautaire instellin-gen, en waarin het financieel en economisch eigenbe-lang domineert. Een fase bovendien waarin de grotelidstaten, mede met het oog op de komende uitbrei-ding, inzetten op versterking van de eigen machtsposi-tie; een accentuering van machtsverschillen dus, dievolgens sommige waarnemers hoe dan ook onont-koombaar is, wil de Unie haar inmiddels uitgesprokenaspiraties op het terrein van veiligheid en defensie ooitkunnen waarmaken.

Een Unie zonder visie en leiderschap

In lijn met het rijzend tij van het intergouvernementa-lisme – en daarmee in schril contrast met haar supra-nationale ambities – vertoont de Unie tegelijkertijd eenstuitend gebrek aan politiek leiderschap, zo mogen wijvernemen van oud-politici als Giscard d’Estaing enHelmut Schmidt, Jacques Delors en Frits Bolkestein.Volgens de laatste kunnen de huidige politieke leidersvan de grote landen – in het bijzonder Frankrijk enDuitsland – niet in de schaduw staan van hun voor-gangers, en laten zij zich kennen door een bekrompen,nationale blik op de Unie, vooral op de rol van haarinstellingen.2 Giscard, Schmidt en Delors op hun beurthekelen het gebrek aan visie op de toekomst van deEU. De laatste bestempelt het in Helsinki genomen

besluit met alle toetredingskandidaten te gaan onder-handelen en Turkije tot kandidaat-lid te erkennen als‘een vlucht naar voren’, die om geo-politieke redenenonontkoombaar was, maar zal leiden tot het einde vande integratie als politiek project. Waarmee hij doelt opverwezenlijking van de ambities van het Verdrag vanMaastricht: die in zijn visie neerkwamen op een vér-gaande eenwording op politiek, militair, economischen monetair terrein. Dat project, van zo doorslagge-vend belang voor de toekomst van Europa, wordtimmers volstrekt illusoir in een Unie van meer dan 25landen.3

Daarin vallen Giscard en Schmidt hem bij. ‘Het uit-breidingsproces, waarbij de EU uitgroeit tot 27 landenmet zo’n 530 miljoen inwoners, is wezenlijk andersdan het oorspronkelijke eenwordingsproces en kanniet tot één geïntegreerd stelsel leiden.’4 En evenalsDelors zoeken zij de oplossing in vérgaande differen-tiatie van de EU rond een kerngroep van landen diehet oorspronkelijk ideaal van eenwording levend zalhouden; een uitdaging waarbij bovenal een bijzondererol is weggelegd voor de ‘oude zes’: de founding fathers,die het initiatief tot ‘heroprichting’ van de Unie zou-den moeten nemen.5 Een kopgroep dus als politiekanker voor een immer uitdijend en heterogener gezel-schap.

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 289Juni 2000 – LIV – nr 6

Naar een intergouvernementele Europese Unie?

J.Q.TH. ROOD

De huidige IGC over institutionele hervormingenontbeert ambitie; de Frans-Duitse motor hapert.Daarmee komt het schrikbeeld van verwateringvan de Europese integratie angstig dichtbij.Wordt intergouvernementalisme het sleutelwoordin het debat over de finaliteit van de Europeseintegratie?

Page 14: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

De dreigende verwatering

Dergelijke opvattingen appelleren aan een toekomstdie in belangrijke mate de federale idealen uit het ver-leden weerspiegelt. De implicatie ervan is dat zolanghet integratieproces deze finale fase niet heeft bereikt,de Unie aan een voortdurend gevaar van stagnatie,terugval en fragmentatie bloot staat. Vanuit dezeoptiek is het ontbreken van leiderschap en visie danook uitermate bedreigend, juist omdat de politiekeomstandigheden nopen tot een duidelijk oordeel overde finaliteit van het integratieproces, hetgeen zichidealiter zou dienen te vertalen in de vorming van eenduidelijk machtscentrum op bovennationale grond-slag. Die noodzaak, afgezet tegen het door velengeconstateerde haperen van de Frans-Duitse motor enhet gebrek aan ambitie bij de lopende IGC over insti-tutionele hervormingen, brengt het schrikbeeld vaneen dreigende verwatering van de integratie – inder-daad, de beruchte vrijhandelszone – wel angstig dicht-bij.

Tegen deze achtergrond krijgt de stelling van eentoenemend intergouvernementalisme haar waregezicht. Mocht dit immers het geval zijn, dan kan hetgezien worden als een eerste fase van verwatering dieonstuitbaar zal voortgaan na uitbreiding van de Unie.De finale afrekening, kortom, met het federale ideaal.Maar daarmee ook, vanuit de Communautaire ortho-doxie bezien, het ontstaan van een Unie waarinmachtsverschillen zwaarder wegen, politieke onder-onsjes en gelegenheidscoalities domineren, het bilate-ralisme aan kracht wint, maar uiteindelijk eigenrich-ting triomfeert. Het intergouvernementele Europawaarin bij ontbreken van effectieve communautairebeschermingsconstructies, om met Van Walsum tespreken, ‘het recht van de sterkste’,6 d.w.z. van de grotelidstaten, geldt, met als nog somberder scenario eenhernieuwde statenrivaliteit om macht en invloed.

En juist de (dreigende) aantasting van die Commu-nautaire structuren ligt ten grondslag aan de uitspraakdat de Unie intergouvernementeler wordt. Daarbij gaathet om drie samenhangende ontwikkelingen. Ten eer-ste een verschuiving van het zwaartepunt in de besluit-vorming binnen de Unie van de Europese Commissienaar de Raad, in het bijzonder de Europese Raad. Dezelaatste meet zich in toenemende mate de rol aan vaninitiator en richtinggever van het integratieproces. Eenrol waarin de staatshoofden en regeringsleiders modelstaan voor wat The Economist een ‘basic shift in themodel of European integration’ heeft genoemd, waar-bij niet langer de Europese Commissie maar de natio-nale regeringen het stuur in handen hebben.7

In het verlengde daarvan, en ten tweede, is sprakevan een verandering van de vorm van integratie. Waaringevolge de zogeheten Communautaire methode tra-

ditioneel het accent lag op bindende Europese regelge-ving op basis van exclusieve Commissie-initiatieven, isnu sprake van lossere vormen van samenwerking in devorm van zogeheten ‘peer-group pressure’ en ‘bench-marking’, om door middel van uitwisseling van infor-matie en onderlinge vergelijking tot optimalisering vanhet nationale beleid van de lidstaten te komen.

Tot slot zou deze ontwikkeling dwingen tot eengrotere rol van de hoofdsteden in vooroverleg en coör-dinatie van standpunten en beleid, met intensiveringvan de bilaterale betrekkingen buiten ‘Brussel’ alslogisch gevolg. Hoe dan ook, een tendens die volgenssommigen niet anders kan worden geïnterpreteerd danals een bedreiging van de Communautaire structurenen die bijv. Riccardi in een commentaar in Europe doetvrezen voor een ‘definitive slide of the “Communitymethod” to intergovernmental cooperation’.8

Nederland en de nieuwe integratie

Als de klassieke stellingname dat vooral de kleine(-re)lidstaten van de Unie belang hebben bij sterke com-munautaire structuren, in het bijzonder bij een krach-tige positie van de Europese Commissie en een nave-nante Europese rechtsordening, nog immer waar is,9

dan zou bij uitstek uit die hoek verzet tegen deze ten-dens mogen worden verwacht. De voordelen die aandeze structuren kunnen worden ontleend zijn immersevident: door wat Scheffer heeft genoemd ‘zelfbeper-king’ in een Europese ‘rechtsordening’ worden ook degrote lidstaten gebonden, en neemt hun ruimte vooreigenrichting af.10 Supranationaliteit, kortom, als eenstrategie om directoraatvorming te voorkomen enmachtsverschillen te neutraliseren.11 Daarbij weten dekleine lidstaten zich bovendien gesteund door hunnatuurlijke bondgenoot, de Europese Commissie.

Zo bezien mag het op het eerste gezicht verbazendat bij uitstek Nederland zich bekeerd lijkt te hebbentot een strategie met betrekking tot de Europese inte-gratie die ten minste op gespannen voet staat met deklassieke Communautaire methode. Zo wordt in delopende IGC vooral door Nederland aangedrongen opverruiming van de mogelijkheden tot flexibiliseringvan het integratieproces. Het risico van een aantastingvan de institutionele samenhang en van erosie van dejuridische eenheid van de Unie wordt daarbij blijkbaarop de koop toe genomen. Wezenlijker is echter de inhet bijzonder door staatssecretaris Benschop uitgedra-gen visie op de Europese Unie als een netwerk.12 Dekern van zijn betoog is dat met de afronding van hetinterne marktprogramma de tijd van de bindenderegelgeving uit Brussel voorbij is. Dit betekent echterniet dat de integratie tot een einde is gekomen. Vol-gens Benschop zet ‘het integratieproces zich langsandere wegen en met behulp van nieuwe integratieme-

sI N T E R N AT I O N A L E pectator290 Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 15: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

thoden voort’.13 Daarbij doelt hij dan op de reedsgememoreerde methode van informatie-uitwisseling envan onderlinge vergelijking, waarlangs de lidstatenelkaar de maat nemen wat betreft de effectiviteit vanhun beleid om zo tot de formulering van ‘best practi-ces’ te komen. In plaats van de harde Europese wetge-ving de ‘soft law’ van richtsnoeren en peer pressure. Deimplicatie daarvan is wel dat de rol van de Commissieverandert doordat zij in haar traditionele rol van ‘aan-jager’ van de integratie terrein verliest aan de lidstaten.

Eigen aan dit proces van min of meer informelebeleidsconcurrentie en -afstemming is bovendien, zostelt Benschop, dat het accent in de besluitvormingverschuift ‘van de Brusselse fora naar de politieke endiplomatieke bilaterale contacten tussen de hoofdste-den’, vooral waar het de voorbereiding van de besluit-vorming betreft.14 Die verschuiving is een welhaastonvermijdelijk gevolg van de grotere rol van de lidsta-ten daarbij. In het bijzonder deze laatste ontwikkelingbrengt hem tot zijn voorstelling van de Unie als eennetwerk van lidstaten, contacten en immer wisselendecoalities. Een netwerk bovenal waarbinnen als gevolgvan de gewijzigde positie van Duitsland en daarmeedie van de Frans-Duitse as voor Nederland – juistlangs bilaterale lijnen – nieuwe mogelijkheden vooreffectieve beïnvloeding en belangenbehartiging ont-staan. Wat voor Schmidt en Giscard reden voor zorg is– het tanen van het Frans-Duitse leiderschap – is voorBenschop eerder reden tot vreugde.

De boodschap is serieus. Dat blijkt o.a. uit de reac-tie op kritiek, zoals onder andere verwoord door Benvan der Velden in NRC Handelsblad.15 Diens verwijt dat‘netwerk-Europa’ het Nederlandse belang bij Commu-nautaire en democratische structuren schaadt,beschouwt Benschop als ‘theoretisch’ en als ‘geworteldin de orthodoxie van de Europese integratie, die doorvelen in Nederland wordt gedeeld’.16 In het Europa vannu is die orthodoxie niet langer van toepassing. Deboodschap is ook serieus omdat zij model staat voorgewijzigde (ideologische) opvattingen over de rol vanstaat en overheid die reeds enkele jaren gemeengoedzijn als het gaat om de nationale overheden, maar dieblijkbaar rijp zijn om ook op ‘Europa’ te worden toe-gepast. Dit laatste wordt vooral vanuit het VerenigdKoninkrijk gestimuleerd;17 niet geheel toevallig natuur-lijk, omdat in ‘netwerk-Europa’ op welhaast ideaal-typische wijze het zo gehate vraagstuk van soevereini-teitsoverdracht en finaliteit wordt omzeild. De bood-schap moet serieus genomen worden omdat de nieuweintegratiemethode zich als een olievlek door de Unieverspreidt en op steeds meer terreinen – ook buitendat van de sociaal-economische ordening – van toepas-sing wordt verklaard. Tot slot duidt vooral het bilatera-le element op een nieuwe assertiviteit in het Neder-lands buitenlands beleid, o.a. tot uitdrukking komend

in de stellingname dat Nederland binnen de Unie eenaparte positie inneemt, namelijk die van enige middel-grote mogendheid, die met haar ‘poldermodel’ ook desociaal-economische wijsheid in pacht denkt te heb-ben.18

Wezenlijk is echter dat Benschop zich verzet tegende stelling dat de gepropageerde methode het inter-gouvernementalisme in de hand werkt. Een standpuntwaarin hij de steun heeft van premier Kok, die zich inzijn recente NGIZ-lezing afzet tegen de mening dat hetactivisme van de Europese Raad ten koste zou gaanvan de positie van de Communautaire instellingen, deEuropese Commissie in het bijzonder. Juist het sterkernaar voren treden van de regeringsleiders en staats-hoofden wordt wel beschouwd als één van de belang-rijkste oorzaken en uitdrukkingen van het toegeno-men intergouvernementalisme. Volgens Kok past dezeprominentere rol van de Raad echter in de huidigeintegratiefase van afstemming van het nationale beleidvan de lidstaten. Daarvan kan de Europese Commissiebovendien profiteren, zo stelt hij, omdat zij nubemoeienis krijgt met terreinen die tot voor kort tothet strikte prerogatief van de lidstaten behoorden.19

Het rijzend intergouvernementalisme

Nu zijn er op het eerste gezicht meer dan voldoendeaanwijzingen voor een sterker wordend intergouverne-mentalisme in de Unie, waarmee bedoeld is besluitvor-ming die zich onttrekt aan de klassieke structuur dievooral kenmerkend is voor wat tegenwoordig de eerstepijler heet. De instelling bij het Verdrag van Maastrichtvan de pijlerstructuur kan zelf als een intergouverne-mentele ontwikkeling worden geïnterpreteerd. Met deinstelling van twee op intergouvernementele grondslaggeconstitueerde vormen van samenwerking inzakebuitenlands en veiligheidsbeleid en politie- en justitie-aangelegenheden werd de unitaire verdragsstructuurdoorbroken. Ook het Verdrag van Amsterdam bevatintergouvernementele elementen. Weliswaar werdbesloten tot een, overigens zeer beperkte, uitbreidingvan besluitvorming bij meerderheid en werd onderzeer strikte voorwaarden de mogelijkheid van ver-sterkte samenwerking tussen een beperkt aantal lidsta-ten aanvaard, maar de prijs daarvoor was de introduc-tie van de mogelijkheid voor lidstaten om ‘for impor-tant and stated reasons of national policy’ bepaaldemeerderheidsbesluiten te blokkeren (zie art. 23 Titel 5;art. 11 Titel 2), waarmee volgens Andriessen hoe danook het vetorecht formeel is erkend.20

Dat zelfde verdrag heeft de in Maastricht ingezetteinstitutionalisering en versterking van de positie vande Europese Raad – een in alle opzichten intergouver-nementeel functionerende instelling – versterkt, bin-nen de eerste pijler (o.a. bij besluiten inzake ernstige

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 291Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 16: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

en fundamentele schending van fundamentele rechtendoor een lidstaat en de besluitvorming betreffendenauwere samenwerking), maar niet in de laatste plaatsin het kader van de tweede pijler, waar art. 13 stipu-leert dat de Europese Raad de algemene beginselen enrichtlijnen voor het GBVB formuleert en besluit overde gemeenschappelijke strategieën. Dergelijke bepalin-gen onderstrepen de rol van de Raad als instelling diede Unie van de nodige impulsen voorziet en de alge-mene politieke beleidslijnen vaststelt. Wezenlijk daar-bij is niet zozeer de specifieke juridische positie alswel de toenemende politieke profilering van de Euro-pese Raad als het hoogste orgaan van de Unie en daar-mee de gezichtsbepalende actor.21

Dit laatste zou dan vooral ten koste gaan van deEuropese Commissie. Volgens de klassieke federaleopvatting was de Commissie de Europese regering inwording. Maar zij verkeert na het hoogtij van de jaren’80, toen zij onder de energieke leiding van JacquesDelors volgens sommigen de spelbepaler was bij zowelhet initiatief voor de interne markt als wat betreft deEMU, in een ernstige en aanhoudende gezagscrisis. Destelling dat deze crisis toch vooral een resultaat is vanhet succes van de integratie – de uitbreiding van hetbereik van de integratie, de sterk toegenomen uitgavenen de daarmee samenhangende beheersproblemen –biedt voor wie inzet op de Commissie weinig troost.Het zal hun te denken moeten geven dat in een recen-te rede de Duitse minister van buitenlandse zakenFischer de federale gedachte weer nieuw leven heefttrachten in te blazen, maar dat als één optie de in zijnogen noodzakelijke Europese regering de EuropeseRaad als basis zou kunnen hebben.22

Wie aan dit alles de belangrijker wordende positievan het Raadssecretariaat, de benoeming van een HogeVertegenwoordiger van de Raad voor het GBVB, hetverschijnsel van de comitologie als middel van de lid-staten om de Commissie onder curatele te houden –om slechts enkele voorbeelden te noemen – toevoegt,moet welhaast tot de conclusie komen dat de Unieinderdaad in een intergouvernementele fase van haarbestaan is aanbeland, de geruststellende woorden vanKok en Benschop ten spijt. Een omineus voorteken,zeker als het waar zou zijn dat met het einde van deKoude Oorlog en een afnemende rol van de VerenigdeStaten in Europa, de relatieve machtsverschillen bin-nen de Unie weer aan betekenis zullen winnen. Danvalt niet alleen te vrezen voor de positie van de Com-munautaire instellingen, maar ook van die van de klei-ne(-re) lidstaten.

The eye of the beholder

Wordt de Unie nu inderdaad intergouvernementeler?Een eerste kanttekening hierbij is dat men moet oppas-sen niet het slachtoffer te worden van een redenering

achteraf, volgens welke de historische, federale roepingvan het Europese project gesmoord is in het proces vanuitbreiding. De voorstellen tot Neu-gründung van deUnie, het appelleren aan ‘de oude zes’, de roep om een‘avant-garde’, het zijn voorstellen die teruggrijpen opeen belofte uit het verleden en hun inspiratie ontlenenaan het doemscenario van dreigende verwatering enfragmentatie bij uitbreiding. Nu zal niemand ontken-nen dat uitbreiding de kans op federalisering niet gro-ter heeft gemaakt.23 Maar er is niet veel historische ken-nis nodig om te weten dat het federale ideaal ook altussen de oude zes een punt van onenigheid vormde.De vraag is legitiem of dit ideaal niet met de lege-zetel-politiek van De Gaulle reeds ten grave werd gedragen.Een bevestiging kan in feite gelezen worden in de nucirculerende ideeën voor ‘heroprichting’ van de Unie.Zo pleiten Giscard en Schmidt voor oprichting van‘nieuwe instellingen’, dit in het kader van een federatie-ve structuur. Maar daarbij zien zij wel plek voor deRaad en een ‘parlementaire structuur’, maar niet voorde Commissie. Bij Delors valt dezelfde ambivalentie teconstateren waar hij pleit voor een ‘fédération des étatsdes nations’.24

Wat door hen als federalisering wordt gepresen-teerd, lijkt dan ook niet meer dan een oproep tot poli-tiek leiderschap, waarbij aangenomen mag worden datvooral de grote lidstaten geacht worden leiderschap uitte oefenen. Dat is een constatering die tot vraagtekensleidt bij zowel de haalbaarheid als de wijsheid van devorming van kopgroepen van lidstaten.25 Wezenlijkvoor dit betoog is echter dat langs de meetlat van hetfederale/supranationale Europa ontwikkelingen al snelals intergouvernementeel en daarmee bedreigend voorde eenheid en slagvaardigheid van de Unie kunnenworden beschouwd; een zienswijze die duidt op eenstatelijke visie op het Europese integratieproces en dieimpliceert dat de Unie pas volkomen en stabiel zal zijnbij verwezenlijking van de federale finaliteit.26

Een tweede kanttekening betreft de vraag in hoever-re het vast te stellen valt of de Unie intergouvernemen-teler dan wel supranationaler wordt. Waaraan kan datworden afgemeten? Daarbij passen de volgende opmer-kingen. Ten eerste de waarneming dat het beeld op zichzelf diffuus is. Tegenover bijv. de sterkere profileringvan de Raad zal toch de aanvang van de laatste fase vande EMU in ogenschouw moeten worden genomen, ten-einde het beeld te completeren. Hoe verhouden beidefenomenen zich tot elkaar? Ten tweede mag niet wor-den onderschat in welke mate het integratieproces hoedan ook ‘intergouvernementeel’ is, waarmee danbedoeld worden betekenis en aard van het besluitvor-mingsproces in de Raad. Zo heeft Andrew Moravcsik erterecht op gewezen dat alle grote besluiten binnen deEuropese Unie – landbouw, interne markt, EMU, struc-tuurfondsen, enz. – de resultante zijn (geweest) van

sI N T E R N AT I O N A L E pectator292 Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 17: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

‘package deals’ op basis van relatieve krachtsverhoudin-gen tussen de lidstaten, waarbij vooral de grote lidsta-ten in zijn ogen hun gewicht hebben doen gelden. DeCommunautaire instellingen – en dit geldt ook voor deCommissie ten tijde van Delors – speelden daarbij eenondergeschikte rol.27 In het verlengde daarvan ligt dewaarneming dat zelfs in die gevallen waar meerder-heidsbesluiten mogelijk zijn, consensus, compromis encompensatie de leidende beginselen van besluitvormingzijn (geweest). Peterson en Bomberg karakteriseren debesluitvormingsstijl binnen de Unie zelfs als ‘consensusat almost any cost’.28 De reden is dat de Unie alleen kanfunctioneren voor zover een voldoende evenwichtige‘uitruil’ van belangen van de lidstaten gewaarborgd isen geen land structureel in een verliezerspositie komtte verkeren; een situatie die overigens grenzen stelt aande toepasbaarheid van meer-snelhedenarrangementen.29

Ten derde wordt de stelling van het toenemend intergou-vernementalisme in de Unie vaak onderbouwd metvoorbeelden die ontleend zijn aan beleidsterreinen ofgebeurtenissen die juridisch-institutioneel gezien hoedan ook intergouvernementeel van aard zijn. Dat delidstaten binnen de tweede en derde pijler en in hetkader van de steeds frequentere IGC’s een doorslagge-vende rol spelen, hoeft, gelet op de inherent interstate-lijke opzet ervan, kortom, niet te verbazen.

Dit laatste voert tot de kanttekening dat de huidigeals intergouvernementeel omschreven fase in het inte-gratieproces evenzeer als het ogenschijnlijk paradoxale,maar daarom niet minder opmerkelijke gevolg van hetsucces van de integratie kan worden beschouwd. Doormarktintegratie en monetaire eenwording hebben delidstaten op een veelheid van terreinen hun beleids-autonomie zien afnemen. Willen zij nog een effectiefbeleid kunnen voeren en voorkomen dat zij elkaar ver-strikken in een proces van beleidsconcurrentie, danhebben zij geen andere keuze dan te streven naaronderlinge beleidsafstemming en samenwerking. Datdit vooralsnog vooral op intergouvernementele grond-slag plaatsvindt (bijv. op het terrein van asiel en migra-tie, aspecten van sociaal-economische ordening),onderstreept slechts dat het integratieproces tot in dekern van ‘soevereiniteit’ is doorgedrongen. Waar hetom gaat is echter dat een formeel-juridische maatstafvoor het niveau van integratie slechts een deel van dewerkelijkheid dekt. Evenzeer is de mate van markt- enbeleidsintegratie – d.w.z. de beleidsvrijheid waaroverlidstaten nog beschikken – van betekenis bij een beoor-deling van de diepte van de integratie. Dan blijkt dat delidstaten, o.a. als gevolg van beslissingen in het verle-den, steeds sterker met elkaar verweven zijn geraaktlangs lijnen van integratie van markten, onderlingebeleidsafhankelijkheid en bestuurlijke ‘engrenage’; eengegeven waaraan de specifieke institutionele vormge-ving weinig toe- of afdoet.

De nieuwe integratie

Hoe verhoudt dit zich tot de nieuwe integratiemetho-de, zoals door Benschop gepropageerd? Deze ligt inhet logisch verlengde van de reeds bereikte integratie.Zonder voorafgaande Communautaire eenwording vanmarkten en munt zouden vraagstukken inzake justitie-en politie-aangelegenheden, flexibiliteit van arbeids-markten, fiscaal beleid, enz. niet zo prominent op deagenda staan. De toepassing van deze methode kanvervolgens vanuit twee invalshoeken worden berede-neerd. De eerste is dat gebruik van meer Communau-taire methoden op dit moment, gegeven de oppositiedaartegen van een aantal lidstaten, niet haalbaar is.Dan zou gesteld kunnen worden dat alternatieven alssecond-best option het proberen waard zijn. Verder-gaand is de stellingname dat sommige onderwerpenzich naar hun aard niet lenen voor toepassing van deklassieke Communautaire methoden. Dit geldt danvooral voor vormen van beleid waarbij het aankno-pingspunt toch vooral binnen de lidstaten ligt. Voor-beelden daarvan zijn vooral onderwerpen die het ter-rein van de sociaal-economische ordening en de inter-ne veiligheid betreffen.

Tegelijkertijd blijven ook bij deze methode vanaanpak vragen knagen. Zo zal de populariteit toch nietgeheel los staan van de betrekkelijke vrijheid – d.w.z.in vergelijking met bindende regelgeving – die de lid-staten wordt toegestaan. Nederland verkeert met zijnrelatief goede sociaal-economische prestaties boven-dien in de aantrekkelijke positie van rolmodel, waar-aan anderen zich hebben te spiegelen. Daarbij is hetoverigens de vraag of de opwaartse dynamiek die bin-nen deze methode de lidstaten tot steeds beter preste-ren stimuleert, ook in de bedoelde richting zal werkenin een periode van afnemende conjunctuur. Tot slot isdaar de inzet op het bilateralisme. Te gemakkelijkwordt ervan uitgegaan dat besluitvorming vaker buiten‘Brussel’ plaatsvindt. Zo leren bijv. de voorstellen zoalsaangenomen tijdens de speciale Europese Raad vanLissabon inzake de kennis-economie dat de Commis-sie in zowel voorbereiding als uitvoering een belangrij-ke rol heeft gespeeld en speelt. De wijze van optredenvan de Commissie is daarnaast een aanwijzing vooreen accentverschuiving van specifieke wetgevende ini-tiatieven naar brede integrale pakketten van voorstel-len, die veelal verscheidene beleidsterreinen raken, endie vervolgens als kader voor debat en besluitvormingdienen. Juist die ontwikkeling dwingt tot een vroegtij-dige inzet op de voorbereiding zoals die, inderdaad, inBrussel plaatsvindt. Daaraan doet benchmarking nietsaf.

De minste conclusie die uit het voorgaande kanworden getrokken, is dat het niveau van Europeseintegratie niet alleen aan de mate van overdracht van

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 293Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 18: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

bevoegdheden kan en mag worden afgemeten. Dat zouonrecht doen aan ontwikkelingen die als intergouver-nementeel worden bestempeld, maar die feitelijkonderstrepen hoezeer de lidstaten wat betreft hunbeleid, welvaart en veiligheid van elkaar afhankelijkzijn geworden. ■

Noten

1 NRC Handelsblad, 6 mei 2000.

2 International Herald Tribune, 14 april 2000.

3 Le Monde, 19 januari 2000.

4 NRC Handelsblad, 20 april 2000 (mijn cursivering).

5 Een gedachte die zich in een opvallende populariteit mag verheu-

gen. Zie o.a. de opvattingen van Pijpers (NRC Handelsblad, 9 mei

2000), die een politiek initiatief van ‘de zes’ bepleit, o.a. met het

oog op definiëring van de politieke finaliteit; en die van CDU-par-

lementariër Karl Lamers, die in antwoord op de ‘imminent crisis’

binnen de Unie pleit voor een Neugründung door ‘de zes’.

6 NRC Handelsblad, 15 februari 1995.

7 The Economist, 23 oktober 1999, ‘Survey Europe’, blz. 16.

8 Bulletin Quotidien Europe, no 7709, 4 mei 2000, blz. 4.

9 Zie o.a: Laurent Goetschel (red.), Small states inside and outside the

European Union: interests and policies, Boston: Kluwer Academic

Publishers, 1998.

10 Paul Scheffer, ‘Nederland in een gebroken rechtsorde’, in: L. Spran-

gers, e.a., Een continent op drift; opstellen over de veiligheid in Euro-

pa, Amsterdam: Van Oorschot, 1994, blz. 201-247; ook: Paul

Scheffer, Machtsverschil en rechtsgelijkheid in de Europese Unie: drie

amendementen op de Europese politiek van Nederland, Den Haag:

WRR, 1995 (W86).

11 Zie o.a.: Alfred van Staden, ‘Small state strategies in alliances – the

case of the Netherlands’, in: Cooperation and conflict, 30(1), 1995,

blz. 31-51.

12 Zie o.a.: Dick Benschop, ‘De dynamiek van Netwerk Europa:

Nederlands oude en nieuwe partnerschappen’, in: Internationale

Spectator, april 2000, blz. 186-190.

13 Idem, blz. 188.

14 Ibidem, blz. 187.

15 NRC Handelsblad, 31 maart 2000; zie ook Deidre Curtin, NRC

Handelsblad, 4 mei 2000.

16 Reactie in NRC Handelsblad, 12 april 2000.

17 Zie o.a.: David Currie, e.a., Will EMU lead to a European economic

government, Londen: Centre for European Reform, 1999; Ben Hall,

European governance and the future of the Commission, Londen:

Centre for European Reform, 2000; Mark Leonard, Network Euro-

pe: the new case for Europe, Londen: The Foreign Policy Centre,

1999. Hier zal verder niet worden ingegaan op de ‘derde-wegcon-

notatie’ die eigen is aan deze visie.

18 Benschop, a.w. noot 12, blz. 189. Voor het kabinet een reden te

insisteren op vergroting van het Nederlandse stemgewicht.

19 Zie: NGIZ-lezing van 2 mei jl., zoals opgenomen in dit nummer

van de Internationale Spectator.

20 F.H.J.J. Andriessen, ‘Amsterdam: pas op de plaats’, in: Internationa-

le Spectator, juli/augustus 1997, blz. 363.

21 Een ontwikkeling die ook in de hand wordt gewerkt door het

onvoldoende functioneren van de Algemene Raad als coördineren-

de instantie.

22 ‘Vom Staatenverbund zur Föderation – Gedanken über die Fina-

lität der europaïschen Integration’, op 12 mei jl. uitgesproken op

de Humboldt Universiteit in Berlijn.

23 Wel vaker is opgemerkt dat uitbreiding tot nu toe (sectorsgewijze)

verdieping van het integratieproces niet heeft belemmerd. Zie o.a.:

J.Q.Th. Rood, ‘Amsterdams left-overs; de uitbreiding en hervor-

ming van de Europese Unie’, in: Internationale Spectator, december

1999, blz. 635-639. Zie ook: Lee Miles en John Redmond, ‘Enlar-

ging the European Union; the erosion of federalism’, in: Coopera-

tion and conflict, 31(3), 1996, blz. 285-309.

24 A.w. noot 3 en 4.

25 De haalbaarheid betreft de geringe kans op een zodanige belangen-

overeenstemming binnen zelfs maar het gezelschap van de zes, dat

een kwalitatieve sprong voorwaarts mag worden verwacht, dan wel

de wetenschap dat voor effectief optreden juist bepaalde ‘buiten-

staanders’ doorslaggevend zijn (bijv. het Verenigd Koninkrijk op

defensiegebied). De wijsheid raakt vooral de positie van de kleine-

re deelnemers, die zichzelf uitleveren aan de groten en zich bij

voorbaat alternatieve coalitiemogelijkheden ontzeggen.

