Industriële symbiose op bedrijventerreinen

309
Industriële symbiose op bedrijventerreinen Konz, W.J.M.; Thillart, van den, C.C.F.M. DOI: 10.6100/IR554453 Gepubliceerd: 01/01/2002 Document Version Uitgevers PDF, ook bekend als Version of Record Please check the document version of this publication: • A submitted manuscript is the author's version of the article upon submission and before peer-review. There can be important differences between the submitted version and the official published version of record. People interested in the research are advised to contact the author for the final version of the publication, or visit the DOI to the publisher's website. • The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review. • The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and page numbers. Link to publication Citation for published version (APA): Konz, W. J. M., & Thillart, van den, C. C. F. M. (2002). Industriële symbiose op bedrijventerreinen Eindhoven: Technische Universiteit Eindhoven DOI: 10.6100/IR554453 General rights Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain • You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal ? Take down policy If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim. Download date: 05. Feb. 2018

Transcript of Industriële symbiose op bedrijventerreinen

Page 1: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

Industriële symbiose op bedrijventerreinen

Konz, W.J.M.; Thillart, van den, C.C.F.M.

DOI:10.6100/IR554453

Gepubliceerd: 01/01/2002

Document VersionUitgevers PDF, ook bekend als Version of Record

Please check the document version of this publication:

• A submitted manuscript is the author's version of the article upon submission and before peer-review. There can be important differencesbetween the submitted version and the official published version of record. People interested in the research are advised to contact theauthor for the final version of the publication, or visit the DOI to the publisher's website.• The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review.• The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and page numbers.

Link to publication

Citation for published version (APA):Konz, W. J. M., & Thillart, van den, C. C. F. M. (2002). Industriële symbiose op bedrijventerreinen Eindhoven:Technische Universiteit Eindhoven DOI: 10.6100/IR554453

General rightsCopyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright ownersand it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights.

• Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain • You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal ?

Take down policyIf you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediatelyand investigate your claim.

Download date: 05. Feb. 2018

Page 2: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

Industriële symbiose op bedrijventerreinen

Proefschrift

ter verkrijging van de graad van doctor aan de Technische Universiteit Eindhoven, op gezag van de

Rector Magnificus, prof.dr. R.A. van Santen, voor een commissie aangewezen door het College

voor Promoties in het openbaar te verdedigen op vrijdag 22 februari 2002 om 15.00 uur

door

Wim Konz

geboren te Amsterdam

en

Constant van den Thillart

geboren te 's-Hertogenbosch

Page 3: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

Dit proefschrift is goedgekeurd door de promotoren:

prof.dr.ir. F.J.J.G. Janssen enprof.dr. J.M. Cramer

CIP-DATA LIBRARY TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN

Konz, Wim

Industriële symbiose op bedrijventerreinen / door Wim Konz en Constant van den Thillart. – Eindhoven: Technische Universiteit Eindhoven, 2002. Proefschrift. – ISBN 90-386-2753-X NUGI 813

Trefwoorden: duurzame ontwikkeling; industrieterreinen / vestigingsplaatsanalyse; industrie / econometrische modellen; investeringen / organisatiestructuren / beleidsintegratie Subject headings: sustainable development; industrial grounds / location analysis; industry / econometric models; investments / organization structures / policy integration

Page 4: Industriële symbiose op bedrijventerreinen
Page 5: Industriële symbiose op bedrijventerreinen
Page 6: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

i

INHOUDSOPGAVESamenvatting 1

Summary 9

Voorwoord 15

Hoofdstuk 1. Inleiding 17

1.1 Introductie 17 1.2 Achtergrond van het onderzoek 19 1.2.1 Duurzame bedrijventerreinen en industriële symbiose 19 1.2.2 Industriële symbiose als strategie: een kans 20 1.3 Industriële symbiose op bedrijventerreinen 21 1.4 Probleemanalyse 23 1.5 Vraagstelling 24 1.6 Methode van aanpak van het onderzoek 25 1.7 Structuur van het onderzoek 26

DEEL 1 ACHTERGRONDEN, BELEID EN ORGANISATIE VAN INDUSTRIËLE SYMBIOSE

Hoofdstuk 2. Industriële symbiose: theorie en feiten 31

2.1 Inleiding 31 2.2 Industriële symbiose op bedrijventerreinen: ontwikkeling en definitie 31 2.2.1 Kader en systeemgrenzen 31 2.2.2 Ervaringen met industriële symbiose 33 2.3 Praktijkvoorbeelden van industriële symbiose 35 2.3.1 Regionale netwerken 35 2.3.2. Lokale netwerken 362.4 Voordelen van industriële symbiose op bedrijventerreinen 43 2.4.1 Milieuvoordelen 44 2.4.2 Economische voordelen 47 2.4.3 Logistieke en ruimtelijke voordelen 47 2.4.4 Biodiversiteitsvoordelen 49 2.4.5 Politieke en bestuurlijke randvoorwaarden 49 2.5 Faalfactoren en oplossingsrichtingen industriële symbiose op

bedrijventerreinen 49 2.6 Conclusies 51

Page 7: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

ii

Hoofdstuk 3. Huidig beleid in relatie tot industriële symbiose 53

3.1 Inleiding 53 3.2 Milieu 53 3.2.1 Trends 53 3.2.2 Milieubeleid in het algemeen 55 3.2.3 Milieubeleid in relatie tot industriële symbiose 67 3.3 Economie 70 3.3.1 Trends 70 3.3.2 Economisch beleid in het algemeen 72 3.3.3 Economisch beleid in relatie tot industriële symbiose 72 3.4 Logistiek 73 3.4.1 Trends 73 3.4.2 Logistiek beleid in het algemeen 76 3.4.3 Logistiek beleid in relatie tot industriële symbiose 77 3.5 Ruimte 77 3.5.1 Trends 77 3.5.2 Ruimtelijk beleid 78 3.5.3 Ruimtelijk beleid in relatie tot industriële symbiose 83 3.6 Biodiversiteit 85 3.6.1 Trends 85 3.6.2 Biodiversiteitsbeleid 86 3.6.3 Biodiversiteitsbeleid in relatie tot industriële symbiose 87 3.7 Kwalitatieve bevindingen over het beleid 88 3.8 Conclusies 88

Hoofdstuk 4. Beleidsvisie in relatie tot industriële symbiose 91

4.1 Inleiding 91 4.2 Met industriële symbiose naar duurzaam ondernemen 92 4.2.1 Industriële symbiose op bedrijventerreinen 93 4.2.2 Schaalniveau 93 4.2.3 Rolpatronen met betrekking tot industriële symbiose op

bedrijventerreinen 94 4.3 Beleidsvisie 95 4.3.1 Milieu en economie 95 4.3.2 Ruimte 96 4.3.3 Logistiek 97 4.3.4 Biodiversiteit 98 4.4 Huidige organisatie overheid en bedrijfsleven inzake industriële

symbiose 98 4.5 Gewenste organisatie overheid en bedrijfsleven inzake industriële

symbiose 101 4.6 Conclusie 104

Page 8: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

iii

DEEL 2 MODELVORMING VOOR INDUSTRIËLE SYMBIOSE

Hoofdstuk 5. Modelvorming 109

5.1 Inleiding 109 5.2 Modellering duurzame bedrijventerreinen 110 5.2.1 Fase 1 Monitoringsmodel 112 5.2.2 Fase 2 Investeringsmodel 114 5.2.3 Fase 3 Besturingsmodel 115

Hoofdstuk 6. Monitoringsmodel industriële symbiose op bedrijventerreinen 119

6.1 Inleiding 119 6.2 Doel van het monitoringsmodel 121 6.3 Achtergronden van het model 124 6.3.1 Ontwikkelingen in Nederland 125 6.3.2 Absolute monitoring 125 6.3.3 Duurzaamheidpotentie 125 6.3.4 Het ICIS-denkmodel en de duurzaamheidsdriehoek van Telos 127 6.4 Monitoring 130 6.4.1 Gegevens: bronnen 130 6.4.2 Type gegevens 131 6.4.3 Gegevensverwerking 134 6.5 Monitoringsmodel 136 6.5.1 Criteria voor de selectie van bedrijven 136 6.5.2 Systeemgrenzen 137 6.5.3 Trends van indicatoren 137 6.5.4 Duurzaamheidspotentie 137 6.5.5 De software 143 6.6 Casus De Rietvelden/De Vutter 144 6.6.1 Algemene beschrijving van bedrijventerrein De Rietvelden/

De Vutter (RiVu) 144 6.6.2 De interviews 145 6.6.3 Resultaten 149 6.6.4 Aspecten arbeid en emissies 158 6.7 Conclusies 163

Page 9: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

iv

Hoofdstuk 7. Investeringsmodel Industriële symbiose op bedrijventerreinen 167

7.1 Inleiding 167 7.2 Investeringsmodel: doel, eisen, aanpak 168 7.2.1 Doel van het model 169 7.2.2 Eisen aan het model 169 7.2.3 Aanpak en werkwijze 169 7.3 Parameters 171 7.4 Kentallen 172 7.4.1 Energie 172 7.4.2 Materialen 173 7.4.3 Ruimte 173 7.4.4 Logistiek 174 7.4.5 Hinder 175 7.4.6 Biodiversiteit 177 7.4.7 Water 179 7.5 Het investeringsmodel 180 7.6 Test van het investeringsmodel 180 7.6.1 Behandeling van industriële restwaterstromen 181 7.6.1.1 Investeringsvergelijking van de opties 182 7.6.1.2 Duurzaamheidsinschatting van de opties 183 7.6.1.3 Conclusies 190 7.6.2 Multimodaal transport van containers 191 7.6.2.1 Investeringsvergelijking van de opties 192 7.6.2.2 Duurzaamheidsinschatting van de opties 192 7.6.2.3 Conclusies 201 7.6.3 Watervoorziening op een bedrijventerrein 202 7.6.3.1 Investeringsvergelijking van de opties 203 7.6.3.2 Duurzaamheidschatting van opties 204 7.6.3.3 Conclusies 207 7.7 Conclusies 208

DEEL 3 MAATSCHAPPELIJK BEHEERSMODEL: PARKMANAGEMENT

Hoofdstuk 8. Management van industriële symbiose op bedrijventerreinen 213

8.1 Inleiding 213 8.2 Samenwerkingsvormen 213 8.2.1 Begrippenkader allianties 214 8.2.2 Wordingsproces van een alliantie 215

Page 10: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

v

8.2.3 Ontwikkeling van allianties 217 8.2.4 Toekomst van alliantiestructuren 218 8.3 Noodzakelijke activiteiten voor industriële symbiose door

parkmanagement 218 8.3.1 Activiteit 1: netwerkidentificatie van de interne en externe

omgeving 219 8.3.2 Activiteit 2: onderzoeken van de uitgangssituatie 221 8.3.3 Activiteit 3: organisatie/realisatie van projecten 222 8.3.4 Activiteit 4: herijking van de strategie 222 8.4 Vormen van parkmanagement 223 8.5 Opbouw van de organisatie van parkmanagement 225 8.5.1 Voorwaarden organisatiestructuur 225 8.5.2 Algemene aspecten van juridische rechtsvormen 226 8.5.3 Proces van opbouw van de organisatie van parkmanagement 229 8.6 Praktijkvoorbeeld: RiVu-parkmanagement 230 8.6.1 Organisatiestructuur en taakverdeling 230 8.6.2 Feitelijke uitbouw van de organisatie van parkmanagement: een

voorbeeld 232 8.6.2.1 Strategische activiteiten 232 8.6.2.2 Operationele activiteiten 234 8.6.2.3 Uitbreiding parkmanagement 236 8.6.2.4 Uiteindelijke opbouw van het parkmanagement 238 8.6.2.5 Conclusies 240

Hoofdstuk 9. Conclusies en aanbevelingen 241

Literatuur 247

Bijlagen 257 Bijlage 1 Lijst met afkortingen 259 Bijlage 2 Enige ervaringen bij het verkrijgen van gegevens 262 Bijlage 3 Een overzicht van de input en output van het model 265 Bijlage 4 De stromen op het bedrijventerrein 266 Bijlage 5 Aspectenlijst 267 Bijlage 6 Definities van aspecten en indicatoren 270 Bijlage 7 Richtlijnen voor de dataverzorging van de software 276 Bijlage 8 Plattegrond van bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter 278 Bijlage 9A Onderverdeling van de parameters in termen voor 1996 279 Bijlage 9B Onderverdeling van de parameters in termen voor 2000 280 Bijlage 10 Enquête vragenlijst 281

Curriculum Vitae 297

Page 11: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

vi

Page 12: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

1

Samenvatting

Beide onderzoekers zijn in hun dagelijkse praktijk werkzaam respectievelijk bij en op het grensvlak van overheid en bedrijfsleven. Ervaring leert, dat het essentieel is,dat er wederzijds respect is met als uitgangspunt, dat de overheid het bedrijfsleven beschouwt als volwaardige, voor zichzelf verantwoordelijk zijnde organisaties. Deze behoren de ruimte te krijgen om op hun eigen wijze binnen duidelijke randvoorwaarden activiteiten uit te voeren en zonodig overeengekomen maatregelen te treffen. Vanzelfsprekend rapporteren zij daar regelmatig over op door derden verifieerbare wijze. De overheid kan daarop aanvullend handelen, borgt de afspraken en volgt aan de hand van die rapportages of het door haar vastgestelde en uitgevoerde beleid de beoogde resultaten oplevert.

Vanaf het begin van het onderzoek voorzagen zij in plaats daarvan, vooral vanwege versterking van overheidsdiensten en sterkere aansturing via top-down beleid, ontwikkelingen bij de overheid die daar haaks op stonden. Deze zouden kunnen gaan leiden tot steeds meer bureaucratie en afname van vertrouwen tussen overheid en bedrijfsleven.

Om de gevolgen van dit soort ontwikkelingen te beperken en toch de nodige resultaten te kunnen blijven bereiken, probeerden zij samenwerking van bedrijven en overheid op de schaal van bedrijventerreinen van de grond te krijgen. Op dat niveau is het beleid immers nog overzichtelijk en transparant te krijgen en zijn eventuele problemen tastbaar en daardoor beter oplosbaar.

Sinds enkele jaren worden er initiatieven ontplooid, waarin de totstandkoming van zogenaamde 'duurzame bedrijventerreinen' middels samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven centraal staat. Deze tendens is veelbelovend gezien de nu al bereikte resultaten. Bij de revitaliseringsproblematiek kan deze werkwijze een grote rol spelen. Dit onderzoek behandelt een aantal ontwikkelingen op dit gebied. Daartoe hebben de onderzoekers gebruikgemaakt van de ervaring, die ze hebben opgedaan bij de begeleiding van vele projecten, zoals De Krochten te Breda, Groenewoud te Drunen, en het Agro Industrieel Complex te Dinteloord. Met name bij de initiëring en uitbouw van een belangrijk, nog lopend project: de duurzame revitalisering van het bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter te 's-Hertogen-bosch. Dit project is een van de boegbeelden van de in 1997 door de ministeries van VROM, EZ, LNV en V&W gepubliceerde nota Milieu en Economie (NME). Ervaringen bij de revitaliseringsproblematiek hebben geleerd, dat het bereiken van resultaten niet eenvoudig is, vooral door de top-down benadering van het beleid en het ontbreken van vertrouwen tussen overheid en bedrijfsleven.

Doel van het onderzoek is aan te geven hoe op bedrijventerreinen bottom-up de voordelen van industriële symbiose kunnen worden gerealiseerd middels het

Page 13: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

2

versterken van het strategisch en operationele management van bedrijventerreinen van zowel overheid als bedrijfsleven.

In deel 1 is ingegaan op de theorie over en de huidige praktijk van industriële symbiose op bedrijventerreinen. Een systematische analyse heeft plaatsgevonden van de literatuur en van een aantal praktijkvoorbeelden zowel regionaal als lokaal die al resultaat behaald hebben in de vorm van feitelijke economische investeringen. Daarbij is vooral gelet op welke wijze resultaten behaald zijn. Dit omdat uit de literatuuranalyse blijkt dat er meestal wel allerlei beschrijvingen en verklaringen achteraf gegeven worden, maar bijna nooit wordt aangegeven hoe het feitelijke resultaat bereikt en gemanaged is c.q. wordt. Daaruit kan worden geconstateerd, dat industriële symbiose een aantrekkelijk middel is om te komen tot duurzame (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen.

Vervolgens is bezien hoe het huidige beleid past in relatie tot industriële symbiose en is ingegaan op het daarvoor gewenste beleid. Daarbij zijn suggesties gedaan voor het verbeteren van de organisatie van overheid en bedrijfsleven voor het omgaan met industriële symbiose op bedrijventerreinen.

Uit de kwalitatieve bevindingen ten aanzien van beleid en uitvoering inzake de verschillende beleidsvelden op zowel operationeel als strategisch niveau van industriële symbiose volgt, dat er een groot verschil bestaat tussen beleid en praktijk. Het strategisch beleid van de overheid is doorgaans top-down, en wat op de meeste onderdelen goed aansluit bij industriële symbiose, echter op operationeel niveau is de aanpak sterk verkokerd.

Aanbevolen wordt het beleid meer bottom-up tot stand te laten komen, waarbij de verouderde regelgeving continu aan nieuw beleid aangepast behoort te worden. Het strategisch beleid van het bedrijfsleven ten aanzien van industriële symbiose is erg beperkt, maar op operationeel niveau worden wel al goede resultaten geboekt. Het bedrijfsleven zal zich op strategisch niveau veel beter moeten organiseren. Om binnen redelijke termijnen tot resultaten te komen, lijkt het meest praktisch om op bedrijfsterreinniveau tot integratie van beleid en beleidsuitvoering te komen. Immers, op strategisch niveau lijkt dit vooralsnog in het licht van verkokering een onbegonnen zaak te zijn, daar strategisch beleid van de overheid vanuit een belang ontwikkeld wordt. Voorts zijn voorstellen ontwikkeld voor een andere organisatie van de uitvoering door middel van invoering van parkmanagement.

In deel 2 zijn in aansluiting op de praktijk vanuit het bedrijfsleven op empirische wijze praktisch hanteerbare modellen beschreven en ontwikkeld, die door de bedrijven zelf toegepast kunnen worden bij industriële symbiose op bedrijven-terreinen en toch aansluiten op het beleid van de overheid. Het betreft een kwantitatief monitoringsmodel, welke de trend en de duurzaamheidspotentie weergeeft. Een eerste toepassing heeft plaatsgevonden in een praktijksituatie, middels een tweetal uitgebreide onderzoeken bestaande uit interviews en enquêtes in 1996 en 2000. Dit betekent dat er gekozen is voor een aantal onomstreden

Page 14: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

3

primaire parameters, die vooralsnog voldoende informatie geven voor beleids-vragen. Op vergelijkbare wijze is een investeringsmodel ontwikkeld welke inzicht kan geven in de meest duurzame investeringsoptie. In een drietal praktijk voorbeelden is de benodigde informatie voor dit model middels interviews zoveel mogelijk verzameld, zodat het kon worden toegepast.

Aan de hand van gegevens op het gebied van energie, logistiek, materialen, water, ruimte, hinder en biodiversiteit is inzicht verschaft in de duurzaamheid van het RiVu-bedrijventerrein. Een duurzaamheidspotentie is voor deze parameters gedefinieerd en bepaald. Deze geeft aan welke verbeteropties voor de genoemde parameters mogelijk zijn. Daarnaast kunnen bepaalde gegevens uit de monitoring zicht bieden op de trendmatige ontwikkeling van het bedrijventerrein.

Alhoewel de hier beschreven meting een nulmeting is, is getracht trends in de tijd te laten zien. Dit werd mogelijk gemaakt doordat op het RiVu-terrein reeds in 1996 een vergelijkbare enquête is uitgevoerd. Hierbij werden 70 bedrijven geënquêteerd.

Op grond van het onderzoek uitgevoerd in 2000 is vastgesteld dat de achttien geselecteerde en geïnterviewde bedrijven representatief waren voor de beschrijving van de duurzaamheid van het RiVu-terrein.Er is kwantitatief inzicht verkregen in de trends van de indicatoren energie, logistiek, materialen, water, ruimte, hinder en biodiversiteit. Trends voor het bedrijventerrein als geheel zijn voor de overheid van belang om beleid te voeren en te onderbouwen.

Een model is opgesteld voor de kwalitatieve beschrijving van duurzaamheid van het bedrijventerrein RiVu. Aangetoond is dat de duurzaamheid van het terrein vanaf 1996 licht is toegenomen. De duurzaamheidspotenties van energie, logistiek en hinder zijn gestegen, terwijl die van materialen, water, ruimte en biodiversiteit constant zijn gebleven.

Het investeringsmodel gaat ervan uit dat het economische aspect weliswaar vooropstaat, maar dit hoeft niet te betekenen dat het duurzame aspect over het hoofd wordt gezien. Deze twee aspecten kunnen goed samengaan, wat ook meer en meer zichtbaar wordt in de huidige maatschappij. Het investeringsmodel geeft bedrijven een handzaam gereedschap dat gebruikt kan worden bij het kiezen van de meest duurzame investeringsoptie, waarbij aangesloten wordt bij de praktijk. Met het investeringsmodel kan met behulp van de uit de interviews verkregen informatie een weloverwogen beslissing worden genomen over de vraag, welke van de verschillende investeringsopties de meest duurzame is.

Het investeringsmodel is op een drietal praktijkvoorbeelden toegepast en maakt de meest duurzame opties zichtbaar. De drie praktijkvoorbeelden zijn:

behandeling van industriële restwaterstromen;multimodaal transport van containers;watervoorzieningen op een bedrijventerrein.

Page 15: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

4

Behandeling van industriële restwaterstromenUit de vergelijking van de twee opties volgt, dat de procesindustrie de industriële restwaterstromen beter zelf kan zuiveren dan dit door waterschappen in communale zuiveringen te laten doen. Zowel gezien vanuit oogpunt van financiën als van duurzaamheid is het zelf zuiveren van industriële restwaterstromen veel aantrek-kelijker. Door aanpassing van de tarieven naar de werkelijke zuiveringskosten hopen de waterschappen verzekerd te blijven van de industriële vuillast voor zuivering, dit is echter korte-termijn denken. Innovatie van zuiveringsprocessen bij de waterschappen wordt vertraagd door de lange afschrijvingstermijnen van de grote communale zuiveringen. Daar het bedrijfsleven werkt met korte afschrijvingstermijnen kan men sneller innovatieve processen introduceren, dit zal tot gevolg hebben, dat de industriële vuillast naar communale zuiveringen belangrijk af gaat nemen.

Multi-modaal transport van containers Uit de vergelijking van de opties weg, water en spoor volgt dat ondanks de beperking aan voldoende informatie de modaliteit water voor vervoer van containers als het meest duurzaam naar voren komt. De voordelen worden behaald o.a. op ruimtewinst door de magazijn functie van containers en energiebesparing op vervoer ten opzichte van de modaliteit weg. Dit zijn ook direct financiële voor-delen. Daar de logistieke dienstverleners op het bedrijventerrein uit concurrentie overwegingen geen inzage kunnen/willen geven in de gehanteerde tarieven, heeft geen kwantificering van de financiële voordelen, doch uitsluitend een vergelijking op duurzaamheid kunnen plaats vinden. Het vooralsnog ontbreken van eenduidige emissie gegevens voor de verschillende modaliteiten heeft de vergelijking op duurzaamheid bemoeilijkt.

Watervoorzieningen op een bedrijventerrein Uit de vergelijking van de opties levering door eigen waterwinning of waterleiding-bedrijf volgt, dat een watervoorziening middels eigen winning op het bedrijven-terrein zowel financiële als duurzaamheidsvoordelen biedt. Dit komt doordat voor de eigen winning een aanzienlijk kleiner distributienet en minder pompstations noodzakelijk zijn. Nuts-waterwinningen zijn veelal gelegen in natuurwaardevolle gebieden, waarbij verdroging als ruimtegebruik in de intrekgebieden bepalend zijn voor de kwantiteit van een winning. In verband met wetgeving en leverings-betrouwbaarheid van water is samenwerking voor realisatie van een eigen water-voorziening op een bedrijventerrein met een nuts waterleverancier noodzakelijk.

In deel 3 is een structuur voor het managen van industriële symbiose uitgewerkt, middels parkmanagement. Het wordt vanuit een praktijkvoorbeeld vraaggericht en op zakelijke gronden aan de hand van verschillende rechtsvormen ontwikkeld.

Door een dergelijke samenwerking te starten kunnen bedrijfsleven en overheid uiteindelijk op bedrijventerreinen beter greep krijgen op actoren die zich bezighouden met terreinbeheer, uitgifte en aan- en verkoop van gronden door beleggers. Dit biedt bedrijven de mogelijkheid om niet-kernactiviteiten voor-

Page 16: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

5

namelijk in de vastgoed- en facilitaire sfeer uit te besteden. Andere mogelijkheden die parkmanagement biedt, zijn het beheer van allerlei gemeenschappelijke voorzieningen en het beheer van de kwaliteit van de private en openbare ruimte. Voor kwaliteit kan gedacht worden aan aspecten als segmentering, uitstraling en ruimtegebruik. Tenslotte is een belangrijk aspect van parkmanagement het verzorgen van communicatie met en tussen bedrijven en met en tussen bedrijven en overheid over bijvoorbeeld ontsluiting, toekomstige ontwikkelingen en de voort-gang en resultaten van projecten.

De organisatievorm van parkmanagement is sterk afhankelijk van de situatie. Ook zal de rol van de actoren in het parkmanagement afhankelijk zijn van het ontwikkelingsstadium, waarin het bedrijventerrein zich bevindt. Uitgebreid is de huidige organisatiestructuur van het RiVu-project behandeld. Bovendien is een concreet voorbeeld uitgewerkt hoe verdere ontwikkeling daarvan kan plaatsvinden, waardoor er nu een instrument beschikbaar is dat rekening houdt met aansprakelijk-heid, zeggenschap en flexibiliteit, zodat uitbreidingen van parkmanagement kunnen worden gestructureerd.

Uitgangspunt voor parkmanagement is, dat zij faciliterend is aan de eigen verantwoordelijkheid van de bedrijven en bottum-up wordt ontwikkeld aan de hand van door het bedrijfsleven aangegeven haalbare projecten. Daarbij moet het een externe maatschappelijke rol vervullen gericht op communicatie over resultaten, problemen en ontwikkelingen in de omgeving. Hierbij kan het monitoringsmodel gebruikt worden. Voor interne communicatie kan het investeringsmodel gebruikt worden.

Het opzetten van parkmanagement is een zorgvuldig proces en dient vraaggericht plaats te vinden. De keuze van de rechtsvorm vraagt de nodige aandacht. Voor beginactiviteiten volstaat de stichtingsvorm. Voor eventuele nieuwe activiteiten (bijvoorbeeld voor de verdere uitbouw van het parkmanagement) kan, naast de stichting, gekozen worden voor andere rechtsvormen, vooral als deze investeringen of personeel vereisen. De besloten vennootschap en de coöperatieve vennootschap komen daarvoor in aanmerking. Zo zal uiteindelijk een modulair opgebouwde alliantiestructuur ontstaan die uit deze drie rechtsvormen bestaat. Waar sprake is van een collectieve behartiging van belangen in de vorm van raamafspraken, van collectieve afname van diensten en/ of goederen sluit de stichting de contracten. Zij bindt zich niet ten aanzien van daadwerkelijke ondernemingsactiviteiten.

In hoofdstuk 9 is tot slot een reflectie gegeven over wat dit onderzoek heeft bijgedragen aan het realiseren van de doelstelling, en worden conclusies en aan-bevelingen voor verder onderzoek gegeven.

Gebleken is dat door samenwerking van bedrijven en overheden op bedrijventerreinen voordelen zijn te behalen en dat het kwaliteitsniveau van dergelijke terreinen op peil kan blijven.

Page 17: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

6

Industriële symbiose is een aantrekkelijk middel om te komen tot duurzame (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen en kan bijdragen aan de invulling van het begrip duurzaam ondernemen.De structuur van bedrijventerreinen verandert continu en beleid op dit gebied, hoewel zeer wenselijk, is nog nauwelijks van de grond gekomen.Er is al enige praktijkervaring met industriële symbiose opgedaan en belangrijk daarbij is, dat er een goede samenwerking, met respect voor elkaars verantwoordelijkheden, aan het ontstaan is tussen overheid en bedrijfsleven. Op deze wijze kan het latent aanwezige wantrouwen tussen overheid en bedrijfs-leven in de toekomst worden weggenomen. Het bedrijfsleven is overigens van nature al gewend te opereren in onderlinge concurrentie en het parkmanagement kan zonodig bemiddelend tussen hen optreden.Het bereiken van resultaten in de vorm van feitelijke investeringen is een zaak van lange adem mede omdat er sprake is van een groot aantal belemmeringen. In de literatuur wordt hier te gemakkelijk aan voorbijgegaan, waardoor ten onrechte het beeld ontstaat dat dergelijke projecten uit zichzelf ontstaan.Het huidige strategische beleid wordt gekenmerkt door een grote hoeveelheid en diversiteit en sluit slecht aan bij de dagelijkse praktijk. Elk deelbeleid gaat uit van zijn eigen deelbelang wat op zich verklaarbaar is maar wat op uitvoerings-niveau van dit deelbelang leidt het tot tegenstrijdige en vaak onwerkbare situaties. Omdat het strategisch beleid van zowel milieu, economie, logistiek, ruimte als biodiversiteit alle op operationeel niveau tot uitvoering komen op bedrijventerreinniveau bied dit de mogelijkheid om tot integratie van beleid c.q. belang te komen. Het zou gewenst zijn als nieuw te ontwikkelen strategisch beleid voortaan eerst operationeel als pilot op bedrijventerrein niveau zou worden uitgetest. Dit kan een veel nodeloze ergernis voorkomen Het kwantitatieve monitoringsmodel en het kwalitatieve model voor duurzaamheidspotentie die in dit onderzoek ontwikkeld zijn geven een eerste aanzet voor het verrichten van rapportages door de bedrijven en het park-management. Zij kunnen daarmee zelf verifieerbaar verantwoording afleggen over de stand van zaken met betrekking tot behaalde resultaten en verrichtte en te verrichten inspanningen door de bedrijven op een bedrijventerrein. De keuze als essentiële parameters van energie, materialen, water, ruimte, logistiek en biodiversiteit, heeft het vertrouwen gekregen van de praktijksituatie, omdat het aansluit bij de bedrijfsbeleving en de interne rapportagesystemen. Dit vergroot de kans op blijvend gebruik van deze modellen in de praktijk en biedt een goede basis om gaande weg andere informatie uit de enquête in te gaan bouwen. Indien deze systematiek op meerdere terreinen wordt toegepast, is deze informatie geschikt voor het volgen van de resultaten van het gevoerde beleid.Het ontwikkelde investeringsmodel is indicatief toepasbaar gebleken als methodiek bij de afweging van de meest duurzame investeringsoptie op bedrijfsniveau.Tenslotte is het belangrijk dat parkmanagement vraaggericht en op zakelijke wijze ontstaat. Voor uitbouw hiervan met activiteiten waarbij van feitelijke investeringen sprake is, is toepassing van meerdere rechtsvormen noodzakelijk gebleken.

Page 18: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

7

De onderzoekers hebben via dit onderzoek aangetoond, dat het efficiënter is het beleid in de praktijk bottum-up uit te voeren, in plaats van zoals tot op heden gebruikelijk is, dat er alsmaar nieuw strategisch beleid wordt geïntroduceerd zonder dit voldoende uit te testen, waardoor voortdurend onnodige conflicten ontstaan. Industriële symbiose is daarbij een uitstekend middel gebleken om op termijn bij te dragen aan duurzaam ondernemen. Daarvoor is betrouwbare en onomstreden informatie van het bedrijfsleven zelf, welke aansluit op de essentiële kernwaarden van het overheidsbeleid een vereiste. Dergelijke informatie is toegepast in de in dit proefschrift ontwikkelde beleidsondersteunende modellen, voor monitoring en investering. Voor het eerst zijn er nu bruikbare integrale monitoringsystemen voor bedrijventerreinen ontwikkeld. Noch door de overheid noch door het bedrijfsleven was dit eerder gebeurd.

Tenslotte is er een praktisch hanteerbare en zakelijke manier voor het opbouwen van parkmanagement uitgewerkt.

Page 19: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

8

Page 20: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

9

Summary

Both researchers are active in their daily work near the interface between government and enterprises. Experience shows that mutual respect is essential, with the premise that government regards enterprises as mature and self-governing organizations. Deserving space to carry out their activities in their own way within clear limiting conditions and space to enforce agreed to measures. Needless to say they will report about it regularly in a way that can be verified by third parties. Government can act complementary, secure agreements and with these reports assess the desired results of its drawn up and executed policy.

From the start of the study the researchers foresaw diametrically opposed developments in government, mainly caused by reinforcement of government services and by stronger top-down control of the policy. These developments could lead to growing bureaucracy and declining confidence between government and trade & industry. In order to limit the effects of these developments and still remain able to attain results, the researchers tried to create co-operation between enterprises and government at the level of industrial areas. At that level policy can be kept well ordered and transparent; possible problems are tangible and therefore easier to solve.

A few years ago initiatives were taken to create so-called “sustainable industrial areas” via a concentrated effort to co-operate between government and trade & industry. This trend shows great promise if we look at presently attained results. In the revitalization of industrial areas this approach can play a mayor role.

This study deals with a number of developments in this field. The researchers used their own experiences of supervising numerous projects like De Krochten at Breda, Groenewoud at Drunen and the Agro Industrial Park at Dinteloord. And particularly from the start and the extension of an ongoing project: the sustainable revitalization of the industrial area De Rietvelden/De Vutter (RiVu) at `s-Hertogenbosch. This project is one of the prominent results of the policy-document Environment and Economy (Milieu en Economie (NME)) published in 1997 by the four Ministries of Environmental Affairs, Economic Affairs, Agriculture and Transportation & Public works.

Experiences from revitalizations have learned that it is not easy to attain goals, especially because of the top-down control of the policy and lack of confidence between government and trade & industry.Goal of the study is to indicate how, by a bottom-up approach, benefits of industrial symbiosis can be achieved through strengthening the strategic and operational management of these industrial areas both by government as well as by enterprises.

Page 21: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

10

In Part 1 the theory and current practice of symbiosis at industrial areas is covered. A systematic analysis was done on the literature and on a number of cases, both regionally and locally, that resulted in actual financial investments. Attention is paid on how results are achieved, because literature analysis shows a variety of descriptions and explanations in retrospect, but not often it is described how the actual result is achieved and how it was or is being managed. From this the conclusion is drawn that industrial symbiosis is an attractive way to reach sustainable (re-)development of industrial areas.

Next it is discussed how present policy fits industrial symbiosis and is gone into the desired policy for symbiosis. In doing so, suggestions are brought forward to improve the organization of government and enterprises in dealing with this industrial symbiosis. The qualitative findings regarding policy and policy-execution of different policy-aspects at strategic and operational level of industrial symbiosis show a wide gap between policy and practice. The strategic policy of the government is often top-down and has a good fit with most aspects of industrial symbiosis. However, at the operational level the approach is strongly compartmentalized. A recommendation is given to create policy more by a bottom-up approach with continuous adaptation of obsolete legislation to new policy.

The strategic policy of the enterprises regarding industrial symbiosis is very limited, but at an operational level, good results are already achieved. Enterprises must organize themselves much better at the strategic level. In order to attain goals within reasonable time limits, the most practical way seems to integrate policy and policy-execution at the industrial area level. At a strategic level this seems impossible due to compartimentalization, because the strategic policy of the government is developed from an interest. Furthermore proposals are developed for a different organization through introduction of industrial park-management.

In Part 2 in connection to the practice follows the description and development, in an empirical manner, of practical models to be used by enterprises in industrial symbiosis at these industrial areas and yet align with government-policy. A quantitative monitoring-model is presented which displays the trend and the potential for sustainability.

A first application took place in a hands-on situation by means of two extensive enquiries consisting of interviews and questionnaires in 1996 en 2000. This means that a choice was made for a number of unquestioned primary parameters that provide enough information for policy-items. In a similar manner an investment-model was developed which can show the most sustainable investment-option. In three practical examples most of the necessary information for the use of this model is collected via interviews. With data regarding energy, logistics, materials, water, spatial planning, impediment and biodiversity a deeper insight is developed into the sustainability of

Page 22: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

11

the RiVu-industrial area. A sustainability-potential is defined and set for these parameters. This shows which options there are for improving the aspects. In addition, certain data from the monitoring provide a view on trend-wise developments in the industrial area.

Although the described measurement is a zero-measurement, an effort is made to show trends over time. This was possible because for the RiVu-area a similar questionnaire was collected in 1996. Seventy firms were questioned. Based on the enquiry in 2000, it is established that the eighteen selected and interviewed firms were representative for the description of the sustainability of the RiVu-area. A quantitative insight was gained into trends of the indicators energy, logistics, materials, water, spatial planning, impediment and biodiversity. Trends for the industrial area as a whole are important for the government to conduct and support its policy.A model is constructed for the qualitative description of the sustainability of the RiVu-area. It can be assessed that sustainability of the RiVu-area improved slightly. The sustainability-potential for energy, logistics and impediment is better, while it remains the same for materials, water, spatial planning and biodiversity.

The investment-model presumes that the economical aspect prevails, but this does not imply that the sustainability aspect is overlooked. These two aspects can go hand in hand as is seen nowadays in present society. The investment-model provides enterprises with an easy-to-use tool for choosing the most sustainable option for investing, thereby drawing on current practice.With the investment-model, using data from the interviews, a carefully considered decision can be taken about the most sustainable investment-option. The investment-model is applied to three examples taken from daily practice and will show the most sustainable option in each of the discussed examples.

The three examples are: Treatment of industrial waste water;Multi-modal transportation of containers;Water supply at an industrial area.

Treatment of industrial waste waterComparison of the two options shows that the process-industry can better treat the industrial wastewater itself than delegate it to “polder boards” in communal purification plants. Both from a financial as well as a sustainability perspective the proprietary purification of these water flows is much more attractive. By adjusting fees to the actual treatment-costs the polder boards hope to remain assured of the industrial waste water influx; this is nonetheless short term thinking. Innovation of purification methods is hampered by long depreciation periods for communal purification plants. Enterprises work with shorter periods for depreciation and can therefore introduce innovative processes earlier; this will cause the influx of industrial wastewater towards communal purification plants to diminish considerably.

Page 23: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

12

Multi-modal transportation of containersFrom the comparison of the options Road, Water and Rail it becomes clear that, although there is limited information, the modality Water is the most sustainable for transportation of containers. The advantages are obtained among others with saving of space because containers serve as stores and with saving energy compared to the modality Road. These are financial advantages right away. While providers of logistic services at the industrial areas do not want to give insight into the fees used because of competitive reasons, the quantitative financial advantage could not be established and comparison was done on sustainability only. Presently non-available unambiguous data on emission did hamper the comparison regarding sustainability.

Water supply at an industrial area Comparing the options Supply from proprietary collection and Supply by waterworks, it can be concluded that proprietary collection offers both financial and sustainability advantages. This is due to the fact that proprietary collection requires a much smaller distribution-net and fewer pumping stations. Public waterworks are often situated in ecologically valuable areas, where dehydration en lack of space for soak-in areas govern the quantity of the collection. Because of legislation and assurance of delivery of the water, cooperation with public waterworks is necessary for the creation of proprietary water-collection.

In Part 3 a structure is developed for managing industrial symbiosis via industrial park-management. It is derived from a real life case, demand-driven and based on business criteria, using several different legal set-ups. By starting such forms of cooperation government and the enterprises get a better grip on actors in industrial areas that deal with maintenance, issue and buying & selling of land by investors. This provides enterprises with the opportunity to contract out non-core activities such as real estate and facilities. Other possibilities that industrial park-management offers, are management of numerous shared facilities and control of the quality of public and private space. Quality aspects are: segmentation, image-building and spatial planning. Finally an important aspect of industrial park-management is communication with and between enterprises and between government and private enterprises about e.g. opening up new areas, future developments and progress and results of projects.

The organizational form for industrial park-management depends on the situation. The role of the actors in industrial park-management depends on the stage of development of the industrial area. The present organizational structure of the RiVu-project is discussed extensively. In addition to that an actual example details how further development could take place, by way of which a tool becomes available taking into consideration liability, control and flexibility. With the tool extensions of industrial park-management can be structured. Starting point for industrial park-management is that it will be facilitating to the private responsibility of the enterprises and that it will be developed bottom-up based upon feasible projects indicated by private enterprise. It must play the

Page 24: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

13

external societal role aimed at communicating about results, problems and developments in its environment. The monitoring-model can be used here. For internal communication the investment-model can be used.

Creating industrial park-management is a careful process and must take place demand-driven.Choosing the legal structure requires a lot of attention. At the start the legal form foundation (= stichting) will suffice. For possible new activities (e.g. expansion of industrial park-management) other forms can be chosen, particularly if investments or personnel are required. The limited company (B.V. = besloten vennootschap) and the cooperative one (Coöperatie) are possible forms. Eventually a modular structure of alliances will grow that contains all three forms. If collective interest is at stake in the form of framework-agreements, collective buying of services and/or goods, the foundation will be the contract-partner. The institution is not liable for the actual entrepreneurial activities.

In Chapter 9 finally, a reflection is given about what this study has added in terms of accomplishing its goals and how via Conclusions and Recommendations further research can build upon the results.

It is shown that by co-operation between enterprises and government at industrial areas advantages can be gained and that the quality-level of those areas can be maintained. Industrial symbiosis is an attractive way to reach sustainable (re-)development of industrial areas and it can contribute to work out the concept of sustainable business.The structure of industrial areas is always changing and policy concerning this subject is, although much needed, scarcely developed. Some practical experience with industrial symbiosis is already obtained and it proves to be important that a good cooperation is being established between government and enterprises, with respect for each other’s responsibilities. In that way the latent distrust between the two parties can be taken away in the future. Private enterprise is by nature used to operate in a competitive environment and industrial park-management may play a mediator role. Attaining results in the form of actual investments requires much endurance while there are many obstacles. In the literature these are easily surpassed, which wrongly creates the impression that those projects develop spontaneously.Present strategic policy is characterized by large quantities and diversity and links poorly with daily practice. Each segmental policy departs from its own segmental interest, which is understandable but it leads to contradictory and often unworkable situations at the execution level within that segment. Because strategic policy regarding the environment, economy, logistics, use of land and biodiversity all manifest itself at these industrial areas, it is an opportunity to integrate partial policies and interests. It is desirable to test new strategic policy,

Page 25: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

14

from now on, via a pilot project at these industrial areas. This can prevent a lot of unnecessary annoyance. The quantitative monitoring-model and the qualitative model for sustainability-potential that are developed in this study, give a first impulse to reporting by enterprises and industrial park-management. With those models they can verifiably account for the status quo regarding achieved results, efforts made and to be made by the enterprises at an industrial area. The choice for the essential parameters energy, materials, water, spatial planning, logistics and biodiversity has gained confidence in day-to-day practice because it finds a good fit with the approach in business and ways of internal reporting. This will enhance the use of these models in daily practice and offer support to gradual addition to the model(s) of other information from the questionnaire. If this method is applied to more policy-aspects, the output will provide means to monitor progress of formulated policy in the broader sense. The constructed investment-model was proven to be useful for indicative purposes in finding the most sustainable investment-option at practice level. Finally, it is important that industrial park-management is created demand-driven and based on business criteria. The use of several legal set-ups proved necessary for expansion of activities that require actual investments.

The researchers have, by way of this study, demonstrated that it is more efficient in day-to-day practice to deploy policy bottom-up, in stead of the untill now usual continuously renewed strategic policy that is introduced without testing it sufficiently. Causing unnecessary conflicts all the time. Industrial symbiosis has proven to be an excellent way to contribute to sustainable business in the long run.

Reliable and unambiguous information from enterprises themselves is needed for that purpose. That information must link with the core values of government policy. Such information is used in this thesis for developing policy-supporting models for monitoring and investment.For the first time useful integral monitoring systems for industrial areas are developed. This was not done before by trade & industry or by government. Finally, an easy-to-use and business-wise manner for setting up industrial park-management is developed.

Page 26: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

15

Voorwoord

Dit onderzoek is gebaseerd op de werkzaamheden van beide auteurs op het gebied van industriële symbiose op bedrijventerreinen, onder andere op bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter (RiVu) te 's-Hertogenbosch. Onafhankelijk van elkaar zijn zij hiermee omstreeks 1987 gestart door in hun beroepsomgeving een bepaalde systematiek/denkwijze te gaan hanteren die moest leiden tot betere vormen van samenwerking tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en overheden. Doel daarvan was verbetering van het (bedrijfs)economisch resultaat, vermindering van de milieubelasting en een efficiënter ruimtegebruik.

Terwijl de een (werkend bij de overheid) ontdekte dat een sturende aanpak niet werkte en met name in de beleidsuitvoering veranderingen noodzakelijk waren, evolueerde de aanpak van de ander (werkend in het bedrijfsleven) van een reactieve aanpak naar een proactieve aanpak. Daarbij werd beleid minder als bescherming gezien. Resultaten werden vooral geboekt door zelfstandig op zoek te gaan naar positieve samenwerkingsopties met omliggende bedrijven.

Begin 1990 ontmoetten beide auteurs elkaar op een masteropleiding aan de Technische Universiteit in Delft. Ze kwamen tot de ontdekking dat er sprake was van een gemeenschappelijke werkbenadering. Dat was het begin van hun samenwerking. Het is voor beiden duidelijk dat het huidige beleid en beleidsuitvoering ten aanzien van industriële symbiose op bedrijventerreinen niet het gewenste resultaat zullen opleveren. Om te laten zien dat er wel degelijk mogelijkheden zijn, gingen ze werken aan praktijkvoorbeelden van industriële symbiose. Vanuit hun verschillende werksituaties hebben zij onder meer meegewerkt aan het tot stand komen van het RiVu-project. Daarnaast proberen zij voortdurend hun onderlinge samenwerking te versterken. Dit proefschrift is een van de resultaten daarvan. Door het onderzoek dat daarvoor nodig was, waren zij in staat industriële symbiose op bedrijventerreinen wetenschappelijk te onderbouwen.

Wij willen iedereen bedanken van wie wij, op welke wijze dan ook, hulp hebben ontvangen tijdens ons onderzoek. Zoals de vele overheidsorganisaties als de ministeries van VROM en EZ, RWS provincie, gemeente, en in het bijzonder Koos Beurkens van het Waterschap. De bedrijfsvertegenwoordigingen zoals KvK, MKB, BZW, SEOB de ondernemers van de Rietvelden/de Vutter, welke nagenoeg zonder uitzondering hun medewerking aan ons onderzoek hebben verleend met als intermediair Hans Bierens van de stichting RiVu op wie wij in al die jaren nooit vergeefs een beroep hebben gedaan, en niet te vergeten Wim van Lith. Daar wij het onderzoek naast ons werk hebben uitgevoerd konden wij dit uitsluitend realiseren, doordat onze collegae bij zowel het Project Innovatie Team (PIT) als Heineken ons ten volle steunde en waar mogelijk adviseerde.Bij PIT betreft dit vooral naast Wouter Boon, Miriam Jacobs, Anke Marien, en Irma Verhoeven.

Page 27: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

16

Bij Heineken met name Herman Ubbink, die mij onvoorwaardelijk steunde in ideevorming en uitvoering, en daarnaast natuurlijk Claudy Diesveld, Monique van de Sangen, Dianne van Uden, Kees Traa, Gerrit Sman, Kees Leeffers, Hans van Dam en Rob de Klerck.

Dan onze afstudeerders, die delen van het onderzoek in afstudeerprojecten hebben uitgevoerd, zoals Marc Janssen, Ernst Kruithof, Bram Kwak, Torsten Gerhaerdt, Sjors Graafmans en daarnaast nog de studenten, die aan de enquête hebben meegewerkt Petra Boonman, Ellen Geurts, Petra van Laarhoven en als laatste Stan van den Thillart, welke ons thuis vaak als helpdesk geassisteerd heeft. Op de TUE mogen Hans van Rijsewijk en zeker Denise Tjallema niet onvermeld blijven.

Onze dank gaat ook uit naar onze promotoren Frans Janssen, Jacqueline Cramer, Theo Bekkers en Geert Duijsters voor hun begeleiding. Zij bepaalden mede de richting en de structuur van dit onderzoek.

Tot slot en niet in de geringste mate danken wij onze echtgenotes, die door hun geduld, meeleven en vertrouwen in de goede afloop zorgden voor een stimulerende sfeer, zonder welke dit onderzoek zeker niet tot stand had kunnen komen. Wij willen hierbij plechtig beloven nooit meer een dergelijk project op te pakken mede om reden daar we nu zo ongeveer weten waar de grenzen van tolerantie liggen.

Wim Konz en Constant van den Thillart

Page 28: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

17

Hoofdstuk 1.Inleiding

1.1 Introductie

Waarom dit onderzoek? Beide onderzoekers zijn in hun dagelijkse praktijk werkzaam respectievelijk bij en op het grensvlak van overheid en bedrijfsleven. Begin jaren negentig tijdens een door beiden via Top Tech te Delft gevolgde Mastersopleiding voor het managen van de industriële bedrijfsomgeving ontdekten zij een grote overeenkomst in elkaars denken over de gewenste manier van omgaan tussen bedrijfsleven en overheid.

Essentieel daarbij is wederzijds respect en het uitgangspunt dat de overheid het bedrijfsleven beschouwd als volwaardige, voor zichzelf verantwoordelijke organisaties, die de ruimte krijgen om op hun eigen wijze binnen duidelijke randvoorwaarden activiteiten uit te voeren en zonodig overeengekomen maatregelen te treffen. Vanzelfsprekend rapporteren zij daar regelmatig over op door onafhankelijken verifieerbare wijze. De overheid kan daarop aanvullend handelen, borgt de afspraken en volgt aan de hand van die rapportages of het door haar vastgestelde en uitgevoerde beleid de beoogde resultaten oplevert.

Op dat moment voorzagen zij in plaats daarvan, vooral vanwege versterking van overheidsdiensten en sterkere aansturing via top-down beleid, ontwikkelingen bij de overheid die daar haaks op stonden. Deze zouden kunnen gaan leiden tot steeds meer bureaucratie en afname van vertrouwen tussen overheid en bedrijfsleven. Om de gevolgen van dit soort ontwikkelingen te beperken en toch de nodige resultaten te kunnen blijven bereiken probeerden zij samenwerking van bedrijven en overheid op de schaal van bedrijventerreinen van de grond te krijgen. Op dat niveau is het beleid bottum-up immers nog overzichtelijk en transparant te krijgen en zijn eventuele problemen tastbaar en daardoor beter oplosbaar.

Daartoe hebben zij tot aan dag van vandaag dan ook mede vorm gegeven aan een van de eerste integrale samenwerkingsprojecten tussen overheid en bedrijfsleven op bedrijfsterreinen in Nederland, het inmiddels veelvuldig navolging gevonden hebbende project duurzame revitalisering “De Rietvelden/de Vutter”. Het grote voordeel van dit project is het feit dat de informatie ervan beschikbaar en betrouwbaar is voor dit onderzoek.

In 1993 hebben beide onderzoekers besloten parallel aan en gebruik makend van de ontwikkeling van dit project, aan een gezamenlijke dissertatie te gaan beginnen. Op deze wijze was het mogelijk de opgedane ervaringskennis wetenschappelijk te verdiepen terwijl bovendien vanuit overheid en bedrijfsleven zeer diepgaand samen

Page 29: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

18

kon worden gewerkt. Het promotietraject is begonnen aan de Technische Universiteit van Delft en in 1997 verplaatst naar de Technische Universiteit van Eindhoven.

De onderzoekers hopen via dit onderzoek aan te tonen dat het efficiënter is het beleid in de praktijk bottum-up uit te voeren, in plaats van alsmaar top-down nieuw beleid te blijven introduceren zonder dit voldoende uit te testen, waardoor voort-durend onnodige conflicten ontstaan. Daarbij is betrouwbare en onomstreden informatie die aansluit op de essentiële kernwaarden van het overheidsbeleid een vereiste. Deze informatie is toegepast in de in dit proefschrift ontwikkelde beleids-ondersteunende modellen, voor monitoring en investering. Tot op heden zijn er namelijk nog steeds geen bruikbare integrale monitoringsystemen voor bedrijven-terreinen ontwikkeld noch door de overheid noch door het bedrijfsleven.

BedrijventerreinenHet verschijnsel 'bedrijventerrein' is in zijn huidige vorm betrekkelijk nieuw. In vroeger jaren bestonden zeer grote individuele bedrijven die zich op plaatsen vestigden waar grondstoffen zoals steenkool of waar faciliteiten zoals een haven of spoorlijn aanwezig waren. Bij de keuze van de vestigingsplaats speelde ook de beschikbaarheid van goedkope grond en goedkope arbeidskrachten een belangrijke rol.

Er waren ook industriële bedrijven, die vanuit ambachtelijke bedrijven zoals smederijen, evolueerden. Deze waren vaak midden in de bebouwde kom gevestigd met alle hinder van dien. Dit bewerkstelligde het ideaalbeeld van de scheiding van wonen en werken, waarbij bedrijvigheid zich concentreerde op speciale terreinen. Dat proces kwam in een versnelling door de massale groei van het personen- en vrachtvervoer per auto. Een nog recenter ontwikkeling komt voort uit de concentratie van bedrijven op hun kernactiviteiten. Daardoor worden hele bedrijfsonderdelen verzelfstandigd en ontwikkelen grote vestigingen zich als vanzelf tot een verzameling van min of meer zelfstandige bedrijven die op hun beurt weer nieuwe bedrijvigheid kunnen aantrekken.

Dit alles leidt ertoe, dat tegenwoordig de aanwezigheid van uitgestrekte bedrijven-terreinen de planologie van vele regio’s bijna domineert, een ontwikkeling die nog steeds voortgaat.

Duurzame Bedrijven Terreinen (DBT): Een bedrijventerrein waarop bedrijven onderling en met overheden samenwerken, gericht op het verbeteren van het (bedrijfs-)economisch resultaat, de vermindering van de milieubelasting en een efficiënter ruimtegebruik [Ministerie van Economische Zaken 1998]

Tegenwoordig is een toenemend aantal terreinen in een revitaliseringsituatie beland [Arcadis Heidemij 1998; ministerie van EZ 1996]. Daaruit blijkt dat het gevoerde beleid ten aanzien van bedrijventerreinen niet goed gewerkt heeft waardoor veel

Page 30: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

19

bedrijventerreinen in en negatieve spiraal terecht zijn gekomen. Bovendien gaan bedrijven steeds sneller innoveren en veranderen, zodat er langzamerhand een heel ander beleid vereist is om de kwaliteit van bedrijfsterreinen op niveau te houden

Pas sinds enkele jaren worden er initiatieven ontplooid waarbij de totstandkoming van zogenaamde 'duurzame bedrijventerreinen' expliciet centraal staat. Deze tendens is gezien de nu al bereikte resultaten veelbelovend. Bij de revitaliserings-problematiek kan dit concept een grote rol spelen. Dit onderzoek sluit aan bij de ontwikkelingen op dit gebied. Daartoe maken de auteurs gebruik van de ervaring, die ze hebben opgedaan bij de begeleiding van vele projecten, met name bij de initiëring van en betrokkenheid bij een belangrijk en nog lopend project, namelijk de duurzame revitalisering van het bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter te 's-Hertogenbosch.

1.2 Achtergrond van het onderzoek

1.2.1 Duurzame bedrijventerreinen en industriële symbiose

Het begrip 'duurzaam bedrijventerrein' is pas in 1995 in de internationale literatuur geïntroduceerd onder de naam 'eco-industrial park' [Lowe & Evans 1995]. (De literatuur van vóór die tijd legde vooral de nadruk op regionale netwerken.) In de Verenigde Staten werd onder de regering-Clinton een integrale aanpak van de genoemde problematiek van bedrijfsterreinen sterk gestimuleerd. Daarbij vervulde de President’s Council on Sustainable Development (PCSD) een initiërende rol. Het project te Kalundborg in Denemarken diende daarbij als voorbeeld. Daar zijn op min of meer spontane wijze op economische gronden allerlei samenwerkings-projecten gerealiseerd op het gebied van energie en reststromen tussen een viertal ondernemingen. Sedert 1989 wordt over dit project regelmatig gerapporteerd, met name als een voorbeeld van regionale netwerken in andere landen (recycling networks) [Schwarz & Steiniger 1997]. Ook in latere artikelen komt Kalundborg expliciet aan de orde [Gertler & Ehrenfeld 1996; Côté & Smolenaars 1997; Van den Thillart, Konz, Lambert & Janssen 2001].

In Nederland kwamen net als elders de regionale netwerken in aanraking met zaken als revitalisering van verouderde bedrijventerreinen, gezamenlijke opwekking van warmte en kracht en gezamenlijke afvalverwerking. Over deze deelproblemen werd reeds afzonderlijk gedurende de jaren tachtig gerapporteerd. Uiteindelijk leidde deze verbreding tot het concept van duurzame bedrijventerreinen (zie definitie).In de notitie Inpassing van Milieubeleid in Regionale Economische Ontwikkelingen[Konz & Ottevanger 1993] wordt voor het eerst beleid geformuleerd ten aanzien van duurzame bedrijventerreinen. Beide onderzoekers hebben hun ervaringen bij het opstarten van het project Rietvelden/Vutter actief ingebracht bij het opstellen van de nota Milieu en Economie [Ministerie van EZ & ministerie van VROM, Rijksnota 1997]. Mede hierdoor kregen duurzame bedrijventerreinen een belangrijk

Page 31: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

20

plaats in deze nota. Het project De Rietvelden/De Vutter werd een van de twee boegbeelden naast het INES-project in Rijnmond. Ook bij de totstandkoming van de handreiking Duurzame bedrijventerreinen [Wijnker & Doorakkers e.a. 1998] vond een actieve inbreng van dit onderzoek plaats.

Naast de begrippen 'duurzaam bedrijventerrein' en 'revitalisering', zijn ten aanzien van bedrijventerreinen ook de begrippen segmentering en industriële symbiose in gebruik. Segmentering heeft betrekking op het clusteren van bedrijven van een bepaald type, waarbij niet alleen op duurzaamheidaspecten wordt gelet, maar ook op bijvoorbeeld representatie en bereikbaarheid. De bedoeling van segmentering is om de onderlinge hinder te minimaliseren en de wederzijdse versterking van functies te maximaliseren. Ook industriële symbiose kan tot synergie leiden, in dit geval door gezamenlijke verwerving van hulpstoffen of utilities zoals water en energiedragers, en de gezamenlijke verwerking van reststoffen zoals restwater en afval. Bovendien wordt onderlinge uitwisseling van reststromen gestimuleerd. In feite is er een grote overeenkomst tussen de begrippen duurzame bedrijventerreinen en industriële symbiose. Echter duurzame bedrijventerreinen dreigen op dit moment het karakter van een beleidsconcept, te krijgen dat door de overheid aangestuurd kan worden (top-down), waardoor het voor het bedrijfsleven onaantrekkelijk wordt. De ervaring leert namelijk dat samenwerking van onderop (bottum-up), waarbij de overheid natuurlijk randvoorwaarden zal en moet stellen veel beter werkt (PIT oktober 2001). In het onderzoek wordt daarom primair voor industriële symbiose van onderop gekozen en zal aangetoond worden dat het een praktische werkwijze is..

1.2.2 Industriële symbiose als strategie: een kans

Het begrip symbiose komt uit de biologie en betekent 'samenleven' op een wijze, dat alle partners voordeel ondervinden, hetgeen ook evolutionair voordeel oplevert. Industriële ondernemingen zijn onderworpen aan de tucht van de markt en zullen dus steeds trachten hun concurrentiepositie te verbeteren. In dit licht bezien zal een onderneming ook openstaan voor samenwerking met andere ondernemingen, daar waar dit wederzijds voordeel oplevert. Hoewel een dergelijke interactie vanouds al plaatsvindt in toeleveringsketens, is de onderlinge samenwerking van bedrijven op bedrijventerreinen tot nu toe slechts in beperkte mate tot stand gekomen. Echter, bedrijven en andere organisaties zijn - in tegenstelling tot biologische organismen - zeer wel in staat om pro-actief te denken, wat ook zijn vruchten afwerpt in situaties waarin de toekomst slechts moeilijk voorspelbaar is. Toegepast op bedrijven-terreinen is het zinvol om scenario’s te ontwikkelen aangaande de verwachtingen voor de niet te verre toekomst. Ook voor andere belanghebbenden, zoals overheden en brancheorganisaties, is het van belang om inzicht te verwerven in de ontwikkeling en om te proberen de omstandigheden zo te beïnvloeden dat die ontwikkeling in de gewenste richting plaatsvindt. In deze zin is industriële symbiose een aantrekkelijke optie die inspeelt op het eigenbelang van zowel

Page 32: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

21

bedrijfsleven als overheid. Ze vereist daarbij zowel strategisch als operationeel management.

Industriële symbiose sluit bovendien aan bij de huidige aandacht voor vormen van samenwerking tussen ondernemingen na een periode waarin productieactiviteiten waren opgesplitst. De autonome eenheden die zijn ontstaan door trends als outsourcing en organisatie op kernactiviteiten, blijken beter te presteren wanneer zij selectief een meer langdurige relatie aangaan [Child & Faulkner 1998]. Interessant in deze zin is ook het gedachtegoed in The death of competition [Moore 1996]. Hierin wordt gesteld dat ondernemingen, willen ze overleven, moeten denken in systemen: seeing your business as part of a wide economic ecosystem and environment. Hij definieert een business ecosysteem als the micro-economics of an intense co-evolution co-alesing around innovative ideas. The companies within them co-evolve capabilities around the innovation and work cooperatively and competitively to support new products, satisfy customer needs and incorporate the next round of innovation.

1.3 Industriële symbiose op bedrijventerreinen

De symbiotische afhankelijkheden die er bestaan tussen organisaties zijn onderwerp van studie bij industriële ecologie. Op basis van organisatie-sociologische concepten kan men vier 'domeinen' van industriële ecologie onderscheiden [Boons & Baas 1997], die elk gepaard gaan met eigen coördinatie-problemen (figuur 1.1):

product levenscyclus; materiaal levenscyclus; geografisch gebied; sectoraal gebied.

Het bereiken van een vruchtbare industriële ecologie vereist een goed management van de betrokken relaties. Een belangrijk verschil met biologische ecologie is datde ontwikkeling (evolutie) naar een grotere efficiency hierin niet spontaan, maar door intentionele acties moet gebeuren, afhankelijk van het gekozen domein van studie.

Bij de bestudering van industriële symbiose richten wij ons op het geografische domein van industriële ecologie. Hoewel er nagenoeg altijd overlapping plaatsvindt met actoren binnen andere domeinen, beperkt deze studie zich daarmee tot de mogelijkheden en moeilijkheden die bestaan in een industrieel ecosysteem dat is gebaseerd op de geografische ligging van bedrijven in elkaars nabijheid. Een verdere afbakening bestaat hierin dat wij ons richten op lokale netwerken van bedrijven. Deze afbakening wordt toegelicht in hoofdstuk 2.

Page 33: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

22

Figuur 1.1 Actoren van invloed op een bedrijf, ingedeeld naar drie vormen van industriële ecologie: sector, productie-/consumptieketen en bedrijventerrein [Boons & Baas 1997].

Daarnaast zijn twee veranderingen in de organisatie van economische activiteiten van belang: privatisering en outsourcing [Boons & Baas 1997]. Liberalisering van overheidsdiensten brengt onder meer met zich mee dat bedrijven hun nuts-voorzieningen bij andere bedrijven kunnen onderbrengen en dat er in de voor-ziening van utilities (geheel van basisvoorzieningen zoals gas, water, elektriciteit en afvalwaterbehandeling) marktwerking gaat optreden. Dit biedt de mogelijkheid om de vraag naar utilities te clusteren en uit te besteden aan innoverende aanbieders. Dat is doorgaans ook financieel aantrekkelijk en sluit aan bij de trend van concentratie van ondernemingen op hun kernactiviteiten.

Tenslotte zijn ontwikkelingen in de levenscyclus van bedrijventerreinen van belang. Waar in het verleden aanwezigheid van grondstoffen, transportmogelijk-heden en afzetmarkt factoren waren bij keuze van een vestigingsplaats van een bedrijf, zien we dat een meer strikte scheiding van wonen en werken (door stadsuitbreidingen, transportmogelijkheden) leidt tot concentratie van bedrijven op bedrijventerreinen. Bij de ontwikkeling van dergelijke terreinen is duidelijk geworden dat clustering van bedrijven die voordeel van elkaars aanwezigheid hebben, aantrekkelijk is. Een gestructureerde samenwerking van bedrijven binnen en vooral buiten zelfstandig gecreëerde clusters op een bepaald terrein kwam echter moeilijk van de grond; beleid hiervoor was nauwelijks aanwezig. De rol van de overheid beperkte zich tot het bouwrijp maken en uitgeven van de grond. Op dit

Page 34: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

23

moment is ongeveer 20% (circa 60.000 hectare) van de totale voorraad bedrijventerreinen [Arcadis Heidemij 1998] in Nederland verouderd en kennen vele terreinen problemen op het gebied van onderhoud van gebouwen en openbare ruimte, milieu, bereikbaarheid en extensief ruimtegebruik. Zij verliezen hun functie, terwijl de behoefte aan ruimte bij bedrijven groot is. Vanuit dit besef en het feit dat een aantrekkelijk vestigingsklimaat van cruciaal belang is voor een gezonde ontwikkeling van bedrijfsconcentraties en regionale economie, wordt er meer en meer gewerkt aan de herstructurering en revitalisering van verouderde werklocaties, aan het duurzaam opzetten van nieuwe locaties en aan het opzetten van ‘duurzame bedrijventerreinen’. De auteurs zien dit naast segmentering als een belangrijke stap in de realisatie van het uiteindelijke bottum up concept van industriële symbiose. Er zal ook aandacht geschonken worden aan het strategische en operationele beheer van bedrijventerreinen.

1.4 Probleemanalyse

Het concept ‘duurzame bedrijventerreinen’ is in korte tijd een van de buzzwords geworden in de discussie in Nederland over de milieueffecten van bedrijven. Dit kwam mede doordat het in de nota Milieu en Economie [Ministerie van EZ & ministerie van VROM 1997], als een van de boegbeelden is opgenomen. Het vormt daarmee een aanzet voor nieuwe initiatieven van beleidsmakers, met name voor lokale overheid, ondernemers en consultants. Na een periode van ideeontwikkeling en eerste praktijkervaringen blijkt dat ontwikkelde plannen moeizaam van de grond zijn te krijgen. Er zijn weliswaar voorbeelden van procesintegratie op bedrijven-terreinen (Kalundborg) en plannen voor verbetering van bestaande terreinen, maar het ontbrak in de uitvoering aan daadwerkelijke acties. Uit het rapport Realisatieduurzame bedrijventerreinen: faalfactoren en oplossingsrichtingen in de praktijk[Roelofs & Ekelenkamp 2001], waaraan de onderzoekers meewerkten en uit persoonlijke ervaring kan geconcludeerd worden dat de verschillen in insteek en achtergronden bij het realiseren van individuele duurzame bedrijventerreinen groot zijn. De oorzaken van faalfactoren blijken veel overeenkomst te vertonen, hebben vooral te maken met de eerder genoemde top-down benadering van het beleid en komen tot uiting in een latent aanwezig zijn van wantrouwen tussen overheid en bedrijfsleven. Ze worden versterkt door het complexe karakter van industriële symbiose:

De oplossingsrichtingen die hieruit voortvloeien, hebben vooral betrekking op het versterken van strategisch en operationeel management:

het scheppen van duidelijkheid (organisatorisch, financieel en inhoudelijk; PPS, parkmanagement);het ontwerpen van beslissingsondersteunende instrumenten (investeringsmodel, monitoringsmodel);het afstemmen van ontwikkelingen op lokaal en regionaal niveau: integratie tussen beleidsvelden en aanpassing van uitvoeringsvormen (en daarmee

Page 35: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

24

rolpatronen bedrijfsleven en overheid), waardoor er grotere consistentie en meer evenwicht tussen top-down en bottum-up ontstaat in beleidsuitvoering en mogelijkheid tot maatwerk.

De doelstelling van dit onderzoek is aan te geven hoe op bedrijventerreinen bottum up de voordelen van industriële symbiose kunnen worden gerealiseerd middels het versterken van het strategische en operationele management van bedrijventerreinen van zowel overheid als bedrijfsleven.

Uitgewerkte doelstelling: nagaan of industriële symbiose een effectief middel kan zijn om te komen tot duurzame (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen; analyseren van oorzaken van de faalfactoren, mede om bij te dragen aan het herstel van vertrouwen; aanreiken van oplossingen door het voorstellen van ideaal/gewenst overheidsbeleid, een andere opstelling van het bedrijfsleven en een hierop aansluitende organisatie van overheid en bedrijfsleven; het ontwikkelen en testen van modellen ter ondersteuning van besluitvorming over en monitoring van industriële symbiose op bedrijventerreinen om zo managing van dit proces te ondersteunen en resultaten zichtbaar en meetbaar te maken. De modellen moeten aansluiten op de belevingswereld van de industrie en eisen daarom een pragmatische benadering. het opbouwen van een beheersorganisatie voor strategisch en operationeel management en het versterken van de bottum-up werkwijze.

Een belangrijk doel van het onderzoek is aan te tonen dat industriële symbiose kan werken met economisch eigenbelang als belangrijke drijfveer. Het heeft daarbij een goede uitwerking op het milieu (energie en materialen). Maar het concept is volgens ons op dezelfde wijze toepasbaar op het gebied van efficiënt omgaan met beschikbare ruimte en logistiek en het beschermen van biodiversiteit. Daarmee kan industriële symbiose uiteindelijk een middel zijn dat kan bijdragen aan duurzaam ondernemen.

De doelstelling van dit onderzoek voldoet daarmee aan een behoefte die in de praktijk bestaat. De doelstelling is vertaald in de navolgende vraagstelling paragraaf 1.5 en de structuur van het onderzoek is in paragraaf 1.6 toegelicht.

1.5 Vraagstelling

De vraagstelling van het onderzoek luidt als volgt:

Is industriële symbiose een aantrekkelijk middel om te komen tot duurzame (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen?

Page 36: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

25

Uitgewerkte vraagstelling:

Vraag 1: Welke betekenis heeft industriële symbiose in relatie tot duurzaam ondernemen?

Subvraag a Wat is industriële symbiose, waar en hoe is er ervaring mee opgedaan en wat kan men ervan leren?

Subvraag b Waar liggen de grenzen van het beschouwde industriële ecosysteem (bedrijventerrein)?

Subvraag c Is industriële symbiose een geschikt middel om uiteindelijk bij te dragen aan duurzaam ondernemen?

Vraag 2: Hoe is het beleid ten aanzien van industriële symbiose en hoe zou dat idealiter moeten zijn?

Subvraag a Welk beleid is er tot nu toe gevoerd ten aanzien van industriële symbiose, hoe ziet de uitvoering eruit en wat zijn de resultaten?

Subvraag b Hoe ziet het gewenst beleid ten aanzien van industriële symbiose eruit en hoe zou de organisatie van overheid en bedrijfsleven ten aanzien van industriële symbiose er bijgevolg moeten uitzien?

Vraag 3: Is het mogelijk om besluitvorming ten aanzien van industriële symbiose analytisch te ondersteunen en het proces te managen?

Subvraag a Hoe kun je de resultaten van het symbioseproces modelmatig monitoren?

Subvraag b Is een dergelijk model praktisch toepasbaar? Subvraag c Is het mogelijk een investeringsmodel te maken, waarmee afwegingen

ten aanzien van milieu en economie ondersteund worden? Subvraag d Hoe kun je industriële symbiose strategisch en operationeel managen?

1.6 Methode van aanpak van het onderzoek

De methode van aanpak van het onderzoek heeft plaatsgevonden vanuit de beroeps-praktijk van beide onderzoekers. Ervaringskennis vormt naast literatuurstudie en systematisch onderzoek van praktijksituaties de belangrijkste inputfactor van dit onderzoek. Zo zijn projecten in Stiermarken, Kalundborg en INES door de onderzoekers bezocht en ondervraagd over structuur werkwijze resultaat en beleving. Daarnaast is in het project de Rietvelden de Vutter met alle betrokkenen van overheid en bedrijfsleven voortdurend overleg geweest, zodat de totstand-koming en de verder uitbouw van dit project geheel bekend is. Daaruit is naar voren gekomen dat over industriële symbiose nog weinig kennis bestaat. Met name op het gebied van strategisch en operationeel management en beschikbaarheid van modellen in relatie tot bedrijventerreinen is nog nauwelijks kennis aanwezig.

Gezien de aard van het onderzoek en de ambitie dat het resultaat praktisch toepasbaar en begrijpelijk moet zijn en dat het bedrijven moet aanspreken, is

Page 37: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

26

gekozen voor een toegankelijke onderbouwing van de theorie en aanvulling met vele praktijkvoorbeelden. De bij dit onderzoek ontwikkelde modellering is qua afleiding doorgaans empirisch van aard. Er is aansluiting gezocht bij zowel de dagelijkse gang van zaken in ondernemingen (versterking van de concurrentie-positie) als bij de principes van het overheidsbeleid (zuinig zijn met energie, grondstoffen, materialen, logistiek, ruimte en biodiversiteit). Het zal daarbij duidelijk worden, dat het onderzoek gericht is op een brede toepassing en naast nieuwe theorieën, die aansluiten op de dagelijkse praktijk met al zijn onderlinge spanningen, een andere werkwijze zal opleveren voor zowel overheid als bedrijfsleven.

1.7 Structuur van het onderzoek

In hoofdstuk 1 van dit proefschrift zijn het waarom, de achtergronden en de doel en vraagstelling van het onderzoek beschreven.

Deel 1 (hoofdstuk 2-4) gaat in op de theorie over en de huidige praktijk van industriële symbiose op bedrijventerreinen. Een systematische analyse heeft plaats gevonden van de literatuur en van een aantal praktijkvoorbeelden die al resultaat behaald hebben zowel regionaal als lokaal. Daarbij is ook insitu vooral gelet op welke wijze resultaten behaald zijn. Dit omdat uit de literatuuranalyse blijkt dat er meestal wel allerlei beschrijvingen en verklaringen achteraf gegeven worden, maar bijna nooit wordt aangegeven hoe het feitelijke resultaat bereikt c.q. gemanaged is.Vervolgens wordt bezien of het huidige beleid past in relatie tot industriële symbiose en ingegaan op het daarnaast gewenste beleid. Daarbij worden suggesties gedaan voor het verbeteren van de organisatie van overheid en bedrijfsleven voor het omgaan met industriële symbiose op bedrijventerreinen.

In deel 2 (hoofdstuk 5-7) wordt op modelvorming ingegaan. In aansluiting op de praktijk worden vanuit het bedrijfsleven op empirische wijze praktisch hanteerbare modellen ontwikkeld die door henzelf toegepast kunnen worden bij industriële symbiose op bedrijventerreinen en toch aansluiten op het beleid van de overheid. Het betreft een kwantitatief monitoringsmodel en een kwalitatieve amoebe die de duurzaamheidspotentie weergeeft. Een eerste toepassing heeft plaatsgevonden in een praktijksituatie, middels een tweetal uitgebreide enquêtes. Als praktijksituatie is gekozen voor de Rietvelden/de Vutter, omdat dit project in Nederland nog steeds een voorsprong heeft op andere later gestarte projecten. Bovendien is dit een redelijk representatief en standaard bedrijventerrein. Gezien het eerder gesigna-leerde wantrouwen tussen overheid en bedrijfsleven is, hoewel er veel meer infor-matie in de enquêtes is verzameld, mede op verzoek van de ondernemers in de pilot gekozen voor een voorzichtige start van de modelontwikkeling. Dit betekent dat er gekozen is voor een aantal onomstreden primaire parameters, die desondanks vooralsnog voldoende informatie geven voor beleidsvragen. Op vergelijkbare wijze is een investeringsmodel ontwikkeld, welke inzicht kan geven in de meest duurzame investeringsoptie. In een drietal praktijk voorbeelden is de benodigde

Page 38: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

27

informatie voor dit model middels interviews zoveel mogelijk verzameld, zodat het kon worden toegepast.

In deel 3 (hoofdstuk 8) wordt de structuur voor het managen van industriële symbiose uitgewerkt, middels parkmanagement. Het wordt vanuit een praktijk-voorbeeld vraaggericht en op zakelijke gronden aan de hand van verschillende rechtsvormen ontwikkeld.

In hoofdstuk 9 wordt tot slot een reflectie gegeven over wat dit onderzoek heeft bijgedragen aan het realiseren van de doelstelling en worden conclusies en aanbevelingen voor verder onderzoek gegeven.

Page 39: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

28

Page 40: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

29

DEEL 1

ACHTERGRONDEN, BELEID EN

ORGANISATIE VAN INDUSTRIËLE

SYMBIOSE

Page 41: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

30

Page 42: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

31

Hoofdstuk 2.Industriële symbiose: theorie en feiten

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk behandelt een deel van de vraagstelling zoals die in hoofdstuk 1 is uiteengezet. Na een verdere uitwerking van het begrip industriële symbiose zullen enkele unieke praktijkvoorbeelden worden behandeld die inzicht geven in de mogelijkheden en reeds behaalde resultaten van verschillende projecten in binnen- en buitenland. Een beschrijving van het proces van industriële symbiose op een van de betreffende projecten vanuit de ervaringskennis van beide auteurs geeft vervolgens een goed beeld van de werk- en denkwijze van overheid en bedrijfsleven ten aanzien van dit proces. Hieruit wordt een overzicht van faalfactoren gegenereerd dat richting geeft aan oplossingen voor de situatie waarin de ontwikkeling van duurzame bedrijventerreinen momenteel verkeert.

2.2 Industriële symbiose op bedrijventerreinen: ontwikkeling en definitie

2.2.1 Kader en systeemgrenzen

Het concept ”industriële ecologie” heeft betrekking op een geïntegreerde benadering van de milieueffecten van industriële activiteiten, in plaats van de aanpak van individuele processen. De vergelijking tussen een industrieel en een biologisch ecosysteem [Frosch 1990] wordt als uitgangspunt genomen voor het ontwikkelen van deze integrale benadering. De nadruk ligt hierbij op het realiseren van gesloten fysieke kringlopen van energie, water en reststromen. De karakter-trekken van een biologisch ecosysteem, die geïmiteerd zouden moeten worden [Boons & Baas 1997], zijn:

minimalisering van energiegebruik, afvalproductie en gebruik van schaarse grondstoffen;hergebruik van industriële reststoffen als input voor andere processen (cascadeschakeling, opwaardering); mogelijkheid om onbalansen en onverwachte tegenslagen op te vangen.

