Houtige biomassa voor energie in Limburg - Home | Ecopedia · 2017-03-28 · Houtige biomassa voor...
Transcript of Houtige biomassa voor energie in Limburg - Home | Ecopedia · 2017-03-28 · Houtige biomassa voor...
Houtige biomassa voor energie in Limburg
Een studie in het kader van het project MIP2 van de Vlaamse Overheid: Limburgs Groen voor een Groene Economie
| 2
| 3
Colofon
Dit eindverslag is een gezamenlijke uitgave van MIG bvba, Bionerga NV & Inverde in kader van de MIP2 haalbaarheidsstudie “Limburgs groen voor een groene economie”. Dit project werd uitgevoerd met finan-ciële ondersteuning van het Vlaams Gewest via het Milieu- en energietechnologie Innovatie Platform (MIP). Dit project kadert tevens binnen KOBE, het samenwerkingsverband tussen het Agentschap voor Natuur en Bos en Inverde (KennisOndersteu-ning bij Beheer en Economie van natuur-, groen- en bosdomeinen).
Dit eindverslag is een werkdocument, en weerspiegelt niet noodzakelijk de standpunten of de werking van de projectpartners.
Medewerkers aan het project:, Ruben Gybels (Inverde – ANB), Ben Schuurmans (Bionerga), Willy Verbeke (Inverde), Rob Wouters (MIG bvba – 4EnergyInvest)
Werkten verder mee aan dit eindverslag: Bert Vanholen (ANB), Marcel Van Waerebeke (ANB), Marc Missoorten (ANB), Johan van Hertem (ANB), Jan Cox (ANB), Eddy Ule-naers (ANB), Leen Govaere (ANB), Joep Fourneau (RLLK), Joke Roebben (RLLK), Bart Paesen (RLLK), An Digneffe (RLH), Martin Merken (RLH), Kathleen Bervoets (Natuurpunt), Wim Sau-wens (Natuurpunt), Jan Mampaey (Bosgroep Limburgse duinen), Lore Bellings (Bosgroep Lim-burgse duinen), An Pierson (Bosgroep Noord-Oost Limburg), Benjamine Bufkens (Bosgroep West Limburg), Patrick Meesters (Bosgroep Hoge Kempen), Bosgroep Zuid Limburg (Karolien van Diest), Pascal Vanhees (CVBA CoLimBo), Frans Verstraeten (Limburgs Landschap), Christof Ramaekers (AWV), Gert Peeters (NV De Scheepvaart), Joëlle Bijnens (NV De Scheepvaart), Bert Wierbos (Norbord), Paul Vandervelden (Vandervelden bvba), Jeroen Oorschot (Borgman Beheer Advies), Jan Oldenburger (Probos), Irma Corten (Zilverberg Advies), Ger Kupers (KandT Management), Catherine Schepers (provincie Limburg), Nele Vandenreyt (Provincie Limburg), Didier Steyaert (Defensie), Veronique Desmedt (Inverde), Nico Vanaken (OVAM).
Uitgave: december 2012
Dit eindverslag is ook beschikbaar op de website van het Inverde-expertisecentrum (www.inverde.be).
Overname van tekst uit dit eindverslag kan mits correcte bronvermelding.Citeren als: Gybels, R., Wouters, R., Schuurmans, B. & Verbeke, W. - 2012 - Houtige biomassa voor energie in Limburg. Eindrapport van het MIP2-project “Limburgs groen voor een groene economie”, 159 pp.
DRUK: Drukkerij Vlaamse Overheid AFMONTWERP: Céline Brichot
Over KOBE
KOBE staat voor KennisOndersteuning bij Beheer en Economie van natuur-, groen- en bosdomeinen. Dit samenwerkingsproject tussen het Agentschap voor Natuur en Bos en Inverde focust op kennisvragen omtrent beheer en vermarkting van ecosysteemdiensten (zoals hout en biomassa) in de eigen domeinen. Vragen worden beantwoord door reeds aanwezige expertise samen te brengen, of door experimenten en proefprojecten uit te voeren om eventuele kennisleemtes op te vullen. Hierbij wordt de blik steeds naar buiten gericht door het betrekken van externe partners, en het delen van de opgebouwde expertise via rap-porten en opleidingen.
Over MIP
Het Milieu- en energietech-nologie Innovatie Platform
(MIP) werd na beslissing van de Vlaamse Regering in 2005
opgestart als een competentie-pool waarin de beleidsdomeinen
Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) en Leefmilieu, Natuur en Energie
(LNE) samenwerkten. Midden 2009 besliste de Vlaamse Regering MIP verder te zetten
onder de naam MIP2 met als hoofdopdracht het ‘vergroenen’ van de economie.
Meer info via: www.mipvlaanderen.be
| 4
| 5
Inhoud
Voorwoord / Inleiding
1. Potentieel van houtige biomassa in Limburg 71. Inleiding 71.1 Aanleiding 81.2 Doelstelling 81.3 Werkwijze 81.4 Leeswijzer 102. Inventarisatie aanwezige houtige biomassabronnen 112.1 Bossen 112.2 Landschap en natuur 122.3 Biomassa uit de bebouwde kom 143. Ecologische, technische en economische randvoorwaarden 153.1 Inleiding 153.2 Randvoorwaarden en het theoretisch potentieel 153.3 Randvoorwaarden voor de oogst uit bossen en andere beplantingen 163.4 Wet- en regelgeving 183.5 Randvoorwaarden voor het bos 183.6 Randvoorwaarden voor het landschap 213.7 Beleidsdoelstellingen op provinciaal en gemeentelijk niveau in de provincie Limburg 224. Huidige oogst van houtige biomassa 264.1 Bossen 264.2 Landschap en natuur 275. Resultaten potentieel berekeningen 285.1 Theoretisch biomassa potentieel 285.2 Huidig biomassa potentieel 315.3 Toekomstig biomassa potentieel 336. Knelpunten en oplossingen 366.1 Wet- en regelgeving 366.2 Versnippering van beplantingen en eigendommen 366.3 Gegarandeerde aanvoer 376.4 Draagvlak voor energieopwekking uit houtige biomassa 376.5 Lokale afzet 376.6 Bereikbaarheid en terreinomstandigheden 376.7 Lage subsidies 386.8 Exotenbestrijding 386.9 Technieken voor oogst 386.10 Openbare aanbesteding houtverkoop 386.11 Groenestroomcertificaten 387. Conclusies en aanbevelingen 39 Literatuur 41 Websites 41
Bijlage 1. Kaartmateriaal 44 Bijlage 2. Achtergronden potentieelberekeningen 49 Bijlage 3. Stakeholders 54
VoorwoordGeachte lezer,
Voorliggend rapport bevat de resultaten van het project “Limburgs groen voor een groen economie”, dat werd uitgevoerd van oktober 2010 tot en met september 2012. Het betreft een haalbaarheidsstudie naar de inzet van houtige biomassastromen voor hernieuwbare energie in de provincie Limburg. Het project werd uitgevoerd vanuit het projectconsortium MIG bvba, Bionerga nv en Inverde (OC-ANB) met financiële ondersteuning vanuit het Milieu- en energietechnologie Innovatie Platform (MIP2-programma).
Dit project werd opgezet binnen het kader van de Europese ambitie “ 20/20/20 “ van de Europese Unie om op Europese schaal en tegen 2020 de uitstoot van broeikasgassen met 20% te verminderen, de energie-efficiëntie met 20% te verhogen en 20% van de energie op duurzame wijze op te wekken. In aansluiting daarop is het bevorderen van het gebruik van een deel van door bossen geproduceerde biomassa voor de opwekking van energie als een van de acties opgenomen in het Europese actieplan voor de bossen.
Hout is echter een zeer waardevol materiaal en moet aldus worden ingezet in volwaardige en de meest efficiënte toepassingen. In eerste instantie moet hout ingezet worden als grondstof voor materiaaltoepassingen. Het gebruik van hout als energiebron kan dan ook enkel pas worden gestimuleerd als er voorrang wordt gegeven aan het gebruik als materiaal. Toch opent, onder bepaalde voorwaarden, de optimale benutting van de natuurlijke hulpbronnen
uit bos, natuur en landschap interessante perspectieven voor het gebruik ervan voor energiedoeleinden. Rechtstreeks gebruik van houtige biomassa voor een lokale, energie-efficiënte, gedecentraliseerde productie van warmte of de gecombineerde productie van warmte en elektriciteit in centrales
levert de beste prestaties en geniet daarom de voorkeur bij inzet voor energie.
Hout als natuurlijke hulpbron mag dan wel hernieuwbaar zijn, onuitputtelijk is deze echter niet. Ook hier moet het evenwicht tussen de drie pijlers van duurzame ontwikkeling in acht worden genomen. Elk verkeerd en ondoordacht gebruik van deze hulpbron om de Europese doel-
stelling “ 20/20/20 “ te halen, zou onvermijdelijk leiden tot een wanverhouding die nefast kan zijn voor het landschap en de biodiversiteit. Bij correct gebruik ervan kan houtige biomassa echter een duurzame energiebron zijn waarvan de duurzame, rationele productie
respectievelijk benutting klimaatneutraal is, werkgelegenheid creëert, een bijdrage levert aan het landschapsonderhoud en een re-gionaal toegevoegde waarde genereert. Wij hopen met deze studie bij te dragen aan deze duurzame productie en inzet van houtige
biomassa voor hernieuwbare energie in Limburg.
Ter afsluiting van dit voorwoord wensen wij alle deelnemende partners, leden van de stuurgroep en andere betrokkenen bij het project van harte te bedanken voor hun inzet en gedrevenheid.
Alvast veel leesplezier
Rob Wouters (MIG, 4Energy Invest) en Ruben Gybels (ANB, Inverde)
InleidingHoutige biomassa is een enorme groeimarkt, waarbij de grote, gemakke-lijk te oogsten partijen al sinds een tiental jaren verhandeld en verbrand worden, voor opwekking van warmte en elektriciteit. In het afwisselende landschap van Vlaams Limburg is echter nog een groot potentieel van bos-, natuur- en landschapselementen onberoerd. De vraag om duur-zame, hernieuwbare energie door markt en maatschappij en de verant-woordelijkheid om onze lokale en regionale bronnen beter te benutten en duurzaam en gecascadeerd in te zetten, vragen om ontsluiting van dit potentieel, voor zover verantwoord.
Binnen het MIP2-project “Limburgs groen voor een groene economie” werken de partners Inverde, BioNerga NV en MIG bvba samen om de haalbaarheid van energetische valorisatie van houtige biomassas-tromen in de Provincie Belgisch Limburg te vergroten door geheel of gedeeltelijk de barrières weg te werken die de markt momenteel nog hinderen. Dit doen zij door zich te focussen op essentiële elementen in deze sterk ontwikkelende maar nog relatief jonge markt, zijnde:
•Het bevorderen van het gebruik van biomassa voor bio-energie door inzicht te verschaffen in de mogelijkheden inzake logistiek, be- en verwerking van biomassa. Tevens wil het project ook de mogelijkheden nagaan voor biomassastromen die tot dusver nog niet (optimaal) werden ingezet in een groene economie maar mits voldoende kennis en mid-delen mogelijk wel inzetbaar kunnen zijn.•Te streven naar een duurzame en voldoende transparante handel van biomassa door inzicht te creëren in de achterliggende prijsvorming (naast de prijsevoluties bij fossiele brandstoffen en ondersteunende beleidsmaatregelen ook focus op de productiekosten) en door te werken aan de onvolwassen statistieken inzake gebruik en potentie van houtige biomassa voor energie.•Kansen te inventariseren voor realistische en werkbare juridische en technische kaders.
•De kosten en baten voor People, Planet en Profit te becijferen om een breder draagvlak te creëren zowel vanuit een ecologische als economi-sche invalshoek. •Aandacht te schenken aan disseminatie en communicatie van de resultaten van het project teneinde verschillende betrokkenen een beter inzicht te geven in de biomassaketen en de potenties tot samenwerking.
In de voorliggende studie werd hiertoe het huidige en toekomstige (2020) potentieel aan houtig biomassa te Limburg in kaart gebracht. Vervol-gens werden door interviews en stakeholdermeetings de belangrijkste knelpunten geïnventariseerd die de markt momenteel nog hinderen om dit potentieel te realiseren en werden aanbevelingen geformuleerd om deze knelpunten op te heffen. In navolging van de potentieelstudie werd een digitaal 2D model voor Limburg ontwikkeld teneinde economische, sociale (tewerkstelling) en milieugerichte (CO2-uitstoot) parameters inzake logistiek in kaart te brengen. Gelijklopend werd door het opzetten van verschillende oogstcases praktische kennis opgedaan inzake het oogsten van houtige biomassa uit bos, natuur en landschap waarbij eveneens inzicht werd verkregen in de de bovenstaande duurzaamheids-parameters. Ten slotte werden een tweetal valorisatieketens voor decentrale warmtetoepassing op basis van houtige biomassa verder uitgewerkt. De bevindingen en resultaten van bovenstaande acties werden gebundeld in voorliggend rapport.
De studie beoogt vooral de energetische valorisatie van houtige biomassa. Hierbij is echter ook voldoende aandacht gegeven aan andere verwerkingsmogelijkheden teneinde voor houtige biomassastromen te streven naar een integraal toepassingskader. Het doel is aldus niet te focussen op energetische valorisatie of materiaalgebruik maar te zoeken naar een optimale invulling van energetische valorisatie én materiaalgebruik.
| 6
| 7
Potentieel van houtige biomassa in Limburg
1
2. 2D modellering 551. Logistieke 2D-Modellering 561.2 Aanpassing t.o.v. potentieelstudie 591.3 Potentieel per rastervlak 591.4 Logistiek 2D-model 59 Bijlagen 63
3. Praktijkcases 69 Inleiding praktijkcases: oogst van houtig biomassa 701. Verslag praktijkcase heideherstel Staleikerheide 71 Resultaten van de case 72 Conclusies praktijkcase 772. Verslag praktijkcase heideherstel Schrikheide 78 Resultaten van de case 80 Conclusies praktijkcase 843. Verslag praktijkcase heideherstel Hechtelse heide 85 Resultaten van de case 87 Conclusies praktijkcase 904. Verslag praktijkcase achterstallig beheer houtkant 91 Resultaten van de case 93 Conclusies praktijkcase 965. Verslag praktijkcase eerste dunning en creëren corridor 98 Resultaten van de case 99 Conclusies praktijkcase 1046. Verslag praktijkcase houtopslag slibstort 106 Resultaten van de case 107 Conclusies praktijkcase 1097. Verslag praktijkcase serotinabestrijding Spiekelspade 110 Resultaten van de case 112 Conclusies praktijkcase 1158. Verslag praktijkcase serotinabestrijding Vlasmerheiken 117 Resultaten van de case 118 Conclusies praktijkcase 1219. Verslag praktijkcase opruimen kakhout 123 Resultaten van de case 124 Conclusies praktijkcase 125
Besluit praktijkcases 126
4. Business modellering 1271. Keten modellering 1282. Decentrale warmte- en energieproductie 1573. Biomassaverzamelplaatsen 158
Deze potentieelstudie werd in opdracht van Bionerga N.V., Inverde en MIG bvba uitgevoerd door Borgman Beheer Advies B.V., in nauwe samenwerking met Stichting Probos te Wageningen.
| 8
| 9
1.1 Aanleiding
Alvorens over gegaan kan worden tot het wegnemen van barrières en het volledig en zo optimaal mogelijk benutten van het beschik-bare houtige biomassa potentieel in de Provincie Limburg dient dit potentieel in beeld gebracht te worden. Dit rapport is het eindre-sultaat van het in beeld brengen van dit potentieel.
1.2 Doelstelling
Het hoofddoel van deze studie is het beantwoorden van de vraag: “Wat is de huidige situatie inzake vrijkomende houtige biomassa vanuit bos-, natuur- en groenbeheer en wat is het potentieel dat de sector kan bijdragen tegen 2020?”
Uit deze hoofdvraag vloeien een aantal deelvragen voort:• Wat is de jaarlijkse aangroei aan houtige biomassa per ter-
reintype?• Welk percentage van deze aangroei kan geoogst worden
binnen ecologische, technische en economische randvoor-waarden?
• Welke hoeveelheden komen in aanmerking voor materiaalge-bruik en welke voor energiegebruik?
• Welke hoeveelheden houtige biomassa kunnen bijkomend worden geproduceerd mits het intensifiëren van het land-schapsbeheer (bv. het terug in hakhout zetten van houtkan-ten) of het uitbreiden van groengebieden (bv. matuur- en bosuitbreiding)?
• Wat zijn de belemmeringen waardoor delen van dit potentieel momenteel nu niet worden benut voor energieopwekking?
• Welke acties moeten de verschillende stakeholders uitwerken om tot dit potentieel te komen?
In dit rapport wordt ingegaan op deze vragen, met als resultaat het in beeld brengen van het potentieel van houtige biomassa in Limburg, nu en in 2020.
1.3 Werkwijze
Deze potentieelstudie is uitgevoerd in de periode april-oktober 2011. De volgende stappen zijn gezet om tot het huidige en toekomstige potentieel van houtige biomassa in Limburg te komen.
1.3.1 Inventarisatie aanwezige houtige biomassabronnenDe aanwezige houtige biomassabronnen in het landelijk gebied zijn met behulp van GIS1 in beeld gebracht. Daarbij is in eerste instantie
gebruik gemaakt van gegevens van de Bossenkaart (Vlaamse Land-maatschappij, 2001) en de Biologische waarderingskaart (INBO, 2011). Ook is de Topografische kaart, kaartlaag bodembedekking (NGI, 2011) geraadpleegd. Op deze manier is de precieze oppervlakte aan bossen en landschappelijke beplantingen, zoals kleine bosjes (< 0,5 ha), houtkanten, hagen, bomenrijen en solitaire bomen, in beeld gebracht. Voor zover dit niet uit de kaarten kon worden afgeleid is een inschatting van het type begroeiing (aandelen van naald- en loofbomen en struiken) gemaakt door literatuur te raadplegen en/of interviews uit te voeren met beheerders van de belangrijkste terreinbeherende organisaties (zie paragraaf 1.3.5).Om de bestaande houtige biomassabronnen binnen de bebouwde kom in beeld te brengen zijn de beschikbare afvalstroomgegevens van de OVAM (2010) geraadpleegd en is gebruik gemaakt van bij BioNerga beschikbare kennis (zie paragraaf 1.3.5).
1.3.2 Inschatting potentieel per bronDoor Stichting Probos is in opdracht van Borgman Beheer Advies B.V. een model ontwikkeld (Borgman Beheer Advies B.V., 2011) waarmee het biomassapotentieel per beplantingstype op basis van de aangroei berekend kan worden. Dit model is door middel van een gedegen literatuurstudie tot stand gekomen. In bijlage 2 is een toelichting op dit model te vinden. De aannames die ten grondslag liggen aan het model zijn gebaseerd op de Nederlandse situatie. Een vergelijking met de Vlaamse aangroeicijfers uit bosinventarisa-tiegegevens leverde geen significante verschillen op, waardoor het model ongewijzigd is ingezet.In het rekenmodel wordt onderscheid gemaakt tussen stamhout2 , dat in principe voor de rondhouthandel beschikbaar komt, en tak- en tophout, dat als bijproduct vrij komt bij houtoogst en beheer-werkzaamheden.Het houtige biomassapotentieel uit bos en landschap is met behulp van dit model bepaald. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen het maximale/theoretische beschikbare potentieel en het realistische potentieel. Het realistische potentieel heeft betrek-king op de hoeveelheid biomassa die in potentie geoogst kan wor-den indien rekening wordt gehouden met ecologische, technische en economische randvoorwaarden. Voor Nederland waren deze randvoorwaarden al gedeeltelijk opgenomen in het model, maar voor dit onderzoek zijn ze aangepast en aangevuld ten behoeve van de Vlaamse/Limburgse situatie. Zoals in paragraaf 1.3.1 reeds is vermeld, is het houtige biomas-sapotentieel binnen de bebouwde kom in beeld gebracht door gebruikt te maken van afvalstroomgegevens van de OVAM en is gebruik gemaakt van bij BioNerga beschikbare kennis.Cascadering van houtige producten uit bos en landschap is van groot belang voor een duurzaam systeem. Daarom is het in beeld gebrachte potentieel op basis van de eigenschappen van de bio-massa en de huidige toepassingsmogelijkheden ingedeeld naar een
1gedeelte dat geschikt is voor materiaal gebruik (van het hoogwaar-dige fineer- en zaaghout tot het laagwaardiger plaat-, papier- en vezelhout) en een gedeelte dat energetisch kan worden ingezet.
1.3.3 Definiëren ecologische, technische en economische randvoorwaardenAlvorens de ecologische, technische en economische randvoor-waarden kunnen worden toegepast om van theoretisch naar rea-listisch potentieel te komen, zijn deze eerst gedefinieerd. Dit is ten eerste gedaan door het uitvoeren van literatuuronderzoek. Tevens is gebruik gemaakt van een recente studie van het European Forest Institute (Mantau et. Al., 2009 en 2010) waarin deze randvoorwaar-den voor de bossen in de Europese Unie in beeld zijn gebracht. De informatie uit de literatuurstudie is aangevuld met informatie uit de interviews met stakeholders.
1.3.4 Huidige oogst van houtige biomassa in Belgisch LimburgDe huidige oogst van houtige biomassa in Limburg is door middel van literatuurstudie en interviews met stakeholders en beheer-ders van de belangrijkste terreinbeherende organisaties in beeld gebracht (zie paragraaf 1.3.5). Hierbij ligt de nadruk op de biomassa die energetisch wordt ingezet. Met name de inzet van brandhout in houtkachels door particulieren is over het algemeen een knelpunt bij het in beeld brengen van de huidige oogst en inzet van deze houtige biomassa. Borgman Beheer Advies en Probos hebben desondanks een zo nauwkeurig mogelijke inschatting van dit volume trachten te maken, ondersteund door de uitkomsten uit de interviews en discussie met de stakeholders.
1.3.5 Interviews met belangrijke stakeholdersBij de beschrijving van de werkzaamheden hierboven is al een aantal keren verwezen naar interviews die zullen worden gehouden met stakeholders, zoals medewerkers van de overheid, terrein-beherende organisaties, particuliere boseigenaren/Bosgroepen, beheerders van wegen en vaarwegen, aannemers en de houtver-werkende industrie. In samenspraak met de opdrachtgevers is een selectie gemaakt van te interviewen personen/organisaties. In bijlage 3 is een overzicht van de geïnterviewden weergegeven.
De volgende onderwerpen zijn, afhankelijk van de geïnterviewde, aan bod gekomen tijdens de interviews:
a. Samenstelling (aandeel loofhout, naaldhout en struiken) en type (kleine bosjes, houtkanten, hagen etc.) de landschappelijke beplantingen, indien niet af te leiden uit het kaartmateriaal;b. Randvoorwaarden (met name ecologische en economische) voor de oogst van houtige biomassa;c. Huidige beheerpraktijk van houtige beplantingen en huidige en toekomstige omgang met houtoogst (wel of geen oogst, oogstniveau (aandeel van de aangroei) uit de verschillende type beplantingen;d. Knelpunten die worden ervaren ten aanzien van de oogst
van houtige biomassa en mogelijke oplossingen daar voor;e. Verwachting ten aanzien van het toekomstige potentieel en eventuele uitbreiding van het areaal.
1.3.6 StakeholderbijeenkomstIn aanvulling op de interviews zijn de geïnterviewden uitgenodigd om deel te nemen aan een interactieve stakeholderbijeenkomst, die op 11 oktober 2011 werd georganiseerd in het Vlaams Admi-nistratief Centrum te Hasselt. Tijdens de bijeenkomst zijn de conceptresultaten uit het onderzoek en de interviews gepresen-teerd. Doel van deze bijeenkomst was, bekendheid te vragen voor het project, maar vooral om oplossingen en acties te formuleren voor de knelpunten die tijdens het onderzoek en de interviews naar voren zijn gekomen. In bijlage 3 is een overzicht van de deelnemers weergegeven.
1.3.7 Bepalen toekomstig potentieelOp basis van de resultaten uit de interviews, de huidige benutting van het realistische potentieel en planologische landschapsvisies en landschaps¬ontwikkelings¬plannen van bos en landschap voor Vlaams Limburg (Bronnen: zie paragraaf 3.7) is een inschat-ting gemaakt van het toekomstige potentieel van de voor oogst beschikbare houtige biomassa in 2020. Hierbij zijn eventuele uit-breidingen van het areaal aan houtige biomassa bronnen (bv. korte omloopbossen en uitbreiding van het bosareaal), invloeden van eventuele beleidsveranderingen en veranderingen op het gebied van beheer en logistiek (uitkomsten uit de stakeholderconsultatie) meegenomen.
1.3.8 Formuleren acties om knelpunten te verwijderenOp basis van de resultaten uit de stakeholderconsultatie en ervaringen die Borgman Beheer Advies en Probos tijdens studies in Nederland hebben opgedaan (Boosten et al., 2009) zijn voor de vastgestelde knelpunten oplossingen en acties geformuleerd.
1.4 Leeswijzer
In de zeven hoofdstukken die deze potentieelstudie telt, komen Borgman Beheer Advies en Probos tot een uitgebreid inzicht omtrent de huidige en toekomstige situatie voor wat betreft oogst en potentieel van houtige biomassa. In dit hoofdstuk kon u al lezen over de aanleiding en werkwijze van deze studie. In hoofdstuk 2 worden de aanwezige houtige biomassabronnen beschreven. Hoofdstuk 3 gaat vervolgens in op de randvoorwaarden die een realistische schatting van het houtige biomassapotentieel van Limburg bepalen. In hoofdstuk 4 wordt de huidige houtoogst in bos, natuur en landschap in beeld gebracht. Hoofdstuk 5 combineert de voorgaande hoofdstukken in de berekeningen van het houtige biomassapotentieel in Limburg. In hoofdstuk 6 worden de knelpun-ten beschreven die de vergroting van het huidige potentieel in de
2 Ook: werkhout - het spilhout boven stobhoogte tot een aftopdiameter van gemiddeld 8 cm. Waarbij onder spilhout wordt verstaan: de doorgaande spil (stam) met schors vanaf maaiveld tot en met eindknop zonder zijtakken. Naaldbomen hebben meestal een doorlopende spil. Loofbomen hebben meestal een oplossende spil; dan wordt de meest rechtdoorgaande tak in het verlengde van de stam als spil genomen (Muys et al., 2010; Bosbouwbegrip-penlijst, 2011).
INLEIDING
1 Geografisch Informatie Systeem
POTENTIEEL VAN HOUTIGE BIOMASSA IN LIMBURG
| 10
| 11
weg staan. Tevens worden oplossingen aangedragen ter ophef-fing of verzwakking van deze knelpunten. Het zevende hoofdstuk geeft een doorblik in de vorm van conclusies en aanbevelingen. In de bijlagen zijn enkele kaarten en achterliggende documenten bijgevoegd.
De eerste stap bij het bepalen van het potentieel van houtige bio-massa in Limburg is het in kaart brengen van de aanwezige bron-nen met behulp van GIS- en literatuuronderzoek en de bevraging van terreinbeherende en biomassa verwerkende organisaties. Een logische indeling van de bronnen leek hierbij, vanwege de afkomst en achtergrond van de beschikbare gegevens:
• bebouwde omgeving• bossen• landschap en natuur
In dit hoofdstuk worden de kwantitatieve cijfers in beeld gebracht. In de volgende hoofdstukken worden vervolgens de vertaalslagen naar het biomassapotentieel op basis van deze cijfers gemaakt.
2.1 Bossen
EigendomssituatieHet bosoppervlak van de Provincie Limburg beslaat 50.258 ha (zie kaart 1 in bijlage 1). Dit areaal is opgedeeld onder verschillende typen terreineigenaren, zoals de Vlaamse overheid (ANB en NV De Scheepvaart), Defensie en gemeenten. Een vierde grote speler (liefst 49% van het bosoppervlak) zijn de particuliere boseigenaren. Deze zijn vaak vertegenwoordigd binnen de Bosgroepen. Tabel 2.1 geeft de eigendomssituatie weer.
Eigenaar Opp Aandeel
ANB (Agentschappen)3 10.029,86 17%
Defensie 5.903,38 10%
Gemeenten 12.906,80 22%
Kerken 345,33 1%
NMBS 175,56 0%
NV De Scheepvaart 139,45 0%
Overige 803,37 1%
Particulier 29.264,73 49%
Totaal 50.258,02 100%
Tabel 2.1. Eigendomssituatie van het bos in de Provincie Limburg (Bron. Vlaamse boskartering)
Inzicht in deze verschillende eigendommen is enerzijds van belang, om de oogst- en potentieelgegevens te kunnen achterhalen. Ander-zijds heeft elke beherende organisatie of individu zijn eigen wijze van beheren. Dit kan van grote invloed zijn op de oogstintensiteit en
sortimentskeuze en is dus mede bepalend bij het bepalen van het biomassapotentieel.
BossamenstellingDe bossamenstelling in Limburg op deze verschillende eigendom-men bestaat uit loof-, naald en gemengd bos. Tabel 2.2 geeft hier inzicht in. De verschillende bostypen in hun biotische en abiotische omgeving staan garant voor een bepaalde gemiddelde aangroei. Met behulp van deze cijfers kan het jaarlijkse oogstpercentage en het biomassapotentieel worden vastgesteld. Uit de tabel blijkt ook, dat 10% van het bosoppervlak uit open terrein (kapvlakte) bestaat. Dit is een belangrijk gegeven, omdat van dit areaal voorlopig geen continue biomassaopbrengst te verwachten is.
Boomsoort Opp in ha Aandeel binnen totaal
Loofbos
Gemengd loofhout 2.538 5%
Overig loofhout 8.814 18%
Beuk 61,78 0%
Eik of Am. eik 2.210,38 4%
Populier 5.812,42 12%
Totaal Loof 19.437,47 39%
Naaldbos
Gemengd naaldhout 3.633,34 7%
Overig naaldhout 877,93 2%
Douglas 37,54 0%
Fijnspar 614,19 1%
Gewone den 15.056,69 30%
Lork 349,85 1%
Zwarte den 5.186,32 10%
Totaal naald 25.755,86 51%
Kapvlakte 5.064,69 10%
Totale bosoppervlakte 50.258,02 100%
Tabel 2.2. Boomsoortensamenstelling van het bos in de Provincie Limburg (Bron. Vlaamse boskartering)
INVENTARISATIE AANWEZIGE HOUTIGE BIOMASSABRONNEN
3 Betreft naast ANB een zeer beperkte oppervlakte (ca. 84 ha) in eigendom bij Agentschap Kunsten en Erfgoed, Agentschap Waterwegen en Zeekanaal (AWZ) en Agentschap Wegen en Verkeer (AWV).
2
| 12
| 13
Naast het bostype is ook de leeftijdsfase van het bos van belang voor het vaststellen van het oogstpercentage en het biomas-sapotentieel. Elk bostype toont namelijk in elke leeftijdsfase een bepaalde jaarlijkse aangroei aan biomassa. Tabel 2.3 toont de verdeling in leeftijdsfasen van de Limburgse bossen.
Ontwikkelingsfase Opp (in ha) Aandeel binnen totaal
jong loofhout 3.484 7%
jong naaldhout (<20j) 2.800 6%
middeloud loofhout 6.197 12%
middeloud naaldhout (20 - 60j )
18.165 36%
ongelijkjarig loofhout 4.573 9%
ongelijkjarig naaldhout 1.054 2%
oud loofhout 4.460 9%
oud naaldhout (>60j) 4.460 9%
Kapvlakte (open ruimte)
5.065 10%
50.258 100%
Tabel 2.3. Ontwikkelingsfase van het bos in de Provincie Limburg (Bron. Vlaamse boskartering)
BeheerVanzelfsprekend is het beheer een derde belangrijke parameter voor de vaststelling van het houtoogstpercentage en het biomas-sapotentieel. In bepaalde bossen vindt, bijvoorbeeld vanwege de beschermde status, bijzondere ecologische waarden of bepaalde beheertradities, aangepast of nulbeheer plaats. Uit deze opstan-den is dan ook weinig of geen biomassaopbrengst te verwachten. In andere bossen vindt wel actief beheer plaats, maar binnen die categorie is onderscheid te maken in de duur en zwaarte van de houtoogst, bijvoorbeeld vanwege het voorgeschreven beheer of de terreinomstandigheden. Deze slag van het beschikbare Limburgse bosareaal naar door het beheer bepaalde biomassaopbrengsten wordt gemaakt in hoofdstuk 3 en 4.
2.2 Landschap en natuur
Het Limburgse landschap bestaat uit een veelheid aan landschap-selementen buiten het bos en de bebouwde omgeving (zie de over-zichtskaart 3 in bijlage 1). Figuur 1 geeft de complexe samenstelling van het Limburgse landschap weer, middels een weergave van de lijn- en puntvormige landschapselementen. Tabel 2.4 geeft een opsomming weer van de in Limburg aanwezige landschaps-elementen, opgedeeld in type element.
Type element Omvang Eenheid
Solitairen 86.920 stuks
Bomenrij 5.976 km
Hagen 958 km
Houtkant 652 km
Boomkwekerij-rijshoutbos 646 ha
Boomgaard 12.571 ha
Struikgewas 244 ha
Heide met opslag 3.280 ha
Kruidachtige begroeiing met opslag
3.070 ha
Moes- en siertuinen 15.664 ha
Tabel 2.4 Oppervlakte en theoretisch potentieel uit landschap in de Provin-cie Limburg (Bron: NGI, 2011).
Tijdens de stakeholderworkshop werd door Bart Paesen van het Regionaal Landschap Lage Kempen opgemerkt dat de uit de inven-tarisatie van de topografische kaart afgeleide lengte aan bomen-rijen veel te groot is ten opzichte van de lengte aan houtkanten. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het feit dat veel houtkanten doorgeschoten zijn en nu bestaan uit één of meerdere rijen bomen i.p.v. uitgestoelde hakhoutstoven. Tijdens de kartering op basis van luchtfoto’s is dit onderscheid niet te maken. Voor het huidig en toe-komstig potentieel maakt het wel verschil of wordt uitgegaan van een bomenrij of van een houtkant. Houtkanten worden periodiek afgezet terwijl dat bij bomenrijen niet het geval is en er uitsluitend wordt gesnoeid in het kroonhout. De hoeveelheid biomassa die vrij-komt bij het beheer van houtkanten is dan ook hoger in vergelijking tot bomenrijen.
Vanwege deze constatering is gezocht naar een methode om de verhouding tussen de lengte aan bomenrijen en houtkanten beter overeen te laten komen met de situatie binnen de Provincie Lim-burg. Hiertoe is gebruik gemaakt van inventarisatiegegevens van landschappelijke elementen in de gemeente Peer, die beschikbaar zijn gesteld door het Regionaal Landschap Lage Kempen. Uit deze inventarisatiegegeven was af te leiden dat de verhouding binnen de totale lengte aan houtkanten en bomenrijen in de Gemeente Peer ongeveer 60% houtkanten tegen 40% bomenrijen is. De huidige verhouding in tabel 2.4 is 10% houtkanten en 90% bomenrijen. De gegevens in tabel 2.4 blijken de situatie in het veld dus niet goed weer te geven. Er wordt verwacht dat de situatie in de Gemeente Peer niet representatief is voor de gehele Provincie Limburg. Des-ondanks lijkt het raadzaam de cijfers aan te passen. Daarom is de aanname gemaakt dat over de gehele Provincie Limburg genomen de verhouding houtkanten tegen bomenrijen 40% houtkanten tegen 60% bomenrijen bedraagt. Indien deze aanname in enige
Figuur 1. Afbeelding van kaart 2 (bijlage 1) van lijn- en puntvormige landschapselementen buiten bos en de bebouwde omgeving (kaart: Borgman Beheer Advies B.V., 2011; topografische gegevens: NGI, 2011).
| 14
| 15
3.1 Inleiding
Op basis van kengetallen (zie hoofdstuk 5) en het rekenmodel van Borgman Beheer Advies (2011) (zie paragraaf 1.3.2) is het theore-tisch houtige biomassa potentieel in de Provincie Limburg bere-kend. Dit potentieel vertegenwoordigt echter niet het potentieel dat op dit moment en in de toekomst daadwerkelijk beschikbaar is als grondstof of brandstof. Ecologische, technische en economi-sche randvoorwaarden zorgen er namelijk voor dat het theoreti-sche potentieel niet volledig kan worden benut. In dit hoofdstuk zijn deze randvoorwaarden op basis van literatuuronderzoek en de resultaten van uitgevoerde interviews gedefinieerd. De randvoor-waarden zijn vervolgens gebruikt om het realistisch potentieel te bepalen (paragraaf 5.2). Op basis van dit huidige realistische potentieel is een schatting gemaakt van het toekomstig potentieel voor ca. het jaar 2020, waarbij ervan uitgegaan is dat aan zoveel mogelijk randvoorwaarden voldaan is om een optimale biomas-saproductie en –oogst uit bos en landschap te creëren. Dit wordt toegelicht in paragraaf 5.3.
3.2 Randvoorwaarden en het theoretisch potentieel
Tijdens de berekening van het theoretisch houtig biomassa poten-tieel is aangenomen dat tijdens het reguliere beheer van houtige beplantingen in de Provincie Limburg altijd duurzaamheidaspec-ten worden meegenomen. Dit vertaalt zich in de aanname dat binnen het reguliere beheer bijna nooit 100% van de bijgroei wordt geoogst. Indien het reguliere beheer namelijk op duurzame wijze wordt uitgevoerd dan wordt een deel van de bijgroei niet geoogst, omdat dit volume bijvoorbeeld wordt toegevoegd aan de staande voorraad of vanwege bijvoorbeeld ecologische aspecten of de bodemvruchtbaarheid wordt achter gelaten in de beplanting. Voor oudere bossen (>25 jaar) is er bijvoorbeeld rekening mee gehou-den dat dood hout (stammen) wordt achtergelaten in het bos. Dit resulteert erin dat het oogst percentage voor jonge bossen hoger ligt dan voor deze oudere bossen. In jonge bossen zijn namelijk minder of geen dikke bomen aanwezig en juist dikke dode bomen zijn belangrijk voor de biodiversiteit. Projecten waarbij houtige beplantingen worden omgevormd naar andere vormen van landge-bruik of worden verjongd, vormen hierop een uitzondering. Daarin wordt de bijgroei of waarschijnlijker meer dan de bijgroei geoogst. In tabel 3.1 staat voor elk geïdentificeerd beplantingstype aange-geven hoeveel procent van de bijgroei tijdens de berekening van het theoretisch houtig biomassa potentieel wordt geoogst. Bijlage 2 bevat per beplantingstype een beschrijving van de gehanteerde werkwijze en het oogstpercentage. Voor hagen en boomkwekerijen is niet gerekend met een oogstpercentage van de bijgroei, maar
is uitgegaan van de totale hoeveelheid hout die jaarlijks vrijkomt tijdens snoei- of opruimwerkzaamheden.
Beplantingstype Oogstpercentage (in %)
Landschap
Solitairen 60%
Bomenrij 60%
Hagen n.v.t.4
Houtkant 60%
Boomkwekerij-rijshoutbos n.v.t.5
Boomgaard 75%
Struikgewas 60%
Heide met opslag 100%
Kruidachtige begroeiing met opslag
100%
Bossen
Grove den (jonger dan 25 jaar) 70%
Grove den (ouder dan 25 jaar) 55%
Den overig (jonger dan 25 jaar) 70%
Den overig (ouder dan 25 jaar) 55%
Naald overig (jonger dan 25 jaar) 70%
Naald overig (ouder dan 25 jaar) 55%
Loofbos eik en beuk (jonger dan 25 jaar)
70%
Loofbos eik en beuk (ouder dan 25 jaar)
55%
Overig loofbos (jonger dan 25 jaar) 70%
Overig loofbos (ouder dan 25 jaar) 55%
Populierenbos (jonger dan 20 jaar) 80%
Populierenbos (ouder dan 20 jaar) 65%
Kapvlakte (open ruimte) 0%
Tabel 3.1. Gehanteerde oogstpercentages van de bijgroei tijdens de bereke-ning van het theoretisch biomassa potentieel.
ECOLOGISCHE, TECHNISCHE EN ECONOMISCHE RANDVOORWAARDEN
4 Voor oogst van hagen is gerekend met de hoeveelheid die jaarlijks vrijkomt tijdens het snoeien van de haag en niet met een percentage van de bijgroei.
5 Voor boomkwekerijen is in plaats van de bijgroei gerekend met de hoeveelheid die jaarlijks vrijkomt tijdens snoeiwerkzaamheden
3mate afwijkt van de werkelijke situatie dan wordt verwacht dat de effecten op het biomassapotentieel gering zullen zijn, omdat veel houtkanten op dit moment als bomenrij worden beheerd en niet als hakhout worden behandeld. Tabel 2.5 geeft de situatie na het doorvoeren van de nieuwe verhouding houtkanten tegen bomen-rijen weer. De gegevens uit tabel 2.5 zijn gebruikt om het potentieel te berekenen.
Type element Omvang Eenheid
Solitairen 86.920 stuks
Bomenrij 3.977 km
Hagen 958 km
Houtkant 2.651 km
Boomkwekerij-rijshoutbos 646 ha
Boomgaard 12.571 ha
Struikgewas 244 ha
Heide met opslag 3.280 ha
Kruidachtige begroeiing met opslag
3.070 ha
Moes- en siertuinen 15.664 ha
Tabel 2.5 Oppervlakte, aantallen en lengte aan landschapselementen in de Provincie Limburg na doorvoering aanname (Bron: NGI, 2011).
Elk type landschapselement heeft zijn gemiddelde jaarlijkse aangroei aan houtige biomassa. Dit gemiddelde vat de verschillen per groeiplaats en leeftijdsfase samen. Maar ook hier is het type beheer van groot belang voor het bepalen van het biomassapoten-tieel. Deze interpretatie- en rekenslag wordt gemaakt in hoofdstuk 3 en 4.Voordat deze stappen gezet kunnen worden, dient echter helder gedefinieerd te zijn, hoe de in tabel 2.5 genoemde landschapsele-menten zijn samengesteld en welk beheer hierbij van toepassing is. In bijlage 2 is hiertoe een overzicht gemaakt.
2.3 Biomassa uit de bebouwde kom
Naast de houtige biomassa die vrijkomt vanuit bos, natuur en land-schap komt er ook houtige biomassa vrij in de bebouwde omgeving. Bijvoorbeeld bij huishoudens (particuliere tuinen), het groenonder-houd door gemeenten, maar ook bij onderhoud van groenstroken die in eigendom zijn van bedrijven en instellingen. Kaart 3 (bijlage 1) geeft de ligging van de bebouwde omgeving ten opzichten van het buitengebied in Limburg weer. Om de biomassaopbrengsten uit de bebouwde omgeving in beeld te brengen is literatuurstudie verricht, aangevuld met informatie uit de interviews. De resultaten hiervan worden gepresenteerd in paragraaf 5.1.4 en verder.
| 16
| 17
De oogst uit terreinen met opslag is op 100% gezet, maar hier wordt eigenlijk niet gerekend met een oogst percentage van de bijgroei. Er is de aanname gemaakt dat er in de Provincie Lim-burg jaarlijks op een bepaald areaal van deze terreinen de opslag wordt verwijderd, bijvoorbeeld in verband met het behoud van natuurwaarden. Er is ingeschat dat jaarlijks de opslag van 15 ha heideterrein en 15 ha terreinen met kruidachtige begroeiing wordt verwijderd.
3.3 Randvoorwaarden voor de oogst uit bossen en andere beplantingen
In het bovenstaande is reeds aangegeven dat tijdens de berekening van het theoretisch houtige biomassapotentieel al een aantal rand-voorwaarden zijn gehanteerd om een beperking te leggen op de maximale oogst die zonder andere beperkingen op een duurzame wijze te realiseren is. In de onderstaande paragraven zijn deze randvoorwaarden uitgewerkt. Vervolgens zijn deze randvoorwaar-den toegepast om het theoretisch potentieel om te zetten naar het huidige en toekomstige realistische biomassapotentieel. Voor de randvoorwaarden die gesteld moeten worden aan de extra oogst van houtige biomassa uit bossen en andere beplantingen is onder andere gebruik gemaakt van het werk dat het European Forest In-stitute (EFI) binnen een recente studie in opdracht van de Europese Commissie heeft uitgevoerd (Mantau et. al., 2009 en 2010).