26 Zie voor een kritiek op deze visie: J.Q.Th. Rood, Een einde aan de

Europese integratie?, Oratie uitgesproken op 5 april jl., Universiteit

van Utrecht.

27 Zie o.a.: Andrew Moravcsik, The choice for Europe; social purpose &

state power from Messina to Maastricht, Londen: UCL Press.

28 John Peterson en Elizabeth Bomberg, Decision-making in the Euro-

pean Union, Houndsmills, enz.: MacMillan Press, 1999, blz. 17.

29 Zie voor een bespreking van het concept van versterkte samenwer-

king: Eric Philipart en Monika Sie Dhian Ho, The pros and cons of

‘closer cooperation’ within the EU, Den Haag: WRR, 2000 (W104).

Over de auteur

DR J.Q.TH. ROOD is hoofd afdeling Onderzoek van het Instituut Clingendael en

bijzonder hoogleraar internationale politieke economie aan de Universiteit

Utrecht.

sI N T E R N AT I O N A L E pectator294 Juni 2000 – LIV – nr 6

BENOEMING

Dr J.Q.Th. Rood, lid van de algemene redactievan de Internationale Spectator, heeft met het uit-spreken van zijn rede, getiteld Een einde aan deEuropese integratie, op 5 april jl. zijn benoemingtot bijzonder hoogleraar in de internationale poli-tieke economie aan de Universiteit Utrecht, aan-vaard.

De algemene redactie van de Internationale Spec-tator feliciteert prof. dr Rood van harte met dezebenoeming.

Page 19: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

TOEN IK ROND TIEN JAAR GELEDEN HET

ambt van Bijzonder Hoogleraar Europe-se Studies aanvaardde, lag de val van deBerlijnse muur op de dag af één jaarachter ons. Europa stond in de steigers.West-Europa stond vlak voor het beginvan twee Intergouvernementele Confe-renties, de een over de Economische enMonetaire Unie, de andere over deEuropese Politieke Unie. Belangrijksteuitkomst was het Verdrag van Maas-tricht, met als kern de Economische en Monetaire Unie,die vorig jaar een aanvang nam. De Centraal-Europeselanden waren tien jaar geleden juist de weg ingeslagennaar een nieuwe economische en staatkundige orde. Ditmaakte onderhandelingen mogelijk over de uitbreidingvan de Europese Unie, die nu gaande zijn. Beide ont-wikkelingen samen, ‘verdieping’ en ‘verbreding’, gaan inde richting van een nieuwe ordening van Europa alsgeheel in het kader van de EU. Een dergelijke min ofmeer bewust ontworpen en vrijwillig aangegane orde-ning is – als zij lukt – een unieke ontwikkeling in deEuropese geschiedenis. Of zij slaagt hangt er vooral vanaf hoe succesvol de ‘verdieping’ zal verlopen. Dieimmers moet de EU de nodige cohesie geven, zodat bijverdere ‘verbreding’ niet haar karakter verwatert en haarbesluitvorming verzandt en zij in staat is de groeiendemiddelpuntvliedende krachten te weerstaan.

Ik wil bij twee vragen stilstaan. Om te beginnen devraag waarom monetaire integratie in het Europese inte-gratieproces sinds 1969 zo’n centrale rol is gaan spelen.En vervolgens de vraag of de EMU wel duurzaam kanzijn zonder voldoende homogeniteit der deelnemendelanden en zonder verdere niet-monetaire integratie danwaarover zij het nu eens zijn. De euro wordt pas echtvan ons allemaal als er een werkelijk draagvlak voorontstaat. Is dat denkbaar zonder politieke integratie? Enhoe verhouden verdieping en verbreding zich totelkaar?

Waarom de euro?

Steeds meer wordt beseft dat bij het tot stand brengenvan de Economische en Monetaire Unie politiekemotieven de doorslag gaven. Daarbij stond de Frans-Duitse verhouding centraal. Beide landen waren en zijnervan overtuigd dat alleen voortgezette nauwe samen-werking tussen hen de politieke stabiliteit in Europakan waarborgen. Zij menen dat die alleen duurzaamkan worden gewaarborgd in een Europees kader. Het isop Frans insisteren dat monetaire integratie daarvaneen belangrijk deel uitmaakt. Het alternatief voor eenEMU is een D-mark blok, waarin beslissingen van deBundesbank, genomen op grond van Duitse beleidsprio-riteiten en van de situatie in Duitsland alleen, in feitebepalend zouden zijn voor de monetaire ontwikkelingin de EU als geheel. Voor Frankrijk is dat politiekonaanvaardbaar. Frankrijk wenst monetaire medezeg-genschap. Het kon die alleen krijgen als de monetairebesluitvorming werd overgeheveld van het nationalenaar het Europese vlak. Dat impliceerde een EuropeseCentrale Bank (ECB) en dus een Monetaire Unie.Duitsland ging daar in beginsel mee akkoord. Met hetoog op zijn omvang en ligging, en met de geschiedenisvan de afgelopen eeuw in gedachten, acht Duitslandpolitieke integratie van vitaal belang. Monetaire inte-gratie is daartoe, gezien de Franse houding, een voor-waarde.1

Maar het opgeven van de D-mark was voor de Duit-

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 295Juni 2000 – LIV – nr 6

Een euro van ons allemaal

A. SZÁSZ

De euro wordt van ons allemaal als wij beseffenen aanvaarden dat wij in monetair en financieelopzicht elkaars binnenland zijn geworden. Dit‘wij-gevoel’ kan alleen worden bereikt als de Eco-nomische en Monetaire Unie een stap is in eenvoortgaand proces naar politieke integratie.

Page 20: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

se publieke opinie alleen aanvaardbaar, als de waarde-vastheid van de nieuwe Europese munt voldoende wasgewaarborgd. De vrees voor inflatie is diep verankerdin het Duitse nationale geheugen. Duitsland verbonddan ook aan zijn instemming twee voorwaarden:

1 De ECB moet in haar beleid prioriteit geven aanprijsstabiliteit, en niet onderworpen zijn aan politiekeaanwijzingen.

2 De overheden der deelnemende landen moetenverplicht zijn buitensporige tekorten te voorkomen.

De andere landen gingen met deze voorwaardenakkoord omdat er anders geen EMU was gekomen.De EMU stuitte in Duitsland op grote weerstand.Kohl, die meer dan wie ook heeft gedaan om haar totstand te brengen, noemde haar in 1989 binnenska-mers tegen Duitse belangen, maar politiek noodzake-lijk: ‘Diesen Entschluss habe er gegen deutsche Inte-ressen getroffen.[...] Aber der Schritt sei politischwichtig, denn Deutschland brauche Freunde. Es dürfeuns gegenüber kein Misstrauen in Europa geben.’2

Frankrijk was zich hiervan bewust. In de woordenvan Hubert Védrine, destijds een van Mitterrandsnaaste medewerkers: ‘...Kohl a fait avec la monnaieunique la plus grande concession qu’on puissedemander à un Chancelier allemand...’3 De voorwaar-den kregen een constitutionele lading door de uit-spraak van het Constitutionele Hof van 1993 dat deconceptie van de EMU als stabiliteitsgemeenschap debasis (Grundlage und Gegenstand) was van Duitslandsdeelneming. Als het aan de grote meerderheid inEuropa had gelegen, was er noch een zelfstandigeECB gekomen, noch sprake geweest van gekwantifi-ceerde verplichtingen inzake de overheidsfinanciën.Deze pasten niet in hun tradities, en wat Frankrijkbetreft waren zij ook in strijd met wat het met deEMU wilde bereiken, nl. monetaire medezeggenschap.De overeenstemming is dan ook relatief. Dat komtonvermijdelijk tot uiting in de wijze van naleving vande verplichtingen.

De zelfstandige ECB

Iedere centrale bank moet haar positie zelf verwerven.Dat gold destijds ook voor de Bundesbank. Wet of ver-drag zijn daarbij noodzakelijke, maar niet voldoendevoorwaarden. Regeringen zijn geneigd deze te negerenals zij in de weg staan.

Zoals bekend waren president Chirac en bonds-kanselier Kohl het al min of meer eens de bij Verdragvoorgeschreven ambtstermijn van de eerste ECB-pre-sident – een punt dat nauw verband houdt met dezelfstandigheid – in feite te halveren.4 De einduit-komst is ingewikkelder. Maar terwijl het Verdragbeoogde politieke onzekerheid over die ambtstermijnte voorkomen, is die onzekerheid er nu wél.

Hoe de vorige Duitse minister van financiën tegen-over de verdragsverplichting, niet te trachten het beleidvan de ECB te beïnvloeden, stond, weten wij ten over-vloede uit zijn memoires. Ik wil daarover nu niet tenegatief zijn. Ik wil er voldoening over uitspreken datdie memoires zo spoedig konden verschijnen.5

De werkelijke problemen moeten nog komen. Datkan het geval zijn als ambivalente compromisteksten inhet Verdrag zullen worden toegepast, zoals de bevoegd-heid van regeringen ‘algemene oriëntaties’ inzake hetwisselkoersbeleid vast te stellen. En bovenal, als ver-plichtingen niet worden nageleefd, zoals die inzake deoverheidsfinanciën, en daardoor de verhouding tussenmonetair en budgettair beleid onevenwichtig dreigt teworden. Terecht toont de ECB zich op dat puntbezorgd. Het was wat verrassend Willem Buiter, lid vanhet Monetary Policy Committee van de Bank of England,vorig jaar van de overheidsfinanciën te horen zeggendat die ‘...none of the central bank’s business’ is.6 DeBank of England, die tot voor kort het monetaire beleidniet zelf bepaalde, maar het regeringsbeleid uitvoerde,heeft tegenwoordig een eigen beleidsverantwoordelijk-heid. Die is haar echter niet door de wetgever opgedra-gen, maar door de minister van financiën gedelegeerd,en ik kan mij voorstellen dat daarbij geen kritiek ophet regeringsbeleid past. Maar het Verdrag van Maast-richt heeft niet de Bank of England, maar de Bundes-bank tot voorbeeld genomen.

Economische Unie

Het Verdrag is gebaseerd op de visie dat een MonetaireUnie in de praktijk niet duurzaam kan zijn zonder Eco-nomische Unie, en zeker niet zonder bindende regelsinzake overheidstekorten. Op de disciplinerende wer-king van de markt kan men niet voldoende vertrouwen.In de woorden van het rapport-Delors: ‘The constraintsimposed by market forces might either be too slow andweak or too sudden and disruptive.’7 Bij afwezigheidvan effectieve regels ter beperking van overheidstekor-ten is de kans groot dat een beleid van de ECB datgericht is op prijsstabiliteit, gepaard gaat met hoge renteen grote spanningen. Die worden dan blijkens de erva-ring niet geweten aan de overheid, maar aan de centralebank; zeker waar de consensus over haar onafhankelijk-heid nog moet groeien.

Het Verdrag verbiedt buitensporige tekorten. Dieverdragsverplichting wordt operationeel gemaakt doorhet Pact voor stabiliteit en groei. Dat bevat de verplich-ting structureel, d.w.z. gemiddeld over conjunctureleop- en neergang, een saldo te hebben dicht bij even-wicht of in overschot. Een verplichting die een overheidslechts kan nakomen als zij in de hoogconjunctuur eenoverschot heeft, dus schuld aflost. Dit te meer gezien dete verwachten budgettaire kosten van de vergrijzing.

sI N T E R N AT I O N A L E pectator296 Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 21: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

Alleen als een land aan de verplichtingen van het Pactvoldoet, kan het in de neergaande conjunctuur de auto-matische stabilisatoren laten doorwerken zonder dat hettekort door het plafond van 3% BBP schiet, dus zonderhet Verdrag te schenden. De verplichtingen van het Pactvormen dan ook de kern van de Economische Unie.Maar met de naleving maakt bijna niemand haast. Ookin Nederland speelde in de politieke discussie over devraag wat te doen met het overschot dat nu, in de topvan de hoogconjunctuur, wordt verwacht, deze ver-plichting nauwelijks een rol. Duitsland en Nederlandwaren de pleitbezorgers van het Pact voor stabiliteit engroei. Nemen zij het niet serieus, dan zullen de anderendat zeker niet doen. Naarmate het langer duurt voordatde daarin vervatte verplichtingen worden nageleefd,wordt de kans dat zij een dode letter worden groter, enwordt de duurzaamheid van de EMU minder zeker.

Sommigen willen het probleem ‘oplossen’ door debestaande verplichtingen te versoepelen. Naar mijnmening is de behoefte niet aan voorstellen tot versoepe-ling, maar aan voorstellen die de kans op naleving ver-groten. Als de nu bestaande procedures daar niet toeleiden, roept dat de vraag op of de peer pressure waaropzij zijn gebaseerd, wel voldoende effectief is, gegevende traditie van non-interventie in de Raad en hetonvoldoende homogene karakter van de EMU. Er zoudan over moeten worden nagedacht de rol van deinstellingen van de Gemeenschap te versterken bij hettoezicht op de naleving der verplichtingen. Ik denkdaarbij aan de mogelijkheid de rol van de Commissiein de procedure te vergroten, bijvoorbeeld door haarhet recht te geven een nationale begroting ter herover-weging naar een lidstaat – en daarmee ook naar hetnationale parlement – terug te sturen.8 Daarmee kanworden bereikt dat in Europees verband aangegane ver-plichtingen meer dan nu een serieus element wordenin de binnenlandse politieke discussie. Dat is een voor-waarde voor de duurzaamheid van de EMU. Daarnaastzou dit een stap zijn om tegenover de verminderendeinitiërende rol van de Commissie een vergroting vanhaar rol te plaatsen bij de naleving van aangegane ver-plichtingen.

Over het Pact voor stabiliteit en groei zei ECB-presi-dent Duisenberg in zijn Per Jacobsson-lezing in sep-tember 1999 dat nog niet vaststaat dat dit het laatstewoord is inzake het budgetbeleid der lidstaten, maardat zeker is dat als het niet strikt wordt nageleefd, dattot allerlei problemen zal leiden. Dat is zo. Maar juistomdat er twijfel is of het Pact wel strikt wordt nage-leefd, kan het niet het laatste woord zijn.

De weerstand bij de naleving van verplichtingeninzake de overheidsfinanciën is niet verrassend. Zijraken de kern van de nationale soevereiniteit en daar-mee de grenzen van de werkelijke bereidheid tot inte-gratie. De grens tussen een Economische Unie en een

Politieke Unie is niet scherp te trekken. De fundamen-tele vraag is dan ook, of de EMU wel duurzaam kanzijn zonder een EPU, een Europese Politieke Unie, enwat daaronder moet worden verstaan.

Politieke Unie

Aanvankelijk betoogden vooral centrale bankiers datmonetaire integratie op politieke integratie moet zijngebaseerd. President Holtrop van de NederlandscheBank noemde in 1963 geld een attribuut van soeve-reiniteit; hij gaf daarmee aan dat je niet het attribuutkon integreren zonder de soevereiniteit. Dezelfdegedachte sprak bijna drie decennia later uit een stand-puntbepaling van de Bundesbank van 6 september1990: ‘Letzten Endes ist eine Währungsunion damiteine nicht mehr kündbare Solidargemeinschaft, dienach aller Erfahrung für ihren dauerhaften Bestandeine weitergehende Bindung in Form einer umfassen-den politischen Union benötigt.’

Kwaaddenkende lieden meenden wel dat de centra-le bankiers hier bezig waren obstakels op te werpen omzo hun eigen positie te behouden. Maar inmiddels zijnook anderen dit inzicht gaan delen. Vorig jaar slootbondskanselier Schröder zich bij deze zienswijze aan:‘...die Tatsache, dass wir eine gemeinsame Währunghaben, erzwingt Schritte hin zu einer politischenUnion, oder wir gefährden den Integrationsfortschritt,der in der gemeinsamen Währung liegt, selbst wieder.’9

Ik zie hiervoor vooral twee argumenten.In de eerste plaats is de EMU onderdeel van een stil-

zwijgende politieke deal. Zij is – ik wees er al op – eenmajeure Duitse concessie, gedaan in de expliciete ver-wachting zo de weg vrij te maken naar een politiekeunie.10 Blijft die achterwege, dan kan dat niet andersdan politieke gevolgen hebben.

In de tweede plaats zou wel eens kunnen blijken datwij nu een Monetaire Unie hebben zonder een Econo-mische Unie, wat op den duur niet kan. En ik wees alop de samenhang tussen Economische Unie en Politie-ke Unie. Een echte Economische Unie in de zin vaneen parallel met de Monetaire Unie, met gezamenlijkebudgettaire besluitvorming op het Europese vlak, zoalsin het rapport-Werner van 1970 voorgesteld, was zoweltoen als nu een brug te ver. Maar ook het afdwingenvan de naleving van verplichtingen zoals nu zijn aange-gaan, stuit op wellicht onoverkomelijke obstakels. Datligt aan het hybride karakter van de EMU.

Landen met één gezamenlijke munt zijn monetairen financieel elkaars binnenland geworden. Maar deimplicaties daarvan worden onderkend noch aanvaard.Toen vóór de aanvang van de EMU twijfel bestond ofItalië wel aan de convergentiecriteria voldeed, sprakeen kamerlid (hij is inmiddels in de Cultuur gegaan)van spaghettifobie. Andere kamerleden maakten zich

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 297Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 22: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

zorgen dat minister Zalm, door (nog wel conform eenkamermotie) aan te dringen op striktere naleving derverplichtingen, de samenwerking in gevaar zou bren-gen tussen de KLM en Alitalia. De Italianen zelf moes-ten van ‘inmenging in hun zaken’ niets hebben. De perssprak zelfs van ‘monetair racisme’.

Maar de EMU kan alleen duurzaam zijn als de deel-nemende landen aanvaarden dat hun zaken nu elkaarszaken zijn. Dat veronderstelt een draagvlak bij debevolkingen dat er nog niet is, een ‘wij-gevoel’ dat ver-moedelijk alleen kan ontstaan bij verdergaande politie-ke integratie. Die zal niet plaatsvinden ter wille van deEMU, evenmin als de EMU er kwam ter wille van degemeenschappelijke landbouwmarkt. Wel kan een goedfunctionerende EMU een klimaat scheppen dat verder-gaande integratie op andere gebieden vergemakkelijkt,zoals een slecht functionerende EMU het omgekeerdeeffect kan hebben. Maar verdergaande integratie isalleen te verwachten, als daarvoor een zelfstandigenoodzaak wordt gezien. Dat laatste lijkt thans het gevalte zijn bij een politiek punt bij uitstek, een zelfstandigeEuropese defensiecapaciteit.

Europese Defensie Capaciteit à la EMU?

Na de totstandkoming van de EMU begin 1999, en inhet bijzonder sinds de Europese Raad in Keulen (juni1999), lijkt de verwezenlijking van een Europese defen-siecapaciteit de nieuwe grote Europese onderneming teworden. De Europese Raad in Tampere in oktober 1999sprak van ‘een van de centrale punten van de werk-zaamheden van de Unie in de komende jaren’.

Met de Europese Defensie Gemeenschap, een Fransinitiatief dat door Frans toedoen in 1954 roemloosonderging, is het niet te vergelijken, noch wat motiefbetreft noch de vorm. Toen ging het erom de Duitseherbewapening – nodig door de Koude Oorlog – aan-vaardbaar te maken door het vormen van een Europeesleger onder supranationale leiding. Dat is nu niet aan deorde. Wat dan wél? Aanleiding is Kosovo, waardoor denoodzaak duidelijk werd. Het doel werd in Keulengeformuleerd als ‘de Europese Unie ten volle haar rol ophet internationale toneel te laten spelen’.

Zoals vaker in Europees verband overbrugt zo’n for-mulering zeer uiteenlopende concepties. In de ene visieligt het accent op de Europese rol als partner van deVerenigde Staten die zijn aandeel in een evenwichtigerverdeling der defensielasten moet dragen. Anderen leg-gen de nadruk op Europa als tegenspeler van de Verenig-de Staten. In beide visies wordt beoogd dat Europa incrisissituaties, zoals die zich voordeden in het voormali-ge Joegoslavië, moet kunnen optreden, ook als de Ver-enigde Staten en dus de NAVO daartoe niet bereid zou-den zijn. Daarbij wordt gesteld dat dit niet in isolementmaar in samenwerking moet gebeuren, maar ook dat de

Unie in staat moet zijn met steun van geloofwaardigestrijdkrachten zelfstandig op te treden, dat zij de midde-len moet hebben te besluiten de strijdkrachten in te zet-ten en bereid moet zijn zulks te doen als reactie opinternationale crises, onverminderd NAVO-acties. Ter-wijl sommigen zelfstandige Europese acties zien als eenterugvalpositie indien NAVO-acties niet mogelijk zijn,ziet in het bijzonder Frankrijk deze eerder als alternatie-ven. En waar Nederland zelfstandige acties verbindt met‘kleinschalige operaties’, spraken Frankrijk, het Ver-enigd Koninkrijk en naderhand ook Duitsland van ‘thefull range of capabilities necessary to undertake themost demanding crisis management tasks’.11

Deze doelen zijn slechts bereikbaar als de lidstatende implicaties aanvaarden. Daartoe horen herstructure-ring van de organisatie en uitrusting van hun strijd-krachten, herstructurering van hun defensie-industrieen verhoging van de defensie-uitgaven. En wil de geza-menlijke militaire capaciteit waarvan de taken uitvoe-rend zijn, zin hebben, dan moet zij in dienst staan vaneen gemeenschappelijk buitenlands beleid. Dat kan perdefinitie niet ad hoc, van geval tot geval, op puur inter-gouvernementele basis tot stand komen. Het is de vraagin welke mate de lidstaten het eens zijn over de doel-stellingen en, nog meer, of zij de implicaties aanvaar-den.

Ook de Europese monetaire samenwerking is in1969 zo begonnen. Solana’s uitspraak dat het met deEuropese defensie nu sneller gaat dan toen met deEuropese munt lijkt eerder gebaseerd op hoop dan opfeiten.12 Dertig jaar, in plaats van de aangekondigde tien,verliepen tot de verwezenlijking van het toen aangekon-digde doel, de EMU. Die jaren zagen een monetairesamenwerking met vallen en opstaan, een geleidelijknaar elkaar toe groeien van opvattingen onder druk vande omstandigheden. Intussen vond samenwerkingplaats in gedifferentieerde vorm en buiten het Verdragom. Essentieel voor verdere stappen waren de rappor-ten-Werner (1970) en -Delors (1989). De politiek wastoen niet meer geneigd dan nu om controversiële impli-caties van aangekondigde doelstellingen onder ogen tezien en ter discussie te stellen. Dat deden de rapporten:de stelling dat een Monetaire Unie een EconomischeUnie vereist met vérgaande implicaties voor het nationa-le begrotingsbeleid, de prioriteit voor prijsstabiliteit, dezelfstandigheid van de centrale bank, en bij implicatiede verdeling der aanpassingslasten. Zonder die rappor-ten had Maastricht evenmin tot een EMU geleid als toteen Politieke Unie.

Nederland stond aanvankelijk terughoudend tegen-over de Europese monetaire samenwerking, zoals ookhet geval is – of was – ten aanzien van een zelfstandigeEuropese defensiecapaciteit. De aan Frankrijk toege-schreven doelen spraken Nederland niet aan: noch dewens, Europa te doen optreden als tegenspeler van de

sI N T E R N AT I O N A L E pectator298 Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 23: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

Verenigde Staten, noch die om door middel van deEuropese samenwerking Frankrijks invloed te vergro-ten. Maar hoe legitiem sommige bedenkingen ookwaren, zij moesten worden afgewogen tegen de bezwa-ren van het alternatief. Dat was een overwegend terug-houdende opstelling, die onze invloed zou minimalise-ren. De Nederlandse monetaire autoriteiten ontwikkel-den dan ook een eigen visie op de EMU als richtsnoervoor hun optreden. Op basis daarvan werkte Neder-land constructief mee, zowel aan nauwe samenwerkingbinnen het bestaande institutionele kader als aan degedachtenvorming over de verdere ontwikkeling in hetkader van een gewijzigd Verdrag. Door deze opstellingwas nauwe samenwerking tussen De NederlandscheBank en de Bundesbank mogelijk. Hiermee voorkwa-men wij vaak een geïsoleerde positie van de Bundes-bank, en droegen zo bij tot regelingen in het Verdragdie in belangrijke mate overeenkwamen met onze visie.

Verdieping en verbreding

Duurzaamheid van de EMU vergt verdere verdieping.Die is nodig om bij het publiek het onmisbare draag-vlak tot stand te brengen. Verdere verdieping vergt vol-doende homogeniteit. Daarmee bedoel ik o.m. vergelijk-bare opvattingen en tradities wat betreft stabiliteit vande munt, autonomie van de centrale bank, evenwichti-ge overheidsfinanciën. Niet minder belangrijk is dateen traditie is gegroeid van nauwe samenwerking metde partnerlanden. Bij de kandidaat-leden is dat uiter-aard nog niet het geval. Dat de homogeniteit van deEMU in haar huidige samenstelling nog wel te wensenoverlaat, is in het voorgaande gebleken, maar desamenwerking van de afgelopen decennia heeft tochaanzienlijke vooruitgang gebracht vergeleken met dejaren toen de monetaire samenwerking begon. Uitbrei-ding van de EMU als gevolg van de verbreding bete-kent dat de EMU minder homogeen wordt. Dit kan instrijd komen met verdere verdieping. Tegelijk maaktverbreding verdere verdieping nog nodiger. Anders isde kans groot dat de besluitvorming verzandt en deEMU verwatert.

Een uitweg uit dat dilemma lijkt slechts mogelijk,als wordt ingezien dat een zich uitbreidende EuropeseUnie die minder homogeen wordt, alleen goed kan blij-ven functioneren bij differentiatie, en als de consequen-ties daarvan worden aanvaard. Voor deelneming aan deEMU door nieuwe lidstaten betekent dit dat de wijzewaarop de interpretatie van de convergentiecriteria in1998 is opgerekt, geen precedent mag zijn. Niet voorhen, en niet voor Griekenland.13 Meer algemeen: deaangegane verplichtingen moeten worden nageleefd.Hun interpretatie moet strikt zijn en zo min mogelijk‘gepolitiseerd’. Tegelijk moet worden gezocht naarwegen om de nieuwe lidstaten zelf belang te geven niet

prematuur aan samenwerkingsverbanden zoals deEMU deel te willen nemen.

Ten slotte moet inhoud worden gegeven aan hetbegrip flexibiliteit. Het in Amsterdam overeengekomenverdragsartikel moet hanteerbaarder worden gemaaktdan het nu is. Blijkt dat niet mogelijk, dan zullen delidstaten bereid moeten zijn samenwerkingsvormen tehanteren buiten het Verdrag om, zoals in het verledenmet het Europees Monetair Stelsel en met Schengensuccesvol is gebeurd. Als ultimum remedium zullen zijde mogelijkheid niet moeten uitsluiten verdergaandesamenwerking vooralsnog te baseren op nieuwe verdra-gen van een beperkt aantal lidstaten. Ook hier bestaateen precedent: zonder deze stok achter de deur, metvoldoende geloofwaardigheid, was er geen Verdrag vanMaastricht gekomen.

In dit verband tot slot een woord over Britse deelne-ming aan de EMU. Met hun aandrang tot Britse deelne-ming aan het wisselkoersmechanisme van het EMS inde jaren ’80 hebben de andere lidstaten noch het EMS,noch de Britten een dienst bewezen. Dezen zelf moetentot de conclusie komen dat deelneming aan de EMU inhun belang is. Die conclusie moet voldoende draagvlakhebben en op de juiste gronden zijn genomen. Nietszou ongelukkiger zijn dan een Britse beslissing om meete doen die bij referendum is genomen met 51 tegen 49procent, en dan nog alleen omdat het publiek is voor-gespiegeld dat het hier zou gaan om een economische,niet-politieke zaak. Dan is de kans groot dat de Britsedeelnemers dwars gaan liggen bij iedere volgende stap.En de EMU zit niet te wachten op een toekomstigeConservatieve leider, met of zonder handtas, die pre-mier wordt onder de leus ‘I want my money back!’. Hetbenodigd draagvlak in het Verenigd Koninkrijk kanwellicht groeien door de actieve houding van de huidi-ge Britse regering inzake de Europese defensiecapaci-teit. Die immers doorbreekt het beeld dat vele Brittenhebben van een Europa dat hun overkomt en waar zijgeen invloed op hebben.

Conclusie

De EMU is, in deze vorm en op deze schaal, een expe-riment zonder precedent. Problemen zullen zich metzekerheid voordoen. Die zullen moeten worden opge-lost om de duurzaamheid van de EMU te waarborgen.Dat kan alleen bij voldoende cohesie en een toereikenddraagvlak. De euro wordt alleen van ons allemaal alswij beseffen en aanvaarden dat wij monetair en finan-cieel elkaars binnenland zijn geworden. Een dergelijk‘wij-gevoel’ is alleen te verwachten als de EMU een stapis in een voortgaand proces. En als van structurele her-vormingen niet alleen wordt gezegd dat ze nodig zijn,maar ze ook plaatsvinden.

Verdieping en verbreding, in een juiste samenhang,

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 299Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 24: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

betekenen een nieuwe ordening in Europa, min ofmeer bewust ontworpen en vrijwillig aangegaan. Alsdat slaagt, is het uniek in de Europese geschiedenis.Het kan alleen slagen als het publiek in de deelnemen-de landen de redenen en implicaties overziet en aan-vaardt; als de doelen enigermate consistent zijn; en alsde lidstaten hun verdragsverplichtingen strikt nako-men. Een scepticus zal misschien zeggen: ook dát zouuniek zijn! Maar dat is niet de toon waarop ik wilbesluiten. Ik wil het positief zeggen: dat is de uitdagingwaar Europa nu voor staat. ■

Noten

1 Uitvoeriger dan hier mogelijk is door mij besproken in The Road to

European Monetary Union (Macmillan Press, 1999).

2 ‘Gespräch des Bundeskanzlers Kohl mit Aussenminister Baker, Ber-

lin (West), 12 Dezember 1989’, Dokumente zur Deutschlandpolitik,

München, 1998, blz. 638.

3 Hubert Védrine, Les mondes de François Mitterrand. À l’Elysée 1981-

1995, Fayard, 1996, blz. 564. Elders in zijn boek (blz. 433, 578)

noemt hij de Monetaire Unie Frankrijks doelstelling sinds 1969.

4 Matt Marshall, The Bank, The Birth of Europe’s Central Bank and the

Rebirth of Europe’s Power, Londen, 1999, hoofdstuk 6.

5 Oskar Lafontaine, Das Herz schlägt links, München, 1999. Hierin

verdedigt hij o.m. de pressie tot renteverlaging die hij – in strijd

met art. 108 van het Verdrag – op de ECB uitoefende. Die druk

was nodig gezien de ideologische Borniertheit der centrale bankiers,

die – op grond van het Verdrag – meenden verantwoordelijk te

zijn voor het monetaire beleid, waarin hij de oorzaak zag van de

werkloosheid.

6 Willem Buiter, ‘Six Months in the life of the Euro. What have we

learnt?’, in: Tijdschrift voor Politieke Economie, 21(4), 1999, blz. 4-

25.

7 Committee for the Study of Economic and Monetary Union, Report

on economic and monetary union in the European Community, 1989,

par. 30.

8 Dit zou verder gaan dan het voorstel van de Adviesraad Internatio-

nale Vraagstukken om ‘...de Europese Commissie de bevoegdheid

te geven om het advies dat zij geeft aan de Raad van Ministers bij

een bestaand of dreigend buitensporig begrotingstekort, tezelfder-

tijd toe te sturen aan het parlement van de betreffende lidstaat’. De

IGC en daarna. Op weg naar een Europese Unie van dertig lidstaten,

Advies No 12, januari 2000, blz. 21.

