Preventie, Voorlichting en Advies Saskia Noach. Wat is uw eerste associatie met DRUGS?
Inspiratietekst DIGITALE MIDDELEN EN ONDERWIJS IN DE … · 2014. 12. 10. · Expertisenetwerk...
Transcript of Inspiratietekst DIGITALE MIDDELEN EN ONDERWIJS IN DE … · 2014. 12. 10. · Expertisenetwerk...
Expertisenetwerk School of Education Associatie K.U.Leuven Dekenstraat 6, bus 4067 B-3000 Leuven
Inspiratietekst
DIGITALE MIDDELEN EN ONDERWIJS IN DE
LERARENOPLEIDING
Oktober 2011
Els Castelein (School of Education)
Jeroen Thys (GROEP T – Leuven Education College)
Stéphanie Van Marcke (CVO VIVO)
Lucas Verhelst (HUB)
2
Verantwoording
De inspiratietekst „Digitale middelen en onderwijs in de lerarenopleiding‟ wil de plaats van informatie- en
communicatietechnologie in het onderwijs schetsen. De technologische vooruitgang heeft immers grote invloed
op de manier waarop kennis, vaardigheden en attitudes worden opgebouwd.
Dit document start dan ook vanuit vaststellingen uit onderwijs en maatschappij. De rubrieken „Uitdagingen‟ en
„Visieontwikkeling‟ volgen op deze vaststellingen en de noden die eruit voortkomen. De integratie van digitale
middelen in onderwijs noodzaakt in de eerste plaats het nadenken over het grotere plaatje van leren in het licht
van de veranderende rol van onderwijsinstellingen en lesgevers als expert, coach en leerarchitect die lerenden
helpen navigeren (Kahn, 2008), begeleiden in en voorbereiden op hun levenslange leerloopbaan.
De tekst geeft tot slot in de rubriek „Hefbomen‟ aanbevelingen tot belangrijke aspecten, opvattingen en lijnen voor
de integratie van digitale middelen in de lerarenopleiding. Elke lerarenopleiding is immers vrij om volgens haar
eigen noden, opvattingen en profiel invulling te geven aan onderwijsinnovatie door en met digitale middelen. Al
kan het voor die instellingen bijzonder leerrijk zijn om eens „over het muurtje‟ te kijken.
De tekst moet een hand reiken aan de instellingen om zelf een systemisch, duurzaam, contextueel en flexibel
digitale middelenbeleid mogelijk te maken en werd als dusdanig opgevat en geschreven door de School of
Education werkgroep Digitaal Leren. Deze werkgroep beoogt „leren van elkaar‟ en samenwerking tussen alle
lerarenopleidingen van School of Education wat betreft de relatie tussen digitale middelen en onderwijs vanuit
visie-, beleids-, ontwikkelings- en professionaliseringsperspectief.
De auteurs van deze tekst zijn zich bewust van het feit dat elke inspiratietekst een werktekst blijft die kan worden
aangepast op basis van veranderende noden en omstandigheden en omwille van voortschrijdende inzichten. Ook
u als lezer bent welkom om feedback te geven op dit document. U kan uw opmerkingen sturen naar
mailto:[email protected].
3
Vaststellingen
“As TV brought the world into our living room, the internet brought us into the world.” N.N.
Ieder van u kan vaststellen dat de samenleving op enkele decennia tijd ingrijpend is veranderd onder invloed
van de toenemende digitalisering. Deze dringt door in tal van gebieden van ons dagelijks leven zowel thuis, op
het werk als in de vrije tijd. We evolueren/zijn geëvolueerd van een industriële samenleving naar een
kennissamenleving.
Het is niet overdreven te stellen dat de snelle evolutie van nieuwe digitale middelen ervoor zorgt dat we in een
permanente testfase verkeren die niet meer zal verdwijnen (Wesch, 2007). De nieuwigheden volgen elkaar zo
snel op dat het niet eenvoudig is om door de bomen het bos nog te zien. Deze ontwikkelingen verhogen het risico
op een diepere (“sociale vaardigheids-“) kloof tussen gebruikers en niet-gebruikers. (Mariën et al., 2010) Deze
kloof focust niet meer op de vraag of men wel of geen toegang heeft, maar eerder op op welke manier deze
middelen moeten ingezet worden voor ieders persoonlijke ontwikkeling, met aandacht voor de digitale identiteit,
omgaan met digitaal bronnenmateriaal en niet plaatsgebonden levenslang leren. Huidige digitale middelen bieden
immers meer kansen aan gebruikers om te participeren aan de samenleving en zorgen voor laagdrempelige,
multimediale manieren om zich uit te drukken. In de huidige maatschappij is een vaste loopbaan geen evidentie
meer. De loopbaan kan op verschillende tijdstippen andere richtingen uitgaan, al dan niet gedwongen door
economische omstandigheden.
Digitale middelen evolueren voortdurend. In het onderwijs is heel wat infrastructuur aanwezig die het gebruik
van deze middelen mogelijk maken. Helaas lijkt de meerwaarde die digitale middelen bieden om op een
efficiënte manier leerdoelen te realiseren nog geen gemeengoed te zijn.
“Het moet zo ergens 1983 zijn geweest, toen de eerste computers mijn middelbare school in Hardenberg werden
binnengerold. Niemand wist wat we ermee gingen doen, behalve dat het belangrijk was om er iets mee te doen. (…)
Toen kwam internet. Alle scholen moesten daar iets mee. Dus werden er honderden miljoenen euro‟s gestoken in
Kennisnet, …. Gevolgd door nóg meer computers op scholen, digiborden, digitale boeken en nóg meer computers.