3.3.1 Ecologische randvoorwaarden
BodemvruchtbaarheidDe afvoer van biomassa uit het bos en andere beplantingen gaat altijd gepaard met de afvoer van mineralen uit het bosecosys-teem. De verschillende delen van de boom bevatten verschil-lende concentraties aan nutriënten. De laagste concentratie aan nutriënten bevindt zich in de stam en de hoogste concentratie in de naalden en bladeren. Het effect op de bodemvruchtbaarheid van de extra oogst van houtige biomassa kan dan ook worden beperkt door niet alle bladeren, naalden, kleine takjes en stobben te oogsten6. De oogst van extra stamhout lijkt zonder problemen te kunnen worden uitgevoerd, maar aan de oogst van tak- en tophout dienen i.v.m. mogelijke gevolgen voor de bodemvruchtbaarheid voorwaarden worden verbonden. De oogst van stobben wordt in de cyclische biomassa-oogstsystemen in West-Europa in principe niet uitgevoerd, omdat dit naast de nutriëntenhuishouding, vergaande gevolgen voor de bodemstructuur heeft7.Deze voorwaarden zijn afhankelijk van het bodemtype. Op rijke bodem zal de oogst van tak- en tophout veel minder gevolgen voor de bodemvruchtbaarheid hebben dan op arme bodems. Daarnaast dient ook rekening te worden gehouden met de eventuele stikstof-depositie, omdat die een deel van de nutriëntenonttrekking zou kunnen compenseren. Omgekeerd kan de oogst van tak- en tophout
ook als verschralingmaatregel worden toegepast in ecosystemen waarin van overbemesting sprake is.Het toedienen van nutriënten of het retourneren van verbran-dingsas naar het bos of de beplanting zijn mogelijkheden om de effecten op de bodemvruchtbaarheid te verminderen, maar er is in deze studie vanuit gegaan dat deze opties in de Provincie Limburg vooralsnog niet op grote schaal zullen worden toegepast.
BodembeschadigingAls gevolg van de oogst van meer houtige biomassa uit het bos en andere beplantingen zal het aantal voertuigbewegingen waar-schijnlijk toenemen. Dit heeft mogelijke negatieve gevolgen voor de (bos)bodem. Met name op kwetsbare (natte) bodems is er een gevaar voor meer insporing en dus verdichting van de bodem, zeker als er meer tak- en tophout wordt geoogst. Het tak- en tophout is dan namelijk niet meer beschikbaar als “mat” om overheen te rijden. Zaak is hierbij, om vaste machinepaden en op- en overslaglo-caties aan te houden, zodat de bosbodem zo min mogelijk wordt beschadigd. Daarnaast zorgt het verwijderen van tak- en tophout van kapvlaktes ervoor dat de bodem als gevolg van hogere tempe-raturen sneller verweert en/of erodeert.Ten aanzien van de oogst in houtkanten dient een goede (maar flexibele) planning (en zo nodig communicatie met de eigenaar van het aanliggende land) plaats te vinden, zodat oogst en afvoer op het juiste moment (droog of vriezend weer, wanneer de oogst van het land is) en in overleg plaats kan vinden en schade kan worden voorkomen.
BiodiversiteitIntensivering van de oogst van tak- en tophout kan de biodiversiteit op meerdere manieren beïnvloeden. Eén van de meest directe ne-gatieve gevolgen is de afname van de hoeveelheid dood hout in het bos en andere beplantingen, waarvan veel planten-, schimmels en diersoorten afhankelijk zijn. Naast deze negatieve gevolgen zijn er natuurlijk ook positieve gevolgen voor de biodiversiteit te noemen indien er meer geoogst wordt in houtige beplantingen, zoals meer variatie, de één zijn dood is…, meer licht in het bos, verjonging/in-standhouding van houtkanten etc. De beheerder van de beplanting bepaalt uiteindelijk welke gevolgen zwaarder doorwegen.
Een deel van de bossen in de Provincie Limburg is vanuit het oogpunt van de biodiversiteit aangewezen als beschermd bos, het zij op basis van nationale of federale wetgeving, dan wel op basis van Europese wetgeving. Dit wil niet zeggen dat er geen hout wordt geoogst (conform beheerplan, ten behoeve van de instandhouding van het bostype), maar het is in ieder geval niet waarschijnlijk dat hier op korte termijn een intensivering van de oogst van houtige biomassa te verwachten is.
3.3.2 Technische randvoorwaardenDe technische randvoorwaarden kunnen worden onderverdeeld in technologische, methodologische en beheertechnische rand-
6 Dit levert bovendien voordeel op als het gaat op de kwaliteit (en daarmee de prijs) van een partij houtige biomassa: hoe minder “groen”, hoe beter de verbrandingswaarde is en hoe minder slakken en asresten er ontstaan.
7 Anders is dit voor rooiprojecten: wanneer bos of beplantingen gerooid moeten worden, kunnen de stobben die een hogere energetische waarde dan stamhout hebben, worden meegenomen als biomassa. Dit betekent vaak een extra werkgang waarbij de stobben schoon van zand worden gemaakt, om het snipper- en verbrandingsproces niet te verstoren. In Groot-Brittannië worden onder andere in dennenmonoculturen bij dunning de stobben standaard gerooid, om wortelrot in de verblijvende opstand te voorkomen.
voorwaarden. Daarnaast zorgen de kwaliteitseisen die vanuit de conversietechnologie worden gesteld aan de houtige biomassa (als brandstof) voor technische beperkingen. Veel kleine energie-centrales zijn bijvoorbeeld niet in staat houtige biomassa met een hoog gehalte aan groene en/of vochtige biomassa, zand en humus te verwerken. Dat heeft gevolgen voor de toe te passen technieken en methodes. Technische randvoorwaarden hebben een zeer sterke relatie met economische en sociale randvoorwaarden.
TechnologischTechnologische randvoorwaarden hebben betrekking op de be-schikbaarheid van machines en technieken voor de oogst, transport en verwerking van de houtige biomassa. Efficiëntie is hierbij van groot belang: daar waar met machines gewerkt kan worden en par-tijen gecombineerd kunnen worden, kunnen de kosten laag worden gehouden en daarmee is het waarschijnlijker dat de houtige bio-massa wordt geoogst. Indien machines of technieken beschikbaar zijn die onder specifieke omstandigheden (bv. Zeer nat) inzetbaar zijn dan neemt het beschikbare potentieel toe. Een ander voorbeeld is het beschikbaar zijn van een machine waarmee kleine bomen in hun geheel geoogst, versnipperd en uitgereden kunnen worden. Met behulp van deze machine zouden dunningen in jonge opstan-den eerder rendabel kunnen worden en dus worden uitgevoerd.
MethodologischDe methodes die worden toegepast voor de oogst en onttrekking van de houtige biomassa uit het terrein zijn bepalend voor de te realiseren potentiële oogst. Meestal wordt er bijvoorbeeld voor gekozen om het tak- en tophout te gebruiken om insporing met de harvester en forwarder tegen te gaan, dan is dat tak- en tophout niet meer beschikbaar (i.v.m. vervuiling met grond) als biomassa potentieel.Ook het wel of niet toepassen van de hele boom-methode is bepalend voor de hoeveelheid biomassa die kan worden geoogst. In de hele boom-methode wordt de gehele boom, dus inclusief top en takken (maar in principe exclusief stobben2) geoogst. Daarmee wordt dus meer volume geoogst en de kosten per eenheid nemen daardoor dus af.
In het bijzonder voor houtkanten en kleine bosjes is daarnaast ook de grootte van de partij van belang bij het bepalen of een beheeringreep ten behoeve van de biomassaproductie rendabel is. Houtkanten en kleine bosjes zijn vaak gesitueerd op afgelegen, moeilijk machinaal te bereiken, natte terreinen. De opbrengst is vaak gering tegenover een tijdrovende oogst, waardoor de kosten per ton hoog worden.
BeheertechnischHet al dan niet (en de mate van) onttrekken van houtige biomassa uit bos, natuur en landschap heeft ook te maken met het geplande beheer van het terrein. De volgende punten komen hierbij aan de orde:• Is er een beheerdoelstelling en schrijft deze houtoogst voor?• Is verschraling een doelstelling, of juist promotie van het
aandeel dood hout en bodemontwikkeling?• Wordt het geplande beheer uitgevoerd of is er sprake van
achterstalligheid?• Is er voldoende budget om op tijd het juiste en geplande
beheer in te zetten?• Wat is de traditie binnen het beheer t.a.v. de productie van
(brand)hout?• Wat is de traditie t.a.v. de onderhoudsstaat van het terrein
(eerder natuurlijk – “klapstoelbeheer”, of juist opgeruimd – “stofgezogen”)?
• Vindt er in het terrein jacht plaats en is er behoefte aan schuilplaats voor wild?
• Wat is de schoontijd ter plaatse en hoe wordt deze periode overbrugd t.a.v. duurzame levering van biomassa?
Beheerinstructies, beheerbudget en tradities hebben een belang-rijke invloed op het realistische potentieel aan biomassa. Een jaarlijkse oogst door particuliere brandhoutklanten kan bijvoor-beeld zorgen voor de gewenste ingrepen in houtkanten, in de ondergroei van bosopstanden, ten behoeve van exotenbestrijding of in jong bos. Maar wanneer deze brandhoutstromen traditiegetrouw (ook om goodwill te onderhouden) zijn vergeven, dan zullen deze moeilijk zijn los te weken, om in te kunnen zetten voor de houtsnip-perproductie.
3.3.3 Economische randvoorwaardenDe prijs die kan worden betaald voor de houtige biomassa is bepalend voor het feit welk aandeel van de houtige biomassa die in potentie beschikbaar is ook daadwerkelijk wordt geoogst. Daarom zijn de kosten die gemoeid zijn met de oogst, het bewerken, trans-port en opslag belangrijke randvoorwaarden voor het berekenen van het realistische potentieel. Indien deze kosten hoog zijn dan is de kans klein dat deze biomassa daadwerkelijk geoogst zal worden. Het prijsniveau binnen de markt van houtige biomassa bepaald waar de grens ligt tussen het wel of niet rendabel kunnen oogsten van de houtige biomassa.Het is als gevolg van de variatie in het prijsniveau niet mogelijk deze grens in een getal uit te drukken. Ook is deze grens afhankelijk van het totale logistieke systeem en de mogelijke alternatieve be-schikbare energiebronnen: hoe eenvoudiger een logistiek systeem, hoe minder schakels en hoe korter de transportafstanden, des te goedkoper kan productie en levering plaatsvinden. En als het al-ternatief voor houtige biomassa zeer voordelig wordt aangeboden, moet de productie en logistiek van de houtige biomassa zo efficiënt mogelijk worden ingezet, om een concurrerende prijs te kunnen bieden. Bij kleine hoeveelheden is buffering en menging een goede oplossing.Het is wel mogelijk op basis van de kenmerken van de houtige biomassabronnen in te schatten of de kosten voor oogst, bewer-king, transport en opslag op korte termijn onder de geldende omstandigheden betaalbaar en concurrerend zullen zijn. Een belangrijk verschil tussen conventionele energieopwekking en via houtige biomassa is, dat de eerste investering (in logistiek en in de
| 18
| 19
verbrandingsinstallatie) relatief groot is. Het totaalplaatje na x jaar gebruik van houtige biomassa zal in vele gevallen lucratief uitpak-ken ten opzichte van conventionele brandstoffen, maar de drempel om deze investeringen te doen blijft hoog.
De economische randvoorwaarden hebben een sterke relatie met de technische randvoorwaarden, maar ook de ecologische randvoorwaarden hebben invloed. Ecologische randvoorwaarden kunnen er namelijk voor zorgen dat de oogst, bijvoorbeeld als gevolg van mitigerende maatregelen, duurder uitvalt.
3.4 Wet- en regelgeving
Ook de geldende wet- en regelgeving kan van grote invloed zijn op de potentiële oogst van houtige biomassa. Daarbij moet niet worden gedacht aan natuurwetgeving, omdat die valt onder het kopje ecologische randvoorwaarden. Hier worden de randvoor-waarden bedoeld die voortvloeien uit de kapvergunningen en vanuit de voorwaarden die gesteld worden door de OVAM en VREG met betrekking tot het toekennen van groene stroomcertificaten en de (afval of niet) status die de houtige biomassa heeft. Houtige biomassa afkomstig uit terreinen zonder goedgekeurd beheerplan dient als afval te worden behandeld en kan derhalve niet worden ingezet voor de opwekking van duurzame energie, maar dient tot compost of mulch te worden verwerkt. Dit betekent dat het volume waarvoor dit geldt in mindering gebracht dient te worden op het beschikbare potentieel voor energieopwekking.Aan het volume dat niet als afval wordt gezien is de randvoorwaar-de verbonden dat de diameter maximaal 4 cm mag zijn indien deze ingezet wordt voor energetische valorisatie.Het natuurdecreet bepaalt dat er voor het kappen en ook aanplan-ten van bomen in natuur- of landbouwgebied een natuurvergun-ning noodzakelijk is. Het uitgangspunt hier is dat de natuurwaarde niet mag verminderen. Het aanvragen van deze vergunning kan soms tot problemen leiden i.v.m. de lange aanvraagtermijn of onduidelijkheid over de toepassing van de beoordelingscriteria en de wisselende interpretatie daarvan.
3.5 Randvoorwaarden voor het bos
Zoals tijdens de beschrijving van de randvoorwaarden (paragraaf 3.3) al duidelijk is geworden hebben deze voor bossen met name betrekking op de mogelijkheid van het oogsten van tak- en tophout en eventueel stobben. Ook aan de oogst van stamhout zullen randvoorwaarden verbonden zijn, maar daar gaat het vooral om de afweging of er überhaupt wel of niet geoogst wordt en welke intensiteit deze oogst heeft. Indien houtoogst binnen het beheer plaatsvindt of mogelijk is, dan dient de vraag zich aan of en in welke mate er ook tak- en tophout en stobben geoogst kunnen worden. Daaraan zijn meestal randvoorwaarden verbonden.De mate waarin randvoorwaarden worden toegepast zal voor een groot deel afhangen van de vraag naar hout van aan de ene kant
de traditionele houtverwerkers en aan de andere kant de produ-centen van energie uit biomassa. Hoe groter de vraag des te eerder bepaalde eigenaren geneigd zullen zijn de randvoorwaarden te verlagen. Daarom is er een gradatie aangebracht in de hoogte van de toe te passen randvoorwaarden voor de oogst van dit extra hout.De oogst van houtige biomassa uit het bos kan enerzijds een aanvulling zijn op de bestaande (rond)houtoogst in een bepaalde bosopstand. Dit betekent vaak wel een extra logistieke inspan-ning, omdat de biomassa gescheiden van het rondhout uit het bos wordt gehaald en opgewerkt. Anderzijds kan het een reden zijn om überhaupt in een opstand hout te gaan oogsten: bijvoorbeeld in de vorm van een onrendabele lichting/dunning (m.n. van jong bos), het kappen van verjongingsgaten of beheer van bosranden.
Het EFI en Metla hebben binnen het EUwood consortium een in-schatting gemaakt van de randvoorwaarden voor de oogst van tak en tophout en stobben voor alle 27 EU-landen (Mantau et. al., 2010). Dit hebben zij gedaan op basis van beschikbare gegevens over de bodemgesteldheid, hellingshoek en andere factoren. Voor België (Vlaanderen en Wallonië) zijn de binnen de studie vastgestelde en gehanteerde percentages weergegeven in tabel 3.2. Deze percenta-ges zijn ook in deze studie gehanteerd tijdens de berekening van het huidige en toekomstige realistische potentieel. Daarbij is er vanuit gegaan dat er op dit moment weinig vraag is en dat er in 2020 een gemiddelde vraag zal zijn. Daarnaast zijn de ecologische randvoorwaarden niet uit het oog verloren.
Economische situatie
Weinig vraag
Huidige niveau
Grote vraag
Tak- en tophout uit eindkap
25% 35% 37%
Tak- en tophout uit dunningen
0% 16% 37%
Stobben 0% 17% 34%
Tabel 3.2. Aandeel van het tak- en tophout en stobben dat mogelijk geoogst kan worden onder verschillende economische situaties in België (Mantau et. Al., 2010).
In tabel 3.3 is per bostype aangegeven in welke mate ecologische, technische en economische randvoorwaarden en wet- en regel-geving beperkingen legt op de oogst van houtige biomassa. Deze matrix is opgesteld om een indicatie te kunnen geven van de wijze waarop bepaald is hoeveel van het theoretisch potentieel op dit moment en in de toekomst realistisch beschikbaar zou kunnen zijn. Voor sommige randvoorwaarden geldt in een bepaald bostype dat deze wel van toepassing is op de oogst van tak- en tophout, maar niet voor stamhout. Dit onderscheid is echter niet aangegeven in tabel 3.3, maar is wel toegepast tijdens de doorvertaling naar
het realistisch potentieel. Deze afgeleide oogstpercentages voor stamhout en tak- en tophout staan vermeld in tabel 3.4.
De indeling in bostypen in tabel 3.3 is gebaseerd op de beschikbare indeling die is gemaakt tijdens de Boskartering in 2000 (AGIV en ANB, 2000) en aangevuld met informatie van de Biologische waar-deringskaart (zie kaart 5, bijlage 1). Er wordt onderscheid gemaakt tussen jonge bossen (>20 jaar), middenhout en oude bossen (> 60 jaar). De letters WZ en Z die achter bepaalde oude bosty-pen staan vermeld, verwijzen naar het feit dat deze volgens de
Biologische waarderingskaart waardevol tot zeer waardevol of zeer waardevol zijn. De reden voor het maken van onderscheid tussen “reguliere” oude bossen en de oude bossen met een grotere ecolo-gische waarde. De verwachting is namelijk dat er in de waardevolle tot zeer waardevolle oude bossen minder houtoogst plaats zal vinden. Verder is de aanname gemaakt dat in bossen met exoten, zoals Corsicaanse den (in bostype overige den) en Douglas (in bostype overig naald) ecologische aspecten minder zwaar wegen dan in de andere bostypen.
Bostype Ecologisch Technisch EconomischWet- en
regelgevingTotaal
Reservaten +++ n.v.t. n.v.t. +++ +++
Jonge bossen < 25 jaar (alle) + ++ +++ + ++
Middenhout overige den + + + + +
Overige den oude bossen + + + + +
Middenhout overig naald + + + + +
Overig naaldhout oude bossen + + + + +
Middenhout grove den ++ + + + +
Grove den oude bossen wz en z +++ + ++ ++ ++
Grove den oude bossen rest ++ + ++ + +
Middenhout eik en beuk ++ + + + +
Eik en beuk oud wz en z +++ + ++ ++ ++
Eik en beuk oud overige ++ + ++ + +
Middenhout overig loof + + + + +
Overig loof oud wz en z +++ + ++ ++ ++
Overig loof oud rest ++ + ++ + +
Populier middenhout + + + + +
Populier oud wz en z +++ + ++ ++ ++
Populier oud rest ++ + ++ + +
Tabel 3.3. Mate waarin een randvoorwaarde in het betreffende bostype van toepassing is (+ in enige van toepassing, ++ van toepassing en +++ zeer van toepassing.
| 20
| 21
De percentages die staan vermeld in tabel 3.4 zijn gebruikt om het theoretische potentieel aan stamhout en tak- en tophout om te re-kenen naar het realistische potentieel. De hoogte van het percenta-ge is bepaald door een inschatting te maken van de impact die een bepaalde randvoorwaarde zal hebben op de mate van oogst uit een bepaald bostype. Deze impact zal een verhoging van de biomas-saoogst ten gevolge hebben. Echter, de ecologische en technische randvoorwaarden leggen in dat kader ook hun beperkingen op een groei van de biomassaoogst richting 100% van de bijgroei. Ook is de
beschikbare tijd voor groei van het oogstpercentage tussen 2011 en 2020 niet zeer ruim, waardoor geen spectaculaire ontwikkelingen verwacht mogen worden. Per bostype is daarom een zo realistisch mogelijke inschatting gemaakt van de groei¬mogelijkheden.Het is hierbij belangrijk te beseffen dat dit in de praktijk niet bete-kent dat in alle bossen in de Provincie Limburg dit percentage van de bijgroei wordt geoogst, maar dat er bossen zijn waar helemaal geen oogst plaatsvindt en bossen waarin op duurzame wijze het percentage van de bijgroei uit tabel 3.1 wordt geoogst.
Bostypen Nu 2020
Spilhout Tak- en tophout Spilhout Tak- en tophout
Reservaten 0% 0% 0% 0%
Jonge bossen < 20 jaar (alle) 0% 0% 20% 20%
Middenhout overige den 80% 0% 90% 35%
Overige den oude bossen 80% 25% 90% 35%
Middenhout overige naald 80% 0% 90% 35%
Overig naaldhout oude bossen 80% 25% 90% 35%
Middenhout grove den 80% 0% 90% 35%
Grove den oude bossen wz en z 60% 0% 60% 0%
Grove den oude bossen overige 80% 25% 90% 35%
Middenhout eik en beuk 80% 0% 90% 35%
Eik en beuk oud wz en z 40% 0% 40% 0%
Eik en beuk oud overige 60% 0% 60% 0%
Middenhout overig loof 80% 0% 90% 35%
Overig loof oud wz en z 40% 0% 40% 0%
Overig loof oud overige 60% 0% 60% 10%
Populier middenhout 100% 50% 100% 50%
Populier oud wz en z 60% 0% 60% 0%
Populier oud overige 100% 50% 100% 50%
Tabel 3.4. Oogstpercentages van het theoretisch potentieel aan spilhout en tak- en tophout voor verschillende bostypen in 2011 en 2020.
De toekomstige oogst van stamhout is, zo is te zien in tabel 3.4, voor middenhout verhoogd met 10%. Hierbij blijft men nog steeds onder de totale oogst van de bijgroei, aangezien de verwachting is, dat deze om technische, ecologische en kosten-efficiëntieredenen niet bereikt zal worden.Een toename van de oogst van stamhout in oude bossen zal sterk afhangen van de beheerdoelstellingen, met name gebaseerd op de
ecologische waarden ter plaatse. Vandaar dat in oude bossen met een hogere biologische waardering geen toename van de oogst is ingeschat voor 2020. Hetzelfde geldt voor oude loofbossen, waarin over het algemeen minder zwaar wordt ingegrepen. In naaldbossen zal een optimalisatieslag van 10%, met een geschat resultaat van 90% van de bijgroei plaats kunnen vinden.
3.6 Randvoorwaarden voor het landschap
In landschappelijke beplantingen gaat het veelal niet om extra oogst, maar veeleer over de vraag of er wel of geen beheer (oogst) wordt of kan worden uitgevoerd.Bij de oogst van houtige biomassa uit het landschap spelen drie factoren een grote rol die met name van economische en techni-sche aard zijn. Deze factoren zijn van grote invloed op het feit of er überhaupt geoogst kan worden in die landschappelijke beplantin-gen waarvoor geen andere beperkingen gelden. Hierin onderschei-den de landschappelijke beplantingen zich van bossen.
1. Locatie en bereikbaarheid van de beplantingLandschappelijke beplantingen staan vaak op de incourante, vaak natte hoeken in het waardevolle agrarische land. Om machinaal te kunnen oogsten/beheren moet de landbouwgrond dus worden gepasseerd en worden gewerkt op natte grond. Dit kan problemen bij de machinale oogst opleveren. De oplossing dient gezocht te worden in de toepassing van het juiste oogstlogistieke systeem, dat flexibel moet kunnen worden ingezet, als het weer, de bodemge-steldheid en het braak liggen van omliggend terrein het toelaten.
2. OogstvolumeKleine, regulier onderhouden landschapselementen leveren relatief weinig houtige biomassa op. Efficiëntie is daarom het sleutelwoord bij het werken in het landschap: door partijen te
combineren kan meer biomassa kostendekkend geoogst worden. Hiervoor zullen dan wel eerst plannen moeten worden gemaakt en overeenkomsten worden gesloten.
3. Kwaliteit van de biomassaMet name bij regulier onderhout aan hagen en (knot)bomen komt relatief dun hout vrij, met relatief veel bladmassa. Bij versnipperen levert dit een partij biomassa op van lage kwaliteit, die in met name kleinere kachels storing zal kunnen veroorzaken. Buffering en menging van partijen is hiervoor een oplossing.
In tabel 3.5 is weergegeven in welke mate de verschillende rand-voorwaarden van toepassing zijn op de landschapselementen die in deze studie zijn geïdentificeerd. Er is vanuit gegaan dat ecologische randvoorwaarden met name beperkend zijn voor de oogst van hout tijdens het uitvoeren van het beheer van houtkanten, omdat deze vaak een hoge ecologische waarde worden toegedicht. Zoals hierboven reeds is aangegeven zijn de randvoorwaarden voor het landschap met name van technische en economische aard. Om die reden levert de vergelijking met de Biologische waarderingskaart (kaart 4, bijlage 1) geen beperkingen op v.w.b. oogst. Ervan uit kan worden gegaan, dat juist waardevolle landschapselementen duur-zaam en regelmatig onderhouden dienen te worden.
Voor de beplantingstypen heide- en kruidachtige begroeiing met opslag is er vanuit gegaan dat er alleen oogst plaatsvindt indien in het beheer is besloten om de houtopslag i.v.m. bijvoorbeeld het handhaven van de natuurwaarden te verwijderd. Tijdens deze om-vorming wordt verwacht dat dan ook alle houtige biomassa wordt afgevoerd. Dit resulteert in een oogst van 100% van het theore-tisch potentieel (zie tabel 3.6). Er is tijdens het berekenen van het theoretisch potentieel echter rekening mee gehouden dat er elk jaar slechts een beperkte oppervlakte zal worden omgevormd (zie paragraaf 3.1).
Met betrekking tot de oogst van tak- en tophout is de aanname ge-maakt dat het niet te verwachten is dat er op dit moment (op grote schaal) tak- en tophout uit dunningen zal worden geoogst. Daarom is de oogst van tak- en tophout uit middenhout, waarin voorname-lijk wordt gedund, op 0% gezet. Uit jong bos wordt momenteel weinig tot niets geoogst, terwijl er wel potentieel, vraag naar hout of biomassa en vaak ook bosbouw-kundige noodzaak is. Het ombuigen van deze lage beheerintensiteit naar een hogere vergt omdenken en het aanpassen van beheer-planningen. Daarom is het toekomstige potentieel voorzichtig geschat op 20%.Voor 2020 is het mogelijk dat er ook tak- en tophout uit dunningen wordt geoogst. Daarom is ervoor gekozen, uit te gaan van oogst van tak- en tophout uit middenhout in 2020 van 35%. Voor oude bossen die niet behoren tot het waardevolle tot zeer waardevolle type is te verwachten dat er meer sprake zal zijn van eindkap. De verwach-ting is dat bij eindkap of omvorming wel tak- en tophout wordt of zal worden geoogst. Daarom is in deze bostypen de oogst van tak- en tophout uit eindkap nu op 25% gezet. Door een efficiëntieslag zal dit percentage verhoogd kunnen worden (geschat op 35%).De oogstpercentages liggen hoger voor populieren bossen, omdat deze bossen veelal op een systematische wijze en met een dui-delijke productie doelstelling zijn aangeplant. Met uitzondering van de waardevolle tot zeer waardevolle populierenbossen is aangeno-men dat 100% van het theoretisch potentieel aan stamhout en 50% van het tak- en tophout wordt geoogst.
Landschappelijke elementen
Ecolo-gisch
Tech-nisch
Econo-misch
Wet- en regelgeving
Totaal
Solitairen + +++ +++ ++ ++
Bomenrij + ++ ++ ++ ++
Hagen + ++ ++ + ++
Houtkant ++ ++ +++ ++ ++
Boomkwekerij-rijshoutbos
+ + + + +
Boomgaard + +++ +++ + ++
Struikgewas + +++ +++ + ++
Heide met opslag ++ + + + +
Kruidachtige be-groeiing met opslag
++ + + + +
Tabel 3.5. Mate waarin een randvoorwaarde in het betreffende landschaps-element van toepassing is (+ in enige van toepassing, ++ van toepassing en +++ zeer van toepassing.
| 22
| 23
In tabel 3.6 zijn net als voor de bostypen de percentages weergege-ven die zijn gehanteerd om te bepalen hoeveel van het theoretisch potentieel nu en in 2020 realistisch bezien geoogst kan worden indien de randvoorwaarden worden toegepast. Vanwege de te verwachten grotere vraag naar houtige biomassa in 2020 en het wegwerken van knelpunten in de tussenliggende periode zijn de oogstpercentages voor 2020 hoger. Voor solitaire bomen is er vanuit gegaan dat het beheer ervan voornamelijk zal bestaan uit snoei van takken en het verwijderen van dood (tak)hout. De houtige biomassa die hierbij vrijkomt zal dan ook in kleine hoeveelheden en
zeer verspreid vrijkomen. Er wordt dan ook verwacht dat slechts een zeer beperkte hoeveelheid wordt afgevoerd en eventueel beschikbaar komt voor energetische of materiële toepassing.Boomgaarden kennen een groot theoretisch potentieel aan houtige biomassa, maar de ervaring in Nederland leert dat dit potentieel slechts in beperkte mate wordt geoogst. Veel wordt in de open-lucht verbrand of wordt ondergewerkt tijdens de verjonging van de laagstam boomgaarden. De oogst percentages zijn daarom laag gehouden.
Landschappelijke elementen Nu 2020
Spilhout Takhout Totaal Spilhout Takhout Totaal
Solitairen 0% 25% 0% 50%
Bomenrij 10% 60% 10% 70%
Hagen 0% 50% 0% 70%
Houtkant 40% 30% 40% 60%
Boomkwekerij-rijshoutbos 75% 80%
Boomgaard 25% 10% 40% 10%
Struikgewas 20% 30%
Heide met opslag 100% 100%
Kruidachtige begroeiing met opslag 100% 100%
Tabel 3.6. Oogstpercentages van het theoretisch potentieel aan spilhout en tak- en tophout voor de landschappelijke elementen in 2011 en 2020.
3.7 Beleidsdoelstellingen op provinciaal en gemeentelijk niveau in de provincie Limburg
Om het toekomstige mogelijke potentieel aan beschikbare biomassa te bepalen is het van belang te weten wat de beleids-doelstellingen zijn ten aanzien van bos, natuur en landschappelijke elementen op provinciaal, regionaal en lokaal niveau. Hiervoor is gekeken naar het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV), het Ruimtelijk Structuurplan Provincie Limburg (RSPL) en gemeen-telijke structuurplannen van de gemeenten binnen de provincie Limburg.
Ruimtelijke structuurplannen zijn beleidsdocumenten, waarin een ruimtelijke lange termijnvisie ontwikkeld wordt. Het vormt de basis voor het toekomstig ruimtelijk beleid dat zal worden
gevoerd in Vlaanderen, de provincie en gemeenten. Een ruimtelijk structuurplan bestaat uit een informatief, een richtinggevend en een bindend gedeelte. Het informatief gedeelte beschrijft de bestaande ruimtelijke structuur. Daarin worden ook de knelpunten en de kansen voor de ruimtelijke ontwikkeling beschreven. In het richtinggevend gedeelte wordt de gewenste ruimtelijke structuur beschreven en tot slot zijn er bindende bepalingen opgenomen waarin de realisatie van de uitgewerkte gewenste ruimtelijke struc-tuur wordt behandeld. De onderdelen uit deze structuurplannen die relevant zijn voor het maken van een inschatting van de toe-komstige ontwikkelingen ten aanzien van houtige biomassa (bos, kleine landschapselementen, tijdelijke houtopstanden, etc.) zijn uit de plannen gedestilleerd en worden hieronder weergegeven.
Op basis van de ruimtelijke structuurplannen worden vervolgens ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s) opgesteld, die concrete voorschriften bevatten die betrekking hebben op de bestemming,
inrichting en beheer van gronden. Deze RUP’s worden voor speci-fieke gebieden opgesteld. Het betreft voor de provincie Limburg enkele honderden plannen. Het gaat dan ook te ver om deze hier te behandelen.
Vlaanderen
In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV)(1997) is als doel-stelling opgenomen in 2007 een bosuitbreiding van 10.000 hectare in Vlaanderen te hebben gerealiseerd. In 2007 was slechts 29% van deze doelstelling van RSV gerealiseerd (Vereniging voor Bos in Vlaanderen, 2010). De deadline is vervolgens verschoven naar 2012. Het lijkt er echter niet op dat deze doelstelling zal worden gehaald, in 2008 en 2009 was er namelijk sprake van netto afname van het areaal bos in Vlaanderen (Vereniging voor Bos in Vlaanderen, 2010). Uiteindelijk wordt gestreefd naar 160.000 ha. bos in Vlaanderen.
Provincie Limburg
Op provinciaal niveau is het Ruimtelijk Structuurplan Provincie Limburg (RSPL) leidend. Hierin zijn de visie, categorisering en taakstelling van het RSV overgenomen en genuanceerd. Eén van de hoofddoelstellingen is het “beschermen, beheren en verster-ken van de groene waarden”. Er wordt gestreefd naar het zoveel mogelijk behouden van het huidige areaal aan bos, natuur en landschappelijke elementen. Hoewel er over uitbreiding van bos en natuur wordt gesproken, zijn hier geen concrete doelstellingen aan gekoppeld. Permanente bebossing, in uitvoering van het RSV, wordt bij voorkeur zodanig gelokaliseerd dat dit bijdraagt aan de ontsnip-pering en buffering van bestaande bossen, of op plaatsen waar dit uit recreatief oogpunt gewenst is. Verder wordt aangegeven dat bij bosuitbreiding in eerste instantie aandacht moet gaan naar uitbreiding van oude en biologisch zeer waardevolle bossen, zoals bronbossen. Kansen voor nieuwe ontwikkelingen van natuur zijn er volgens het RSPL op de verlaten landbouwgronden, zoals in West-Limburg, die ruimte bieden voor nieuwe habitats en ontsnippering.
Ten aanzien van de natuurlijke structuur is in het RSPL de volgende doelstelling geformuleerd die invloed kan hebben: De provincie wenst de ontwikkeling van een duurzaam medegebruik van de natuurlijke structuur te stimuleren door onder andere houtpro-ducerende bosbouw. De provincie wenst de ontwikkeling van een multifunctionele bosstructuur in elke Limburgse deelruimte te stimuleren. In de nabijheid van stedelijke gebieden moeten de inrichting en het beheer van bossen worden afgestemd op de recreatieve wensen.
Betreffende de landschappelijke structuur worden er alleen vrij algemene doelen gesteld. Wel wordt hieruit duidelijk dat men een divers landschap nastreeft, waarbij onder andere rekening wordt gehouden met erfgoedwaarden en herkenbaarheid. Er wordt niets vermeld over behoud of uitbreiding van landschappelijke elemen-
ten. Echter, ruim tien jaar geleden heeft de provincie Limburg een subsidieregeling opgestart voor de aanleg en het herstel van kleine landschapselementen. Hiermee konden particulieren hoogstam-boomgaarden, hagen, houtkanten etc. aanleggen en herstellen. De praktijk leerde echter dat kleine landschapselementen meestal te specifiek lokale dossiers opleverden om op provinciaal niveau af te handelen. Derhalve is het subsidiëren van kleine landschap-selementen inmiddels in veel gevallen overgenomen door lokale overheden. Vanaf 2002 concentreert de provincie zich daarom op grote landschappelijke eenheden. Dit zijn gebieden die omwille van typische gemeenschappelijke landschapskenmerken een eenheid vormen.
Gemeenten
Iedere gemeente heeft de verplichting een eigen ruimtelijk structuurplan op te stellen. Uit het bestuderen van een zevental van deze plannen (Alken, Beringen, Hasselt, Houthalen-Helch-teren, Maaseik, Neerpelt en Tongeren) komt naar voren dat alle gemeenten inzetten op beheer en behoud van landschappelijke waarden en de daarbij behorende bos- en natuurgebieden en kleine landschapselementen. Ook hebben veel gemeenten de doelstel-ling om de bos- en natuurgebieden te versterken en uit te breiden. Wel zijn er verschillen tussen de gemeenten die vanuit het RSPL in het buitengebied zijn ingedeeld en gemeenten met een meer stedelijk karakter (zie tabel 3.7). De gemeenten in het buitengebied zetten over het algemeen sterker in op behoud en versterking van bos, natuur en landschap. In de ruimtelijke structuurplannen zijn in de richtinggevende en bindende delen weliswaar doelstellingen opgenomen op alle landschappelijke structuren, maar er komen geen concrete getallen in naar voren over de uitbreiding van de oppervlakte bos, natuur en landschappelijke elementen. Wel zijn er voor specifieke gebieden binnen de gemeenten sturende bepalin-gen uitgewerkt, bijvoorbeeld uitbreiding van een bosgebied en het creëren van groene verbindingszones.
| 24
| 25
Gemeenten in het buitengebied Stedelijke en kleinstedelijke gemeenten
Alken Hoeselt Bilzen
As Houthalen-Helchteren Bree
Beringen Kinrooi Genk
Bocholt Kortessem Hasselt
Borgloon Lanaken Leopoldsburg
Diepenbeek Lummen Lommel
Dilsen-Stokkem Meeuwen-Gruitrode Maaseik
Gingelom Nieuwerkerken Maasmechelen
Halen Opglabbeek Neerpelt-Overpelt
Ham Peer Sint-Truiden
Hamont-Achel Riemst Tongeren
Hechtel-Eksel Tessenderlo
Heers Voeren
Herk-de-Stad Wellen
Herstappe Zutendaal
Heusden-Zolder Zonhoven
Tabel 3.7. Gemeenten in Limburg.
Hoe bos, natuur en landschappelijke elementen beheerd moeten worden wordt in deze plannen niet precies gedefinieerd. Er wordt wel richting gegeven door te stellen dat de kwaliteiten behouden moeten blijven en doordat in de meeste gevallen duidelijk wordt gesteld dat (houtproducerende) bosbouw van belang is. Ook is in sommige gevallen in de doelstellingen opgenomen dat voor een bepaald gebied een beheerplan zal worden opgesteld in overleg met betrokken partijen. Op basis van de structuurplannen kan niet worden vastgesteld of er meer of minder houtige biomassa geoogst zal gaan worden in de toekomst.
Natuurverkenning 2030Aangezien de concrete ontwikkeling van het landschap in de Provincie Limburg niet uit de bestudeerde structuurplannen is af te leiden, is ook de Natuurverkenning 2030 (Dumortier et. al., 2009) bestudeerd. Volgens de Natuurverkenning 2030 daalt de opper-vlakte open ruimte als gevolg van de verstedelijking in Vlaanderen met 6% volgens het referentiescenario. Deze daling van de op-pervlakte open ruimte gaat vooral ten koste van de landbouwgrond en daarmee waarschijnlijk ook ten koste van landschappelijke beplantingen.
In tegenstelling tot de oppervlakte open ruimte wordt verwacht dat de oppervlakte groene ruimte8 in Vlaanderen zal toenemen richting 2030. In 2005 bedroeg de oppervlakte groene ruimte 214.000 ha (16% Vlaamse grondgebied). De toename ligt volgens de verschillende scenario’s tussen de 10.000 en 75.000 ha ten op-zichte van 2005. Deze toename gaat bijna volledig ten kosten van gronden die voor productielandbouw in gebruik zijn. Het grote ver-schil in oppervlakte toename wordt veroorzaakt door de aanname dat in bepaalde scenario’s een groot areaal aan landbouwgronden een milieu- of natuurdoel krijgt. Een groot deel van de groene ruimte zal gerealiseerd worden in Natura 2000 gebieden.
Volgens alle zes scenario’s die in de Natuurverkenning 2030 zijn gehanteerd neemt de oppervlakte gebieden met bosbeheer9 in Vlaanderen toe tot 2030. De toename in oppervlakte loopt uiteen van 3.750 ha (+3%) tot 9.950 ha (+8%). Deze netto bosuitbreiding wordt met name gerealiseerd op niet geregistreerde landbouw-gronden en akkers en vindt in alle arrondissementen plaats. Wan-neer wordt aangenomen dat deze groei in gelijke mate ook in de Provincie Limburg optreed dan kan de bosoppervlakte in Limburg in 2030 met 1.500 tot 4.000 ha zijn toegenomen.
8 Dit betreft de oppervlakte die bestaat uit bos (inclusief parken), heide, moeras, kustduinen, slik en schor, ongeacht het landgebruik, indien de graslanden in natuurbeheer en met biologische waarde en als de landbouwgronden waarop natuurdoelen worden gerealiseerd, zoals de aanleg van kleine landschapselementen of de bescherming van weide vogels (Dumortier et. al., 2009).9 Dit zijn alle bossen (behalve moerasbossen) en parken, met uitzondering van de erkende aangewezen reservaten, het natuurgebied in beheer door de Vlaamse overheid of terreinbeherende natuurverenigingen en de militaire domeinen met natuurprotocol. Het gaat om bos waarvan het beheer zich zowel op de ecologische, de economische als de sociale functies richt (Dumortier et. al., 2009).
ConclusieAl met al kunnen geen harde uitspraken worden gedaan over het toekomstige areaal aan beschikbare houtige biomassabronnen. Het voornemen vanuit de beleidsplannen is weliswaar de oppervlakte aan bos, natuur en landschappelijke elementen te laten toenemen, maar er zijn geen concrete doelen over de oppervlakte binnen de provincie Limburg. Wanneer wordt aangenomen dat de in de Na-tuurverkenning 2030 voorspelde groei van bosoppervlakte in Vlaan-deren ook in Limburg optreed dan zou de bosoppervlakte met 1.500 tot 4.000 ha kunnen toenemen. Voor andere houtige beplantingen kunnen hierover geen uitspraken worden gedaan. Ondanks het ontbreken van deze concrete doelen wordt ervoor gekozen ervan uit te gaan dat richting 2020 het areaal aan houtige beplantingen in het buitengebied zal zijn toegenomen. In de periode 2011-2020 zijn er echter nog geen grote oogstvolumes uit deze beplantingen te verwachten, omdat deze beplantingen zich daarvoor in deze korte periode niet snel genoeg zullen ontwikkelen.
| 26
| 27
Het berekende potentieel aan houtige biomassa in de Provincie Limburg dient in perspectief te worden geplaatst ten opzichte van de huidige werkelijke situatie. Op die manier kan namelijk worden bekeken of de berekende hoeveelheden daadwerkelijk haalbaar zijn. Daarom is de huidige oogst van houtige biomassa uit bos, natuur en landschap in de Provincie Limburg zo goed mogelijk ingeschat.
4.1 Bossen
Met betrekking tot de bossen kan onderscheid gemaakt worden tussen de oogst van rondhout en tak- en tophout10 . Rondhout is de laatste decennia hét product dat uit het bos wordt gehaald. Dit heeft tot gevolg dat er een marktsector rondom deze houtstroom bestaat en dat cijfermateriaal voor handen zou moeten zijn. Met betrekking tot de oogst van rondhout zijn gegevens beschikbaar van de Limburgse Bosgroepen en ANB. Uit de voor dit project gehouden interviews en literatuur is echter gebleken dat het lastig is een compleet beeld te verkrijgen (zie hoofdstuk 6).Voor tak- en tophout bestaat in beperkte mate een markt, hoewel deze zich steeds meer ontwikkelt. In tijden dat hout nog werd gebruikt om op te koken en huizen te verwarmen werd ook tak- en tophout op grote schaal uit het bos gehaald (gesprokkeld). Dat is echter al lang niet meer het geval. Tak- en tophout wordt onder de huidige omstandigheden met name geoogst in situaties waarin bos wordt omgevormd naar andere vormen van landgebruik en komt dus incidenteel vrij. Dit betekent dat geen constante (geregistreer-de) stroom van geoogst tak- en tophout te verwachten is. Het blijkt dan ook moeilijk het huidige oogst volume in beeld te krijgen.
4.1.1 RondhoutDoor de Coöperatieve van de Limburgse Bosgroepen cbva (CoLimBo) wordt jaarlijks een gezamenlijk houtverkoop georga-niseerd. Daarnaast vindt onderhandse verkoop plaats en worden er brandhout verkocht. In 2010 bedroeg de totale houtoogst door de Bosgroep leden ongeveer 13.000 m3, waarvan ca. 900 m3 (7%) brandhout. Dit oogst volume is afkomstig van de ca. 18.000 ha bos die in 2010 in eigendom was van de leden van de Limburgse bos-groepen. De gemiddelde oogst per ha komt daarmee op 0,72 m3.