Kanttekeningen bij deze analogie zijn mogelijk: waar reproductieve capaciteit cruciaal is in biologische systemen, is competitief voordeel dat in industriële systemen. Toch leert deze analyse ons twee belangrijke punten.

Industriële processen zijn gerelateerd aan elkaar: bij aanpak van milieueffecten van deze processen zouden deze relaties het uitgangspunt van studie moeten zijn.

Page 43: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

32

Een aanpassing van processen is geen autonoom proces, maar kan alleen bereikt worden door intentionele acties.

De meest uitgewerkte vorm is momenteel de integrale systeembenadering van de totale productieketen van een product (integraal ketenbeheer). Industriële symbiose op basis van geografische ligging van bedrijven is vooralsnog een minder voorkomend concept. Toch zijn er voorbeelden te noemen die langere tijd in ontwikkeling zijn. We kunnen daarbij een onderscheid maken naar regionale en lokale netwerken.

Regionale netwerken: het gaat hier doorgaans om initiatieven in een gebied als een provincie, het stroomgebied van een rivier of een Euregio. Een bekend voorbeeld hiervan is het regionale hergebruiknetwerk in de bondsstaat Stiermarken in Oostenrijk. Ook in de procesindustrie kent men regionale netwerken waarbij op basis van de beschikbaarheid van enkele basis-grondstoffen netwerken van productiebedrijven ontstaan die deze grondstoffen verwerken tot een breed spectrum aan producten. Delen van de procesindustrie in de Rijnmond (INES-project), aangevuld met een aantal gerelateerde bedrijven elders, vormen een voorbeeld van een dergelijk systeem.

Lokale netwerken: de concentratie van bedrijven op lokaal niveau (bedrijven-terreinen) biedt een verdere mogelijkheid tot het behalen van voordelen die buiten het bereik liggen van een individueel bedrijf. Pas sinds enkele jaren worden er initiatieven ontplooid waarbij de totstandkoming van duurzame bedrijventerreinen centraal staat. Mogelijkheden om energie- en materiaal-stromen te integreren, ruimte effectief te gebruiken, maar ook samenwerking op andere gebieden vormen daarbij vaak de kern. De projecten De Rietvelden/De Vutter en Kalundborg zijn hiervan goede voorbeelden [Van den Thillart, Konz, Lambert & Janssen 2001]. Figuur 2.1 geeft weer hoe deze netwerken van duurzame samenwerking zich verhouden tot het algemene begrip van industriële ecologie.

Figuur 2.1 Industriële symbiose op lokaal en regionaal niveau in verhouding tot industriële ecologie.

Page 44: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

33

2.2.2 Ervaringen met industriële symbiose

De meest directe toepassing van het ecologisch concept van symbiose tussen activiteiten van verschillende bedrijven ligt in het creëren van industriële zones waarin rest- en bijproducten van het ene bedrijf worden gebruikt als grondstof voor het andere. In de jaren zeventig zijn in Amerika, Europa en Azië verschillende initiatieven op dit gebied genomen. De clustering van samenwerkende bedrijven wordt in de literatuur vaak aangeduid met eco-industrial parks [Lowe, Moran & Holmes 1996]. Doelstelling hierbij is dat de industriële infrastructuur wordt ontworpen als een serie samenkomende, man-made ecosystemen in interactie met het omringende ecosysteem. In veel gevallen gaat het om het creëren van clusters rondom een specifieke industriële activiteit (power plant, metaalbedrijf, papier-bedrijven, suikerverwerking etc.), gericht op het minimaliseren van emissies [Ayres 1994; Mangan 1997].

An eco-industrial park (EIP) is a community of manufacturing and service business seeking enhanced environmental and economical performance through collaboration in managing environmental and resource issues including energy, water and materials. By working together, the community seeks a collective benefit that is greater than the individual benefits each company would realize if it optimized its performance individually. The goal of a EIP is to improve the economic performance of the participants while minimizing their environmental impact. Components of this approach include new or retrofitted design of park infrastructures and plants, pollution prevention, energy efficiency, and inter-company partnering. Through collaboration, this community of companies becomes an industrial ecosystem. [Lowe e.a. 1996]

Industriële ondernemingen zijn onderworpen aan de tucht van de markt en zullen dus steeds trachten om hun concurrentiepositie te verbeteren. Daarom zal een onderneming ook openstaan voor samenwerking met andere ondernemingen wanneer dit wederzijds voordeel oplevert. Hoewel een dergelijke interactie vanouds al plaatsvindt in toeleveringsketens, is de onderlinge samenwerking van bedrijven op bedrijventerreinen tot nu toe slechts in beperkte mate tot stand gekomen. Echter, in tegenstelling tot biologische organismen, zijn bedrijven en andere organisaties in staat om pro-actief te denken. Dat kan zijn vruchten afwerpen in situaties waarin de toekomst slechts moeilijk voorspelbaar is. Toegepast op bedrijventerreinen is het zinvol om scenario’s te ontwikkelen van de verwachtingen voor de niet te verre toekomst. Ook voor andere belanghebbenden, zoals overheden en brancheorganisaties, is het van belang om inzicht te verwerven in de trends en om te proberen de veranderingen zo te beïnvloeden dat de ontwikkeling in de gewenste richting plaatsvindt. In deze zin is industriële symbiose een aantrekkelijke optie, aangezien ze inspeelt op het eigenbelang van zowel bedrijfsleven als overheid. Wij zien het concept van duurzaam samenwerken op bedrijventerreinen dan ook als een belangrijke stap in de richting van industriële symbiose.

Page 45: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

34

Vanuit de definitie van symbiose, zoals we die kennen uit de biologie, en de beperking tot samenwerkingsvormen binnen het geografisch domein van het concept industriële ecologie, zoals wij dat in het voorgaande hebben uitgewerkt, kunnen we komen tot een invulling van het concept industriële symbiose. In onze probleembenadering en modelvorming leggen we het accent daarbij op een lokale invulling van dit begrip, te weten bedrijventerreinen. Met inachtneming van de belangrijkste parameters in dit proces die in hoofdstuk 4 verder worden toegelicht, leidt dit tot de definitie die in onderstaand kader is weergegeven.

Industriële symbiose op bedrijventerreinen: Een proces van samenwerking op lokaal niveau tussen bedrijven onderling en met de overheid, gericht op het efficiënter inrichten en afstemmen van verschillende (industriële) activiteiten, met als doel duurzaam ondernemen mogelijk te maken en efficiënt om te gaan met energie, materialen, ruimte, logistiek en biodiversiteit.

Het oprekken van dit concept van systematische cascadeschakeling van reststoffen buiten de grenzen van een industriële zone vindt toepassing in het concept Islandsof Sustainability [Wallner & Narodoslawsky 1995]. Het centrale uitgangspunt bij deze benadering van industriële symbiose is dat de ontwikkeling kan starten bij kleine industriële ecosystemen op regionaal niveau. Samenwerking in de vorm van uitwisseling van materie, energie, informatie, cultuur, kapitaal en personen binnen het industriële ecosysteem en de omgeving is een cruciale voorwaarde voor succes van een dergelijke benadering.

Bekende initiatieven van industriële symbiose zijn het Burnside Industrial Park in Halifax (Canada), het Industrieel Samenwerkingsproject in Kalundborg (Dene-marken) en het Green Region Programme in het Storstroem gebied (Denemarken). In elke situatie is sprake van andere uitgangspunten en situationele factoren. Het is dus moeilijk om ze met elkaar te vergelijken. Meer nog moeten we concluderen dat het vaak gaat om het benutten van zich voordoende mogelijkheden of ideeën op een abstract niveau die nog niet de fase van daadwerkelijke investeringen bereikt hebben. Om toch inzicht te krijgen in bereikte resultaten en in de verschillende invulling van het concept van industriële symbiose gaan we hieronder nader in op projecten waarbij wel al sprake is van daadwerkelijke investeringen. Het gaat om twee regionale en twee lokale netwerken.

Twee regionale netwerken: Graz in Oostenrijk (Stiermarken), vanwege de interessante reststoffen-netwerken die op commerciële wijze worden benut;INES Mainport in Rotterdam, vanwege de bereikte resultaten op het gebied van energie- en kostenbesparing, de resultaten met betrekking tot afvalwater-behandeling en de aanwezigheid van een systeem ter ondersteuning van het zoeken van samenwerkingsmogelijkheden.

Page 46: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

35

Twee lokale netwerken: Kalundborg in Denemarken, vanwege de daadwerkelijke aanwezigheid van een netwerk van energie-, water- en reststromen; Bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter te 's-Hertogenbosch, vanwege de bereikte resultaten op het gebied van logistiek, waterwinning en afvalwater-behandeling en de vergevorderde samenwerkingsvorm.

2.3 Praktijkvoorbeelden van industriële symbiose

2.3.1 Regionale netwerken

Project Graz Het regionale Stiermarks recyclingsysteem in Graz is geïnspireerd op het project Kalundborg. Het is een voorbeeld van industriële symbiose dat vooral gericht is op reststoffen. De deelnemende bedrijven produceren enerzijds reststoffen, anderzijds gebruiken ze reststoffen van andere bedrijven in hun productieprogramma. In het Stiermarks recyclingsysteem zijn verschillende reststofverwerkers geïntegreerd. Hierbij maakt men onder meer gebruik van de lokale agrarische sector. Een analyse van het systeem heeft aangetoond dat kostencalculatie de aanzet tot de ontwikkeling ervan heeft gegeven [Schwarz & Steiniger 1997]. Met betrekking tot alle geobserveerde stromen bleek dat de inzet van afvalverwerkingsinstallaties duurder was dan de afzet van restproducten bij een ander bedrijf. De meerderheid van de bedrijven die deze restproducten verwerken, blijkt daardoor te besparen op de kosten voor grondstoffen. In enkele gevallen is het restproduct zelfs van een hogere kwaliteit dan de grondstof die voorheen werd gebruikt.

Naast de economische voordelen voor individuele bedrijven profiteert de hele omgeving zowel economisch als ecologisch van het recyclingsysteem. Restwarmte, vliegas, gebruikte olie, oplosmiddelen en plastics worden door het systeem gedistribueerd [Strebel, Schwartz & Schwartz 1996; Graafmans 1998].

Het recyclingsysteem van Stiermarken kenmerkt zich door een vrij hoge graad van diversiteit en complexiteit en een geringe centralisatie. Vooral door veranderende externe factoren worden reststofrelaties op basis van individuele belangen ontwikkeld. De deelnemers zijn zich in het algemeen niet zo bewust van het netwerk waarvan zij deel uitmaken. Er bestaat daarom ook geen overkoepelende organisatie.De onderzoekers zijn in Graz geweest om dit project nader te analyseren [Konz & Van den Thillart 2001]

Project INES Mainport Het INES-project is in 1994 geïnitieerd door de Stichting Europoort/Botlek-belangen (EBB). Deze Stichting is opgericht in 1962 en behartigt de gemeen-schappelijke belangen van tachtig aangesloten bedrijven. Deze bedrijven liggen in

Page 47: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

36

het zogenaamde EBB-gebied: het Rotterdamse haven- en industriegebied ten westen van de Beneluxtunnel. De Stichting EBB is zowel spreekbuis als aanspreekpunt in zaken als milieu, veiligheid, arbeidsmarkt, scholing en ruimtelijke inrichting.

De naam van het project - Industrieel Ecosystemen - drukt uit dat het Europoort/ Botlekgebied kan worden beschouwd als één gebied waarin allerlei samen-hangende, en in veel gevallen van elkaar afhankelijke, activiteiten plaatsvinden. Deze ruimtelijke samenhang is een belangrijke factor bij het tot stand brengen van verbeterde afvalpreventie en emissiereducties in en door individuele bedrijven. Hoofddoelstelling van dit tot 1997 functionerende project was het op efficiënte en effectieve wijze voorkomen of beperken van afval en emissies door bedrijfs-activiteiten van de aan het project deelnemende bedrijven. Hierdoor is de milieubelasting verminderd en de economische bedrijfsvoering verbeterd.

2.3.2 Lokale netwerken

Project Kalundborg

AchtergrondHet symbioseproject Kalundborg is omstreeks 1960 ontstaan. Dit project is op spontane wijze op gang gekomen in een omgeving waarin overheid en bedrijfsleven elkaar goed kenden. De samenwerking bestaat uit een netwerk van vier grote industriële ondernemingen. Alle leveringscontracten zijn gebaseerd op economische principes zoals concurrentie en winst. De onderzoekers hebben op locatie een analyse gemaakt van dit project [Konz & Van den Thillart 1997].

Organisatiestructuur en taakverdeling De organisatie van het project Kalundborg berust bij Industrial Council Kalundborg Region, en heeft geen herkenbare modelmatige benadering. In een kleine leefgemeenschap zijn symbioseprojecten ontstaan doordat de bedrijven elkaar goed kenden en ze vaak een pragmatische koppeling konden leggen met andere investeringsprojecten. Tengevolge hiervan is er geen echte organisatiestructuur met stuurgroepen of werkgroepen aanwezig. Het project wordt gedragen door de betrokken bedrijven. De overheid blijft in de organisatie op afstand. In figuur 2.2 is de ‘organisatiestructuur’ van het project Kalundborg schematisch weergegeven.

Figuur 2.2 Organisatiestructuur Kalundborg.

Page 48: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

37

ProjectmanagerDe taak van de projectmanager richt zich vooral op de pr-aspecten van het project en in mindere mate op het ontwikkelen van initiatieven of uitvoering van projecten.

FinancieringDe economische voordelen zijn op marktconforme wijze tussen de bedrijven verhandeld en hebben geresulteerd in gebruikelijke leveringscontracten van 5 à 10 jaar. Deze contracten kunnen weer verlengd worden, waarbij overigens altijd sprake is van een alternatief van leveringen. Gedetailleerde individuele bedragen zijn uit concurrentieoverwegingen niet beschikbaar. Wel zijn de volgende bedragen bekend:

totale investeringen in 16 projecten bedroegen circa € 50 miljoen; jaarlijkse besparingen waren groter dan € 9 miljoen; gemiddelde terugverdientijd van de projecten bedroeg 6 jaar.

Fysieke realisatie-opzet symbiose Het project in Kalundborg bestaat uit een aardolieraffinaderij, een elektriciteits-centrale, een farmaceutisch bedrijf en een gipsplatenfabriek, die gemeenschap-pelijke voorzieningen hebben en reststromen uitwisselen. Overige reststromen worden zoveel mogelijk extern hergebruikt. Pas omstreeks 1990 kwam men tot het besef dat de uitwisselingen die plaatsvonden, vorm gaven aan het begrip industriële symbiose. Inmiddels is er formeel een bureau voor symbiose opgericht. Aan logistieke onderwerpen, zoals de aan- en afvoer van grondstoffen, halffabrikaten en geproduceerde producten, schenkt het symbioseproject Kalundborg geen aandacht.

Page 49: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

38

Figuur 2.3 Schema symbioseplan Kalundborg. De belangrijkste reststromen, die nuttige toepassing vinden in dit industriële symbioseproject, zijn weergegeven in het netwerkdiagram van figuur 2.3. Ook is een analyse gemaakt van de reeds aanwezige en potentieel uitvoerbare symbiose-projecten. De resultaten hiervan zijn weergegeven in tabel 2.1.

Project RiVu

AchtergrondHet project Duurzame Revitalisering Bedrijventerrein RiVu is in begin jaren negentig gestart naar aanleiding van de conflicterende belangen van overheid en bedrijfsleven over zowel de inrichting als het gebruik van het bedrijventerrein. De oplossing is gevonden in de vorm van een convenant waarin partijen met elkaar nadere spelregels hebben afgesproken. Het convenant heeft vooral betrekking op de bescherming van hoogwaardige industriële grondwateronttrekking en de optimalisering van de logistieke gebruiksmogelijkheden van het bedrijventerrein. Als uitwerking van dit convenant zijn verschillende projecten gezamenlijk door overheid en bedrijfsleven uitgevoerd. In 1996 zijn de Ondernemersvereniging Samenwerkingsverband RiVu, de provincie Noord-Brabant, de gemeente ’s-Hertogenbosch en de Kamer van Koophandel Oost-Brabant een intentie-verklaring aangegaan om te komen tot een project duurzame revitalisering. Daarvoor is een organisatiestructuur gestart die begin 1999 heeft geleid tot de oprichting van de Stichting Duurzame Revitalisering Bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter/Veemarktkade, kortweg Stichting RiVu. Het project vervult volgens de nota Milieu en economie uit 1997 [Ministerie van EZ & ministerie van VROM 1997], samen met het project INES Mainport, een landelijke boegbeeld-functie voor duurzame bedrijventerreinen. De onderzoekers zijn belangrijke trekkers van dit project vanaf de start tot heden.

Organisatie structuur en taakverdelingDe organisatiestructuur van het project De Rietvelden/De Vutter heeft een herkenbare modelmatige benadering. Deze benadering is ontstaan uit een eerder afgesloten convenant en hieruit voortkomende projecten die begeleid werden door werkgroepen uit bedrijfsleven en overheid.

Figuur 2.4 Organisatiestructuur De Rietvelden/De Vutter.

Page 50: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

39

Het project wordt gedragen door de bedrijven, de overheid is er nauw bij betrokken. In figuur 2.4 is de organisatiestructuur van het project De Rietvelden/De Vutter weergegeven. Een nadere toelichting wordt gegeven in hoofdstuk 8.

FinancieringBij de financiering wordt onderscheid gemaakt tussen projectgebonden kosten en kosten van de Stichting. De projectgebonden kosten moeten worden opgebracht door bedrijven en organisaties die een zakelijk belang hebben bij de realisatie van de projecten. Onder de projectgebonden kosten vallen onder meer de kosten van haalbaarheidsstudies en investeringen. De kosten van de Stichting bestaan uit de kosten voor de directeur, administratieve ondersteuning vermeerderd met de kosten voor huisvesting. Gegevens over deze kosten en behaalde financiële voordelen worden uit concurrentieoverwegingen niet beschikbaar gesteld.

Fysieke realisatie-opzet symbiose Het uitgestrekte bedrijventerrein RiVu in ’s-Hertogenbosch bevat vanouds een veelheid aan bedrijven (ruim vierhonderd). De locatie ligt in geohydrologisch opzicht bijzonder gunstig. Een van de grotere bedrijven (een brouwerij) maakt hiervan gebruik door op grote diepte grondwater van een uitstekende kwaliteit te winnen. Ook de logistieke situatie is gunstig. Er is een uitstekende koppeling aan het snelwegennet. Bovendien beschikt het terrein over binnenhavens en spoorweg-faciliteiten. Tot op heden zijn er met name structurele resultaten van symbiose gerealiseerd op het gebied van utilities (fig. 2.5), logistiek (fig. 2.6) en verwerking van reststromen (fig. 2.7). Figuur 2.5 toont een schematisch overzicht van de utilities met als stromen energie, water en stoom.

Figuur 2.5 Schema utilities bedrijventerrein RiVu.

Page 51: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

40

Figuur 2.6 toont een schematisch overzicht van de transportmodaliteiten. Het bedrijventerrein is zowel op auto-, spoor- als waterwegen aangesloten. Door de modaliteiten te bundelen en uit te besteden aan transportondernemingen ontstaan mogelijkheden om extra faciliteiten te ontwikkelen en ze door meer bedrijven te laten gebruiken. Een reeds gerealiseerd voorbeeld daarvan is de containerterminal.

Figuur 2.6 Schema transportmodaliteiten bedrijventerrein RiVu.

In figuur 2.7 wordt een overzicht gepresenteerd van de verwerking van verschillende reststromen op bedrijventerrein RiVu, met de nadruk op de brouwerij. Daaruit blijkt dat een groot gedeelte daarvan een nuttige toepassing vindt door externe verwerking.

Page 52: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

41

Figuur 2.7 Schema reststromen op bedrijventerrein RiVu.

Vergelijking RiVu en Kalundborg Om een indruk te geven van de mogelijkheden van industriële symbiose is een analyse van reeds gerealiseerde en potentieel haalbare symbioseprojecten gemaakt van zowel RiVu als Kalundborg. De resultaten van deze analyse zijn weergegeven in de tabellen 2.1 t/m 2.3. In verband met onderlinge afspraken tussen de deelnemende bedrijven is het op dit moment nog niet mogelijk om kwantitatieve gegevens over de projecten te verstrekken, zodat de informatie vooralsnog kwalitatief van aard is. In de tabellen zijn reeds gerealiseerde onderdelen aangegeven met een kruisje (x) en potentiële opties met een cirkeltje (o).

De verrassende constatering is dat RiVu inmiddels te vergelijken is met Kalundborg. Aangezien op RiVu in potentie een groot aantal verdere maatregelen te realiseren valt, mag de verwachting worden uitgesproken dat het integratieproces daar nog verrassende ontwikkelingen te zien zal geven. In Kalundborg daarentegen is slechts een beperkt aantal bedrijven aanwezig en zijn er nauwelijks potenties voor verdere ontwikkeling.

Page 53: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

42

Tabel 2.1 Vergelijking utilities tussen RiVu en Kalundborg RiVu Kalundborg Utilities

Aanwezig Potentie Aanwezig Potentie Proceswater xx > o xxx oo Koelwater ooo x Afvalwater x > o x Warmte x > o xx ooo Stoom x > o xx Biogas x > o xx Elektriciteit x > o o Perslucht x x Totaal 8 > 10 11 6

Tabel 2.2 Vergelijking reststoffen tussen RiVu en Kalundborg RiVu Kalundborg Reststoffen met

nuttigetoepassingen

Aanwezig Potentie Aanwezig Potentie

Vergistings CO2 xx > o Papiersoorten:- karton - oude etiketten - papier overige

xxx

> o > o > o

Metalen:- hoogwaardig - laagwaardig

xx

> o > o

Kunststoffen x Biomassa:- gist en gelager - bostel en moutstof - vernietigingsbier - trüb - enzymen

xxx

x

> o > o > o x

x

xBreuk glas x Gips x Zwavel / vliegas x o Totaal 13 > 10 5 1

Page 54: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

43

Tabel 2.3 Vergelijking logistiek en transport tussen RiVu en Kalundborg RiVu Kalundborg

Aanwezig (x)/ potentie (o)

Aanwezig (x)/ potentie (o)

Logistiek

weg water spoor weg water spoorGrondstoffen x x x x Halffabrikaten x o o x Verpaktmateriaal

x o o x

Gereed product x x o x Retouremballage

x x o x

Reststoffen x x x/o x Totaal 7/0 4/2 2/5 6

2.4 Voordelen van industriële symbiose op bedrijventerreinen

De ervaring die is opgedaan in praktijkprojecten zoals beschreven in de vorige paragrafen heeft inmiddels geresulteerd in een gestandaardiseerde procesaanpak die moet leiden tot industriële symbiose op bedrijventerreinen [Ministerie van EZ 1998]. Een en ander kan in de volgende drie stappen worden onderverdeeld:

integraal analyseren van de interne en externe omgeving; vertalen van analyseresultaten naar een strategie of masterplan; managen van de daaruit voortvloeiende acties.

Deze stappen komen overeen met de werkwijze zoals die door de belanghebbenden in de voorbeeldprojecten worden gehanteerd. Deze aanpak is primair gericht op het tot stand brengen van nieuwe activiteiten. Op hoofdlijnen bestaat de werkwijze van het proces uit het integraal analyseren van de interne en externe factoren, het vertalen van analyseresultaten naar een strategie en het managen van de daaruit voortvloeiende acties. Voor het realiseren van nieuwe samenwerkingsvormen tussen marktpartijen en het ontwikkelen van innovatieve bedrijventerreinen is dit van groot belang. De belangrijkste voordelen van de genoemde stappen zijn de bruikbaarheid voor zowel het bedrijfsleven als de overheid, de aansluiting bij de ideeën en belangen van de betrokken partijen en het structurele en systematische karakter.

De stappen in het proces zijn onderverdeeld naar een strategische en een operationele cyclus. Het doorlopen van deze cycli moet niet worden gezien als een eenmalige exercitie, maar als een continu proces. De strategische cyclus betreft het voorbereiden, opzetten en implementeren van besluiten over de ontwikkeling van industriële symbiose op bedrijventerreinen. De operationele cyclus heeft betrekking op het managen van concrete projecten of activiteiten. Voor de ontwikkeling van industriële symbiose op bedrijventerreinen zijn deze cycli van groot belang. In deze

Page 55: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

44

fase van het proces worden de belangen van de deelnemende partijen, potentiële kansrijke projecten en de haalbaarheid van initiatieven zichtbaar. Uit de praktijk blijkt dat meer dan 90% van de mogelijke afbreukrisico’s op dit deel van het proces betrekking heeft [Ministerie van EZ 1998]. Hieruit blijkt ook het grote belang van een adequate organisatiestructuur bij het hanteren van het model van industriële symbiose. Daarom dient de organisatiestructuur van initiatieven op het gebied van industriële symbiose hier nadrukkelijk aandacht te krijgen.

De oplossingen van milieuproblemen liggen opgesloten in een aanpak volgens de hoofdcriteria van een duurzame ontwikkeling van de maatschappij:

besparing van energie samen met het verhogen van de efficiëntie en het gebruik van duurzame energiebronnen; sluiting van stofkringlopen (reststoffen moeten zoveel mogelijk worden hergebruikt als grondstof); bevordering van de kwaliteit van producten en productieprocessen.

De vertaling van deze hoofdthema’s van het milieubeleid naar het schaalniveau van bedrijventerreinen biedt niet alleen kansen voor synergie van economie en milieu, maar ook kansen voor extensivering van logistiek en van het ruimtebeslag door bedrijfsactiviteiten. Ruimte en logistiek worden daarmee een toegevoegde dimensie. Door rendementverhoging van het gebruik van grondstoffen, energie-dragers en andere hulpstoffen kan per eenheid product een extensivering van het beslag op grondstoffen, energiedragers, logistiek en ruimte worden bewerkstelligd [Van den Thillart, Konz & Weijnen 1996].

2.4.1 Milieuvoordelen

Binnen het milieuaspect van duurzame bedrijventerreinen dienen zich voor bedrijven en overheden nieuwe mogelijkheden aan die aansluiten bij de trend van toenemende eigen verantwoordelijkheid en concentratie op kernactiviteiten. Deze mogelijkheden (zie figuur 2.1) zouden op het niveau van het bedrijventerrein kunnen omvatten:

cascadering energie, grondstoffen en water; gemeenschappelijk gebruik van bedrijfsfuncties; collectieve inzameling en afvoer van reststoffen.

De voordelen voor het milieu uiten zich in: optimaal gebruik van grond- en hulpstoffen (energie, water, materialen); minimale milieudruk, dat wil zeggen minimaliseren van:

emissies;reststromen (stort en verwerking); hinder;druk op of onomkeerbare schade aan biodiversiteit.

Page 56: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

45

Cascadering energie, grondstoffen en waterOnderlinge uitwisseling van energie, grondstoffen en water kan op twee manieren plaatsvinden: door het ontwikkelen van cascades en door het sluiten van kring-lopen. Cascades houden in dat het gebruik van energie en materiaal loopt van hoogwaardig naar laagwaardig gebruik. Bij cascades leveren bedrijven die hoogwaardige energie- en materiaalstromen gebruiken, hun rest- en bijproducten aan bedrijven met een minder hoogwaardige behoefte. Deze bedrijven leveren op hun beurt weer aan een volgende schakel. Bij de inrichting van cascades is fysieke nabijheid van andere bedrijven van groot belang, omdat anders de afstand een belemmerende factor vormt. In figuur 2.8 is een en ander geschematiseerd weergegeven. Pijlen representeren materiaal- en energiestromen, bedrijven zijn aangegeven met donkere cirkels en gemeenschappelijke voorzieningen zijn aangeven met lichte cirkels.

Figuur 2.8 Beheer van reststromen en utilities op een duurzaam bedrijventerrein.

Ging het bij de cascades om de levering van restproducten tussen verschillende ketens, bij de inrichting van gesloten kringlopen vindt levering, gebruik, hergebruik en zuivering plaats binnen de keten. Met name niet-vernieuwbare grondstoffen dienen zo lang mogelijk binnen een productieketen gehouden te worden. Bij gesloten kringlopen kan men denken aan hergebruik van restwater als proceswater en van reststoffen als grond- en hulpstof [Ministerie van EZ 1998].

Gemeenschappelijk gebruik van bedrijfsfuncties Alle (middel)grote bedrijven op bedrijventerreinen hebben kostbare installaties voor bijvoorbeeld de opwekking van elektriciteit, de productie van stoom, proceswater, perslucht en/of zuivering van restwater. Met het oog op de benodigde hoeveelheid, de gewenste onafhankelijkheid of de continuïteit kiezen veel

Page 57: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

46

bedrijven ervoor deze installaties zelf te realiseren en te beheren. Voor een optimaal economisch en milieuhygiënisch rendement is het noodzakelijk om de beschikbare capaciteit zo volledig mogelijk te benutten. Gezamenlijk gebruik van bedrijfsfuncties biedt schaalvoordelen die leiden tot lagere kosten, tot mogelijke inkomsten uit de verkoop van utilities en bedrijfsfuncties en tot winst voor het milieu. Voorbeelden van gemeenschappelijk gebruik van bedrijfsfuncties zijn gezamenlijke installaties voor energievoorziening, afvalwaterzuivering, perslucht, een (vracht)autowasplaats en een onderhoudswerkplaats.

Collectieve inzameling en afvoer van reststoffen Het voorkomen of verminderen van reststoffen is een belangrijke doelstelling voor samenwerking tussen bedrijven. Zolang bedrijven reststoffen produceren, moeten ondernemers deze op een bedrijfseconomisch en milieuhygiënisch verantwoorde manier inzamelen afvoeren en verwerken. Samenwerking op dit gebied draagt bij aan het ontstaan van een verantwoorde vorm van reststoffenbeheer. Voorbeelden zijn:

collectieve reststoffencontracten; gezamenlijk reststoffendepot.

Aansluitend bij de inspanningen die ieder bedrijf op zich levert in het kader van bedrijfsinterne milieuzorg, wordt er dus ook een gecoördineerde activiteit op een hoger niveau ontwikkeld, namelijk dat van het bedrijventerrein. Elk bedrijf streeft naar optimalisatie van processen waardoor de productie van reststoffen en emissies wordt geminimaliseerd. Het bedrijf zal zich inspannen om met naburige of anderszins gerelateerde bedrijven reststoffen en eventueel emissies uit te wisselen om een nuttig gebruik daarvan te realiseren. Bepalingen hierover kunnen worden opgenomen in milieuvergunningen, bedrijfs-plannen en convenanten. Door samenwerking kunnen technische en organisa-torische instrumenten worden aangewend die in de uitgangssituatie niet mogelijk waren. De samenwerking leidt tot een betere uitwisseling van informatie tussen bedrijven onderling. Bovendien wordt het zicht op mogelijke oplossingen verbeterd. Een en ander kan de relatie met het bevoegd gezag overigens positief beïnvloeden.

De voordelen voor de overheid zijn vergelijkbaar. Ook hier biedt het concept van duurzame bedrijventerreinen nieuwe mogelijkheden voor de aanpak van samenhangende milieuthema’s zoals energie- en grondstofbesparing, waterbeheer, vervoersmanagement, milieuvoorlichting en milieu- auditing. De positie ten opzichte van het bedrijfsleven kan bovendien verbeteren waardoor de overheid meer groeit in de rol van regisseur, coördinator en borger. Voorts kunnen de efficiency en de effectiviteit van de handhaving toenemen.

Problemen die zich voor bedrijven kunnen voordoen, houden verband met de grotere onderlinge afhankelijkheid. Uitwisseling van reststromen kan leiden tot afhankelijkheid van deze reststromen en tot een grotere gevoeligheid voor storingen. De vraag naar back-upvoorzieningen kan deze problematiek onder-

Page 58: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

47

vangen. Gemeenschappelijk gebruik van voorzieningen op het gebied van utilities en reststoffenbeheer kan ertoe leiden dat een zekere selectie plaats moet vinden van de bedrijven die zich op een bedrijventerrein vestigen, ofwel tot specialisatie van delen van bedrijventerreinen. Dit heeft als bijkomend voordeel dat onderlinge hinder vermindert. Aangezien men echter vaak van een historisch gegroeide situatie moet uitgaan, treden hier mogelijk knelpunten op, tenzij win-winsituaties kunnen worden gecreëerd.

2.4.2 Economische voordelen

Uitgangspunt vormen de economische voordelen voor zowel bedrijven als overheden. Voor het bedrijfsleven zijn vooral de mogelijkheden op het gebied van kostenbeheersing en besparing interessant, aangezien deze tot versterking van de concurrentiepositie leiden. Zo kunnen via het sluiten van stofkringlopen en door hergebruik van rest- en bijproducten niet alleen besparingen worden gerealiseerd op energie en grondstofkosten, maar ook op de kosten van afvalverwerking. Ook zijn door samenwerking, bijvoorbeeld het gemeenschappelijk gebruik van voorzieningen, schaalvoordelen te behalen die buiten het bereik van de afzonderlijke bedrijven liggen. De continue ontwikkeling van innoverende productieprocessen zal tot een voorsprong leiden en daarmee tot een verbetering van de marktpositie.De voordelen voor de overheid liggen met name op het gebied van het aantrekken van nieuwe en het versterken van bestaande bedrijven door de verbetering van het vestigingsklimaat, wat positief uitwerkt op de regionale economische structuur.

2.4.3 Logistieke en ruimtelijke voordelen

Grote logistieke en ruimtelijke voordelen kunnen worden gehaald door clustering van de met elkaar producerende bedrijven en logistieke dienstverleners op de bedrijventerreinen. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om samenwerking in goederen- en personenvervoer (logistiek, efficiency voordeel) en/of synergie in gezamenlijke voorzieningen (ruimte, volumebeperking).

BereikbaarheidDe (her)inrichting van een bedrijventerrein kan de bereikbaarheid en diversiteit van vervoer vergroten (meer effectieve ontsluiting), waardoor op locatie congestie-problemen kunnen worden opgelost, mede door het voorkomen van vervoers-stromen.

Visuele aspect en hinder Ook kan de beschikbare ruimte optimaal worden ingericht en de visualisatie van het bedrijventerrein worden verbeterd. Daarnaast kunnen vrijkomende gronden worden herontwikkeld en kan onderlinge hinder worden voorkomen door bijvoorbeeld segmentering.

Page 59: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

48

Effectief ruimtegebruik Voorts vormen duurzame bedrijventerreinen een aangrijpingspunt voor innovatieve bouwconcepten zoals ondergronds bouwen, etagebouw en demontabel bouwen. Intensief en meervoudig ruimtegebruik en een daaruit volgende niet-traditionele verkaveling liggen dan ook voor de hand. Bij intensief ruimtegebruik kennen we vier dimensies. Deze kan men combineren en op verschillende schaalniveaus toepassen:1. intensiever benutten van de ruimte door één functie; 2. beter benutten van de grond door één of meerdere functies efficiënter in te

richten in horizontaal opzicht; 3. beter benutten van de grond door één of meerdere functies gelaagd te realiseren

(verticaal);4. intensivering van het grond- en ruimtegebruik door diverse functies gebruik te

laten maken van dezelfde grond c.q. ruimte.

De voordelen voor de overheid liggen met name op het gebied van efficiënt en hernieuwbaar grondgebruik, een systematischer aanpak van saneringsprojecten, het instellen van milieuzonering en het beheer van bedrijventerreinen met het oog op het behoud van een blijvend hoog kwaliteitsniveau. Daardoor worden ingrijpende revitaliseringprocessen vervangen door een geleidelijke, gestuurde evolutie met behoud van aanwezige bedrijvigheid.

Gemeentelijke bestemmingsplannen maken het door een starre regelgeving vaak onmogelijk een kavel efficiënt in te richten. Zo geven dergelijke plannen vaak de maximale hoogte en maximale bebouwingspercentages waarin gebouwd mag worden. Het transportbedrijf Christian Salvesen kreeg ontheffing van het bestemmingsplan voor de bouw van een 30 meter hoog warehouse op bedrijven-terrein Loven te Tilburg. Deze oplossing stelt weliswaar extra eisen aan het logistieke systeem van het warehouse, maar de beschikbare ruimte is wel optimaal gebruikt, waardoor er ruimte blijft voor overige activiteiten.

Combineren van vervoer van goederen en personen Steeds meer bedrijven functioneren in netwerken met een toenemende transportbehoefte. Tegelijk raakt het Nederlandse wegennet alsmaar meer verstopt. Hierdoor daalt de betrouwbaarheid van de aan- en afvoer van producten en grondstoffen over de weg, stijgen de transportkosten en neemt de milieubelasting van het goederenvervoer toe. Ook het dagelijks personenverkeer van en naar bedrijven kampt met steeds langere reistijden. De congestie in het vervoer zal naar verwachting alleen maar toenemen. Samenwerking tussen bedrijven op het gebied van het goederen- en personen-vervoer biedt mogelijkheden om goederen- en mensenstromen te combineren zoals:

beladingsgraden transporteenheden (retourvrachten); multimodale terminals; gecombineerd personenvervoer ten behoeve van de werknemers.

Page 60: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

49

2.4.4 Biodiversiteitsvoordelen

Biodiversiteit zal op lange termijn een cruciale factor worden in beleidsvorming van verschillende overheden, ook ten aanzien van het proces van industriële symbiose. Door op korte termijn reeds inhoud te geven aan dit begrip en vanuit het voorzorgsprincipe zuinig met de biodiversiteitvoorraad om te gaan, kunnen we deze behoeden voor onomkeerbare schade.

2.4.5 Politieke en bestuurlijke randvoorwaarden

Of de voordelen voor milieu, economie, ruimte en logistiek ook daadwerkelijk worden gerealiseerd, is afhankelijk van de situatie ter plaatse. De uitgangssituatie op een bedrijventerrein, zoals ligging, aard van de bedrijvigheid en ontsluiting, is sterk bepalend voor de technische, ruimtelijke en organisatorische mogelijkheden voor duurzame initiatieven.

De ambities van de betrokken partijen worden niet alleen beïnvloed door percepties van mogelijke baten en noodzakelijke kosten, maar ook door het al dan niet aanwezig zijn van een netwerk van vertrouwensrelaties. De formele bestuurlijke aspecten spelen een belangrijke rol. Daarbij gaat het om de wijze waarop structuur-, streek- en bestemmingsplannen tot stand komen, om de aanwezigheid van regionale bestuursvormen, om de lokale grondexploitatie en om de beschikbare subsidie- en financieringsregelingen. De opstelling van nuts(utility)bedrijven is van groot belang: zien zij deze ontwikkeling als een kans of als een bedreiging van hun reeds afbrokkelende monopoliepositie?Men dient daarnaast bij de ontwikkeling en realisatie van duurzame bedrijven-terreinen rekening te houden met de juridische randvoorwaarden. Deze zijn van publiekrechtelijke (vergunningen, handhaving enzovoort), privaatrechtelijke (rechtsvormen, contracten enzovoort) en fiscaalrechtelijke aard.

2.5 Faalfactoren en oplossingsrichtingen industriële symbiose op bedrijventerreinen

Het proces van industriële symbiose op bedrijventerreinen (het realiseren van duurzame bedrijventerreinen) is een relatief nieuwe ontwikkeling. Lering trekken uit projecten die in het recente verleden zijn opgestart, kan helpen om bedrijven-terreinen verder te ontwikkelen. Hoewel mensen eerder geneigd zijn te kijken naar succesfactoren, worden hier juist de faalfactoren zichtbaar. Het oplossen hiervan vormt het aangrijpingspunt voor uiteindelijk succes.

Page 61: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

50

Onder faalfactoren worden de redenen of omstandigheden verstaan, waaronder een initiatief voor de realisatie van een duurzaam bedrijventerrein niet of slechts ten dele tot ontwikkeling komt. Oplossingsrichtingen worden gezien als manieren om deze redenen of omstandigheden te vermijden (preventie) of te verhelpen.

Uit de ervaring met en analyse van diverse symbioseprojecten waar de auteurs nauw bij betrokken waren [Roelofs & Ekelenkamp (TNO-MEP) 2001], is een overzicht geconstrueerd van faalfactoren die bij de aanpak van industriële symbiose op bedrijventerreinen vaak voorkomen. Dit overzicht kan men indelen naar factoren ten aanzien van organisatie/proces, inhoud, financiering en projectexterne factoren. Tabel 2.4 geeft hiervan een overzicht en uitwerking.

De aanwezigheid en het belang van bepaalde faalfactoren zijn verschillend voor ieder bedrijventerrein; geen twee bedrijventerreinen zijn identiek. De samenstelling, de grootte, de samenwerking tussen individuele bedrijven en met de overheid verschillen van geval tot geval. Fundamenteel is het verschil tussen bestaande en nieuw in te richten bedrijventerrein. Hoewel in beide gevallen draagvlak en betrokkenheid van groot belang zijn, kunnen met de te vestigen bedrijven in de beginfase al afspraken worden gemaakt over duurzaamheids-investeringen en kan er gewerkt worden aan het oprichten van parkmanagement. Bij bestaande terreinen staat het draagvlak bij bestaande bedrijven centraal, maar daarvoor zal niet elk bedrijf zich verantwoordelijk voelen.

Tabel 2.4 Faalfactoren industriële symbiose van bedrijventerreinen [Roelofs & Ekelenkamp (TNO-MEP) 2001, aangevuld met eigen inbreng (cursief)] Hoofdcategorie t.a.v. faalfactoren

Rubricering faalfactoren in deelaspecten

Organisatie / proces Voortkomend uit type proces (complex, innovatief) Gebrek aan betrokkenheid / draagvlak / vertrouwen Onduidelijkheid in communicatie / afspraken / competentieLange doorlooptijd en trage voortgang als gevolg van type project

Inhoud Gebrek aan ervaring en kennis Onduidelijkheid over de inhoud van de doelen van project

Financiering Gebrek aan inzicht, kennis en ervaring Financiële risico’s / belangen

Projectexterne factoren Belemmering als gevolg van wijze van uitvoering, beleid en wetgeving Onvoldoende afstemming op ontwikkelingen in de nabije omgeving

Page 62: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

51

2.6 Conclusies

PraktijkvoorbeeldenDe bevindingen die uit de analyse van de praktijkvoorbeelden en de literatuur naar voren komen, laten zien dat we aan het begin staan van een nieuwe ontwikkeling. Overigens zijn er nog weinig concrete investeringen gerealiseerd, zeker niet in Nederland. Regionale en lokale netwerken zoals INES Mainport en bedrijven-terrein RiVu hebben via hun bottum-up werkwijze echter al concrete resultaten bereikt die van groot nut kunnen zijn bij de verdere uitbouw van dit concept. Zowel vanuit het oogpunt van verbetering van de concurrentiepositie als vanuit het oogpunt van milieu, ruimtelijke ordening en logistiek zijn deze ontwikkelingen al van groot belang gebleken.

Er blijkt dat door samenwerking van bedrijven op bedrijventerreinen voordelen zijn te behalen en dat het niveau van dergelijke terreinen mede daardoor op peil kan blijven. Samenwerking van overheid en bedrijfsleven is momenteel op de meeste bedrijventerreinen nog afwezig of onvoldoende gestructureerd. Een goede organisatiestructuur is daarvoor noodzakelijk, zowel strategisch als operationeel. Bovendien draagt deze bij aan het creëren van een gestructureerd overleg tussen de overheid en de betrokken bedrijven.

Geconcludeerd kan worden dat er zich gedurende de afgelopen jaren talrijke ontwikkelingen hebben voorgedaan die het denken over bedrijventerreinen ingrijpend hebben gewijzigd. Schaalvergroting, ruimtelijke aspecten, milieubeleid, logistiek, verzelfstandiging van bedrijfsonderdelen en het besef van de veroudering van veel terreinen bij ongewijzigd beleid zijn daar voorbeelden van.

FaalfactorenNiet mag worden onderschat, dat industriële symbiose een zaak van lange adem is. Het is een nog onbekend fenomeen waardoor er weinig praktische ervaring is opgedaan. In de literatuur wordt hier te gemakkelijk aan voorbij gegaan waardoor ten onrechte het beeld ontstaat dat dergelijke projecten uit zich zelf ontstaan. Er zijn nog weinig beslissingsondersteunende instrumenten voorhanden.

Industriële symbiose Uit het voorgaande kan tevens de conclusie worden getrokken, dat industriële symbiose, vooral gezien de te behalen voordelen, een aantrekkelijke middel is om te komen tot duurzame (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen.Niet uit het oog mag worden verloren, dat het primaire doel van het bedrijfsleven is gericht op continuïteit en winst. Dit betekent overigens niet, dat bedrijven niet enthousiast kunnen zijn voor dit soort samenwerkingsprojecten, om aansluiting te kunnen houden bij de ontwikkeling van het maatschappelijk denken, wat uiteindelijk het imago ten goede komt.

Page 63: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

52

Page 64: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

53

Hoofdstuk 3.Huidig beleid in relatie tot industriële symbiose

3.1 Inleiding

In hoofdstuk 2 concludeerden we dat de ontwikkeling van industriële symbiose slechts moeizaam van de grond komt. Huidige organisatiestructuren, wet- en regelgeving en de uitvoering daarvan belemmeren de overgang van een geïntegreerde benadering van milieuproblemen in samenhang met economische en maatschappelijke factoren naar daadwerkelijk duurzaam ondernemen. In hoeverre we erin slagen die overgang te maken, zal voor een groot deel afhankelijk zijn van het gevoerde overheidsbeleid en het eigen initiatief van de industrie. Enkel flexibiliteit en inzet van beide kanten leiden tot concrete resultaten, waarbij de positieve effecten van industriële symbiose tot hun volle recht komen. Voordat we uitspraken kunnen doen over mogelijke oplossingsrichtingen, dienen we een goed begrip te hebben van het huidige beleid en de organisatie van overheid en bedrijfsleven inzake industriële symbiose. In dit hoofdstuk schetsen we de belang-rijkste trends en de beleidsontwikkeling (en de uitvoering daarvan) op het gebied van milieu, economie, logistiek, ruimte en biodiversiteit inherent aan en in relatie tot industriële symbiose.

3.2 Milieu

3.2.1 Trends

De milieueffecten van industriële activiteiten zijn in de afgelopen decennia meer en meer onderkend en hebben vanuit zeer verschillende perspectieven - niet in de laatste plaats vanuit de industrie zelf - aandacht gekregen. Incidentele catastrofes in de procesindustrie en de reactie hierop van de bevolking vormden de aanzet tot dit toegenomen bewustzijn. In 1952 stierven b.v. naar schatting 4.000 mensen in Londen direct of indirect door een zeer hoge concentratie luchtverontreiniging. Dat was niet de eerste keer dat smog slachtoffers maakte. Al in 1930 kwamen in het Maasdal bij Luik zestig mensen door ernstige verontreiniging van de lucht om het leven. Ook vervuiling van het water maakte slachtoffers. In de jaren vijftig verontreinigenden kwiklozingen het zeewater rond Japan. Het kwik kwam in de voedselketen wat leidde tot honderden sterfgevallen onder de Japanse bevolking. In 1969 viel een vat met het insecticide endosulfan in de Rijn wat 25 miljoen vissen het leven kostte [Oosthoek 1984]. Het toegenomen bewustzijn van de negatieve milieueffecten van de industrie vormde de inleiding tot het opbouwen van de kennis over de interactie tussen milieu en industrie op een meer systematische en

Page 65: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

54

wetenschappelijke wijze. Hoewel hierin inmiddels flinke stappen voorwaarts zijn gemaakt [Van den Thillart, Konz, Lambert & Janssen 2001], houdt het traditionele cliché van milieuverontreiniging in de procesindustrie - de roetende schoorsteen - sindsdien hardnekkig stand [Konz & Verschueren 1997].

Figuur 3.1 Aanduiding bedrijventerrein.

Tot op de dag van vandaag gebruikt de ANWB op zijn verwijzingsborden het symbool van een fabrieksgebouw met een rokende schoorsteen om de ligging van bedrijventerreinen aan te geven. Ten onrechte wordt daarmee het beeld geschapen dat de aantasting van het milieu uitsluitend het gevolg is van industriële productie. In werkelijkheid is de industrie een van de betrokken actoren naast onder meer landbouw, verkeer en ook huishoudens. De maatschappij is steeds minder bereid om overmatige milieudruk, veroorzaakt door onder meer ondernemingen, te accepteren. Ondernemers vragen zich dan ook af hoe zij hun activiteiten kunnen 'verduurzamen', hoe zij kunnen toewerken naar een combinatie van economisch, sociaal en ecologisch verantwoord ondernemen [Cramer 1999], voortkomend uit een toenemende aandacht van de omgeving en de bevolking.

De zorg om ‘het milieu’ heeft de afgelopen decennia geresulteerd in talloze maatregelen. Hoe heeft het beleid zich in de loop der tijd ontwikkeld en wat waren de resultaten? In deze paragraaf schetsen we de ontwikkeling van het milieubeleid van 'geen' beleid in de jaren vijftig tot een volwassen beleid. Het gaat daarbij grofweg om het proces van gewaarwording van de milieuproblematiek tot een structurele aanpak hiervan op een economische en maatschappelijk verantwoorde manier. Een dergelijk proces vergt tijd.

Waar we ons in de bespreking van de overige beleidsvelden in de volgende paragrafen beperken tot het schetsen van de kernpunten van beleid en de uitvoering daarvan, leggen wij in deze subparagraaf de nadruk op de ontwikkeling van het milieubeleid. De reden hiervoor is dat de ontwikkeling van dit jongste beleidsveld,

Page 66: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

55

het bestaat immers pas 40 jaar, het meest expliciet aansluit bij de trend van duurzaam ondernemen, waarbij industriële symbiose als een van de middelen wordt gezien. Daarentegen ligt juist vooral in de huidige uitvoering van het milieubeleid een belangrijke belemmering voor een succesvolle totstandkoming van het proces van industriële symbiose. We lichten dit toe aan de hand van een beschouwing op hoofdpunten van de ontwikkeling van milieuzorg en het huidige milieubeleid en de trends op dit gebied.

Figuur 3.2 De vier fasen van milieuzorg [Leefmilieu 1 (1997) 6].

Bij deze beschrijving hanteren we de volgende globale fasering (figuur 3.2): aanpak achterstallig milieuonderhoud (jaren vijftig en zestig); milieutechnische aanpak (jaren zeventig en eerste helft jaren tachtig); procesgeïntegreerde aanpak (eind jaren tachtig, jaren negentig); duurzaam ondernemen (eind jaren negentig, begin 21ste eeuw).

3.2.2 Milieubeleid in het algemeen

Fase 1: Aanpak achterstallig onderhoud: gewaarwording Met de sterke groei van productie en consumptie na de Tweede Wereldoorlog begon de milieuvervuiling zoals wij die tegenwoordig kennen, zichtbare vormen aan te nemen [Boersema, Copius Peereboom & De Groot 1991]. Net als in het buitenland duurde het in Nederland tot het eind van de jaren zestig voordat het milieuprobleem werd onderkend als belangrijk maatschappelijk probleem. Wel voerde de Nederlandse overheid in de jaren vijftig al een actief natuur-beschermings- en ruimtelijkeordeningsbeleid naar aanleiding van incidentele catastrofen in de industrie, vooral op aandringen van reeds langer bestaande natuur-beschermingsorganisaties [Cramer 1989].

Page 67: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

56

Tijdens de eerste fase zocht men de oplossing in ‘good housekeeping’. Men probeerde de emissies en afvalproductie te verminderen door zorgvuldiger te werken. De opbrengsten van deze benadering waren hoger dan de kosten. Enkele kenmerken van deze fase zijn verder toepassing van het ‘stand still-principe’, isoleren, beheersen (hoge schoorstenen) en verbergen (rioleringen) met vooral als doel te voldoen aan milieukwaliteit van lucht, water en bodem. De benadering van good housekeeping verplaatste het probleem alleen maar en loste niets op.

VoorbeeldUit deze fase stammen de zogenaamde ‘smeerpijpen’. Dit zijn afvalwaterleidingen, die onbehandeld afvalwater naar zee afvoerden. De bekendste is de smeerpijp, die afvalwater van de aardappelmeelindustrie in de veenkoloniën loosde op de Waddenzee. In België werd een smeerpijp van Luik naar Antwerpen aangelegd, die nooit in gebruik is genomen.

Fase 2: Milieutechnische aanpak / Schoonmaaktechnologie / Regelgeving Internationale literatuur stimuleerde eind jaren zestig de toenemende zorg om het milieu. Met name het rapport Limits to the Growth van de Club van Rome [Meadows 1972] had hierbij een grote invloed. Door het groeiend bewustzijn bij de bevolking kreeg het milieuprobleem meer prioriteit op de agenda van vele politieke partijen. Mede als gevolg hiervan vonden er in het begin van de jaren zeventig tal van veranderingen in het regeringsbeleid plaats. In de tweede helft van dat decennium verloor de milieuproblematiek geleidelijk haar prioriteit ten gevolge van een toenemende economische stagnatie (oliecrisis in 1973-1974) en de daardoor vergrote aandacht in Nederland voor zaken als werkloosheidsbestrijding.

VoorbeeldEen bedrijf gebruikt grote hoeveelheden trichloorethaan als oplosmiddel en test ter voorkoming van een end-of-pipe-investering in een koolfilter een proces-geïntegreerd alternatief uit in de vorm van het veel onschuldigere azijnzuur. Het Waterschap reageert echter met de opmerking dat het beleid erop gericht is nieuwe stoffen alleen nog toe te staan als er sprake is van een nulemissie. Ondanks dat ook voor het waterspoor een veel gunstigere situatie zou ontstaan, is het bedrijf daardoor gedwongen toch te investeren in een koolfilterinstallatie van circa 13 miljoen euro.

De ontwikkeling van de milieuwetgeving ging echter gestaag door. Er ontstond meer aandacht voor gemeentelijke bevoegdheden in het kader van de Hinderwet. De rijksoverheid richtte zich met name op landelijke regelgeving en het planmatig vastleggen van milieudoelstellingen en kwaliteitsnormen. De provinciale taken bestonden voornamelijk uit vergunningverlening en handhaving, ruimtelijke ordening, het vaststellen van streekplannen en het goedkeuren van gemeentelijke bestemmingsplannen. De primaire taken van de gemeente lagen vooral op het terrein van vergunningverlening en handhaving, het opstellen van bestemmings-

Page 68: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

57

plannen en het uitvoeren van milieubeheerstaken (afvalinzameling en beheer van stortplaatsen).

De milieutechnische aanpak gericht op kwaliteitsnormen kende twee sporen: de bronbenadering en de effectbenadering.

De bronbenadering was erop gericht de verontreiniging van het milieu aan de bron te bestrijden, omdat eenmaal in het milieu gebrachte vervuiling niet of moeilijk ongedaan gemaakt kan worden (emissiebenadering). Bedrijven kregen een vergunning als zij de noodzakelijke maatregelen troffen.De effectbenadering wilde aan de hand van kwaliteitsnormen voorkomen dat nadelige effecten voor milieu en mens optraden (immissiebenadering). Indien emissies de kwaliteitsnormen overtraden, moesten bedrijven verdergaande bestrijdingsmaatregelen nemen. Bij het gewenste resultaat werd een vergunning afgegeven.

VoorbeeldDe normstelling voor de bronbenadering werd voor het (vergunningen)beleid vertaald in de begrippen BPM (Best Practical Means) en BTM (Best Technical Means). Onder BPM vallen de technieken die uit kostenoogpunt aanvaardbaar zijn voor een normaal renderend bedrijf. Bij BTM gaat het om technieken die tegen hogere kosten resulteren in een nog grotere reductie van de verontreiniging en die minimaal één keer in de praktijk zijn toegepast. De normstelling leverde veel problemen op, omdat de normen voortdurend bijgesteld moesten worden als gevolg van technische ontwikkelingen, ervaring en jurisprudentie. Op rijksniveau werden overigens wel AMvB’s ontwikkeld die voor veelvoorkomende processen de toe te passen technische voorzieningen aangeven.

Ook de normstelling voor de effectbenadering gaf de nodige moeilijkheden. Ten eerste was het niet mogelijk de effecten van afzonderlijke activiteiten (huishouden, verkeer, import enzovoort) vast te stellen. Dat betekende dat milieukwaliteits-normen niet konden dienen als norm bij de beoordeling van individuele aanvragen, maar uitsluitend als toets voor het te voeren vergunningenbeleid als geheel. Ten tweede waren voor slechts een beperkt aantal stoffen normen vastgesteld. Men kwam hier ook nauwelijks mee vooruit, vooral omdat fundamentele kennis van gedrag en effecten van vele stoffen ontbrak.

De tweesporenbenadering gold in theorie voor elke vergunningaanvraag. In de praktijk bleek dat slechts voor een deel van de vergunningaanvragen een arbeidsintensieve en uitgebreide voorbereiding van de beslissing noodzakelijk was. Immers, niet voor elke stof is het noodzakelijk om er uitvoerig aandacht aan te besteden. De rijksoverheid maakte onderscheid tussen een zwarte en een grijze lijst van stoffen. Stoffen op de zwarte lijst vormden door hun zeer toxische eigenschappen (met cumulatieve effecten) een ernstige bedreiging voor het milieu en verdienden daarom extra aandacht. Voor stoffen op de grijze lijst gold dit in mindere mate. Op die grijze lijst stonden schadelijke stoffen. De provincie Noord-

Page 69: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

58

Brabant werkte daarnaast tot 1988 nog met een beige lijst. Daarop stonden stoffen met louter hinderlijke effecten zoals geur of melkpoeder. Ook geluid zou hier qua benaderingswijze onder kunnen vallen. Dit onderscheid is terug te zien in tabel 3.1.

In het begin van de jaren tachtig groeide het besef dat deze aanpak geen garantie bood voor een schoon milieu: om binnen de gestelde termijn aan de vereiste standaarden te voldoen beperkten bedrijven zich tot toepassing van end-of-pipe-technieken (afvalwaterzuiveringsinstallaties, geluidsisolatie, stankfilters enzovoort) en het aanbieden van verzamelde afvalstromen voor verwerking, terwijl de bron van vervuiling en verspilling niet werd aangepakt.

Tabel 3.1 Stofgerichte benadering bij vergunningverlening [Essink & Konz 1985]Stof 1 2 3 4 5 Zwartelijst

toepassenBTM

toetsen aan kwaliteitsnorm

bij norm-overschrijdingsaneringsplan

eventueelweigeringvergunning

Grijzelijst

toepassenBPM

toetsen aan kwaliteitsnorm

bij norm-overschrijdingtoepassen BTM

bij norm-overschrijdingsaneringsplan

eventueelweigeringvergunning

Beigelijst

toepasseneenvoudigemiddelen

toetsen aan kwaliteitsnorm

bij norm-overschrijdingtoepassen BPM

verder als grijze lijst

Voorbeeld: Onder beheer van voornamelijk waterschappen worden grote water-zuiveringsinstallaties gebouwd waarin al het afvalwater in grote tanks wordt gemengd, ongeacht de soort vervuiling. Vervolgens zuivert men het mengsel tot aanvaardbare normen. Deze zuiveringen gebruiken veel energie, produceren slib van een slechte kwaliteit en het afvalwater is vaak slechter dan het afvalwater van menig bedrijf. Steeds meer bedrijven zijn zelf gaan zuiveren en door proces-verbeteringen efficiënter gaan werken. De hoge kosten worden nu op de burger afgewenteld. Deze tendens is de afgelopen jaren versterkt.

Langzamerhand wordt echter steeds duidelijker dat de milieutechnische aanpak van fase 1 en 2 de milieuproblemen wel beter beheersbaar maakte, maar niet tot structurele oplossingen (innovatie) leidde en in feite economisch gezien alleen maar kostenverhoging opleverde. Door deze aanpak is ook het beeld ontstaan dat milieu alleen maar geld kost.

Het overheidsbeleid bleek niet te leiden tot fundamentele verbeteringen en creëerde een defensief gedrag bij bedrijven. Daarnaast ontstond er een situatie waarin de onderneming het economisch belang vertegenwoordigde en de overheid het milieubelang. Economisch en ecologisch belang staan daarmee lijnrecht tegenover elkaar [Van de Laak, Boons e.a. 1999].

Page 70: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

59

Fase 3: Procesgeïntegreerde aanpak Nederland werd behalve met de bestaande milieuproblemen (lucht- en water-vervuiling) geconfronteerd met nieuwe problemen als bodemverontreiniging, zure regen en mondiale problemen als het broeikaseffect en de aantasting van de ozonlaag. De overheid zag in dat deze problemen niet te beschouwen waren als individuele verschijnselen en ging haar beleid nadrukkelijker richten op een geïntegreerde planning. Van een compartimentale aanpak, gericht op het verminderen van negatieve effecten op water, bodem en lucht, werkte men naar een integrale aanpak en planning. Daarbij verschoof het accent van een curatieve naar een preventieve aanpak en van een regionale naar een internationale oriëntatie. Naast directe regulering (wet- en regelgeving, vergunningverlening) legde de overheid zich toe op de verdere uitbreiding van twee andere typen gedrags-beïnvloeding:

financieel-economische regulering, gericht op het beïnvloeden van milieu-vriendelijk gedrag door financiële prikkels; sociale regulering, ofwel verinnerlijking: verschillende groepen in de maat-schappij moeten verantwoordelijkheid dragen voor het eigen handelen in relatie tot het milieu.

Financieel-economische regulering Financieel-economische regulering maakt gebruik van financiële instrumenten om gewenst gedrag te stimuleren. Het kan hierbij gaan om beloning door subsidies en andere regelingen of bestraffing door opgelegde boetes. Een voorbeeld van financiële prikkels die leiden tot gedragsverandering is de opbouw van water-kosten. De totale waterkosten blijken vaak een factor vier hoger te zijn dan de kosten van winning [GTD 2001]. Voor investeringsaanvragers en de proces-industrie vormen de additionele heffingen sterke prikkels om waterbesparing te realiseren.

Voorbeeld: De integrale kosten van water in de procesindustrie zijn opgebouwd uit [GTD 2001]:

inkoop/winning van water en heffingen; verloren gaande grondstoffen, benodigde reinigingsmiddelen; kosten door overbemeten leidingen en pompen; transportkosten van het afvalwater naar zuivering (rioolrecht); zuiveringskosten van het afvalwater / dun waterkosten (kwantiteit).

Het onderzoek naar de totale waterkosten is in opdracht en onderbegeleiding van de onderzoekers tot stand gekomen. Het bijzondere van dit onderzoek was dat het is uitgevoerd door de Gemeenschappelijke Technologische Dienst van de Brabantse waterschappen in opdracht van de bedrijven.

Page 71: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

60

Sociale regulering Het werd duidelijk dat de complexiteit van het milieuvraagstuk en de schaal waarop het zich afspeelde, een andere aanpak noodzakelijk maakten. In de eerste plaats werd er expliciet aandacht geschonken aan de noodzaak van eigenverantwoordelijkheid van bedrijven voor het minimaliseren en voorkomen van milieueffecten. Door druk van buitenaf en ervaringen in de Verenigde Staten met Pollution Prevention Pays was reeds het inzicht ontstaan dat milieu en economie geen vijanden hoefden te zijn, maar hand in hand konden gaan. Het inzicht ontstond dat procesgeïntegreerde maatregelen enerzijds leidden tot een effectievere bestrijding van emissies en anderzijds dat noodzakelijke investeringen zich vaak snel terugverdienden. Nu werd er een situatie gecreëerd waarbij de overheid randvoorwaarden stelt en de individuele onderneming een grote mate van vrijheid heeft in de manier, waarop zij haar milieudoelstellingen realiseert, hetgeen in overeenstemming is met de filosofie van zelfregulering. Het milieubeleid wordt geïntegreerd in het gehele ondernemingsproces. Bedrijfsinterne milieuzorg-systemen en convenanten vormden hierbij een belangrijk instrument.

De grondstoffen van bier zijn water, mout en hop. Procesoptimalisatie en 'good housekeeping' leidt niet alleen tot minder watergebruik, maar ook tot minder afvalwater, reinigings- en desinfectiemiddelen en energieverbruik.Het bijproduct bostel dat vrijkomt bij het brouwproces, kan men scheiden in twee hoofdfracties elk met een specifiek toepassingsgebied. De eiwitrijke fractie vindt toepassing als hoogwaardig diervoer. De vezelfractie vindt toepassing als brandstof voor het produceren van warmte voor het brouwproces. Dit thermische conversieproces kan in 20% van de totaal benodigde warmte voor een productieplant voorzien.Door gebruik te maken van andere modaliteitvormen voor het aan- en afvoeren van producten en halffabrikaten is het mogelijk congestie van verkeerswegen en daarmee het brandstofverbruik te verminderen.

De eigen verantwoordelijkheid van de industrie voor milieuproblematiek is in essentie beschreven in de nota Milieuzorg in samenspel door de Commissie Bedrijfsinterne Milieuzorgsystemen op initiatief van de industrie in juni 1988. In deze nota is uitgegaan van de volgende drie soorten criteria voor milieu-zorgsystemen.

Criteria betreffende de structuur en inhoud. Een structuurcriterium is bijvoorbeeld de relatie tussen de opbouw van de organisatie en de uitvoering van controles. Een criterium voor de inhoud van het milieuzorgsysteem is wat dergelijke controles inhouden. Criteria betreffende het functioneren. Algemeen criterium is dat het systeem dient te functioneren volgens de regels die door de overheid en door het bedrijf op grond van zijn eigen verantwoordelijkheid zijn vastgelegd. Daarnaast zijn de nodige terugkoppelingen in het systeem van belang. Criteria voor de manier van vastleggen van structuur, inhoud en functioneren. Belangrijk is het om te bepalen wat schriftelijk vastgelegd moet worden en waar

Page 72: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

61

mondelinge afspraken volstaan. Ook is het belangrijk wanneer welke gegevens over het functioneren van het systeem dienen te worden vastgelegd.

In de milieuzorg speelt de ketenbenadering een belangrijke rol waar het gaat om het bepalen van de milieueffecten van het product gedurende de gehele levensloop: bepaling van bruto energiebehoefte (Gross Energy Requirement, GER) en levens-cyclusanalyse (Life Cycle Assessment, LCA). Met behulp van ketenbenadering kan men bestuderen welke maatregelen zorgen voor de optimale (milieu)prestatie van een keten als geheel. De benadering is ontleend aan de procesindustrie en houdt in, dat restproducten van een proces, al dan niet na een behandeling, weer dienstbaar kunnen worden gemaakt aan hetzelfde of aan een ander proces binnen het bedrijf. Het basisidee van procesintegratie is breed inzetbaar en kan op grond van materiaal- en energiestroomanalyses bijdragen aan het traceren en implementeren van besparingsopties die op hun beurt leiden tot een efficiënter productieproces.

Voorbeeld: Een vorm van procesgeïntegreerde aanpak is de toepassing van dampcompressie in brouwerijen. Tijdens het brouwproces ontwijkt damp. Door de damp op te vangen en te comprimeren stijgt deze enkele graden in temperatuur en kan men de gecomprimeerde damp gebruiken voor verhitting van de wort in plaats van verse stoom. Dit proces leidt tot energiebesparing en een vermindering van emissies. Daarnaast reduceert men met dit systeem de geuremissie van wort-dampen met ten minste 95%.

Rapportage vormt een belangrijk hulpmiddel bij het verschaffen van voor milieuzorg relevante informatie aan functionarissen binnen het bedrijf (interne rapportage) en aan overheidsinstanties (externe rapportage). Het is natuurlijk essentieel dat het systeem waaruit de te rapporteren gegevens voortkomen, goed is op gezet en naar behoren functioneert. Dat betekent onder meer dat voor de beoordeling van een milieuzorgsysteem gebruik moet worden gemaakt van metingen, inspecties en audits. De wijze waarop in de praktijk wordt gerapporteerd is verre van eenvormig. Een algemene regel voor de manier van extern rapporteren is er niet.

Interne rapportage De bedrijfsleiding dient regelmatig en bij voorkeur schriftelijk geïnformeerd worden over de gang van zaken op milieugebied. Onderwerpen van rapportage kunnen zijn: het functioneren van het milieuzorgsysteem en de resultaten daarvan zoals de naleving van instructies, uitvoering van het milieuprogramma, overtreding van overheidsregels; eventuele problemen met technische milieuvoorzieningen; bijzondere voorvallen zoals incidenten en klachten.

Externe rapportage Rapportage aan overheidsinstanties dient voor het verschaffen van inzicht als basis voor overleg tussen overheid en bedrijf en als hulpmiddel bij het stellen van prioriteiten inzake toezicht en controle. Op grond van vergunningen,

Page 73: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

62

verordeningen, wetten en afspraken moeten diverse gegevens worden gerappor-teerd. Dat zijn onder andere:

relevante meet -en registratiegegevens, inclusief de meetmethode; afgevoerd chemisch en overig afval; gegevens over relevante incidenten, inclusief de naar aanleiding daarvan getroffen maatregelen; resultaten van onderzoeken op milieugebied; gegevens over de uitvoering van het milieuprogramma; klachten van derden, inclusief de naar aanleiding daarvan getroffen maatregelen;gegevens over interne voorlichting en opleiding; gegevens over ontwikkeling en functioneren van het milieuzorgsysteem.

De procesgeïntegreerde aanpak maakte gaandeweg zichtbaar, dat het efficiënter is om de industrie zelf oplossingen te laten ontwikkelen en niet louter end-of-pipe-achtige reguleringen te laten toepassen. Deze reguleringen kunnen hun waarde behouden als uitgangspunt voor onderhandelingen bij vergunningverlening, waarbij de industrie zelf aangeeft op welke wijze zij daaraan kan voldoen en binnen welke termijn.

Figuur 3.3 Opbrengsten en kosten in de verschillende fasen van milieuzorg [Leefmilieu 1 (1997) 7].

In de vergunningen kunnen de resultaten van die onderhandelingen geborgd worden. Niet alleen deze druk van buitenaf, maar ook het toenemend bewustzijn van bedrijven dat met de preventieve aanpak van milieuproblemen succes geboekt kon worden op financieel gebied (pollution prevention pays), leidde tot een meer pro-actieve aanpak van het milieuprobleem vanuit de industrie. Figuur 3.3 schetst deze ontwikkeling, waarbij men aanpak van de milieuproblemen niet meer ziet als kostenpost, maar meer als mogelijke bron van opbrengsten.

Page 74: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

63

Fase 4: Naar duurzaam ondernemen De toenemende aandacht voor wat zich afspeelde buiten de fabriekspoorten was het gevolg van de verbreding van het begrip milieu naar duurzame ontwikkeling. Bij het op gang komen van dit duurzaamheidsdenken speelde het rapport van de World Commission on Environment and Development Our Common Future uit 1987 een belangrijke initiërende rol.

Het begrip milieu verbreedde naar duurzame ontwikkeling. Duurzame ontwikke-ling werd in het rapport van deze commissie (ook wel de Brundtlandcommissie genoemd) omschreven als “een proces van verandering, waarin het gebruik van hulpbronnen, de richting van investeringen, de oriëntatie van technologische ontwikkelingen en institutionele veranderingen alle met elkaar in harmonie zijn en (alle) zowel de huidige als de toekomstige mogelijkheden vergroten om aan menselijke behoeften en wensen tegemoet te komen” [WCED 1987, 46]. Dit begrip vormde de basis voor het Nederlands Nationaal Milieubeleidsplan van het ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu uit 1989, dat een nieuwe fase markeert in de benadering van milieueffecten van industriële activiteiten.

Deze nota introduceerde eind jaren tachtig het begrip duurzame ontwikkeling en gaf als nieuw paradigma aan dat milieuproblemen samenhangen en een gemeen-schappelijke oorzaak kennen. De Nederlandse overheid nam het streven naar duurzame ontwikkeling als leidraad voor haar milieubeleid en vertaalde de Brundtland filosofie in de volgende hoofdzaken: [Ministerie van VROM NMP 11989].

het intensief gebruik en verspilling van niet vervangbare energiedragers en grondstoffen;het openbreken van stofkringlopen; het verwaarlozen van kwaliteitsaspecten bij productieprocessen en producten.

Het rapport deed een hernieuwd beroep op de maatschappij om verantwoord om te gaan met energie en grondstoffen.

Geïnspireerd door het Brundtlandrapport speelt duurzame ontwikkeling hierin een belangrijke rol. De uitgangspunten van duurzame ontwikkeling zijn in het NMP geconcretiseerd in termen van integraal ketenbeheer, energie-extensivering en bevordering van kwaliteit. Toegevoegde elementen ten opzichte van het gedachte-goed van eerdere meerjarenprogramma’s milieu vormen:

aandacht voor langetermijneffecten; aanpak van grootschalige mondiale problemen; samenhang tussen milieukwaliteit en sociaal-economische ontwikkeling.

Sinds 1989 wordt er iedere vier jaar een nieuw NMP opgesteld. Het beleid is daarbij gericht op het bevorderen van duurzame ontwikkeling. De nadruk komt te liggen op thema’s als verzuring, verandering van het klimaat en verwijdering (ook wel de ver-thema’s genoemd). Deze visie benadrukt dat een ingreep in het milieu

Page 75: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

64

verschillende milieueffecten kan hebben. NMP 2 (1993) benadrukt het doel-groepenbeleid en de eigen verantwoordelijkheid van de doelgroepen. Afspraken met verschillende industrieën worden vastgelegd in convenanten en meerjaren-afspraken. NMP 3 (1998) en NMP 4 (2001) borduren voort op NMP 1 en NMP 2.

De toenemende maatschappelijke aandacht voor integraal ketenbeheer had ook zijn weerslag op het milieumanagement van bedrijven. Hoewel de introductie van integraal ketenbeheer aanvankelijk stroef verliep (bedrijven waren huiverig voor de organisatorische en economische risico’s bij het doorvoeren van verstrekkende verbeteringen), leidde de toegenomen aandacht wel tot milieugerichte productontwikkeling (ecodesign) van met name bestaande producten. In het ontwerpproces werd gestreefd naar een minimale milieubelasting in de gehele productieketen. Door gebruik te maken van andere modaliteitvormen voor het aan- en afvoeren van product en halffabrikaten, is het mogelijk congestie van verkeerswegen te verminderen en hierdoor ook een aanzienlijke vermindering van brandstof en beslag op ruimte te realiseren.

Het begrip integraal ketenbeheer werd verder uitgewerkt en op basis van een vergelijking met biologische ecosystemen kwam men tot de begrippen Industriële ecologie [Frosch 1991] en industrieel metabolisme [Ayres 1989]. Deze concepten benaderen de materiaal- en energiestromen binnen de economie analoog aan de stromen binnen natuurlijke systemen op aarde. Hierbij viel het op dat, terwijl de stofstromen in natuurlijke systemen vaak kringlopen vormen (zoals de koolstof- en stikstofkringloop), dit in de economie nauwelijks het geval is. Vanuit het geloof dat deze stapsgewijze milieuverbeteringen bij een verdere stijging van de wereld-bevolking en de welvaart per persoon niet voldoende resultaat brengen, ontwikkelde zich in het begin van de jaren negentig de gedachte dat bedrijven strategische keuzes in hun milieubeleid moeten maken, waarbij wordt toegewerkt naar aanmerkelijke verbeteringen van hun milieuprestatie. Ontkoppeling van milieudruk en economische groei wordt noodzakelijk geacht.

Een doorbraak op dit gebied ontstond toen een groep van vooraanstaande bedrijven, verenigd in het World Business Councel for Sustainable Development (WBCSD) hier invulling aan ging geven. Het toegenomen bewustzijn dat de industrie een sleutelrol vervult in een oplossing voor een duurzame globale ontwikkeling vormt de kern van het boek Changing Course, geschreven door Stephan Schmidtheiny aan de vooravond van de Earth summit te Rio de Janeiro in 1992. In dit boek wordt deze gedachte gevat in de term 'eco-efficiëntie'.

Page 76: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

65

Figuur 3.4 Economie en welvaart; Grondstofgebruik en vervuiling [WBCSD 2000].

Eco-efficiëntie is een managementfilosofie, die ondernemingen aanspoort tot duurzame milieutechnische verbeteringen die parallel economisch voordeel opleveren. Eco-efficiëntie wordt bereikt door het produceren van goed concur-rerende producten en diensten die de menselijke behoeften bevredigen en de kwaliteit van het leven bevorderen en gelijktijdig de milieubelasting en de grond-stoffenintensiteit per productketen verminderen tot een niveau dat ten minste overeen komt met de geschatte draagkracht van de aarde. Kortom: meer waarde creëren met minder. [WBCSD1-2000]

In het begrip eco-efficiëntie ligt een directe koppeling tussen ecologische en economische efficiëntie: ambitieuze milieudoelstellingen en het vergroten van marktkansen gaan hand in hand. Het stimuleert innovatie en creativiteit. Dat maakt deze benadering zo interessant voor bedrijven en zo relevant voor de maatschappij als geheel. Met name de bedrijven die onderdeel uitmaken van de WBCSD vervullen een voortrekkersrol bij de concrete invulling en implementatie van het begrip eco-efficiëntie [WBCSD 2, 2000]. Hiermee zijn reeds overtuigende resultaten bereikt, al is het alleen maar omdat een meer eenduidige vorm van aanpak en rapportage leidt tot betere vergelijkingsmogelijkheden van de milieu-prestaties van bedrijven in dezelfde sector (benchmarking) [WBCSD 2, 2000]. Belangrijke randvoorwaarden hiervoor zijn een open en intensieve communicatie en samenwerking met overheden, externe stakeholders zoals leveranciers, consumenten en belangengroeperingen. De industrie kan zo bijdragen aan een duurzame samenleving, waarbij het gebruik van grondstoffen in lijn is met de draagcapaciteit van de aarde (fig. 3.4).

Op macroniveau ontstaan vanuit het concept eco-efficiëntie doelstellingen als 'Factor 4': een factor die uitdrukt dat bij een groei van de economie met een factor

Page 77: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

66

2, de gebruiksintensiteit van grondstoffen en energie gehalveerd dient te worden om de draagcapaciteit van de aarde in evenwicht te houden [Fussler & James 1996].

Om op milieugebied de strategische intentie te verwezenlijken moeten bedrijven hun scope verplaatsen van het op defensieve wijze zoeken naar de juiste fit tussen de eigen bedrijfsvoering en de externe milieueisen naar het nemen van eigen initiatief om de bedrijfsdoelen op te rekken naar de milieueisen van morgen. Het milieumanagement verschuift zo van fit naar stretch. Hiertoe zijn reeds verschillende methodes ontwikkeld, waaronder de STRETCH-methode [Cramer 1997].

