HOE MEDIËREN DE OOST-EUROPESE STATEN HET GEDRAG VAN …

86
HOE MEDIËREN DE OOST-EUROPESE STATEN HET GEDRAG VAN HET WESTEN EN RUSLAND IN DE POSTSOVJETRUIMTE? CASESTUDY VAN OEKRAÏNE EN MOLDAVIË Wetenschappelijke verhandeling Aantal woorden: 26949 Servaas Taghon Stamnummer: 01508060 Promotor: Prof. dr. Tim Haesebrouck Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Politieke Wetenschappen afstudeerrichting Internationale Politiek Academiejaar: 2018-2019

Transcript of HOE MEDIËREN DE OOST-EUROPESE STATEN HET GEDRAG VAN …

HOE MEDIËREN DE OOST-EUROPESE

STATEN HET GEDRAG VAN HET

WESTEN EN RUSLAND IN DE

POSTSOVJETRUIMTE? CASESTUDY VAN OEKRAÏNE EN MOLDAVIË Wetenschappelijke verhandeling

Aantal woorden: 26949

Servaas Taghon Stamnummer: 01508060

Promotor: Prof. dr. Tim Haesebrouck

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Politieke Wetenschappen

afstudeerrichting Internationale Politiek

Academiejaar: 2018-2019

Deze pagina is niet beschikbaar omdat ze persoonsgegevens bevat.Universiteitsbibliotheek Gent, 2021.

This page is not available because it contains personal information.Ghent University, Library, 2021.

2

Abstract Het geschil tussen het Westen en Rusland in Oost-Europa wordt vaak door een zwart-wit bril bekeken.

Een deel van de literatuur stelt dat Rusland een defensieve positie inneemt naar aanleiding van de

oostwaartse uitbreidingen van de westerse instellingen. Daartegenover staat een reeks auteurs die

oppert dat Rusland de agressieve actor is in het verhaal. Dit onderzoek poogt evenwel om een

completer beeld te schetsen van de problematiek in de postsovjetruimte en brengt de Oost-Europese

staten zelf mee in rekening. Concreet wordt nagegaan of deze staten het gedrag van zowel het Westen

als Rusland mediëren. Deze masterproef maakt gebruik van een comparatieve casestudy en een

doorgedreven literatuurstudie. De bevindingen worden getoetst aan een theoretisch kader dat

rekening houdt met zowel het politieke niveau als het burgerlijke niveau van de casuslanden. Het

eerste luik wordt gekoppeld aan de theorie rond alliantievorming. Het tweede deel society valt uiteen

in civil society en diffusie. We vinden dat onze cases, Oekraïne en Moldavië, door hun ligging en

politieke keuzes een belangrijke rol spelen in de verhitte debatten tussen het Westen en Rusland. Met

name Rusland ziet de toenadering van Oekraïne en Moldavië tot het Westen als pertinent bedreigend

en vreest zijn belangen in de regio te verliezen. Daarnaast zien we dat het burgerlijke niveau, via

spontane burgerprotesten, het politieke niveau beïnvloedt in Oekraïne en Moldavië. Ten slotte

concluderen we dat de politieke keuzes vanwege Oekraïne en Moldavië tot op zekere hoogte gestuurd

worden door het proces van diffusie.

Inhoudsopgave 1 Inleiding ............................................................................................................................... 1

1.1 Thematiek ................................................................................................................................ 1

1.2 Probleemstelling ...................................................................................................................... 2

2 Status Quaestionis ................................................................................................................ 3

2.1 Van coöperatie tot conflict ...................................................................................................... 3

2.2 Het Westen versus Rusland ..................................................................................................... 3

2.3 Alternatieve verklaringen ........................................................................................................ 4

2.4 Terugkoppeling naar probleemstelling ................................................................................... 5

3 Methodologie ....................................................................................................................... 6

3.1 Casestudies .............................................................................................................................. 6

3.2 Tijdsafbakening ........................................................................................................................ 7

4 Theoretisch kader ................................................................................................................. 8

4.1 Alliantievorming .................................................................................................................... 10

4.1.1 Realistische school ......................................................................................................... 10

4.2 Operationalisering theorie rond alliantievorming ................................................................ 12

4.2.1 Realistische school ......................................................................................................... 12

4.3 Society ................................................................................................................................... 14

4.3.1 Civil Society .................................................................................................................... 14

4.3.2 Diffusie ........................................................................................................................... 16

4.4 Operationalisering society ..................................................................................................... 17

5 Case 1: Oekraïne ................................................................................................................. 19

5.1 Alliantievorming .................................................................................................................... 19

5.1.1 De realistische school .................................................................................................... 19

5.2 Society ................................................................................................................................... 31

5.2.1 Civil society .................................................................................................................... 31

5.2.2 Diffusie ........................................................................................................................... 36

5.3 Conclusie Oekraïne ................................................................................................................ 40

6 Case 2: Moldavië ................................................................................................................. 41

6.1 Alliantievorming .................................................................................................................... 41

6.1.1 De realistische school .................................................................................................... 41

6.2 Society ................................................................................................................................... 52

6.2.1 Civil society Moldavië .................................................................................................... 52

6.2.2 Diffusie ........................................................................................................................... 56

2

6.3 Conclusie Moldavië ............................................................................................................... 58

7 Algemeen besluit ................................................................................................................ 59

8 Referenties ......................................................................................................................... 62

9 Bijlagen .............................................................................................................................. 70

9.1 Appendix 1: Definitie alliantie ............................................................................................... 70

9.2 Appendix 2: Constructivisme in alliantietheorieën ............................................................... 72

9.3 Appendix 2: Reputatie bij alliantievorming ........................................................................... 73

9.3.1 Theorie reputatie ........................................................................................................... 73

9.3.2 Operationalisering reputatie ......................................................................................... 74

9.3.3 Reputatie Oekraïne........................................................................................................ 75

9.3.4 Reputatie Moldavië ....................................................................................................... 78

1

1 Inleiding

1.1 Thematiek

De relatie tussen Rusland en het Westen1 heeft sinds het einde van de Koude Oorlog een hobbelig

parcours achter de rug. Na de val van de Sovjet-Unie zocht een verzwakt Rusland toenadering tot de

gevestigde westerse wereldorde. In navolging van Jeltsin leek ook Vladimir Poetin zich in 2000 te gaan

aansluiten bij deze tactiek. De nieuwbakken president werd in zijn beginjaren zelfs gevierd omdat hij

de samenwerking met zowel de Europese Unie (EU) als de NAVO probeerde te verbeteren (Sakwa,

2008). Poetins sterke internationale focus vertaalde zich ook in ambitie. Ruslands verlangen om een

leidende rol te spelen binnen de bestaande wereldorde stuitte echter op weerstand van de westerse

partners. In Moskou heerste het gevoel dat men Rusland niet erkende als grootmacht. Ook in het

westerse kamp werden er vraagtekens geplaatst bij de samenwerking, meer bepaald rond het

democratische karakter van de Russische staat. Langzaam maar zeker zorgden de toenemende fricties

ervoor dat het water tussen beide kampen steeds dieper werd (Marten, 2015; Sakwa, 2008; Trenin,

2006).

De groeiende onvrede werd alleen nog maar vergroot door de kleurenrevoluties in de voormalige

Sovjetstaten Georgië (2003), Oekraïne (2004) en Kyrgyzstan (2005). Rusland betichtte het Westen

ervan deze revoluties te hebben aangewakkerd, waardoor een soort domino-effect gecreëerd werd in

de postsovjetstaten die Rusland nog steeds als zijn invloedssfeer beschouwde. Intussen heerste ook

de perceptie in het Kremlin dat het Westen via de NAVO-uitbreidingen zijn geopolitieke invloed

oostwaarts uitbreidde (Delcour & Wolczuk, 2015; Hinkle, 2017; Stoner & McFaul, 2015). Toen Georgië

in 2008 onder een prowesterse regering zijn verlangen uitsprak om deel uit te maken van onder andere

de NAVO was het hek helemaal van de dam. Een militaire interventie later bleek dat de wonden tussen

het Westen en Rusland nog dieper geslagen waren. Later in 2008 zette de EU het Oostelijk

Partnerschap op poten waarbij zes voormalige Sovjetlanden2 op economisch en politiek vlak

geïntegreerd werden. Ook dit initiatief werd niet gesmaakt door Rusland en voedde de vijandige

perceptie dat de Russische invloedssfeer beetje bij beetje uitgehold werd (Mearsheimer, 2014).

Het uiteindelijke culminatiepunt van de stelselmatig meer bekoelde relaties tussen west en oost was

de Oekraïnecrisis die in 2013 ontsproot toen Janoekovitsj een economische deal met de EU afsloeg

voor een Russisch tegenaanbod. De daaropvolgende massale protesten zorgden er uiteindelijk voor

dat toenmalig Oekraïens president Janoekovitsj het land moest ontvluchten. Ter vervanging van zijn

1 ‘Het Westen’ is een verzamelnaam voor de westerse partners die geïntegreerd zijn binnen de NAVO en de EU. 2 Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland (Europa-Nu, 2019).

2

regering werd een prowesterse en tevens anti-Russische regering gevormd. De Russische reactie liet

niet lang op zich wachten. Kort na de regeringswissel, die volgens het Kremlin gewoon de voorbode

was tot een integratie van Oekraïne binnen de westerse instellingen, annexeerde Rusland de Krim. Het

Westen reageerde ontsteld en voerde per direct economische sancties in. De Oekraïnecrisis leek een

definitieve breuk te slaan tussen het Westen en Rusland.

1.2 Probleemstelling

Het geschil tussen het Westen en Rusland wordt vaak door een zwart-wit bril bekeken. Een hele resem

aan auteurs geeft aan dat Rusland een defensieve positie inneemt. Vanuit deze hoek ontstaat het

narratief dat Rusland zichzelf verdedigt tegen de NAVO- en EU-uitbreidingen. Vanuit het Westen

daarentegen worden de Russische acties beschreven als agressief, opportunistisch en van tijd tot tijd

zelfs illegitiem. Een genuanceerd debat lijkt plaats te hebben gemaakt voor een politieke blamegame.

Toch is er veel meer onontgonnen grijs gebied dat een invloed heeft op de Russisch-Westerse relaties.

De Oost-Europese staten waar er altijd zo kwistig over gesproken wordt, zijn geen niemandsland dat

als speelbal fungeert tussen twee kampen. Ons onderzoek probeert deze Oost-Europese staten als

deel van het geheel te bestuderen. We kijken hoe deze landen een invloed uitoefenen op het gedrag

van zowel het Westen als van Rusland in de postsovjetruimte. Via een analyse van het burgerlijke en

het politieke niveau proberen we te achterhalen wat de verschillende factoren zijn die het gedrag van

het Oost-Europese land in kwestie verklaren. Daaropvolgend onderzoeken we of dit een invloed heeft

op hoe Rusland en het Westen zich gedragen in de Oost-Europese ruimte. We gaan ervan uit dat een

caleidoscopische analyse genoopt is die zowel rekening houdt met internationale als nationale

factoren. Op die manier gaan we voorbij aan het zwart-wit debat en pogen we om een genuanceerder

en vooral completer verhaal te voorzien. Uiteindelijk komen we dan tot de volgende onderzoeksvraag:

‘Hoe mediëren de Oost-Europese staten het gedrag van het Westen en Rusland in de

postsovjetruimte?’

Om te kijken op welke manier Oost-Europese landen invloed uitoefenen op het internationaal

krachtenspel maken we gebruik van de theorie rond alliantievorming. De impact van het burgerlijke

niveau op het politieke niveau binnen onze casuslanden proberen we aan te tonen via de theorie rond

‘society’. Beide luiken worden evenwel nog concreter besproken in het theoretisch kader (zie verder).

3

2 Status Quaestionis

2.1 Van coöperatie tot conflict

Veel van de literatuur over Rusland en het Westen spreekt over de groeiende onvrede tussen beide

kampen sinds het begin van de 21e eeuw. Ten eerste schetsen Alexandrova-Arbatova (2000), Götz en

Merlen (2019), Mankoff (2009), Marten (2015), Sakwa (2008) en Trenin (2006) nochtans hoe Rusland

schijnbaar ging aanleunen tegen het Westen in het begin van de 21e eeuw. Dezelfde auteurs bespreken

hoe Moskou zich evenwel niet geapprecieerd voelde in dit samenwerkingsverband. Het wantrouwen

verhoogde nog meer toen de Kleurenrevoluties in Georgië, Oekraïne en Kyrgyzstan uitbraken. Delcour

en Wolczuk (2015), Hinkle (2017), Stoner en McFaul (2015) en Tsygankov (2018) opperen in hun werk

dat het Kremlin ontstemd reageerde op deze prowesterse revoluties. Het Westen werd verweten de

prodemocratische protesten aan te wakkeren waardoor een soort domino-effect gecreëerd zou

worden binnen de volledige postsovjetruimte.

Een ander heikel punt voor Rusland is de NAVO- en EU-uitbreidingen van het Westen. Poetin zelf zei

over de NAVO-uitbreidingen in 2007 op de veiligheidsconferentie in München het volgende: ‘I think it

is obvious that NATO expansion does not have any relation with the modernization of the Alliance itself

or with ensuring security in Europe. On the contrary, it represents a serious provocation that reduces

the level of mutual trust.’3 Toen in 2008 bekend werd dat Georgië toe zou gaan treden tot de NAVO,

besloot Rusland met hard power in te grijpen. De militaire ingreep van Rusland veranderde de

debatten. De sérieux waarmee Rusland zijn invloedssfeer verdedigde, had ook implicaties voor de

andere staten die binnen de post-Sovjetregio gelegen waren. Daarnaast bevestigde de inval de

definitieve breuk tussen het Westen en Rusland (Delcour & Kostanyan, 2014; Jones, 2008).

Het absolute dieptepunt in de relaties kwam er evenwel met de Oekraïnecrisis. Nadat toenmalig

president Janoekovitsj een deal met Rusland leek aan te gaan ten koste van een associatieakkoord4

met de EU, braken in Oekraïne hevige protesten los. Uiteindelijk vluchtte Janoekovitsj het land uit en

werd plaats geruimd voor een prowesterse regering. Daaropvolgend annexeerde Rusland de Krim en

was een nieuwe crisis tussen het Westen en Rusland een feit (Dragneva & Wolczuk, 2016).

2.2 Het Westen versus Rusland

De aanleidingen in Georgië en Oekraïne zijn de aanzet geweest voor veel wetenschappelijk onderzoek.

Auteurs proberen via de gebeurtenissen in bovenstaande landen uitspraken te doen over de causaliteit

3 Via Wolff, A. T. (2015). The future of NATO enlargement after the Ukraine crisis. International Affairs, 91(5), 1103-1121.

4 Associatieakkoorden zijn bilaterale akkoorden tussen de EU en een derde land. In het geval van Oekraïne werd politieke en economische coöperatie beoogd (Petrov & Van Alesuwege, 2016).

4

van beide crisissen. Daaruit komen verschillende invalshoeken naar voren. Een grote discussie die leeft

binnen de literatuur handelt over wie de blaam draagt in de conflicten: het Westen of Rusland?

Volgens Mearsheimer (2014) bestaat er niet veel twijfel. In ‘Why the Ukraine crisis is the West’s fault:

the liberal delusions that provoked Putin’ legt de auteur de schuld quasi volledig bij het Westen. Zo ziet

hij de oostwaartse NAVO-uitbreidingen en het Oostelijk Partnerschap tussen de EU en bepaalde Oost-

Europese landen als de cruciale factoren. De Russische reactie is volgens Mearsheimer (2014) een

logisch gevolg van de geografische uitbreiding van de westerse partners. Oekraïne is op strategisch

vlak immers cruciaal en heeft voor Rusland een belangrijke functie als bufferstaat. Ook D’Anieri (2015),

Lukyanov (2016), Matsaberidze (2015) en Wolff (2015) benadrukken dat de westerse uitbreidingen de

aanleiding hebben gegeven voor de Russische reacties in Georgië en Oekraïne.

Er is echter ook een hele groep auteurs die niet akkoord gaan met de stellingen van Mearsheimer

(2014). Stoner en McFaul (2015) merken bijvoorbeeld op dat er in 2010, toen Janoekovitsj president

werd van Oekraïne, helemaal geen sprake was van toetreding tot de NAVO. Daarnaast dateert de

NAVO-uitbreiding, Kroatië en Albanië buiten beschouwing gelaten, al van voor het tijdperk Obama-

Medvedev (2008-2012). Treisman (2016) maakt eenzelfde bedenking en zegt dat Oekraïne niet

zinspeelde op een eventuele NAVO-toetreding. Budjeryn (2014) gaat kaarsrecht in tegen de analyse

van Mearsheimer (2014), die volgens haar enkel het perspectief van Poetin weerspiegelt. Budjeryn

(2014) werpt op dat het Russische model qua aantrekkelijkheid simpelweg niet overeenkomt met het

westerse model. De Haas (2016) ziet Rusland dan weer eerder als de agressieve actor in plaats van de

NAVO.

2.3 Alternatieve verklaringen

Daarnaast zijn er nog heel wat werken in de literatuur die andere redenen aan de basis zien liggen van

de gebeurtenissen in Oost-Europa. Vooral het gedrag van Rusland wordt bestudeerd.