Het resultaat van al die investeringen? Magertjes, op zijn best. Loop maar eens rond in een gemiddeld klaslokaal. Het
maakt niet uit of het een lagere school, middelbare school of hogeschool is. Het verschil met de tijd dat ik zelf in de
klas zat –tientallen jaren geleden- is niet heel groot. Haal het digibord en de computer uit de klas en de hinder zal mild
zijn. Dat is lichtelijk verbazingwekkend, gegeven alle investeringen en alle hypes.” (Nauta, 2011)
Er treedt hier dan ook een gevaar op: wie niet met de evolutie mee is, heeft nog minder weet van de nieuwe
ontwikkelingen. De drempels moeten zo laag mogelijk zijn. Onderwijs heeft immers de opdracht om tijdig en zo
goed mogelijk in te spelen op de maatschappelijke realiteit en ontwikkelingen.
De inzet van digitale middelen in het onderwijs is zonder twijfel nodig. Er is immers geen weg terug. De vraag is
dus niet langer of, maar hoe deze middelen op een effectieve wijze in te zetten. Er bestaat bijgevolg een nood
aan algemene competenties om met de steeds sneller veranderende maatschappij mee te kunnen (voor een
overzicht zie o.a. “The Partnership for 21st Century Skills”). Dus, welke competenties hebben jongeren nu en in
de toekomst nodig om succesvol te zijn in de samenleving, hoe en waar moeten deze opgebouwd worden en
welke rol speelt technologie daarbij? (Kennisnet, 2011)
4
Het samenwerkend leren, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, denk-
en redeneervaardigheden, functioneren in kennisnetwerken en veranderingsbekwaamheid staan voorop.
Reich signaleerde, al in 1992, dat in de kennissamenleving een verschuiving zal optreden in het soort banen
waarvoor vraag is op de arbeidsmarkt. (…) Om jongeren goed voor te bereiden op de arbeidsmarkt moeten zij
competenties ontwikkelen waaraan behoefte is in de kennissamenleving. Levy en Mundane (2004) stellen dat voor
taken die gebaseerd zijn op algoritmen computers een gemakkelijke vervanging voor de mens kunnen zijn, maar dat
dat niet geldt voor taken waarvoor het nodig is om complexe patronen te interpreteren. Deze meer complexe taken
kunnen worden gevonden in vele banen - bijvoorbeeld de vrachtwagenchauffeur die zijn weg moet vinden om
goederen te leveren en de arts bij de diagnose van een patiënt. In dit type taken kunnen mensen niet zomaar worden
vervangen door computers, maar ze kunnen wel - tegen relatief lage kosten - worden ondersteund door informatie die
door computers wordt gegenereerd. Niet de uitwisseling van informatie als zodanig is belangrijk aldus Levy &
Mundane (2006), maar een bepaalde interpretatie van informatie is een belangrijk onderdeel geworden van een groot
aantal banen. Belangrijk daarbij is niet alleen de verschuiving in het type banen waaraan behoefte is (Reich, 1992),
maar ook het besef dat jongeren moeten worden opgeleid voor banen die nog niet bestaan (Fisch & McLeod, 2009;
Voogt & Odenthal, 1997). De aanname daarbij is dat binnen al deze verschillende banen een aantal kerntaken in
principe vergelijkbaar zijn en om andere, nieuwe competenties vragen, de zogenaamde 21st century skills. Vanuit een
internationaal perspectief zijn er veel initiatieven gaande om in kaart te brengen welke competenties (kennis,
vaardigheden en attitudes) van belang worden geacht om goed in de kennissamenleving te kunnen functioneren. Voor deze competenties wordt niet alleen de term 21st century skills gebruikt, maar ook termen als „life long learning
competencies‟ (OECD, 2004; Law, Pelgrum & Plomp, 2008) en „key skills‟ (EU, 2002). In deze notitie gebruiken we de
term 21st century skills als overkoepelend concept voor de kennis, vaardigheden en disposities die mensen moeten
bezitten om bij te kunnen dragen aan de kennismaatschappij.Volgens velen (o.a. OECD, 2004; Europese Commissie,
2002; Voogt & Pelgrum, 2005; Dede, 2010) zouden deze ontwikkelingen ook implicaties moeten hebben voor het
onderwijs. Dit zou betekenen dat het onderwijs voor de uitdaging staat om curricula te ontwikkelen die relevant zijn
voor de 21e eeuw. (Voogt & Pareja Roblin, 2010)
Reeds lang wijst onderzoek erop dat naast sociaaleconomische motieven voor het invoeren van digitale middelen
in onderwijs, deze middelen ook van belang kunnen zijn voor het onderwijs zelf (Hawkridge, 1990). Sinds enkele
jaren worden inspanningen gedaan met betrekking tot het inrichten van een digitale middelen-infrastructuur. De
didactische inzet van deze infrastructuur loopt hiermee echter niet parallel (Kangro & Kangro, 2004; Shapka &
Ferrari, 2003). Er wordt in de context van digitale middelen nog sterk uitgegaan van de traditionele lerende als
gebruiker en consument van het onderwijs en van digitale middelen in een instellingsgebaseerd en
lesgeverintensief onderwijs (e.g., Kirschner & Selinger, 2003). De hefbomen die hier later aan bod komen zijn
bedoeld als inspiratiebron voor een efficiënte inzet van digitale middelen in extensiever en flexibel onderwijs
Een dergelijke, meer „inclusieve‟ en tegelijk bredere invalshoek op differentiatie, diversiteit, gelijke kansen,
efficiëntie, aantrekken van andere doelgroepen en faciliteren van leren vraagt in de eerste plaats reflectie over
de onderwijsactiviteiten zelf.