“Ondernemingen zullen in toenemende mate systematisch en fundamenteel worden beoordeeld aan de hand van de triple P bottom line: profit, people, planet” [H. Wijffels, FD 9-1998].

De opvatting van duurzaam ondernemen sluit naadloos aan bij het economisch denken. Duurzame ontwikkeling wil immers een optimale benutting van energie en grondstoffen in nauwe relatie met kapitaal en arbeid om in economische behoeften te voorzien. Werkelijk duurzaam ondernemen begint bij het nemen van verantwoordelijkheid door de belangrijkste speler, namelijk de industrie. Een bedrijf geeft hier inhoud aan door in het gehele proces van grondstof tot eindproduct in haar besluitvorming de factoren economie en ecologie in een gezond evenwicht te plaatsen. Vanuit een tweezijdig besef van de noodzaak en meerwaarde van maatschappelijke en sociale betrokkenheid streeft een bedrijf naar een evenwicht tussen haar economische activiteiten en haar omgeving. Daarmee is uiteindelijk duurzaam ondernemen gelijk geschakeld aan maatschappelijk verantwoord ondernemen [Cramer 2001]. Concreet betreft het zaken als energie, water, materialen, ruimte, hinder, biodiversiteit en logistiek.

Milieu wordt zo een gewone concurrentiefactor in de economie net zoals grond, logistiek en ligging en heeft als zodanig invloed op de inkomsten van bedrijven. Dit is een sterkere prikkel tot gedragsverandering dan de kostenfactor bij de end-of-pipe-benadering.

Onze conclusie is, dat milieuzorg tot volwassenheid is gekomen in de ontwikkeling van een probleemgerichte aanpak (fase 1 en 2) naar een oplossingsgerichte aanpak met een andere relatie tussen bedrijven en overheid. De nadruk zal daarbij voornamelijk liggen op de constatering dat uit elk van de vier fasen beleid blijft voorkomen. De kernpunten van een verbeterde aanpak liggen echter in de uitvoering ervan en in de integrale benadering van milieu en andere beleidsvelden. In de situatie die nu ontstaat, veranderen de traditionele rolpatronen van overheid en industrie. Juist daar knelt de schoen als we de huidige discussie over duurzaam ondernemen bekijken.

Page 78: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

67

Voorbeeld: Op 13 juni 2001 presenteerde Minister Jan Pronk (VROM) het nieuwe Nationale Milieubeleidsplan. Dat beschrijft de ingrijpende (inter)nationale veranderingen en maatregelen die nodig zijn om de gewenste milieusituatie in 2030 te realiseren. De grote problemen die men verwacht zijn: verlies aan biodiversiteit, klimaatverandering, overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen, bedreiging van de gezondheid en externe veiligheid, aantasting van de leefomgeving en mogelijke onbeheersbare risico’s.

Leidende beginselen bij de aanpak hiervan zijn duurzaamheid, voorzorg en eigen verantwoordelijkheid. Complexiteit wordt in de hand gewerkt doordat het gaat om een transitie, een maatschappelijk transformatieproces op lange duur, waarbij samenhangende technologische, economische, sociaal-culturele en institutionele veranderingen elkaar moeten versterken. De functie van convenanten (waarmee in het verleden goede resultaten zijn bereikt) wordt ter discussie gesteld. Opvallend is de nadruk op veiligheid (die andere milieuthema’s lijkt te overschaduwen) en de bescherming van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen (als nieuw en relatief minder ver ontwikkeld beleidsterrein).

3.2.3 Milieubeleid in relatie tot industriële symbiose

Op Europees niveau bestaat er in de beleidsformulering geen directe aandacht voor het concept van industriële symbiose. Op nationaal niveau komt het onderwerp wel al naar voren in de vertaling van het milieubeleid naar concrete projecten in nota’s.

Ontwikkeling van industriële symbiose op bedrijventerreinen vindt het meest concreet aansluiting op de Nota Milieu en Economie [Ministerie van EZ & ministerie van VROM 1997]. Daarbij vormen principes van de industriële ecologie een leidraad voor het realiseren van samenwerking tussen bedrijven. In overleg tussen het bedrijfsleven en diverse overheden zijn enkele boegbeeldengeformuleerd, die gezamenlijk kunnen worden aangepakt en die op termijn nieuwe resultaten kunnen opleveren voor milieu en economie. Een van deze boegbeelden is het concept van duurzame bedrijventerreinen. Dit begrip wordt omschreven als: samenwerking tussen bedrijven onderling en met overheden op bedrijventerreinen, gericht op het verbeteren van het (bedrijfs)economisch resultaat, de vermindering van de milieubelasting en een efficiënter ruimtegebruik. Uitgaande van deze typering worden de ontwikkeling en toepassing van het concept duurzame bedrijventerreinen dus gezien als een bijdrage aan verbetering van het bedrijfs-resultaat.

Om de diverse doelstellingen te verwezenlijken is een integrale visie van de samenwerkende partijen op economie, milieu, ruimte en logistiek vereist. De politiek-bestuurlijke omgeving dient hieraan dienstbaar te worden gemaakt.

Page 79: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

68

Twee belangrijke instrumenten die de rijksoverheid inzet ter stimulering van duurzame ontwikkeling op bedrijventerreinen zijn:

subsidieverlening; een programma dat uitgevoerd wordt door NOVEM, met name gericht op energiereductie; convenant Samenwerking in de regio; om op provinciaal en lokaal niveau draagkracht te creëren voor haar doelstellingen is het thema duurzame bedrijventerreinen een onderdeel in het convenant tussen het Rijk, provincies en gemeenten.

Het provinciaal beleid voor duurzame bedrijventerreinen (DBT) wordt geformu-leerd in milieubeleidsplannen, streekplannen en regionale structuurplannen. Eventueel kan het beleid ten aanzien van duurzame bedrijventerreinen tot uiting komen in speciale beleidsnotities. In haar ambitie om bij te dragen aan de ontwikkelings- en realisatiekosten van DBT's beschikt de provincie over het instrument van subsidieverlening. De financiële risico’s worden zo voor de bedrijven verlaagd. In principe is de rol van de provincie op afstand en bemiddelend en stimulerend van aard. Overigens zit de uitvoering van het beleid doorgaans nog in fase 1 en 2 van milieuzorg. Dit behoeft structurele aanpassing.

Een belangrijke rol in de facilitering van het overheidsbeleid en de communicatie daarvan in Noord-Brabant vormt het Projecten Innovatie Team, kortweg PIT. In het PIT werken de provincie Noord-Brabant, de Stichting Sociaal-Economisch Overlegorgaan Brabant (waarin de Kamers van Koophandel, ondernemers-organisaties, vakbonden en landbouwsector zijn georganiseerd) en de NV Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij (BOM) samen. Het PIT ondersteunt initiatiefnemers bij het opzetten en uitvoeren van projecten waarmee economisch voordeel én milieuwinst te behalen is. In 2001 is het PIT bij meer dan twintig bedrijfsterreinen betrokken.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het reserveren, plannen en aanleggen van bedrijventerreinen. Over het algemeen hebben gemeenten echter op het gebied van DBT’s (nog) geen beleid geformuleerd. In het kader van de Vijfde nota Ruimtelijke Ordening komt duurzame ontwikkeling van terreinen wel op de gemeentelijke agenda te staan. Probleem daarbij vormt de huidige gang van zaken binnen gemeenten die gericht is op het eenzijdig uitgeven van grond voor nieuwe bedrijvigheid. Dit brengt namelijk werkgelegenheid en lokale economische groei mee (en inkomsten voor de gemeente!). Het op lange termijn in stand houden van een aantrekkelijk terrein vergt echter continue investeringen, net als bij woningbouw. Daarbij komt dat al wat oudere bedrijventerreinen in een neerwaartse spiraal terecht zijn gekomen en dat de noodzaak bestaat deze op grote schaal op te knappen. Probleem is dat niemand daar direct financieel belang bij heeft. Met name vanuit de gemeenten wordt de ontwikkeling gestimuleerd om deze verouderde bedrijventerreinen om te zetten in veel duurdere woningbouwgrond die als zodanig veel meer geld oplevert. Het wegvallen van dergelijke grondverkoop kan een gat slaan in de gemeentebegroting. Dit probleem zal dus eerst opgelost moeten worden

Page 80: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

69

wanneer men deze gemeenten enthousiast wil krijgen voor revitalisering van bedrijventerreinen.

Voorbeeld: Afspraken uit het convenant Samenwerking in de regio van belang voor duurzame bedrijventerreinen (DBT’s).

De provincies zullen enkele bedrijventerreinen aanwijzen die met provinciale steun duurzaam ontwikkeld zullen worden. De Vereniging van Nederlands Gemeenten zal gemeenten stimuleren om duurzaamheid op DBT’s te bevorderen en middelen beschikbaar stellen om kennis over de kosten en baten hiervan op te doen en te verspreiden onder de gemeenten.Er zal onderzoek worden gedaan naar de mogelijkheid het bestemmingsplan en de voorwaarden voor gronduitgifte van gemeenten te gebruiken als instrument bij de ontwikkeling van DBT’s.

Aandachtspunt bedrijvenHeel belangrijk is dat het bedrijfsleven zijn eigen verantwoordelijkheid en kansen erkent. Veel bedrijven hebben intern al talrijke milieuknelpunten op bedrijfs-economisch verantwoorde wijze opgelost. De meest vooruitstrevende onder-nemingen hebben de voorhanden bedrijfsinterne mogelijkheden gerealiseerd.

Instrumenten die gemeenten ter beschikking staan: bestemmingsplan: coördineren bedrijvigheid, lange procedures; Publiek Private Samenwerking (PPS): de gemeente bepaalt of er voor een project financiële samenwerking met private partijen wordt gezocht.

Ook heeft men reeds veel kennis opgedaan met bedrijfsexterne concepten zoals integraal ketenbeheer, procesintegratie en samenwerking op duurzame bedrijven-terreinen. Een groot aantal bedrijven integreert milieu ook al in zijn strategie-overwegingen. De industrie reageert hiermee ook op maatschappelijke ontwik-kelingen, waarbij er meer en meer aandacht bestaat voor natuur en biodiversiteit. Dat heeft zijn weerslag op de eisen die belangrijke stakeholdergroepen (de mondige burger/consument, de duurzame belegger) stellen aan het bedrijfsleven.

'Steeds meer bestuurders nemen zelf verantwoordelijkheid voor duurzaamheid. Het moeilijke is, dat niet duidelijk is aan welke voorwaarden je moet voldoen. Uit een analyse van ons milieuprofiel kwamen drie gebieden waarvoor wij een speciale verantwoordelijkheid hebben: landbouw, visserij en water. Nu zijn we dus heel intensief bezig onze verantwoordelijkheid voor deze thema’s inhoud te geven, maar zo’n proces gaat heel langzaam. Eerst moeten er bruikbare criteria voor certificatie zijn.' [C.E. Dutilh, Unilever Nederland, Ministerie van VROM, april 2001]

Page 81: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

70

3.3 Economie

3.3.1 Trends

Deze paragraaf geeft een beknopt overzicht van economische ontwikkelingen die raakvlakken hebben met industriële symbiose. De ontwikkelingen in de (inter-) nationale economie hebben een grote invloed op het Nederlandse bedrijfsleven. Op regionaal niveau werken de effecten van de zich ontwikkelende netwerkeconomie door. Belangrijke ontwikkelingen daarbij zijn clustering en segmentering van bedrijven op bedrijventerreinen. Dit leidt tot de conclusie dat industriële symbiose goed aansluit op de huidige economische ontwikkelingen.

De Nederlandse economie is van oudsher een open economie. De ontwikkelingen in de internationale economie grijpen dan ook direct in op de structuur en ontwikkeling van onze economie. De belangrijkste trend in de mondiale economie is de snelle internationalisering. Opvallend is met name de tempoversnelling van de afgelopen decennia. Drijvende kracht hierachter zijn vooral economische factoren zoals de integratie van de financiële markten, de snelle groei van voormalige ontwikkelingslanden, de wereldwijde liberalisatie van handel en investeringen en de integratie in grote handelsblokken (EU, NAFTA). Ook de technologische ontwikkelingen die communicatie en transport over de hele wereld mogelijk maken, dragen hieraan bij. De internationalisering uit zich onder meer in steeds meer kapitaal-, handels-, goederen- en informatiesystemen tussen landen.

Een tweede ontwikkeling is kennisintensivering van de economie. Technologische ontwikkeling is de driving force achter nieuwe producten en processen. De continue groei van kennisintensieve sectoren in de economie illustreert dat. In de OESO-landen komt inmiddels 35% van de toegevoegde waarde van de private sector uit deze sectoren. De toenemende concurrentie en de hoge kosten en risico’s van kennisontwikkeling dwingen bedrijven tot samenwerking met andere bedrijven en onderzoeks- en onderwijsinstellingen. De noodzaak tot samenwerking is een van de oorzaken van het ontstaan van (inter)nationale netwerken.

Concurrentie dwingt ook tot snelheid. De scherpe internationale concurrentie zorgt ervoor dat nieuwe ontwikkelingen weer snel zijn achterhaald. Voor succesvolle innovaties zijn bedrijven steeds meer afhankelijk van interactie en kennis-uitwisseling met klanten, kenniscentra, gespecialiseerde toeleveranciers en concurrenten. Daarbij horen telkens nieuwe partners en samenwerkingsverbanden.

Deze ontwikkelingen hebben geleid tot de opkomst van de netwerkeconomie: een nieuw economisch landschap waarin de concurrentiekracht van bedrijven, regio’s en landen steeds afhankelijker wordt van het vermogen om kennis te ontwikkelen, te verspreiden en toe te passen in wereldwijde netwerken van economische activiteiten. Productiviteitsgroei komt in deze netwerken mede tot stand door de hevige concurrentie [Castells 1996]. In de netwerkeconomie gaat intensieve concurrentie dus samen met samenwerking en netwerkvorming. Een netwerk-

Page 82: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

71

organisatie is een samenwerkingsverband dat zich kenmerkt door een intense en flexibele relatie tussen verschillende organisaties. Door elkaars kerncompetenties en specifieke positioneringen te gebruiken ontstaat er meerwaarde voor de gezamenlijke klantenkring. De sleutel tot succes in een netwerkorganisatie is een succesvolle samenwerking. Deze samenwerking is meestal niet gebaseerd op hiërarchische relaties, maar juist op wederzijds vertrouwen. De ontwikkeling en verspreiding van kennis vindt steeds meer plaats in clusters van bedrijven en kennisinstellingen, samenwerkende partners. Door clustervorming kunnen de voordelen van grootschaligheid (kennisontwikkeling en kennisuitwisseling, kostenreducties, toegang tot leveranciers) worden gecombineerd met de flexibiliteit en wendbaarheid van kleinschalige organisaties [Porter 1998].

We zien dat kennisontwikkeling in grote mate bijdraagt aan het ontstaan van de netwerkeconomie. We bespreken twee belangrijke ontwikkelingen die hiermee samenhangen: verdienstelijking en kennismanagement.

VerdienstelijkingEindafnemers verwachten flexibiliteit en vragen om maatwerk. Bedrijven die uitsluitend producten aanbieden, kunnen daarin vaak niet voorzien. De weg naar dienstverlening in combinatie met het leveren van een product is dan ook gauw gevonden. En de klant blijkt graag bereid om voor die persoonlijke aandacht en extra service iets meer te betalen. In veel productcategorieën neemt het functionele onderscheid tussen concurrerende producten af. Daardoor vervalt een essentieel concurrentievoordeel voor de producent. Door aan een product dienstverlening toe te voegen kan men een nieuw concurrentievoordeel creëren. Voor productie-bedrijven betekent dit doorgaans een ommezwaai in het denken. Structuur, organisatie, IT-systemen en personeel moeten zich aanpassen.

KennismanagementDe onderneming van de toekomst is een kennisorganisatie waarin kennisopbouw en kennisdeling centraal staan. Daarom staat kennismanagement hoog op de agenda. Kennismanagement is het beleidsmatig en planmatig inzetten, beheren, aanmaken, bijstellen, instandhouden en afbouwen van de kennis die voor een organisatie noodzakelijk is om haar taak goed te kunnen uitvoeren. Kennismanagement kan leiden tot een snellere signalering van trends op de markt, sneller anticiperen op marktontwikkelingen, betere kwaliteit van producten en diensten, kostenverlaging, grotere flexibiliteit en toenemende innovatiekracht.

Het managen van kennis beperkt zich niet tot het invoeren van een IT-hulpmiddel als intranet. Er moeten wezenlijke veranderingen plaatsvinden op strategisch en tactisch niveau. De structuur van een bedrijf moet zo worden ingericht dat de benodigde kennis op de juiste manier binnen de organisatie verspreid wordt. Ook moet er een cultuuromslag plaatsvinden die gedrag en houding van medewerkers en managers ten aanzien van kennis en menselijk potentieel verandert. De beschikbaarheid van gekwalificeerde mensen en een goed kennisklimaat worden steeds belangrijker.

Page 83: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

72

3.3.2 Economisch beleid in het algemeen

De kern van het nationaal economisch beleid bestaat uit het scheppen van een situatie waarin economische groei mogelijk is in het licht van de ontwikkelingen zoals die in voorgaande paragraaf zijn geschetst. Het sociaal-economisch beleid staat aan het begin van een nieuwe fase. In de afgelopen decennia was realisering van een gezonde internationale concurrentiepositie, een toegenomen werk-gelegenheid en participatiegraad en op orde gebrachte overheidsfinanciën vertrek-punt van beleid, gericht op versterking van de sociaal-economische structuur van ons land. De sociaal-economische beleidsagenda staat met name in het teken van [Sociaal-Economische Raad 2000]:

verbetering van het kennis- en innovatieklimaat; aanpak van de arbeidsmarktknelpunten; economische groei en milieuverbetering.

Een essentieel element hierbij vormt de Europese integratie. Het nationaal sociaal-economisch beleid is in toenemende mate verweven geraakt met dat van andere EU-lidstaten via processen als marktintegratie, beleidscoördinatie en beleids-concurrentie.

In het kader van deze studie is met name het derde aandachtspunt van belang. Men zoekt antwoord op de vraag: 'Welke beleidsinstrumenten kunnen ertoe bijdragen dat de economische groei blijft samengaan met een verbetering van het milieu en onder welke omstandigheden kunnen marktconforme instrumenten hieraan een bijdrage leveren?'. Nederland zoekt het antwoord met name in een voortvarend Europees milieubeleid (samenwerken over de grenzen), een betere benutting van technische mogelijkheden, een deltaplan voor duurzame energievoorziening, milieuverbetering door strategisch bedrijfsmilieumanagement (eco-efficiency) en het inzetten van marktconforme instrumenten. Tot het laatste behoren milieu-heffingen en -belastingen en verhandelbare emissierechten [Sociaal-Economische Raad 2000].

Het valt op dat het economisch beleidsterrein niet alleen top-down, maar ook bottom-up georganiseerd is. Er wordt uitgegaan van de eigen economische kracht en dynamiek van de industrie. Het ministerie van Economische Zaken bijvoorbeeld is vooral kaderscheppend en toetsend bezig en heeft weinig ‘eigen’ beleid. En waarom ook niet? Versterking van praktijkgerichte kennis die aansluit bij de ontwikkelingen in het bedrijfsleven is een belangrijk aandachtspunt.

3.3.3 Economisch beleid in relatie tot industriële symbiose

Belangrijke facetten van het economisch beleid zijn nog altijd het behoud en de versterking van de positie van reeds gevestigde bedrijven. Ten aanzien van de gevestigde bedrijvigheid geldt in het bijzonder het waarborgen van een aantrekkelijk ontwikkelingsklimaat voor de bestaande ‘trekkers’ en het wegnemen van eventuele groeidrempels voor de kleinere en middelgrote bedrijven. Deze

Page 84: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

73

bedrijven zijn vaak toeleveranciers van de trekkers en hebben soms de potentie om ‘trekker’ te worden.

De econoom Porter constateert dat clusters van internationaal concurrerende activiteiten in hoge mate geografisch geconcentreerd zijn [Porter 1990]. De industriële regio wordt steeds belangrijker in de internationale concurrentiestrijd. In hoeverre de regio concurrerend kan zijn, hangt sterk samen met het vermogen tot vernieuwing, niet alleen technologisch, maar ook organisatorisch en commercieel. In dat vermogen tot vernieuwing én in pro-actief ondernemerschap schuilt de concurrentiekracht van de regionale economie.

In de regio bestaat meestal een sterke wisselwerking tussen het bedrijfsleven en het regionale productiemilieu. De kwaliteit van het regionale productiemilieu wordt onder meer bepaald door de beschikbaarheid en de kwaliteit van grondstoffen, de geografische ligging, de kwaliteit van de infrastructurele voorzieningen, het opleidingsniveau van de beroepsbevolking, de beschikbaarheid van ruimte voor uitbreiding van bestaande activiteiten en ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid. Andere factoren die het vestigings- en ontwikkelingsklimaat bepalen, zijn voor een deel verbonden met de kwaliteit van milieu en natuur in de regio. Het gaat dan b.v. om de kwaliteit van het woon- en werkklimaat, recreatiemogelijkheden, rust en ‘groene’ ruimte. De beschikbaarheid van laatstgenoemde milieuwaarden wordt mede bepaald door de regionale uitvoering van het milieu- en ruimtelijkeordenings-beleid. Industriële symbiose sluit hier in principe haarfijn op aan.

3.4 Logistiek

3.4.1 Trends

Onder logistiek verstaan we alle activiteiten die gericht zijn op het verplaatsen van goederen en personen van A naar B. Het betreft hier niet alleen fysieke verplaatsing over weg, spoor of water, maar ook binnen en tussen productieprocessen (supply chain, warehousing) binnen een bedrijf of bedrijventerrein. De beleidsvorming van de Nederlandse overheid beperkt zich tot verkeer en vervoer van goederen en personen. In de toelichting van trends en beleid zullen wij ons dan beperken tot hetgeen is neergelegd in het Nationaal Verkeers- en vervoersplan [Ministerie van V&W, NVVP 2000], opvolger van het tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer [Ministerie van V&W, SVV-II 1996]. Er bestaat hierin een grote samenhang met het ruimtelijk beleid.

Sinds 1979 vormen vooral de groei van het autobezit, de toename van de kwaliteit van verbindingen, de economische groei en de demografische ontwikkelingen de belangrijkste verklaring voor de groei van mobiliteit. In de komende periode wordt naar verwachting vooral de invloed van de economische groei dominant [Ministerie van V&W 2001].

Page 85: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

74

Demografische ontwikkelingen Hoewel het inwoneraantal blijft stijgen, zal de groei van mobiliteit zwakker zijn. Dit kan worden verklaard door sociaal-demografische factoren zoals vergrijzing en de verzadiging van het rijbewijs- en autobezit en door sociaal-culturele factoren zoals de toenemende individualisering.

Economische ontwikkelingen De meeste toekomstscenario’s laten een economische groei zien die hoger ligt dan die van de afgelopen twintig jaar. Ondanks de groei van besteedbaar inkomen (en daarmee de consumptiemogelijkheden) en werkgelegenheid zal door een verschil-lende gebruiksfunctie de groei van het personenvervoer op nationaal niveau minder dan evenredig zijn. Het aandeel diensten in de economie neemt sterk toe ten opzichte van de productie van fysieke goederen. Desondanks zorgen de dalende transportkosten, de schaalvergroting en de daarmee samenhangende globalisering, en veranderingen in productieprocessen ervoor dat het goederenvervoer per saldo in tonkm waarschijnlijk meer dan evenredig toeneemt. Aanvullend zullen logistieke keuzen van bedrijven, zoals just-in-time leveranties, ordergestuurde productie, kortere levertijden, opening van de wereldmarkten (productie en consumptie liggen steeds verder van elkaar), sneller wisselende consumentenvoorkeuren en de ontwikkeling van elektronische handel leiden tot meer goederenverplaatsing en kleinere eenheden per verplaatsing. Sociaal-economische ontwikkelingen als flexibilisering (thuiswerken, verruiming van winkeltijden), emancipatie en toename van vrije tijd leiden tot een ander verplaatsingsgedrag op (inter)nationaal niveau, hetgeen tenslotte een verdere groei van personenvervoer (werk/recreatie) veroorzaakt.

Ruimtelijke ontwikkelingen De druk op de ruimte neemt toe. Een grotere reissnelheid en actieradius maken een uitdijende stedelijke ruimte mogelijk. Economische groei brengt een toenemende vraag naar bedrijventerrein met zich mee. De relaties worden steeds intensiever, zowel tussen stadsgewesten, bedrijfsgebieden en regio’s als tussen Nederland en het buitenland. De vervlechting en schaalvergroting van ruimtelijke relaties leiden tot een grotere vraag naar mobiliteit en verplaatsingsafstanden.

Technologische ontwikkelingen De stormachtige ontwikkeling van ICT zal per saldo waarschijnlijk niet leiden tot een afname van de mobiliteit, maar wel tot een gelijkmatiger spreiding over de dag door een andere werkwijze (flexibilisering) en ruimtelijke verdeling van activiteiten. Deze wijzigingen werken door in de vraag naar zowel personen- als goederenvervoer.

Op basis van drie groeiscenario’s (Divide Europe (DE), European Coordination (EC), Global Competition (GC)), ontwikkeld door het Centraal Planbureau (CPB), zijn de ontwikkelingen van mobiliteit samengevat in figuur 3.5.

Page 86: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

75

Personenvervoer naar vervoerswijze t.o.v. 1995 Goederenvervoer naar vervoerswijze (in miljard tonmkm)

Figuur 3.5 Ontwikkeling personen- en goederenvervoer in drie CPB-scenario’s [CPB, AVV 2000].

LeefbaarheidVerkeer draagt in algemene zin bij aan talrijke milieuproblemen. We kunnen daarbij denken aan:

verbruik van uitputbare grondstoffen en fossiele energie; productie van afvalstoffen zoals autowrakken en banden; bodem- en waterverontreiniging; verspreiding van zware metalen; doorsnijding/versnippering van het landschap en daarmee barrièrewerking voor dieren;ruimtebeslag;externe veiligheid; hinder en schade door trillingen; inperking van leef- en speelruimte.

De verschillen in milieueffecten van de diverse verkeersvormen zijn groot. Zo is de CO2-emissie per tonkilometer voor vrachtwagens ruim drie maal zo groot als voor het vervoer per trein of binnenschip. In het algemeen kan men stellen dat snelle vervoerswijzen, zoals auto en vliegtuig, per tonkilometer hogere emissies van de meeste stoffen opleveren dan langzamere vervoerswijzen zoals trein en schip (zie tabel 3.2).

Tabel 3.2 Energiegebruik en emissie van CO2 en NOx voor weg (gemiddelde) vrachtauto-, rail- en binnenvaartverkeer [Van den Brink & Van Wee 1997]

Vervoerswijze CO2 [g/ton·km] NOx [g/ton·km] Energie[MJ/ton·km]

Wegvervoer 123 1,40 1,68 Railvervoer 44 0,28 0,61 Binnenvaart 44 0,79 0,60

Vanuit de milieuoptiek en het toenemende ruimtebeslag is het noodzakelijk het vervoer op een andere wijze te organiseren. Maar tegelijkertijd lijken de meeste, zo

Page 87: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

76

niet alle marktkrachten de sterke positie van het wegvervoer voor zowel personen- als goederenvervoer te onderstrepen. Hiermee wordt tevens het spanningsveld zichtbaar dat besloten ligt in het streven naar duurzaam transport.

3.4.2 Logistiek beleid in het algemeen

Tussen 1990 en 2010 zal naar verwachting het energiegebruik en de CO2-uitstootdoor de sector verkeer en vervoer als geheel met 10 à 20% toenemen [Ministerie van VROM NMP 4 2001]. Ook de CO2-emissie door het wegverkeer zal in deze periode met 10 à 20% toenemen tot 26,2 à 28,5 kton. Daarmee wordt het doel van het Nationaal Milieubeleidsplan 2 [Ministerie van VROM 1993] lang niet gehaald. De belangrijkste oorzaken daarvan zijn de forse groei van het goederenvervoer over de weg en de bij de veronderstelling van het NMP+ achterblijvende daling van het energiegebruik en daarmee van de CO2-emissie per kilometer goederen- en personenverkeer.

De overheid streeft in de eerste plaats naar behoud en verbetering van de bereikbaarheid. De verbindingen over weg, water, spoor en via luchthavens, buisleidingen en telecommunicatie moeten zich kunnen meten met die in het buitenland en positief worden gewaardeerd door burgers, bedrijven en potentiële investeerders.Ten tweede wil zij de veiligheid en kwaliteit van de leefomgeving verbeteren. De barrièrewerking van infrastructuur dient te verminderen tot voordeel van mens en natuur.

Het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan 2001-2020 geeft aan hoe men de komende jaren moet omgaan met mobiliteit, bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid. Mobiliteit, veiligheid en leefbaarheid dragen alledrie bij aan welvaart en welzijn. Kernboodschap van het NVVP is dat de overheid de (groeiende) behoefte aan de mobiliteit wil accommoderen onder gelijktijdige verbetering. De belangrijkste instrumenten daarvoor zijn:

beter benutten van de bestaande infrastructuur; beprijzen van de mobiliteit door variabiliseren en differentiëren van de kosten; nieuwe infrastructuur bouwen waar knelpunten blijven bestaan.

De NVVP-aanpak wordt verder gekenmerkt door het respecteren van keuzes van burgers en bedrijven, mits de kosten van die keuzes door die zelfde burgers en bedrijven wordt betaald, een zakelijke benadering wat de inzet van instrumenten en decentralisatie met regionale mobiliteitsfondsen betreft. Ook komt er ruimte voor publiek private samenwerking bij aanleg en exploitatie van infrastructuur [Ministerie van V&W, NVVP 2001].

In haar advies stemt de SER in met de zakelijke benadering van het NVVP. Zij hecht daarbij veel waarde aan een gelijktijdige verbetering van bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid [Advies SER februari 2001, bijlage NVVP 2001].

Page 88: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

77

De nationale wet- en regelgeving zal steeds meer worden bepaald door Europese wetgeving. De mogelijkheden voor subsidies aan specifieke sectoren worden steeds kleiner. In algemene zin is er een trend naar beleidscoördinatie. Grens-overschrijdende samenwerking in grensregio’s is hiervan een voorbeeld.

3.4.3 Logistiek beleid in relatie tot industriële symbiose

Omwille van de economie, bereikbaarheid, kwaliteit van de leefomgeving en veiligheid zou het binnenlands vervoer optimaal gefaciliteerd moeten worden door onder andere:

meer bundeling van goederenstromen; concentratie van bedrijvigheid in logistieke parken en op bedrijventerreinen; uitwerking van logistieke toetsen in vestigingsbeleid en in de locatiekeuze ten opzichte van infrastructuur.

Voor het (inter)nationale langeafstandsvervoer is clustering van bedrijven die elkaar goederen, diensten en kennis leveren, gewenst. Een verdere mogelijkheid ligt in multimodale ontsluiting van bedrijventerreinen. In het SVV-II en de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening is het ABC-beleid geïntroduceerd als een van de instrumenten om ruimtelijke ontwikkelingen beter af te stemmen op verkeer en vervoer. Het motto van het beleid was: 'het juiste bedrijf op de juiste plaats' en stond vooral in het teken van het terugdringen van het groeiend autoverbruik. In de praktijk doen zich knelpunten voor door eenzijdigheid van de doelstellingen, normen met weinig flexibiliteit en een onbevredigende verdeling van verantwoordelijkheden. Die laten beperkte mogelijkheden voor regionale differentiatie en lokaal maatwerk. Gezien de overlapping met het ruimtelijk beleid zal hieraan in de beschrijving van het ruimtelijk beleid (paragraaf 3.5) nader aandacht worden besteed.

Tot op heden gaat men hierin doorgaans te veel sturend te werk, terwijl men kaderscheppend en faciliterend zou moeten inspelen op ontwikkelingen die zich op microniveau voordoen. Dat laatste sluit goed aan op industriële symbiose.

3.5 Ruimte

3.5.1 Trends

De economische groei en de verandering in de economische structuur (netwerkeconomie) scheppen voor het ruimtelijk beleid een paradox. Enerzijds spelen de activiteiten van burgers en bedrijven zich af op een grotere ruimte en stellen zij hogere eisen aan deze omgeving. Anderzijds bedreigt het gezamenlijk effect van deze eisen de kwaliteit van de ruimte. Deze constatering zal onderbouwd worden aan de hand van een beknopte bespreking van verschillende ontwik-kelingen op het gebied van ruimtegebruik.

Page 89: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

78

Demografische ontwikkelingen Factoren als bevolkingsgroei, toenemende (im)migratie, vergrijzing van de bevolking en verandering van gezinspatronen en de verdeling van huur- en koopwoningen leiden tot een spreiding in woongebieden. Tezamen met de effecten die vanuit dit oogpunt uitgaan op mobiliteit, leidt dit tot een toenemende druk op de ruimte in de toekomst.

Economische ontwikkelingen Economische ontwikkelingen werken door in een toenemend ruimtebeslag door onder meer de groeiende behoefte aan goederen- en personenvervoer. Bedrijfsactiviteiten worden meer en meer footloose. De afhankelijkheid van plaatselijke factoren wordt daarmee steeds minder. Meer concurrentie en dynamiek betekenen nieuwe en hogere eisen aan de kwaliteit van het nationale vestigingsklimaat. Economische stabiliteit en een goed fiscaal klimaat blijven daarbij van belang [Ministerie van EZ en ministerie van VROM 1997] evenals de mogelijkheid optimaal op de vraag van de consument in te spelen. Bereikbaarheid en de aanwezigheid van personeel, een goed leef- en werkmilieu en een hoog voorzieningenniveau zijn daarbij belangrijk.

De beschreven paradox van het ruimtegebruik impliceert de vervlechting van het ruimtelijk aspect met andere maatschappelijke aspecten. Dit blijkt nog meer uit de lagenbenadering van het ruimtelijk overheidsbeleid. Daarin wordt ruimte uiteengelegd in drie lagen: ondergrond, netwerken en occupatie. De ondergrondgeeft de natuurlijke omstandigheden weer waarin ruimtelijke veranderingen optreden en is daarmee sterk gelinkt aan milieuthema’s in het milieubeleid. Netwerken heeft betrekking op de lijnen en punten die samen de infrastructuur vormen en is daarmee sterk vervlochten met logistieke thema’s. De occupatielaagomvat het fysieke gebruik dat mensen maken van de ondergrond en de netwerken: activiteiten als wonen, werken en recreëren.

3.5.2 Ruimtelijk beleid

Het hoofddoel van ruimtelijk beleid is het zorgvuldig en verantwoord gebruiken van de beschikbare ruimte. Om tot zorgvuldig ruimtegebruik te komen kiezen verschillende overheden voor de beschreven lagenbenadering, waaruit de noodzaak tot een integrale benadering van het ruimtelijke vraagstuk overduidelijk blijkt. De lagenbenadering is erop gericht ruimtelijke ingrepen in Nederland in overeen-stemming te brengen met de draagkracht van het watersysteem, bodem, natuur, landschap en cultuurhistorie en aan te laten sluiten bij de kwaliteit van de infrastructuur. Verantwoord gebruik van ruimte heeft met name betrekking op beperking van groei en spreiding van het stedelijke ruimtebeslag.Daarnaast heeft het betrekking op het esthetische, sociale aspect: we willen dat onze ruimte er aantrekkelijk uitziet en dat er oog is voor de sociale effecten van het beleid.

Page 90: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

79

Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu heeft om de verwachte ruimtedruk te kunnen accommoderen en geleiden drie strategieën ontwikkeld: [Ministerie van VROM Vijfde Nota RO 2001]:

intensiveren van ruimtegebruik in het bebouwde gebied; combineren van functies in het landelijk gebied; transformeren van het bestaand bebouwd gebied en het landelijk gebied.

Als leidraad bij verantwoord zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik wordt de zogenaamde SER-ladder gehanteerd. Deze is geformuleerd in het advies van de SER over de nota Ruimtelijk-Economisch Beleid.

De sporten van deze ladder zijn als volgt omschreven: Gebruik ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie en/of door herstructurering beschikbaar gemaakt kan worden. Maak optimaal gebruik van de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen. Indien voorgaande geen soelaas biedt, is de optie van uitbreiding van het ruimtegebruik aan de orde. Daarbij dienen de verschillende waarden en belangen goed te worden afgewogen in een gebiedsgerichte aanpak. Door een zorgvuldige keuze van de locatie van 'rode' functies en door investeringen in kwaliteitsverbetering van de omliggende groene ruimte moet worden verzekerd, dat het meerdere ruimtegebruik voor wonen, bedrijventerreinen en/of infra-structuur de kwaliteit van natuur en landschap respecteert en waar mogelijk versterkt.

Bedrijventerreinen in ruimtelijk beleid Het huidige beleid van de overheid is erop gericht om bedrijventerreinen in de toekomst aantrekkelijk te houden voor bedrijfsvestiging. Economie en ruimtelijke ordening hangen daarbij nauw samen. Economische groei vraagt in de huidige visie voortdurend om meer ruimte en aan deze ruimtebehoefte moet worden beantwoord. De ruimtelijke ordening biedt het instrumentarium en het integratiekader om op passende wijze in deze ruimtebehoefte te voorzien. De overheid heeft zich tot taak gesteld te zorgen voor een voldoende gevarieerd aanbod aan bedrijventerreinen in iedere regio. Ook streeft zij in haar beleid naar een zo sterk mogelijke economische infrastructuur. Uitbreiding en behoud van de werkgelegenheid staan hierbij voorop.

Groei van werkgelegenheid is belangrijk en een gebrek aan ruimte mag die groei niet belemmeren. Volgens de kabinetsnota Ruimte voor regio’s is de ruimte-behoefte voor werkgelegenheidsgroei onvoldoende veiliggesteld. Van provincies en gemeenten wordt daarom extra beleidsinspanning gevraagd. In het kader van de uitwerking van Ruimte voor regio’s is in december 1995 een convenant gesloten tussen het ministerie van Economische Zaken en het Inter Provinciaal Overleg (IPO) namens alle provincies. In dit convenant ‘Ruimte voor economische activiteit’ is vastgelegd dat de provincies een plan van aanpak opstellen ter uitvoering van het convenant.

Page 91: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

80

Het opstellen van behoefteberamingen voor bedrijventerreinen is een dynamisch proces. Daarom wordt uitgegaan van de nationale ramingen voor de periode na 2005. Voor de behoeftebepaling op korte termijn, de periode tot 2005, is uitgegaan van de uitgifte aan bedrijventerrein in de laatste tien jaar. De behoefteraming sluit daardoor aan bij de bestaande economische productiestructuur en kan dus van regio tot regio verschillen.

Met behulp van een op te zetten monitoringsmodel voor de uitgifte van bedrijventerreinen en voor de economische ontwikkelingen was men in 2000 in staat een specifieke raming voor provincies op te stellen voor de periode tot 2010. In de komende jaren zullen zich verschillende herijkingsmomenten voordoen om de behoefte aan bedrijventerrein te kunnen bepalen. Gemeenten in de stedelijke gebieden (groeiklassen 4 en 5) moeten tijdig voldoende aanbod van bedrijven-terrein beschikbaar hebben om in de reële behoefte te kunnen voorzien zoals aangegeven in de streekplannen.

De benadering in de provincie Noord-Brabant sluit het best aan bij de specifieke Brabantse economische productiestructuur. Deze zogenaamde Brabantvariant komt tot 2005 zelfs hoger uit dan de meest optimistische rijksraming, het Balanced Growth-scenario (1992) en het meest recente rijksscenario Global Competition (1997). Voor zowel stedelijke als landelijke gemeenten is voor de periode tot 2005 per regio de historische uitgifte bepaald. Door het aantal arbeidsplaatsen per gemeente als verdeelsleutel te gebruiken, wordt de behoefte per deelregio of per gemeente berekend. Hierdoor worden de effecten van een geringe uitgifte in sommige gemeenten, door het ontbreken van feitelijk aanbod en een hoge uitgifte in andere gemeenten, over het algemeen uitgemiddeld. De vraagraming sluit op die manier beter aan bij de werkgelegenheidsfunctie die een gemeente heeft.

Omgeving bedrijventerreinen met milieuhinder, segmentering en bereikbaar-heidsaspectenBij de indeling van bedrijventerreinen in categorieën (tabel 3.3) spelen naast vestigingswensen van het bedrijfsleven ook eisen ten aanzien van (onderlinge) hinder- en bereikbaarheidsaspecten een rol. Bestemmingsplannen moeten bij de uitwerking zorgen voor duidelijkheid. Bij de indeling van bedrijventerreinen in categorieën gaat het om de aard en mate van hinderlijkheid en grootschaligheid van de bedrijvigheid.

Page 92: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

81

Tabel 3.3 Overzicht van typen bedrijventerreinen Categorie Omschrijving Categorie 1 en 2 Ruimte voor kleinschalige / ambachtelijkebedrijvigheid

Ruimtes tussen de woonbebouwing, in principe bedoeld voor bedrijven zonder hinder of gevaar en in de milieucategorieën 1 en 2 met een beperkte perceels-oppervlakte per bedrijf, met uitzondering van categorie A-inrichtingen Wet Geluidshinder. De maximale oppervlakte hangt af van de aard van de kern en de locatie in die kern. Het betreft bedrijvigheid in woningen, detailhandels-vestigingen, kantoren, showrooms, kleine industriële en ambachtelijke bedrijven en openbare gebouwen.

Categorie 2, 3 en 4 Terreinen voor lichte en middel-zware bedrijvigheid

Terreinen of zones daarbinnen die aan de rand van de woonbebouwing (of daarmee gelijk te stellen functies) of op beperkte afstand daarvan liggen. Deze terreinen zijn bedoeld voor bedrijven zonder hinder en gevaar voor bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 2, 3 en 4 met ruimere terreinbehoefte en/of sterk verkeersaantrekkende werking, met uitzondering van categorie A-inrichtingen Wet Geluidshinder.

Categorie 4, 5 en 6 Terreinen voor zware bedrijvigheid

Terreinen of zones daarbinnen in principe bedoeld voor bedrijven in de milieucategorieën 4, 5 en 6 voor bedrijven met een grote perceelsoppervlakte in de milieucategorie 3, al dan niet met uitzondering van categorie A-inrichtingen Wet Geluidshinder.

Milieuhinder en segmentering Voor de indeling van bedrijventerreinen op grond van milieuhinder hanteert men op dit moment nog steeds de gebruikelijke indeling naar milieucategorieën en segmenten. Op basis van aspecten zoals stank, stof, trilling, geluid, intensiteit van aan- en afvoer en gevaar zijn bedrijven ingedeeld in zes milieu(hinder)categorieën (op basis van de indeling in Bedrijven en Milieuzonering [VNG 1992].

Onder segmentering verstaat men het clusteren van bedrijven van een bepaald type, waarbij niet alleen op duurzaamheidaspecten wordt gelet, maar bijvoorbeeld ook op representatie en bereikbaarheid. De bedoeling van segmenteringsbeleid is minimalisering van de onderlinge hinder en maximalisering van de wederzijdse versterking van functies. Vooral in de diensten- en kantorensector zijn hiervan functionerende voorbeelden. Voor de procesindustrie zijn daarentegen geen of nauwelijks voorbeelden met uitzondering van de petrochemie.

Bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 (met een geringe perceelsoppervlakte) kunnen vanwege hun milieubelasting tussen de woonbebouwing gesitueerd worden, terwijl bedrijven in milieucategorie 6 op grote afstand van woongebieden of daarmee gelijk te stellen functies moeten blijven. Op basis van de milieu-

Page 93: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

82

categorie en de schaal van bedrijvigheid kunnen, zoals tabel 3.3 laat zien, verschil-lende typen bedrijventerreinen of delen van terreinen worden onderscheiden.

Differentiatie naar typen bedrijventerreinen is aan verandering onderhevig. Door wijzigingen vindt een verschuiving plaats in de richting van nieuwe segmenten. Voor het segment hoogwaardige bedrijvigheid kan hiervan worden afgeweken. Hier wordt dit segment toegerekend aan het segment gemengde terreinen. Normaal vormen de traditioneel gemengde bedrijventerreinen in elke regio het merendeel van het aanbod. Kantoren worden vaak niet als apart segment gezien. Wel geldt dat, op basis van huidig beleid, zelfstandige kantoorvestigingen bij voorkeur in de centrumgemeenten van de stadsregio’s gevestigd moeten zijn.

Voor gemeenten en regio’s biedt segmentering de mogelijkheid zich specifiek te richten op de economische sectoren die een versterking van de economische structuur van gemeente of regio kunnen betekenen. Een flexibel voorraadbeheer en een gefaseerde ontwikkeling van terreinen kunnen de risico’s van segmentering beperken. Monitoring van de feitelijke ontwikkeling van bedrijventerreinen wordt in het gevoerde beleid noodzakelijk geacht. Uit bovenstaande volgt dat het begrip ‘segmentering’ niet eng wordt opgevat. Tussen de diverse segmenten is sprake van een overlapping. Ook op ‘gemengde bedrijventerreinen’ komen hoogwaardige, meer arbeidsintensieve bedrijvigheden en transport- en distributieactiviteiten voor.

BereikbaarheidsaspectenTen aanzien van bereikbaarheid wordt een relatie gelegd tussen de bedrijven-terreinsegmenten en milieucategorieën enerzijds en de bereikbaarheidsprofielen en het verstedelijkingsbeleid anderzijds. Steeds is het beleid gericht op een ruimtelijke structuur die het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets bevordert en op die grond bijdraagt aan het terugdringen van vermijdbaar autogebruik. Dit streven krijgt vorm in het provinciale locatiebeleid (dat is afgestemd op het rijksbeleid).

Bij de keuze voor de locatie van nieuwe bedrijventerreinen is het van belang dat activiteiten met een potentieel hoog openbaar vervoergebruik zich vestigen op locaties die goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. Voor activiteiten met een potentieel hoog langzaam verkeersgebruik dient, naast openbaar vervoer, in het bijzonder aandacht te worden geschonken aan de bereikbaarheid van die locaties voor het langzaam verkeer, met name de fiets.

Bij ontwikkeling van specifieke transport- en distributiecentra wordt zoveel mogelijk gestreefd naar aanhaking op het spoorwegen- en vaarwegennet. Activiteiten die zich willen vestigen op een plaats die vanuit mobiliteitsoogpunt meer geschikt is voor andere activiteiten, zullen in principe worden tegengegaan. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen gebruiken de provincies de ‘mobiliteitstoets’. Dat is een zogenaamd stimulerend beleid dat bijdraagt aan de effectuering van het mobiliteitsbeleid.

Page 94: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

83

LocatievariantenHet locatiebeleid van het Rijk en de provincies gaat uit van een viertal locatievarianten: de A-, B-, C- of O-locaties. Zie tabel 3.4.

Tabel 3.4 Locatievarianten en hun kenmerkenLocatie Kenmerken A-locaties Optimaal ontsloten voor openbaar vervoer en langzaam verkeer. A-

locaties liggen rond centrale stations in de stadsregio's en van gemeenten in de groeiklasse 5.

B-locaties Goed ontsloten locaties voor openbaar vervoer, langzaam verkeer en autoverkeer. B-locaties liggen rond voorstadhaltes en de belangrijkste knooppunten van het busvervoer. Deze locaties zijn via het stedelijk hoofdwegennet ook voor het autoverkeer goed ontsloten.

C-locaties Optimaal voor autoverkeer ontsloten C-locaties zijn gelegen in de directe nabijheid van de afslag van een autosnelweg.

O-locaties Dit zijn locaties die niet onder A, B of C vallen.

De Ontwerp partiële herziening van streekplannen kan aangeven dat dit sectorale beleid nader onderzocht moet worden bij het opstellen van een visie. Het is mogelijk om een segment te koppelen aan een bereikbaarheidsprofiel. Alleen bij gemengde terreinen is dat wat moeilijker. Bij segmentering maakt men onderscheid tussen terreinen met een gewenst B-bereikbaarheidsprofiel voor arbeidsintensieve bedrijvigheid en terreinen met een gewenst C-bereikbaarheidsprofiel voor arbeidsextensieve bedrijvigheid. Tabel 3.5 geeft een overzicht van de relatie tussen segmentering, milieucategorisering, locatiebeleid en verstedelijkingsbeleid.

3.5.3 Ruimtelijk beleid in relatie tot industriële symbiose

De benadering van bedrijventerreinen heeft een sterk planmatig karakter en is vooral gericht op het wel of niet ontwikkelen van nieuwe bedrijventerreinen. Daarover vinden vooral op beleidsniveau heftige discussies plaats tussen overheden en bedrijfsleven. Deze discussies gaan meestal over al dan niet terechte ruimteclaims voor nieuwe bedrijventerreinen, onderbouwd met diverse prognose- en scenariostudies. Logistieke aspecten nemen hierbij nog een dominante plaats op de agenda in, naast het - overigens als star ervaren - systeem van milieu-categorisering.

Page 95: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

84

Tabel 3.5 De relatie tussen segmentering, milieucategorisering, locatiebeleid en verstedelijkingsbeleidSegmentering Milieu-

categoriseringBeleidsmatig gewenst bereikbaarheidsprofiel **

Voorkeurlocatievanuitverstedelijkings-beleid

Gemengde terreinen met mogelijkheid voor hoogwaardige, arbeidsintensievebedrijvigheid

2-4 B/C-profiel met accent op B

Centrumgemeenten in de stadsregio, groeiklasse 5 buiten de stadsregio

Gemengde terreinen met mogelijkheid voor transport en distributie (*)

2-4 B/C-profiel met accent op C en multimodaal voor goederen

Stadsregio,groeiklassen 5 en 4

Distributieparken (*) 2-4 C-profiel + multimodaal voor goederen

Stadsregio,groeiklassen 5 en 4

Zwareindustrieterreinen (*)

3-5 C-profiel + multimodaal voor goederen

Stadsregio,groeiklassen 5 en 4

Zeehavengebondenindustrieterreinen (*)

3-5 C-profiel + multimodaal voor goederen

Specifiek

* Bij deze segmenten wordt gestreefd naar een multimodale ontsluiting van terreinen, zodat de goederen over weg, water en eventueel per buisleiding kunnen worden vervoerd.

** De criteria uit streekplannen en de Handleiding Mobiliteit Ruimtelijke Plannen gelden als uitgangspunt. Uitgaande van deze criteria lukt het vaak niet in de stadsregio’s de juiste locaties met het daarbij passende bereikbaarheidsprofiel te vinden. Deze tabel geeft aan welk bereikbaarheidsprofiel beleidsmatig het meest gewenst is.

Aandacht voor het beheren en het continu laten vernieuwen en innoveren van reeds in gebruik zijnde bedrijventerreinen valt bij dit alles in het niet, terwijl toch meer dan 85% [Konz & Ottevanger 1993] van de economische ontwikkeling van daaruit plaatsvindt. De betreffende bedrijven zijn bij bovenstaande discussies weinig betrokken. Immers, de discussie over ruimtelijke ordening is vooral bij nieuwe vestiging of bij verplaatsing van belang. Voor de dagelijkse bedrijfsvoering zijn zaken als logistiek, utilities, grondstoffen, personeel en marketing veel relevanter. Indien de noodzaak van bedrijfsuitbreiding zich voordoet, dan is daar doorgaans al ruimte voor gereserveerd. Zo niet, dan wordt het bedrijf verplaatst. Er is dan echter noch bij de overheid noch bij het bedrijfsleven een gestructureerd beheer van de vrijkomende ruimte.

Samenvattend kunnen we stellen dat het ruimtelijk beleid sterk top-down van karakter is ten aanzien van bedrijventerreinen. Het beleid is met name gericht op inrichting van nieuwe terreinen. De opbrengst van de verkoop van de grond en de onroerend zaak belasting (OZB) spelen daarbij een belangrijke rol. Dit leidt tot een woud van regelgeving en belemmeringen. Een en ander heeft veel weg van de

Page 96: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

85

milieutechnische aanpassingen in fase 2 van milieuzorg (figuur 3.2). Een voorbeeld van de gecreëerde bureaucratisering en starheid is het locatiebeleid dat weinig ruimte laat voor maatwerk en in de uitvoering vaak leidt tot onlogische, onjuiste keuzen inzake ruimtelijke inrichting [Konz & Boezeman 1985]. Het lijkt ook hier gewenst dat er een meer bottom-up-benadering ontstaat die uitgaat van praktische kennis en van het belang van de bedrijven zelf en die veel meer inspeelt op de herstructurering en kwaliteitsverhoging van bestaande terreinen.

3.6 Biodiversiteit

3.6.1 Trends

Aantasting van biodiversiteit is in korte tijd uitgegroeid tot een van de grote mondiale milieuthema’s. In het nieuwe Nationale Milieubeleidsplan 4 heeft de Nederlandse overheid het verdwijnen van soorten en ecosystemen, zowel in Nederland als in het buitenland, tot een van de belangrijkste onderwerpen gemaakt.

Biodiversiteit: de eigenschap verscheidenheid van een groep levende organismen in een bepaald gebied in een gegeven periode [Raad voor het Milieubeheer 1996].

De argumenten voor behoud van biodiversiteit verschillen sterk: van instand-houding van de mondiale soortenrijkdom, het blijven functioneren van het life-supportsysteem, overal maximale ecologische stabiliteit en volledig uitbaten van de economische mogelijkheden van levende organismen tot een aantrekkelijke leefomgeving. De legitimerende motieven die hierachter liggen, zijn terug te brengen tot [RvM 1996]:

de intrinsieke waarde van biodiversiteit (los van het nut voor de mens); de functionele waarde van biodiversiteit, verder te rangschikken naar:

regulatiefunctie (stabilisatie en zuivering); productiefunctie (leverantie van biomassa, energie en grondstoffen); draagfunctie (opvang van afvalstoffen); informatiefunctie (indicatie, wetenschapsinformatie, educatie, recreatie, inspiratiebron).

Hieruit blijkt het maatschappelijk belang van biodiversiteit.

De economische waarde van biodiversiteit is soms overduidelijk. Een voorbeeld daarvan is het aankopen van gebieden door farmaceutische bedrijven in de biodiversity hot spots: tropisch regenwoud als bron voor toekomstige medicijnen. In de praktijk is de waarde van biodiversiteit nog moeilijk afweegbaar. De activiteit die de biodiversiteit bedreigt, heeft individuele, directe, zekere, in geld uitgedrukte baten. De kosten van aantasting van de biodiversiteit door zo’n activiteit daarentegen liggen in de toekomst, zijn collectief, zijn onzeker, kunnen niet in geld worden uitgedrukt of komen terecht bij groepen die niet direct betrokken zijn.

Page 97: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

86

De vraag hoe deze afwenteling kan worden voorkomen leidt tot de drie belangrijkste trends op het gebied van biodiversiteit van dit moment: het vergroten van de kennis over de functies, het toepassen van het voorzorgsprincipe en het uitdrukken van de functie van biodiversiteit in economische termen, bijvoorbeeld met toepassing van compensatie als instrument. Zolang onvoldoende bekend is over functies en het uitdrukken hiervan in geld, dient in ieder geval het voorzorgsprincipe te worden gehandhaafd [RvM 1996]. Het uitsterven van soorten is immers onomkeerbaar, terwijl het herstel van sommige ecosystemen honderden jaren vergt.

Concrete voorbeelden vinden we in het beleid inzake bestrijdingsmiddelen. Daar wordt het voorzorgsprincipe steeds vaker toegepast. Experts hebben bijvoorbeeld de Europese Commissie aangeraden om glyfosfaat, een belangrijke basiscomponent van vele bestrijdingsmiddelen, niet meer toe te laten in verband met de giftigheid voor insecten en waterplanten en de aanwezigheid van schadelijke componenten in voedingsproducten [Europese Commissie 2001]. Hoewel het precieze effect van deze middelen niet geheel duidelijk is, zal de rijksoverheid naar verwachting het gebruik van bestrijdingsmiddelen aan banden leggen.

Een ander voorbeeld komt naar voren in de discussie over het verstoren van natuurlijke voedselketens. Na enige jaren van gerichte soortenbescherming (vos, reiger, algen) moeten we concluderen dat favoriseren van een bepaald onderdeel binnen een voedselketen onherroepelijk leidt tot verstoring van die keten. Met de toename van het aantal vossen, neemt het aantal weidevogels af.

Een laatste voorbeeld wat betreft soortenbehoud zien we in de toenemende aandacht voor biologische landbouw. Daarbij wordt in minder intensieve productie-methoden een antwoord gevonden op de negatieve effecten van met name intensieve zuivel- en vleesproductie. Ook de toenemende aandacht voor en beheer van wildbegroeiingen zijn hiervan een sprekend voorbeeld.

3.6.2 Biodiversiteitsbeleid

Doelmatig beleid gericht op het behoud van biodiversiteit is onmogelijk aangezien men nog niet in staat is in een operationele doelstelling expliciet aan te geven welke organismen, in welke mate, op welke plaatsen en tegen welke kosten zouden moeten overleven. Bovendien gaat het om een mondiale zaak die door vrijwel alle menselijke activiteiten wordt beïnvloed, dit nog afgezien van klimaatveranderingen en natuurlijke evolutie.

Het doel van het regeringsbeleid is het verwezenlijken van een duurzame samenleving. Dat betekent in ieder geval de instandhouding van de functies die voor de mens noodzakelijk zijn. Dat doel is niet eenduidig, maar hangt af van de noodzaak en mogelijkheden, risicoperceptie en wenselijkheid van een samenleving die steeds meer autonoom van de natuur wordt. De gewenste aard en omvang van

Page 98: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

87

de biodiversiteit moeten daarvan worden afgeleid, in samenhang met het gewicht dat de intrinsieke waarde (bestaanswaarde) van de natuur zal krijgen.

3.6.3 Biodiversiteitsbeleid in relatie tot industriële symbiose

Een bedrijventerrein mag geen bedreiging zijn voor de omgeving. Gezien de geringe kennis op dit moment beperkt het goed omgaan met biodiversiteit zich doorgaans tot het op een verantwoorde manier omgaan met de soortenrijkdom en het milieu in het algemeen op of in de directe omgeving van het bedrijventerrein. Er bestaan nog geen concrete beleidsmaatregelen ten aanzien van biodiversiteit. Wel bestaan er initiatieven die hierop aansluiten, maar die vooral ook vanuit economisch en esthetisch oogpunt voordelig zijn.

Bedrijven en instellingen gebruiken volgens schattingen tussen de 85.000 en 130.000 kg bestrijdingsmiddelen per jaar om onkruid op verhardingen te verdelgen. Daarmee zijn zij, na de landbouw, de grootste gebruikers van bestrijdingsmiddelen, vaak op basis van glyfosfaat, die alle planten, inclusief gras en jonge boompjes vernietigen. Een groot probleem ontstaat wanneer deze middelen door uitspoeling (na regenbuien) in het oppervlaktewater terechtkomen. Aangezien de EC aanstuurt op een verbod van dergelijke middelen, bestaan er initiatieven voor gifvrij beheer van terreinen. Naast een goed ontwerp van verhardingen (of niet-noodzakelijke verhardingen verwijderen) worden er initiatieven ontplooid als het stomen, branden, borstelen en selectief sproeien van verhardingen [Stichting Reinwater 2001].

De zorg voor biodiversiteit is wel expliciet geïncorporeerd in de zorgsystemen van bedrijven. Het doel van zorgsystemen (ISO 9002, ISO 14001, HACCP) is het bewaken van het productieproces en de veiligheid ervan. Op die manier wordt een bedrijfsproces beheersbaar. In het geval van productiebedrijven betekent dit dat het productieproces en gerelateerde processen optimaal beheerd kunnen worden. Daardoor voorkomt men onnodige emissies en reststromen. Men streeft met andere woorden naar een efficiënt proces. Bovendien staan zorgsystemen monitoring toe. Auditing op rapportage in het kader van deze systemen is daarbij al een bekend gegeven. Uiteindelijk heeft deze aanpak op bedrijfsniveau ook effecten op bedrijfsterreinniveau.

Zolang er nog geen consensus is over wat een duurzame samenleving is en welke functies duurzaam vervuld moeten worden door het natuurlijke systeem, dienen we dat natuurlijke systeem zoveel mogelijk te ontzien en dienen we het natuurlijk draagvermogen zo min mogelijk aan te tasten. Zeker wanneer het gaat om een onomkeerbaar proces. Voor het handhaven van een goede functievervulling is daarom, naast het denken in termen van compensatie via samenwerking, ten minste stringente toepassing van het voorzorgsprincipe noodzakelijk (ISO op het hele terrein). Het uitsterven van soorten is immers onomkeerbaar, terwijl het herstel van

Page 99: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

88

sommige ecosystemen honderden jaren vergt. Uiteindelijk hangt het voortbestaan van de mens daarvan af.

3.7 Kwalitatieve bevindingen over het beleid

Naar aanleiding van voorgaande paragrafen is tabel 3.6 samengesteld. Daarin zijn kwalitatieve bevindingen van de verschillende beleidsvelden op zowel operationeel als strategisch niveau ten aanzien van industriële symbiose weergegeven.

Op het gebied van industriële symbiose op bedrijventerreinen bestaat er een groot verschil tussen beleid en praktijk. Het strategisch beleid van de overheid is op onderdelen goed uitgewerkt maar resulteert op operationeel niveau in een nogal verkokerde aanpak. Het strategisch beleid van het bedrijfsleven is nog erg beperkt, maar op operationeel niveau worden reeds goede resultaten geboekt.Om binnen redelijke termijnen tot resultaten te komen is het meest praktisch om op bedrijfsterreinniveau tot integratie van beleid en beleidsuitvoering te komen.

Tabel 3.6 Kwalitatieve bevindingen, beleid en uitvoering ten aanzien van industriële symbiose

Milieu Economie Logistiek Ruimte Biodiversiteit strategisch + + + +/- - Overheidoperationeel - +/- - - +/- strategisch +/- +/- +/- - - Bedrijfoperationeel +/- + +/- +/- +/-

3.8 Conclusies

MilieuOp het gebied van industriële symbiose op bedrijventerreinen bestaat er een groot verschil tussen beleid en praktijk. Het milieubeleid wordt gekenmerkt door een snelle en gefaseerde ontwikkeling in de tijd en de benadering is van top-down meer en meer ook bottum-up geworden. Elke fase bracht echter zijn eigen maatregelen en regelgeving mee. Op den duur gaan deze regels elkaar tegenwerken. Daarom is een grondige sanering van de regelgeving gewenst.De oplossing van de problemen moet gezocht worden in de samenhang van de diverse milieuproblemen en hun gemeenschappelijke oorzaak: de verspilling van niet vervangbare energiedragers en grondstoffen. Een benadering die hierop gebaseerd is, sluit volledig aan op de systematiek van industriële symbiose.

EconomieDe kern van het nationaal economisch beleid bestaat uit het scheppen van een situatie, waarin economische groei binnen de opkomende netwerkeconomie mogelijk is. Het ministerie van Economische Zaken bijvoorbeeld is naast onder-

Page 100: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

89

steuning via projectsubsidies, vooral kaderscheppend en toetsend bezig en heeft weinig ‘eigen’ beleid. Het valt op dat het economisch beleidsterrein niet alleen top-down, maar ook bottom-up werkt, omdat het uitgaat van de eigen economische kracht en dynamiek van de industrie en daarmee aansluit op de systematiek van industriële symbiose.

LogistiekHet logistieke beleid kent een sterke top-down-benadering en werkt tot op heden gewoonlijk te sturend. Het zou meer kaderscheppend en faciliterend moeten inspelen op ontwikkelingen die zich op microniveau voordoen. Er wordt nog te weinig ingespeeld op de innovatie en dynamiek die aanwezig is in deze bedrijfstak welke ook belang heeft bij verhoging van de efficiëntie. Was dat meer het geval, dan zou het beleid beter aansluiten op industriële symbiose.

RuimteHet ruimtelijk beleid is sterk top-down van karakter en vooral gericht op het ontwikkelen van nieuwe bedrijventerreinen. De opbrengst van de verkoop van de grond en de OZB lijken wel eens de drijvende kracht te zijn. Het huidige beleid werkt belemmerend op het optimaal gebruik van bestaande terreinen. De neiging om alles zoveel mogelijk van tevoren precies te plannen leidt tot een woud van regelgeving en belemmeringen. Een meer bottum-up benadering lijkt ook hier gewenst. Zo'n benadering gaat uit van praktische kennis en van het belang dat de gebruikers, de bedrijven zelf, hebben om ruimte efficiënt te benutten. Daardoor ontstaat veel meer aandacht voor bestaande terreinen en krijgt industriële symbiose kansen.

BiodiversiteitZolang er nog geen consensus is over wat een duurzame samenleving is en welke functies duurzaam vervuld moeten worden door het natuurlijke systeem, moet het aanwezige natuurlijke systeem wel gehandhaafd blijven. Iedere overschrijding van het natuurlijke draagvermogen is immers onomkeerbaar. Voor het handhaven van een goede functievervulling is daarom, naast het denken in termen van compensatie, ten minste stringente toepassing van het voorzorgsprincipe nood-zakelijk. Industriële symbiose kan aan dit voorzorgsprincipe mede invulling geven.

AlgemeenUit de globale schets, die dit hoofdstuk geeft, blijkt de enorme hoeveelheid en diversiteit aan strategisch beleid, welke alleen al op bedrijfsterreinniveau speelt. Elk deelbeleid gaat uit van zijn eigen deelbelang, wat op zich verklaarbaar is, maar wat op uitvoeringsniveau leidt tot tegenstrijdige en vaak onwerkbare situaties. Kwalitatief is het operationeel niveau van de overheid veruit de zwakste schakel. Omdat het strategisch beleid van zowel milieu, economie, logistiek, ruimte als biodiversiteit alle op operationeel niveau tot uitvoering komen op bedrijven-terreinniveau, is dit een praktische schaalgrootte om tot integratie van beleid c.q. belang te komen. Het zou gewenst zijn als nieuw te ontwikkelen strategisch beleid

Page 101: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

90

voortaan eerst operationeel als pilot op bedrijventerrein niveau zou worden uitgetest. Dit kan een veel nodeloze ergernis voorkomen.

Page 102: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

91

Hoofdstuk 4.Beleidsvisie in relatie tot industriële symbiose

4.1 Inleiding

Industriële symbiose kan een belangrijke bijdrage leveren aan het tot stand brengen van duurzaam ondernemen. De overheid dient hieraan richting te geven. Hoewel het streven naar een duurzame samenleving centraal staat in de meest recente beleidsnota's (NMP 4, Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, NVVP 2000) slaagt zij er nog onvoldoende in een omgeving te creëren, waarin industriële symbiose tot volle wasdom kan komen. Wil duurzaam ondernemen mogelijk zijn, dan zal de overheid haar beleid tot op uitvoeringsniveau moeten integreren. Bij het proces van industriële symbiose blijkt dat de overheid in de uitvoering van haar beleid niet voldoende slagvaardig is. De reden is het ontbreken van een integrale aanpak als gevolg van het vasthouden aan een verkokerde beleidsuitvoering. Op basis van een analyse van de mogelijkheden en voorwaarden van het proces van industriële symbiose geven wij een visie op het overheidsbeleid en op de daarbij passende organisatie van overheid en bedrijfsleven.

Om de toepassing van het vernieuwende denken achter symbiose in de praktijk te realiseren en te beheersen zijn modellen noodzakelijk. Het is duidelijk dat zowel het bedrijfsleven als de overheid probeert de juiste aanpak voor het proces van industriële symbiose te vinden. Cruciaal daarbij blijkt de vorming van een model op basis waarvan duurzaamheid kan worden gekwantificeerd, waarin relevante parameters samenkomen en waarvan de output concreet en eenvoudig is. Verschillende initiatieven om te komen tot een eenduidige en volledige monitor op nationaal niveau duiden op het belang dat nationale en provinciale overheden hechten aan een monitor in hun beleidsvoering inzake bedrijventerreinen. Totnogtoe zijn er vooral ideeën ontwikkeld. De materie is dusdanig complex dat een direct bruikbare monitor nog niet voor handen is [Boonman 2000].

Uit hoofdstuk 2 volgt dat na analyse van faalfactoren meer duidelijkheid gewenst is voor een goede voortgang van het proces van industriële symbiose op bedrijventerreinen. In dit deel zullen we hieraan tegemoet komen door de presentatie van modellen waarmee duurzaamheid eerst gemeten en daarna gekwantificeerd wordt. Op basis daarvan kan men meer gefundeerd duurzaamheid-beslissingen nemen. Allereerst geven we antwoord op de vraag uit welke parameters duurzaamheid is opgebouwd en hoe deze gekwantificeerd kunnen worden. In dit deel wordt een monitoringsmodel ontwikkeld dat vervolgens getoetst wordt op zijn praktische toepasbaarheid aan de hand van een praktijkcasus: bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter.

Page 103: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

92

4.2 Met industriële symbiose naar duurzaam ondernemen

In hoofdstuk 3 concludeerden we dat men met duurzaam ondernemen een optimale benutting van energie en grondstoffen wil bewerkstelligen in nauwe relatie met kapitaal en arbeid om in economische behoeften te voorzien. Dit sluit naadloos aan bij het economisch denken. Werkelijk duurzaam ondernemen begint bij het onderkennen van de eigen verantwoordelijkheid door de belangrijkste speler, namelijk de ondernemer. Kern van duurzaam ondernemen is het structureel koppelen van financiële rentabiliteit aan ecologisch en sociaal evenwicht ofwel de drie P's: Profit, People en Planet. Bedrijven gaan steeds meer erkennen dat de drie P's tot hun core-business behoren en dat bedrijven hiervoor verantwoordelijkheid behoren te nemen [Cramer oktober 2001].

Steeds meer literatuur verschijnt hoe op strategisch niveau invulling gegeven zou kunnen worden aan duurzaam ondernemen, zoals bijvoorbeeld het artikel De stap prikkels voor duurzaam ondernemen (Blaauwbroek november 2001). In hoofdstuk 2 concludeerden wij reeds dat bedrijven primair gericht zijn op continuïteit en winst. Probleem is daarom langzamerhand dat dit soort strategieën steeds verder van de dagelijkse realiteit verwijderd raken. Een tijdelijke pas op de plaats zou vanuit het verwerven van draagvlak om te komen tot concretisering van beleid langzamerhand een gewenste optie worden.

Zo worden bijvoorbeeld in Op weg naar duurzaam ondernemen vier belem-meringen binnen het bedrijfsleven genoemd die het integreren van milieuaspecten in de strategievorming belemmeren [Ministerie van VROM 2001]. Dat zijn:

achterblijvende organisatiestructuren en managementsystemen, waarbij managementinformatie op milieugebied vaak onvoldoende is; korte tijdshorizon, duidend op de lage prioriteit wanneer er geen sprake is van incidenten;onzekerheid betreffende financiële en technische mogelijkheden van ingrepen die verder gaan dan de basismaatregelen; verschillende motivaties van bedrijfsleven, milieubeweging en overheid, waarbij de gemeenschappelijke interesses onvoldoende worden afgetast.

Vanuit het bedrijfsleven wordt dan ook vaak de klacht gehoord, dat het overheids-beleid ondanks al die strategische visies nog grotendeels gestoeld is op de command-and-controlfilosofie, die gebruikelijk was in fase 1 en 2 van de ontwik-keling van bijvoorbeeld het milieubeleid (paragraaf 3.1). Daarnaast heeft men te maken met een verkokering van overheidsbeleid en -organisatie, een erfenis van het sectorale overheidsbeleid uit de jaren tachtig. Verschillende compartimenten spreken elkaar tegen en lijken juist op starre regelgeving terug te vallen. Daarbij geeft de handelswijze van verschillende overheden soms blijk van een belangen-tegenstelling, waarbij eigen financiële belangen lijken te prevaleren boven het maatschappelijk belang. Dit gedrag belemmert de realisering van duurzaam ondernemen in hoge mate.

Page 104: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

93

Het probleem bij het realiseren van industriële symbiose ligt in de verandering van verantwoordelijkheden en de daarbijbehorende rolverdeling. Dit betekent voor overheid en industrie dat de organisatie en daarmee de wijze van beleidsuitvoering gaat veranderen. Paragraaf 4.4 beschrijft hoe die rollen eruitzien en in paragraaf 4.5 worden suggesties voor verbetering gedaan. Hierop vooruitlopend stellen we vast dat er drie sporen kunnen worden benut om te komen tot duurzaam ondernemen (en daarmee milieuproblemen het hoofd te bieden), bestaande impasses te doorbreken en dynamiek te krijgen in probleemsituaties. Die sporen zijn:

aanpak van de bestaande milieuproblematiek in een breder kader volgens een integrale aanpak, waarbij economie, ruimtegebruik, logistiek, biodiversiteit en ecologie hand in hand (kunnen) gaan; een meer flexibele houding van de overheden en een positieve grondhouding van het bedrijfsleven dat de kans krijgt om haar eigen verantwoordelijkheid te nemen.het beleid vanuit de praktijk te ontwikkelen en niet voortdurend nieuwe strategische concepten te ontwikkelen.

4.2.1 Industriële symbiose op bedrijventerreinen

Wanneer we kijken naar de ontwikkelingen op bedrijventerreinniveau, mogen we ook hier stellen dat er in de afgelopen jaren vele initiatieven zijn ontplooid die in verschillende mate tot resultaten hebben geleid (paragraaf 2.2.2). Hoewel overheid en bedrijfsleven beide van goede wil zijn, lijkt juist in de onderlinge samenwerking de reden van een stagnerende ontwikkeling op dit gebied te liggen. Weliswaar bestaan er momenteel circa 50 verschillende stimuleringsmaatregelen ten behoeve van bijvoorbeeld industriële symbiose op bedrijventerreinen en zijn bedrijven goed op de hoogte van de win- win mogelijkheden van onderlinge samenwerking, maar de resultaten zijn op investeringsniveau nog steeds beperkt. Overigens zijn er steeds meer bedrijfsterrein projecten gestart, bijvoorbeeld in de provincie Noord Brabant circa 20 (PIT oktober 2001).

Voorbeeld: Overheden trachten geluidshinder van (productie)bedrijven voor de directe (woon)omgeving te reguleren tot bepaalde niveaus. De geluidsnormering dient als richtlijn voor planologische maatregelen om bedrijfsactiviteit en wonen van elkaar te scheiden. De planschade waarvan sprake is wanneer de overheid woningbouwgebied binnen de bestaande geluidshinderzones plant, kan opgelost worden door samen te werken. In plaats van steeds stringentere eisen te stellen aan geluidsbelasting van een bedrijfsactiviteit, zou men de meeropbrengsten van (dure) bouwgrond gedeeltelijk kunnen aanwenden om die geluidsreductie te bewerk-stelligen (win-winsituatie).

4.2.2 Schaalniveau

Traditioneel vinden de meeste economische ontwikkelingen plaats vanuit de bestaande bedrijvigheid op bedrijventerreinen (circa 80%) en in stedelijke

Page 105: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

94

agglomeraties. Het ligt daarom voor de hand het streven naar duurzaamheid van de regionale economie niet primair op nieuwe bedrijfslocaties/-centra te richten, maar op bestaande centra van economische ontwikkeling, met andere woorden op bestaande bedrijventerreinen. Gezien de spilfunctie van bestaande bedrijven-terreinen in de economische ontwikkeling en de daarmee gemoeide milieuaspecten verdient het schaalniveau van bedrijventerreinen zowel in het economisch beleid als in het milieubeleid bijzondere aandacht. Gegeven de erkende relatie tussen milieu en economie en de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven zou de overheid het milieu-instrumentarium (vergunningverlening, handhaving) moeten toepassen dat inspeelt op de economische dynamiek en aansluit op de bedrijfs-praktijk.

Bedrijventerreinen evolueren snel. Het is dus niet verwonderlijk dat een aantal terreinen in de loop van enkele decennia sterk veranderd is. Om de vitaliteit van deze terreinen te waarborgen is gestructureerd en integraal overheidsbeleid vereist. Ook de aanpak van de revitaliseringproblematiek biedt het duurzaamheidconcept kansen.

Figuur 4.1 Ontwikkeling van de verantwoordelijkheid (v) in de beleidslevenscyclus.

4.2.3 Rolpatronen met betrekking tot industriële symbiose op bedrijven-terreinen

Belangrijk is dat de rolpatronen tussen overheid en bedrijfsleven in het proces van beleidsvorming en uitvoering (figuur 4.1) veranderen. Uiteindelijk zal immers zal de verantwoordelijkheid van overheid naar het bedrijfsleven overgaan. In de fase van beleidsformulering is er mede daarom overleg (zie cirkel) nodig tussen overheden en het bedrijfsleven over de invulling ervan (in lijn met de convenanten). Er dient een kader geschetst te worden waarbinnen ontwikkelingen plaatsvinden en er wordt bepaald welke resultaten men dient te bereiken. De

Page 106: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

95

overheid speelt vervolgens vooral een borgende rol naar analogie van zorgsystemen en bijbehorende audits waarvoor de industrie de verantwoording neemt. Bovendien dient ze te bezien welke de essentiële parameters in dit kader zijn, omdat daarop dan modelontwikkeling kan worden gebaseerd.

De overheid zal een meer borgende, processturende en regisserende rol moeten krijgen. De regelgeving zal veel meer moeten inspelen op creatieve oplossingen van de probleemhouder zelf en zal daarom flexibel moeten zijn wat betreft toepassing. Het is niet zozeer dereguleren, maar reguleren op een andere wijze. Dat waarmaken is de uitdaging waarvoor de overheid, samen met de doelgroepen, staat [Konz & Verschueren 1997].

4.3 Beleidsvisie

4.3.1 Milieu en economie

De opkomst van de netwerkeconomie heeft grote gevolgen voor de inrichting en handelswijze van de maatschappij. Onze toekomstige welvaartsontwikkeling hangt voor een groot deel af van het succes waarmee industriële en dienstverlenende bedrijven kunnen inspelen op veranderingen binnen de steeds heviger wordende internationale concurrentie. Innovatie door het slim benutten en snel toepassen van kennis (flexibiliteit) is daarbij een factor van doorslaggevende betekenis. Het industrie- en dienstenbeleid van de overheid moet zich daarom richten op versterking van het aanpassings- en innovatievermogen van bedrijven. De ambities van het economisch beleid kunnen soms goed samengaan met die op andere beleidsterreinen (milieu, ruimtelijke ordening). Soms zijn ze echter strijdig.