Ten eerste is er een groep auteurs die stelt dat Rusland via het assertief gedrag in Oost-Europa de

aandacht afleidt van binnenlandpolitieke problemen (Allison, 2014; Klotz, 2017; Stoner & McFaul,

2015). Daarnaast focussen enkele auteurs op de persoon van Vladimir Poetin. Zo spreekt Roberts

(2017) over ‘Putinisme’ als ideologie, gericht tegen het Westen en gevestigd op nationalistische

waarden. Hill & Gaddy (2015) gaan dan weer dieper in op de persoonlijkheidskenmerken van de

Russische president en kijken hoe dit een invloed heeft op het buitenlands beleid van Rusland. Ten

slotte zijn er auteurs zoals Oldberg (2010) en Laenen (2017) die aandacht hebben voor hoe identiteit

een rol speelt bij de interventies van Rusland in bijvoorbeeld de Krim.

5

2.4 Terugkoppeling naar probleemstelling

Deze verschillende interpretaties lijken vooral de nadruk te leggen op de twee grote blokken. Het debat

in de literatuur gaat te vaak voorbij aan de binnenlandse politieke overwegingen van de Oost-Europese

staten in kwestie. Een soortgelijke analyse wordt gemaakt door Smokhvalov (2015) die stelt dat

Oekraïne door de literatuur louter als een soort twistappel tussen het Westen en Rusland omschreven

wordt. Hij stelt dat deze auteurs te weinig rekening houden met de keuzes die de Oekraïense politici

zelf maken.

Ons onderzoek vertrekt vanuit een analoge gedachtegang. Hoewel we nog steeds geïnteresseerd zijn

in de relatie tussen het Westen en Rusland proberen we een vollediger beeld te schetsen van de

oorzaken die er een impact op kunnen hebben. In de literatuur ligt de nadruk namelijk duidelijk op hoe

de grote machten zich gedragen en hoe de kleinere Oost-Europese staten katalysatoren zijn in de

conflictrelatie tussen het Westen en Rusland. Dit onderzoek probeert verschillende theorieën naar

voren te schuiven die zowel de burgerlijke als de politieke niveaus van de onderzochte Oost-Europese

staten mee in rekening brengen. Daarbij zal er nog altijd uitgegaan worden van de invloed van zowel

Rusland als het Westen, maar proberen we ook de politieke en burgerlijke oriëntatie van Oekraïne en

Moldavië in kaart te brengen. Om hun acties te verklaren maken we gebruik van de theorie rond

alliantievorming en society (zie verder).

6

3 Methodologie

3.1 Casestudies

Het onderzoek maakt gebruik van een comparatieve casestudy en een doorgedreven literatuurstudie.

Op die manier zijn we in staat om verschillende Oost-Europese landen met elkaar te gaan vergelijken.

We maakten bij de caseselectie gebruik van de handleiding van Seawright en Gerring (2008) die

hiervoor twee criteria noemen: variatie op relevante dimensies en representativiteit. Ten eerste kiezen

we voor de casus Oekraïne wegens zijn relevantie met betrekking op de onderzoeksvraag. We

verwachten dat Oekraïne een actieve rol speelt in het mediëren van het gedrag van zowel Rusland als

het Westen in de postsovjetruimte. Zo weten we bijvoorbeeld dat Oekraïne op bepaalde momenten

toenadering heeft gezocht tot het Westen en dat dit een reactie uitlokte van Rusland. Daarnaast gaan

we ervan uit dat de civil society, actief gestimuleerd door diffusie, erin slaagt om het politieke niveau

te beïnvloeden. Concreet komt die verwachting voort uit de kennis die we hebben van de

Maidanrevolutie (2013-2014) die de zittende president verplichtte om het land te verlaten. Als we een

spectrum opstellen voor onze verwachtingen zou Oekraïne dan ook aan het ene uiterste liggen, waar

we verwachten dat het een zeer grote invloed heeft op het Westen en Rusland.

Moldavië neemt in datzelfde spectrum eerder een middenpositie in. Het vormt voor dit onderzoek een

ambigue casus. Enerzijds verwachten we dat het land een belangrijke rol kan spelen door zijn ligging

tussen west en oost. Ook Moldavië heeft in zijn recente geschiedenis toenadering gezocht tot het

Westen, maar evengoed tot Rusland. Anderzijds wordt over Moldavië in de literatuur veel minder

gesproken en grenst het land niet aan Rusland zelf. In hoeverre het burgerlijke niveau in staat is om

het politieke niveau te beïnvloeden is ook onduidelijk. We vermeldden reeds dat in 2009 een kleine

kleurenrevolutie ontstond, genaamd de ‘Twitterrevolutie’. We zien evenwel dat deze in de literatuur

niet op gelijke voet geplaatst wordt met de andere kleurenrevoluties. Moldavië blijft op vele vlakken

een vraagteken.

In die optiek opperen dat er een zekere variatie op de relevante dimensies aanwezig is. Toch zijn beide

casussen redelijk gelijkaardig: beide zijn gesitueerd in de postsovjetruimte, zochten toenadering tot

het Westen en hebben burgerlijke opstanden gekend. Daarom blijft het voorzichtig om de informatie

uit deze twee casussen te veralgemenen naar de gehele Oost-Europese ruimte. Aangezien Oekraïne

en Moldavië geen uitersten zijn, stellen we dan ook dat ons onderzoek niet volledig representatief is

voor heel Oost-Europa.

7

Desalniettemin zijn beide casussen door hun inmenging in de Westers-Russische relatie geknipt om

onze onderzoeksvraag te beantwoorden: ‘Hoe mediëren de Oost-Europese staten het gedrag van het

Westen en Rusland in de postsovjetruimte?’

3.2 Tijdsafbakening

Om ons onderzoek af te bakenen, kiezen we ervoor om ons te richten op een specifieke tijdsperiode.

Deze gaat gepaard met het assertiever worden van Rusland en dus ook met de verslechterende relatie

tussen het Westen en Rusland. Concreet zal dit onderzoek de periode vanaf 2004 tot 2014 bekijken. In

deze tien jaar zijn zowel in Moldavië als in Oekraïne twee verschillende regeringen aan de macht. Dit

biedt ons de mogelijkheid om eventueel verschillende accenten met betrekking op het buitenlands

beleid te ontwaren. Daarnaast spreken we in 2009 over de Twitterrevolutie in Moldavië en valt de

Oekraïnecrisis van 2013-2014 ook in het tijdsbestek. Op die manier zijn we in staat om de belangrijkste

gebeurtenissen op het burgerlijke niveau mee in rekening te brengen.

8

4 Theoretisch kader

Om ons onderzoek wetenschappelijk gezien vorm te geven, is het gebruik van een theoretisch kader

noodzakelijk. Via deze theorieën proberen we namelijk onze bevindingen te verklaren. Het theoretisch

kader valt uiteen in twee delen. Het eerste luik zal zich concentreren op de theorie rond

alliantievorming. De nadruk ligt hier op hoe het internationaal systeem een rol speelt in de

betrekkingen tussen staten en/of internationale blokken. De theorie rond alliantievorming verplicht

ons een eerste nuance te maken. Waar de NAVO een overduidelijke alliantie vormt, is Rusland als land

op zich geen sluitende vorm van een alliantie waar een staat zich kan bij aansluiten. Het heeft

daarentegen de afgelopen jaren wel enkele collectieve organisaties opgericht, zoals de Euraziatische

Economische Unie en de Collectieve Veiligheidsverdragorganisatie (afgekort als CSTO). Rusland speelt

in beide organisaties de absolute hoofdrol en bovendien wordt geopperd dat de CSTO eigenlijk een

(symbolisch) tegengewicht vormt voor de NAVO (Baev, 2014; Charap & Troitskiy, 2013). Daarnaast kan

men de opsplitsing ook normatief gaan bekijken. Zo ontwikkelt er zich een distinctie in de Oost-

Europese ruimte, waar enkele ex-Sovjetstaten zich eerder vinden in het westerse model, terwijl andere

staten zich bewegen richting het Russische model (Cameron & Orenstein, 2012). Het is in dit

perspectief dat we Rusland behandelen als alliantie, zijnde als ‘blok’ waar een land zich bij kan

aansluiten. Het leeuwendeel van de theorie rond alliantievorming kadert zich in de realistische school.

Hier ligt de nadruk op de rol van staten in het internationaal systeem en wordt gebruik gemaakt van

enkele alliantietheorieën van Walt en Snyder.

We willen in dit onderzoek echter een completer en meer gevarieerd beeld krijgen van de

ontwikkelingen in de Oost-Europese context en breiden daarom ons theoretisch kader verder uit. Zo

willen we ook nagaan hoe binnenlandpolitieke en burgerlijke verwikkelingen in Oost-Europese staten

een rol kunnen spelen in de relatie tussen het Westen en Rusland. Daarom centreert het tweede deel

van de theorie zich rond ‘society’. Eerst en vooral bespreken we het concept civil society om het

burgerlijke niveau waarover we het hebben af te bakenen. Met de definiëring van civil society in het

achterhoofd is het mogelijk om bepaalde actoren, die niet aan bod komen in de theorie rond

alliantievorming, te analyseren in de casestudies. Het tweede deel van het theoretisch luik ‘society’

gaat dieper in over hoe de binnenlandse politieke en burgerlijke dynamieken tot stand komen. Via het

concept van diffusie proberen we bepaalde ontwikkelingen in kaart te brengen. Er wordt verwacht dat

de Oost-Europese landen beïnvloedt worden door ideeën en ontwikkelingen van buitenaf (cfr. het

Russische en het westerse model). Daarnaast gaan ze ook om met gebeurtenissen die zich in de

9

nabijheid voltrekken. Deze theorie is inherent gelinkt aan de civil society die deze invloeden ter harte

kunnen nemen en op hun beurt gaan promoten. De wisselwerking tussen beide biedt ons een

alternatief perspectief dat zowel rekening houdt met een internationale als met een nationale

dimensie.

10

4.1 Alliantievorming

4.1.1 Realistische school

Walt (1990) spreekt in zijn notoire ‘The origins of alliance’ over 5 verschillende grote determinanten

bij alliantievorming in het kader van dreiging:

1. Balancing: een alliantie sluiten tegen een dreiging die te machtig wordt. De alliantie wordt gesloten

om macht terug te balanceren en enkelvoudige dominantie te voorkomen.

Bandwagoning: bij de bron van gevaar gaan aanleunen om zo voordelen te verkrijgen. Walt (1990)

merkt op dat balancing vaak allianties zijn met de zwakkere kant, terwijl men bij bandwagoning vaak

aanleunt bij een sterkere macht.

2. Aggregate power: hoe groter de ‘total resources’ van een staat, hoe groter het potentiële gevaar

naar anderen toe. Walt (1990) geeft hierbij het voorbeeld van de Verenigde Staten die hun Grand

Strategy hierop baseren, namelijk het vermijden dat een andere staat meer total resources zou

verkrijgen dan de VS.

3. Geographic Proximity: staten die dichterbij gelegen zijn vormen een groter gevaar. Hier geldt vaak

het motto buren van buren zijn vrienden.

4. Offensive Power: staten met grote offensieve mogelijkheden vormen een groter gevaar en kunnen

makkelijker als provocerend aanzien worden.

5. Aggressive intentions: staten die als agressief beschouwd worden, zullen meer te maken krijgen met

balancing naar hun kant toe. Wanneer een staat onveranderlijk agressief is, zullen andere staten

minder bandwagonen met deze staat, want dit zal de intenties van de agressieve staat waarschijnlijk

niet veranderen.

Walt (1990) oppert dat hoe zwakker een staat is, hoe sneller deze zich tot bandwagoning zal keren. Dit

doen ze om de ‘winnende zijde’ te kiezen. Zwakkere staten zullen ook wel aan balancing doen tegen

gelijkwaardige staten, maar wenden vaak bandwagoning aan tegen sterkere staten. Daarnaast zijn

zwakke staten zeer gevoelig voor geographic proximity, iets wat sterk tot uiting komt in het post-sovjet

tijdperk in Oost-Europa.

Snyder (1984) beschrijft het ‘alliance dilemma’, analoog met het prisoner’s dilemma, in een

multipolaire wereld. Volgens deze auteur heeft elke staat twee opties. Ofwel zoekt een staat

alliantiepartners, ofwel weerhoudt het zich van allianties. Als alle staten ongeveer even sterk zijn, enkel

interesse hebben in veiligheid en zich min of meer afzijdig houden, zullen er weinig allianties ontstaan.

Toch zijn er 2 situaties waarin allianties kunnen ontspruiten. Ten eerste kunnen staten, als ze niet

11

tevreden zijn over hun ‘moderate security’, een alliantie aangaan om de veiligheid te verhogen. Ten

tweede gaan staten allianties aan uit vrees om geïsoleerd te raken of om te voorkomen dat een staat

zich tegen hen allieert. Als er een alliantie gevormd wordt, zal dit beantwoord worden door andere

allianties, want een staat kan nooit weten of deze initieel gevormde alliantie defensief of offensief

denkt. Uiteindelijk stelt Snyder (1984) dat de uitkomst van rivaliserende allianties penibeler is dan de

situatie waarbij staten zich afzijdig houden, want hoewel de veiligheid misschien wat verbetert, draagt

een staat nu alle kosten, zorgen en risico’s van een alliantie.

5

Figuur 1: Alliantiedilemma (Snyder, 1984).

Snyder (1984) haalt nog twee andere cruciale begrippen aan binnen het ‘alliantiedilemma’. Ten eerste

is er ‘fear of abandonment’, dat verschillende vormen kan aannemen. Zo kan de alliantiepartner zich

verenigen met de vijand, de alliantie opzeggen, nalaten de expliciete beloftes na te komen of nalaten

om hulp te verlenen als dit verwacht wordt. Als enkel nog maar de perceptie van één van de hierboven

opgesomde zaken gewekt wordt, is het mogelijk dat staten de opties bekijken om zich te verenigen

met andere partijen. Vervolgens heeft Snyder (1984) het over ‘fear of entrapment’ waarbij de vrees

bestaat om meegesleurd te worden in een conflict in het belang van een alliantiepartner, maar niet of

slechts ten dele in dat van de staat zelf. Belangen zijn namelijk niet identiek, ze kunnen variëren van

staat tot staat. Toch kan men meegesleurd worden als men de instandhouding van de alliantie hoger

waardeert dan de kosten die gemaakt moeten worden om te vechten voor de belangen van een

alliantiepartner. Hoe groter de afhankelijkheid van een staat is ten opzichte van de alliantie, hoe meer

risico ze heeft op ‘entrapment’.

5 Snyder, G. H. (1984). The security dilemma in alliance politics. World politics, 36(4), 461-495.

12

Snyder (1984) maakt ook een onderscheid tussen de algemene en specifieke belangen van een staat.

Algemene belangen emaneren uit de anarchistische structuur van de internationale politiek en de

geografische positie van de staat. Buurlanden zijn in dat opzicht cruciaal, want door de belangen van

een buurstaat te verdedigen, creëer je zelf een buffer. Men kan dit ook agressiever bewerkstelligen. In

dat geval spreken we van expansie. Algemener kan het ook gewoon zo zijn dat een staat op deze

manier de machtsbalans onderhoudt. Als we naar de geschiedenis van Rusland kijken, zien we een heel

actief nabuurschapsbeleid omwille van het ontbreken van natuurlijke grenzen. De Russische expansie

in omliggende landen is een duidelijk gevolg van de geografische ligging. Deze algemene (of

strategische) belangen gaan niet over specifieke conflicten met andere staten, maar staan onder een

permanente staat van verdediging (Donkers & Hamers, 2018; Kotkin, 2016). Daarnaast heeft Snyder

(1984) het over specifieke belangen van staten. Deze belangen zorgen voor conflicten met andere

staten. Dit kan gaan over macht, maar evengoed over ideologie, etniciteit, economie of prestige.

Samengevat is er in een multipolaire wereld met het security dilemma een algemene drijfveer om

allianties aan te gaan met andere staten. Wie met wie in zee gaat is vooraf moeilijk uit te maken. Deze

onbepaaldheid wordt evenwel gereduceerd door algemene of specifieke belangen, banden tussen

verschillende staten en door de interne constellatie van de politieke stelsels. In een multipolair stelsel

is er niettemin geen zekerheid over de duurzaamheid van een alliantie. De angst om verlaten te

worden is immer aanwezig.

4.2 Operationalisering theorie rond alliantievorming

4.2.1 Realistische school

Walt (1990) zegt dat als landen extern bedreigd worden ze aan ‘balancing’ of ‘bandwagoning’ doen.

Deze beide begrippen zullen toegepast worden in het begin van elke case. Op die manier kunnen we

op een chronologische manier schetsen bij welke alliantie de casuslanden aanleunen of net niet. Zo

zouden we kunnen opperen dat het aangaan van het Oostelijk Partnerschap met de EU in 2009 een

vorm van bandwagoning is vanwege deze Oost-Europese staten met het Westen. Nadien bespreken

we de andere vier determinanten van dreiging. Op die manier proberen we te achterhalen of het

gedrag van één van de actoren in de postsovjetruimte te verklaren is door hun perceptie van dreiging.