5
Uitdagingen in de lerarenopleiding
“Pour ce qui est de l'avenir, il ne s'agit pas de le prévoir, mais de le rendre possible.” Antoine de Saint-Exupery
Waarschijnlijk de allerbelangrijkste uitdaging voor de toekomst is de vraag hoe lerarenopleidingen een
antwoord zullen bieden op de veranderende maatschappelijke omstandigheden en daarbij hun
studenten/cursisten blijven voorbereiden op de kennismaatschappij en levenslang leren. Bovendien zullen in de
toekomst wellicht met minder middelen meer leraren moeten worden opgeleid. Een globale aanpak moet worden
uitgewerkt waarbij een deel van de oplossing kan liggen in de inzet van allerhande digitale middelen.
Op dit moment stelt de overheid dat lerarenopleiders moeten bijdragen om de kansenongelijkheid bij
toekomstige leraren op het vlak van digitale middelen weg te werken. Toegang tot en vaardigheden voor het
aanwenden van digitale middelen zijn daarbij de allereerste stap. Zoals een kind dat leert lopen. Later leert dat
kind ook rennen, hinkelen en springen. In een gelijkaardige redenering horen lerarenopleiders studenten ook een
digitale geletterdheid bij te brengen. Deze gaat veel verder dan het (oorspronkelijk) louter binnenbrengen van
digitale middelen in het onderwijs. Digitale geletterdheid omvat de wisselwerking tussen digitale vaardigheden,
informatiegeletterdheid en mediageletterdheid: (The Partnership for 21st Century Skills, 2009)
digitale vaardigheden: competenties om digitale technologie te gebruiken voor het opzoeken,
organiseren, evalueren, integreren, creëren en communiceren van informatie.
informatiegeletterdheid: competenties om efficiënt en effectief toegang te krijgen tot informatie, deze
kritisch te kunnen evalueren, creatief en accuraat te kunnen gebruiken en de informatiestroom te
beheren.
mediageletterdheid: competenties om media te analyseren en om zelf mediaproducten te creëren.
Digitale geletterdheid mag echter niet alleen op het niveau van de individuele lerarenopleider bekeken worden. Er
bestaat immers onder lerarenopleiders, evenals onder studenten/cursisten of leerlingen, een grote diversiteit. De
competenties om digitale middelen in het onderwijs in te zetten, worden best verworven op teamniveau. Deze
teams moeten de tijd, de kans en de middelen krijgen om hierin te groeien.
De verantwoordelijkheid voor digitale geletterdheid betreft alle niveaus van de lerarenopleiding, dus ook het
meso- en macroniveau. De lerarenopleider leeft voor en neemt een coachende houding aan, maar is gebonden
aan afspraken rond curricula, studiebegeleiding en monitoraten, administratie, infrastructuur en vragen vanuit het
werkveld. Meso- en macroniveau moeten rekening houden met de digitale realiteit en met feit dat studenten niet
altijd op de campus zijn. Flexibiliteit in de opstelling van curricula en een administratie die volgt op innovatie door
en met digitale middelen zijn dus noodzakelijk.
De werkgroep Digitaal Leren is van mening dat de uitdaging voor de lerarenopleiding erin bestaat om van een
lesgevergerichte naar een student-/cursistgerichte leeromgeving te evolueren, of van een
overdrachtsgerichte naar een constructiegerichte. De digitale leeromgeving kan een middel zijn om te streven
naar meer constructiegerichte toepassingen waarbij het samenwerkend leren, maar ook integratie van onderzoek
een meer centrale plaats krijgt. Dat vragen ook de studenten van de Associatie K.U.Leuven:
6
Onderwijsvernieuwing en digitale vernieuwing gaan hand in hand. Toledo weerspiegelt reeds de veranderingen in
studiecultuur van de student die de nieuwe eeuw met zich meebrengt, maar er is ruimte voor verbetering. Toledo mag
geen elektronische valven blijven – een site met louter aankondigingen – maar moet daarentegen een platform zijn
waar kennis verzameld en gedeeld wordt. Het zwaartepunt van zijn/haar studies ligt voor de hedendaagse student
niet langer alleen in de aula. Hij krijgt van alle kanten informatie aangeboden; via iPhone en iPad, via allerhande
nieuwssites, via wikipedia… In die massa aan informatie kan Toledo een sterk kanaal zijn waar de student
interessante informatie aangeboden krijgt, die hij vervolgens eigenhandig verwerkt. Op die manier kan Toledo een
schakel zijn in het concept van begeleide zelfstudie. Al te vaak is de informatie die via Toledo aangeboden wordt nog
informatie die reeds in het hoorcollege aan bod kwam. De tijd dat de student enkel leerstof aangeboden krijgt door
een docent die voor de aula staat, is voorbij. De docent zorgt voor de impuls en wijst de student de weg, maar heeft
niet het monopolie over informatie. Hij moet zijn studenten stimuleren om op de juiste manier met de stroom aan
informatie om te gaan. Toledo kan daarin een sterk instrument zijn dat informatie genereert en structureert, ook
informatie die niet in het hoorcollege aan bod komt of zelfs niet rechtstreeks als leerstof beschouwd hoeft te worden.
(Nota van de Studentenraad Associatie K.U.Leuven (Stal, 19 april 2011)
Om in te spelen op de hoger vermelde vaststellingen staan lerarenopleidingen volgens de werkgroep Digitaal
Leren voor de uitdaging om digitale middelen doordacht, functioneel, zinvol en als vanzelfsprekend deel uit te
laten maken van de leermogelijkheden die een lerarenopleiding voor haar toekomstige leraren creëert.