Reeds in 1991 adviseerde de Raad voor de Milieuhygiëne - samengesteld uit vertegenwoordigers van bedrijfsleven, milieuverenigingen en overheid - om het toekomstige stoffenbeleid mede op deze drie uitgangspunten te baseren [Centrale Raad Milieuhygiëne 1991]. Aansluitend op het streven naar duurzame ontwikkeling zag de Raad als doel van het stoffenbeleid een in alle opzichten ecologisch verantwoord gebruik van stoffen. Met het oog hierop waren volgens de Raad in het bijzonder van belang:

monitoring van productie en toepassing van stoffen, inclusief de verliezen naar het milieu; betere afstemming van de normstelling op het uitgangspunt van integraal keten-beheer;doelmatiger gebruik van informatie door standaardisering van het informatie-pakket voor de beoordeling van stoffen; verwerking van het duurzaamheidsprincipe in het informatiepakket.

Ook voor overheden en intermediaire instanties betekent de netwerkeconomie die zich ontwikkelt, een koerswijziging. Traditioneel sectorbeleid zal verdwijnen.

Page 107: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

96

Overheden en intermediaire instanties moeten zich een plaats verwerven in het netwerk als medespeler, scheidsrechter, makelaar of katalysator. Zij zullen ook een toegevoegde waarde moeten leveren. De rol van de overheid verandert van sturen naar het scheppen van voorwaarden. Het daadwerkelijk initiëren van vernieuwingen wordt overgelaten aan de markt.

De clusterbenadering biedt aanknopingspunten voor beleid: clustervorming is belangrijk om hoogwaardige activiteiten in Nederland te verankeren [Ministerie van EZ, Voortgangsrapportage clusterbeleid 1999]. Centraal in deze uitgangspunten staat in feite het verantwoord beheren van het gebruik van energie en materialen. Economisch beleid zal meer initiatief moeten nemen en van daar uit aangeven wat men op andere beleidsvelden kan doen om uiteindelijk industriële symbiose mogelijk te maken. Van reactief naar pro-actief. We geven daarvan enkele voorbeelden:

financiële instrumenten: aftrekbaar maken van investeringen of vervroegde afschrijving ten behoeve van efficiënt gebruik van energie, materialen, logistiek, ruimte en biodiversiteit.meer denken vanuit de markt bij het ontwikkelen van prikkels voor duurzaam ondernemen; producteisen stellen op basis van kwaliteit en gebruik van energie en materialen. Milieubewust produceren draagt zichtbaar bij tot hogere kwaliteit en wordt geïnternaliseerd in prijsvorming. Door communicatie wordt de consument zich bewust van kwaliteitseisen. aandacht voor het kunnen terugkopen van vrijkomend onroerend goed c.q. bedrijfsverplaatsingen in relatie tot zorgvuldige heruitgifte, bijvoorbeeld via herstructureringsfondsen.structurele ondersteuning voor met name het strategische deel van het parkmanagement; het operationele gedeelte natuurlijk niet.

Het bestaande beleid is nog onvoldoende op bovenstaande gericht waardoor het voor de koplopers begint te knellen. Zo is de Wet Milieubeheer volledig gericht op een inrichting (bedrijfslocatie), waardoor binnen deze wet geen samenwerkings-vormen worden geaccepteerd. Dit werkt belemmerend voor ondernemers die samenwerkingsverbanden willen aangaan op bedrijventerreinen. De evaluatie van het Project Innovatie Team (Twijnstra & Gudde november 2001) bevestigt de noodzaak van netwerken, die dergelijke samenwerkingsvormen ondersteunen.

4.3.2 Ruimte

Reeds in de jaren tachtig werd een van de belangrijkste tekortkomingen van het ruimtelijk beleid bloot gelegd [Konz & Boezeman 1985]. De starheid, het vatten van beleidsuitvoering in regels die te weinig ruimte bieden voor uitzonderingen. Het ruimtelijk beleid moet toegespitst worden op de eisen die de netwerkeconomie en de ruimtelijk-economische dynamiek stellen.

Provincies en gemeenten hebben het voortouw bij de realisering van een concurrerend vestigingsklimaat. Samenhang in beleid is daarin essentieel. Naast

Page 108: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

97

ruimte en bereikbaarheid gaat het daarbij om een goed innovatie- en ondernemingsklimaat, en om de afstemming met andere beleidsvelden. Het Rijk moet de regio’s voldoende bestuurlijke middelen geven om regionaal maatwerk te kunnen leveren. Het ministerie van Economische Zaken faciliteert de regio’s door samenwerking, kennisontwikkeling, financiële ondersteuning en versterking van het organiserend vermogen.

De noodzaak van flexibiliteit, maatwerk en samenhang in beleid heeft ook consequenties voor de taak- en rolverdeling tussen verschillende bestuurslagen en in interactie met het bedrijfsleven.Het uitgangspunt bij het omgaan met conflicterende ruimteclaims en het realiseren van goede vestigingsplaatsfactoren en tevens een prettig woon- en werkklimaat vormt het in het duurzaamheidsbegrip opgesloten paradigma van meer naar beter.De overheid geeft verschillende oplossingsrichtingen en faciliteert een optimaal gebruik van de ruimte en de mogelijkheden om de (ruimte)productiviteit te verhogen. Naast het verhogen van de productiviteit door innovatieve oplossingen zijn er nog andere mogelijkheden zoals:

multifunctioneel gebruik van de ruimte; intensief bouwen (benutten van verschillende dimensies van de ruimte, zie paragraaf 4.3.3); selectief uitgiftebeleid (met betrekking tot bijvoorbeeld de herkomst van bedrijven, de sector of de activiteit); financiële prikkels (met name voor het midden- en kleinbedrijf kan een verhoogde grondprijs een stimulans zijn tot effectief ruimtegebruik); flexibel met bestemmingsplannen, beperking strategische reserves van bedrijven.

In ieder geval dient hierbij de SER-ladder (paragraaf 3.5.2) als uitgangspunt te dienen. Dat betekent dat ruimte in eerste instantie gecreëerd dient te worden door herstructurering van bestaande gebieden, die voor betreffende functie reeds zijn uitgegeven.

De strategie voor het beleidsveld ruimte [Provincie Noord-Brabant 1996] zou in principe vormgegeven kunnen worden door:

betere benutting van wat al aanwezig is (intensivering); uitbreiding in aansluiting op de in de praktijk reeds aanwezige functies;als derde stap pas de ontwikkeling van eventuele geheel nieuwe functies.

4.3.3 Logistiek

Wanneer de ruimte op een juiste manier wordt ingedeeld, kunnen logistieke voordelen ontstaan. Te denken valt aan voordelen door clustering van bedrijven, door verbetering van de bereikbaarheid van bedrijven en door combinatie van het goederen- en personenvervoer.

Page 109: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

98

ClusteringVoordelen door clustering van de juiste bedrijven:

voorkomen van vervoersstromen (logistiek, volume/ energievoordeel); samenwerking in goederen- en personenvervoer (logistiek, efficiency voordeel); synergie in gezamenlijke voorzieningen (ruimte, volumebeperkingen).

BereikbaarheidDe (her)inrichting van een bedrijventerrein kan de bereikbaarheid en diversiteit van vervoer vergroten (effectievere ontsluiting) waardoor op locatie congestie-problemen kunnen worden opgelost.

Combineren van vervoer van goederen en personen Steeds meer bedrijven functioneren in netwerken met een toenemende transportbehoefte. Tegelijkertijd raakt het Nederlandse wegennet alsmaar meer verstopt. Hierdoor daalt de betrouwbaarheid van de aan- en afvoer van producten en grondstoffen over de weg, stijgen de transportkosten en neemt de milieu-belasting van het goederenvervoer toe. Ook het dagelijks personenverkeer van en naar bedrijven kampt met steeds langere reistijden. De congestie in het vervoer zal naar verwachting alleen maar toenemen. Samenwerking tussen bedrijven op het gebied van het goederen- en personenvervoer biedt mogelijkheden om goederen- en personenstromen te combineren, zoals:

beladinggraden transporteenheden (retourvrachten); multimodale terminals; gecombineerd personenvervoer ten behoeve van werknemers.

4.3.4 Biodiversiteit

Biodiversiteit zal op lange termijn een cruciale factor worden in de beleidsvorming van verschillende overheden, ook ten aanzien van het proces van industriële symbiose. Door op korte termijn reeds inhoud te geven aan dit begrip en vanuit het voorzorgsprincipe zuinig met de biodiversiteitvoorraad om te gaan kunnen we deze beschermen voor onomkeerbare schade. Daar biodiversiteit een essentiële factor zal worden, wordt het in de toekomst een belangrijke parameter voor het beleid. In dit onderzoek zal hiervoor een eerste aanzet worden gegeven.

4.4 Huidige organisatie overheid en bedrijfsleven inzake industriële symbiose

Recente ervaringen met calamiteiten in onder meer Welschap, Enschede, Volendam en de onderzoeken die naar de oorzaak en afwikkeling van deze calamiteiten door onafhankelijke commissies zijn uitgevoerd, hebben nog eens aangetoond dat in de Nederlandse wetgeving het stelsel van bevoegdheden, verantwoordelijkheden en toezichtstaken is verworden tot een bijna onontwarbare kluwen van overheidsorganisaties, daaraan gelieerde organisaties en uitvoerings-

Page 110: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

99

instanties. De consequentie daarvan is dat moeilijk aan te geven is wie binnen de publieke sector nu daadwerkelijk bevoegd of verantwoordelijk is. Als er iets misgaat, laten analyses achteraf dan ook doorgaans een beweging zien van het af- en doorschuiven van verantwoordelijkheden. Ook in het Jaarverslag 2000 van de Raad van State [Raad van State 2001] is een hoofdstuk gewijd aan de kwetsbaar-heid van de overheid. Daarin wordt onder meer ingegaan op de erkenning dat de overheid géén eenheid is, dat controle geen eenduidig begrip is, verantwoordelijk-heden onduidelijk zijn en de kwaliteit van overheidsoptreden te wensen overlaat.

Ter illustratie hiervan geven we in figuur 4.2 een beeld van de huidige organisatie van overheid en bedrijfsleven. Beperken we ons hier tot de beleidsvelden milieu, economie en ruimte dan ziet men een conglomeraat van partijen die zich of regulerend of uitvoerend op verschillende terreinen begeven.

Figuur 4.2 Huidige organisatiestructuur overheid/bedrijfsleven ten aanzien van industriële symbiose.

Page 111: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

100

Bij de rijksoverheid is sprake van diverse ministeries (Economische Zaken, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, Verkeer en Waterstaat, Binnenlandse Zaken) die zich op één of andere manier bezighouden met de wet- en regelgeving, uitvoering en handhaving. Ministeries die zich in een groot aantal gevallen ondersteund weten door op het oog semi-ministeriële instanties als Rijkswaterstaat en Rijksinspecties die in opdracht van de rijksoverheid de uitvoering van onder meer het subsidiebeleid ter hand nemen.

Op provinciaal en gemeentelijk niveau wordt meestal een organisatievorm aangetroffen waarbij sprake is van een indeling naar de verschillende beleids-velden, zoals economische zaken, grondzaken, milieu, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, beheer openbare ruimte en brandweer.In het Interprovinciaal Overleg (IPO) wordt op landelijk niveau gezocht naar een afstemming van beleid en uitvoering van de verschillende provincies. Eveneens op landelijk niveau tracht de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) met name in de richting van de rijksoverheid een eenduidig geluid vanuit de gemeenten te laten horen.

In het gegroeide maatschappelijk bestel spelen op landelijk niveau vervolgens nog allerlei gremia een adviserende rol, gevraagd en niet-gevraagd; gremia waarin zowel de overheid als maatschappelijk betrokken instellingen en organisaties van werkgevers en werknemers vertegenwoordigd zijn. Te denken valt daarbij aan een orgaan als de Sociaal-Economische Raad (SER).

Aan de zijde van de private sector is evenmin sprake van een heldere, eenduidige structuur. Naast een groot aantal brancheorganisaties bestaan diverse werknemers- en werkgeversverenigingen (FNV, CNV, VNO-NCW, MKB). Deze kennen alle in hun landelijke organisatievorm weer een lijn naar de rijksoverheid om namens de aangesloten bedrijven of leden overleg te voeren over het beleid.

Werkgeversverenigingen kennen voor met name de uitvoering een bovenregionale structuur om de lijnen naar de leden zo kort mogelijk te houden. In een aantal gevallen is sprake van een plaatselijke of regionale structuur. Ook hier geldt dat bij provinciale organisaties van het VNO/NCW, zoals de Brabants Zeeuwse Werkgeversvereniging (BZW) een vraag naar de legitimiteit gesteld moet worden. Deze organisaties hanteren nogal eens een grens waaraan directeuren van bedrijven (bijvoorbeeld boven de vijftig werknemers) moeten voldoen om aangesloten te kunnen zijn.

Daarnaast is er voor het bedrijfsleven nog een Kamer van Koophandel en Fabrieken actief. Die was voorheen sterk regionaal georiënteerd. Tegenwoordig is de Kamer door het - van bovenaf opgelegde - streven naar schaalvergroting gewoonlijk bovenregionaal georganiseerd. Daardoor neemt de binding met de leden af. De Kamer is namens het bedrijfsleven wel gespreks- en overlegpartner van de provinciale en gemeentelijke overheid.

Page 112: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

101

Geconstateerd kan en moet worden dat het beschreven kluwen van organisaties van zowel de private als publieke sector met verschillende belangen, organisatievormen en overlegstructuren op het gebied van wet- en regelgeving, uitvoering en hand-having geen ideale voedingsbodem is voor een integrale ontwikkeling en realisering van het proces van industriële symbiose. De verschillende vormen en lijnen staan te ver van elkaar af, zijn te veel top-down georganiseerd en onvoldoende samenhangend voor een proces waarin integratie en samenhang voorwaarden zijn.

4.5 Gewenste organisatie overheid en bedrijfsleven inzake industriële symbiose

De in paragraaf 4.4 omschreven huidige organisatie zal niet snel veranderen. Het zal nog enige tijd duren, hoewel veel overheden al gestart zijn met bestuurlijk vernieuwing. Een geheel andere, meer klantgerichte organisatie zou natuurlijk veel efficiënter zijn. Daarom worden alleen organisatorische aanbevelingen gedaan voor de korte termijn. In deze paragraaf wordt de gewenste organisatievorm van overheid en bedrijfsleven inzake industriële symbiose beschreven. Die nieuwe vorm moet een werkwijze mogelijk maken waarbij beleid, uitvoering en handhaving binnen de verschillende instanties en geledingen van overheid en bedrijfsleven op een effectievere en efficiëntere wijze worden ingezet om te komen tot een evenwichtiger samenhang van economie, milieu en ruimte (figuur 4.3). In feite wordt daar gestreefd naar minder 'loketten'.

De hoofdlijnen van beleid blijven het domein van de rijksoverheid in afstemming met provincies (IPO), waterschappen (Unie van Waterschappen) en gemeenten (VNG). Uiteraard dient een en ander binnen de gewenste organisatievorm van een interactieve overheid, in nauwe samenspraak en afstemming met het verenigde bedrijfsleven op landelijk niveau plaats te vinden. Naast rechtstreekse contacten met VNO/NCW, MKB en brancheverenigingen kan ook de Sociaal-Economische Raad (SER) een prima platform vormen om beleid en uitvoering op landelijke schaal af te stemmen.

Daarbij dienen naast de afstemming, beleid en uitvoering (en uiteindelijk natuurlijk ook handhaving) ook de globale kaders te worden aangegeven waarbinnen de verschillende verantwoordelijkheden gestalte moeten krijgen. Invalshoek daarbij is dat het bedrijfsleven zelf een veel prominentere plaats krijgt om binnen de afgesproken kaders de gemaakte afspraken zelf waar te maken en in de bedrijfs-voering te incorporeren. Daarbij dienen deze globale kaders niet sectoraal, maar integraal te zijn aangegeven.

Page 113: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

102

Figuur 4.3 Schematische weergave van de gewenste organisatievorm van overheid en bedrijfsleven inzake industriële symbiose.

Het bedrijfsleven krijgt daarmee de mogelijkheid om een bredere afweging van mogelijkheden te maken om de afgesproken doelstellingen daadwerkelijk te realiseren. Daarbij moet dan (traditioneel) niet ieder behaald sectoraal resultaat maatgevend zijn, maar de mate waarin de integrale doelstelling is bereikt. Uiteraard dienen in zo’n opzet ook de vrijheidsgraden gegeven te worden om over en door sectoren heen te mogen werken. De afspraken over de te hanteren gewenste organisatie dienen uiteraard ook de elementen van auditing en monitoring te bevatten. De overheid blijft immers haar maatschappelijke functie behouden om te waken voor het algemeen belang. In zo’n gewenste organisatievorm dienen ook maatregelen te worden opgenomen voor het geval de afgesproken doelstellingen (nog) niet worden gehaald.

Met name op bovenregionaal, regionaal en plaatselijk niveau dienen de afstemming en samenspraak tussen overheid, intermediaire organisaties en bedrijfsleven zelf op uitvoerings- en handhavingsniveau gestalte te krijgen. Immers de betreffende

Page 114: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

103

afspraken kunnen alleen dan binnen het landelijk aangereikte model geconcre-tiseerd worden, wanneer alle partijen erbij betrokken zijn. Daarbij dient de aansturing, monitoring en handhaving in lijn met de integrale benadering niet voor iedere sector zelfstandig en in een steeds wisselende samenspraak plaats te vinden. Ook hier dient op regionaal, strategisch niveau een integrale afstemming over de sectoren heen plaats te vinden tussen overheid en bedrijfsleven.

Van overheidszijde dienen daarbij de regionale inspecties, provincie, gemeente, waterschappen betrokken te zijn. Op en binnen overheidsniveau dient uiteraard een duidelijke sturing te worden gegeven. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat er van elke overheidsgeleding integrale verantwoordelijken zijn aangewezen. Integrale verantwoordelijken die een gezaghebbende functie hebben binnen juist veelal sectoraal georganiseerde overheidsorganisaties. Een eis die niet alleen vanuit de effectiviteit gesteld moet worden, maar ook vanuit de praktische werkbaarheid.

Voor het bedrijfsleven spelen de regionale organen (BZW, MKB) en de Kamer van Koophandel een belangrijke rol. In lijn met het voorgaande dient uiteraard binnen het bedrijfsleven ook een duidelijke integrale afstemming plaats te vinden. De min of meer sectorale benadering van midden- en kleinbedrijf (MKB), middelgrote en grote bedrijven (BZW) en Kamer van Koophandel dient verlaten te worden en plaats te maken voor een integrale benadering. Een en ander dient wel in zeer nauwe samenspraak plaats te vinden met het (regionaal c.q. plaatselijk georganiseerde) bedrijfsleven zelf. Doordat de organisatiegraad van het bedrijfs-leven ook op plaatselijk niveau toeneemt, zijn hiervoor goede mogelijkheden binnen de bedrijventerreinen in de vorm van het operationele niveau van parkmanagement. Immers ook de organisatievorm van het parkmanagement gaat uit van een integrale benadering, en kan ervoor zorgen dat steeds de juiste informatie bottom-up aan het strategisch niveau geleverd kan worden.

Opzet is om op dat (regionale) afstemmingsniveau tussen overheid en bedrijfsleven binnen de aangegeven kaders tot concrete afspraken te komen over de te bereiken doelstellingen voor economie, milieu en ruimte binnen een bepaald tijdskader. De verantwoordelijkheid voor het nakomen van deze afspraken dient daarbij in eerste aanleg bij het bedrijfsleven zelf gelegd te worden. Het parkmanagement waarin het bedrijfsleven op een geografisch gebied zich heeft georganiseerd, biedt hiervoor een instrument. Binnen de kaders is een systeem van zelfbeheer mogelijk. De reikwijdte hiervan is aangegeven in de gemaakte afspraken.

Uiteraard moet de overheid gedurende de looptijd van de gemaakte afspraken ook voeling houden met het proces en de te bereiken resultaten. In een nader afgesproken vorm van auditing, monitoring en rapportage kan hieraan invulling worden gegeven. Daarbij kan aansluiting worden gevonden bij reeds binnen het bedrijfsleven bekende en gehanteerde wijzen bij verzekeringen, certificeringen en milieuzorgsystemen. Ook instrumenten als benchmarking kunnen ingezet worden om de ontwikkeling binnen verschillende geografische gebieden in onderling perspectief te volgen en te beïnvloeden.

Page 115: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

104

Handhaving dient in een dergelijke organisatievorm op een andere wijze vorm en inhoud te krijgen. Het inhoudelijk verschil zit met name in de integrale benaderingswijze en nadrukkelijker afstemming met de uitvoering. Daarbij volstaat vanuit de integrale afspraken niet een toetsing op de uitvoering van sectorale wet- en regelgeving. Binnen de afgesproken kaders is het integrale resultaat maat-gevend. Resultaten van auditing, monitoring en rapportage bepalen de invalshoek van handhaving. Vooraf is ook helder wat de consequenties zijn bij het niet behalen van de vooraf gemaakte afspraken met het bedrijfsleven. De handhavingstaak verandert daardoor ingrijpend. Primair zou men zich kunnen concentreren op de opsporing en aanpak van notoire overtreders van wet- en regelgeving. Daarnaastneemt men steekproeven bij audits.

De hiervoor gewenste organisatievorm dient overigens wel in de wet- en regelgeving ingepast te worden, opdat er een rechtszekerheid voor zowel overheid als bedrijfsleven wordt gecreëerd. In de tijd van toenemende juridisering dient de onzekerheid te worden weggenomen. De Raad van State pleit er in zijn Jaarverslag over 2000 voor dat de overheid meer als een bedrijf gaat werken. Dat wil zeggen risico’s nemen, maar tegelijkertijd óók garant staan voor haar burgers. De positie van de overheid wordt in de gewenste organisatievorm weer helder en kan ook een bijdrage leveren aan het verder 'uitplaatsen' van problemen door de overheid. De gewenste organisatievorm kan in die vorm ook een bijdrage leveren aan de vraag naar kwaliteit, coördinatie en controle van en door de overheid. Het proces van duurzame bedrijventerreinen naar uiteindelijk industriële symbiose is voorlopig de ideale proeftuin om met het bovenbeschreven denken te experimenteren.

4.6 Conclusie

Duurzaam ondernemenEen integrale beleidsaanpak van milieu, economie, ruimte, logistiek en bio-diversiteit behoort bij duurzaam ondernemen. Daarnaast zijn een flexibele houding van de overheid en een positieve grondhouding van het bedrijfsleven, dat de kans moet krijgen zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen, noodzakelijk. Innovatie en concurrentie moeten de drijvende krachten zijn om het proces op gang te houden. Het strategisch beleid zou voorlopig minder prioriteit behoren te krijgen en meer vanuit de praktijk ontwikkeld moeten worden.

BeleidEen meer borgende processturende rol voor de overheid is nodig. Regels van oude beleidsuitvoering zullen vernieuwd of geschrapt moeten worden. Regelgeving zal voorts meer moeten inspelen op creatieve oplossingen van de probleemhouder zelf met de mogelijkheid van gemotiveerd afwijken. De organisatiestructuur van het bedrijfsleven zal moeten worden versterkt en ondernemers zullen meer initiatief moeten nemen. De verschillende motivaties van milieubeweging, bedrijfsleven en overheid zullen over en weer moeten worden erkend.

Page 116: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

105

Het is noodzakelijk dat het bedrijfsleven vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid voor het beheren van industriële symbiose rapporteert over de resultaten. Ten behoeve daarvan moeten modellen met onafhankelijke parameters worden ontwikkeld.

Huidige organisatieDe huidige organisaties van zowel de private als publieke sector vormen een onoverzichtelijk geheel en zijn als zodanig een belemmering voor industriële symbiose.

Gewenste organisatie De gewenste organisatievorm dient in de wet- en regelgeving ingepast te worden, opdat er een rechtszekerheid voor zowel overheid als bedrijfsleven wordt gecreëerd. De overheid zou meer als bedrijf moeten gaan werken. Dat wil zeggen: risico’s nemen, maar tegelijkertijd óók garant staan voor haar burgers. De positie van de overheid wordt in de gewenste organisatievorm weer helder en meer borgend. De gewenste organisatievorm kan in die vorm ook een bijdrage leveren aan de vraag naar kwaliteit, coördinatie en controle van en door de overheid. Het bedrijfsleven zal een betere organisatiegraad moeten bereiken en strategische samenwerking moeten zoeken op maatschappelijk niveau met de inbreng van zijn kennis en management. Het bedrijfsleven zal tevens zorg moeten dragen, dat via parkmanagement voortdurend de juiste informatie daarvoor beschikbaar is.

Page 117: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

106

Page 118: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

107

DEEL 2

MODELVORMING

VOOR INDUSTRIËLE SYMBIOSE

Page 119: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

108

Page 120: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

109

Hoofdstuk 5.Modelvorming

5.1 Inleiding

Om de toepassing van het vernieuwende denken achter symbiose in de praktijk te realiseren en te beheersen zijn instrumenten noodzakelijk. Men probeert op verschillende niveaus de juiste aanpak te vinden voor het proces van industriële symbiose. Cruciaal daarbij blijkt het ontwikkelen van modellen om een basis te verkrijgen, waarop duurzaamheid kan worden gekwantificeerd, waarbij relevante parameters samenkomen en waarvan de output concreet en eenvoudig is.

Verschillende initiatieven om te komen tot eenduidige en volledige modelleringen op nationaal niveau duiden op het belang dat nationale en provinciale overheden daaraan hechten. Totnogtoe zijn er vooral ideeën ontwikkeld. De materie is dusdanig complex, dat concrete en direct bruikbare modellen nog niet voorhanden zijn [Boonman 2000]. In dit hoofdstuk geven wij een algemeen overzicht van de opbouw van dit project (fasering van onderzoek) en een algemene toelichting op de modelvorming.

Uit hoofdstuk 2 volgt dat - na analyse van faalfactoren - meer duidelijkheid gewenst is voor een goede voortgang van het proces van industriële symbiose op bedrijventerreinen. Het vervolg geeft hierop een antwoord door modellen te presenteren waarmee duurzaamheid gemeten en daarmee gekwantificeerd kan worden en op basis waarvan men meer gefundeerd duurzaamheidsbeslissingen kan nemen. Daarbij wordt allereerst antwoord gegeven op de vraag uit welke parameters duurzaamheid is opgebouwd en hoe die gekwantificeerd kunnen worden. De praktische toepasbaarheid van het ontwikkelde monitorings- en investeringsmodel zal blijken uit een uitwerking van deze modellen aan de hand van een praktijkcasus, voornamelijk bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter.

In het algemeen kan een model gedefinieerd worden als een geabstraheerde weergave van een deel van de werkelijkheid. Gelet op de aard van de weergave zijn er vijf modelcategorieën te onderscheiden, te weten: impliciete of mentale, iconische, analoge, verbale en wiskundige [Van Halem 1993].

De impliciete modellen geven een voorstelling van de werkelijkheid die in het hoofd speelt. Iconische modellen zijn modellen waarbij de werkelijkheid fysiek op schaal wordt nagemaakt. Analoge modellen zijn modellen waarin een deel van de werkelijkheid wordt weergegeven.

Verbale modellen geven een beschrijving van de werkelijkheid in woorden. Meestal is dit de eerste stap waarmee een impliciet model expliciet gemaakt wordt:

Page 121: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

110

gedachten kunnen in woorden uitgeschreven worden. Wiskundige modellen beschrijven de werkelijkheid in de vorm van wiskundige symbolen en vergelijkingen. De laatste twee categorieën, verbale en wiskundige modellen, horen beide tot de symbolische modellen. Deze wijze van modelleren wordt in dit onderzoek toegepast.

5.2 Modellering duurzame bedrijventerreinen

In een voorafgaande literatuurstudie is gezocht naar initiatieven in relatie tot modellering van duurzame bedrijventerreinen. De volgende initiatieven zijn hierover gevonden:

Als onderdeel van het project Herstructurering (van bedrijventerreinen) binnen het ministerie van EZ is de publicatie Veroudering van bedrijventerreinen; een structuur voor herstructurering verschenen [CPB 2001]. Doel is het scheppen van orde in de terminologie bij herstructureringsprojecten, het voorzien in een behoefte aan nieuwe gedachtevorming bij investeringen, en het zoeken naar de mogelijkheid om met behulp van een bedrijfslocatiemonitor de herstructurering van bedrijventerreinen beter in kaart te brengen. De nadruk wordt hier gelegd op de ruimtelijke kwaliteit van bedrijventerreinen. De publicatie beperkt zich tot een analyse van oorzaken van veroudering en mogelijke oplossingen, en vormt input voor de monitor. Er wordt geen concreet voorstel gedaan voor de opzet van een monitoringsmodel.

Parallel aan dit onderzoek loopt een initiatief van NOVEM waarin het monitoren binnen het programma duurzame bedrijventerreinen centraal staat [PWC 2001]. De doelstelling is het ontwikkelen van een methodiek, waarmee financiering en concrete resultaten van herstructureringsmaatregelen op bedrijventerreinen systematisch kunnen worden vastgelegd.

Het provinciaal milieubeleidsplan 2000 van de provincie Noord-Brabant stelt als beleidsdoel dat in het jaar 2020 alle bedrijventerreinen het predikaat duurzaam moeten hebben. Om dat ambitieniveau waar te maken is er behoefte aan monitoring van de ontwikkelingen, en een duidelijke en concrete formulering van het begrip duurzaamheid. Dit onderzoek geeft door het project Monitoring ontwikkeling duurzame bedrijventerreinen hieraan invulling. Mede daarom zijn in dit onderzoek drie modellen ontwikkeld: een model waarmee de benodigde informatie beheerst kan worden (monitoringsmodel), een model dat de investeringsbeslissing systematisch weergeeft (investeringsmodel) en een model voor het managen van de verschillende processen (maatschappelijk model).

Uit het voorgaande volgt dat er op dit moment nog geen geschikte weten-schappelijke modellen voorhanden zijn.

Page 122: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

111

Onder monitoring van een bedrijventerrein wordt verstaan het vaststellen van de kwantitatieve en kwalitatieve waarden van een aantal van tevoren omschreven aspecten. De verzameling van al deze waarden geeft met betrekking tot deze aspecten de status van het terrein weer. In dit onderzoek zijn deze aspecten: energie, logistiek, materialen, water, ruimte, hinder en biodiversiteit. De kwantitatieve waarden van deze aspecten zijn bepaald en vertaald in een zogenaamde duurzaamheidspotentie van het terrein. Duurzaamheidspotentie is een nieuw begrip dat in dit onderzoek geïntroduceerd en toegepast wordt. Kwalitatieve waarden van de aspecten zoals kwaliteit en Arbo worden gebruikt om het terrein zelf te beschrijven.

Het begrip duurzaamheid verdient enige aandacht. ‘Wat is duurzaamheid? Wat is en betekent een duurzaam bedrijventerrein? Hoe kan duurzaamheid worden gekwantificeerd?’ zijn vragen die in dit onderzoek niet volledig beantwoord worden. Duurzaamheid is verworden tot een containerbegrip en er zijn talloze definities en omschrijvingen van. Het is moeilijk grijpbaar vanwege zijn verschillende verschijningsvormen. Wij gaan er dan ook vanuit dat, indien over duurzaamheid wordt gesproken, het begrip en de uitleg daarvan gekoppeld worden aan een concrete situatie. Met betrekking tot duurzame bedrijventerreinen betekent dit dat duurzaamheid (en de potentie daarvan) wordt omschreven als een verzameling te kwantificeren aspecten. Het gaat dan om de aspecten die al eerder zijn genoemd. Een aanzet hiertoe is reeds gemaakt in het artikel IndustriëleSymbiose. Bedrijventerreinen op weg naar duurzaamheid [Van den Thillart, Konz, Lambert & Janssen 2001]. Bij duurzaamheid op een bedrijventerrein gaat het om de manier waarop de omgeving reageert op het produceren van goederen en diensten. Tussen omgeving en product bestaat een sterke relatie. Grondstoffen komen uit de omgeving. Afval en allerlei typen emissies worden teruggegeven aan de omgeving.

Het bedrijfsleven legt een sterk accent op het product en de productiemiddelen, terwijl de overheid meer acteert vanuit het omgevingsdenken. Onder dit denken valt onder andere de thematische benadering van de milieuproblematiek. In elk geval dient de omgeving zo te worden gestuurd dat het product overlevingskansen heeft en dat de continuïteit van het produceren gewaarborgd blijft.

Het ontwikkelen van modellen voor duurzame bedrijventerreinen komt voort uit de gedachte dat de relatie tussen overheid en bedrijfsleven zal veranderen. De resultaten van dit veranderingsproces bieden kansen voor het efficiënter benaderen van onder meer milieuproblemen. Het is een hulpmiddel om overheid en bedrijfsleven te laten samenwerken op het gebied van duurzame ontwikkeling. De modellen moeten de mogelijkheid bieden om bedrijfsleven en overheden met elkaar in discussie te laten gaan over de wenselijke ontwikkelingen op het gebied van bedrijvigheid en bedrijventerreinen. De modellen zijn een middel om de industriële werkelijkheid weer te geven en te beheren.

Page 123: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

112

In dit onderzoek zullen daartoe drie modellen worden ontwikkeld: monitoringsmodel, zie par. 5.2.1; investeringsmodel, zie par. 5.2.2;maatschappelijk beheersmodel, zie par. 5.2.3.

Figuur 5.1 geeft een schematisch overzicht van de gefaseerde aanpak die bij het onderzoek is gehanteerd. Een belangrijke eis aan de ontwikkelde modellen is de praktische toepasbaarheid. In de modellering is dan ook gestreefd naar een validatie van de modellen door directe, concrete toepassing ervan op bedrijventerreinen.

Figuur 5.1 Overzicht aanpak van het onderzoek.

5.2.1 Fase 1 Monitoringsmodel

De doelstellingen van het monitoringsmodel zijn als volgt geformuleerd: het verkrijgen van inzicht in de trend van de indicatoren energie, logistiek, materialen, water, ruimte, hinder, arbeid en biodiversiteit in absolute zin; het opstellen van modellen voor het verkrijgen van inzicht in de potentie van en besluitvorming bij duurzame bedrijventerreinen.

Het model dat gevoed wordt door resultaten uit de monitoring tracht de lange-termijn-dynamiek van het bedrijventerrein inzichtelijk te maken, zodat beleids-makers meer grip krijgen op deze dynamiek. Hiermee is de ontwikkeling van duurzaamheid op een bedrijventerrein gediend.

Met dit model kun je: de feitelijke prestaties op het bedrijventerrein wat betreft duurzame ont-wikkeling zichtbaar maken; een trend in de tijd van deze prestaties op het bedrijventerrein wat betreft duurzame revitalisering zichtbaar maken; het imago van zowel de bedrijven als het bedrijventerrein verbeteren; het zelfsturend vermogen van bedrijven stimuleren;

Page 124: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

113

managementrapportages leveren ten behoeve van de bedrijfsvoering van de bedrijven;de duurzaamheidspotenties van het bedrijventerrein bepalen.

Figuur 5.2 Relevante parameters voor het maatschappelijk beheersmodel Industriële symbiose, het monitoringsmodel.

In deze studie wordt getracht de antwoorden op de volgende belangrijke specifieke vragen en hypothesen te geven.

Zijn de resultaten van de monitoring van de bedrijven op het terrein een representatie van het terrein zelf? Een vraag die hiermee samenhangt is: is duur-zaamheid additief? Met andere woorden, leveren de duurzaamheidspotenties van de afzonderlijke bedrijven de duurzaamheidspotentie van het terrein zelf? Wat is de validiteit van de getallen die door de interviews verkregen zijn? Welke belangrijke knelpunten kunnen zich voordoen bij het inventariseren van gegevens die aangeleverd worden door de verschillende actoren zoals bedrijven en overheden? Zijn de kengetallen die de duurzaamheidspotentie bepalen, bruikbaar voor toepassing in vergunningen in de toekomst? In welke zin beïnvloedt de factor arbeid de duurzaamheidspotentie?

Page 125: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

114

De input van gegevens komt uit enquêtegegevens die jaarlijks verzameld worden. Het model moet zo zijn opgebouwd dat het voor de individuele bedrijven interessant blijft. Een nadere uitwerkingen van een eerste test komt aan de orde in hoofdstuk 6.

5.2.2 Fase 2 Investeringsmodel

De ontwikkeling van dit model geschiedt op basis van een aantal parameters zoals energie, grondstoffen, logistiek enzovoort. Toepassing zal vooral plaatsvinden om de juiste duurzame investeringen te kiezen voor de verhoging van de duur-zaamheidspotentie van het duurzaam bedrijventerrein. Investeringen vinden zowel plaats op het niveau van de bedrijven zelf, als op dat van het duurzaam bedrijven-terrein.

Het model tracht antwoord te geven op een aantal vragen voor de overheid en voor bedrijven op een duurzaam bedrijventerrein. Welke vragen zijn dat?

Voor de overheid: Hoe kan het model bijdragen tot het voeren van beleid op provinciaal en gemeentelijk gebied? In welke mate zijn de investeringen verantwoordelijk voor de duurzaamheids-potentie van het duurzaam bedrijventerrein? Wat betekent investeren in duurzaamheid voor de werkgelegenheid? Welke suggesties zijn er voor de borging van bedrijventerreinenaanpak (beheersafspraken met deelvergunningen)? Hoe wordt beoordeeld waar ruimte in de compartimenten zit (water, energie, geluid) voor vergunningverlening?

Voor bedrijven op het duurzaam bedrijventerrein:In welke mate krijg je ten gevolge van investeringen inzicht in de economische ontwikkeling van het duurzaam bedrijventerrein? Zijn investeringen in duurzaamheid terug te verdienen?

Het investeringsmodel is op dezelfde wijze gemodelleerd als het monitoringsmodel en hieraan gekoppeld. Investeringen vinden plaats op het niveau van de bedrijven zelf als duurzaam bedrijventerrein. In het investeringsmodel wordt de afweging gemaakt van het effect van deze investeringen op de duurzaamheidspotentie van het duurzaam bedrijventerrein en op de economie van het terrein.

Een nadere beschouwing wordt uitgevoerd in de volgende hoofdstukken. In hoofdstuk 7 wordt de opbouw en de in- en output van het investeringsmodel weergegeven. Tevens zal aan de hand van een drietal voorbeelden van projecten op het bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter de bruikbaarheid van dit model getoetst worden. Daarbij zal de overlap en het verschil tussen parameters van het investeringsmodel en die van het monitoringsmodel worden toegelicht.

Page 126: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

115

Figuur 5.3 Relevante parameters voor het maatschappelijk beheersmodel Industriële symbiose, het investeringsmodel.

5.2.3 Fase 3 Beheersmodel

Het beheersmodel wordt ontwikkeld voor toepassing op strategisch en operationeel niveau om de maatschappelijke wenselijkheid van keuzes te kunnen verantwoorden. Dit model verschaft informatie over het samenwerken van over-heden en bedrijfsleven. Het wordt via een parkmanagementstructuur uitgewerkt.

Het model tracht antwoord te geven op diverse vragen voor de overheid en de bedrijven.

Voor de overheid:Levert het model managementinformatie op, zoals macro-economische gegevens?Wordt het overleg tussen overheden, bedrijven en duurzaam bedrijventerrein door dit model vergemakkelijkt? Kan de overheid beter inspelen op wensen van bedrijven en duurzaam bedrijventerrein?

Page 127: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

116

Voor de bedrijven op het duurzaam bedrijventerrein:Is de discussie met de overheid over toekomstige ontwikkelingen (uitbrei-dingen, logistiek en dergelijke) beter te voeren, omdat ook bekende factoren bespreekbaar worden?

Figuur 5.4 Relevante parameters voor het maatschappelijk beheersmodel Industriële symbiose (uitgewerkt).

Het beheersmodel verschaft informatie over de samenwerking van overheden en bedrijfsleven. Het model zal macro-economische gegevens moeten opleveren en het overleg tussen overheden en bedrijfsleven moeten vergemakkelijken. De overheid zal ook beter kunnen inspelen op de wensen van bedrijven en duurzaam bedrijventerrein. De discussie is immers beter te voeren, omdat bekende factoren bespreekbaar zijn. Voorts zal een uitleg worden gegeven over de wijze waarop deze strategische samenwerkingsvormen tot stand komen.

Page 128: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

117

Uit de analyse van faalfactoren in hoofdstuk 2 concludeerden wij dat de samenwerking tussen bedrijven onderling en de overheid een belangrijke rol speelt bij het proces van industriële symbiose op een bedrijventerrein. Falen en slagen liggen dicht bij elkaar waar het gaat om een proces met een onzeker resultaat en een grote basis van wederzijds vertrouwen. De typering en structurele aanpak van een dergelijk proces kunnen het best omschreven worden met behulp van de theorie en de praktijkervaring die in het afgelopen decennium is opgedaan met de samenwerkingsvorm strategische allianties. Deze samenwerkingsvorm is tot volle wasdom gekomen. Een toegenomen inzicht in het belang blijkt uit talloze strategische allianties die in de afgelopen jaren tot stand zijn gekomen. Het verschijnsel is een typische uiting van de ontwikkeling van een netwerkeconomie (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 8 wordt verder ingegaan op het beheersmodel.

Page 129: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

118

Page 130: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

119

Hoofdstuk 6. Monitoringsmodel industriële symbiose op bedrijventerreinen

6.1 Inleiding

In paragraaf 5.4 werd duidelijk dat er nog geen (wetenschappelijk) monitorings-model voorhanden is op het gebied van industriële symbiose op bedrijventerreinen. Dit hoofdstuk geeft een opzet voor een dergelijk monitoringsmodel.In eerste instantie zal daartoe invulling worden gegeven aan de begrippen absolute monitoring en duurzaamheidspotentie. Figuur 6.1 geeft weer welke parameters uit het monitoringsmodel van industriële symbiose daarvoor relevant zijn.

Figuur 6.1 Relevante parameters voor het monitoringsmodel Industriële symbiose.

Page 131: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

120

Met deze begrippen in het achterhoofd kan vanuit het basismodel van industriële symbiose een monitoringsmodel opgesteld worden, waarmee de duurzaamheids-potentie van een bedrijventerrein beschreven kan worden.

Monitoring van bedrijventerreinen is aan te merken als een nieuwe onderzoeks-methode binnen de bestudering van duurzame bedrijventerreinen. Veel geledingen in onze maatschappij zijn geïnteresseerd in monitoring van duurzame bedrijven-terreinen. Te denken valt aan overheden, bedrijvenverenigingen op bedrijven-terreinen, individuele bedrijven en universiteiten.

Het bevorderen van duurzaamheid voor bedrijventerreinen is een taak die de overheid op zich heeft genomen. De intentie is de toename van de milieudruk tot staan te brengen. Anders gezegd: realisering van een verlaging van de milieu-gebruiksruimte.Positief vertaald betekent dit dat de duurzaamheid van een bedrijventerrein verhoogd dient te worden. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe dit proces, de toename van de duurzaamheid, te kwantificeren is door middel van een model. Dit is de eerste poging in Nederland om duurzaamheid kwantitatief in beeld te brengen. Tevens wordt door het toepassen van het model duidelijk welke verbeteropties er voor de bedrijven mogelijk zijn in het licht van de huidige (2001) inzichten inzake duurzame maatregelen. Dit komt onder andere neer op besparing van grondstoffen en energie.

Het hier beschreven model biedt perspectieven om na verdere validatie uit te groeien tot een solide model dat toepasbaar is voor vele bedrijventerreinen. Hierbij krijgt de overheid een instrument in handen dat geschikt is voor beleids-onderbouwing op het gebied van duurzame bedrijventerreinen en dat bedrijven kan stimuleren om het duurzame pad op te gaan.

Paragraaf 6.2 gaat in op de doelstellingen van het model en licht de systematiek verder toe. Paragraaf 6.3 beschrijft de achtergronden van het model en een duurzaamheidspotentie voor een bedrijventerrein. De bruikbaarheid van het model, dat is ontwikkeld door Telos, en de relatie van het Telosmodel met het hier beschreven model komen ook aan de orde. In paragraaf 6.4 wordt omschreven welk type gegevens nodig is en hoe deze verwerkt worden. Paragraaf 6.5 omschrijft alle aspecten van de monitoring die nodig zijn om tot een duurzaamheidspotentie te komen. Ook komt de software aan de orde die de metingen, de gekwantificeerde aspecten, verwerkt. De resultaten van de monitoring, de duurzaamheidspotentie en de trends in de indicatoren worden beschreven in paragraaf 6.6. Voor een eerste confrontatie van het model met de praktijk is gekozen voor een casus: bedrijven-terrein De Rietvelden/De Vutter. De beschikbare gegevens zijn verkregen door interviews over de gegevens van 1996 tot 2000 en bij afwezigheid daarvan door schattingen.

Fase 1 van het project 'Monitoring ontwikkeling duurzame bedrijventerreinen: pilot De Rietvelden/De Vutter' wordt afgerond met een projectevaluatie in paragraaf 6.7.

Page 132: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

121

De conclusies volgen in paragraaf 6.8 en in paragraaf 6.9 wordt een voorstel gedaan inzake de punten die niet in dit onderzoek zijn uitgevoerd, maar die wel van groot belang zijn voor een vervolgstudie.Bijlage 1 bevat een lijst met afkortingen, bijlage 6 bestaat uit een lijst van definities van aspecten en indicatoren. Bijlage 8 bevat een topografische kaart van het bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter.

6.2 Doel van het monitoringsmodel

De doelstellingen van het monitoringsmodel zijn als volgt geformuleerd: 1. het verkrijgen van inzicht in de trend van de indicatoren energie, logistiek,

materialen, water, ruimte, hinder, arbeid en biodiversiteit in absolute zin; 2. het opstellen van modellen ten behoeve van het verkrijgen van inzicht in de

potentie van en besluitvorming bij duurzame bedrijventerreinen (projectplan).

Het model, dat gevoed wordt door resultaten uit de monitoring, tracht de langetermijn dynamiek van het bedrijventerrein inzichtelijk te maken, zodat beleidsmakers meer grip krijgen op deze dynamiek. Hiermee is de ontwikkeling van duurzaamheid op een bedrijventerrein gediend.

Met dit model: kunnen de feitelijke prestaties op het bedrijventerrein wat betreft duurzame ontwikkeling zichtbaar gemaakt worden; kan een trend in de tijd van deze prestaties op het bedrijventerrein wat betreft duurzame revitalisering zichtbaar gemaakt worden; kan het imago van zowel de bedrijven als het bedrijventerrein verbeterd worden; kan het zelfsturend vermogen van bedrijven gestimuleerd worden; kunnen managementrapportages worden geleverd ten behoeve van de bedrijfsvoering van de bedrijven; kunnen de duurzaamheidspotenties van het bedrijventerrein worden bepaald.

In dit hoofdstuk wordt getracht de antwoorden op de volgende belangrijke specifieke vragen en hypothesen te geven. 1. Zijn de resultaten van de monitoring van de bedrijven op het terrein een

representatie van het terrein zelf? 2. Een vraag die hiermee samenhangt is: is duurzaamheid additief? Met andere

woorden: leveren de duurzaamheidspotenties van de afzonderlijke bedrijven de duurzaamheidspotentie van het terrein zelf?

3. Wat is de validiteit van de getallen die door de interviews verkregen zijn? 4. Welke belangrijke knelpunten zijn aan te geven bij het inventariseren van

gegevens die aangeleverd worden door de verschillende actoren zoals bedrijven en overheden?

5. Zijn de kengetallen die de duurzaamheidspotentie gaan bepalen, bruikbaar voor toepassing in vergunningen in de toekomst?

6. In welke zin beïnvloedt de factor arbeid de duurzaamheidspotentie?

Page 133: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

122

In het hier beschreven monitoringsmodel worden stof- en energiestromen en andere belangrijke aspecten in beeld gebracht. Gedacht wordt aan water, energie, (bij)producten, biodiversiteit en milieuhinder, ruimte/grond, logistiek en arbeid. De input voor dit model komt uit enquêtegegevens die jaarlijks zullen worden verzameld. Voorwaarde voor het slagen van het project is dat bedrijven op een terrein hieraan meewerken en dat het aansluit op hun systemen.

Bij het totstandkomen van duurzame bedrijventerreinen of het revitaliseren van bestaande terreinen dienen vooraf evaluaties door middel van enquêtes te worden uitgevoerd. Daarbij kunnen de volgende punten aan de orde komen:

welk type bedrijven wordt ingevoerd? welke kengetallen zijn geschikt om een bedrijventerrein modelmatig te volgen? als een terrein is ingericht, hoe is het dan gesteld met de economie?wie is de grondeigenaar (huur, eigendom, erfpacht)?

Door deze enquête regelmatig (jaarlijks) te actualiseren kan monitoring plaats vinden via de rapportage van eventuele veranderingen.

Binnen dit model zijn verschillende niveaus te onderscheiden in de output van het model. Het gaat om output ten behoeve van het duurzaam bedrijventerrein, van de bedrijven zelf en van de overheden (bijlage 3). Hieronder staan vragen en opmerkingen. Het model tracht voor de verschillende doelgroepen de vragen te beantwoorden en de opmerkingen te onderbouwen.

Voor de overheden Ontstaat er ten gevolge van de enquêtes een informatiestroom die op onderdelen als input kan gelden voor andere databases en die verder gebruikt kan worden voor het beheer van monitoring? Hierbij wordt gedacht aan gegevens over terreinen zoals gegevens over gebruik van de ruimte, bezettingsgraad en type bedrijven per terrein.Levert het model munitie voor beleid zoals intensief ruimtegebruik, inbreidingsplannen van terreinen, vergunningen en convenanten? Daarnaast wordt kennis verkregen over bijvoorbeeld verontreinigde grond, emissies, bedrijfsverplaatsingen en -beëindiging, oprukkende woningbouw, en werk-gelegenheid.Kan de duurzaamheidspotentie van het duurzaam bedrijventerrein inzichtelijk worden gemaakt? Hiertoe zal de definitie van duurzaamheidspotentie worden vastgesteld.De overheid kan op deze wijze meerdere terreinen monitoren en een totaalbeeld van regio’s of provincies krijgen.

Voor de bedrijven van het duurzaam bedrijventerrein De dynamiek van grondstof- en bijproductstromen en utilities wordt zichtbaar. Het model kan dienen als besturingssysteem voor het parkmanagement. Gedacht wordt hierbij aan beheersing en monitoring van de genoemde stromen.

Page 134: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

123

Elk bedrijf op het terrein kan door middel van dit model worden voorzien van bedrijfsvoerings- en managementrapportages die desgewenst per bedrijf op maat zijn toegesneden.

Voor de bedrijven Welke informatie wordt gegenereerd die van belang is voor de bedrijfsvoering? Wordt de concurrentiepositie verbeterd of juist niet? Wordt de relatie tussen de bedrijven, het bedrijfsleven en de overheid verbeterd?

WerkwijzeJaarlijks zullen kwantitatieve gegevens via een enquête worden verzameld die als input van het model dienen. Gezien de bedrijfsgevoeligheid van deze informatie is het van groot belang de bedrijven zelf bij de uitvoering te betrekken. Het bedrijfsleven heeft namelijk niet volledig vertrouwen in de overheid en zal terughoudend optreden, wanneer het gaat om het prijsgeven van dergelijke informatie.

Een format is opgesteld voor de te verwerken gegevens, de zogenaamde aspectenlijst (bijlage 5).

Een softwaremodel is ontwikkeld om enquêtegegevens gestructureerd op een cd-rom te plaatsen. Deze bevat een databaseprogramma met daaromheen een Delphi-schil. Dit model levert bij invoer van de enquêtegegevens parameters, kentallen, op die de duurzaamheid van het bedrijventerrein vastleggen. Al deze kentallen samen moeten een beeld opleveren van de status van een bedrijventerrein. Dit beeld kan een duurzaamheidspotentie genoemd worden. Tevens kan dan gevolgd worden hoe de duurzaamheidsontwikkeling van een bedrijventerrein verloopt. De gegevens voor dit model worden verzameld en verkregen uit het project De Rietvelden/De Vutter. De werkwijze die in dit project is gevolgd, is schematisch weergegeven in figuur 6.2.

Achttien bedrijven van het RiVu-terrein zijn geselecteerd en geïnterviewd aan de hand van van tevoren opgestelde vragenlijsten. De resultaten van de interviews zijn opgenomen in zogenaamde aspectenlijsten (bijlage 5). De resultaten omvatten de kwantitatieve gegevens van de afgelopen vijf jaren. Deze lijsten vormen een dataset die gebruikt is voor alle uitgevoerde berekeningen. Een aantal van de getallen uit de resultaten is nodig voor het berekenen van de parameters. De resterende getallen kunnen worden gebruikt voor het aangeven van trends in de tijd.

Concreet ontstaan twee softwareprogramma’s, die gescheiden van elkaar gebruikt worden. Eén programma is bestemd voor de overheid en één voor het parkbeheer, ook wel parkmanagement genoemd.

Page 135: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

124

Figuur 6.2 Werkwijze voor het monitoringsmodel.

Het parkmanagement houdt jaarlijks een enquêteronde bij de bedrijven om de data ten behoeve van de aspectenlijsten te actualiseren. De software berekent per bedrijf de duurzaamheidspotentie. Het parkmanagement kan uit het databestand manage-mentrapportages aanmaken en de bedrijven adviseren op welke onderdelen van de aspecten verbeteringen mogelijk zijn.

De gesommeerde gegevens van de bedrijven representeren de status van het terrein zelf. Deze dataset in de vorm van een aspectenlijst zal de beheerder aan de overheid ter beschikking stellen. De overheid kan dan met de eigen software de duurzaam-heidspotentie van het terrein berekenen zonder de data van de individuele bedrijven te kennen. Zij kan dan gevoeligheidsanalyses uitvoeren, virtuele bedrijven aan het bestand toevoegen of verwijderen en andere bedrijventerreinen invoeren. Beide programma’s zijn qua structuur identiek. In geval van parkbeheer worden bedrijven ingevoerd en in geval van de overheid bedrijventerreinen. De overheid heeft hiermee een instrument in handen waarmee kwantitatieve uitspraken gedaan kunnen worden over de duurzaamheid van een terrein en de wijze waarop duurzaamheid beïnvloed kan worden door overheidsbeleid. Daarnaast kunnen de gegevens die niet voor de bepaling van de duurzaamheidspotentie worden gebruikt, worden ingezet voor kwalitatieve onderbouwing van dat beleid.

6.3 Achtergronden van het model

In dit hoofdstuk komt de ontwikkeling in Nederland op het gebied van modellering van duurzame bedrijventerreinen aan de orde. In de literatuur is gezocht naar reeds ontwikkelde modellen. In het kort wordt ingegaan op wat absolute monitoring en wat de duurzaamheidspotentie is, een term die reeds in de doelstelling van het project is geïntroduceerd.

Page 136: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

125

Daarnaast wordt een methode beschreven, die ontwikkeld is door het instituut Telos (Tilburg). Deze methode probeert de duurzame ontwikkeling van de provincie Noord-Brabant na te gaan. In het bijzonder is nagegaan wat het onderhavige onderzoek kan betekenen voor en bijdragen aan deze Telosmethode.

6.3.1 Ontwikkelingen in Nederland

Over plannen om te komen tot duurzame bedrijventerreinen in het algemeen is veel informatie te vinden. Over het monitoren van duurzame ontwikkeling op dergelijke terreinen is echter heel weinig informatie te vinden. Op dit gebied zijn vooral ideeën ontwikkeld. De materie is dusdanig complex, dat een concreet en direct bruikbare monitor nog niet voor handen is [Boonman 2000, 20-21].

Parallel aan dit onderzoek loopt een project onder leiding van NOVEM, waarin het monitoren van het programma duurzame bedrijventerreinen centraal staat. Dat onderzoek richt zich op het nationale niveau. In het hier beschreven onderzoek wordt op een veel lager schaalniveau gemeten, namelijk het terreinniveau.

6.3.2 Absolute monitoring

Absolute monitoring is het volgen en bijhouden van absolute waarden. Absolute waarden vormen de basis voor de indicatoren van het monitoringsmodel. Echter, absolute waarden kunnen ook gebruikt worden om de trend van een afzonderlijk aspect op een bedrijventerrein in de tijd te volgen. Het is dan mogelijk om dit afzonderlijk aspect te vergelijken met dat van andere bedrijventerreinen.

Er zijn weinig absolute waarden van bedrijven bekend bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Dat komt onder meer door de vertrouwelijkheid en de concurrentie-gevoeligheid van dergelijke informatie.

In het kader van dit onderzoek zijn interviews afgenomen om aan absolute waarden te komen. Belangrijk daarbij is dat de industrie zelf actief betrokken is bij het opzetten van de monitoring en dat de informatie uiteindelijk via haar park-management wordt beheerd. Medewerking stuit daardoor nauwelijks op problemen. En dat is, voorzover wij hebben kunnen nagaan, in Nederland nog niet gerealiseerd. In het hier beschreven onderzoek is gekozen voor monitoring van de absolute waarden van de aspecten energie, logistiek, materialen, water, ruimte, hinder en biodiversiteit. Andere aspecten zijn ook geïnventariseerd, zodat in de toekomst zonodig uitbreiding van de monitoring mogelijk is.

6.3.3 Duurzaamheidspotentie

Duurzaamheid zal in de nabije toekomst in belangrijkheid toenemen. Als beleidsinstrument zal het worden gekoppeld aan zaken als commercie, industriële concurrentie en zeker aan de voordelen voor het milieu, zoals het gebruik van

Page 137: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

126

energie en materialen. Zoals bekend zijn alle milieuthema’s te herleiden tot energie- en materiaalgebruik [NMP 1 1989].

Duurzaamheidspotentie is een term die in de literatuur niet voorkomt. Er bestaat dus geen gangbare definitie voor deze term. Dat geeft aan dat er op het gebied van duurzaamheid nog veel valt te verbeteren. Onder duurzaamheidspotentie verstaan wij het voorspellen van mogelijkheden tot verbeteringen van milieu en economie. Duurzaamheidspotentie is niet met één getal te beschrijven. In plaats daarvan is een set van intrinsiek onafhankelijke parameters nodig die elk weer uit een aantal indicatoren kunnen bestaan. De keuze van deze indicatoren is sociaal-cultureel en wetenschappelijk bepaald. De parameters zijn daarom niet vrij van menselijke waarden en interpretaties. De parameters zijn zeer verschillend net als de impact ervan op de duurzaamheidspotentie. Deze parameters worden in paragraaf 6.5, de modelvorming, beschreven en toegelicht. De parameters omvatten de aspecten energie, logistiek, materialen, water, ruimte, hinder en biodiversiteit.

In dit onderzoek is er dus voor gekozen om duurzaamheidspotentie te gebruiken, omdat een potentie een mogelijke ontwikkelingsrichting aangeeft. Met het bepalen van de duurzaamheidspotentie wordt richting gegeven aan deze ontwikkeling en wordt zichtbaar waar de verbeteropties liggen.

Doelstellingen, die zowel het bedrijfsleven als de overheid stelt, geven aan wat de werkelijke ontwikkelingsrichting is van het bedrijventerrein. Om deze reden is het ook van belang de doelstellingen in kaart te brengen. Dit wordt gedaan door interviews met de verschillende partijen, de actoren op het bedrijventerrein. Uit deze gegevens kan de duurzaamheidspotentie van het bedrijventerrein en de bedrijven worden bepaald.

Duurzaamheidspotentie is dus gebaseerd op een verzameling van een zevental parameters die het bedrijventerrein bij de huidige stand van de techniek karakteriseren, rekening houdend met sociaal-maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. In de toekomst is aanpassing van de potentie mogelijk aan de hand van nieuwe inzichten.

De potentie van een bedrijventerrein wordt bepaald per duurzaamheidsaspect. De potentie voor de verbetering van de duurzaamheid van een specifiek bedrijven-terrein is gelijk aan 1 minus de situatie op dat moment. Zijn alle parameters 1 dan is een bedrijfsterrein duurzaam.

In paragraaf 6.5.4 wordt duurzaamheidspotentie per aspect inzichtelijk gemaakt. De wezenlijke gedachte achter deze zeven parameters is dat voor de actoren zichtbaar gemaakt kan worden welke verbeteringen qua duurzaamheid mogelijk zijn. De zeven berekende duurzaamheidspotenties worden in een zogenaamde amoebe - die in dit onderzoek ontwikkeld is - gevisualiseerd. Amoebe staat voor Algemene Methode voor OEcologische Beschrijving. De amoebe is in dit geval een zeven-assige grafiek. De schaal van de assen loopt van 0 tot 1. Figuur 6.3 toont een

Page 138: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

127

voorbeeld van een amoebe die in deze studie wordt toegepast. Door het oppervlak van de amoebe in de tijd te volgen, kan men een uitspraak doen over het verloop van de duurzaamheid van een bedrijventerrein.

duurzaamheidspotenties

00,20,40,60,8

1Energie

Logistiek

Materialen

WaterRuimte

Hinder

Biodiversiteit

Figuur 6.3 Amoebe van de duurzaamheidspotenties van een bedrijventerrein in 2000 en 2001 (gestippeld).

Uit het voorafgaande blijkt dat je duurzaamheid kunt kwantificeren en inzichtelijk kunt maken. Met de grafiek, de amoebe, kan duidelijk worden gemaakt waar per aspect de verbeteropties liggen.

In het volgende wordt de Telosmethode aan de orde gesteld die de duurzaamheid in de provincie Noord-Brabant probeert te beschrijven [Telos 2001]. Het beschrijven van duurzaamheid op provinciaal niveau is op te vatten als een beschrijving op macroniveau, terwijl je die van een bedrijventerrein kunt zien als een beschrijving op microniveau. Getracht is vast te stellen wat de duurzaamheidspotentie, zoals hier wordt gerapporteerd, voor de Telosmethode kan betekenen.

6.3.4 Het ICIS-denkmodel en de duurzaamheidsdriehoek van Telos

In het volgende zal eerst een omschrijving worden gegeven van de Telosmethode. De informatie hierover komt uit een brochure uitgegeven door Telos. De weten-schappelijke onderbouwing is nog niet bekend [Lemmens 2001].

ICIS, een instituut van de universiteit van Maastricht, heeft een denkmodel ontwikkeld dat dient als multidisciplinair concept, dat de samenhang tussen sociaal-culturele, ecologische en economische voorraden in kaart brengt ten behoeve van een strategisch voorraadbeheer. Dit denkmodel is gebruikt in het Provinciaals Omgevingsplan Limburg [POL 2000]. Voor dit beheer is het noodzakelijk om de

Page 139: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

128

ontwikkeling van indicatoren, zoals die op de wat langere termijn plaatsvindt, te monitoren [Molendijk e.a. 2001].

Duurzame ontwikkeling heeft volgens Telos, het Brabants centrum voor duurzaamheidsvraagstukken, betrekking op een evenwichtige balans tussen economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten. Deze drie elementen worden kapitalen genoemd en vormen samen de duurzaamheidsdriehoek (figuur 6.4). Kapitalen zijn opgebouwd uit voorraden. Dit zijn elementen die over een langere periode de omvang en kwaliteit van een kapitaal beïnvloeden. De waarde van de verschillende kapitalen wordt bepaald door voorraden die zijn vertaald in meetbare indicatoren. Voorraden moeten worden gezien als de essentiële elementen die samen de kwaliteit en kwantiteit van het kapitaal bepalen. In het economisch kapitaal worden met name de economische structuur, de infrastructuur, arbeid, kapitaalgoederen en kennis belicht. Bij het sociaal-cultureel kapitaal gaat het om aspecten die een belangrijke rol spelen in het welbevinden van mensen. Hierbij zijn de trefwoorden: onderwijs en vorming, culturele diversiteit, gezondheid en gezondheidsvoorzieningen, solidariteit, burgerschap, leefomgeving en consumptie-patronen.

Figuur 6.4 Duurzaamheidsdriehoek Telos.

Het kapitaal ecologie wordt gezien als het geheel van biotische(levende) en abiotische (niet-levende) elementen van de natuur. Concreet gaat het hier over de onderwerpen: lucht, bodem, water, delfstoffen en natuur.

Page 140: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

129

Voor een duurzame ontwikkeling moeten de kapitalen minimaal gelijk blijven of groeien. Toename van het ene kapitaal mag idealiter niet ten koste gaan van de toe-name van het andere. Deze kapitalen worden gevisualiseerd in een duurzaamheids-driehoek.

Causale relaties tussen voorraden in het ene kapitaal worden in Telostermen ook wel intrastromen genoemd. Relaties tussen voorraden in verschillende kapitalen worden aangeduid met interstromen. Er zijn enorm veel relaties mogelijk tussen alle voorraden die door Telos worden benoemd. Om hierin inzicht te krijgen wordt gebruikgemaakt van zogenaamde duurzaamheidsverkenners. In een duurzaam-heidsverkenner worden de stromen systematisch in kaart gebracht. De verkenners zijn een noodzakelijke aanvulling op de duurzaamheidsdriehoek, omdat zo duidelijk wordt welke relaties er bestaan tussen de kapitalen en voorraden van het model. In de Telosmethode zijn met name de intrastromen bepaald, terwijl de interstromen nog onderbelicht zijn. De Telosmethode omvat een grote regio, bijvoorbeeld een provincie of land.

Het hier beschreven project ‘duurzame bedrijventerreinen monitor’ kan in dit opzicht worden gezien als een duurzaamheidsverkenner.De onderwerpen als afval/reststoffen, energie, water en logistiek, die in dit monitoringsproject aan bod komen, zijn in de Telosmethode te vinden in de voorraad consumptiepatroon van het sociaal en cultureel kapitaal en de voorraad kapitaalgoederen van het economisch kapitaal. Ze zijn dus verdeeld over twee kapitalen. De uitkomsten van dit project kunnen een bijdrage leveren aan de onderbouwing van twee voorraden van de Telosmethode.

Onafhankelijk van de Telosmethode hebben wij een duurzaamheidsdriehoek voor een bedrijventerrein opgezet (figuur 6.5). Deze wijkt af van de driehoek uit de Telosmethode.

Figuur 6.5 De duurzaamheidsdriehoek voor een bedrijventerrein.

Page 141: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

130

De in paragraaf 6.4 beschreven duurzaamheidsaspecten, die voor een bedrijven-terrein van belang zijn, zijn in de duurzaamheidsdriehoek ingedeeld. Materialen en logistiek zijn hier apart genoemd, omdat deze aspecten veelal van buiten het terrein afkomstig zijn.

Bij het onderdeel sociaal-cultureel op het bedrijventerrein moet gedacht worden aan voorzieningen voor werknemers, ruimte om te wonen op of nabij het bedrijven-terrein, toerisme en vrije tijd, logistiek privé, en infrastructuren en ontsluitingen. Onder het kapitaal economie vallen werkgelegenheid, omzet, productie, de aanwezige infrastructuur, het parkmanagement, ruimte om te werken en de logistiek die nodig is voor de producten.

In het model dat wij in dit onderzoek beschrijven, wordt alleen gekeken naar de duurzaamheidsaspecten van het ecologische kapitaal. In de casus zijn wel gegevens verzameld over de kapitalen economie en sociaal-cultureel. Deze komen echter niet in het model tot uitdrukking.

Bij het ecologisch kapitaal horen energie, logistiek, materialen, water, ruimte, hinder, biodiversiteit, belasting en afbreekcapaciteit. De eerste zeven genoemde termen zijn de zeven parameters van het model. Deze zullen nog nader worden uitgelegd in paragraaf 6.4.

6.4 Monitoring

Deze paragraaf gaat in op de techniek van monitoren. Het type gegevens dat verkregen wordt en dient te worden en de verwerking van deze gegevens komt hier uitvoerig aan de orde. De specifieke achtergronden van deze gegevens en de actoren die deze gegevens verschaffen, zijn opgenomen in bijlage 2. De interviews die zijn afgenomen om de benodigde informatie te verzamelen, zijn erop gericht om een goede invulling te kunnen geven aan de uiteindelijke zeven parameters die voor het te ontwikkelen model noodzakelijk zijn om te kunnen monitoren. Deze interviews zijn afgenomen bij bedrijven en organisaties van bedrijven, gemeente, waterschap, rijkswaterstaat, provincie en energie-, gas- en waterbedrijven.

6.4.1 Gegevens: bronnen

Voor het bepalen van de duurzaamheidspotentie van en het vaststellen van trends voor een bedrijventerrein is het van belang om specifieke informatie te verkrijgen van allerlei actoren op het bedrijventerrein en daarbuiten. De bronnen die gegevens hebben over bedrijventerreinen en bedrijven, zijn de overheden, de bedrijven zelf, de bedrijvenverenigingen en organisaties als KvK, MKB, BZW, energie-, gas- en waterbedrijven.

De meeste bronnen zijn redelijk toegankelijk wat informatievoorziening betreft. Enkele bronnen zijn niet toegankelijk. De energiebedrijven bijvoorbeeld zijn bezig

Page 142: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

131

met het invoeren van liberalisering, wat betekent dat veel van deze organisaties reorganiseren. Het is dan moeilijk de juiste personen voor de informatie-verschaffing te vinden. De energiebedrijven hebben er verder ook geen belang bij om informatie over bedrijven te verschaffen. Een aantal van hen is zelf namelijk geïnteresseerd in de ontwikkeling van terreinen. Bovendien willen zij voorkomen om in een vrije markt concurrentiegevoelige informatie openbaar te maken.

Bij de uitwerking van de interviews kwamen verschillende problemen aan het licht. Zo duurde het bijvoorbeeld vaak vrij lang voordat bedrijven nog op te zoeken informatie nastuurden. Maar uiteindelijk zijn de meeste interviews wel compleet ingevuld. De gegevens uit de vragenlijsten zijn overgezet in aspectenlijsten (bijlage 5). Deze aspectenlijsten zijn met een toelichting naar alle bedrijven teruggestuurd voor eventuele op- of aanmerkingen.

Vervolgens zijn, waar nodig, door berekeningen en schattingen nog gegevens aangevuld. Het betreft hier met name gegevens die nodig zijn voor de parameters. De koppeling van aspectenlijst en parameters nam veel tijd in beslag, omdat de parameters regelmatig werden bijgesteld. Voor vervolgonderzoek zijn deze parameters echter nu wel vastgesteld. Hierdoor is duidelijk op welke informatie (aspecten) de nadruk ligt en waar dus ook in de interviews de meeste aandacht aan dient te worden besteed.

6.4.2 Type gegevens

In deze paragraaf wordt aangegeven welke gegevens, indicatoren, nodig zijn voor het bepalen van de duurzaamheidspotentie en het vaststellen van trends (tabel 6.1).

In meer beschouwende zin passeren nu eerst een aantal parameters de revue die bij de modelvorming gebruikt worden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen bovenlokale en lokale parameters. Bovenlokale parameters vinden hun toepassing op bedrijventerreinen op landelijk of regionaal niveau. Lokale parameters vinden hun toepassing op het niveau van enkelvoudige bedrijventerreinen.

EnergieDe parameter energie omvat de subparameters duurzame energie (stromings-bronnen als waterkracht en zon) en niet-duurzame energie van voorraadbronnen (fossiele brandstoffen).

Energie is, wat de prijs betreft, voor de kostprijs van veel producten van ondergeschikte betekenis: ongeveer 3 tot 5% van de kostprijs van een product. Hierdoor ontbreekt veelal de prikkel om er al te veel aandacht aan te besteden. Bovendien remde het monopolie van de nutsbedrijven de ontwikkeling van meer geïntegreerde systemen.

Page 143: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

132

Tabel 6.1 Indicatoren ten behoeve van de bepaling van de duurzaamheids-potentieEnergie (kJ) olie, aardgas, kolen, elektriciteit, stoom en biomassa, wind,

water, zon en biogas. Aantal producten en/of diensten Logistiek (ton en ton. Km)

weg: vrachtvervoer, beladingsgraad spoor: vrachtvervoer, beladingsgraad water: vrachtvervoer, beladingsgraad buis: niet van toepassing lucht: niet van toepassing

Materialen (ton) hergebruik, recycling, verbranden, storten Water (m3) bron-, hemel-, oppervlakte- en leidingwater

cascadering van water in- en extern, oppervlak bedrijfs-terrein

Ruimte (m2) weg, spoor, water en buistransport, multifunctioneel ruimtegebruik, oppervlakte bedrijfsterrein

Hinder (-) klachten: geluid, stof en geur Biodiversiteit (-) oppervlak bedrijfsterrein, ISO- certificering, aantal dieren

en planten

Overigens hebben de grootverbruikers, zoals de doorgaans uit meerdere fabrieken bestaande chemieconcerns en diezelfde nutsbedrijven, wel veel aandacht besteed aan (sub)optimalisatie van hun energiehuishouding, zodat daarvoor al de nodige modellen bestaan. Als voorbeeld noemen we SPENCE van KEMA, dat ook als deelmodel toegepast kan worden voor met name het exergetisch rendement [Janssen 2000].

MaterialenVoor de parameter materialen wordt onderscheid gemaakt tussen de subparameters hernieuwbare materialen, zoals de meeste landbouwproducten en de meer eindige, niet-hernieuwbare materialen die aan de aarde onttrokken worden zoals aardolie. De natuur schept in haar natuurlijke kringloop voor elk materiaal altijd een nieuwe toepassing. Die materiaalkringloop is bovendien gesloten. In de maatschappij zijn nodeloze belemmeringen aanwezig, enerzijds door verkeerde proces- en product-keuzes, anderzijds door allerlei regelingen ten aanzien van afval. Eigenlijk mogen er geen restproducten ontstaan.

WaterIn Nederland is grondwater voor waterwinning de belangrijkste grondstof voor de drink- en industriewatervoorziening vanwege het vrij algemeen voorkomen, de goede kwaliteit en de eenvoudige toegankelijkheid. Nederland heeft grote watervoorraden en kent in principe geen tekorten. Wel is sprake van overbemaling, waardoor met name in droge periodes verdroging kan optreden. Gezien de economische en strategische waarde is het desalniettemin gewenst om zuinig met de beschikbare voorraden om te springen. Daarnaast is het van groot belang dat de beschikbaarheid van voldoende grondwater met hoge kwaliteit gewaarborgd blijft. In het algemeen is de waterwinfunctie van de bodem erg kwetsbaar. Belasting van

Page 144: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

133

de bodem met verontreinigende stoffen kan aan de kwaliteit van het water afbreuk doen. Bescherming van de waterwinning is met name voor de voedings- en genotmiddelenindustrie van groot belang, daar juist in deze sector toepassing van hoogwaardig water een vereiste is. Indien de kwaliteit van het grondwater vermindert en daardoor voor hoogwaardige toepassingen onbruikbaar wordt, is het voor industrieën die hoogwaardig water vereisen meestal niet mogelijk een aansluiting te krijgen op de openbare watervoorziening.

Het voorkomen van zoet water is afhankelijk van de verschillende milieu-compartimenten lucht, water en bodem. Tussen en binnen deze compartimenten zijn onderlinge verbanden, relaties en kringlopen. De bodem is een belangrijke schakel, omdat dit compartiment bij elke kringloop wordt gepasseerd.

RuimteVoor de parameter ruimte wordt onderscheidt gemaakt tussen de subparameters clustervorming, intensief ruimtegebruik en modaliteit. In Nederland beschouwen we het oppervlak van de beschikbare ruimte als schaars goed. Er is een continu gevecht waar te nemen tussen gebruiksfuncties als vervoer, woningbouw en industrie enerzijds en landbouw en natuur anderzijds. Ten aanzien van industrie-terreinen heeft dat geleid tot allerlei regelgeving die gericht is op zaken als bouw-hoogte, bouwdichtheid, aantal werknemers per hectare en milieucategorisering. Maar dit stimuleert niet tot optimaal grondgebruik. Daarom is hier gekozen voor een andere benadering, bijvoorbeeld een kengetal dat de relatieve mate van uitnutting van een hectare grond weergeeft door de hier genoemde subparameters.

LogistiekHet lijkt wel of het maatschappelijk systeem erop gericht is zoveel mogelijk vervoer te genereren. Te denken valt aan fusies van scholen en instellingen, het ontwikkelen van slaapsteden, industrie in uithoeken enzovoort. Wij stellen voor om in het model met de parameter logistiek net als bij het afvalbeleid te werken met de zogenaamde ladder uit de motie Lansink. Hierin is een prioritering vastgelegd tussen preventie, hergebruik, verbranden en storten. Analoog aan het voorgaande wordt voor het vermijden van vervoer de hoogste waardering gegeven. Vervolgens zal worden gedacht aan verschillende in waarde afnemende factoren voor preventie van water, spoor en weg. Gezien het regionale karakter en de hoge investeringen zijn lucht- en buistransport vooralsnog buiten beschouwing gelaten. Daarnaast zijn het aantal benodigde handelingen en de beoogde, c.q. vermeden afstand relevant voor het model.

HinderVoor de parameter hinder wordt onderscheid gemaakt tussen de subparameters bedrijf/bewoner en bedrijf/bedrijf. De huidige gang van zaken met milieu-zoneringen is op termijn en misschien nu al een doodlopende weg. Enerzijds vanwege de onnauwkeurigheid van de meet- en rekensystemen, bijvoorbeeld geluid factor 2, geur factor 6 - de normering hiervoor is reeds afgeschaft - en externe veiligheid factor 10. Anderzijds is door de grote mate van gedetailleerdheid bij de

Page 145: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

134

toepassing van de regelgeving langzamerhand op steeds meer terreinen een impasse ontstaan. Dit uit zich in het krampachtig vasthouden aan verkregen onduidelijke rechten en het belemmeren van gewenste ontwikkelingen.

Omdat een en ander uiteindelijk begonnen was vanuit de terechte constatering dat het streven erop gericht was dat er zo weinig mogelijk omgevingshinder zou moeten zijn, zal een omgevings-/hinderkental toegepast worden. Hierbij is het tevens mogelijk het effect op hinder en klachten van bijvoorbeeld oprukkende woonbebouwing zichtbaar te maken, omdat ook de omgeving gewaardeerd wordt. De meet- en rekensystemen kunnen dan, zoals ze oorspronkelijk ook opgezet zijn, benut worden ter onderbouwing van prioritering en eventuele maatregelen.

BiodiversiteitDe parameter biodiversiteit is op dit moment nog een weinig pragmatisch en zweverig gegeven. Maar uiteindelijk zou deze parameter wel eens van doorslag-gevende aard kunnen worden. De eerste gedachten gaan in de richting van de ontwikkeling van een soort kengetal dat uitgaat van het voorzorgsprincipe, dat de toe- of afname van het potentieel van de biodiversiteit tot uitdrukking kan brengen. Een mogelijke toe- of afname van biodiversiteit zou ook direct moeten leiden tot compensatie. Bijvoorbeeld de voorwaarde om elders een stuk grond aan de natuur te onttrekken, dat de functies op een vergelijkbaar niveau gaat vervullen.