Nauw hieraan gekoppeld is de theorie van Snyder (1984) die gelijkaardige zaken naar voren schuift. Zo

kunnen we stellen dat als een staat zijn algemene of specifieke belangen bedreigd ziet worden, ze zal

ingrijpen. Deze reactie kan verwijzen naar het concept balancing dat Walt (1990) omschrijft. Concreet

lijkt de theorie van Snyder (1984) vooral op het gedrag van Rusland toepasbaar. Geopolitiek gezien zijn

de Oost-Europese staten cruciaal voor Rusland, aangezien ze als bufferstaten dienen tussen oost en

west. Daarom stellen we dat onze casussen Oekraïne en Moldavië vallen onder de ‘algemene

13

belangen’ van Rusland. Hiervoor vinden we in de literatuur veel bevestiging. Zo vinden we dat Rusland

doorheen de geschiedenis meermaals diende om te gaan met roerige ontwikkelingen in Oost-Azië,

Europa en het Midden-Oosten. Kotkin (2016) omschreef het proces waarbij Rusland zich probeerde te

beveiligen aan de hand van expansie als ‘defensive aggressiveness’. Eenzelfde notie vinden we terug

bij Honzík (2012) die voorts ook nog stelt dat de val van de Sovjet-Unie met veel geopolitieke

onzekerheid gepaard ging binnen Rusland. Men zou kunnen opperen dat Rusland door zijn assertiever

beleid onder Poetin terug op zoek gaat naar deze zekerheid en zijn algemene belangen veilig probeert

te stellen (D’Anieri, 2015). Specifieke belangen kunnen misschien eerder verklaren waarom kleine

staten een alliantie aangaan met bepaalde partners. Zo kan het zijn dat de Oost-Europese staten

aansluiting zoeken bij het Westen omwille van de liberale ideologie, het prestige of economische

redenen.

Verder gaan we in onze casussen op zoek hoe ‘fear of abandonment’ en ‘fear of entrapment’ een rol

spelen. Zo kan bijvoorbeeld gesteld worden dat Rusland in een constante ‘fear of abandonment’ leeft

omdat ze het gevoel heeft dat ze verlaten wordt door zijn (voormalige) alliantiepartners, namelijk de

Oost-Europese landen. In die optiek is het mogelijk dat Rusland deze landen aan zich wil blijven binden

en dit doet op een assertieve manier. Dit is op zijn beurt weer gekoppeld aan het concept van dreiging

dat uitgewerkt wordt door Walt (1990). ‘Fear of abandonment’ is immers ingegeven door de dreiging

die een andere actor biedt. In het geval van verlatingsangst is de staat in kwestie bang om controle

kwijt te raken over algemene of specifieke belangen die onder druk worden gezet door de dreiging

vanwege een andere staat. Concreet verwachten we dat deze situatie voor Rusland geldt, aangezien

het land zich bedreigd voelt door het Westen en denkt dat het de postsovjetruimte, waar zijn belangen

liggen, kwijt zal spelen aan de westerse instellingen. ‘Fear of entrapment’ kan ook een rol gaan spelen

als bijvoorbeeld één van de casuslanden afziet van te aligneren met Rusland of het Westen omdat het

denkt dat het op die manier verzeild raakt in een conflict waarbij de belangen van één van de ‘grote

blokken’ gediend worden.

14

4.3 Society

Het tweede theoretisch aspect dat aan bod zal komen in dit onderzoek probeert de impact van het

burgerlijke niveau te behelzen. Een systemische theorie gericht op het internationale klimaat is

namelijk incompleet omdat ze binnenlandse behoeftes niet erkennen en geen rekening houden met

binnenlandse krachten die publieke beleidsmakers kunnen motiveren. Nochtans moeten deze

overheidsfunctionarissen zich verantwoorden aan een publiek dat bestaat uit aanhangers, critici,

kiezers en aan de oppositie. Een omgekeerde redenering is evenzeer van kracht. Een intensieve analyse

enkel en alleen gebaseerd op binnenlandse machten, zal bepaalde keuzes voor het buitenlands beleid

van een staat niet kunnen verklaren. Het beleid van een staat wordt deels geschapen door het

internationale klimaat, maar ook door binnenlandse politieke verwikkelingen (Baltrusaitis, 2010).

4.3.1 Civil Society

De laatste jaren zijn er tal van burgerlijke demonstraties geweest die zich verzetten tegen het politieke

establishment of die deze laatste net verzoeken om bepaalde beleidsacties te ondernemen. Denk maar

aan de burgerlijke aspiraties bij de zogeheten Arabische Lente, ‘Occupy Wallstreet’ of de recente

protestacties voor het klimaat. Verschillende factoren zoals de groei van de kenniseconomie, sociale

media en de opkomst van transnationale netwerken hebben ervoor gezorgd dat non-statelijke actoren

steeds luider klinken (Lutsevych, 2013).

Als we concreet inzoomen op de Oost-Europese context zien we dat deze ontwikkelingen zich in de

praktijk vertalen. Vooral de kleurenrevoluties in Oekraïne, Georgië en Kyrgyzstan geven blijk van een

sterke burgerlijke emancipatie inzake politieke aangelegenheden. Ook in Moldavië, een andere casus

die onderzocht zal worden, was er in 2009 sprake van een, weliswaar mildere, kleurenrevolutie die

omgedoopt werd tot de ‘Twitterrevolutie’ (Lutsevych, 2013; Mungiu-Pippidi & Munteanu, 2009). De

kleurenrevoluties worden omschreven als prodemocratische protesten die een soort institutioneel

domino-effect met zich meebrengen. Rusland beticht het Westen ervan deze revoluties te stimuleren

en percipiëren deze westerse steun als een regelrechte inbreuk op de Russische invloedssfeer (Hinkle,

2017).

Het doel van deze masterproef is om de interne aangelegenheden in de geselecteerde casussen

theoretisch te toetsen aan de hand van de theorie rond ‘civil society’. Op die manier proberen we te

verklaren hoe het burgerlijke niveau het politieke niveau kan beïnvloeden en of dit dan in zijn geheel

invloed heeft op de keuzes die de Oost-Europese staten maken. Dit wordt dan opnieuw

teruggekoppeld aan de onderzoeksvraag waardoor we proberen te achterhalen of het burgerlijke

niveau in Oost-Europese staten het Russische en westerse gedrag beïnvloedt.

15

Vooreerst is het noodzakelijk om het begrip civil society te definiëren. Deze masterproef volgt de

definities van Howard (2002) en Lutsevych (2013). Lutsevych (2013) spreekt over een publieke ruimte

waar burgers kunnen deelnemen aan collectieve debatten en waar publieke opinies die het publieke

beleid kunnen beïnvloeden gevormd worden. Een fundamenteel kenmerk hierbij is dat de civil society

een medium is waarin sociale contracten tussen burgers, politici en de economische machtscentra

onderhandeld en geproduceerd worden. Deze definitie impliceert dat de bovengenoemde non-

statelijke actoren onafhankelijk zijn en actief met elkaar communiceren. Daarnaast vermeldt Lutsevych

(2013) dat de actoren binnen het speelveld van de civil society werkelijk in allerhande vormen bestaan

en vanzelfsprekend ook een breed scala aan verschillende belangen hebben. Over het algemeen kan

burgerlijke betrokkenheid de vorm aannemen van lidmaatschap, het tekenen van petities, participatie

in demonstraties, vrijwilligerswerk en donaties. Howard (2002)6 volgt deze definitie en stelt dat de civil

society een gemeenschap van burgers is die samenkomen en zich verenigen in de publieke ruimte, die

zich afscheidt van de individuele, familiale en vriendschappelijke netwerken aan de ene kant en de

staat en de markt aan de andere kant. Deze ruimte bestaat uit tussenliggende groepen, organisaties,

verenigingen die formeel gevormd zijn, wettelijke bescherming genieten, onafhankelijk bestuurd

worden en bevolkt worden door normale burgers die vrijwillig toegetreden zijn.

6 Via Bădescu, G., Sum, P., & Uslaner, E. M. (2004). Civil society development and democratic values in Romania and

Moldova. East European Politics and Societies, 18(2), 316-341.

16

4.3.2 Diffusie

Diffusie is het tweede concept dat we gebruiken om de impact van het burgerlijke niveau in te

schatten. Veel van de literatuur over internationale en tevens politieke diffusie richt zijn pijlen op de

Oost-Europese regio. Vaak wordt ook in één adem over de (late) derde democratiseringsgolf

gesproken. Men ziet geregeld een verband tussen de theorie over diffusie en de democratisering in de

postsovjetwereld7. Deze geografische ruimte is ook de focus in dit onderzoek, vandaar dat we ons

theoretisch kader rond diffusie vooral overnemen uit de literatuur die deze theorie ook effectief

toepast op de Oost-Europese context.

We ontlenen de definitie van Bunce en Wolchik (2006) die schrijven over een proces waar nieuwe

ideeën, instituties, modellen en gedrag geografisch verspreid worden van een kerngebied naar andere

gebieden. Dit proces kan plaatsvinden binnenin een staat, maar evengoed over verschillende staten

heen. Ideeën en modellen kunnen zich dus over grenzen heen verplaatsen omdat ze precedenten

scheppen die aantrekkelijk zijn voor actoren in andere staten. Bepaalde actoren kunnen namelijk

voordeel halen uit veranderingen. Bij diffusie kan er ook sprake zijn van planning en organisatie tussen

bijvoorbeeld lokale en internationale actoren. In dit geval is het bestaan van netwerken waar actoren

in bepaalde staten kunnen overleggen met vernieuwers uit andere staten over doelen en strategieën

cruciaal.

Simmons, Dobbin en Garrett (2006) zien een veelheid aan definities gebruikt worden bij het begrip

‘diffusie’. Zo leggen antropologen, economen, sociologen en politieke wetenschappers steeds een

andere nadruk. Zelf hebben de auteurs het over ‘internationale beleidsdiffusie’. Dit definiëren ze als

volgt: wanneer bepaalde beleidsuitvoeringen in een gegeven land systematisch geconditioneerd zijn

door vorige beleidskeuzes die gemaakt werden in andere landen. Belangrijk is dat ze daarbij ook nog

vermelden dat deze gemedieerd kunnen zijn door het gedrag van internationale organisaties of private

actoren/organisaties. Dit vindt navolging bij Béland, Foli, Howlett, Ramesh en Woo (2018) die

beleidsactoren, of het nu statelijke of non-statelijke actoren zijn, een actieve rol toedichten. Ze zien

deze spelers niet puur als een vehikel voor grotere structurele krachten. Integendeel, deze actoren

moeten als bedrijvige agents aanzien worden die specifieke beleidsvoorkeuren promoten en

opportuniteiten najagen. Volgens Béland et al. (2018) verklaart het idee van zo’n beleidsentrepreneurs

veel beter de mechanismes die verwerkt zitten in het proces van diffusie. Gleditsch en Ward (2006)

ondervinden dat transities richting democratie zich geografisch clusteren. Het is veel waarschijnlijker

7 (Bunce & Wolchik, 2006; Gleditsch, Haggard & Kaufman, 2016; Ward, 2006)

17

dat landen een democratische transitie ondergaan als ze hierin buurlanden volgen die eenzelfde

transitie hebben doorgemaakt.

4.4 Operationalisering society

De operationalisering van de theorie rond society kunnen we beknopt samenvatten. Via de begrippen

civil society en diffusie gaan we op zoek naar de burgerlijke impact op het politieke niveau. Er zijn tal

van non-statelijke actoren die een rol spelen bij het beïnvloeden van politieke keuzes. Wij volgen de

definities van Lutsevych (2013) en Howard (2002). Daarin komt bijvoorbeeld naar voren dat

demonstraties gezien worden als burgerlijke betrokkenheid. We weten uit de literatuur dat de Maidan-

protesten het vuur aan de lont staken voor een nieuw conflict tussen west en oost. Daarnaast was er

in Moldavië de ‘Twitter-revolutie’ waardoor ons vermoeden dat de burgerlijke invloed een rol speelt

in de beleidskeuzes van onze casuslanden. Het is met die informatie in het achterhoofd dat we trachten

deze dynamieken te kaderen en te analyseren.

Bij diffusie verwachten we dat de waarden, normen en preferenties van de twee centrale ‘blokken’

doordringen tot in de Oost-Europese landen. We gaan ervan uit dat deze diffusie een rol speelt in de

oriëntatie van onze casuslanden. Zo zal een gevorderd partnerschap met het Westen enkel mogelijk

zijn als de staat in kwestie er werk van maakt om zich te ontwikkelen tot een goed functionerende en

democratische rechtsstaat. Voor bepaalde burgerbewegingen (civil society) is een bepaald model ook

gewoon aantrekkelijk en kunnen zij dus oriëntatie gaan stimuleren. Hierbij volgen we Béland et al.

(2018) die beleidsactoren, zelfs statelijke, een actieve rol toedichten. Belangrijk om te weten is dat

diffusie dus ook aangewakkerd of opgedreven kan worden. Zo zijn er enkele auteurs die stellen dat de

kleurenrevoluties en protesten voornamelijk ontstaan zijn door de democratische promotie van het

Westen en meer bepaald de Verenigde Staten (Mearsheimer, 2014; Vijay, 2015). Op het eerste zicht is

er dus veel reden om aan te nemen dat internationale diffusie van ideeën, waarden en normen wel

degelijk een impact hebben. We zien ook dat diffusie en civil society in deze context twee concepten

zijn die nauw aan elkaar vasthangen. Zo kunnen (internationale) beleidsactoren via diffusie de civil

society mobiliseren en ondersteunen. Het is net dat fenomeen dat volgens Mearsheimer (2014) en

Vijay (2015) plaatsvond toen de democratische promotie van de westerse partners een actieve civil

society bereikte in de landen waar de kleurenrevoluties zich manifesteerden.

Ten slotte dient het ook opgemerkt te worden dat de verschillende casussen elkaar kunnen

beïnvloeden en dat we deze gedachtegang altijd impliciet moeten meenemen in hoe we naar bepaalde

gebeurtenissen kijken. Zoals Gleditsch en Ward (2006) aanhalen is het zo dat transities richting

democratie zich geografisch clusteren. We gaan ervan uit dat dit fenomeen, of het dan gaat over

democratie of een andere uitdraging van diffusie, ook aanwezig is in de Oost-Europese context. Deze

18

wederzijdse beïnvloeding in de verschillende casussen is dus een impliciete factor waar we rekening

mee moeten houden. Het is echter niet altijd vanzelfsprekend om deze empirisch waar te nemen.

19

5 Case 1: Oekraïne

In de literatuur over de relatie tussen het Westen en Rusland is de Oekraïnecrisis zonder twijfel de

meest besproken case. Veel onderzoekers trachten om de Oekraïense problematiek te benaderen

vanuit een oost-west standpunt. Zoals we reeds in de status quaestionis zagen, focust de literatuur

zich voornamelijk op de vraag ‘wie draagt de schuld in dit conflict?’. Ons doel is om dieper in te gaan

op hoe Oekraïne zelf een rol speelt in dit hele verhaal. Dit doen we door enerzijds zijn geopolitieke

ligging tussen Rusland en West-Europa te bekijken en anderzijds door de binnenlandse ontwikkelingen

in Oekraïne na te gaan. Daarnaast focussen we op de rol van Rusland en het Westen en hoe zij reageren

op elkaar en op Oekraïne. We proberen met andere woorden via de theorie de ontwikkelingen in de

driehoek Oekraïne-Rusland-het Westen te verklaren. Het geopolitieke machtsspel benaderen we

vanuit de theorie rond alliantievorming, terwijl we de binnenlandse problematiek onderzoeken vanuit

de theorie rond society.

5.1 Alliantievorming

5.1.1 De realistische school

We passen de theorie van Walt (1990) en Snyder (1984) toe op twee verschillende periodes. Eerst

kijken we naar de termijn van Joesjtsjenko tussen 2005 en 2010. Nadien gaan we in op de periode

onder Janoekovitsj die we situeren van 2010 tot begin 2014. We proberen vooral te verklaren of en

hoe Oekraïne aan bandwagoning/balancing doet met de twee grote blokken, respectievelijk Rusland

en het Westen. Uit de verkregen informatie destilleren we onze bevindingen en linken we die op hun

beurt aan de theorie. Deze bevindingen hebben niet enkel als doel om het gedrag van Oekraïne te

verklaren. We hanteren daarentegen een breder perspectief en gaan op zoek naar bevindingen voor

het gedrag van zowel Oekraïne, het Westen als Rusland. Concreet gesproken proberen we de interactie

tussen deze drie actoren te beschrijven en kijken we welke acties zorgen voor reacties van andere

spelers.