De uitdaging gaat over een efficiënte inzet van digitale middelen bij de ontwikkeling van de competenties
en het inzetten van talenten bij studenten/cursisten conform het ontwikkelingsprofiel van de
lerarenopleider (VELOV, maart 2011). In verschillende rubrieken uit het ontwikkelingsprofiel kan men impliciet
en expliciet de noodzaak terugvinden om in te gaan op nieuwe uitdagingen. Basisvoorwaarde daartoe staat
binnen „grondslag van het opleiderschap‟: “Een competente lerarenopleider is bereid zich levenslang en op
systematische wijze professioneel te ontwikkelen.” Onder rubriek twee, de lerarenopleider als begeleider van leer-
en ontwikkelingsprocessen, staat vermeld dat “de lerarenopleider bereid is te reflecteren over de eigen leer-,
doceer- en begeleidingsstijl en deze aan te passen aan de noden van aanstaande leraren”. Wanneer deze
studenten om een of andere reden vanop afstand begeleid dienen te worden, dringt een reflectie over en een
inpassen van digitale middelen zich op. Immers, onder „de lerarenopleider als opleidingsdidactische specialist‟
valt dat “de lerarenopleider het eigen didactische repertoire kan vernieuwen en bereid is om actief op zoek te
gaan naar input hiervoor, ook „over het muurtje‟”. Uiteraard, zoals in rubriek zes “de lerarenopleider is zich bewust
van de eigen sterktes en zwaktes” opgenomen is, kan men niet verwachten dat elke individuele lerarenopleider in
sneltempo de mogelijkheden van digitale middelen in de vingers krijgt. Dit erkent de noodzaak aan het levenslang
(leren) leren en aan het werken op teamniveau, wat in het opleidingsprofiel geformuleerd wordt als “de
lerarenopleider is gericht op overleg en samenwerking met alle leden van de opleidingsgemeenschap” onder
rubriek acht, „de lerarenopleider als lid van een opleidingsteam‟.
7
Visieontwikkeling
“It‟s the classroom model that needs rethinking, not computer use in classrooms.”
George Siemens
De werkgroep adviseert een adequate mix tussen leren op de opleiding, online leren en leren op de
werkplek en zet via deze weg meer in op zelfsturing en samenwerkend leren. Ook informeel leren doet een stap
naar voren. Dit vraagt aan de lerarenopleidingen dat er meer gewerkt wordt aan het systeem in plaats van in het
systeem, dat zij nadenken over wat innovatie door en met digitale middelen werkelijk betekent voor de manier
waarop het onderwijs wordt aangeboden en georganiseerd. Nadenken over digitale middelen in onderwijs
impliceert immers nadenken over leren in sé. Dat de afstand tot informatie verkort omdat digitale middelen een zo
goed als permanente en instanttoegang tot de wereld vormen, is een sleutelaspect.
We opteren voor een integratie van digitale middelen in de lerarenopleidingen. Aan elk opleidingsonderdeel
komen digitale middelen te pas wanneer zij een meerwaarde betekenen voor het leren en de leeromgeving.
Digitale middelen worden aangewend waar zij hun plaats hebben. Dit hoeft niet noodzakelijk in een face-to-face
bijeenkomst te zijn met de lesgroep. Digitale middelen nemen een krachtige plaats in het leerlandschap in als
ondersteunend, informatief, faciliterend en collaboratief middel en als toegang tot de wereld. Online leren laat
bijvoorbeeld toe informatie te vergaren en te delen; tijdens leren op de opleiding ligt dan de focus op
bijeenkomsten om collaboratief en face-to-face betekenis te geven aan informatie; werkplekleren stelt tenslotte in
staat zowel vanuit als naar ervaringen toe competenties te ontwikkelen en talenten in te zetten.
Voorbeelden van tools:
Lerenden werken samen aan een digitale opdracht en leveren in via de leeromgeving,
nemen deel aan een discussieforum,
verzamelen via een literatuurstudie informatie en plaatsen dit in een gemeenschappelijke drager als een
wiki,
brengen smartphone, laptop of tablet mee om in een aula stem en mening te geven over een aantal
stellingen,
volgen een webcollege,
contacteren vanuit hun werkplek synchroon of asynchroon op digitale manier de stagebegeleider.
Een efficiënte en effectieve implementatie van digitale middel en in het onderwijs dient zowel van bovenuit, van
onderuit als van in de flanken te worden aangestuurd. Met flanken wordt bedoeld dat aan de voorwaarden
voldaan is om zowel top-down als bottom-up te kunnen werken. Van bovenuit kunnen binnen de lerarenopleiding
afspraken gemaakt worden over de rol(len) van de lerarenopleider. Het gaat dan bijvoorbeeld om
beschikbaarheid, rol als coach, stimulator, motivator en/of facilitator in een digitale, face-to-face en
werkplekcontext. Dit impliceert een wijziging van de manier waarop de huidige werklast wordt verrekend (beter
gerelateerd aan studiepunten eerder dan aan contacturen), een andere visie op planning, een aangepaste
administratie en een aanpassing in de infrastructuur. Tegelijkertijd kunnen van onderuit en van in de flanken
initiatieven genomen worden die dan ondersteund worden door het beleid van de eigen opleiding. Hierdoor wordt
meer draagvlak gecreëerd.