9 Gerhard Schröder, ‘Das Modell Deutschland ist nicht überholt. Das

Zukunftsprogramm der Bundesregierung will es im Kern bewah-

ren’, in: Frankfurter Allgemeine Zeitung, 23 september 1999.

10 Zie noot 1.

11 Bert Kreemers en Dick Zandee, Tussen Euroleger en Madurodam-

compagnie. Op zoek naar een Europese defensie, Instituut Clingen-

dael, december 1999.

12 ‘Les Quinze accélèrent la mise en place de l’Europe de la défense’,

in: Le Monde, 29 februari 2000.

13 De schuldquote van de Griekse overheid bedraagt meer dan 100%

BBP. Men kan niet volhouden dat dit de referentiewaarde van 60%

in een bevredigend tempo benadert, zoals het Verdrag eist. Daartoe

zouden in plaats van tekorten overschotten op de totale begroting

vereist zijn, zoals de ECB in haar Convergentieverslag 2000 ten aan-

zien van Griekenland stelde.

Over de auteur

Dit is een marginaal bewerkte tekst van het afscheidscollege dat prof. A. Szász

gaf op 16 mei 2000 in de aula van de Universiteit van Amsterdam ter afslui-

ting van het ambt van bijzonder hoogleraar Europese Studies.

sI N T E R N AT I O N A L E pectator300 Juni 2000 – LIV – nr 6

NEDERLAND ZOEKT HET TWEEGESPREKNeobilaterale accenten in de Europese politiek Alfred Pijpers (red.)

Achter de façade van de vertrouwde multilaterale kaders voor de Nederlandse buitenlandse politiek heeft zich een ‘wirwar vanbilaterale assen en lijnen’ ontwikkeld. Na de Koude Oorlog wordt Den Haag meer en meer gedwongen zich te voegen naar eenbilaterale speelstijl in de Europese politiek.

Deze notitie tracht het neobilateralisme van de jaren ‘90 in beeld te brengen aan de hand van een reeks studies over debetrekkingen die Nederland zowel onderhoudt met de ‘buurlanden’ (Duitsland, Frankrijk,Verenigd Koninkrijk, België enLuxemburg), als met enkele andere belangrijke spelers in de Europese politiek (Spanje, Polen, Rusland en Oekraïne,VerenigdeStaten).Wat heeft het buurlandenbeleid van het eerste kabinet-Kok opgeleverd? Is er een reëel perspectief voor ‘wisselendecoalities’?

Aan de publikatie hebben meegewerkt: Jan Willem Brouwer, Steven Everts, Martin van den Heuvel, Otto Holman, Marianne vanLeeuwen, Hans van der Meulen,Alfred Pijpers, Rob Schreurs, Barend Verheijen.

Deze Clingendael Notitie is verkrijgbaar bij het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael of door overmaking van ƒ 15,00 op giro 924999 t.n.v. Instituut Clingendael te Den Haag o.v.v. ‘Notitie 7’. Informatie bij de Afdeling Onderzoek van InstituutClingendael, tel.: 070-3245384, tst. 340/360.

Page 25: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

HET EUROPARLEMENT IS AAN ZIJN NIEUWE

zittingsperiode begonnen. Na de aan-varingen met de Commissie-Santer ende parlementaire instemming met denieuwe Commissie-Prodi zijn de kruit-dampen opgetrokken en kan hetnieuwgekozen Parlement aan hetwerk. Er liggen grote problemen optafel, variërend van de toetredingen totde herziening van de besluitvormingsprocedures ende interne reorganisatie van de Commissie. Toch is diteen goed moment om ook naar het Parlement zelf tekijken, in het bijzonder naar zijn relatie met de bur-gers. In dit artikel wordt de invoering van een nieuwdubbelmandaat bepleit – om te beginnen in Neder-land.

De binnenlandisering van de EU

Sinds het Verdrag van Maastricht van 1993 vallen vrij-wel alle terreinen van overheidsbeleid op de een ofandere manier onder de paraplu van de EuropeseUnie. Of het nu gaat om defensie, justitie, politie ofsociale zaken, buitenlandse politiek, landbouw ofmonetair beleid, de Europese instellingen – Commis-sie, Raad c.q. Raad van Ministers, Parlement –bemoeien zich in enigerlei vorm met ieder beleidster-rein en produceren ‘beleid’, hetzij in de vorm van EU-regelgeving, hetzij in de vorm van globale beleids-richtsnoeren of verdragen. Wat in Brussel wordt afge-sproken en beslist, is allesbehalve vrijblijvend – natio-nale wetgeving heeft zich te voegen in het EU-kader;naleving van EU-regelgeving kan bovendien wordenafgedwongen en gesanctioneerd via het Hof en deCommissie. Niet alleen de nationale regeringen, ooklagere overheden, burgers en bedrijven hebben reke-

ning te houden met EU-beleid. EU-beleid werkt opalle niveaus en alle beleidsterreinen door – Dick Ben-schop, staatssecretaris van Europese Zaken, sprakonlangs terecht over het gebinnenlandiseerde Europa.1

Tegenover deze diepe inwerking vanuit de EUstaan uitgebreide mogelijkheden tot ‘inspraak’ in deBrusselse besluitvorming: via de Raden van Ministers,via het Parlement, maar ook via adviesorganen, zoalshet Economisch-Sociaal Comité of het Comité van deRegio’s. De ruimte om belangen, wensen en meningennaar voren te brengen, is volop aanwezig, maar wordtvaak niet, of veel te laat, benut. Nog veel te weinigwordt beseft dat Den Haag steeds meer een bijkantoorvan Brussel wordt – geen onbelangrijk bijkantoor,maar niet langer de exclusieve plaats waar het beleidwordt gemaakt. De EU is een complete bestuurslaaggeworden.

De EU en de democratische pretentie

Op het eerste gezicht is de EU een stevig anker voorde democratie in Europa. Om lid te worden, moet eenland nadrukkelijk, in grondwet en praktijk, zijn toe-wijding bewijzen aan de beginselen van de parlemen-taire democratie (vrije verkiezingen, verantwoorde-lijkheid van regering aan het parlement, machten-scheiding, vrije meningsuiting, burgerrechten, ver-

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 301Juni 2000 – LIV – nr 6

Het Europees Parlement moet terugnaar de burgers

B.J.S. HOETJES

Naar een nieuw mandaat voor de Nederlandse

Europarlementariërs

Leden van het Europees Parlement moeten opalle beleidsterreinen en bestuursniveaus kunnenfungeren als ware volksvertegenwoordigers, bij-voorbeeld door invoering van het dubbelmandaat.

Page 26: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

draagzaamheid, enz.). Voor Griekenland, Spanje enPortugal was de toetreding tot de EU de bevestigingvan de democratie – en de waarborg ervan voor detoekomst. Dat geldt ook voor de aspirant-lidstaten inMidden- en Oost-Europa. De EU is een ‘club vandemocratieën’, die van elkaar toewijding aan dedemocratische principes verwachten en elkaar daarbijsteunen.

Toch functioneert deze club in zijn eigen besluit-vorming allesbehalve zuiver democratisch en werktdoor zijn beleid in feite ondermijnend voor de internedemocratie in de lidstaten. De EU kent een recht-streeks gekozen volksvertegenwoordiging, het Euro-pees Parlement. In de besluitvorming fungeert ditechter niet als de beslissende wetgevende instantie,maar heeft het primair een adviserende rol – ook alwordt het voor de beslissende instantie (de Raad vanMinisters) steeds moeilijker dat advies te negeren. HetEP heeft wel de controle over de EU-begroting enover de Commissie, maar bij de formatie van eennieuwe Commissie en de afspraken over de EU-finan-ciering zit het EP in feite weer op de achterbank enniet aan het stuur.

Nu kan men natuurlijk stellen dat de Raad vanMinisters, als vertegenwoordiger van democratischverantwoordelijke regeringen, in feite kan gelden alsde democratische fundering van het EU-beleid, maardie redenering ziet twee problemen over het hoofd.Ten eerste: regeringen fungeren in democratische stel-sels niet als wetgevende, maar als uitvoerende macht.Nationale regeringen krijgen als wetgevers in de EUdus een rol die zij nationaal niet spelen en waarvoorzij ook niet zijn bedoeld. Nu kan men daar tegeninbrengen dat ook binnen de lidstaten de parlementenhun rol als wetgever hooguit formeel vervullen, maarin feite door de regeringen worden weggespeeld. Ditnationale democratische gebrek is echter nog geenreden het op EU-niveau te herhalen.

Belangrijker probleem is echter dat de besluitvor-ming in Brussel in feite de nationale parlementensteeds meer buitenspel zet. Wat in EU-verband is afge-sproken of beslist, moet natuurlijk formeel door denationale parlementen worden goedgekeurd, maar infeite heeft een nationaal parlement geen keuze. Wan-neer een EU-afspraak het nationale parlement nietbevalt, kan het de regering naar huis sturen. Erkomen dan verkiezingen, een nieuw parlement en eennieuwe regering, maar deze ziet zich natuurlijkgewoon weer gebonden aan EU-afspraken, ook albevalt dat het nationale parlement niet, enz.

Kortom, sinds het Verdrag van Maastricht fungeertde EU als machtsversterker voor de nationale regerin-gen en als uitholler van de volksvertegenwoordiging –en wel in snel tempo, op alle niveaus en beleidsterrei-nen. Nationale parlementen, maar ook provinciale en

lokale volksvertegenwoordigingen zien zich steedsvaker ‘voor het blok gezet’ door EU-afspraken en -regels.

Naarmate deze anti-democratische effecten van deEU duidelijker worden, zou het enthousiasme voorhet EU-lidmaatschap gemakkelijk verder kunnen ver-minderen, zeker wanneer een lidstaat aan het lidmaat-schap geen andere voordelen ontleent. Dat enthou-siasme is al gering, en de kans op een volledig verwa-teren en nog verder verzwakken van de EU is dan ookzeer reëel.

Volksvertegenwoordiging in de EU – bevoegdheden enmandaten

Hoe kan deze, in feite zeer zorgwekkende, ontwikke-ling worden omgebogen? Hoe kan de samenhang inde EU worden vastgehouden en versterkt, en kan tochworden voorkomen dat de EU een destructieve uit-werking krijgt op de lokale, regionale en nationaledemocratie? Volgens sommigen is het nodig dat deEU qua competenties wordt versmald. Anderen vin-den zo’n inperking niet reëel of ook ongewenst. Hoedan ook, er moet nadrukkelijk gekeken worden naarde rol van het Europese Parlement als volksvertegen-woordiging. Dan stelt zich de vraag: hoe kan de rolvan de volksvertegenwoordiging bij de EU-besluitvor-ming worden versterkt?

Het antwoord ligt langs twee lijnen: vergroting vande bevoegdheden van het Europees Parlement entegelijkertijd versterking van zijn vertegenwoordigendkarakter, het ‘mandaat’. De eerste lijn ligt in Brussel,op EU-niveau, in de discussie tussen de EU-instellin-gen over besluitvormingsprocedures en over het even-wicht of overwicht tussen Raad van Ministers, Com-missie en Parlement. Het EP wordt in zijn strevennaar bevoegdheidsvergroting echter wel geconfron-teerd met de tweede lijn, nl. de vraag: wie vertegen-woordig je nu eigenlijk? Zeker in het licht van debedroevende opkomstcijfers bij de verkiezingen voorhet Europese Parlement is dit een pijnlijke, maaronontkoombare en essentiële vraag.

Hoewel de EP-verkiezingen qua kiesstelsel steedsmeer uniform-Europees worden, vertegenwoordigt deEuroparlementariër in theorie misschien ‘de Europeseburger’, maar in de praktijk vooral een nationale poli-tieke partij, en dat bovendien nog op een zwak geor-ganiseerde manier. Tussen de politieke groeperingenin het EP en hun nationale achterbannen bestaan welregelmatige contacten, maar deze hebben hoegenaamdgeen formele betekenis. Een Europarlementariërwordt binnen zijn/haar nationale partij meestal metgemengde gevoelens beschouwd: enerzijds benijd,vanwege het beeld van ‘de wereld van Peter Stuyve-sant’, anderzijds niet helemaal serieus genomen van-

sI N T E R N AT I O N A L E pectator302 Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 27: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

wege de onduidelijke en relatief zwakke invloed op debesluitvorming en de zwakke binding met de kiezers.Afzonderlijke Europarlementariërs worden soms seri-eus genomen vanwege hun politieke verleden, somsvanwege hun politieke toekomst ofwel hun ‘veelbelo-vendheid’, maar zelden ofwel nooit vanwege hun hui-dige rol als volksvertegenwoordiger. Hoewel het lid-maatschap van het EP een full-time baan is en hoeweldaar in principe ook alle reden voor is, gegeven detaken van het EP, wordt het in feite politiek niet voorvol aangezien.

Naar een nieuw, gedifferentieerd dubbelmandaat

Daar kan men over klagen, maar men kan het ook alseen gegeven aanvaarden. De vraag naar een sterkervertegenwoordigend mandaat van de Europarlementa-riërs kan dan namelijk een logisch en realistisch ant-woord krijgen, nl. ‘zorg ervoor, dat de Europarlemen-tariërs op alle beleidsterreinen en alle bestuursniveauswaarmee de EU zich bemoeit, nadrukkelijk als volks-vertegenwoordiger fungeren’. Naarmate de EU steedsverder binnenlandiseert, moet ook het EP dat doen.De Europarlementariër moet een brug slaan tussen deburger en de EU, niet vrijblijvend, maar formeel engeorganiseerd.

En, met een variant op Mohammed-en-de-berg: alshet niet lukt de burger naar de EU-stembus te krijgen,dan moet de Europarlementariër naar de burger gaan,d.w.z. naar die plaatsen, waar de burger kennelijk welbelangstelling voor heeft.

In concreto betekent dit: teruggaan naar een sys-teem van dubbelmandaten, zoals die vóór 1979bestonden en waarbij iedere Europarlementariërtevens lid was van het nationale parlement. Het huidi-ge EP is tegenstander van de dubbelmandaten, omdatdat afbreuk zou doen aan zijn belang als instituut.Sinds 1979, het jaar waarin de directe EP-verkiezin-gen werden ingevoerd, is het dan ook steeds meer uit-zondering dan regel geworden. Slechts zo’n 10% vande Europarlementariërs is daarnaast nog lid van hetnationale parlement; dit is vooral zo in Frankrijk,waar een sterke traditie van cumul des mandatsbestaat. In België en Spanje is het dubbelmandaatzelfs wettelijk verboden.

Binnen het Europees Parlement is in de afgelopendecennia, o.a. ten tijde van het voorzitterschap vanPiet Dankert, gediscussieerd over de zin van een dub-bel- of enkel-mandaat. De werkbelasting van de Euro-parlementariërs, maar ook het streven naar een zoEuropees mogelijke opstelling van de Europarlemen-tariërs waren de belangrijkste argumenten om hetdubbelmandaat terug te dringen. Toch lijken er goederedenen hierop terug te komen. Het ‘enkele’ mandaatvan de Europarlementariërs heeft de binding met de

kiezers niet versterkt – integendeel. De huidige Euro-parlementariër staat zeer ver van de kiezer, getuige desteeds verder dalende opkomstcijfers bij Europeseverkiezingen.

Het EU-beleid werkt echter tegelijkertijd door opalle niveaus – nationaal, regionaal (een steeds groterdeel van het EU-budget is bestemd voor de regio’s) enlokaal. Burgers voelen zich qua identiteit een kleinbeetje Europeaan, maar veel meer verbonden met hunlokale, regionale of nationale gemeenschap. Europa iseen continent met meervoudige loyaliteiten: men isniet óf Europeaan, óf Nederlander, óf Fries, ófAmsterdammer, maar én Europeaan, én Nederlander,én Fries, én Amsterdammer.

Om te beginnen in Nederland

Voor de 31 Nederlandse Europarlementariërs zou ditnieuwe dubbelmandaat het volgende betekenen.

Iedere EP’er wordt rechtstreeks verkozen bij deEuropese-Parlementsverkiezingen en behoort ook toteen politieke partij. De politieke partij is nu eenmaalhet gangbare rekruteringskanaal voor volksvertegen-woordigers – ook al is 98% van de bevolking geenpartijlid, maar dit terzijde. Daarnaast is iedere Euro-parlementariër tevens lid van een andere volksverte-genwoordiging, hetzij de Tweede Kamer, hetzij Pro-vinciale Staten, hetzij een Gemeenteraad.

Veertien van de 31 zijn lid van de Tweede Kameren tevens lid van de veertien vaste Kamercommissies– deze houden zich namelijk bezig met de diversebeleidsterreinen, die allemaal geraakt worden door debesluitvorming in de EU. Door de EP’ers lid van dezecommissies te maken, ontstaat er een structurele kop-peling tussen de Haagse en de Brusselse parlementen,niet via een speciale ‘Commissie Europese Zaken’,maar via de beleidsterreinen zelf, waar de EU haardoorwerking heeft.

Twaalf van de Nederlandse EP’ers zijn lid van deProvinciale Staten. De Nederlandse provincies hebbennamelijk aanzienlijke bevoegdheden op de terreinenvan milieu, ruimtelijke ordening, landbouw, vervoeren economische ontwikkeling, waar EU-regelgevingen EU-subsidies een zeer grote rol spelen. Bovendienzijn zij steeds belangrijker als medespelers bij, engebruikers van, de EU-structuurfondsen. Deze fond-sen maken een groeiend deel uit (thans zo’n 30%) vanhet EU-budget, en de EU zal in haar beleid steeds ver-der regionaliseren – ook al neemt in Nederland deprovincie maar een bescheiden plaats in. Provincialebesturen uit de andere lidstaten, en ook uit Neder-land, behartigen nu al feitelijk hun belangen in Brus-sel; een grotere inbreng van provinciale volksverte-genwoordigers kan daarbij geen kwaad.

De resterende vijf EP’ers zijn lid van een gemeen-

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 303Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 28: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

teraad, bijvoorbeeld van de grote steden, die zelf alactief in Brussel hun belangen behartigen en daarbijbest wat steun/controle van een volksvertegenwoordi-ger kunnen gebruiken. Bovendien is de gemeente bijuitstek het bestuurlijk en politiek niveau waarmeeeen burger zich verbonden voelt, en waar de burger inaanraking komt met ‘de overheid’ – ook met de EU-regels.

Door deze ‘gedifferentieerde koppeling’ wordt deEuroparlementariër van een ‘vrij zwevende volksverte-genwoordiger’ tot een figuur die de meervoudigheidvan de loyaliteiten in Europa belichaamt, voor de bur-gers en de bestuurders herkenbaar en ‘plaatsbaar’ is,en die door de koppeling van het volksvertegenwoor-digerschap op meer niveaus een sterke democratischekracht kan ontwikkelen, als vertegenwoordiger enbelangenbehartiger.

Hij/zij kan zo ‘Europa naar de burger brengen ende burger naar Europa’. Het ‘nieuwe contract met deburger’, waarover staatssecretaris van binnenlandsezaken, Gijs de Vries, onlangs sprak,2 kan op diemanier inhoud krijgen. Ook worden door deze dub-belmandaten allerlei afzonderlijke, omslachtige rege-lingen die het contact tussen parlementen binnen deEU moeten bevorderen (bijv. tussen EP en de EU-commissies uit de nationale parlementen), overbodig.Bij de gemeenteraden en de Provinciale Staten is nogeen praktisch voordeel dat het daar om part-timefuncties gaat, die goed te combineren zijn met het EP-lidmaatschap. Deze EP’ers kunnen op lokaal en pro-vinciaal niveau zorgen voor de broodnodige aandachtvoor de EU-dimensie van het beleid.

Om zo’n verandering van het EP-mandaat totstand te brengen, is enige herziening van bestaanderegels nodig, en zeker ook enige discussie binnenNederland, want iedere lidstaat is in beginsel ‘baasover de eigen Europarlementariërs’. Zo moet worden

nagedacht over de praktische vormgeving van de dub-bellidmaatschappen. Wordt een gekozen Europarle-mentariër na zijn/haar verkiezing ‘geplaatst’ in deTweede Kamer, Provinciale Staten of een gemeente-raad? Hebben deze dan ‘gereserveerde plaatsen’ voorEuroparlementariërs? Of worden de kandidatenlijstenvoor het EP vóór de verkiezingen samengesteld uitzittende leden van Tweede Kamer, Provinciale Statenen gemeenteraden? Zijn een organisatorische taakver-deling en administratieve ondersteuning aanwezig, diehet dubbellidmaatschap met de daaraan verbondenverplichtingen ook praktisch hanteerbaar maken?

Daarnaast zitten er ook enige EU-haken-en-ogenaan zo’n verandering, zoals de plaats van het Comitévan de Regio’s als vertegenwoordiger van de lagerebestuursniveaus in Brussel. Dit zal steeds meer eenbestuurlijk en steeds minder een politiek karakterkrijgen, naarmate het Europees Parlement sterker als‘meervoudige volksvertegenwoordiging’ fungeert.

Een goed doordachte verandering kost dus enigetijd, en die is er – tot de EP-verkiezingen van 2004.Het is echter wel zaak die tijd goed te benutten. Hetgaat uiteindelijk om de democratie in Europa, maarook in Nederland – belangrijk genoeg om nu goedover na te denken en niet te wachten met handelen. ■

Noten

1 Dick Benschop, ‘De dynamiek van Netwerk Europa: Nederlands

oude en nieuwe partnerschappen’, in: Internationale Spectator, april

2000, blz. 186-190.

2 In een toespraak voor Nederlandse belangenbehartigers, Brussel,

februari 2000.

Over de auteur

DR B.J.S. HOETJES is Senior research fellow aan het Instituut Clingendael.

sI N T E R N AT I O N A L E pectator304 Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 29: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

DE ONVOLKOMEN WERKING VAN DE democratie in de Europe-se Unie blijft knagen aan de gemoedsrust van in Europageïnteresseerden. Hoetjes koos weer eens een andere invals-hoek, die van de binnenlandisering van de Unie. Bijna allebeleidsterreinen van overheidsbeleid vallen volgens hem nuop de een of andere manier onder de EU-paraplu. Eentamelijk forse overdrijving. Er zijn immers nogal wat zakenwaar de invloed van de EU zeer gering is: openbare orde,onderwijs, directe belastingen, sociale zekerheid, om maareens wat te noemen. Maar inderdaad beïnvloeden afsprakenin Brussel steeds meer regelgeving en beleid in Den Haag.

Ik heb tegen het gebruik van de term ‘binnenlandisering’geen bezwaar. Die moet echter niet verward worden met(re)nationalisering. Hoetjes doet dat ook niet. Bij verbete-ring en versterking van de democratie in de EU vormen dusde regelgeving en besluitvorming in Brussel het object. Datis de kern van de zaak. In dat debat gaat het niet om eengrotere greep van Den Haag op de EU. Een geheel anderekwestie – maar die is hier niet aan de orde – is hoever desturing en ordening vanuit Brussel, de binnenlandisering,moeten gaan. We zijn dan op het terrein van het sinds‘Maastricht’ in het EU-verdrag opgenomen subsidiariteitsbe-ginsel.

Bij het lezen van Hoetjes’ paragraaf ‘De EU en de demo-cratische pretentie’ heb ik enkele keren moeten slikken. Ikgeef een voorbeeld. Het Europees Parlement (EP) zou nietfungeren als de beslissende wetgevende instantie. Wat moe-ten we dan aan met de in het Verdrag van Maastricht neer-gelegde co-decisieprocedure, waarin het EP het laatstewoord heeft en van welke procedure de reikwijdte in hetVerdrag van Amsterdam sterk is uitgebreid? Ik geef toe datslechts weinigen in het grote publiek het opmerken, maarer zijn hoogoplopende en hardnekkige confrontaties tussenRaad van Ministers en EP over de reikwijdte van de co-deci-sie in verhouding tot de zg. comitologie: het adviseren, behe-ren en regelen van EU-zaken achter gesloten deuren, in uitCommissie en Raad samengestelde comités.1 De Brusselselobbyisten weten dit terdege en houden er maximaal reke-ning mee. In die kringen hoor je weinig over een democra-tisch tekort van Europa.

Hoetjes heeft willen benadrukken dat het toenemen vanhet werkterrein van de EU de invloed van de nationale par-lementen op hun respectieve regeringen vermindert. Het

zwakker worden van de positie van de nationale parlemen-ten gaat vooral op in die gevallen waarin door de Raad bij(gekwalificeerde) meerderheid van stemmen wordt beslist.Maar daar waar unanimiteit de regel is, kan het nationaleparlement de eigen bewindslieden (nog) flink bij de handof de strot nemen. Men mag echter, vanuit een oogpunt vanbehoud van handelingsbekwaamheid van de EU, hopen dater in de toekomst, zeker wanneer er zo’n 25 of meer lidsta-ten zullen zijn, juist vaker bij (gekwalificeerde) meerderheidzal worden besloten. Dat is een zwaar agendapunt van deIntergouvernementele Conferentie (IGC), die in februari jl.tussen de lidstaten is gestart en moet zorgen voor de ver-dragswijzigingen die de EU in staat stellen de geplandebijna-verdubbeling in ledental meester te worden. Betekentminder invloed van de nationale parlementen ook minderinvloed van de democratie, van de volksvertegenwoordigingin de EU?

Volgens Hoetjes ligt het antwoord langs twee lijnen: ver-groting van de bevoegdheden van het EP en versterking vanhet vertegenwoordigend karakter ervan; het ‘mandaat’ inzijn woorden. Het is jammer dat hij de eerste lijn, verster-king van het EP, laat liggen. Hij concentreert zich op detweede lijn omdat volgens hem het EP in zijn streven naarbevoegdheidsvergroting in het licht van de bedroevendeopkomstcijfers bij verkiezingen wordt geconfronteerd metde vraag wie het vertegenwoordigt. De opkomst is inder-daad laag, terwijl in de landen waar het cijfer in de buurtvan de 80% komt de opkomstplicht een geflatteerd beeldtoont.

Hoetjes laat Mohammed naar de berg tijgen: het EP-lidgaat naar de plaats waar de burger wel belangstelling toont,en zo kom je uit bij het dubbelmandaat. Hij oppert ver-scheidene varianten, waarin in Nederland tegenover hetEuropees Parlement niet alleen de Tweede Kamer wordtgeplaatst, maar ook de Provinciale Staten en de gemeente-raad. Ik zie niets in dubbelmandaten, in geen enkelevariant. Het is, o.m. wegens de vele verplaatsingen, fysiekonmogelijk een dubbelmandaat bevredigend te vervullen.En als men de dubbelmandataris zou vrijstellen van het‘gewone’ volksvertegenwoordigingswerk in een of zelfsbeide lichamen en hem of haar uitsluitend zou belasten metde liaison-functie betreffende onderwerpen die zowel in hetEP als in Tweede Kamer/Staten/Raden op de rol staan? In

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 305Juni 2000 – LIV – nr 6

Dubbelmandaat: niet doen

JEAN PENDERS

Page 30: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

beide gremia zal men de dubbelmandataris een gebrek aanengagement verwijten en zal hij niet au serieux wordengenomen. Dat geldt niet alleen voor de Tweede Kamer,maar ook voor de Provinciale Staten en de gemeenteraden.De vergaderfrequentie van laatstgenoemde lichamen isinmiddels zodanig gestegen, dat het niet meer mogelijk ishun agenda’s met die van het EP af te stemmen. In eendubbelmandaat EP enerzijds en Staten of Raad anderzijdsschuilt trouwens een fikse portie ironie als men kijkt naarde teleurstellende opkomstcijfers van alle drie volksverte-genwoordigingen. Lammen zijn dan blinden aan het lei-den!

Meeliften op publiciteit nationaal parlement?

Ik heb soms de indruk dat de voorstanders van dubbel-mandaten ervan uitgaan dat de EP’er-tevens-lid-van-de-Tweede-Kamer zijn herkenbaarheid voor de kiezer kan ver-groten door mee te liften met de publiciteit die het nationa-le parlement geniet, bijv. in een rubriek als Den Haag Van-daag. Een kromme redenering. Als de redacties van jour-naals en actualiteitenrubrieken thans de voorkeur gevenaan Bijlmers en bonnetjes boven Europese ontwikkelingendie voor de positie van Nederland en zijn bewoners vangroter belang zijn, zal de dubbelmandataris daaraan weinigkunnen veranderen.

Hoe maak je inzichtelijk dat de gang van zaken in Euro-pa dicht bij ons bed ligt? EP en Tweede Kamer zouden intandem op dit punt meer kunnen betekenen. Ik doel danop de kansen die de Tweede Kamer laat liggen wanneer opde donderdagmiddag de agenda’s van de komende Europe-se ministerraden worden besproken. De Tweede Kamerbeseft onvoldoende dat daar de kabinetsleden die enkeledagen later naar de Brusselse Raadsvergaderingen tijgen,geconfronteerd kunnen worden met opvattingen en amen-dementen van het EP. Leden van het EP zullen die metgraagte willen aanleveren, ook al is kennelijk (nog) niethaalbaar dat EP’ers bij die gelegenheid het woord kunnenvoeren. Nu het EP steeds meer het laatste woord krijgt inde Brusselse regelgeving, biedt de donderdagmiddag voorde Tweede Kamer een hopelijk welkome mogelijkheid hetNederlandse kabinet te beïnvloeden. Het vergt samenspeltussen EP en Tweede Kamer, en dat hoeft niet altijd‘Kamerbreed’ te zijn. Coalitie en oppositie kunnen huneigen oogmerken hebben. Ook kunnen geslaagde een-twee-tjes leiden tot het aantrekken van publiciteit en het vergro-ten van de zichtbaarheid van o.a. het EP.

Het in de tang nemen van de regering door beide parle-menten biedt misschien ook een correctie op het fenomeenvan het door staatssecretaris Benschop zo enthousiastomhelsde ‘netwerk-Europa’.2 Dat behelst het terugdringenvan publieke regelgeving op initiatief van Brussel ten faveu-re van door Europese Raad en Raden aangezwengeldebeleidsinitiatieven die moeten leiden tot wederzijdse beïn-vloeding van de lidstaten door het stellen van voorbeelden,

het voorhouden van spiegels, het bijhouden van resultaten,enz. Een door bewindspersonen en ambtenaren metoprechte overgave bedreven werkwijze van ‘managementbest practices’, die zeker nuttig kan zijn en ook geweest is(zoals op de Top van Berlijn, waar Nederland geld verdien-de), maar die zich aan publieke werking en beoordelingonttrekt. Deze methode van werken is een bedreiging voorhet (deels) supranationale karakter van de EU. En dat isweer een dodelijk gevaar voor het als rechtsgemeenschapfunctioneren van een sterk uitgebreide EU.

Opnieuw en wellicht tot vervelens toe: het vergroten vantransparantie en democratie in de EU moet in Brussel wordenbevochten. De lopende IGC kan daaraan flink bijdragen.Eerder werd opgemerkt dat het uitbreiden van het stem-men bij gekwalificeerde meerderheid prominent op deIGC-agenda prijkt. Juist omdat vermindering van hetbesluiten bij unanimiteit leidt tot een zwakkere positie vande nationale parlementen, is het van wezenlijk belang datparallel aan de uitbreiding van het stemmen bij meerder-heid de toepassing van de codecisieprocedure, die het EPhet laatste woord geeft, wordt opgerekt. Zeker als het overwetgeving gaat. In de Conclusies van het Voorzitterschapvan de Europese Raden van Keulen en Helsinki is dat nogniet met zoveel woorden aangegeven. Ook de Nederlandseregering doet op dit punt zuinigjes. Het EP moet ‘in begin-sel’ een recht van codecisie hebben waarbij ‘op de gevolgenvan de duur van de besluitvorming’ moet worden gelet.3

Een gedurfde opmerking als men beziet wat voor tijd deregering pleegt te nemen in het Nederlandse wetgevings-proces.