5.1.1.1 2005 – 2010: bandwagoning met het Westen

Als strategisch gelegen land tussen het Westen en Rusland, is Oekraïne van groot belang vanuit een

geopolitiek standpunt. Na de val van de Sovjet-Unie verloor Moskou de controle over zijn grootste

Sovjetstaat. Oekraïne is een cruciaal geheel in de ambitieuze plannen van Rusland om als regionale

speler invloed uit te oefenen in de Euraziatische regio (Rutland, 2015; Svarin, 2016). Voor Rusland is

Oekraïne nooit zomaar een land, daarvoor zijn beide landen historisch gezien te nauw aan elkaar

gelinkt (Kissinger, 2014). Door zijn ligging is de determinant ‘geographic proximity’ zeer relevant. Dit

20

maakt namelijk dat Oekraïne erg onderhevig kan zijn aan machtsprojectie door externe spelers in zijn

regio. Langs de andere kant biedt dit eveneens meer opties om een alliantie aan te gaan. Deze

keuzemogelijkheden vertalen zich ook in de praktijk.

Als we kijken naar de recente geschiedenis van Oekraïne zien we dat er in navolging van de Oranje-

revolutie, onder leiding van toenmalig president Viktor Joesjtsjenko, werk gemaakt werd van een

prowesterse aanpak. Zo wilde hij lidmaatschap verkrijgen in de westerse veilligheidsalliantie. Het doel,

in de woorden van Minister van Buitenlandse zaken Borys Tarasjoek, was om “tegen 2008 gesprekken

aan te gaan om toe te treden tot de NAVO”. De Verenigde Staten speelden hierop in en steunden

gelijkaardige aspiraties van landen zoals Azerbeidzjan en Georgië. Dit leverde dan weer kritiek op van

Rusland, dat er alles aan deed om Georgië en Oekraïne niet te laten toetreden tot de NAVO (Tsygankov,

2015; White, McAllister, & Feklyunina, 2010). Daarnaast was er in 2009 het Oostelijke Partnerschap,

een initiatief vanwege de EU voor speciale samenwerking tussen de EU en enkele voormalige

Sovjetstaten, namelijk Armenië, Azerbeidzjan, Wit-Rusland, Georgië, Moldavië en Oekraïne. Hoewel

er geen lidmaatschap op tafel lag voor de betreffende landen, kregen ze wel handelsvoordelen en werd

visavrij reizen binnen Europa mogelijk voor de inwoners ervan. Op deze manier trachtte de EU een

nauwere band te creëren met voormalige Oostbloklanden. Vier van de zes landen (Azerbeidzjan en

Wit-Rusland niet) gingen lange onderhandelingen aan met de EU betreffende associatieakkoorden.

Daarvan werd voorzien dat deze getekend zouden worden in 2013 of 2014 (McMahon, 2014; Nodia,

2014).

Vanwege de sterke Euro-Atlantische benadering onder het bewind van Joesjtsjenko stellen we dat

Oekraïne tussen 2005 en 2010 actief aan bandwagoning deed met het Westen. Bewijs hiervoor vinden

we in de uitgesproken Euro-Atlantische ambitie, de wil om toe te treden tot de NAVO en de nauwe

samenwerking met de EU. Wij stellen dat ‘geographic proximity’ hier de verklarende factor voor is.

Hoe dichter een land bij de Europese invloedssfeer ligt, hoe sneller het beïnvloed wordt door de EU.

Oekraïne kan nauwere banden aangaan met het Westen, net omdat het er aan grenst (Nodia, 2014).

Rusland liet dit echter niet zomaar aan zich voorbijgaan. Het Kremlin wou zeker zijn economische

winsten in de regio veiligstellen. Rusland wou de gaspijplijnen die door Oekraïne richting Europa gaan,

controleren. Moskou zette druk op Oekraïne om met een gedeelde eigendom van Naftogaz, het

gasbedrijf dat eigendom is van de Oekraïense overheid, akkoord te gaan. In 2008 brak er een crisis uit

waarin Rusland weigerde om nog energie te leveren aan Oekraïne. Op die manier kon Rusland een

voordelig akkoord uit de brand slepen. Daarnaast sprak Rusland zich enkele keren fel uit tegenover

NAVO-toetreding van zowel Oekraïne als Georgië. Enkel het feit dat men sprak over een toetreding

van beide landen tot de NAVO in de toekomst, was voor Rusland al een reden tot interventie in

21

Georgië. Op deze manier werd ook Oekraïne formeel gewaarschuwd en werden de NAVO-

toetredingen van Georgië en Oekraïne alleszins on hold gezet. We kunnen dit gedrag beschouwen als

balancing vanwege Rusland, dat wil voorkomen dat de westerse structuren nog verder uitbreiden in

zijn geclaimde invloedssfeer (Svarin, 2016; Tsygankov, 2015).

5.1.1.2 2010 – februari 2014: een middenpositie

Met de intrede van Viktor Janoekovitsj als president in februari 2010 verbeterden de Russisch-

Oekraïense relaties aanzienlijk. Zo werd in april 2010 een akkoord gevonden over het verlengde verblijf

van de Russische vloot in de Zwarte Zee in ruil voor een korting op de gasprijzen van 30%. Daarnaast

wierp het Kremlin ook op dat het een Euraziatische Unie wou creëren vanuit het Gemenebest van

Onafhankelijke Staten8 (afgekort CIS) om de onderlinge handel te bevorderen, modernisatieprojecten

op poten te zetten en de algemene levensstandaard te verhogen. In 2011 nodigde Rusland Oekraïne

uit om tot de Euraziatische Douane-unie toe te treden en opnieuw stond daar een korting van de

gasprijzen tegenover. Op die manier wou Rusland Oekraïne op economisch vlak nauwer aan zich

binden. De Douane-unie in kwestie werd in 2010 opgericht tussen Rusland, Wit-Rusland en Kazachstan

(Armandon, 2013; Tsygankov, 2015). Ondanks de verbeterde relaties tussen Moskou en Kiev bleef het

partnerschap echter beperkt. Janoekovitsj wou Rusland geen meerderheid van de aandelen van

Naftogas afstaan en weigerde het aanbod in verband met de Euraziatische Douane-unie. Daarentegen

wou Kiev een speciale relatie met de Douane-unie die te combineren viel met een verdere integratie

binnen de EU. Dat was echter buiten de Russische president Poetin gerekend, die met een ultiem

aanbod over de brug kwam. Rusland bood namelijk een majeure energiekorting aan en daar nog eens

15 miljard dollar aan hulp bovenop. Daaropvolgend kondigde president Janoekovitsj in november 2013

op de EU-top in Vilnius aan dat het associatieakkoord met de EU uitgesteld werd (Tsygankov, 2015).

Dit was meteen de aanleiding voor de beruchte Maidanprotesten waar we in een volgend deel dieper

op in gaan (McMahon, 2014).

Over het algemeen kunnen we stellen dat Oekraïne onder Janoekovitsj een tussenpositie innam. Zo

stelde hij in 2010 dat het doel voor Oekraïne was om zo nauw mogelijk samen te werken met de EU

zonder Rusland tegen de borst te stuiten. Hoewel dat een ommezwaai was in vergelijking met de

periode onder Joesjtsjenko, gaat dit toch in tegen de perceptie dat Janoekovitsj een marionet van

Rusland was. Uiteindelijk werd gestreefd naar een ‘multivectorbeleid’ waarbij gebalanceerd werd

tussen een goede relatie met de EU en een vriendschappelijke relatie met Rusland (Armandon, 2013;

Dimitrova & Dragneva, 2013). Aan de ene kant werd de NAVO-toetreding van de baan gehaald door

8 Leden van CIS: Armenië, Azerbeidzjan, Wit-Rusland, Georgië (uit CIS na Russische interventie in 2008), Kazachstan, Kyrgyzstan, Rusland, Tadzjikistan, Oezbekistan en Oekraïne (geassocieerd lid) (Shiells, 2003).

22

de Janoekovitsj-regering, wat meer in de kaart speelde van Rusland (Armandon, 2013; Kuzio, 2011;

Treisman, 2016). Langs de andere kant sprak Janoekovitsj enkele malen zijn Europese aspiraties uit. Zo

verklaarde hij in 2010 dat “Oekraïne een Europese toekomst had” en dat “Oekraïne verder werk maakt

van een integratie binnenin de EU”. In 2011 herhaalde hij dat “integratie binnen Europa een absolute

prioriteit bleef binnen het binnenlands en buitenlands beleid van Oekraïne.” Een stevige middenpositie

waarbij men trachtte om economische voordelen te verkrijgen van Rusland en de EU was door de druk

van beide blokken echter moeilijk te houden. Dat de belangen hoog waren bleek uit de dwingende taal

van zowel Rusland als de EU. Na de top tussen Oekraïne en de EU in 2013 kreeg Kiev 3 maanden de

tijd om politieke, economische en rechterlijke hervormingen door te voeren om het associatieakkoord

te mogen tekenen. Toenmalige voorzitter van de Europese Commissie José Manuel Barrosso maakte

duidelijk dat “een land niet op hetzelfde moment lid kan zijn van een douane-unie en op hetzelfde

moment tot de vrijhandelszone van de EU kan toetreden.” Langs de andere kant had Rusland Oekraïne

ook al aan het verstand gebracht dat als het toetreedt tot de Europese interne markt, handel drijven

met de Euraziatische Economische Ruimte of met de hierboven besproken Douane-unie moeilijker

wordt. Of zoals de toen zijnde president Dmitry Medvedev in 2011 zei: “Je kan niet overal tegelijk zijn,

maar moet kiezen tussen de ene plaats of de andere. Iedereen, inclusief mijn Oekraïense vrienden en

collega’s, moet begrijpen dat je niet op twee stoelen tegelijk kunt zitten (…) (Armandon, 2013)”

5.1.1.3 Perceptie van dreiging via de theorie van Walt

Zoals we in het theoretisch kader zagen, somt Walt (1990) verschillende determinanten op die bepalen

hoeveel dreiging uitgaat van de ene staat richting de andere. Concreet op ons onderzoek toegepast,

concentreren we ons op de dreiging die uitgaat van Rusland en of de westerse alliantie. In de

(westerse) literatuur wordt vaak gewag gemaakt van een dreigender wordend Rusland dat zich

assertiever gedraagt in de internationale politiek en dan vooral in de postsovjetruimte (Gilles & Geers,

2015; Kanet, 2009; Kuzio, 2017). Of zoals Franco (2018) het zegt: “In the West, Russia is considered a

hostile neighbour, intending to recreate the soviet empire and to undermine Western democracy.”9

Vanuit die redenering zou men dan ook denken dat we de determinanten van dreiging invullen op die

manier dat we te weten komen hoe Rusland een dreiging vormt voor het Westen en Oekraïne. We

vinden echter zeer veel bewijs voor een omgekeerde denkwijze die ondergesneeuwd is geraakt door

de westerse perceptie van de strubbelingen in Oost-Europa. Daarom focussen we ons hier op het

9 Via Gromyko, A., Franco, M., Danilov, D., Criekemans, D., Van Elsuwege, P. & Potemkina, O. (2018). The EU-Russia: the way

out or the way down? Institute of Europe, Russian Academy of Sciences; Egmont- The Royal Institute for International

Relations.

23

gedrag van Rusland en merken we dat de determinanten van Walt (1990) eerder toepasselijk zijn voor

hoe Rusland het gedrag van het Westen met betrekking tot Oekraïne percipieert.

Het gedrag van Rusland in Oekraïne tegenover het Westen kan namelijk verklaard worden via het

concept ‘perceptie van dreiging’. De hoeveelheid dreiging hangt, zoals eerder gezegd, af van

verschillende determinanten. Vooreest kijken we opnieuw naar ‘geographic proximity’. Door de

uitbreidingen van zowel de NAVO als de EU, ziet Rusland de westerse allianties steeds dichterbij

komen. Dit maakt het makkelijker voor de westerse machten om aan machtsprojectie te doen op

Russische bodem. Het Kremlin ziet deze evolutie als pertinent bedreigend. Toen de regering van

Janoekovitsj viel, verdwenen meteen een pak garanties voor het Kremlin. Hoewel Janoekovitsj een

middenpositie bewaarde, hadden Rusland en Oekraïne net een akkoord waarvoor het

associatieakkoord met de EU afgevoerd werd. Toen de prowesterse demonstraties echter op gang

kwamen, voelde Rusland zich letterlijk in het nauw gedreven. Men wou absoluut vermijden dat de

westerse instellingen opnieuw de afstand tot de grens verkleinden (Lukyanov, 2016; Mearsheimer,

2014; Wolff, 2015).

Daarnaast leeft in westerse contreien het idee dat Rusland de staat is met ‘aggressive intentions’. In

Moskou zijn het echter de oostwaartse uitbreidingen van het Westen die beschouwd worden als

agressief en onmiskenbaar bedreigend (McMahon, 2014). Dit kan evenzeer in het kader geplaatst

worden van de val van Janoekovitsj. Rusland beticht het Westen er namelijk van deze opstanden

gestimuleerd te hebben (Mearsheimer, 2014). In de Russische geest ziet men dit als een aanval van

het Westen om zijn invloed in de regio te vergroten. Ook de perceptie rond bijvoorbeeld het Oostelijk

Partnerschap is in dit kader te bekijken. Hoewel het Westen er geen graten in zag Oekraïne en de

andere Oost-Europese staten te betrekken in een economisch akkoord, viel dit in andere toonaard bij

Rusland. Opnieuw zien zij dit als een aanval op de Russische invloedssfeer (Mearsheimer, 2014; Nodia,

2014; Walker, 2015).

Offensive power zal altijd een rol blijven spelen, maar is in dit verhaal vooral impliciet. Zo is het

geweten dat het Westen, onder aanvoering van de Verenigde Staten, militaire capaciteiten bezitten

om als een groot gevaar beschouwd te worden. Het op schuiven richting de Russische grens vergroot

ook de militaire voordelen van het Westen. Zo zijn ze in staat om ballistische raketafweersystemen te

plaatsen bij NAVO-leden (Bock, Henneberg, & Plank, 2015; Sauer, 2017). De vrees dat Oekraïne toe

zou treden tot de NAVO vertrekt dan ook vanuit deze redenering. Het vergroten van de militaire

capaciteiten en mogelijkheden door de geografische veranderingen kan evengoed bij het vorig

kenmerk ‘aggresive intentions’ geplaatst worden.

24

Ook ‘aggregate power’ speelt een voorname rol. Zo wil Rusland de dominante regionale speler worden.

Deze ambitie vertaalt zich in projecten zoals de Euraziatische Economische Unie of de

Gemeenschappelijke Douane-unie (Moldashev & Hassan, 2017). We zagen in de periodes onder

Joesjtsjenko en Janoekovitsj dat Rusland actief zijn invloed op Oekraïne probeert te verhogen. Zo was

er het hele energieverhaal en meer specifiek de poging om Naftogaz gemeenschappelijk te gaan

besturen. Voor Rusland is het zaak om te vermijden dat de westerse bondgenoten de economische

ruimte in Oekraïne innemen. Oekraïne is een cruciale transitiestaat inzake energie en vormt ook een

belangrijke economische bondgenoot. Mocht Kiev zich willen integreren in de EU wordt het Westen

veruit de machtigste speler in de regio zonder oog op een toekomstige verandering daarin. Vandaar

dat de belangen zeer hoog waren en Poetin met een ultieme deal op de proppen kwam om het

associatieakkoord tussen de EU en Oekraïne te vermijden (Tsygankov, 2015).

Na de verschillende determinanten besproken te hebben, kunnen we stellen dat de dreiging die van

het Westen uitgaat volgens Russische perceptie zeer groot is. Het tegenargument dat deze dreiging

niet reëel of correct is, valt in het water bij het concept ‘perceptie van dreiging’. Het is namelijk niet

belangrijk of dit op feiten gebaseerd is of niet, enkel de perceptie telt. In dit geval is er discussie over

de westerse beweegredenen, maar uiteindelijk bepaalt de Russische perceptie van dreiging hoe

Rusland zijn acties plant (Bock et al., 2015). In navolging van de eerdere oostwaartse uitbreidingen

accepteert Rusland geen verdere geografische toenadering van het Westen, vreest het de militaire

capaciteiten die dichter bij de grens worden gebracht en wil het vermijden dat het Westen zijn macht

uitbreidt in de regio. We zien dan ook dat Rusland aan balancing deed toen Oekraïne actief

bandwagonde met het Westen. Dit gedrag vloeit voort uit de determinanten van dreiging die

hierboven besproken worden.

Deze analyse over hoe Rusland de westerse toenadering tot Oekraïne en andere landen in dezelfde

regio als dreiging percipieert, vindt zeer veel bijval in de literatuur. Zo zegt Svarin (2016) bijvoorbeeld

dat de Russische negatieve perceptie van de NAVO-uitbreidingen een rol speelde in de geopolitieke

beeldvorming van Moskou en daarbovenop de Russische acties in Oekraïne beïnvloedde. Tsygankov

(2015) toont aan dat Rusland er alles aan deed om Oekraïne ervan te overtuigen in zee te gaan met de

Russische initiatieven om te vermijden dat het land zich zou integreren binnen het Westen. Ook Bock

et al. (2015) stellen dat de westerse promotie en toenadering als vredig beschouwd kan worden, maar

opperen dat dit evengoed gepercipieerd kan worden als bedreigend en agressief. Nodia (2014)

concretiseert het perceptieverhaal door uit te leggen hoe het Oostelijk Partnerschap bekeken wordt

door het Westen enerzijds en Rusland anderzijds. Ook Andreeva (2016), Diec (2016), Kuzio (2017),

Nitoiu en Sus (2019) en Rieker en Gjerde (2016) gaan nog dieper in op perceptie van dreiging.