De basisformule voor het model ‘Industriële Symbiose’ (IS) is met voorgaande parameters mogelijk geworden:

IS = (En, Ma, Ru, Lo, HO, Bi, Wa)

IS wordt beschouwd als een functie van de variabelen: energie En; materialen Ma; ruimte Ru; logistiek Lo; hinder/omgevingsmilieu HO; biodiversiteit Bi; water Wa.

Alle andere gegevens van de aspectenlijst die in de tijd variëren, kunnen worden gebruikt voor het zichtbaar maken van trends.

6.4.3 Gegevensverwerking

De actoren zijn bezocht en de verantwoordelijke personen geïnterviewd. Van deze gesprekken zijn rapportages gemaakt. De getalsmatige gegevens die van de bovengenoemde actoren zijn verkregen, worden gerubriceerd in de aspectenlijst (bijlage 5).

Page 146: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

135

De verkregen informatie wordt opgedeeld in een aantal onderdelen. Er is onder-scheid gemaakt in status bedrijventerrein, milieubelasting, effecten op de omgeving, economie, proces en overig. Bijlage 4 biedt een overzicht van de stromen op een bedrijventerrein. Deze onderdelen worden hier in het kort besproken.

Status bedrijventerrein Er is geënquêteerd naar ruimtegebruik, bodem, veiligheid, KAM en voorzieningen voor werknemers. Gegevens over ruimtegebruik zijn bekend. Belangrijk is het om onderscheid te maken tussen verhard en onverhard oppervlak (regenwateropvang), de hoogte van gebouwen (geluidszonering) en multifunctioneel ruimtegebruik. Dit laatste is niet gevraagd, maar geschat. Gegevens over bodem zijn nogal precair, maar doorgaans heeft er bodemonderzoek plaatsgevonden en zijn naar aanleiding daarvan reeds acties ondernomen. Op het gebied van bedrijfsveiligheid wordt al samengewerkt op het terrein en is verdere samenwerking gewenst.

De mate van certificering is bekend. Hierbij is het belangrijk onderscheid te maken tussen toegekende en nog in ontwikkeling zijnde certificering. Voorzieningen voor werknemers bestaan uit opleidingen, fietsenplan, kantine en kinderopvang. De gegevens hiervan zijn bekend.

MilieubelastingMilieubelasting omvat de indicatoren energie, logistiek, materialen en water. Deze zijn nodig voor het productieproces. Het gebruik leidt tot milieubelasting.

Effecten op de omgeving Met effecten op de omgeving wordt bedoeld welke effecten het gebruik van energie, logistiek, materialen en water kunnen hebben op de omgeving. Het gaat dan over materialen (reststoffen), emissies, biodiversiteit en hinder.

Status bedrijventerrein Met de status van het bedrijventerrein wordt bedoeld wat er allemaal direct op het terrein speelt. Dit is locatiegebonden en hier is dus geen sprake van stromen. Weergegeven wordt onder meer het gebruik van de ruimte, bodemkwaliteit, veiligheid, certificering van bedrijven en de infrastructuur.

EconomieEconomie is de drijfveer van de bedrijvigheid op het bedrijventerrein. In de aspectenlijst wordt aandacht geschonken aan het aantal werknemers, de omzet en de investeringen in duurzame technologieën.

ProcesMet proces wordt bedoeld het proces van het ontwikkelen van een duurzaam bedrijventerrein. De vraag in hoeverre dit proces zich ontwikkelt, komt tot uitdrukking in de gegevens over parkmanagement, werkgroepen en gezamenlijk gebruik.

Page 147: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

136

OverigBij overig staan die zaken vermeld waar wel iets mee gedaan kan worden, maar die niet echt tot uiting kunnen komen in de aspectenlijst. Je kunt daarbij denken aan een kaart van het terrein waarop de zonering en segmentering worden aangegeven. De variabelen die worden meegenomen, zijn dus uitgesplitst in de aspectenlijst.

In de aspectenlijst worden vele termen genoemd. De interpretatie van deze termen moet eenduidig zijn en daarom zijn definities geformuleerd. De definities van de in dit onderzoek gebruikte termen zijn te vinden in bijlage 6. De aspectenlijsten worden vervolgens ingelezen door de software. Deze berekent de zeven para-meters.

6.5 Monitoringsmodel

In deze paragraaf wordt aangegeven hoe het monitoringsmodel werkt en onder welke randvoorwaarden het is opgesteld. Hierbij zijn de selectiecriteria van bedrijven, de systeemgrenzen van het terrein, de trends van de indicatoren en de zeven parameters van belang. De data in de aspectenlijst dienen als input voor de software die door KEMA is ontwikkeld.

De gegevens voor de input worden geleverd door de individuele bedrijven op bedrijfsniveau. Op terreinniveau komen de gegevens voornamelijk van de gemeente, de provincie en het waterschap. Het resultaat, de output van het model, is de duurzaamheidspotentie van het terrein, de stand van zaken op het terrein en een overzicht van de trends per duurzaamheidsaspect in de loop der jaren. Bijlage 3 geeft een schematisch overzicht van de in- en output van het model.

6.5.1 Criteria voor de selectie van bedrijven

Bij de selectie van bedrijven moet sprake zijn van een representatieve steekproef. Met representatief wordt bedoeld dat de geselecteerde bedrijven significant bijdragen aan de duurzaamheidsaspecten energie, logistiek, materialen, water en ruimte. Een significante bijdrage houdt in dat ten minste 80% van het gebruik aan energie, logistiek, materialen, water en ruimte door de geselecteerde bedrijven wordt vertegenwoordigd.

Een tweede element van belang bij het maken van een representatieve steekproef is dat de steekproef alle typen bedrijven op het terrein vertegenwoordigt. Stel dat een zeer groot gedeelte van het terrein bestaat uit MKB-bedrijven, dan moet dit gegeven ook tot uiting komen in één of twee interviews met deze bedrijven. Dit geldt ook voor clusters van bedrijven zoals transport-, handels- en productie-bedrijven.

Om ondernemingen te laten participeren is een goede vertrouwensrelatie gewenst. Aan de realisatie van zo'n vertrouwensrelatie gaat vaak een lange periode vooraf.

Page 148: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

137

Het is daarom reeds bij de selectie van bedrijven belangrijk om te kijken, welke bedrijven actief zijn op terreinniveau en hoe je gebruik kunt maken van een netwerk op het terrein. Dit kan de efficiëntie van participatie sterk bevorderen.

6.5.2 Systeemgrenzen

De systeemgrens is de fysieke grens van het bedrijventerrein. De ingaande en uitgaande stromen worden meegenomen in de monitor. Verder is het van belang rekening te houden met de interne stromen. Zij verdienen speciale aandacht in verband met dubbeltellingen. Te denken valt aan interne transporten ten gevolge van cascadeschakelingen, bijvoorbeeld de afvoer van reststoffen die binnen het terrein weer als grondstof worden gebruikt.

Door in de monitor bij te houden welke en hoeveel bedrijven gegevens leveren kan ook rekening worden gehouden met de dynamiek van een bedrijventerrein: er komen bedrijven bij en er vertrekken bedrijven. De potentie van de parameters, die bepaald worden in paragraaf 6.5.4, zijn daarom ook uitsluitend relatieve getallen! Niet meegenomen in deze monitor wordt de energie, die het kost om de grondstoffen te produceren die het terrein binnenkomen. De logistiek ten behoeve van grondstoffen en producten wordt echter wel in kaart gebracht.

6.5.3 Trends van indicatoren

De trend van een indicator in absolute zin is een presentatie om inzicht te krijgen in de mate van duurzaamheid en de richting die deze uitgaat. Door de absolute waarden van indicatoren van verschillende jaren te vergelijken, gecorrigeerd voor een eventueel verschil in productie, kan men een uitspraak doen over de vraag of men een positieve dan wel negatieve bijdrage levert ten aanzien van duurzaamheid. Daar komt nog bij dat absolute waarden het voordeel hebben dat ze van alle individuele bedrijven opgeteld kunnen worden om zo tot een absolute waarde te komen voor het gehele bedrijventerrein. Hierdoor is het mogelijk om bedrijven-terreinen onderling te vergelijken en is het dus uiteindelijk mogelijk om voor een zelf te kiezen gebied de absolute waarde te verkrijgen.

6.5.4 Duurzaamheidspotentie

Duurzaamheid is niet met een getal te beschrijven. In plaats daarvan is een set van intrinsiek onafhankelijke parameters nodig, die elk weer uit een aantal indicatoren kunnen bestaan. De keuze van deze indicatoren, en dus van de parameters, is sociaal-cultureel en wetenschappelijk bepaald. De parameters zijn niet vrij van menselijke waarden en interpretaties. De parameters zijn zeer verschillend net zoals de impact op de duurzaamheidspotentie. In dit model zijn de parameters ontworpen en ontwikkeld voor de volgende aspecten:

energie;logistiek;materialen;

Page 149: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

138

water;ruimte;hinder;biodiversiteit.

Deze parameters zijn gekozen, omdat zij in feite de duurzaamheidparameters zijn van een bedrijventerrein. Deels sluiten de parameters aan bij de ‘Energie en Materiaalbenadering’ van NMP1. Voor het overige passen de parameters bij de gebiedsgerichte aspecten.De parameters zijn zo opgesteld dat zij passen bij het bedrijfsmatige economische denken van de innovatieve industrie, bij de visie van het moderne overheidsbeleid, bij het milieumanagement, het omgaan met schaarste en het verhogen van de efficiëntie.

De parameters energie, logistiek, water, ruimte en biodiversiteit zijn opgebouwd uit twee termen. Bijvoorbeeld voor energie kan men de volgende functie opschrijven:

2EA11EAE

waarin E1 en E2 in dit voorbeeld de bijdragen zijn van respectievelijk de duurzame energie en de energie benodigd om een product te fabriceren. A en 1 A zijn weegfactoren. De weging van beide termen is een beleidszaak en dus een zaak voor afspraken tussen bedrijfsleven en overheid. In deze studie is gekozen voor A = 0,5. De software is echter uitgerust met een variabele wegingsfactor.

De parameters worden telkens voor vijf opeenvolgende jaren berekend. Elk jaar wordt de nieuwe informatie ingevoerd. De data van het eerste jaar worden dan automatisch uit de database verwijderd. De opzet van de parameters wordt in het volgende nader uitgelegd.

EnergieVoor de realisatie van producten en diensten is energie nodig. Energie en grondstoffen worden via een proces omgezet in producten en afval/reststromen. Deze laatste stromen kunnen ook weer energie opleveren. Het product komt vervolgens in de logistieke lijn terecht waarin energie ook weer een rol speelt. De parameter strekt zich uit over het proces en het product. Een energiebalans van het proces ziet er als volgt uit:

Etotaal = Eproduct + Everlies + Ederden + Eeigengebruik

waarin:Etotaal de totale energie-input is voor een bedrijf die kan bestaan uit fossiel en duurzaam opgewekte energie; Eproduct de energie is die minimaal nodig is om het product te maken; Everlies de verliespost is;

Page 150: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

139

Ederden de energie, stoom en elektriciteit is die aan derden geleverd wordt; Eeigen gebruik de energie is die voor de verlichting van het terrein wordt ingezet.

De energie van de grondstoffen en die van het product worden hierin niet meegenomen.

De hoeveelheid energie ten behoeve van de straatverlichting op het bedrijventerrein kan worden geschat op 0,5 tot 1% van het totale energiegebruik van alle bedrijven [Lammers 2001]. Dit houdt in dat deze hoeveelheid energie kan worden verwaarloosd.Indien we nu Ederden voor het RiVu-terrein op 0 stellen, omdat er op dit moment tussen de bedrijven nog geen uitwisseling plaatsvindt, en de verliespost zoveel mogelijk terugbrengen en opnemen in de variabele Eproduct dan mag ruwweg gesteld worden dat:

Etotaal = Efossiel + Eduurzaam = Eproduct

Een bedrijf en ook een bedrijventerrein dient zoveel mogelijk te focusseren op de inzet van duurzame energie. Daarnaast dient uitdrukkelijk gekeken te worden naar de energie die voor het product wordt ingezet. Kortom, duurzame energie en besparing van energie zijn de componenten die nodig zijn voor het beschrijven van de parameter energie. Dit leidt tot de volgende formulering:

1refi,peki,pe

A)(1nationaalde/fe

terreinfe/deAEnergie

De parameter energie is gedefinieerd als de sommatie van de bijdrage van duurzame energie, de eerste term, en de relatieve productefficiëntie. In de parameter zijn de wegingsfactoren A en 1 A voor de twee termen geplaatst. De overheid kan door de factor A te variëren invloed uitoefenen op de gewenste duurzaamheidspotentie van een bedrijventerrein.

De eerste term geeft een relatieve verhouding van de inzet van duurzame energie (de) en fossiele energie (fe) op het terrein en op nationaal niveau. Als een bedrijf op of boven het landelijk gemiddelde aan duurzame energie zit, dan ‘scoort’ het bedrijf een A voor de term van duurzame energie. Het landelijk gemiddelde percentage duurzame energie is tijdsafhankelijk. In de parameter is daarom een tijdsfunctie ingebouwd die dit percentage corrigeert voor de tijd.

Het landelijk gemiddelde percentage duurzame energie in Nederland was in 2000 gelijk aan 1% [NOVEM juli 2001]. Het beleid van de overheid is gericht op een landelijk gemiddeld percentage van 10% in 2020.

Page 151: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

140

De tweede term in de parameter energie is de relatieve productefficiëntie (pe). Het aantal producten of geleverde diensten, afhankelijk van bedrijfsvoering, wordt gedeeld door het specifieke energiegebruik. De verkregen waarde wordt gedeeld door een referentiewaarde en hiervan wordt 1 afgetrokken.Als referentiejaar in deze studie is het jaar 1996 (k) gekozen. Als een bedrijf kans ziet de productefficiëntie te verhogen, dan zal de waarde van de term product-efficiëntie toenemen en groter worden dan 1.

Voor dit geval geldt de volgende voorwaarde:

refpe2perefpe

hetgeen leidt tot een correctie van de tweede term met –1. Indien de productie bij vermindering van de specifieke energie-input stijgt, dan kan de productefficiëntie groter dan bijvoorbeeld 2 worden. In dit geval moet gecorrigeerd worden met –2. Indien de productefficiëntie in de tijd gezien lager wordt, dan zou de tweede term negatief worden. In dit geval wordt die term op nul gesteld.

Logistiek

vw0,5bg0,5Logistiek

De factor A is in deze en in de komende formules vervangen door 0,5. Voor het bepalen de duurzaamheidspotentie van logistiek is gekozen voor de beladingsgraad (bg) en vervoerswijze (vw). De beladingsgraad is gedefinieerd als het aantal ton beladen gedeeld door het maximale aantal ton te beladen. In deze beladingsgraad wordt ook rekening gehouden met de verschillende vervoerswijzen. Deze hebben namelijk verschillende beladingsgraden.

Voor de vervoerswijze is de volgende relatie opgesteld:

wzyw0.6z0.2y0.21

jzenvervoerswiwegingnbodvervoersaatotalezeVervoerwij

Met:y: aantal tonnen over water; z: aantal tonnen over spoor; w: aantal tonnen over weg.

De wegingsfactoren in deze relatie zijn afkomstig van CO2-emissies voor de verschillende vervoerswijzen. De emissies voor weg-, spoor- en watertransport zijn respectievelijk 141; 44 en 44 g/ton.km [RIVM 1997; IMAG-DLO 1996]. De emissies zijn gemiddelden. Dit wil zeggen dat de emissies van volle en lege voertuigen zijn bepaald. Ook de dynamiek is erin verdisconteerd.

Page 152: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

141

De verhouding van de emissies wordt dan: water : spoor : weg is 1 : 1 : 3. Met deze wegingsfactoren wordt gebruik van vervoer over water gestimuleerd en wordt vervoer over de weg ontmoedigd.

MaterialenIn deze parameter spelen reststoffen, ook wel restmaterialen, een rol.

nreststromeg)verbrandinasrest(stort)verbrandenrecyclingk(hergebruialenrestmateri

Het streven is om hergebruik en recycling van materialen te laten toenemen, zodat de totale hoeveelheid materialen afneemt. Echter, niet al het restmateriaal komt in aanmerking voor hergebruik of recycling. Indien er materialen zijn die niet kunnen worden hergebruikt of gerecycled, dan is verbranding van deze materialen te verkiezen boven storten.

Dit komt tot uitdrukking in bovenstaande parameter materialen. Hergebruik, recycling en verbranden worden bij elkaar opgeteld. Daar wordt het restmateriaal dat gestort wordt en het restmateriaal dat overblijft bij verbranding van afgetrokken. Het totaal wordt gedeeld door de totale reststromen van het productieproces. De asrest die na verbranding overblijft, bedraagt momenteel 30% van de verbrande hoeveelheid [Vereniging van Afvalverwerkers Utrecht 2001].

Water

watergebruikttotaal2gebruikmeervoudigdhoeveelhei0,5

rreinbedrijfsteopregenwaterregenwatergebruiktdhoeveelhei0,5Water

In deze parameter staat voor totaal gebruikt water de som van grondwater, leiding-water, regenwater en oppervlaktewater. Het totaal gebruik van dit water is maal 2 genomen, omdat het maximaal haalbare meervoudig gebruik van water wordt geschat op 2 keer hergebruiken van hetzelfde water.

De parameter water is opgedeeld in twee termen. De eerste term geeft de fractie gebruikt regenwater weer. De hoeveelheid gebruikt regenwater is de hoeveelheid regenwater die door het bedrijf gebruikt wordt. Het regenwater op het bedrijfs-terrein wordt berekend door het bedrijfsoppervlak te vermenigvuldigen met de gemiddelde jaarlijkse neerslag in Nederland (750 mm in 1990).

De hoeveelheid meervoudig gebruik in de tweede term is de hoeveelheid water die meerdere malen wordt gebruikt.

Page 153: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

142

Ruimte

4sfactorModaliteit0,5

erreinbedrijventoppervlaktotaalgebruikioneelmultifunctoppervlaktotaal0,5Ruimte

De parameter ruimte is opgesteld op bedrijventerreinniveau. In deze parameter is getracht het gebruik van de ruimte en van de aanwezige infrastructuur weer te geven. In de eerste term is het ruimtegebruik verwerkt. Het oppervlak multi-functioneel ruimtegebruik wordt gedeeld door het totale oppervlak van het bedrijventerrein. In het oppervlak multifunctioneel ruimtegebruik is het aantal lagen dat zich boven elkaar bevindt meegerekend in het oppervlak multifunctioneel ruimtegebruik. Het oppervlak multifunctioneel ruimtegebruik wordt vermenig-vuldigd met het aantal lagen dat zich boven elkaar bevindt.

In de tweede term is het gebruik van de aanwezige infrastructuur weergegeven. De modaliteitfactor houdt in dat men een 1 scoort als men gebruikmaakt van een aanwezige infrastructuur (weg, spoor, water of buis). Echter, als men er wel gebruik van kan maken, maar dat niet doet, dan scoort men een 0.

Hinder

12klachtenaantal1Hinder

In de parameter hinder is getracht de hinder voor de omgeving weer te geven. Klachten van de omgeving over geur, geluid en/of stof zijn hierin verwerkt. Indien een bedrijf 12 of meer klachten per jaar heeft, dan scoort dat bedrijf een 0. Een klacht telt alleen mee als die officieel gemeld is bij gemeente of provincie. Het getal 12 is op pragmatische gronden en ervaringskennis gekozen met als argument, dat een bedrijventerrein met veel klachten geen duurzame uitstraling kan hebben. Dit kan per terrein verschillen.

Biodiversiteit

100dierenenplantensoortenaantal0,5

totaaloppervlakerreinbedrijventbedrijveniso14001pervlakbedrijfsop0,5teitBiodiversi

De parameter biodiversiteit wordt voor het bedrijventerrein opgesteld. Deze parameter bestaat uit twee termen. De eerste term behelst het percentage ISO14001-gecertificeerde bedrijven. Dit percentage is gebaseerd op het bedrijfs-

Page 154: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

143

oppervlak van ISO14001-gecertificeerde bedrijven ten opzichte van het totale oppervlak van het bedrijventerrein. De gedachte hierachter is dat de ISO 14001-gecertificeerde industrie aandacht geeft aan het voorzorgsprincipe. De Centrale Raad voor Milieubeheer vindt het voorzorgsprincipe leidend zolang er voor biodiversiteit niet meer bekend is [Van der Voet e.a. 1996]. De tweede term geeft de flora en fauna op het terrein weer. Hierbij wordt een indicatieve factor 100 gebruikt. Dit is een voorlopig getal dat wordt gebruikt om met deze parameter ervaring op te doen. Op langere termijn kan een betere onderbouwing plaatsvinden.

Er is nog een methode die de biodiversiteit beschrijft, namelijk die van de Landbouwuniversiteit van Wageningen. Deze universiteit houdt zich bezig met bio-diversiteit met betrekking tot de flora en de fauna [Berendse 2001]. Uit gesprekken met de groep van Berendse is gebleken, dat voor ons doel het aantal soorten levende organismen het beste gebruikt kan worden. Daar het onmogelijk is alle groepen mee te nemen (denk bijvoorbeeld aan slijmzwammen en bodemmijten), is het beter om een aantal taxonomische groepen als een soort steekproef te gebruiken. Meestal worden voor dit doel vaatplanten, vogels, vlinders en soms zweefvliegen en bijen gebruikt. Deze groepen geven een redelijke spreiding over de verschillende functionele groepen en zijn relatief gemakkelijk te inventariseren. Hierbij dient er dan op te worden gelet, dat het aantal soorten altijd toeneemt bij toenemend oppervlakte, maar dat deze toename niet lineair is, maar verloopt volgens de wet van Darlington. Deze relatie heeft meestal de vorm:

zAS(1)eS(A)

waarin:S(A) het aantal soorten op oppervlakte A is;S(1) het aantal soorten per eenheid van oppervlakte;z een coëfficiënt is die voor de meeste groepen tussen de 0,25 en 0,3 ligt;A de oppervlakte is waarop de meting betrekking heeft.

Binnen het kader van dit onderzoek is het echter niet mogelijk deze meting uit te voeren, omdat de inventarisatie van genoemde dieren niet in het project is opgenomen. In een volgend project zou deze methode van de Landbouwuniversiteit van Wageningen met de door ons gebruikte methode kunnen worden vergeleken.

6.5.5 De software

Voor het model is software ontwikkeld door KEMA. Op de door KEMA geproduceerde cd-rom worden de trends van de indicatoren en de zeven parameters bepaald aan de hand van de aspectenlijsten van de bedrijven en van het bedrijventerrein. Als referentiejaar wordt 1996 gebruikt. Data van 5 jaren worden gebruikt. Indien een nieuw jaar wordt toegevoegd, wordt het oudste jaar uit de dataset verwijderd (bijlage 7). De trends van de indicatoren worden tegen de tijd

Page 155: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

144

uitgezet en de zeven parameters worden in een amoebe uitgezet. In paragraaf 6.6.3 zijn voor de casus De Rietvelden/De Vutter de resultaten van het model te zien.

Zoals reeds is opgemerkt, bestaan er twee programma’s om de duurzaamheids-potentie en de trends te berekenen: één voor de parkbeheerder en één voor de overheid. Het eerste bevat de detailinformatie van de bedrijven en het tweede de gesommeerde detailinformatie. Het programma is menugestuurd.

6.6 Casus De Rietvelden/De Vutter

In deze paragraaf wordt de casus beschreven, die uitgevoerd is op bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter te 's-Hertogenbosch. Deze casus is gebruikt om data te verzamelen voor toepassing van het model. Naar aanleiding van de interviews die gehouden zijn, is de dataverzameling nog aangepast. Het uiteindelijke resultaat van de casus zijn de vragenlijsten voor interviews en de aspectenlijsten voor het verwerken van deze data. In deze paragraaf wordt allereerst het bedrijventerrein besproken, vervolgens de interviews zelf en tenslotte de resultaten van de interviews.

6.6.1 Algemene beschrijving van bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter (RiVu)

In tabel 6.2 is een aantal gegevens van het bedrijventerrein weergegeven.

Het bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter is eind jaren vijftig ontstaan. Doordat dit terrein aanvankelijk het enige beschikbare bedrijventerrein in de gemeente ’s-Hertogenbosch was, is er op het terrein sprake van een grote diversiteit aan bedrijvigheid.

Tabel 6.2 Gegevens van het bedrijventerrein RiVuTerreingegevens De Rietvelden/De Vutter Ontstaan De jaren '50 Type 35% handel en reparatie, 25% industrie, 15% beheersmaat-

schappijen, 15% logistiek, 5% bouwnijverheid en 5% overigen

Aantal bedrijven 400 Werkgelegenheid Circa 9.000 arbeidsplaatsen Omvang 290 ha Locatie Gemeente ’s-Hertogenbosch, Provincie Noord-Brabant Ontsluiting Weg, water, spoor en buis (niet in gebruik)

Het bedrijventerrein wordt ontsloten door de autosnelweg A59, die het terrein doorsnijdt in oost-westrichting. De ontsluiting in de noord-zuidrichting is eveneens goed te noemen. De A59 sluit namelijk in oostelijke richting aan op de A2 en in

Page 156: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

145

westelijke richting op de A27 en de A16 (bijlage 8). Over het water is het bedrijventerrein goed bereikbaar door een verbinding met de Maas via de Dieze en het kanaal Henriëttewaard. Via een stamlijn is het bedrijventerrein in oostelijke en westelijke richting bovendien per spoor direct aangesloten op de hoofdspooras noord-zuid.

In 1986 is het Samenwerkingsverband De Rietvelden/De Vutter opgericht. In eerste instantie was het doel om een aanspreekpunt voor de gemeente te vormen. In de loop der tijd zijn de onderlinge contacten verstevigd en is het ondernemingsklimaat verbeterd. Ongeveer 65% van de bedrijven is lid van dit samenwerkingsverband. Sinds de oprichting van de RiVu zijn veel projecten van de grond gekomen, waardoor er een breed draagvlak aanwezig is op het bedrijventerrein.

Dit heeft de basis gelegd voor het project Duurzame revitalisering De Rietvelden/ De Vutter. Dit project heeft ertoe geleid dat in 1999 de Stichting RiVu is opgericht, waarmee een structurele voortgang en begeleiding van het project zijn gewaarborgd. Het RiVu-project is door het ministerie van Economische Zaken aangewezen als boegbeeldproject voor duurzame revitalisering op bestaande bedrijventerreinen. De Stichting RiVu kan dit onderzoek gebruiken voor haar rapportage. Als andere bedrijventerreinen op identieke wijze gaan rapporteren, komt er bottom-up de juiste informatie beschikbaar. Daarbij kan ook het overheids-beleid getoetst worden. De Stichting stelt zich ten doel om door samenwerking en parkmanagement het (bedrijfs)economisch resultaat te verbeteren, de milieu-belasting te verminderen en efficiënter ruimtegebruik te bevorderen. Reeds gerealiseerde initiatieven zijn de collectieve inzameling van afval en de inkoop van telecommunicatie.

De organisatiestructuur van de Stichting kende in aanvang zes werkgroepen waarin overleg plaatsvond over transport en logistiek, utilities, milieu, terreinbeheer, garagebedrijven en vervoersmanagement. In een later stadium zijn op basis van gebleken behoeften bij bedrijven een tweetal werkgroepen toegevoegd: Inkoop en Personeel & Organisatie.

Niet alleen het samenwerkingsverband schept gunstige voorwaarden voor duur-zame revitalisering, maar ook de aanwezigheid op het RiVu-terrein van een warmtekrachtcentrale, een openbare containerterminal, de aanwezigheid van een (private) afvalwaterzuiveringsinstallatie, een overlaadstation voor huishoudelijk afval en de aanwezigheid van procesindustrie met daarbij horende utilities, logistiek en volumestromen.

6.6.2 De interviews

De verzameling van gegevens door de afname van interviews heeft plaatsgevonden met behulp van een enquête (bijlage 10) in principe bij drie hoofdgroepen:

bedrijven;energie-, gas- en waterbedrijven;

Page 157: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

146

overheden.De ervaringen die met de interviews bij deze hoofdgroepen zijn opgedaan, worden in deze paragraaf nader toegelicht.

BedrijvenVoor de gegevensverzameling zijn de volgende bedrijven geïnterviewd:

grotere bedrijven (meer milieubelasting), meest BZW-bedrijven; kleinere bedrijven (lage milieubelasting), meest MKB-bedrijven.

De grotere bedrijven zijn vermeld in tabel 6.3, de kleinere bedrijven in tabel 6.4. Tabel 6.5 geeft een overzicht van het aantal bezochte bedrijven en de frequentie van bedrijfsbezoeken en telefonische contacten. Van alle benaderde bedrijven heeft slechts één MKB-bedrijf geweigerd mee te werken.

Omdat bedrijven vertrouwelijke informatie verschaffen, heeft de selectie en de benadering van bedrijven zeer zorgvuldig plaatsgevonden. Voor de casus RiVu geldt dat er reeds in 1996/1997 bedrijven zijn benaderd voor het verstrekken van gegevens in het kader van het project Duurzame Revitalisering. Destijds is aan alle bedrijven een enquête gestuurd, waarin ze onder meer hun belangstelling voor dat project konden aangegeven. Vervolgens zijn toen na een selectieprocedure zeventig bedrijven bezocht en geïnterviewd. De gehanteerde selectiecriteria waren de potentie op basis van aard en omvang van de bedrijvigheid, de spreiding in locatie en bedrijfsomvang en de getoonde belangstelling voor het project die was afgeleid uit teruggestuurde enquêtes.

Tabel 6.3 De grotere bedrijven op bedrijventerrein RiVu Type Naam Productiebedrijven Elektrotechnische componentenfabriek, TYCO Electronics

Nederland B.V. Bierbrouwerij Heineken Nederland B.V. Mengvoederfabriek Cehave Landbouwbelang B.V. Asfaltcentrale Heijmans Wegenbouw B.V. Logistiek bedrijven Transportondernemer Van den Bosch Transport &

Distributie B.V. Transportondernemers V.T.C. Verenigde Truckers

Combinatie Containerterminal B.C.T.N. Bossche Container Terminal

B.V. Op- en overslagbedrijf Vermeer Logistics Handelsonderneming Groothandel food Sligro Doe-het-zelfartikelen Schadebo Den Bosch B.V. Drankenhandel Midden Brabant Evenementenbedrijf Brabanthallen B.V.

Page 158: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

147

Tabel 6.4 De kleinere bedrijven op bedrijventerrein RiVu Type Naam Drukkerij Drukkerij Den Bosch BV Garagebedrijf Autobedrijf VABO B.V. Metaalbedrijf Machinebouw de Dieze BV Metaalrecycling Huiskens BV / Huiskes

Metaal B.V. Toeleverancier bouw Betoncentrale Den Bosch B.V. Wasserij CWS Nederland B.V. Werkgeversbelangen Stichting RiVu Organisaties KvK / BZW / MKB

Tabel 6.5 Aantal bezochte bedrijven, bedrijfsbezoeken en Telefonische contacten

Bedrijf Telefonisch contact

Bedrijfsbezoek

4 productiebedrijven 12 6 4 logistieke bedrijven 16 8 4 handelsondernemingen /evenementenbedrijf 6 3 6 MKB-bedrijven 18 8 Stichting RiVu 15 6 KvK / BZW / MKB 4 *

Bij de selectie van bedrijven voor de te houden enquête in 2001 is rekening gehouden met de lijst van bedrijven die al in 1996 geïnterviewd waren. Vervolgens is mede aan de hand van deze bevindingen een selectie gemaakt van achttien reeds eerder genoemde bedrijven.

De criteria waren dezelfde als in 1996/1997. Bij de selectie zijn bedrijven opgenomen waarvan naar verwachting circa 95% van het gebruik (energie, water enzovoort) gemonitored kan worden.

Voorafgaand aan het benaderen van de bedrijven is een artikel in de nieuwsbrief van de Stichting RiVu over het onderzoek opgenomen. Hierna heeft de Stichting de geselecteerde bedrijven per mailing op de hoogte gebracht. Vervolgens is hun telefonisch gevraagd om deel te nemen. De Stichting RiVu heeft in het gehele proces een zeer belangrijke sturende en uitvoerende rol gespeeld bij het motiveren en activeren van de geënquêteerden, onder meer bij het aanleveren van namen van contactpersonen en achtergrondinformatie over bedrijven.

Page 159: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

148

Na het verlenen van toestemming voor het gebruik van eerdere enquêtegegevens uit 1996 van de geselecteerde bedrijven is deze informatie door de Stichting beschikbaar gesteld en hebben de interviews plaatsgevonden.De grotere bedrijven, meest productiebedrijven met meer dan vijftig werknemers, dekken samen circa 80% van het gebruik van energie, gas en water. De kleinere bedrijven, meest handels- en dienstverlenende bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf, dekken circa 15% van het gebruik. Deze dekking is tot stand gekomen met ervaringscijfers uit 1996/1997 waarmee door een berekening een representa-tieve afspiegeling gegeven kan worden.

Aan de hand van de informatie uit de interviews kan een betrouwbaar beeld van de bedrijvigheid op het RiVu-terrein worden gecreëerd.

E&W-bedrijven en overhedenVoor de gegevensverzameling zijn de bedrijven en overheden genoemd in tabel 6.6 geïnterviewd. Tabel 6.7 geeft de frequentie van bezoeken en telefonische contacten.

Tabel 6.6 Geïnterviewde E&W-bedrijven en overheden Type Omschrijving Energie- en waterbedrijven Energiebedrijf Essent en Essent Energy Systems

Zuid B.V. Waterleidingbedrijf W.O.B. N.V. Waterleidingmaatschappij Oost-Brabant

Waterbeheer en –zuivering Waterschap de Maaskant

Overheden Gemeente ’s-Hertogenbosch Rijkswaterstaat Dienstkring Vaarwegen Noord-

Brabant Provincie Noord-Brabant

Tabel 6.7 Aantal bezochte instellingen, bedrijfsbezoeken en telefonische contactenInstelling Telefonisch contact Bedrijfsbezoek 3 E&W-bedrijven 13 5 3 Overheden 14 4

E&W-bedrijvenAan de E&W-bedrijven en overheden zijn vragen gesteld die betrekking hadden op bedrijventerreinniveau. Vanuit de Stichting RiVu was bekend wie de contact-personen bij de diverse organisaties waren. De E&W-bedrijven waren, met uitzondering van het waterschap, moeilijk te bewegen tot deelname aan de interviews. Uit het onderzoek kwam naar voren dat intern lang niet altijd bekend was of de gevraagde informatie aanwezig was. Was die wel aanwezig, dan was

Page 160: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

149

vaak onduidelijk waar die gevonden kon worden. Het gevolg was dat informatie-verstrekking niet of nagenoeg niet kon plaatsvinden. Een nieuw element, samen-hangend met de privatisering, was dat men uit concurrentieoverwegingen geen informatie wilde geven. Alle bedrijven hadden overigens toestemming gegeven voor informatieverstrekking van de E&W-bedrijven aan de onderzoekers. Het bedrijfsleven daarentegen gaf wel de benodigde informatie.

OverhedenUit het onderzoek blijkt dat bij de overheden nauwelijks relevante informatie beschikbaar was. Verder was men niet in staat om binnen de onderzoekstermijn de meest elementaire vragen te beantwoorden, met uitzondering van informatie over klachten. Dit maakte onafhankelijke controle van de door de bedrijven geleverde informatie onmogelijk. Bovendien leidde het tot een forse vertraging van het onderzoek. Daar de grotere bedrijven bij de overheden vergunningplichtig zijn, is dit niet te verklaren.

6.6.3 Resultaten

In deze paragraaf worden de resultaten voor het totale bedrijventerrein gegeven. Alleen de resultaten verkregen uit de enquêtes uit 1996 en 2000 worden grafisch weergegeven. In de tussenliggende jaren zijn de waarden voor de diverse aspecten geschat. De bedrijven zijn niet met naam genoemd, maar hebben een nummer.

Trends van indicatoren De parameters zijn berekend voor de geselecteerde bedrijven afzonderlijk en voor de bedrijven tezamen. De geselecteerde bedrijven samen worden beschouwd als een goede afspiegeling van het bedrijventerrein RiVu. De resultaten voor het bedrijventerrein zijn de optelsommen van de afzonderlijke bedrijven.

De resultaten, de getallen, die uit de interviews van de bedrijven op het bedrijven-terrein RiVu naar voren kwamen, zijn geplaatst in een zogenaamde aspectenlijst (bijlage 5). Het computermodel gebruikt een aantal van de getallen uit deze lijst om de parameters te berekenen. Drie bedrijven kunnen niet de complete set getallen leveren die nodig zijn voor het berekenen van de duurzaamheidspotentie. Eén bedrijf (Heijmans Wegenbouw B.V.) heeft geen logistiek, een ander bedrijf (Drankenhandel) heeft geen energie, materialen en water en een derde bedrijf (Verenigde Truckers Combinatie) heeft geen energie en water. Ook zijn deze parameters berekend voor deze bedrijven tezamen.

Page 161: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

150

EnergieIn figuur 6.6 is uitgezet de hoeveelheid energie in kJ onderverdeeld naar olie, aardgas, elektriciteit en stoom. Aardgas- en elektriciteitgebruik nemen toe en de inzet van olie en stoom neemt af. Mogelijk is men in de tussenliggende jaren overgeschakeld op aardgas.

Trends RiVu-terrein

0100000200000300000400000500000600000700000800000

1996 2000

Ener

gie1

0.6

(kJ)

OlieAardgasElektriciteitStoom

Figuur 6.6 De hoeveelheid energie die de 18 bedrijven gebruiken.

Figuur 6.7 is een uitbreiding van figuur 6.6, waarbij de component biogas toegevoegd is. Deze is substantieel en wordt door één bedrijf geleverd. Dit bepaalt dan ook in hoge mate de bijdrage aan duurzame energie in de duurzaamheids-potentie. Deze bijdrage ligt boven het landelijk gemiddelde.

Trends Energie

0

200000

400000

600000

800000

1996 2000

Ener

gie

10.6

(kJ) Olie

Aardgas

ElektriciteitStoomBiogas

Figuur 6.7 Het energiegebruik van de 18 bedrijven inclusief bio-energie.

Page 162: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

151

LogistiekVoor het aspect logistiek zijn ook twee figuren gegeven. Figuur 6.8 toont het aantal ton.km en figuur 6.9 het aantal tonnen voor de verschillende modaliteiten. Tussen de twee jaren zijn nauwelijks verschillen gevonden.

Trends RiVu terrein Logistiek

10000

1E+07

1E+10

1E+13

1996 2000

Aan

tal t

on k

m

WegSpoorWater

Trends RiVu terrein Logistiek

1.0E+00

1.0E+02

1.0E+04

1.0E+06

1.0E+08

1996 2000

Aan

tal t

on WegSpoorWater

Figuur 6.8 en 6.9 Het aspect logistiek voor het RiVu-terrein.

Page 163: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

152

Materialen

Trends RiVu terrein

1000

10000

100000

1000000

1996 2000

Aan

tal t

on

HergebruikRecyclenVerbrandStorten

Figuur 6.10 De hoeveelheid reststoffen die verder behandeld zijn.

Opvallend is dat bij het aspect materialen (reststoffen) hergebruik op het RiVu-terrein belangrijk is. In figuur 6.10 wordt dit weergegeven. Hier is het aantal ton logaritmisch uitgezet. Hergebruik, recyclen, verbranden en storten nemen toe.

Water

Trends RiVu terrein

0

1

2

3

4

1996 2000

Aan

tal m

3( *

1 m

iljoe

n)

BronwaterLeidingwaterProductwaterInternecascadering

Figuur 6.11 Het gebruik van water op het RiVu-terrein.

In de figuur 6.11 is het aantal miljoen m3 uitgezet tegen de tijd. Een lichte daling valt op te merken. Regenwater is in deze grafiek niet meegenomen, omdat regenwater niet wordt gebruikt op het bedrijventerrein.

Page 164: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

153

Ruimte

Trends RiVu terrein

0

1000

2000

3000

4000

1996 2000

Aan

tal

m2

(*10

00)

Multifunctioneel

Totaal

Figuur 6.12 Het ruimtegebruik op het RiVu-terrein.

Het totaal oppervlak is licht gestegen.

Hinder

Trends Rivu terrein

0

1

2

1996 1997 1998 1999 2000

Aan

tal o

ffic

iële

kla

chte

n

GeluidStofGeur

Figuur 6.13 Aantal klachten over geluid, stof en geur.

Het aantal klachten is maximaal twee per jaar.

Page 165: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

154

Biodiversiteit

Trends Rivu terrein

0100200300400500600

1996 2000

Opp

ervl

ak (*

103

m2)

Opp. ISO 14001gecert. bedrijven

Figuur 6.14 Biodiversiteit op het RiVu-terrein.

Het oppervlak van de bedrijven die een ISO-certificaat hebben, is gestegen.

Duurzaamheidspotentie van de bedrijven en het terrein In het volgende worden de potenties van de gemeten parameters behandeld. In de grafieken is de potentie uitgezet tegen de bedrijven. Nummer 1 in elke grafiek is het totaal van de parameter van de bedrijven en is een maat voor het bedrijven-terrein RiVu.

Energiepotentie 2000

0.00.20.40.60.8

1 3 5 7 9 11 13 15 17 19Bedrijven

pote

ntie

(-)

pede

Figuur 6.15 De energiepotenties voor de 19 bedrijven. “Bedrijf 1” is de sommatie over de 18 bedrijven; pe = productefficiëntie, de = duurzame energie.

Page 166: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

155

EnergieIn figuur 6.15 is te zien dat bij slechts één bedrijf duurzame energie een rol speelt. De productefficiëntie is voor de bedrijven 4, 6, 7, 8 en 9 voor verbetering vatbaar. Dit is dan uitgezonderd de bedrijven 5, 10, 17 en 19 die niet voor deze term in aanmerking komen, omdat ze geen product leveren.

Logistiek

Logistiek 2000

0.00.20.40.60.81.0

1 3 5 7 9 11 13 15 17 19

Bedrijven

pote

ntie

(-)

vwbg

Figuur 6.16 De potentie voor logistiek. Deze bestaat uit de vervoerswijze (vw) en beladingsgraad (bg).

Alle bedrijven, uitgezonderd bedrijf 5, zijn op de goede weg. Bedrijf 5 heeft geen logistiek.

Materialen

Materialen 2000

0.00.20.40.60.81.0

1 3 5 7 9 11 13 15 17 19Bedrijven

pote

ntie

(-)

mat.

Figuur 6.17 De potentie voor materialen (reststoffen).

Ondanks een lichte stijging van de absolute waarden, zoals in figuur 6.17 te zien is, is de potentie voor materialen al redelijk hoog.

Page 167: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

156

Water

Water 2000

0.0

0.1

0.2

0.3

1 3 5 7 9 11 13 15 17 19Bedrijven

pote

ntie

(-)

rmw

Figuur 6.18 De potentie voor water, r = regenwater en mw = meervoudig watergebruik.

Het meervoudig watergebruik wordt bepaald door bedrijf 11. Op het terrein wordt geen regenwater gebruikt. Rekening houdend met de voor dit onderzoek gebruikte weegfactoren voor de termen van de parameter water van 0,5 voor beide termen, betekent dit dat het RiVu-terrein maximaal 0,5 kan scoren voor deze parameter. Dit kan leiden tot de voorbarige conclusie dat de bedrijven op het RiVu-terrein moeten werken aan het gebruik van water. In het geval van het RiVu-terrein ligt de oorzaak van de lage waarde van de parameter niet bij de bedrijven, maar bij de overheid. Om regenwater te kunnen gebruiken, dient er een gescheiden rioolstelsel aanwezig te zijn. Dit ontbreekt echter op het RiVu-terrein, doordat de overheid vooralsnog niet bereid is te investeren in de aanleg van zo'n gescheiden rioolstelsel.

Ruimte

Ruimte 2000

0.00.20.40.60.8

1 3 5 7 9 11 13 15 17 19Bedrijven

pote

ntie

(-)

ismf

Figuur 6.19 De potentie voor ruimte. Deze is opgebouwd uit twee onderdelen: multifunctioneel (mf) en infrastructuur (is).

Page 168: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

157

De potentie voor ruimtegebruik is opgesplitst in multifunctioneel en infrastructureel gebruik. Het is eerste is slechts voor de bedrijven 2, 5 en 11 van toepassing. Infrastructureel maken alle bedrijven gebruik van de ruimte. Ook hier zijn verbeteringen mogelijk.

HinderHier is geen grafiek voor gemaakt, daar voor alle bedrijven de potentie 1 is met uitzondering van bedrijf 5.

Biodiversiteit

Biodiversiteit

0.0

0.2

0.4

0.6

1 3 5 7 9 11 13 15 17 19Bedrijven

pote

ntie

(-)

f&fiso

Figuur 6.20 De potentie voor biodiversiteit, die opgebouwd is uit ISO-certificering (ISO) en flora en fauna (f&f).

De grafiek geeft aan dat de bedrijven 5, 6, 11 en 15 gecertificeerd zijn.

Voor het RiVu-terrein kan de duurzaamheidspotentie van de diverse parameters in beeld worden gebracht door middel van de amoebe in figuur 6.21.

Duurzaamheidspotenties

00.20.40.60.8

1Energie

Logistiek

Materialen

WaterRuimte

Hinder

Biodiversiteit

19962000

Figuur 6.21 De duurzaamheidspotenties van de zeven parameters voor het geheleRiVu-terrein voor de jaren 1996 en 2000.

Page 169: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

158

De amoebe laat een lichte stijging zien van de duurzaamheid van het terrein in de tijd. Op het eerste gezicht blijkt uit de amoebe dat de parameters water, ruimte en biodiversiteit voor verbetering vatbaar zijn.

De definities van de parameters in paragraaf 6.5.4 geven aan dat enkele parameters uit twee termen bestaat. Om inzicht te krijgen in de verbeteringsmogelijkheden van een parameter is het van belang te weten wat de bijdragen zijn van de verschillende termen van een parameter. Daartoe zijn voor de geselecteerde bedrijven en de bedrijven tezamen (het RiVu-terrein) in bijlage 9A en 9B de zeven parameters met onderverdeling van de verschillende termen gegeven.

In de door KEMA ontwikkelde software is het mogelijk om de afzonderlijke termen van de parameters zichtbaar te maken. In combinatie met de mogelijkheid tot het aanpassen van de factoren en de weegfactoren voor de verschillende termen heeft de overheid een geschikt gereedschap in handen om de invloed van haar beleid te verifiëren (Bijlage 7).

6.6.4 Aspecten arbeid en emissies

Naast de zeven basis parameters van het monitoringsmodel is geprobeerd de aspecten met betrekking tot arbeid en emissies ook te bezien. Voor nadere beeldvorming kan dit voor de toekomst mogelijk van nut worden. Momenteel wordt het nog niet mogelijk geacht om hier betrouwbare c.q. toepasbare informatie van te verkrijgen Voor de volledigheid wordt hier desondanks een eerste aanzet gegeven echter nader onderzoek zal hiervoor noodzakelijk zijn.

Aspect Arbeid Het is te verwachten dat er een relatie bestaat tussen de verrichte arbeid en de hoeveelheid producten welke een bedrijf produceert. Het aspect arbeid is hier gedefinieerd als de arbeidsproductiviteit, het aantal werknemers dat ingezet wordt om een bepaald product of dienst te leveren. De betrouwbaarheid van zo'n kengetal arbeidsproductiviteit is vooralsnog moeilijk of niet te achterhalen. Bij middelgrote en grote productie bedrijven worden bijvoorbeeld producten modulair of als half-fabrikaat aangeleverd, de supplier gebruikt voor de vervaardiging van deze producten ook weer second-tier-suppliers. Uit kosten oogpunt is dit verantwoord, echter er is geen verband meer te leggen tussen arbeidsproductiviteit en het uiteindelijke eindproduct. Andere factoren, welke een belangrijke rol in het personeelsbestand spelen, zijn de orderportefeuilles van bedrijven, men wil flexibel kunnen werken daarom zijn er ook werknemers in deeltijd, gedetacheerde werk-nemers, etc. Daarnaast kunnen op een bepaalde vestiging van een bedrijf ook grote marketing en/of ondersteunende organisaties gevestigd zijn, welke voor het gehele (internationale) concern werken.

Het aspect arbeid is derhalve een moeilijke parameter die niet, zoals voor het aspect energie wel geldt, in het concept van duurzaamheidpotentie past. Om toch enig

Page 170: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

159

gevoel te krijgen met het kengetal arbeidsproductiviteit wordt voor de berekening het aantal werknemers genomen, dat het bedrijf heeft opgegeven in de enquête.

In de navolgende berekeningen is voor de 18 onderzochte bedrijven, met uitzondering van bedrijven 3, 4, 8, 17 en 18, het aspect arbeid bepaald. Van de bedrijven, waarvoor geen rekenexercitie is uitgevoerd, waren onvoldoende gegevens bekend. Dezelfde formule is toegepast als voor energie, echter nu wordt het aantal producten gedeeld door het aantal werknemers, gerelateerd aan het referentiejaar 1996.

refi,paki,pa

Arbeid

pa is de verhouding aantal producten/arbeid. i is het bedrijf ref is het referentiejaar 1996 k is het jaartal, in dit geval 2000

Arbeid potentie

0.0

0.5

1.0

1.5

2.0

1 3 5 7 9 11 13 15 17Bedrijven

Pote

ntie

(-)

0

5

1015

20

25

30

Potentie (-)

Figuur 6.21 De potentie van het aspect arbeid (2000).

Uit figuur 6.21 volgt dat de meeste bedrijven een toename van het aspect arbeid kennen en zelfs voor de bedrijven 2, 5 en 6 de verhouding van aantal producten en werknemers aanmerkelijk gestegen is. Voor de bedrijven 7 en 16 is de uitkomst kleiner dan 1, hetgeen betekent dat de verhouding aantal producten en het aantal werknemers gedaald is.

Page 171: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

160

Op basis van de enquêtegegevens is gezocht naar de interrelatie van de verandering van het aspect arbeid (de arbeidpotentie), het aantal werknemers en de emissie van CO2, de hoeveelheid reststoffen, de inzet van energie en het aantal producten. Van elk onderdeel is de verhouding bepaald van de waarden voor 1996 en 2000. Vervolgens is grafisch en met regressie-analyse de relatie tussen deze verhoudingen bepaald. Het resultaat is dat slechts drie verhoudingen correleren. Dit is weergegeven in de figuren 6.22 en 6.23.

Beide lineaire relaties geven aan dat er een tendens van toename van CO2 en energie met het aantal werknemers is. Echter de regressiecoëfficiënt is vrij laag. Uit deze figuren volgt dat een vuistregel zou kunnen zijn, dat als het aantal werknemers in een bepaald jaar toeneemt de emissie van CO2 en de energie-input toenemen met factor 0,5. Het is evident, dat informatie van meerdere bedrijventerreinen nodig is om deze factor beter te onderbouwen.

y = 0.5821xR2 = 0.4898

0

1

2

3

0 1 2 3 4

Aantal werknemers 1996/2000

Ener

gie

inpu

t 200

0/19

96

Figuur 6.22 De verhouding van de energie-input van de jaren 1996 en 2000 als functie van de verhouding van het aantal werknemers in de jaren 1996 en 2000.

Page 172: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

161

y = 0.5409x + 0.704R2 = 0.492

0

1

2

3

0 1 2 3 4Aantal werknemers 1996/2000

CO

2 em

issie

200

0/19

96

Figuur 6.23 De verhouding van de CO2 emissie van de jaren 1996 en 2000 als functie van de verhouding van het aantal werknemers in de jaren 1996 en 2000.

Aspect emissies Ten behoeve van de duurzaamheid met betrekking tot de emissies op het bedrijven-terrein zijn de verbruiken van olie, gas en elektriciteit bepaald. De hoeveelheden kunnen vertaald worden in CO2 en NOx emissies. Hetzelfde geldt voor de emissies ten gevolge van de inzet van logistiek over de weg, het water en het spoor. Vervoer door de lucht speelt geen rol op het bedrijventerrein. Bij de berekeningen zijn de conversiefactoren zoals vermeld in tabel 6.8 gebruikt.

Tabel 6.8 Conversiefactoren voor de verschillende bronnen. Elektriciteit Gas Weg Water Spoor g/kWh g/m3 g/ton.km g/ton.km g/ton.km CO2 640 1768 123 44 44 NOx 0.59 50 1.4 1.4 1.4

De bronnen en de hoeveelheden voor de CO2 emissies worden weergegeven in Tabel 6.9.

Page 173: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

162

Tabel 6.9 CO2 emissies voor de verschillende bronnen. Ton 1996 2000 Toename

%Gas 20514 22595 9.2 Elektriciteit 63051 67137 6.1 Weg 57643 57442 -0.3 Water 106440 323884 67.1 Spoor 44 44 0.0 Totaal 247692 471102 47.4 Totaal1) 210669 434208 51.5 Besparing ton 37023 36894 Besparing % 15 8

1) Dit totaal is berekend door er van uit te gaan, dat alle vervoer over het water of per spoor plaatsvindt.

Over de vier jaren is een verdubbeling van de CO2 emissies waar te nemen. Deze is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de toename van het vervoer over het water. Als alle vervoer zou plaatsvinden via water of spoor dan zou dit een reductie in CO2emissie van 15 en 8% betekenen voor de respectievelijke jaren 1996 en 2000. De absolute besparing voor de twee jaren blijft nagenoeg hetzelfde. In de figuren 6.24 en 6.25 is de procentuele verdeling van CO2 over de bronnen gegeven.

De CO2 emissie ten gevolge van het woon/werk verkeer wordt geschat op 9000 ton per jaar (9000 personen, gemiddelde afstand 50 km/dag gedurende 200 dagen en een gemiddelde emissie van 100 g CO2/km). Deze hoeveelheid is 2% in het jaar 2000 en 3,6% in het jaar 1996 van de totale emissies en dus te verwaarlozen. De NOx emissies over de twee jaren 1996 en 2000 zijn weergegeven in tabel 6.10.

De % verdeling van de CO2 bronnen

8

2523

43 GasElektriciteitWegWater

Figuur 6.24. bronnen voor CO2 en de relatieve emissies in het jaar 1996.

Page 174: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

163

De % verdeling van de CO2 bronnen

5

1412

69GasElektriciteitWegWater

Figuur 6.25 Bronnen voor CO2 en de relatieve emissies in het jaar 2000.

Tabel 6.10 NOx emissies voor de verschillende bronnen voor twee jaren 1996 en 2000Ton 2000 1996 Toename% Gas 639 580 9.2 Elektriciteit 62 58 6.5 Weg 654 656 -0.3 Water 10305 3387 67.1 Spoor 0 1 Totaal 11660 4682 59.8

De emissiefactor voor NOx van het vervoer over water en per spoor is niet bekend. Daartoe is de factor van het vervoer over de weg genomen. Ook hier valt op dat de grootste emissie afkomstig van het vervoer over water. De emissie van het vervoer over de weg is ongeveer gelijk gebleven. Dit is logisch daar het vervoer over water een grote progressie kent.

6.7 Conclusies

Algemene conclusies Door het onderzoek is inzicht verkregen in de trends van de indicatoren energie, logistiek, materialen, water, ruimte, hinder en biodiversiteit in absolute zin. Met behulp van deze trends kunnen adviezen geformuleerd worden die de bedrijven kunnen toepassen in hun bedrijfsvoering. Trends voor het bedrijventerrein als geheel zijn voor de overheid van belang om beleid te voeren en te onder-bouwen.Door deze monitor op meerdere terreinen plaats te laten vinden is eenvoudige sommatie van de relevante parameters mogelijk. Daardoor kan betrouwbare

Page 175: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

164

bottom-up monitoring plaatsvinden op regionaal, provinciaal of uiteindelijk landelijk niveau. Het opgestelde model voor de duurzaamheidspotentie geeft een kwalitatief inzicht in de activiteiten die mogelijk zijn om bij te dragen aan de duurzaamheid van een bedrijventerrein Voor het bedrijventerrein RiVu is aangetoond dat de duurzaamheid van het terrein vanaf 1996 licht is toegenomen.Het werken met eenvoudige basisparameters spreekt ondernemers aan. Het past bij hun bedrijfstaal en manier van werken. Uit het onderzoek kwam duidelijk naar voren dat de betrokkenheid van de bedrijven op het bedrijventerrein zelf positief is voor de opbouw van het model. Door deze betrokkenheid zien bedrijven in waarom de informatie wordt gevraagd en hoe deze toegepast wordt en zijn bereid gebleken de gevraagde informatie te leveren via het parkmanagement. De kans op onverwachte verrassingen voor de bedrijven wordt door de ondernemers dan ook als gering ervaren.Met het model heeft het bedrijventerrein voor parkmanagement een rapportage-systeem ter beschikking gekregen, wat in principe aansluit op de methodiek van de kwaliteitszorgsystemen, met name voor de parameters ruimte en bio-diversiteit zal nog enige uitbreiding van de kwaliteitssystemen gewenst zijn.

Conclusies naar aanleiding van de caseNa evaluatie en toelichtingen onderschrijven de betrokken bedrijven de gekozen zeven parameters, omdat uit werd gegaan van de bedrijven en de nadruk lag op bruikbare resultaten, die met een beperkte inspanning konden worden verkregen.De selectie van de achttien hier onderzochte bedrijven is met behulp van de gegevens van de enquête van 1996 zodanig selectief geweest dat zij voor een dekking zorgen ten aanzien van de parameters energie, logistiek en materialen, die ruim 95% van het bedrijventerrein dekken.Het verkregen cijfermateriaal was afkomstig van nota’s van energie-, gas- en waterbedrijven en van de orderadministraties van de geïnterviewde bedrijven. Het controleren van de verkregen cijfers via de E&W bedrijven bleek vooralsnog niet mogelijk. De overheid had nauwelijks relevante informatie beschikbaar. Men was niet in staat binnen de onderzoekstermijn de meest elementaire vragen te beantwoorden, met uitzondering van de informatie over klachten. Onaf-hankelijke controle van de informatie van de bedrijven was hierdoor niet mogelijk.Bij de energie- en waterbedrijven was het moeilijk, zoniet onmogelijk om informatie te verkrijgen. Door privatisering werd uit concurrentieoverwegingen geen informatie verstrekt. Onafhankelijke controle van energie- en water-gebruiken van de bedrijven was hierdoor niet mogelijkBij de bedrijven heeft slechts één bedrijf geweigerd mee te werken, alle andere hebben meegewerkt. Soms duurde het echter enige tijd voordat de gevraagde informatie verstrekt werd. Uiteindelijk is toch alle benodigde informatie binnen

Page 176: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

165

de gestelde termijn verkregen, belangrijk bleek het vertrouwen in de behandeling van de gegevens.Door intensieve medewerking van de Stichting RiVu aan het onderzoek was het mogelijk al deze informatie te verkrijgen.De duurzaamheidspotenties van de afzonderlijke bedrijven geven meer inzicht in de duurzaamheidspotentie van het gehele terrein. De getallen die door interviews verkregen zijn in de jaren 1996 en 2000, zijn betrouwbaar. Voor de tussenliggende jaren zijn schattingen verricht. De verkregen waarden van het jaar 2000 zouden als nulmeting kunnen gelden.Het berekende kengetal arbeidsproductiviteit heeft een zeer beperkte indicatieve waarde, daar geen bedrijf weet hoeveel personen uiteindelijk van grondstof tot eindproduct betrokken zijn. Slechts met intensieve studies zal het mogelijk zijn om hier een reële waarde aan toe toekennen.

Page 177: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

166

Page 178: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

167

Hoofdstuk 7.Investeringsmodel industriële symbiose op bedrijventerreinen

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal het investeringsmodel vooral ten behoeve van de beslissers (bedrijven) ontwikkeld worden. De relevante parameters binnen het beheersmodel van industriële symbiose op bedrijventerreinen zijn opgelicht in figuur 7.1.

Figuur 7.1 Investeringsmodel Industriële symbiose.

Hieruit blijkt meteen het verschil met het eerder behandelde monitoringsmodel. Waar dit model diende om de duurzaamheid (duurzaamheidspotentie) van een verzameling bedrijven te kwantificeren, gaat het hier meer om een model waarmee individuele bedrijven investeringsopties kunnen vergelijken op duurzaamheids-

Page 179: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

168

aspecten. Van primair belang is op te merken, dat het gaat om een vergelijking op duurzaamheidsaspecten van de investeringsopties, die als meest aantrekkelijk uit een eerder te verrichten rendabiliteitonderzoek komen. Met andere woorden: het economische aspect staat voorop. Dit sluit aan op het economische marktdenken, waarin het bedrijfsresultaat voorop staat.

Meer dan bij het monitoringsmodel blijkt hieruit de verhouding tussen economie (figuur 7.1 stap 1: rechterkolom) en duurzaamheid (stap 2: linkerkolom) en de belangen die daarmee gemoeid zijn (bovenste deel).

Eerst gaan we in op de eisen, doel, type en uitgangspunten van het investerings-model. Daarna beschrijven we (naar analogie van het monitoringsmodel) de parameters en zullen we de kwantificering van praktische kentallen uiteenzetten en onderbouwen. Tenslotte geven we een kijk op de output van dit model. Het model wordt vervolgens 'getest' aan de hand van drie praktijkprojecten. Dat zijn: behandeling van industrieel afvalwater, multimodaal transport van containers en watervoorziening van een bedrijventerrein.

7.2 Investeringsmodel: doel, eisen, aanpak

Het investeringsmodel van figuur 7.1 maakt gebruik van de parameters van het monitoringsmodel en sluit verder aan op de kernwaarden in de bedrijfsvoering. In dit kader wordt verwezen naar de zogeheten BAT-technieken (Best Available Technique), gericht op de toepassing van de best mogelijke technieken voor processen en onderdelen daarvan. Verder dienen de eerder besproken zorgsystemen hier als voorbeeld voor management en verbetering van productieprocessen en werkwijzen. Deze systemen hebben ook betrekking op het product, product-veiligheid en duurzame ontwikkeling van het product. Het gaat er hierbij om zoveel mogelijk in evenwicht met de natuur te produceren zoals chloorvrij papier, milieuverantwoord geteeld graan enzovoort. Ontwikkeling naar een duurzamer product wordt gedreven door innovatie; niet alleen in productieverbetering en daarmee energie- en materiaalgebruik per eenheid geproduceerd product, maar ook in de aanpassing van organisatiemanagement, gericht op parameterversterking. Tenslotte kan het voor een onderneming van economisch belang zijn om haar milieufilosofie te communiceren als onderdeel van haar marketingactiviteiten.

VoorbeeldEen bedrijf moet kiezen hoe het een restproduct afvoert. Een mogelijkheid is afvoer naar een afvalwaterzuiveringsinstallatie waar het restproduct naar wettelijk voorgeschreven normen door zuivering omgezet wordt en vervolgens geloosd wordt op het oppervlaktewater. Een tweede mogelijkheid is hergebruik van het rest-product. In het eerste geval gaan energie en grondstoffen verloren, en dat kost geld. In het tweede geval wordt door hergebruik aanschaf van andere grondstoffen en energieverbruik voorkomen, waardoor kosten worden vermeden.

Page 180: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

169

7.2.1 Doel van het model

Bij investeringen staat bij bedrijven het economisch aspect voorop. Dit hoeft echter niet te betekenen dat het duurzame aspect over het hoofd gezien wordt. Beide aspecten kunnen goed samengaan, wat ook meer en meer zichtbaar wordt in de huidige maatschappij.

Het investeringsmodel geeft bedrijven een handbaar gereedschap dat ze kunnen gebruiken bij het kiezen van de meest duurzame investeringsoptie, en dat aansluit bij de praktijk. Met het investeringsmodel kan een weloverwogen beslissing worden genomen over de vraag welke van de mogelijke investeringsopties de meest duurzame is.

Het doel van het investeringsmodel is: bedrijven in staat stellen om uit de verschillende investeringsopties de meest duurzame te selecteren; inzicht verkrijgen in de stromen die in een individueel bedrijf een rol spelen, in absolute zin, zodat uiteindelijk een helder bottom-up-investeringsmodel ontstaat op bedrijventerrein, regionaal, provinciaal of landelijk niveau. zichtbaar maken van bottlenecks zoals op bedrijfsniveau ten aanzien van een duurzame investeringsoptie.

7.2.2 Eisen aan het model

Voor het model dienen de kentallen van de parameters zo opgesteld te worden dat zij gevoed kunnen worden door de bij een bedrijf beschikbare informatie. Indien een bedrijf de benodigde informatie niet voorhanden heeft of niet kan achterhalen, dienen schattingen gemaakt te worden. Daardoor wordt de betrouwbaarheid van het model lager.

Daarnaast dient een bedrijf de garantie te hebben, dat de voor het model aangeleverde informatie geheim blijft en dus niet ter beschikking wordt gesteld aan derden. Dit is een zeer belangrijk punt waarmee met grote zorgvuldigheid dient te worden omgegaan. Bedrijven hebben bij toepassing van het model immers vaak concurrentiegevoelige informatie nodig.

7.2.3 Aanpak en werkwijze

Bij investeringen in veranderingen, vernieuwingen van installaties of bebouwingen vinden doorgaans investeringsafwegingen plaats van de verschillende opties. In deze afwegingen wordt niet alleen met economische aspecten rekening gehouden, maar ook met Arbo-aspecten en productveiligheid en natuurlijk met de voorwaarden die de milieuvergunningen stellen. Naast deze eerste afweging is voor het investeringsmodel een tweede afweging ingebouwd, de zogenaamde duurzaamheidsinschatting. Hierbij vindt een afweging plaats op duurzaamheid van de na de eerste selectie overgebleven opties. Uiteindelijk komt hier dan de meest

Page 181: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

170

reële optie uit die voor investering in aanmerking komt. In figuur 7.2 zijn deze stappen weergegeven.

Figuur 7.2 Selectie op basis van investering en duurzaamheid.

Bij een algemene bedrijfskundige benaderingswijze van het investeringsmodel kunnen ten aanzien van investeringsbeslissingen vier categorieën onderscheiden worden:

uitbreiding: vergroten van capaciteit door hoger vereist productievolume; vervanging: vervangen van bestaande capaciteit door levensduurverlenging langer instandhouden is kostbaar;rendement: het efficiënter maken van het productieproces om aan de rendementseisen te kunnen voldoen zoals de Interne Rendementseis>20%, of de Netto Contante Waarde>0 [Van Dam 2001]; commercieel: specifieke investering in een nieuw product op aangeven van marketing- of salesorganisatie.

Deze categorieën zijn direct bepalend voor verbetering van de winstgevendheid van producten en onderneming. Het belangrijkste criterium is de economische verbetering na de investering. Enerzijds door direct een rendementseis te stellen, anderzijds vanuit commercieel oogpunt, omdat een specifiek product (met hoge prijs in de markt, maar ook hoge kostprijs) gewenst en haalbaar is.

Naast voorgaande beslissingsafwegingen zijn ook de voorwaarden in productie-processen ten aanzien van Safety Health and Environment (SHE) mede bepalend voor de economische rendementseis. Deze voorwaarden laten zich onderscheiden in de volgende actoren:

productkwaliteit: borgen en/of vergroten van kwaliteit van het product; milieu: voldoen aan milieueisen, maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen; werkomstandigheden: verbeteren werkomstandigheden.

Page 182: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

171

Het gaat hierbij met name om het verbeteren of borgen van resultaten met betrekking tot deze actoren. Door bewustwording die leidt tot maatschappelijke veranderingen, gaan deze actoren een steeds belangrijkere rol spelen bij de te nemen investeringsbeslissingen in productiebedrijven. Voor de SHE-actoren wordt op voorhand het beslissingsproces bepaald door de kwalitatieve en kwantitatieve (soms financieel) motivatie. Bij het opstellen van specifieke investeringsvoorstellen worden expliciet criteria benoemd voor een post audit, waarmee de efficiëntie van de investering getoetst kan worden. Het is gebruikelijk dat een selectie van investeringen op een dergelijke wijze getoetst wordt.

7.3 Parameters

In paragraaf 4.3.5 is aangegeven welke parameters van belang zijn voor een goede beleidsvoering. In paragraaf 6.5 zijn de parameters nader uitgelegd vanuit het oogpunt van de modelvorming. Voor het monitoringsmodel zijn daartoe kentallen voor de zeven relevante parameters opgesteld (paragraaf 6.6), waarmee de duurzaamheidspotentie van een bedrijventerrein beschreven kan worden. Deze kentallen zijn opgesteld op bedrijventerreinniveau. Ze zijn zo opgesteld dat ze goed te bepalen zijn met de op dit moment beschikbare informatie op bedrijventerrein-niveau.

Het investeringsmodel vindt zijn toepassing op één niveau lager, het bedrijfsniveau. Bij het investeringsmodel wordt gekeken naar een individueel bedrijf. De beschikbare informatie op het niveau van een individueel bedrijf verschilt op dit moment vanzelfsprekend nog aanzienlijk van het niveau van een bedrijventerrein. Daartoe worden in paragraaf 7.4 voor het investeringsmodel kentallen voor de zeven parameters opgesteld die aansluiten op de informatie die beschikbaar is bij individuele bedrijven. Dit maakt het mogelijk in de detaillering van de parameters verder te gaan.

Een voorbeeld van het verschil in beschikbare informatie op bedrijventerrein- en bedrijfsniveau is het gebruik van materialen. Op dit moment is het goed mogelijk om voor een individueel bedrijf de gebruikte materialen te bepalen. Maar op bedrijventerreinniveau is het momenteel haast ondoenlijk om die informatie beschikbaar te krijgen. Daarom wordt in het monitoringsmodel voor het kental van de parameter materialen gekeken naar de restmaterialen op het bedrijventerrein, waarop wel goed zicht is. Daarom ook wordt, zoals in paragraaf 7.4 zal blijken, in het investeringsmodel voor het kental van de parameter materialen gekeken naar gebruikte materialen.

Wanneer het monitoringsmodel en het investeringsmodel beide in de praktijk zijn geïmplementeerd en door alle betrokken instanties zijn geaccepteerd, zal het investeringsmodel op den duur op bedrijventerreinniveau gebruikt kunnen worden, daar tegen die tijd duidelijk is welke informatie nodig en ook beschikbaar is op dat

Page 183: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

172

niveau. Tot die tijd is het monitoringsmodel een goed gereedschap om de duurzaamheidspotentie van een bedrijventerrein zichtbaar te maken.

De basis voor industriële symbiose, gegeven in paragraaf 6.5, (eenheden zijn reeds aangegeven in tabel 6.1) geldt ook voor het investeringsmodel en wordt hier nogmaals gegeven:

IS = (En, Ma, Ru, Lo, HO, Bi, Wa)

IS wordt beschouwd als een functie van de parameters: energie En;materialen Ma;ruimte Ru;logistiek Lo;hinder/ omgevingsmilieu HO;biodiversiteit Bi.water Wa.

In de volgende paragraaf zullen de kentallen voor het investeringsmodel nader toegelicht worden en in paragraaf 7.5 zal een kental worden opgesteld voor industriële symbiose voor het investeringsmodel. Dit zal analoog aan het in hoofdstuk 6 beschreven monitoringsmodel gebeuren.

7.4 Kentallen

Bij de ontwikkeling van kentallen voor de parameters wordt dezelfde volgorde gehanteerd als in paragraaf 4.4. Zoals reeds eerder aangegeven zijn kentallen dimensieloos. Ze bevinden zich tussen 0 en 1, waarbij 0 de minst en 1 de meest duurzame optie inhoudt. Dit maakt het mogelijk steeds te werken met de in het betrokken bedrijf gebruikelijke eenheden. Voor de weging van termen kan verwezen worden naar paragraaf 6.5.4.

7.4.1 Energie

De parameter energie wordt samengesteld uit vier subparameters. Hiervoor zijn twee afzonderlijke subkentallen ontwikkeld; een voor bepaling van het aandeel duurzame energie en een voor het rendement.

De vier subparameters zijn: End: duurzame energiebronnen, wind, waterkracht, zon en biomassa; Ennd: niet-duurzame energiebronnen op fossiele basis, gas, steenkool, olie en kernenergie;r/p: rendementsfactor. Voor deze subparameter wordt uitgegaan van het maximale rendement [p] elektrische energie en warmte die optimaal gehaald kan worden uit de calorische waarde van een m3 aardgas, voor de opwekking

Page 184: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

173

van elektriciteit, stoom, perslucht en warmte. Uit de literatuur blijkt dat tegenwoordig in de praktijk 85% als bereikbaar rendement wordt gezien. Door nu het rendementsgetal [r] van de verschillende opties te delen door het maximale rendement [p], wordt een rendementsfactor voor energie verkregen.

Hieruit volgt het kental voor energie:

pr

ndEndEndEn

En

7.4.2 Materialen

De parameter materialen wordt samengesteld uit vier subparameters. Hiervan zijn geen afzonderlijke subkentallen ontwikkeld. De vier subparameters zijn:

Mavm: hernieuwbare materialen; Manvm: niet-hernieuwbare materialen (eindig); Manvmr: gerecyclede niet-hernieuwbare materialen;

Hieruit volgt het kental voor materialen:

)nvmrManvm(MavmMavmMa

Ma

7.4.3 Ruimte

Het kental voor de parameter ruimte is samengesteld uit de volgende drie sub-parameters:

clustervorming;intensief ruimtegebruik; mobiliteit (weg, water, spoor, buis).

Clustervorming (bedrijven) Voor de subparameter clustervorming wordt in het kental rekening gehouden met de mate van clustervorming. Bepalend hierbij is de mate van verwevenheid van de productieketens.In de formule wordt de hoeveelheid van de reststoffen [ar] die afgevoerd wordt, vermeerderd met afvoer halffabrikaten [hf]. Deze worden vervolgens gedeeld door de hoeveelheid aangevoerde grondstoffen [ag], gecorrigeerd door de grondstoffen die via het product in de keten [pk] worden opgenomen.

Page 185: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

174

Hieruit volgt het kental voor clustervorming:

pkaghfar1clRu

Intensief ruimtegebruik Voor de subparameter intensief ruimtegebruik (oppervlakte per ha) wordt in het kental rekening gehouden met het gemeenschappelijk gebruik van ruimte. Voorbeelden zijn een warehouse voor meerdere bedrijven, waardoor efficiëntere ruimtebenutting mogelijk is of parkeerplaatsen onder bebouwingen gerealiseerd kunnen worden in plaats van grote parkeerterreinen.De ruimte in hectaren die multifunctioneel gebruikt wordt [mg], wordt gedeeld door de totale beschikbare ruimte [tg] in hectaren.

Hieruit volgt het kental voor intensief ruimtegebruik:

tgmg

irRu

Modaliteit (weg, water, spoor, buis) Voor de subparameter modaliteit wordt in het kental rekening gehouden met het aantal beschikbare modaliteiten [m] gedeeld door het aantal mogelijke modaliteiten: weg, water, spoor en buis [4].

Hieruit volgt het kental voor modaliteit:

4m

mRu

Voor het bepalen van het kental ruimte wordt een correctiefactor toegepast voor de verschillende subkentallen. Dit wordt gedaan om het economisch belang beter te kunnen onderscheiden. Zo wordt het subkental clustervorming met een factor 2 versterkt, omdat dit van overwegend belang wordt geoordeeld.

4mRuirRuclRu2

Ru

7.4.4 Logistiek

Vervoer van grond-, hulp- en reststoffen dat op één en hetzelfde bedrijventerrein kan plaatsvinden, beschouwen wij in principe als ideaal en we hanteren dan het kental 1. Om modaliteitwaarderingen voor de verschillende vormen van vervoer in het model in te brengen, hebben we als uitgangspunt de CO2-emissie [INMAG- DLO 1996; RIVM 1997] van de vervoersvormen weg, water en spoor genomen (tabel 7.1).

Page 186: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

175

Tabel 7.1 CO2-emissie van verschillende modaliteitvormen Modaliteit CO2-emissie [g/tonkm] Weg 123 Spoor 44 Water 44

Aan de hand van deze gegevens bepalen wij de relatieve modaliteitfactor van de verschillende vervoersvormen:

0,844)44(123

441:Water

0,8;44)44(123

441:Rail0,4;44)44(123

1231:Weg

Afhankelijk van de toegepaste aanwezige modaliteitvormen kunnen we de verschillende mobiliteitsfactoren inbrengen of mengvormen hiervan toepassen in het model. In onderstaande formule heeft de variabele X de betekenis van het aantal tonnen grond-, hulp- en reststoffen dat op het bedrijventerrein gebruikt en hergebruikt wordt, wat daar dus blijft. Die krijgt om deze reden de modaliteitfactor 1 toegekend. De variabelen Y, Z, W geven weer de hoeveelheid vervoer in tonnen grond-, hulp- en reststoffen van de aan- en afvoer hiervan met behulp van respectievelijk de modaliteitvormen weg, water of spoor.

0,4w

0,8z

0,8y

1x

wzyxstromenndeverschillewegingRel.

nbodvervoersaaTotaleLo

Hieruit volgt het kental voor logistiek:

2,5w1,25z1,25yxwzyxLo

7.4.5 Hinder

Het kental voor de parameter hinder is samengesteld uit de volgende subparameters:

bedrijven/burgers;bedrijven/bedrijven.

Page 187: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

176

Als uitgangspunt willen we aandacht schenken aan de potentiële bronnen, maar wel in relatie tot de gevoeligheid van de betreffende omgeving.

Bedrijven/burgersVoor de subparameter bedrijven/burgers wordt een kental ontwikkeld waarbij van overwegend belang zijn de potentiële emissies zoals geur [Eg], geluid en trillingen [Eg t] en stof [E s]. Voorts onderkennen we het aspect externe veiligheid [E v]. Voor de gevoeligheid van de omgeving introduceren we de variabelen op vergelijkbare wijze als voorgaand: geur [G g], geluid en trillingen [G g t], stof [G s] en externe veiligheid [G ev]. Een sub-hinderfactor voor bijvoorbeeld geur kan dan bepaald worden door het product van de potentiële emissie en de gevoeligheid [a.]. Een sub-hinderfactor voor geur wordt dan ook [Eg . Gg].

Dit kan op vergelijkbare wijze voor stof, geluid en trillingen en externe veiligheid toegepast worden. Voor al deze acht variabelen hanteren we vier waarderingen, namelijk 0-1-2-3. Deze hebben de betekenis die staat weergegeven in tabel 7.2.

Tabel 7.2 Waardering variabelen hinder [Konz 1986] Hinder Waardering Nihil 0 Gering 1 Matig 2 Aanzienlijk 3

De sub-hinderfactor, bijvoorbeeld geur, kan dan uit de volgende matrix worden afgeleid (tabel 7.3).