Het zou ook goed zijn wanneer het EP de bevoegdheidzou krijgen individuele leden van de Europese Commissieweg te zenden.4 Als men zou vinden dat op die manier demachtsbalans tussen Commissie en EP te veel zou door-slaan in het voordeel van het parlement, ware de mogelijk-heid te overwegen tot ontbinding van het EP over te gaan.

Toegegeven, het is niet spectaculair. Er is echter geenandere weg als we willen vermijden dat de EU terugvalt inconventionele interstatelijke samenwerking waarin burgersen democratie achteraan in de rij aansluiten. ■

Noten

1 Zie hierover M.P.C.M. van Schendelen, ‘Brusselse comités als semi-formeel

invloedskanaal’, in: Internationale Spectator, oktober 1998, blz. 492-498.

2 Zie Dick Benschop, ‘De dynamiek van Netwerk Europa: Nederlands oude

en nieuwe partnerschappen’, in: Internationale Spectator, april 2000, blz.

186-190.

3 Regeringsnotitie over de IGC-2000, 15 november 1999.

4 Zie J. Penders, ‘De worsteling van het Europees Parlement’, in: Internatio-

nale Spectator, maart 1999, blz. 135-138.

Over de auteur

JEAN PENDERS is oud-lid van de Christen-Democratische Fractie van het Europees

Parlement.

sI N T E R N AT I O N A L E pectator306 Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 31: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

SINDS VLADIMIR POETIN DE RUSSISCHE

presidentsverkiezingen heeft gewonnen,zien Westerse leiders hem ‘als de manmet wie we zaken kunnen doen’. BillClinton, Tony Blair en onze eigen Joziasvan Aartsen kijken te veel naar de manen te weinig naar Rusland. De veelheiden diversiteit van problemen waarvoorde nieuwe Russische regering zich zietgesteld, maken de Russisch-Westersebetrekkingen tot de meest ingewikkelde in hun soort.Niet een krachtig, maar juist een zwak Rusland vormteen risicofactor voor het Westen. Concrete risico’s zijnkolossale Russische milieuproblemen, voortwoekerendegeorganiseerde misdaad en gebrek aan discipline en con-trole bij het staatsapparaat en vooral bij de strijdkrach-ten.

De oorzaken van Ruslands huidige zwakte zijn aller-eerst het ontbreken van een functionerende marktecono-mie, een civil society en een democratische mentaliteit.De basisvoorwaarden voor het spelen van een rol in dewereldeconomie en in de internationale politiek ontbre-ken in het nieuwe Rusland. Hierdoor heeft het land zijnpositie als grote mogendheid verspeeld. Regering enbevolking willen hier echter niet van weten. Ruslandprobeert zich internationaal groot te houden. Een krach-tig Rusland is geen kwestie van spierballen-retoriek,maar van economische potentie. Niet belangrijk lijken,maar belangrijk zijn zou de leidraad van de Russischepolitiek moeten zijn. In dit artikel wordt aangegeven dathet Westen met Rusland betrekkingen moet onderhou-den op basis van feiten en niet van achterhaalde concep-ties.

De ‘unieke Russische ziel’ als achterhaald excuus

In wetenschap, journalistiek en politiek wordt bovenma-tig veel waarde gehecht aan de culturele en mentalegrens tussen het vanuit Rome gekerstende West-Europaen de Oost-Europese Grieks-Russische Orthodoxie met

haar wortels in Constantinopel. Volgens de historicusVon der Dunk verklaart deze grens in hoge mate de ver-schillen in ontwikkeling tussen Rusland enerzijds en hetHabsburgse Midden-Europa anderzijds. Zo stelt hij datde Reformatie begrippen als eigen verantwoordelijkheiden initiatief in het Westerse denken heeft geïntrodu-ceerd.1 Hiermee kon de Westerse culturele elite zich aande greep van Kerk en Staat ontworstelen en een weten-schappelijke en maatschappelijke revolutie ontketenen,die uitmondde in de Verlichting van de 18de eeuw enhet ontstaan van een denkende en handelende midden-stand. In Rusland, daarentegen, werden de onderdanendeze vrijheid en zelfstandigheid niet gegund. Kerk, Vorsten Staat, later marxisme-leninisme, Partij en Staat, wareneen heilige drie-eenheid.

Hoewel ik dit historisch perspectief ten volle erken,heeft het geen deterministische waarde. Het verlichteEuropa heeft nazi-Duitsland voortgebracht, terwijl huidi-ge Aziatische democratieën, zoals het moderne Japan enTaiwan, onze Renaissance en Verlichting niet hebbenmeegemaakt. Rusland, zijn oude en nieuwe fellow travel-lers en Westerse politici kunnen zich niet achter degeschiedenis en de ‘unieke Russische ziel’ blijven ver-schuilen.

Het gebrek aan een democratische mentaliteit komtnaar voren in de nieuwjaarsboodschap van toen nogwaarnemend president Poetin. Deze bevat een paragraafgetiteld [in de Engelse weergave] ‘Statism’, waarin Poetinonomwonden stelt dat hij niet voorziet dat Rusland eentweede versie zal worden van Amerika of het Verenigd

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 307Juni 2000 – LIV – nr 6

De Russische keizer heeft geen klerenmeer

HANS VAN BAALEN

Wordt Rusland onder Poetin weer een gelijk-waardige partner op het wereldtoneel? Nu kanhet land zich op geen enkel terrein nog metenmet het Westen. Rusland zal eerst moeten bewij-zen een betrouwbare partner te zijn.

Page 32: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

Koninkrijk, waar vrijheidslievende waarden van oudsherdiep zijn geworteld. ‘Onze staat en zijn instituten enstructuren hebben altijd een buitengewoon belangrijkerol gespeeld in het functioneren van ons land en hetleven van ons volk.’ Geheel anders dan in het Westengebruikelijk, omschrijft Poetin de staat als ‘belangrijkstedrijvende kracht voor elke vorm van [maatschappelijke]verandering’. De waarnemend president beroept zichdaarbij op het volk, dat de staat beschouwt als bron vanorde en initiator van [maatschappelijke] veranderingen.Volgens Poetin ziet het volk uit naar ‘het herstel van deleidende en regulerende rol van de Staat [...] gebaseerdop de tradities en huidige toestand van het land’.

Dit is geen vooruitstrevende visie op besturen, maarvooral achteruit kijken. Het is daarentegen logisch dat inde Russische context eerst een krachtige rechtsstaat dientte worden opgebouwd vooraleer het land kan deelnemenaan de wereldeconomie, investeringen kan aantrekkenen zich volledig kan ontdoen van de oude structuren. Deweg is misschien een ordenende overheid, het einddoelkan niet anders zijn dan meer markt in een globaliseren-de wereld. Meekomen is het parool en niet tegen- ofophouden. President Poetin wisselt zijn politiek van deuitgestoken hand naar het Westen af met het zinspelenop een Russische politieke en economische Alleingang.2

Hij maakt daarmee geen keuzen, maar balanceert tussentwee werelden en geeft dus geen leiding aan de publiekeopinie en de ontwikkelingen in zijn land.

Uit een Westers opinie-onderzoek, gehouden onderde Russische bevolking in september 1999, bleek datruim tweederde van de Russen vond dat Rusland zijneigen, bijzondere ontwikkeling moest volgen.3 Minderdan een kwart koos voor aansluiting bij mondialetrends. Zo’n 60% meende dat de financiële en economi-sche samenwerking met Westerse landen Rusland meerkwaad dan goed doet. Dit streven naar autarkie is indeze mondiale eeuw echter een doodlopende weg.

Russische robber barons

De Russische denkbeelden zijn vooral ook een reactie opde privatiseringsperikelen van het afgelopen decennium.Het probleem met de privatisering in Rusland is dat dezenooit werkelijk is uitgevoerd. De shock therapie in het100-dagen-plan van de liberale premier Gajdar heeft nietgewerkt. Het falen van deze hervormingen is mede tewijten aan het feit dat Jeltsin nooit zijn volle gewichtachter het privatiseringsproces heeft gezet. De toenmaligpresident verzuimde voor zijn beleid maatschappelijkesteun in de regio’s van Rusland te verwerven. Bij de eer-ste tegenstand week deze president, wiens decretennooit enige wezenlijke invloed buiten de poorten vanMoskou hebben gehad. Ook voor Jeltsin gold, in iedergeval na zijn heldhaftige beklimming van een tank tij-dens de coup tegen Gorbatsjov, dat belangrijk lijken

belangrijker was dan belangrijk zijn.Terecht wijst Feldbrugge op de rol van de oude

nomenklatoera in dit proces.4 Voormalige staatsbedrijvenkwamen in handen van leden van de leidende commu-nistische kaste, d.w.z. combinaties van personen afkom-stig uit de vroegere bedrijfsleiding, lokaal en regionaalbestuur en de desbetreffende ministeries. Deze liedenwaren gepokt en gemazeld door het oude sovjetsysteem,met zijn grote onofficiële economie. Winsten werdensnel afgeroomd en bij buitenlandse banken gestald. Bijverlies kon men immers altijd nog aankloppen bij deoverheid. Aldus bleven belangrijke sectoren van de Rus-sische economie beheerd volgens het oude systeem vanoverleven en het waarborgen van eigenbelang. De huidi-ge zwakte van Ruslands economie en bestuur is voor eenbelangrijk deel te herleiden tot de kapitaalvlucht en dehiermee verbonden ‘uitverkoop’ van grondstoffen aanhet buitenland. Waar de 19de-eeuwse robber barons hunwinsten herinvesteerden in de Amerikaanse economie,daar verbrassen de Russische biznesmeni hun resultatenaan de Franse Rivièra.

Dezelfde holle retoriek als in de binnenlandse poli-tiek zien we terug in het Russisch buitenlands beleid.Met de recente wijziging van de strategische en militairedoctrine geeft de nieuwe regering in Moskou een duide-lijk signaal af. In het nieuwe concept worden nucleairewapens verder geïntegreerd in het conventionele arse-naal. Atoomwapens kunnen worden ingezet wanneerandere methoden om gewapende agressie te bestrijden,ineffectief blijken. Evenals het inhalige gedrag van Rus-lands biznesmeni, vindt deze politiek haar oorsprong inde zwakke staat. De nadruk op atoomwapens is eenreactie op het verval van het Rode Leger en de Russischepositie in de wereld.

In de geschetste omstandigheden dient Westersbeleid ten aanzien van Rusland te worden gekenmerktdoor onopvallendheid en terughoudendheid, niet te ver-warren met toegeeflijkheid. Het is voor de Russen nueenmaal onvoorstelbaar dat een oude opponent, diesinds kort alle troeven in handen lijkt te hebben, eenoprecht aanbod tot partnerschap doet. En daar kan ook,gezien de zwakte van Rusland, geen sprake van zijn.Ook het Westen bedrijft symboolpolitiek en prijst nogimmer de kleren van de Russische keizer.

Oude reflexen

Niet alleen op het vlak van de tradionele buitenlandsepolitiek (oorlog en vrede), maar ook in de buitenlands-economische politiek vormt Ruslands inbreng een zwak-tebod. Bij de onderhandelingen in 1994 over de olieonder de Kaspische Zee probeerde Rusland zich weer telaten gelden als de grote mogendheid die het niet meeris. Kort na het olie-akkoord bestreed Moskou de geldig-heid van de overeenkomst: aangezien de olie zich

sI N T E R N AT I O N A L E pectator308 Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 33: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

bevindt onder een binnenzee, dus eigenlijk een meer,komt de eigendom toe aan alle kuststaten, waaronderRusland. Toen Rusland zijn zin niet kreeg, sloot het metIran een monsterverbond. Iran steunde de Russischeopstelling in het juridisch dispuut over het karaker vande Kaspische Zee. Verder ging Rusland in 1995 met Iransamenwerken op nucleair gebied. Ook hier geldt datRusland er beter aan doet zich te profileren als betrouw-bare partner dan de schone schijn op te houden enchantage te plegen.

De vrees dat de EU-uitbreiding nadelige gevolgen zalhebben voor de toch al zo geplaagde Russische econo-mie, is een teken aan de wand. In deze Russische visieverleggen de nieuwe lidstaten het zwaartepunt van hunhandelsrelaties naar het westen, terwijl de tariefmurenvan de EU naar het oosten opschuiven. Ook de gedachtedat Russische burgers visa zullen moeten aanvragen voorbezoek aan deze voormalige sovjetsatellieten wanneer zijzich aansluiten bij het Schengenakkoord, wekt grotewrevel in Moskou. Men vergeet dan dat met uitbreidingvan de Unie ook welvaart en rechtsstaat naar het Oostenopschuiven. Uiteindelijk wordt ook Rusland er betervan, indien het inspeelt op een veranderde werkelijk-heid. Maar dan is het nodig dat Rusland het oude den-ken in termen van ‘de winst voor de een is per definitiehet verlies voor de ander’ verlaat.

Westerse uitgangspunten in de relatie met Rusland

Allereerst dient het Westen de politiek van Männer-freundschaften te verlaten. Relaties met Rusland zijn meerdan in de sauna zitten met de nieuwste Russische presi-dent. Er voetstoots van uitgaan dat met Poetin een eindis gekomen aan de wisselingen van de wacht in hetKremlin, is niet op feiten gebaseerd. Elke Russische poli-ticus die aan de macht wil blijven, is afhankelijk van desteun van de door de business maffia beheerste media enpolitiek-economische lobby’s. Ook Russische presidentenbeschikken dus over weinig persoonlijke macht. Ze wor-den gemaakt en gebroken door de media. Het Westendient dan ook in de eerste plaats te investeren in betererelaties met de Russische samenleving. De persoon Poe-tin is van secundair belang, hoezeer Westerse politiciook zijn can-do approach prijzen. Het Westen dient nieteen persoon te steunen, maar democratische en econo-mische processen.

Er zijn hoopgevende ontwikkelingen gaande buitenMoskou. Aleksandr Lebed is erin geslaagd, als gouver-neur van de regio Krasnojarsk, de lokale bonzen onderde duim te krijgen, met als resultaat dat de regionaleoverheid meer invloed heeft op het beheer van de plaat-selijke kopermijnen. Het daadkrachtige bestuur van degeneraal b.d. kan in de nabije toekomst vruchten afwer-pen. Het Westen zou deze ontwikkeling kunnen stimu-leren, door zijn grondstoffen primair te betrekken van

regio’s met een daadkrachtig bestuur. Met andere woor-den, het good governance-beleid van Wereldbank, IMF,Verenigde Staten en EU zou niet alleen voor de ontwik-kelingslanden, maar ook voor Rusland moeten gelden.

Verder dient de privatisering te worden voltooid. Suc-cesvolle economische hervormingen, dus liberaliseringen privatisering, zijn essentieel voor alle politieke enmaatschappelijke vooruitgang. Thans vormt de Russi-sche staatsindustrie een kolossale kostenpost. Het priva-tiseringsproces moet, desnoods met een schoktherapienaar Pools voorbeeld, worden hervat. Hierbij moet inhet oog worden gehouden dat privatisering dient te lei-den tot vrije mededinging. Voorkomen moet worden dateen staatsmonopolie wordt vervangen door een particu-lier monopolie. Voorts moet het invoeren van de rechts-staat parallel aan het privatiseringsproces verlopen. Detijd ontbreekt om af te wachten tot de rechtsstaat in allegeledingen naar behoren functioneert. Een werkbaar pri-vatiseringsplan, opgesteld door de Russische regering,verdient alle steun van het Westen.

Flankerend sociaal beleid zou, mede door het ‘oor-merken’ van Westerse financiële steun, kunnen wordengerealiseerd. We moeten erkennen dat het Westen uit-eindelijk weinig invloed kan uitoefenen op het verloopvan hervormingen in Rusland. Wel dient het Westen,ook bij steunverlening aan hervormingsprocessen, Rus-land te allen tijde aan zijn afspraken te houden. Real-politik is de basis voor onze betrekkingen met Rusland.We mogen hier wel bedenken dat Rusland het Westenmeer nodig heeft dan andersom. Zolang Poetin de nood-zakelijke hervormingsprocessen leidt, verdient hij de lofen steun van het Westen. En niet langer dan dat. Zoalsvoor elk ander land geldt, moeten Rusland en zijn presi-dent worden afgerekend op hun daden. Kostbare Wes-terse investeringen in goodwill bij de regering-Poetin zijneen vorm van nutteloze verspilling.

Afspraak is afspraak

Het Westen moet dan ook onverkort vasthouden aan degemaakte afspraken met Rusland. Dit geldt ook ten aan-zien van het functioneren van Rusland in het verdrags-rechtelijk raamwerk van internationale organisaties. Omde geloofwaardigheid van internationale instituten als deRaad van Europa te behouden, moet Rusland conse-quent, zonder privileges, worden afgerekend op zijndaden. Dit raakt direct aan onze belangen en ons zelfres-pect. Het is wrang te constateren dat Rusland het lid-maatschap van de Raad van Europa verkreeg in 1996,kort na de eerste oorlog in Tsjetsjenië. Het aanvankelijkoptimisme dat inbedding van Rusland in de mensen-rechtengemeenschap van de Raad van Europa een posi-tief effect zou hebben op zijn gedrag, is onjuist gebleken.Het besluit Rusland tot de Raad toe te laten was geba-seerd op overwegingen die met mensenrechten niets van

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 309Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 34: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

doen hadden: inwilliging van het Russische toetredings-verzoek zou Jeltsin een steuntje in de rug geven bij depresidentsverkiezingen. Hiermee heeft het Westen deRaad van Europa ernstig verzwakt.

Ruslands positie binnen de Raad van Europa isonderwerp van discussie. Op 27 januari jl. formuleerdede Parlementaire Vergadering aanbevelingen aan Rus-land. Zij riep op tot een onmiddellijk staakt-het-vuren inTsjetsjenië en een einde aan de aanvallen op de burger-bevolking, een politieke dialoog zonder voorafgaandevoorwaarden met gekozen Tsjetsjeense leiders en hettoelaten van media tot de regio. De Vergadering herin-nerde aan de verklaring van haar Bureau van 13 decem-ber 1999 dat ‘persistence in violations could lead theParliamentary Assembly to put under question Russianparticipation in the Assembly’s work and in the Councilof Europe in general’. In niet mis te verstane bewoordin-gen voegt de Vergadering hieraan toe dat het niet-imple-menteren van de aanbevelingen ‘will inevitably necessi-tate [...] a review of Russian continued membership of,and participation in, the Assembly’s work and in theCouncil of Europe in general’.

Sindsdien zijn meldingen van ernstige schendingenvan mensenrechten door Russische troepen slechts inaantal toegenomen. De Hoge Commissaris voor de Men-senrechten, Mary Robinson, werd begin april tijdenshaar verblijf in Tsjetsjenië op botte wijze het recht ont-zegd gevangenissen en detentiekampen te bezoeken. Op6 april jl. heeft de Parlementaire Assemblee het Comitévan Ministers van de Raad van Europa gevraagd eenschorsingsprocedure tegen Rusland te beginnen en eenStatenklacht tegen Rusland in te dienen. Tevens is hetstemrecht van de Russische afgevaardigden in de Assem-blee opgeschort. Op 11 mei heeft het Comité van Minis-ters Rusland, op basis van licht geconstateerde vooruit-gang, lucht gegeven. Indien Rusland op korte termijnmet resultaat streeft naar een duurzame vrede dooronderhandelingen met de legitieme vertegenwoordigersvan de Tsjetsjenen en indien het een onafhankelijkonderzoek naar de schendingen van de mensenrechtenin Tsjetsjenië toestaat, kan de schorsing voorlopig voor-komen worden. Deze voorwaarden sporen met de reso-lutie waartoe EU-lidstaten kort daarvoor bij de VN-Men-senrechtenconferentie het initiatief hebben genomen.Indien Rusland niet aan deze voorwaarden voldoet, zul-len de lidstaten van de Raad van Europa consequentiesmoeten durven trekken. Rusland heeft het recht terroris-me binnen zijn grenzen te bestrijden, maar niet om hetvolkenrecht en internationale conventies met voeten tetreden. Rusland kan door een open houding en hetnakomen van zijn verplichtingen in het kader van deOVSE en de Raad van Europa schorsing voorkomen. Hetis echter nu ‘vijf voor twaalf’. Het gaat daarbij niet omhet buigen voor Westerse pressie, maar om respect voorde wet.5

Oost en West moeten de werkelijkheid onder ogenzien, en erkennen dat samenwerking op politiek en eco-nomisch vlak noodzakelijk is. Verschillen in geschiede-nis en ontwikkeling dienen erkend te worden, zonderdat zij een blokkade vormen voor deze zakelijke benade-ring. Ten aanzien van de positie van Rusland in de Raadvan Europa moet ons uitgangspunt zijn dat Europa eenwaardengemeenschap vertegenwoordigt en niet eengeografisch gegeven is. Dat geldt voor Oostenrijk, datgeldt voor Turkije én dat geldt voor Rusland.

Op geen enkel terrein kan Rusland zich nog metenmet het Westen. De Russische keizer heeft geen klerenaan. We kunnen Rusland niet langer als een grotemogendheid beschouwen. Het land moet zijn oude sta-tus op werkelijke waarde schatten en heimwee naar depolitiemaatschappij van wachtrijen overboord zetten.Alleen succesvolle economische hervormingen kunneneen streven naar de status van gelijkwaardige partnermetterdaad ondersteunen. Eerst en vooral moet Ruslandnu bewijzen een betrouwbare partner te zijn, die deel wilen kan nemen aan een internationale samenleving waarkwaliteit en niet status de positie van landen bepaalt. ■

Noten

1 Thomas H. von der Dunk, ‘Tien jaar na 9 november 1989: over de

terugkeer van oude scheidslijnen in Europa’, in: Internationale

Spectator, november 1999, blz. 575-581.

2 Recent BBC-interview met David Frost.

3 Zie John Löwenhardt, Margot Light & Steven White, ‘“Jullie geloven

niet langer in ons en wij geloven niet langer in jullie”: Russen over het

nieuwe Europa’, in: Internationale Spectator, december 1999, blz. 672-

677.

4 F.J.M. Feldbrugge, ‘De Russische Crisis: de lange exodus uit zeventig

jaar sovjetverleden’, in: Internationale Spectator, november 1999, blz.

586-592.

5 Aan de vooravond van de vergadering van het Comité van Ministers

van de Raad van Europa op 11 mei jl. nam de Tweede Kamer minus de

fracties van VVD en SP een motie aan waarin de minister van Buiten-

landse Zaken werd opgeroepen zich in het Comité in te spannen voor

het overnemen van de aanbevelingen van de Parlementaire Assemblee,

waaronder het per direct in werking stellen van de schorsingsprocedu-

re tegen Rusland. Minister van Aartsen heeft deze motie ontraden en

naast zich neergelegd. De VVD-fractie heeft de minister daarin

gesteund omdat Nederland zich anders volkomen zou isoleren, waar-

mee noch de positie van Nederland, noch de mensenrechtensituatie in

Tsjetsjenië zou zijn gediend. In schoonheid sterven is voor de VVD

geen optie. Rusland krijgt respijt, maar onder strenge voorwaarden. De

aanbevelingen van de Assemblee blijven boven de markt hangen. De

VVD-fractie in de Tweede Kamer en minister Van Aartsen zullen geen

Russische uitzonderingspositie in de Raad van Europa aanvaarden.

Over de auteur

HANS VAN BAALEN is lid van de VVD-fractie in de Tweede Kamer en vice-president

van de Liberale Internationale.

sI N T E R N AT I O N A L E pectator310 Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 35: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

RUSLAND PROBEERT ZIJN BEGIN JAREN ’90verloren invloed in het Midden-Oostenterug te winnen. De reacties hieropzijn gemengd. Een bijdrage aan hetArabisch-Israëlisch vredesproces wordtdoor zowel Israël, Arabische landen alsde Verenigde Staten gewaardeerd. MaarMoskous beleid ten aanzien van Iraken Iran wordt in de Westerse wereld met wantrouwengevolgd. In dit artikel aandacht voor continuïteit enveranderingen in het Russische Midden-Oostenbeleiden een analyse van de recente bemoeienis van Mos-kou met de spanningshaarden in de regio.

Drang naar het zuiden

In de jaren ’60 en ’70 wapperde de Russische vlag inmenige havenplaats in het Midden-Oosten. Het wasnatuurlijk niet het huidige blauw-rood-wit, maar derode vlag met hamer en sikkel van de Sovjetunie. Veelverschil maakte dat overigens niet. Ook vóór de revo-lutie van 1917 had Rusland gestreefd naar invloed inhet gebied van de Middellandse Zee en aangrenzenderegio’s.

In de 19de en het begin van de 20ste eeuw was ditstreven vooral tot uiting gekomen door steun aan hetverzet van de verwante Slavische en orthodoxe-katho-lieke volken tegen het Ottomaanse Rijk en door deuitbreiding van de Russische invloed in de Kaukasusen Centraal-Azië. Na de revolutie kreeg de bemoeienismet het Midden-Oosten de vorm van strijd tegenimperialisme en kolonialisme.

Na 1945 gebruikte Moskou daarvoor een inventie-ve politiek. Met ‘kikkersprongen’ omzeilde de Sovjet-unie het pro-westerse cordon sanitaire van het Bagdad-pact en zijn voorlopers door met diverse staten erach-ter relaties aan te knopen. Zo stond Moskou toe datTsjecho-Slowakije tijdens en direct na de Onafhanke-lijkheidsoorlog (1948-1949) wapens leverde aanIsraël. Toen echter na enkele staatsgrepen het Ara-

bisch-nationalisme in Egypte, Syrië en Irak betere per-spectieven bood, sloten de sovjetleiders in de tweedehelft van de jaren ’50 en begin jaren ’60 verdragen opvooral militair terrein.1

Aanvankelijk was deze politiek zeker succesvol.Duizenden militaire en andere adviseurs waren inArabische landen actief. De Russische vloot hadhavenfaciliteiten in Egypte, Syrië, Irak en Aden. Maarhet voornamelijk militair karakter van de samenwer-king was ook haar zwakke punt. In de oorlogen van1967 van 1973 bleek het van Westerse wapens voor-ziene Israëlische leger (ten slotte) de meerdere van devoornamelijk met Russische wapensystemen uitgerus-te legers van Egypte en Syrië.

In Arabische landen heerste verder wantrouwenten aanzien van de loyaliteit van de lokale communis-tische partijen. Leiders als Nasser (Egypte), Assad(Syrië) en de opeenvolgende Iraakse Baath-regimesprobeerden deze partijen op te nemen in Arabisch-nationalistische eenheidsbewegingen. Wanneer de lei-ders van die partijen daar niet aan wensten mee tewerken, belandden ze nogal eens in de gevangenis.Egypte verbrak in 1972 de banden met de Sovjetunie,maar die bleef de voornaamste wapenleverancier vanSyrië en Irak.

Van Westerse zijde kreeg de Sovjetunie in de jaren’70 en ’80 het verwijt een opportunistische en gevaar-lijke politiek te voeren. Moskou schaarde zich volle-dig aan de zijde van de dictatoriale regimes van Iraken Syrië, onderhield na 1967 geen diplomatiekebetrekkingen met Israël, steunde de Arabische diehards in het conflict met dat land en leverde op grote

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 311Juni 2000 – LIV – nr 6

Rusland en het Midden-Oosten

HANS SCHIPPERS

Continuïteit en verandering

Rusland zet behoedzaam de eerste stappen in derichting van hernieuwde invloed in het Midden-Oosten. In hoeverre is het daarin geslaagd? Eentussenbalans.

Page 36: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

schaal wapens aan radicale staten als Libië en Alge-rije.2

Geleidelijke verandering na 1985

Na het aantreden van Gorbatsjov als leider van deSovjetunie in 1985 kwam in deze situatie geleidelijkverandering. Een van zijn eerste opdrachten aanminister van buitenlandse zaken Sjevardnadze waszijn departement los te maken uit de houdgreep vande communistische partij. Deze operatie leidde toteen pragmatischer en minder ideologisch gekleurdbeleid. Syrië kreeg in 1987 te horen dat de Sovjetunieniet langer bereid was het land ongelimiteerd vanwapens te voorzien, ook omdat een groot deel van deleveranties niet was betaald. Moskou oefende verderdruk uit op PLO-leider Arafat om het bestaansrechtvan Israël te erkennen.

Ten aanzien van Israël liet Gorbatsjov geleidelijkde harde lijn die de Sovjetunie na 1967 had aange-houden, varen. Joden mochten op wat ruimer schaalemigreren. De ‘anti-zionistische propaganda’, dienogal eens anti-semitische trekken had, verdweengoeddeels uit de media. De verslaggeving over de situ-atie in het Midden-Oosten werd objectiever. Moskouherstelde stapsgewijs de diplomatieke betrekkingenmet Jeruzalem. Ook met enkele andere (traditioneel)pro-westerse staten als Jordanië, Egypte en Saoedi-Arabië verbeterde de Sovjetunie in de tweede helftvan de jaren ’80 de betrekkingen.

Moskou verleende in het najaar van 1990 steunaan het besluit van de Veiligheidsraad gewapend op tetreden tegen de Iraakse agressie in Koeweit. Sjevard-nadze had het liefst gezien dat de Sovjetunie troepenter beschikking stelde voor de militaire VN-operatiestegen Bagdad. Dit om te voorkomen dat deze onder-neming een volledig Westerse affaire werd. Maar deoppositie van communisten en nationalisten tegen ditdenkbeeld was zo sterk, dat hij kort daarna moestaftreden.

Gorbatsjov koos vervolgens voor een compromis.Hij bleef de VN-besluiten ten aanzien van Irak steu-nen, maar zond in oktober 1990 de in Arabische zakengespecialiseerde diplomaat Primakov naar Bagdad omte trachtten Saddam Hoessein ervan te overtuigen zijntroepen uit Koeweit terug te trekken. Bij succes had deSovjetunie zowel in de Arabische wereld als in hetwesten kunnen poseren als vredestichter. Primakovbereikte echter geen resultaat.3

Een wezenlijke wijziging in de Midden-Oostenpoli-tiek kwam pas na het uiteenvallen van de Sovjetunie,eind 1991. In de eerste plaats maakte het centraal doorhet ministerie van buitenlandse zaken bepaalde beleidplaats voor een meerstromenland aan actoren. Vanbelang was onder meer de Doema, het parlement, met

als voornaamste stromingen de vooral liberale ‘atlanti-ci’, die een oriëntatie op het Westen, snelle economi-sche hervormingen en samenwerking met de onafhan-kelijke staten van het Gemenebest van OnafhankelijkeStaten (GOS) bepleiten; hun tegenvoeters de ‘chauvi-nisten’, ofwel orthodoxe communisten en nationalis-ten, die anti-Westers zijn en een zo groot mogelijkherstel van de oude Sovjetunie nastreven; en de ‘eura-ziaten’, die een tussenpositie innemen en een goedeverstandhouding bepleiten met het westen zonder decontacten met de andere regio’s te verwaarlozen. Eenzich geleidelijk economisch hervormend Rusland,menen de laatsten, moet leiding geven aan het GOS.

Andere krachten die invloed op het buitenlandsebeleid uitoefenen zijn de staatsbedrijven voor olie, gasen wapens, enkele ministeries en vooraanstaandezakenlieden.4

De eerste, in 1991 aangetreden, Russische ministervan buitenlandse zaken Andrei Kozyrev voerde, daar-bij aanvankelijk gesteund door Gorbatsjovs opvolgerJeltsin en een in hoofdzaak liberale Doema, een sterkop het Westen georiënteerd beleid. Rusland was mede-organisator van de in december 1991 gehouden Vred-esconferentie voor het Midden-Oosten in Madrid ensteunde de VN-sancties tegen Irak. De relaties metandere radicale staten als Syrië en Libië werden duide-lijk bekoeld.