25

5.1.1.4 Belangen en fear of abandonment

Hierboven werd uitgebreid besproken hoe Rusland sterk in geopolitieke termen denkt. We zagen in

het theoretisch kader dat Snyder (1984) een onderscheid maakt tussen algemene en specifieke

belangen. Algemene belangen komen voort uit de anarchistische structuur van de internationale

politiek. We zagen ook dat buurlanden in deze geopolitieke analyse een cruciale rol innemen. Vandaar

dat Oekraïne een actuele concretisering van deze theorie kan zijn. Zoals we in het vorige deel schreven,

tilt Rusland zwaar aan zijn invloedssfeer. Als we kijken naar de Russische reactie op gepercipieerde

westerse inmenging kunnen we stellen dat het bewaren van de geopolitieke status quo, en dus de

neutraliteit of zelfs een voorzichtige toenadering richting Rusland van Oekraïne onder de algemene

belangen van Moskou valt. In deze redenering speelt de perceptie van dreiging een belangrijke rol. Het

Kremlin oppert dat Oekraïne niet in de westerse structuren mag en kan geïntegreerd worden omdat

het de veiligheidsstructuur in gevaar brengt. Met andere woorden Oekraïne wordt gezien als een

cruciale bufferstaat en als deze ‘ingenomen’ wordt via een oostwaartse uitbreiding van het Westen

dan verhoogt de Russische perceptie van dreiging nog meer (Sauer, 2017).

Daarnaast kunnen we stellen dat er ook specifieke belangen spelen in Oekraïne. Zowel Rusland als het

Westen zoeken economische toenadering tot Oekraïne. Vanuit een ander perspectief zou men het ook

kunnen hebben over andere dimensies van de specifieke belangen zoals etniciteit, prestige en

ideologie. Er zijn auteurs die bijvoorbeeld bestuderen hoe identiteit/etniciteit gebruikt wordt door

Rusland om zijn buitenlands beleid te legitimeren (Laenen, 2017; Oldberg, 2010). Tsygankov (2015)

meent dat er ook heel wat ideologische kenmerken toe te passen zijn op de problematiek tussen het

Westen en Rusland, maar Delcour & Wolczuk (2015) denken niet dat Rusland reageert op bijvoorbeeld

‘democratische promotie’ an sich, maar eerder op de westerse invloed die daarmee gepaard gaat in

een belangrijke regio. Onze bevindingen suggereren echter dat het vooral de economische voordelen

voor zowel Rusland als het Westen zijn die meespelen als ‘specifieke belangen’. Zo kunnen we stellen

dat het Oostelijk Partnerschap van de EU, waarin Oekraïne een belangrijke schakel vormde, een

initiatief is om economisch gewin te verkrijgen. Het associatieakkoord dat hiervan de uitloper was,

kunnen we in eenzelfde kader zien. De counters van Rusland, namelijk de Euraziatische Economische

Unie en de Euraziatische Douane-unie kunnen enerzijds gezien worden als specifieke belangen, maar

zullen ook altijd vasthangen aan de algemene belangen waaronder Oekraïne valt.

5.1.1.5 Verlatingsangst Rusland

Verder had Snyder (1984) het over ‘fear of abandonment’ en ‘fear of entrapment’. Wij stellen dat de

angst om verlaten te worden door (voormalige) alliantiepartners een zeer sterke prikkel vormt voor

Rusland. We kunnen dit fenomeen koppelen aan een concreet voorbeeld: het Europees

26

Nabuurschapsbeleid (ENP). Vooreerst koos Rusland ervoor om daar niet aan deel te nemen en leek het

Kremlin dit Europese initiatief niet serieus te nemen. Maar met de tijd en de ontwikkeling van het

Oostelijk Partnerschap veranderde Ruslands houding. De samenwerking tussen enkele

postsovjetstaten en de EU betekende dat Rusland aan invloed verloor in de regio en vooral in Oekraïne.

Daarnaast vormt het potentiële succes van het Europese model in Oost-Europa een gevaar voor

Rusland, aangezien dit kan resulteren in vergelijkingen met het Russische model. Dit is voor de

Russische elite een bedreiging voor haar eigen legitimiteit. Zachtjesaan veranderde de toon van

Moskou dan ook in het verhaal rond het Europees Nabuurschapsbeleid (Rieker & Gjerde, 2016). Sinds

een hardere positie ingenomen werd, probeert Rusland de Europese initiatieven stelselmatig af te

blokken. Daarnaast komt Rusland ook met counterinitiatieven op de proppen zoals de Euraziatische

Douane-Unie en de Euraziatische Economische Unie. Zo hoopt Moskou zijn invloedssfeer te behouden

(Haukkala, 2015). President Poetin benadrukte verschillende keren de nadelen voor Oekraïne en de

CIS-landen10:

“Russia has stated on numerous occasions that full acceptance by our Ukrainian friends of all the tariff

liberalisation requirements and the adoption of the European Union technical, sanitary and veterinary

norms will have a negative impact on the scope and dynamics of trade and investment cooperation in

Eurasia. Not to mention the fact that all these norms – the EU sanitary norms and regulations that we

do not apply or apply only partially, and the technical regulations will actually close the Ukrainian

market for our goods, for goods from the Customs Union and Russia. The rejection of common CIS

technical norms and adaptation to EU standards will cost Ukraine billions of euros.”

Het is duidelijk dat Poetin en Rusland alles in het werk stellen om te voorkomen dat Oekraïne

aansluiting zoekt bij de EU (Samokhvalov, 2016). We zagen in het vorig deel ook hoe Rusland nog op

de proppen kwam met een ultiem voorstel ten nadele van het associatieakkoord tussen de EU en

Oekraïne. Op die manier probeert Rusland de dreiging die het Westen vormt tegen te houden. Ook in

de periode onder Joesjtsjenko werd zoals hierboven besproken actief aan balancing gedaan. Zo kunnen

we de inval in Georgië ook zien als een waarschuwing voor Oekraïne, mocht het zich willen integreren

in een westerse instelling. Daarnaast zagen we ook dat Rusland gebruik maakte van gas als geopolitieke

tool om de regering in Kiev onder druk te zetten.

Een ander voorbeeld dat de verlatingsangst illustreert, vinden we in de nasleep van de Oekraïnecrisis

van 2014 wanneer opnieuw een prowesterse regering tot stand komt. Ruslands antwoord op de

10 Poetin, V. (2014). Speech at the meeting of the Customs Union Heads of State with President of Ukraine and European

Union representatives. President of Russia.

27

regeringswissel was hard en straffend. Naast het opvoeren van economische en energie-gerelateerde

druk probeerde Moskou ook de Oekraïense staat te ondermijnen. Eerst en vooral kan de annexatie

van de Krim al in die context geplaatst worden. Daarna probeerde Rusland een strategie te ontwerpen

voor een gelijkaardig scenario in Zuidoost-Oekraïne door in te spelen op de historische linken. Dit opzet

slaagde evenwel enkel in Donbass, waar Rusland steun verleende aan separatistische bewegingen. Op

die manier probeerde men te voorkomen dat Oekraïne zich te fel ging aligneren met het Westen

(Delcour & Wolczuk, 2015).

We zien met andere woorden hoe belangrijk Oekraïne is voor Rusland. Daarom plaatsen we het

behoud van Oekraïne in de Russische invloedssfeer als een algemeen belang voor Rusland. We zien

dat de theorie van Snyder (1984) en Walt (1990) nauw aan elkaar verwant zijn. De dreiging die gemeten

wordt via de vijf determinanten blijkt zeer hoog te zijn. We argumenteren dat het Westen volgens de

Russische perceptie een aanval doet op de Russische invloedssfeer waardoor de algemene belangen

van Rusland onder vuur komen te liggen. Rusland vreest dat die belangen verloren zullen gaan als het

Westen Oekraïne in zijn structuren opneemt. Daarom reageert het zelf door te balancen en start het

eigen initiatieven op zoals de Euraziatische Economische Unie, of de Euraziatische Douane-unie. Wij

stellen dat het gedrag dat Rusland vertoont een duidelijke representatie is van het concept ‘fear of

abandonment’.

5.1.1.6 Specifieke belangen voor het Westen

De angst om verlaten te worden door Oekraïne is vele malen groter bij Rusland dan bij de EU. Toen

het duidelijk werd dat Janoekovitsj het associatieakkoord met de EU afsloeg voor een akkoord met

Rusland zei Cathy Ashton dat het “een teleurstelling was, niet enkel voor de EU, maar volgens ons ook

voor de Oekraïense bevolking.” Toch zag de EU het als gedane zaken nemen geen keer en richtte het

zich op de toekomst in plaats van over te gaan tot een opbodoorlog met Rusland (Haukkala, 2015). Dit

bewijst dat de belangen voor Rusland veel groter zijn dan die voor de EU. Daarom plaatsen we

Oekraïne onder de algemene belangen van Rusland, terwijl het land voor de EU kadert binnen zijn

specifieke belangen. Concreet kunnen deze stelling behandel via het westers gedrag in de

Oekraïnecrisis.

Bij de Oekraïnecrisis van 2014 zien we immers dat de westerse actoren, en dan vooral de EU, een

economische nadruk leggen. We spreken pas van (relatief lichte) sancties bij de annexatie van de Krim

en enkele maanden later toen duidelijk werd dat Rusland separatistische bewegingen ondersteunde.

Die werden voor de volledigheid trouwens door Rusland teruggekaatst (Wang, 2015). De westerse

impact is evenwel niet te onderschatten. Na de val van de Janoekovitsj-regering gingen de EU en de

VS snel over tot economische steun aan Oekraïne (Newnham, 2018). Het werd al gauw duidelijk dat

28

de EU zijn volledige steun verleende aan de nieuwe Oekraïense president Poroshenko, aangezien het

ondertekenen van het associatieakkoord weer hoog op de agenda werd geplaatst. Slechts enkele

dagen na de annexatie van de Krim werden de politieke hoofdstukken van het associatieakkoord

getekend. Vier maanden later volgden ook de economische onderdelen. Op 16 september 2014 werd

het associatieakkoord door beide partijen geratificeerd, wat een duidelijk signaal gaf van de EU richting

Rusland. Het was echter pas na het neerschieten van het Malaysia Airlines passagiersvliegtuig MH-17

op 17 juli 2014 dat de EU een forsere houding aannam. Nadien werd een drievoudig kader van harde

economische sancties gericht aan Rusland vooropgesteld (Haukkala, 2015; Oxenstierna & Olsen, 2015).

Deze harde positie is ingegeven om de territoriale integriteit en de economische stabiliteit van

Oekraïne te vrijwaren. Tegelijkertijd probeert men via een sterk signaal ook te voorkomen dat Rusland

een soortgelijke druk zou beginnen uitoefenen op nabijliggende staten. Het is evenwel niet de

bedoeling om Rusland in een chaos te laten storten door zeer zware economische druk te zetten. Zo’n

scenario zou namelijk de algemene veiligheidssituatie in Europa kunnen fnuiken (Wang, 2015). De

sancties hebben wel voor een economische verzwakking van Rusland gezorgd, maar hebben niet echt

invloed gehad op het gedrag van Rusland in Oekraïne (Oxenstierna & Olsen, 2015). Een probleem dat

we waarnemen bij de EU is het gebrek aan balans tussen hard en soft power. In dat kader zou het goed

zijn om een uitgekiende strategie te bezitten. Nu zien we dat de sancties op zich eerder een strategie

zijn dan onderdeel van een algemener en breder plan (Dolidze, 2015).

5.1.1.7 Westerse perceptie

Hierboven stelden we dat Rusland vanuit een defensieve redenering een assertiever beleid voerde. Dit

vond veel bijval in de literatuur. Deze bewijsvoering in de literatuur is echter niet nieuw. We hebben

wel aangetoond dat de realistische alliantietheorieën het Russisch gedrag konden verklaren, maar

zoals in de status quaestionis te lezen is, zijn er heel wat auteurs die het belang van de oostwaartse

uitbreidingen van het Westen onderstrepen. Diezelfde auteurs wijzen ook vaak naar het Westen als

schuldigen bij de conflictueuze relatie tussen het Westen en Rusland. Nochtans zijn de feiten

complexer dan dat. De perceptie bij het Westen is immers compleet verschillend. In het geval van

Oekraïne is een toetreding voor de EU op korte termijn helemaal niet aan de orde. Voorzitter van de

Europese Commissie Jean-Claude Juncker zei al dat “Het voor Oekraïne zeker niet mogelijk zal zijn om

een lid te worden van de EU in de volgende 20 tot 25 jaar, en ook niet van de NAVO.” Dit kan gezien

worden als een gevolg van uitbreidingsvermoeidheid en het opkomende populisme dat de nadruk legt

op de ‘Europese identiteit’ waar Oekraïne, aan het uiteinde van Europa liggend, niet toe zou behoren

(Kuzio, 2017). Ook andere auteurs halen aan dat het Westen zijn acties absoluut niet als dreigend ziet

en de geopolitieke implicaties van zijn acties onderschat of niet voorziet (Bock et al., 2015; Delcour &

Wolczuk, 2015; Nadio, 2014). Deze redenering sluit ook aan bij de hierboven behandelde

29

problematiek. Wanneer het associatieakkoord met Oekraïne in het water valt, reageert de EU niet door

te balancen naar Rusland toe, of door Oekraïne zelf onder druk te zetten. Daarentegen maakt de EU

wel handig gebruik van de Oekraïnecrisis om snel het associatieakkoord opnieuw op de agenda te

plaatsen. Waar de EU dan wel weer hard op reageert, is op de Russische pogingen om Oekraïne en

bijgevolg de hele regio te destabiliseren. Op dat moment zien we dat de belangen voor de EU hoger

zijn. Desalniettemin leeft onder heel wat auteurs de gedachte dat de EU meer in realistische termen

zou moeten gaan nadenken om beter om te gaan met Rusland (Bock et al., 2015; Sauer, 2017).

5.1.1.8 Fear of entrapment

‘Fear of entrapment’ lijkt op het eerste zicht minder relevant. Wel zou men kunnen opperen dat de

laverende houding van de regering Janoekovitsj in zekere zin ingeboezemd was door de schrik om

meegesleurd te worden in de belangen van ofwel Rusland ofwel de westerse partners. We zagen

namelijk dat de middenpositie van Kiev in die periode erop gericht was om concessies te verkrijgen

van beide partijen. Door de grote druk om te kiezen tussen het associatieakkoord of de deal met

Rusland werd uiteindelijk wel overgegaan tot een zekere toenadering en bleek dat de fear of

entrapment factor minder fel speelde. Met betrekking tot de EU zou men kunnen stellen dat er bewust

gekozen werd om niet over te gaan tot een opbodoorlog met Rusland omtrent Oekraïne. Op die manier

vermeed de EU meegesleurd te worden in een conflict. Langs de andere kant is het moeilijk om te

zeggen dat dit zo’n opbodoorlog echt tot de belangen behoorde van Oekraïne zelf, dus lijkt het begrip

‘fear of entrapment’ hierop minder toepasbaar.

30

5.1.1.9 Conclusie toepassing realisme

Uiteindelijk kunnen we concluderen dat de theorieën van Walt (1990) en Snyder (1984) ons in staat

stellen om het gedrag van zowel Rusland als het Westen in Oekraïne te verklaren. Daarnaast zien we

dat ook Oekraïne zich door zijn ligging kan roeren in de debatten. We zagen hoe ze aan bandwagoning

deden onder Joesjtsjenko en een middenpositie innamen onder Janoekovitsj. Beide ambtstermijnen

hadden een merkbare invloed op het gedrag van de grote spelers. Via de determinanten die Walt

(1990) vooropstelt konden we dan weer zien dat Rusland zich bedreigd voelt door de acties van het

Westen. We komen tot de constatatie dat Ruslands assertiviteit in Oekraïne ingegeven is door een

existentiële angst dat ook deze staat in de westerse structuren terechtkomt. We concluderen dat de

constante ‘fear of abandonment’ Rusland ertoe heeft aangezet om via hard power instrumenten zijn

invloedssfeer te beschermen. Via de ingezette middelen hoopt Rusland de neutrale positie van

Oekraïne te consolideren en dus zijn eigen (algemene) belangen veilig te stellen.

In tegenstelling tot wat een deel van de literatuur echter beweert, is er geen sprake van een groot plan

bij het Westen. De westerse instellingen, en dan vooral de EU, denken in resoluut andere termen over

bijvoorbeeld het Oostelijk Partnerschap dan Rusland. Op die manier ontstaan fricties, maar niet omdat

het Westen hier op uit is. Zo is er veel te veel verdeeldheid en een gebrek aan enthousiasme bij de EU

om Oekraïne als lid te integreren. Vanuit die stelling concluderen we dan ook dat het Westen niet

bewust aanstuurt op een confrontatie met Rusland, maar eerder handelt vanuit zijn eigen waarden die

niet vooropgesteld worden door de geopolitieke context (Nitoiu & Sus, 2019). Daarentegen zou de EU

wel gebaat zijn bij een aanpak waar rekening wordt gehouden met de Russische grieven. Op die manier

verkleint de supranationale organisatie de ruimte voor verrassingen.