ANB beheert ca. 17.700 ha domein- en openbaar bos in de Provincie Limburg. Volgens landelijke gegevens heeft ANB in 2009 gemid-deld 4,5 m3/ha/jaar geoogst op de oppervlakte domein bos in haar beheer. Volgens haar beheervisie is het streven een oogst van 4 m3/ha/jaar te realiseren. Wanneer echter het gemiddelde over 2009 wordt toegepast op de Provincie Limburg dan zou dit een totale oogsthoeveelheid van 79.650 m3/jaar betekenen. Daarmee heeft de Provincie Limburg dan een aandeel van 70% in de totale houtoogst door ANB in 2009 (OVAM, 2010). Dit terwijl slechts 45% van het
totale door ANB beheerde bosareaal zich in de Provincie Limburg bevindt. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het feit dat de meerderheid van de door ANB beheerde naaldhoutbossen zich in de Provincie Limburg bevinden. Desondanks lijkt dit oogstvolume aan de hoge kant.
Het Limburgs Landschap heeft 972 ha bos in beheer en oogst jaarlijks 3,65 m³ per hectare. Daarmee komen zij in de buurt van de oogstdoelstelling die ANB zich heeft gesteld.
De oogstvolumes per ha per jaar van de Bosgroepen en ANB liggen zeer ver uit elkaar. Dit heeft enerzijds te maken met het feit dat de bossen in beheer bij ANB een betere behandeling krijgen en met name hebben gekregen (Beheersvisie Openbare Bossen, augustus 2011). Daarnaast zullen er binnen het door de Bosgroepen gerea-liseerde jaarlijkse oogstvolume fluctuaties optreden. Dit laatste heeft tot gevolg dat het oogst volume per hectare het ene jaar hoger zal liggen dan in het andere. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat deze oogst wordt uitgevoerd door een groot aantal verschil-lende leden met een beperkte bezitsgrootte. In 2010 bedroek het ledenaantal 2416 leden. De gemiddelde bezitsgrootte van deze leden is 7,45 ha. Het realiseren van een systematische oogst op een dergelijke beperkte arealen en het regelmatig ontbreken van een bosbeheergeschiedenis zorgen ervoor dat het gemiddelde oogst-niveau beduidend lager ligt dan binnen het door ANB beheerde areaal.
Volgens het Natuurrapport 2007 bedroeg de houtoogst in Vlaan-deren op dat moment 284.000 m³. Uitgaande van een bosareaal in Vlaanderen van 150.000 ha dan bedraagt de gemiddelde oogst per hectare ongeveer 1,9 m³ per jaar. Dit lijkt een reëel getal indien de grote spreiding tussen de Bosgroepen en ANB in ogenschouw wordt genomen en het feit dat er, vanwege de zeer versnipperde ei-gendomssituatie, weinig oogst plaats vindt in het bos dat in privaat eigendom is, wordt meegenomen. Indien deze gemiddelde de oogst per hectare wordt toegepast op de Provincie Limburg (50.000 ha bos) dan levert dit een huidig oogstvolume op van 95.000 m³ stamhout per jaar (ca. 41.000 ton DS). Dit rondhout vindt zijn weg voornamelijk richting de houtverwerkende industrie. Een deel zal echter als brandhout door particulieren worden ingezet. Dit brandhout¬volume kan worden ingeschat door gebruik te maken van de aanname dat het aandeel brandhout binnen de gehele oogst gelijk is aan het aandeel binnen het oogst volume van de bos-groepen. Dit zou betekenen dat 7% van de totale houtoogst naar brandhout gaat. Dat komt neer op 6.650 m³ brandhout per jaar.
Volgens het zelfde Natuurrapport bedraagt de geraamde aangroei in de Vlaamse bossen 7,78 m³/ha/jaar. Deze aangroei is vergelijk-baar met de aangroei in de bossen in Nederland. In de Beheersvisie Openbare Bossen wordt echter gesteld dat deze aangroei te hoog
HUIDIGE OOGST VAN HOUTIGE BIOMASSA
10 Andere tastbare en niet-tastbare bosbijproducten zijn bijvoorbeeld bosvruchten, Kerstgroen, bosbeleving, biodiversiteit en CO2-vastlegging. Deze producten zijn niet behandeld in dit onderzoek.
4lijkt en wordt de gemiddelde jaarlijkse aanwas voor alle bossen in Vlaanderen geraamd op 5 m³/ha/jaar (Beheersvisie Openbare Bossen, augustus 2011). Omdat het niet duidelijk wordt waardoor dit verschil te verklaren is lijkt het verstandig aan te nemen dat de aangroei in de Vlaamse bossen ligt tussen 5 en 7,78 m³/ha/jaar. Uitgaande van een gemiddelde oogst van 1,9 m³/ha/jaar wordt er dus 24 – 38 % van de aangroei geoogst.
4.1.2 Tak- en tophoutZoals in de inleidende paragraaf reeds is aangegeven maakt de oogst van tak- en tophout in de Provincie Limburg en waarschijnlijk ook elders in Vlaanderen geen deel uit van het reguliere bosbeheer. Met name in situaties waarin bos wordt omgevormd naar andere vormen van bodemgebruik wordt ook het tak- en tophout afgevoerd. Deze houtstroom wordt echter niet als aparte stroom geregistreerd als dat überhaupt al het geval is. De volumes houtchips die afkomstig zijn van in bossen geoogst tak- en tophout worden samengenomen met volumes die vrijkomen uit werken in het landschap en bij bijvoorbeeld natuurherstel.Op basis van de resultaten uit de interviews kan een grove schatting worden gemaakt van de hoeveelheid houtige biomassa uit regulier bosbeheer en omvormingen van bos naar ander landgebruik in de Provincie Limburg. Deze hoeveelheid bedraagt ongeveer 30-40.000 ton vers (15-20.000 ton DS). Het is echter onduidelijk welk aandeel tak- en tophout hierin heeft.
4.2 Landschap en natuur
De houtproductieve waarde die houtige begroeiingen in het landschap in verleden hebben gekend hebben ze reeds sinds lange tijd verloren. Naast het feit dat houtoogst daardoor geen rol meer speelt en dus niet meer op een systematisch wijze wordt uitgevoerd, betekent dit ook dat het hout dat vrijkomt tijdens het onderhoud van deze elementen niet of nauwelijks wordt vermarkt en veeleer als afval wordt afge-voerd. Vanwege het ontbreken of het nog in de kinderschoenen staan van het vermarkten van het bij het beheer vrijkomende hout is er ook weinig bekend over de hoeveelheden hout die hierbij vrijkomen. Daarin komt verandering, omdat het voor de eigenaars en/of beheerders van deze elementen steeds duidelijker wordt dat een beter inzicht in de volumes en de waarde ervan het mogelijk maakt deze hout stroom beter te vermarkten. Ook tijdens de interviews werd door de meeste geïnterviewden aangegeven dat de hoeveelheden houtige biomassa die uit het landschap worden geoogst niet gekend zijn, maar dat daar in de toekomst verandering in zal komen.
Op dit moment kan er alleen geput worden uit cijfers die incidenteel beschikbaar komen. Op basis van deze gegevens is een grove inschat-ting gemaakt van de oogst uit natuur en landschap. Er wordt ingeschat dat er jaarlijks ongeveer 20 – 25.000 ton vers (10-12.500 ton DS) hou-tige biomassa uit landschap en natuur in de Provincie Limburg wordt geoogst. Dit is het volume dat dus uit de beplanting wordt gehaald. Daarnaast zal een deel van het volume achterblijven in het terrein.
| 28
| 29
In dit hoofdstuk worden de resultaten van de potentieel bereke-ningen gepresenteerd. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het theoretische potentieel en het huidige en toekomstige realistische potentieel. Het theoretische potentieel heeft betrekking op de hoe-veelheid houtige biomassa die in de Provincie Limburg geoogst zou kunnen worden indien in alle beplantingen op een duurzame wijze houtoogst plaats zou vinden en dat er dus geen beperkingen aan-wezig zouden zijn. Het huidige realistische potentieel heeft betrek-king op de hoeveelheid biomassa die onder de huidige omstandig-heden geoogst zou kunnen worden. Tijdens de berekening van het toekomstige potentieel is er vanuit gegaan dat de omstandigheden voor de oogst van houtige biomassa in de Provincie Limburg zijn verbeterd en er mogelijk uit een groter areaal geoogst kan worden.
5.1 Theoretisch biomassa potentieel
Op basis van de in beeld gebrachte oppervlakten bos en landschap-pelijke beplan-tingen, de kengetallen voor de bijgroei en de te verwachten oogst volumes en de in tabel 3.1 gepresenteerde te oogsten percentages van de bijgroei is het theoretisch biomassa potentieel berekend. De kengetallen voor de bijgroei en de aan-names die zijn gemaakt om tot deze bijgroei te komen zijn vermeld in bijlage 1.Alle biomassa hoeveelheden zijn uitgedrukt in tonnen droge stof. De reden hiervoor is dat er op die manier, tijdens het berekenen van de energie-inhoud, geen onduidelijkheid kan ontstaan over het vochtgehalte. De energie-inhoud is namelijk erg afhankelijk van het vochtgehalte. Bij een hoog vochtgehalte is er namelijk veel energie nodig om eerst het vocht te verdampen alvorens het materiaal daadwerkelijk in energie kan worden omgezet. Het rendement is daardoor lager. Voor het omrekenen van droge stof naar m³ vers is voor loofhout en naaldhout respectievelijk gebruik gemaakt van de volgende getallen: 1 m³ vers rondhout = 0,51 ton droge stof en 1 m³ vers rondhout = 0,42 ton droge stof (Tolkamp et al., 2006).Om het aandeel stamhout (rondhout zonder top en takken, zie paragraaf 1.3.2) en top- en takhout te berekenen, wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde Biomassa Expansie Factor (BEF). Met de BEF wordt de verhouding tussen top- en takhout en stamhout aangegeven. Voor loofhout is de BEF voor de berekening van het takhoutvolume gemiddeld 0,24. Voor naaldhout is de BEF gemid-
deld 0,14. Het takhoutvolume kan worden berekend door het stamhoutvolume te vermenigvuldigen met de BEF (Baritz & Strich, 2000). Het aandeel takhout zal met name in het landschap in de praktijk iets hoger liggen, aangezien de BEF geen rekening houdt met het aandeel struiken in de houtige biomassa oogst.
5.1.1 Theoretisch potentieel totaalHet theoretisch houtig biomassa potentieel heeft betrekking op de hoeveelheid biomassa die in theorie geoogst zou kunnen worden in de Provincie Limburg. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat er bin-nen het totale areaal aan bos, landschap en bebouwde omgeving op een duurzame wijze houtige biomassa kan worden geoogst of beheer wordt uitgevoerd. Het totale theoretische potentieel aan houtige biomassa in de Provincie Limburg bedraagt volgens deze studie circa 181.000 ton droge stof (DS) per jaar (zie tabel 5.1). In de onderstaande paragraven wordt het theoretisch potentieel voor de deelsegmenten bossen, landschappelijke elementen en de bebouwde omgeving gedetailleerd beschreven.
Bron Theoretisch potentieel (in ton DS)
Bebouwde omgeving 24.000
Bossen 111.500
Landschappelijke elementen 46.000
Totaal 181.500
Tabel 5.1. Theoretisch houtige biomassapotentieel voor de Provincie Limburg in ton DS.
5.1.2 Theoretisch potentieel uit bossenHet theoretisch houtige biomassapotentieel uit de bossen in de Provincie Limburg bedraagt ca. 112.000 ton DS (tabel 5.2). Dit potentieel bestaat voor 84% (ca. 94.000 ton DS) uit stamhout en 16% (ca. 18.000 ton DS) uit tak en tophout. Naaldhout en loofhout hebben ongeveer een even groot aandeel binnen het theoretisch houtig biomassa bestaat (Figuur 2).
RESULTATEN POTENTIEEL BEREKENINGEN
5Bostype Oppervlak-te (in ha) Jaarlijkse potentiële bovengrondse houtige biomassaoogst
(in ton DS per jaar)Jaarlijkse potentiële oogst van spilhout (in m3)
Spilhout Tak- en tophout Totaal
grove den (jonger dan 25 jr)
572 1.659 232 1.891 3.949
grove den (ouder dan 25 jr)
16.892 24.290 3.401 27.691 57.834
den overig (jonger dan 25 jr)
1.438 4.085 572 4.657 10.212
den overig (ouder dan 25 jr)
4.036 8.147 1.141 9.287 20.367
naald overig (jonger dan 25 jaar)
790 3.171 444 3.614 7.046
naald overig (ouder dan 25 jr)
2.027 6.087 852 6.939 13.527
loofbos eik en beuk (jonger dan 25 jaar)
625 1.355 325 1.681 2.337
loofbos eik en beuk (ouder dan 25 jaar)
4.115 10.173 2.442 12.615 17.540
Overig loofbos (jonger dan 25 jaar)
2.134 5.705 1.369 7.074 11.185
Overig loofbos (ouder dan 25 jaar)
6.680 13.211 3.171 16.382 25.904
populierenbos (jonger dan 20 jaar)
725 2.453 589 3.041 7.008
populierenbos (ouder dan 20 jaar)
5.118 13.448 3.228 16.676 38.423
Open ruimte binnen bos (o.a. kapvlakte)
5.065 0 0 0 0
Totaal 50.217 93.783 17.764 111.547 215.332
Gemiddelde potentiële oogst
per ha
1,87 0,35 2,22 4,29
Tabel 5.2. Theoretisch biomassapotentieel uit bossen in de Provincie Limburg
| 30
| 31
Figuur 2. Verdeling van het theoretisch houtig biomassapotentieel over naaldhout en loofhout binnen de bossen in de Provincie Limburg
5.1.3 Theoretisch potentieel uit landschapTijdens het berekenen van het theoretisch potentieel uit land-schap is er vanuit gegaan dat in alle landschapselementen beheer plaatsvindt. De houtige beheersresten die daarbij vrijkomen kunnen worden geoogst. In totaal bedraagt het theoretisch houtig biomassapotentieel uit landschappelijke elementen in de provincie Limburg iets meer dan 46.000 ton DS (tabel 5.3). Vanwege het grote areaal dat zij vertegenwoordigen hebben boomgaarden een groot aandeel (ca. 60%) binnen dit theoretisch biomassapotentieel. Dit potentieel zou met name vrij kunnen komen tijdens de vernieu-wing van de boomgaarden.
52%
48%
Type element Omvang Eenheid Jaarlijkse potentiële bovengrondse houtige biomassaoogst (in ton DS per jaar)
Spilhout Takhout Totaal
Solitairen 86.920 stuks 787 189 976
Bomenrij 3.977 km 3.042 730 3.772
Hagen 958 km n.v.t. 2.291 2.291
Houtkant 2.651 km 6.614 1.587 8.201
Boomkwekerij-rijshoutbos 646 ha n.v.t. n.v.t. 563
Boomgaard 12.571 ha 23.697 5.687 29.384
Struikgewas 244 ha n.v.t. 306 306
Heide met opslag 3.280 ha n.v.t. n.v.t. 613
Kruidachtige begroeiing met opslag 3.070 ha n.v.t. n.v.t. 308
Moes- en siertuinen 15.664 ha 0 0 0
Totaal 34.140 10.790 46.414
Tabel 5.3 Oppervlakte en theoretisch potentieel uit landschap in de Provincie Limburg
5.1.4 Theoretisch potentieel uit de bebouwde omgeving
Groenafval bij huishoudensDe hoeveelheid houtige biomassa die in de vorm van groenafval (klein tuinafval en snoeiafval) vrijkomt bij huishoudens is relatief eenvoudig te bepalen, omdat deze hoeveelheid wordt geregis-treerd door de inzamelaar (limburg.net (BioNerga). Het groenafval wordt huis-aan-huis ingezameld of wordt door de inwoners van de gemeenten bij recyclageparken of de technische dienst ingeleverd.
In 2009 werd er op deze wijze volgens het jaarverslag van Limburg.net 127.516 ton groenafval ingezameld dat komt overeen met gemiddeld 149 kg per inwoner (bron: website Limburg.net).Dit ingezamelde groenafval bestaat natuurlijk niet volledig uit hout, maar kan worden ingedeeld in drie componenten te weten tuinafval, snoeiafval en stronken (OVAM, 2010). Er kan worden aangenomen dat de houtige fractie binnen het groenafval voor het grootste deel wordt gevormd door de componenten snoeihout en stronken. Met uitzondering van de grove houtfractie zal het lastig
NaaldLoof
zijn het hout uit het tuinafval te verwijderen. Daarnaast is dit hout vaak als structuurmateriaal nodig tijdens het composteringspro-ces. Er is daarom vanuit gegaan dat de componenten snoeihout en stronken het potentieel voor houtige biomassa vertegenwoordigen. Volgens gegevens van de OVAM (2010) hadden deze componenten respectievelijk een aandeel van 24,4% en 2,6% in de periode 2004-2008 in Vlaanderen. 27% van het ingezamelde groenafval kan dus al houtige biomassa worden aangemerkt. Dat komt neer op een jaarlijks volume van in totaal 34.429 ton en ca. 40 kg per inwoner. In tabel 5.4 is een overzicht gegeven van de inzameling van groen-afval in de periode 2007-2009. Op basis van de gegevens in tabel 2.5 kan worden gesteld dat het potentieel aan houtige biomassa uit groenafval bij huishoudens in de provincie Belgisch Limburg ca. 33.500 ton vers bedraagt.
Jaar van inzameling
2007 2008 2009
Groenafval totaal
124.362 ton 120.299 ton 127.516 ton
Groenafval per inwoner
147 kg 142 kg 149 kg
Houtfractie totaal
33.578 ton 32.481 ton 34.429 ton
Houtfractie per inwoner
40 kg 38 kg 40 kg
Tabel 5.4. Ingezameld groenafval (tuinafval, snoeiafval en stronken) bij huis-houdens in de provincie Belgisch Limburg. (Bron: Website Limburg.net, 2011)
Groenafval bij gemeenten en bedrijvenNaast het groenafval uit particuliere tuinen komt er in de be-bouwde omgeving ook houtige biomassa vrij bij bedrijven en het onderhoud van gemeentelijk groen. Deze houtige biomassa stroom zit nog niet in de bovenstaande cijfers verwerkt. Deze hoeveelheid is veel lastiger in te schatten, omdat deze niet op de zelfde manier wordt bijgehouden. Volgens de door OVAM in 2010 uitgevoerde Inventarisatie biomassa 2007-2008 is er in Vlaanderen in 2007 280.756 ton groenafval door private ondernemers als bedrijfsafval gemeld. Indien er vanuit wordt gegaan dat het houtaandeel hierin ook 27% is dan komt dit overeen met 75.800 ton houtige biomassa voor geheel Vlaanderen. Dit volume lijkt aan de lage, maar dat zou verklaard kunnen worden door het feit dat niet alle snoeiafval wordt afgevoerd na het werk. Een deel zal, bijvoorbeeld als mulch, achter gelaten worden in de beplanting.Deze gegevens zijn niet rechtstreeks door te vertalen naar de Provincie Belgisch Limburg en het is daarnaast niet duidelijk of het groenafval daadwerkelijk uit bebouwd gebied afkomstig is. Waarschijnlijk zit namelijk ook het groenafval dat buiten de bebouwde omgeving vrijkomt in deze cijfers verwerkt. Om toch een indicatie te geven van het volume groenafval dat mogelijk bij
bedrijven vrijkomt is het volume per inwoner voor geheel Vlaande-ren (6.252.000 inwoners) berekend. Dit volume komt overeen met ca. 12 kg houtige biomassa uit bedrijfsgroenafval per inwoner. Op basis van het aantal inwoners in de provincie Belgisch Limburg (855.800 inwoners) zou dit een volume van ca. 10.000 ton houtige biomassa als bedrijfsafval zijn. Dat lijkt op het eerste gezicht een zeer beperkt volume. De zelfde analyse is ook uitgevoerd op basis van het aantal hectares dat in Vlaanderen en de Provincie Belgisch Limburg wordt ingenomen door bedrijventerreinen, kantoorgebou-wen, scholen en andere overheidsgebouwen (bedrijfsgrond). Het is namelijk de verwachting dat er een betere correlatie bestaat tussen deze oppervlakte en de hoeveelheid bedrijfsafvalstof-fen. Volgens de bodemgebruikcijfers van het Nationaal Instituut voor de Statistiek NIS) bedroegen deze oppervlaktes 66.000 ha in Vlaanderen en 13.500 ha in 2009 in de Provincie Belgisch Limburg (bron website Statbel). Per hectare komt de jaarlijkse hoeveelheid groenafval in Vlaanderen dan uit op 4,25 kg per hectare bedrijfs-grond. Daarmee kan de totale hoeveelheid groenafval bij bedrijven in de Provincie Belgisch Limburg worden berekend. Dat komt neer op 57.000 ton vers groenafval, waarvan naar schatting ca. 15.000 ton vers houtig is.
Om vast te stellen hoe de volumes die vrijkomen bij particulieren en bedrijven zich tot elkaar verhouden is gekeken hoe de opper-vlakte woongebied zich verhoudt tot de oppervlakte bedrijfsgrond. Volgens de gegevens van het NIS bedroeg de oppervlakte woonge-bied 25.000 ha in 2009 in Belgisch Limburg. Deze oppervlakte is 1,85 keer zo groot als de oppervlakte bedrijfsgrond. Als de volumes houtige biomassa uit beide gebieden worden vergeleken dan is het volume uit woongebied 2,23 keer groter dan het volume van bedrijfsgrond. Deze verhouding klopt niet helemaal, maar de orde van grootte lijkt wel in de buurt te liggen.
Theoretisch potentieel bij gemeenten en bedrijvenUit de bovenstaande analyse kan het totale houtig biomassa po-tentieel bij huishoudens, gemeenten en bedrijven in de bebouwde omgeving worden ingeschat. De bovenstaande hoeveelheden zijn uitgedrukt in verse tonnen. Daarom dienden deze eerste te worden omgezet in tonnen DS. Daarvoor is de aanname gemaakt dat het vochtgehalte 50% is.Bij huishoudens wordt jaarlijks 16.750 ton DS houtig materiaal in-gezameld bij gemeenten en bedrijven komt 7.500 ton DS aan houtig materiaal vrij. Het totale potentieel komt daarmee op 24.250 ton DS.
5.2 Huidig biomassa potentieel Op basis van het berekende theoretisch potentieel en de percen-tages in de tabellen 3.4 en 3.6 is het huidig houtig biomassapo-tentieel berekend. Dit is de hoeveelheid houtige biomassa die op dit moment in potentie beschikbaar is in de Provincie Limburg. In totaal is er in potentie jaarlijks 96.000 ton DS (tabel 5.5) aan hou-tige biomassa beschikbaar in de Provincie Limburg. Het grootste gedeelte hiervan komt uit bossen.
| 32
| 33
Bron Huidig potentieel (in ton DS)
Bebouwde omgeving 24.000
Bossen 59.000
Landschappelijke elementen 13.000
Totaal 96.000
Tabel 5.5. Huidig realistisch houtige biomassapotentieel in de Provincie Limburg in ton DS.
5.2.1 Huidig potentieel uit bossenMet behulp van de percentages uit tabel 3.4 is het theoretisch potentieel uit bossen omgezet naar het huidige realistische poten-tieel dat jaarlijks kan worden geoogst. Het realistische potentieel bedraagt ongeveer 59.000 ton DS (tabel 5.6) en bestaat voorna-melijk uit stamhout, omdat er vanuit wordt gegaan dat slechts in beperkte mate oogst van tak- en tophout plaats zal vinden in de bossen. Slechts iets meer dan 2% van het volume wordt ingenomen door tak- en tophout terwijl dit binnen het theoretisch potentieel 16% bedraagt. De oogst van stamhout is ook uitgedrukt in m³ per hectare, zodat ook een vergelijking kan worden gemaakt met de huidige oogst in de bossen in de Provincie Limburg. De berekening van het theoretisch potentieel komt tot een jaarlijks oogstniveau van 2,64 m³/ha/jr. Dat ligt een stuk hoger dan de in deze studie ingeschatte huidige oogst van 1,9 m³/ha/jr (paragraaf 4.1.1). In de bossen bevindt zich dus nog duidelijk een onderbenut potentieel.
Bostype Oppervlakte (in ha)
Jaarlijkse potentiële bovengrondse houtige biomassaoogst (in ton DS per jaar)
Jaarlijkse poten-tiële oogst van spilhout (in m3)
Spilhout Tak- en tophout
Totaal
grove den (jonger dan 25 jr) 572 0 0 0 0
grove den (ouder dan 25 jr) 16.892 19.110 129 19.239 45.500
den overig (jonger dan 25 jr) 1.438 0 0 0 0
den overig (ouder dan 25 jr) 4.036 6.517 5 6.523 16.293
naald overig (jonger dan 25 jaar) 790 0 0 0 0
naald overig (ouder dan 25 jr) 2.027 4.870 22 6.523 10.821
loofbos eik en beuk (jonger dan 25 jr) 625 0 0 0 0
loofbos eik en beuk (ouder dan 25 jr) 4.115 5.935 0 5.935 10.233
Overig loofbos (jonger dan 25 jaar) 2.134 0 0 0 0
Overig loofbos (ouder dan 25 jaar) 6.680 7.796 0 7.796 15.285
populierenbos (jonger dan 20 jaar) 725 0 0 0 0
populierenbos (ouder dan 20 jaar) 5.118 12.031 1.189 13.220 34.374
Open ruimte binnen bos (o.a. kapvlakte)
5.065 0 0 0 0
Totaal 50.217 56.259 1.345 59.235 132.508
Gemiddelde potentiële oogst per ha 1,12 0,03 1,18 2,64
Tabel 5.6. Realistisch biomassapotentieel uit bossen in de Provincie Limburg in 2011
5.2.2 Huidig potentieel uit landschapHet huidig realistisch oogstbaar potentieel uit landschapselemen-ten in de Provincie Limburg wordt geschat op ongeveer 13.000 ton DS (tabel 5.7). Dit potentieel is berekend op basis van het theore-tisch potentieel en door gebruik te maken van de percentages in
tabel 3.6. Het potentieel is ongeveer gelijk aan het in deze studie ingeschatte huidige oogstniveau uit het landschap (paragraaf 4.2). Het grootste potentieel wordt geleverd door de boomgaarden (55%) op afstand gevolgd door houtkanten (24%) en hagen (9%).
Type element Omvang EenheidJaarlijkse potentiële bovengrondse houtige biomassaoogst
(in ton DS per jaar)
Spilhout Takhout Totaal
Solitairen 86.920 stuks 0 47 47
Bomenrij 3.977 km 304 438 742
Hagen 958 km n.v.t. 1.146 1.146
Houtkant 2.651 km 2.646 479 3.122
Boomkwekerij-rijshoutbos
646 ha n.v.t. n.v.t. 422
Boomgaard 12.571 ha 5.924 569 6.493
Struikgewas 244 ha n.v.t. 0 61
Heide met opslag 3.280 ha n.v.t. n.v.t. 613
Kruidachtige be-groeiing met opslag
3.070 ha n.v.t. n.v.t. 308
Moes- en siertuinen 15.664 ha 0 0 0
Totaal 8.874 2.676 12.954
Tabel 5.7 Oppervlakte en realistisch potentieel in 2011 uit landschap in de Provincie Limburg
5.3 Toekomstig biomassa potentieel
Het toekomstig houtig biomassapotentieel heeft betrekking op de hoeveelheid biomassa die in 2020 geoogst zou kunnen worden indien de knelpunten (zie hoofdstuk 6) die de oogst bemoeilijken deels worden weggewerkt. Daarnaast is er vanuit gegaan dat de vraag naar houtige biomassa zal zijn toegenomen. Het toekomstige oogstbare potentieel bedraagt 110.500 ton DS (tabel 5.8) dat is on-geveer 60% van het theoretisch potentieel. Tijdens de berekening van het toekomstige potentieel is geen rekening gehouden met het beschikbaar komen van houtige biomassa uit eventuele extra aanplant van bossen, landschapselementen of korte omloophout. Hiervoor zijn twee redenen aan te geven. Ten eerste wordt ver-wacht dat geen enorm grote oppervlakte worden gerealiseerd en daarnaast is er vanwege de relatief korte periode (2011-2020) is er voor de beplanting relatief weinig tijd om zich dus danig te ontwik-kelen dat oogst mogelijk is.
Bron Toekomstig potentieel (in ton DS)
Bebouwde omgeving 24.000
Bossen 69.000
Landschappelijke elementen 17.500
Totaal 110.500
Tabel 5.8. Toekomstig realistisch houtige biomassapotentieel in de Provincie Limburg in ton DS.
5.3.1 Toekomstig potentieel uit bossenTijdens de berekening van het toekomstige realistische oogst-bare potentieel uit bossen is er vanuit gegaan dat in 2020 door de toename van de vraag naar houtige biomassa ook geoogst zal worden in jonge bossen en er meer tak- en tophout zal worden geoogst. Het toekomstige potentieel ligt onder andere als gevolg daarvan 10.000 ton DS hoger dan het huidige oogstbare potentieel en komt uit op 69.000 ton DS (tabel 5.9). Tak- en tophout heeft een aandeel van bijna 7% binnen het toekomstige potentieel. In 2020 wordt een stamhoutoogst van 3,0 m³/ha/jaar verwacht dat is een flinke toename ten opzichte van het huidige (1,9 m³/ha/jaar) oogst van stamhout. Deze waarde ligt echter nog steeds ruim onder het oogstniveau bij ANB (4,5 m³/ha/jaar, zie paragraaf 4.1.1). Naaldhout heeft een aandeel van 55% binnen het potentieel (Figuur 3).
| 34
| 35
Bostype Opper-vlakte (in ha)
Jaarlijkse potentiële bovengrondse houtige biomassaoogst (in ton DS per jaar)
Jaarlijkse poten-tiële oogst van spilhout (in m3)
Spilhout Tak- en tophout Totaal
grove den (jonger dan 25 jaar) 572 332 46 378 790
grove den (ouder dan 25 jaar) 16.892 21.378 1.111 22.489 50.899
den overig (jonger dan 25 jaar) 1.438 817 114 931 2.042
den overig (ouder dan 25 jaar) 4.036 7.332 399 7.731 18.330
naald overig (jonger dan 25 jaar)
790 634 89 723 1.409
naald overig (ouder dan 25 jaar)
2.027 5.364 298 5.662 11.920
loofbos eik en beuk (jonger dan 25 jaar)
625 271 65 336 467
loofbos eik en beuk (ouder dan 25 jaar)
4.115 6.348 372 6.720 10.944
Overig loofbos (jonger dan 25 jr)
2.134 1.141 274 1.415 2.237
Overig loofbos (ouder dan 25 jr)
6.680 8.337 496 8.833 16.347
populierenbos (jonger dan 20 jr)
725 491 118 608 1.402
populierenbos (ouder dan 20 jaar)
5.118 12.031 1.189 13.220 34.374
Open ruimte binnen bos (o.a. kapvlakte)
5.065 0 0 0 0
Totaal 50.217 64.475 4.572 69.047 151.163
Gemiddelde potentiële oogst per ha
1,28 0,09 1,37 3,01
Tabel 5.9. Realistisch biomassapotentieel uit bossen in de Provincie Limburg in 2020
Figuur 3. Verdeling van het toekomstige houtig biomassapotentieel over naaldhout en loofhout binnen de bossen in de Provincie Limburg
55%45%
NaaldLoof
5.3.2 Toekomstig potentieel uit landschapHet toekomstige oogstbare potentieel uit landschappelijke be-plantingen wordt iets meer dan 4.000 ton DS hoger ingeschat dan het huidige realistische oogstbare potentieel. Daarmee komt het totale toekomstige potentieel op iets meer dan 17.500 ton DS (tabel 5.10). Zoals eerder al is aangegeven is er niet vanuit gegaan dat de
arealen aan landschappelijke beplantingen sterk zullen wijzigen, maar wordt verwacht dat er meer geoogst wordt als gevolg van een grotere vraag naar houtige biomassa in 2020. Als gevolg van deze grotere vraag zijn knelpunten op het gebied van bijvoorbeeld de oogst- en transportkosten verminderd waardoor er meer oogst mogelijk is.
Type element Omvang Eenheid Jaarlijkse potentiële bovengrondse houtige biomas-saoogst (in ton DS per jaar)
Spilhout Takhout Totaal
Solitairen 86.920 stuks 0 95 95
Bomenrij 3.977 km 304 511 815
Hagen 958 km n.v.t. 1.604 1.604
Houtkant 2.651 km 2.646 952 3.598
Boomkwekerij-rijshoutbos 646 ha n.v.t. n.v.t. 450
Boomgaard 12.571 ha 9.479 569 10.048
Struikgewas 244 ha n.v.t. 0 92
Heide met opslag 3.280 ha n.v.t. n.v.t. 613
Kruidachtige begroeiing met opslag
3.070 ha n.v.t. n.v.t. 308
Moes- en siertuinen 15.664 ha 0 0 0
Totaal 12.429 3.730 17.622
Tabel 5.10 Oppervlakte en realistisch potentieel in 2020 uit landschap in de Provincie Limburg
| 36
| 37
Interviews met stakeholders hebben een overzicht opgeleverd van knelpunten die de mobilisatie van houtige biomassa in Belgisch Limburg bemoeilijken. Deze knelpunten zijn met diverse stakehol-ders besproken en verder uitgediept tijdens de bijeenkomst van dinsdag 11 oktober 2011 te Hasselt. Ook is tijdens deze bijeenkomst geprobeerd om oplossingen voor het wegnemen van de knelpunten te formuleren. In dit hoofdstuk worden de knelpunten gepresen-teerd en worden oplossingen voor het wegnemen van het knelpunt aangedragen.
Figuur 4. De interactieve stakeholderbijeenkomst op 11 oktober 2011 te Hasselt (foto: W. Verbeke).
6.1 Wet- en regelgeving
Een groot aantal stakeholders benoemt in de interviews en tijdens de bijeenkomst de geldende regelgeving en de interpretatie daarvan als een knelpunt voor het beschikbaar komen van houtige biomassa. Met name het feit dat houtige biomassa afkomstig uit terreinen zonder goedgekeurd beheerplan als afval dient te worden behandeld en derhalve niet kan worden ingezet voor de opwekking van duurzame energie, is problematisch. Daarnaast mag van het materiaal dat bij composteringsbedrijven terecht komt, slechts 15% (na compostering!) worden gebruikt voor energieopwekking. Gemeenten zijn verplicht hun snoeiafval naar composterings-bedrijven af te voeren en in de praktijk gaat veel van het houtige materiaal dat afkomstig is uit onderhoud hier naartoe.
Tijdens de stakeholderbijeenkomst komt naar voren dat niet altijd duidelijk is welke vergunning nodig is voor de oogst van houtige biomassa (zowel stamhout als top- en takhout) in bos en diverse landschappelijke elementen. Er zijn in Vlaanderen drie relevante vergunningen voor het kappen van bomen; de kapvergunning, de kapmachtiging en de stedenbouwkundige vergunning (bouwver-
gunning). Als men eenmaal op het spoor van de juiste vergunning zit, zou het niet lang moeten duren voordat er duidelijkheid is over het al dan niet verstrekken van de vergunning. Normaal gesproken één maand voor een kapvergunning en drie maanden voor een bouwvergunning. Er wordt aangegeven dat een bouwvergunning niet de juiste vergunning is voor onderhoud aan houtwallen, singels en andere landschappelijke elementen. Het verkrijgen van deze vergunning duurt (onnodig) lang en de dienst ruimtelijke ordening waar deze vergunning moet worden aangevraagd is lang niet altijd deskundig op dit vlak.
Mogelijke oplossingen
• Het opstellen van een soort Landschapsbeheerplan, waar-binnen alle kapvergunningen voor activiteiten die binnen de kaders van dat plan vallen zijn geregeld. Dit zou een aanzienlijke reductie in de hoeveelheid administratieve handelingen tot gevolg hebben, waardoor tijd en kosten kunnen worden bespaard.
• Het wijzigen van de vergunningstructuur voor te vellen hoogstammige bomen, alleenstaand, in groeps- of lijnver-band, die geen deel uitmaken van een bos. Nu is daar een bouwvergunning voor nodig. Door deze werkzaamheden onder de kapvergunning te laten vallen, wordt het vergun-ningstraject efficiënter en logischer ingedeeld.
• Het vergroten van het percentage houtige biomassa dat bij composteringsbedrijven terecht komt, dat voor energie-opwekking mag worden gebruikt. Bij voorkeur dit ook vóór compostering toestaan.
• Gemeenten toestaan snoeiafval af te voeren via andere kanalen dan composteringsbedrijven, bijvoorbeeld naar een biomassawerf.
• Het vormen van een overlegorgaan binnen de sector van biomassabeherende, -producerende en –verwerkende organisaties in Vlaanderen, dat de belangen van de sector in de Vlaamse politiek kan behartigen door te adviseren bij de totstandkoming en evaluatie van wet- en regelgeving op het gebied van bos-, natuur- en landschapsbeheer, milieu en afval.
6.2 Versnippering van beplantingen en eigendommen
De kleinschaligheid van met name projecten in het landschap zorgt ervoor dat oogst volumes te laag zijn om deze volumes tegen acceptabele kosten op de markt te brengen. Daarnaast zijn de land-schappelijke beplantingen regelmatig in eigendom bij een groot aantal verschillende eigenaren.
KNELPUNTEN EN OPLOSSINGEN
6Mogelijke oplossing
Het vergroten van de schaal door samenwerking tussen verschil-lende partijen bij de uitvoering van werkzaamheden aan landschap-pelijke elementen in een gebied zou ervoor kunnen zorgen dat de vrijgekomen houtige biomassa wel op de markt kan worden gebracht. Voorbeelden hiervan zijn: ophaalrondes voor takken, landschapsbeheerplannen of het oprichten van samenwerkings-verbanden tussen gemeenten (om investeringen te doen en grondbezit), boeren (grondbezit, opslag en materiaal) en terreinbe-herende instanties (uitvoering werkzaamheden en vermarkting).
6.3 Gegarandeerde aanvoer
De afnemers van houtige biomassa vragen om een gegarandeerde aanvoer in volume en kwaliteit. Als individuele terreineigenaar is het moeilijk om aan deze eis te voldoen. Voor grote afnemers heeft een individuele terreineigenaar vaak niet voldoende volumes en in het algemeen geldt dat een terreineigenaar niet steeds kleine beetjes uit het bos kan halen of de opslagcapaciteit heeft om vanuit een voorraad jaarrond te leveren. Ook kan men niet het hele jaar door oogsten in verband met regelgeving ten aanzien van het broedseizoen. Ook is een grote opslagcapaciteit nodig om de houtige biomassa te kunnen opslaan en drogen. Dit is duur en wordt met name pro-blematisch als het kostentechnisch niet ‘uit kan’ de opslag op een industrieterrein te realiseren. Het is dan namelijk moeilijker een geschikte locatie te vinden vanwege mogelijke problemen met de milieuwetgeving, landschappelijke inpassing en mogelijke (stank)overlast voor omwonenden.
Mogelijke oplossingen
• Met een groep terreinbeheerders gezamenlijk afspraken maken en (langdurige) leveringscontracten afsluiten met afnemers. Ook het inrichten van regionale werven voor de opslag kan hieraan bijdragen.
• Regelgeving ten aanzien van oogst in het broedseizoen versoepelen.
• Het (door gemeenten) beschikbaar stellen van terreinen voor het drogen van biomassa.
6.4 Draagvlak voor energieopwekking uit houtige biomassa
Vaak is er nog maar beperkt draagvlak voor de oogst van houtige biomassa voor de opwekking van energie. De oogst van biomassa voor energieopwekking als bijproduct van bosbouw en landschaps-beheer zit nog niet voldoende tussen de oren van beheerders en
wordt daardoor nog te weinig in beheerplannen meegenomen. Hierdoor blijft veel biomassa in het landschap achter. Regelmatig zijn er, in verband met veronderstelde mogelijke negatieve ecolo-gische gevolgen, bezwaren tegen het oogsten van tak- en tophout. Ook het maatschappelijke draagvlak is niet groot. Dit geldt in het algemeen voor het kappen van bomen, maar zeker ook voor de oogst van tak- en tophout.
Mogelijke oplossing
• Veel problemen rondom het gebrek aan draagvlak worden veroorzaakt door het ontbreken van voldoende kennis en ervaring. Het verzorgen van meer voorlichting kan hiervoor een oplossing vormen. Daarnaast is meer onderzoek nodig naar de mogelijke effecten van het oogsten van meer hout in bos en landschap en dan met name met betrekking tot tak- en tophout.
• Het standaard opnemen van het product houtige biomassa in beheervisies en –plannen11.
6.5 Lokale afzet
Het ontbreken van een locale afzetmarkt zorgt ervoor dat bepaalde biomassastromen niet worden benut, omdat het op dit moment financieel niet interessant is de biomassa over grote afstanden te transporteren. Indien meer zou worden geïnvesteerd in lokale installaties, zou de prijs (lokaal) kunnen stijgen. Hierdoor zullen eigenaars meer geneigd zijn houtige biomassa te leveren voor ener-gieopwekking en eventueel bos en landschappelijke elementen te beheren in functie daarvan.
Mogelijke oplossing
Het opzetten van een financieel stimuleringsbeleid vanuit de over-heid voor het opzetten van lokale (kleinschalige) installaties.
6.6 Bereikbaarheid en terreinomstandigheden
Landschappelijke beplantingen zijn regelmatig dusdanig gesitu-eerd dat de oogst van hout uit deze beplantingen hoge kosten met zich mee brengt. Ook de terreinomstandigheden (bijvoorbeeld in broekbossen) kunnen het onderhoud en dus ook de houtoogst zeer kostbaar maken.
Mogelijke oplossing
• Het combineren van oogst in landschappelijke beplantin-gen en op moeilijk bereikbare plekken, zodat de gemid-delde kosten dalen.
11 Vanzelfsprekend dient de haalbaarheid, wenselijkheid en wijze van aanpak van uiteindelijke oogst van houtige biomassa op een bepaalde beheerlocatie nader bekeken te worden en getoetst te worden aan de genoemde randvoorwaarden en wet- en regelgeving.
| 38
| 39
In dit hoofdstuk sluiten we het onderzoek af, door enkele conclu-sies en aanbevelingen te geven omtrent het thema productie en oogst van houtige biomassa (en alle daaronder vallende deelthe-ma’s zoals beheer, ecologie, economie, techniek, wet- en regelge-ving) in Limburg en de uitgevoerde potentieelstudie.
1. Het totale theoretische houtige biomassa potentieel in de Provincie Limburg wordt geschat op 182.000 ton DS. Deze hoeveelheid bestaat voor in ieder geval 70% uit stamhout en 30% uit tak- en tophout12. Deze hoeveelheid houtige biomassa zou be-schikbaar kunnen komen als binnen het totale areaal aan houtige beplantingen in de Provincie op duurzame wijze geoogst of beheerd zou worden. 24.000 ton DS is afkomstig uit de bebouwde omgeving, bossen leveren 112.000 ton DS en uit het landschap zou 46.000 ton DS geoogst kunnen worden.
2. De huidige oogst van houtige biomassa wordt op basis van literatuurgegevens en informatie uit interviews geschat op 96.000 ton DS. Deze hoeveelheid komt overeen met het berekende huidige oogstbare realistische potentieel. Dit is niet zo verwonder-lijk, omdat tijdens de berekening van dit potentieel de te hanteren randvoorwaarden dusdanig zijn gekozen dat ze de werkelijke situatie zo goed mogelijk weerspiegelen. Binnen het realistische huidige potentieel hebben bossen een aandeel van 61% (59.000 ton DS), de bebouwde omgeving een aandeel van 25% (24.000 ton DS) en het landschap een aandeel van 14% (13.000 ton DS).
3. Er wordt vanuit gegaan dat in 2020 een aantal knelpun-ten die de oogst van houtige biomassa in de Provincie Limburg bemoeilijken zijn verminderd of weggewerkt en dat als gevolg daar-van meer houtige biomassa geoogst kan worden. Het toekomstige realistische oogstbare potentieel wordt geschat op 110.500 ton DS. Dat is 61% van het theoretische potentieel. Vanuit landschap zal dan 17.500 ton DS beschikbaar zijn.
4. Tijdens de berekening van het huidige en toekomstige realistische potentieel zijn de oogstpercentages dusdanig gekozen dat wellicht beter gesproken kan worden van de huidige en toe-komstige realistische oogst. Het potentieel ligt hoger, maar om dit potentieel te benutten zullen nog meer inspanningen nodig zijn om knelpunten die de oogst bemoeilijken te verwijderen.