Dit op het Westen georiënteerd beleid was geenlang leven beschoren. Hierbij was vooral van belangdat de NAVO door het principebesluit de vroegereleden van het Warschaupact Polen, Tsjechië en Hon-garije als kandidaatlid te aanvaarden, in Russischeogen de indruk wekte de politiek van de Koude Oor-log te willen voortzetten. Deze opvatting bestond inalle drie stromingen.

Vanaf begin 1993 beleed Rusland een nieuwe bui-tenlandse politiek, die erop was gericht wederom eenrol als grote mogendheid te spelen. Het was niet debedoeling zich opnieuw te profileren als tegenstandervan de Verenigde Staten, maar meer om als gelijkwaar-dige speler op te treden.

Ten aanzien van het Midden-Oosten leidde dezeopstelling tot een omschrijving van drie in belangvariërende invloedssferen: in de eerste sfeer bevindenzich de vroegere delen van de Sovjetunie die nu deeluit maken van het GOS. Het gaat hierbij om landen alsAzerbeidzjan, Kazachstan en Tadzjikistan. In de twee-de sfeer gaat het om staten aan de zuidgrens van devroegere sovjetrepublieken, landen als Turkije, Iran enAfghanistan. De derde sfeer bestaat uit de Arabischelanden in het Midden-Oosten en Israël. Rusland zietoverigens de gehele regio als een gebied waar hetbelangen heeft en gerechtigd is een politieke rol tespelen.

Moskou besefte hierbij goed dat het militair en

sI N T E R N AT I O N A L E pectator312 Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 37: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

financieel in het geheel niet kon concurreren met deVerenigde Staten. Maar het land was verlost van derigide politieke rolverdeling die bepaalde dat slechtsmet politiek verwante staten als Syrië en Irak konworden samengewerkt.

Het loslaten van het atheïstische communismebood echter ruimte voor meer contacten met conser-vatief-islamitische staten. Had de Sovjetunie in dejaren ’80 slechts diplomatieke relaties met Koeweit,thans zijn er ambassades in de gehele Arabische regio.In de jaren ’90 vestigden zich tienduizenden Russenin het Midden-Oosten – alleen in de Emiraten al 7000– als zakenlieden, adviseurs of technici. Ongeveer800.000 uit Rusland afkomstige joden wonen inIsraël. Met dit land bestaan uitgebreide contacten.5

Het nieuwe pragmatische beleid kwam wellicht hetbest tot uiting in 1995, toen Rusland een contractsloot met Iran, een land waarmee ten tijde van deregering van de sjah en de islamitische leider Khomei-ni slechts beperkte relaties hadden bestaan, om debouw van een kernreactor in Bushehr te voltooien.Het project, gestart door een Duits bedrijf, had van-wege financiële problemen jarenlang stil gelegen ende Verenigde Staten hadden zware druk op Moskouuitgeoefend om van de bouw af te zien. Dit vooralomdat het in de centrale geproduceerde hoogwaardiguranium mogelijk voor militaire doeleinden kongebruiken.6

Primakov treedt aan

De aandacht voor het Midden-Oosten nam verder toetoen Jeltsin in januari 1996 Primakov, op dat momenthoofd van de Russische Veiligheidsdienst, tot ministervan buitenlandse zaken benoemde. De reden was deverkiezingsoverwinning van de communisten ennationalisten bij de Doema-verkiezingen van decem-ber 1995. In tegenstelling tot de als te pro-Westersbeschouwde Kozyrev was de oud-communist Prima-kov voor hen aanvaardbaar.

De nieuwe minister richtte zijn aandacht al snel ophet Midden-Oosten. De redenen voor die belangstel-ling waren divers. In de eerste plaats was Primakov,die overigens van joodse afkomst is, gespecialiseerd inde politiek van de regio. Hij spreekt vloeiend Ara-bisch, woonde er geruime tijd als correspondent vande Pravda en als KGB-agent en staat op goede voetmet enkele Iraakse leiders.

Dan was er de kwestie van de uitbreiding van deNAVO met enkele vroegere leden van het Warschau-pact, die in 1996 opnieuw actueel werd. Met de ver-sterkte aandacht voor het Midden-Oosten liet Moskouindirect blijken in andere regio’s activiteiten te kun-nen ontplooien, wanneer men het gevoel had dat deNAVO Rusland in Europa buiten wilde sluiten.

Ten slotte was er de Arabische ontevredenheid metde Amerikaanse dominantie in de regio. Die ontevre-denheid bleef beperkt zolang in Israël een socialisti-sche regering aan de macht was, die meewerkte aande uitvoering van de vredesakkoorden. Toen echtereind 1996 Netanyahu, de leider van de rechtseLikoedpartij, de verkiezingen won en de voortgang inhet vredesproces ging vertragen, kregen de VerenigdeStaten het verwijt nauwelijks druk op Israël uit teoefenen om zich aan de afspraken te houden. Eengrotere Russische bemoeienis met het Midden-Oostenzagen veel Arabische regeringen als tegenwicht tegende Amerikaanse dominantie.7

Saddam Hoessein wist handig in te spelen opzowel de Arabische onvrede met de Verenigde Statenals de Russische wens een vooraanstaander rol in deregio te spelen. Al in 1995 sloot hij een overeenkomstmet het Russische Staatsoliebedrijf over de exploitatievan het olieveld van Al Qurnah. Dit contract zoubeginnen wanneer de VN-sancties tegen Irak werdenopgeheven. Een groot deel van de toegestane Iraakseolieleveranties loopt via hetzelfde oliebedrijf.

Najaar 1997 wees Hoessein op beschuldiging vanspionage de Amerikaanse VN-wapeninspecteurs uit,waarna ook de inspecteurs uit andere landen vertrok-ken. De spanningen liepen snel op. Deze situatie boodPrimakov de gelegenheid zich als bemiddelaar op tewerpen. In november wist hij een oplossing voor decrisis te bereiken, die gedeeltelijke voortzetting van dewapeninspectie mogelijk maakte. Enkele maandenlater, maart 1998, boekte Primakov een nieuw succes,toen Russische diplomaten VN-secretaris-generaalKofi Annan assisteerden bij het ongedaan maken vaneen volgende crisis over de inspecties. De onderminis-ter voor buitenlandse zaken belast met het Midden-Oosten, de vroegere ambassadeur in Bagdad ViktorPosuvalyuk, verbleef hiertoe bijna twee maanden inIrak. Door deze activiteiten verhoogde Rusland zijnaanzien in de Arabische wereld.

Voor zijn beleid ten aanzien van Irak kreeg Pri-makov vooral hulp uit communistische en nationalis-tische kringen, maar ook de Staatsbedrijven die zichbezighouden met de verkoop van gas, olie en wapenssteunden zijn bemiddelende rol. Zelfs met Israël –door Primakov scherp bekritiseerd vanwege de bouwvan nieuwe nederzettingen in bezet gebied – wist denieuwe minister via de crisis een betere relatie op tebouwen. Onderminister Posuvalyuk kreeg namelijkvan Saddam Hoessein de belofte dat de joodse staatniet opnieuw met raketten zou worden bestookt wan-neer de Verenigde Staten Irak bombardeerden. Hijkon dit persoonlijk in Jeruzalem gaan melden.

Wat betreft het verminderen van de VN-sanctiestegen Irak, waarvoor Rusland zich, gesteund door eenaantal Arabische landen, sterk maakte, wist Primakov

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 313Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 38: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

weinig concreets te bereiken. Wel slaagde hij erinFrankrijk gedeeltelijk aan zijn zijde te krijgen en deVerenigde Staten en Groot-Britannië te isoleren in hunmening dat de sancties onverkort moesten wordengehandhaafd.8

Betrekkingen met Iran en Turkije

De relaties met Iran, die waren opgebloeid nadat deSovjetunie het land direct na afloop van de oorlogmet Irak in 1988 moderne straalvliegtuigen en anderewapens had geleverd, werden vooral bepaald doorTeherans terughoudende reacties op de onafhankelijk-heid van de vroegere sovjetrepublieken met een inmeerderheid islamitische bevolking in Centraal-Aziëen de Kaukasus. Samen met Moskou werkte Iran aaneen oplossing voor de burgeroorlog in Tadzjikistan.Gezamenlijk ook steunden zij de militaire oppositietegen de soennitisch-fundamentalistische Talibaan inAfghanistan. Teheran zag verder af van bemoeienismet de oorlog in Tsjetsjenië.

Vanwege die terughoudendheid en gezamenlijkebelangen ging Rusland door met levering van wapensen technologie aan Iran. Door de economische proble-men in dit land namen deze leveranties overigensnooit een grote vlucht. De voltooiing van de atoom-centrale in Bushehr en de levering van enkele onder-zeeboten en raketten lokten echter zodanig scherpeprotesten uit van de Verenigde Staten, Israël, Saoedi-Arabië en de Golfstaten, dat Rusland begin 1998beloofde van levering van S-300 luchtdoelraketten afte zien.

Korte tijd later ontstonden spanningen tussen detwee landen over contracten voor oliewinning uit deKaspische Zee. Na aanvankelijk met Teheran te heb-ben gepleit voor gezamenlijke exploitatie van de olie-en gasvoorraden in die zee door alle vijf oeverstaten,sloot Rusland begin 1998 een contract met Kazach-stan. Moskou leek hiertoe vooral te zijn overgegaanna berichten over een toenadering tussen Iran en deVerenigde Staten. Iran zou dan op termijn met hulpvan westerse oliemaatschappijen in staat zijn als alter-natieve transportroute van olie en gas uit de Kaspi-sche Zee te fungeren.9

De Russisch-Turkse betrekkingen zijn een voor-beeld van Moskous buitenlandse politiek in de jaren’90, waarbij niet-politieke belangengroepen een groteinvloed op het beleid uitoefenen. De AmerikaanseMidden-Oosten-deskundige Freedman merkte hier-over op dat ‘it often appears that Russia’s right handdoes not know – or worse perhaps – does not carewhat its left hand is doing’. Hij doelt hierbij vooral opde belangrijke rol die de staatsconcerns spelen. Alsvoorbeeld noemt hij de levering van gevechtshelikop-ters voor inzet tegen de Koerdische PKK in 1997, ter-

wijl de regering in die zelfde tijd officiële congressenvan Koerdische organisaties toestond.

De weinig coherente politiek ten aanzien van Tur-kije is opmerkelijk, omdat dit land verreweg Ruslandsgrootste handelspartner in de regio is. Turkse aanne-mers zijn actief bij een groot aantal projecten in Rus-land. Dit land levert op grote schaal olie en aardgasaan Turkije. In december 1997 sloten de twee landeneen contract voor de bouw van een aardgasleidingonder de Zwarte Zee. Met deze leiding kan na 2010 inde helft van de Turkse behoefte aan aardgas wordenvoorzien.

Op politiek gebied bestaan er echter tal van span-ningen. Oorzaak is zeker niet alleen het zwalkendeRussische beleid. Zo terughoudend namelijk als Iranzich opstelde ten aanzien van de islamitische GOS-republieken, zo voortvarend, althans in Russischeogen, is Ankara zich gaan bemoeien met deze staten,waar een deel van de bevolking een Turkse taalspreekt. Turkije knoopte hartelijke betrekkingen aanmet Azerbeidzjan en steunde dit land in de oorlogmet Armenië. Ook met Kazachstan bestaan er goederelaties. Ankara heeft vergevorderde plannen omsamen met deze landen een leiding aan te leggen voorhet vervoer van olie uit de Kaspische Zee naar deTurkse havenplaats Ceyhan aan de Middellandse Zee.

Turkijes belangrijkste steen des aanstoots is devoorgenomen Russische levering van S-330 luchtdoel-raketten aan de regering van Grieks-Cyprus. Ankaraheeft gedreigd deze raketten bij plaatsing te zullenvernietigen, ook al zullen daarbij Russische adviseursomkomen. Er zijn in de Bosporus al schepen dieervan werden verdacht de raketten te vervoeren,doorzocht. Rusland van zijn kant heeft scherpe kri-tiek op deze ‘piraterij’, die het in strijd acht met afge-sloten verdragen. Moskou verdenkt Turkije er verdervan de Tsjetsjeense rebellen te steunen. In Turkijebestaat brede sympathie voor dit verwante volk.10

Samenvattend kan men zeggen dat de betrekkin-gen met zowel Iran als Turkije worden gekenmerktdoor een grote mate van politieke behoedzaamheid.

Recente ontwikkelingen

Primakov werd mede vanwege het feit dat hij Rus-lands buitenlandse politiek weer een eigen gezichthad gegeven zonder onverantwoorde risico’s tenemen, in augustus 1998 door Jeltsin tot minister-president benoemd. Zijn opvolger, de beroepsdiplo-maat Ivanov, zette de actieve Midden-Oostenpolitiekvoort. Hij richtte zich daarbij primair op Syrië, waar-mee de betrekkingen na het verdwijnen van de Sovjet-unie lange tijd moeizaam waren geweest. Een belang-rijke rol hierbij speelde de betaling van de militaireleveranties, waarover een ernstig conflict bestond.

sI N T E R N AT I O N A L E pectator314 Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 39: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

Rusland meende dat de schuld 12 miljard dollarbedroeg; Syrië hield het op 10 miljard, die het overi-gens ook niet kon terug betalen. Pas in 1994 hervatteRusland mondjesmaat de levering van onderdelen.

Ivanov bracht in april 1999 een bezoek aan Damas-cus, waarbij hij zijn steun uitsprak voor de Syrischeeis de onderhandelingen over de Golan-hoogte te her-vatten op het punt waar ze drie jaar daarvoor warenafgebroken. De Israëlische premier Rabin zou destijdshebben toegezegd in geval van een vredesverdrag degehele Golan te willen ontruimen, waar zijn opvolgersNetanyahu en Barak niet toe bereid waren.

Na enig uitstel bracht ten slotte de Syrische presi-dent Assad voor het eerst sinds ruim negen jaar in juli1999 een bezoek aan Moskou. De besprekingen gingenover de schuldenlast, waarbij Rusland genoegen nammet een gedeeltelijke en gespreide betaling, nieuwemilitaire leveranties, zoals de moderne Mig 29, de S-300 luchtdoelraket en politieke steun. Wat die politie-ke steun betreft verklaarde Rusland zich bereid eenbemiddelende rol te spelen tussen Israël en Syrië.11

Een maand later, in mei 1999, bracht Barak voorhet eerst sinds zijn verkiezingswinst een bezoek aanMoskou. Hij vertelde Jeltsin en Ivanov dat Ruslandeen grotere rol in het vredesproces kon spelen, in hetbijzonder bij het bereiken van een overeenkomst tus-sen Israël en Syrië. De Israëlische radio vernam uit deomgeving van Barak dat hij zijn Russische gespreks-partners had gevraagd ‘het raadsel Assad’, waarmee zijimmers de nodige ervaring hebben, te helpen verkla-ren. Barak liet overigens wel blijken ernstig verontrustte zijn over Russische levering van modern militairmaterieel aan Syrië en atoomtechnologie aan Iran. Jelt-sin stelde Barak echter gerust met de mededeling dathet geen Russisch belang was de technologie voormassale-vernietigingswapens aan Iran of andere landente leveren.12

Tijdens een bezoek aan Israël van de kort daarvoorafgetreden Jeltsin maakte minister Ivanov begin janu-ari 2000 bekend dat Rusland samen met de VerenigdeStaten in februari een Midden-Oostenconferentie inMoskou zou beleggen. Die aankondiging kwam op eenmoment dat de onderhandelingen van Israël met zowelSyrië als de Palestijnse autoriteit zich in een impassebevonden.

Van een warm onthaal van het Russische voorstelin de regio was echter geen sprake. Israël liet wetenaanwezig te zijn, maar Syrië en Libanon zeiden niet tezullen komen. De Egyptische minister van buitenland-se zaken Amr Moussa verklaarde dat zijn land verte-genwoordigd zou zijn, maar dat hij de voorkeur gafaan bilaterale oplossingen voor de regionale proble-men. Madeleine Albright liet weten dat de VerenigdeStaten de conferentie zagen als aanvulling op de bilate-rale gesprekken.

De bijeenkomst in Moskou vond begin februariplaats. Na een toast van Ivanov en Albright hielden deaanwezige landen: Israël, Egypte, Jordanië, Tunesië,Saoedi- Arabië en de Palestijnse Autoriteit zich voor-namelijk bezig met de samenstelling van vier commis-sies die zaken als de waterproblematiek in de regio,milieu, handel en de Palestijnse vluchtelingen moes-ten gaan aanpakken.13

Balans van het nieuwe beleid

De conferentie in Moskou is een voorlopig hoogte-punt van de inspanningen van Rusland om opnieuween rol van belang in het Midden-Oosten te spelen.De vraag is in hoeverre het daarin is geslaagd. In deeerste plaats zijn de landen waarmee het de nauwstebanden onderhoudt nog steeds Irak en Syrië. Dit zijnthans niet meer dan stagnerende politiestaten geleiddoor een familiekliek. Ook met het islamitische Iranheeft Moskou betrekkelijk goede relaties. Alle drielanden verkeren echter in de regio en in de internatio-nale gemeenschap in een min of meer geïsoleerdepositie en hebben ook met elkaar gespannen verhou-dingen.

Verder is Rusland erin geslaagd met een aantal sta-ten in het Midden-Oosten de betrekkingen te norma-liseren en tot economische samenwerking te komen.Israël en Turkije lopen daarbij duidelijk voorop, maarook met Egypte, Jordanië en de Golfstaten zijn dehandelsbetrekkingen geïntensiveerd. Egypte en Jorda-nië is onlangs op bescheiden schaal militair materieelgeleverd. Ook met Saoedi-Arabië onderhoudt Moskourelaties, die weliswaar weinig hartelijk zijn, maar dietoch in februari jl. de Saoedische aanwezigheid inMoskou mogelijk maakten.14 Er is dus zonder meersprake van verbreding van aanwezigheid in de regio.

In economisch opzicht balanceert Rusland nogimmer op de rand van de afgrond en handels-cont(r)acten zijn van levensbelang. Turkije is het dui-delijkste voorbeeld van die in hoofdzaak financiëlebasis van de betrekkingen. In politiek opzicht bestaaner tal van irritaties, maar deze hebben nauwelijks eenterugslag op de sterk groeiende handel. Irak en Syriëzijn Moskou nog een kleine 20 miljard dollar schuldigvoor militaire leveranties. Een zo groot mogelijk deelvan die bedragen terug ontvangen en eventueel nieu-we contracten sluiten is een belangrijk Russisch doel.Ook in de betrekkingen met Iran spelen economischemotieven een hoofdrol.

Moskou beseft terdege dat een oplossing van deeconomische problemen uit het Westen moet komen.Dat betekent dat Rusland over het algemeen voorzich-tig omgaat met de levering van uit technologisch enstrategisch oogpunt gevoelig materiaal. Hierbij komtdat de regio in politiek opzicht instabiel is. Rusland

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 315Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 40: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

heeft geen behoefte aan toenemende spanningen, diezich bovendien tegen het land zelf kunnen richten.

De deplorabele staat van Ruslands economie ver-hindert ten slotte dat Moskou een rol van groot poli-tiek belang in het Midden-Oosten kan spelen. Dit wasook al het geval vóór de instorting van het communis-tische systeem, zoals Egypte twintig jaar geleden dui-delijk maakte toen het de hulp van Washington inriepom vrede met Israël te bereiken.15 Maar na 1991 weetelke staat in het Midden-Oosten dat Amerika in poli-tiek en economisch opzicht de grote machtsfactor inde regio is. Zelfs Syrië deed een beroep op Washing-ton om een vergelijk met Israël over de hoogte vanGolan te bereiken. ■

Noten

1 Robert Dannreuther, ‘Is Russia Returning to the Middle-East?’, in:

Security Dialogue, 29(3), 1998, blz. 350, 351.

2 Hans Schippers, ‘De Sovjetunie en Israël: een gecompliceerde rela-

tie’, in: Internationale Spectator, mei 1986, blz. 329-330; Talal Niza-

meddin, Russia and the Middle East, Londen, 1999, blz. 33-41.

3 Nizameddin, a.w. noot 2, blz. 44-53.

4 Robert O. Freedman, ‘Russia and the Middle East: the Primakov

Era’, in: Meria, 2(2), mei 1998, blz. 1, 2.

http://www.biu.ac.il/SOC/besa/meria/journal/1998/issue2/jv2n2al.html

5 Alain Gresh, ‘Russia’s Return to the Middle East’, in: Journal of

Palestine Studies, XXVIII, (1), najaar 1998, blz. 68-70.

6 Dannreuther, a.w. noot 1, blz. 348-349.

7 Ibid. Zie voor Primakov: Michael Stein, ‘Primakov: Saddams

vriend’, in: NRC Handelsblad, 31 december 1997.

8 Freedman, a.w. noot 4, blz. 3, 4.

9 Ibid., blz. 4, 5; ook Gresh, a.w. noot 5, blz. 71-73.

10 Freedman, a.w. noot 4, blz. 5, 6; Gresh, a.w. noot 5, blz. 73, 74. Zie

voor uitgebreide beschouwing over de relaties: Nizameddin, a.w.

noot 2, blz. 220-248.

11 BBC Online Network, ‘Russia declares support for Syria’s stand in

Middle East’, 24 april 1999; ‘Syrian president seeks Russian sup-

port’, 5 juli 1999. De betaling van de nieuwe wapenleveranties zou

zijn gegarandeerd door de Arabische Emiraten en Iran.

12 Ibid., ‘Russia offered more active role’, 3 augustus 1999.

13 ABC news.com, ‘Egypt raises doubts about multilateral peace

track’, 20 januari 2000; BBC Online Network, ‘Mid-East neighbours

set talks agenda’, 1 februari 2000.

14 BBC Online Network, ‘Russia upgrades Egyptian air defence

missiles’, 16 maart 1999; Nizameddin, a.w. noot 2, blz. 185-196.

15 Dannreuther, a.w. noot 1, blz. 346, 347; ook Gresh, a.w. noot 5, blz.

76.

Over de auteur

DR H. SCHIPPERS, historicus, is verbonden aan de Technische Universiteit Eindho-

ven. In dit blad publiceerde hij eerder artikelen over links socialisme in Israël

(januari 1985); de Sovjetunie en Israël (mei 1986); Moskou en de Palestijnen

(mei 1987), Le Pen en het Franse onbehagen (juni 1993); de Nationale Alliantie

in Italië (september 1994); Palestijns moslimfundamentalisme (juli/augustus

1997); en de samenwerking tussen Turkije en Israël (juli/augustus 1999).

sI N T E R N AT I O N A L E pectator316 Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 41: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

VANAF EIND 14DE TOT BEGIN 20STE EEUW

vormden huidig (oostelijk) Polen,Litouwen, Oekraïne, Wit-Rusland enKaliningrad een grensgebied van impe-ria. Waar natuurlijke grenzen ontbra-ken, verschoven de staatsgrenzen indeze regio door de zwakte van eenregime of de sterkte van een buur.Deze ontwikkeling liep van de tiendeeeuw bij de oprichting van de eerstestaten tot het einde van de Sovjetuniein 1991. Vooral in de 18de en 19de eeuw werden dezelanden een speelbal van de Europese grote mogendhe-den Duitsland en Rusland, en verloren ze door russifi-catie een deel van hun identiteit. Onder communismeen nazisme veranderde de regio opnieuw.

Met de val van de Muur en het IJzeren Gordijn envan de communistische regimes keerde na vijftig jaarde dynamiek terug in de politiek van de regio. Polengreep na 1989 zijn kans. Het had een onafhankelijkegeschiedenis om op terug te vallen. Litouwen haddezelfde ervaring en wilde zich eveneens van Moskouafwenden, maar kon dit streven in de eerste jaren na1991 (als ex-sovjetrepubliek) nog niet in concreetbeleid omzetten. De exclave Kaliningrad, die tijdensde Sovjetunie als militaire basis diende, zocht alsautonoom gebied binnen de Russische federatie eennieuw raison d’être. Oekraïne ging op zoek naar eeneigen identiteit. De cultuur van het land was doorMoskou zowel ‘gekaapt’ als ‘bestreden’, waardoor hetvoor Kiev moeilijk was zich te onderscheiden; boven-dien was het ook niet mogelijk zomaar een duidelijkonafhankelijk beleid uit te stippelen. Wit-Rusland hadzijn finest hour als modelrepubliek van de USSRbeleefd en moest zichzelf nog ontdekken.

Het was begin jaren ’90 de vraag of door de veran-derde geopolitieke situatie de landen in de regioinderdaad weer een grensgebied van invloedssferenzouden vormen: nu tussen de uitbreidende en welva-

rende NAVO en Europese Unie enerzijds, en hetinstabiele en reactionaire Rusland anderzijds. Zou zode instabiliteit die de regio eeuwenlang kenmerkteweer haar intrede doen? Dat hing onder meer af vanhet beleid van de nieuwe regimes en van de relatiesdie de landen ten opzichte van elkaar ontwikkelden.De nieuwe regimes meenden een keuze te moetenmaken: vasthouden aan de banden met de voormaligeUSSR, of zich richten op integratie in de NAVO en deEU. Polen, Litouwen en Oekraïne deden het laatste,terwijl Wit-Rusland en Kaliningrad poogden te her-stellen van het uiteenvallen van de Sovjetunie. Al sneltekende zich een scheiding af. Warschau en Vilniusrichtten zich op Brussel, Minsk op Moskou, Kievzocht een tussenweg, terwijl de lokale bestuurdersvan Kaliningrad ondanks de gebondenheid aan Mos-kou zich graag regionaal wilden profileren.

Alle regeringen negeerden één kardinale ontwikke-ling, die gekenmerkt kan worden als de ‘vergeten’derde optie. In de constellatie van na de Koude Oor-log verloor het concept veiligheid zijn primair poli-tiek-militair karakter. Het begrip werd diffuser, min-der statisch en minder hiërarchisch. De nadruk leek teverschuiven van traditionele vraagstukken van hardsecurity naar die van soft security, zoals democratise-ring, mensenrechten, economie, milieu en georgani-seerde misdaad. Door het wegvallen van de opgelegdesamenwerking in Comecon en Warschaupact waren

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 317Juni 2000 – LIV – nr 6

Grensgebieden?

SANDER HUISMAN

Regionale samenwerking tussen Kaliningrad,

Litouwen, Oekraïne, Polen en Wit-Rusland

Kaliningrad, Litouwen, Oekraïne, Polen en Wit-Rusland: een grensgebied op het breukvlak vaninvloedssferen. De regio weerspiegelt uiteenlo-pende koersen van democratisering en economi-sche hervorming. Alleen samenwerking overscheidslijnen heen kan leiden tot meer stabiliteit.

Page 42: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

de post-communistische landen voor het eerst sindseeuwen weer op zichzelf aangewezen. Zodoendekreeg interdependentie een essentiële dimensie in hetnieuwe Europa, die zich uitte in de mogelijkheid vanvrijwillige regionale samenwerking.

Deze nieuwe vormen van samenwerking zoudenwezenlijk kunnen bijdragen aan de Europese veilig-heid. Hoewel deze samenwerkingsverbanden een lage-re status hadden dan de NAVO of de EU, brachten zelanden samen die vóór 1989 nog elkaars stilzwijgendevijanden waren. Ook de oude scheidslijn van deKoude Oorlog verloor zodoende haar belang. Desamenwerkingsgroepen vormden belangrijke structu-ren voor de agenda van vraagstukken van soft security.De grootste kracht van deze coöperatie zou liggen insamenwerking tussen lidstaten van de NAVO en deEU, kandidaat-lidstaten, en ten slotte staten die opkorte termijn geen perspectief op lidmaatschap had-den (zoals Rusland en Oekraïne). Zo zou een poten-tiële nieuwe rigide scheidslijn in Europa kunnen wor-den voorkomen of ten minste poreus blijven.1

Regionale samenwerking in het grotere kader vande Europese integratie is een manifestatie van het pro-ces van regionale differentiatie en integratie dat zichna 1989 ontwikkelt. Zij leert de post-communistischedemocratieën de voordelen van wederzijds compro-mis en consensus kennen. Bovendien maakt zij dezelanden deel van gezamenlijke principes, besluitvor-mingsprocedures en normen en waarden, wat uitein-delijk kan leiden tot een internationale society of sta-tes: een regionale veiligheidsgemeenschap.2 Regionalesamenwerking op lokaal en nationaal niveau helptblijvende stabiliteit te waarborgen. Maar is zij in dezeregio wel te verwezenlijken?

Kaliningrad: een eiland van stagnatie3

Door het uiteenvallen van de Sovjetunie verloor Kali-ningrad de status van ‘garnizoenstaat’. Het bleefonduidelijk hoe in de veranderde geopolitieke con-stellatie Moskou een nieuwe rol zou geven aan deexclave. Kaliningrad fungeerde aanvankelijk als leger-plaats voor de uit de voormalige DDR, Polen enLitouwen teruggetrokken sovjettroepen. Hierovermaakten Litouwen en Polen zich grote zorgen, temeer daar Moskou niet openbaar maakte hoeveeltroepen er zouden blijven. Thans herbergt Kalinin-grad zo’n 40.000 man.

In 1991 werd besloten van de exclave een VrijeEconomische Zone te maken. Aldus zou Kaliningradeen venster op het Westen worden. Maar doorbureaucratische rompslomp en onwil bij bestuurderskomt die openstelling niet van de grond, waardooreconomische ontwikkeling uitblijft. Defensieplannersin het Kremlin willen een open exclave naar het Wes-

ten voorkomen, omdat zo’n constructie steeds onaf-hankelijker van Rusland zou kunnen opereren.

Deelname aan Baltische en andere regionalesamenwerkingsverbanden zou de exclave en de regioalleen maar ten goede komen. De gunstige lokatie tus-sen West en Oost, alsmede het bezit van de enigediepe haven aan de Baltische kust bieden goede per-spectieven. Polen en Litouwen hebben met Kalinin-grad samenwerkingsverbanden opgezet voor commu-nicatie, economie en infrastructuur.4 Ook willen zijgraag militair vertrouwenwekkende maatregelen(CSBMs) ondernemen met Moskou en Kaliningrad.Een economisch ontwikkelde en in de regio integre-rende exclave zal niet geïsoleerd raken door de Poolseen Litouwse toetreding tot de NAVO en de EU. BlijftKaliningrad door de huidige bestuurlijke tegenstellin-gen echter zo gesloten als nu, dan zal het een eilandvan stagnatie binnen de grenzen van de EU blijven,met deplorabele ecologische en sociale omstandighe-den.

Litouwen: in de voetsporen van Polen

Na zich in de eerste jaren na 1991 voornamelijk tehebben gericht op bestendiging van de onafhankelijk-heid van Moskou, kwam het Litouws buitenlandsbeleid in 1994 in een nieuwe fase terecht. Het landsprak zich uit voor lidmaatschap van EU en NAVO.Volgens Vilnius kon het alleen door integratie in dewesterse instellingen de eigen (en Baltische) veilig-heid waarborgen. Litouwen neemt deel aan het Part-nerschap voor Vrede en de Euroatlantische Partner-schapsraad, en probeert te voldoen aan de NAVO-standaarden. Toch werd ook aandacht besteed aanbilaterale en multilaterale samenwerking in de regio.

Vilnius en Warschau hebben een strategisch part-nerschap gevormd, dat zich vooral richt op integratiein EU en NAVO, alsmede op economische ontwikke-ling en veiligheid en stabiliteit in de regio. Terwijl debetrekkingen met Moskou gevoelig blijven (vooralover transport vanuit Rusland over Litouws grondge-bied naar Kaliningrad), heeft Litouwen een actieve encoöperatieve houding aangenomen ten opzichte vanKaliningrad. Voor Vilnius is Kaliningrad een veilig-heidsfactor van de eerste orde. Litouwen wil de excla-ve meer bij de regio betrekken door persoonlijke con-tacten en economische, politieke en culturele samen-werking. Ook probeert het visumvrije contacten tebehouden ter bevordering van de integratie van deexclave en om de eigen bevolking vrij naar Rusland tekunnen laten reizen. Ook met Wit-Rusland zou Litou-wen een samenwerkingsverband willen opzetten.