8
Een efficiënte inzet van digitale middelen impliceert dat lerarenopleidingen dienen in te zetten op het
ontwikkelen van de nodige competenties en aanwenden van de geschikte talenten bij eigen
personeelsleden op teamniveau voor een brede kijk naar digitale middelen en het kunnen omgaan met de
nieuwste ontwikkelingen. Het team van lerarenopleiders beschikt ook over de attitude om hiermee flexibel om te
springen in een onderwijscontext die aan veranderingen onderhevig is (Voogt, Fisser & Tondeur, 2010). Op die
manier kan de student/cursist een digitale geletterdheid verwerven die niet alleen onderwijskundig maar ook
maatschappelijk relevant is. Het team van lerarenopleiders heeft een niet te onderschatten voorbeeldfunctie
(VELOV, 2011). Onderzoek heeft aangetoond dat student-leerkrachten de meeste kans maken om digitale
middelen zinvol in hun onderwijsactiviteiten te integreren wanneer het team van lerarenopleiders zelf optreedt als
consequent model inzake het gebruik van digitale media (Drent, 2005).
De integratie van digitale middelen sluit aan bij de algemene missie en visie die de instelling nastreeft en
draagt bij tot de ruimere maatschappelijke (voorbeeld)rol die een lerarenopleiding vervult. Omwille van
deze reden is het noodzakelijk dat de voortdurende visieontwikkeling voldoende breed wordt gevoerd met
inbegrip van alle aspecten, domeinen en actoren betreffende de visie op leren en onderwijzen, binnen en buiten
de lerarenopleidingen.
De werkgroep Digitaal Leren wil hierbij alvast een steun zijn. Deze werkgroep wenst collega’s samen te
brengen om te leren van elkaar, elkaar te sensibiliseren en kennis te delen. Zij is resonantiegroep voor vele
School of Education projecten met betrekking tot digitale middelen en onderwijs(innovatie). De werkgroep kan
lerarenopleidingen vraaggestuurd adviseren bij aspecten van visieontwikkeling en beleid inzake digitale middelen
en bij het implementatieproces daarvan. Nieuwe leden die willen aansluiten, zijn altijd welkom. De werkgroep
wenst in de toekomst ook aandacht te besteden aan onderzoek naar de effecten van digitale aspecten van leren
en onderwijzen.
9
Hefbomen
“The best teachers may never „teach‟ anything at all. In contrast, they create environments in which vast amounts of learning may take place.”
S.I. Hayakawa
5.1. Inleiding
Om in te spelen op de vermelde uitdagingen en om volgens de hoger beschreven visie te handelen, reikt de
werkgroep hefbomen aan waarvan we geloven dat ze een duurzaam onderwijsinnovatiebeleid door digitale
middelen in de hand werken. De hefbomen richten zich tot het management van een instelling, tot ondersteuners
en tot lerarenopleiders. Zij vormen geen exhaustieve opsomming, maar zijn een weloverwogen selectie die tot
stand kwam naar aanleiding van de resultaten van een bevraging naar beleidsaanbevelingen in het werkveld en
uit de expertise van de werkgroep Digitaal Leren. De actoren en de hefbomen werden eveneens geselecteerd in
functie van het „Vier in Balans‟ model (Kennisnet, 2007):
Bij het „Vier in Balans‟ model stellen Tondeur et al.: “Verschillen in ICT-integratie zijn het gevolg van een complex
proces van modererende variabelen waarbij de pedagogische en inhoudelijke aspecten niet los van de
technologische beschouwd mogen worden (Mishra & Koehler, 2006). Het door Kennisnet ontwikkelde “Vier in
Balans” model brengt deze componenten samen en kan gebruikt worden voor het ordenen van de factoren die
van belang zijn bij de integratie van ICT in de lerarenopleiding. Het model is internationaal empirisch getest en
gevalideerd (bv. ten Brummelhuis, 1995).” Voor een beschrijving van de verschillende componenten van het
model verwijzen we naar de bijlage “ICT-integratie in de lerarenopleiding: Vier in balans?”.
10
5.2. Overzicht van de hefbomen
HEFBOMEN
Actor
Management Lerarenopleiders Ondersteuners
1. Het management voorziet innovatieruimte voor de lerarenopleiders en valideert de resultaten.
x
2. Het eigenaarschap van de integratie van digitale middelen en onderwijsinnovatie ligt bij de lerarenopleiders.
x x x
3. Er is synergie tussen onderwijsinnovatie via digitale middelen én infrastructuur.
x x
4. Het team van lerarenopleiders volgt een professionaliseringstraject.
x x x
5. De ondersteuning sensibiliseert, inspireert en faciliteert.
x x
6. De keuze voor een adequate mix van leren in de opleiding, online leren en werkplekleren wordt aangestuurd van bovenaf en harmonieert met initiatieven van onderuit en van in de flanken. Deze keuze is zichtbaar in de curriculumontwikkeling.
x
x
x
7. De opleiding en de lerarenopleiders vervullen op een zichtbare manier een „voorbeeldrol‟ wat betreft onderwijsinnovatie en het zinvol aanwenden van digitale middelen.
x
8. In functie van het ontwikkelingsprofiel van de lerarenopleider wordt bij aanwerving en kwaliteitszorg rekening gehouden met multimediale geletterdheid.
x
9. De inzet van digitale middelen beoogt een verhoging van het leerrendement en draagt bij tot efficiënter opleiden.
x x
11
5.3 Toelichting bij de selectie van hefbomen en inschaling
1. Het management voorziet
innovatieruimte voor de lerarenopleiders
en valideert de resultaten.
Duid op de schaal aan in welke mate de hefboom aanwezig is in uw instelling.