Tabel 7.3 Matrix onderlinge hinder Nihil Gering Matig Aanzienlijk nihil 0 1 2 3 gering 1 1 2 3 matig 2 2 4 6

Gev

oelig

heid

aanzienlijk 3 3 6 9

Uit de sub-hinderfactoren voor geur, geluid, trillingen, stof en externe veiligheid kan de hinderfactor bedrijven/burgers bepaald worden, waarbij de maximale onderlinge hinder van de vier factoren gezamenlijk 36 kan zijn, wat resulteert in het minimale kental 0.

36Gev)(EvGs)(EsGgt)(EgtGg)(Eg1ffbH

Page 188: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

177

Bedrijven/ bedrijven Voor de subparameter bedrijven/bedrijven wordt op vergelijkbare wijze als in voorgaande een kental ontwikkeld. Daarbij zijn van overwegend belang de potentiële emissie van geur [E g], stof [E s] en trilling [E t], met daarnaast het aspect van de mate van storingsgevoeligheid [M sg] en de mate van visuele hinder [M v]. Voor de corresponderende gevoeligheid van bedrijven en producten wordt voor de variabelen geur [G g], stof [G s] en trilling [G t] en voor de andere aspecten storing [G sg] en visuele hinder [G v] gehanteerd. Uit voorgaande hebben wij het volgende sub-omgeving/-hinderkental bedrijven/ bedrijven bepaald. Hierbij is de eerder genoemde waardering van 0 tot 3 gehanteerd.

45Gv)(MvGsg)(MsgGs)(EsGt)(EtGg)(Eg1fboH

Voor het bepalen van het kental omgeving/hinder wordt een zwaartecorrectie toegepast voor de verschillende subkentallen. Dit is gedaan, omdat de waardering hinder door de burger maatschappelijk zwaarder wordt gewogen dan de waardering hinder tussen bedrijven onderling.Om voornoemde reden wordt voor het subkental hinder bedrijven/burger een correctiefactor van 3 toegepast.

4fboHfbbH3

hoK

7.4.6 Biodiversiteit

De functie van het ruimtegebruik grijpt altijd direct in op de bestaande ecologische waarde, behalve bij de functie natuur of water/natuur. Omdat voor biodiversiteit nog geen eenduidig beleid is ontwikkeld en zeker niet op het niveau van bedrijventerreinen, zijn hiervoor de principes voorzorg, compensatie en soorten rijkdom ingebracht en deze principes zullen op gelijke wijze gewaardeerd worden. Voorzorg wordt beschouwd als het continu verbeteren van kwaliteitssystemen die met name in productiebedrijven worden gehanteerd. Door het toepassen van deze systemen wordt op zorgvuldige wijze omgegaan met grond, hulpstoffen en utilities in de bedrijfsprocessen. Door deze handelswijze wordt het milieu minimaal belast wat ook ten goede komt aan de biodiversiteit. Bij weging van de kwaliteits-systemen moet aangetoond worden dat deze systemen in de daarvoor aangegeven termijnen door gecertificeerde instellingen geaudit worden en dat de certificering telkens wordt verlengd.

Page 189: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

178

Tabel 7.4 Waardering variabelen kwaliteitssystemen biodiversiteit Voorzorg Systeem Waardering

biodiversiteitProductiekwaliteit ISO 9002 1 Milieuzorg ISO 14001 1 Productveiligheid HACCP 1 Veiligheid Arbo 1

Het subkental voor biodiversiteit in relatie tot kwaliteitssystemen is:

4Ve)PvMz(Pk

311ksBd

Compensatie wordt gezien als een aanvullende factor bij de versterking van biodiversiteit. Zo zou bijvoorbeeld op bedrijventerreinen extra aandacht kunnen zijn voor gebiedsgerichte natuur (tabel 7.4). De waardering waardeert aanleg, natuur en groen op bedrijventerreinen het zwaarst, omdat deze de meest waardevolle bijdrage leveren aan biodiversiteit.

Tabel 7.5 Waardering variabelen compensatie biodiversiteit Compensatie Waardering

biodiversiteitAanleg natuur (waternatuur, aanleg ecosystemen) 0,25 Ecologische functies (monitoring) 0,10 Waterpeilbeheer 0,10 Doorluchtige bodem (infiltratie hemelwater) 0,10 Groen (bomen, nestgebieden) 0,25 Onkruidbestrijdingsmiddelen (geen toepassing) 0,10 Wegenzout (geen toepassing) 0,10

Het subkental voor biodiversiteit in relatie tot compensatie is:

wz)obgbdbwpefan(31

cBd

Op bedrijventerreinenniveau zal het aantal soorten planten, vogels, vleermuizen en reptielen gemonitord worden. Dit is tevens een indicatie voor de genenrijkdom van het gebied. Een toename ( ) zal voor de verschillende investeringen worden gewaardeerd.

Deze factoren kunnen toegepast worden in het model om de natuur een maximale kans te geven in een bedrijvenpark waar bedrijven gevestigd zijn met een hoog kwaliteitsniveau. Met behulp van scores via multicriteria-analyses kunnen hier dan weer kentallen uit gevormd worden.

Page 190: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

179

Het subkental voor biodiversiteit in relatie tot soortenrijkdom is:

reptielen)n,vleermuizevogels,planten,soorten(aantal31

sBd

Hieruit volgt het uiteindelijke totale kental voor biodiversiteit:

sBdcBdksBdBd

7.4.7 Water

Het kental voor de parameter water is samengesteld uit de volgende drie subparameters:

grondwater/leidingwater;regenwater;meervoudig gebruik.

Voor de subparameter grond-/leidingwater Waglw wordt er in het kental rekening mee gehouden dat andere soorten water niet in het product gebruikt mogen worden.

erleidingwaten/of-grondgebruikTotaalproductinwaterdHoeveelhei

31

glwWa

Voor de subparameter regenwater Warw wordt in het kental rekening gehouden met de hoeveelheid regenwater die gebruikt wordt.

terreinopRegenwaterregenwaterGebruikt

31

rwWa

Voor de subparameter meervoudig gebruik Wamg wordt er in het kental rekening mee gehouden, dat maximaal tweemaal meervoudig watergebruik haalbaar zou kunnen zijn.

watergebruikTotaal2gebruikmeervoudigwaterdHoeveelhei

31

mgWa

Het hieruit volgt het kental voor water:

mgWarwWaglwWaWa

Page 191: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

180

7.5 Het investeringsmodel

In het in voorgaande zijn voor de verschillende parameters kentallen ontwikkeld. Bij onderlinge weging van deze parameters is onderscheid gemaakt. Zo zijn de parameters voor energie, ruimtegebruik en hinder op 2 gesteld en de overige op 1.

Het kental voor industriële symbiose is als volgt samengesteld:

10Wa)(1Bi)(1Ho)(2Lo)(1Ru)(2Ma)1(En)(2IS

In de volgende paragrafen wordt het model aan de hand een aantal praktijksituaties geïllustreerd.

7.6 Test van het investeringsmodel

Voor toetsing van de modelmethodiek hebben we voorbeelden van duurzame herinrichting op het bestaande bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter te 's-Hertogenbosch gekozen. De vraag was of en in hoeverre het beschreven model voor dit bedrijventerrein uitgewerkt kon worden. De ervaring leert dat deel-processen als onderdeel van productieprocessen nogal eens een andere samenhang kennen dan in eerste instantie lijkt. Bovendien spelen veel deelprocessen zich niet uitsluitend af binnen de grenzen van een bedrijf, maar gaan daaroverheen. Ze overschrijden meestal ook de grenzen van het bedrijventerrein.

In dit hoofdstuk wordt het model getoetst aan een drietal praktijkvoorbeelden:behandeling van industriële restwaterstromen; multimodaal transport van containers; watervoorziening van een bedrijventerrein.

In de inleiding van hoofdstuk 7 gaven we duidelijk aan dat enkel die opties op duurzaamheidsaspecten worden beschouwd die in een eerdere stap reële, aantrekkelijke investeringsopties bleken te zijn. Dit wordt schematisch duidelijk gemaakt in figuur 7.3.

Voor toetsing van het model voor zuivering van het industrieel rest(afval)water worden vergeleken:

stap 1: de investeringsvergelijking van de te nemen investering van de verschillende opties; stap 2: de duurzaamheidsinschatting van de investering van de verschillende opties.

Page 192: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

181

Figuur 7.3 Investering en duurzaamheid.

7.6.1 Behandeling van industriële restwaterstromen

Op bedrijventerreinen ontstaan restwaterstromen als een van de reststromen bij productiebedrijven. Een bedrijf heeft belang bij een zo efficiënt mogelijke behandeling van zijn reststromen, wat zowel milieuvoordelen als direct financiële voordelen kan hebben. De restwaterstromen hebben vooral betrekking op proces-afvalwater. Wij spreken over restwater in plaats van over afvalwaterstromen, omdat in deze stromen energie-inhoud aanwezig is en hergebruik door cascadering nog mogelijk is.

Voor de waterzuivering worden twee opties vergeleken (figuur 7.4): behandeling van de restwaterstroom door communale waterzuivering van het waterschap;behandeling van de restwaterstroom door het bedrijf zelf.

Behandeling van de restwaterstroom door communale waterzuivering van het waterschap.Op het bedrijventerrein produceert een brouwerij een restwaterstroom die voorgezuiverd wordt in een eigen anaërobe afvalwaterzuivering. De COD-last wordt voor 85% gezuiverd, het i.e. rendement is dan 70% volgens berekening COD uit rijksformule. Tijdens het zuiveringsproces wordt biogas gevormd dat na droging en ontdaan van H2S als energie wordt toegepast in de stoomketels van de brouwerij voor de productie van stoom. Door gebruik te maken van dit biogas wordt primaire energie uitgespaard in de vorm van vermeden aardgasgebruik. Uit een vloeibare reststroom van de brouwerij wordt energie teruggewonnen. Deze is dit niet zonder meer beschouwen als duurzame energie. Om de mate van duurzaamheid vast te kunnen stellen moet immers bekend zijn welke energie voor het voorzuiveren noodzakelijk is. Het nazuiveren van de rest vuillast in de communale afvalwater-zuivering wordt binnen de systeemgrenzen van optie 1 meegenomen.

Behandeling van de restwaterstroom door het bedrijf zelf Indien er sprake is van onvolledige zuivering vindt alsnog communale zuivering plaats daar het te lozen water altijd moet voldoen aan de lozingseisen. Deze deelstroom wordt hierbij gemengd met andere lozingen en volledig aëroob gezuiverd tot dezelfde kwaliteit als bij optie 1.

Page 193: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

182

In figuur 7.4 zijn de hoofdstromen met dikke pijlen aangegeven. In beide opties is met dezelfde hoeveelheid afvalwater en dezelfde vuillast gerekend. Bij aanvang bedraagt deze 100% COD die in optie1 in twee stappen en in optie 2 in één stap wordt gezuiverd tot de lozingsnorm voor oppervlaktewater die in deze situatie op 0% is gesteld.

Figuur 7.4 Twee opties voor zuivering van afvalwater. Optie 1: 85% industrieel voorzuiveren en 15% communaal nazuiveren; Optie 2: 100% communaal zuiveren.

Voor de zuiveringsprocessen zijn ook elektrische energie en/of chemicaliën nodig. Deze zijn ook als stromen weergegeven in beide opties. De uitwerking van een energiebalans tussen beide opties, wat betreft de oorsprong van de elektrische energie en de hoeveelheid chemicaliën, wordt in dit voorbeeld nader toegelicht.

7.6.1.1 Investeringsvergelijking van de opties De kosten per inwoner-equivalent (i.e.) voor het zuiveren van brouwerij restwater in een industriële afvalwaterzuivering bedragen bijna de helft van de kosten in een communale afvalwaterzuiveringsinstallatie (tabel 7.6). Het zuiveren van industrieel restwater met een specifieke, bedrijfsafhankelijke samenstelling in een industriële zuivering is immers technologisch beter beheers-baar, en dus efficiënter en voordeliger.Het zuiveren van communaal afvalwater - een mengsel van alle mogelijke typen afvalwater met een complexe samenstelling - is in een communale zuivering technologisch moeilijk en daardoor duurder.

Page 194: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

183

De hoeveelheden en de samenstelling van industrieel restwater die aangeboden wordt bij communale zuiveringen is zeer verschillend per zuivering. In dit voorbeeld bedraagt de hoeveelheid industrieel afvalwater 40%.

Tabel 7.6 Typering en omvang kosten zuivering industrieel versus communaal afvalwater in Noord Brabant; typering van de markt [Waterschap de Maaskant juni 1999] Gegevens Industrieel Communaal Aantal i.e.’s (x1000) 2740 3745 Kosten in € per i.e. 20 36 Zuiveringskosten in € totaal (x106 )* 56 136 *waarvan voor bedrijfsafvalwater (x106 ) 56 54

De kosten of heffingen, die de aanbieders van afvalwater met een waterschap moeten verrekenen, zijn landelijk gezien zeer divers. De prijzen variëren van €31 tot €55 per i.e. [VEMW 2000]. In deze heffingen zijn naast kosten voor het zuiveringsbeheer ook andere taken van het waterschap aangaande waterkwaliteit (watersysteembeheer) verdisconteerd. Concreet betekent dit dat ongeveer 18% van de totale kosten die in rekening worden gebracht, voor andere taken dan alleen het zuiveren, transport en het verwerken van zuiveringsslib is bestemd. In deze vergelijking wordt niet verder ingegaan op de specifieke investeringen, maar in de exploitatiekosten waarin de investeringen verwekt zijn (overeenkomst Heineken versus Waterschap de Maaskant 1998). Het is evident aantrekkelijker om te investeren in industriële zuiveringen op basis van gedane analyse.

De Commissie Togtema heeft voorgesteld het financieringsstelsel te wijzigen. [UvW 1999] Het herziene zuiveringstarief zou alleen de kosten voor het actief zuiveren van het afvalwater mogen bevatten. Landelijk verwacht de commissie dat binnen 3 tot 4 jaar het tarief per i.e. 30 tot 40% zal dalen. Voorzichtige schattingen gaan uit van een netto reductie in zuiveringskosten van 10 à 20% over genoemde periode als je de nog voortdurende ontwikkeling van de prijs voor een v.e. meerekent, zoals stijging voor jaarlijkse inflatie en geen verwachting voor daling door innovatie. Met deze wijziging in het beleid hopen de waterschappen het afhaken van bedrijven te ontmoedigen. Vooruitlopend hierop gaan waterschappen overeenkomsten aan met bedrijven om levering van i.e.’s te waarborgen.

7.6.1.2 Duurzaamheidsinschatting van de opties

Om een duurzaamheidsinschatting en een afweging te kunnen maken van de behandeling van industrieel restwater voor de twee opties worden in dit voorbeeld de parameters van de twee opties omgezet in kentallen.

Page 195: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

184

Kental energie Er wordt uitgegaan van de netto energie in megajoules primaire energie [MJ/pr] die binnen de systeemgrenzen noodzakelijk zijn voor het zuiveringsproces en/of daarbij vrijkomen. Voor elektrische energie en chemicaliën die de systeemgrenzen inkomen, is verder teruggegaan in een ketenbeschouwing. Bruto gebruiken van elektrische energie zijn teruggerekend via het rendement van een elektriciteits-centrale, in Nederland gemiddeld 42%, naar primaire energie. Voor chemicaliën is als energie-inhoud de hoeveelheid energie genomen die noodzakelijk is voor zijn productie.

Voor het uitwerken van het voorbeeld zijn twee stappen doorgelopen: stap 1: afbraak op basis van alleen COD;stap 2: correctie van stap 1 voor de aanvullende afbraak op basis van NKj en het benutten van de energie, die vrijkomt bij de slibvergisting van de communale zuivering.

Stap 1 In stap 1 is ervan uitgegaan dat de COD-vuillast van het industriële restwater voor 85% in de industriële en de overige 15% in de communale zuivering wordt gezuiverd (optie 1). Deze situatie wordt vergeleken met de industriële zuivering met dezelfde COD-last in de communale zuivering (optie 2). De energie die in beide systemen nodig is of vrijkomt, is gerelateerd aan de jaarproductie van de brouwerij in hectoliter bier. Op deze manier ontstaan handzame uitkomsten en wordt de energiebalans direct gekoppeld aan het industriële restwater (tabel 7.7).

Optie 1 Voor het zuiveren van afvalwater in de industriële zuivering is elektrische energie nodig:

1,9 MJ/hl voor de pompinstallaties van de zuivering; 0,3 MJ/hl voor de pompinstallatie om het effluent te verpompen; 1,4 MJ/hl voor energie-inhoud chemicaliën. Dit is de benodigde energie voor het produceren van chemicaliën die nodig zijn voor zuivering, zoals loog en kalk.

Het zuiveren van restwater in de industriële zuivering levert indirect ook elektrische energie op:

9,2 MJ/hl door terugwinning van biogas uit de COD-last.

De netto energiebalans is dan 4,0 MJ/hl. In optie 1 is 1,6 MJ/hl elektrische energie afgetrokken als correctie voor nazuivering van de overgebleven COD-vuillast in de communale zuivering. Zie voor de achterliggende berekening optie 2.

Optie 2 Het is niet mogelijk het kWh-gebruik voor een deellast in de communale zuivering te specificeren. Het energiegebruik is berekend met kentallen van het waterschap (Franken, maart 2000). In het jaar 1999 was 221 kWh nodig om een ton TZV te

Page 196: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

185

verwerken. Met een verhouding van (COD: N-Kjeldahl) van 1:4,57 resulteert dit in 1,23 kWh om een kg COD te verwerken.

Voor het zuiveren van afvalwater in de communale zuivering is elektrische energie nodig:

10,5 MJ/hl voor het verwerken van de volledige COD-last;0,3 MJ/hl voor de pompinstallatie om het effluent te verpompen;0 MJ/hl omdat de energie-inhoud van de gebruikte chemicaliën verwaarloosbaar is.

Een communale zuivering haalt niet alleen de COD-vuillast uit het afvalwater, maar moet ook de alle andere hierin aanwezige componenten reduceren tot de lozingsnorm. Stikstofhoudende verbindingen worden in dit voorbeeld bij de industriële anaërobe zuivering niet verwijderd en gaan in zijn geheel door naar de communale zuivering. In stap 2 zal hiervoor een correctie plaatsvinden.

Stap 2 In stap 2 is een correctie toegepast op het energiegebruik van de communale zuivering door met het aantal kWh per verwijderd TZV (dit is COD en N-Kjeldahl) te rekenen. Het energiegebruik voor het reduceren van de vuillast gaat daardoor omhoog. Overigens komt door slibvergisting biogas vrij, waardoor voor ongeveer 55% in de eigen stroomvoorziening wordt voorzien (figuur 7.5). Deze mogelijkheid van vergisting is relevant voor dit voorbeeld. Door een andere samenstelling van het afvalwater kan overigens in veel gevallen geen biogas gewonnen worden [Franken, maart 2000].

Bij de communale zuivering is om genoemde reden een correctie toegepast door 45% aan kWh, geleverd door derden, toe te rekenen aan het kWh-gebruik voor het zuiveringsproces. Hierdoor komt het aantal MJ elektrische energie per hl voor het zuiveren in stap 2 uit op 0,9 MJ/hl. De energie voor het nazuiveren van COD en NKj van optie 1 is omgerekend 0,2 MJ/hl. Voor de industriële zuivering in optie 1 verandert er ten opzichte van stap 1 niets, waardoor het nettoresultaat voor optie 1 met 5,4 MJ/hl positief uitkomt. Zuivering in optie 2 kost 1,2 MJ/hl energie, daar 55% van de kWh duurzaam wordt opgewekt. Waar nodig is gebruik gemaakt van ervaringscijfers, maar de resultaten laten zien dat milieuwinst in termen van energiegebruik bij het anaëroob voorzuiveren ten opzichte van direct aëroob zuiveren te kwantificeren is. Voor veel bedrijven is het altijd van zelfsprekend geweest om industrieel afvalwater te lozen naar een communale zuivering, maar de analyse laat zien dat het zowel qua duurzaamheid en qua kosten niet de voorkeur heeft.

Bij het voorzuiveren in optie 1 zijn de benodigde elektrische energie en chemicaliën de grootste correctiefactoren die de netto energieopbrengst bepalen. In hoeverre nog gecorrigeerd moet worden voor de communale nazuivering, is afhankelijk van de vraag of op TZV- of COD-basis gerekend wordt. Optie 1 laat een positief netto resultaat zien in vergelijking met optie 2. In optie 2 blijft netto

Page 197: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

186

elektrische energie nodig, daar door vergassing van het slib tot biogas minder energie teruggewonnen wordt dan voor het zuiveringsproces noodzakelijk is.

Tabel 7.7 Resultaten energiebalans optie 1 en 2 Cijfers in Mj pr /hl bier Optie 1

industrieelOptie 2

communaalEnergie uit biogas 9,2 9,6 Elektrische energie zuiveringsproces -1,9 -10,5 Pompenergie -0,3 -0,3 Chem. (productie-energie) -1,4 0 Nazuivering -0,2 n.v.t. Totaal 5,4 -1,2

KentalOm voor de parameter energie een kental te formuleren moet eerst een energie-efficiencygetal bepaald worden. De theoretisch benodigde elektriciteit is afkomstig van een elektriciteitscentrale met een gemiddeld rendement van 42%. Het potentiegetal voor het gebruik van primaire energie is 85%. Met betrekking tot het opwekken van duurzame energie scoren beide opties bij deze vergelijking nagenoeg gelijk, zodat dit geen significante verschillen oplevert en daarom verder buiten beschouwing blijft.

Optie 1 Omdat optie 1 netto energie opbrengt, is de score van het kental per definitie 1.

[En] = [En]d = 1.

Optie 2 Voor de communale zuivering blijft netto energie nodig. Voor het zuiveringsproces betrekt men naast eigen opwekking energie van het elektriciteitsnet waarvoor het kental voorlopig gesteld wordt op:

[En] = (r/p) = (0,42 /0,85) = 0,5

Kental materialen Het kental materialen is gebaseerd op:

gebruik van chemicaliën: de beide zuiveringsopties voor restwater zijn gebaseerd op dezelfde hoeveelheid restwater met dezelfde vuillast. Daar er geen verschil is tussen de materiaalstromen van optie 1 en 2, is het niet nodig deze parameter apart te beschouwen voor het gebruik van chemicaliën. vrijkomend slib: hoewel deze slibstromen een heel verschillende samenstelling kennen, hebben, ze wel nagenoeg hetzelfde ds-gehalte. Deze stromen worden niet terug opgenomen in de keten, maar verbrand, vergist en/of gestort.

Page 198: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

187

KentallenBij zuivering van het restwater komt bij de verschillende zuiveringsprocessen slib vrij Bij industriële zuivering met een vuillast van circa 115.000 i.e.'s is dat circa 400 ton. Maar 70% van de vuillast wordt gezuiverd, 30% wordt nagezuiverd in de communale zuivering. Bij communale zuivering met een vuillast van circa 325.000 i.e.'s komt circa 20.000 ton slib vrij.Het kental voor materialen[Ma] is dan gebaseerd op een afwijking van het ideale geval [Ma] = 1 met een fractie aan slib dat toch ontstaat. Men verkrijgt dan de volgende uitkomsten voor opties 1 en 2:

Optie 1: 0,8740020.000

20.000325.00035.000400

1[Ma]

Optie 2: 0,6620.000

20.000325.000115.000

1[Ma]

Kental ruimte Het kental ruimte is gebaseerd op het ruimtegebruik in de vorm van de grondoppervlakte die nodig is voor de zuiveringsinstallaties. Het ruimtegebruik is voor de industriële en communale zuivering in de opties 1 en 2 verschillend. In tabel 7.8 zijn per zuiveringsinstallatie een aantal karakteristieken voor ruimte-gebruik opgenomen om een orde van grootte aan te geven.

Tabel 7.8 Karakteristieken van het ruimtegebruik voor de industriële en communale zuivering

Karakteristiek Industrieel Communaal Totaal m2 7.200 1 250.000 1Benutte m2 5.200 0,7 90.000 0,4Zuivering m2 1.600 0,2 24.000 0,1Biogas prod. m2 400 0,05 500 0,02Niet benut Verwerkte i.e.'s

075.000

135.600325.000

0,4

Totaal m2/i.e. 0,10 0,77

Daar in optie 1 de industriële zuivering een deelzuivering is, moet voor ruimte-gebruik ook het ruimtegebruik voor een deel van de communale zuivering mee berekend worden.

Een indicatie: voor het aantal m2 dat nodig is om een i.e. af te breken in optie 1, zijn twee zuiveringsinstallaties noodzakelijk, berekend uit 0,70*0,10 + 0,30*0,77 = 0,30 m2/i.e. In optie 2 worden alle i.e.'s in één zuiveringsinstallatie afgebroken. Daarvoor is 0,77 m2/i.e. nodig.

Page 199: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

188

Indien de industriële afvalwaterzuiveringsinstallatie in plaats van 80% 100% zuivert, is er minder ruimte nodig. Voor de anaërobe voorzuivering is 7.200 m2 in gebruik, voor uitbreiding met een aërobe zuiveringstap is 15.000m2 gereserveerd. Zolang deze ruimte niet noodzakelijk is voor uitbreiding, wordt ze voor andere toepassingen gebruikt. Voor het 100% zuiveren is 22.200 m2 nodig, waaruit volgt 0,2 m2/i.e. nodig is ten opzichte van de 0,3 en 0,77 m2/i.e. van respectievelijk optie 1 en 2.

KentallenBij de parameter ruimte wordt gekeken naar het multifunctioneel gebruik van ruimte. Multifunctioneel wordt hier gedefinieerd als ruimtegebruik voor het zuiveren van afvalwater met daaraan gekoppeld de productie van biogas. Voor zowel optie 1 als 2 geldt dat alle ruimte die wordt ingenomen door de installaties, respectievelijk 72 en 36%, uiteindelijk beide functies heeft. Het ruimtegebruik van de plaatsen waar concreet biogas ontstaat en waar de energie-inhoud van het biogas in een toepassing gebruikt wordt (5 en 0,2% van de totale ruimte), geeft geen correct beeld van het proces om tot biogas te komen.

Het kental voor ruimte [Ru] is steeds gelijk aan [Ru]ic. Men verkrijgt dan voor multifunctionele ruimte gedeeld door totale ruimte (m2/m2) de volgende uitkomsten:

Optie 1 op dezelfde wijze geschat als voor het aantal m2/i.e.:

[Ru]ic1 = 0,72*0,7 + 0,36*0,3 = 0,61

Optie 2:

[Ru]ic2 = 90.000/250.000 = 0,36

Kental logistiekHet kental logistiek is gebaseerd op het verpompen van de volumestromen restwater naar de zuiveringsinstallaties. Echter de parameter zoals gedefinieerd in de modelopzet is bedoeld voor goederenstromen met gebruikmaking van transport-modaliteiten. De pompenergie die noodzakelijk is voor distributie van het afvalwater is bij parameter energie meegenomen. Om deze reden wordt parameter logistiek niet apart beschouwd.

Kental hinderVoor de beschouwing van het kental hinder wordt alleen geur meegenomen.

geuremissie afkomstig van industriële afvalwaterzuiveringsinstallaties op het bedrijventerrein;geuremissie afkomstig van communale afvalwaterzuiveringsinstallaties in de nabijheid van woonbebouwing.

Page 200: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

189

Optie 1 In optie 1 is sprake van een potentiële puntbron op een bedrijventerrein, omdat het anaëroob voorzuiveren hinder zou kunnen opleveren voor omliggende bedrijven.

Optie 2 In optie 2 is sprake van een potentiële puntbron in een omgeving voor burgers, omdat aëroob zuiveren hinder kan opleveren voor burgers.

Uit de praktijk volgt dat het effect van de industriële zuivering als extra potentiële puntbron te verwaarlozen is ten opzichte van de al bestaande hinder voor de omgeving van de communale zuivering. Dit moet ook zichtbaar worden bij de invulling van de modeldefinitie voor hinder naar de omgeving.

Kentallen l De gevoeligheden en emissies worden vastgelegd binnen subkentallen voor hinder van bedrijven naar omgeving (Hfbo) en van bedrijven naar bedrijven (Hfbb).

Voor optie 1 is [Hfbo] gelijk aan dit subkental voor optie 2. De gevoeligheid van omliggende bedrijven voor geur van de industriële zuivering is gering (Gg = 1) en de mogelijke emissie ook (Eg = 1). Hetzelfde geldt voor de gevoeligheid van bedrijven voor visuele hinder en de mate van visuele hinder veroorzaakt door een industriële zuivering (Gv = Mv = 1). De industriële zuivering is gelegen op het bedrijventerrein tussen andere bedrijven. Voor de afstand wordt factor 1 gesteld, wat resulteert in een kleine afwijking van 1 voor [Hfbb]. Het kental hinder optie 1:

[Kho]1 = (3*0,8 + 0,96) / 4 = 0,84.

De gevoeligheid van burgers voor geurhinder van een communale zuivering is groot (Gg = 3) net als de emissiesterkte (Eg = 3). De afstand wordt binnen [Hfbo] als factor 1 meegenomen, omdat de geur bij verkeerde windrichting ver gedragen wordt naar de woonbebouwing. [Hfbb] blijft 1, omdat de afstand als factor 0 wordt gesteld. Het kental hinder optie 2:

[Kho]2 = (3*0,8 + 1) / 4 = 0,85.

Kental biodiversiteit Het kental biodiversiteit is gebaseerd op kwaliteitssystemen, compensatie en soorten rijkdom.

Tabel 7.9 Resultaten biodiversiteit optie 1 en 2 Optie 1 Optie 2

Kwaliteitssystemen 1 0 Compensatie 0 0,6 Soortenrijkdom 0 0

Page 201: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

190

Optie 1 scoort op de volledige aanwezigheid van de kwaliteitssystemen.Optie 2 scoort op compensatie vanuit aanleg natuur, ecologische functies en groen.

Optie 1: Bi = 1/3 x 1 = 0,3. Optie 2: Bi = 1/3 x 0,6= 0,2.

7.6.1.3 Conclusies

Tabel 7.9 geeft het resultaat van het model weer en daarmee een indicatie voor de mate van duurzaamheid van de vergeleken zuiveringssystemen. Optie 1 is daarbij behoorlijk in het voordeel ten opzichte van optie 2 als resultaat van een hogere score in drie van de vier deelprocessen.

Tabel 7.9 Modelresultaten voor twee opties van zuiveringssystemen voor industrieel afvalwater

Parameter Optie 1: industrieel + communaal

Optie 2: industrieel

Energie 1 0,5 Materialen 0,87 0,66 Ruimte 0,61 0,36 Logistiek - - Hinder voor omgeving Biodiversiteit

0,840,3

0,850,2

Indicatieve uitkomst model 0,7 0,5

De methodiek van het investeringsmodel is getoetst aan de hand van een vergelijking tussen twee opties om industrieel afvalwater te zuiveren. Bij een duurzamer gebruik en inrichting van bedrijventerreinen speelt zuivering van rest(afval)water een belangrijke rol. Vanuit de economische achtergrond is een anaërobe voorzuivering met eindzuivering in een communale zuivering (optie 1) een alternatief voor volledige verwerking van de vuillast in een communale zuivering (optie 2). In dit praktijkvoorbeeld zijn de deelprocessen energie, materialen, ruimte en hinder naar de omgeving zichtbaar geworden.

EnergieHet anaëroob voorzuiveren van industrieel afvalwater levert milieuwinst op ten opzichte van directe aërobe zuivering: een energiebalans over optie 1 heeft een netto positief resultaat door de inzet van vrijkomend biogas.In de communale waterzuivering daarentegen kan weinig gedaan worden met de energie-inhoud van afvalwaterstromen, daar alle soorten afvalwater gemengd worden aangeleverd. Het volledig zuiveren van de vuillast in de communale zuivering van optie 2 blijft netto energie kosten, ondanks dat 55% van de

Page 202: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

191

benodigde elektrische energie wordt teruggewonnen uit het proces. Optie1 wordt door het model uiteindelijk als duurzamer aangemerkt, omdat primaire energie (aardgasgebruik voor stoomketels) wordt uitgespaard bij de opwekking van stoom.

MaterialenRest (afval)water kan feitelijk beschouwd worden als een samengestelde stroom van energie en reststoffen. Energie en materialen zijn als parameters dus ook nauw met elkaar verbonden. Het verschil tussen de twee opties wordt veroorzaakt door het slib dat vrijkomt bij het zuiveringsproces. Optie 1 heeft de kleinste hoeveelheid slib naar het milieu en komt in het model het duurzaamste uit, wat zichtbaar wordt gemaakt in het kental materialen.

RuimteHet ruimtebeslag voor optie 1 komt gunstiger uit dan dat voor optie 2, omdat dat de industriële zuivering compacter gebouwd kan worden dan de communale zuivering. In optie 2 is daarentegen maar één installatie nodig tegenover twee installaties in optie 1.

HinderDe belangrijkste hinderbron is geuroverlast van zuiveringsinstallaties. In optie 1 kan de industriële zuivering gezien worden als een extra puntbron op een bedrijventerrein die nauwelijks invloed heeft op de totale hinder. De communale zuivering in optie 2 is niet gelegen in een bedrijvenomgeving en dit geeft meer hinder voor de burger.

7.6.2 Multimodaal transport van containers

Op het bedrijventerrein zijn logistieke stromen voor de aan- en afvoer van grondstoffen, producten en reststromen. Een belangrijk deel van de producten wordt vervoerd per container. Een bedrijf heeft belang bij een zo efficiënt mogelijk vervoer van deze containers, daar dit zowel milieu- als ook directe financiële voordelen kan hebben.Bij de investerings- en duurzaamheidsvergelijking beschouwen we drie opties van multimodaal transport die van toepassing zijn op bedrijventerrein RiVu.

Optie 1 Transport over weg De containers worden voor de afzonderlijke bedrijven over de weg naar de diverse zeehavens aan- en afgevoerd.

Optie 2 Transport over spoor De containers worden gehaald en gebracht bij de afzonderlijke bedrijven, verzameld op de spoorterminal en per spoor naar de Rotterdamse zeehaven aan- en afgevoerd.

Page 203: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

192

Optie 3 Transport over water De containers worden gehaald en gebracht bij de afzonderlijke bedrijven, verzameld op de bargeterminal en over water naar de Rotterdamse zeehaven aan- en afgevoerd.

Figuur 7.5 Verschillende modaliteiten voor transport. 1 Aannames; 2 Gemiddelde waarden.

In figuur 7.5 is het transport van containers over weg, water en spoor weergegeven. Daarin wordt voor transport met iedere modaliteit dezelfde afstand afgelegd voor verdere verscheping (110 km van het bedrijventerrein RiVu naar de haven van Rotterdam). Verder is het aantal containers dat vol heen/vol terug vervoerd wordt - de gemiddelde beladingsgraad - van belang.

7.6.2.1 Investeringsvergelijking van de opties

De investeringsvergelijking van deze opties is niet te geven, daar het investeringen van derden (de verladers) zijn die deze informatie uit concurrentieoverwegingen niet beschikbaar stellen. Dit betekent dat het duurzaamheidsaspect de doorslag kan geven.

7.6.2.2 Duurzaamheidsinschatting van de opties

Om een duurzaamheidsinschatting en -afweging te kunnen maken van het transport van containers voor de drie opties worden in dit voorbeeld de parameters energie, logistiek, materialen, water, ruimte, en hinder van de afzonderlijke deelprocessen omgezet in kentallen die in de afwegingsformules toegepast worden. De parameter biodiversiteit wordt niet beschouwd, omdat deze activiteit grotendeels buiten het bedrijventerrein plaatsvindt.

Page 204: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

193

Kental energie Het kental energie is gebaseerd op:

dieselverbruik van vrachtwagen, schip en dieseltrein; transportafstand van het vervoer van een ton vracht over een kilometer afstand, een ton/km;bij dit gewicht gaat het over het aantal ton 'pay load', de hoeveelheid vracht die door een voertuig vervoerd wordt. Het eigengewicht van het voertuig, het 'gross vehicle weight' (GVW), dient buiten beschouwing te worden gelaten; de hoeveelheid primaire megajoules energie MJ per afgelegde ton/km hangt samen met een verbruik van diesel voor het voertuig waaruit weer direct een CO2-emissie te berekenen is.

Optie 1: modaliteit weg Voor de modaliteit weg is gebruikgemaakt van informatieverzameling van energiegetallen uit de database van het rekenprogramma Simapro 4.0 van Pré Consultants te Amersfoort.

Tabel 7.10 geeft een overzicht van de energiegetallen in primaire megajoules energie per afgelegde ton/km. Indien de energie-inhoud van de dieselbrandstof bekend is, is eveneens bekend hoeveel kilogram diesel voor een ton/km nodig is. De soortelijke massa van diesel is hier genomen als gemiddeld 0,82 kg/liter. Dit gegeven is nodig voor omrekening naar het brandstofverbruik in liters diesel per 100 km, naast het vervoerde gewicht in ton.

De brandstofverbruiken zijn af te zetten tegen de topprestatie die een zware truck kan leveren op een vlakke autosnelweg. Een 44-tonner met volle belading van 30 ton verbruikt dan 30 liter diesel op 100 km. De praktische situatie zal hier vrijwel altijd van afwijken en daarom dient een gemiddeld gegeven te worden aangenomen.

Aan het brandstofverbruik van een voertuig is de CO2-emissie direct gekoppeld. Diesel kan meestal beschouwd worden als koolwaterstofketens met een C/H verhouding 1:2. Bij aanname van volledige verbranding van de brandstof ziet, dat er in vergelijking als volgt uit:

(CH2)diesel + 1,5 O2 CO2 + H2O

In tabel 7.10 zijn de CO2-emissies per referentie ook opgenomen: 3,14 kg/kg diesel.

Page 205: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

194

Tabel 7.10 Energiegegevens, brandstofverbruik en CO2-emissie voor vervoer per as (vrachtwagen) Referentie Energiekental

in [MJ/ton.km] Verbruik diesel [liter/100 km]

CO2-emissie[gram/ton.km]

ETH data 1995, 28 ton truck*, 50% loading

1,8 45 133

SMO 99-4, vrachtauto gemiddeld, data 1995

1,68 43** 123

16*** ton truck, 50% average load; Buwal 250 data 1996

2,88 39 199

28*** ton truck, referentie idem

1,92 46 133

40*** ton truck, referentie idem

1,17 39 81

* Bron: ETH ( Zürich ) energy version 2. Karakteristiek voor diesel: 44 MJ/kg. Van de 28 ton truck is het GVW 10 ton; met een belading van 50% komt men op een pay load van 9 ton.

** Het betreft hier algemene overgenomen getallen. Hier wordt het belang van het kennen van de beladingsituatie en de zwaarte van het soort truck nog eens onderstreept. Doordat deze gegevens ontbreken, is het brandstofverbruik geschat voor een gemiddelde truck van 28 ton.

*** Bron: Buwal database 250, part 2. Diesel karakteristiek: 45,4 MJ/kg HHV. De verschillen per voertuig in de verhouding GVW/pay load in het totaalgewicht worden duidelijk: - 16 ton truck: GVW = 6 ton, pay load = 10 /2 = 5 ton; - 28 ton truck: GVW = 10 ton, pay load = 18 /2 = 9 ton; - 40 ton truck: GVW = 15 ton, pay load = 25 /2 = 12,5 ton.

Optie 2: modaliteit spoor Voor de modaliteit spoor zijn de gegevens van het dieselrailsysteem, de Cargo Sprinter toegepast. Voor het berekenen van het brandstofverbruik is gebruik gemaakt van een prestatietest waarin een simulatie voor transport over een test-afstand gedaan is [Kruithof mei 2000, bijlage 11: Volvo Penta 1998]. Een Cargo Sprintercombinatie is uitgerust met vier dieselmotoren voor zes tussenliggende wagons met 550 ton totaalgewicht en een pay load van 350 ton. Een testafstand van 110 km is representatief voor de afstand van de toekomstige terminal naar de Rotterdamse haven met een gemiddeld hellingspercentage voor Nederland van 1,25 0/00. In de test is een streefsnelheid van 80 km/uur aangehouden, maar in de praktijk zal deze vaak lager zijn. Het gemiddelde brandstofverbruik is 2,05 liter diesel perkm waaruit het energiekentallen en de CO2-emissie berekend zijn. Daarbij wordt in eerste instantie aangenomen dat de beladingsgraad van de Sprinter op 50% ligt, identiek aan het transport per as.

Page 206: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

195

Tabel 7.11 Energiegegevens en CO2-emissie voor vervoer per spoor en over waterReferentie Energiekental

[MJ/ton.km]CO2-emissie

[gram/ton.km]Rail transport; diesel/elektrisch,ETH/Buwal 250 data *

0,50 gemiddeld 34

Cargo Sprinter (CS), 350 ton lading 0,21 15,1 CS 50% gemiddelde belading 0,42 30,2 Bron SMO 99-4 spoor, diesel/elektrisch 0,61 44 Binnen(scheep)vaart: Inland Vessel, Buwal 250 database

0,50 34

Bron SMO 99-4 binnenvaartschip 0,60 44 * De verhouding voor diesel en elektrisch railtransport varieert binnen dit getal. Vaak gaat

het om een gemiddelde voor een combinatie van beide systemen, inclusief inzet van diesellocs op zijsporen. De CO2-emissie is maar voor een klein deel van het deel diesel afkomstig. Voor elektrische railsystemen moet via opwekking van elektriciteit in centrales teruggerekend worden naar CO2-emissie.

Optie 3: modaliteit water Voor de modaliteit water zijn tot op dit moment geen goede gegevens beschikbaar. Voor moderne containerschepen zijn de brandstofverbruiken toegepast die bij het Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart bekend zijn. Eensluidende rapporten zijn niet te verkrijgen. Op dit moment nog vindt er discussie plaats over de vraag welke gegevens als correct te beschouwen zijn.

Voor vergelijking met de andere modaliteiten wordt een algemeen gegeven aangenomen, namelijk de Buwal 250 database. Deze database is ook in de notitie over de bargeterminal gebruikt: 0,50 MJ per ton/km. Voor containerschepen geldt een gemiddeld hogere beladingsgraad van 70% ten opzichte van transport per as. Dit komt niet tot uitdrukking in het energiekental, CO2-emissie, omdat het energiekental zonder pay load ten opzichte van een totaal gewicht gegeven is en een brandstofverbruik ontbreekt.

Uit voorgaande gegevens volgt dat de kentallen energie van de opties van de transportmodaliteiten weg, water en spoor direct samenhangen met de CO2-emissie.Dit vormt de basis van de modelparameter logistiek, waar een waardering gehanteerd wordt voor het vermijden van transport in de vorm van het vermijden van emissie. De energiegegevens zullen daar verder worden toegepast. De modelparameter energie wordt daarom niet verder beschouwd.

Kental materialen Het kental materialen is gebaseerd op:

het vervoer van tonnen vracht.

Page 207: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

196

Tonnen vracht is geen materiaalstroom om zichtbaar te maken zoals gedefinieerd in de modelparameter materialen. In de transportafstand, aantal ton km, zijn de aantallen vervoerde tonnen reeds verwerkt, zo ook in de energiekentallen en de CO2-emissie die bij de parameter logistiek aan de orde komen. De parameter materialen wordt hierom niet verder beschouwd.

Kental ruimte Het kental ruimte is gebaseerd op:

het gebruik van aanwezige c.q. mogelijke modaliteiten; de functionaliteit van gebruikte ruimte.

In de case worden de containers voor elk bedrijf separaat met vrachtwagens vervoerd. Van de drie modaliteiten weg, water en spoor gebruikt men er in dat geval slechts één. De mogelijkheid om gebruik te maken van de bargeterminal is de eerste stap op weg naar optimalisering van de logistieke gebruiksmogelijkheden, gevolgd door realisatie op termijn van de spoorcontainerterminal.

In de uitgangssituatie is het kental voor modaliteit: [Ru]m = (1/3) = 0,33.

Als men de beschikking heeft over één extra modaliteit wordt het kental:[Ru]m = (2/3).

In het optimale geval voor drie modaliteiten is: [Ru]m = (3/3) = 1.

Door de steeds belangrijkere plaats die de depotfunctie in de transportketen inneemt, treedt een vervanging op voor de tussenopslag. Met de depotfunctie op de bargeterminal wordt tussentijdse opslag van voorraad bedoeld in containers die gedurende langere tijd niet uitgeleverd hoeven te worden. De magazijnfunctie die doorgaans direct aan het productiebedrijf gekoppeld is, wordt daarmee deels voorkomen. Op de locatie waar de depotfunctie plaatsvindt, kan bij een groter aanbod van vracht efficiënter en effectiever met de beschikbare ruimte worden omgegaan. Het multifunctioneel gebruik van ruimte levert een aanzienlijke winst op in het (toekomstige) ruimtebeslag.

Optie 1: modaliteit wegBij het vervoer over de weg wordt geen ruimte multifunctioneel gebruikt, dus [Ru]ic = 0 gesteld.

Het totale kental voor ruimte [Ru] in de uitgangssituatie (vervoer van containers per as) komt op:

[Ru] = ([Ru]m + [Ru]ic) /2 = (1/3 + 0) /2 = (1/6) = 0,17.

Page 208: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

197

Optie 2: modaliteit spoor Voor de modaliteit spoor zijn geen gegevens voorhanden. In de toekomst moet blijken hoe met de ruimte op de te realiseren spoorterminal wordt omgegaan. Ook is het de vraag of het om overslag weg-spoor of water-spoor zal gaan.

Optie 3: modaliteit water Van de totale oppervlakte van de bargeterminal (27.800 m2) wordt 25% gebruikt (6.950 m2) voor depotfunctie en 35% (9.730 m2) voor de overslag van containers die binnen een week aan- en afgevoerd worden. De helft van deze ruimte (17,5%) wordt arbitrair meegenomen als multifunctioneel, daar deze bijdraagt aan de depotfunctie. De overige 40% van de terminal wordt gebruikt voor leegopslag, als buffercapaciteit voor containers.

Het intensief ruimtegebruik voor de bargeterminal kan berekend worden door de multifunctionele ruimte te delen door de totale ruimte wat uitkomt op 42,5% [25 + 0,5*35].

Het kental intensief ruimtegebruik: [Ru]ic = 0,25 + (0,5*0,35) = 0,43.

Voor het vervoer van containers over water bij gebruikmaking van de containerterminal geldt als kental:

[Ru] = (2/3 + 0,43) /2 = 0,55.

Kental logistiek

Hierbij wordt uitgegaan van: de transporthoeveelheid en afstand;de CO2-emissie die hieraan gekoppeld is (afhankelijk van de modaliteit).

De verladers die op het bedrijventerrein gevestigd zijn, hebben in 1999 40.000 containers verscheept naar de haven van Rotterdam. Als gemiddeld gewicht voor een container wordt aangenomen 24 ton en als gemiddelde rijafstand 110 km. Deze gemiddelde rijafstand komt overeen met de testafstand voor simulatie van de Cargo Sprinter. Hieruit volgt dat jaarlijks 106 miljoen ton/km wordt afgelegd. In tabel 7.12 zijn deze waarden voor de drie modaliteiten gelijk gesteld om ze met elkaar te kunnen vergelijken.

Vervolgens zijn voor iedere modaliteit de op dat moment best voorhanden zijnde energiekentallen met bijbehorende CO2-emissies gehanteerd. Deze kentallen zijn:

voor wegvervoer een gemiddelde van een 28- en 40-tons truck (1,92 en 1,17 MJ/ton·km);voor spoorvervoer het Cargo Sprinter systeem (0,42 MJ/ton·km);voor watervervoer info binnen(scheep)vaart (Inland Vessel, 0,50 MJ/ton·km).

Page 209: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

198

Tabel 7.12 Resultaten van vergelijking transportmodaliteiten RiVu Gebruikte gegevens [eenheid] Weg Spoor Water Vervoerde containers [aantal/jaar] 40.000 40.000 40.000 Gewicht per container [ton] 24 24 24 Transport afstand [km] 110 110 110 Transport kilometers [106ton·km/jaar] 106 106 106 Energiekental [MJ/ton·km] 1,55 0,42 0,50 CO2-emissie [gram/ton·km] 107 30 34 Resultaten [eenheid] Energiegebruik [106MJ/jaar] 163 44 53 CO2-emissie [ton/jaar] 11.300 3.200 3.600

De uitkomst van de vergelijking geeft een indicatie van de voordelen van de aanwezigheid van meerdere transportmogelijkheden op een bedrijventerrein. Vervanging van het transport van containers over de weg door een andere modaliteit bespaart energie. In geval van transport per spoor gaat het om een besparing van ongeveer 120 miljoen MJ op jaarbasis en daarbij een vermeden CO2-emissie van ongeveer 8.000 ton per jaar. Ook vervoer over water scoort beter dan vervoer per as. Voor een vergelijking met de Cargo Sprinter dient men te werken met actuele gegevens als die beschikbaar komen.

In de modelparameter logistiek is een prioritering ingevoerd voor het vermijden van transport. De hoogste waardering wordt gegeven aan het transport van grond-, hulp- en reststoffen op een en hetzelfde bedrijventerrein. In het beschouwde voorbeeld gaat het echter om transport van containers van en naar het bedrijventerrein, waarvoor men kijkt naar preventie van transport met behulp van de modaliteiten water, spoor en weg. Uit de gebruikte gegevens is de volgorde van vermoedelijk toenemende milieubelasting voor water en spoor nog niet met zekerheid vast te stellen.

Voor het logistieke kental in het model worden de relatieve modaliteitfactoren vastgesteld zoals in tabel 7.13 is weergegeven.

44)44(123)emissie(1sfactormodaliteitrel.

Het totaal aan CO2-emissie is dan: (123 + 44 + 44) = 211 gram/per ton·km.

Page 210: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

199

Tabel 7.13 Overzicht inputwaarden van relatieve modaliteitfactor Invoer en uitkomst model [eenheid] Weg Spoor Water Emissie van CO2 [gram/ton· km] 123 44 44 Relatieve modaliteitfactor 0,4 0,8 0,8 Transport kilometers [106ton· km/jaar ] 106 106 106 Kental [Lo] 0,4 0,8 0,8

Voor de vergelijking tussen de modaliteiten kijkt men in eerste instantie naar transport per weg of op alternatieve wijze. Voor het bepalen van het kental [Lo] wordt voorgesteld het aantal afgelegde ton km per modaliteit in te vullen, in tegenstelling tot alleen het aantal ton vracht zoals eerder in de definitie bepaald is. Zo ontstaat eenduidigheid met de CO2-emissies die ook in aantal gram per ton km zijn gegeven. Als de verladers 106 ton km aan containers alleen per vrachtwagen vervoeren, zijn de variabelen [water] en [spoor] = 0.

In de definitie voor het kental wordt steeds het aantal ton km eruit gedeeld. Het vermijden van CO2-emissie wordt de directe maatstaf voor het vermijden van transport. De kentallen komen uit op de relatieve modaliteitfactor (tabel 7.13).

Optie 1: modaliteit wegKental voor vervoer over weg = 0,4.

(weg)sfactormodaliteitrel.0,4

106106

0,4weg

wegLo

Optie 2: modaliteit spoor Kental voor vervoer over spoor = 0.8

Optie 3: modaliteit water Kental voor vervoer over water = 0.8

Kental hinder Het kental hinder is gebaseerd op:

hinder van verkeer voor woonbebouwing op de weg en op bedrijventerrein voor bedrijven en kantoren; hinder van overslag op bedrijventerrein voor bedrijven.

Het is evident dat het containervervoer over water als alternatief ten opzichte van het traditionele vervoer over de weg zeer aanzienlijke geluidsreducties met zich meebrengt door de kilometerreductie van vrachtwagens op de weg. In dit voorbeeld, containers van verladers op een bedrijventerrein, is een omvang van ongeveer 1 miljoen ton vracht van de modaliteit weg naar water overgegaan. Dit komt overeen met een vermindering van 50.000 vrachtwagenbewegingen met de daarbij behorende reductie van geluidshinder en verkeerscongestie.

Page 211: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

200

KentallenAllereerst legt men de gevoeligheden en emissies vast binnen de subkentallen voor hinder van bedrijven naar bewoners in de omgeving (Hfbo) en van bedrijven naar bedrijven (Hfbb).

Optie 1: modaliteit weg Hierbij wordt uitgegaan van:

hinder naar de omgeving;emissies.

In de uitgangssituatie vindt het transport van containers plaats over de weg. Voor woonbebouwing bij een verkeersweg is de gevoeligheid voor geluid en trillingen van passerende vrachtwagens het grootst (Ggt = 3), in iets mindere mate gevolgd door de belangrijkste factoren uitlaatgassen (geur) en eventuele ongevallen (externe veiligheid) (Gg = Gev = 2). De emissie van geluid en trilling is het hoogst gesteld (Egt = 3) en daarna geur en externe veiligheid (Eg = Ev = 2). Voor de afstand is een waardering 1 gegeven, rekening houdend met bebouwing dicht op de weg. Daardoor komt [Hfbo] met alle factoren meegewogen uit op 0,53. Op een bedrijventerrein zijn vooral de gevoeligheid van bedrijven voor trilling en storing van verkeer de belangrijkste factoren (Gt = 3, Gsg = 2). De emissies van de vrachtwagens zijn hetzelfde vastgesteld voor beide subkentallen met in afwijking voor [Hfbb] een aanzienlijke mate van storingen (Msg = 3). Met een eveneens gelijke afstandsfactor komt [Hfbb] uit op 0,58.

Het kental hinder modaliteit weg: [Kho] = (3*0,53 + 0,58) /4 = 0,54.

De gevoeligheid per factor voor hinder van weg- en/of watertransport van containers is gelijk vastgesteld binnen de subkentallen voor beide situaties.

Optie 2: modaliteit spoor Hierbij wordt uitgegaan van:

keuze van het railsysteem;route van de trein naar het bedrijventerrein;rijtijden;type remsysteem van de tussenliggende wagons;rangeren.

Het kental van de parameter hinder van de modaliteit spoor kan nog niet vastgesteld worden. Momenteel lopen proeven om dit te kunnen bepalen.

Optie 3: modaliteit water Hierbij wordt uitgegaan van:

locatie terminal; hinder naar omgeving;emissies.

Page 212: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

201

Als alternatief heeft men de beschikking over de bargeterminal voor vervoer van containers over water, wat voornamelijk minder trilling en storingen met zich meebrengt dan vrachtverkeer. Voor woonbebouwing is [Hfbo] = 1, daar de terminal op het bedrijventerrein staat (afstandsfactor = 0 gesteld) en daar een schip op deze vaarweg geen hinder voor de omgeving met zich meebrengt. Op het bedrijven-terrein ligt de terminal tussen de bedrijven in. Daar zouden schepen met emissies voor geringe hinder kunnen zorgen en de kranen en gestapelde containers visuele hinder kunnen opleveren. Een uitkomst 0,82 voor [Hfbb] heeft uiteindelijk weinig invloed op het totale kental:

[Kho] = (3*1 + 0,82) /4 = 0,96

hetgeen de geringe invloed van de terminal in de praktijk weergeeft op totale hinder naar de omgeving.

7.6.2.3 Conclusies

Het model voor symbiose is getest aan de hand van een vergelijking tussen drie modaliteiten voor het transport van containers. Het gaat hierbij om transport van het bedrijventerrein over weg, water of spoor naar de haven van Rotterdam. In dit praktijkvoorbeeld spelen de deelprocessen energie, ruimte, logistiek en hinder naar de omgeving een centrale rol in het proces om te komen tot duurzame revitalisering. Tabel 7.14 geeft een indicatieve uitkomst van het model voor de mate van duurzaamheid van de vergeleken modaliteiten voor het vervoer van containers.

Multimodaal vervoer, met als voorbeeld de containerterminal, heeft naast economische voordelen ook voordelen op milieugebied. Behalve van een ingrijpende logistieke verandering op het bedrijventerrein en een energiebesparing door energiezuiniger transport over water is er ook sprake van nuttiger gebruik van ruimte en vermindering van hinder voor de omgeving. Het gebruikmaken van een alternatief voor het transport per as, namelijk vervoer over water, wordt in het model als duurzamer aangeduid door een hogere score bij drie modaliteitopties.

Tabel 7.14 Modelresultaten voor drie opties transportmodaliteiten Modelparameter Weg Water Spoor Energie - - - Materialen - - - Ruimte [Ru] = 0,17 [Ru] = 0,55 [Ru] = 0.5 Logistiek [Lo] = 0,4 [Lo] = 0,8 [Lo] = 0,8 Hinder voor omgeving [Kho] = 0,54 [Kho]2 = 0,96 - Indicatieve uitkomst model 0,4 0,8 -

Page 213: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

202

Energie/logistiekDoor gebruik te maken van alternatieven voor het transport over de weg is een energiebesparing en een daarmee verbonden reductie in emissie van CO2 te behalen. Het deelproces logistiek hangt nauw samen met het deelproces energie, omdat de maatstaf van de modelparameter logistiek het vermijden van CO2-emissieis. Dit vormt de basis van het vermijden van transport. De uitkomst van de vergelijking komt overeen met de relatieve verschillen bij het deelproces energie.

RuimteAls men op een bedrijventerrein de beschikking heeft over meerdere modaliteit-functies is er sprake van optimalisering van de logistieke gebruiksmogelijkheden. De depotfunctie van de containerterminal zorgt voor vervanging van tussenopslag. Dit draagt bij aan een nuttiger gebruik van de ruimte op het bedrijventerrein, omdat hierdoor magazijnruimte wordt uitgespaard.

HinderDoor reductie van het aantal vrachtwagenbewegingen op het bedrijventerrein en het aantal vrachtwagenkilometers op de weg neemt de hinder voor de omgeving af. Voor de modaliteit spoor is nog niet duidelijk hoe de vergelijking met de modaliteit as zal uitkomen.

7.6.3 Watervoorziening op een bedrijventerrein

Op het bedrijventerrein is drinkwater noodzakelijk als grondstof voor producten en productieprocessen. Een bedrijf heeft belang bij een zo efficiënt mogelijke levering van goede kwaliteit water. Dat kan immers zowel milieu- als directe financiële voordelen hebben.

Bij de investerings- en duurzaamheidsvergelijking beschouwen we twee opties van watervoorziening op bedrijventerrein RiVu. De eerste optie is dat water elders wordt gewonnen en aan bedrijven wordt geleverd door het waterleidingbedrijf. De tweede optie is waterwinning door het bedrijf zelf op het bedrijventerrein. De twee opties zijn schematisch weergegeven in figuur 7.6.

In de eerste optie wint het waterbedrijf het grondwater en bewerkt dit tot drinkwater. Hiervoor is elektrische energie nodig (pompen) en eventueel een kleine hoeveelheid chemicaliën. Het drinkwater wordt vervolgens gedistribueerd met pompen via het leidingnet naar bedrijven en particulieren (Wens maart 2000). In de tweede optie winnen bedrijven in eigen beheer grondwater op het bedrijventerrein en werken dit op tot drinkwaterkwaliteit. Vanuit een centraal geplaatst waterstation wordt het leidingwater vervolgens verpompt naar de bedrijven op het terrein (Klerck maart 2001).

Page 214: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

203

Figuur 7.6 Twee opties voor waterlevering op een bedrijventerrein.

7.6.3.1 Investeringsvergelijking van de opties

Om te bepalen of er financiële ruimte aanwezig is voor het definiëren van een alternatief voor de drinkwaterlevering in de huidige situatie is een schatting gemaakt voor een drinkwaterprijs voor het bedrijventerrein als geheelafnemer. Uitgangspunt hierbij is een totaalgebruik van 700.000 m3/jaar (tabel 7.15).

Optie 1: levering water door het waterleidingbedrijf Hierbij wordt uitgegaan van de volgende situatie:

voor de drinkwaterprijs wordt voor dit onderzoek een vaste prijs aangenomen voor de komende 5 jaar van € 1,03; voor waterlevering wordt bij een afnamecapaciteit groter dan 6 m3/h een vastrechttarief gehanteerd van € 272,- per m3.

Bij een afname door de bedrijven op het bedrijventerrein van 700.000 m3

leidingwater op jaarbasis gerekend met 8.000 uur wordt de capaciteit 87,5 m3/h. Dit levert uiteindelijk per m3 drinkwater een additioneel bedrag van € 0,04 op. Op basis van de stijging van de drinkwaterprijs van de afgelopen jaren wordt gerekend met een gemiddelde jaarlijkse verhoging van € 0,05. Op de in de berekeningen gehanteerde termijn van 5 jaar wordt de drinkwaterprijs € 1,29 per m3 (tabel 7.15). Verschillende waterleidingbedrijven hanteren of zitten reeds ruim boven deze tarieven [VEMW 1999].

Optie 2: levering water door eigen winningen op bedrijventerrein Hierbij wordt uitgegaan van de volgende situatie:

bedrijven pompen zelf grondwater op voor hun productieproces. Door waterbesparingen van bedrijven in hun productieprocessen is ruimte ontstaan in

Page 215: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

204

de concessie. Deze ruimte kan benut worden voor levering aan andere bedrijven op het bedrijventerrein; het opgepompte grondwater wordt behandeld in een waterstation tot drinkwaterkwaliteit.

De energiekosten voor het oppompen van grondwater bedragen € 0,02 per m3 bij een kWh-prijs van € 0,05. De heffingskosten ten behoeve van de overheden voor pompcapaciteiten vanaf 10 m3/h bedragen respectievelijk € 0,01 en 0,12 per m3

[GTD 2000]. De verwachting wordt uitgesproken dat de prijsontwikkeling op een termijn van 5 jaar zal leiden tot prijzen van respectievelijk € 0,05 en 0,15/m3.Aannemend dat de energiekosten op hetzelfde niveau blijven, wordt de prijs € 0,23/m3.

Tabel 7.15 Huidige en te verwachten waterprijzen voor levering optie 1 waterleidingbedrijf en optie 2 eigen winning

Waterleidingbedrijf Eigen winning Kostenopbouw in € /m3 Huidig Ontwikkeling

tot 2005 Huidig Ontwikkeling

tot 2005 Prijs 5 jaar vast 1,03 1,03 nvt nvt Energieverbruik 0,02* 0,02* 0,02 0,02 Vastrecht 0,04 0,04 nvt nvt Belasting provincie 0,01* 0,04 0,01 0,05 Belasting rijk 0,12* 0,18 0,12 0,15 Totaal 2,34 2,82 0,15 0,48 1,07 1,29 0,22

*Belastingtarieven zitten in de vaste prijs tot 2000.

Conclusie voor bepaling vergelijkingsopties De investeringsruimte van de productie van een m3 water bedraagt € 0,92 voor het jaar 2000. Het verschil in prijs komt deels voort uit kosten voor aanleg en onderhoud van een infrastructuur die een waterleidingbedrijf heeft. Wat het aandeel van de distributiekosten in de prijs is, is een vraag die met behulp van het model wellicht beantwoord kan worden. De investeringskosten voor een waterstation met de benodigde capaciteit bedragen ongeveer € 3.600.000. De terugverdientijd komt uit op 6 jaar.

7.6.3.2 Duurzaamheidschatting van opties

Om een duurzaamheidsinschatting en -afweging te kunnen maken van de levering van water voor het bedrijventerrein bij de twee opties worden in dit voorbeeld de parameters van de afzonderlijke deelprocessen omgezet in kentallen die in de afwegingsformules toegepast worden.

Page 216: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

205

Kental energie Het kental energie is gebaseerd op de elektrische energie die nodig is voor het oppompen en zuiveren van grondwater en de distributie naar de afnemers [kWh/m3

water]. Pomprendementen waren tijdens het onderzoek niet verkrijgbaar en zijn daardoor niet meegenomen.

)3P2P1P(QpQP

Waarbij:P: benodigd vermogen in kW;

P1: drukverschil in N/m2 oppompen van 1 m3 water; P2: drukverschil in N/m2 zuiveren van 1 m3 water; P3: drukverschil in N/m2 distribueren van 1 m3 water;

Q: debiet in [m3/s].

Optie 1: levering door waterleidingbedrijvenHierbij wordt ervan uitgegaan:

dat in het leidingnet een minimale druk gehandhaafd wordt die correspondeert met een opvoerhoogte van 20 meter. Een karakteristiek voor de leiding wordt gegeven door een verlies van 1 meter opvoerhoogte bij het verpompen over een kilometer afstand.

PompstationDe gemiddelde afgelegde afstand van de winning tot aan het bedrijventerrein bedraagt 7 km. Dit komt overeen met een drukval van 0,7 bar. Gegeven is dat de diameter van waterleidingen varieert van 0,2 tot 1 meter. Uitgaand van een dia-meter van gemiddeld 0,6 meter met een stroomsnelheid van 1 m/s is het debiet 0,28 m3/s. Het minimaal benodigd pompvermogen P is dan (0,28*0,7*105) = 19,6 kW. Hieruit volgt een energiegebruik voor transport van 1 m3 water door 7 km leiding:

E = 19,6/ (0,28*3600) = 0,02 kWh/m3.

Bij een minimale opvoerhoogte van 20 meter voor distributie geldt dan:

E = 0,02*(27/7) = 0,08 kWh/m3.

Hieruit volgt dat het verpompen van een m3 water over een extra km afstand slechts een bijdrage levert van (1/7)*0,02 = 0,003 kWh/m3. Daarmee zou het pomp-vermogen voor distributie met 4% verhoogd worden. Het totale energiegebruik per afgeleverde m3 leidingwater voor winning, productie, distributie en algemeen energiegebruik bedraagt circa 0,42 kWh/m3.

Optie 2: levering van water uit eigen winningenHierbij wordt uitgegaan van:

energiekosten voor het oppompen van een m3 grondwater van € 0,016;

Page 217: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

206

kosten 1 kWh = € 0,048.

Het totale energiegebruik bedraagt circa 0,34 kWh/m3.

Kentallen

In de benchmarking wordt er momenteel van uitgegaan dat het energiegebruik voor grondwaterwinning potentieel een streefgetal van 3 m3 per/kWh bedraagt. [Heineken september 2001]

Optie 1: 0,34 kwh /m3 betekent 2,98 m3/kWh.Optie 2: 0,42 kwh /m3 betekent 2,38 m3/kWh.

Het kental voor optie 1 bedraagt dan 2,98/3 = 1,0. Het kental voor optie 2 bedraagt dan 2,38/3 = 0,8.

Kental materialen

Hierbij wordt uitgegaan van de reststroom ijzerhoudend slib die bij zuivering van grondwater vrijkomt. Deze reststroom wordt niet verwerkt, maar gestort. Bij beide opties betreft het dezelfde hoeveelheid water en zuiveringstechniek, waardoor de parameter materialen binnen de gegeven definitie niet verder wordt beschouwd. Voor de opties 1 en 2 stellen we het kental voor parameter materialen: [Ma] = 0.

Kental ruimte

Hierbij wordt uitgegaan van het multifunctioneel gebruik van de ruimte. Multifunctioneel wordt hier gedefinieerd als de gebruiksmogelijkheden van de ruimte in de winningsgebieden. In de waterwingebieden en de daaraan gekoppelde beschermingszones van de waterleidingbedrijven zijn beperkingen van kracht ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater. In deze waterwingebieden is dus sprake van een beperking van ruimtegebruik.Het pompstation Nuland is gelegen in een waterwingebied van 940.000 m2 met een omliggend beschermingsgebied van 7.070.000 m2.Eigen winningen hebben alleen maar een wettelijke bescherming via het bestemmingsplan en geen daaraan gekoppelde beschermingszone. In deze water-wingebieden is dus slechts beperkt sprake van beperkingen van ruimtegebruik.

KentallenDe parameter ruimte [Ru] wordt als volgt gedefinieerd. Multifunctioneel gebruikte ruimte gedeeld door het totaal ruimtegebruik. Hier gebruikt als de meerruimte die bij optie 2 vrij zou komen ten opzichte van optie 1.

Page 218: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

207

Optie 1: levering van water door waterleidingbedrijvenDe ruimte in winningsgebieden van waterleidingbedrijven heeft een zeer beperkt gebruik door wettelijke beschermingsmaatregelen.Het kental voor de parameter ruimte is daarvoor gesteld op: [Ru]= 0.

Optie 2: levering van water uit eigen winningenDe ruimte in winningsgebieden van bedrijven op het bedrijventerrein heeft een bedrijfsfunctie en daardoor ruime gebruiksmogelijkheden. Door gebruikmaking van de winningruimte die in optie 2 beschikbaar is voor de bedrijven op het bedrijventerrein is het mogelijk dat de ruimte van de winning van het waterleiding-bedrijf beperkt wordt. Stel dat men de grens van het beschermingsgebied met 100 meter zou kunnen verkleinen door minder m3 van de winning te gebruiken, dan kan dit een ruimtewinst van 90 ha opleveren op een totaal van 707 ha.Het kental voor de parameter ruimte is daarvoor gesteld op:

[Ru] = (90 /707) = 0,13.

Voor deze waardering is het kental voor ruimtegebruik aangepast voor de complexe definitie van het begrip ruimtegebruik in dit praktijkvoorbeeld.

Kental logistiek Hierbij wordt uitgegaan van de situatie:

de logistiek van het oppompen en de distributie van water.

De parameter logistiek, zoals gedefinieerd in de modelopzet, is bedoeld voor goederenstromen met gebruikmaking van de verschillende modaliteitopties. De pompenergie die nodig is voor de logistiek van water, is meegenomen bij de parameter energie.

Kental hinderHierbij wordt uitgegaan van de situatie:

dat maatregelen ter bescherming van het grondwater beperkingen geven voor ruimtegebruik.

Dit is reeds besproken bij de parameter ruimte. Omdat van hinder voor de omgeving, zoals gedefinieerd in de modelopzet, geen sprake is, blijft deze parameter buiten beschouwing.

7.6.3.3 Conclusies

In tabel 7.16 is de uitkomst van het model een indicatie voor de mate van duurzaamheid van de huidige watervoorziening in vergelijking tot de inzet van een eigen winning. Het model maakt via de deelprocessen geen onderscheid in duurzaamheid tussen de twee alternatieven.

Page 219: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

208

Tabel 7.16 Modelresultaten voor twee opties van waterlevering Modelparameter Levering

waterleidingbedrijfEigen winning

Energie 0,8 1,0 Materialen 0 0 Ruimte 0 0,13 Logistiek 0 0 Hinder voor omgeving 0 0 Indicatieve uitkomst model 0,16 0,24

Gekoppeld aan waterwinningen zijn hele distributienetten verbonden voor levering naar afnemers. Het aanbieden van grondwater via lange transportleidingen naar het bedrijventerrein is minder duurzaam dan een eigen grondwaterwinning. Bovendien kunnen winningen op een bedrijventerrein een positieve bijdrage leveren aan verdrogingproblemen en ruimtegebruik in waterwingebieden.

EnergieVoor waterbereiding en -distributie is elektrische energie nodig. Uit de vergelijking van de twee opties blijkt dat het energiegebruik van transport van water niet mag worden onderschat.

MaterialenBij drinkwaterbereiding van dit specifieke grondwater (ijzerhoudend en slibvrij) kunnen ook diverse andere stoffen (zoals metalen) geaccumuleerd zijn. In beide beschouwde opties voor de watervoorziening is rekening gehouden met deze reststroom.

RuimteIn de beschermingszones van de winningsgebieden van grondwater gelden in ruimtelijk opzicht beperkingen. Ook het winnen van grondwater zelf heeft een beperkende invloed op het ruimtegebruik. Door inzet van eigen winningen, waarvan de bovenliggende ruimte al een bedrijfsfunctie heeft, kan wellicht de ruimte bij een winning van het waterleidingbedrijf beperkt worden waardoor ruimte vrijkomt voor andere functies.

7.7 Conclusies

Algemene conclusiesHet investeringsmodel is toepasbaar als methodiek om verschillende opties binnen de praktijkvoorbeelden met elkaar te vergelijken. Bij elke parameter is verdieping door inventarisatie mogelijk en soms noodzakelijk om de algemene definities voor de kentallen nader te specificeren.

Page 220: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

209

Kostenaspecten vormen een drijfveer voor het maken van vergelijkingen of het zoeken naar een andere optie voor een bestaande situatie.De uitkomst van het model is indicatief en bedoeld als onderbouwing voor de optimale investeringsbeslissing in relatie tot duurzaamheid. Het model kan een aansporing vormen om het gevestigde denken te veranderen, doordat praktijksituaties op een innovatieve wijze worden benaderd. De deelprocessen in de praktijkvoorbeelden zijn aan de hand van herhalende kentallen zichtbaar gemaakt. Een deelproces kan per beschouwd praktijk-voorbeeld verschillend van inhoud zijn. Daardoor is één algemeen kental uitwerken moeilijk. Soms is het noodzakelijk een creatieve invulling voor een kental te zoeken. Een mathematische representatie van het optellen van de kentallen als uitkomst van het model moet alleen als indicatief hulpmiddel bij de meest duurzame richting van een investeringsbeslissing gebruikt worden.

Conclusies naar aanleiding van de drie praktijkvoorbeelden

Behandeling van industriële restwaterstromenUit de vergelijking van de twee opties volgt, dat de procesindustrie de industriële restwaterstromen beter zelf kan zuiveren dan dit door waterschappen in communale zuiveringen te laten doen. Zowel gezien vanuit oogpunt van financiën als van duurzaamheid, is het zelf zuiveren van industriële restwaterstromen veel aantrekkelijker. Door aanpassing van de tarieven naar de werkelijke zuiverings-kosten hopen de waterschappen verzekerd te blijven van de industriële vuillast voor zuivering, dit is echter korte termijn denken. Innovatie van zuiveringsprocessen bij de waterschappen wordt vertraagd door de lange afschrijvingstermijnen van de grote communale zuiveringen. Daar het bedrijfsleven werkt met korte afschrijvingstermijnen kan men sneller innovatieve processen introduceren, dit zal tot gevolg hebben, dat de industriële vuillast naar communale zuiveringen belangrijk af gaat nemen.

Multi modaaltransport van containersUit de vergelijking van de opties weg, water, spoor volgt dat, ondanks de beperking aan voldoende informatie, de modaliteit water voor vervoer van containers als het meest duurzaam naar voren komt. De voordelen worden behaald o.a. op ruimtewinst door de magazijn functie van containers en energiebesparing op vervoer ten opzichte van de modaliteit weg. Dit zijn ook direct financiële voordelen. Daar de logistieke dienstverleners op het bedrijventerrein uit concurrentie overwegingen geen inzage kunnen/willen geven in de gehanteerde tarieven, heeft geen kwantificering van de financiële voordelen, doch uitsluitend een vergelijking op duurzaamheid kunnen plaats vinden. Het vooralsnog ontbreken van eenduidige emissie gegevens voor de verschillende modaliteiten heeft de vergelijking op duurzaamheid bemoeilijkt.

Page 221: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

210

Watervoorzieningen op een bedrijventerrein Uit de vergelijking van de opties levering door eigen waterwinning of waterleidingbedrijf volgt, dat een watervoorziening middels eigen winning op het bedrijventerrein zowel financiële als duurzaamheidsvoordelen bieden. Dit komt doordat voor de eigen winning een aanzienlijk kleiner distributienet en minder pompstations noodzakelijk zijn. Nuts-waterwinningen zijn veelal gelegen in natuurwaardevolle gebieden, waarbij verdroging als ruimtegebruik in de intrek-gebieden bepalend is voor de kwantiteit van een winning. In verband met wetgeving en leveringsbetrouwbaarheid van water is samenwerking voor realisatie van een eigen watervoorziening op een bedrijventerrein met een nuts water-leverancier noodzakelijk.

Page 222: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

211

DEEL 3

MAATSCHAPPELIJK BEHEERSMODEL

PARKMANAGEMENT

Page 223: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

212

Page 224: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

213

Hoofdstuk 8. Management van industriële symbiose op bedrijventerreinen

8.1 Inleiding

Het strategisch en operationeel managen van industriële symbiose op bedrijven-terreinen vindt in het algemeen plaats op basis van samenwerkingsverbanden, ook wel allianties genoemd [Van Dale 1999]. Dergelijke allianties worden tegen-woordig meestal gevormd door productie- en dienstverlenende bedrijven in de particuliere sector. Maar door liberalisering van semi-overheidsbedrijven zoals nutsbedrijven en mogelijke liberalisering van afvalwaterzuiveringsinstallaties van de waterschappen en bedrijven van de overheden is de weg vrijgemaakt om deze allianties uit te breiden met dergelijke bedrijven.

In het maatschappelijk beheersmodel ‘industriële symbiose' (figuur 8.5) is de omgeving van een alliantie weergegeven. Het beheersmodel omvat alle belang-hebbenden op een bedrijventerrein en geeft inzicht in het communicatienetwerk. Het sluit aan op de gewenste organisatiestructuur zoals aangegeven in hoofdstuk 4. Voor het operationeel managen kan bijvoorbeeld gebruikgemaakt worden van het reeds eerder beschreven monitoringsmodel en investeringsmodel (hoofdstuk 6 en 7). Er wordt daarbij uitgegaan van de filosofie van de eigen verantwoordelijkheid en de daarbijbehorende belevingswereld van het bedrijfsleven en van een op doelmatigheid en rechtvaardigheid gebaseerd overheidshandelen.

In dit afsluitende hoofdstuk wordt in de context van het model een aantal andere voorbeelden van strategisch en operationeel te managen activiteiten nader uitgewerkt. In paragraaf 8.2 worden eerst de mogelijke samenwerkingsvormen toegelicht. Vervolgens gaat paragraaf 8.3 in op de mogelijke vormen van park-management. Parkmanagement heeft betrekking op het in publiek-private samen-werking sturen van vorm, inrichting, voorzieningen en beheer van bedrijven-terreinen met als doel het verkrijgen en structureel vasthouden van het gewenste kwaliteitsniveau van de bedrijfsomgeving. Een voorstel voor een uiteindelijke organisatie van parkmanagement wordt gedaan in paragraaf 8.4. Paragraaf 8.5 toont in een praktijkvoorbeeld hoe deze organisatie opgebouwd kan zijn.

8.2 Samenwerkingsvormen

In deze paragraaf wordt een korte toelichting gegeven op strategische allianties. Naast het geven van het begrippenkader en inzicht in het wordingsproces, wordt

Page 225: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

214

een toekomstvisie uiteengezet. Vanuit deze toekomstvisie vindt een koppeling plaats naar het proces van industriële symbiose op bedrijventerreinen.

8.2.1 Begrippenkader allianties

Samenwerkingsverbanden tussen bedrijven zijn geen nieuw concept. Reeds lange tijd vindt samenwerking tussen bedrijven op een bedrijventerrein plaats. De meest bekende vormen zijn in figuur 8.1 uitgezet tegen de mate van verticale integratie en onderlinge afhankelijkheid.

Figuur 8.1 Samenwerkingsverbanden [Lorange & Roos 1992/1993].