In december 1999 werd Litouwen door de EU uit-genodigd voor toetredingsonderhandelingen. Vilniusis al enige jaren bezig eigen regelgeving te harmonise-

sI N T E R N AT I O N A L E pectator318 Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 43: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

ren met het acquis communautaire. Georganiseerdemisdaad en illegale migratie beschouwt het als groot-ste dreigingen (naast de instabiliteit in Rusland). MetWarschau zijn er afspraken over samenwerking aande grens en verbetering van de infrastructuur. Litou-wen zou Polen mogelijk kunnen ‘inhalen’ bij de toe-tredingsonderhandelingen, omdat het vanwege zijnkleinere omvang een hanteerbaarder hervormingspro-ces doormaakt.

Oekraïne: dolend tussen West en Oost

Argwanend erkende het Westen in 1991 Oekraïne. Denieuwe wereldorde had er een probleem bij: een insta-biele staat met een onopgeloste sovjeterfenis. De rela-tie met Rusland werd de eerste jaren overheerst doorgeschillen, zoals het eigendom van de Krim, de verde-ling van de Zwarte-Zeevloot, de aardolie- en gaslei-dingen, en de nucleaire boedelscheiding. Oekraïneraakte in een diepe economische crisis. Op allerleigebieden was men er nog steeds op Rusland aangewe-zen en had men grote moeite een onafhankelijk bui-tenlands beleid te ontwikkelen. In 1991 trad het landtoe tot het Gemenebest van Onafhankelijke Staten(GOS). Oekraïne steunde echter alleen een economi-sche invulling van het GOS en verzette zich tegenelke poging van Moskou en Minsk om er een politie-ke of militaire supranationale instelling van te maken.

Kievs buitenlands beleid ontbeert een duidelijkerichting en hangt sterk af van het publiek waar depresident zich op richt. In Oost-Oekraïne zegt Koetsjma de banden met Moskou te willen aanhalen,en in West-Oekraïne juist dat hij wil integreren in hetWesten.5 In 1994 ondertekende Kiev een Partnerschapen Samenwerkingsovereenkomst met de EU; in 1997volgde het NAVO-Oekraïne Handvest. Door de sterkachterblijvende hervormingen is de relatie met hetWesten echter verslechterd. Aan beide documentenwordt slechts in Oekraïne waarde gehecht; de EU ende NAVO hebben sinds de ondertekening trouwensweinig actie ondernomen om er inhoud aan te geven.

Oekraïne wil EU-lid worden en vraagt van Brusselopenstelling van de interne markt en opheffing vanvisumplicht. Elke toenaderingspoging van Kiev wordtechter zeer terughoudend benaderd. Deze houding isgevaarlijk, want Brussel zal er juist voor moetenwaken dat een zwak Oekraïne in de handen van Rus-land wordt gedreven. Kiev steunt NAVO- en EU-toe-treding van zijn westelijke buurlanden, maar vraagttegelijkertijd wel aandacht en begrip voor de eigensituatie. In 1999 toonde het zich bezorgd over de eco-nomische gevolgen van de toetreding van de buurlan-den tot de EU, en vreesde zelfs isolement. DoordatOekraïne de boot naar westerse integratie dreigt temissen, is deelname aan regionale samenwerkings-

structuren (vooral met de westelijke buurlanden) vangroot belang.

Oekraïne maakt zich zorgen over de prioriteit diehet Westen geeft aan Moskou, waardoor het zich ineen geïsoleerde positie voelt gedreven. Het dreigt eenniemandsland te worden tussen Rusland en Wit-Rus-land enerzijds en anderzijds de euro-atlantischegemeenschap, die Kiev alleen met politieke statementsondersteunt. Moskou dringt aan op nauwere samen-werking in het GOS. Polen probeert actief en coöpera-tief tegenwicht te bieden en is (economische) samen-werkingsverbanden aangegaan.6 Een welvarend en sta-biel Oekraïne zal een brug zijn tussen Rusland en hetWesten; een zwak Oekraïne zal hoogstens een bufferzijn, geen perspectieven hebben op integratie inNAVO en EU en zelfs de stabiliteit van Polen enLitouwen in gevaar brengen.

Polen: een nieuwe regionale grote mogendheid

Met het Poolse NAVO-lidmaatschap kregen de regio-nale verhoudingen in 1999 een nieuwe dimensie.Hoewel de veiligheid en de internationale positie vanWarschau fundamenteel zijn verbeterd, moet nogworden afgewacht hoe de ‘opgeschoven zone van sta-biliteit’ de oostelijke buurlanden zal beïnvloeden.Polen ziet zich als brug tussen West-Europa en zijnoostelijke buurlanden, als het ware als ambassadeurvan deze landen, en heeft zich tot doel gesteld eennieuwe scheidslijn met alle energie te voorkomen.Polen assisteert en steunt Litouwen en Oekraïne bijhun westelijke oriëntatie. Het heeft met beide landenal jarenlang intensieve samenwerkingsverbanden oppolitiek, economisch en militair gebied. Het meest inhet oog springen de infrastructurele projecten en dePools-Litouwse en Pools-Oekraïnse PfP bataljons.Wit-Rusland en Rusland beschouwen Polen als over-loper naar de opgeschoven NAVO, een alliantie dienog altijd als vijandelijk wordt gepercipieerd.

De Pools-Russische betrekkingen hebben na 1989een nieuwe dimensie gekregen. Moskou en Warschaulijken in een soort competitie te zijn verwikkeld omde invloed in de Baltische staten, Oekraïne en Wit-Rusland. De scherpe Poolse kritiek op het Russischoptreden in Tsjetsjenië en de uitzetting onlangs vannegen Russische diplomaten uit Polen hebben debetrekkingen ernstig bekoeld. Ook met Wit-Ruslandzullen de betrekkingen, zolang Loekasjenko er in hetzadel zit, niet verbeteren. Warschau komt op voormensenrechten, democratische normen en waardenen steunt de vervolgde oppositie; dit alles wordt nietgewaardeerd door de regering in Minsk. In 1998 wer-den nieuwe reis- en grenscontroles voor Wit-Russenen Russen geïntroduceerd; daardoor zijn de contactentussen Polen en Wit-Rusland verder afgenomen.7

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 319Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 44: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

Nu Polen lid van de NAVO is, lijkt de positie vanOekraïne kwetsbaarder. Voor Oekraïne, dat benadruktdat de weg naar Europa via Warschau loopt, is hetstrategisch partnerschap met Polen van levensbelang.Polen, dat beseft dat Kiev een buffer zal worden wan-neer het niet slaagt in een succesvolle democratise-ring, geeft in zijn oostelijk beleid de hoogste prioriteitaan Oekraïne. Hoewel Warschau de economische ont-wikkeling poogt te stimuleren, er vele contactenplaatsvinden tussen presidenten en parlementen en ereen Pools-Oekraïens PfP-bataljon is gevormd, lijkt hetstrategisch partnerschap vooral op papier te bestaan.

Wit-Rusland: de regionale schurkenstaat

Om de onafhankelijkheid behoefde in Wit-Ruslandniet te worden gestreden; het verkreeg haar door deopheffing van de USSR in december 1991. Het landraakte terstond in een diepe economische crisis. Hetwas dan ook niet verwonderlijk dat het GOS in Minskwerd opgericht, voornamelijk op initiatief van de Wit-Russen, teneinde economisch met Rusland te herinte-greren. Sinds het aantreden van Aleksandr Loekasjen-ko als president in 1994 is Wit-Rusland verder achter-op geraakt bij de buurlanden, en ontwikkelde het zichtot de schurkenstaat van de regio. Loekasjenko zettedoor middel van manipulatie parlement en oppositiebuitenspel, liet leden van de oppositie vervolgen ofgevangen zetten, werkte onafhankelijke media enadvocaten op allerlei manieren tegen en liet demon-stranten in elkaar slaan.

De protesten van buurlanden, het westen en inter-nationale organisaties, zoals de OVSE, zijn telkensweer vruchteloos. Bovendien blijft, ondanks de dalen-de levensstandaard, de meerderheid van de bevolkingLoekasjenko steunen. Zijn conservatieve standpuntendoen het goed bij het publiek. Zo lijkt het regime eenlogisch gevolg van de oude sovjetmentaliteit en denostalgie naar de relatieve welvaart en stabiliteit vanhet vorige systeem. Het effect van de politieke cultuurvan de eerste drie jaar onafhankelijkheid was dat debevolking het parlementair systeem niet als een verbe-tering van de maatschappij opvatte.8

Minsk bevindt zich in een internationaal isole-ment. Het heeft geen goede relaties met zijn buurlan-den, met uitzondering van Rusland. Polen, Litouwenen Oekraïne hebben kritiek op Rusland, de enigemogendheid waar Wit-Rusland naar luistert. Loeka-sjenko wil al sinds zijn aantreden een Slavische Unieoprichten met Rusland en Oekraïne, hoewel de laatstedaar geen behoefte aan heeft. Deze aspiraties zijn methet door Jeltsin en Loekasjenko gesloten Unieverdragin december 1999 deels werkelijkheid geworden. Loe-kasjenko is voorzitter van de unie, die tot op hedeneen lege huls is gebleven. In theorie zal de unie de

militair-strategische situatie in de regio kunnen veran-deren en een bedreiging kunnen vormen voor Litou-wen, Oekraïne en Polen.

Overige perspectieven voor regionale samenwerking

Na de Koude Oorlog raakten voor de grenslanden vei-ligheid en regionaliteit hecht met elkaar verbonden.Regionale samenwerking zou kunnen bijdragen aanregionale en internationale integratie en eventueelmarginalisering en internationaal isolement kunnenvoorkomen. Toch hadden de samenwerkingsinitiatie-ven die vanuit de regio werden ontplooid een anderdoel. In de context van de uitbreidende EU en NAVOhebben de Baltische en Midden-Europese landenprompt de Baltische Assemblée en het Viségrad-samenwerkingsverband ontwikkeld, die zich juistmoesten richten op coördinatie van de toetredings-strategieën van deze landen. Op initiatief van Wit-Rusland richtten Minsk, Moskou en Kiev het GOS op,dat zich zou bezighouden met hechtere samenwer-king tussen deze voormalige sovjetrepublieken. Erwerden ook talloze andere initiatieven ontplooid, ech-ter telkens door een land of organisatie van buiten deregio. Deze initiatieven richtten zich op democratise-ringsprocessen en economische hervormingen om destaten in transitie te helpen stabiliseren.

Zo kwam in 1992 op Deens initiatief de Council ofBaltic Sea States (CBSS) tot stand. Deelnemers zijn devijf welvarende Scandinavische landen; de drie Balti-sche staten, die onder de invloed van Moskou willenuitkomen; Polen, de nieuwe regionale grote mogend-heid; en Rusland, de opkrabbelende opvolger van deSovjetunie. De CBSS richt zich op bestrijding van demilieuproblematiek en georganiseerde misdaad, en sti-mulering van handel in de Baltische regio. In hetzelf-de jaar kwam op Turks initiatief de Black Sea Econo-mic Cooperation (BSEC) tot stand, waaraan elf landendeelnemen, o.a. Turkije, Rusland, Oekraïne, Georgiëen Moldavië. Ankara’s voornaamste beweegredenenzijn bevordering van economische samenwerking eneen strategisch partnerschap met Rusland.

Onder het Finse EU-voorzitterschap werd indecember 1999 de Noordelijke Dimensie opgezet. Dezericht zich op de Baltische staten, Polen en Noordwest-Rusland (inclusief Kaliningrad) en probeert regionalesamenwerking en communicatie te stimuleren en eengunstig klimaat te scheppen voor uitbreiding van deEU, zonder een nieuwe scheidslijn te creëren. De Ver-enigde Staten hebben voor dezelfde landen in 1997het Northern European Initiative (NEI) opgezet, dat degrensoverschrijdende en regionale samenwerking metprojecten wil stimuleren. Een andere door Washing-ton geïnitieerde samenwerkingsvorm is het GUUAM(deelnemers: Georgië, Oezbekistan, Oekraïne, Azer-

sI N T E R N AT I O N A L E pectator320 Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 45: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

beidzjan en Moldavië), dat zich richt op versterkingvan de onafhankelijkheid ten opzichte van Moskou.

Al deze regionale samenwerkingsinitiatieven, vande Baltische Zee tot aan de Zwarte Zee, vallen terugop historische breukvlakken en lopen langs lijnen vanzeer uiteenlopende transformatieprocessen. Ieder vandeze initiatieven richt zich op een ander geografischgebied en op een ander doel. Vrijwel alle samenwer-kingsvormen richten zich op soft security. De regiona-le samenwerking op het gebied van hard security vindtgrotendeels op bilateraal niveau plaats.

Polen en Litouwen nemen primair deel aan vor-men van samenwerking die zich richten op westerseintegratie. Ze werken met westerse buurlanden suc-cesvol samen in initiatieven als het Central EuropeanFree Trade Agreement (CEFTA), de CBSS en Visegrád.Met de oostelijke buurlanden is de samenwerking eenstuk minder intensief. Een meerderheid van de lokalebestuurders in Kaliningrad wil graag hecht samenwer-ken met landen in de regio, maar een meerderheidvan de beleidsmakers in Moskou wenst zo’n openheidniet. Wit-Rusland acht alleen Rusland een belangrijkespeler, waarmee het graag wil samenwerken, in hetGOS, maar liever nog in een Slavische Unie. Oekraïneten slotte heeft een vage notie van de richting waarinzijn buitenlands beleid moet gaan. In het GOS richtOekraïne zich op hechtere samenwerking met Mos-kou, in het GUUAM wil het juist zijn zelfstandigheidvergroten, terwijl het in het BSEC zich als regionalegrote mogendheid wenst te profileren.

Het is de vraag hoe de komst van de nieuwe Russi-sche president Poetin de regionale betrekkingen zalbeïnvloeden. Polen, Litouwen en Oekraïne hebben dehoop uitgesproken dat hij voor stabiliteit in Ruslandzal zorgen, zonder de fragiele democratie in gevaar tebrengen. Vooral in Kiev en Vilnius wordt gehoopt datde nieuwe leider in het Kremlin hun onafhankelijk-heid en soevereiniteit respecteert. Warschau wenst datde beschadigde relatie hersteld wordt en dat in plaatsvan emoties pragmatisme en realisme de betrekkingenzullen domineren. Minsk hoopt daarentegen dat Poe-tin achter het in december 1999 gesloten Unieverdragstaat en zich zal inzetten voor invulling daarvan.

Met de uitbreiding van NAVO en EU zullen deinstabiele staten Oekraïne, Wit-Rusland en Ruslandde grote uitdaging blijven voor de Europese veilig-heid. Voor deze landen zal de uitbreiding van de EUeen grotere rol gaan spelen dan die van de NAVO. DeEU-uitbreiding zal hoogstwaarschijnlijk resulteren ineen nieuwe deling tussen de landen die nu aan de EUgrenzen, en de GOS-landen: tussen haves en have-nots.9 Landen die tot de EU toetreden zullen eengrens- en visaregime voor hun buurlanden moeteninvoeren. Voor de have-nots zullen de handel en hetpersonenverkeer ernstig belemmerd worden, terwijl

de haves nieuwe investeringen aantrekken en EU-ont-wikkelingsgelden ontvangen. Polen en Litouwen wil-len daarom de visumvrije contacten met Kaliningrad,Oekraïne en Wit-Rusland behouden. Het lijkt waar-schijnlijk dat er zich een nieuwe regionale assymetrieontwikkelt tussen economisch en politiekzwakke/instabiele en sterke/stabiele staten.

Conclusie

Aan het eind van de bipolaire wereld stonden nieuwestaten voor de taak zelfstandig een buitenlands beleiduit te stippelen en de regionale betrekkingen te herde-finiëren. Polen en Litouwen omarmden Brussel; Wit-Rusland omhelsde Moskou; en Oekraïne poogde niettussen wal en schip te raken. Samenwerking metbuurlanden kwam in eerste instantie onderaan de prioriteitenlijst te staan.

Doordat de bestuurders van Kaliningrad, Kiev,Minsk, Vilnius en Warschau als groep in geen enkelopzicht beleidsdoeleinden delen, lijkt de regio eentraditioneel lot beschoren: een grensgebied op hetbreukvlak van invloedssferen. De landen maken uit-eenlopende interne ontwikkelingen door bij hundemocratisering en economische hervormingen.Litouwen en de nieuwe regionale grote mogendheidPolen integreren in het westen, Oekraïne doolt, Wit-Rusland hoopt met Rusland op te gaan in een unie enKaliningrad is een eiland van stagnatie. Alleen regio-nale samenwerking tussen landen ‘aan beide zijdenvan de lijn’ kan echter stabiliteit bewerkstelligen. Veelhangt af van hun wil om op politiek en economischniveau samen te werken. Thans komen echter allesamenwerkingsinitiatieven van buiten de regio, engeen van hen richt zich op al deze landen.

In gevallen van samenwerking richt men er zicheenzijdig op de bilaterale verhoudingen met regerin-gen, en organiseert zich niet als multilateraal samen-werkingsverband. Gezien de uiteenlopende doelstel-lingen die de bestuurders nastreven, is dit een logi-sche ontwikkeling, en is het simpelweg niet realistischde lat hoger te leggen. Bovendien meenden Polen enLitouwen aanvankelijk dat regionale betrokkenheidhun toetreding tot de NAVO en de EU in gevaar zoubrengen. Een regionale veiligheidsgemeenschap isafwezig, en zal zich ook niet snel ontwikkelen. Hetwesten zal er goed aan doen Litouwen en Polen testeunen bij hun stimulering van democratisering eneconomische hervormingen in Kaliningrad, Oekraïneen Wit-Rusland en om daarnaast regionale samenwer-kingsverbanden en grensoverschrijdende contacten inde regio te bevorderen. ■

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 321Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 46: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

Noten

1 A. Cottey, ‘Europe’s new subregionalism’, juli 1999 (niet gepubli-

ceerd).

2 A. Hyde-Price, ‘Patterns of international politics’, in: S. White, J.

Batt en P. Lewis (red.), Developments in Central and East European

politics, Basingstoke/Londen, 1998, blz. 255-275, i.h.b. 263.

3 Kaliningrad wordt hier als aparte entiteit behandeld vanwege zijn

strategische ligging en zijn speciale karakter (politiek, economisch,

maatschappelijk en historisch). De exclave is één van de 89 oblasts

van de Russische Federatie en wordt bestuurd door gouverneur

Leonid Gortsjenko. Het is echter de enige oblast die geen directe

landverbinding met Rusland heeft; het ligt ingesloten tussen Litou-

wen en Polen.

4 R. Vetter, ‘Kaliningrad und die Osterweiterung der Europäischen

Union’, in: Osteuropa, 50(2), 2000, blz. 144-160, i.h.b. 152-153.

5 M. Drent, ‘Oekraïne: in de marge van Europa’, in: Oost-Europa Ver-

kenningen, 159 (maart 2000), blz. 38-47, i.h.b. 40.

6 M.M. Balmaceda, ‘“Two’s a company, three’s a crowd”: the role of

Central Europe in Ukrainian security’, in: East European Quarterly,

32(3), 1998, blz. 335-351, i.h.b. 340.

7 Naar aanleiding van de weigering van Moskou en Minsk om met

Warschau een akkoord te sluiten over de terugkeer van illegale

immigranten.

8 K.J. Mihalisko, ‘Belarus: retreat to authoritarianism’, in: K. Dawis-

ha en B. Parrott, Democratic changes and authoritarian reactions in

Russia, Ukraine, Belarus and Moldova, Cambridge, 1997, blz. 223-

281, i.h.b. 254.

9 A. Cottey, ‘Security on NATO’s new frontier’’, in: Contemporary

Security Policy, 20(2), 1999, blz. 1-30, i.h.b. 3-4. Deze termen zijn

ontleend aan Ronald D. Asmus en F. Stephen Larrabee.

Over de auteur

DRS S. HUISMAN is historicus en als Programme Manager verbonden aan het

Centre for European Security Studies van de Rijksuniversiteit Groningen.

sI N T E R N AT I O N A L E pectator322 Juni 2000 – LIV – nr 6

Verschenen in mei

Clingendael A-4 publikatie

NMD: De Amerikaanse Waterliniedoor Kees Homan en Bert Kreemers

Deze zomer – zo is de bedoeling – neemt de Amerikaanse president een beslissing over de invoering van eenafweersysteem tegen ballistische raketten. Zo’n ‘National Missile Defense’ moet het Amerikaanse grondgebiedbeschermen tegen druk en chantage door ‘schurkenstaten’, zoals Noord-Korea.

Hoe ziet zo’n verdedigingssysteem er uit en is de dreiging wel reëel? Wat betekent de invoering voor de veiligheidvan de bondgenoten in Europa en wat zijn de gevolgen voor de betrekkingen tussen het Westen en Rusland?Betekent de invoering het einde van het ABM-verdrag en dempt het de verwachtingen voor verdere stappen opwapenbeheersingsgebied?De bondgenoten, waaronder Nederland, is gevraagd naar hun opvattingen. Kiest Nederland positie? Een gefun-deerde stellingname is wenselijk. Deze publikatie beoogt daartoe een eerste aanzet te zijn.

Deze Clingendael A-4-publikatie is in de loop van mei beschikbaar bij het Nederlands Instituut voor Internationale Betrek-kingen Clingendael of door overmaking van ƒ 10,= op giro 924999 t.n.v. Instituut Clingendael o.v.v. ‘NMD’. Informatie bijde afdeling Onderzoek van Instituut Clingendael, tel.: 070-3245383, tst. 340/360.

Page 47: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

TIJDENS EEN VERGADERING VAN DE

Rubens Stichting, een Vlaamse denk-tank voor de externe relaties van deVlaamse Gemeenschap, vielen er eindfebruari van dit jaar ongemeen kritischegeluiden te horen over het beleid vanLouis Michel, de Belgische federaleminister van buitenlandse zaken. Deoud-ambassadeur Jan Adriaenssens hadhet over het ‘publicitaire activisme’ vanMichel, terwijl professor Yvan Vanden Berghe van deUniversiteit Antwerpen de mening was toegedaan datde politicus uit het Waalse Jodoigne de gevoelighedenvan zijn gemeenschap, de Franstalige, opdrong aan Bel-gië als geheel. Die kritiek was ook ingegeven door dewijze waarop Michel had gereageerd op de recentegebeurtenissen in Oostenrijk, waar de rechtspopulisti-sche FPÖ in de regering was opgenomen. Uitsprakenvan Michel dat het moreel ongeoorloofd was te gaanskiën in Oostenrijk of zelfs dat de EU zonder dat landkon, gingen de wereld rond. Het leek er wel op alsofvooral dat laatste beoogd werd.

Ook toen Michel in de daaropvolgende weken gasterugnam, rechtvaardigde hij zijn nogal onbesuisdoptreden met de stelling België weer op de kaart gezette hebben. Vooral intellectuelen uit neo-unitaristischehoek vielen hem daarin bij. België zou hebben getoondmeer te zijn dan de optelsom van pijnlijke affaires ofschandalen, zoals Dutroux en Agusta.

Een public-relations-stunt dus voor België? Of dat inwerkelijkheid ook het nodige resultaat oplevert voorBelgië, moet nog worden aangetoond. Een Nederlands-talige politicoloog van Harvard University, Tom Ertman,vertelde me dat er in de media aan de Oostkust van deVerenigde Staten amper over België wordt gerept.

Bovendien mag de vraag gesteld worden welke prijsBelgië voor zijn harde houding tegenover Oostenrijkbetaalt. Uit de hele zaak blijkt dat de lidstaten van deEU het wel durven opnemen tegen een kleine lidstaat,maar verstek lieten gaan en dat zullen blijven doen,

wanneer extremisten van links of rechts in een grotelidstaat, zoals Italië, aan de macht komen. De veront-waardigde Italiaanse reacties op een nog voorzichtigezinspeling van de Duitse bondskanselier Schröder inDie Zeit op de regeringsdeelname van de Italiaanse neo-fascisten enkele jaren geleden, spraken boekdelen. Hetziet ernaar uit dat de kleine lidstaten van de EU steedsminder in de melk te brokken hebben en zich inmen-ging in het intern functioneren van hun democratischeinstellingen moeten laten welgevallen. Zelfs andere klei-ne lidstaten vormen geen toeverlaat, zoals het voorbeeldvan België als waterdrager van Frankrijk laat zien.

In de beleidsnota van het Belgische ministerie vanbuitenlandse zaken stond het al onder het kopje ‘Men-senrechten en solidariteit’ te lezen: ‘België moet zichgedreven tonen.’1 Het minste wat van Louis Michelgezegd kan worden, is dat hij gedreven de wereld rond-reist om, zoals de nota het noemt, de ‘strijd aan te bin-den tegen de daders van Mensenrechtenschendingen’ enernaar te streven dat de mensenrechten ‘wereldwijdworden gerespecteerd’.2 Dat is binnen Europa natuurlijkgemakkelijker gezegd en gedaan dan daarbuiten. Het,terecht, beweren dat over het universalisme van demensenrechten geen compromissen gesloten kunnenworden, is één zaak, het aannemen van een consequen-te houding daaromtrent, ook tegenover een Kabila, eenKhadafi of zelfs een Poetin een andere. Het vergt ookheel wat minder moed de uitlevering van een grijsaardals Pinochet, die door de hele wereld wordt uitgespuwd,te vragen dan staatshoofden voor de rechter te dagen

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 323Juni 2000 – LIV – nr 6

‘Der Gang nach Kigali’ van Belgisch buitenlandminister Louis Michel

DIRK ROCHTUS

De nieuwe Belgische minister van buitenlandsezaken, Louis Michel, reist gedreven de wereldrond om de strijd aan te binden tegen de schen-ders van mensenrechten. Heeft hij daarmee Bel-gië weer op de kaart gezet?

Page 48: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

die zich ook thans nog schuldig maken aan de gruwe-lijkste schendingen van de mensenrechten.

Op het verwijt als zou hij een politiek van tweematen en twee gewichten voeren, antwoordt Michelsteevast dat Oostenrijk nu eenmaal lid van de EU is enals zodanig harder moet worden aangepakt dan bijvoor-beeld Turkije, dat juist door het voorhouden van dewortel die het kandidaat-lidmaatschap betekent, tot denodige democratische hervormingen genoopt zou kun-nen worden. Dat klinkt aannemelijk, maar het onbe-haaglijke gevoel blijft dat Michel eerder uit is op hetnodige effect dan dat hij door integriteit bewogenwordt. Het is juist dat de EU een waardengemeenschapis, die erop moet toezien dat haar democratischegezindheid door de lidstaten wordt gerespecteerd. Vast-gesteld kan worden dat de Oostenrijkse regering noggeen enkele bepaling van het Europese recht met devoeten heeft getreden, hoe verwerpelijk bepaalde uit-spraken of ideeën van sommige van haar leden ookmogen zijn. De sancties tegen die mede-lidstaat staandan ook in geen verhouding tot de welwillende houdingdie de staatshoofden en regeringsleiders van de EU-lid-staten dikwijls aannemen tegenover strategisch of eco-nomisch belangrijke landen waar de mensenrechtenmetterdaad en soms op grote schaal worden geschon-den. Ook al gaat het hier niet om EU-lidstaten, zebevinden zich wel op het Europese continent, zoalsRusland; of ze kloppen als kandidaat-lid aan bij de EU,zoals Turkije. Beide landen zijn bovendien lid van deRaad van Europa. Behoren ze dan niet ook tot die Euro-pese waardengemeenschap?

Een gedreven man dus, deze Louis Michel, of, zoalshij het zelf uitdrukte: ‘Ik ben geen diplomaat, ik ben eenpoliticus.’3 Een merkwaardige, maar ook aanvechtbareuitspraak. Michel mag dan wel als beroepspoliticus inde maakbaarheid van de samenleving geloven, als chefvan de Belgische diplomatie moet hij noodgedwongenrekening houden met de gevoeligheden van de leidersen de bevolking van die landen waarmee zijn buiten-lands beleid te maken krijgt. Zo niet, dan keert zijnmorele bevlogenheid zich ten langen leste als een boe-merang tegen het eigen land. Zijn politiek van Austria-bashing getuigde op bepaalde momenten van zoveelkleingeestigheid – zoals op de top van Lissabon inmaart jl., toen hij weigerde op de groepsfoto te staan –dat zelfs de Vlaamse minister-president Patrick Dewaelzich geroepen voelde hem een brief te schrijven. Vol-gens Dewael zouden de sancties alleen mogen slaan ophet politieke en diplomatieke domein, maar niet op datvan cultuur en economie.4

Inzake Oostenrijk heeft de publieke opinie, maarook de intelligentsia in Vlaanderen al vroeg een meerbezonnen houding aangenomen dan die in het Fransta-lige gedeelte van België. Vele gewone Vlamingen heb-ben, bij alle afkeer jegens extreem-rechts, de reacties

tegen Oostenrijk als overtrokken en buiten alle propor-ties ervaren. Daar komt nog bij dat er statistisch gezienmeer contacten en vriendschapsbanden bestaan tussenVlamingen en Oostenrijkers dan tussen Franstalige Bel-gen en Oostenrijkers. De francofone politicus LouisMichel heeft deze psychologische dimensie bij de Vla-mingen lange tijd volledig genegeerd. Pas twee maan-den na het uitbreken van de hele heisa rond Oostenrijkheeft hij toegegeven dat de gevoeligheden in Vlaanderenanders liggen. Als Waal verstond hij daar in het begineven weinig van als bepaalde Vlaamse intellectuelen, diedeze verwijzing naar het verschil in politieke cultuurtussen Vlaanderen en Franstalig België ten onrechte alseen uitdrukking van ‘conservatief Vlaams nationalisme’bestempelden.5

De reden waarom de Franstalige Belgen heviger, jahysterischer reageerden op de zwart-blauwe regering inWenen, heeft alles te maken met hun verwerping vanelke vorm van etnisch of zelfs maar cultureel-linguïstischgeïnspireerd nationalisme. Zelfs in eigen land hebbensommige francofone politici er nog altijd moeite mee hetterritorialiteitsprincipe te erkennen op grond waarvanBelgië verdeeld is in vier taalgebieden die alle, met uit-zondering van Brussel, taalkundig homogeen zijn. Nadatde Vlaamse Beweging er tegen het einde van de 19deeeuw in was geslaagd de gelijkwaardigheid van hetNederlands met het Frans in bestuur en justitie erdoor tedrukken, liet de bekende Waalse socialist Jules Destréezich in zijn beroemde Open Brief aan Koning Albert I uit1912 heel bitter uit over de flaminganten: ‘Ils nous ontpris la Flandre.’ Voor de Franstaligen komt zelfs hetgematigde Vlaams-nationalisme van een democratischeen betrekkelijk linkse partij als de Volksunie heel ver-dacht over. Het hoeft dus niet te verwonderen dat ze alte vlug Haider met Hitler vergeleken, op het gevaar afzodoende het nationaal-socialisme te banaliseren.