5. De wens tot het in beeld brengen van het huidig en toekomstig biomassapotentieel komt voort uit het feit dat er steeds meer vraag ontstaat naar houtige biomassa voor duurzame
energie opwekking. Het ligt dan ook voor de hand in ieder geval een indicatie te geven van de hoeveelheid houtige biomassa die in potentie beschikbaar is voor energetische toepassing. Los van de vraag of deze toepassing op dit moment mogelijk en toegestaan is. In tabel 7.1 is het potentieel dat beschikbaar kan zijn voor energe-tische toepassing weergegeven. Waarbij de aanname is gemaakt dat rondhout uit de bossen, met uitzondering van brandhout en hout uit eerste dunningen, niet zal worden ingezet voor energe-tische toepassing, uit oogpunt van cascadering. Voor hout uit de bebouwde omgeving en het landschap wordt er vanuit gegaan dat dit grotendeels beschikbaar is voor energetische toepassing. Een beperkt deel van het volume uit de bebouwde omgeving en het landschap zal naar de houtindustrie worden afgezet. Wanneer deze aanname wordt meegenomen dan zou in 2020 ongeveer 54.000 ton DS in de Provincie Limburg beschikbaar zijn voor energetische toepassing.
Bron Potentieel voor energetische toepassing (in ton DS)
Theoretisch 2011 2020
Bebouwde kom 24.000 24.000 24.000
Landschap 46.000 13.000 17.500
Bossen Energetisch
24.600 5.300 12.800
Totaal 94.600 42.300 54.300
45% 57%
Bossen totaal 112.000 59.000 69.000
Tabel 7.1. Beschikbaarheid van houtige biomassa voor energetische toepas-sing in de Provincie Limburg (theoretisch, nu en in 2020) (in ton DS).
6. Om schattingen van het toekomstig potentieel en de toekomstige oogst nauwkeuriger op elkaar af te kunnen stemmen, verdient het de aanbeveling, in een vervolgproject marktontwikke-lingen, beleid en beheer meer op elkaar af te stemmen. Momenteel zit er een grote onzekerheid in het al dan niet beschikbaar komen van biomassapotentieel, die daarmee steeds beter overbrugd zou kunnen worden.
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
12 Het potentieel uit de bebouwde omgeving is volledig toegerekend aan het tak- en tophout, omdat het stamhout aandeel in dit volume niet bekend is.
7• Regelgeving ten aanzien van oogst in het broedseizoen
versoepelen in terreinen die alleen op die momenten technisch ontsloten kunnen worden.
6.7 Lage subsidies
Subsidies voor bos- en landschapsonderhoud en investeringen in nieuwe en efficiënte installaties zijn op dit moment te laag om het oogstvolume te laten toenemen.
Figuur 5. Houtsnipperopslag bij de nieuwe verbrandingscentrale van 4Ham Cogen te Ham (foto: J. Oorschot).
Mogelijke oplossingAllesomvattende subsidiëring werkt vaak marktverstorend en kan initiatieven afremmen. Maar stimulering- en opstartsubsidies en –ondersteuning zijn nodig om initiatiefnemers en investeerders te ondersteunen.
6.8 Exotenbestrijding
Exoten als Amerikaanse vogelkers en Robinia nemen vaak de plaats in van gewenste inheemse soorten. De bestrijding van deze soorten is vaak kostbaar en gebeurt op beperkte schaal.
Mogelijke oplossing
Door de bestrijding van exoten gebiedsdekkend uit te voeren en de biomassa die hieruit vrijkomt te vermarkten als biomassa voor energieopwekking kan op deze wijze (een deel van) de bestrijding worden bekostigd.
6.9 Technieken voor oogst
Oogsttechnieken en beschikbaarheid van specialistische machines ontbreken nog of zijn erg duur in gebruik.
Mogelijke oplossing
Stimulering/subsidiëring van onderzoek en (investering in) (pilot)projecten ten behoeve van specialisatie en mechanisatie.
6.10 Openbare aanbesteding houtverkoop
Houtverkoop moet wettelijk openbaar worden aanbesteed. Dit geeft een zware administratieve last en zorgt daardoor voor hogere kosten. Hierdoor kan houtige biomassa minder goed rendabel worden vermarkt.
Mogelijke oplossing
• Vereenvoudiging/clustering van de administratieve last t.a.v. de openbare verkoop van houtige biomassa.
• Het standaard opnemen van het product houtige biomassa in beheervisies en –plannen en het hieraan koppelen van een vereenvoudigde administratie voor goedgekeurde beheerplannen.
6.11 Groenestroomcertificaten
Groenestroomcertificaten (GSC’s) vormen een belemmering voor het verwerken van rondhout uit landschap en gemeentelijke/pri-vate stromen (OVAM) tot biomassa. Producenten van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, zoals zon, wind , biomassa (bv. Vergisting van groente-, fruit- en tuinafval, vergisting van mest of slib of verbranding van houtafval), waterkracht, kunnen GSC’s verkrijgen. Een GSC bewijst dat 1.000 kWh elektriciteit in Vlaan-deren is opgewekt uit een hernieuwbare energiebron. De produ-cent kan zijn GSC’s verkopen aan leveranciers. Houtige biomassa waarvoor de toegekende GSC’s recht geven op aanvaardbare GSC’s, is beperkt tot ‘houtstromen die niet gebruikt worden als industri-ele grondstof’. Binnen het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 2004 inzake “de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen” (hierna: Groenestroombesluit) is vastgesteld dat dergelijke houtstromen beperkt zijn tot snoeihout en tak- en tophout met een maximale diameter van 4 cm. Doordat deze grens zeer laag is, wordt de hoeveelheid houtige biomassa die in de praktijk voor energieopwekking wordt gebruikt beperkt.
Mogelijke oplossing
Het verhogen van de maximale diameter voor houtstromen die mogen worden gebruikt voor energieopwekking binnen systeem van groenestroomcertificaten. Ook zou ervoor kunnen worden gekozen in plaats van een diametergrens, een percentage van het oogstvolume toe te staan binnen dit systeem.
| 40
| 41
7. In dit kader (punt 6) verdient het de aanbeveling, een geo-grafische spreiding over de provincie Limburg in kaart te brengen, ten einde kansrijke regio’s v.w.b. de oogst van houtige biomassa te detecteren.
8. Eenzelfde “kansenkaart” is op te stellen voor de verschil-lende groepen van eigenaars (zoals benoemd in tabel 2.1), zodat punt 6 ook daadwerkelijk op maat uitgevoerd zou kunnen worden.
9. Het verdient de aanbeveling, in een vervolgstudie gerichter met de knelpunten, oplossingen, conclusies en aanbeve-lingen aan de slag te gaan, zodat meer inzicht komt in de precieze allocatie van het potentieel. Binnen de kaders van dit project waren deze rekenslagen niet voorzien.
• AGIV en ANB (2000): Boskartering van het Vlaamse Gewest. Gent/Brussel.
• Boosten M., J. Oldenburger, J. van den Briel, J. Oorschot, M. Boertjes, M. (2009): De logistieke keten van houtige biomassa uit bos, natuur en landschap in Nederland: stand van zaken, knelpunten en kansen. Stichting Probos/Borg-man Beheer Advies/Biomassa Stroomlijn, Wageningen, 74 pp.
• Borgman Beheer Advies B.V. (2011): Biomassamodel versie 1.1. Schalkhaar.
• Dumortier M., L. De Bruyn, M. Hens, J. Peymen, A. Schneiders, T. Van Daele, W. Van Reeth (red., 2009): Natuurverken-ning 2030. Natuurrapport Vlaanderen, NARA 2009. Mededeling van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2009.7, Brussel.
• INBO (2011): Biologische Waarderingskaart, versie 2. Brussel.
• Mantau, U., U. Saal, M. Lindner, H. Verkerk, J. Eggers, V. Goltsev, N. Leek, J. Oldenburger, A. Asikainen, P. Anttila, K. Prins, F. Steierer (2009): Real potential for change in growth and use of EU forests. State of the art report EUwood project for DG ENER (unpublished). 176 p.
• Mantau, U., U. Saal, K. Prins, F. Steierer, M. Lindner, H. Verkerk, J. Eggers, N. Leek, J. Oldenburger, A. Asikainen, P. Anttila (2010): EUwood – Real potential for change in growth and use of EU forests. Methodology report. Hamburg, 165 p.
• Muys, B., J. den Ouden, K. Verheyen (2010): Groei, pp. 75-91. In: Bosecologie en bosbeheer, J. den Ouden, B. Muys, F. Mohren, K. Verheyen (2010), Uitgeverij Acco, Leuven, 674 p.
• NGI (2011): Topografische Kaart van België, kaartlaag Bodembedekking. Brussel.
• Vlaamse Landmaatschappij - Ondersteunend Centrum GIS Vlaanderen (2001): Bosreferentielaag 2001. Brussel.
• Vlaamse Landmaatschappij - Ondersteunend Centrum GIS Vlaanderen (2003): Voorlopig referentiebestand gemeen-tegrenzen. Brussel.
• Vlaamse Overheid, Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (2011): Ruimtelijk struc-tuurplan Vlaanderen. Vlaamse Overheid, Brussel, 489 p.
• Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt (2009): Mededeling van de Vlaamse Regulerings-instantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt. VREG, Brussel.
• Oorschot J.C. (2004): Erntekonzepte für Energieholz in der Landespflege. Freiburg, Institut für Forstbenutzung und Forstliche Arbeitswissenschaft.
• OVAM (2010): Inventarisatie biomassa 2007-2008 (deel 2009) met potentieel 2020. OVAM, Mechelen, 178 p.
WebsitesLimburg.net. geraadpleegd 18 mei 2011, via http://www.jaarverslaglimburg.net/40633/2009/wat-doet-limburg-net/inza-meling.html
Statbel. Bodemgebruik. België, gewesten en gemeenten (1834-2010), Geraadpleegd 19 mei 2011, via http://statbel.fgov.be/nl/modules/publications/statistiques/environnement/downloadbare_bestanden/bodemgebruik.jsp
Ruimtelijk Structuurplan Limburg. Geraadpleegd 28 september 2011, via http://www.limburg.be/webfiles/structuurplan/html/pdf.html
Vereniging voor Bos in Vlaanderen. Geraadpleegd 28 september 2011, via http://vbv.be/beleid/
Literatuur
| 42
| 43
Bosbouwbegrippenlijst. Geraadpleegd 19 oktober 2011, via http://www.doordebomenhetboszien.nl/html/s.html
Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan gemeente Alken. Geraadpleegd 28 september 2011, via http://www.alken.be/GemeenteAlken/structuurplan/tekstbundel.pdf
Gemeentelijk Structuurplan Beringen. Geraadpleegd 28 september 2011, via http://www.beringen.dev.lithium.be/_uploads/Ruimtelijke_ordening(1)/downloads/Tekstboek_GR2.pdf
Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Hasselt. Geraadpleegd 28 september 2011, via http://www.hasselt.be/nl/product_catalog/393/gemeentelijk-ruimtelijk-structuurplan.html
Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Houthalen-Helchteren. Geraadpleegd 28 september 2011, via http://www.houthalen-helchteren.be/website/163-www/4529-www.html
Gemeentelijk Structuurplan Maaseik. Geraadpleegd 28 september 2011, via http://www.maaseik.be/Structuurplan-Maaseik_2.html
Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Neerpelt. Geraadpleegd 28 september 2011, via http://www.neerpelt.be/content/content/record.php?ID=75
Ruimtelijk Structuurplan Tongeren. Geraadpleegd 28 september 2011, via http://www.tongeren.be/Wonen_en_Leven/Ruimtelijke_Planning
• Baritz, R. & S. Strich. 2000. Forest and the National Greenhouse Gas Inventory of Germany. Biotechnology, Agronomy, Society and Environ-ment. 4; 4, 267-271
• Bondt, N., B. Janssens & A. de Smet. 2010. Afval uit de landbouw. LEI-nota 10-061. Den Haag, LEI, Wageningen UR• Boosten, M., E. Buijserd, D. Cupido, J. Oldenburger, B. van Praag & L. van der Valk. 2000. To burn or not to burn ….. . Haalbaarheidsstudie:
biomassa-energie voor het nieuwe onderwijsgebouw van Wageningen-UR. Wageningen, Wageningen Universiteit• Boosten, M. & P. Jansen. 2010. Flevo-energiehout. Resultaten van groei- en opbrengstmetingen en biodiversiteitsmetingen 2006-2008. Wage-
ningen, Stichting Probos• Bussel, L.G.J. van. 2006. The potential contribution of a short rotation willow plantation to mitigate climate change. Afstudeerscriptie AV
2006_23. Wageningen University, Forest Ecology and Forest Management Group• DHV. 2003. Nota Biomassa. Een inventarisatie van de Drentse biomassastromen voor opwekking van hernieuwbare energie. s.l., DHV Milieu
en Infrastructuur BV.• DHV. 2006. Natuurlijk Milieu. OTB/MER Spitsstroken A2. s.l., DHV B.V.• Dirkse, G.M., W.P. Daamen, H. Schoonderwoerd, M. Japink, M. van Jole, R. van Moorsel, P. Schnitger, W.J. Stouthamer & M. Vocks. 2007.
Meetnet Functievervulling Bos 2001-2005. Vijfde Nederlandse Bosstatistiek Rapport DK 065. Ede, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit - Directie Kennis
• Dobers, K. 2007. BioLogio - Entwicklung und Ausbau regionaler Logistikstrukturen für Biomasse. Logistikuntersuchungen zu Straßenbe-gleitholz. Powerpoint presentatie Ligna+ 14-05-2007.
• Dobers, K. & S. Opitz. 2007. BioLogio. Entwicklung und Ausbau regionaler Logistikstrukturen für Biomasse. Endbericht. Dortmund, Fraun-hofer-Institut für Materialfluss und Logistik.
• Es, H. van der. 2006. Kostendekkend landschapsonderhoud een energiek perspectief. Onderzoek naar het behoud van de houtsingelstructuur in Zuidoost Friesland. Afstudeerscriptie RUG. Groningen, Rijksuniversiteit Groningen
• Hoedt, J.M. den. 2009. Inventarisatie Knip en Snoeihout bij de twaald Drentse gemeenten. s.l., CV. Bosgroep Noord-Oost Nederland• Iersel, H. van. 2010. Energie uit het landschap: het lijkt makkelijker dan het is! Boomzorg. 3; 1, 50-53• Jansen, J.J., J. Sevenster & P.J. Faber. 1996. Opbrengsttabellen voor belangrijke boomsoorten in Nederland. IBN-rapport 221 / Hinkeloord
report no. 17. Wageningen, IBN-DLO• Kuiper, L. 2003. Samenvatting van de resultaten van zes jaar onderzoek naar energieteelt. Wageningen, Centrum voor Biomassa Innovatie• Kuiper, L., N. Leek, U. Mantau, C. Sörgel, S. Berg & S. Nordlund. 2005. Market assessment of wood processing residues in The Netherlands,
Germany and Sweden. Final report Work Package 3 of the BioXchange study. Wageningen, Probos, University of Hamburg & Skogforst• Kuiper, L. & S. de Lint. 2008. Binnenlands biomassapotentieel. Biomassa uit natuur, bos, landschap, stedelijk groen en houtketen. Utrecht,
Ecofys• “Mantau, U., U. Saal, K. Prins, F. Steierer, M. Lindner, H. Verkerk, J. Eggers, N. Leek, J. Oldenburger, A. Asikainen & P. Anttila. 2010b. EUwood.
Real potential for changes in growth and use of EU forests. Methodology report. Hamburg, University of Hamburg – Centre of Wood Science”• “Mantau, U., U. Saal, K. Prins, F. Steierer, M. Lindner, H. Verkerk, J. Eggers, N. Leek, J. Oldenburger, A. Asikainen & P. Anttila. 2010b. EUwood.
Real potential for changes in growth and use of EU forests. Methodology report. Hamburg, University of Hamburg – Centre of Wood Science”• Meeusen-van Onna, M.J.G., M.H. Hogeveen en H.H.W.J.M.Sengers. 1998. Groene reststromen in agroketens. Een beschrijving van de markt van
organische reststromen uit de landbouw en de voedings- en genotmiddelen industrie. Mededeling 608. Den Haag, Landbouw-Economisch Instituut (LEI-DLO).
• Oosterbaan, A. & C.A. van den Berg. 1998. Houtproductie van walnoten (Juglans regia) in Nederland. IBN-rapport 384. Wageningen, Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek IBN-DLO
• Probos. 2009. Kerngegevens Bos en Hout in Nederland. Wageningen, Stichting Probos• Reumerman, P.J. & S. Roelofs. 2009. Inventarisatie biomassa regio Stedendriehoek. Eindrapportage. Enschede, Biomass Technology Group• Schepers, J.A.M., A.A.M. van Hasperen & J.L. van der Jagt (Red.). 1992. Grienden: hakken of laten groeien. Inventarisatie van het hak-
griendenareaal en mogelijkheden voor ontwikkeling. Werkdocument IKC-NBLF Nr. 18. Utrecht, Informatie- en KennisCentrum Natuur, Bos, Landschap en Fauna (IKC-NBLF)
• Schoonderwoerd, H. & W.P. Daamen. 1999a. Houtoogst en bosontwikkeling in het Nederlandse bos: 1984-1997. Wageningen, Stichting Bos-data
• Schoonderwoerd, H. & W.P. Daamen. 1999b. Kwantitatieve aspecten van bos en bosbeheer in Nederland: Resultaten Houtoogststatistiek 1995-1999. Wageningen, Stichting Bosdata
• Spijker, J.H., H.W. Elbersen, J.J. de Jong, C.A. van den Berg & C.M. Niemeyer. 2007. Biomassa voor energie uit de Nederlandse natuur. Een inventarisatie van hoeveelheden, potenties en knelpunten. Alterra-rapport 1616. Wageningen, Alterra
• Stemerdink, M. & J. Klein Braskamp. 2009. Houtstromen in beeld.Project Helcion opleidingen in opdracht van Vereniging Agrarisch Natuur-beheer V.A.N. Velp, Helicon Opleiding
• Tolkamp, G.W., C.A. van den Berg, G.J.M.M. Nabuurs, A.F.M. Olsthoorn. 2006. Kwantificering van beschikbare biomassa voor bio-energie uit Staatsbosbeheerterreinen. Alterra-rapport 1380. Wageningen, Alterra
• Tuinzing, W.D.J. 1938. Verslag over het rijksgriendproefveld te Langbroek en de andere griendproefvelden van 1931 tot 1938. ’s-Gravenhage, Directie van den Landbouw
• Vries, B. de, A. de Jong, R. Rovers, F. Haccoû, J. Spijker, C. van den Berg, C. Niemeijer, D. Frank & J. Westerink. 2008. Energie à la carte. De potentie van biomassa uit het landschap voor energiewinning. Alterra-rapport 1679. Wageningen, Alterra
• Wiselius. S.I. 2005. Houtvademecum. Almere, Stichting Centrum Hout.
Verdere literatuur
| 44
| 45
Bijlage 1. Kaartmateriaal
• 1. Bos-, heide en vlakvormige landschapselementen in Limburg
• 2. Lijn- en puntvormige landschapselementen in Limburg
• 3. Overzichtskaart bebouwde omgeving in Limburg
• 4. Biologische waarderingskaart Noord-Limburg
• 5. Biologische waarderingskaart bos Noord-Limburg
Project Potentieel van houtige biomassa Provincie Limburg
Kaartbeeld:© Borgman Beheer Advies B.V.Topografische gegevens:© NGI 27-10-2011
Legenda
Bos
Heide
Bomenrij smaller dan 3 meter
Haag smaller dan 3 meter
Haag met bomen hoger dan 10 meter
Brede houtkant tussen de 3 en 10 meter breed
Bebouwde kern (transparant)
Datum: 27 oktober 2011Kaartcode: 111027/001
Bos-, heide en vlakvormige landschapselementen in Limburg
0 10Kilometer
Project Potentieel van houtige biomassa Provincie Limburg
Kaartbeeld:© Borgman Beheer Advies B.V.Topografische gegevens:© NGI 27-10-2011
Legenda
Boom
Merkwaardige loofboom
Struik
Bomenrij smaller dan 3 meter
Haag smaller dan 3 meter
Haag met bomen hoger dan 10 meter
Brede houtkant tussen de 3 en 10 meter breed
Bebouwde kern (transparant)
Datum: 27 oktober 2011Kaartcode: 111027/000
Lijn- en puntvormige landschapselementen in Limburg
0 10Kilometer
| 46
| 47
Project Potentieel van houtige biomassa Provincie Limburg
Kaartbeeld:© Borgman Beheer Advies B.V.Topografische gegevens:© NGI 27-10-2011
Legenda
Biologisch minder waardevol
Complex van biologisch minder waardevolle en waardevolle elementen
Complex van biologisch minder waardevolle en waardevolle tot zeer waardevolle elementen
Complex van biologisch minder waardevolle en zeer waardevolle elementen
Biologisch waardevol
Complex van biologisch waardevolle en zeer waardevolle elementen
Biologsch zeer waardevol
Bebouwde kern (transparant)
Datum: 27 oktober 2011Kaartcode: 111027/000
Biologische waarderingskaart Noord-Limburg
0 4Kilometer
Peer
Genk
Hasselt
Bree
Lommel
Bilzen
Tongeren
Maaseik
Heers
Sint-Truiden
Beringen
As
Riemst
Bocholt
Kinrooi
Voeren
Ham
Lanaken
Halen
Lummen
Gingelom
Borgloon
Hechtel-Eksel
Neerpelt
Maasmechelen
Alken
Overpelt
Meeuwen-Gruitrode
Tessenderlo
Dilsen-Stokkem
Zonhoven
HoeseltWellen
Houthalen-Helchteren
Diepenbeek
Heusden-Zolder
ZutendaalHerk-de-Stad
Kortessem
Hamont-Achel
Opglabbeek
Leopoldsburg
Nieuwerkerken
Project Potentieel van houtige biomassa Provincie Limburg
Kaartbeeld:© Borgman Beheer Advies B.V.Topografische gegevens:© NGI 27-10-2011
Legenda
Bebouwde kern
Gemeentegrenzen
Datum: 27 oktober 2011Kaartcode: 111027/001
Overzichtskaart bebouwde omgeving in Limburg
0 10Kilometer
| 48
| 49
Beplantingstype Bijgroei (stamhout en tak- en tophout)
Aanname
Solitairen 0,04 m³ vers/boom/jaar De bijgroei van het stamhout is berekend door De Vries et al., 2008 op basis van opbrengsttabellen (Jansen et al., 1996) met de aan-name dat de leeftijd van de solitaire bomen ligt tussen de 55 en 100 jaar en de bijgroei t.o.v. bosbomen 50% is. De bijgroei komt hiermee op 0,03 m³ vers/boom/jaar. Het aandeel tak- en tophout is berekend m.b.v. de BEF (zie hoofdstuk 5). Als veiligheidsmarge is aangehouden dat het oogstvolume 60% van de bijgroei is.
Bomenrij 0,03 m³ vers/boom/jaar3,10 m³ vers/km bomenrij/jaar
De bijgroei van het stamhout van een individuele laanboom is berekend door De Vries et al., 2008 op basis van opbrengsttabellen (Jansen et al., 1996) met de aanname dat de leeftijd van de solitaire bomen ligt tussen de 55 en 100 jaar en de bijgroei t.o.v. bosbomen 25% is. De bijgroei komt hiermee op 0,025 m³ vers/boom/jaar.Het aandeel tak- en tophout is berekend m.b.v. de BEF (zie hoofdstuk 5). Het aandeel tak- en tophout is berekend m.b.v. de BEF (zie hoofd-stuk 5). Als veiligheidsmarge is aangehouden dat het oogstvolume 60% van de bijgroei is. Bomen in een bomenrij staan gemiddeld 10 m uit elkaar (=100 bomen per km)
Hagen 4,69 m³ vers/km/jaar Er is geen informatie gevonden over de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid biomassa die vrijkomt bij het scheren van heggen. Daarom is een schatting gemaakt op basis van aannames. Met de oogst wordt de jaarlijkse hoeveelheid biomassa (takken) bedoeld die vrijkomt bij het scheren van de heg. Biomassaoogst uit het rooien en vervangen van heggen is buiten beschouwing gelaten, aangezien dit niet of nauwelijks voorkomt. De bijgroei van geschoren heggen is onbekend, maar wordt geschat op 15% van de bijgroei van opgaand bos. Dit is een aanname die Probos voor het Nationaal Groenfonds hanteert voor de CO2-vastlegging van struiken. De bijgroei van opgaande bomen (stamhout + tak- en tophout) is 9,9 m³ per ha. Dit getal is gebaseerd op het de gemiddelde bijgroei van stamhout in het Nederlandse bos (8 m3/ha/jaar) (Schoonderwoerd & Daamen,1999a,1999b). Het aandeel tak- en tophout is berekend m.b.v. de Biomassa Expansie Factor voor loofhout (0,24).Er is aangenomen dat geschoren heggen ca. 0,5 meter breed zijn. Dit betekent dat een km heg een oppervlakte heeft van 0,05 ha.
Project Potentieel van houtige biomassa Provincie Limburg
Kaartbeeld:© Borgman Beheer Advies B.V.Topografische gegevens:© NGI 27-10-2011
Legenda
Biologisch minder waardevol
Complex van biologisch minder waardevolle en waardevolle elementen
Complex van biologisch minder waardevolle en waardevolle tot zeer waardevolle elementen
Complex van biologisch minder waardevolle en zeer waardevolle elementen
Biologisch waardevol
Complex van biologisch waardevolle en zeer waardevolle elementen
Biologsch zeer waardevol
Bebouwde kern (transparant)
Datum: 27 oktober 2011Kaartcode: 111027/001
Biologische waarderingskaart bos Noord-Limburg
0 4Kilometer
Bijlage 2. Achtergronden potentieelberekeningen
| 50
| 51
Boomkwekerij-rijshoutbos 1,75 ton nat/ha/jaar Het jaarlijks vrijkomend restafval (snoeihout + rooihout + groen) uit boomkwekerijen wordt door Meeusen-van Onna et al. (1998) geschat op 2,5 ton/ha/jaar. Het aandeel houtig afval in dit getal is onbekend. Voor de zekerheid wordt daarom een factor 0,7 aangehouden voor het aandeel houtig afval.Het getal dat hier in de kolom bijgroei staat, geeft niet de daad-werkelijke bijgroei aan, maar de hoeveelheid houtige biomassa die vrijkomt bij rooien en snoeien.
Boomgaard 4,97 m³ vers/ha/jaar Bijgroei van boomgaarden in West Europa en een jaarlijkse oogst van 75% van de bijgroei. Met de oogst wordt bedoeld de jaarlijkse snoei en de gemiddelde jaarlijkse vervanging van boomgaardenHet jaarlijks vrijkomend bovengronds rooihout + snoeihout uit ap-pel- en perenopstanden wordt door Meeusen-van Onna et al. (1998) geschat op respectievelijk 11,6 ton nat/ha/jaar (appel) en 6,9 ton nat/ha/jaar peer. Om vergelijking met de andere cijfers mogelijk te maken is het bovenstaande getal omgerekend naar m³. Hiervoor is de volumieke massa van vers appelhout aangehouden: 900 kg/m³ (Wiselius, 2005)Berekende bijgroei van stam en takken van twee walnoot-hoogstam-boomgaarden van 43 en 54 jaar oud (resp. 1,26 en 2,00 m³/ha/jaar). Er is uitgegaan van een jaarlijkse oogst van 75% van de bijgroei.
Struikgewas 2,50 ton vers/ha/jaar Er is aangenomen dat de hoeveelheid biomassa die vrij kan komen uit struikgewas vergelijkbaar is met de hoeveelheid uit kleinfruitk-wekerijen. Het jaarlijks vrijkomend bovengronds rooihout + snoei-hout uit kleinfruitkwekerijen wordt door Bondt et al. (2010) geschat op respectievelijk 2,5 ton nat/ha/jaar.Het getal dat hier in de kolom bijgroei staat, geeft niet de daad-werkelijke bijgroei aan, maar de hoeveelheid houtige biomassa die vrijkomt bij rooien en snoeien.
Heide met opslag Krui-dachtige begroeiing met opslag
80,10 m³ vers/ha eenmalig Er zijn nauwelijks gegevens gevonden over het aandeel opgaande houtige beplanting op heideterreinen en op terreinen met een kruidachtige begroeiing. Betreft eenmalige oogstPraktijkgetallen heide Den Treek-Henschoten en Sallandse Heuvel-rug van Borgman Beheer Advies, bij vlaktegewijs opruimen:Heide met opslag van naaldhout: aandeel 0,204; uitgaande van 50% begroeiing; opbrengst/ha 100 m³Heide met opslag van loofhout: aandeel 0,765; uitgaande van 50% begroeiing; opbrengst/ha 75 m³Heide met lage opslag: aandeel 0,031; uitgaande van 50% begroei-ing; opbrengst/ha 75 m³
Grove den (jonger dan 25 jaar)
11,24 m³ vers/ha/jaar Voor de bijgroei is de lopende areïeke gemiddelde volumebijgroei (stamhout met schors) op 15, 20 en 25 jaar gehanteerd uit Jansen et al. (1996) en bij verschillende groeiklassen.Er is gerekend met een oogst van 70% van de jaarlijkse bijgroei. Dit is hoger dan de reguliere oogst, aangezien er nog geen dood hout ach-terblijft in het bos. In het oogstpercentage is wel rekening gehouden met het aandeel bossen waarin niet geoogst wordt i.v.m. andere beheerdoelen. Er is aangenomen dat de oogst volledig beschikbaar is als energiehout en dat er geen andere sortimenten vrijkomen uit de oogst.
Houtkant 7,80 m³ vers/ha/jr of 7,31 m³/km/jr De bijgroei per ha is gebaseerd op de volgende aannames: De Vries et al. (2008) rekenen voor de opgaande bomen op een houtwal met een jaarlijkse bijgroei (stamhout + tak- en tophout) van 9,9 m³ per ha. Dit getal is gebaseerd op het de gemiddelde bijgroei van stamhout in het Nederlandse bos (8 m³/ha/jaar) (Schoonderwoerd & Daamen,1999a,1999b). Het aandeel tak- en tophout is berekend m.b.v. de BEF (zie paragraaf 5.1). De bijgroei van struiken is onbekend, maar wordt geschat op 15% van de bijgroei van opgaande bomen. Dit is een aanname die Probos voor het Nationaal Groenfonds han-teert voor de CO2-vastlegging van struiken. Er is aangenomen dat een houtwal bestaat uit gemiddeld 75% opgaande bomen en 25% struiken. Er is gerekend met een oogst van 60% van de jaarlijkse bijgroei.De bijgroei per km is de gemiddelde bijgroei gebaseerd op twee verschillende studies. Studie 1: Deze getallen zijn gebaseerd op globale berekeningen (steekproefsgewijze metingen) van Landschapsbeheer Friesland voor opbrengsten van houtsingels van eik en els in Zuidoost Fries-land. De breedte van de singels is onbekend.Van Iersel (2010) komt op basis van de getallen van Landschapsbe-heer Friesland op een opbrengst van ca 170 m³ per km, wanneer de singel volledig elke vijftien tot twintig jaar volledig wordt afgezet.Van Iersel (2010) komt op basis van de getallen van Landschapsbe-heer Friesland op een opbrengst van ca 170 m³ per km, wanneer de singel volledig elke vijftien tot twintig jaar volledig wordt afgezet.Van Iersel (2010) komt op basis van de getallen van Landschapsbe-heer Friesland op een opbrengst van ca 170 m³ per km, wanneer de singel volledig elke vijftien tot twintig jaar volledig wordt afgezet.Van Iersel (2010) komt op basis van de getallen van Landschapsbe-heer Friesland op een opbrengst van ca 170 m³ per km, wanneer de singel volledig elke vijftien tot twintig jaar volledig wordt afgezet.Van der Es (2006) komt op basis van de getallen van Landschaps-beheer Friesland op een volume opbrengt van 260 m³ per km voor 30 jarige els en 320 m³ per km voor 40 jarige eik. Van der Es (2006) komt op basis van de getallen van Landschapsbeheer Friesland op een volume opbrengt van 260 m³ per km voor 30 jarige els en 320 m³ per km voor 40 jarige eik.
Van der Es (2006) komt op basis van de getallen van Landschapsbe-heer Friesland op een volume opbrengt van 260 m³ per km voor 30 jarige els en 320 m³ per km voor 40 jarige eik.Studie 2: De Vries et al. (2008) rekenen voor de opgaande bomen op een houtwal met een jaarlijkse bijgroei (stamhout + tak- en tophout) van 9,9 m3 per ha. Dit getal is gebaseerd op het de gemid-delde bijgroei van stamhout in het Nederlandse bos (8 m3/ha/jaar) (Schoonderwoerd & Daamen,1999a,1999b). Het aandeel tak- en tophout is berekend m.b.v. de BEF (zie hoofdstuk 5).De bijgroei van struiken is onbekend, maar wordt geschat op 15% van de bijgroei van opgaande bomen. Dit is een aanname die Probos voor het Nationaal Groenfonds hanteert voor de CO2-vastlegging van struiken.Er is aangenomen dat een houtwal bestaat uit gemiddeld 75% opgaande bomen en 25% struiken.Er is gerekend met een oogst van 60% van de jaarlijkse bijgroei.Om een vergelijking met de andere gevonden cijfers mogelijk te maken, is de bijgroei per ha omgerekend naar de bijgroei per km. Hierbij is aangenomen dat een houtwal een gemiddelde breedte van 8 m heeft. Dit betekent dat elke km houtwal een oppervlakte van 0,8 ha heeft.
| 52
| 53
Loofbos eik en beuk (jonger dan 25 jaar)
6,62 m³ vers/ha/jaar Voor de bijgroei is de lopende areïeke gemiddelde volumebijgroei (stamhout met schors) op 15, 20 en 25 jaar gehanteerd uit Jansen et al. (1996) en bij verschillende groeiklassen.Er is gerekend met een oogst van 70% van de jaarlijkse bijgroei. Dit is hoger dan de reguliere oogst, aangezien er nog geen dood hout ach-terblijft in het bos. In het oogstpercentage is wel rekening gehouden met het aandeel bossen waarin niet geoogst wordt i.v.m. andere beheerdoelen. Er is aangenomen dat de oogst volledig beschikbaar is als energiehout en dat er geen andere sortimenten vrijkomen uit de oogst.
Loofbos eik en beuk (ouder dan 25 jaar)
9,61 m³ vers/ha/jaar Voor de bijgroei is de lopende areïeke volumebijgroei (stamhout met schors) van eik en beuk uit Schoonderwoerd en Daamen (1999a,1999b) genomen. Dit is de gemiddelde bijgroei over de peri-ode 1984-1999. Het volume aan takken is berekend met behulp van de BEF (zie hoofdstuk 5).Er is gerekend met een oogst van 55% van de jaarlijkse bijgroei. Dit percentage is gebaseerd op data uit de volgende bronnen: Schoon-derwoerd & Daamen, 1999a, 1999b; Spijker et al., 2007; Probos, 2009; Syhi-gegevens Staatsbosbeheer. Dit percentage geeft weer wat de geschatte daadwerkelijke oogst is in het Nederlandse bos. Hierbij is ook rekening gehouden met het achterlaten van dood hout in het bos om ecologische redenen en het aandeel bos waarin niet word geoogst i.v.m. andere beheerdoelen.
Overig loofbos (jonger dan 25 jaar)
9,28 m³ vers/ha/jaar Voor de bijgroei is de lopende areïeke gemiddelde volumebijgroei (stamhout met schors) voor es en zwarte els op 15, 20 en 25 jaar gehanteerd uit Jansen et al. (1996) en bij verschillende groeiklassen.Er is gerekend met een oogst van 70% van de jaarlijkse bijgroei. Dit is hoger dan de reguliere oogst, aangezien er nog geen dood hout ach-terblijft in het bos. In het oogstpercentage is wel rekening gehouden met het aandeel bossen waarin niet geoogst wordt i.v.m. andere beheerdoelen. Er is aangenomen dat de oogst volledig beschikbaar is als energiehout en dat er geen andere sortimenten vrijkomen uit de oogst.
Overig loofbos (ouder dan 25 jaar)
8,74 m³ vers/ha/jaar Voor de bijgroei is de lopende gemiddelde areïeke volumebijgroei (stamhout met schors) voor es en zwarte els op 30, 35, 40, 45, 50, 55 en 60 jaar gehanteerd uit Jansen et al. (1996). Er is gerekend met een oogst van 55% van de jaarlijkse bijgroei. Dit percentage is gebaseerd op data uit de volgende bronnen: Schoon-derwoerd & Daamen, 1999a, 1999b; Spijker et al., 2007; Probos, 2009; Syhi-gegevens Staatsbosbeheer. Dit percentage geeft weer wat de geschatte daadwerkelijke oogst is in het Nederlandse bos. Hierbij is ook rekening gehouden met het achterlaten van dood hout in het bos om ecologische redenen en het aandeel bos waarin niet word geoogst i.v.m. andere beheerdoelen.
Populierenbos (jonger dan 20 jaar)
14,98 m³ vers/ha/jaar Voor de bijgroei is de lopende areïeke volumebijgroei (stamhout met schors) op 5, 10, 13/14/15/16/17/18/19 en 20 jaar gehanteerd uit Jan-sen et al. (1996). Hierbij zijn in principe de gegevens uit de tabel ‘met dunning’ aangehouden. Voor enkele plantverbanden zijn echter al-leen gegevens ‘zonder dunning’ voorhanden. Er is gerekend met een oogst van 80% van de jaarlijkse bijgroei. Dit is hoger dan de reguliere oogst, aangezien er nog geen dood hout achterblijft in het bos. In het oogstpercentage is wel rekening gehouden met het aandeel bossen waarin niet geoogst wordt i.v.m. andere beheerdoelen. Er is aangenomen dat de oogst volledig beschikbaar is als energiehout en dat er geen andere sortimenten vrijkomen uit de oogst.
Populierenbos (ouder dan 20 jaar)
14,32 m³ vers/ha/jaar Voor de bijgroei is de lopende areïeke volumebijgroei (stamhout met schors) van eik en beuk uit Schoonderwoerd en Daamen (1999a,1999b) genomen. Dit is de gemiddelde bijgroei over de peri-ode 1984-1999. Er is gerekend met een oogst van 65% van de jaar-lijkse bijgroei. Dit percentage is gebaseerd op data uit de volgende bronnen: Schoonderwoerd & Daamen, 1999a, 1999b.
Grove den (ouder dan 25 jaar)
7,10 m³ vers/ha/jaar Voor de bijgroei is de lopende areïeke volumebijgroei (stamhout met schors) van grove den uit Schoonderwoerd en Daamen (1999a,1999b) genomen. Dit is de gemiddelde bijgroei over de periode 1984-1999.Er is gerekend met een oogst van 55% van de jaarlijkse bijgroei. Dit percentage is gebaseerd op data uit de volgende bronnen: Schoonderwoerd & Daamen, 1999a, 1999b; Spijker et al., 2007; Probos, 2009; Syhi-gegevens Staatsbosbeheer. Dit percentage geeft weer wat de geschatte daadwerkelijke oogst is in het Nederlandse bos. Hierbij is ook rekening gehouden met het achterlaten van dood hout in het bos om ecologische redenen en het aandeel bos waarin niet word geoogst i.v.m. andere beheerdoelen.
Den overig (jonger dan 25 jaar)
11,57 m³ vers/ha/jaar Voor de bijgroei is de lopende areïeke gemiddelde volumebijgroei (stamhout met schors) op 15, 20 en 25 jaar gehanteerd uit Jansen et al. (1996) en bij verschillende groeiklassen.Er is gerekend met een oogst van 70% van de jaarlijkse bijgroei. Dit is hoger dan de reguliere oogst, aangezien er nog geen dood hout ach-terblijft in het bos. In het oogstpercentage is wel rekening gehouden met het aandeel bossen waarin niet geoogst wordt i.v.m. andere beheerdoelen. Er is aangenomen dat de oogst volledig beschikbaar is als energiehout en dat er geen andere sortimenten vrijkomen uit de oogst.
Den overig (ouder dan 25 jaar)
10,46 m³ vers/ha/jaar Voor de bijgroei is de lopende areïeke volumebijgroei (stamhout met schors) van Overige den uit Schoonderwoerd en Daamen (1999a,1999b) genomen. Dit is de gemiddelde bijgroei over de peri-ode 1984-1999. Het volume aan takken is berekend met behulp van de BEF (zie hoofdstuk 5).Er is gerekend met een oogst van 55% van de jaarlijkse bijgroei. Dit percentage is gebaseerd op data uit de volgende bronnen: Schoon-derwoerd & Daamen, 1999a, 1999b; Spijker et al., 2007; Probos, 2009; Syhi-gegevens Staatsbosbeheer. Dit percentage geeft weer wat de geschatte daadwerkelijke oogst is in het Nederlandse bos. Hierbij is ook rekening gehouden met het achterlaten van dood hout in het bos om ecologische redenen en het aandeel bos waarin niet word geoogst i.v.m. andere beheerdoelen.Er is gerekend met een oogst van 70% van de jaarlijkse bijgroei. Dit is hoger dan de reguliere oogst, aangezien er nog geen dood hout ach-terblijft in het bos. In het oogstpercentage is wel rekening gehouden met het aandeel bossen waarin niet geoogst wordt i.v.m. andere beheerdoelen. Er is aangenomen dat de oogst volledig beschikbaar is als energiehout en dat er geen andere sortimenten vrijkomen uit de oogst.
Naald overig (jonger dan 25 jaar)
14,52 m³ vers/ha/jaar Voor de bijgroei is de lopende areïeke gemiddelde volumebijgroei (stamhout met schors) op 15, 20 en 25 jaar gehanteerd uit Jansen et al. (1996) en bij verschillende groeiklassen. Er is gerekend met een oogst van 70% van de jaarlijkse bijgroei. Dit is hoger dan de reguliere oogst, aangezien er nog geen dood hout achterblijft in het bos. In het oogstpercentage is wel rekening gehouden met het aandeel bossen waarin niet geoogst wordt i.v.m. andere beheerdoelen. Er is aangenomen dat de oogst volledig beschikbaar is als energiehout en dat er geen andere sortimenten vrijkomen uit de oogst.
Naald overig (ouder dan 25 jaar)
13,83 m³ vers/ha/jaar Voor de bijgroei is de lopende areïeke volumebijgroei (stamhout met schors) van douglas, lariks en spar uit Schoonderwoerd en Daamen (1999a,1999b) genomen. Dit is de gemiddelde bijgroei over de peri-ode 1984-1999. Het volume aan takken is berekend met behulp van de BEF (zie hoofdstuk 5).Er is gerekend met een oogst van 55% van de jaarlijkse bijgroei. Dit percentage is gebaseerd op data uit de volgende bronnen: Schoon-derwoerd & Daamen, 1999a, 1999b; Spijker et al., 2007; Probos, 2009; Syhi-gegevens Staatsbosbeheer. Dit percentage geeft weer wat de geschatte daadwerkelijke oogst is in het Nederlandse bos. Hierbij is ook rekening gehouden met het achterlaten van dood hout in het bos om ecologische redenen en het aandeel bos waarin niet word geoogst i.v.m. andere beheerdoelen.
| 54
| 55
Bijlage 3. Stakeholders Stakeholders die hebben deelgenomen aan de interviews en de stakeholderbijeenkomst.