Actor: Management
Helemaal niet
aanwezig
Intentie om te
onderzoeken
Klaar om uitgerold te worden
Aanwezig
De instelling waakt erover dat de
omstandigheden en de omgeving lerenden en
lerarenopleiders toelaten om aan
onderwijsinnovatie te doen en om digitale
middelen in onderwijs te integreren. Een
belangrijke investering van het management is
tijd. Wanneer deze investering merkbaar is,
zullen lerarenopleider en lerende zich
gerespecteerd voelen in hun expertise door
het vertrouwen, de aandacht en de tijd die zij
krijgen om deze te ontwikkelen. In de mate
van het mogelijke neemt het management
innovatieruimte op in de taakbelasting van de
lerarenopleiders. Uiteraard dient deze
tijdsinvestering tot concrete resultaten te
leiden en aldus gevalideerd te worden.
2. Het eigenaarschap van de integratie van
digitale middelen en onderwijsinnovatie ligt
bij de lerarenopleiders.
Duid op de schaal aan in welke mate de hefboom aanwezig is in uw instelling.
Actoren: Management Lerarenopleiders Ondersteuners
Helemaal niet
aanwezig
Intentie om te
onderzoeken
Klaar om uitgerold te worden
Aanwezig
Het is in het beleid essentieel dat de
lerarenopleider als „professional‟ het
eigenaarschap heeft over het integratieproces
van digitale middelen in zijn of haar onderwijs.
Het management en de ondersteuners bieden
ruimte aan de professional. Dit houdt in dat de
ondersteuners niet in het primaire proces
tussen lerende en lerarenopleider ingrijpen.
Dat is immers het speelterrein van de
professional. Het management en de
ondersteuners bakenen het speelterrein af en
hebben een globaal strategisch plan. Zij zijn
vooral actief achter de schermen. Het team
volgt niet logisch lineair een vast patroon,
maar weet elkaar te vinden door samen te
werken en te communiceren. Deze werkwijze
beoogt een gedeeld leiderschap tussen
management, onderwijsondersteuners,
lerarenopleiders en lerenden inzake de
integratie van digitale middelen in onderwijs
12
(zie o.a. Buijs & Galjaard, 2009)
3. Er is synergie tussen onderwijsinnovatie
via digitale middelen én infrastructuur.
Duid op de schaal aan in welke mate de hefboom aanwezig is in uw instelling.
Actoren: Management Ondersteuners
Helemaal niet
aanwezig
Intentie om te
onderzoeken
Klaar om uitgerold te worden
Aanwezig
De instelling houdt inzake infrastructuur van
ICT en van gebouwen rekening met de
digitalisering. Het management denkt na over
inspirerende leerruimtes, studielandschappen,
vertrekken voor face-to-face interactie,
stroomvoorziening voor mobiele toestellen,
mobiele netwerktoegang, enz… Het
management maakt een keuze of de instelling
inzet op eigen toestellen (pc, laptop, tablet, …)
of haar beleid en infrastructuur afstemt op
toestellen van de lerenden („Bring Your Own
Device‟) of een combinatie. Zij besteedt
aandacht aan faciliteiten voor lerenden uit
kansengroepen ter bevordering van gelijke
kansen.
4. Het team van lerarenopleiders volgt een
professionaliseringstraject.
Duid op de schaal aan in welke mate de hefboom aanwezig is in uw instelling.
Actoren: Management Lerarenopleiders Ondersteuners
Helemaal niet
aanwezig
Intentie om te
onderzoeken
Klaar om uitgerold te worden
Aanwezig
De instelling streeft naar aanwezigheid van
competenties en talenten op teamniveau en
creëert ruimte voor collegiaal overleg tussen
lerarenopleiders om te experimenteren met
wat zij in nascholingen hebben gezien.
Een mogelijke professionaliseringsstrategie is
het opzetten van ontwerpteams waarbij
lerarenopleiders samen nadenken over de
wijze waarop digitale middelen het
inhoudelijke en didactische aspect van de
leeractiviteiten kunnen ondersteunen.
Ontwerpteams geven op een duurzame
manier vorm aan curriculuminnovatie.
5. De ondersteuning sensibiliseert,
inspireert en faciliteert.
Duid op de schaal aan in welke mate de hefboom aanwezig is in uw instelling.
Actoren: Management Lerarenopleiders Ondersteuners
Helemaal niet
Intentie om te
Klaar om uitgerold
Aanwezig
13
aanwezig onderzoeken te worden
De aspecten sensibiliseren, faciliteren en
inspireren maken deel uit van de
ondersteuning bij de integratie van digitale
middelen in onderwijs. Ze stellen in staat op
elkaar afgestemde bottom-up en top-down
interventies te realiseren.
Sensibiliseren: lerarenopleiders en lerenden
dienen zich met een „sense of urgency‟ bewust
te zijn van de plaats die digitale middelen
innemen in de dagelijkse realiteit. De instelling
neemt initiatieven en doet interventies die
bijdragen tot deze bewustmaking en
attitudevorming. Zij belicht hierbij het ruimere
kader van vaardigheden en competenties,
refererend aan zogenaamde „21st Century
skills‟.
Faciliteren: de instelling voorziet initiatieven en
interventies voor lerenden en lerarenopleiders
om tot een zinvolle integratie van digitale
middelen in onderwijs te komen. De
ondersteuners zetten in op vraag- en
aanbodgestuurde gebruikers- en
onderwijskundige ondersteuning volgens het
„practice as you preach‟ principe. Op niveau
van het leerproces streeft de
gebruikersondersteuning naar het samengaan
van het inhoudelijk, pedagogisch en
technologisch aspect. Idealiter beschikken de
ondersteuners bijgevolg zowel over
technisch-instrumentele als over didactische
vaardigheden die ingezet worden bij de
gebruikersondersteuning.