De regeringsdeelname van de FPÖ zien Belgischepolitici als inbreuk op een taboe, zeker omdat hetVlaams Blok de laatste jaren in Vlaanderen aan eenhaast onstuitbare opgang bezig is. Het zijn dan ookvooral overwegingen van binnenlands-politieke aard dieMichel en andere Franstalige politici tot zo’n onver-zoenlijke opstelling tegenover Oostenrijk bewegen.Patrick Dewael meent in zijn boven vermelde brief datMichel Oostenrijk aangrijpt ‘om de eigen achterbantevreden te stellen’. Een slappe houding tegenover deregeringsdeelname van de FPÖ zou volgens de Fransta-lige politici een precedent in België kunnen scheppen,mocht het Vlaams Blok in de buurt van de machtkomen. Maar ook hier reageert Michel vanuit een nobe-le, maar wereldvreemde positie. Anders dan zijn colle-ga’s in Vlaanderen wordt Michel, die ook jarenlang bur-gemeester van Jodoigne is geweest, niet rechtstreeksgeconfronteerd met het extreem-rechtse gevaar, dat inWallonië zelf niet van de grond komt. De belangrijkste

sI N T E R N AT I O N A L E pectator324 Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 49: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

verklaring hiervoor is dat de regionalistische aspiratiesvan de Waalse Beweging in het verleden steeds gerecu-pereerd werden door de Parti Socialiste (PS). VoorMichel is het heel wat eenvoudiger sancties tegenoverOostenrijk te bepleiten die mutatis mutandis ook tegenAntwerpen zouden moeten aangewend, mocht hetVlaams Blok er bij de gemeenteraadsverkiezingen van 8oktober 2000 ‘incontournable’ worden. Michel hoeftzich immers niet in dezelfde mate als Vlaamse politicihet hoofd te breken over de vraag of de harde opstellingvan de EU-14 tegenover Oostenrijk niet averechtswerkt, in die zin dat de Oostenrijkse bevolking zichmokkend verschanst achter het Laager van de FPÖ enof een gelijksoortig fenomeen zich zou kunnen voor-doen in Vlaanderen. Eveneens volgens Dewael zou dewedloop aan sancties bijdragen tot ‘versterking van deVrijheidspartij van Jörg Haider’. Daarmee sluit deVlaamse minister-president zich eigenlijk aan bij de opi-nie die een aantal Vlaamse intellectuelen medio februarial in een open brief aan Louis Michel vertolkte. Ze wre-ven de minister onder meer een contraproduktieve poli-tiek aan, die bovendien de volken van de EU-lidstatentegen elkaar zou opzetten.6

Afrika

Tegen deze achtergrond wordt de uitspraak van profes-sor Vanden Berghe dat Michel vanuit de gevoelighedenvan zijn eigen Franstalige gemeenschap reageert, heelwat begrijpelijker. Een ander voorbeeld is Michels nieu-we Afrika-politiek. Terwijl er in februari 1995 nog in deKamer gedebatteerd werd over de Afrika-nota van detoenmalige minister van Buitenlandse Zaken Frank Van-denbroucke, die een lans brak voor verschuiving van deaandacht naar Zuidelijk Afrika, gooit Michel nu het roerweer om in de richting van Centraal-Afrika. Hij onder-kent in zijn nota weliswaar de betekenis van Zuid-Afri-ka gezien het belang ervan ‘voor de evolutie in andereAfrikaanse regio’s en de idee van de Afrikaanse Renais-sance’,7 maar de meeste aandacht gaat nu naar Kongoen het Grote-Merengebied.

Kongo als voormalige kolonie en Rwanda en Burun-di als voormalige mandaatgebieden vervulden in hetrecente verleden een belangrijke rol in de Belgische bui-tenlandse politiek. Begin jaren ’90 kwam het tot eenbreuk tussen België en het toenmalige Zaïre van Mobu-tu wegens de grove schendingen van de mensenrechtenin dat land. Ook ten aanzien van Centraal-Afrika speeltde dubbele motivering van Michel. Enerzijds wil hij eenbijdrage leveren aan herstel van de democratie en ver-sterking van het respect voor de mensenrechten in eenregio die geteisterd wordt door zwaarwichtige interneconflicten, anderzijds streeft hij zodoende ook naar her-profilering van België in dit gebied, dat decennia langtot zijn invloedssfeer behoorde. Op de vraag van de

Vlaamse journalisten Axel Buyse en Bernard Bulcke watwij daar in Afrika verloren hebben, antwoordt Michelonomwonden: ‘Wij hebben er onze eer verloren. Wijhebben er ons moreel gezicht verloren op internationaalvlak.’8 Hij zinspeelt daarbij op de beslissing van de vori-ge regering om de Belgische blauwhelmen uit Rwandaterug te trekken, nadat er tien van hen op 7 april 1994door lokale milities waren afgeslacht. Mede daardoorkon de genocide ongehinderd van start gaan.

Het humane element koppelt Michel echter onmid-dellijk aan de baten die België van een actief ingrijpenin de regio kan verwachten: ‘Het Afrika-beleid gaf aanhet kleine land dat België is, een zeer grote invloed. Hetdeed ons bestaan, diplomatiek. Het maakte ons geloof-waardig. Wij waren een partner, op dezelfde voet als degrootste landen. Dat kan ook nu nog, als wij dat willen.Het is een manier voor België om te bestaan op interna-tionaal niveau.’9 Dit citaat van Michel laat aan duidelijk-heid niets te wensen over. De buitenlandse politiekkadert in een groter actieplan van de regering om vanBelgië een ‘modelstaat’ te maken. Zelfs de Koning had inzijn nieuwjaarstoespraak aangedrongen op het oppoet-sen van het blazoen van België, dat in de afgelopenjaren zo vreselijk was besmeurd. Axel Buyse meent ech-ter dat een ‘te sterke benadrukking van Afrika als vehi-kel voor een neo-belgicistisch diplomatiek reveil’ inVlaanderen niet gepruimd zou worden.10

Ook in verband met Afrika kan weer de vraaggesteld worden welke prijs België voor het ‘publicitairactivisme’ van zijn minister van buitenlandse zakenbereid is te betalen. Het plan van premier Guy Verhof-stadt om samen met Louis Michel op 7 april in deRwandese hoofdstad Kigali een krans neer te leggenvoor de slachtoffers van de genocide, deed professorFilip Reyntjens van de Universiteit Antwerpen in de penklimmen. In een vrije tribune in De Standaard waar-schuwde de Rwanda-expert de minister van Buitenland-se Zaken ervoor dat een bezoek aan Kigali in slechteaarde zou vallen bij Kabila.11 Met deze kritiek gecon-fronteerd in een tv-debat reageerde Michel diezelfdeavond prompt met de opmerking dat hij dan maar ookKinshasa zou aandoen. Zo’n overijlde ‘besluitvorming’roept vragen op over de conceptuele achtergrond en hetlange-termijndenken in het buitenlands beleid van deminister. Het lijkt wel alsof Michel eerder door de emo-tie dan door de rede voortgestuwd wordt. Ook dat zoupassen in de ‘emocratie’ die de Belgische politiek sindsde affaire-Dutroux manifest in haar greep houdt. Minis-ters die hun tranen de vrije loop laten of hun gevoelensvan woede of vreugde niet onder stoelen of banken ste-ken, vormen geen zeldzaamheid meer in België. Dewaardige staatsman schijnt plaats te maken voor devolkstribuun.

Verhofstadt en Michel hebben op 7 april jl. in Kigalirespect betuigd aan de slachtoffers van de genocide.

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 325Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 50: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

Ook de vermoorde Belgische paracommando’s werdentot grote genoegdoening van hun families herdacht. Depremier maakte met zijn korte, maar krachtige rede eendiepe indruk. Toch lijkt het allemaal een wat modieuzebedoening. De verontschuldigingen van de premiervoor de fouten van de regering – de vorige wel te ver-staan – passen goed in de huidige excuus-cultuur dieook door de paus en andere hoogwaardigheidsbeklederswordt gepraktiseerd. Het werkt ietwat vrijblijvend,zeker wanneer de excuses verbonden worden met eensneer naar de vorige regering, die als het ‘boze tegen-beeld’ wordt afgeschilderd. Is de Nieuwe Politieke Cul-tuur die uit deze ‘Gang nach Kigali’ zou moeten blijken,wel oprecht? Er zij even herinnerd aan het incidentwaarbij Eddy Boutmans, de staatssecretaris voor Ont-wikkelingssamenwerking, als groene politicus (AGA-LEV) bezwaren opperde tegen het feit dat Michel eenaantal ambtenaren van zijn liberale PRL van de oudeABOS-structuur12 (ondergebracht bij ontwikkelingssa-menwerking) naar haar opvolger DGIS, Directie-Gene-raal voor internationale samenwerking (ondergebrachtbij buitenlandse zaken), verplaatste. Uiteindelijk werdhet conflict bijgelegd doordat Boutmans voortaan zouworden geconsulteerd en een eigen budget zou krijgenvoor ontwikkelingssamenwerking.13

Samengevat beklijft het beeld dat Louis Michel doorzijn voortvarend optreden soms contraproduktief werkt,zoals het voorbeeld van Oostenrijk aantoont, of doorzijn bedoeling België te herprofileren twijfel doet rijzenomtrent de integriteit van zijn humanistische motieven,zoals in het geval van Centraal-Afrika. Zijn bewonde-raars voeren aan dat er nu eindelijk iets gebeurt. Ditwekt de valse indruk dat Michels voorgangers stil heb-

ben gezeten. Niets is minder waar. Een tegenvoorbeeldis het internationale verdrag op het verbod van landmij-nen, dat mede onder impuls van België en de toenmali-ge minister van buitenlandse zaken Erik Derycke totstand is gekomen. Tegenover een blind activisme moeteen buitenlands beleid staan dat, steunend op gerijpteconcepten en een lange-termijnvisie, in de diepte werkt.De grootheid van een buitenlands beleid wordt nietbepaald door emoties of show-effecten, maar door vol-dragen staatsmanschap. ■

Noten

1 Te vinden op internet-site

http://diplobel.fgov.be/Politics/policy_beleid_4_1_NL.htm

2 Ibid.

3 In een interview met de commerciële televisiezender VTM op 23

februari 2000.

4 De Morgen, 25 maart 2000.

5 Zie de Gentse politicoloog Rik Coolsaet in De Morgen, 21 februari

2000, in een uiteenzetting ad hominem.

6 Financieel-Economische Tijd, 15 februari 2000.

7 http://diplobel.fgov.be/Politics/policy_beleid_3_1_NL.htm

8 De Standaard, 20 januari 2000.

9 Ibid.

10 De Standaard, 21 februari 2000.

11 De Standaard, 23 februari 2000.

12 ABOS = Algemeen Bestuur Ontwikkelingssamenwerking

13 De Morgen, 1 april 2000.

Over de auteur

DR D. ROCHTUS is docent diplomatieke geschiedenis aan de Handelshogeschool

Antwerpen en gastlector aan de Universiteit Antwerpen (UIA).

sI N T E R N AT I O N A L E pectator326 Juni 2000 – LIV – nr 6

Agen

da

New Trends in European Environmental Policy(workshop)European Institute of Public Administration (EIPA), MaastrichtEIPA595 euro8-9 juniEIPA, Maastricht (tel. 043-3296320; fax 043-3296296)

Activiteit

PlaatsOrganisator

KostenDatum

Aanmelding

The Intergovernmental Conference 2000(seminar)European Institute of Public Administration (EIPA), MaastrichtEIPA i.s.m. Universiteit van Amsterdam794 euro17 juliEIPA, Maastricht (tel. 043-3296320; fax 043-3296296)

Activiteit

PlaatsOrganisator

KostenDatum

Aanmelding

Deze rubriek bevat beknopte aankondigingen van bijeenkomsten op het terrein van de internationale betrekkingen die een openbaarkarakter hebben. Kopij, bij voorkeur in voorbewerkte vorm, kan uiterlijk de vijfde dag van de maand voorafgaande aan de maand vanverschijning van beoogd nummer van de Internationale Spectator worden ingeleverd bij mevr. S. van Ankeren, Instituut Clingendael, Post-bus 93080, 2509 AB Den Haag, fax. 070-3282002; tel. 070-3245384.

A Helpless Giant? America and the Post-ColdWar World

(rede door Mark Danner, publicist van The New Yorker;(discussie onder voorzitterschap van Paul Scheffer)

West-Indisch Huis, Herenmarkt 97,AmsterdamAtlantische Commissie i.s.m. The John Adams Institute, Amsterdam

ƒ 7,5014 juli (20.00 u)

Atlantische Commissie (tel. 070-3639495; fax 070-3646309)

Activiteit

PlaatsOrganisatorKostenDatumAanmelding

Asylum, Immigration and Schengen Incorporated:An Assessment Following the Entry into Force

of the Amsterdam Treaty (8ste Schengen-colloquium)

European Institute of Public Administration (EIPA), MaastrichtEIPA

595 euro22-23 juni

EIPA, Maastricht (tel. 043-3296320; fax 043-3296296)

Activiteit

PlaatsOrganisatorKostenDatumAanmelding

Page 51: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

DRS E.J. KORTHALS ALTES,Nederlands diplomaat en laatstelijkambassadeur in Madrid, verliet in1986 vrijwillig de diplomatiekedienst in verband met zijn publiekeuitspraken over de dwaasheid vande wapenwedloop, in het bijzondervan het Amerikaanse StrategischDefensie Initiatief en de afschrik-kingsstrategie van de NAVO. In hetlaatste hoofdstuk van zijn boekschrijft hij met een gevoel van diepedankbaarheid terug te zien op deinspiratie die zijn leven veranderdein deze beslissende fase van zijnlevensloop. Zijn boek is het produktvan die nieuwe inspiratie.

De titel die boven deze bespre-king staat, was in het Engels (Awakeor perish!) de oorspronkelijke titelvoor het essay. De kerngedachte vanhet boek kan in één zin wordensamengevat: Alleen een geestelijkevernieuwing die leidt tot een radica-le verandering in onze houding, kanEuropa en de wereld nog van deondergang redden.

In het eerste deel beschrijft deauteur hoe wij mensen onze oriënta-tie verloren hebben in een duisterewereld van eigen maaksel. Onderdie wereld tikken drie tijdbommenvan: totale vernietiging door eenoorlog met kernwapens; de vernieti-ging van ons natuurlijk milieu; engewelddadige sociale conflicten.Deel twee behandelt de nieuwe spi-ritualiteit als de sleutel tot de nood-zakelijke verandering. In deel driepoogt de auteur zijn visie te vertalen

in actie om deharde werkelijk-heid te verande-ren.

Hoe zijn levenveranderde. Wiede gedachten-gang van deauteur wilbegrijpen, doet er goed aan vooralhoofdstuk 5 in deel twee (‘Christianfaith – a personal journey’) en debladzijden 180-182 in hoofdstuk 12van deel drie te lezen. Daarinbeschrijft hij hoe zijn leven veran-derde. Niet eigen inzicht, maar dewoorden van Christus in een droomdie hij had, veranderde zijn leven.Het is van belang deze zeer persoon-lijke geloofservaring met respect tebenaderen. Wij Nederlanders heb-ben niet de gewoonte zo openhartigdaarover te spreken. Zoals hij zelf inde Introductie schrijft, had KorthalsAltes er moeite mee zijn innerlijkeschroom te overwinnen. Hij heefthet toch aangedurfd en zo kreeg hetboek een dimensie die uniekgenoemd mag worden in een poli-tiek en economisch essay over Euro-pa. Met enige nadruk schrijf ik: ‘eenpolitiek en economisch essay’. Het isgeen meditatieboek over spirituali-teit, zoals de ondertitel suggereert,maar een oproep tot spirituele ver-nieuwing als weg naar politieke eneconomische verandering.

Wat betekent deze dimensie voorzijn boek? Het eerste wat opvalt, isde erkenning van eigen beperkin-

gen. Niet eigen redenering, maarzijn geloofservaring gaf hem demoed zich uit te spreken en de con-sequenties daarvan te aanvaarden.In het boek steunt hij uitdrukkelijkop inzicht verkregen uit de Bijbel enhet voorbeeld van zulke persoon-lijkheden als Franciscus van Assisi,Karl Barth of Romano Guardini. Aanhet einde van zijn boek schrijft hij:‘Als we ons werkelijk willen bevrij-den uit de dodelijke greep van eencultuur, die het leven tot zijn uit-sluitend “horizontale” dimensieheeft gedegradeerd, moeten wijdagelijks ruimte maken voor de ont-wikkeling van ons innerlijk leven.Regelmatig dagelijks gebed en medi-tatie zijn van essentieel belang.’ (blz.183)

Het tweede opvallend aspect isdat de verandering in zijn levenhem vrij maakte. Hij werd bevrijdvan zijn schroom openhartig vanuitzijn geloof in Christus te sprekenover de problemen van de bewape-ning en – in zijn boek – over deproblemen van Europa.

Het derde opvallende punt iszijn gedrevenheid. Zijn gehelebetoog wordt gedreven door de

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 327Juni 2000 – LIV – nr 6

b o e k b e s p r e k i n g e n

Ontwaken of vergaan: een boodschapvoor Europa

FRANS A.M. ALTING VON GEUSAU

Edy Korthals Altes: Heart and Soul for Europe. An Essay on Spiritual Renewal (meteen voorwoord van de Aartsbisschop vanCanterbury).Assen: Van Gorcum, 1999; 200 blz.; ƒ 50,=;ISBN: 90-232-3479-0

Page 52: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

overtuiging dat alleen een innerlij-ke, geestelijke vernieuwing kan lei-den tot de radicale ommekeer dieEuropa vandaag de dag nodig heeft.

Wie zo gedreven is, kan de toe-stand in Europa en de wereld nietanders zien – het vierde kenmerk –dan in termen van scherpe contras-ten, awake or perish. We leven ineen krankzinnige wereld op wegnaar haar ondergang. Alleen eengeestelijke vernieuwing – het herstelvan ons transcendentaal bewustzijn– kan ons nog van die ondergangredden. Evenals in een klassiekesymfonie, klinkt deze melodie vanafhet begin en wordt zij in vele varia-ties door het gehele boek heensteeds weer herhaald.

Toch – een vijfde kenmerk – isKorthals Altes beslist geen doem-denker. In de goede traditie van hetJoods-Christelijk denken voorspelthij niet de onvermijdelijke onder-gang. Hij schetst ‘de wereld’ in som-bere tinten om zijn pleidooi voorgeestelijke vernieuwing kracht bij tezetten. Aan zijn eigen persoonlijkegeloofservaring ontleent hij de hoopdat het anders kan lopen. Als eengedreven man heeft hij wel haast; deveranderingen die hij nodig vindt,moeten op korte termijn hun beslagkrijgen.

De rest is commentaar. Bij hetlezen van zijn boek moest ik denkenaan de volgende legende die ik vondin Elie Wiesels Sages and Dreamers(Summit Books, 1991): ‘Een vreem-deling bezocht Shammai en vroegheel snel onderwezen te worden inde gehele Tora – terwijl hij op éénvoet stond. Shammai joeg hem weg.Natuurlijk ging hij toen naar Hillel,die hem hartelijk ontving en zei,“Als dat het is wat je verlangt, zo zijhet. De kern van de Wet is dit : doeanderen niet wat jij niet wilt dat zijjou aandoen. De rest is commentaar– ga nu heen en leer het.”’

In de kerngedachte van KorthalsAltes kan de lezer ook onderwezenworden terwijl hij op één voet staat.Zodra hij heen gaat – en dus weermet twee voeten op de grond staat –

begint pas het echte werk. Geestelij-ke vernieuwing leer je pas wanneerje eenmaal met het echte werkbegonnen bent. De auteur geeft delezer het voordeel van zijn commen-taar op het werk waaraan hij na deverandering in zijn leven is begon-nen.

In het commentaar spreken naastde christen ook de ervaren diplo-maat, de econoom en de genuan-ceerde intellectueel. Over zichzelfschrijft hij vanaf zijn jeugd door zijnchristelijke overtuiging geleid tezijn. De verandering in zijn levenwas eerder een herontdekking daneen radicale ommekeer. In het twee-de deel van zijn boek geeft hij eeneigentijdse inhoud aan één van degrondgedachten uit de Joods-Chris-telijk Openbaring, zoals verwoord inde teksten die hij aanhaalt uit deBijbel : geestelijke vernieuwing(bekering) is geen losstaandegebeurtenis, maar een dagelijkseopgave. Wanneer de dreiging echtergroeit, zal ook de waarschuwing lui-der en harder moeten klinken. Inhet boek komen vooral die zakenaan de orde, die volgens de auteurnaar de ondergang leiden. Menhoeft – om met Churchill te spreken– geen aanstoot te nemen aan fellekritiek, wanneer ten behoeve vangrotere nadruk de werkelijkheid eenogenblik buiten beschouwing wordtgelaten.

Zijn beschrijving van de toestandin Europa is trouwens wel genuan-ceerder dan de kerngedachte en zijnwaarschuwingen doen vermoeden.Hij ziet tekenen van verandering enstelt zijn hoop op de invloed tengoede van kerken en godsdiensten,ja eigenlijk van alle mensen vangoede wil.

Tussen diagnose en verandering.Het boek is geen onheilsscenario,maar een ‘cri de coeur’. De auteurwil ertoe bijdragen de drie tijdbom-men onschadelijk te maken. In heteerste deel wil hij dus uitleggen hoedie tijdbommen er gekomen zijn.Hij vindt de verklaring in de margi-nalisering van de transcendentie,

het horizontalisme en de gericht-heid van de autonoom gemaaktemens op zichzelf, op de dingen enop het genot van aardse goederen –een ontwikkeling die hij toeschrijftaan het denken van de Verlichting.Zo wordt spirituele vernieuwing ofherstel van het geloof in de trans-cendente bestemming van de mensde schakel tussen zijn diagnose inhet eerste deel en de veranderingendie hij voorstelt in het derde deel.Uit de beschrijving van zijn innerlij-ke verandering weten wij dat hetverzet tegen de wapenwedloop deaanleiding was. In zijn diagnose enlatere voorstellen spreekt echtervooral de politieke econoom in deauteur, die in de dominantie van heteconomische-machts- en marktden-ken de voornaamste oorzaken zietvoor de drie tijdbommen onder deontwikkeling van Europa en dewereld.

De meest interessante voorstel-len voor een radicale verandering inonze houding zijn te vinden in hetnegende hoofdstuk, in het bijzonderblz. 125, 131 en 135. Het econo-misch denken moet weer gerichtworden op het ‘gemeenschappelijkgoed’ van de mensheid in haargeheel, vandaag en voor de komen-de generaties. Zijn kritiek op bewa-pening en het verouderd veiligheids-denken in het tiende hoofdstuk sluitaf met een voorstel aan de ‘Europesereligies’ een gemeenschappelijkeverklaring aan te nemen (blz.155/56), met acht punten over eenactieve vredespolitiek. Hoofdstuk 11behandelt de Europese Unie, de uit-dagingen waarvoor zij is gesteld ende waarden waarvoor zij in haarintern en extern beleid zegt te staan.Naar zijn mening ontbreekt het deUnie aan visie en een duidelijkedoelstelling en zal alleen ‘krachtigeleiding van de religies’ de EU-rege-ringen tot een nieuwe en creatievekoers kunnen bewegen. In iedergeval zal de radicale veranderingmoeten komen van een spiritueelvernieuwd Europa.

What can I do? From zapping

sI N T E R N AT I O N A L E pectator328 Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 53: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

zombies to acting persons. Zo luidt detitel van het twaalfde en laatstehoofdstuk. Na de – al besproken –beschrijving van zijn eigen ant-woord op deze vraag duidt hij vierterreinen voor concrete actie aan: inde politiek (actieve steun voor dedemocratie); in de economie (eensoberder levensstijl); in het onder-wijs (aandacht voor de bronnen vanonze beschaving); en in de civilsociety (actieve deelname in NGO’s).Het hoofdstuk sluit af zoals hetboek begon: Europa staat voor een‘dodelijk dilemma’: Awake or Perish!Aan zijn christelijke overtuiging

ontleent de auteur de hoop dat zijdie verantwoordelijke posities bekle-den op hun kritieke uur het gevaarzullen zien en ernaar zullen hande-len. Voor zijn lezers in een meerbescheiden maatschappelijke positiewijst hij op het bijbelse verhaal vanDavid tegen Goliath als bron vanhoop op een leefbare toekomst.

Een moedig boek. Er is moed voornodig een diplomatieke carrière af tebreken en vanuit een persoonlijkegeloofservaring de noodzaak voorspirituele vernieuwing de centraleplaats te geven in een politiek eneconomisch essay over Europa. Op

de vraag van de Schepper: Adam,waar ben je? probeerde Adam zichte verbergen. Zo niet Korthals Altes.Hij had de moed in zijn concretesituatie op zoek te gaan naar eenantwoord en zijn antwoord is demoeite van het lezen meer danwaard. De rest is commentaar enstaat – zoals de auteur zelf hoopt –ter discussie.

DR F.A.M.ALTING VON GEUSAU is emeritus hoogle-

raar van de Katholieke Universiteit Brabant en de

Universiteit Leiden.

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 329Juni 2000 – LIV – nr 6

Na zijn in 1995 verschenen boekHet verdriet van Rusland over hetverdwijnen van het Russische boe-renbedrijf, beschrijft Marius Broek-meyer met veel details in zijn nieu-we boek hoe gruwelijk de ‘vader-landse oorlog’ voor de mensen in deSovjetunie is geweest. Zijn bronnenzijn persoonlijke herinneringen, dietussen 1985 en 1999 zijn gepubli-ceerd en die hij in een compilatievan kroniekmatige verhalen presen-teert. In de Inleiding licht de auteurzijn methode als volgt toe: ‘Ik geefflitsen, ik beschrijf episodes, ikmaak als het ware moment opna-mes, ik geef persoonlijke herinne-ringen, gedachten, ervaringen,opvattingen weer van bepaalde,individuele personen.’ (blz. 10)

Het boek bestaat uit vier delen.Begonnen wordt met de voorge-schiedenis. Nadat de Duitsers op 22juni 1941 hun aanval waren begon-nen, moet Stalin, die van geengevaar had willen weten, voor zijnarrestatie hebben gevreesd, toen deleden van het Politbureau naar hemtoekwamen (blz. 64). Stalin had nietwillen geloven dat Hitler de Sovjet-unie zou aanvallen, voordat hijEngeland had verslagen. In de Duit-

se troepencon-centraties zag hijslechts eendrukmiddel omtot betere han-delsvoorwaardente komen. Zijnhoop was gevestigd op het toene-men van de spanningen tussen Hit-ler en Frankrijk-Engeland. Dan zoude Sovjetunie voorlopig neutraalkunnen blijven en een gunstigmoment kunnen afwachten. Stalinsuiteindelijke doel was en bleef deaanval (blz. 36). Wel hadden deDuitse belangstelling voor de Balkanen de ‘missie’ van Hess hem doenaarzelen.

Ook in het Russisch militair den-ken en de militaire voorschriftennam het streven naar de beslissendeslag, en daarmee naar de aanval enniet naar de verdediging, een domi-nante plaats in. Voor deze nadrukop de aanval beroept Broekmeyerzich o.a. op Viktor Soevorov, die inde Duitse aanval een preventieveactie ziet (blz. 57). Wel geeft Broek-meyer toe dat er nogal wat kritiek isop Soevorov. Zelf heeft Broekmeyergeen archiefonderzoek gedaan. Al in1989 heeft Gabriel Gorodetsky in de

prestigieuze Vierteljahrshefte fürZeitgeschichte Soevorovs these datStalin Duitsland op 6 juli 1941 hadwillen aanvallen, met tal van argu-menten weerlegd.

In het tweede deel van het boekwordt kroniekmatig het verloop vande oorlog weergegeven. Voor velen,maar niet voor het garnizoen vanBrest, kwam de Duitse aanval alseen verrassing. Veel officieren uit degrensgebieden waren met verlofgeweest. Al op de eerste dag gingbijna de hele Russische luchtmachten ging een groot deel van de mobi-lisatievoorraden in het westen vande Sovjetunie verloren. Als gevolgvan de zuiveringen in 1937 en 1938miste het leger een groot aantalervaren commandanten. In plaatsvan een Russische aanval moestenveel eenheden in de grensgebiedenzich snel terugtrekken om nietomsingeld te worden. De miljoenenRussische krijgsgevangenen en uit-

Flitsen van Russen tijdens de Tweede WereldoorlogGER VAN ROON

Marius Broekmeyer: Stalin, de Russen en hunoorlog 1941-1945.Amsterdam: Jan Mets/Gent: Scoop, 1999; 320 blz.;ƒ49,90; ISBN: 90-5330-277-8

Page 54: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

Het Directoraat-Generaal Buiten-landse Economische Betrekkingenvan het ministerie van EconomischeZaken (EZ) heeft de afgelopen jareneen centrale rol gespeeld bij debeleidsvorming inzake Midden- enOost-Europa (MOE). In het MOE-beleid van EZ ligt de nadruk op eco-nomische ontwikkeling van de regioen de rol die het Nederlandsebedrijfsleven daarin kan spelen. Hetinstrument om dit alles te bevorde-ren, is economische hulpverlening,die zoveel mogelijk gericht is op demarkt. Met relatief weinig middelenbeoogt men een groot ‘multipliereffect’ te bereiken, waarbij die mid-delen worden ingezet om de drem-pel te verlagen voor het Nederlandsebedrijfsleven in MOE. In het kadervan de in dit verband noodzakelijkepublic relations liet EZ in 1994, insamenwerking met Instituut Clin-gendael, de bundel Vijf jaar na deval van de muur het licht zien. Datboek was gericht op ondernemersdie op enigerlei wijze zaken wildendoen in MOE.

Nu, vijf jaar later, is onder redac-tie van medewerkers van EZopnieuw een publikatie verschenen

die handelt overde MOE-volks-huishoudingen.Het past binnende ruime aan-dacht die demedia vorig jaarbesteedden aande herdenking ‘Tien jaar na de valvan de muur’.

In The Second Decade staat nietzozeer zakendoen met en investerenin MOE centraal, maar veeleer demogelijkheden voor verdergaandeEuropese integratie. Dat blijktmeteen al uit de ondertitel: ‘Pros-pects for European integration afterten years of transition’. Het is eenprofessioneel ogend Engelstaligwerk, waaraan behalve Nederlandseauteurs ook specialisten uit andereEuropese landen hebben meege-werkt.

In hoofdstuk 2, in de bijdragevan ‘Oost-Europa Bank’-economenStern en Wes, wordt verwezen (blz.43) naar waar het in de toekomst inMOE eigenlijk om gaat. In veel lan-den is de overheid niet écht markt-gericht en is bureaucratische inter-ventie nog veel te groot. Ontoerei-

kende wet- en regelgeving, vooral inde financiële sector, dient aangepaktte worden. Vooral de belastingwet-geving is een voorbeeld van de rem-mende werking van de overheid. Eris veel te veel manipulatie van oligo-polistische insider-groepen, waarinte veel economische macht issamengebundeld. Daarnaast zal allesop alles moeten worden gezet omiets te doen aan de maatschappelijkeproblemen, zoals de dalende levens-verwachting in een aantal GOS-lan-den, de achteruitgang van degezondheidszorg en de extremeinkomensongelijkheid.

En daar gaat het nu om. Hetboek is sterk macro-economischgericht. Er wordt in een bijdrage alsbovengenoemde wel geïdentificeerdwát er gedaan moet worden, maarniet hóe dat dan vervolgens zoumoeten worden uitgevoerd. Dat

gebroken militairen werden als ver-raders aangemerkt.

In zijn preek op de eerste dagvan de Duitse aanval plaatste demetropoliet van Moskou het gebeur-de in historisch perspectief en werdzo de patriottische trendsetter. Opde mobilisatie volgden evacuaties endemontages van fabrieken. Op 7oktober 1941 gaf Stalin opdracht toteen vredespoging, die echter mis-lukte (blz. 83). Uitvoerig gaat deauteur in op de situatie in Moskou,Leningrad en Stalingrad. In 1943begon over de hele linie de Russi-sche opmars, die zou eindigen metde verovering van Berlijn. In dit

tweede deel van het boek gaat hetom persoonlijke ervaringen en reac-ties. Hoe beleefden soldaten en offi-cieren de gruwelen van deze oorlog?