31

5.2 Society

In het vorige deel over alliantietheorie zagen we hoe Oekraïne een cruciale geopolitieke plaats inneemt

en hoe de politieke elite hier probeert op in te spelen. We zagen ook hoe Oekraïne door zijn positie

invloed had op de interactie tussen het Westen en Rusland. We kunnen dus ten eerste stellen dat

Oekraïne een invloed heeft op de conflictueuze relatie tussen het Westen en Rusland. Ten tweede kan

deze Oekraïense invloed verklaard worden door de alliantietheorieën. Daarentegen kunnen deze

theorieën niet verklaren waarom Oekraïne bepaalde keuzes maakt. De strategische positie van het

land werkt namelijk in beide richtingen. De besproken alliantietheorieën verklaren waarom Oekraïne

kan aanleunen tegen het Westen of Rusland, maar kunnen niet verklaren waarom er nu net gekozen

wordt voor één van beiden. Via het onderdeel society proberen we te achterhalen of het burgerlijke

niveau de beslissingen van het politieke niveau bereiken en beïnvloeden. Aansluitend is het dan ook

de bedoeling om terug te koppelen naar de onderzoeksvraag en kijken we of het burgerlijke niveau in

Oekraïne een invloed heeft op de relatie tussen het Westen en Rusland.

5.2.1 Civil society

In dit onderdeel gaan we op zoek naar relevante actoren binnen de civil society waarvan we kunnen

stellen dat deze een invloed hebben of hadden op het politieke niveau in Oekraïne. Verwacht wordt

bijvoorbeeld dat de Maidanprotesten, waar we de burgers als een actor zien van de civil society, het

politieke niveau beïnvloedden.

5.2.1.1 Oranjerevolutie

Oekraïne worstelt al sinds zijn onafhankelijkheid in 1991 met zijn identiteit. De binnenlandse

verdeeldheid, geschetst door linguïstische en religieuze verschillen onder de bevolking, zorgt er mede

voor dat men in Kiev een ‘multivectorbeleid’ aanneemt (White, McAllister, & Feklyunina, 2010). De

politieke elite faalde in het wegwerken van interne verdeeldheid, slecht functionerende politieke

instituties, het doorvoeren van economische hervormingen en tot slot de heersende corruptie. Op die

manier werd toegestaan dat oligarchen continue controle bleven uitoefenen op de economie

(Holoyda, 2013; Tsygankov, 2015). De Oranjerevolutie in 2004, getriggerd door oneerlijke verkiezingen,

bracht Joesjtsjenko aan de macht, maar ook hij kon het tij niet keren (McMahon, 2014). Eén van de

grote fouten van de civil society was dat het zich gealigneerd had met een stel politieke figuren

waardoor de nadruk vooral gelegd werd op electorale verandering als oplossing voor de vele

binnenlandse problemen. Met Joesjtsjenko als president, die uit vrije verkiezingen als winnaar uit de

bus kwam en westerse waarden promootte, werd verwacht dat de uitgesproken ambities en beloftes

die tijdens de Oranjerevolutie naar voren kwamen nageleefd zouden worden. In de nasleep van de

massale protesten op Maidan werd dus gekozen voor een afwachtende houding vanwege de civil

32

society. We zien dit ook vertaald worden in een stagnatie van de groei van de civil society vlak na 2004.

De fout was dat deze bewegingen zich niet bleven manifesteren, maar als het ware een mandaat gaven

aan de politici in ambt (Kudelia, 2012; Smith, J.L., 2016).

5.2.1.2 Oligarchen

De oligarchen hebben sinds de onafhankelijkheid een belangrijke rol gespeeld op het politieke bestel

van Oekraïne. Oligarchische groepen en oligarchen op zich kunnen beschouwd worden als vetospelers.

Aangezien ze niet altijd rechtstreeks bevoegd zijn om een bepaald beleid te schapen, maar wel een

zodanige invloed hebben op politieke actoren zowel in de uitvoerende als de wetgevende macht, zijn

ze in staat om beleidsmaatregelen tegen te houden. Omdat Oekraïne zich als staat moest vormen na

de val van de Sovjet-Unie heeft het een zekere transitieperiode nodig gehad. Hoe belangrijker een

bepaalde institutie werd, zoals bijvoorbeeld het parlement (de Rada), hoe meer deze het doelwit werd

voor non-statelijke actoren. Naast de grote politieke invloed, slaagden de oligarchen erin om hun

positie te consolideren door economische sleutelsectoren te monopoliseren. De periode vlak na de

Oranjerevolutie wordt gezien als het hoogtepunt van de oligarchen, aangezien op dat moment de staat

het zwakst stond. Ten gevolge van de zwakke staatstructuur is de competitie tussen diverse

oligarchen(groepen) één van de centrale mechanismen in de Oekraïense besluitvorming geworden

(Copsey, 2010; Konończuk, 2015).

De verkiezing van president Janoekovitsj veranderde het politieke landschap in 2010 enigszins. Op die

manier kwam het presidentschap opnieuw in handen van de Partij van de Regio’s, die tegelijkertijd ook

een parlementaire meerderheid bezat. De zakenlui achter de partij kregen op die manier een stevigere

grip op het politieke systeem. De politieke en constitutionele veranderingen die geïnitieerd werden

door Janoekovitsj hebben opnieuw geleid tot een concentratie van macht in de handen van de

president (Dimitrova & Dragneva, 2013). De groep die rond de toenmalige president gevormd was,

werd ‘de familie’ genoemd. Het was deze groep die sterk aan macht inwon. Door deze politieke

machtsconcentratie ontstond er stelselmatig meer protest tegen de overheid. Die protestacties

werden op hun beurt dan weer gesteund door andere oligarchen zoals Petro Poroshenko en Viktor

Pinchuk (Konończuk, 2015). Constitutioneel gezien is het de president die de lijnen uitzet voor het

buitenlands beleid van Oekraïne. Janoekovitsj had zijn verkiezing vooral te danken aan het Russisch

sprekende deel van de bevolking in Oost-Oekraïne. Vanuit dit opzicht zou men kunnen verwachten dat

convergentie met Rusland één van de prominente factoren was voor president Janoekovitsj. Omdat

Oekraïne echter een zwakke staat is, zien we dat de binnenlandse voorkeuren die uitgedragen worden

op het niveau van de overheid vooral de preferenties van de oligarchen zijn (Dimitrova & Dragneva,

2013). Het tekortschieten van de instituties binnenin Oekraïne en de dominantie van bepaalde

33

oligarchische groepen zijn tegelijkertijd een motivatie en een frustratie voor de civil society. Aan de

ene kant vormen de Oekraïense oligarchen een belangrijk obstakel voor democratische transitie, langs

de andere kant is het corruptieve politieke systeem een reden voor burgers om zich te mobiliseren

(Krasynka & Martin, 2017). Daarnaast hebben verschillende oligarchen ook een rol gespeeld in de

Maidanrevolutie van 2013.

5.2.1.3 Maidanrevolutie 2013-2014

Toen de eerste protesten op gang kwamen aan het Maidanplein, werd daar initieel niet echt op

gereageerd door de overheid. Janoekovitsj had namelijk al soortgelijke uitbarstingen van publieke

verontwaardiging meegemaakt. Een eerste maal toen hij van het Russisch een officiële taal maakte en

ook wanneer de beschuldigingen over fraude bij de parlementsverkiezingen wereldkundig werden

gemaakt. Waarschijnlijk vermoedde Janoekovitsj dat deze protestacties na verloop van tijd een stille

dood zouden gaan sterven. De protesten stopten echter niet en wonnen net meer in aan momentum

(Kudelia, 2014).

Daar zijn verschillende oorzaken voor te vinden. Het is moeilijk om de vinger te leggen op één bepaalde

causaliteit die de massale protesten getriggerd heeft. De aanleiding, niet te verwarren met de oorzaak,

was het capituleren van Janoekovitsj aan de Russische druk door het associatieakkoord met de EU af

te slaan voor een Russisch tegenaanbod. Eén van de onderliggende oorzaken was de angst dat

Janoekovitsj nu carte blanche had om zijn regime te consolideren ten koste van democratische

principes. Op die manier werd feitelijk ook actie gevoerd tegen de oppositie die beschouwd werd als

onderdeel van het corrupte systeem. De Maidanprotesten werden, gevoed door deze angstbeelden,

radicaler en opereerden ook buiten de controle van traditionele politici. Janoekovitsj gooide op zijn

beurt olie op het vuur door een mix van repressie en toegevingen. Vooral de beruchte

‘repressiewetten’ die doorgevoerd werden op 16 januari 2014 droegen bij tot het momentum van de

actievoerders (Wilson, 2015). Daarnaast waren de protesten gedreven door het gebrek aan

economische en politieke voortgang in het land. Zoals we zagen heeft de periode na de val van de

Sovjet-Unie ervoor gezorgd dat oligarchen grote delen van de economie onder controle kregen.

Tegelijkertijd was het voor de meerderheid van de bevolking zeer moeilijk om haar levensstandaarden

te verbeteren. Deze situatie gaf eveneens voer voor ontevreden burgers om op straat te komen

(Tsygankov, 2015). Een andere onderliggende reden voor het slagen van de Maidanprotesten ligt

verrassend genoeg bij enkele oligarchen. Door de machtsconcentratie rond Janoekovitsj, bekend als

zijn ‘familie’, werden sommige superrijken naar de achtergrond verdreven. Een nieuwe wet in 2013

zorgde er bijvoorbeeld voor dat exporteerders minder belastingen konden ontwijken en gaf op

hetzelfde moment meer middelen aan de agentschappen die hierop moesten toekijken. In de ogen

34

van sommige oligarchen was dit een démarche van Janoekovitsj om zichzelf en zijn ‘familie’ te

verrijken. Dit zette sommige oligarchen aan tot het funderen van protesten als vorm van

zelfverdediging (Kudelia, 2014).

De Tweede Maidanrevolutie werd wijd en zijd beschouwd als een overwinning van de Oekraïense civil

society. Eenzelfde geluiden weerklonken een decennium eerder toen gezegd werd dat de

Kleurenrevolutie ontstond door een sterke en bruisende civil society. Er is in Oekraïne inderdaad

sprake van een geschiedenis als het aankomt op grote mobilisatie van burgers. Toch zijn massale

protesten niet per definitie de reflectie van een sterke civil society, aangezien ze ook spontaan kunnen

ontstaan, wat eerder het geval was bij de Maidanprotesten (Puglisi, 2015; Smith, J.L., 2016; Way, 2015;

Worschech, 2017). Eerder dan de massa’s te mobiliseren, slaagde de civil society erin om de reeds

uitgebroken protesten beter te organiseren. De eerste organisatorische kern van de protestmarsen

kwam vanuit de drie oppositiepartijen in het parlement. Al snel sloten priesters, ervaren leiders en

journalisten hierbij aan. Toch neemt dit niet weg dat het grootste deel van de organisatie spontaan

ontstond tijdens de revolutie. De civil society had een kleinere rol: het kon de protesten vorm geven,

een focus voorhouden en een stem geven in demonstraties. Het is echter verkeerd om aan te nemen

dat de Maidanrevoluties een teken waren van een opkomende, sterke civil society (Way, 2015). Daar

was het middenveld immers nog veel te zwak voor (Puglisi, 2015). Het grote probleem was het ernstige

gebrek aan duurzame structuren om politieke, economische en culturele transformaties te

ondersteunen. Hoewel veel burgers op straat kwamen wegens hierboven genoemde redenen, slaagde

de civil society in Oekraïne er niet in om bredere structuren te ontwerpen die de burger verbinden met

het politieke niveau (Worschech, 2017). Vandaar dat na de Maidanprotesten de elites niet langer de

roep om een sterke civil society konden negeren. De hervormingsbeweging, die geleid werd door

diverse ngo’s, zette fel in op transparantie, een onafhankelijker rechtssysteem, decentralisering van

macht, promotie van individuele rechten en het ontmantelen van corrupte zakennetwerken

(Krasynska & Martin, 2017).

5.2.1.4 Conclusie civil society

Als we deze thematiek terugkoppelen naar ons theoretisch kader constateren we dat we een distinctie

zullen moeten maken tussen bredere, spontane burgerbewegingen en civil society. Hoewel we zagen

dat burgerlijke betrokkenheid onder andere de vorm kan aannemen van participatie bij demonstraties

zien we dat dit niet echt gebeurt in een breder organiserend kader van bijvoorbeeld formele groepen,

organisaties of verenigingen. Daarenboven merken we dat deze spontane burgerbewegingen eerder

35

ontstaan door zelfmobilisatie van burgers die ofwel individueel handelen of in hele kleine groepen

(Way, 2015). Er is met andere woorden geen proces aan de gang waarbij sociale contracten tussen

burgers, politici en de economische machtscentra onderhandeld worden. Sterker nog, het gebrek aan

instituties die deze contracten zouden moeten verwezenlijken is één van de grote frustraties van de

burgers die op straat kwamen tijdens de Maidanprotesten. We kunnen dus moeilijk stellen dat de civil

society aan de grondslag ligt van de Maidanrevolutie die er uiteindelijk voor zorgde dat een nieuwe

regering op til kwam. De protesten zijn daarentegen eerder de vleeswording van de grieven van de

bevolking op zich. Een andere conclusie die we trekken is dat het afslaan van het associatieakkoord

met de EU niet de oorzaak vormt van de protesten, maar wel de symbolische druppel was die de

emmer deed overlopen. Zoals we weten heeft de Maidanrevolutie wel een grote impact gehad op het

internationale toneel, aangezien ze uiteindelijk resulteerde in een regeringswissel waarbij een

prowesterse coalitie aan de macht kwam. In vorige delen zagen we al hoe dit een Russische reactie

uitlokte die Oekraïne tot de dag van vandaag beïnvloedt en de Russisch-westerse relatie in een nieuw

dieptepunt stortte.

36

5.2.2 Diffusie

Om diffusie te kaderen in dit verhaal grijpen we meteen terug naar de definitie van Bunce & Wolchik

(2006) die het hebben over een proces waarbij nieuwe ideeën, instituties, modellen en gedrag

geografisch verspreid worden van een kerngebied naar andere gebieden. Vervolgens refereren we ook

per direct naar de notie van Béland et al. (2018) die beleidsactoren, of het nu statelijke of non-statelijke

actoren zijn, een actieve rol toedichten. Via deze theoretische inslag bakenen we twee kerngebieden

af, namelijk Rusland en het Westen. Deze zijn de voorname internationale spelers waar we van

vermoeden dat ze op een actieve wijze een invloed uitoefenen op (het beleid) van Oekraïne via het

proces van diffusie. Rusland en het Westen zijn dus tegelijkertijd de kerngebieden én de

‘beleidsentrepreneurs’.

5.2.2.1 Het Westen

Verschillende VS-organisaties, zoals het Freedom House, gebruikten een 15-tal jaar geleden Servische,

Georgische en Wit-Russische veteranen om jeugdactivisten in Oekraïne op te leiden. Deze manier van

werken was echter niet verdoken. Integendeel dit was een gebruikelijke manier van werken en dat

werd dan ook niet verborgen (Kuzio, 2011). Het opzet van de VS was om democratie te

institutionaliseren. Hoewel ze voor de kleurenrevolutie geen duidelijke voorkeur uitspraken voor een

bepaalde presidentskandidaat ging hun steun officieus uit naar Joesjtsjenko. Rusland daarentegen

betichtte de VS ervan de hele Oranjerevolutie georkestreerd te hebben (Mearsheimer, 2014; Smith,

A., 2015; Vijay, 2015).

De meeste literatuur centreert zich bij diffusie echter rond de rol van de EU in het Oekraïneverhaal.

Sinds 1992 werkt de EU al aan haar relatie met Oekraïne om zo haar waarden als democratie en de

vrije markt te promoten. Een goeie relatie met Oekraïne verbeterde immers ook hun eigen veiligheid

(Smith, A. 2015; Smith, N. R. 2014). Een belangrijk aspect in de relatie tussen de EU en Oekraïne is altijd

al het vooruitzicht tot lidmaatschap geweest. We zien dat dit hoog op de politieke agenda staat in Kiev,

maar dat de EU vooralsnog de rem zette op een eventuele toetreding. De EU is er in andere kandidaat-

lidstaten in geslaagd om grote hervormingen gebaseerd op haar waarden en normen te realiseren. In

navolging van de grote uitbreidingsronde in Oost-Europa, creëerde de EU het Europees

Nabuurschapsbeleid en het Oostelijk Partnerschap. Op die manier kon het, ondanks haar

‘uitbreidingsmoeheid’, nauwe banden onderhouden met de andere Oost-Europese staten. Ook hier

was het mikpunt om hervormingen richting een democratie en markteconomie te stimuleren. Het is

echter de vraag of het ENP en het Oostelijk Partnerschap dezelfde toegevoegde waarde bieden als een

uitzicht op Europees lidmaatschap. Dit lidmaatschap biedt een extra symbolische waarde. Als een

37

kandidaat-lidstaat de benodigde doelstellingen voor lidmaatschap behaalt, worden ze uiteindelijk op

gelijke voet gezet met de andere Europese landen. We zien bijvoorbeeld dat politici in Bulgarije en

Polen een electorale belofte van eventuele toetredingen tot de EU hadden gemaakt (Dimitrova &

Dragneva, 2013).