Inspireren: om draagvlak te creëren, om de
betrokkenheid te bevorderen en om uitval in
het innovatie-/integratieproces te vermijden, is
het delen van praktijkvoorbeelden zinvol. De
instelling bevordert via verschillende kanalen
de zichtbaarheid van zinvolle onderwijs- en
opleidingsactiviteiten met digitale middelen en
voorziet momenten waarop ervaringen kunnen
worden gedeeld.
6. De keuze voor een adequate mix van
leren in de opleiding, online leren en
werkplekleren wordt aangestuurd van
bovenaf en harmonieert met initiatieven
van onderuit en van in de flanken. Deze
Duid op de schaal aan in welke mate de hefboom aanwezig is in uw instelling.
Actoren: Management Lerarenopleiders Ondersteuners
Helemaal niet
aanwezig
Intentie om te
onderzoeken
Klaar om uitgerold te worden
Aanwezig
14
keuze is zichtbaar in de
curriculumontwikkeling.
Opdat de onderwijsinnovatie door digitale
middelen voldoende bereik heeft in de
opleiding, spreekt het management de keuze
voor een adequate mix van leren op de
opleiding, onilne leren en leren op de werkplek
duidelijk uit. De keuze wordt weerspiegeld in
andere beleidsdomeinen en in top-down
interventies die harmoniëren met mogelijke
bottom-up initiatieven. De opleiding heeft een
team aangeduid met verantwoordelijkheid voor
het plannen, evalueren en opvolgen van een
digitale-middelen-beleidsplan. De opleiding
heeft zicht op en maakt duidelijke afspraken
over de rollen van de lerarenopleider in een
deels digitale omgeving (beschikbaarheid,
facilitator, coach, stimulator, motivator, …).
7. De opleiding en de lerarenopleiders
vervullen op een zichtbare manier een
‘voorbeeldrol’ wat betreft
onderwijsinnovatie en het zinvol
aanwenden van digitale middelen.
Duid op de schaal aan in welke mate de hefboom aanwezig is in uw instelling.
Actoren: Lerarenopleiders Helemaal
niet aanwezig
Intentie om te
onderzoeken
Klaar om uitgerold te worden
Aanwezig
Het gebruik van digitale middelen in de
lerarenopleiding speelt zich op twee sporen af.
Enerzijds is er het onderwijs met
lerarenopleiders en lerenden op het
opleidingsniveau van hoger onderwijs of
volwassenenonderwijs. Daarnaast besteedt de
opleiding aandacht aan de (vak)didactische
aspecten van digitale middelen voor het
onderwijs van de lerenden en hun
respectievelijke doelgroepen. De grootste
kans op succes om digitale middelen zinvol in
onderwijsactiviteiten te integreren ervaren de
lerenden wanneer de lerarenopleiders zelf
optreden als consequent model inzake het
gebruik van digitale middelen, conform het
ontwikkelingsprofiel van de lerarenopleider. Dit
gebeurt onder andere door het gebruik van en
stilstaan bij:
de overtuiging en de wil bezitten om digitale middelen in het eigen onderwijs in te zetten (attitude)
modellen en kaders die het ontwerp van activiteiten met integratie van
15
digitale middelen faciliteren
digitale media als middel om te informeren, te verwerken, te delen en samen kennis te construeren (o.a. ook binnen het kader van toenemende internationalisering)
online content zoals leerpaden in een digitale leeromgeving of webcursussen
het internet als toegang tot een wereld van informatie en kennisnetwerken
face-to-face momenten die optimaal worden benut om betekenis te geven aan informatie, om samen kennis op te bouwen
digitaal toetsen
digitaal portfolio o.a. in het kader van levenslang leren en competentie- en talentgericht onderwijs
het ontwikkelen van metacompetenties (cfr. 21st Century Skills) zowel van de lerarenopleider als van de lerende die mekaar hierin kunnen ondersteunen (van, met en door elkaar te ontwikkelen)
8. In functie van het ontwikkelingsprofiel
van de lerarenopleider wordt bij
aanwerving en kwaliteitszorg rekening
gehouden met multimediale geletterdheid.
Duid op de schaal aan in welke mate de hefboom aanwezig is in uw instelling.
Actoren: Management Lerarenopleiders
Helemaal niet
aanwezig
Intentie om te
onderzoeken
Klaar om uitgerold te worden
Aanwezig
Vermits in de functiebeschrijving van de
lerarenopleider het functioneel kunnen
integreren van digitale middelen bij het
ontwerpen van een leeromgeving expliciet is
opgenomen (zie ook de basiscompetenties
van de beginnende leraar), wordt bij
aanwerving van medewerkers gepolst naar en
rekening gehouden met de daarvoor vereiste
vaardigheden en attitudes - een multimediale
„geletterdheid‟. Het team van lerarenopleiders
heeft tevens een voorbeeldrol wat betreft
onderwijsinnovatie en het zinvol aanwenden
van digitale middelen. Het team dient de
toekomstige leraren diezelfde nodige
competenties bij te brengen om op een
zinvolle en innoverende manier te kunnen
inspelen op de individuele noden van hun
lerenden (zie hefboom 7). Ook tijdens
functioneringsgesprekken worden deze
competenties
opgenomen.
Lerarenopleidingen zetten het
ontwikkelingsprofiel van de lerarenopleider in
voor collectieve en individuele
professionaliseringstrajecten.
16
De zinvolle integratie van digitale middelen in
het onderwijs is geregeld onderwerp van
bespreking binnen de studenten-
/cursistenraad.
9. De inzet van digitale middelen beoogt
een verhoging van het leerrendement en
draagt bij tot de onderwijsefficiëntie.