Het derde deel is thematischopgebouwd. Aan de orde komenuiteenlopende onderwerpen als devrouwen, de joden, krijgsgevange-nen, de Goelag, partizanen, verdre-ven volken (Wolga-Duitsers, Tsje-tsjenen [blz. 197-199]), collaboratie,straffen, de oorlogvoering, de gene-raals, de slachtoffers, gewonden,vermisten en de soldaten. In hetlaatste deel staan impressies uit denaoorlogse tijd met demobilisatie,repressie, de positie van de vetera-

nen en de hongersnood.Broekmeyer concentreert zich in

dit boek op herinneringen vanaf1985. Wat daarvóór is gepubliceerd,bijvoorbeeld na de dood van Stalin,ontbreekt. Dit geeft aan het relaaseen zekere eenzijdigheid. Wat vooralopvalt in dit boek, is de onconven-tionele methode, waardoor de indi-viduen de meeste aandacht krijgen.De compositie verdient geenschoonheidsprijs.

DR G.VAN ROON is emeritus hoogleraar in de poli-

tieke geschiedenis aan de Vrije Universiteit te

Amsterdam.

sI N T E R N AT I O N A L E pectator330 Juni 2000 – LIV – nr 6

Tien jaar na de val van de muurERIK DIRKSEN

Ministry of Economic Affairs of the Netherlands:The Second Decade – prospects for Europeanintegration after ten years of transition.The Hague: Sdu Publishers, 1999; 295 blz.; ƒ 49,90;ISBN: 90-12-08807-0

Page 55: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 331Juni 2000 – LIV – nr 6

moeten de betrokken landen zelfuitmaken.

In het derde hoofdstuk wordtdieper ingegaan op institutioneleveranderingen. Op gedegen wijzeworden de hierboven geschetsteproblemen door Bos e.a. geanaly-seerd. Daarnaast gaan zij, helaas ietsbeperkter, in op het wantrouwenvan het grote publiek ten aanzienvan civiele instituties en de daaruitvoortvloeiende onderontwikkelingvan een civil society. Het belang van‘vertrouwen’ en van voldoende socialcapital voor de ontwikkeling vaneen hoogontwikkelde kapitalistischesamenleving wordt in het algemeen,ondanks Francis Fukuyama’s Trust,nog steeds onderbelicht.

Het laatste hoofdstuk van heteerste, algemene deel gaat in op bui-tenlandse handel en investeringen,m.a.w. de openstelling van de transi-tielanden voor de invloeden van demondiale economie. Het door drievan de redacteuren van het boekgeschreven hoofdstuk is, hoewelinhoudelijk interessant, een samen-voeging van diverse thema’s. In heteerste gedeelte wordt aan de handvan een econometrisch ‘zwaarte-krachtmodel’ (de specialiteit vanBiessen, een van de auteurs) voor-speld dat de export van goederenvan Midden-Europese origine naarWest-Europa onder het potentieelmogelijke niveau ligt en dus zal toe-nemen. Daarna wordt ingegaan opde bilaterale handelsbetrekkingenvan Nederland met MOE. Ook ditgedeelte heeft een sterk econometri-sche inslag en er wordt in geconclu-deerd dat Nederlandse exportennaar de regio in de periode 1993-1997 enigszins onder druk stonden.

Na lezing van dit eerste deel vanhet boek is al duidelijk wat dezwakke kant ervan is. Het is nietduidelijk voor wie dit boek isgeschreven. Het hoofdstuk overhandel is meer geschikt voor specia-listen dan voor algemene belangstel-lenden, terwijl voor het ‘institutio-nele’ hoofdstuk het omgekeerdegeldt. Zo te zien hebben Stern en

Wes in hun hoofdstuk over macro-economische ontwikkelingengepoogd vanuit een specialistischgezichtspunt een bijdrage voor eenalgemeen publiek te schrijven.

Interessant is deel II, waarinwordt ingegaan op de potentiële uit-breiding van de EU. Dit deel opentmet een bijdrage van Hans van denBroek, op het moment van schrijvenals Eurocommissaris verantwoorde-lijk voor de externe Europesebetrekkingen. Hij gaat o.a. in op hetfeit dat de term ‘toetredingsonder-handelingen’ in feite misplaatst is.Het acquis is niet onderhandelbaar.De enige doelstellingen van deonderhandelingen zijn: vaststellenof de kandidaat-lidstaat volledig opde hoogte is van de betekenis vanhet acquis, vaststellen of men instaat en van plan is het toe te pas-sen, en het bediscussiëren van over-gangsregelingen. Van den Broek zietde toetreding als een inherent inge-wikkeld proces, en niet als een één-malige gebeurtenis voor de betrok-ken landen op zich. De landen die-nen echter te beseffen dat zij toetre-den tot een club waarin de vier vrij-heden van verkeer – van goederen,diensten, kapitaal en arbeid – cen-traal staan. Overhaaste toetreding,uit politieke overwegingen, waarbijvoor de toetreders zeer langdurigeovergangsperioden nodig zijn,wijsthij af.

Hoewel het boek in een zeerkorte tijd (medio 1999) werd gepro-duceerd, is op het moment van ver-schijnen deze gedachte politiek alweer achterhaald. De huidige Com-missie schijnt aan een versnelde toe-treding, althans met de mond bele-den, de voorkeur te geven.

Rollo & Smith (beiden van deUniversity of Sussex) zien de Mid-den-Europese toetreding als onder-deel van het transitieproces. Toetre-ding dient als katalysator voor inter-ne politieke en economische transi-tie en als stimulering van economi-sche groei en ontwikkeling. Integenstelling tot Van den Broek zienzij voor bepaalde aspecten van het

acquis wél uitzonderingsmaatregelenvoor MOE-toetreders weggelegd, diedan financieel door de EU zoudenmoeten worden ondersteund.

DNB-president-directeur Wellinkhamert er in zijn bijdrage op datvoordat MOE-landen zich formeelbij de euro kunnen aansluiten, ertoch aan bepaalde macro-economi-sche en structurele evenwichtendient te worden voldaan. Hij gaat inop het belang van lage inflatie, even-wichtige wisselkoers, onafhankelijk-heid van de Centrale Bank, even-wicht op de lopende rekening, hetontbreken van een excessieve bin-nen- en buitenlandse schuld, verder-gaande liberalisering van de kapi-taalrekening en herstructurering vande financiële sector. Hij neemt ookwaar dat er theoretisch een kansbestaat dat MOE-landen zich eerderbij de EMU/eurozone zullen aanslui-ten dan sommige huidige EU-lidsta-ten, zoals Denemarken en het Ver-enigd Koninkrijk.

Inmiddels heeft Wellink in NRCHandelsblad (8 april jl.) ervoorgewaarschuwd dat snelle toetredingvan MOE-landen tot de EMU totrisico’s voor de euro kan leiden. Tesnelle toetreding van landen meteconomische achterstand zou de-stabiliserend voor het gehele euro-gebied kunnen blijken.

Een, zo op het oog, vreemdeeend in de bijt is de bijdrage over detoetreding van Portugal. Portugalstoetreding wordt door de samenstel-lers van de bundel echter als enigs-zins vergelijkbaar gezien met de toe-treding van de MOE-landen. Eenbelangrijke les die de auteur Mateustrekt uit Portugals toetreding, is datde overheid van het toetredendeland zich al in een vroegtijdig stadi-um dient te prepareren op toezichtop financiële EU-overdrachten naarde particuliere sector. Aangezienbelangengroepen sterk in de verlei-ding komen voordelen uit dezeoverdrachten te behalen, ligt corrup-tie altijd op de loer.

Lovenswaardig is het dat in tweehoofdstukken een Midden-Europees

Page 56: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

perspectief op de toetreding aan bodkomt. Deze bijdragen hebben beideeen veel institutionelere aanpak. Zolezen we dat Polen officieel 1 janu-ari 2003 als toetredingsdatum heeftgekozen. Dat lijkt politiek gezienverklaarbaar, maar economischgezien niet realistisch. Om een voor-beeld te noemen: de eerste vertra-ging in het toetredingsoverleg tus-sen Polen en de EU is recent (april2000) opgetreden. Onderhandelin-gen over verlaging van importheffin-gen en exportsubsidies op land-bouwartikelen zijn op niets uitgelo-pen. Ook zijn er nog veel te veelbedrijven in staatshanden. Uiteraardwordt, bijvoorbeeld in de Poolse bij-drage, ingegaan op onderzoeken(o.a. van Baldwin et al., [blz. 186])die tot een voor MOE positieve kos-ten/baten-analyse komen metbetrekking tot de toetreding.

In Hongarije is men nog optimis-tischer dan in Polen en verwachtmen op 1 januari 2002 te kunnentoetreden. In de Hongaarse bijdragevan Inotai wordt trouwens gewaar-schuwd voor een te lage bekwaam-heid van overheidspersoneel. Te veelcapabele personen zijn weggeloktdoor het veel lucratiever bedrijfsle-ven. En juist de toetreding tot deEU stelt aan ambtenaren hoge eisen.

Deel III behandelt de benardepositie van Rusland en Oekraïne. Intwee hoofdstukken van Gros resp.Pynzenyk wordt de treurige econo-mische situatie van beide landengeschilderd vanuit een macro-eco-nomische invalshoek. Na een analy-se van prijsliberalisatie, handelslibe-ralisatie en macro-economische sta-bilisatie komt Gros voor Rusland totde conclusie dat het beleid toch welinconsistent was. Hij gaat vooral inop een in zijn ogen grote fout: Rus-sische importen werden zowel gesti-muleerd door Westerse exportkre-dieten als met Russische importsub-sidies. Hierdoor ontstond grote bud-gettaire onevenwichtigheid. Hijhekelt het foutieve Russische beleid,dat importen juist had moeten

belasten.Dat is alles goed en wel, maar

toch spreekt hier een eenzijdige,technocratische visie uit. In de sov-jettijd ging het om het fysieke bezitvan goederen. Dat betekende dat inde sovjetvisie importen van groterbelang waren dan exporten. Er werdalleen geëxporteerd om importenmogelijk te maken. In de Westerseneo-mercantilistische visie is expor-teren een doel op zich zelf. Deinkomsten uit exporten zijn in dezevisie belangrijker dan de geëxpor-teerde goederen zelf. Het sovjetden-ken zit nog steeds in het huidigeRussische economische beleid. Grosgaat helemaal niet op dit soort ver-klaringen in, maar geeft zijn oordeelalleen uit een Westerse visie.

Pynzenyk beschrijft met bittereironie het pijnlijke transformatie-proces in Oekraïne. Hier zijn effec-tieve hervormingen vervangen doorimitaties van hervormingen, omdathet hele begrip ‘economische her-vorming’ onvoldoende draagvlakheeft. In de ogen van het publiekzijn economische hervormingensynoniem met daling van de levens-standaard – ergo economische ont-wikkeling staat stil.

In een laatste hoofdstuk (vanMichalopoulos) wordt ingegaan opde tot nu toe vergeefse aanvraag totlidmaatschap van de WTO vanbeide landen. Dit is toch wel eenheel specialistisch onderwerp en zalhoofdzakelijk van belang zijn voordirect bij deze materie betrokkenen.

Eigenlijk gaan deze drie hoofd-stukken in op wat theoretisch zouhebben gekund, maar wat in depraktijk niet haalbaar bleek. Alszodanig zijn ze een goede afspiege-ling van de surreële situatie in dezetwee landen van de voormalige Sov-jetunie.

Uit de hierboven geschetsteinhoud van de diverse hoofdstukkenblijkt dat men drie hoofdthema’s uitde economische Oost-Europakundeheeft willen behandelen: de macro-economische gevolgen van de tran-

sitie; de aansluiting van MOE-lan-den bij de EU; en de ontwikkelin-gen in het GOS. Daarbij heeft menzich uiteraard moeten beperken endat heeft geleid tot onevenwichtig-heid. Sommige hoofdstukken (inhet bijzonder die van Biessen et al.,Wellink en Michalopoulos) zijnvoor specialisten interessant, anderemeer voor een breder publiek (bijv.die van Van den Broek, Rollo &Smith, Mateus), terwijl de overigebijdragen daar tussenin zitten. Ookde keuze van de onderwerpen isnogal eclectisch (waarom wel bijdra-gen over de [potentiële] Portugese,Poolse en Hongaarse toetreding enniet over bijv. de Griekse, Tsjechi-sche of Estische?). De redactie ishierin waarschijnlijk afhankelijkgeweest van de toezegging van uit-genodigde auteurs. Men is eringeslaagd toch een aantal uitstekendeinternationaal bekende Oost-Europa-deskundigen bij elkaar te halen (bijv.Stern, Rollo, Smith, Rosati, Inotai enGros).

Het boek is in de eerste helft van1999 geschreven. In de bijdragenklinkt zo nu en dan door dat menuitgaat van vijf potentiële eerste toe-treders uit MOE: Estland, Hongarije,Polen, Slovenië en Tsjechië. Na degebeurtenissen in Kosovo in 1999heeft de EU echter nu ook met deoverige vijf geassocieerde MOE-lid-staten de onderhandelingen geïnten-siveerd.

Dit alles neemt niet weg dat TheSecond Decade een interessante enbelangwekkende uitgave is, eenmust voor eenieder die zich voor deeconomische (en impliciet politieke)ontwikkelingen in MOE interes-seert. De recensent heeft het boekkunnen gebruiken als lesmateriaalop het Oost-Europa Instituut van deUniversiteit van Amsterdam.

DRS E. DIRKSEN is universitair docent aan de Facul-

teit der Economische Wetenschappen en Econome-

trie en aan het Oost-Europa Instituut van de Uni-

versiteit van Amsterdam.

sI N T E R N AT I O N A L E pectator332 Juni 2000 – LIV – nr 6

Page 57: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

Misha Glenny: The Balkans 1804-1999. Nationalism, War and theGreat Powers.Londen: Granta Publications, 1999;xxvi + 726 blz.; ƒ 100,=ISBN 1 86207 050 4

In deze geschiedenis van de Balkanzijn de volgende gebieden – als vol-gens de auteur daartoe behorend –betrokken: Griekenland, Kroatië,Roemenië, Turkije en het Ottomaan-se Keizerrijk, Bulgarije, Bosnië enHercegovina, Montenegro, Macedo-nië en Albanië. Gebeurtenissen indeze landen zijn soms van invloedop meer perifere gebieden: ook ont-wikkelingen in Slovenië, Vojvodina,Hongarije, Moldavië, Anatolië,Cyprus en de Griekse Egeïsche enIonische eilanden worden, waarnodig, kort besproken. Teneinde degebeurtenissen in ex-Joegoslavië tekunnen begrijpen, was het volgensGlenny nodig de geschiedenis vanhet gebied in zijn geheel, alsmede derol van de grote mogendheden daar-in, te schetsen. Hij verdeelt zijngeschiedenis in perioden waarin zichkarakteristieke ontwikkelingenafspeelden. Ze vangt aan in 1804,toen er in Servië sprake was van eenboerenopstand die economisch wasgemotiveerd, maar waarin ook al eennationalistisch aspect te ontwarenviel. Het was een opstand vanOrthodoxe christenen in een mos-limstaat. De studie eindigt met dedesintegratie van Joegoslavië en deNAVO-interventie in Kosovo. Eenvan de conclusies is dat er in hetverleden sprake was van drie buiten-landse interventies in de Balkan, meteen desastreus resultaat: in 1878 ophet Congres van Berlijn, toen dedaar aanwezige mogendheden beslo-ten de Ottomaanse macht in de Bal-kan te vervangen door een systeemvan machtsevenwicht tussen elkaarbeconcurrerende allianties; in 1914,als gevolg van het fatale Oostenrijks-Hongaarse ultimatum aan Servië datna de Eerste Wereldoorlog zou cul-mineren in het Verdrag van Lausan-ne, met zijn massale bevolkingsuit-

wisseling tussen Turkije en Grieken-land; en ten slotte de niet-uitgelokteItaliaanse aanval op Griekenland in1940, die na de Tweede Wereldoor-log zou uitlopen op de consolidatievan niet-representatieve pro-sovjetre-gimes in Bulgarije, Roemenië en eenpro-westers regime in Griekenland.De afgelopen jaren waren het welniet de grote mogendheden die deoorlogen in Kroatië, Bosnië en Koso-vo veroorzaakten, maar ‘they fre-quently made matters worse’. Deinterventie, deze keer door de ‘inter-nationale gemeenschap’, was weinigsuccesvol. Van de NAVO-interventiein Kosovo kan nauwelijks wordenbeweerd dat ze een morele of politie-ke overwinning is. Als de grootstemilitaire machine in de geschiedenisniet in staat is orde en recht te vesti-gen in een kleine provincie, wathoudt de toekomst dan in voor hetgrotere internationale protectoraatBosnië-Hercegovina en voor anderegevarenzones in de Balkan, zo vraagtde auteur zich af. (F.v.d.B.)

John Pinder (red.): Foundations ofDemocracy in the European Union.From the Genesis of ParliamentaryDemocracy to the European Parlia-ment.Basingstoke & Londen: MacmillanPress Ltd, 1999; xii + 1551 blz.; ƒISBN 0-333-77470-1

Deze volumineuze bundel bevatessays over bijdragen van Europeselanden aan de ontwikkeling van dedemocratie. Van Caenegem (oud-hoogleraar Gent) onderzoekt dedemocratische tendensen in middel-eeuws Vlaanderen en trekt een ver-gelijking met Noord-Italië. Waar het‘Nederlandse’ gebied zich ontwikkel-de tot een federale staat onder éénheerser en zijn tradities van consen-

sus en vrijheid behield tot aan hetbewind van Philips II, mondde deontwikkeling in Italië uit in kleinelokale, absolutistische eenheden. DeNederlander Kossmann gelooft nietdat de ontwikkeling in de Republiekder Zeven Verenigde Nederlandenhet pad effende voor de ontwikke-ling van de Engelse representatieveparlementaire democratie. Maar deRepubliek toonde wel aan dat haarsysteem, gebaseerd op overleg, con-sensus en relatieve tolerantie, beterin staat was welvaart, burgerschapen orde te genereren dan het absolu-te koningschap. Israel (auteur vaneen magistrale studie van de Repu-bliek) is van mening dat de GloriousRevolution van 1688 in Engeland alsgevolg van de Nederlandse interven-tie van doorslaggevende betekenis isgeweest voor de verdere evolutie vanhet Britse parlementaire systeem. Datalle organen van de Republiek achterde kostbare en omvangrijke militaireinterventie stonden, die stadhouderWillem III op de Britse troon bracht,schrijft hij toe aan twee oorzaken.Ten eerste de bedreiging die er voorde Republiek uitging van de absolu-tistische vorst Lodewijk XIV, diesamenwerkte met de Engelse troon.Ten tweede was er een ideologischmotief: de Republiek wenste eenpolitiek model in Engeland gelijkendop dat van de Republiek. Bonwick(Keele University) toont de Britsepolitieke wortels aan van de Ameri-kaanse revolutie en de aspectenwaarin ze van het Britse model ver-schilt. Voyenne (oud-hoogleraarParijs) behandelt de ideeën vanProudhon over vrijheid en gelijk-heid, alsmede de structuur waarindie waarden konden worden gereali-seerd. Glees (Brunel University) ana-lyseert de grote Angelsaksischeinvloed op de ontwikkeling van de

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 333Juni 2000 – LIV – nr 6

B o e k a a n k o n d i g i n g e nDeze rubriek staat onder redactie van Fenna van den Burg. Signaleringvan aan te kondigen boeken gebeurt door Saskia van Ankeren. Bijdra-gen aan deze aflevering werden verzorgd door Fenna van den Burg(F.v.d.B.).

Page 58: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

Duitse democratie na de TweedeWereldoorlog; Corbett (EuropeesParlement) de invloed van het Euro-pese gedachtengoed op de EU. Pin-der (Europa College, Brugge) con-stateert dat de Gemeenschap binnenhaar competentieterrein ‘an effectiverule of law, based on fundamentalrights’ heeft weten te ontwikkelen,maar dat een vertegenwoordigendregime nog in het pre-democratischstadium verkeert. (F.v.d.B.)

Europese Commissie: Algemeenverslag over de werkzaamheden vande Europese Unie 1999.Brussel/Luxemburg: Bureau voor offi-ciële publicaties der Europese Gemeen-schappen, 2000; xvi + 556 blz.; 38euroISBN 92-828-8158-X

Dit verslag, begin 2000 aangebodenaan de voorzitter van het EuropeesParlement, bevat een overzicht vande werkzaamheden van de EuropeseGemeenschappen in 1999. De vol-gende onderwerpen komen erin aande orde: activiteiten die betrekkinghebben op Agenda 2000, op het Bur-gerschap van de Unie, op de Men-senrechten en fundamentele vrijhe-den, de Economische en Socialeruimte van de Gemeenschap, de Uit-breiding van de Unie, de rol van deUnie in de wereld, Justitie en Bin-nenlandse zaken, Financiering vande Unie, Institutionele vraagstukken,Instellingen en Organen en ten slotteVoorlichting en Communicatie. Ooktreft men in een bijlage een chrono-logisch overzicht aan van de activi-teiten van de Unie, alsmede een lijstvan de instellingen en organen vande Unie inclusief adres en telefoon-nummer. De bijlage bevat verdertabellen die betrekking hebben op demedebeslissings-, samenwerkings-en raadplegingsprocedures en op deprocedure betreffende internationaleovereenkomsten. Meer gegevensover de Europese Unie zijn te vindenop Internet via de Europaserver(http://europa.eu.int.). (F.v.d.B.)

Werner Weidenfeld und WolfgangWessels (Hrsg.): Jahrbuch derEuropäischen Integration 1998/99.Bonn: Europa Union Verlag GmbH,Institut für Europäische Politik, 1999;560 blz.; ƒ 120,65ISBN 3-7713-0580-2

In deze bundel komen uitvoerighandel en wandel van de EuropeseUnie aan de orde. Tientallen Europa-specialisten uit EU-lidstaten werkteneraan mee. Uit Nederland RichardBerkhout en Alfred Pijpers, verbon-den aan het Instituut Clingendael. Indeze studie wordt allereerst debalans opgemaakt van de stand vanzaken van de Europese integratie inde periode 1998/99 in het algemeen,en per instelling en onderwerp inhet bijzonder. Daarna volgt een ana-lyse van de buitenlandse politiek envan de politieke infrastructuur vande Unie, waarna vervolgens de Euro-papolitiek van de afzonderlijke lid-staten en van ‘andere organisaties enstaten’ de revue passeren. In een bij-lage treft men gegevens aan over deinstellingen van de EU (of waar diegegevens te verwerven zijn), eenoverzicht van de diverse beslissingendie zijn genomen, uitslagen van ver-kiezingen en de politieke samenstel-ling van het Europees Parlement.Verder een zeer uitgebreide biblio-grafie, gerangschikt naar onderwerp,en een chronologie van de belang-rijkste gebeurtenissen op het terreinvan de Europese integratie in 1998,per maand en naar onderwerpgerangschikt. Een uitgebreid perso-nen- en zakenregister sluit dit jaar-boek af. (F.v.d.B.)

Steven Everts: The impact of theeuro on transatlantic relations.Londen: Centre for European Reform,1999; 61 blz.; £ 10ISBN 1 901229 15 7

In de afgelopen periode heeft Europazich voornamelijk beziggehoudenmet de mechanismen van de interneintegratie. De volgende fase van deEuropese integratie – aldus Everts –

zal gaan over de vraag hoe Europazich gaat verhouden tot de rest vande wereld, in het bijzonder de Ver-enigde Staten. Everts gaat na wat indit verband de impact van de EMUkan zijn. Hij constateert dat de Ame-rikaanse politici en beleidsmakersnauwelijks over de EMU hebbennagedacht, dan wel er sceptischtegenover staan, terwijl aan Europe-se kant een duidelijke consensusover de ‘externe implicaties van deeuro’ ontbreekt. Tegen deze achter-grond analyseert hij de (toekomsti-ge) positie van de euro en gaat hij nawat de invloed kan zijn van de EMUop de transatlantische handel. Watdit laatste betreft zou de EMU moe-ten streven naar ‘more rewardingtrade and investment relations’ tus-sen Amerika en Europa, ‘so far strifeand recriminations have had theupper hand’ (blz. 42). De laatstetwee hoofdstukken zijn gewijd aanwat hij noemt ‘The intangible link:EMU and EU foreign policy’ en aande Amerikaans-Europese relatie. HetBritse standpunt dat de EMU pas‘massa’ krijgt wanneer het VerenigdKoninkrijk toetreedt, acht Everts‘grossly exaggerated’. Hoewel eenBrits lidmaatschap het extern effectvan de EMU zeker zal vergroten,acht hij het geen ‘critical factor’. Debrochure bevat aanbevelingen. Ten-einde een gelijkwaardige partner vande Verenigde Staten te worden entegenspel te kunnen bieden, moetende euro-landen meer vaart zettenachter hun pogingen gemeenschap-pelijke posities te creëren in IMF,Wereldbank en OESO. Ook is er denoodzaak van de instelling van ‘asingle political point of contact’ in devorm van de aanstelling van een ‘MrEuroland’ als officiële en gemanda-teerde woordvoerder van het euroge-bied in internationale onderhande-lingen over monetaire en financiëlekwesties. Zo’n figuur zou met een-stemmigheid moeten worden geko-zen door de ministers van financiënvan de euro-lidstaten en zijn basismoeten hebben in het secretariaatvan de Raad van Ministers. (F.v.d.B.)

sI N T E R N AT I O N A L E pectator334 Juni 2000 - LIV - nr 6

Page 59: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

sI N T E R N AT I O N A L E pectator 335Juni 2000 - LIV - nr 6

S U M M A R I E S

W. Kokstates that European co-operation shows a positivedevelopment, if one looks at the results of decision-making on the level of the European Council in the pastyear. On the one hand may be noted the pursuit of further deepening of the integration process in all threeso-called pillars. On the other the important enlarge-ment of the integration proces with major parts of Cen-tral and Eastern Europe increasingly takes shape.European integration is and will remain a dynamic pro-cess. The Union as a quasi-political framework willnever be completed. But the Union we have set out forwill be much different in character from the presentUnion. There is no objection to that, as long as we keepin mind that it is a safe, democratic, enduring, prosper-ous and undivided we all strive for.

J.Q.Th. Roodelaborates on the question whether the European Unionbecomes more intergovernmental. In particular the veryprominent role of the European Council, the erosion ofthe European Commission's authority and the introduc-tion of new methods of co-operation (e.g. bench-mark-ing) lead many observers to the conclusion that theintegration process has entered an intergovernmentalstage, which after enlargement may end up in theUnion's dilution. Those observations, however, tend tounderestimate the strength of the integration process,which should not only be judged on the basis of legalor institutional criteria, but also on the basis of the levelof market and policy integration between the memberstates. From this perspective, the so-called new inter-governmentalism may paradoxically be explained as aresult of the integration process' success.

A. Szászstates that political rather than economic considerationswere decisive in establishing the Economic and Mone-tary Union. In this form and on this scale, EMU is anexperiment without precedent. It can only be sustainedif it is a step in a continuing process of integration. Thisrequires participants to be sufficiently homogeneous.Since enlargement will make the European Union lesshomogeneous, it implies the necessity of differentation.EMU participants will have to accept the fact that theirmonetary and financial affairs are no longer domesticbut common issues. The euro will only be of us all, ifthe public understands and accepts its reasons andimplications, and if participants strictly fulfill theircommitments. Structural reforms should not only besaid to be necessary but should really take place.

B.J.S. Hoetjesargues that the European Parliament should ‘return’ tothe citizens. The relationship between the EuropeanParliament and the European citizens may be improvedthrough the introduction of a ‘double mandate’, i.e.every EP Member is at the same time a member ofhis/her national parliament or a provincial or municipalcouncil. Only in this way the MEP’s would be truepeople’s representatives in all policy domains and at alllevels of government.J. Penders, former Europarliamentarian for the Chris-tian Democrats, responds to this essay. He opposes thesuggestion of a double mandate as he deems it nearlyimpossible to put it into practice.

Hans van BaalenMP for the Dutch liberal party, VVD, argues that Russiacan no longer claim to be a great power. Its economy,not its political rhetoric could secure Russia’s place inthe world. In order to achieve structural economicgrowth, Russia must first establish the rule of law, createan independent Central Bank, allow free media and optfor an efficient and politically neutral bureaucracy andliquidate and/or privatise its state industry. In short,Russia must become a modern civil society and freemarket democracy in which private initiative will berewarded. President Putin was part of the Yeltsin oligar-chy and the former KGB network and Soviet nomenkla-tura. One could imagine better credentials for a leaderwho has to guide Russia into the 21st century where theposition of a nation will not be determined by nostalgiafor the 20th century state structures. It is in Putin’shands: either structural reform or structural decay. Itremains to be seen whether he is ‘the man with whomwe can do business’ as British Prime Minister TonyBlair, US President Bill Clinton and Dutch ForeignMinister Jozias van Aartsen claim. The West must judgeRussia on its actual policy results.

Hans Schippersanalyses continuity and change in Russian policytowards the Middle East. The interest in this region haslong roots, going back to the 19th century. After thebreakdown of Communism, Russian policy was a sort ofmirror reflecting general tendencies in new politicalthinking. At first Moscow tried to establish a coalitionwith the West, distancing itself from its former alliesIraq and Syria; diplomatic ties with Israel were restored.After some years disillusion with the Western attitudeto the country led to the a new foreign policy, in whichRussia defines itself as a competitor but not as an

Page 60: INTERNATIONALE spectator · INTERNATIONALE s pectator Jaargang 54, nr 6, juni 2000 Wim Kok over verdieping en verbreding in Europa Wordt Europese Unie steeds intergouvernementeler?

sI N T E R N AT I O N A L E pectator336 Juni 2000 - LIV - nr 6

enemy of the West. In the Middle East this meant thatMoscow tried to establish itself as counter balance toAmerican influence. Mostly for economic reasons thesale of weapons and technology played an importantrole in this policy. However, because of the instablepolitical situation in the region Moscow took care notto export sensitive weapon systems. With the ideologi-cal barriers of communism gone, Moscow was able tobroaden its regional influence in the Middle East.However, its weak economic position means hat thisinfluence is still limited.

Sander Huismananalyses how relations between Belarus, Kaliningrad,Lithuania, Poland and Ukraine have unfolded since thebreak-up of the Soviet empire, and how crucial isregional co-operations in avoiding newly emerging divi-ding lines. Under Lukashenko Belarus rapidly became aregional rogue state, enjoying only the support of Rus-sia. Kaliningrad is bound in its development and in itsregional integration by the rules set out in Moscow. Lit-huania is well on the way to NATO and EU member-ship, and is walking the same path Poland has followedfor the past years. Warsaw has become a new regionalgreat power to which inspires states with the same ‘west-

ern’ ambition. Ukraine is internally divided, and thusdoes not have a distinct foreign policy. Its instability ishampering a successful western orientation. Regionalrelations have developed along historical lines, andalong different levels of post-communist transformationand different (foreign) policy objectives. In this constel-lation where countries are focusing either on Brussels oron Moscow, cross-border regional co-operation cannotdevelop fully and is not able to enhance mutual com-munication and understanding. With the enlargementof NATO and the EU the prospects of the emergence ofa new dividing line in this region become very real.

Dirk Rochtusdiscusses the policy of the Belgian Foreign Secretary,Louis Michel, which is characterized by an intense inter-est for the universality of human rights. In his first yearin office Michel stood out with pleas for sanctionsagainst Haider’s Austria and his reorientation of Belgianforeign policy towards Central Africa. His critics saythat behind his noble aspirations stands the desire toprofile Belgium at any price. In addition his voluntarismraises questions about the conceptual background of hispolicy.