Organisatie Contactpersoon Geïnterviewd Stakeholder-bijeenkomst
ANB Limburg Bert Vanholen (Provinciaal directeur)
X X
OC-ANB Vlaanderen Ruben Gybels X X
Regionaal Landschap Lage Kempen
Joep Fourneau X
Bart Paesen X
Regionaal Landschap Haspengouw en Voeren
An Digneffe (algemeen coördi-nator)
X
Martin Merken X
Natuurpunt Katleen Bervoets X
Wim Sauwens X
Bosgroep Limburgse duinen Jan Mampaey X X
Lore Bellings X
Bosgroep Noord-Oost Limburg An Pierson X
Bosgroep West Limburg Benjamine Bufkens X
Bosgroep Hoge Kempen Patrick Meesters X
Bosgroep Zuid Limburg Karolien van Diest X
CVBA CoLimBo Pascal Vanhees X
Limburgs Landschap Frans Verstraeten (directeur) X
Agentschap wegen en verkeer, Wegen en Verkeer Limburg
Christof Ramaekers X
4EnergyInvest Rob Wouters X X
NV de Scheepvaart Gert Peeters X
Joëlle Bijnens X
Norbord Bert Wierbos X X
BioNerga Ben Schuurmans X
Vandervelden Paul Vandervelden X X
Inverde Willy Verbeke X
2D modellering
2
Dit onderdeel van het project is in opdracht van Bionerga N.V., Inverde, en MIG bvba uitgevoerd door Kupers Beheer B.V. (KandT Management) in nauwe samenwerking met Zilverberg Advies.
| 57 |
56
1LOGISTIEKE 2D-MODELLERING
In kader van de potentieelstudie werd in dit project het biomas-sapotentieel van Limburg in kaart gebracht. De resultaten hiervan zijn terug te vinden in voorgaand hoofdstuk. In deze studie is het huidige en toekomstige potentieel aan houtige biomassa in Limburg bepaald. Om de gegevens toegankelijker te maken voor logistieke berekeningen werd de potentieelstudie verder uitgediept naar een perspectief: het realistische potentieel voor Limburg in 2011 en 2020 werd bepaald per rastervakken van 2,5 km bij 2,5 km. Op basis hiervan werd een digitaal 2D-model opgemaakt.In onderstaande toelichting wordt ingegaan op de toegepaste methode, de resultaten en de context waarbinnen de resultaten geplaatst dienen te worden.
1.1 Van potentieelstudie naar 2D-modellering
Om het biomassapotentieel per rastervak te berekenen zijn er een aantal rekenslagen gemaakt. Als basis is de eerdere potentieelstu-die gebruikt. Deze werd samengesteld door het potentieel per ge-meente te berekenen en vervolgens het totaal. Voor het berekenen van het potentieel per rastervak zijn gemeentelijke grenzen niet langer relevant. Met behulp van GIS zijn de aanwezige bos- en landschapselemen-ten vastgesteld per rastervak. Dit resulteert in een tabel waarbij per rastervak er een onderverdeling is in categorieën conform deze in de potentieelstudie. De gegenereerde gegevens vormen de input voor het potentieel per rastervak. Op basis hiervan werd een kaartbeeld aangemaakt voor Limburg met 474 rasters van telkens 2,5km op 2,5 km.
Met kleurcodes ontstaat er vervolgens een overzichtelijk beeld van het houtig biomassapotentieel in Limburg. Rood geeft een laag po-tentieel weer en groen een hoog potentieel. Rastervakken die rood of oranje gekleurd zijn kunnen bijvoorbeeld binnen dat vak geen of slechts enkele kleine biomassaketels van ca. 100 kWth (vergelijk ca. 15.000 m3 aardgas) voorzien van houtige biomassa op jaarbasis enkel en alleen uit het desbetreffende rastervak. De gele en groene rastervakken zouden meerdere biomassaketels van biomassa kunnen voorzien. Daarbij dient uiteraard wel rekening te worden gehouden met het feit dat biomassa in een rastervak niet jaar-rond en jaarlijks vrijkomt. In de praktijk zijn er dan waarschijnlijk ook meerdere rastervakken vereist om een installatie van de benodigde biomassa te voorzien.
Figuur: Kaart van Limburg verdeeld in rastervakken
| 59 |
58
1.2 Aanpassingen t.o.v. potentieelstudie
In de eerdere potentieelstudie werd er geen rekening gehouden met het produceren van een kaart met rastervakken. De rekensla-gen die hierbij gemaakt zijn houden dan ook minder rekening met de geografische indeling en verdeling van de verschillende elemen-ten. Bij het produceren van de kaarten voor het 2D-model zijn er dan ook kleine (minimale) verschillen ontstaan met de totaalcijfers van de potentieelstudie. Deze zijn ontstaan door:
• Het minder mee laten wegen van de biologische waarde-ringskaart. Deze is niet gebiedsdekkend voorhanden en is zeer lastig toe te passen in de berekeningen vanwege de verschillen in schaalgrootte en nauwkeurigheid.
• Bij de berekening van het landschap is rekening gehouden met ligging in bebouwde kom / buitengebied. GIS verwer-king met rasterverdeling vereiste daarvoor een andere me-thode dan de berekening van de potentieelstudie. Hierdoor zijn er kleine verschillen ontstaan. Bij de berekening van het bos is hier geen rekening mee gehouden. Er traden geen grote oppervlakte verschillen op waardoor het toepassen van het verschil bebouwde kom / buitengebied niet noodza-kelijk was voor bos.
Deze kleine verschillen laten geen ander licht schijnen op het eindresultaat. In de context van de gehele Provincie Limburg zijn de verschillen dan ook niet noemenswaardig.
1.3 Potentieel per rastervak
In totaal zijn er 6 kaarten samengesteld die het potentieel per rastervak weergeven:
- Totaal realistisch potentieel 2011- Totaal realistisch potentieel 2020- Realistisch potentieel Landschapselementen 2011- Realistisch potentieel Landschapselementen 2020- Realistisch potentieel bos 2011- Realistisch potentieel bos 2020
De kaarten zijn beschikbaar in de bijlagen van dit bundel. De ver-schillende kaarten bevestigen het beeld dat het totale potentieel uit bos aanzienlijk groter is dan dat uit de landschapselementen. Ook zijn er duidelijke concentraties te zien in de groene as van het noordwesten naar het centraal oosten van Limburg. De potentiele beschikbaarheid van biomassa is daar aldus het grootst. De onderstaande grafiek toont aan dat over het algemeen tussen 2011 en 2020 groei in biomassapotentieel te voorspellen is. Het me-rendeel van de rastervakken bevindt zich in het biomassapotentieel tussen 101 en 500 ton DS/jaar. In 2011 betreft dit 244 rastervakken (51% van het totaal) en in 2020 in 272 vakken (57%). Deze vakken liggen op beide momenten verspreid over geheel Limburg, met enkele “hotspots”.
De teruggang in het aantal rastervakken voor het potentieel in de categorie 51-100 ton ds/jaar tussen nu en 2020 is te verklaren uit het feit dat een sterke groei en mobilisering van het biomas-sapotentieel er voor zorgt dat deze rastervakken tot de volgende categorieën gaan behoren.
1.4 Logistiek 2D-model
Op basis van de gegevens per rastervak werd een 2D-model ontwik-keld voor de gehele provincie Limburg. Met behulp van dit reken-model kan op basis van de in te stellen beschikbaarheid van het hout voor energie (bv. 20% van het potentieel is beschikbaar voor energie), alsook de vochtigheid en de vorm waarin de biomassa beschikbaar komt snel en eenvoudig de productie per rastervak in ton droge stof, in ton vers, in volume-eenheid of per energie-inhoud bepaald worden. Met dit model kan zo ook het op te stellen vermo-gen op basis van de beschikbaarheid van hout worden nagegaan per rastervak en kan er op basis van het gemiddeld aardgasver-bruik van een gezin het aantal huishoudens per rastervak worden bepaald dat met een houtketel in de warmtevraag kan voorzien.
Figuur: Huidig (links) en toekomstig (rechts) potentieel aan houtige biomassa (materiaal + energie) voor de provincie Limburg per rastervak van 2,5 km op 2,5 km. De rode vakken hebben een tonnage van 0-50 ton ds/jaar, de oranje vakken 51-100 ton ds/jaar, de gele vakken 101-250 ton ds/jaar, de licht groene vakken 251-500 ton ds/jaar en de donkergroene vakken >500 ton ds/jaar
Figuur : Totale biomassapotentieel voor bos en landschap in Limburg in 2011 en 2020 volgens de opdeling van de totale provinciale oppervlakte in raster-vakken van 2,5 x 2,5 km. De x-as betreft de indeling in intervallen op basis van tonnage ds/jr per rastervlak. De y-as betreft het daadwerkelijke tonnage ds/jr opgeteld voor het betreffende interval.
| 61 |
60
Figuur: Energetische verdeling van houtige biomassa in MWh te Limburg bij een beschikbaarheid van 20% voor energie
Hiernaast is het met dit model mogelijk logistieke aspecten in kaart te brengen. Transport van biomassa brengt immers kosten, werkgelegenheid en CO2 productie met zich mee. In het model is voorzien dat men ondermeer volgende parameters kan ingeven: het laadvermogen van de vrachtwagen, het brandstofverbruik, de transportsnelheid, de wachttijden (laden en lossen) en de CO2 productie. Tevens werd een “omrij”-factor voorzien. Hiermee wordt de loodrechte afstand vermenigvuldigd om een reële afstand te simuleren. In het model kan een vierkant of rechthoekig gebied worden aangegeven waarvoor de berekeningen worden gemaakt.Als voorbeeld voor toepassing van het 2D-model nemen we de regio
rond Hasselt. We selecteren een reeks van 49 rastervakken ron-dom Hasselt, hetgeen overeenkomt met een oppervlakte van 306,2 km2. Onderstaande figuur geeft dan per rastervak het volledige potentieel aan tonnage vers hout( bij 45% vochtgehalte). Hasselt ligt hierbij centraal weergegeven en heeft voor het rastervak een potentieel van 31 ton vers per jaar aan houtige biomassa uit bos en landschap voor 2011. Het potentieel van de omliggende vakken wordt eveneens weergegeven. De 49 rastervlakken vertegenwoor-digen samen een totaal jaarlijks potentieel van 14.584 ton bij 45% vochtgehalte en een beschikbaarheid van 100%.
Op basis van onderstaande parameters worden vervolgens de logistieke aspecten berekend:
• Vorm: Chips G50• Laadvermogen: 60 m3• Brandstofverbruik: 25 liter per 100 km• Snelheid: 50km/uur• Omrij-factor: 1,25km/km• Wachttijd: 1 uur/rit• CO2-productie: 2,5 kg/liter• Kost rijden: 60 €/u• Kost wachten: 35 €/u
Met deze parameters bekomen we volgende figuren uit het model:
| 63 |
62
De resultaten uit bovenstaande figuren worden toegelicht aan de hand van de resultaten voor de “totale afstand in 1000 km”(vierkant links boven) . In de berekening wordt per rastervak in het betreffen-de gebied bepaald hoeveel kilometers er in totaal worden afgelegd om de biomassa naar het betreffende hok te transporteren. Voor Hasselt in het midden is dat bijvoorbeeld 9.000 kilometer. Er dient dus met andere woorden 9.000 kilometer gereden te worden om alle beschikbare biomassa uit de andere 48 rastervakken naar het betreffende rastervak te rijden. De laagste waarde binnen de 49 rastervakken bedraagt 9.000 kilometer. Dit zijn dus in principe de meest ideale rastervakken om alle biomassa te verzamelen of bijvoorbeeld een verwarmingsinstallatie op hout te zetten in de regio rondom Hasselt. Zoals te verwachten ligt dit ook redelijk cen-traal in het gebied. Het rastervak linksonder scoort het slechtst op alle logistieke aspecten. Op gelijke wijze kunnen ook de overige resultaten worden geïnterpreteerd . De resultaten zijn samengevat in onderstaande tabel.
Parameter Minimum Maximum
Afstanden 9.000 km 16.000 km
Reis- en wachttijden 3.787 uren 3.932 uren
Kosten 137.000 € 146.000 €
CO2-productie 6 ton 10 ton
Met dit 2D-model kan aldus voor heel Limburg uitgaande van een locatie (bv. een bestaande verwarmingsketel of verzamelplaats) alle logistieke elementen worden doorgerekend naar het betref-fende rastervak waar de locatie zich in bevind. Anderzijds kan met dit model uitgaande van een hele regio bestaande uit x aantal ras-tervakken de meest ideale inplantingsplaats voor een installatie of verzamelplaats voor houtige biomassa worden bepaald in termen van logistieke kosten en CO2-productie bij transport. Indien de analyse voor heel Limburg wordt gemaakt ervan uit-gaande we alle houtige biomassa uit Limburg naar één rastervak zouden willen brengen komen we uit op onderstaande figuur voor de transportafstanden. Uiteraard is de ideale inplantingsplaats vrij centraal gelegen. Daarbij zijn ook de biomassapotentiëlen van de omliggende provincies niet meegenomen in deze analyse gezien de potentiëlen hiervan niet gekend zijn.
Met behulp van dit 2D-model kunnen aldus lo-gistieke kosten en CO2-productie op een snelle en eenvoudige manier gescreend worden. Bij verdere uitwerking dient uiteraard reken-ing gehouden te worden met de bestaande weginfrastructuur.
Figuur: Visueel beeld van de ideale inplantingsplaats voor houtige biomassa te Limburg
Bijlagen
59
10
118
352
283
100
740
641
211
461
622
470
798
976
939
918
809
3274
2729
2645
2529
2238
4530
4473
4095
3916
3889
3538
3320
6120
6084
5713
5664
7890
7728
7367
7238
6364
9820
9618
9561
9466
9210
8894
8782
8370
8259
8111
9933
11198
1185
2112
4112
1190
11716
11423
85115
89211
290377
291753
292313
258211
259127
261290
263195
264543
265132
266175
267276
268396
269604
270428
271330
234100
235193
236196
237181
238157
239284
240167
244765
246218
247546
248656
249100
250412
251103
217106
218163
219171
220296
221226
222102
223180
224365
225264
227246
228174
229363
230380
231171
189172
190317
191285
197153
198155
199193
200108
201300
202303
203206
204224
205438
206176
207203
208536
209319
166297
167186
169131
172143
174163
175335
176199
177259
180267
181375
182204
183276
184303
185234
145145
147200
148186
149179
150447
151243
152256
156100
157148
158391
159503
160293
161231
162110
122184
123305
124156
125291
126455
127263
128288
133180
134128
135279
136240
138157
101215
103158
104116
105489
106104
110188
112130
113143
115131
116396
45762
43864
45946
46030
46120
44031
44324
44528
44619
44855
44916
45010
45426
41812
41910
42010
42282
42646
42923
43421
43681
43764
39828
40033
40291
41443
38212
38315
38429
38779
38879
39349
36416
36652
36739
36815
36938
37486
37623
35387
35895
36040
33212
33383
33456
33553
33632
33793
34148
34227
34456
31837
31927
32056
32184
32228
32338
32470
33096
29653
29730
29842
30171
30299
30355
30540
30652
30762
30951
444149
31511
27622
27762
27877
28558
28746
29354
29412
25594
25665
25763
26070
26257
27220
24140
24219
24382
24594
25260
25317
21226
21325
21532
21662
22661
23251
23321
19274
19319
19461
19553
19684
21046
16562
16829
17076
17163
17382
17811
17967
18640
14238
14386
14478
14672
15376
15414
16315
12154
12999
13016
13148
13293
13718
13922
10044
10292
10776
10877
10951
84269
86131
90136
64632
65677
66398
67150
68151
69138
70193
71130
74128
75258
76159
48195
49357
50682
51295
52146
53103
54255
55129
58121
59170
34125
36137
37432
41219
42432
43212
23188
24139
28133
29105
30252
31139
12263
13237
14159
15287
16133
17148
18239
19179
20122
289346
288272
286109
284113
282100
4710
4170
4720
4738
4743
4580
4620
4630
4640
4650
4660
4670
4680
4690
4700
4390
4413
4428
4473
4510
4520
4530
4210
4300
4310
4320
4330
3993
4011
4100
4120
4130
4150
4160
3810
3859
3940
3950
3965
3970
3770
3780
3792
3800
3480
3617
3625
3630
3450
3460
3470
3160
3175
3310
2997
3008
3043
2756
2836
2950
2540
2737
2740
2145
1875
1880
1559
1640
1200
1406
1410
4170
8341
9228
281130
280118
279112
313502
312545
311369
310350
308227
329256
328397
327362
326202
325165
343301
340177
339233
338107
359108
357104
356104
355165
354252
352120
351175
350131
349186
375199
373141
372107
371166
370138
365165
392121
391173
390139
389182
386138
409166
408188
407156
406165
405111
404103
403141
435148
428103
427198
425118
424169
423142
456206
455317
31443
Project Potentieel van houtige biomassa in rastervakken Provincie Limburg
In opdracht van:Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid Kaartbeeld:© Borgman Beheer Advies B.V.Topografische gegevens:© 2009 Microsoft Corporation and its data suppliershttp://www.bing.com/maps
Legenda
Raster (2,5 x 2,5 km-hokken)
Huidig potentieel - BOS
0 - 50 ton ds/jr
51 - 100 ton ds/jr
101 - 250 ton ds/jr
251 - 500 ton ds/jr
>500 ton ds/jr
Datum: 9 mei 2012Kaartcode: 120509/001
Huidig realistisch potentieel Limburg - bosgegevens
0 10kilometer
met cursief volgnummer
gelabeld met ton ds/jr vetgedrukt
| 65 |
64
42
32
27
10
98
64
50
110
101
819
720
210
209
198
144
136
324
265
250
222
460
417
394
377
364
331
621
615
603
597
556
549
503
493
477
792
783
773
767
728
715
707
696
689
667
655
647
980
977
967
953
948
935
929
913
906
896
887
812
800
992
1812
1725
1611
1513
1210
3118
3016
2913
2813
2714
2414
2310
4513
4412
4315
4210
4011
3815
3519
3411
5819
5719
5610
5316
5210
5123
4820
7512
7415
7317
6716
6311
8711
8614
8510
8432
8394
8263
1116
1190
1186
1168
1144
1133
1128
2113
3116
11713
11510
11026
41114
32251
32339
32418
32718
32812
33011
33114
29636
29761
29840
29994
30180
30235
30351
30417
30533
30621
30812
30925
31422
31517
27569
27639
27737
27831
27920
28029
28112
28210
28312
28419
28514
28616
28713
29112
29215
29324
29418
25517
25711
25910
26010
26114
26214
26320
26438
23815
24014
24115
24327
24422
24519
25011
25217
21619
21718
21812
21910
22010
22111
22213
22329
22419
22811
22910
23123
19111
19525
19614
20210
20610
21020
16610
16910
17011
17115
17213
17311
17812
17912
18022
18312
18511
18610
14511
14618
14713
14811
14915
15015
15113
15211
15310
15413
15827
15917
16115
16211
16316
12633
12745
12819
12913
13012
13122
13313
13815
10333
10454
10513
10611
10711
10912
32134
32029
31976
31777
4712
4572
4380
4170
4721
4746
4580
419105
4650
4662
4670
4680
4390
4464
4470
4508
4520
4532
4549
4302
4310
4358
4123
4130
4148
4150
4160
3965
3972
3797
3800
3481
3628
3630
3462
3470
3160
3259
3268
3299
3079
3109
3124
3136
2885
2896
2902
2950
2541
2567
2586
2659
2662
2672
2686
2697
2706
2715
2727
2736
2740
2346
2355
2367
2378
2397
2427
2460
2476
2487
2495
2512
2530
2120
2132
2140
2156
2252
2264
2279
2303
2329
2333
1892
1908
1922
1932
1948
1976
1987
1997
2002
2016
2036
2043
2053
2078
2088
2099
1652
1676
1686
1748
1757
1766
1778
1817
1829
1849
1873
1880
1422
1435
1443
1556
1568
1575
1607
1641
1200
1217
1224
1233
1248
1259
1329
1347
1356
1363
1376
1398
1405
1410
1003
1016
1025
1088
34514
34435
34336
34223
34133
34029
33947
33844
33760
33659
33394
33242
36126
36038
35980
35864
35766
35661
35579
35475
35389
35094
34949
37819
37724
37631
37542
37454
37386
37263
36687
36572
36417
39528
39415
39329
39224
39127
39061
38999
38368
38117
41028
40921
40815
40736
40672
40576
40499
40360
40191
40050
39866
43719
43615
43452
43337
43211
42923
42823
42730
42621
42540
42446
42337
42188
42095
41859
45617
45523
45113
44911
44813
44524
44448
44365
44274
44143
44035
47026
46921
46316
46238
46143
46030
45925
47319
300128
318133
335100
334176
352118
351130
371105
370113
369199
368180
367148
388130
387123
386117
385155
384133
382104
402115
399108
422116
4644
Project Potentieel van houtige biomassa in rastervakken Provincie Limburg
In opdracht van:Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid Kaartbeeld:© Borgman Beheer Advies B.V.Topografische gegevens:© 2009 Microsoft Corporation and its data suppliershttp://www.bing.com/maps
Legenda
Raster (2,5 x 2,5 km-hokken)
Huidig potentieel - LANDSCHAP
0 - 50 ton ds/jr
51 - 100 ton ds/jr
101 - 250 ton ds/jr
251 - 500 ton ds/jr
>500 ton ds/jr
Datum: 9 mei 2012Kaartcode: 120509/000
Huidig realistisch potentieel Limburg - landschapsgegevens
0 10kilometer
met cursief volgnummer
gelabeld met ton ds/jr vetgedrukt
59
10
118
354
290
101
760
645
211
461
623
477
809
3278
2743
2650
2529
2240
4543
4485
3920
3557
3321
6125
6087
5732
5674
7910
7893
7731
7384
7246
6375
9820
9713
9625
9564
9474
9314
9219
9111
8793
8113
9935
41116
1190
2115
11811
11729
11427
53119
29118
359188
333177
334232
335153
337153
338151
339280
340206
343337
318170
319103
321118
325174
326210
327380
328409
329265
330107
299101
300136
301151
302134
303106
308239
310359
311375
312549
313508
278108
279132
280147
281142
282110
284132
286125
288277
289352
290379
291765
292328
255111
258217
259137
261304
263215
264581
265141
266177
267278
268402
269611
270434
271335
234106
235198
236203
237189
238172
239291
240181
243109
244787
245113
246218
247552
248663
249105
250423
251105
217124
218175
219181
220306
221237
222115
223209
224384
225266
227255
228185
229373
230383
231194
189174
190325
191296
197159
198162
199200
200110
201306
202313
203212
204227
205441
206186
207211
208544
209328
166307
167192
169141
172156
174171
175342
176205
177267
180289
181382
182213
183288
184312
185245
145156
147213
148197
149194
150462
151256
152267
156108
157153
158418
159520
160300
161246
162121
122188
123308
124164
125300
126488
127308
128307
129112
132102
133193
134135
135285
136243
138172
101221
103191
104170
105502
106115
110214
111104
112138
113146
115141
116404
45764
43864
47327
45971
46060
46163
46238
46316
46921
47026
44066
44146
44282
44389
44552
44623
44868
44927
45018
45113
45435
41871
42188
42667
42946
43211
43337
43473
43696
43783
39894
40083
444197
41028
41451
38117
38383
39378
39415
39528
39610
36433
37654
37724
37819
36078
36133
36213
33254
33691
34181
34250
34491
34514
31782
32085
32279
32377
32488
33114
29689
29791
29882
30420
30573
30673
30771
30976
31465
31528
27575
27661
27799
28318
28572
28759
29378
29430
25672
25774
26080
26271
27227
27313
24155
24226
25277
25317
21226
21327
21538
21681
22665
23260
23324
19276
19321
19469
19578
19698
21066
16564
16835
17087
17178
17393
17823
17979
18650
14240
14391
14481
14690
15386
15427
15515
16331
12161
13028
13170
13724
13930
14011
10047
10297
10787
10885
10963
82122
83164
84301
85125
86145
88101
89217
90142
64639
65682
66405
67166
68160
69144
70200
71135
74143
75270
76166
48215
49360
50685
51318
52156
54264
55135
58140
59177
34136
36141
37439
38104
40106
41226
42442
43227
23198
24153
28146
30268
31157
12273
13243
14163
15300
16144
17173
18251
19187
20131
358159
357170
356165
355244
354327
353176
4712
4170
4721
4749
4580
4644
4650
4662
4670
4680
4390
4473
4520
4532
4302
4310
4123
4130
4150
4160
3972
3799
3800
3481
3630
3462
3470
3160
2950
2541
2740
2145
1878
1880
1641
1200
1410
4172
8360
9236
352238
351305
350225
349235
375241
374140
373227
372170
371271
370251
369237
368195
367187
366139
365237
392145
391200
390200
389281
388209
387202
386255
385164
384162
382116
409187
408203
407192
406237
405187
404202
403201
402206
399111
435156
428126
427228
425158
424215
423179
422198
420105
419115
456223
455340
40192
Project Potentieel van houtige biomassa in rastervakken Provincie Limburg
In opdracht van:Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid Kaartbeeld:© Borgman Beheer Advies B.V.Topografische gegevens:© 2009 Microsoft Corporation and its data suppliershttp://www.bing.com/maps
Legenda
Raster (2,5 x 2,5 km-hokken)
Huidig potentieel - TOTAAL
0 - 50 ton ds/jr
51 - 100 ton ds/jr
101 - 250 ton ds/jr
251 - 500 ton ds/jr
>500 ton ds/jr
Datum: 9 mei 2012Kaartcode: 120509/000
Huidig realistisch potentieel Limburg - totaalcijfers
0 10kilometer
met cursief volgnummer
gelabeld met ton ds/jr vetgedrukt
| 67 |
66
10
357
289
100
751
643
510
212
461
625
470
798
977
919
1110
3284
2734
2648
2534
2253
4538
4486
3918
3332
6126
5715
5671
7894
7730
7377
7242
6374
9822
9619
9565
9488
9310
9210
8799
8379
8270
8113
8011
9939
11425
1190
1185
2113
4112
11720
14211
29116
40113
35115
60110
49411
88110
84311
284131
286143
288320
289418
290447
291867
292356
255107
258228
259143
261354
263218
264549
265139
266204
267318
268468
269715
270490
271412
234125
235223
236239
237205
238202
239316
240201
243103
244736
245109
246250
247615
248723
249172
250549
251127
217126
218207
219203
220331
221260
222126
223212
224405
225306
227309
228208
229443
230531
231205
189224
190400
191350
196101
197180
198178
199216
200123
201360
202349
203233
204254
205498
206211
207238
208595
209405
166359
167226
169157
172165
174192
175384
176226
177303
180364
181467
182251
183323
184362
185280
145174
146111
147248
148221
149217
150526
151294
152294
156123
157202
158456
159585
160347
161279
162131
122230
123361
124190
125361
126549
127307
128343
129116
132107
133228
134151
135335
136307
138174
101281
102107
103183
104140
105561
106128
110229
111132
112149
113163
115154
116454
45767
43875
45949
46031
46121
44032
44326
44530
44627
44858
44916
45011
45430
41813
41911
42011
42289
42647
42930
43422
43685
43773
39831
40038
40293
41450
38213
38319
38431
38784
38879
39354
39612
36417
36656
36740
36816
36939
37490
37623
35390
36041
33214
33392
33459
33553
33634
34150
34229
34460
34510
31838
31929
32066
32192
32232
444152
32475
29661
29740
29848
30011
30180
30365
30546
30660
30781
30966
31456
31511
27625
27763
27888
28574
28759
29356
29412
25679
25778
26083
26274
27226
24145
24223
25261
25318
21229
21327
21555
21673
22672
23255
23322
19283
19325
19479
19568
21053
16576
16835
17098
17188
17398
17813
17994
18644
14245
14399
14492
15391
15418
15529
16315
12162
13019
13160
13720
13927
10056
10784
10886
10968
85135
86147
89245
90159
64749
65809
66481
67178
68178
69162
70244
71154
74158
75337
76176
48232
50761
51381
52172
53121
54301
55152
58137
59203
34150
36171
37526
38126
41284
42524
43256
23223
24220
28163
30264
31152
12326
13297
15316
16164
17158
18271
19213
20145
282110
281144
280144
279127
313573
312638
311437
310393
308284
302108
4710
4170
4720
4738
4744
4580
4620
4630
4640
4650
4660
4670
4680
4690
4700
4390
4413
4429
4473
4510
4520
4530
4210
4300
4310
4320
4330
3993
4011
4100
4120
4130
4150
4160
3810
3859
3940
3950
3970
3770
3780
3795
3800
3480
3617
3625
3630
3462
3470
3160
3175
3310
2997
3043
2757
2836
2950
2540
2737
2740
2146
1875
1880
1640
1200
1406
1410
4179
8404
9300
330117
329300
328473
327390
326219
325175
343307
340215
339248
338122
337101
359117
358100
357107
356108
355175
354257
352126
351197
350137
349194
375211
373152
372112
371176
370141
365180
392127
391187
390145
389188
386144
409175
408199
407162
406170
405121
404114
403146
435167
428105
427209
425121
424175
423155
456237
455310
32339
Project Potentieel van houtige biomassa in rastervakken Provincie Limburg
In opdracht van:Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid Kaartbeeld:© Borgman Beheer Advies B.V.Topografische gegevens:© 2009 Microsoft Corporation and its data suppliershttp://www.bing.com/maps
Legenda
Raster (2,5 x 2,5 km-hokken)
Potentieel in 2020 - BOS
0 - 50 ton ds/jr
51 - 100 ton ds/jr
101 - 250 ton ds/jr
251 - 500 ton ds/jr
>500 ton ds/jr
Datum: 9 mei 2012Kaartcode: 120509/001
Realistisch potentieel in 2020 Limburg - bosgegevens
0 10kilometer
met cursief volgnummer
gelabeld met ton ds/jr vetgedrukt
42
32
28
10
99
65
50
110
101
822
723
210
145
136
325
266
250
222
460
418
395
378
364
331
621
616
604
598
557
504
494
477
792
783
773
768
716
708
697
668
656
647
980
969
954
949
936
913
907
897
888
813
801
992
2011
1910
1814
1727
1613
1514
1211
3120
3018
2915
2815
2716
2415
2311
4514
4414
4318
4211
4012
3818
3520
3412
5821
5723
5611
5410
5319
5212
5128
4821
7514
7418
7322
7210
6811
6719
6313
9710
9211
8713
8617
8512
8433
8394
8265
1117
1190
1189
1169
1145
1133
2113
3117
11716
11511
11210
11029
41121
33964
34037
34147
34233
34350
34448
34519
32041
32149
32275
32355
32423
32513
32610
32720
32817
32911
33015
33119
29655
29791
29861
30251
30375
30422
30542
30626
30711
30815
30930
31011
31431
31525
27659
27756
27844
27929
28041
28115
28213
28314
28422
28515
28618
28715
29112
29216
29331
29426
25524
25610
25714
25912
26013
26116
26216
26324
26445
26510
23710
23818
24017
24118
24330
24423
24523
25012
25220
21623
21722
21814
21913
22011
22113
22215
22330
22421
22710
22812
22911
23124
23211
19113
19528
19616
20210
20611
20910
21029
16612
16912
17013
17118
17215
17313
17410
17813
17912
18022
18211
18313
18410
18513
18614
14513
14620
14715
14812
14917
15018
15114
15213
15313
15415
15829
15919
16118
16212
16323
12411
12510
12633
12745
12822
442114
13014
13124
13210
13315
13817
13910
10334
10455
10513
10613
10713
10914
33864
33789
33690
33265
36210
4713
4573
4380
4170
4721
4749
4580
4646
4650
4663
4670
4680
4390
4466
4471
4520
4533
4303
4310
4124
4130
4150
4160
3968
3972
3800
3482
3630
3462
3470
3160
3125
3137
2886
2898
2902
2950
2542
2588
2663
2673
2688
2698
2707
2716
2729
2739
2740
2347
2356
2369
2399
2428
2460
2477
2488
2496
2513
2530
2120
2133
2140
2158
2253
2265
2304
2334
1892
1909
1922
1932
1949
1977
1989
1999
2003
2017
2036
2043
2054
2079
2089
1652
1678
1687
1758
1767
1779
1818
1873
1880
1423
1436
1444
1557
1569
1575
1609
1642
1201
1218
1225
1234
1348
1357
1363
1377
1406
1410
1003
1017
1027
1089
36138
36056
35896
35798
35688
34972
37910
37828
37735
37646
37560
37482
37294
36426
39542
39423
39343
39235
39137
39090
38127
41411
41041
40928
40820
40750
40391
40075
43727
43621
43511
43479
43355
43216
42935
42835
42743
42631
42556
42469
42354
41889
45624
45533
45412
45119
45012
44915
44819
44536
44472
44399
44162
44052
47036
46931
46325
46258
46166
46040
45937
47329
275103
301121
300195
299144
319117
318204
317117
335153
334270
333143
359117
355117
354111
353134
352180
351198
350141
373130
371158
370173
369306
368277
367224
366130
365104
389149
388197
387185
386177
385239
384204
383103
382158
406107
405115
404149
402175
401139
399166
398100
422175
421135
420146
419161
12915
Project Potentieel van houtige biomassa in rastervakken Provincie Limburg
In opdracht van:Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid Kaartbeeld:© Borgman Beheer Advies B.V.Topografische gegevens:© 2009 Microsoft Corporation and its data suppliershttp://www.bing.com/maps
Legenda
Raster (2,5 x 2,5 km-hokken)
Potentieel in 2020 - LANDSCHAP
0 - 50 ton ds/jr
51 - 100 ton ds/jr
101 - 250 ton ds/jr
251 - 500 ton ds/jr
>500 ton ds/jr
Datum: 9 mei 2012Kaartcode: 120509/000
Realistisch potentieel in 2020 Limburg - landschapsgegevens
0 10kilometer
met cursief volgnummer
gelabeld met ton ds/jr vetgedrukt
| 68
| 69
Praktijkcases ‘Limburgs groen voor een groene economie’
310
359
297
101
774
648
510
212
461
626
477
1110
3289
2750
2654
2534
2255
4552
3923
3333
6132
5738
5682
7910
7897
7733
7399
7252
6387
9822
9717
9628
9569
9497
9316
9221
9112
8116
8012
9941
1190
2116
11814
11736
11430
41123
87112
60114
59211
54311
88118
374172
375271
349266
350278
351395
352306
353224
354368
355292
356196
357205
358196
359234
333235
334329
335206
336124
337190
338186
339312
340252
343357
344108
317122
318242
319146
320107
321141
322107
325188
326229
327410
328490
329311
330132
296116
297131
298109
299151
300206
301201
302159
303140
308299
310404
311444
312643
313580
275110
277119
278132
279156
280185
281159
282123
284153
286161
288326
289426
290449
291879
292372
255131
258236
259155
261370
263242
264594
265149
266207
267321
268476
269723
270497
271418
234132
235229
236248
237215
238220
239325
240218
243133
244759
245132
246250
247622
248731
249178
250561
251130
217148
218221
219216
220342
221273
222141
223242
224426
225309
227319
228220
229454
230535
231229
189226
190409
191363
196117
197187
198187
199225
200126
201367
202359
203239
204257
205502
206222
207247
208604
209415
166371
167234
169169
170111
171106
172180
173111
174202
175392
176233
177312
179106
180386
181475
182262
183336
184372
185293
143105
145187
146131
147263
148233
149234
150544
151308
152307
153104
156132
157207
158485
159604
160356
161297
162143
122235
123365
124201
125371
126582
127352
128365
129131
132117
133243
134159
135342
136310
138191
101288
102114
103217
104195
105574
106141
110258
111139
112159
113166
115165
116463
45770
43875
442123
47413
45986
46071
46187
46258
46325
46931
47036
44084
44165
44566
44633
44877
44931
45023
45119
45442
42678
42965
43216
43355
41041
41461
38127
39397
39423
39542
39620
36443
37669
37735
37828
37915
36097
36145
36215
33279
34197
34262
34529
32394
32498
33119
30425
30588
30686
30792
30996
31487
31536
27684
28320
28589
28774
29387
29438
25689
25792
26096
26290
27235
27316
24163
24231
25281
25318
21229
21330
21563
21696
22677
23266
23326
19285
19327
19488
19596
21082
16578
16842
17826
18658
14248
14496
15433
15536
16338
12170
13033
13184
13727
13937
14012
10059
10797
10895
10982
82135
83173
84344
85147
86164
89252
90166
64756
65815
66489
67197
68189
69169
70252
71160
74176
75351
76184
48253
49415
50765
51409
52184
53140
55159
58158
34162
35135
36175
37534
38144
40125
41292
42535
43274
44100
23234
24235
28178
29131
30282
31172
12337
13303
14216
15330
16177
17185
18285
19223
20156
373282
372206
371334
370314
369345
368293
367264
366186
365284
4713
4170
4721
4580
4646
4650
4663
4670
4680
4390
4474
4520
4533
4303
4310
4124
4130
4150
4160
3972
3800
3482
3630
3464
3470
3160
2950
2542
2740
2146
1878
1880
1642
1201
1410
4181
8426
9309
392162
391224
390235
389337
388276
387269
386321
385248
384235
383122
382171
409203
408219
407212
406277
405236
404263
403237
402268
401140
400113
399169
398131
437100
436106
435178
434101
428140
427252
425177
424244
423209
422264
421135
420157
419172
418102
456261
455343
444224
443125
47337
Project Potentieel van houtige biomassa in rastervakken Provincie Limburg
In opdracht van:Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid Kaartbeeld:© Borgman Beheer Advies B.V.Topografische gegevens:© 2009 Microsoft Corporation and its data suppliershttp://www.bing.com/maps
Legenda
Raster (2,5 x 2,5 km-hokken)
Potentieel in 2020 - TOTAAL
0 - 50 ton ds/jr
51 - 100 ton ds/jr
101 - 250 ton ds/jr
251 - 500 ton ds/jr
>500 ton ds/jr
Datum: 9 mei 2012Kaartcode: 120509/001
Realistisch potentieel in 2020 Limburg - totaalcijfers
0 10kilometer
met cursief volgnummer
gelabeld met ton ds/jr vetgedrukt
| 71 |
70
Inleiding praktijkcases: oogst van houtig biomassa
Om de belangrijkste kostenposten inzake de oogst van houtige biomassa uit bos, natuur en landschap te onderzoeken werden binnen het project verschillende praktijkcases opgezet. Teneinde beter inzicht te krijgen in de prijsvorming van houtsnippers werden alle werkstap-pen binnen de logistieke keten vanaf het moment van oogsten tot en met de aanlevering van de houtige biomassa in kaart gebracht. Waar mogelijk werden ook enkele andere werkwijzes uitgeprobeerd teneinde de efficiënte van het oogsten van laag kwalitatief hout verder te op-timaliseren.Per praktijkcase werden de afgevoerde tonnages, de bewerkte oppervlaktes, de werkuren en de verbruikte liters fossiele brandstof bijgehouden. Op basis van deze gegevens werd de kost van oogst, bewerking & logistiek in €/ton becijferd alsook in €/MWh om de vertaalslag te maken naar energetische valorisatie. Er werd tevens gekeken naar de CO2-balans en de lokale tewerkstelling binnen deze oogstcases.
Onderstaande praktijkcases werden uitgevoerd binnen het project en worden uitvoerig be-schreven verder in dit hoofdstuk.
1) Heideherstel en bosrandbeheer te Kamp Beverlo – case Staleikerheide2) Heideherstel te Kamp Beverlo – case Schrikheide3) Heideherstel te Kamp Beverlo – case Hechtelse heide4) Achterstallig beheer van een houtkant aan een holle weg5) Eerste dunning en creëren van een open corridor in een bosbestand 6) Verwijderen van houtopslag op een voormalig slibstort7) Bestrijding van Amerikaanse vogelkers – case Spiekelspade8) Bestrijding van Amerikaanse vogelkers – case Vlasmerheiken9) Opruimen van takhout
1
Deze case betreft het uitvoeren van een reeks natuurbeheeringre-pen op het militair domein Kamp Beverlo in de provincie Limburg, met name heideherstel, bosrandbeheer en het creëren van een open corridor. De uitgevoerde ingrepen zijn onder te verdelen in 5 deelgebieden en de totale bewerkte oppervlakte bedraagt 9,97 hectare.
Figuur: overzicht van de 5 deelgebieden met hun respectieve oppervlaktes in hectare
Beschrijving van de 5 deelgebieden met telkens de uitgevoerde ingreep:
1. Het betreft de kap van een strook van 1,34 hectare aan de rand van een bos met de bedoeling een mantelzoom vegetatie te ontwikkelen. Bomen die moesten blijven staan werden aangeduid met een lint. Het ter-rein is vlak met weinig tot geen obstakels. De leeftijdsklasse van de boven-etage bedraagt 26 jaar. Op 80% van de oppervlakte staat een stamsgewijze menging van berk en grove den waarvan circa de helft een sluitingsgraad heeft boven de 75% en de andere helft ijler is met een sluitingsgraad tussen de 50 en 75%. Op de resterende 20% van de oppervlakte staat een vrijwel homogeen bestand van grove den bestaande uit een tweevoudig hooghout met een sluitingsgraad boven de 75%.
2. Het betreft een kaalkap van 0,96 hectare teneinde een open corridor te creëren naar de aangrenzende heidevlakte. Het is een reliëfrijk droog terrein met aanwezigheid van rabatten en duinzand. De leeftijdsklas-se van de bovenetage bedraagt 40 jaar. Ongeveer de helft van het terrein is open en op de andere helft is er een stamsgewijze menging van overwegend grove den (69%) met berk (29%) en zeeden (2%).
3. Het betreft de kaalkap van 0,90 hectare om terug een heide-vegetatie te ontwikkelen. Enkele bomen die moesten blijven staan werden aangeduid met een lint. Het is een reliëfrijk droog terrein met aanwezigheid van rabatten en duinzand. De leeftijdsklasse van de bovenetage bedraagt 70 jaar. Op circa 70% van het terrein staan er bomen met een stamsgewijze menging van voornamelijk grove den (88%) en corsicaanse den (9%) en berk (3%). De overige 30% van het terrein is open.
4. Dit perceel met een grootte van 3,07 hectare heeft een spon-tane verbossing van voornamelijk berk na een brand in de jaren 70. Deze verbossing werd afgezet om terug een heidevegetatie te creëren. Het is een reliëfrijk en droog terrein met de aanwezigheid van rabatten en duinzand. De leeftijdsklasse van de bovenetage bedraagt 25 jaar. De hoofdsoort is berk (97%) met een klein aandeel aan zomereik (3%) . De sluitingsgraad ligt boven de 75%.
5. Het betreft een kaalkap op 3,70 hectare in functie van bosrand-beheer en heideherstel. Bomen die moesten blijven staan werden aange-duid met een lint. Het terrein is vlak met weinig tot geen obstakels. Wel is er een aanwezigheid van schietputten waarvoor moest worden opgelet tijdens de exploitatie. De leeftijdsklasse van de bovenetage is ongelijkjarig en ligt tussen de 20 à 30 jaar. 82 % van de oppervlakte bestaat uit een homogeen bestand van grove den met een sluitingsgraad boven de 75%. Op de reste-rende 18% is er een stamsgewijze menging van den (73%) en berk (27%).
Deelgebied Stamtal zaailin-gen (hoogte 0 tot 200 cm)
Stamtal struik-laag (hoogte 200 tot 800 cm)
Stamtal boom-laag (hoogte >800cm)
1 1.170 377 1.548
2 1.736 72 262
3 1.761 330 880
4 1.887 157 1.140
5 6.169 835 1.912
Foto: beeld van de dichte jonge opstand van dennen welke werden afgezet om een mantelzoomvegetatie te ontwik-kelen
Tabel: stamtal opgemeten aan de hand van proefvlakken op de 5 deelge-bieden
1. Beschrijving van de uitgangssituatie
VERSLAG PRAKTIJKCASE HEIDEHERSTEL STALEIKERHEIDE
| 73 |
72
2. Resultaten van de case
2.1 Beschrijving van de werkwijze van de uitvoerder
De bomen werden met de kettingzaag geveld en vervolgens bijeen gereden door een bostractor met grijpklauw (loader) welke de ge-hele bomen op grote rillen aan de randen van de percelen plaatste. De kleine fractie dik hout welke nog voor materiaalgebruik in aanmerking kwam, werd telkens apart gelegd.
Nadat alle zaagwerken werden afgerond en het hout in verschil-lende hopen was gestapeld, werd begonnen met hakselen. De hakselaar werd gevoed met een kraan. Een tractor reed tussentijds op en af om de volle containers (40m3) af te zetten aan de periferie van het gebied vlakbij de openbare weg. Er werden circa 10 contai-ners ingezet om een vlot verloop van het hakselen te garanderen. Telkens werden 2 volle containers per vrachtwagen naar de ener-giecentrale te Ham (circa 18 km enkel) gereden.
2.2 Vrijgekomen tonnages houtsnippers
Per deelgebied werden de weegbrug-gegevens met betrekking tot de afgevoerde houtsnippers bijgehouden. Op basis van deze gegevens en de bewerkte oppervlaktes van elk deelgebied werd de productie van houtsnippers verkregen in tonnages per hectare.
Het verschil in tonnage per hectare is enerzijds te wijten aan het sterke verschil in stamaantal per hectare alsook aan de verschil-lende leeftijden van de bovenetage. In totaal werd er over de 5 deelgebieden heen 1623 ton aan houtsnippers afgevoerd. Op basis van het aantal containers en de volume-inhoud ervan (40 m3) komt dit overeen met een totaal van 4720 m3 houtsnippers. Uitgerekend per hectare geeft dit als gewogen gemiddelde over de verschil-lende deelgebieden heen een opbrengst van 163 ton per hectare of 473 m3 houtsnippers per hectare.