De beweegredenen van bedrijven om tot alliantievorming over te gaan zijn achtereenvolgens:

het globalisatieproces in de huidige markt: het vervagen van nationale en daarmee gepaard gaande competitieve grenzen dwingt bedrijven ertoe zgn. 'crossborder'-allianties te starten om concurrerend te kunnen blijven; technologische innovatie: de snelle technologische vooruitgang verkort de productlevenscycli drastisch, bedrijven worden gedwongen zich te richten op hun core-businessactiviteiten. De manier om concurrerend te kunnen blijven is het vormen van alliantienetwerken met bedrijven; deregulatie: door de liberalisatie kunnen ook overheidsbedrijven participeren in strategische allianties [Twijnstra 2000].

Het uitgangspunt bij de vorming van strategische allianties is het creëren van een win-winsituatie die leidt tot concurrentievoordeel voor de betrokken partners [Doz & Hamel 1998]. De strategische alliantie moet geplaatst worden in de scope van bestaande samenwerkingsvormen (figuur 8.2).

Behalve integrale vormen van samenwerking met een hoge mate van integratie, zoals acquisities, zijn er overeenkomsten met marktoplossingen met een lage mate van integratie, zoals licentie en franchise. Strategische allianties worden onderverdeeld in drie deelgebieden te weten:

contractuele allianties zoals: co-design, co-makership en co-marketing; hybride allianties, een tussenvorm; onpartijdige allianties zoals joint venture en consortia.

Page 226: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

215

De contractuele alliantie, een zeer flexibele vorm van samenwerking met als doel het verkrijgen van netwerken, is het meest geschikt als samenwerkingsvorm tussen de particuliere sector, de overheid en de semi-overheid. Hierbij kunnen participerende bedrijven hun eigen identiteit behouden en als strategisch alliantienetwerk een sterk concurrerende positie creëren. Deze alliantievormen zijn toepasbaar voor parkmanagement, omdat overheid en bedrijfsleven ook daarin moeten samenwerken.

Figuur 8.2 Strategische allianties in een kader [Helmink, Jurriens & Schlosser 2000].

Het sluiten van een strategische alliantie heeft twee dimensies: de gezamenlijke en de individuele voordelen voor de partners. Men kan drie groepen van strategische allianties onderscheiden te weten [Doz & Hamel 1998]:

coöptatie: deze samenwerkingsvorm maakt partners van concurrenten en wordt aangegaan vanwege concurrentievoordelen en hoeft niet altijd een versterking van de onderhandelingspositie te geven; co-specialisatie: bedrijven die willen profiteren van kansen, hebben veel baat bij het vormen van allianties met lokale partners om toegang tot nieuwe markten te krijgen;leren: het sluiten van een alliantie beoogt een leerproces voor de partners. Strategische allianties zijn in deze zin een doeltreffend middel om bestaande competenties aan te vullen en nieuwe te verwerven.

8.2.2 Wordingsproces van een alliantie

Een strategische alliantie wordt vastgelegd in een contract. Figuur 8.3 toont symbolisch de realisering van het wordingsproces, waarop dit contract tot stand komt.

Page 227: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

216

Figuur 8.3 Basisschema van het wordingsproces van allianties [Lorange & Roos 1995].

Een belangrijke overweging is dat de belangrijkste in- en externe belanghebbenden de voordelen zien in het idee van een strategische alliantie. Voordat gedacht wordt aan het verenigen van de strategieën dient eerst nagegaan te worden of de partners bij elkaar passen en er dus voldoende strategische ruimte is. Op deze manier wordt een project in een vroeg stadium geaccepteerd en intern ondersteund. Een toekomstige alliantie is alleen interessant, indien zij voldoende kansrijk is om synergie te produceren waarvan beide partners voordeel hebben. Cruciale factor daarbij is een joint businessplanning. In het beginstadium van de samenwerking dienen de intenties van potentiële partners en de verwachtingen die ze van elkaar hebben, duidelijk te worden. In deze fase is aanwezigheid van vertrouwen een must, omdat de alliantievaardigheden bij aanvang nog moeten worden opgebouwd. Het feit dat een partner reeds ervaring heeft met alliantievorming biedt geen garantie tot slagen [Doz & Hamel 1998].

Van belang bij een strategische alliantie is dat beide partijen dezelfde strategie hanteren en elkaar aanvullen. De doelen hoeven echter niet hetzelfde te zijn.Belangrijke factoren die in het wordingsproces een rol spelen zijn:

waardebepaling van de bijdrage van de partners. De factor die het meest bepalend is voor het scheppen van waarde is de mate waarin de bijdragen van partners elkaar aanvullen. Daarom moeten de ontwerpers van een alliantie bepalen welke bijdrage gevraagd wordt van de partners; vaststelling van het bereik van de alliantie in strategisch, economisch en operationeel opzicht; inzicht in de eisen van de gemeenschappelijke taken. Het succes van de benaderingswijze van de door de partners te verrichten taken is grotendeels afhankelijk van een strategische visie en juiste onderhandelingstechnieken; definiëren en meten van vooruitgang. De verwachtingen van de te scheppen waarde van een alliantie, zoals die in het ontwerp tot uiting komt, behoren ook bepalend te zijn voor de manier van meting van dat succes; compatibiliteit van veranderende partners. Bij keuzes omtrent (de inrichting van) allianties dient men rekening te houden met mogelijke ontwikkelingen in de toekomst. Men dient de compatibiliteit van de partners op gezette tijden te evalueren.

Page 228: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

217

Deze factoren zullen ook bij parkmanagement van groot belang zijn, met name de waardebepaling van de bijdrage van de partners is zeer relevant.

8.2.3 Ontwikkeling van allianties

Om te waarborgen dat allianties optimaal resultaat opleveren is het noodzaak dat ze een continue cyclus van leren, herwaarderen en aanpassen doorlopen (figuur 8.4).

Om de condities voor een solide basis van een alliantie te waarborgen is het van belang dat geleerd wordt op de volgende punten.

De omgeving. Het gezamenlijk leren over de omgeving heeft tweeërlei nut: ten eerste verschaft het een realistische basis van waaruit de alliantie verder gestuurd wordt. Ten tweede helpt het de partners nader tot elkaar te komen, vertrouwen op te bouwen en een eventuele kloof in verwachtingen te overbruggen.De uit te voeren taken. In een zo vroeg mogelijk stadium moeten partners de gemeenschappelijke taken herschrijven. Het samenwerkingsproces. De partners zullen het proces van samenwerking moeten leren. Leren wat de partners drijft en hoe leden van de partner-organisatie het samenwerkingproces benaderen. Inzicht in dit proces maakt de partners effectiever in hun gemeenschappelijke taken en beter in staat zich aan te passen wanneer die taken zich in de loop van de tijd ontwikkelen.De competenties van de partner. Grote verschillen in competentie kunnen de succesvolle combinatie van twee bedrijven belemmeren. Er moet hierbij onderscheid gemaakt worden tussen bekendheid met een competentie en de beheersing van die compe-tentie. Dit laatste kan een bedreiging zijn voor de alliantie. Met bekendheid van een competentie wordt nagestreefd dat de ene partner voldoende leert over een competentie van de andere om die met succes te kunnen combineren met de eigen competentie.

Figuur 8.4 Cyclus van leren, herwaarderen en aanpassen.

Gedurende het leerproces is voor de beide partners verduidelijkt, waar de sterke en zwakke punten van de alliantie liggen. Met het herwaarderen wordt geanalyseerd welke condities en ontwerpkwesties, die bij de start van de alliantie speelden, verbeterd kunnen worden. Bij de ontwikkeling van parkmanagement zullen deze condities steeds opnieuw moeten worden getoetst.

Page 229: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

218

8.2.4 Toekomst van alliantiestructuren

De toekomst van strategische allianties moet gezocht worden in de contractuele allianties: zeer flexibele samenwerkingsverbanden gericht op het opbouwen van netwerken. Juist hierin komt de overeenkomst met het karakter en de condities van industriële symbiose op bedrijventerreinen naar voren. De gezamenlijke organisatie van terreinbeheer en integrale aanpak van utilities, materialen en logistiek kan worden beschouwd als een vorm van een strategische/operationele alliantie. Daarbij worden initiëring, coördinatie en beheer ondergebracht in een bedrijfs-matige organisatie: het parkmanagement. Daarin is naast deelnemende bedrijven ook participatie mogelijk van overheids- en/of nutsbedrijven. De uiteindelijke uitwerking hiervan op een bedrijventerrein zal in hoge mate afhankelijk zijn van locale en regionale omstandigheden. Hiervoor is geen blauwdruk voorhanden. Het proces om de organisatie van parkmanagement op te bouwen is echter wel vergelijkbaar.

8.3 Noodzakelijke activiteiten voor industriële symbiose door park-management

Industriële symbiose tussen bedrijven en eventuele andere partijen kan een meer duurzame productiewijze opleveren met voordelen op economisch gebied. Bij samenwerking kan veel efficiënter worden omgegaan met energie, grondstoffen, logistiek en dergelijke dan dat ieder bedrijf deze zaken zelfstandig aanpakt. Hiervoor is een permanente alliantiestructuur noodzakelijk die het mogelijk maakt activiteiten die voortvloeien uit dat proces van industriële symbiose op bedrijventerreinen strategisch en operationeel te managen: het parkmanagement.

Voor parkmanagement kunnen de volgende strategische en operationele activiteiten worden onderscheiden:

netwerkidentificatie van de in- en externe omgeving; onderzoeken van de uitgangssituatie; organisatie en realisatie van projecten; herijking van de strategie.

Een dergelijke beheersstructuur ontstaat tijdens het proces. Er kan weliswaar onderscheidt worden gemaakt tussen nieuwe en bestaande bedrijventerreinen, maar in de praktijk maakt dat weinig uit voor het proces. Immers als het eerste bedrijf op een nieuw terrein gevestigd is, is het in feite een bestaand bedrijventerrein geworden. Wel kunnen bij de uitgifte afspraken gemaakt worden over de mate van samenwerking. In het begin van zo'n proces kan een onafhankelijke projectmanager nog invulling aan die structuur geven. Als industriële symbiose een aantrekkelijke optie blijkt, zullen bij de voortgang van dit proces steeds meer gezamenlijke operationele initiatieven ontstaan. Die kunnen op een adequate wijze worden ondergebracht in een dergelijke samenwerkingsstructuur. Echter, men moet er voor waken dat er direct allerlei activiteiten worden georganiseerd en aangeboden

Page 230: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

219

zonder voldoende financiële onderbouwing. Met name de overheid onderwaardeert dit aspect nogal eens. Essentieel is dat het parkmanagement niet planmatig, maar vraaggericht wordt ontwikkeld gebaseerd op gebleken behoeften van bedrijven en financiële haalbaarheid.

Het parkmanagement dient geen rigide opzet te hebben, maar een structuur van waaruit per deelonderwerp de invulling van de belangen van betrokken partijen flexibel kan plaatsvinden. Zo eist nu eenmaal de gezamenlijke beveiliging van een bedrijventerrein een andere opzet en invulling van ieders verantwoordelijkheid dan bijvoorbeeld zeggenschap in een gezamenlijke waterzuivering of parkeerterrein. Dit omdat hier investeringen meegemoeid zijn. Partners die profijt hebben, zijn steeds de basis van deze structuur. Dat zal ook herkenbaar zijn in de organisatie-opzet van het parkmanagement.

8.3.1 Activiteit 1: netwerkidentificatie van de interne en externe omgeving

Tijdens deze stap moet voorzichtig gepeild worden of er belangstelling is c.q. mogelijkheden zijn om samen te werken op bedrijventerreinen. Deze stap kan worden gezien als een beslissingsstap om wel of niet met industriële symbiose te beginnen, omdat lang niet elk bedrijventerrein hiervoor geschikt is. Immers, in eerste instantie zullen bedrijventerreinen waarop productiebedrijven gevestigd zijn of waar productiebedrijven zich zullen vestigen, hiervoor het meest aanmerking komen vanuit het brede scala van activiteiten waarmee deze bedrijven te maken hebben. Voor peiling komen in aanmerking alle belanghebbenden die in het maatschappelijk beheersmodel (figuur 8.5) zijn genoemd.

De belanghebbenden kunnen voor de netwerkidentificatie in twee hoofdcategorieën onderscheiden worden: het zakelijke en maatschappelijke kader. Communicatie en beheer kunnen verzorgd worden door het parkmanagement.

Zakelijk kader Bedrijven

Het gaat om bedrijven die op het bedrijventerrein gevestigd zijn, zich willen vestigen en/of zich willen verplaatsen. Hun primaire belang is reductie van kosten, maar ook het maatschappelijk verantwoord ondernemen gaat een steeds belangrijkere rol spelen. Een en ander is ook reeds in certificeringnormen(ISO en dergelijke) opgenomen.

Contractors en utility-contractors (oude nutsbedrijf) Door het afstoten van niet-kernactiviteiten naar contractors, kunnen deze zich verder in clusterverband ontwikkelen, zodat de efficiëntie van het gebruik van de utilities bezien kan worden zonder dat bedrijven onnodige risico’s lopen. Hierbij wordt ingespeeld op de toegenomen mogelijkheden van dienstenverlening door gezamenlijke diensten aan te bieden waar individuele bedrijven dat voorheen in eigen beheer deden. De contractors hebben belang bij het versterken van de relatie met de afnemers en de continuïteit daarvan.

Page 231: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

220

Verzekeringsmaatschappijen en bankenDeze evalueren in hun beslissingsprocedure hoe bedrijven het gehele bedrijfsproces managen om de risico’s bij verzekering en kredietverlening te beperken. Samenwerking verlaagt deze risico’s. Het grote financiële belang dat zij hierbij hebben, vertaalt zich in reeds uitgebreide auditprocedures. Deze auditprocedures zouden tevens als basis kunnen gaan dienen voor milieu-audits die momenteel separaat worden uitgevoerd. Dat zou een aanmerkelijke kostenreductie betekenen.

Figuur 8.5 Maatschappelijk beheersmodel Industriële symbiose.

Maatschappelijk kader Externe veiligheid: bedrijventerrein, woonomgeving

De fysieke omgeving van een bedrijventerrein wordt meestal gevormd door omliggende woningbouw. Deze kan hinder ondervinden en blootstaan aan risico’s van bedrijfsprocessen op het bedrijventerrein.

Page 232: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

221

Politiek/bestuurDe hinder en risicoaspecten worden afgewogen via vergunningverlening. Daarbij vindt een integrale beoordeling plaats als onderdeel van het beheer van bedrijven-terreinen. Het bestuur vaart wel bij 'gezonde' bedrijven.

AandeelhoudersUit commerciële motieven hebben aandeelhouders er belang bij dat 'gezonde' bedrijven gevestigd zijn in een optimale bedrijfsomgeving waarin de bruikbaarheid van panden, installaties en terrein (bedrijfskapitaal) op peil blijft.

WerknemersHet eigen belang van de werknemer wordt zowel economisch als sociaal bepaald en wordt in belangrijke mate gevormd door een goede werkomgeving.

Externe belangengroeperingenTot de laatste groep kunnen we onder meer rekenen: werknemers- en werkgevers-verenigingen en natuur- en milieuorganisaties. Het belang wordt economisch, sociaal en ecologisch bepaald.

Communicatie en beheerParkmanagement

Een belangrijk kenmerk van parkmanagement is dat het behalve voor beheerstaken ook een communicatiemiddel kan zijn om zowel het zakelijke als het maat-schappelijke met elkaar te verenigen.

8.3.2 Activiteit 2: onderzoeken van de uitgangssituatie

Autonomie of onafhankelijkheid, ofwel behoud van de bestaande eigendoms-structuren, is een immens sterk belang. Ambities en persoonlijke voorliefdes van een dominante ondernemer kunnen de handelingen van bedrijven beïnvloeden. Het toeval zou een kans kunnen bieden om een voordelige zaak te sluiten. In sommige industrieën kan er een latente behoefte aan herstructurering bestaan die door een ondernemend iemand wordt ontdekt. De mate van vernieuwing wordt naast te behalen efficiencymogelijkheden mede bepaald door de mate van ambitie van het management en gedeeltelijk door de winstgevendheid van de kernactiviteit. Dewens om geld te verdienen is immers de primaire stuwkracht van het markt-economisch systeem.

Het parkmanagement kan de uitgangssituatie op het betrokken bedrijventerrein bepalen. Dat kan deels via enquêtes onder het gevestigde bedrijfsleven en invulling van het monitoringsmodel (bijlage 10). De resultaten van de enquête zullen minimaal moeten behelzen:

de monitoring van de startsituatie waarbij de kansen en bedreigingen in beeld worden gebracht; een eerste strategische visie; een investeringsanalyse van het betrokken bedrijventerrein.

Page 233: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

222

Het monitoringsmodel kan de nulsituatie vastleggen en de potenties in beeld brengen. Na beoordeling van de resultaten kan besloten worden om het proces van industriële symbiose wel of geen doorgang te laten vinden of aan te houden. Uit de enquête kan afgeleid worden welke kansen of afwending van bedreigingen prioriteit krijgen.

8.3.3 Activiteit 3: organisatie/realisatie van projecten

Het hoofddoel van investeerders is versterking van winstgevendheid en continuïteit. Bij elk project moet een projectorganisatie worden opgezet die in principe bestaat uit de direct betrokkenen: eigenaren en investeerders. In deze projectorganisatie worden afspraken gemaakt over investeringen en exploitatie-kosten. Het investeringsmodel kan gebruikt worden om de verschillende alternatieven op duurzaamheid in te schatten. De projectorganisatie zorgt ervoor dat het project gerealiseerd wordt en houdt het parkmanagement op de hoogte.

Het parkmanagement vertegenwoordigt ook de niet direct betrokken investeerders/ ondernemers en beziet in overleg met de investeerders in hoeverre eventuele continuïteit van het project geregeld kan worden. Zonodig kan verdere uitbouw van een parkmanagementstructuur plaatsvinden, zodat een vraaggerichte in plaats van een aanbodgerichte structuur van parkmanagement ontstaat.

Na realisering van de investering kan het parkmanagement de communicatie naar de in- en externe omgeving verzorgen en zorgen dat de invloed van het project op de monitoring in zijn rapportage zichtbaar wordt gemaakt. Voor het afleggen van verantwoordelijkheid worden de zeven parameters van het monitoringsmodel gebruikt.

8.3.4 Activiteit 4: herijking van de strategie

Omdat bedrijven in een voortdurend innovatietraject zitten en ook de omgeving aan verandering onderhevig is, moet een regelmatige herijking van de strategie plaatsvinden. Op deze wijze ontstaat op het bedrijventerrein een continu proces van verbetering.

Of de voordelen op het gebied van milieu, economie en ruimte ook daadwerkelijk worden gerealiseerd, is afhankelijk van de situatie ter plekke. Op de eerste plaats zijn van belang de feitelijke situatie op een bedrijventerrein en de daaruit volgende technische, ruimtelijke en organisatorische mogelijkheden voor duurzame initiatieven. Ten tweede worden de ambities van de betrokken partijen beïnvloed door percepties over mogelijke baten en noodzakelijke kosten, en de aan- of afwezigheid van een netwerk (vertrouwen!). Verder spelen ook bestuurlijke aspecten een doorslaggevende rol. Denk hierbij aan de wijze waarop structuur-, streek- en bestemmingsplannen totstandkomen, de aanwezigheid van regionale bestuursvormen, de lokale grondexploitatie en de beschikbare subsidie- en financieringsregelingen.

Page 234: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

223

Tenslotte, maar zeker niet minder van belang, moet het samenwerkingsverband bij de ontwikkeling en realisatie van duurzame initiatieven op bedrijventerreinen rekening houden met de juridische randvoorwaarden. Deze zijn publiekrechtelijk (vergunningen, handhaving enzovoort), privaatrechtelijk (rechtsvormen, contracten enzovoort) en fiscaalrechtelijk (milieu-investeringen) van aard. De te gebruiken parameters behoren de meetbare fysieke essentie van het maatschappelijk model weer te geven. Via een jaarlijkse rapportage met het monitoringsmodel kan deze informatie verstrekt worden. Daarbij kan de enquête tegelijk worden geactualiseerd met nieuwe wensen of mogelijkheden.

Het parkmanagement is gezien het voorgaande een complex geheel. Vorm en opbouw van de organisatie met strategische en operationele zaken vereisen een hoge mate van zorgvuldigheid en zullen in de nabije toekomst zeker voor certificatie in aanmerking komen.

8.4 Vormen van parkmanagement

Vormen van parkmanagement worden in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië veel toegepast. In deze landen ontwerpen, ontwikkelen, exploiteren en beheren private ontwikkelaars en beleggers gehele bedrijventerreinen of kantorenparken. De lokale overheid vervult geen marktrol en beperkt zich tot de planologische verantwoordelijkheden. Om redenen van courantheid en economische bruikbaar-heid hebben eigenaren en beleggers commerciële motieven om de kwaliteit van de ontwikkeling te handhaven. Door de eigenaar en beleggers aangestuurde parkmanagement-organisaties zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het beheer, wat al dan niet door derden gebeurt. Vertegenwoordigers van de parkmanagement-organisatie zijn de centrale aanspreekpunten van de gebruikers van gebouwen en het terrein. In Groot-Brittannië zijn door het gehele land commerciële bedrijven actief die het beheer van bedrijventerreinen verzorgen. Bekende voorbeelden in de Verenigde Staten zijn de terreinen Fair Lakes, Faintex County en Virgina, en in Groot-Brittannië het Stockley-, het Milton- en het Magna-park [Twijnstra en Buck Consultants juli 1997].

In Nederland is parkmanagement een nog vrij nieuw verschijnsel. In tegenstelling tot de situatie in de Angelsaksische landen is de grondontwikkeling vaak in handen van gemeenten. Bedrijven, projectontwikkelaars en beleggers kopen vervolgens delen van het terrein tegen relatief lage (kost)prijzen en realiseren de gebouwen. Na realisatie is de gemeente verantwoordelijk voor het beheer van de openbare ruimte, de eigenaars van bedrijven en eigenaarbeleggers voor het beheer van hun gebouwen en percelen. Dit is een situatie met uiteenlopende en soms conflicterende belangen en verantwoordelijkheden. Dat is mede de reden voor het optreden van een neerwaartse spiraal van de kwaliteit van bedrijventerreinen in de loop der jaren. Een gemeenschappelijke belangenbehartiger van openbare en private ruimte ontbreekt.

Page 235: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

224

De organisatievorm van parkmanagement is sterk afhankelijk van de situatie [Bierens 2000]. Ook is de rol van de actoren in het parkmanagement afhankelijk van het ontwikkelingsstadium waarin het bedrijventerrein zich bevindt. In figuur 8.6 zijn de volgende vormen van parkmanagement onderscheiden:

ontwerp van nieuwe bedrijventerreinen; ontwikkeling en uitgifte van nieuwe bedrijventerreinen; beheer van bestaande bedrijventerreinen; beheer plus van bestaande bedrijventerreinen.

Figuur 8.6 Actoren en ontwikkelingsstadia van parkmanagement [Bierens 2000].

Uitgangspunt is dat parkmanagement faciliterend is aan de eigen verantwoordelijk-heid van de bedrijven en bottum-up wordt ontwikkeld aan de hand van door het bedrijfsleven aangegeven haalbare projecten.

Parkmanagement biedt bedrijven de mogelijkheid om niet-kernactiviteiten voor-namelijk in de vastgoed- en facilitaire sfeer uit te besteden. Door een dergelijke samenwerking te starten kan men op bedrijventerreinen beter greep krijgen op actoren die zich bezighouden met terreinbeheer, uitgifte en aan- en verkoop van gronden door beleggers. Andere mogelijkheden die parkmanagement biedt, zijn het beheer van allerlei gemeenschappelijke voorzieningen en het beheer van de kwaliteit van de private en openbare ruimte [Kolpron 1997]. Bij kwaliteit kan gedacht worden aan aspecten als segmentering, uitstraling en ruimtegebruik. Tenslotte is een belangrijk aspect van parkmanagement het verzorgen van communicatie met en tussen bedrijven en tussen bedrijven en overheid over bijvoorbeeld toekomstige ontwikkelingen en over de voortgang en resultaten van

Page 236: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

225

projecten. Hierbij kan het monitoringsmodel gebruikt worden. Voor interne communicatie kan het investeringsmodel gebruikt worden. 8.5 Opbouw van de organisatie van parkmanagement

8.5.1 Voorwaarden organisatiestructuur

De keuze van de organisatiestructuur voor het parkmanagement voor een aantal zelfstandige bedrijfsmatige activiteiten dient te worden gebaseerd op:

de verwachte ontwikkelingen; het aantal deelnemers; de diversiteit aan onder te brengen activiteiten; de mate van winstgevendheid; de verdeling van eventuele lusten en lasten onder participanten; de zeggenschap van participanten; de wijze van verdeling van de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid.

Door de structuuropzet en de af te sluiten onderlinge contracten kan richting worden gegeven aan de invulling van ieders belang in de gekozen opzet. De opzet van het parkmanagement is erop gebaseerd dat samenwerkingsverbanden die ontstaan uit nieuwe projectinitiatieven, daarin kunnen worden ondergebracht, maar desgewenst toch gescheiden van elkaar kunnen functioneren. Dit kan worden gerealiseerd door het vormen van strategische allianties van bedrijven, overheden, nutsbedrijven en contractors op lokaal of regionaal niveau.

Een organisatieopzet behoeft een zodanige structuur dat uitbouw naar andere projecten gemakkelijk te integreren is. De daarbij gehanteerde randvoorwaarden zijn:

een voor alle participanten heldere structuur; een gemakkelijke toegankelijkheid voor toe- en uittreders;de mogelijkheid om de verschillende processen gescheiden te kunnen houden ter afbakening van verantwoordelijkheden;de mogelijkheid van goed toezicht op de organisatie;een redelijke en werkbare verdeling van bevoegdheden en zeggenschap; aandacht voor het relatieve belang van elke participant in de totale organisatie; noodzaak van een flexibele structuur om uitbouw naar andere projecten gemakkelijk te integreren in de op te zetten structuur; een bij voorkeur uit rechtspersonen opgebouwde structuur; een zo groot mogelijke beperking van de aansprakelijkheden; een juridische scheiding van zakelijke belangen;overeenstemming over de financiële opzet met betrekking tot investering, exploitatie en beheer.

Het moge duidelijk zijn dat parkmanagement maatwerk is en niet zonder meer als pakket kan worden geleverd.

Page 237: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

226

8.5.2 Algemene aspecten van juridische rechtsvormen

Er zijn meerdere ondernemingsvormen (of rechtsvormen) mogelijk voor het opzetten van een parkmanagement-organisatie. Uit deze rechtsvormen of een combinatie daarvan moet een keuze gemaakt worden om het parkmanagement een solide basis te geven en om de verschillende bedrijfsmatige activiteiten te kunnen beheren. In onderstaand overzicht zijn de mogelijke rechtsvormen weergegeven [Kamer van Koophandel 1997].

De rechtsvormen zijn: eenmanszaak;vereniging met volledige rechtsbevoegdheid; vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid; maatschap;vennootschap onder firma;commanditaire vennootschap; besloten vennootschap; naamloze vennootschap; coöperatieve vereniging; stichting.

De belangrijkste criteria bij de keuze van een rechtsvorm zijn aansprakelijkheid, zeggenschap en flexibiliteit. Hiervan is aansprakelijkheid het belangrijkst. Onder-nemers zullen immers nooit aansprakelijkheid voor handelingen van derden willen aanvaarden.Zeggenschap is vooral van belang, als het gaat om verdeling van winst en inbreng c.q. beheer van investeringen (bestuur en andere organen). Flexibiliteit is belangrijk, omdat op een bedrijventerrein voortdurend veranderingen in aard en omvang van ondernemingen zal plaatsvinden (oprichting, inrichting en kapitaal).

De criteria belasting en sociale zekerheid zijn voor de keuze nog niet relevant en zijn in dit onderzoek dan ook buiten beschouwing gelaten. De eenmanszaak, de verenigingen met beperkte en de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid komen bij voorbaar niet in aanmerking voor parkmanagement daar zij niet aan de hiervoor gestelde criteria voldoen.

Hierna wordt op de andere rechtsvormen ingegaan om te bezien welke wel relevant zijn.

MaatschapEen maatschap is een overeenkomst, waarbij twee of meer (rechts)personen zich verbinden om iets in gemeenschap te brengen om het daaruit ontstane voordeel met elkaar te delen. De maten zijn ieder voor hun deel in de maatschap verantwoordelijk naar de schuldeisers. Bovendien eindigt de maatschap indien één van de maten uittreedt of overlijdt.

Page 238: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

227

Deze rechtsvorm komt vanwege het verantwoordelijkheidsaspect en het benodigde flexibele karakter niet in aanmerking.

Vennootschap onder firma Indien in een maatschap een bedrijf uitgeoefend wordt onder gemeenschappelijke naam dan is er sprake van een vennootschap onder firma. De vennoten zijn hoofdelijk aansprakelijk naar de schuldeisers. Een vennootschap onder firma eindigt wanneer één van de vennoten uittreedt of overlijdt. Daar het niet wenselijk is, dat de deelnemende rechtspersonen voor hun deel of zelfs geheel aansprakelijk kunnen worden gesteld, komt deze rechtsvorm niet in aanmerking. Bovendien ontbreekt de flexibiliteit ten aanzien van in- en uittreden.

Commanditaire vennootschap Een commanditaire vennootschap is te zien als een bijzondere vorm van een vennootschap onder firma waarin sprake is van stille en beherende vennoten. De stille vennoten zijn aansprakelijk tot maximaal hun inbreng en mogen geen beheersdaden verrichten. De beherende vennoten zijn volledig aansprakelijk naar derden, maar mogen wel beheersdaden verrichten. De commanditaire vennootschap eindigt indien één van de beherende vennoten uittreedt.Beheersdaden zijn moeilijk te onderscheiden en het is niet wenselijk dat de aansprakelijkheid onder de deelnemers verschilt. Daarom komt deze rechtsvorm niet in aanmerking. Bovendien ontbreekt de flexibiliteit ten aanzien van in- en uittreden.

Besloten vennootschapEen besloten vennootschap (B.V.) is een rechtspersoon met een in aandelen verdeeld maatschappelijk kapitaal. Zij handelt in het maatschappelijk verkeer door een tweetal organen, te weten een bestuur en een algemene vergadering van aandeelhouders. Aan beide zijn door de wet en de statuten van de besloten vennootschap specifieke bevoegdheden toegekend. De rechtspersoon is zelfstandig drager van rechten en plichten.

In beginsel is alleen het vermogen van de rechtspersoon aansprakelijk voor de aangegane rechtshandelingen. Het risico voor de aandeelhouder blijft beperkt tot de waarde van zijn aandeel in de B.V. Indien een aandeelhouder bovendien bestuurder is, kan hij onder bepaalde omstandigheden (onbehoorlijk bestuur) persoonlijk aansprakelijk gesteld worden voor de schulden van de B.V. Het bestuur van de vennootschap wordt gevormd door één of meer natuurlijke en/of rechtspersonen. Het bestuur heeft als taak het vertegenwoordigen van de B.V. In beginsel is de B.V. als rechtspersoon zelf aansprakelijk voor haar schulden. De aandelen zijn op naam, ze zijn niet overdraagbaar. Wel zijn aandelen overdraagbaar aan medeaandeelhouders (blokkeringsregeling). De hoogste macht ligt bij de aandeelhouders in de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. De continuïteit van de onderneming is eenvoudig te waarborgen, daar de B.V. een rechtspersoon is. Bij uittreding van één der aandeelhouders kunnen diens aandelen worden verkocht en ook de onderneming zelf is te verkopen door overdracht van

Page 239: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

228

aandelen. Flexibiliteit is daardoor gewaarborgd Echter, indien er sprake is van toe- of uittredende aandeelhouders kan een B.V. de nodige formaliteiten en daaraan gekoppelde juridische kosten met zich meebrengen. Ook is de winstgerechtigdheid direct gekoppeld aan de aandelenverdeling. Deze rechtsvorm komt in aanmerking.

Naamloze vennootschapHet belangrijkste verschil tussen deze rechtsvorm en een besloten vennootschap ligt op het gebied van de overdraagbaarheid van de aandelen. Een ander belangrijk verschil is dat de B.V. - anders dan de N.V.- geen aandeelbewijzen mag uitgeven. Bovendien is voor de start van een N.V. een groter aandelenkapitaal nodig dan bij de B.V.. Er zijn enkele kleine verschillen op het gebied van kapitaalbescherming en emissiebevoegdheden. Er bestaan geen significante verschillen tussen de beide rechtsvormen. In relatie tot de N.V. lijkt de besloten vennootschapsvorm pragmatischer, aangezien een blokkeringsregeling mogelijk is. Deze vorm is overigens naar voorkeur van de participanten in te vullen met een N.V. De besloten vennootschapsvorm blijkt in de binding naar een bedrijventerrein een aantrekkelijkere vorm te zijn dan de naamloze vennootschapsvorm. Deze laatste rechtsvorm komt daarom verder niet in aanmerking.

Coöperatieve verenigingEen coöperatieve vereniging is een bijzondere vorm van een vereniging die zich ten doel stelt te voorzien in bepaalde materiële belangen van haar leden door overeenkomsten met hen af te sluiten. Ze mag ook winst maken of kosten besparen ter verdeling onder de leden. Zij oefent derhalve een onderneming uit en sluit daartoe overeenkomsten af met haar leden. In- en uittreden van leden is toegelaten. Aan het lidmaatschap kunnen eisen worden gesteld, bijvoorbeeld kwaliteitseisen. Uittreding kan aan voorwaarden worden gebonden, maar deze voorwaarden mogen niet zodanig zijn dat uittreden in feite onmogelijk is. De coöperatie is een rechtspersoon en derhalve zelf aansprakelijk voor haar doen en laten. Bij ontbinding zijn de leden voor gelijke delen aansprakelijk voor de tekorten.

Al naar gelang de inhoud van de aansprakelijkheid van de leden moeten de letters WA, BA of UA toegevoegd worden.

WA: wettelijke aansprakelijkheid, de leden zijn voor gelijke delen aansprakelijk;BA: beperkte aansprakelijkheid, de aansprakelijkheid van de leden is beperkt tot een bepaald bedrag; UA: uitgesloten aansprakelijkheid, de leden zijn niet aansprakelijk.

Deze rechtsvorm komt met name vanwege de aansprakelijkheidsaspecten en de flexibiliteit in aanmerking.

StichtingEen stichting is een rechtspersoon zonder leden, die met behulp van een daartoe bestemd vermogen een in de statuten vermeld doel te verwezenlijken heeft. Het doel kan allerlei inhouden, maar mag niet bestaan uit het doen van uitkeringen aan oprichters, bestuur of directie. Een stichting mag wel winst maken, maar de

Page 240: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

229

uitkering is aan beperking onderhevig. Een stichting kan werknemers in dienst hebben.Het enige orgaan dat een stichting altijd heeft, is een bestuur. Een stichting heeft geen aandeelhouders. Voor zover de stichting een onderneming drijft, is zij net als ieder ander bedrijf belastingplichtig. Of er sprake is van een onderneming hangt onder meer af van de aanwezigheid van:

organisatie van kapitaal en arbeid; deelname aan het maatschappelijk verkeer; winststreven.

De stichting is een rechtspersoon en dus zelfstandig drager van rechten en plichten. Een stichting wordt meestal als rechtsvorm gekozen wanneer de exploitatie van de onderneming niet zozeer op winst is gericht, maar op realisering van een bepaald ideëel of sociaal doel. Deze rechtsvorm komt daarom in aanmerking.

Uit voorgaande volgt dat drie van de tien rechtsvormen op basis van zeggenschap, aansprakelijkheid en flexibiliteit in principe in aanmerking komen voor parkmanagement. Voor deze drie rechtsvormen is een toetsingskader ontwikkeld tabel 8.1. Hierin zijn de randvoorwaarden vertaald in een waardering die aangeeft hoe de verschillende rechtsvormen die het meest logisch zijn, scoren ten opzichte van elkaar.

Bij bestaande bedrijventerreinen dient rekening gehouden te worden met bestaande contracten, afspraken, relaties van bedrijven afzonderlijk en bedrijven onderling en de reeds aanwezige organisatievorm. Om nu bij een voorgenomen activiteit de juiste keuze te kunnen maken is in tabel 8.1 een multicriteria analyse opgesteld.

Tabel 8.1 Multicriteria analyse voor de keuze van de meest passende rechts-vorm voor activiteiten van parkmanagementRechtsvorm: B.V. Stichting Coöp.Vereniging Criteria: Aansprakelijkheid Zeggenschap deelnemers Flexibiliteit

8.5.3 Proces van opbouw van de organisatie van parkmanagement

De keuze van de rechtsvorm voor de verschillende onderdelen van park-management is een complexe zaak. In figuur 8.7 is het procesverloop weergegeven van de keuze van de gewenste rechtsvorm van een activiteit voor de modulaire opbouw van de organisatiestructuur van het parkmanagement. In de volgende paragraaf zal dit schema in een praktijkvoorbeeld worden toegepast. Van belang bij de keuze van de rechtsvorm is steeds het beoogde doel van de participanten voorop te stellen.

Page 241: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

230

Figuur 8.7 De opbouw van de parkmanagement-organisatie.

8.6 Praktijkvoorbeeld: RiVu-parkmanagement

8.6.1 Organisatiestructuur en taakverdeling

In het voorgaande is weergegeven hoe de keuze van de rechtsvormen bij de verdere opbouw van de organisatiestructuur plaatsvindt. Voor het praktijkvoorbeeld RiVu-parkmanagement wordt dit nu verder uitgewerkt. Bij de totstandkoming van deze organisatiestructuur en de uitwerking van de onderliggende projecten zijn de onderzoekers van meet af aan (1995) betrokken, ze hebben hierin in hoge mate geparticipeerd. De huidige organisatiestructuur is aangegeven in figuur 8.8 [Bierens 1999].

Als uitgangspunt geldt dat er bij de opzet van de verdere ontwikkeling van activiteiten op enige wijze een relatie moet zijn met de projectorganisatie die met industriële symbiose begonnen is.

Deze organisatie heeft voor het proces van opbouw naar parkmanagement voorlopig voor een stichtingsvorm gekozen, omdat de kosten daarvan het laagst waren.

De Stichting RiVu heeft als doel in het project Duurzame Revitalisering gemeenschappelijk (bedrijfsleven + overheid) te zoeken naar mogelijkheden om economische groei, versterking van de concurrentiekracht van het bedrijfsleven en toename van de werkgelegenheid op het bedrijventerrein RiVu in 's-Hertogenbosch te combineren met een verdere afname van de milieubelasting. De Stichting vervult daarvoor een coördinerende, faciliterende, ondersteunende en stimulerende rol. Bewust is vanuit de doelstelling van een betere, evenwichtiger samenhang tussen milieu, economie en ruimte gekozen voor de stichtingsvorm. Men heeft niet gekozen voor de verenigingsvorm, omdat de leden die de doelstelling niet onder-schrijven in die rechtsvorm een mindere positieve rol kunnen spelen. In het project Duurzame Revitalisering RiVu werken samen:

Page 242: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

231

de bedrijvenvereniging Samenwerkingsverband RiVu te 's-Hertogenbosch; de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Oost-Brabant; de provincie Noord-Brabant; de gemeente 's-Hertogenbosch.

In de Stuurgroep en het Stichtingsbestuur zijn zowel het bedrijfsleven als de overheid vertegenwoordigd. In het Stichtingsbestuur, dat gevormd wordt door ondernemers, spelen provincie, gemeente en de Kamer van Koophandel een vaste adviesrol.

Figuur 8.8 Organisatiestructuur bedrijventerrein RiVu.

StuurgroepDe stuurgroep heeft drie taken. Ten eerste het realiseren van het noodzakelijke (bestuurlijke) draagvlak bij overheden, bedrijven, nutsbedrijven en het waterschap. Vervolgens het verlenen van ondersteuning aan het Stichtingsbestuur, de directeur en de werkgroepen bij het verkrijgen van subsidies en financiële middelen. Tot slot het bestuurlijk afstemmen bij een genuanceerde en flexibele toepassing van wet- en regelgeving.De stuurgroep komt ten minste één à twee maal per jaar bijeen en ontvangt regelmatig een rapportage van de werkzaamheden van de Stichting. De Gedeputeerde van de provincie functioneert als voorzitter.

StichtingsbestuurHet bestuur van de Stichting heeft tot taak coördinerend, monitorend en signalerend te opereren in de richting van de stuurgroep en de werkgroepen. Daarnaast vervult het een klankbordfunctie voor de werkgroepen en stuurt het de projectmanager/ directeur aan. Tenslotte draagt het bestuur verantwoording voor het budget van het projectmanagement. Het Stichtingsbestuur vergadert eens in de 6 à 8 weken en zo dikwijls als het dit noodzakelijk acht.Directeur

Page 243: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

232

De directeur wordt door het bestuur van de Stichting aangewezen en zorgt ervoor dat het proces adequaat verloopt. Hij biedt waar nodig begeleiding en onder-steuning. Zo is hij secretaris van alle werkgroepen. Hij waakt ook over de financiën. De directeur is verantwoording schuldig aan het Stichtingsbestuur.

WerkgroepenBinnen het project functioneren vooralsnog acht werkgroepen: Transport en logistiek, Utilities, Milieu, Terreinbeheer, Garagebedrijven en Vervoersmanage-ment en Openbaar vervoer, Inkoop, Personeel & Organisatie. De taak van de werkgroepen is de daadwerkelijke invulling en uitvoering van de deelprojecten. De werkgroepen maken bij aanvang van hun werkzaamheden een 'Plan van aanpak' en leggen dit voor aan het bestuur van de Stichting.

8.6.2 Feitelijke uitbouw van de organisatie van parkmanagement: een voorbeeld

Het voorbeeld betreft het uitbreiden van parkmanagement op het bestaande bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter. Uitgangssituatie is de huidige Stichting waaronder het parkmanagement ressorteert. Onder de rechtsvorm 'stichting' vinden op dit moment (1 November 2001) reeds verschillende strategische en operationele activiteiten plaats. Deze activiteiten worden afhankelijk van het onderwerp onder begeleiding van een daarvoor verantwoordelijke werkgroep verder begeleid. In deze paragraaf worden de strategische en operationele activiteiten per werkgroep in hoofdlijnen aangegeven.

8.6.2.1 Strategische activiteiten

Hieronder vallen de activiteiten die bedrijfsleven en overheid gezamenlijk aangaanzoals:

beheren en bewaken masterplan, bestemmingsplan, geluidcontouren; voeren van procedures; herstructurering, segmentering, optimalisatie logistiek enzovoort; optimalisatie utilities.

Stuurgroep, bestuur stichtingVoor een visie op de eerste vijf jaar van het bedrijventerrein is een masterplan gemaakt. Indien noodzakelijk kan het eerder geactualiseerd worden [Bierens maart 1997].

StichtingsbestuurOm een meer geconcretiseerde invulling te geven aan het masterplan en om inzicht te geven in de financiële middelen die noodzakelijk zijn voor de begeleiding van het project is een projectplan gemaakt [Bierens 1999]. Daar het projectplan zich over meerdere jaren uitsterkt, is het noodzakelijk ook een activiteitenplan te maken. In dit plan zijn steeds de doelen, de participerende partners en de activiteiten zowel

Page 244: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

233

strategisch als operationeel aangegeven om tot de verschillende (deel)projecten te komen [Bierens 2000].

Werkgroep Transport en logistiek Activiteiten:

herstructurering omgeving containerterminal en de zogenaamde natte zone [Buck Consultants International 1998]; activeren van containervervoer en bevorderen van multimodaal transport; het verder doorvoeren van segmentering.

Werkgroep Utilities Activiteiten:

cascadering van water [Hartjes juli 2000]; gezamenlijke inkoop van nutsvoorzieningen; het terugdringen van energiegebruik.

De haalbaarheidsonderzoeken die verricht zijn ten aanzien van cascadering van water, zijn te onderscheiden in technologische onderzoeken [Hartjes februari 2001] en organisatorische onderzoeken [Lith november 2001; Bongartz januari 2001]. Deze haalbaarheidsonderzoeken zijn in nauwe samenwerking met de tien grootste afnemers c.q. leveranciers van utilities op het bedrijventerrein en het waterschap totstandgekomen.

Werkgroep Milieu Activiteiten:

een milieustraat in combinatie met collectieve inzameling reststoffen; openbare wasstraatvoorziening; preventieplan voor bedrijfsafvalstoffen; bodeminformatiesysteem (inclusief riolering);calamiteitenplan/noodplan voor het gehele bedrijfsterrein inclusief mogelijk-heden voor gemeenschappelijk opleiding voor bedrijfshulpverlening e.d.

Werkgroep Inkoop Activiteiten:

collectieve afspraken over de inkoop en levering van goederen en diensten waaronder brandblusapparatuur, kantoorartikelen, brandstof, schoonmaak-artikelen, Arbo-dienstverlening, catering, groenbeheer en uitzendkrachten.

Werkgroep Terreinbeheer Activiteiten:

segmentering, (her)structurering;beheer en ontwikkelen van een collectieve parkeervoorziening, verkeers-veiligheid, groenbeheer, onderhoud van wegen, ondergrondse infrastructuur.

Page 245: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

234

StrategischDe Stichting heeft bij de provincie bezwaar gemaakt tegen een te grote uitbreiding van een bedrijf dat door de laatste wijzing van het bestemmingsplan nog slechts een beperkte uitbreidingsmogelijkheid had. De provincie heeft de bezwaren weerlegd en de Stichting heeft niet verder geprocedeerd.

Werkgroep Garagebedrijven Activiteiten (ad hoc):

collectieve opslagvoorziening voor nieuwe auto’s en occasions met faciliteiten (handeling, wasplaats- en tankfaciliteiten).

Werkgroep Vervoersmanagement en openbaar vervoer Activiteiten:

terugdringen van het autogebruik in het woon-werkverkeer;verbeteren van de fietsvoorzieningen en openbaar vervoer.

Werkgroep Personeel & Organisatie Activiteiten:

personeels- en organisatieaspecten om te komen tot een verdere samenwerking.

Werkgroep Geluid Activiteiten:

een geluidbeheerssysteem, waarbij de bedrijven zelf onder bepaalde rand-voorwaarden de verantwoordelijkheid krijgen om het geluid te beheersen van het totale bedrijfsterrein [Grontmij december 2001].

StrategischDe Stichting heeft tegen de provincie geprocedeerd tot aan de Raad van State inzake aanwijzing geluidcontouren bedrijventerrein. De Raad van State heeft de Stichting in het gelijk gesteld.

De Stichting heeft tegen de gemeente geprocedeerd inzake de toelating van een bedrijf dat eerder bij wijziging van het bestemmingsplan was uitbestemd. De zaak loopt nog bij de Raad van State; gemeente en bezwaarmakers zijn uiteindelijk vóór de uitspraak tot een oplossing gekomen.

8.6.2.2 Operationele activiteiten

Onder de operationele activiteiten worden die activiteiten verstaan die de studie-/ overlegfase inmiddels voorbij zijn en die door convenanten, raamafspraken en/of contracten concreet kunnen worden opgepakt.

Page 246: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

235

Werkgroep Transport en logistiek Activiteiten:

De herstructurering van de natte zone heeft een aanvang genomen. Met de grondeigenaren is een overeenkomst bereikt. Gronden worden bij wisseling van eigenaar zonodig gesaneerd.De containerterminal wordt inmiddels voor de derde maal uitgebreid. Overeenstemming is met aanliggende grondeigenaren bereikt en het werk zal in 2002 kunnen aanvangen.

Werkgroep Utilities Activiteiten:

Met een energieleverancier zijn vergevorderde afspraken gemaakt over de inkoop van elektriciteit en besparing op elektriciteitsverbruik. Naast een kortingspercentage wordt ook een besparing op verbruik van 10% gegarandeerd.Om inzicht te krijgen in de mogelijkheden van cascadering van water zijn verschillende deelonderzoeken verder uitgewerkt. Zo zijn of worden geconcretiseerd.inzet grond-, oppervlakte- of regenwater voor reinigingsactiviteiten [Hartjes januari 2001]. eigen (gezamenlijke) zuivering [Hartjes januari 2001]. gebruik van gescheiden stelsel [Hartjes december 2000].

Werkgroep Milieu Activiteiten:

Er is een raamafspraak aangegaan met een afvalinzamelingsbedrijf voor het efficiënt en op maat inzamelen van bedrijfs- en restafval, oud papier/karton, ferro en non-ferro metalen, verpakkingsfolie, gft-afval, glas, hout en gevaarlijk afval. Door schaalvergroting, gebruik van containers op maat en overzichtelijke facturering zijn voordelen te behalen. Een risicobeheersplan voor het gehele bedrijventerrein wordt in samenwerking met de gemeentelijke brandweer opgezet [Zanders februari 2002].

Werkgroep Inkoop Activiteiten:

Inmiddels zijn twee raamovereenkomsten aangegaan voor de leveringen van kantoor- en computerartikelen en diensten.

Werkgroep Terreinbeheer Activiteiten:

Inmiddels zijn een drietal raamovereenkomsten voor het aanbieden van telecommunicatiediensten op het gebied van spraak, data en internet aangegaan. Er zijn afspraken gemaakt op het gebied van kosten en serviceverlening. Daarnaast is een raamovereenkomst aangegaan met een installatiebureau om de

Page 247: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

236

deelnemers een adequate service ten behoeve van installatie, mutatie en dergelijke te kunnen aanbieden.Verder zijn vrijliggende fietspaden langs de hoofdroute gerealiseerd.

Werkgroep Garagebedrijven Activiteiten:

Er is een collectief haal- en brengsysteem voor klanten en medewerkers opgezet. Dit systeem zal verder uitgebouwd worden. Inmiddels is een verkeersveilige oplossing gerealiseerd voor het laden en lossen van auto’s.

Werkgroep Vervoersmanagement Activiteiten:

In nauwe samenwerking met overheid en bedrijven wordt in januari 2002 gestart met de invoering van een haal- en brengsysteem voor personeel van de bedrijven. Het vervoer zal plaatsvinden in de vorm van groepsvervoer op maat.

Werkgroep Personeel & Organisatie Activiteiten:Met een organisatieadviesbureau is een dienstenpakket overeengekomen met zaken als:

het creëren en beheren van personeelsoplossingen gebaseerd op bedrijven onderling;het beheersbaar maken van de stroom niet-vaste medewerkers; het aanbieden van aanvullende ondersteuning op gebied van personeels-management;het organiseren van themabijeenkomsten.

8.6.2.3 Uitbreiding parkmanagement

Voor al deze voorgaande activiteiten voldoet de rechtsvorm stichting uitstekend met name, omdat hierbij nog geen sprake is van investeringen of personeel. In het nu volgende voorbeeld zal dat wel zo zijn en wordt bezien welke rechtsvormen het meest geschikt zijn voor de uitbreiding van parkmanagement met deze module.

Het uitbreiden van de organisatie met een nieuwe moduleAls voorbeeld voor het oprichten van een module wordt in dit onderzoek een organisatie opgezet voor het gezamenlijk zuiveren van afvalwater. De benodigde haalbaarheidsonderzoeken zijn te onderscheiden in een technologisch [Hartjes januari 2001] en een organisatorisch onderzoek [Lith november 2001]. Bij deze module gaat het om de uitwerking van het technologische onderzoek van de Gemeenschappelijke Technologische Dienst over de gezamenlijke zuivering.

De nieuwe moduleDe activiteiten benodigd voor het oprichten en instandhouden van een module voor het gezamenlijk zuiveren van afvalwater kunnen onderscheiden worden in:

Page 248: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

237

beheer;onderhoud en bediening installaties; investeringen in installaties, gebouwen of grond.

De beheersactiviteiten sluiten naar aard het meest aan bij de Stichting RiVu. Eerst wordt nagegaan of de eerder gekozen stichtingsvorm eventueel aanpassing behoeft.Uit de toetsing blijkt de stichtingsvorm nog steeds het beste te voldoen vooral vanuit flexibiliteit. Voor beide andere activiteiten wordt het procesverloop van figuur 8.7 geheel door-lopen. Betrokken activiteiten worden getoetst aan de organisatorische rand-voorwaarden en vervolgens wordt de tabel voor de keuze van de meest passende rechtsvorm ingevuld.

Tabel 8.3 Multicriteria analyse voor de keuze van de meest passende rechtsvorm voor onderhoud en bediening installaties Rechtsvorm: B.V. Stichting Coöp. Vereniging Criteria: Aansprakelijkheid - - ++ Zeggenschap deelnemers + - + Flexibiliteit + - +

Uit de toetsing blijkt dat een coöperatieve vereniging de meest geschikte rechtsvorm is, omdat deze rechtsvorm een beperkte aansprakelijkheid mogelijk maakt.

Tabel 8.4 Multicriteria analyse voor de keuze van de meest passende rechtsvorm voor inbreng van c.q. investeringen in installaties gebouwen en/of grondRechtsvorm: B.V. Stichting Coöp. Vereniging Criteria: Aansprakelijkheid + - + Zeggenschap deelnemers ++ - + Flexibiliteit + - +

Uit de toetsing blijkt dat een besloten vennootschap de meest geschikte rechtsvorm is met name vanuit het criterium zeggenschap voor de betrokken investeerders. De eigendomsverhoudingen zijn op deze wijze veilig gesteld en daarmee de continuïteit.

KeuzeVoorgaande procesgang maakt duidelijk dat de activiteit gezamenlijke water-zuivering het beste in een drietal rechtsvormen kan worden georganiseerd:

beheerstaken in een stichtingsvorm; onderhoudstaken in een coöperatieve vorm; investeringen in de vorm van een besloten vennootschap.

Page 249: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

238

Dit leidt tot uitbreiding van de bestaande Stichting met deze twee modules.

Gevolgen van de uitbreiding voor de bestaande organisatie De Stichting RiVu-parkmanagement kan de beheersactiviteiten van de utility-C.V. onder haar hoede nemen. Die zijn te verdelen in verschillende taken:

directie en administratie; onderzoek en ontwikkeling; werving leden; ondersteuning en advisering.

De dagelijkse leiding is dan in handen van een directeur/parkmanager. Hij is verantwoording schuldig aan het bestuur van de C.V.

De Onroerend Zaak B.V. heeft als taak de onroerende zaken te verwerven, die nodig zijn voor de uit te voeren projecten. Financiering daarvan kan plaatsvinden uit kapitaalstortingen van de aandeelhouders en gelden van derden (financiering via geldleningen van banken).

De C.V. verzorgt het huren van onroerende zaken bij de Onroerend Zaak B.V. en het uitvoeren van operationele activiteiten die voor de gezamenlijke zuivering nodig zijn door personeel wat gedetacheerd wordt vanuit de Stichting. Worden de taken van een C.V. omvangrijker, dan kan het noodzakelijk blijken dat de C.V. de uit te voeren werkzaamheden zelf ter hand neemt met eigen personeel. Bij een eerste opzet van de C.V. lijkt het werken via personeel van de Stichting raadzaam, omdat personeel dan flexibel kan worden ingezet.

8.6.2.4 Uiteindelijke opbouw van het parkmanagement

Voor eventuele verdere uitbreiding van deze stichting met nieuwe activiteiten zal nu steeds gekozen worden voor een van de rechtsvormen stichting, besloten of coöperatieve vennootschap, zodat uiteindelijk een modulair opgebouwde alliantiestructuur als organisatievorm zal ontstaan die uit deze drie rechtsvormen bestaat. In figuur 8.9 is deze structuur ter illustratie aangegeven [Lith, e.a. november 2001]. Daar waar sprake is van een collectieve behartiging van belangen in de vorm van raamafspraken, van collectieve afname van diensten en/of goederen (bijvoorbeeld afvalinzameling, telecommunicatie voor de deelnemers) sluit de stichting de contracten. Zij bindt zich niet ten aanzien van daadwerkelijke ondernemingsactiviteiten zoals afspraken over directe levering tussen leverancier en afnemer.

Page 250: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

239

Figuur 8.9 Alliantiestructuur RiVu-parkmanagementbedrijf.

Financiering van de stichtingEr wordt een onderscheid gemaakt in verschillende soorten kosten.

Projectgebonden kosten. Deze worden opgebracht door de bedrijven die zakelijk belang hebben bij de realisering van projecten. Algemene kosten voor de stuurgroep en de werkgroepen. Deze kosten zijn beperkt. Het gaat hier om de tijd van de deelnemers. De deelnemende instanties nemen deze kosten meestal voor hun rekening. Kosten van projectmanagement. De kosten voor projectmanagement bestaan uit kosten voor projectmanager, huisvesting, administratieve ondersteuning, enz.

Tabel 8.5 Deelnemersbijdrage Bedrijven met aantal werknemers van/tot

Bijdrage per jaar in €(exclusief BTW)

1 – 4 114 5 – 9 227 10 – 19 340 20 – 34 454 35 – 49 681 50 – 74 908 75 – 99 1.135 100 – 199 1.702 200 – 299 2.269 300 – 399 2.950 400 – 499 3.630 500 en meer 4.540

Opzet van het project is het creëren van win-winsituaties. Dat betekent dat de opbrengsten de uitgaven moeten dekken. De opbrengsten komen uit percentages van contracten, lezingen, en contributie van de leden van de stichting. Hierbij wordt

Page 251: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

240

als uitgangspunt voor bepaling van het aantal werknemers gehanteerd het door de ondernemer opgegeven aantal werknemers (fulltime equivalenten) bij de Kamer van Koophandel Oost-Brabant per peildatum 1 januari (zie tabel 8.5).

8.6.2.5 Conclusies

Het opzetten van een parkmanagement is een zorgvuldig proces en dient vraaggericht plaats te vinden. Het is maatwerk en kan niet zomaar worden overgenomen van een ander terrein of worden aangeschaft bij een commerciële dienstverlener.De meeste organisatorische activiteiten kunnen via de rechtsvorm stichting plaatsvinden. Zodra activiteiten tot investeringen en personeel gaan leiden, komen ook andere rechtsvormen in aanmerking zoals coöperatieve vereniging en besloten vennootschap.De activiteiten van parkmanagement zullen uiteindelijk kunnen bestaan uit een modulaire structuur van de rechtsvormen stichting, coöperatieve vereniging en besloten vennootschap. De samenwerkingsverbanden die bij parkmanagement een rol spelen, hebben veel overeenkomst met alliantiestructuren. Parkmanagement is in Nederland totnogtoe een vrij onbekend verschijnsel dat niet of in beperkte mate voorkomt. Bij nieuwe bedrijventerreinen dienen de te vestigen bedrijven zo snel mogelijk bij de opbouw van parkmanagement te worden ingeschakeld.

Page 252: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

241

Hoofdstuk 9.Slotconclusies en aanbevelingen

Dit hoofdstuk geeft middels de slotconclusies tevens reflectie ten aanzien van de vraagstelling van paragraaf 1.5, zodat duidelijk wordt wat de resultaten van het onderzoek zijn. De hoofdvraag luidde is industriële symbiose een aantrekkelijk middel om te komen tot duurzame (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen? Tevens worden een aantal en aanbevelingen die uit de onderzoeksresultaten zijn voortgekomen gepresenteerd.

Slotconclusies

Welke betekenis heeft industriële symbiose in relatie tot duurzaam ondernemen?

Uit het onderzoek is gebleken dat door samenwerking van bedrijven en overheden op het niveau van bedrijventerreinen voordelen zijn te behalen en dat het kwaliteitsniveau van dergelijke terreinen op peil kan blijven. Industriële symbiose is een aantrekkelijk middel om te komen tot duurzame (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen en kan bijdragen aan duurzaam ondernemen. De structuur van bedrijventerreinen verandert continu en beleid op dit gebied, hoewel zeer wenselijk, is nog nauwelijks van de grond gekomen. Er is al enige praktijkervaring met industriële symbiose opgedaan en belangrijk daarbij is dat er een goede samenwerking, met respect voor elkaars verantwoordelijkheden, aan het ontstaan is tussen overheid en bedrijfsleven. Op deze wijze kan het latent aanwezige wantrouwen tussen overheid en bedrijfsleven in de toekomst worden weggenomen. Maar het bereiken van resultaten is een zaak van lange adem en er is sprake van een groot aantal belemmeringen, in de literatuur wordt hier te gemakkelijk aan voorbijgegaan waardoor ten onrechte het beeld ontstaat dat dergelijke projecten uit zichzelf ontstaan. Immers bedrijven zijn primair gericht op continuïteit en winst hoewel ze er mede daarom alle belang bij hebben om op de maatschappelijke ontwikkelingen aan te sluiten.

Ten aanzien van de theorievorming van industriële symbiose kan worden geconcludeerd dat op zich de bestaande literatuur geen feitelijke onjuistheden bevat maar vooral gericht is op beschrijvingen achteraf van processen die hebben plaatsgevonden. Juist door de beschikbaarheid van de informatie, kennis van het netwerk en inzicht in de drijvende kracht van het bedrijfsleven was het in dit onderzoek mogelijk om praktijkgerichte, bruikbare modellen te ontwikkelen en het wezen van parkmanagement zichtbaar te maken.

Page 253: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

242

Hoe is het beleid ten aanzien van industriele symbiose en hoe zou dat idealiter moeten zijn?

Het huidige strategische beleid wordt gekenmerkt door een grote hoeveelheid en diversiteit en sluit slecht aan bij de dagelijkse praktijk. Elk deelbeleid gaat uit van zijn eigen deelbelang wat op zich verklaarbaar is maar wat op uitvoeringsniveau van dit deelbelang leidt het tot tegenstrijdige en vaak onwerkbare situaties. Omdat het strategisch beleid van zowel milieu, economie, logistiek, ruimte als bio-diversiteit alle op operationeel niveau tot uitvoering komen op bedrijventerrein-niveau biedt dit de mogelijkheid om tot integratie van beleid en belang te komen. Het zou gewenst zijn als nieuw te ontwikkelen strategisch beleid voortaan minder prioriteit krijgt. Het is gewenst het huidige beleid eerst operationeel als pilot op bedrijventerrein niveau uit te testen. Dit kan veel nodeloze ergernis voorkomen. Dit betekent dat prioriteit moet worden gegeven aan het verkrijgen van samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven op bedrijventerreinniveau. Het bedrijfsleven en de daaraan gerelateerde organisaties moeten wel willen uitspreken deze verantwoordelijkheid op zich te nemen.

Is het mogelijk om besluitvorming ten aanzien van industriële symbiose analytisch te ondersteunen en het proces te managen?

Het kwantitatieve monitoringsmodel en het kwalitatieve model voor duurzaam-heidspotentie die in dit onderzoek ontwikkeld zijn geven een eerste aanzet voor het verrichten van rapportages door de bedrijven en het parkmanagement. Zij kunnen daarmee zelf verifieerbaar verantwoording afleggen over de stand van zaken met betrekking tot behaalde resultaten en verrichtte en te verrichten inspanningen door de bedrijven op een bedrijventerrein. De keuze als essentiële parameters van energie, materialen, water, ruimte, logistiek en biodiversiteit heeft het vertrouwen gekregen van de bedrijven, die deelnamen aan de praktijksituatie, omdat het aansluit aan bij de bedrijfsbeleving en de interne rapportagesystemen. Dit vergroot de kans op blijvend gebruik van deze modellen in de praktijk en biedt een goede basis om gaande weg andere informatie uit de enquête in te gaan bouwen. Indien deze systematiek op meerdere terreinen wordt toegepast, is deze informatie geschikt voor het volgen van de resultaten van het gevoerde beleid en kan als input dienen voor strategische samenwerking.

De methode van aanpak is als geschikt ervaren met name dat alle informatie, ook van vertrouwelijke aard, gezien de relatie van de onderzoekers m.n. met het bedrijfsleven mocht worden gebruikt en volledig beschikbaar en betrouwbaar was.

Het zwakke punt van de aanpak bleek de gebrekkige beschikbaarheid van informatie bij zowel de overheid als de nutsbedrijven, maar dit werd door de bedrijfsinformatie gecompenseerd. Ook is het vanzelfsprekend zo, dat veel ontwikkelde kennis nu reeds in veel projecten wordt gebruikt bijvoorbeeld via de handleiding voor duurzame bedrijventerreinen.

Page 254: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

243

Het ontwikkelde investeringsmodel is indicatief toepasbaar gebleken als methodiek bij de afweging van de meest duurzame investeringsoptie op bedrijfsniveau. Zo zijn een drietal praktijkvoorbeelden geanalyseerd, waarbij duidelijk werd dat er zowel financiële als duurzaamheids voordelen te behalen zijn.

Het strategisch managen van industriële symbiose kan plaats vinden middels samenwerking op regionaal niveau, het operationeel managen middels park-management. Het is belangrijk dat parkmanagement vraaggericht en op zakelijke wijze ontstaat. Voor uitbouw hiervan met activiteiten waarbij van feitelijke investeringen en dus risico sprake is, is toepassing van meerdere rechtsvormen noodzakelijk gebleken.

Resumerend kan worden gesteld dat de sterkte van industriële symbiose er in is gelegen dat het kansen op economische en duurzaamheidvoordelen biedt door ook buiten de grenzen van de eigen organisatie samen te werken en te opereren zoals op bijvoorbeeld een bedrijventerrein.

Vanzelfsprekend is dit gelijk ook de zwakte van industriële symbiose omdat het met andere partijen samenwerken altijd risico's met zich meebrengt. Aan de andere kant is dit in een zakelijke omgeving gebruikelijk. Zo kunnen bijvoorbeeld risico's verlaagd worden door outsourcing en de keuze van afschrijvingstermijnen. Dit is overigens weer een argument om parkmanagement niet sturend op te leggen.

Aanbevelingen vanuit deel 1

Om op langere termijn het strategische beleid beter te kunnen integreren is het gewenst om daarvoor de operationele ervaringen te benutten die op het bedrijventerrein worden opgedaan. Het is gewenst dat overheid en bedrijfsleven samen kiezen voor het schaalniveau van het bedrijventerrein voor de operationele uitvoering van het beleid. Dit is een praktische schaal die geschikt is om vanuit ieders belang tot integratie van beleid en beleidsuitvoering te komen waardoor de kwaliteit behouden kan blijven.Het bedrijfsleven zal zijn eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid moeten nemen, de overheid zal meer een borgende processturende rol op zich behoren te nemen. De organisatie van de samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven zal daarbij op bedrijfsterrein (en op regionaal?) niveau aanpassing behoeven. Het parkmanagement van een bedrijventerrein kan bij het verbeteren van deze alliantiestructuur zowel op strategisch als operationeel niveau een belangrijke sleutelrol vervullen.Bedrijven worden ten aanzien van industriële symbiose vooral met concrete resultaten geactiveerd en niet met allerlei studies en rapporten. Mede gezien het gebrek aan integraliteit van het operationeel beleid verdient het de voorkeur de nadruk te leggen op inspanningsverplichtingen en niet op resultaatverplichtingen.

Page 255: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

244

Aanbevelingen vanuit deel 2

Het rapportagesysteem van de kwaliteitssystemen van de bedrijven zal met name voor de parameters ruimte en biodiversiteit nog enige uitbreiding behoeven.Een vergelijkbare productefficiëntie als die voor de parameter energie is gebruikt, kan ook voor water, afval- en reststoffen en logistiek worden toegepast.Indien men de duurzaamheidspotentie wenst uit te breiden met de parameter arbeid, zal hiervoor gezien de complexiteit en het daarvoor benodigde vertrouwen een apart onderzoek moeten worden opgestart. Om biodiversiteit te kunnen bepalen is het noodzakelijk om de flora en fauna te inventariseren. In een aanvullend onderzoek zou een door de Landbouw-universiteit van Wageningen ontwikkelde methode kunnen worden uitgevoerd. De resultaten daarvan zouden met die van de methode van De Rietvelden/De Vutter kunnen worden vergeleken. Tijdens het onderzoek is geen gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Aanvullend onderzoek zou verricht kunnen worden naar wat het betekent voor de duurzaamheidspotentie, indien bijvoorbeeld een bedrijf het bedrijventerrein verlaat. Ook de variatie in de waargenomen getallen en het effect op de trend of de duurzaamheid kan in beeld worden gebracht. Het zou nuttig zijn deze monitoring op meerdere terreinen toe te passen. Een noodzakelijke voorwaarde is wel dat er een projectmanagement aanwezig is. Het zou erg zinvol zijn dat de overheid intern de beschikbare monitorings-informatie meer transparant maakt, zodat de grote hoeveelheid informatie die beschikbaar moet zijn, op eenvoudige wijze ook praktisch gebruikt kan worden. Voor de beheersbaarheid en besparing zou met betrekking tot informatie meer openheid door de gas-, water- en elektriciteitsbedrijven gewenst zijn.Het is gewenst het investeringsmodel verder uit te ontwikkelen aan de hand van meer praktijkervaring.

Aanbevelingen vanuit deel 3

Het parkmanagement behoort aan te sluiten op de behoefte van het bedrijventerrein. Het is geen standaard, maar betreft maatwerk. Het zal stap voor stap modulair moeten worden opgebouwd. Bij nieuwe terreinen is het gewenst zo snel mogelijk de verantwoordelijkheid voor parkmanagement bij het bedrijfsleven te leggen. Het is gewenst dat de organisaties van het bedrijfsleven meer vanuit het bedrijventerrein zal worden opgezet met ondersteuning van overkoepelende organisaties zoals MKB, VNO/ NCW en KvK. Hierdoor ontstaat ook een veel beter draagvlak en is pro- actieve inbreng in strategisch beleid veel beter mogelijk.Het zou een goede zaak zijn als op alle bedrijventerreinen samenwerking en parkmanagement totstandkomt Op deze wijze zou dan een totaalbeeld voor de overheid beschikbaar komen waarop het beleid op maat kan worden afgestemd.

Page 256: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

245

Voor het provinciale schaalniveau doen wij als suggestie om strategische en operationele allianties te ontwikkelen zoals aangeven in onderstaand schema.

In hoofdstuk 4 is ingegaan op de gewenste organisatie structuur voor overheid en bedrijfsleven. Tot slot wordt hierbij als voorbeeld een suggestie gedaan met schema voor toekomstige organisatiestructuren gezien vanuit bedrijventerrein niveau die toepasbaar kan zijn voor de provincie Noord Brabant.