Niettemin vormen het Europees Nabuurschapsbeleid en het Oostelijk Partnerschap nog altijd een

belangrijk medium voor de EU om hun regels in Oost-Europa te verspreiden. De impact is zelfs, als men

de uitbreidingsrondes buiten beschouwing laat, ongeëvenaard. Ademmer, Delcour, & Wolczuk (2016)

vinden bewijs dat participatie in Europese integratie een drijvende kracht is geweest voor

binnenlandse hervormingen in Centraal- en Oost-Europa. Ze vinden dat aspiraties van Oost-Europese

staten om in de voetsporen te treden van buurlanden die lidmaatschap verkregen bij de EU het proces

van hervormingen versnellen. Deze bevinden lijken perfect in het plaatje te passen van het begrip

‘internationale beleidsdiffusie’ van Simmons et al. (2006), waar bepaalde beleidsuitvoeringen in een

gegeven land systematisch geconditioneerd zijn door vorige beleidskeuzes die gemaakt werden in

andere landen. Als we echter concreet naar Oekraïne kijken, zien we dat de zaken er enigszins

complexer voor liggen. Zo zagen we al dat Oekraïne na de Oranjerevolutie nog steeds met een hele

resem problemen kampte. De EU ging evenwel door op hetzelfde elan als daarvoor ondanks de

duidelijke interne moeilijkheden binnen Oekraïne. Door de lakse houding van zowel de Oekraïense

elite als de EU verdween het momentum van na de Oranjerevolutie als sneeuw voor de zon. In Brussel

reageerde men pas in 2011 en 2013 via democratische conditionaliteit. De focus lag nu op

constitutionele hervormingen, de rechtsstaat, corruptiebestrijding en het verbeteren van het zaken-

en investeringsklimaat. Daarbovenop bleef de EU en belangrijke bron van financiering en een

belangrijk referentiepunt voor de civil society en de media in Oekraïne (Delcour & Wolczuk, 2015).

Tijdens het bewind van Janoekovitsj moest de EU het dus over een andere boeg gooien. Het gebruikte

hiervoor haar beste ‘bargaining chip’, namelijk het associatieakkoord met Oekraïne. Door de datum

van ondertekening uit te stellen, voerde de EU politieke druk uit op Kiev om de democratische

standaarden te verbeteren. De EU stelde een lijst van democratische voorwaarden op in december

2012, maar die overtuigde de regerende elite er niet van om in actie te schieten. De regering

Janoekovitsj wist echter dat ze het associatieakkoord nodig had om zijn electoraat tevreden te houden.

Dit politiek risico was ook gekend bij de EU, waardoor ze de democratische voorwaarden afslankte. In

Brussel was men namelijk bang om Oekraïne te verliezen. Tijdens de Maidanrevolutie speelden noch

de EU of de VS een actieve rol. De EU verwelkomde wel de Europese gedachte die leefde bij sommige

actievoerders, maar pleitte vooral voor een vreedzaam einde van het conflict (Delcour & Wolczuk,

2015). Na de Maidanrevolutie profiteerden de westerse krachten er niettemin van om verdere

38

maatregelen rond democratisering en anticorruptie te promoten. Daarbij werd ook de Oekraïense civil

society geviseerd (Krasynska & Martin, 2017).

De analyse van Nodia (2014) is hier nauw aan gekoppeld. Deze auteur ziet een belangrijke rol

weggelegd voor de locatie van Oekraïne. Omdat het land zich vlakbij West-Europa situeert, komt het

ook dichter bij ‘het Idee Europa’ en de democratische instituties. Dit werkt natuurlijk in beide

richtingen. Zo kan Oekraïne als het de andere kant opkijkt toenadering zoeken tot ‘de Euraziatische

wijze’ die meer een hybride, maar meestal autocratisch politiek regime inhoudt. Het feit dat de

Europese identiteit zo voor het grijpen ligt wordt nog eens benadrukt door de mogelijkheid om toe te

treden tot de NAVO of de EU, instellingen die in feite de verzilvering voor de Europees-westerse

identiteit aanbieden. Daarnaast beïnvloedt de westerse soft power ook de doelstellingen van vele

ngo’s. De civil society in Oekraïne wil verkozen vertegenwoordigers die hun beleid spiegelen aan dat

van het Westen. Ze willen dat er meer liberale maatregelen worden genomen die corruptie bestrijden,

de transparantie verhogen en meer legale bescherming voor de burgers bieden (Krasynska & Martin,

2017). Delcour & Wolczuk (2015) stellen dat eventuele democratisering in Oekraïne vooral plaatsvond

door binnenlandse factoren en meer specifiek de massale mobilisatie. Daarentegen lijken de auteurs

zich ook wel aan te sluiten bij Krasynska & Martin (2017) als het gaat over de soft power, aangezien de

prowesterse oriëntatie van de binnenlandse actoren een grote rol speelt.

5.2.2.2 Rusland

De Russische soft power viseert voornamelijk burgers die zichzelf reeds identificeren als Russisch om

dat gevoel nog te versterken. Daarnaast probeert het Kremlin invloed uit te oefenen op ambtenaren

in Kiev door elites te manipuleren en de publieke opinie voor zich te winnen. Russische beambten

steunden ‘illiberale’ en ‘ondemocratische’ elites door hen te financieren. Daarnaast sponsorde

Moskou Russisch gezinde ngo’s om de attitude van de Oekraïense bevolking te veranderen (Krasynska

& Martin, 2017).

Zoals we reeds zagen beschuldigde Rusland de VS ervan achter de kleurenrevolutie van 2004 te zitten.

Daaropvolgend steunde Rusland de toenmalige regering van president Kuchma, los van het feit wie de

verkiezing zou gaan winnen. De bedoeling van Rusland was om de confrontatie tussen Oost-Oekraïne

en West-Oekraïne uit te vergroten. In Oost-Oekraïne was men namelijk meer Russisch gezind in

tegenstelling tot het doorgaans meer westersgezinde West-Oekraïne. Een decennium later deed

Moskou net hetzelfde, toen het separatisme in de oosterse regio’s begon te promoten (Smith, A.,

2015).

39

Een andere manier waarop Rusland zijn waarden, regels en normen kon verspreiden in de regio was

via de oprichting van de Euraziatische Economische Unie. Met dit initiatief werd de rivaliteit tussen het

Westen en Rusland nog meer op scherp gesteld. Rusland hanteert echter een meer ad-hoc benadering

waarbij buurlanden het doelwit zijn. De regels of het beleid dat Rusland promoot is op zich niet heel

verschillend dan wat de EU vooropstelt, maar Rusland heeft een andere focus. Zo speelt Moskou meer

in op hun interdependentie met de postsovjetstaten om binnenlandse politieke of economische

hervormingen te beïnvloeden. Een andere tactiek die gebruikt wordt is het benaderen van

binnenlandse actoren. Rusland gebruikt in tegenstelling tot de EU het volle spectrum van zowel

positieve als negatieve stimuli (Ademmer, Delcour, & Wolczuk, 2016).

5.2.2.3 Besluit diffusie

Het is duidelijk dat zowel het Westen (voornamelijk de EU) en Rusland via tal van actoren invloed

proberen te verkrijgen binnen de Oekraïense structuren en een actieve rol proberen te spelen. We

vinden evenwel dat het concept diffusie het sterkst aansluit bij het Westen. Het is namelijk zo dat het

westerse model duidelijker afgebakend is en dusdanig ook makkelijker te verspreiden is over

verschillende grondgebieden. De EU heeft sowieso een groot soft power gehalte en heeft haar

waarden en regels in Oost-Europa kunnen verspreiden door de uitbreidingsrondes en via de oprichting

van het Europees Nabuurschapsbeleid en het Oostelijk Partnerschap. Daarnaast volgen we Krasynska

en Martin (2017) en tevens ook Delcour en Wolczuk (2015). Krasynska en Martin (2017) opperen dat

de civil society in Oekraïne wil dat de overheid zich qua beleid spiegelt aan het Westen terwijl Delcour

en Wolczuk (2015) de nadruk leggen op binnenlandse actoren in het proces van democratisering. Wij

concluderen dat het ene het andere niet uitsluit en dat het inderdaad de binnenlandse actoren zijn die

de belangrijkste stappen naar democratisering zetten, maar dat het westerse model op zich

gemedieerd wordt door de Oekraïense civil society omdat het nu eenmaal aantrekkelijk is.

Daarentegen is het ook zo dat Rusland gebruik maakt van het identitaire aspect door in te spelen op

de Russisch-Oekraïense link. Het idee dat men via diffusie en rechtstreekse benadering probeert te

verspreiden is dat van een Slavisch broederschap waarbij Rusland en Oekraïne op vlak van identiteit

en gemeenschappelijke geschiedenis onlosmakelijk verbonden zouden zijn. Daarnaast heeft het met

de oprichting van de Euraziatische Economische Unie nu een tegengewicht voor de EU en haar

beleidsinitiatieven in de regio. We stellen evenwel dat het Russische model niet zo aantrekkelijk is als

het westerse model. Moskou beseft dit zelf ook, waardoor het eerder de westerse integratie probeert

te verhinderen door in Oekraïne de bevolking te verdelen in een oost versus west narratief.

40

5.3 Conclusie Oekraïne

We zagen dat de gebruikte alliantietheorieën in staat waren om de cruciale rol van Oekraïne toe te

lichten in het kader van de conflictueuze relatie tussen het Westen en Rusland. Een belangrijke

conclusie is hoe de perceptie van dreiging Rusland ertoe aanzet om op een bepaalde manier te

handelen in Oekraïne. Bij het Westen is de perceptie helemaal anders. Zij zien in hun manier van

werken helemaal geen kwaad. Het is immers Oekraïne die onafhankelijk zijn keuzes mag maken.

Rusland percipieert de westerse uitbreiding in het oosten als een regelrechte inbreuk op zijn

invloedssfeer. Eigenlijk kunnen we stellen dat Rusland in een voortdurende fear of abandonment leeft.

Het Kremlin wil vermijden dat het zijn regionale invloed verliest en probeert daarom te alle koste te

vermijden dat Oekraïne in ‘westerse handen’ terechtkomt.

Een analyse van het internationale krachtenspel is evenwel niet voldoende om tot een compleet beeld

van de problematiek te komen. De binnenlandse politieke situatie die tevens beïnvloed wordt door de

burgerlijke aspiraties dient ook onderzocht te worden. Zo kwamen we tot de conclusie dat de civil

society in Oekraïne zich, ondanks het momentum van de Oranjerevolutie in 2004, niet echt ontwikkeld

heeft en eigenlijk niet de gangmaker was achter de Maidanrevolutie in 2013-2014. Het waren

daarentegen wel de burgers die spontaan op straat kwamen om de slechte binnenlandse politieke

situatie aan te kaarten. De burgerlijke opstanden hebben wel een gigantische invloed gehad op het

krachtenspel tussen Rusland en het Westen. De annexatie van de Krim vloeit immers voort uit de

regeringswissel in Kiev die het rechtstreekse gevolg was van de aanhoudende massaprotesten. Ten

slotte zagen we ook dat zowel Rusland als het Westen de actieve rol van ‘beleidsentrepreneur’ op zich

namen om internationale beleidsdiffusie te stimuleren. We stellen dat het Westen hier het meest in

geslaagd is door de uitbreidingen naar Oost-Europa, het op poten zetten van het Europees

Nabuurschapsbeleid en het Oostelijk partnerschap en tot slot ook wegens de aantrekkelijkheid van het

westerse model op zich dat beoogd wordt door de civil society in Oekraïne. Het zijn echter wel vooral

de burgerlijke protestmarsen die de doorslag hebben gegeven tot de Maidanrevolutie.

41

6 Case 2: Moldavië

De literatuur besteedt minder aandacht aan het land Moldavië. Nochtans is ook hier sprake van een

duidelijke case die het strijdtoneel vormt voor een Russisch-westerse clash. Sinds de val van de Sovjet-

Unie begeeft Moldavië zich in een positie waarin het zowel naar Rusland als het Westen kijkt. We

passen dezelfde theorie toe als in de casus Oekraïne en gaan op die manier op zoek naar de rol van

Moldavië in het internationale speelveld. Daarnaast kijken we opnieuw hoe het Westen en Rusland

zich gedragen ten opzichte van Moldavië en elkaar. Op die manier proberen we te achterhalen of er

een verband is tussen de locatie en het gedrag van Moldavië en het gedrag van het Westen en Rusland.

6.1 Alliantievorming

6.1.1 De realistische school

Analoog met de toepassing op de Oekraïnecasus maken we ook hier gebruik van twee ambtstermijnen

om chronologisch heel wat gebeurtenissen weer te geven. In deze casus geven we evenwel ook een

kleine inleiding op deze twee periodes omdat ze belangrijk zijn voor de volledigheid van de

problematiek. Daarnaast proberen we te achterhalen of Moldavië aan bandwagoning doet met een

van de grote spelers of dat een van de actoren aan balancing doet ten opzichte van een andere. Nadien

benaderen we problematiek vanuit de realistische theorieën en kijken we of we de gebeurtenissen van

daaruit kunnen verklaren.

6.1.1.1 Context pré 2004

Net als Oekraïne ligt Moldavië in de gecontesteerde post-sovjetruimte waar Rusland zijn invloed wil

blijven behouden. Enerzijds kan men stellen dat het door zijn ingesloten positie tussen Oekraïne en

Roemenië strategisch minder van belang is (Adomeit, 2011; Gabanyi, 1993). Anderzijds zien we dat in

de actuele situatie tussen het Westen en Rusland ieder ex-sovjetland een belangrijke rol inneemt.

Zeker als het nog zo ‘onbeslist’ is in zijn keuze tussen oost en west. In de huidige context is Moldavië

één van de strategische punten op het Europees continent (Ghenghea, 2014). Met enkele signalen die

een oriëntatie naar het Westen suggereren, is het noodzakelijk voor Rusland dat het controle blijft

beoefenen over Moldavië in het kader van zijn status als grootmacht (Cebotari & Budurina-Goreacii,

2017; Marian, 2017).

Begin de 21ste eeuw leek Moldavië actief toenadering te zoeken tot Rusland. Op 26 februari 2001, daags

na de parlementaire verkiezingen die gewonnen werden door de communisten, sprak leider Vladimir

Voronin over “de restoratie van de historische, traditionele linken met Rusland en andere voormalige

Sovjetrepublieken.” Het afwijzen van het Kozak Memorandum, een akkoord tussen Rusland en

42

Moldavië dat het conflict rond Transnistrië moest beëindigen, door Vladimir Voronin had dan weer

een negatieve impact op de Russisch-Moldavische relatie ( Crandall, 2012; Locoman, 2018).

6.1.1.2 2004-2009

Nadien heroriënteerde Voronin het buitenlands beleid van Moldavië richting de EU en het Westen tout

court. President Voronin liet in 2005 bijvoorbeeld optekenen dat “Moldavië wou toetreden tot het

Europese en Euro-Atlantische veiligheidsruim en nooit meer deel zou uitmaken van de postsovjet

veiligheidsruimte.” Met de oprichting van het Europees Nabuurschapsbeleid in 2004 was er ook de

mogelijkheid om een specifieker EU-Moldavisch Actieplan aan te nemen dat in werking trad op 22

februari 2005 (Cantir & Kennedy, 2015; Montesano, van der Togt, & Zweers, 2016). Daarnaast werd

Moldavië in 2004 geaccepteerd als een potentiële EU-kandidaat en in 2006 sloot het aan bij het

Zuidoost-Europees samenwerkingsproces (Locoman, 2018; Mungiu-Pippidi & Munteanu, 2009). Ook

tot de NAVO zocht Moldavië toenadering. Zo woonde Voronin in 2004 een NAVO-top bij in Istanboel

waarin hij Rusland waarschuwde dat het zijn troepen moest terugtrekken uit Moldavië en Georgië

(Locoman, 2018). In 2005 verzocht het land de NAVO voor een Individueel Partnerschapsactieplan dat

uiteindelijk in 2006 getekend werd. Op veiligheidsvlak kunnen we ook spreken van een stijgende

interoperabiliteit tussen Moldavische troepen en individuele NAVO-landen. Op die manier proberen

desbetreffende lidstaten Moldavië te assisteren om moderne, mobiele, parate en effectieve troepen

te creëren die kunnen samenwerken met bepaalde NAVO-leden (Crandall, 2012). De toenadering van

Moldavië richting het Westen wordt overigens gezien als balancing van het land ten opzichte van

Rusland (Cantir & Kennedy, 2015; Montesano et al., 2016). Tegelijkertijd kunnen we stellen dat

Moldavië in de periode tussen 2004 en 2009 probeerde te bandwagonen met het Westen. Dit zien we

terugkomen bij de toenadering tot zowel de EU als de NAVO (Kleenmann, 2010).

In navolging van de prowesterse lijn van Chisinau lanceerde Rusland een reeks ‘wraakacties’ tegenover

de Communistische Partij. Zo introduceerde Moskou in 2005 een resem economische sancties. Ten

eerste bande Rusland de import van fruit, groenten en vlees uit Moldavië. In januari 2006 sloot Rusland

de levering van gas en in maart kwam er een eerste embargo tegen Moldavische wijn en sterke drank.