Grafiek: Overzicht van de afgevoerde tonnages per hectare in elk deelgebied
Deel-gebied
Bewerkte oppervlakte(ha)
Afgevoerde houtsnippers(ton)
Aantal containers(stuks)
Afgevoerde houtsnippers (ton/ha)
Afgevoerde houtsnippers(m3/ha)
Omrekening naar vast volume hout(m3/ha)
1 1,34 198 15 148 448 181
2 0,96 80 6 83 250 102
3 0,90 131 10 146 444 179
4 3,07 328 24 107 313 107
5 3,70 886 63 240 681 294
9,97 1623 118 163 473 192
Tabel: Gegevens met betrekking tot de afgevoerde hoeveelheden
Op basis van de bekomen cijfergegevens komen we uit op een vol-ume gewicht voor verse houtsnippers met een vochtgehalte tussen de 40 en 50% van 344 kg per m3 houtsnippers. Voor de omrekening naar het vast volume hout werd gebruik gemaakt van de soortelijke gewichten van de betreffende houtsoorten. Uitgaande van een volumegewichte bij 45% vochtgehalte voor den van 815 kg/m3
en voor berk van 1.002 kg/m3 bekomen we de vaste volumes hout per hectare (bron: Klima-aktiv calculation tool, Austrian Energy Agency, 2009).
Uitgaande van het berekende volume massief hout van 192 m3/ha aan volume van vast hout en een afgevoerd volume van 473 m3/ha aan houtsnippers komen we uit op een omrekeningsfactor van vast volume hout naar los volume houtsnippers van 2,46. In de bronnen van Klima Activ wordt gesproken van een factor 2,5 voor chips met maat G30 en factor 3,03 voor chips met maat G50.
2.3 Oogstkosten
Tijdens de werken werden alle werkuren van personen en machines bijgehouden per deelgebied. Aan de hand van onderstaande geraamde uurkosten (incl. brandstofkosten, excl. BTW) werd een oogstkost per hectare en een oogstkost per ton berekend.
• Kettingzaag 35 €/u• Bostractor (loader) 50 €/u• Kraan met hakselaar 200 €/u• Laadtractor met carrier 50 €/u• Transport met vrachtwagen 60 €/u
| 75 |
74
2.3.1 Oogstkosten per hectareOp basis van de gewerkte uren, de uurkosten en de bewerkte op-pervlakte worden onderstaande kosten per hectare bekomen voor elk deelgebied.
Deel-gebied
Kettingzaag(€/ha)
Bostractor(€/ha)
Kraan met hakselaar(€/ha)
Laadtractor met carrier(€/ha)
Transport met vrachtwagen(€/ha)
Totale kost oogst & transport(€/ha)
1 € 575 € 410 € 1.553 € 350 € 801 € 3.689
2 € 365 € 313 € 1.037 € 233 € 458 € 2.405
3 € 389 € 556 € 1.580 € 356 € 815 € 3.695
4 € 319 € 521 € 1.129 € 254 € 582 € 2.805
5 € 568 € 811 € 2.366 € 532 € 1.217 € 5.494
€ 456 € 597 € 1.677 € 377 € 856 € 3.964
De oogstkosten per hectare in deelgebied 5 zijn significant hoger, hetgeen te wijten is aan het hogere stamaantal en volume waar-door dit deelgebied een hogere tijdsbesteding per hectare vroeg.
2.3.2 Oogstkosten per tonnageOm een inzicht te krijgen in de totale kost om een houtsnipper te produceren van oogst tot en met het transport tot aan de centrale werd per deelgebied het vrijkomende tonnage uitgezet ten opzichte van de kosten. De eerder opgegeven uurkosten werden gebruikt om de kosten per activiteit te berekenen.
Grafiek: overzicht van de kosten per hectare over de 5 deelgebieden
Deel-gebied
Kettingzaag(€/ton)
Bostractor(€/ton)
Kraan met hakselaar(€/ton)
Laadtractor met carrier(€/ton)
Transport met vrachtwagen(€/ton)
Totale kost oogst & transport(€/ton)
1 3,89 2,78 10,51 2,37 5,42 24,97
2 4,38 3,76 12,46 2,80 5,51 28,91
3 2,67 3,82 10,86 2,44 5,60 25,40
4 2,99 4,88 10,57 2,38 5,45 26,27
5 2,37 3,39 9,88 2,22 5,08 22,94
2,80 3,67 10,30 2,32 5,26 24,35
Tabel: overzicht van de kosten per ton over de 5 deelgebieden
Grafiek: overzicht van de kosten per hectare over de 5 deelgebieden
Gezien de hoge opbrengst aan hout is de oogstkost uitgedrukt in euro per ton vers in deelgebied 5 het laagste. In deelgebied 2, waar de laagste stamaantallen werden opgemeten, ligt de oogstkost het hoogste. Gemiddeld wordt een oogstkost bekomen van circa 24 €/ton.
Qua productiviteit van de verschillende oogststappen worden volgende cijfergegevens bekomen.
Deel-gebied Afzetten(ton/u)
Concentreren / uitrijden (ton/u)
Verhakselen(ton/u)
Uitrijden containers(ton/u)
Transporteren(ton/u)
1 9,00 18,00 19,02 21,14 11,07
2 7,99 13,31 16,05 17,83 10,89
3 13,10 13,10 18,41 20,46 10,71
4 11,71 10,24 18,92 21,02 11,01
5 14,77 14,77 20,24 22,49 11,81
12,48 13,64 19,41 21,57 11,41
De energiecentrale waar de houtsnippers naar werden afgevoerd lag op 18 km. Bij een afstand van 36 km heen en terug naar de ener-giecentrale komt dit uit op een prijs van 0,15 euro per ton per km.
Deel-gebied
Kettingzaag(€/MWh)
Bostractor(€/MWh)
Kraan met hakselaar(€/MWh)
Laadtractor met carrier(€/MWh)
Transport met vrachtwagen(€/MWh)
Totale kost oogst & transport(€/MWh)
1 € 1,56 € 1,11 € 4,21 € 0,95 € 2,17 € 9,99
2 € 1,75 € 1,50 € 4,98 € 1,12 € 2,20 € 11,56
3 € 1,07 € 1,53 € 4,34 € 0,98 € 2,24 € 10,16
4 € 1,20 € 1,95 € 4,23 € 0,95 € 2,18 € 10,51
5 € 0,95 € 1,35 € 3,95 € 0,89 € 2,03 € 9,18
€ 1,12 € 1,47 € 4,12 € 0,93 € 2,10 € 9,74
2.3.3 Oogstkosten per MWhOm ook de vertaalslag naar energieproductie te maken, werden de kosten voor oogst en transport per energie-inhoud van de houtsnip-
pers berekend. Voor de berekening werd gerekend met 2,5 kwh/kg als energie-inhoud van hout met een vochtgehalte van 45%.
| 77 |
76
2.4 CO2 en energiebalans
Tijdens de werken werden de totale brandstofverbruiken van elke machine genoteerd. In onderstaande tabel worden de verbruikte liters brandstof per machine uitgezet ten opzichte van de totale gewerkte uren en ten opzichte van de totale geproduceerde ton-nages verse houtsnippers.
Kettingzaag Bostractor Kraan met hakselaar
Laadtractor met carrier
Transport met vrachtwagen
Totaal
Brandstofverbruik (liter/ton verse houtsnipper)
0,06 0,93 3,99 1,15 1,77 7,91
CO2-uitstoot (kg/ton verse houtsnipper)
0,15 2,34 9,97 2,88 4,42 19,76
Op basis van de aanname dat een liter fossiele brandstof 2,5 kg ton CO2 genereert werd een totale uitstoot van 19,76 kg per ton geproduceerde houtsnipper bekomen.
3. Conclusies praktijkcase
Als uiteindelijke resultaat bekomen we onderstaande tabel.
Uitganspunten voor deze berekening:• een rendement van 30% voor elektriciteitsopwekking,• een rendement van 90% bij thermische opwekking, • een energie-inhoud van 9 Kwh per liter fossiele brandstof, • een energie-inhoud voor 1 ton olie equivalent van 11,63 MWh
• een verhouding van 1 ton olie equivalent = 7,33 vaten olie equivalent
• een verhouding van 1 ton olie equivalent = 1.110 m3 aardgas• een CO2 productie voor aardgas van 56 kg/GJ• een totaal aantal arbeidsuren van 1750 voor 1 VTE per jaar
Resultaat Staleikerheide Eenheid
Totaal afgevoerde verse houtsnippers 1.623 ton
Productie houtsnippers per hectare 163 ton/ha
Kostprijs houtsnippers 24 €/ton
Energie-inhoud verse houtsnippers (45% vocht) 4.057 MWh
Elektriciteitsproductie bij 30% rendement 1.217 MWh
Warmteproductie bij 90% rendement 3.651 MWh
Voorbehandelingsenergie (oogst & transport) 90 MWh
Verhouding energie voorbehandeling tov energie-inhoud hout 2 %
Energiewinst bij productie warmte 3.561 MWh
Energiewinst bij productie warmte in ton olie equivalenten 306 t.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in vaten ruwe olie 2.245 b.o.e.
Energiewinst in volume aardgas 339.918 m3
Totaal geproduceerde CO2 (oogst & transport) 24,94 ton
CO2-uitstoot (bij aardgasverbranding) 817,89 ton
CO2-winst 792,94 ton
CO2-winst per ton geproduceerde houtsnipper 0,49 ton
VTE per 1000 ton geproduceerde houtsnippers 0,19 VTE
In totaal werd een opbrengst aan houtsnippers bekomen van 1.623 ton of 163 ton per hectare. Gemiddeld bedraagt de benodigde voorbehandelingsenergie 2% van de energie-inhoud van de verse houtsnippers. Per ton geproduceerde houtsnippers is er een CO2-winst van 0,48 ton ten opzichte van de fossiele referentieketen met aardgas. Bij een productie van 1000 ton houtsnippers wordt over de
gehele keten een tewerkstelling gerealiseerd van 0,19 VTE.De productiekosten van de houtsnippers in deze case liggen op een niveau waar de opbrengsten door het afvoeren van de houtsnippers naar een grote energiecentrale (25 à 35 €/ton) kunnen opwegen tegen de kosten van de ingreep.
| 79 |
78
1. Beschrijving van de uitgangssituatie
2
Deze case betreft het uitvoeren van een kaalkap in functie van hei-deherstel op het militair domein Kamp Beverlo in de provincie Lim-burg. De totaal te bewerken oppervlakte bedraagt 22,83 hectare. Het gebied wordt doorkruist door enkele betonbanen, welke mee
vervat zitten in deze oppervlakte, waardoor het logistiek goed toe-gankelijk is. Het gebied is onder te verdelen in twee deelgebieden: deelgebied 1 met een oppervlakte van 21,68 ha en deelgebied 2 met een oppervlakte van 1,15 ha.
Figuur: overzicht van het te kappen gebied (22,83 ha): deelgebied 1 heeft een paarse arcering (21,68 ha)& deelgebied2 een donkere inkleuring (1,15 ha)
Grafiek: Overzicht van de opgemeten stamaantallen in de boomlaag per omtrekklasse en soort in deelgebied 1 aan de hand van steekproefcirkels bij een ondergrens van 25 cm
Grafiek: Overzicht van de opgemeten stamaantallen in de boomlaag per omtrekklasse en soort in deelgebied 2 aan de hand van steekproefcirkels bij een ondergrens van 25 cm
In deelgebied 1 (21,68 ha) is er een spontane verbossing van voor-namelijk grove den en berk. Voornamelijk aan de randen ten westen en noorden van dit gebied staat er een dicht scherm van dennen. Bij opmeting door middel van steekproefcirkels werden volgend stamaantallen geteld:
• Zaailingen (0-200 cm hoogte): 8879 stuks per hectare • Struiklaag (200-800 cm hoogte): 1479 stuks per hectare• Boomlaag (>800 cm hoogte): 1020 stuks per hectare
Deelgebied 2 betreft een oppervlakte van 1,15 hectare en situeert zich in het zuiden van het gebied. Het bestaat uit een bos Corsi-caanse den en een stamtal van 1.228 bomen per hectare.
VERSLAG PRAKTIJKCASE HEIDEHERSTEL SCHRIKHEIDE
| 81 |
80
2. Resultaten van de case
2.1 Beschrijving van de werkwijze van de uitvoerder
In deelgebied 1 werden de bomen gekapt door arbeiders met ket-tingzaag. Het hout werd geconcentreerd aan de betonbanen voor-
namelijk door middel van kranen. Voor een kleiner gedeelte, mid-denin het gebied, werd het hout uitgereden met tractor en uitrijkar. Vervolgens werd alles verkleind door een tractor met hakselaar en afgevoerd per twee containers van 32 m3 per vrachtwagen naar de energiecentrale.
Het stamhout werd uitgereden en gestapeld, opgeladen en afgevo-erd door een houtwagen naar een fabriek voor materiaalproductie.
Het top- en takhout werd eveneens bijeengereden, vervolgens ver-hakseld en afgevoerd samen met de houtsnippers uit deelgebied 1
In deelgebied 2 werd het bestand corsicaanse dennen geveld door een harvester. Met de harvesterkop werd het stamhout op maat
gezaagd en de kroon afgetopt.
| 83 |
82
2.1 Vrijgekomen tonnages hout
Zowel de stroom houtsnippers als de stroom stamhout werd gemeten via een weegbrug. Voor de houtsnippers werd gerekend
met de volledige oppervlakte gezien zowel uit deelgebied 1 alsook deelgebied 2 er houtsnippers werden geproduceerd. Het stamhout werd geproduceerd uit deelgebied 2 zodat hier met de oppervlakte van 1,15 hectare werd gerekend.
Bewerkte opp.(ha)
Afgevoerde ho-eveelheid hout(ton)
Afgevoerde ho-eveelheid hout(ton/ha)
Aantalcontainers(stuks)
Afgevoerde houtsnippers(m3/ha)
Omrekening naar vast volume hout(m3/ha)
houtsnippers 22,83 2.024 89 172 241 109
stamhout 1,15 184 160 - - 196
Op basis van de bekomen cijfergegevens komen we uit op een volume gewicht voor de verse houtsnippers van 368 kg per m3 houtsnippers. Voor de omrekening naar het vast volume hout werd gebruik gemaakt van het soortelijke gewicht van dennen. Uitgaande van een gemiddeld volumegewicht bij 45% vochtgehalte voor den van 815 kg/m3 bekomen we het vaste volume hout per hec-tare (bron: Klima-aktiv calculation tool, Austrian Energy Agency, 2009). Voor het stamhout komen we zo uit op een vast volume van 196 m3/ha en voor de houtsnippers op een vast volume hout van 109 m3/ha.
Uitgaande van dit vast volume hout van 109 m3/ha en een afgevo-erd volume van 241 m3/ha aan houtsnippers komen we uit op een omrekeningsfactor van vast volume hout naar los volume houts-nippers van 2,22. In de bronnen van Klima Activ wordt gesproken van een factor 2,5 voor chips met maat G30 en factor 3,03 voor chips met maat G50.
2.2 Oogstkosten
Tijdens de werken werden alle werkuren van personen en machines bijgehouden. Aan de hand van onderstaande geraamde uurkosten (incl. brandstofkosten, excl. BTW) werden de oogstkosten berekend: • kettingzaag 35 €/u• kraan 60 €/u• Uitrijtractor 50 €/u• tractor met hakselaar 175 €/u• laadtractor met carrier 50 €/u• transport vrachtwagen 60 €/u• transport houtwagen 75 €/u
Op basis van de gewerkte uren, de uurkosten, de bewerkte op-pervlakte en de afgevoerde tonnages worden onderstaande kosten bekomen voor het produceren van de houtsnippers. Om ook de vertaalslag naar energieproductie te maken, werden de kosten voor oogst en transport per energie-inhoud van de houtsnippers berekend. Voor de berekening werd gerekend met 2,5 kwh/kg als energie-inhoud van hout met een vochtgehalte van 45%.
Tabel: gegevens met betrekking tot de afgevoerde hoeveelheden
Kettingzaag Kraanwerk Uitrij-tractor Tractor met hakselaar
Laadtractor met carrier
Transport met vrachtwagen
Totaal
€/ha € 511 € 420 € 82 € 625 € 145 € 407 € 2.190
€/ton € 5,76 € 4,74 € 0,93 € 7,05 € 1,63 € 4,60 € 24,71
€/MWh € 2,31 € 1,90 € 0,37 € 2,82 € 0,65 € 1,84 € 9,88
Gemiddeld wordt voor de houtsnippers aldus een oogstkost van 24,71 € per ton bekomen. De energiecentrale waar de houtsnippers naar werden afgevoerd lag op 18 km. Bij een afstand van 36 km heen en terug naar de energiecentrale komt dit uit op een prijs van 0,13 euro per ton per km.
Onderstaande tabel geeft een inzicht in de productiviteit van elke werkstap voor de oogst van de houtsnippers door het uitzetten van de werkuren ten opzichte van de bekomen tonnages.
Afzetten(ton/u)
Concentreren / uitrijden(ton/u)
Verhakselen(ton/u)
Uitrijden containers(ton/u)
Transporteren(ton/u)
6,07 10,25 24,83 30,66 13,06
Dezelfde werkwijze werd gevolgd voor de oogstkosten van het stamhout. De omzetting naar kost per MWh is hier niet relevant gezien dit stamhout gebruikt wordt voor de productie van materialen. In totaal werd een oogstkost van 10,74 € per ton bekomen.
Harvester Uitrijtractor Transport met houtwa-gen
Totaal
€/ha € 1.043 € 511 € 163 € 1.717
€/ton € 6,53 € 3,20 € 1,02 € 10,74
Volgende tabel geeft een inzicht in de productiviteit van elke werkstap voor de oogst van het stamhout.
Afzetten(ton/u)
Uitrijden(ton/u)
Transporteren(ton/u)
18,38 15,64 73,53
Het stamhout werd afgevoerd naar een nabijgelegen opslagplaats. Het hout werd van hieruit in een latere fase afgevoerd naar een fabriek voor de productie van OSB-hout.
2.3 CO2 en energiebalans
Tijdens de werken werden de totale brandstofverbruiken van elke machine genoteerd. In onderstaande tabel worden de verbruikte liters brandstof per machine uitgezet ten opzichte van de totale gewerkte uren en ten opzichte van de totale geproduceerde ton-nages verse houtsnippers.
Ketting-zaag Kraan Uitrij-tractor Tractor met hakselaar
Laad-tractor met carrier
Transport met vracht-wagen
Totaal
Brandstofverbruik
(liter/ton verse houtsnipper)
0,07 1,29 0,39 1,19 0,58 0,74 4,26
CO2-uitstoot (kg/ton verse hout-snipper)
0,18 3,23 0,97 2,98 1,44 1,85 10,65
Op basis van de aanname dat een liter fossiele brandstof 2,5 kg ton CO2 genereert werd een totale uitstoot van 10,65 kg per ton geprodu-ceerde houtsnipper bekomen.
| 85 |
84
1. Beschrijving van de uitgangssituatie en de beheeringreep
3
Deze case betreft het uitvoeren van een kaalkap in functie van heideherstel op het militair domein Kamp Beverlo in de provincie Limburg. De totaal te bewerken oppervlakte bedroeg 14,32 hectare.
Figuur: Overzicht van het gebied waar de ingrepen plaatsvonden
VERSLAG PRAKTIJKCASE HEIDEHERSTEL HECHTELSE HEIDE
Als uiteindelijke resultaat voor deze praktijkcase bekomen we onderstaande tabel.
Uitganspunten voor deze berekening:• een rendement van 30% voor elektriciteitsopwekking,• een rendement van 90% bij thermische opwekking, • een energie-inhoud van 9 Kwh per liter fossiele brandstof, • een energie-inhoud voor 1 ton olie equivalent van 11,63 MWh
• een verhouding van 1 ton olie equivalent = 7,33 vaten olie equivalent
• een verhouding van 1 ton olie equivalent = 1.110 m3 aardgas• een CO2 productie voor aardgas van 56 kg/GJ• een totaal aantal arbeidsuren van 1750 voor 1 VTE per jaar
Resultaat Schrikheide Eenheid
Totaal afgevoerd stamhout 184 ton
Productie stamhout per hectare 160 ton/ha
Totaal afgevoerde verse houtsnippers 2.024 ton
Productie houtsnippers per hectare 89 ton/ha
Kostprijs houtsnippers 25 €/ton
Energie-inhoud verse houtsnippers (45% vocht) 5.059 MWh
Elektriciteitsproductie bij 30% rendement 1.518 MWh
Warmteproductie bij 90% rendement 4.553 MWh
Voorbehandelingsenergie (oogst & transport) 78 MWh
Verhouding energie voorbehandeling tov energie-inhoud hout 2 %
Energiewinst bij productie warmte 4.475 MWh
Energiewinst bij productie warmte in ton olie equivalenten 385 t.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in vaten ruwe olie 2.821 b.o.e.
Energiewinst in volume aardgas 427.144 m3
Totaal geproduceerde CO2 (oogst & transport) 21,56 ton
CO2-uitstoot (bij aardgasverbranding) 1.019,87 ton
CO2-winst 998,31 ton
CO2-winst per ton geproduceerde houtsnipper 0,49 ton
VTE per 1000 ton geproduceerde houtsnippers 0,24 VTE
In totaal werd een opbrengst aan houtsnippers bekomen van 2.024 ton of 89 ton per hectare. Daarnaast werd in totaal een 184 ton stamhout of 160 ton per hectare geoogst uit de kaalkap van een bos Corsicaanse dennen. Gemiddeld bedraagt de benodigde voorbehandelingsenergie 2% van de energie-inhoud van de verse houtsnippers. Per ton geprodu-ceerde houtsnippers is er een CO2-winst van 0,49 ton ten opzichte
van de fossiele referentieketen met aardgas. Bij een productie van 1000 ton houtsnippers wordt over de gehele keten een tewerkstel-ling gerealiseerd van 0,24 VTE.De productiekosten van de houtsnippers in deze case liggen op een niveau waar de opbrengsten door het afvoeren van de houtsnippers naar een grote energiecentrale (25 à 35 €/ton) kunnen opwegen tegen de kosten van de ingreep.
3. Conclusies praktijkcase
| 87 |
86
Het gebied ten zuiden van de open heidevlakte betrof een spontane verbossing met een leeftijd tot 20 jaar waarbij de boomlaag bestond voor 88% uit berk en voor 12 % uit grove den. De opslag was kleiner en verspreider naarmate men van het bos naar de open heidevlakte gaat. Enkele bomen en groepjes opslag werden met lint aangeduid om te behouden ten behoeve van de nachtzwaluw. Het terrein was moeilijk toegankelijk en ontsloten door oude tanktracks. Bij opmeting door middel van steekproefcirkels werden volgend stamaantallen geteld:• Zaailingen (0-200 cm hoogte): 1641 stuks per hectare • Struiklaag (200-800 cm hoogte): 228 stuks per hectare• Boomlaag (>800 cm hoogte): 479 stuks per hectare
Ten noorden moest een strook dense dennenopslag worden af-gezet tussen oudere dennen, welke behouden bleven. Het was een droog maar wel vrij oneffen terrein met stuifduinen. 2. Resultaten van de case
2.1 Beschrijving van de werkwijze van de uitvoerder
De bomen werden afgezet door middel van een feller-buncher. Deze machine is voorzien van een speciaal ontwikkeld kopstuk waardoor het bomen makkelijk kan afzetten en vastklemmen in één werkgang. Door middel van een cirkelzaagblad onderaan het kopstuk worden de bomen afgezet en door middel van enkele scharen kunnen verschillende stammen tegelijk worden vast-gehouden. Door het vastklemmen kunnen gelijktijdig verschillende boompjes worden vastgenomen en gecontroleerd neergelegd in
rijen. Deze machine maakt het aldus mogelijk verschillende dun-nere bomen efficiënt te kunnen oogsten.
Nadat het hout was neergelegd in kleine hopen door de feller buncher werd het door een uitrijtractor geconcentreerd. Ver-volgens werd dit hout verkleind door een tractor met hakselaar. De gevulde containers werden door een tractor met carrier over de tanktracks uitgereden tot aan een betonnen weg. Van hieruit werden ze per twee containers van 32 m3 met een vrachtwagen naar een energiecentrale afgevoerd op 18 km van de locatie.
2.2 Vrijgekomen tonnages hout
De afvoer van de houtsnippers werd gemeten aan de hand van een weegbrug. Onderstaande tonnages werden hierbij bekomen.
| 88
| 89
Bewerkte op-pervlakte(ha)
Afgevoerde houtsnippers(ton)
Afgevoerde houtsnippers(ton/ha)
Aantal containers(stuks)
Afgevoerde houtsnippers(m3)
Afgevoerde houtsnippers(m3/ha)
Omrekening naar vast volume hout(m3/ha)
14,32 481 34 42,00 1344 94 37
Tabel: gegevens met betrekking tot de afgevoerde hoeveelheden
Op basis van de bekomen cijfergegevens komen we uit op een volume gewicht voor de verse houtsnippers van 358 kg per m3
houtsnippers. Voor de omrekening naar het vast volume hout werd gebruik gemaakt van de soortelijke gewichten van de betreffende houtsoorten. Uitgaande van een gemiddeld volumegewicht bij 45% vochtgehalte voor berk en den van 909 kg/m3 bekomen we het vaste volume hout per hectare (bron: Klima-aktiv calculation tool, Austrian Energy Agency, 2009). Op basis van deze gegevens uit op een vast volume van 37 m3/ha.
Uitgaande van dit vast volume hout van 37 m3/ha en een afgevoerd volume van 94 m3/ha aan houtsnippers komen we uit op een om-rekeningsfactor van vast volume hout naar los volume houtsnip-pers van 2,54. In de bronnen van Klima Activ wordt gesproken van een factor 2,5 voor chips met maat G30 en factor 3,03 voor chips met maat G50.
2.3 Oogstkosten
Tijdens de werken werden alle werkuren van personen en machines bijgehouden. Aan de hand van onderstaande geraamde uurkosten (incl. brandstofkosten, excl. BTW) werden de oogstkosten berekend:
• Feller buncher 80 €/u• Uitrijtractor 50 €/u• Tractor met hakselaar 175 €/u• Laadtractor met carrier 50 €/u• Transport vrachtwagen 60 €/u
Op basis van de gewerkte uren, de uurkosten, de bewerkte op-pervlakte en de afgevoerde tonnages worden onderstaande kosten bekomen voor het produceren van de houtsnippers. Om ook de vertaalslag naar energieproductie te maken, werden de kosten voor oogst en transport per energie-inhoud van de houtsnippers berekend. Voor de berekening werd gerekend met 2,5 kwh/kg als energie-inhoud van hout met een vochtgehalte van 45%.
Feller-buncher Uitrijtractor Tractor met hakselaar
Laadtractor met carrier
Wegtransport Totale kost oogst & transport
€/ha € 302 € 133 € 293 € 110 € 162 € 1.000
€/ton € 8,97 € 3,95 € 8,72 € 3,27 € 4,83 € 29,75
€/MWh € 3,59 € 1,58 € 3,49 € 1,31 € 1,93 € 11,90
Gemiddeld wordt voor de houtsnippers een oogstkost van 29,75 € per ton bekomen. De energiecentrale waar de houtsnippers naar werden afgevoerd lag op 18 km. Bij een afstand van 36 km heen en terug naar de energiecentrale komt dit uit op een prijs van 0,13 euro per ton per km.
Onderstaande tabel geeft een inzicht in de productiviteit van elke werkstap voor de oogst van de houtsnippers door het uitzetten van de werkuren ten opzichte van de bekomen tonnages.
Afzetten(ton/u)
Concentreren/ uitrijden(ton/u)
Verhakselen(ton/u)
Uitrijden containers(ton/u)
Transporteren(ton/u)
8,91 12,67 20,06 15,28 12,42
Gegeven het vrij lage volume aan hout dat in deze gebieden aan-wezig was, werd door de feller-buncher nog een redelijke produc-tiviteit behaald bij het afzetten van het hout. Gezien het hout reeds op rijen lag was er ook een tijdswinst bij het verder concentreren van het hout.
2.4 CO2 en energiebalans
Tijdens de werken werden de totale brandstofverbruiken van elke machine genoteerd. In onderstaande tabel worden de verbruikte liters brandstof per machine uitgezet ten opzichte van de totale gewerkte uren en ten opzichte van de totale geproduceerde ton-nages verse houtsnippers.
Feller-bunch-er
Uitrijtractor Tractor met hakselaar
Laadtractor met carrier
Transport met vracht-wagen
Totaal
Brandstofverbruik (liter/ton verse houtsnipper)
1,00 0,56 1,95 0,57 1,20 5,29
CO2-uitstoot (kg/ton verse hout-snipper)
2,49 1,41 4,88 1,43 3,01 13,22
Op basis van de aanname dat een liter fossiele brandstof 2,5 kg ton CO2 genereert werd een totale uitstoot van 13,22 kg per ton geprodu-ceerde houtsnipper bekomen.
| 90
1. Beschrijving van de uitgangssituatie
4
Deze praktijkcase betreft het achterstallig beheer van houtkanten langst een holle weg in de vallei van de zwarte beek te Lummen. In eerste instantie werden de bomen in deze houtkant openbaar te koop aangeboden via de bosgroepen. Hierbij werd echter geen
inschrijving verkregen. Door de noodzaak van onderhoud van deze houtkant werd vervolgens deze praktijkcase opgestart met als doel inzicht te krijgen in de kosten en opbrengsten bij het (achterstallig) beheer van een houtkant.
Figuur: Plan van de te kappen houtkanten (aangeduid in het rood)
Vroeger werden dergelijke houtkanten regelmatig onderhouden door ze om de 10 à 15 jaar af te zetten. De aanleg en het onderhoud van een houtkant gebeurde destijds in functie van de productie van brand- en geriefhout waarbij deze veelal fungeerde als perceel-scheiding.
Tegenwoordig groeit de interesse opnieuw in het beheer van deze houtkanten. Houtkanten zijn immers een potentiële bron van
energiehout, hebben als lijnvormig landschapselement een hoge ecologische waarde en geven een zekere belevingswaarde aan het landschap voor recreanten. Daarnaast heeft het herintroduceren van een hakhoutcultuur specifiek op deze houtkant ook tot doel de holle weg beter te kunnen behouden. Door het afzetten van de (te) grote bomen kunnen immers de zijkanten van de holle weg beter in stand gehouden worden.
Foto: Beeld van de doorgeschoten houtkant langst de holle weg
Ten zuiden van de holle weg (links op de foto) werd een toegang via de aanliggende akker voorzien van waaruit een deel van de houtkant kon worden afgezet en waar al het afgezaagde hout kon gestapeld , verkleind en afgevoerd worden. De rest van de houtkant werd afgezet vanuit de holle weg zelf.
| 91
VERSLAG PRAKTIJKCASE ACHTERSTALLIG BEHEER HOUTKANT
3. Conclusies praktijkcase
Als uiteindelijke resultaat voor deze praktijkcase bekomen we onderstaande tabel.
Uitganspunten voor deze berekening:• een rendement van 30% voor elektriciteitsopwekking,• een rendement van 90% bij thermische opwekking, • een energie-inhoud van 9 Kwh per liter fossiele brandstof, • een energie-inhoud voor 1 ton olie equivalent van 11,63 MWh
• een verhouding van 1 ton olie equivalent = 7,33 vaten olie equivalent
• een verhouding van 1 ton olie equivalent = 1.110 m3 aardgas• een CO2 productie voor aardgas van 56 kg/GJ• een totaal aantal arbeidsuren van 1750 voor 1 VTE per jaar
Resultaat Hechtelse heide Eenheid
Totaal afgevoerde verse houtsnippers 481 ton
Productie houtsnippers per hectare 34 ton/ha
Kostprijs houtsnippers 30 €/ton
Energie-inhoud verse houtsnippers (45% vocht) 1.203 MWh
Elektriciteitsproductie bij 30% rendement 361 MWh
Warmteproductie bij 90% rendement 1.083 MWh
Voorbehandelingsenergie (oogst & transport) 23 MWh
Verhouding energie voorbehandeling tov energie-inhoud hout 2 %
Energiewinst bij productie warmte 1.060 MWh
Energiewinst bij productie warmte in ton olie equivalenten 91 t.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in vaten ruwe olie 668 b.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in volume aardgas 101.188 m3
Totaal geproduceerde CO2 (oogst & transport) 6,37 ton
CO2 uitstoot (bij aardgasverbranding) 242,62 ton
CO2-winst 236,25 ton
CO2-winst per ton geproduceerde houtsnipper 0,49 ton
VTE per 1000 ton geproduceerde houtsnippers 0,22 VTE
In totaal werd een opbrengst aan houtsnippers bekomen van 481 ton of 34 ton per hectare. Gemiddeld bedraagt de benodigde voorbehandelingsenergie 2% van de energie-inhoud van de verse houtsnippers. Per ton geproduceerde houtsnippers is er een CO2-winst van 0,49 ton ten opzichte van de fossiele referentieketen met aardgas. Bij een productie van 1000 ton houtsnippers wordt over de gehele keten een tewerkstelling gerealiseerd van 0,22 VTE.
De productiekosten van de houtsnippers in deze case liggen op een niveau waar de opbrengsten door het afvoeren van de houtsnippers naar een grote energiecentrale (25 à 35 €/ton) kunnen opwegen tegen de kosten van de ingreep.
| 92
| 93
De in deze houtkant aanwezige boomsoorten en hun aantal per omtrekklasse worden weergegeven in volgende tabel. In totaal werd er voor 163,46 m3 hout opgemeten door de bosgroep.
omtrekklasse per boomsoort (cm)
25 35 45 55 65 75 85 95 105 115 125 135 145 155 165 175 185 195 205
Amerikaanse eik 34 41 12 10 9 10 9 12 9 9 4 3 1 1 4 1 1 1
Amerikaanse vogelkers
33 9 6 2 2
Grove den 1 1 1
Larix 1 1 1
Olm 2
Robinia 3 15 9 18 14 17 16 9 8 6 4 1 2
Zomereik 1 10 21 25 23 24 17 4 1 5 2 1 1
Totaal(aantal bomen)
71 75 50 55 46 52 45 25 18 22 8 7 2 4 0 4 1 2 1
Tabel: Overzicht van het aantal te kappen bomen per omtrekklasse
2. Resultaten van de case
2.1 Beschrijving van de werkwijze van de uit voerder
De bomen werden afgezet door middel van een kraan met tang voorzien van een kettingzaagblad. De kraan werd bijgestaan door één arbeider met kettingzaag die bij de moeilijke vellingen as-sisteerde alsook de stammen en kruinen in hanteerbare stukken verzaagde.
Met de kraan werden de stukken hout vervolgens op hopen geplaatst bovenop de talud ten zuiden van de holle weg, welke bereikbaar was via het aangrenzende lanbouwperceel. Hier werd het hout verhakseld en met een uitrijtractor tot de openbare weg afgevoerd.
Per twee containers van elk 32 m3 werden ze met de vrachtwagen afgevoerd naar een energiecentrale te Ham (12,5 km enkel).
| 94
| 95
2.2 Vrijgekomen tonnages houtsnippers
Bewerkte oppervlakte (ha)
Afgevoerde houtsnippers(ton)
Afgevoerde houtsnippers(ton/ha)
Aantal containers(stuks)
Afgevoerde hoeveelheid houtsnippers(m3/ha)
Omrekening naar vast volume hout(m3/ha)
Volume opgemeten voor werken(m3/ha)
5,85 187,32 32 16,75 92 31 28
Tabel: Gegevens met betrekking tot de afgevoerde hoeveelheden
Op basis van de bekomen cijfergegevens komen we uit op een volume gewicht voor verse houtsnippers met een vochtgehalte tussen de 40 en 50% van 349 kg per m3 houtsnippers. Voor de beheeringrepen werden uitgevoerd werd door de bosgroep van het volume opgemeten aan de hand van het stamaantal en de omtrek van de bomen. Er werd een volume gemeten van 163,46 m3. Op basis van de afgevoerde tonnages hout uit de weegbruguittreksels en het volumegewicht aan hout werd het afgevoerd vast volume hout berekend. Uitgaande van een volumegewicht van 1036 kg per m3 bij 45% vocht voor een mix aan hard loofhout (bron: calculation of parameters and prices of wood fuel assortments, Klima:aktiv, Austrian Energy Agency, 2009) komen we uit op een massief volume aan hout van 181 m3.
Het berekende volume op basis van de tonnages na de werken ligt iets hoger dan het opgemeten volume. Daarnaast moet er ook rekening gehouden worden dat een zestal bomen niet werden versnipperd gezien deze nog als zaaghout zouden worden gebruikt. Dit volume zit dus wel in het opgemeten volume van de bosgroep, maar niet in het berekende volume gezien het niet in de afgevoerde tonnages is opgenomen. Het verschil tussen het gemeten en berekende volume zou hierdoor nog iets groter worden. Eén van de mogelijke oorzaken van het verschil is de ondergrens bij opmeting alsook het volume tak- en kroonhout dat niet wordt meegenomen in de opmetingen. Uitgaande van het berekende vast volume hout en het afgevoerde volume houtsnippers komen we uit op een om-
rekeningsfactor van vast volume hout naar los volume houtsnip-pers van 2,96. In Oostenrijkse literatuur wordt melding gedaan van een omrekeningsfactor van 2,5 bij G30 houtsnippers en 3,03 bij grotere G50 houtsnippers.
2.3 Oogstkosten
Tijdens de werken werden alle werkuren van personen en machines bijgehouden per deelgebied. Aan de hand van onderstaande geraamde uurkosten (incl. brandstofkosten, excl. BTW) werden de oogstkosten berekend:
• Kettingzaag 35 €/u• Kraan met zaagtang 85 €/u• Tractor met hakselaar 175 €/u• Laadtractor met carrier 50 €/u• Wegtransport met vrachtwagen 60 €/u
Op basis van de gewerkte uren, de uurkosten, de bewerkte opper-vlakte en de afgevoerde tonnages werden de onderstaande kosten bekomen. Om ook de vertaalslag naar energieproductie te maken, werden de kosten voor oogst en transport per energie-inhoud van de houtsnippers berekend. Voor de berekening werd gerekend met 2,5 kwh/kg als energie-inhoud van hout met een vochtgehalte van 45%.
Kettingzaag Kraan met zaagtang
Tractor met hakselaar
Laadtractor met carrier
Transport met vrachtwagen
Totale kost oogst & transport
€/ha € 417 € 1.003 € 299 € 68 € 197 € 1.985
€/km € 1.526 € 3.666 € 1.094 € 250 € 722 € 7.257
€/ton € 13,03 € 31,31 € 9,34 € 2,14 € 6,17 € 61,99
€/MWh € 5,21 € 12,52 € 3,74 € 0,85 € 2,47 € 24,79
Er wordt een totale kost bekomen van 62 € per ton geleverd aan de energiecentrale. Voornamelijk de kosten voor het afzetten van het hout met de kraan met zaagtang en de assistentie door een
arbeider met kettingzaag wegen door in de totale oogstkost. Dit is te wijten aan de moeilijke omstandigheden van vellen op de schuine taluds van de holle weg. Daarnaast waren de bomen in de
houtkant dusdanig groot dat verschillende exemplaren eerst moes-ten worden afgetopt. Ook het werken met de kettingzaag voor het onttakken van de kruinen, het verzagen van de stammen en het in sommige gevallen bijzagen van de stobben nam redelijk wat tijd in beslag. Door deze moeilijke omstandigheden bij de exploitatie ligt de productiviteit lager en bekomen we aldus een hoge oogstkost per tonnage houtsnipper.
Onderstaande tabel geeft een inzicht in de productiviteit van elke werkstap.
Afzetten Verhakselen Uitrijden containers
Transporteren
(ton/u) (ton/u) (ton/u) (ton/u)
1,35 18,73 23,42 9,73
Foto: beeld van het aftoppen van de hoge bomen op de schuine taluds van de holle weg (links) en het neerleggen van de boom en het onttakken van de kruin door arbeider met kettingzaag (rechts)
De energiecentrale waar de houtsnippers naar werden afgevoerd lag op 12,5 km van de houtkant. Bij een afstand van 25 km heen en terug naar de energiecentrale komt dit uit op een prijs van 0,25 euro per ton per km.
2.4 CO2 en energiebalans
Tijdens de werken werden de totale brandstofverbruiken van elke machine genoteerd. In onderstaande tabel worden de verbruikte liters brandstof per machine uitgezet ten opzichte van de totale gewerkte uren en ten opzichte van de totale geproduceerde ton-nages verse houtsnippers.Op basis van de aanname dat een liter fossiele brandstof 2,5 kg CO2 genereert werd een totale uitstoot van 25,24 kg per ton geprodu-ceerde houtsnipper bekomen.
Kettingzaag Kraan met zaagtang
Tractor met hakselaar
Laadtractor met carrier
Transport met vrachtwagen
Totaal
Brandstofverbruik (liter/ton verse houtsnipper)
0,15 5,47 1,55 0,47 2,46 10,10
CO2-uitstoot (kg/ton verse houtsnipper)
0,38 13,68 3,87 1,17 6,14 25,24
| 96
| 97
3. Conclusies praktijkcase
Als uiteindelijke resultaat en balans naar CO2-winst (ten opzichte van een fossiele referentieketen met aardgas) bekomen we onder-staande tabel.
Uitganspunten voor deze berekening:• een rendement van 30% voor elektriciteitsopwekking,• een rendement van 90% bij thermische opwekking, • een energie-inhoud van 9 Kwh per liter fossiele brandstof, • een energie-inhoud voor 1 ton olie equivalent van 11,63 MWh
• een verhouding van 1 ton olie equivalent = 7,33 vaten olie equivalent
• een verhouding van 1 ton olie equivalent = 1.110 m3 aardgas• een CO2 productie voor aardgas van 56 kg/GJ• een totaal aantal arbeidsuren van 1750 voor 1 VTE per jaar
Resultaat houtkant Eenheid
Totaal afgevoerde verse houtsnippers 187 ton
Productie houtsnippers per km 117 ton/km
Productie houtsnippers per hectare 32 ton/ha
Kostprijs houtsnippers 62 €/ton
Energie-inhoud verse houtsnippers (45% vocht) 468 MWh
Elektriciteitsproductie bij 30% rendement 140 MWh
Warmteproductie bij 90% rendement 421 MWh
Voorbehandelingsenergie (oogst & transport) 14 MWh
Verhouding energie voorbehandeling tov energie-inhoud hout 3 %
Energiewinst bij productie warmte 408 MWh
Energiewinst bij productie warmte in ton olie equivalenten 35 t.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in vaten ruwe olie 257 b.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in volume aardgas 38.898 m3
Totaal geproduceerde CO2 (oogst & transport) 3,87 ton
CO2-uitstoot (bij aardgasverbranding) 94,41 ton
CO2-winst 90,54 ton
CO2-winst per ton geproduceerde houtsnipper 0,48 ton
VTE per 1000 ton geproduceerde houtsnippers 0,54 VTE
In totaal werd een opbrengst aan hout verkregen van 117 ton per lopende kilometer of 32 ton/ha. Hierbij dient rekening gehouden te worden dat het een achterstallig beheer van een houtkant betrof. Daarbij werden ook niet alle bomen afgezet teneinde de ingreep niet te drastisch te maken. Bij een regulier beheer van een hout-kant kunnen deze opbrengstgegevens aldus verschillen.
De benodigde voorbehandelingsenergie voor het oogsten en transporteren van de houtsnippers bedraagt 3% ten opzichte van de energie-inhoud van de bekomen houtsnippers in deze case. Indien we de energie-inhoud van de houtsnippers en de benodigde voorbehandelingsenergie in beschouwing nemen wordt er per ton geproduceerde houtsnipper een winst van 0,48 ton CO2 ten opzichte van een fossiele referentieketen met aardgas bekomen. Bij een productie van 1000 ton houtsnippers wordt over de gehele keten een tewerkstelling gerealiseerd van 0,54 VTE.
Met betrekking tot de hoge productiekosten van de houtsnippers kunnen we stellen dat deze te wijten zijn aan de hoge afzetkosten van de kraan met zaagtang en de assistentie met de kettingzaag. Enkele mogelijke oorzaken hiervan zijn:
• De moeilijke omstandigheden van vellen op de schuine taluds van de holle weg.