Duid op de schaal aan in welke mate de hefboom aanwezig is in uw instelling.
Actoren: Management Lerarenopleiders
Helemaal niet
aanwezig
Intentie om te
onderzoeken
Klaar om uitgerold te worden
Aanwezig
Naast het gegeven dat de digitalisering een
maatschappelijke realiteit is en onder andere
daarom een plaats verdient in onderwijs, is
investeren in onderwijsinnovatie door digitale
middelen pas zinvol als het leerrendement - en
bij uitbreiding het rendement van de ganse
opleiding - op middellange termijn verhoogt (in
een overgangsproces de werklast tijdelijk doen
toenemen, zie ook hefboom 1). De inzet van
technologie op administratief, infrastructureel
en onderwijskundig vlak moet toelaten „meer‟
te bereiken: het aanspreken van nieuwe
doelgroepen en het behouden van huidige
doelgroepen, het beheersen van
schaalvergroting en flexibilisering, … Zo kan
er kostenefficiëntie zijn doordat lerenden
plaats- en tijdsonafhankelijk leren, doordat
gedifferentieerde leerwegen mogelijk zijn,
doordat digitale portfoliosystemen ingezet
worden om EVC‟s te valoriseren, doordat er
compenserende maatregelen mogelijk zijn bij
functiebeperkingen, …. Werklastvermindering
kan in de hand gewerkt worden door digitaal
toetsen, online cursussen al dan niet met
webcolleges, (a)synchrone online
communicatie, online administratie- en
informatiesystemen met inbegrip van
stageactiviteit en studentvolgsystemen, …
17
Bronnen
Gepubliceerde bronnen:
Boezerooy, P. e.a. (2004). Onderwijs & ICT-beleid. Ondersteuning van de opleidingsmanager. Handreiking ICTO-beleid. Stichting Digitale Universiteit, Utrecht, 15 pagina‟s.
Buijs, A., & Galjaard, S. (2009). Leidinggeven aan duurzame innovatie? Gebruik de 7 C‟s! Sigma, 4, 22-26.
Drent, M. (2005). In transitie: Op weg naar innovatief ICT-gebruik op de PABO. Proefschrift tot het behalen van de graad doctor in de onderwijspsychologie, Universiteit Twente, Enschede. Hawkridge, D. (1990). Who needs computers in school, and why? Computers and Education, 15, 1-6.
Kangro, A., & Kangro, I. (2004). Integration of ICT in Teacher Education and Different School Subjects in Latvia. ICT in Teacher Education Media International, 41, 31-37. Kirschner, P., & Selinger, M. (2003). The state of affairs of teacher education with respect to information and communication technology. Technology, Pedagogy and Education, 12, 5-17. Nauta, F (2011). De ICT-revolutie in het onderwijs. Echt. Onderwijsinnovatie Open Universiteit. nr. 2.
Mishra, P., & Koehler, M.J. (2006). Technological pedagogical content knowledge: A framework for teacher knowledge, Teachers College Record, 108, nr. 6, 1017–1054.
Shapka, J. D., & Ferrari, M. (2003). Computer-related attitudes and actions of teacher candidates. Computers in Human Behaviour, 19, 319-334. Tondeur, J., Van Braak, J., Vanderlinde, R., Thys, J., & De Roo, N. (2010). ICT-integratie in de lerarenopleiding: Vier in Balans? Tijdschrift voor lerarenopleiders, 2, 12-18. Wesch, M. (2007). An in-depth look at the cyber-phenomenon of our time: Web 2.0. , Lawlor Review, 15, nr. 2, 10-16,.
Wesch, M. (2007). What is Web 2.0? What does it mean for anthropology? Anthropology News, May 2007.
Mariën, I., Van Audenhove, L., Vleugels, C., Bannier, S. & Pierson, J. (2010). De digitale kloof van de tweede
graad in Vlaanderen. Geraadpleegd via http://smit.vub.ac.be/FILES/PUBLICATIONS/862/20101020114937.PDF
Niet-gepubliceerde bronnen:
Referaat Abdul Waheed Kahn, Assistant Director-General for Vice President Communication & Information UNESCO, op UNESCO Education Leaders Forum 08 “Success and Sustainability: Tertiary Education‟s Global Challenge”, 2008, Parijs. Voogt, J & Pareja Roblin, N. 21st Century Skills. Discussienota, 2010, Universiteit Twente.
geraadpleegd op www.kennisnet.nl.
Nota van de Studentenraad Associatie K.U.Leuven (Stal), 19 april 2011
Ontwikkelingsprofiel van de lerarenopleider VELOV momenteel nog niet afgewerkt, laatste versie 15 maart 2011
18
Websites:
http://itec.eun.org
http://www.kennisnet.nl/
http://innovatie.kennisnet.nl/skills/potloodschets-van-21st-century-skills#more-2511
The Partnership for 21st Century Skills. (2009). P21 Framework Definitions. Geraadpleegd op 10 augustus 2011,
op http://www.p21.org/documents/P21_Framework_Definitions.pdf
Boettcher, J. V. (2011). Ten Best Practices for Teaching Online. Geraadpleegd op 14/6/2011
http://www.designingforlearning.info/services/writing/ecoach/tenbest.html
Tondeur, J. & Voogt,J. & Fisser, P. (2010).Wat weten we over ..............TPACK? Geraadpleegd op
http://ugent.academia.edu/JoTondeur/Papers/208832/WAT_WETEN_WE_OVER_..............TPACK_Een_literatuu
rstudie_naar_Technological_Pedagogical_Content_Knowledge