Regionaal / overlegorgaanduurzame bedrijventerreinen

BZWMKBKvK

Provincie/ GemeenteWaterschap

RWS

StructuurvisieFinanciering parkmanagementRandvoorwaarden voor, en monitoring,rapportage, auditing van:Intensief ruimtegebruikSegmentering / clustering

energie, logistiek, materialenhinder, biodiversiteit, water

Oplossen knelpunten StrategischebeleidAdvisering;Revitalisering, herverkaveling grondenen gebouwen

MasterplannenFinanciering projectenMonitoring, rapportage, auditing t.b.v.

energie, materialen, ruimtelogistiek, water, hinderbiodiversiteit

Oplossen knelpuntenKansen signalerenUitvoering; revitaliseringHerverkaveling

Lokaal/ ParkmanagementDuurzaam bedrijventerrein

Herstructureringfonds

BOM / EZ

PIT/TELOSErvaringskennisKnelpuntenOntwikkelingenKetenprojecten

Project(onderdelen)Organisaties

Klankbord GS, SEOB, BMFduurzame bedrijventerreinen

Bewaking voortgangKnelpunten oplossen

AccountBedrijfs

organisaties

AccountOverheids

organisaties

Strategischeallianties

Operationeleallianties

Page 257: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

246

Page 258: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

247

LITERATUUR

Arcadis Heidemij Advies, Meer betrokkenheid bij de herstructurering van bedrijventerreinen (Arnhem april 1998)

Ast, van J.A., H. Geerlings, Milieukunde en milieubeleid, een introductie (Samson H.D., Tjeenk Willink, Alphen aan de Rijn 1995)

Ayres, R.U., Creating Industrial Ecosystems: A viable Management strategy?(INSEAD, Centre for the Management of Environmental Resources, Fontainebleu november 1994)

Ayres, R.U., L.W. Ayres, Industrial ecology: towards closing the materials cycle(Edward Elgar, Cheltman UK 1996)

Ayres, R.U., V. Norberg-Bohm, J. Prince, Industrial metabolism, and application of materials-balance principles for selected chemicals (Laxenburg IIASA, UK 1989)

AVV, Ontwikkeling personen- en goederenvervoer in drie CPB senario’s (DenHaag 1996)

Berendse, J., Landbouwuniversiteit, persoonlijke communicatie, Wageningen 2001

Beurskens, J.E.M. Samenwerking op maat Waterschap de Maaskant (Oss juni 1999)

Bierens, H., Activiteitenplan 2001 duurzame revitalisering bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter/Veemarktkade ('s-Hertogenbosch november 2000)

Bierens, H., Masterplan duurzame revitalisering bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter/Veemarktkade ('s-Hertogenbosch maart 1997)

Bierens, H., Projectplan 2000-2003 duurzame revitalisering bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter/Veemarktkade ('s-Hertogenbosch november 1999)

Blaauwbroek, Prikkels voor duurzaam ondernemen (Arenz, nr. 7, november 2001, pag. 8-9, Den Haag)

Bleumink, P., Logistieke strategie natte zone De Rietvelden/De Vutter (Buck Consultants International B.V., Nijmegen december 1998)

Boersema, J.J., J.W. Copius Peereboom, W.T. de Groot, Basisboek Milieukunde (Meppel 1991)

Bongartz J.M., Tussenrapportage onderzoek utility-organisatie (KPMG, Amstelveen december 1999)

Page 259: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

248

Boonman, P., Tijd voor duurzaamheid (Afstudeerverslag Faculteit Technologie en Management, Technische Universiteit Eindhoven mei 2000)

Boons F.A.A., L.W. Baas, The organisation of industrial ecology: the importance of co-ordination, Journal of Cleaner Production, 5 (1-2) 1997 (79-86)

Boons F.A.A., L.W.Baas, Types of industrial ecology: the problem of coördination, Journal of Cleaner Production, 5 (1-2) 1997 (79-86)

Brink, R.M.M. van den, G.P. van Wee, Energiegebruik en emissies per vervoerswijze (RIVM-rapport 773002007, Bilthoven 1997)

Broug, J.E., S.W. Hoek- Nieuwenbrug, T.W. Nieuwpoort, C.L.Sodenkamp Rechtsvormen (Kamer van Koophandel, Woerden 1997)

Brundtland G.H., ‘Our common future’ (Oxford University Press, Oxford 1987)

Buck Consultants International, Logistieke en ruimtelijke strategie De Rietvelden(Nijmegen 1998)

Centraal Plan Bureau (CPB) en ministerie van Economische Zaken, Verouderingvan bedrijventerreinen; een structuur voor herstructurering (Den Haag maart 2001)

Castells, M., The rise of the network society (Blackwell, Oxford 1996)

Centrale Raad voor de Milieuhygiëne, Advies Eigener Beweging. Heroriëntatie stoffenbeleid (Den Haag 1991)

Child, J., D. Faulkner, R. Pitkethly, The management of international acquisitions(Oxford University Press, Oxford 2001)

Côté, R.P., T. Smolenaars, Supporting pillars for industrial ecosystems, Journal of Cleaner Production, 5 (1-2) 1997 (67-74)

Cramer, J., Wat moet, wat hoort, wat loont milieu, Sensor 4 (2) DCMR Schiedam oktober 2001 (6-7)

Cramer, J.M., De groene golf (Jan van Arkel, Utrecht 1989)

Cramer, J.M., Milieumanagement: van 'fit' naar 'stretch' (Jan van Arkel, Utrecht 1997)

Cramer, J.M., Op weg naar duurzaam ondernemen (SMO, Den Haag 1999)

Cramer, J.M., W.J.G.van Lith, J.C.Welling, Strategisch milieumanagement in het Brabants Midden- en kleinbedrijf (Provincie Noord-Brabant, 's-Hertogenbosch 2000)

Page 260: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

249

Dam van, A.H., Unit controller brouwerij, persoonlijke communicatie (Heineken, 's-Hertogenbosch augustus 2001)

Doz, Y.L., G. Hamel, Alliance advantage (USA 1998)

Dulith, C.E., Op weg naar duurzaamheid ondernemen. Milieu hoort in de ondernemingsstrategie. Milieu en bedrijven doe het zelf, Wetgeving VROM (april 2001) Den Haag (10-13)

Erkman, S., Industrial ecology: an hystorical overview, Journal of Cleaner production, 5 (1-2) 1997

Essink, J., W. Konz, Notitie Vergunningverlening provincie Noord-Brabant('s-Hertogenbosch oktober 1985)

Europese Commissie, afdeling Milieu, Sixth Environment Action Programme(Brussel januari 2001)

Europese Commissie, Publicatieblad L 136: vaststellen van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groeten en fruit (mei 2001)

Franken, persoonlijke communicatie verslag met betrekking tot verkrijging onderzoekgegevens Waterschap de Maaskant ('s-Hertogenbosch maart 2000)

Frosch, R.A., N.E. Gallopoulos, Managing planet earth, Scientific American(september 1989)

Fussler, C., P. James, Driving eco-innovation; a breakthrough discipline for innovation and sustainability (Pitman Publishing, London 1996)

Gemeenschappelijke Technologische Dienst (GTD) Boxtel, Stand van zaken waterscan project RiVu (februari 2001)

Gemeente 's-Hertogenbosch, Convenant betreffende segmentering en bescherming grondwaterwinning tussen Heineken en overheid (28 juni 1989)

Gertler, N., J.R. Ehrenfeld, A down to earth approach to cleaner production, Technology review, 99 (2) 1996 (67 -74)

Graafmans, S., Industriële symbiose (Afstudeerverslag Centrum Milieutechnologie CMT Technische Universiteit Eindhoven oktober 1998)

Halem, C. van, Bedrijfsmodellen beslissingsondersteuning in theorie en praktijk(Schoonhoven 1993)

Hartjes, H., H. Wylick, C. Traa, Inventarisatie en aanbevelingen (Gemeenschap-pelijke Technologische Dienst, Boxtel juli 2000)

Page 261: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

250

Hartjes, H., H. Wylick, C. Traa, Stand van zaken waterscan (Gemeenschappelijke Technologische Dienst, Boxtel februari 2001)

Hartjes, H., H. Wylick, C. Traa, Uitwerking suggestie gebruik van gescheiden stelsel (Gemeenschappelijke Technologische Dienst, Boxtel december 2000)

Hartjes, H., H. Wylick, C. Traa Uitwerking suggestie gezamenlijke zuivering(Gemeenschappelijke Technologische Dienst, Boxtel januari 2001)

Hartjes, H., H. Wylick, C. Traa, Uitwerking suggestie inzet grond en oppervlakte of regenwater voor reinigingsactiviteiten (Gemeenschappelijke Technologische Dienst, Boxtel januari 2001)

Hartjes, H., J.E.M. Beurskens, C.C.F.M. van den Thillart, Bedrijventerrein De Rietvelden/DeVutter op weg naar duurzaamheid, Het Waterschap 2001/11 (mei 2001) 518-523

Heida, J.F. e.a., Werken met ISO 14000 (Nederlands Normalisatie Instituut, Delft 1997)

Helmink, J., J. Jurriens, M. Schlosser, Realising Successfull Alliances. What work and what does not work (Twijnstra Management Consultants, Amersfoort augustus 2000)

Janssen, F.J.J.G, W.J.M. Konz, C.C.F.M. van den Thillart, Duurzamebedrijventerreinen monitor; Pilot De Rietvelden/De Vutter (Faculteit Scheikundige Technologie, Technische Universiteit Eindhoven oktober 2001)

Janssen, M.H.A., Energetische integratie. Duurzame revitalisering bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter te 's-Hertogenbosch (Afstudeerverslag Technische Universiteit Eindhoven, Afdeling Installatietechniek Eindhoven augustus 2000)

Keckler, S.E., D.T. Allen, Material reuse modeling: a case study of water reuse in an industrial park, Journal of industrial ecology 2 (4) 1998 (79-92)

KIWA, Uitlooggedrag van drinkwaterslib van waterleidingbedrijven, Mededelingnr. 120 (1992)

Klerck, R.J., Energie (maandverslag Heinekenbrouwerij 's-Hertogenbosch september 2001)

Klerck, R.J., management rapportage kosten grondwaterwinning Heineken('s-Hertogenbosch januari 1999)

Konz, W., W. Ottevanger, Inpassing van Milieubeleid en regionale economische ontwikkelingen (Provincie Noord-Brabant, Grontmij NV, 's-Hertogenboschseptember 1993)

Page 262: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

251

Konz, W., W. Ottevanger, Milieubeleid in regionale ontwikkelingen (Provincie Noord-Brabant, Grontmij NV, 's-Hertogenbosch september 1993)

Konz, W.J., C.C.F.M van den Thillart, Bezoekrapport 'Industrial development council Kalundborg Region’ ('s-Hertogenbosch 1997)

Konz, W.J., C.C.F.M. van den Thillart, Bezoekrapport 'Hergebruik netwerk bondsstaat Stiermarken, Oostenrijk' ('s-Hertogenbosch september 2001)

Konz, W.J.M., A.B.M. Boezeman, Bedrijventerreinen: milieu en ruimtelijke ordening lopen elkaar voor de voeten, ROM-magazine (magazine over ruimtelijke ordening en milieubeheer, een uitgave van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) (3) nr.11(november 1985) 13 - 16

Konz, W.J.M., K. Verschueren, Economie en milieu. Milieu als concurrentiefactor, Leefmilieu 20 (nr.1) Antwerpen 1997 (pag.6 - 10)

Konz, W.J.M., Masterplan industrieterrein Moerdijk en Havenschap Moerdijk(Ambtelijke werkgroep Noord-Brabant oktober1986)

Konz, W.J.M., Omgaan met milieu in de chemische industrie (Onderzoeksrapport in kader van postdoctorale opleiding Milieubeheer in de Industrie, Foundation TopTech studies Technische Universiteit Delft, 's-Hertogenbosch 1993)

Kruithof, E., Bezoekverslag Rioolwaterzuiveringsinstallatie waterschap de Maaskant (maart 2000)

Laak, P.J.A. van, F.A.A. Boons, e.a., Industriële ecosystemen, naar duurzame ketens en duurzame bedrijventerreinen (Stichting Maatschappij en Onderneming, Den Haag 1999)

Laak, P.J.A. van, M.J. Bouma, A.F.L. Slob, Ketenbeheer op Maasvlakte 2,Rapportage Projectorganisatie Maasvlakte 2 (Rotterdam 1997)

Lammers, J. (NOVEM), persoonlijke communicatie juli 2001

Leeffers, K, Overeenkomst levering restwater Heineken versus Waterschap de Maaskant (Oss maart 1998)

Lemmens, L., persoonlijke communicatie september 2001

Lith W., F. Peeters, Bodemsanering De Rietvelden/ De Vutter 1992-1995 (Bedrijfs Milieudienst 's-Hertogenbosch november 1995)

Lith, W., e.a., RiVu-parkmanagement. Beschrijving van een utlity organisatie voor het project Duurzame Revitalisering Bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter/Veemarktkade TMU Adviesgroep BV (Eindhoven november 2001)

Page 263: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

252

Lorange, P., J. Roos, Strategische allianties, vorming, implementatie en evolutie(Schiedam 1995)

Lowe, E.A., L.K. Evans, Industrial Ecology and industrial ecosystems, Journal of Cleaner production, 3 (1-2) 1995 (47-53)

Lowe, E.A., S.R. Moran, D.B. Holmes, Eco-industrial Parks: a handbook for local development teams (Indigo Development, Oakland CA 1998)

Lowe, E.A., S.R. Moran, D.B. Holmes, Fieldbook for the development of eco-industrial parks (Indigo Development Vol. 2. Final report Research Triangle Institute Project nummer 6050, 1996)

Mangan, A., By-product synergy: A strategy for sustainable development; a primer(Business Council for Sustainable Development-Gulf of Mexico, Austin, Texas, april 1997)

Meadows, D.L., The limits to the growth (Universe books, New York 1972)

Ministerie van Economische Zaken & NOVEM, Meer private betrokkenheid bij de herstructurering van bedrijventerreinen (Den Haag november1999)

Ministerie van Economische Zaken en ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Nota Milieu en economie op weg naar een duurzame economie (Den Haag 1997)

Ministerie van Economische Zaken, Concurrentietoets 1997 (Den Haag 1997)

Ministerie van Economische Zaken, Duurzame bedrijventerreinen. Handreiking voor het management van bedrijven en overheden (Den Haag 1998)

Ministerie van Economische Zaken, ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, ministerie van Verkeer en Waterstaat, ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij, Milieu en economie: op weg naar een duurzame economie (Den Haag 1997)

Ministerie van Economische Zaken, Nieuwe kansen voor bestaande terreinen (Den Haag maart 1996)

Ministerie van Economische Zaken, Terreinwinst voor economie en milieu. De praktijk van bedrijventerreinen (Den Haag 1999)

Ministerie van Economische Zaken, Voortgangsrapportage clusterbeleid (Den Haag 1999)

Ministerie van Verkeer en Waterstaat, NVVP, hoofdlijnen van beleid (Den Haag oktober 2000)

Page 264: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

253

Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Tweede structuurschema verkeer en vervoer(SVV 2) (Den Haag 1996)

Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Van A naar beter, Nationaal verkeers- en vervoersplan 2001-2020 (Den Haag mei 2001)

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Op weg naar duurzaam ondernemen; milieu hoort in de ondernemingsstrategie (Den Haag april 2001)

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, NationaalMilieubeleidsplan (NMP) 1 (Den Haag 1989)

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, NationaalMilieubeleidsplan (NMP) 2 (Den Haag 1993)

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, NationaalMilieubeleidsplan (NMP) 3 (Den Haag 1998)

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Eenwereld en een wil; werken aan duurzaamheid; Nationaal Milieu Beleidsplan (NMP) 4 (Den Haag juni 2001)

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Ruimtemaken, ruimte delen; vijfde nota Ruimtelijke ordening 2000/2020 (Den Haag mei 2001)

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Inspiratieboek Intensief Ruimtegebruik op bedrijventerreinen, Stimulerings-programma Intensief Ruimtegebruik (Den Haag november 2000)

Molendijk, K., J. Grosskurth, W. Grevers, J. Rotmans, Prognoses onder de loep,Arena, 4 juli 2001

Moore, The death off competition (1996)

IMAG-DLO, Biologics: a simulation study directed to the logistics of biomass collection, (Institute for environment and agriculture, Wageningen 1996)

NOVEM, Energiegids (Utrecht 1998)

Oosthoek Encyclopedie van het milieu (Houten 1984)

PIT Project Innovatie Team rapportage 1998- 2001 ('s-Hertogenbosch oktober 2001)

POL, ‘Voorontwerp Provinciaal Omgevingsplan Limburg: liefde voor Limburg’(Provincie Limburg 2000)

Page 265: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

254

Porter, M.E., Competitive strategy (The free press, New York 1980)

Porter, M.E., The competitive advantage of nations (Mac Millan press, London 1990)

Price Waterhouse Coopers (PWC), Systeemplan van het monitoringssysteem voor het NOVEM-programma 'Duurzame Bedrijventerreinen' (Den Haag juni 2001)

Provincie Noord-Brabant, Handreiking efficiënt ruimtegebruik op bedrijven-terreinen ('s-Hertogenbosch februari 1999)

Provincie Noord-Brabant, Milieu in bruikleen (Provinciaal Milieubeleidsplan, 's-Hertogenbosch maart 1991)

Provincie Noord-Brabant, Milieubeleidsplan 2000-2004 ('s-Hertogenbosch maart 2000)

Provincie Noord-Brabant, Onderzoek naar de mogelijkheden in West-Brabant voor grootschalige terreinen voor bedrijven met specifieke vestigingsvoorwaarden provincie Noord-Brabant ('s-Hertogenbosch februari 1996)

Raad van State, Jaarverslag 2000 (Den Haag maart 2001)

Raad voor het Milieubeheer, Biodiversiteit als beleidsconcept; reeks achtergrond-studies (Den Haag 1996)

Raad voor het Milieubeheer, Milieugerichte levenscyclusanalyse op functieniveau(casestudie over drinkwater-systemen, Achtergrondstudie P 96-03)

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Zorgen voor morgen; Nationale milieuverkenningen 1985-2010 (Alphen aan de Rijn 1988)

Roelofs, E.M.G., J.W. Ekelenkamp, Realisatie duurzame bedrijventerreinen: faalfactoren en oplossingsrichtingen in de praktijk, (TNO-Mep, Rapp. R2001/110, Apeldoorn, oktober 2001)

Schwarz, E.J., K.W. Steiniger, Implementing nature’s lesson: the industrial recycling network enhancing regional development, Journal of Cleaner production,5 (1-2), 1997 (47-56)

Sociaal-Economische Raad (SER), Advies nr. 00/08: sociaal-economisch beleid 2000-2004 (Den Haag juni 2000)

Stichting Maatschappij en Onderneming (SMO), Op weg naar duurzaam ondernemen (Den Haag juni 1999)

Stichting Reinwater, Rein water op bedrijventerreinen (Position paper onkruidbestrijding, Amsterdam 2001)

Page 266: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

255

Strebel H., E.J. Schwarz, Kreislauforientierte unternemenskoöperationen Stoff-strommanagement durch innovative Verwertungsnetze (Wien /München 1998)

Strebel, H., E.J. Schwarz, M.M. Schwarz, Externe recycling in Productionsbetrieb Rechtliche Aspekte und Betriebswirtschafliche Voraussetzungen (Manz/Wien 1996)

Telos, De Telosmethode (KUB, Tilburg 2000)

Thillart C.C.F.M. van den, W.J.M. Konz, A.J.D. Lambert, F.J.J.G. Janssen, Industriële symbiose bedrijventerreinen op weg naar duurzaamheid, Bedrijfskunde(73) 3 (2001) 66 - 77

Thillart, C.C.F.M. van den, Hoogwaardige industriële grondwateronttrekking; onderzoek naar de mogelijkheden ter bescherming en beheersing(Onderzoeksrapport in kader van postdoctorale opleiding Milieubeheer in de Industrie, Foundation TopTech studies Technische Universiteit Delft, 's-Hertogenbosch 1993)

Thillart, C.C.F.M. van den, Interne notitie Heineken over de ontwikkeling van de containerterminal te 's-Hertogenbosch (BCT), oktober 1999

Thillart, C.C.F.M. van den, W.J.M. Konz, M.P.C. Weijnen, Bedrijventerreinen als spil in de dynamiek van een duurzame ontwikkeling (Niet gepubliceerde handout ter gelegenheid van het bezoek van Z.K.H. Prins Willem Alexander aan de brouwerij van Heineken BV in Den Bosch op 29 oktober 1996, 2-4)

Twijnstra & Gudde, Evaluatie Projecten Innovatie Team (Amersfoort november 2001)

Unie van Waterschappen, Waterschapsbelastingen in de 21e eeuw (Eindrapport van Commissie onderzoek Financiering (Togtema), oktober 1999)

Vereniging van Afvalverwerkers, persoonlijke communicatie Utrecht 2001

Vereniging van Nederlands gemeenten (VNG), Bedrijven en Milieuzonering (Groene reeks, Den Haag 1992)

Vereniging voor Energie, Milieu en Water (VEMW), Journaal februari 2000, bijlage Verontreinigingsheffingen 1995-2000

Vereniging voor Energie, Milieu en Water (VEMW), Journaal juni 1999, bijlage met overzicht leidingwatertarieven in 1999

VNO/NCW, Milieuzorg in samenspel (Commissie bedrijfsinterne milieuzorgsystemen, Den Haag juni 1998)

Voet, E. van der, R. Huele, A. Oosterhof, R. Flipphi, (1996) Biodiversiteit als beleidsconcept (Raad voor het Milieubeheer, Den Haag 1996)

Page 267: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

256

Wagenaar, W.A., Duurzame ontwikkeling van gedrag (Leiden 2001)

Wallner, H.P., M. Narodoslawsky, Journal of Cleaner production, 2 (3-4) 1995 (167-171)

WBCSD 1, Cowe, R., Measuring eco-efficiency, a guide to reporting company performance (World Business Counsel for Sustainable Development, Geneve Switzerland juni 2000)

WBCSD 2, Lehni, M., Eco-efficiency, creating more with less impact, (World Business Counsel for Sustainable Development, North Yorkshire UK oktober 2000)

WCED, Our Common future (World Commision on Environment and Development, Cambridge University Press, Cambridge 1987)

Wens, J.A., persoonlijk communicatieverslag met betrekking tot verkrijging onderzoek gegevens Waterleidingbedrijf Oost Brabant W.O.B. ('s-Hertogenbosch maart 2000)

Wijffels, H., Financieel dagblad september 1998

Wijnker, P.J., J.C.T.M. Doorakkers, e.a., Duurzame bedrijventerreinen. Hand-reiking voor het management van bedrijven en overheid (Den Haag 1998)

Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden, Rapportage begrotings-vergelijking (Dordrecht september 1996)

Page 268: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

257

BIJLAGEN

Page 269: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

258

Page 270: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

259

Bijlage 1 Lijst met afkortingen

Amoebe Algemene Methode voor OEcologische Beschrijving ANWB Algemene Nederlandse Wielrijdersbond Arbo Arbeidsomstandigheden BA Beperkte Aansprakelijkheid BAT Best Available Technology B.V. Besloten Vennootschap BCTN Bossche Container Terminal Nijmegen BOM Brabantse Ontwikkelings Maatschappij BMF Brabantse Milieu Federatie BPM Best Practical Means BSB Bodem Sanering Bedrijventerreinen BTM Best Technical Means BZW Brabantse en Zeeuwse Werkgeversvereniging CBS Centraal Bureau voor de Statistiek CNV Christelijk Nationaal Vakverbond COD/CZV Chemisch Zuurstofverbruik Coöp. Ver. Coöperatieve vereniging CPB Centraal Plan Bureau C.V. Commanditaire Vennootschap CWS Centrale Wasserijen DBT Duurzame Bedrijventerreinen E&W Energie en Water EC Europese Commissie ETH Eidgenössische Technische Hochschule, Zürich EU Europese Unie EUR Erasmus Universiteit Rotterdam EZ Ministerie van Economische Zaken FNV Federatie Nederlandse Vakbeweging Fte Fulltime equivalenten GER Gross Energy Requirement GTD Gemeenschappelijke Technologische Dienst GVW Gross Vehicle Weight HACCP Hazard Action Critical Control Points HVW High Vehicle Weight ICIS International Integrative Studies, Universiteit van Maastricht ICT Informatie Communicatie en Technologie IMAG-DLO Instituut voor Milieu- en Agritechniek - Dienst Landbouw Onderzoek INES Industrieel Eco Systeem IPO Inter Provinciaal Overleg IS Industriële Symbiose ISO Internationale Standaard Organisatie IT Informatietechniek KAM Kwaliteit, Arbeidsomstandigheden en Milieu KEMA Keuringsinstituut voor Elektrische Materialen KUB Katholieke Universiteit Brabant KvK Kamer van Koophandel LCA Life Cycle Assessment LNV Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij MKB Midden- en Kleinbedrijf

Page 271: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

260

N.V. Naamloze Vennootschap NAFTA North American Free Trade Agreement NCW Nederlands Christelijke Werkgeversvereniging NME Nota Milieu en Economie NMP Nationaal Milieubeleids Plan NOVEM Nederlandse Onderneming Voor Energie en Milieu NVA Nederlandse Vereniging van Waterbeheer NVVP Nationaal Verkeer en Vervoer Plan OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling OZB Onroerend Zaak Belasting PCSD Presidents Council on Sustainable Development PIT Project Innovatie Team POL Provinciaal Omgevingsplan Limburg PPP Profit People Planet PPS Public Private Samenwerking PWC Price Waterhouse Coopers RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RiVu De Rietvelden/De Vutter RO Ruimtelijke Ordening RvM Raad voor Milieuhygiëne RWZI Rioolwaterzuiveringsinstallatie SER Sociaal Economische Raad SEOB Sociaal Economisch Overleg Brabant SHE Safety Health Environment SPR Stichting Parkmanagement RiVu STRETCH Selection of Strategic Environmental Challenges SVV Structuurplan Verkeer en Vervoer Telos Brabants centrum voor duurzaamheidvraagstukken TNO-MEP Toepassing van Natuurwetenschappelijk Onderzoek - Milieu-, Energie- &

ProcesinnovatieTUE Technische Universiteit Eindhoven TZV Totaal Zuurstofverbruik UA Uitgesloten Aansprakelijkheid V&W Ministerie van Verkeer en Waterstaat VEMW Vereniging Energie Milieu Water VNO Vereniging van Nederlandse Ondernemingen VROM Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieubeheer en

RijkshuisvestingVTC Verenigde Trucker Combinatie WA Wettelijke Aansprakelijkheid WBCSD World Business Councel for Sustainable Development WCED World Commission on Environment and Development WOB Waterleidingmaatschappij Oost-Brabant

Page 272: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

261

Variabelen Bg Beladingsgraad De Duurzame energie E Energie input Fe Fossiele energie i Een bepaald bedrijf K Referentiejaar Pe Productefficiëntie Vw Vervoerswijze

P Drukverschil Q Debiet

SubscriptsAn aanleg natuur Db lucht doorlatende bodem Ef ecologische functies Eg emissie geur Egt emissie geluid Et trillingen Es emissie stof Ev externe veiligheid End duurzame energie bronnen Ennd niet duurzame energiebronnen Gb groen bomen Gg gevoeligheid geur Ggt gevoeligheid geluid en trillingen Gs gevoeligheid stof Gsg gevoeligheid storing Gt gevoeligheid trillingen Gev gevoeligheid externe veiligheid Gv gevoeligheid visuele hinder Msg mate van storingsgevoeligheid Mv mate van visuele hinder Mevm hernieuwbare materialen Manvm niet hernieuwbare materialen(eindig) Manvmr gerecyclede niet hernieuwbare materialen Mz milieuzorg Ob onkruidbestrijdingsmiddelen P maximale rendement Pk productiekwaliteit Pv productveiligheid R rendementsgetal Rucl clustervorming Ruir intensief ruimte gebruik Rum mobiliteit Ve veiligheid Wagw grondwater Warw regenwater Wamg meervoudig gebruik water Wp waterpeilbeheer Wz wegenzout

Page 273: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

262

Bijlage 2 Enige achtergronden voor het verkrijgen van gegevens

In deze bijlage wordt ingegaan op specifieke aspecten van het verkrijgen van gegevens van de actoren: bedrijven, overheden en energie-, water- en gasbedrijven.

Bedrijven

Algemene gegevens over de bedrijven op een bedrijventerrein kunnen verkregen worden bij KvK, MKB, BZW en eventueel bij de bedrijvenvereniging (parkmanagement). De werk-geversorganisatie die het meest direct betrokken is bij de bedrijven op het bedrijventerrein, is onmisbaar voor het systematisch achterhalen van bedrijfsinformatie. Een dergelijke organisatie heeft het vertrouwen van de te interviewen bedrijven.De vraagstelling moet gericht zijn op de parameters energie, logistiek, materialen, water, hinder, ruimte en biodiversiteit.

Informatiebronnen voor algemene gegevens zijn: MKB, KvK, BZW en bedrijvenvereniging (parkmanagement); gezamenlijke georganiseerde voorzieningen.

Informatiebronnen voor specifieke gegevens zijn: voor utilities en hinder: milieujaarverslagen, vergunningen, energie- en waternota’s, rapportages aan bevoegd gezag; voor afval en logistiek: in- en verkoopcontracten;voor ruimte en biodiversiteit: beleids- en masterplannen van bedrijven.

EnergiegebruikDe grotere bedrijven houden hun energiecijfers goed bij in verband met meerjarenafspraken en/of benchmarking. De gegevens zijn vanuit deze bron beschikbaar. Zogenaamde MKB-bedrijven kunnen hun energiecijfers herleiden uit de energienota. Ten aanzien van energiecascadering zijn geen kwantitatieve gegevens voorhanden bij de bedrijven. Wel bekend zijn de maatregelen die genomen zijn ten behoeve van energiebesparing.

LogistiekDaar logistieke activiteiten door veel bedrijven worden uitbesteed aan logistieke contractors en deze gecombineerd rijden voor andere bedrijven, zijn specifieke gegevens voor afzonderlijke bedrijven moeilijk te achterhalen. Administratie van in- en uitgaanscontrole biedt hiervoor aanknopingspunten. Meestal kan uiteindelijk een globale indicatie worden gegeven van het aantal vervoersbewegingen. Vaak zitten logistieke dienstverleners dicht bij de opdrachtgever, wat inhoudt dat ze dan op hetzelfde bedrijventerrein aanwezig zijn. In dergelijke situaties moet dan ook opgelet worden voor dubbeltellingen. Betrouwbare beladingsgraadgegevens zijn moeilijk verkrijgbaar en moeten dan ook geschat worden. Het in kaart brengen van logistieke informatie vergt veel ervaringskennis.

MaterialenHierbij onderscheiden we:

inkomende (grondstoffen) en uitgaande materialen (reststoffen); type bedrijven: productie- en handelsbedrijven.

De gegevens voor het gebruik van de benodigde hoeveelheden grondstoffen voor productie zijn bij de bedrijven bekend via de inkoopnota’s. Echter, men vindt deze informatie vertrouwelijk (concurrentiegevoelig) en deze wordt slechts moeizaam verstrekt.

Page 274: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

263

De gegevens voor reststoffen van productiebedrijven zijn te achterhalen via nota’s van afnemers. Reststoffen hebben een hergebruikswaarde en zijn voor een ander bedrijf grondstof. Bij berekeningen moet om deze reden worden gelet op dubbeltellingen. Indien reststof tot de categorie gevaarlijk afval behoort, heeft deze stof een eigen vergunningnummer.

WaterIndien het inkomende water afkomstig is van een waterleidingbedrijf, kan de kwantiteit van het ingenomen water herleid worden via de waternota’s. Indien het inkomende water afkomstig is van wellen, kunnen de kwantitatieve gegevens herleid worden uit de jaarlijkse opgave aan het bevoegd gezag.Informatie over de kwaliteit en kwantiteit van afvalwater zijn, afhankelijk van het soort bedrijf, vaak moeilijker te achterhalen dan van het inkomende water. Een bedrijf kan zelf geheel of gedeeltelijk zuiveren of het waterschap of zuiveringsschap verricht deze taak voor de bedrijven. Bij zelfzuivering zijn kwantitatieve gegevens te achterhalen uit de nota lozing van het effluent, en de kwaliteit van het te lozen effluent uit de lozingsvergunning. Bij zuivering door het waterschap of zuiveringsschap worden de bedrijven verdeeld in twee groepen. Van de zogenaamde meetbedrijven zijn deze gegevens exact bekend. Bij niet-meetbedrijven is vaak alleen de kwantiteit bekend en wordt de vuillast geschat. De vuillast (vervuilingeenheden) en de kwantitatieve hoeveelheden per bedrijf kunnen op de aangifte van de zuiveringsheffing van het waterschap of zuiveringsschap worden gevonden.

RuimtegebruikIn deze vraagstelling is ook kwaliteit van de bodem meegenomen. Een indicatieve schatting van het ruimtegebruik: bebouwd, verhard, parkeer- en groenoppervlakte zijn bekend. Met het bestemmingsplan kan aangegeven worden welke bebouwingsruimte nog aanwezig is. Bodemgegevens zijn gevoelige data en worden vrijwel alleen gegeven wanneer er geen vervuiling van de bodem is. Informatie over de bodemsituatie is bekend bij de provincie. Ook is informatie over bodemkwaliteit bekend bij de BSB, een organisatie van de bedrijven zelf. Deze informatie wordt echter niet verstrekt.

Overheden

De provincieDoor gecompartimenteerde wetgeving zijn afdelingen bij de bevoegde gezagen ook volgens deze methodiek ingericht. Dat betekent dat uit verschillende afdelingen gegevens gegenereerd moeten worden en dit kost veel tijd. Betrokken afdelingen zijn natuur, milieu en ruimtelijke ordening, waterstaat, economische zaken en kabinet. Inzake bedrijfsgegevens heeft de provincie informatie over bedrijven waarvoor zij bevoegd gezag is. Afhankelijk van het type inrichting gaat het om de gegevens betreffende emissies naar lucht, grondwatergebruik, biodiversiteit, bodem, geluid, hinder en risicobeheersing. Algemene gegevens inzake het bedrijventerrein kunnen verkregen worden bij de afdelingen:

(milieu)beleid;wat betreft de verkeersveiligheid: het regionaal orgaan verkeersveiligheid.

De gemeente Betrokken afdelingen zijn economische zaken, grondzaken, gemeentewerken, brandweer, ruimtelijke ordening en milieu, verkeer en vervoer. Inzake bedrijfsgegevens heeft de gemeente informatie over die bedrijven waarvoor zij bevoegd gezag is. Afhankelijk van het type inrichting gaat het om gegevens betreffende

Page 275: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

264

emissies naar lucht, grondwatergebruik, biodiversiteit, bodem, geluid, hinder en risico-beheersing.Algemene gegevens inzake het bedrijventerrein kunnen verkregen worden bij de afdelingen:

groenvoorziening, infrastructuur, verkeersvoorzieningen, rioleringen; ruimtelijke ordening.

Het waterschap De meeste waterschappen hebben twee taken: het beheren van het water, zowel kwalitatief als kwantitatief, en het zuiveren van afvalwater. Gegevens over vervuilingseenheden organische en anorganische vervuiling zijn beschikbaar. Gegevens over specifieke vervuilingen moeten volgen uit de desbetreffende vergunningen. Het waterschap is het bevoegd gezag voor bedrijven die lozen op oppervlaktewater en bedrijven die een specifieke vuillast produceren. Gegevens zijn beschikbaar over kwaliteit en kwantiteit van het te lozen afvalwater. De vuillast van het afvalwater wordt berekend over zowel het organische als het anorganische deel middels heffingen. Deze vuillasten zijn te herleiden uit de nota’s.

RijkswaterstaatRijkswaterstaat heeft onder andere als taak het beheren van rijkswater (zowel kwalitatief als kwantitatief) en de rijkswegen. Rijkswaterstaat is voor bedrijven die lozen op rijkswater, het bevoegd gezag. Gegevens zijn beschikbaar over kwaliteit en kwantiteit van het te lozen afvalwater. Rijkswaterstaat telt scheepvaartbewegingen. Bij deze tellingen worden ook gegevens meegenomen over soort en hoeveelheid lading in tonnen (begin- en eindbestemming). Rijkswaterstaat doet ook verkeerstellingen op de rijkswegen.

Energie-, water- en gasbedrijven

Deze instellingen kunnen gegevens verstrekken over het totale energie-, gas- en watergebruik, zowel per bedrijf als collectief van de op het bedrijventerrein aanwezige bedrijven. Door privatisering van de energie-, water- en gasbedrijven zijn aanspreekpunten moeilijk te benaderen en verloopt de gegevensverstrekking lastig en complex.

Page 276: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

265

Bijlage 3 Een overzicht van de input en output van het model

Input Terrein Output

BedrijvenindividueelIinterview:- bedrijf A- bedrijf B- etc.

Bedrijvenopgeteldinterview opterreinniveau:- St. RiVu- gemeente- waterschap- etc.

DUURZAAMHEIDSPOTENTIEDeze potentie wordt bepaaldaan de hand van relevanteparameters

STAND VAN ZAKENDit betreft het terrein. Zaken alsruimtegebruik, infrastructuur enveiligheid worden hier weergegeven.

TRENDDe trend waarin de aspecten energie,logistiek, materialen en water zich in de loopder jaren ontwikkelen. Uit deze trend kunnenook de besparingen per aspect wordenafgeleid.Dit wordt gevisualiseerd door grafieken.

Page 277: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

266

Bijlage 4 De stromen op het bedrijventerrein

BedrijventerreinState indicators- RUIMTE - INFRASTRUCTUUR- VOORZIENINGEN- PROCES INDICATOREN (werkgroep, deelnemers, etc)- VEILIGHEID- BODEM Besparingen op het

bedrijventerrein door samenwerking

Effect Impact indicator

ECONOMIE: Werkgelegenheid, grondgebruik, omzet, productie.

EffectImpact indicator

HINDER- Geluid- Geur- Stof

Pressure indicators

Energie

Logistiek

Materialen

Water

Ruimte

Hinder

Biodiversiteit

Page 278: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

267

Bijlage 5 Aspectenlijst. Een aspectenlijst met enkele voorbeelden.

Aspect Variabelen Eenheid Hoeveelheid Hoeveelheid Bedrijfsnaam 1996 1997

Milieubelasting Water Oorsprong (input) Gebruik (input) m3

Proceswater m3

Cascadering (input) m3

Intern, binnen bedrijf m3

Extern, tussen bedrijven m3

Afvalwater, totaal m3

Energie Oorsprong (input) Aardgas m3

Elektriciteit kWh Warmte/Koude uit water MJ Biomassa Ton Wind kWh Water kWh Biogas m3

Zon kWh Cascadering restwarmte (input) Intern, binnen bedrijf MJ Extern, tussen bedrijven MJ Grondstoffentransport Weg ja/nee Vrachtvervoer Ton Frequentie - Beladingsgraad - Spoor ja/nee Vervoer Ton Frequentie - Beladingsgraad - Water ja/nee Vervoer Ton Frequentie - Beladingsgraad - Buis ja/nee - Vervoer Ton Woon-werkverkeer km

Page 279: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

268

Effecten op de omgeving Reststoffen Vast afval Overig afval Ton Hergebruik Ton Recycling Ton Verbranden Ton Storten Ton Emissies CO2 kg NOx kg SO2 kg Biodiversiteit Hinder Geluid, aantal klachten - Stof, aantal klachten - Geur, aantal klachten - Status bedrijventerrein Ruimtegebruik Bebouwd oppervlak

gebouwenm2

Multifunctioneel ruimtegebruik

m2

Parkeren aantal plaatsen - Parkeerplaatsen m2

Groen voorziening m2

Totale oppervlak bedrijfs-terrein

m2

Bodem Onderzoek ja/nee Vervuild m2

Gesaneerd m2

Veiligheid Bedrijfsveiligheid Nood- en calamiteitenplan

ja/nee-

Bedrijfsbrandweer ja/nee - Beveiliging bedrijfpanden

ja/nee-

SHE ISO 9000-serie ja/nee - ISO14000-serie ja/nee - Arbo ja/nee - Voorzieningen voor werknemers Infrastructuur op bedrijventerrein Economie

Page 280: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

269

Werknemers Aantal - Productie Aantal producten - Omzet € Investeringen in duurzame technologieën € Aantal - Proces Parkmanagement Werkgroep deelname

ja/nee-

Organisatie parkmanage-ment deelname ja/nee

-

Lid bedrijvenvereniging ja/nee

-

Gezamenlijke inkoop van utilities ja/nee

-

Gezamenlijke afval-inzameling

-

Gezamenlijk onderhoud groen

-

Bewegwijzering voldoende?

-

Deelname kenniscentrum -

Page 281: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

270

Bijlage 6 Definities van aspecten en indicatoren

Alliantie: Verbond, bondgenootschap.

Bedrijfsterrein: Een terrein waar één bedrijf actief is.

Bedrijventerrein: Een terrein waar meerdere bedrijven actief zijn.

Duurzaam bedrijventerrein: Samenwerking tussen bedrijven onderling en met overheden op bedrijventerreinen, gericht op de vermindering van het gebruik van fossiele energie in combinatie met vermindering van de milieubelasting, een efficiënter of meervoudig gebruik van de ruimte en het verbeteren van het (bedrijfs)economisch resultaat [Ministerie van EZ Handreiking 1998].

Duurzaamheidsaspect: Aspecten die bijdragen aan een duurzame ontwikkeling van een bedrijventerrein: energie, water, afval, logistiek, biodiversiteit, arbeid en hinder.

Duurzame revitalisering: Revitalisering met als extra uitgangspunt afname van milieubelasting en efficiënter ruimtegebruik.

GTD: Gemeenschappelijke technologische Dienst Oost-Brabant (van de Waterschappen De Dommel, De Aa en De Maaskant en het Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch).

Imago: Voorstellingsbeeld, beeld in de publieke opinie, voorkomen/uiterlijk waarmee men indruk wil maken.

Indicatoren: Meetbare grootheden die een complex systeem kunnen simplificeren in te kwantificeren maatregelen.

Integraal: In groter geheel opgenomen, volledig, in de breedte gezien.

Intermediair: Bemiddelend.

Masterplan: Rapportage, uitgebracht in maart 1997, over potentiële projecten voor duurzame revitalisering op bedrijventerrein RiVu, alsmede de organisatorische opzet om deze duurzame revitalisering succesvol ten uitvoer te brengen.

Milieubelasting: Het verontreinigen van het milieu door milieuverontreinigende stoffen (bijvoorbeeld zware metalen in een rivier), het uitputten van schaarse grondstoffen of materialen, en het aantasten van de omgeving [PolyMilieu 1994].

NMP4: Nationaal Milieubeleidsplan 4, uitgebracht door o.a. VROM in juni 2001 met beleidsplannen op het gebied van milieu.

Representatief: Geschikt om te vertegenwoordigen.

Revitalisering: Het opknappen en moderniseren (van bedrijventerreinen).

RiVu: Afkorting voor het bedrijventerrein in 's-Hertogenbosch, bestaande uit de gebieden De Rietvelden, De Vutter en Veemarktkade.

Page 282: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

271

RiVu Parkmanagement: Fictieve organisatie die in deze studie wordt voorgesteld als concrete invulling van de utility organisatie.

Samenwerkingsverband De Rietvelden/De Vutter: Vereniging van ondernemers, gevestigd op bedrijventerrein RiVu.

SPR: Stichting Parkmanagement RiVu.

Stichting Duurzame Revitalisering Bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter/ Veemarktkade: Stichting, opgericht op 2 februari 1999 door de initiatiefnemers van het project Duurzame Revitalisering RiVu met als doel de verdere uitwerking en uitvoering van kansrijke projecten, voortvloeiend uit het revitaliseringsproject.

Stichting Parkmanagement RiVu: Fictieve stichting die in deze studie wordt voorgesteld als overkoepelend orgaan voor de utility organisatie.

Stichting RiVu: Stichting Duurzame Revitalisering De Rietvelden/De Vutter/Veemarktkade. Zie ook: Stichting Duurzame Revitalisering Bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter/ Veemarktkade.

Symbiose: Het samenwerken van (ongelijksoortige) bedrijven/organisaties op of in elkaar tot wederzijds voordeel.

Synergie: Samenwerking, verhoogde werking door combinatie van verschillende middelen.

Utilities: Utiliteiten, nuttige toepassingen/hulpmiddelen zoals telecommunicatie, afvalwater-zuivering en inkoop energie.

WATEREr wordt een onderscheid gemaakt tussen oorsprong, gebruik, hergebruik en afvalstroom. Deze indeling geeft een goed overzicht van de in- en uitgaande waterstromen. Bronwater: Grondwater. Leidingwater: Water afkomstig van de waterleidingmaatschappij. Hemelwater: Regenwater dat op verhard en bebouwd oppervlak valt en potentieel kan worden ontkoppeld van het vuilwaterriool. Oppervlaktewater: Water aan de oppervlakte. Huishoudelijk water: Water niet zijnde proceswater, bijvoorbeeld voor het spoelen van wc en het zetten van koffie of thee. Proceswater: Water gebruikt in het productieproces, bijvoorbeeld koelwater, water voor het product en spoelwater. B-water/grijs water: Water dat niet voldoet aan alle kwaliteitseisen, maar dat nog steeds geschikt is voor andere (laagwaardigere) toepassingen. Cascaderen: Hergebruik van water door koppelingen zowel bedrijfsintern als tussen bedrijven op het terrein. Afvalwater: Alle water waarvan de houder zich - met het oog op de verwijdering daarvan - ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen (WM art. 1.1).

Anorganische vervuiling: Afvalwater bevattende een hoge concentratie aan metalen.

Organische vervuiling: Afvalwater bevattende een hoge concentratie aan organische

Page 283: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

272

bestanddelen.I.e.: Inwoner equivalent (vervuilingsgraad). Biologisch zuurstofverbruik van 54 gram per etmaal (Wm art. 1.1).

BZV: Biologisch Zuurstof Verbruik: massaconcentratie aan opgeloste zuurstof die gedurende vijf dagen wordt verbruikt door biochemische oxidatie van organische bestanddelen onder omstandigheden die zijn gespecificeerd door het Nederlands Normalisatie Instituut (Wm art. 1.1).

COD: Chemical Oxygen Demand. Chemisch zuurstofverbruik.

CZV : N: Verhouding 'Chemisch Zuurstof Verbruik' en stikstof in afvalwater. Een optimale verhouding is van belang voor een goede afvalwaterzuivering.

v.e.: Vervuilingseenheden. Mate waarin afvalwater is vervuild. Bepaalt mede de lozingskosten van een bedrijf.

ENERGIEWarmte/koude uit water: Hierbij maakt men gebruik van de energie-inhoud van het water door de warmte of koude van dit water te gebruiken. Een voorbeeld is opslag van warmte of koude.Duurzame energie: Duurzame energie is energie die voortkomt uit duurzame bronnen. Er zijn verschillende vormen van duurzame bronnen waaronder: getijdenwerking, verdamping/neerslag, wind, biomassaproductie (groei bomen en planten), geothermische energie (aardwarmte). Kortom, energie uit biomassa, zonne-energie, windenergie en waterkracht (www.duurzame-energie.nl).Biogas: Een brandbaar gas dat geproduceerd wordt als gevolg van anaërobe afbraakprocessen van biomassa. Biogas bestaat naast methaan ook uit koolstofdioxide en ammoniak (Blijvende energiebronnen 1997, H9). Biomassa: Biomassa is het product van fotosynthese, het proces waarbij zonlicht wordt omgezet in energie in de vorm van plantaardig materiaal. Biomassa kent drie vormen: hout, organische fractie van afval en waterplanten (Blijvende energiebronnen 1997, H9). Cascadering restwarmte: Een overschot aan warmte dat kan worden aangewend binnen het eigen productieproces of ten behoeve van een buurbedrijf.

GRONDSTOFMateriaal: De materialen (stoffen vast en vloeibaar) die nodig zijn voor productieprocessen ten behoeve van het maken van een product en de reststoffen die hierbij ontstaan.

TRANSPORTVervoer: Het vervoer van grondstoffen en producten ten behoeve van bedrijven op het bedrijventerrein, uitgedrukt in de eenheid tonkilometers. Frequentie: Het aantal vervoersbewegingen.Beladingsgraad: Het aantal ton werkelijk beladen gedeeld door het aantal ton dat maximaal te beladen is op een vervoermiddel. Carpoolen: Werknemers die met elkaar meerijden in één auto, georganiseerd door het bedrijf zelf of door een overkoepelende organisatie.

Page 284: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

273

RESTSTOFFENReststoffen: Die stoffen die vrijkomen bij productieprocessen en die kunnen worden hergebruikt, gerecycled of waar de energie-inhoud nuttig van kan worden gebruikt. Vast afval: Kantineafval, GFT, papier en karton, hout, metaal en plastic.Afvalstoffen volgens de WM art. 1.1: Alle stoffen, preparaten of andere producten waarvan de houder zich - met het oog op de verwijdering daarvan - ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Gevaarlijk afval: bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen afvalstoffen (WM art 1.1). Bijvoorbeeld chemische oplosmiddelen, olie, klein chemisch afval. Slib: Zowel afvalwater als rioolwaterslib dat vrijkomt als gevolg van het zuiveren van afval-water.Overig afval: Alles niet behorende tot bovengenoemde afvalstromen.

Preventie: Het voorkomen van het ontstaan van afval- of reststoffen door een brongerichte aanpak [Van Ast & Geerlings 1995].

Hergebruik: Het gebruik van reststromen buiten het eigen bedrijf of intern.

Recycling: Alvorens reststoffen te kunnen hergebruiken moeten de stoffen enige bewerkingen ondergaan.

Verbranden: Het verbranden van afvalstoffen waarbij gebruik wordt gemaakt van de energie-inhoud hiervan.

EMISSIESEmissies naar lucht waarbij alleen CO2, NOx en SO2 worden meegenomen. Deze emissies kunnen worden berekend uit het energiegebruik.Biodiversiteit is een kapitaal en wordt bepaald door het erfelijk materiaal. Biodiversiteit staat voor soortendiversiteit, genetische diversiteit en diversiteit van ecosystemen. Hinder in de zin van geluid, geur of stof van bedrijven naar buurbedrijven en omwonenden. Hinder is het aantal officieel gemelde klachten over activiteiten op het bedrijventerrein.

RUIMTEGEBRUIKDe te gebruiken ruimte is opgebouwd uit verschillende variabelen. Te weten:

Bebouwd oppervlak: Het oppervlak waarop gebouwen staan.Verhard oppervlak: Het oppervlak dat verhard is, exclusief het bebouwd oppervlak. Multifunctioneel ruimtegebruik: Het oppervlak dat voor meerdere doeleinden gebruikt wordt.Hoogte bedrijf: De bouwhoogte van het bedrijf. Verdiepingen bedrijf: Het aantal verdiepingen dat een gebouw kent.

Groenvoorziening: Een voorziening met planten die jaarlijks onderhouden wordt door het bedrijf of door het parkmanagement.

Onbestemd terrein: Terrein dat nog geen bestemming toegekend heeft gekregen.

Oppervlakte bedrijfsterrein: Het oppervlak van het terrein van een bedrijf.

Oppervlakte bedrijventerrein: Het oppervlak van een bedrijventerrein.

Page 285: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

274

BODEMBsB-programma: Bodemsanering Bedrijventerreinen.

VEILIGHEIDBedrijfsveiligheid: De veiligheid op het bedrijfsterrein, zowel binnen als buiten. Nood- en calamiteitenplan: Plan dat in werking treedt, wanneer er sprake is van nood, of als zich calamiteiten voordoen. Het plan dient ervoor te zorgen dat er snel en adequaat ingegrepen kan worden en dat hulpverlening vlug op gang komt. Bedrijfsbrandweer: Brandweer binnen een bedrijf. Bedrijfsbrandweer is in dienst van het bedrijf.Beveiliging bedrijfspanden: Bedrijfspanden die beveiligd worden door een ingehuurd beveiligingsbedrijf.

KAM (kwaliteit, Arbo en milieu) ISO 9000: Certificering van een internationale standaard voor kwaliteitsborgingssystemen. ISO14000: Certificering van een internationale standaard voor milieuzorgsystemen. Arbo: Arbeidsomstandigheden. HACCP: Hazard Analysis Critical Control Points: het analyseren van gevaarlijke productieprocessen en kritieke controlepunten. VCA: Veiligheids Checklist Aannemers: een checklist die vrij specifieke eisen stelt aan organisaties met betrekking tot invulling van veiligheidsaspecten. BMP: Bedrijfs Milieu Plan: een plan waarin een bedrijf aangeeft wat de huidige milieu-belasting is, wat de milieubelasting in een bepaald basisjaar was, en welke maatregelen het bedrijf zal nemen om de milieubelasting te beperken.

VOORZIENING VOOR WERKNEMERS Fietsenplan: Plan dat werknemers in staat stelt een fiets aan te schaffen met korting.

ECONOMIEWerknemers: Het aantal mensen dat bij een bedrijf in dienstverband werkt. Productie: De voortbrenging en vervaardiging van materiële en geestelijke goederen. Omzet: De som van alle opbrengsten uit de verkoop gedurende een bepaalde periode.

Duurzame technologieën: Een technologie die duurzame ontwikkeling bevordert en dus een significante bijdrage levert aan de geselecteerde duurzaamheidsaspecten energie, water, afval en logistiek.

Parkmanagement: Het maken van afspraken tussen de belanghebbende partijen op het bedrijventerrein over de inrichting en het beheer van het terrein. Het doel is het verkrijgen en op lange termijn vasthouden van een gewenst kwaliteitsniveau. Voorwaarde is dat continue verbetering plaatsvindt in de kringlopen van energie, water, afval en transport.

Bedrijvenvereniging: Vereniging die de belangen behartigt van de aangesloten bedrijven.

Wasstraat: Plaats waar de mogelijkheid is tot het wassen van voertuigen.

Inkoop utilities: Het gezamenlijk inkopen van producten zoals energie, water en gas.

Page 286: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

275

Kenniscentrum: Een organisatie (of bedrijf), al dan niet opgericht door een bedrijven-vereniging, die is of wordt gevestigd op het betreffende bedrijventerrein.

OVERIGZonering: Een ingeschatte gebiedsaanwijzing van de ruimte die een bedrijventerrein gebruikt wat betreft geluid-, geur- en stofhinder, geconformeerd aan de wettelijke normen. Segmentering: Het zodanig rangschikken van de locatie van bedrijven dat ze optimaal profijt en minimale hinder van elkaar ondervinden. Daarnaast wordt hierdoor ook de milieubelasting zoveel mogelijk beperkt. Cluster: Indeling van economische activiteiten, primair geordend naar (concurrentie-gevoelige) groepen van eindproducten (PIT).

Page 287: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

276

Bijlage 7 Richtlijnen voor de dataverzorging van de software

Excel-files met terreininformatie

De lay-out van deze file is in de file TerreinX-xls aangegeven. In de huidige versie van het programma wordt uitgegaan van de terreindata voor het laatste jaar (2000). In een toekomstige versie zal het mogelijk zijn om de terreindata voor maximaal 5 jaar in te lezen.De ingevulde file dient minimaal aan de volgende voorwaarden te voldoen: In kolom D t/m kolom H van de aspectenlijst dienen de gegevens van het bedrijf te worden ingevoerd.In alle velden dienen getallen te worden ingevoerd, dus geen spatie of de toevoeging van tekst achter getallen. Indien sprake is van de beantwoording van ja/nee, dan dient voor ja 1 te worden ingevoerd en voor nee 0. In de kolommen D t/m kolom H wordt in rij 2 het betreffende jaar ingevoerd waarop de gegevens betrekking hebben. Voor alle bedrijven op een bepaald terrein dienen de gegevens voor steeds dezelfde jaren te worden ingevuld. De naam van de sheet waarop de gegevens staan van het bedrijf, wordt voorzien van de naam van het bedrijf (bijvoorbeeld sheet 1); te wijzigen door met de cursor op het tabblad te gaan staan en met behulp van de rechter muistoets het hulpmenu op te roepen en menu 'verander naam' te kiezen en tenslotte de naam te wijzigen. Er kunnen maximaal 5 kolommen met gegevens worden ingevuld. Het mogen ook minder kolommen zijn. De kolom na de laatste kolom met data dient blanco te zijn!

Excel-file met bedrijveninformatie

De lay-out van deze file is in de file Bedrijfx-xls aangegeven. De ingevulde file dient minimaal aan de volgende voorwaarden te voldoen: In kolom D t/m kolom H van de aspectenlijst dienen de gegevens van het bedrijf te worden ingevoerd.In alle velden dienen getallen te worden ingevoerd, dus geen spatie of de toevoeging van tekst achter getallen. Indien sprake is van de beantwoording van ja/nee, dan dient voor ja 1 te worden ingevoerd en voor nee 0. In de kolommen D t/m kolom H wordt in rij 2 het betreffende jaar ingevoerd waarop de gegevens betrekking hebben. Voor alle bedrijven op een bepaald terrein dienen de gegevens voor steeds dezelfde jaren te worden ingevuld. De naam van de sheet waarop de gegevens staan van het bedrijf, wordt voorzien van de naam van het bedrijf (bijvoorbeeld sheet 1); te wijzigen door met de cursor op het tabblad te gaan staan en met behulp van de rechter muistoets het hulpmenu op te roepen en menu 'verander naam' te kiezen en tenslotte de naam te wijzigen. Er kunnen maximaal 5 kolommen met gegevens worden ingevuld. Het mogen ook minder kolommen zijn. De kolom na de laatste kolom met data dient blanco te zijn!

Page 288: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

277

Gegevens toevoegen aan de databases

De terreinbeheerder is bevoegd om terreindata en de data van de bedrijven in te lezen. De huidige versie van het programma laat het muteren van de databases niet toe. Er is voor gekozen dat de data aangepast worden in de Excel-files en daarna worden ingelezen.Indien de data van één of meer bedrijven worden gewijzigd, dient de beheerder de volgende stappen uit te voeren: via menukeuze wijzigen de te muteren bedrijven verwijderen, vervolgens de Excel-files aanpassen en tenslotte de betreffende bedrijven weer inlezen via menukeuze bedrijven.

Page 289: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

278

Bijlage 8 Plattegrond van bedrijventerrein De Rietvelden/De Vutter

Page 290: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

279

Bijlage 9A. Onderverdeling van de parameters in termen voor 1996.

Page 291: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

280

Bijlage 9B. Onderverdeling van de parameters in termen voor 2000.

Page 292: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

281

Bijlage 10. Vragenlijst Enquête RiVu 2000 24 januari 2001

Vragenlijst, bedrijven

Naam bedrijf: Contactpersoon:Functie:Adres:Type bedrijf: Jaar van vestiging:

A) MILIEUBELASTING

Watergebruik:1. Gebruikt u bronwater? Hoeveelheid? Kosten?

2. Gebruikt u leidingwater? Hoeveelheid? Kosten?

3. Gebruikt u ander water dan leiding of bronwater?

4. Stroom: B-water, anders? Hoeveelheid? Kosten?

5. Wordt er gebruik gemaakt van hemelwater binnen uw bedrijf? Hoeveelheid?

6. Wat is uw dakoppervlak in m2?

7. Hoeveel water wordt er binnen uw bedrijf gebruikt aan (in kuub): huishoudelijk

productieproces

8. Ziet u mogelijkheden om water te besparen? Zo ja, wat is de hoeveelheid die u verwacht te kunnen besparen?

Mogelijkheid /wijze Hoeveelheid

9. Hoeveel afvalwater verlaat uw bedrijf (in kuub)?

10. Waar gaat dit afvalwater naartoe? Wordt dit bijvoorbeeld binnen uw bedrijf hergebruikt? (Zo ja, hoeveel)? kosten?Wordt het water voorgezuiverd in een afvalwaterzuivering? (Zo ja, hoeveel)? Kosten?

Page 293: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

282

Wordt het afvalwater op het gemeentelijk systeem geloosd? (Zo ja, hoeveel)? Kosten? Anders…? (Hoeveelheid)? Kosten?

Hoeveelheid (in m3) Kosten Hergebruik

Voorgezuiverd

Lozing op gemeentelijksysteemAnders

11. Zijn er gegevens beschikbaar over de kwaliteit van de afvalwaterstromen?

12. Hoe groot is de afvalstroom met metalen? Met welke metalen is dit water vervuild en hoeveel mg/l is dat? De hoeveelheid COD?

13. Is het mogelijk deze afvalstromen gescheiden te houden en te reinigen?

Energie:

14. Welke conventionele energiebronnen gebruikt uw bedrijf? Kunt u hiervan het gebruik en de kosten op jaarbasis aangeven?

Gebruik Kosten Kolen Olie Aardgas in m3 Elektriciteit in KWh Stoom in MJ Warmte/koude uit water

15. Ziet u mogelijkheden om fossiele energie te besparen?

16. Zo ja, wat is de hoeveelheid en de kosten die u verwacht te kunnen besparen?

17. Maakt uw bedrijf gebruik van duurzame energiebronnen? Zo ja, welke? Wat produceert uw bedrijf aan duurzame energie en welk deel daarvan is uitsluitend voor eigen gebruik?

Page 294: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

283

Wat zijn de kosten per KWh? Zijn er opbrengsten en zo ja hoeveel?

Productie(in KWh)

% eigen gebruik (in KWh)

Kosten Opbrengsten

Biomassa Wind Water Biogas Zon

18. Koopt u groene stroom en zo ja hoeveel KWh? Wat zijn de kosten?

19. Verwacht u in de toekomst te investeren in duurzame energie? Zo ja, hoeveel KWh van welke energiebron?

20. Wat is het totaal aan energiegebruik binnen uw bedrijf?

Grondstoffen:21. Hoeveel grondstoffen worden binnen uw bedrijf gebruikt? Wat zijn de kosten die hiermee gemoeid zijn?

Reststoffen en afvalstoffen: 22. Welke van de hierna genoemde afvalstromen kent uw bedrijf? Welke van deze afvalstoffen zamelt u gescheiden in en worden derhalve in de categorie zoals hierboven gescheiden aangeboden?

23. Kunt u de hoeveelheid afval per categorie aangeven op jaarbasis? En de kosten voor het verwijderen hiervan (huur containers, lediging, stortrecht, inzameling e.d. maken deel uit van kosten)?

Wel / niet gescheiden

Hoeveelheid Kosten

Kantineafval Papier en karton Hout Metaal Gevaarlijk afval (waaronder chemische oplosmiddelen, olie, klein chemisch afval)

Afvalwaterslib Ander, welke?

24. Hergebruikt u binnen uw eigen bedrijf een van de hiervoor besproken afvalstromen en zo ja, welke categorie?

Page 295: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

284

25. Neemt u deel aan het gezamenlijk afvalproject? Zo nee, bent u van plan dit in de toekomst te doen? Welk deel van uw afval gaat naar dit depot en welke (kosten)voordelen brengt dit met zich mee?

Transport:26. Middels welk transportmiddel worden goederen/grondstoffen aangeleverd (weg, spoor, water)?

27. Hoe groot is deze goederenstroom (km en ton)? Om hoeveel vervoersbewegingen gaat het?

28. Middels welk transportmiddel worden uw producten/afzet weer weggevoerd? Vervoert u deze producten zelf of heeft u dit uitbesteedt?

29. Hoe groot is deze goederenstroom (km en ton)? Om hoeveel vervoersbewegingen gaat het?

30. Wat zijn de kosten die hiermee gemoeid zijn?

31. Indien de goederenstroom (in en uit) plaats vindt over de weg, welke vervoersmiddelen worden hiervoor gebruikt (bestelbus, vrachtwagen, licht of zwaar, etc.)?

32. Wat is de vullingsgraad van de vrachtauto’s bij aan- en afvoer?

33. Middels welk transportmiddel vervoeren de personen binnen uw bedrijf zich?

34. Welke emissies naar lucht kent uw bedrijf? (ten minste vragen naar CO2, NOx, SOx) 1.2.3.

35. Hoeveelheid Event. Kosten?

Page 296: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

285

Omgevingshinder:36. Zijn er klachten binnengekomen wat betreft geluid, stof of geur? Zo ja, wat is het aantal klachten dat is binnengekomen per onderdeel?

GeluidStofGeur

37. Zijn deze klachten van omliggende bedrijven of van omwonenden?

38. Bent u bekend met zonering? En is dit problematisch?

39. Zijn er kosten verbonden aan deze milieuhinder?

B) RUIMTE

Ruimtegebruik:40. Hoe groot is uw bedrijfsterrein?

41. Is dit terrein uw eigendom?

42. Hoeveel hectare hiervan is bebouwd oppervlak?

43. Wat is de inhoud van uw bedrijf?

44. Hoeveel verdiepingen telt uw bedrijf?

45. Indien uw bedrijf eigen parkeerplaatsen heeft, hoeveel zijn er dat?

46. Welk percentage hiervan is bestemd voor personenvervoer en welk percentage voor transport?

47. Hoeveel m2 aan parkeerplaatsen heeft uw bedrijf?

48. Heeft u op uw terrein ook groenvoorziening?

49. Bent u bereid om deze voorziening in gezamenlijk onderhoud te geven? Of wordt ditreeds gedaan?

Page 297: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

286

Bodem:50. Is het terrein volledig onderzocht?

51. Voldoet de bodem van uw bedrijfsterrein aan de NvN norm?

52. Is er op uw bedrijfsterrein vervuilde grond aanwezig?

53. Zo ja hoeveel m2 en hoe diep is dat? Wordt deze grond gesaneerd?

OVERIG

Veiligheid:54. Heeft u binnen uw bedrijf een noodplan of calamiteitenplan?

55. Wordt dit plan gecontroleerd door de gemeente of de provincie?

56. Zijn er situaties geweest waarin dit calamiteitenplan gebruikt werd?

57. Zo ja, hoeveel keer is dit plan gebruikt?

58. Heeft uw bedrijf een eigen brandweer?

59. Zo ja, maken andere bedrijven gebruik van deze brandweer? Hoeveel bedrijven zijn dit?

60. Zo nee, maakt u gebruik van de brandweerfaciliteiten van een ander bedrijf?

61. Worden uw bedrijfspanden beveiligd?

62. Is deze beveiliging samen met andere bedrijven georganiseerd?

KAM:63. Heeft uw bedrijf de volgende certificaten behaald?

ISO 9000

ISO 14000

Arbo

Page 298: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

287

HACCP

VCA

Heeft uw bedrijf een BMP?

64. Heeft uw bedrijf milieudoelstellingen gesteld?

65. Streeft uw bedrijf naar continue verbetering op milieugebied?

66. Zo ja, op welke wijze komt dit tot uiting in uw bedrijfsvoering?

Biodiversiteit:Alleen vragen op terreinniveau

D) ECONOMIE

67. Hoeveel werknemers (fte) heeft u in dienst?

68. Wat is de omvang van uw productie?

69. Kunt u aangeven wat uw omzet (stijging) is?

E) INRICHTING Alleen vragen op terreinniveau

F) DIENSTVERLENERS

Civiel70. Hoeveel civiele bedrijven leveren diensten aan uw bedrijf (c.q. op het RiVu-terrein)?

71. Waar bevinden zich deze dienstverlenende civiele bedrijven (maak onderscheid tussen binnen het RiVu-terrein of daarbuiten)?

Techniek72. Hoeveel technische bedrijven leveren diensten aan uw bedrijf (c.q. op het RiVu-terrein)?

73. Waar bevinden zich deze dienstverlenende technische bedrijven (maak onderscheid tussen binnen het RiVu-terrein of daarbuiten)?

Logistiek

Page 299: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

288

74. Hoeveel logistieke bedrijven leveren diensten aan uw bedrijf (c.q. op het RiVu-terrein)?

75. Waar bevinden zich deze dienstverlenende logistieke bedrijven (maak onderscheid tussen binnen het RiVu-terrein of daarbuiten)?

Utilities76. Hoeveel bedrijven leveren diensten aan uw bedrijf op het gebied van utilities (c.q. op het RiVu-terrein)?

77. Waar bevinden zich deze dienstverlenende utility bedrijven (maak onderscheid tussen binnen het RiVu-terrein of daarbuiten)?

G) VOORZIENINGEN

Faciliteiten voor werknemers

78. Bestaat er binnen uw bedrijf een fietsenplan en zo ja, hoeveel werknemers maken daar dan gebruik van (neem hier ook mee het totale aantal werknemers)?

79. Beschikt uw bedrijf over een kantine?

80. Hoeveel mensen zijn er werkzaam in de kantine?

81. Hoeveel mensen maken daar op jaarbasis (evt. per dag) gebruik van?

82. Zijn al deze mensen oftewel werknemer of bezoeker van uw bedrijf?

83. Of verleent de kantine service aan meerdere bedrijven?

84. Bestaat er binnen uw bedrijf een mogelijkheid tot kinderopvang of bestaat deze evt. in samenwerking met andere bedrijven?

85. Zo ja, hoeveel mensen maken er op jaarbasis gebruik van deze kinderopvang?

86. Hoeveel mensen zijn er werkzaam binnen de kinderopvang?

87. Zijn er binnen uw bedrijf mogelijkheden voor trainingen / opleidingen van uw personeel? 88. Zo ja, vinden deze dan in- of extern plaats?

Page 300: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

289

89. Hoeveel personeelsleden maken hier op jaarbasis gebruik van?

90. Is er een openbaar vervoervoorziening in de buurt van uw bedrijf?

91. Zo ja hoeveel bushaltes en op welke afstand?

92. Hoeveel werknemers denkt u dat daar gebruik van maken?

93. Bestaat er binnen uw bedrijf een regeling of afspraak betreffende carpoolen?

94. Hoeveel werknemers denkt u dat daar gebruik van maken?

Faciliteiten voor klanten 95. Indien uw bedrijf veel bezoekers heeft, hoe vervoeren deze personen zich?

Faciliteiten voor ondernemers 96. Maakt uw bedrijf gebruik van een wasstraat? Zo ja, is dit een gezamenlijk gebruik met andere bedrijven?

97. Maakt uw bedrijf gebruik van tankmogelijkheden? Zo ja, is dit een gezamenlijk gebruik met andere bedrijven?

98. Maakt uw bedrijf gebruik van opslagfaciliteiten? Zo ja, is dit een gezamenlijk gebruik met andere bedrijven?

99. Zijn er andere voorzieningen waarvan uw bedrijf, samen met andere bedrijven gebruik van maakt? Welke?

100. Neemt uw bedrijf deel aan de gezamenlijk inkoop van NUTS-voorzieningen?

Page 301: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

290

24 januari 2001 Vragenlijst, terreinniveau

Naam instelling: Contactpersoon:Functie:Adres:

A) MILIEUBELASTING

1. Zijn er door de gemeente doelstellingen geformuleerd voor het bedrijventerrein wat betreft:

Aspect Doelstelling (ontwikkelingen)

Waterbesparing

Gebruik hemelwater

Gezamenlijke afvalwaterzuivering

Energiebesparing

Inzet duurzame energie

Gezamenlijke afvalinzameling

Hergebruik reststromen (op het terrein)

Transportmiddel

Frequentie vervoer

2. Zo ja, kunt u aangeven welke besparingen of ontwikkelingen u voor ogen heeft? Hoe groot zijn de besparingen? Wat zijn de te verwachten kosten? Wat zijn de te verwachten opbrengsten?

Aspect Welke Besparingen

GrootteBesparingen

Kosten Opbrengsten

Waterbesparing

Gebruik hemelwater

Gezamenlijkeafvalwaterzuivering

Energiebesparing Inzet duurzame

Page 302: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

291

energie

Gezamenlijkeafvalinzameling

Hergebruik rest-stromen (op het terrein)

Transportmiddel

Frequentie vervoer

Vergunningen:3. Bedrijven verzamelen gegevens in het kader van vergunningverlening en –handhaving. Met name gegevens over emissies, watergebruik en energiegebruik zijn van belang voor ons onderzoek. Is het mogelijk deze vergunninggegevens in te zien voor de bedrijven die wij interviewen?

B) RUIMTE

Veiligheid4. Zijn er verkeersongevallen geweest op het bedrijventerrein? Zo ja hoeveel?

5. Zijn deze ongevallen op een bepaald punt op het terrein geweest?

6. Waren er ook fietsers betrokken bij deze ongevallen?

7. Zijn deze ongevallen het gevolg van een gevaarlijke verkeerssituatie? Zo ja, wordt er wat aan deze situatie gedaan?

8. Zijn er klachten binnengekomen betreffende de verkeerssituatie m.n. door fietsers? (Soort klacht en type weggebruiker)

9. Voldoet het terrein aan de norm die voor verlichting geldt?

10. Zijn er klachten binnengekomen betreffende slechte verlichting?

11. Wordt de beveiliging van bedrijfspanden op terreinniveau georganiseerd?

Page 303: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

292

Ruimtegebruik12. A. Wat is het bruto oppervlak van het terrein? (in ha) [1997: 290 ha]

B. Wat is het aantal bedrijven op het terrein? [1997: 400]

13. Wat is het bebouwd oppervlak van het terrein? (in ha)

14. Is er grond op het terrein dat nog niet is uitgegeven? (hoeveel ha)?

15. Is er grond op het terrein dat nog braak ligt? (Waar?) Bestemming? Hoeveel ha?

16. Hoeveel hectare van het terrein is bestemd voor groenvoorziening?

17. Wordt dit groen centraal onderhouden? (door wie?)

18. Zijn er plannen om dit groen uit te breiden?

19. Wat is het aantal hectare op het terrein dat bestemd is voor parkeerplaatsen?

20. Wat is het aantal hectare op het terrein dat bestemd is voor het bouwen van kantoren?

Bodem21. Hoeveel hectare grond is vervuild?

22. Is het bodemsaneringsplan volledig uitgevoerd?

23. Zo nee, wat moet er nog gebeuren?

C) OVERIG

KAM24. Is er een kenniscentrum opgericht op het terrein die informatie kan verstrekken over milieuzorg, arbo en kwaliteit?

25. Is er anderszins iets gezamenlijks georganiseerd op het terrein wat betreft KAM?

Page 304: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

293

Biodiversiteit

26. Hoeveel hectare op de RiVu wordt beschouwd als natuur (groen)?

27. Hoeveel soorten planten zijn er te vinden op de RiVu (nu als ook in 1980)?

28. Hoeveel soorten vogels zijn er te vinden op de RivU (nu als ook in 1980)?

29. Hoeveel soorten vlinders zijn er te vinden op de RivU (nu als ook in 1980)?

30. Hoeveel soorten vleermuizen zijn er te vinden op de RivU (nu als ook in 1980)?

31. Hoeveel soorten reptielen zijn er te vinden op de RivU (nu als ook in 1980)?

32. Indien er een ecologische hoofdstructuur langs dan wel door het terrein loopt, wordt hier met het aantrekken van bedrijven of het uitbreiden van het terrein rekening meer gehouden? Beheer33. Is er momenteel, of bestaan er plannen voor het opzetten van, een parkmanagement?

34. Houdt dit parkmanagement zich bezig met :

onderhoud van wegdek en inrichtingselementen regelmatig vegen van wegen en paden gladheidsbestrijdingregelmatig onderhoud van openbaar groen verwijderen van zwerfvuil regelmatig onderhoud van kabels, leidingen en rioleringen presentatie van open opslag op privé terrein verkeersveiligheid op het bedrijventerrein de openbare verlichting?

D) ECONOMIE 35. Hoeveel werknemers telt het bedrijventerrein (fte)

E) INFRASTRUCTUUR36. Hoeveel kilometer weg en hoeveel kilometer spoor is er op het RiVu-terrein?

Page 305: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

294

Wegen (in km) Spoor (in km)

37. Hoeveel ontsluitingen zijn er aan de grenzen van het bedrijventerrein voor respectievelijk weg en spoor? Wat betreft wegontsluiting is deze ontsluitingsweg een aantakking op een snelweg, het hoofdwegennet of een overige weg?

Ontsluiting Waar Snelweg Hoofdweg Overige weg

38. Hoe groot is de potentiële kadelengte? (in m kade)

39. Wat is de werkelijke (in gebruik zijnde) kadelengte? (in m kade) 40. Wat is het aantal vaarbewegingen van en naar het terrein? (aantal)

41. Hoeveel vaarbewegingen is maximaal toelaatbaar? (schepen per tijdseenheid)

42. Wat is de maximale capaciteit van de containerterminal? (aantal containers)

43. Hoeveel containers kunnen per vaarbeweging vervoerd worden? (hoeveel containers op één schip)

44. Wat betreft telematica, hoeveel bedrijven houden zich hier mee bezig op het RiVu-terrein?

45. Hoeveel kilometer van de volgende leidingen is er aanwezig op het RiVu-terrein?

Gas (in km) Water (in km) Elektrisch (in km) Telefoon (in km) Glasvezel (in km) Persleiding (in km)

46. Hoeveel kilometer rioleringsstelsel is er aanwezig op het RiVu-terrein?

Page 306: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

295

47. Hoeveel kilometer rioleringsstelsel heeft de aard van een gescheiden rioleringsstelsel of wat is de verhouding gescheiden / conventioneel?

Segmentering48. Bestaat er een indeling op de RiVu naar type bedrijf?

49. Kunt u dan aangeven waar welke bedrijven geconcentreerd zijn en op basis waarvan deze bij elkaar liggen (welk kenmerk)?

50. Is deze indeling op basis van type bedrijf of op basis van voorzieningen die noodzakelijk zijn? (m.a.w. liggen deze bedrijven bij elkaar omdat ze allemaal MKB zijn, of omdat ze allemaal dichtbij het wegennet moeten liggen).

51. Kunt u ook een indeling geven op basis van laag-, middel- en hoogbouw? (laag t/m 2 verdiepingen, middel t/m 6 verdiepingen, hoog > 6 verdiepingen)

52. Zonering, welke milieucategorieën zijn er op het terrein?

F) DIENSTVERLENERS

53. Hoeveel dienstverlenende bedrijven zijn er op het terrein aanwezig in de categorieën

CivielTechniekLogistiekUtilities

54. Leveren al deze bedrijven diensten aan andere bedrijven op het RiVu terrein?

55. Is het mogelijk en/of wenselijk om het aantal dienstverlenende bedrijven op RiVu uit te breiden?

G) VOORZIENINGEN

Faciliteiten voor werknemers 56. Hoeveel fietspaden (in meters) zijn er aanwezig op het RiVu-terrein? (Onder fietspad wordt verstaan een wegdek afgescheiden van het reguliere wegdek.)

57. Hoeveel bushaltes zijn er op het RiVu-terrein? Hoe frequent worden deze aangedaan? Bushalte Locatie Frequentie

Page 307: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

296

58. Is er een gezamenlijke carpoolvoorziening of carpoolbeleid binnen het RiVu-terrein?

59. Is er anderszins gezamenlijk transport?

Faciliteiten voor ondernemers 60. Hoeveel wasstraten zijn er op het RiVu-terrein? Waar zijn deze? Hoeveel bedrijven maken gebruik van iedere afzonderlijke wasstraat?

Wasstraat Locatie Aantal Deelnemers

61. Hoeveel tankmogelijkheden zijn er op het RiVu-terrein? Waar zijn deze? Hoeveel bedrijven maken gebruik van iedere afzonderlijke tankvoorziening?

Tankmogelijkheid Locatie Aantal Deelnemers

62. Hoeveel gezamenlijke opslagfaciliteiten zijn er op het RiVu-terrein? Waar zijn deze? Hoeveel bedrijven maken gebruik van iedere afzonderlijke opslagfaciliteit?

Opslagfaciliteit Locatie Aantal Deelnemers

63. Zijn er nog andere gemeenschappelijke voorzieningen op het RiVu-terrein? Waar zijn deze? Hoeveel bedrijven maken gebruik van iedere afzonderlijke voorziening?

Type voorziening Locatie Aantal Deelnemers

64. Is u bekend of er bedrijven gezamenlijk NUTS-voorzieningen inkopen en zo ja, via welk orgaan / bedrijf wordt dit geregeld?

Page 308: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

297

Curriculum VitaeWim Konz Naam: Ir. W.J.M. Konz Geboortedatum: 4 april 1947 Geboorteplaats: Amsterdam Nationaliteit: Nederlandse

Wim Konz was als bureauhoofd bij de provincie Noord-Brabant verantwoordelijk voor beleidsontwikkeling op het vlak van luchtverontreiniging en externe veiligheid en voor het managen van het verlenen van milieuvergunningen aan industriële bedrijven (chemie, voeding, metaal, energie, afvalverwerking, enz.). Daarnaast was hij vanaf het begin ook steeds indirect betrokken bij beleidsontwikkeling op het gebied van geluid, water, bodem en afvalverwerking. Aangezien deze zaken vaak al speelden voordat er specifieke wetgeving was ontwikkeld, was het hem mogelijk om van nabij mee te maken hoe en op welke gronden wetgeving werd ontwikkeld en tot uitvoering kwam. Inmiddels is hij werkzaam als projectmanager bij het Project Innovatie Team op het terrein van milieu en economie en als zodanig nauw betrokken bij vele bedrijventerreinprojecten. Zo is hij vanuit deze positie adviseur van de Stichting RiVu en lid van de werkgroepen Utilities, Logistiek en Geluid.

Publicaties:Janssen, F.J.J.G, W.J.M. Konz, C.C.F.M. van den Thillart, Duurzame bedrijventerreinen monitor; Pilot De Rietvelden/De Vutter (Faculteit Scheikundige Technologie, Technische Universiteit Eindhoven oktober 2001) Konz, W., Luchtkwaliteitsnormen en ecologie Landschap nr 4 (Delft 1987) 47-50 Konz, W., W. Ottevanger, Inpassing van Milieubeleid in regionale economische ontwikkelingen (Provincie Noord-Brabant, Grontmij NV, `s-Hertogenbosch september 1993)Konz, W.J., C.C.F.M van den Thillart, Bezoekrapport 'Industrial development council Kalundborg Region’ (`s-Hertogenbosch 1997) Konz, W.J., C.C.F.M. van den Thillart, Bezoekrapport 'Hergebruik netwerk bondsstaat Stiermarken, Oostenrijk' (`s-Hertogenbosch september 2001) Konz, W.J.M., A.B.M. Boezeman, Bedrijventerreinen: milieu en ruimtelijke ordening lopen elkaar voor de voeten, ROM-magazine (magazine over ruimtelijke ordening en milieubeheer, een uitgave van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) (3) nr. 11 (november 1985) 13 - 16 Konz, W.J.M., K. Verschueren, Economie en milieu. Milieu als concurrentiefactor, Leefmilieu 20 (nr.1) Antwerpen 1997 (pag. 6 - 10) Konz, W.J.M., Masterplan industrieterrein Moerdijk en Havenschap Moerdijk (Ambtelijke werkgroep Noord-Brabant oktober 1986) Konz, W.J.M., Omgaan met milieu in de chemische industrie (Onderzoeksrapport in kader van postdoctorale opleiding Milieubeheer in de Industrie, Foundation TopTech studies Technische Universiteit Delft, `s-Hertogenbosch 1993) Thillart C.C.F.M. van den, W.J.M. Konz, A.J.D. Lambert, F.J.J.G. Janssen, Industriële symbiose bedrijventerreinen op weg naar duurzaamheid, Bedrijfskunde (73) 3 (2001) 66 - 77Thillart, C.C.F.M. van den, W.J.M. Konz, M.P.C. Weijnen, Bedrijventerreinen als spil in de dynamiek van een duurzame ontwikkeling (Niet gepubliceerde handout ter gelegenheid van het werkbezoek van Z.K.H. Prins Willem Alexander aan de brouwerij van Heineken BV in Den Bosch op 29 oktober 1996, 2-4)

Page 309: Industriële symbiose op bedrijventerreinen

298

Constant van den Thillart Naam: C.C.F.M. van den Thillart, MSc. Geboortedatum: 20 juni 1945 Geboorteplaats: 's-Hertogenbosch Nationaliteit: Nederlandse

In zijn werksituatie als milieumanager van de productie-unit Heineken te 's-Hertogenbosch was Constant van den Thillart verantwoordelijk voor de voorbereiding en uitvoering van het milieubeleid binnen de vestiging. Bovendien was hij verantwoordelijk voor het uitvoeren van projecten, die buiten de normale bedrijfsuitoefening vallen. Innovatieve projecten ten aanzien van restproducten, grondtransacties en revitaliseringprocessen ten aanzien van bedrijven-terreinen. Een belangrijke taak is ook de benodigde contacten onderhouden met overheids-instanties en werkgeversbelangenorganisaties ten behoeve van milieubeleid en -projecten. Naast zijn reguliere functie binnen het bedrijf is hij ook bestuurslid van de Stichting Duurzame Revitalisering RiVu, voorzitter van de werkgroep Utilities en lid van de werkgroep Logistiek van de Stichting. Bovendien was hij geruime tijd lid van het dagelijks bestuur van Waterschap de Maaskant. Momenteel is hij hoofdingeland bij dit waterschap. Hij is tevens bestuurslid van de Vereniging Industrie Water. Dit alles om de belangen van milieu en bedrijfsleven op korte en lange termijn optimaal te behartigen.

Publicaties:Hartjes, H., J.E.M. Beurskens, C.C.F.M. van den Thillart, Bedrijventerrein De Rietvelden/ DeVutter op weg naar duurzaamheid, Het Waterschap 2001/11 (mei 2001) 518-523 Janssen, F.J.J.G, W.J.M. Konz, C.C.F.M. van den Thillart, Duurzame bedrijventerreinen monitor; Pilot De Rietvelden/De Vutter (Faculteit Scheikundige Technologie Technische Universiteit Eindhoven oktober 2001) Konz, W.J., C.C.F.M van den Thillart, Bezoekrapport 'Industrial development council Kalundborg Region’ (`s-Hertogenbosch 1997) Konz, W.J., C.C.F.M. van den Thillart, Bezoekrapport 'Hergebruik netwerk bondsstaat Stiermarken, Oostenrijk' (`s-Hertogenbosch september 2001) Thillart C.C.F.M. van den, W.J.M. Konz, A.J.D. Lambert, F.J.J.G. Janssen, Industriële symbiose bedrijventerreinen op weg naar duurzaamheid, Bedrijfskunde (73) 3 (2001) 66-77Thillart, C.C.F.M. van den, Hoogwaardige industriële grondwateronttrekking; onderzoek naar de mogelijkheden ter bescherming en beheersing (Onderzoeksrapport in kader van postdoctorale opleiding Milieubeheer in de Industrie, Foundation TopTech studies Technische Universiteit Delft, `s-Hertogenbosch 1993)Thillart, C.C.F.M. van den, Interne notitie Heineken over de ontwikkeling van de containerterminal te 's-Hertogenbosch (BCT), oktober 1999 Thillart, C.C.F.M. van den, W.J.M. Konz, M.P.C. Weijnen, Bedrijventerreinen als spil in de dynamiek van een duurzame ontwikkeling (Niet gepubliceerde handout ter gelegenheid van het werkbezoek van Z.K.H. Prins Willem Alexander aan de brouwerij van Heineken BV in Den Bosch op 29 oktober 1996, 2-4)