• Het achterstallig beheer van een houtkant waardoor het grote bomen waren welke eerst moesten worden afgetopt met de kraan en waarna vervolgens de grote kruinen met de kettingzaag moesten onttakt worden. Daarbij werd er redelijk wat tijd gestoken in het verzagen van de stammen en het bij-zagen van de stobben. Gezien het bij oude dikkere bomen vrij delicaat is om deze voldoende vitaal te houden als hakhout, moest het afzetten met de nodige voorzichtigheid gebeuren.
• Na elke werkdag werd de holle weg ‘proper’ achtergelaten gezien de hoge mate van recreatie in de holle weg (wandel- en mountainbikeroute): takken werden met de kraan bij elkaar geharkt en bij op de hopen van het afgezette hout gelegd.
Tevens is te bemerken dat er ook verscheidene voorbereidende kosten zijn aan het afzetten van een houtkant. Voornamelijk het re-gelen van de nodige vergunningen nam veel tijd in beslag. Gezien er verschillende eigenaars waren in dit lijnvormig landschapselement moest er immers met al deze personen de procedure doorlopen worden. Tevens dient er rekening mee gehouden worden dat er nog andere mogelijke voorbereidende kosten zijn zoals bijvoorbeeld het uitvoeren van een exotenbestrijding en het verwijderen van prikkeldraad.
Mogelijk kan bij een houtkant welke niet gelegen is aan een holle weg en waar een regulier onderhoud op wordt uitgevoerd de kost voor oogsten van houtsnippers lager liggen. Om het onderhoud van houtkanten economisch interessanter te maken kan er tevens gekeken worden naar het verder differentiëren van de afzet van houtsnippers, bijvoorbeeld naar kleinere ketels voor warmtetoe-passing. De verkregen prijzen voor afzet van de houtsnippers liggen hier immers een stuk hoger. Echter wordt hier ook een hogere kwaliteit aan de houtsnipper gesteld. Met name het vochtgehalte en de afmetingen van de houtsnippers zijn hier belangrijke factoren en moeten voldoen aan bepaalde normen. Het drogen, tussentijds opslaan en eventuele afzeven zullen hier dan ook voor bijkomende kosten zorgen.
Foto: Eindbeeld van de afgezette houtkant aan de holle weg
| 98
| 99
1. Beschrijving van de uitgangssituatie
5
Deze praktijkcase betreft het uitvoeren van een dunning en het creëren van een corridor in een boscomplex gelegen te Zutendaal.
In deelgebied 1 betreft het een kaalkap van voornamelijk grove den over een oppervlakte van 2,98 hectare voor het creëren van een corridor ten noorden en zuiden van de autosnelweg. Het betreft een spontaan verboste open ruimte in het bos die voorheen onderdeel was van een testbaan voor munitie. Na de aanleg van de autosnelweg E314 kon de schietstand op deze lijn niet meer gebruikt worden. Deze open ruimte is geleidelijk door natuurlijke zaaiing verbost maar werd nooit als bosbestand behandeld. Het gevolg is dat hier nu een zeer dicht gesloten dennenbestand staat met overwegend stammen met geringe omtrek. Het bosbeheer-plan voorziet dat deze ruimte terug bomenvrij moet gemaakt worden om te kunnen dienen als ecologische corridor.
Figuur: Overzicht van de gebieden
Foto: beeld van de te kappen corridor (rechts van de zandweg) in deelgebied 1
Foto: beeld van het te dunnen bestand in deelgebied 2
In deelgebied 2 moest een eerste dunning worden uitgevoerd over een oppervlakte van 10,15 hectare. Deze zuivering bestaat uit de aanleg van een ruimingspiste om de 18 meter waarbij al het dode hout, de kwijnende bomen en de onderdrukte exemplaren in de ruimte tussen de ruimingspistes worden verwijderd. Door deze be-handeling zullen de betere exemplaren meer ruimte krijgen en kan
dit bestand ontwikkelen tot een gezond bosbestand met kwaliteits-vol hout. De westelijke percelen in dit deelgebied bestaan uit voor-namelijk grove den en een kleiner aandeel berk welk ontstaan zijn uit natuurlijke zaaiing na een mislukte herbebossing van 1984. Het bestand staat zeer dicht met veel dood hout en kwijnende bomen door lichtgebrek. De bestanden in het oosten van dit deelgebied bestaan uit corsicaanse den aangeplant in 1984. Verschillende bomen zijn mogelijk dienstig als rondhout en werden als zodanig behandeld en als afzonderlijk sortiment gestapeld.
2. Resultaten van de case
2.1 Beschrijving van de werkwijze van de uitvoerder
De bomen in deelgebied 1 werden afgezet met een harvester ofwel met een feller-buncher. De harvester werd ingezet in de delen waar nog kwaliteitshout uit te halen was. De stammen werden met de harvester verzaagd op de gewenste lengte en vervolgens afgetopt. Het top- en takhout alsook de dunnere stammen werd voor ener-giehout afgevoerd.
De feller-buncher werd ingezet voor stroken met voornamelijk laagwaardig hout. Het hout werd opgeladen en uitgereden door een tractor en uitrijkar. Hierbij werden stapels gemaakt aan de boswegen met enerzijds stamhout voor materiaalproductie en an-derzijds stapels voor energiehout. De stapels energiehout werden verhakseld en rechtstreeks in een container geblazen. Per twee containers werden deze afgevoerd naar een energiecentrale over een afstand van 40 km.
Foto: inzetten van de feller-buncher (links) en de harvester (rechts) voor de kaalkap in de corridor
De bomen in deelgebied 2 werden eveneens afgezet met een har-vester waarbij enkele zagers assisteerden voor moeilijk te bereiken bomen. Eerst werden alle bomen op de ruimingspistes afgezet en
uitgereden. Deze ruimingspistes werden op voorhand aangeduid met een “I”.
VERSLAG PRAKTIJKCASE EERSTE DUNNING EN CREËREN CORRIDOR
| 10
0 | 101
Vervolgens werd vanuit deze ruimingspistes de bomen aan weerszijden selectief afgezet over een afstand van telkens 9 meter. Al het hout werd uitgereden via de ruimingspistes door middel van een forwarder en vervolgens gestapeld in hopen materiaal- en
energiehout. Het energiehout werd verhakseld en afgevoerd per 2 containers naar een energiecentrale over een afstand van 40 km. Het stamhout werd gebruikt voor materiaalproductie.
2.2 Vrijgekomen tonnages hout
Per deelgebied werd telkens bijgehouden hoeveel hout er bij de ingrepen vrij kwam.
Bewerkte opp.(ha)
Afgevoerde hoeveelheid hout (totaal)(ton)
Afgevoerde hoeveelheid hout (totaal)(ton/ha)
Omrekening naar vast volume hout (totaal)(m3/ha)
1. Corridor 2,98 463 155 190
2. Dunning 10,15 914 90 111
Tabel: Gegevens met betrekking tot de totale afgevoerde hoeveelheden
Uitgaande van een volumegewicht van 815 kg per m3 bij 45% vocht voor naaldhout (bron: calculation of parameters and prices of wood fuel assortments, Klima:aktiv, Austrian Energy Agency, 2009) ko-men we uit op een massief volume aan hout van 190 m3 per hectare in de corridor en 111 m3 per hectare bij de dunning.
Het vrijkomende hout uit deze case werd enerzijds geoogst als stamhout voor materiaalproductie en anderzijds als houtsnippers voor energieproductie. Onderstaande tabel geeft deze verdeling weer.
Afgevoerde hoeveelheid stamhout(ton)
Afgevoerde hoeveelheid stamhout(ton/ha)
Afgevoerde hoeveelheid houtsnippers(ton)
Afgevoerde hoeveelheid houtsnippers(ton/ha)
1. Corridor 79 26 384 129
2. Dunning 311 31 604 59
Tabel: Gegevens met betrekking tot de totale afgevoerde hoeveelheden
Op basis van de bekomen cijfergegevens komen we uit op een vo-lume gewicht voor verse houtsnippers van 336 kg per m3 houtsnip-pers.
2.3 Oogstkosten
Tijdens de werken werden alle werkuren van personen en machines bijgehouden per deelgebied. Aan de hand van onderstaande geraamde uurkosten (incl. brandstofkosten, excl. BTW) werden de oogstkosten berekend:
• Kettingzaag 35 €/u• Feller buncher 80 €/u • Harvester 120 €/u• Uitrijkar/forwarder 50 €/u• Tractor met hakselaar 175 €/u• Wegtransport houtsnippers 60 €/u• Wegtransport stamhout 75 €/u
Op basis van de gewerkte uren, de uurkosten, de bewerkte opper-vlakte en de afgevoerde tonnages werden de onderstaande kosten bekomen. Om ook de vertaalslag naar energieproductie te maken, werden de kosten voor oogst en transport per energie-inhoud van de houtsnippers berekend. Voor de berekening werd gerekend met 2,5 kwh/kg als energie-inhoud van hout met een vochtgehalte van 45%.
2.3.1 Oogstkosten corridor
Volgende kosten werden bekomen voor het uitvoeren van de wer-ken in de corridor.
| 10
2 | 103
Harvester Feller buncher
Uitrijkar / Forwarder
Tractor met hakselaar
Transport hout-snippers
Transport stamhout
Totaal
€/ha € 1.530 € 389 € 1.061 € 793 € 1.394 € 195 € 5.363
€/ton stamhout € 9,86 - € 6,84 - - € 7,39 € 24,08
€/ton houtsnipper € 9,86 € 3,02 € 6,84 € 6,15 € 10,82 - € 36,69
€/MWh houtsnipper € 3,94 € 1,21 € 2,73 € 2,46 € 4,33 - € 14,67
Tabel: Gegevens met betrekking tot de oogstkosten in de corridor
Er wordt een totale kost bekomen van 37 € per ton houtsnippers geleverd aan de energiecentrale en voor het stamhout een kost van
24 € per ton. Onderstaande tabel geeft een inzicht in de productivi-teit van elke werkstap.
Afzetten(ton/u)
Concentreren/ uitrijden(ton/u)
Verhakselen(ton/u)
Transporteren(ton/u)
8,34 7,31 28,44 5,54
Tabel: Gegevens met betrekking tot de productiviteit bij oogsten van de houtsnippers in de dunning
2.3.2 Oogstkosten dunning
Voor het oogsten van het hout in de te dunnen bestanden werden onderstaande kosten bekomen.
Ketting-zaag Harvester Uitrijkar / Forwarder
Tractor met hakselaar
Transport hout-snippers
Transport stamhout
Totaal
€/ha € 331 € 1.283 € 432 € 379 € 597 € 214 € 3.237
€/ton stam-hout
€ 3,67 € 14,24 € 4,80 - - € 7,00 € 29,71
€/ton houts-nipper
€ 3,67 € 14,24 € 4,80 € 6,38 € 10,04 - € 39,13
€/MWh houts-nipper
€ 1,47 € 5,70 € 1,92 € 2,55 € 4,02 - € 15,65
Tabel: Gegevens met betrekking tot de oogstkosten in de dunningen
Er wordt een totale kost bekomen van 39 € per ton houtsnipper geleverd aan de energiecentrale voor het oogsten van de houtsnip-pers. Daarnaast werd voor het stamhout een productiekost van 30
€/ton bekomen. Volgende tabel geeft een inzicht in de productivi-teit van elke werkstap.
Afzetten(ton/u)
Concentreren/ uitrijden(ton/u)
Verhakselen(ton/u)
Transporteren(ton/u)
4,47 10,42 27,44 5,98
Tabel: Gegevens met betrekking tot de productiviteit bij oogsten van de houtsnippers in de dunning
De energiecentrale waar de houtsnippers naar werden afgevoerd lag op 40 km. Bij een afstand van 80 km heen en terug naar de energiecentrale komt dit uit op een prijs van 0,09 euro per ton per km.
2.4 CO2 en energiebalans
Tijdens de werken werden de totale brandstofverbruiken van elke
machine genoteerd. In onderstaande tabel worden de verbruikte liters brandstof per machine uitgezet ten opzichte van de totale gewerkte uren en ten opzichte van de totale geproduceerde ton-nages verse houtsnippers.Op basis van de aanname dat een liter fossiele brandstof 2,5 kg CO2
genereert werd een totale uitstoot van 17 kg per ton geproduceerde houtsnipper bekomen.
Harvester Feller buncher Uitrijkar / For-warder
Tractor met hakselaar
Transport hout-snippers
TOTAAL
Brandstofverbruik (liter/ton verse houtsnipper)
1,16 0,49 1,17 1,34 2,76 6,92
CO2-uitstoot (kg/ton verse houtsnipper)
2,89 1,24 2,92 3,35 6,90 17,30
Tabel: Brandstofverbruik en CO2-balans bij oogsten in de dunning
Ketting-zaag Harvester Uitrijkar / For-warder
Tractor met hakselaar
Transport hout-snippers
TOTAAL
Brandstofverbruik (liter/ton verse hout-snipper)
0,04 0,96 1,02 2,09 3,04 7,15
CO2-uitstoot (kg/ton verse houts-nipper)
0,11 2,39 2,56 5,23 7,60 17,89
Tabel: Brandstofverbruik en CO2-balans bij oogsten in de corridor
| 10
4 | 105
3. Conclusies praktijkcase
Als uiteindelijke resultaat en balans naar CO2-winst (ten opzichte van een fossiele referentieketen met aardgas) bekomen we onder-staande tabel.
Uitganspunten voor deze berekening:• een rendement van 30% voor elektriciteitsopwekking,• een rendement van 90% bij thermische opwekking, • een energie-inhoud van 9 Kwh per liter fossiele brandstof, • een energie-inhoud voor 1 ton olie equivalent van 11,63 MWh
• een verhouding van 1 ton olie equivalent = 7,33 vaten olie equivalent
• een verhouding van 1 ton olie equivalent = 1.110 m3 aardgas• een CO2 productie voor aardgas van 56 kg/GJ• een totaal aantal arbeidsuren van 1750 voor 1 VTE per jaar
Resultaat Eenheid
Totaal afgevoerd stamhout 389 ton
Totaal afgevoerde verse houtsnippers 988 ton
Productie hout per hectare 105 ton/ha
Kostprijs houtsnippers 39 €/ton
Energie-inhoud verse houtsnippers (45% vocht) 2.469 MWh
Elektriciteitsproductie bij 30% rendement 741 MWh
Warmteproductie bij 90% rendement 2.222 MWh
Voorbehandelingsenergie (oogst & transport) 63 MWh
Verhouding energie voorbehandeling tov energie-inhoud hout 3 %
Energiewinst bij productie warmte 2.159 MWh
Energiewinst bij productie warmte in ton olie equivalenten 186 t.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in vaten ruwe olie 1.361 b.o.e.
Energiewinst in volume aardgas 206.087 m3
Totaal geproduceerde CO2 (oogst & transport) 17,09 ton
CO2-uitstoot (bij aardgasverbranding) 497,74 ton
CO2-winst 480,65 ton
CO2-winst per ton geproduceerde houtsnipper 0,49 ton
VTE per 1000 ton geproduceerde houtsnippers 0,29 VTE
In totaal werd een opbrengst aan hout verkregen van 105 ton per hectare in deze case. Vanuit de kaalkap in de corridor kwam er 155 ton per hectare vrij en vanuit de dunning 90 ton per hectare. Een deel van het hout werd als stammen afgezet voor de materiaalpro-ductie en een deel als houtsnippers voor energieproductie.
De benodigde voorbehandelingsenergie voor het oogsten en transporteren van de houtsnippers bedraagt 3% ten opzichte van
de energie-inhoud van de bekomen houtsnippers in deze case. Indien we de energie-inhoud van de houtsnippers en de benodigde voorbehandelingsenergie in beschouwing nemen wordt er per ton geproduceerde houtsnipper een winst van 0,49 ton CO2 ten opzichte van een fossiele referentieketen met aardgas bekomen. Bij een productie van 1000 ton houtsnippers wordt over de gehele keten een tewerkstelling gerealiseerd van 0,29 VTE.
Foto: Eindbeeld van de open gekapte corridor in deelgebied 1
Foto: Eindbeeld van het gedunde bosbestand in deelgebied 2
| 10
6 | 107
1. Beschrijving van de uitgangssituatie
6
Deze praktijkcase betreft het kappen en afvoeren van houtopslag op een slibstort te Ham over een oppervlakte van 5,26 hectare. Het is de bedoeling dit slibstort in te richten als industriezone. Hiertoe dient men het slib af te graven en naar een ander depot te worden gebracht. Alvorens dit kan gebeuren moet de spontane verbossing op het betreffende perceel worden verwijderd.
Het initieel idee was om deze houtopslag onder te frezen en samen met het slib af te voeren naar een nabijgelegen depot. Hiervoor werden de kosten voor het afzetten en onderfrezen geraamd op 1.500 tot 2.000 euro per hectare. Met deze praktijkcase wilde het project nagaan wat het alternatief voor dit frezen zou kosten: met name het kappen en afvoeren van de aanwezige houtopslag naar een energiecentrale.
Figuur: Plan van het te kappen slibstort (aangeduid in het rood)
Het terrein was zwaar geaccidenteerd met verschillende open plekken. De spontane verbossing welke moest worden afgezet bestond voornamelijk uit wilg, els en berk.
2. Resultaten van de case
2.1 Beschrijving van de werkwijze van de uitvoerder
De bomen werden afgezet door enkele arbeiders met kettingzaag. Het afgezette hout werd voorgeconcentreerd door een tractor
met uitrijkar en een kraan. Eens al het hout op hopen lag werd het verkleind door een tractor met hakselaar. Per container van elk 32 m3 werden de houtsnippers met de tractor afgevoerd naar de energiecentrale te Ham (0,5 km enkel).
Foto: beeld van het verhakselen en transporteren per tractor
2.2 Vrijgekomen tonnages houtsnippers
Bewerkte oppervlakte(ha)
Afgevoerde houtsnippers(ton)
Aantal containers(stuks)
Afgevoerde houtsnipperston/ha)
Afgevoerde houtsnippers(m3/ha)
Omrekening naar vast volume hout(m3/ha)
5,26 144 13,5 27 82 31
Tabel: Gegevens met betrekking tot de afgevoerde hoeveelheden
Op basis van de bekomen cijfergegevens komen we uit op een volume gewicht voor verse houtsnippers met een vochtgehalte tussen de 40 en 50% van 334 kg per m3 houtsnippers.
Op basis van de afgevoerde tonnages hout uit de weegbruguit-treksels en het volumegewicht aan hout werd het afgevoerd vast
volume hout berekend. Uitgaande van een volumegewicht van 875 kg per m3 bij 45% vocht voor een mix aan wilg, berk en els (bron: calculation of parameters and prices of wood fuel assortments, Klima:aktiv, Austrian Energy Agency, 2009) komen we uit op een massief volume aan hout van 31 m3 per hectare.
VERSLAG PRAKTIJKCASE HOUTOPSLAG SLIBSTORT
| 10
8 | 109
Uitgaande van het berekende vast volume hout en het afgevoerde volume houtsnippers komen we uit op een omrekeningsfactor van vast volume hout naar los volume houtsnippers van 2,62. In Oosten-rijkse literatuur wordt melding gedaan van een omrekeningsfactor van 2,5 bij G30 houtsnippers en 3,03 bij grotere G50 houtsnippers.
2.3 Oogstkosten
Tijdens de werken werden alle werkuren van personen en machi-nes bijgehouden per deelgebied. Aan de hand van onderstaande geraamde uurkosten (incl. brandstofkosten, excl. BTW) werden de oogstkosten berekend:
• kettingzaag 35 €/u• kraan 60 €/u• uitrijtractor 50 €/u• tractor met hakselaar 175 €/u• laadtractor met carrier 50 €/u
Op basis van de gewerkte uren, de uurkosten, de bewerkte opper-vlakte en de afgevoerde tonnages werden de onderstaande kosten bekomen. Om ook de vertaalslag naar energieproductie te maken, werden de kosten voor oogst en transport per energie-inhoud van de houtsnippers berekend. Voor de berekening werd gerekend met 2,5 kwh/kg als energie-inhoud van hout met een vochtgehalte van 45%.
Kettingzaag Kraan Uitrijwagen Tractor met hakselaar
Transport met tractor
Totaal
€/ha € 1.224 € 143 € 231 € 316 € 176 € 2.089
€/ton € 44,58 € 5,19 € 8,39 € 11,51 € 6,40 € 76,08
€/MWh € 17,83 € 2,08 € 3,36 € 4,60 € 2,56 € 30,43
Er wordt een totale kost bekomen van 76 € per ton geleverd aan de energiecentrale. Voornamelijk de kosten voor het afzetten van het hout met de kettingzaag wegen door in de totale oogstkost. Dit is te wijten aan de moeilijke omstandigheden van vellen op het zwaar geaccidenteerd terrein en het lage volume hout per hectare. Gezien de energiecentrale vlakbij gelegen was, werden de contai-ners getransporteerd met de tractor. Onderstaande tabel geeft een inzicht in de productiviteit van elke werkstap.
Afzetten(ton/u)
Concen-treren/ uitrijden(ton/u)
Tractor met hakselaar(ton/u)
Transporteren(ton/u)
0,79 3,93 15,21 7,81
De energiecentrale waar de houtsnippers naar werden afgevoerd lag op 0,5 km van het slibstort. Bij een afstand van 1 km heen en terug naar de energiecentrale komt dit uit op een prijs van 6,40 euro per ton per km. Deze hogere prijs is vermoedelijk te wijten aan de wachttijden van de tractor aan de hakselaar.
Foto: beeld van het verhakselen rechtstreeks in de container van de wachtende tractor
2.4 CO2 en energiebalans
Tijdens de werken werden het brandstofverbruik van elke machine genoteerd. In onderstaande tabel worden de verbruikte lit-ers brandstof per machine uitgezet ten opzichte van de totale gewerkte uren en ten opzichte van de totale geproduceerde
tonnages verse houtsnippers. Op basis van de aanname dat een liter fossiele brandstof 2,5 kg CO2 genereert werd een totale uit-stoot van 19,03 kg per ton geproduceerde houtsnipper bekomen.
Kettingzaag Kraan Uitrijwagen Tractor met hakselaar
Transport met tractor
Totaal
Brandstofverbruik (liter/ton verse houtsnipper)
0,08 1,07 2,82 1,81 1,84 7,61
CO2-uitstoot (kg/ton verse houtsnipper)
0,19 2,67 7,05 4,52 4,59 19,03
3. Conclusies praktijkcase
Als uiteindelijke resultaat naar kosten, tewerkstelling en CO2-winst (ten opzichte van een fossiele referentieketen met aardgas) beko-men we onderstaande tabel.
Uitganspunten voor deze berekening:• een rendement van 30% voor elektriciteitsopwekking,• een rendement van 90% bij thermische opwekking,
• een energie-inhoud van 9 Kwh per liter fossiele brandstof, • een energie-inhoud voor 1 ton olie equivalent van 11,63 MWh • een verhouding van 1 ton olie equivalent = 7,33 vaten olie
equivalent• een verhouding van 1 ton olie equivalent = 1.110 m3 aardgas• een CO2 productie voor aardgas van 56 kg/GJ• een totaal aantal arbeidsuren van 1750 voor 1 VTE per jaar
Resultaat slibstort Eenheid
Totaal afgevoerde verse houtsnippers 144 ton
Productie houtsnippers per hectare 27 ton/ha
Kostprijs houtsnippers 76 €/ton
Energie-inhoud verse houtsnippers (45% vocht) 361 MWh
Elektriciteitsproductie bij 30% rendement 108 MWh
Warmteproductie bij 90% rendement 325 MWh
Voorbehandelingsenergie (oogst & transport) 10 MWh
Verhouding energie voorbehandeling tov energie-inhoud hout 3 %
Energiewinst bij productie warmte 315 MWh
Energiewinst bij productie warmte in ton olie equivalenten 27 t.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in vaten ruwe olie 199 b.o.e.
Energiewinst in volume aardgas 30.078 m3
Totaal geproduceerde CO2 (oogst & transport) 2,75 ton
CO2-uitstoot (bij aardgasverbranding) 72,81 ton
CO2-winst 70,06 ton
CO2-winst per ton geproduceerde houtsnipper 0,48 ton
VTE per 1000 ton geproduceerde houtsnippers 0,98 VTE
In totaal werd een opbrengst aan hout verkregen van 27 ton/ha. De benodigde voorbehandelingsenergie voor het oogsten en transporteren van de houtsnippers bedraagt 3% ten opzichte van de energie-inhoud van de bekomen houtsnippers in deze case. Indien we de energie-inhoud van de houtsnippers en de benodigde voorbehandelingsenergie in beschouwing nemen wordt er per ton geproduceerde houtsnipper een winst van 0,48 ton CO2 ten opzichte van een fossiele referentieketen met aardgas bekomen. Bij een productie van 1000 ton houtsnippers wordt over de gehele keten een tewerkstelling gerealiseerd van 0,98 VTE.Ten opzichte van de initiële insteek waarbij het onderfrezen geraamd werd op 1.500 à 2.000 € per hectare kan gesteld worden
dat het kappen en afvoeren van hout als een interessant alternatief kan worden aanzien. De kosten voor het kappen en afvoeren van het hout liggen immers op 2.089 € per hectare. Gezien hier het hout echter, in tegenstelling tot het onderfrezen, nog een nuttig gebruik krijgt is er ook sprake van een opbrengst. Indien we met een opbrengst van 25 €/ton rekenen, bekomen we een uiteindelijke kostprijs van 1.403 € per hectare. De kosten liggen dus lager dan de geraamde kosten voor het onderfrezen. Tevens krijgt het hout nog een nuttig gebruik als duurzame energie en wordt het afgraven en transporteren van het slib gemakkelijker gezien er geen houtige stukken meer tussen zitten.
| 11
0 | 111
1. Beschrijving van de uitgangssituatie
7
Deze praktijkcase betreft het bestrijden van Amerikaanse vogelk-ers (Prunus serotina) te Hechtel-Eksel op een oppervlakte van
2,50 hectare waarbij het vrijgekomen hout werd afgevoerd voor de productie van duurzame energie.
Foto: luchtfoto van het betreffende bestand waar serotinabestrijding werd uitgevoerd
Het betrof een eerste hoofdbehandeling waarbij alle bomen en struiken Amerikaanse vogelkers werden afgezet en waarvan nadien de stobben behandeld werden zodat deze niet meer uitgroe-ien. Zaailingen van serotina werden in de mate van het mogelijke manueel uitgetrokken.
Het betreffende bosbestand bestaat uit een bovenetage aan den-nen met daaronder een overwoekering aan Amerikaanse vogelkers. Door het dichte scherm van serotina krijgen inheemse soorten geen kansen meer om verder uit te groeien. In een later stadium is het de bedoeling dat er in dit bosbestand een dunning zal worden
uitgevoerd. Hierdoor kunnen de bomen in de bovenetage verder doorgroeien en zal er meer licht tot in de onderetage van het bestand toetreden.
Alvorens een dunning te kunnen uitvoeren in dit bosbestand is een bestrijding van Amerikaanse vogelkers aangewezen. Enerzijds zal de exploitatie eenvoudiger kunnen verlopen door de verbeterde toegankelijkheid in het bestand, het betere overzicht inzake de te vellen bomen en de makkelijkere aanleg van ruimingspistes doorheen het bestand. Door de bestrijding voor de dunning uit te voeren zal anderzijds ook het scherm van Amerikaanse vogelkers
doorbroken worden en zullen de inheemse bomen en struiken in de onderetage meer licht krijgen om verder uit te groeien. De groei van deze inheemse soorten zal vervolgens de heropkomst van Amerikaanse vogelkers verder onderdrukken, hetgeen op langere
termijn de beste kansen biedt tegen een heroverwoekering van Amerikaanse vogelkers. Indien de Amerikaanse vogelkers hier niet op voorhand bestreden zou worden, zou de dunning voor een ver-dere overwoekering van Amerikaanse vogelkers gezorgd hebben.
Foto’s: een beeld van het te behandelen perceel overwoekerd door Amerikaanse vogelkers (links) en het beeld na uitvoering van de ingreep (rechts)
De leeftijdsklasse van de bovenetage dennen in dit bestand be-draagt 62 jaar. Er staat een stamsgewijze menging van 90% grove den en 10% Corsicaanse den met een sluitingsgraad boven de 75%. In de tussenetage op 8 meter is er een scherm van Amerikaanse
vogelkers met een sluitingsgraad van 75%. De onderetage bestaat uit een menging van zomereik, berk, lijsterbes, hulst, Amerikaanse vogelkers en spork. Het terrein heeft een vlakke zandbodem met weinig tot geen obstakels.
Stamtal zaailingen /ha(hoogte 0 tot 200 cm)
Stamtal struiklaag /ha (hoogte 200 tot 800 cm)
Stamtal boomlaag /ha (hoogte >800cm)
1498 336 280
Bij het bestrijden van Amerikaanse vogelkers is het momenteel courant dat het vrijkomende hout wordt gestapeld in het bestand op hopen of rillen en dit dus ter plaatse blijft. Met deze praktijk-case wilden we nagaan of het de moeite loont om het vrijkomende hout uit het bos te halen, dit te verhakselen en af te voeren voor energieproductie. Dit heeft als voordeel dat de nabehandeling en nazorg makkelijker kunnen worden uitgevoerd gezien er geen achterblijvend hout in het bestand blijft alsook dat er laag kwalitatief hout vrijkomt voor duurzame energie. De bijkomende arbeidsgangen om het hout te verwijderen hebben dan weer als nadeel dat er extra kosten mee gepaard gaan en er mogelijk bijkomende verstoring in het bestand door machines wordt veroorzaakt. Deze case moet meer inzicht geven in de meerkosten en de eventuele opbrengsten met het afvoeren van houtsnippers uit de bestrijding van Amerikaanse vogelkers.
Bij het afzetten van de Amerikaanse vogelkers binnen deze prak-tijkcase moesten ook alle gevaarlijke bomen verwijderd worden. Tevens mochten alle inheemse onderdrukte struiken worden afgezet. Deze werden echter niet behandeld zodat ze terug zouden uitschieten. Alle inlandse bomen en struiken met gekleurde stip moesten behouden worden en zullen fungeren als zaadbomen voor verdere verspreiding.
Foto: de te behouden inheemse soorten werden aangeduid met een oranje stip
VERSLAG PRAKTIJKCASE SEROTINABESTRIJDING SPIEKELSPADE
| 11
2 | 113
2. Resultaten van de case
2.1 Beschrijving van de werkwijze van de uitvoerder
De bestrijding werd uitgevoerd door een ploeg arbeiders in kader van sociale tewerkstelling. Een deel van de arbeiders begon met het afzetten van de bomen en struiken Amerikaanse vogelkers met een bosmaaier voorzien van een zaagblad. Dikkere bomen werden afgezet met de kettingzaag en in hanteerbare stukken verzaagd van circa 1m20. Eén persoon volgde om de stobben van de afgezette Amerikaanse vogelkers met een manueel sproeitoestel in te spuiten of in te smeren met een kwast. Een ander deel van de
arbeiders sleepten alle bomen en struiken naar de rand van het gebied of naar de boswegen welke doorheen het perceel liepen.
Nadat het gehele terrein was behandeld en alle hout op hopen werd gelegd aan de randen van het bestand, werd door middel van een kleine, manueel gevoede, hakselaar het hout verkleind. De dikke stukken die niet door deze hakselaar konden worden ver-kleind, werden in hun geheel naar de energiecentrale gevoerd. De volle containers (10m3) werden per tractor naar de energiecentrale gereden (20,4 km enkel).
De inheemse bomen en struiken die zijn blijven staan of werden afgezet maar niet werden behandeld, kunnen nu met de extra lichtinval verder uitgroeien en zich verspreiden zodat een gemengd inheems bosbestand bekomen wordt
waarbij de Amerikaans vogelkers minder kansen krijgt om nog te overwoekeren.
2.2 Vrijgekomen tonnages houtsnippers
De afgevoerde tonnages hout werden aan de hand van de weegbrug aan de energiecentrale bijgehouden. Op basis van deze gegevens en de bewerkte oppervlakte werd de productie van houtsnippers verkregen in tonnages per hectare.
In totaal werd er over de 2,50 hectare aan vogelkers bestrijding
op Spiekelspade een 74,38 ton aan houtsnippers afgevoerd. Op basis van het aantal containers en de volume-inhoud ervan (10m3) komt dit overeen met een totaal van circa 240 m3 houtsnippers. Uitgerekend per hectare geeft dit een opbrengst aan houtsnippers van 29,75 ton of 96 m3 houtsnippers. Op basis van de bekomen cijfergegevens komen we uit op een volume gewicht voor verse houtsnippers met een vochtgehalte tussen de 40 en 50% van 310 kg per m3 houtsnippers.
Bewerkte oppervlakte(ha)
Afgevoerde houtsnippers(ton)
Afgevoerde houtsnippers(ton/ha)
Aantal containers(stuks)
Afgevoerde hoeveelheid houtsnippers(m3)
Afgevoerde houtsnippers(m3/ha)
Omrekening naar vast volume hout(m3/ha)
2,50 74,38 29,75 24,00 240,00 96,00 37,19
Tabel: Gegevens met betrekking tot de afgevoerde hoeveelheden
Uitgaande van een volumegewicht van Amerikaanse vogelkers van 800kg/m3 bij 45% vochtgehalte en een tonnage van 29,75 ton per hectare bekomen we een vast volume hout van 37 m3 per hectare. Dit geeft een omrekeningsfactor van vast volume hout naar los volume houtsnippers van 2,58. In Oostenrijkse literatuur wordt melding gedaan van een omrekeningsfactor van 2,5 bij G30 houtsnippers en 3,03 bij grotere G50 houtsnippers.
2.3 Oogstkosten
Tijdens de werken werden alle werkuren van personen en machines bijgehouden per deelgebied. Aan de hand van onderstaande geraamde uurkosten (incl. brandstofkosten, excl. BTW) werden de oogstkosten berekend. Gezien het sociale tewerkstelling betreft werd gerekend met lagere uurkosten voor arbeid:
• Arbeider met kettingzaag/bosmaaier 19 €/u• Arbeider voor ondersteunende werken 17 €/u• Tractor met manueel gevoede hakselaar 75 €/u• Transport per tractor 35 €/u
Op basis van de gewerkte uren, de uurkosten, de bewerkte op-pervlakte en de afgevoerde tonnages werden onderstaande kosten bekomen. Om ook de vertaalslag naar energieproductie te maken, werden de kosten voor oogst en transport per energie-inhoud van de houtsnippers berekend. Voor de berekening werd gerekend met 2,5 kwh/kg als energie-inhoud van hout met een vochtgehalte van 45%.
Kettingzaag & bosmaaier
Ondersteunende arbeid
Tractor met hak-selaar
Wegtransport met tractor
Totale kost oogst & transport
€/ha 1.520,00 5.222,40 2.160,00 672,00 9.574,40
€/ton 51,09 175,53 72,60 22,59 321,81
€/MWh 20,44 70,21 29,04 9,03 128,72
De kosten voor de ondersteunende arbeidsuren bestaan voor-namelijk uit het uitslepen van het hout naar de rand van het bosbestand, het laden van het dikkere hout en het manueel voeden van de hakselaar.
De oogstkosten voor houtsnippers uit de bestrijding van Ameri-kaanse vogelkers zijn bij deze case zeer hoog. De meerkost die het
uitslepen, verhakselen en transporteren met zich meebrengen zijn veel te hoog ten opzichte van de waarde aan houtsnippers die het oplevert. Tevens zorgt het transport door tractor met kleine container van 10 m3 voor zeer hoge transportkosten. De afstand om de houtsnippers te transporteren bedroeg 20,4 km. Bij een afstand van 40,8 km heen en terug komt dit uit op een prijs van 0,55 €/ton/km.
| 11
4 | 115
Gezien het lage volume en de hoge mate van manuele arbeid ligt de productiviteit in deze case zeer laag, hetgeen ook naar voren komt in onderstaande tabel.
Afzetten(ton/u)
Onder-steunende arbeid (ton/u)
Verhakselen(ton/u)
Transporteren(ton/u)
0,37 0,10 1,03 1,55
2.4 CO2 en energiebalans
Tijdens de werken werden ook het brandstofverbruik van alle machines genoteerd. In onderstaande tabel worden de verbruikte liters fossiele brandstof per machine uitgezet ten opzichte van de totale geproduceerde tonnages verse houtsnippers. Op basis van de aanname dat een liter fossiele brandstof 2,5 kg CO2 genereert werd een totale uitstoot van 20,67 kg per ton geproduceerde houts-nipper bekomen.
Kettingzaag & bosmaaier
Tractor met hakselaar Wegtransport met tractor
Totaal oogst en transport
Brandstofverbruik (liter/ton verse houtsnipper)
0,56 4,62 3,08 8,27
CO2-uitstoot (kg/ton verse houtsnipper)
1,41 11,56 7,70 20,67
3. Conclusies praktijkcase
Als uiteindelijke resultaat van de bestrijding van Amerikaanse vogelkers op een oppervlakte van 2,50 hectare in “Spiekelspade” te
Hechtel-Eksel bekomen we onderstaande cijfers.
Uitganspunten voor deze berekening:• een rendement van 33% voor elektriciteitsopwekking, • een energie-inhoud van 9 Kwh per liter fossiele brandstof, • een energie-inhoud voor 1 ton olie equivalent van 11,63 MWh • een verhouding van 1 ton olie equivalent = 7,33 vaten olie
equivalent
• een verhouding van 1 ton olie equivalent = 1.110 m3 aardgas• een CO2 productie voor aardgas van 56 kg/GJ• een totaal aantal arbeidsuren van 1750 voor 1 VTE per jaar
Resultaat Spiekelspade Eenheid
Totaal afgevoerde verse houtsnippers 74 ton
Productie houtsnippers per hectare 30 ton/ha
Kostprijs houtsnippers 322 €/ton
Energie-inhoud verse houtsnippers (45% vocht) 186 MWh
Elektriciteitsproductie bij 30% rendement 56 MWh
Warmteproductie bij 90% rendement 167 MWh
Voorbehandelingsenergie (oogst & transport) 6 MWh
Verhouding energie voorbehandeling tov energie-inhoud hout 3 %
Energiewinst bij productie warmte 162 MWh
Energiewinst bij productie warmte in ton olie equivalenten 14 t.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in vaten ruwe olie 102 b.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in volume aardgas 15.442 m3
Totaal geproduceerde CO2 (oogst & transport) 1,54 ton
CO2 uitstoot (bij aardgasverbranding) 37,49 ton
CO2-winst 35,95 ton
CO2-winst per ton geproduceerde houtsnipper 0,48 ton
VTE per 1000 ton geproduceerde houtsnippers 8,36 VTE
In totaal werd een opbrengst van 30 ton hout per hectare bekomen in deze case. De benodigde voorbehandelingsenergie voor het oogsten en transporteren van de houtsnippers bedraagt 3% ten opzichte van de energie-inhoud van de bekomen houtsnippers in deze case. Indien we de energie-inhoud van de houtsnippers en de benodigde voorbehandelingsenergie in beschouwing nemen wordt er per ton geproduceerde houtsnipper een winst van 0,48
ton CO2 ten opzichte van een fossiele referentieketen met aardgas bekomen. Bij een productie van 1000 ton houtsnippers wordt over de gehele keten een tewerkstelling gerealiseerd van 8,36 VTE.
De kosten voor het gebruik van het hout bij de bestrijding van Amerikaanse vogelkers ten behoeve van duurzame energie vallen hoog uit in deze case. Directe afvoer van het hout uit de seroti-
| 11
6
8 Verslag praktijkcase serotinabestrijding Vlasmerheiken
nabestrijding in de vorm van houtsnippers naar een energiecen-trale lijkt echter vooralsnog niet economisch haalbaar vanuit deze case. Het volume aan vrijkomende hout is veel te laag ten opzichte van de hoge oogstkosten. Bij het bestrijden van de Amerikaanse vogelkers lijkt het op hopen of rillen leggen dan ook voorlopig de meest aangewezen maatregel. Lokaal kan er samengewerkt worden met particulieren waarbij de serotinabestrijding wordt uit-gevoerd in ruil voor het brandhout. Dit is om diverse redenen echter niet altijd mogelijk. Er zijn ook nog enkele aanpassingen door te vo-eren waardoor mogelijk een lagere oogstkost per ton bekomen kan worden. Uiteraard moet het volume aan hout in eerste instantie al voldoende groot zijn gezien de vaste aan- en afvoerkosten van het nodige materieel.
Zo kan er gedacht worden aan volgende optimalisaties:- Machinaal verzamelen van het hout in plaats van het manueel uitslepen. Dit is echter echter niet altijd mogelijk gezien de beperkte manoeuvreerruimte in een bosbestand. Het machinaal verzamelen heeft als nadeel dat dit schade aan bomen kan veroorzaken en er extra bodemverdichting zal optreden. Tevens is het machinaal uitrijden economisch niet aangewezen indien het allemaal vrij klein en dun hout betreft. - Indien wordt gewerkt volgens de methode van het uittrekken van Amerikaanse vogelkers door middel van
een kleine kraan, kan deze het dikke hout al enigszins in eenzelfde werkgang concentreren door het op hopen of rillen te leggen in het bos. Hierdoor zal vervolgens tijd worden bespaard bij het uitrijden.- Inzetten van een grote hakselaar welke wordt gevoed met een kraan. De verhoogde doorvoercapaciteit zal de verkleiningskosten per ton doen dalen alsook de arbeidsuren voor het arbeidsintensieve manueel voeren van de hakselaar tot nul herleiden. Dit vraagt echter wel een verhoogd concentreren van het hout op stapelplaatsen alvorens het te verhakselen. Bij voorkeur zijn dit zo weinig mogelijk stapelplaatsen indien het een weinig mobiele hakselaar betreft zodat deze volcontinu kan doorwerken. - Het wegtransport uitvoeren met een vrachtwagen en containers. Dit zal het transport optimaliseren gezien het grotere volume per vracht (bv. 2 x 30m3) en de hogere snelheid van een vrachtwagen ten opzichte van een kleine tractor met container (1 x 10m3).- De afvoer van de hopen Amerikaanse vogelkers uitvoeren bij een daaropvolgende ingreep, bijvoorbeeld indien bij een eventuele daaropvolgende dunning het tak- en tophout ook moet worden opgeruimd. Bij dergelijke afvoer van tak- en tophout moet uiteraard steeds rekening gehouden een duurzaam bosbeheer inzake voldoende dood hout en een goede nutriëntenbalans.
1. Beschrijving van de uitgangssituatie
| 117
Deze praktijkcase betreft het bestrijden van Amerikaanse vogelk-ers (Prunus serotina) te Vlasmerheiken in Hechtel-Eksel over een oppervlakte van 10,08 hectare waarbij het vrijgekomen hout werd
afgevoerd voor de productie van duurzame energie. Deze case is een vervolg op de eerder uitgevoerde case te Spiekelspade, eve-neens te Hechtel-Eksel, met enkele aanpassingen in de oogstketen.
Foto: luchtfoto van het betreffende bestand (10,08 ha) waar de serotinabestrijding werd uitgevoerd. Het afgezette hout werd verzameld op 2 stapelplaatsen waar het nadien verkleind werd.
Het betrof een eerste hoofdbehandeling waarbij alle bomen en struiken Amerikaanse vogelkers werden afgezet en waarvan nadien de stobben behandeld werden zodat deze niet meer uitgroe-ien. Zaailingen van serotina werden in de mate van het mogelijke manueel uitgetrokken.
Het betreffende bosbestand bestond uit een bovenetage aan den-nen met daaronder een overwoekering aan Amerikaanse vogelkers. Door het dichte scherm van serotina krijgen inheemse soorten geen kansen meer om verder uit te groeien.
| 11
8 | 119
2. Resultaten van de case
2.1 Beschrijving van de werkwijze van de uitvoerder
De bestrijding werd uitgevoerd door een ploeg arbeiders in kader van sociale tewerkstelling. Een deel van de arbeiders zette de bomen en struiken Amerikaanse vogelkers met een bosmaaier af. Dikkere bomen werden afgezet met de kettingzaag en in hanteerbare stuk-ken verzaagd van circa 1m20. Eén persoon volgde om de stobben van de afgezette Amerikaanse vogelkers met een manueel sproeitoestel in te spuiten of in te smeren met een kwast. Een ander deel van de arbeiders sleepten alle bomen en struiken naar de boswegen welke doorheen het perceel liepen. Tot dit punt werd aldus dezelfde werk-wijze gevolgd als de eerdere case te Spiekelspade.
Nadat het hout werd uitgesleept naar de randen van de bestanden, werd het door middel van een tractor met uitrijkar geconcentreerd op twee stapelplaatsen. Hier werd het hout verkleind door een shredder welke gevoed werd door een kraan. Het eindproduct, de houtshred heeft een meer vezelige structuur zonder constante maatvoering ten opzichte van een houtsnipper. De volle containers (30m3) werden gedeeltelijk per tractor (1 container) en gedeeltelijk per vrachtwagen (2 containers) naar de energiecentrale gereden (22 km enkel).
2.2 Vrijgekomen tonnages houtsnippers
De afgevoerde tonnages hout werden aan de hand van de weegbrug aan de energiecentrale bijgehouden. Op basis van deze gegevens en de bewerkte oppervlakte werd de productie van houtshreds verkregen in tonnages per hectare.
In totaal werd er over de 10,08 hectare aan vogelkers bestrijding
op Spiekelspade 244 ton aan houtshreds afgevoerd. Op basis van het aantal containers en de volume-inhoud ervan (30m3) komt dit overeen met een totaal van circa 1230 m3 houtshreds. Uitgerekend per hectare geeft dit een opbrengst aan houtsnippers van 24 ton of 122m3 houtshreds. Op basis van de bekomen cijfergegevens komen we uit op een volume gewicht voor verse houtshreds met een vochtgehalte tussen de 40 en 50% van 198 kg per m3 houtshreds.
Bewerkte oppervlakte(ha)
Afgevoerde houtshreds(ton)
Afgevoerde houtshreds per hectare(ton/ha)
Aantal containers(stuks)
Afgevoerde hoeveelheid houtshreds(m3)
Afgevoerde hoeveelheidhoutshreds(m3/ha)
Omrekening naar vast volume hout(m3/ha)
10,08 244,00 24,21 41 1230,00 122,02 30,26
Tabel: Gegevens met betrekking tot de afgevoerde hoeveelheden
Uitgaande van een volumegewicht van Amerikaanse vogelkers van 800 kg/m3 bij 45% vochtgehalte en een tonnage van 24,21 ton per hectare bekomen we een vast volume hout van 30,26 m3 per hectare. Dit geeft een omrekeningsfactor van vast volume hout naar los volume houtshreds van 4,03. In Oostenrijkse literatuur wordt melding gedaan van een omrekeningsfactor van 2,5 bij G30 houtsnippers en 3,03 bij grotere G50 houtsnippers. Gezien de vezelige structuur van de houtshreds neemt de omrekeningsfactor voor het volume toe ten opzichte van de houtsnippers, hetgeen ook naar voor komt uit het lagere volumegewicht van houtshreds ten opzichte van housnippers.
2.3 Oogstkosten
Tijdens de werken werden alle werkuren van personen en machines bijgehouden per deelgebied. Aan de hand van onderstaande geraamde uurkosten (incl. brandstofkosten, excl. BTW) werden de oogstkosten berekend. Gezien het sociale tewerkstelling betreft werd gerekend met lagere uurkosten voor arbeid:
• Arbeider met kettingzaag/bosmaaier 19 €/u• Arbeider voor het uitslepen 17 €/u• Tractor met uitrijkar 50 €/u• Kraan en shredder 170 €/u• Wegtransport 60 €/u
Op basis van de gewerkte uren, de uurkosten, de bewerkte op-pervlakte en de afgevoerde tonnages werden onderstaande kosten bekomen. Om ook de vertaalslag naar energieproductie te maken, werden de kosten voor oogst en transport per energie-inhoud van
de houtshres berekend. Voor de berekening werd gerekend met 2,5 kwh/kg als energie-inhoud van hout met een vochtgehalte van 45%.
Kettingzaag & bosmaaier
Uitslepen Uitrijden Kraan & shred-der
Transport Totale kost oogst & transport
€/ha 1.225,20 1.062,50 699,90 371,88 354,17 2.488,44
€/ton 50,61 43,89 28,91 15,36 14,63 153,42
€/MWh 20,25 17,56 11,57 6,15 5,85 61,37
| 12
0 | 121
Foto: Beeld van het gestapelde hout na het uitrijden
Tabel: Gegevens met betrekking tot de productiviteit
De grootste wijzigingen ten opzichte van de serotinacase te Spiekelspade bestaan eruit dat het hout machinaal werd voorgeconcentreerd (na het manueel uitslepen tot aan de rand van de percelen) en het door een grote shredder werd verkleind. In de case te Spiekelspade werd het hout manueel geconcentreerd en gevoed aan een kleine hakselaar. Daarnaast werden de trans-porten van de houtige biomassa met grotere volumes uitgevoerd in deze case.
Afzetten(ton/u)
Uitslepen(ton/u)
Uitrijden(ton/u)
Verkleinen(ton/u)
Transpor-teren(ton/u)
0,38 0,39 5,88 11,07 4,10
De productiviteit in deze case ligt echter aan de lage kant voor het uitrijden, verkleinen en transporteren ten opzichte van de andere oogstcases met dezelfde werkstappen. Eén van de oorzaken hi-ervan is dat het geoogste hout vrij dun is waardoor bij het uitrijden en het verkleinen de productiviteit laag ligt. Een andere reden van de lage productiviteit bij het verkleinen is te vinden in het feit dat de kraan en shredder maar een beperkte werkruimte hadden en veelvuldig verplaatst moesten worden. Het transport op de weg moest omwille van niet voorziene omstandigheden ook soms per 1 container in plaats van 2 containers gebeuren. Daarnaast speelt hier het grotere ingenomen volume van de houtshreds per ton ten opzichte van de houtsnippers ook een rol in de lagere productiviteit in ton per uur.
2.4 CO2 en energiebalans
Tijdens de werken werden ook het brandstofverbruik van alle machines genoteerd. In onderstaande tabel worden de verbruikte liters fossiele brandstof per machine uitgezet ten opzichte van de totale geproduceerde tonnages verse houtsnippers. Op basis van de aanname dat een liter fossiele brandstof 2,5 kg CO2 genereert werd een totale uitstoot van 53,83 kg per ton geproduceerde houtshred bekomen.
Kettingzaag & bosmaaier
Uitrijden Kraan & shredder Weg-transport Totaal oogst en transport
Brandstofverbruik (liter/ton verse houtshred)
0,60 1,31 5,42 2,33 9,66
CO2-uitstoot (kg/ton verse houtshred)
1,50 3,28 13,56 5,82 24,15
3. Conclusies praktijkcase
Als uiteindelijke resultaat van de bestrijding van Amerikaanse vogelkers op een oppervlakte van 10 hectare in “Vlasmerheiken” te
Hechtel-Eksel bekomen we onderstaande cijfers.
Uitganspunten voor deze berekening:• een rendement van 33% voor elektriciteitsopwekking, • een energie-inhoud van 9 Kwh per liter fossiele brandstof, • een energie-inhoud voor 1 ton olie equivalent van 11,63 MWh • een verhouding van 1 ton olie equivalent = 7,33 vaten olie
equivalent
• een verhouding van 1 ton olie equivalent = 1.110 m3 aardgas• een CO2 productie voor aardgas van 56 kg/GJ• een totaal aantal arbeidsuren van 1750 voor 1 VTE per jaar
Resultaat Vlasmerheiken Eenheid
Totaal afgevoerde verse houtshreds 244 ton
Productie houtshreds per hectare 24 ton/ha
Kostprijs houtshreds 153 €/ton
Energie-inhoud verse houtshred (45% vocht) 610 MWh
Elektriciteitsproductie bij 30% rendement 183 MWh
Warmteproductie bij 90% rendement 549 MWh
Voorbehandelingsenergie (oogst & transport) 20 MWh
Verhouding energie voorbehandeling tov energie-inhoud hout 3 %
Energiewinst bij productie warmte 529 MWh
Energiewinst bij productie warmte in ton olie equivalenten 45 t.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in vaten ruwe olie 333 b.o.e.
Energiewinst bij productie warmte in volume aardgas 50.491 m3
Totaal geproduceerde CO2 (oogst & transport) 5,89 ton
CO2-uitstoot (bij aardgasverbranding) 122,98 ton
CO2-winst 117,08 ton
CO2-winst per ton geproduceerde houtshred 0,48 ton
VTE per 1000 ton geproduceerde houtshred 1,76 VTE
In totaal werd een opbrengst van 24 ton hout per hectare be-komen in deze case. De benodigde voorbehandelingsenergie voor het oogsten en transporteren bedraagt 3 % ten opzichte van de energie-inhoud van de bekomen houtshreds in deze case. Indien we de energie-inhoud van de houtshreds en de benodigde voorbehan-delingsenergie in beschouwing nemen wordt er per ton geprodu-
ceerde houtshred een winst van 0,48 ton CO2 ten opzichte van een fossiele referentieketen met aardgas bekomen. Bij een productie van 1000 ton houtshreds wordt over de gehele keten een tewerk-stelling gerealiseerd van 1,76 VTE. De kosten voor het gebruik van het hout bij de bestrijding van Amerikaanse vogelkers ten behoeve van duurzame energie vallen lager uit ten opzichte van de case te
| 12
2 | 123
Spiekelspade maar zijn echter nog veel te hoog voor een econo-misch rendabele afvoer te bewerkstelligen. Volgende opties lijken aldus eerder haalbaar: • Het laten liggen van het afgezette hout in de bestanden.
Gezien er echter nog een nabehandeling en nazorg na een hoofdbehandeling van serotina moet volgen, is het niet aangewezen dit hout verspreid te laten liggen. Dit maakt im-mers het bestand onoverzichtelijk en bemoeilijkt de nabe-handeling nadien. Het op hopen of rillen leggen lijkt hiertoe aangewezen. Hierbij kan dit hout dan dienen als nest- of schu-ilplaats voor verschillende dieren en blijven de nutriënten in het bosecosysteem;
• Samenwerkingsvormen waarbij in ruil voor het (brand)hout de serotina wordt bestreden;
• Het afvoeren van de afgezette serotina (eventueel dan al op hopen/rillen liggend) in een later stadium, bijvoorbeeld samenvallend met de oogst van kwaliteitshout en tak- en tophout uit een dunning, uitvoeren.
1. Beschrijving van de uitgangssituatie
9
Deze case betreft het opruimen van takhout na een reeds eerder uitgevoerde exploitatie waarbij het zaag- en brandhout reeds werd
afgevoerd. Het overblijvende deel was zeer klein takhout dat versp-reid lag ofwel op sommige locaties reeds op rillen was gelegd.
Foto’s: beelden van het op te ruimen takhout
Dit takhout moest worden opgeruimd omwille van verscheidene redenen: - Vermijden brandgevaar
- Afvoer van nutriënten voor heideontwikkeling- Verwijderen van het takhout voor recreatieve doeleinden (ontwikkelen speelzone)
VERSLAG PRAKTIJKCASE OPRUIMEN TAKHOUT
| 12
4 | 125
2. Beschrijving van de werkwijze
Er werd gebruik gemaakt van een speciaal voor biomassaproduc-tie doorontwikkelde machine. Het betreft een tractor met daaraan een omgebouwde bosfrees. Hierbij werd een systeem ontwikkeld waardoor het verkleinde materiaal door middel van een transport-band in een opvangkar terechtkwam en dus niet ter plaatse bleef. De tractor reed over het takhout, verkleinde dit en verzamelde het in de opvangkar.
Tevens werd de machine uitgetest bij nog staand zeer dun hout. Hierbij reed de tractor over de dunne boompjes, werden deze afgezet en gelijktijdig verkleind. Enkele bomen werden aangeduid als te behouden.
Foto: beeld van de ‘biomass collector’ aan het werk
3. Conclusies praktijkcase
Volgende elementen kwamen naar boven binnen deze testcase ter verbetering van de machine:
- Er werd redelijk veel materiaal verloren doordat het over de opvangkar vloog. Tevens moest deze regelmatig geledigd worden. Om biomassa- en tijdsverlies te minimaliseren is een grotere opvangkar aangewezen.- De collector zou beter aan de voorkant van de tractor komen te hangen. Het materiaal dat te dicht bij bijvoor beeld bosranden was gestapeld kan niet worden bereikt. Idem voor materiaal dat te dicht bij te behouden bomen lag. Gedeeltelijk werd aan dit euvel verholpen door het inzetten van een middelgrote kraan met sorteergrijper, die het
materiaal kon klaarleggen. Dit zorgt echter voor bijkomende kosten.- Voor het afzetten van het staande hout: de tractor reed dit eerst plat waardoor in sommige gevallen de collector geen grip kreeg op het materiaal en dit dus niet werd meegenomen.- Te veel dik liggend hout werd door de tractor in de bodem geduwd en aldus niet of onvoldoende opgeraapt.- De ‘shreds’ bevatten veel zand en dienden nog te worden afgezeefd. Mogelijk kan een (compacte) afzeving worden ingebouwd zodat “grondiger” kan worden opgeraapt en meteen ook de kwaliteit van de biomassa verbeterd wordt.
Foto: links een beeld van een onbewerkte strook met nog het liggende tak-hout en rechts een bewerkte strook waar al het takhout door de biomassa collector werd verwijderd
Volgende elementen kwamen naar boven binnen deze testcase met betrekking tot de bekomen houtige biomassa:- Gezien het takhout op de grond lag en de tractor er vervolgens nog eens overreed was er uiteraard veel aanhangend zand.- Het hout had wel een laag vochtgehalte (circa 30%) gezien het takhout reeds enige tijd had kunnen liggen drogen.- Er waren veel lange stukken hout die niet goed waren verkleind. Er was dus zeker geen uniforme stukgrootte zoals bij houtsnippers het geval is.
Foto: beeld van de zeer laag kwalitatieve biomassa die werd bekomen
In totaal werd er in deze case 92 ton aan houtige biomassa afgevo-erd. Voor het oogsten (biomassa-collector + kraantje), het afzeven, het laden en transporteren komt dit neer op een kost van 135 €/ton. Economisch gezien is dit dus geen succesverhaal. Wel kan dit een
alternatief zijn indien een nutriëntenafvoer gewenst is ten opzichte van het inzetten van een gewone bosfrees.
| 12
6 | 127
BESLUIT PRAKTIJKCASES
Als overzicht van de praktijkcases bekomen we volgende tabel.
Praktijkcases
Afvoer hout-snip-pers(ton/ha)
Kostprijs per hectare(€/ha)
Kostprijs per tonMWh(€/ton)
Kostprijs per(€/MWh)
Benodigde fossiele energie (1)(%)
CO2-winst(2)(ton)
Tewerk-stelling (3)(VTE)
Heideherstel & bosrandbeheer Staleikerheide
163 3.964 24 10 2 0,49 0,19
Heideherstel Schrikheide 89 2.190 25 10 2 0,49 0,24
Heideherstel Hechtelse heide 34 1.000 30 12 2 0,49 0,22
Achterstallig beheer houtkant 32 1.985 62 25 3 0,48 0,54
Eerst dunning & corridor 75 5.363 39 15 3 0,49 0,29
Verwijderen houtopslag slibstort 27 2.089 76 30 3 0,48 0,98
Serotina-bestrijding Spiekelspade
30 9.574 322 129 3 0,48 8,36
Serotina-bestrijding Vlasmerheiken
24 2.488 153 61 3 0,48 1,76
Opruimen takhout - - 135 - - - -
1) Verhouding benodigde fossiele energie voor oogst en transport ten opzichte van de energie-inhoud van het bekomen hout(2) CO2-winst per ton geproduceerde houtsnipper ten opzichte van een fossiele referentieketen met aardgas(3) Voltijds equivalent per 1000 ton geproduceerde houtsnippers bij een arbeidsregime van 1.750 arbeidsuren per jaar
Er zit een grote range op de kostprijs van deze cases, zowel ten opzichte van de oppervlakte als ten opzichte van de bekomen hoeveel-heid houtsnippers. In het ene geval kan de oogst van houtsnippers een kleine opbrengst genereren (bv. bij heideherstel of bosrandbeheer) of in het andere geval zorgen voor een kostenreductie (bv. bij het verwij-deren van de houtopslag op het slibstort). In sommige gevallen is het afvoeren van de vrijkomende houtige biomassa echter economisch momenteel niet haalbaar (bv. bij serotinabestrijding) uitgaande van de parameters binnen deze oogstcases. Per ingreep dient aldus een goede overweging gemaakt gemaakt of en op welke manier de houtsnippers economisch duurzaam geoogst kunnen worden. Aan de andere kant kan er gekeken worden om de opbrengsten uit het hout te verhogen door de afzet van de houtsnippers verder te differenti-eren. Een lagere kwaliteit kan zo naar grotere energiecentrales (prijs-range 20 à 40 €/ton) en een hogere kwaliteit van houtsnippers naar meer kleinschalige warmte-installaties (prijsrange 60 à 100 €/ton). Een hogere kwaliteit beslaat hierbij in eerste instantie op een uniforme stukgrootte, een lager vochtgehalte (circa 30% of lager) en het vrij zijn van onzuiverheden (bv. naalden). Een hogere kwaliteit zorgt echter dus ook voor hogere productiekosten gezien er bijkomende productiestap-pen moeten voorzien worden om de kwaliteit te waarborgen zoals het
drogen en eventueel afzeven van de biomassa.Indien we de benodigde fossiele voorbehandelingsenergie bij het oogsten en transporteren van de houtsnippers uit de praktijkcases uitzetten ten op zichte van de energie-inhoud van de betreffende biomassa komen we uit op een verhouding van 2 à 3 %. Indien we de CO2-uitstoot bij het verbranden van aardgas in rekening brengen kan er per ton geproduceerde houtsnipper, uitgaande van de energie-inhoud van de houtsnippers en rekening houdende met de CO2-uitstoot tijdens het productieproces van deze houtsnippers, circa een halve ton CO2-bespaard worden. Waar de waardecreatie bij fossiele brandstoffen voornamelijk in het buitenland ligt, kan gesteld worden dat bij gebruik van Limburgse hou-tige biomassa dit eerder lokaal en regionaal zal zijn. Door het hout dat niet in aanmerking komt voor materiaalgebruik te benutten als ener-giebron en dit met regelmatige tussenpozen te leveren zijn de effecten op duurzame werkgelegenheid immers positief. Uit de oogstcases die economisch duurzaam zijn gebleken (in termen van genereren van op-brengsten of vanuit een kostenreductie bij het terreinbeheer), komt een tewerkstelling van 0,2 à 1 VTE naar voren per 1000 ton geproduceerde houtsnippers.
Business modellering
4
Dit onderdeel van het project is in opdracht van Bionerga N.V., Inverde, en MIG bvba uitgevoerd door Kupers Beheer B.V. (KandT Management) in nauwe samenwerking met Zilverberg Advies.
| 12
8 | 129
1KETEN MODELLERING
Nadat in de vorige hoofdstukken het potentieel aan biomassa is omgewerkt naar een globaal en lokaal perspectief voor de provincie Limburg zullen in dit hoofdstuk een tweetal ketens nader worden uitgewerkt. Het betreft een houtketelinstallatie voor het Provinciehuis in Hasselt en een houtketelinstallatie voor de warmtevoorziening van een aantal gebouwen van het militaire kamp Beverlo. De haalbaarheidsstudie is uitgevoerd met het simu-latieprogramma E-Land Keten. E-Land Keten betreft de simulatie van de keten Hout2Warmte met een Proces-People-Planet-Profit (PPPP) aanpak. Dat betekent dat naast de simulatie van de fysische processen (Proces) ook aspecten van werkgelegenheid (People), klimaat/CO2 (Planet) en kosten en opbrengsten (Profit) worden berekend en geanalyseerd. Als besluit uit deze analyse komt vervolgens de prijs en concurrentie van houtwarmte ten opzichte van fossiele warmte, nu en in de toekomst. Met betrekking tot de kosten en opbrengsten in de toekomst worden alle inkomsten en uitgaven netto contant gemaakt naar vandaag. Door dit ook te doen voor het over de levensduur te leveren vermogen kan een warmte-kostprijs voor de levensduur worden berekend.
1.1 Provinciehuis Hasselt
Het project betreft de vervanging van een installatie op aardgas door een houtinstallatie tenbehoeve van het Provinciehuis Hasselt (B). De bestaande installatie blijft aanwezig en wordt als Back-Up installatie ingezet. In de onderhavige studie wordt de houtinstal-latie vergeleken met een installatie op basis van aardgas.Het E-Land model voor het provinciehuis in Hasselt is weergegeven in figuur 1.
Figuur 1. Simulatiemodel Provinciehuis Hasselt
Het model bestaat uit bestaat uit een tweetal houtketens met ieder eigen houteigenschappen (soort, vochtigheid, vorm) en trans-portwegen naar de houtopslag. Er wordt aangenomen dat het hout luchtdroog (30 % vochtigheid) wordt geleverd aan het provincie-huis. Het hout wordt gebracht met een 100 m3 walkingfloortrailer en gestort in een (half)ondergrondse voorraadbunker voor de houtopslag op het terrein van het provinciehuis gesitueerd naast de ketelinstallatie. Verder zijn de volgende algemene randvoor-waarden van toepassing:• Er is geen subsidie beschikbaar, noch voor de installaties,
noch voor de brandstoffen• De prijs van CO2 is 0 €/ton• Alle financiële getallen zijn inclusief omzetbelasting• De levensduur van de installatie is vastgesteld op 20 jaar• De overige randvoorwaarden zijn in de bijlagen opgevoerd.
De belangrijkste resultaten van de haalbaarheidsstudie zijn:• De houtinstallatie produceert 5.000 GJ warmte. Het hout-verbruik bedraagt 1.630 m3 G50 houtsnippers met een vochtigheid van 30 %. De Back-Up installatie levert 15% van de warmtevraag.
Het Back-Up verbruik bedraagt 22.000 m3 aardgas. De referentie-installatie produceert eveneens 5.000 GJ warmte. Het verbruik hiervoor bedraagt 166.300 m3 aardgas. • Met de houtinstallatie + houtketen worden per jaar 430 mensuren gerealiseerd.• De jaarlijkse CO2 besparing van de houtinstallatie ten opzichte van de referentie installatie bedraagt ca. 240 ton. De the-oretisch maximaal te realiseren CO2 besparing bedraagt 296 ton. Het verschil wordt veroorzaakt door de back-up brandstof en door indirecte CO2 productie in de houtketen, bijvoorbeeld bij houtpro-ductie of houttransport.• De kosten van de houtinstallatie worden geraamd op 280.000 €. De kosten van de referentie installatie worden geraamd op 30.000 €. De brandstofkosten voor de houtinstallatie / referen-tie installatie bedragen 36.200 / 83.100 €/jaar. De kosten van de warmteopwekking met de houtinstallatie bedragen 17,74 €/GJ in het eerste jaar. Voor de referentie installatie is dit 18,04 €/GJ. De levensduurkosten voor hout en referentie zijn respectievelijk 18,44 en 27,91 €/GJ.
In bijlage 1 zijn de resultaten van de simulatie in detail weergege-ven. De resultaten van het E-Land model zijn gebaseerd op een grote hoeveelheid (>100) invoerparameters. Deze zijn eveneens met toelichting in de bijlage weergegeven. Hierbij dient opgemerkt te worden dat er slechts een handvol parameters van wezenlijke invloed zijn op de uitkomst. Deze zijn af te lezen uit de figuur op pagina 17 van de betreffende bijlage. Een deel van de grafiek is weergegeven in figuur 2. In deze figuur wordt door middel van een tweetal balken aangege-ven wat de bijdrage is van de afzonderlijke parameter op de kosten van de warmte. De blauwe balk geeft de kostenbijdrage voor het eerste jaar terwijl de rode balk de gemiddelde levensduur kosten weergeeft. De kapitaalslasten van de houtketel zijn in jaar-1 de belangrijke bijdrage (ca 32%) in de kosten van warmteopwekking. Voor de levensduur is dat niet het geval omdat de ketel in 10 jaar annuïteit wordt afgerekend en de gehele levensduur met 20 jaar is aangenomen. De tweede belangrijke bijdrage zijn de houtkosten.
Hiervoor geldt het omgekeerde. Ten gevolge van prijsstijgingen zijn de levensduurkosten van het hout hoger dan de kosten voor de warmte in jaar-1. Indien wordt overgegaan tot daadwerkelijke opstelling van een houtinstallatie is het van belang de belangrijk-ste parameters goed in de hand te hebben, bijvoorbeeld de offertes voor de houtinstallatie en meerjarige contracten voor de houtleve-ring.
Figuur 2. Kostendrijvers houtketel-installatie Provinciehuis Hasselt.
Naast de resultaten zoals hierboven en in de bijlage weergegeven is het interessant om van enkele belangrijke parameters de gevoelig-heid te leren kennen. Een belangrijke parameter is de warmteleve-ring. Indien er meer warmte wordt geleverd met de geprojecteerde installatie worden de kosten per eenheid geleverde warmte lager. De operationele kosten gaan evenredig met de hoeveelheid benodigde brandstof omhoog maar de kapitaalslasten worden over een grotere hoeveelheid geleverde warmte verdeeld. Dit is in figuur 3 weergegeven. In de figuur is de hoeveelheid geleverde warmte gevarieerd van 2.500 GJ tot 7.500 GJ.
Figuur 3. Gevoeligheid van de warmtekosten als functie van de geleverde warmte.
| 13
0 | 131
In figuur 3 zijn de kosten voor het produceren van de warmte weergegeven als functie van de hoeveelheid geleverde warmte. De linkse figuur is voor jaar 1 terwijl de rechtse figuur de situatie voor de gehele levensduur weergeeft. De groene resultaten gelden voor de houtinstallatie terwijl de rode resultaten de kosten voor warmte met de referentie-installatie weergeven. De referentie-installatie wordt gevoed met aardgas. Duidelijk is te zien dat de houtinstal-latie veel gevoeliger is voor de te produceren hoeveelheid warmte. Bij toenemende warmteproductie nemen de opwekkosten af, echter bij afnemende warmteproductie nemen de kosten aanzien-lijk toe. De referentie-installatie is hiervoor minder gevoelig omdat de opwekkosten van warmte in geval van de referentie-installatie voornamelijk door de brandstofkosten worden bepaald. Deze zijn evenredig met de te leveren hoeveelheid warmte. Voor jaar-1 zijn de kosten voor warmte met de houtinstallatie bij lage warmtelevering
duidelijk hoger dan de kosten met de referentie installatie. In de levensduur situatie is dat niet het geval. De hout installatie is altijd gunstiger dan de referentie-installatie. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de aangenomen prijsstijging van aardgas van 5% per jaar terwijl de houtprijs maar met 3% stijgt. Bovendien heeft een procentuele prijsstijging van het per energie-eenheid veel duurdere aardgas, in absolute zin veel grotere gevolgen voor de warmtekosten.Als tweede parameter zijn de kosten van de houtketel onderzocht. Deze kosten zijn voor een belangrijk deel verantwoordelijk voor de kosten van warmteopwekking. Het is daarom interessant na te gaan op welke wijze de kosten voor warmteopwekking zich wijzigen in afhankelijkheid van de kosten van de installatie. In figuur 4 zijn de kosten van warmteopwekking weergegeven als functie van de kosten van de hout- en referentie-installatie.
Figuur 4 Invloed van de installatiekosten op de kosten voor warmteopwekking.
De linkse grafiek is van toepassing op het jaar 1, de rechtse op de levensduur. Voor beide installaties zijn de kosten van de installatie in stappen van 10% verhoogd en verlaagd. Uit de figuren blijkt dat de houtinstallatie gevoeliger is voor prijsveranderingen dan de referentie-installatie op aardgas. Ook is op te merken dat in de levensduur situatie de opwekkosten van hout niet boven de opwek-
kosten voor de referentie-installatie uitkomen. Dit is nogmaals het gevolg van de verwachte prijsstijgingen van het aardgas.Om enig gevoel te krijgen voor de invloed van de escalatie op de kosten voor warmteopwekking is een berekening uitgevoerd waar-bij de escalatie voor aardgas en hout zijn gevarieerd. Het resultaat is weergegeven in figuur 5.
Figuur 5: Escalatie van de brandstofprijzen in stappen van 20% . Rood is aardgas, groen is hout.
De base case is weergegeven voor de letter ‘R’. Hiervoor zijn de escalaties voor aardgas en hout respectievelijk 5 en 3%. Deze waarden zijn gekozen op basis van de ervaringen van afgelopen jaren en de aanname dat de prijzen voor fossiele brandstoffen in de toekomst sterker zullen stijgen dan de prijzen voor hout. De prijss-tijgingen voor hout liggen meer in de grootteorde van de algemene inflatie. De stappen naar links en rechts bedragen telkens 20% + of - om de base case. Het getal +5 op de x-as is derhalve de base case + 100% (verdubbeling van de base case), het getal -5 is een verlaging met 100%. De waarde is dan 0% prijsstijging. Uit figuur 5 blijkt de grote gevoeligheid van de escalatie van de brandstofpri-jzen op de kosten voor warmteopwekking. De afhankelijkheid van prijsstijgingen van de brandstof is bij fossiel gestookte installaties groter dan bij houtgestookte installaties. Dat wordt in de onder-havige situatie ondermeer veroorzaakt door de hogere verwachte prijsstijgingen van fossiele brandstoffen ten opzicht van hout. Dit zal zeker het geval zijn als van eigen hout gebruik gemaakt kan worden. Een ander effect is de mindere afhankelijkheid van de warmteprijs van de brandstof in een houtgestookte installatie om-dat bij deze installaties de kapitaalslasten een groter aandeel heb-ben in de warmteprijs dan bij fossiel gestookte installaties. Deze overwegingen zijn aanleiding voor de conclusie dat houtgestookte installaties, mits niet excessief hoge installatie- en brandstof(hout)kosten, over de levensduur beschouwd een robuuste oplossing voor warmtevoorziening kunnen zijn. Conclusie provinciehuis Hasselt: Uitgaande van de gegeven parameters is het provinciehuis in Hasselt een casus met beperkt perspectief op de korte termijn en robuust perspectief over de lev-ensduur. Voor jaar 1 zijn de kosten voor warmteopwekking vergeli-jkbaar met de referentie-installatie: 17,74 en respectievelijk 18,04
€/GJ . Daarbij moet vermeld worden dat de investeringskosten aan de optimistische kant zijn ingeschat. Over de levensduur van de installatie (20 jaar) bekeken zijn de kosten voor hout en referentie respectievelijk 18,44 en 27,91 €/GJ. Voor de levensduur bedraagt de mogelijke besparing ca. 600.000 € ten opzichte van de fossiele referentie situatie. De besparing van de CO2 emissie is met de houtinstallatie ca. 240 ton CO2 per jaar. Over de gehele levensduur is dit 4.800 ton. Indien dus in de toekomst CO2 beprijsd zal worden, kunnen de mogelijke besparingen nog aanzienlijk toenemen. Zo nemen de besparingen met 30% toe bij een levensduurprijs van CO2 van 50 €/ton.
1.2 Gebouwen te Kamp Beverlo
Het project betreft de vervanging van een installatie op stookolie door een houtinstallatie ten behoeve van enkele gebouwen van de militaire overheid in Kamp Beverlo te Leopoldsburg (B). De bestaande installatie blijft aanwezig en wordt als Back-Up instal-latie ingezet. In de onderhavige studie wordt de houtinstallatie vergeleken met een installatie op basis van stookolie.Het E-Land model voor de gebouwen te Kamp Beverlo is weerge-geven in figuur 6. Het model bestaat uit een tweetal houtketens met ieder eigen houteigenschappen (soort, vochtigheid, vorm) en transportwegen naar de houtopslag. Er wordt aangenomen dat Kamp Beverlo hout uit eigen defensieterreinen gebruikt, dat wordt opgeslagen en natuurlijk gedroogd in een houtopslag/kapschuur op het terrein van Kamp Beverlo in de nabijheid van de ketelinstallatie.
Figuur 6. Simulatiemodel Legerplaats Beverlo
| 13
2 | 133
De belangrijkste resultaten van de haalbaarheidsstudie zijn:
• De houtinstallatie produceert 2.500 GJ warmte. Het hout-verbruik bedraagt 1100 m3 houtsnippers G50. De Back-Up installatie levert 5% van de warmtevraag. Het Back-Up ver-bruik bedraagt 3.700 liter Stookolie. De referentie-installatie produceert eveneens 2.500 GJ warmte. Het verbruik hiervoor bedraagt 73.400 m3 Stookolie.
• Met de houtinstallatie + houtketen worden per jaar 310 men-suren gerealiseerd.
• De jaarlijkse CO2 besparing van de houtinstallatie ten opzichte van de referentie installatie bedraagt 190 ton. De theoretisch maximaal te realiseren CO2 besparing bedraagt 198 ton. Het verschil wordt veroorzaakt door de back-up brandstof en door indirecte CO2 productie in de houtketen, bijvoorbeeld bij houtproductie of houttransport.
• De kosten van de houtinstallatie worden geraamd op 182.000
€. De kosten van de referentie installatie worden geraamd op 13.500 €. De brandstofkosten voor de houtinstallatie / refe-rentie installatie bedragen 12.700 / 55.000 €/jaar. De kosten van de warmteopwekking met de houtinstallatie bedragen 19,61 €/GJ in het eerste jaar. Voor de referentie installatie is dit 23,52 €/GJ. De levensduurkosten voor hout en referentie zijn respectievelijk 18,89 en 36,75 €/GJ.
• In de betreffende bijlage zijn de resultaten van de simulatie in detail weergegeven. De resultaten van het E-Land model zijn gebaseerd op een grote hoeveelheid (>100) invoerparameters. Deze zijn eveneens met toelichting in de bijlage weergegeven. Hierbij dient opgemerkt te worden dat er slechts een handvol parameters van wezenlijke invloed zijn op de uitkomst. Deze zijn af te lezen uit de figuur op pagina 17. Een deel van de grafiek is weergegeven in figuur 7.
Figuur 7. Kostendrijvers houtketel-installatie Legerplaats Beverlo
Een nadere toelichting in detail is voor de case Kamp Beverlo niet nodig omdat de resultaten in zekere mate gelijk zijn aan de resul-taten van de simulaties voor het Provinciehuis in Hasselt. Ook hier zijn de kapitaalslasten van de houtketel dominant boven de overige kostenposten. Ook in deze casus is de bijdrage van de levensduur
kapitaalslasten aanzienlijk lager dan van de jaar-1 lasten. De ove-rige resultaten voor Kamp Beverlo laten tevens een gelijkvormig beeld zien als de resultaten voor Hasselt. Er wordt hier volstaan met het geven van de resultaten.
Figuur 8. Gevoeligheid van de warmtekosten als functie van de geleverde warmt. Links voor jaar-1, rechts voor levensduur
Figuur 9 Invloed van de installatiekosten op de kosten voor warmteopwekking. Links voor jaar-1, rechts voor levensduur
Figuur 10 Invloed van de prijsstijgingen van stookolie en hout op de kosten voor warmteopwekking.Rood is aardgas. groen is hout.
De beelden voor Kamp Beverlo vertonen een gelijke tendens als de resultaten voor het Provinciehuis in Hasselt. De uitleg en verklarin-gen zoals voor het Provinciehuis in Hasselt gelden ook voor Kamp Beverlo.
Conclusie Kamp Beverlo: Uitgaande van de gegeven parameters is Kamp Beverlo een casus met perspectief. Voor jaar 1 is het financieel resultaat positief, en voor de levensduur zeer positief. De kosten voor warmteopwekking bedragen in het eerste jaar 19,61 €/GJ voor hout en 23,52 €/GJ voor de referentie-installatie. Voor de levensduur zijn deze kosten respectievelijk zijn 18,89 en 36,75 €/GJ. Voor de levensduur over 20 jaar levert dat een mogelijke besparing van ca. 550.000 €. Met de houtketel wordt een emissie van 190 ton CO2 bespaard. Succesfactoren voor de houtinstallatie in de casus Kamp Bevelo is de relatief dure brandstof die gebruikt wordt in de fossiele referentiesituatie, namelijk: stookolie. Daar-naast zorgt de relatief korte en eenvoudige logistieke keten door gebruik van eigen hout en het aanleggen van een eigen opslag voor goedkope brandstof in de houtketen.
1.3 Algemeen besluit
Samenvattend, op hoofdlijnen kan het volgende worden geconclu-deerd. 1. Een fossiel gestookte installatie wordt gekenmerkt door lage kapitaalslasten en hoge operationele lasten (voor namelijk brandstof). Een houtinstallatie tendeert naar hoge kapitaalslasten en lage operationele lasten.2. Het is grosso modo haalbaar om een verwarmingsinstallatie op aardgas te vervangen door een installatie die met hout gestookt wordt.
3. Het is hierbij van belang om de parameters met grote invloed op het resultaat zo nauwkeurig mogelijk vast te stellen. Nodig hiervoor zijn vaste aanbiedingen voor de uitrusting en vaste meerjarige contracten voor de levering van hout.4. Een houtgestookte installatie is op levensduur beschouwd minder gevoelig voor prijsstijgingen van de brandstof.5. Indien in de toekomst (komende 15-20 jaar) de prijzen voor fossiele brandstof aanzienlijk zullen stijgen dan is een houtinstallatie een robuuste oplossing.
| 15
6 | 157
2DECENTRALE WARMTE – EN ENERGIEPRODUCTIE
Het bevorderen van kleinschalige en middelgrote verwarmingske-tels op basis van houtige biomassa kan, zoals ook gebleken uit de ketenmodellering, een goede aanvulling zijn voor het opwekken van duurzame energie in kader van het streven naar een klimaat-neutraal Limburg. Voor grote warmteverbruikers zoals grote gebouwen van openbare diensten, zwembaden, agrarische bedrijven, gebouwcomplexen, … kan verwarmen op hout grote voordelen bieden. Zoals naar voren komt uit de berekeningen zijn de initiële kosten voor het installeren van een houtketel hoog maar zijn de verwarmingskos-ten laag in vergelijking met fossiele referentieketens op aardgas en stookolie. Naast dit kostenvoordeel op de gehele levensduur van de installatie is er ook een relevante CO2-winst te behalen en zorgen oogstketens op hout voor lokale en groene tewerkstelling binnen Limburg.Door gebruik te maken van houtige reststromen of onderbenutte stromen binnen de provincie Limburg zijn er ook geen grote duurzaamheidsproblemen te verwachten. Belangrijk is alvast voldoende aandacht te hebben voor het maatschappelijk draagvlak
gezien velen bij biomassa vrezen dat dit ten koste gaat van voed-selproductie of biodiversiteit. Bij inzet van hout uit het Limburgse landschap is dat echter vooralsnog niet het geval. Integendeel zelfs: het achterstallig onderhoud van het landschap, zoals bijvoor-beeld bij houtkanten, kan worden weggewerkt door de vrijkomende biomassa als economische drager voor de onderhoudskosten te gebruiken. Het herintroduceren van een beheer heeft juist een positieve invloed op het landschap en de daaraan verbonden biodi-versiteit en belevingswaarde.
Een voorbeeld van een warmtetoepassing uit regionale biomassa is de houtsnipperketel te Beetsterzwaag in Nederland. Deze centrale voorziet in de warmte van een revalidatiecentrum en een school op basis van houtsnippers geoogst uit houtwallen in een straal van 10 km rondom de installatie. Met de opbrengsten uit de verkoop van de warmte kan de eigenaar/exploitant, een agrarische natuurve-reniging, voor een belangrijk deel het onderhoud van het landschap (de houtwallen) financieren.
Bijlagen
Foto: Beeld van de warmteproductie-installatie op houtsnippers te Beetsterzwaag (NL)met links het ketelhuis en rechts de voorraadbunker.
| 15
8 | 159
BIOMASSAVERZAMELPLAATSEN
3Om te zorgen dat er gedurende het hele jaar door een continue aanlevering van kwalitatieve houtige biomassa mogelijk is en er een hogere vraagprijs voor de biomassa kan worden gerekend, kan er gepleit worden voor het opzetten van regionale biomassaver-zamelplaatsen. Dit is een fysieke locatie waar houtige biomassa vanuit de omliggende regio wordt verzameld, kan worden bewerkt en waar het (bij voorkeur overdekt) kan worden opgeslagen voor het verder reduceren van het vochtgehalte. Dergelijke verzamel-plaatsen kunnen aldus aanzien worden als infrastructuur voor het bewerken, drogen en vermarkten van houtige biomassa. Naast houtsnippers kunnen deze ook bijvoorbeeld brandhout, pellets en dergelijke als (streek)producten aanbieden.Op de biomassaverzamelplaatsen kan de houtige biomassa die vrijkomt uit de kleine en veelal verspreid liggende bronnen (zoals landschappelijke beplantingen, gemeentelijk groen, bossen en na-tuurgebieden) in een regio worden verzameld en gebundeld. Zo kan er controle worden uitgeoefend op de kwaliteit van de biomassa en kan er aan een zekere voorraadvorming worden gedaan. Gezien er veelal niet het jaarrond biomassa geoogst wordt, is dit immers geen overbodige luxe.Door dergelijke biomassaverzamelplaats(en) kunnen er aldus betere afspraken gemaakt worden rond volume-en kwaliteitsga-ranties, hetgeen van essentieel belang is voor het bevorderen van energie-installaties op houtige biomassa. Daarnaast kan door deze
verzamelplaatsen de kostprijs voor de verwerking en het transport verlaagd worden. Gezien de verwerking (eventueel nog versnip-peren, afzeven en drogen) van de biomassa op een centrale plaats plaatsvindt en het transport van kleine partijen biomassa over langere afstanden wordt vermeden. Bij grotere partijen biomassa is het echter vaak efficiënter om deze rechtstreeks vanuit het landschap naar de centrale te vervoeren, gezien er dan geen bijko-mende opslag- en overslagkosten zijn. Dit is echter enkel mogelijk naar grote energiecentrales die lagere kwaliteitseisen hebben dan de kleinere verwarmingsketels op hout.Om de haalbaarheid van biomassaverzamelplaatsen na te gaan, dient tijdens de initiatiefase een goed inzicht worden verkregen in de potentiëlen aan biomassa vanuit de regio en de beschikbare ma-chines (bv. hakselaars) en diensten (bv. voor transport) alsook een identificatie van alle mogelijke leveranciers en potentiële afnemers van houtige biomassa. De verzamelplaatsen kunnen daarbij als een soort regionale coöperatie worden opgezet waarbij natuurbeheer-ders, boseigenaars, boeren, gemeenten en andere landschapsbe-herende instanties gezamenlijk de oogst, verwerking, opslag en vermarkting van de houtige biomassa in een regio op zich nemen. Op basis van het ontwikkelde 2D-model in dit project kunnen de eerste inzichten inzake regionale potentiëlen aan biomassa en logistieke karakteristieken alvast snel worden verkregen.
Ter afsluiting worden nog enkele aandachtspunten voor het opzet-ten van regionale ketens op houtige biomassa opgelijst welke naar voren kwamen gedurende het project:
• Zorg voor een voldoende breed maatschappelijk draagvlak en werk samen met de verschillende lokale stakeholders
• Inventariseer welke potentiëlen en kwaliteiten aan lokale biomassa voorhanden zijn
• Bestudeer grondig het regelgevende kader waarbinnen gewerkt kan worden
• Oogst biomassa op een verantwoorde wijze: oogst niet meer dan de bijgroei en behoudt een duurzame nutriëntenbalans
• Let op de economische rentabiliteit bij het oogsten gezien de kosten hier snel kunnen oplopen
• Zorg voor een efficiënte logistiek zodoende kosten zo laag mogelijk te houden. Aandachtpunten die steeds belangrijker
worden naarmate de transportafstand groter wordt zijn de bulkdichtheid (kg/m3) van de biomassa en het volume van de lading.
• Besteed voldoende aandacht aan een goede opslag gezien hierdoor broei vermeden wordt en een hogere calorische waarde door droging van de biomassa wordt bekomen
• Maak afspraken rond prijzen en gegarandeerde leveringen• Werk met kwaliteitsnormeringen, zodoende dat brandstof en
keteltype op elkaar afgestemd zijn• Zeer bepalend voor de financiële haalbaarheid van een
warmtetoepassing op houtige biomassa zijn de investerings-kosten in combinatie met de bedrijfstijd (continuïteit van de warmtevraag door het jaar heen)
Foto links: Beeld van een biomassaverzamelplaats en stookplaats te Egg (Oostenrijk) welke het dorp van warmte voorziet.Foto rechts: Beeld van een biomassaverzamelplaats te Achental (Duitsland). Het betreft een publiek-private partnership waar regionale biomassa (houtsnippers, brandhout, briketten en pellets) wordt verzameld, behandeld, opgeslagen en verkocht.