Rusland besloot pas opnieuw gas te leveren toen Moldavië het dubbele van de prijs bood (Locoman,

2018). Daarnaast gebruikte Rusland zijn handelsmacht om Moldavische parlementsleden in lijn met de

Russische handelsbelangen te laten stemmen. Op die manier werd getracht om de handel met de EU

te doen afnemen. De Russische acties die tevoorschijn kwamen van zodra Moldavië een duidelijke

toenadering zocht tot het Westen kunnen we onder ‘balancing’ plaatsen. Het Kremlin probeerde de

Europese macht in te dijken door Moldavië sancties op te leggen. Men hoopte in Rusland dat Moldavië

op die manier tot inkeer kwam en over zou gaan tot een hechtere relatie met Moskou (Marian, 2017).

43

Deze tactiek leek alvast een invloed uit te oefenen op Voronin, die onder vuur kwam te liggen net door

de Russische sancties. In de periode vanaf 2008 leek de president dan ook meer open te staan voor de

Russische belangen. Dit vertaalde zich eveneens in de aanloop naar de verkiezingen van 2009, toen

Voronin opnieuw richting Rusland keek voor steun. Hij vond de hervormingseisen van de EU te hoog

zonder uitzicht op een effectieve toetreding (Ghenghea, 2014; Locoman, 2018).

6.1.1.3 2009-2014

Waar de vorige regering onder Voronin nog enigszins probeerde om banden te onderhouden met

Rusland, koos de nieuwe Moldavische regering resoluut het Europese pad. Ze zag haar deelname aan

het Oostelijk Partnerschap als een weg richting modernisatie en economische voorspoed (Delcour,

2018). De ambitie van deze nieuwbakken regering kwam niet uit de lucht gevallen. Deze bestond

namelijk uit een pro-Europese coalitie die de Communistische Partij voor het eerst sinds 2001 in de

oppositie duwde (Crandall, 2012). Onder het nieuwe bewind werd er werk gemaakt van EU-

georiënteerde hervormingen, maar vaak werden deze ook geblokkeerd door andere partijen

(Montesano et al., 2016). Desalniettemin kan de periode onder de ‘Alliantie voor Europese Integratie’

gezien worden als de meest dynamische inzake toenadering tot het Westen. In navolging van het

Oostelijk Partnerschap werd ook werk gemaakt van een associatieakkoord tussen Moldavië en de EU.

Na drie jaar onderhandelen werd het akkoord getekend in 2014. Daarnaast was Moldavië het eerste

land dat toegang kreeg tot visavrij reizen binnen de EU-ruimte. Het enige wat ontbrak was een

duidelijke vooruitzicht op toetreding tot de EU. Hoewel er dus een duidelijk sprake was van een pro-

Europese aanpak, werd er niet meteen werk gemaakt van intensieve hervormingen. De kritiek op de

coalitie was echter dat het gewoon gebruik maakte van een pro-Europese retoriek voor electorale

redenen. Toen ze echter effectief aan de macht kwamen ging de retoriek niet gepaard met concrete

acties. Dit plaveide de weg voor een stijging van de populariteit van pro-Russische politici (Locoman,

2018).

Opnieuw zien we een gevoelige reactie bij Rusland. Toen het associatieverdrag tussen de EU en

Moldavië afgesloten werd in 2013 ging Rusland over tot nieuwe economische sancties. Moldavische

wijn werd opnieuw geband uit de Russische markten onder het mom dat ze niet voldeed aan

gezondheidsquota’s. Export naar Rusland is betrekkelijk belangrijk voor de Moldavische wijnverkopers,

aangezien deze tussen 2006 en 2013 voor 21 procent gold. Door het herinvoeren van een ban op

wijnen werd meteen ook gealludeerd dat de fruit- en groentesector de volgende zouden zijn die aan

de beurt kwamen. In totaal werden 19 categorieën van producten geviseerd. De EU reageerde hierop

door de markttoegang van Moldavië tot de interne markt te versoepelen, maar de kosten die

veroorzaakt werden door de Russische sancties wogen nog steeds door (Kostanyan, 2016; Tsereteli,

44

2014). Daarnaast dreigde Rusland de energietoevoer af te snijden, terwijl Moldavië voor 95 tot 97%

afhankelijk is van de Russische energie-export. Dit dreigement werd zelfs letterlijk uitgesproken door

toenmalig vicepremier Alekansdr Novak die in weinig verhullende taal zei dat “Energie belangrijk is,

aangezien de winter nadert. We hopen dat jullie deze winter niet bevriezen.” Toen Moldavië een jaar

daarvoor dicht bij de toetreding tot de Europese Energiegemeenschap stond, beloofde Rusland

prompt een prijsverlaging voor aardgas. Rusland maakt geregeld gebruik van zijn macht inzake energie

om druk uit te oefenen op Chisinau.

Een andere manier waarop Moskou Moldavië raakte, was door 21.500 Moldaviërs die tewerkgesteld

waren in Rusland terug te sturen of te verbieden om terug op Russische bodem te komen. In totaal zijn

er zo’n 300.000 a 400.000 Moldaviërs tewerkgesteld in Rusland. Ook maakte Rusland handig gebruik

van autonome regio’s waar het een goede band mee heeft. Voorbeelden hiervan zijn Gagaoezië en

Transnistrië. In Gagaoezië bijvoorbeeld werd een (onbevoegd) referendum gehouden waarin er met

97 procent voor een bijna unanieme voorkeur uitging voor de toetreding van Gagaoezië tot de

Euraziatische Douane-Unie (Kostanyan, 2016; Tsereteli, 2014 ). Ten slotte heeft Rusland ook zijn steun

verhoogd richting politieke en burgerlijke actoren die minder affiniteit vertoonden met het Europese

gedachtegoed. Een voorbeeld hierbij is de steun voor de Socialistische Partij die helemaal doorbrak in

de verkiezingen van november 2014. Op die manier hoopt Rusland dat het associatieakkoord opgezegd

wordt (Delcour, 2018). Net als in de periode tussen 2004 en 2009 zien we dat Rusland wederom

reageert met sancties en andere obstructiemaatregelen om te verhinderen dat Moldavië te dicht

samenwerkt met de EU. We maken dan ook een parallelle analyse waarin we stellen dat de acties van

Rusland erop gericht zijn om te voorkomen dat de EU te machtig wordt. Door zijn machtspositie in

Moldavië gericht te gebruiken wordt geprobeerd te vermijden dat Moskou zelf aan macht verliest ten

voordele van de EU.

45

6.1.1.4 Russische perceptie van dreiging

In deze casus vinden we veel soortgelijke vaststellingen terug als bij de Oekraïnecase. In de vorige case

behandelden we heel wat zaken vanuit een algemeen standpunt. Om te vermijden dat éénzelfde

problematiek tweemaal behandeld wordt, gaan we meteen iets dieper in op de specificiteit van de

Moldavische casus. Desalniettemin behandelen we wel nogmaals, eventueel kort, de verschillende

determinanten van Walt (1990) om na te gaan of er in de Moldaviëcasus ook gesproken kan worden

van perceptie van dreiging. Net als in het vorige hoofdstuk vinden we dat het begrip ‘perceptie van

dreiging’ vooral toepasbaar is op Rusland.

Ten eerste kan gesteld worden dat Moldavië op een strategisch minder cruciale locatie ligt door zijn

ingesloten positie tussen Oekraïne en Roemenië (Adomeit, 2011). Toch grenst het land aan een NAVO-

en EU-lidstaat in Roemenië, waar het trouwens een speciale historische relatie mee heeft (Gabanyi,

1993). Het kan op die manier gebruik maken van zijn locatie om voordelen te halen uit de relatie met

zowel het Westen als met Rusland. Dit vertaalt zich eveneens in de praktijk als we kijken naar de

belangrijkste handelspartners van Moldavië, waar de EU op de eerste plaats prijkt, gevolgd door

Rusland (Radeke, Giucci, & Lupusor, 2013). Moldavië ligt evenwel ook in de befaamde ‘contested

neighbourhood’ waar het dus deel uitmaakt van de door Rusland geclaimde invloedssfeer. Rusland

maakt gebruik van de Moldavische neutraliteit door het land als bufferzone op te werpen tegen de

expanderende NAVO en EU. Daarnaast kunnen we zien dat deze bufferzone ook van tel is om de

westerse invloed op landen in de nabije regio, en dan vooral Oekraïne, af te remmen. Concluderend

kunnen we opnieuw stellen dat Moskou een eventuele verdere uitbreiding van de westerse structuren

als bedreigend zou aanzien (Biscop, 2014; Croitoru, 2015).

Ten tweede is er volgens de Russische perceptie sprake van aggressive intentions. Net als in de

voorgaande casus worden de westerse toenaderingen richting Moldavië gezien als agressief en

bedreigend. We hebben het dan specifiek over het Europees Nabuurschapsbeleid (2004), het

Individueel Partnerschapsactieplan met de NAVO (2006), het toevoegen van Moldavië op de

toetredingsshortlist van de EU (2004), de deelname van Moldavië aan het Oostelijk Partnerschap

(2009) en het associatieakkoord tussen de EU en Moldavië (2014). Er dringt zich dan ook eenzelfde

redenering op als bij de Oekraïnecasus waarin we stellen dat deze initiatieven als bedreigend worden

ervaren volgens de Russische perceptie (Cantir & Kennedy, 2015; Haukkala, 2010; Locoman, 2018;

Montesano et al., 2016).

Ten derde is er de factor offensive power. Omdat Moldavië niet meteen grenst aan Rusland, is deze

determinant minder doorslaggevend. In mindere mate kan de samenwerking met de NAVO, die in 2006

via het Individueel Partnerschapsactieplan geformaliseerd werd, als bedreigend beschouwd worden.

46

Uiteindelijk zou een integratie van Moldavië tot de NAVO-structuren de militaire voordelen van het

Westen alleen maar vergroten. Desalniettemin lijkt deze factor een minder grote rol te spelen

(Crandall, 2012).

Ten slotte maakt Moldavië ook deel uit van de Russische regionale grand strategy waarin het de

Euraziatische Economische Unie tot bloei wil laten komen. Deze grand strategy is echter in competitie

met de EU. Tussen de twee instellingen heerst er een grote rivaliteit. Ze beogen namelijk dezelfde

belangen in dezelfde regio. Een verdere samenwerking met de EU vanwege Moldavië zou dus een slag

in het gezicht zijn van Rusland, dat zijn economisch project wil uitbouwen. Door het gebrek aan een,

in dit geval, trialoog is er geen speling voor een compromis waardoor een eventuele toenadering van

de EU of de EAEU hoe dan ook een conflictueuze connotatie met zich mee zal dragen (Korosteleva,

2015). Met deze rivaliteit in het achterhoofd is een EU-uitbreiding richting Moldavië sowieso

bedreigend voor Rusland, dat zich vastklampt aan de postsovjetruimte om zijn macht uit te oefenen.

Deze regionale problematiek kunnen we kaderen binnen de determinant ‘aggregate power’.

Als we bovenstaande determinanten analyseren komen we tot een conclusie die sterk lijkt op degene

die we in de vorige casus poneerden. We zien dat wanneer Moldavië zich aan bandwagoning waagt

met het Westen, dit beantwoord wordt door balancing vanwege Rusland. We argumenteren dat dit

gedrag emaneert uit de gepercipieerde westerse dreiging. Moskou ziet namelijk de westerse

initiatieven als een bedreiging omdat ze rechtstreeks aanspraak maken op de postsovjetruimte die

geclaimd wordt door Rusland. We zien ook een sterke analogie met de Oekraïnecasus waarbij Rusland

éénzelfde soort gedrag vertoonde toen Oekraïne nauwer ging samenwerken met het Westen. Wel

suggereren we dat het niveau van dreiging enigszins als lager wordt gepercipieerd bij Moldavië dan bij

Oekraïne. Dit komt enerzijds door de locatie van Moldavië, dat niet grenst aan Rusland. In het geval

van Oekraïne merken we op dat de dreiging dichterbij is omdat Oekraïne een buurland is van Rusland.

Anderzijds is de determinant ‘offensive power’ minder doorslaggevend. Hoewel het Westen nog wat

zou kunnen opschuiven, zien we dat deze determinant een stuk minder performant doorweegt dan

bijvoorbeeld bij Oekraïne. Als we echter kijken naar ‘aggressive intentions’ en ‘aggregate power’ zien

we een overeenstemmende analyse als bij de Oekraïnecasus, aangezien eenzelfde problematiek

benaderd wordt. Daarom opperen we dat nog steeds dezelfde perceptie van dreiging van kracht is,

namelijk Rusland dat zich in het nauw gedreven voelt en de westerse samenwerking met Moldavië als

bedreigend en agressief beschouwt. We maken hierbij dus wel de kanttekening dat het

dreigingsniveau lager ligt dan bij Oekraïne.

47

6.1.1.5 Westerse perceptie

Ook vanuit westerse hoek zijn de gevoerde acties in Moldavië nagenoeg identiek als in Oekraïne. Men

focust vooral op de economische samenwerking en introduceert dezelfde initiatieven zoals het

Oostelijk Partnerschap en de mogelijkheid tot een associatieakkoord. De economische en

democratische dimensie is ook in de Moldavische casus de prioriteit. Als we het Oostelijk Partnerschap

er bijvoorbeeld bijhalen, focust de EU op vier specifieke domeinen met betrekking tot Moldavië. Ten

eerste het versterken van instituties en ‘good governance’. Ten tweede moet er meer aandacht

uitgaan richting economische ontwikkeling en marktopportuniteiten. Ten derde moet geïnvesteerd

worden in connectiviteit, energie-efficiëntie, milieu en klimaatverandering. Tot slot dient een

inspanning gedaan te worden op gebied van mobiliteit en menselijk contact (Europees Parlement,

2018). We zien met andere woorden dat er geen specifieke geopolitieke of veiligheidsprioriteiten

worden opgesomd. Opnieuw wordt daar de kritiek op gegeven dat de EU zich niet gewaar is van de

bekommernissen van Rusland. Of zoals de Waal zegt: “de EU doet het partnerschap af als een

bureaucratisch en economisch project, zonder een beleid in kaart te brengen voor zekere

omstandigheden.”11 Deze kritiek betoont dat de EU niet genoeg in geopolitieke termen denkt. Door

deze denkwijze schatten ze ook onvoldoende de perceptie van dreiging van Rusland in. Zoals we in de

Oekraïnecase reeds zagen komt dit verschil in perceptie vaak terug in de literatuur.

6.1.1.6 Fear of abandonment

Veel van de hierboven behandelde problematiek sluit naadloos aan op de theorie die door Snyder

(1984) besproken wordt. Als we kijken naar de Russische reactie op het naar elkaar groeien van

Moldavië en het Westen dan kunnen we diezelfde problematiek eigenlijk ook benaderen vanuit ‘fear

of abandonment’. Daarvoor kijken we echter eerst naar welke categorie belangen er spelen. Eigenlijk

is het antwoord andermaal hetzelfde als bij de Oekraïnecasus. Moldavië behoort immers tot dezelfde

door Rusland geclaimde invloedssfeer. Men ziet duidelijk dat Moskou Moldavië aan zich wil binden.

Wanneer dit niet gebeurt, gaat het over tot het gericht onder druk zetten van de Moldavische politieke

en economische elite. We stellen dan ook Moldavië onder de algemene belangen valt van Rusland. Het

bewijs daarvoor zien we in de middelen die het Kremlin inzet om Chisinau aan zich te binden. Deze

hard power reactie kunnen we eveneens in het kader van ‘fear of abandonment’ plaatsen. Nauw

gelinkt aan wat we argumenteerden bij ‘aggregate power’ hierboven, is Moldavië een deel van het

geheel van de Russische ambitie in de regio. Als Moldavië echter in westerse handen valt, staat dit

gelijk met een verlies aan mogelijkheden en de inperking an sich van de Russische ambities. Moskou

11 Via Park, J. (2014). The European Union’s Eastern Partnership. Council on Foreign Relations, 14, 2014.

48

doet er dan ook alles aan om de Europese integratie van Moldavië te verhinderen. Ten eerste gaat het

over tot gerichte economische sancties en quota’s. Ten tweede maakt het gebruik van de Moldavische

afhankelijkheid van Russische energie. Ten derde speelt Rusland in op autonome regio’s waar het een

stevige vinger in de pap te brokken heeft. Ten vierde worden in Rusland tewerkgestelde Moldaviërs

geviseerd door uitwijzingen of reisverboden. Ten slotte steunt Rusland politieke en burgerlijke actoren

die een eerder anti-EU retoriek prediken. Via deze drukmiddelen probeert Rusland Moldavië weg te

duwen van de EU. Voor Rusland is het cruciaal dat Moldavië zijn neutrale positie behoudt om de

bufferzone tussen de NAVO- en EU-lidstaten en Rusland intact te houden (Croitoru, 2015).

Het Westen denkt dus niet in dezelfde geostrategische termen als Rusland en ziet vooral een kans om

Moldavië onder te brengen in zijn economische en democratische invloedssfeer. Daarnaast probeert

de EU een veilige en stabiele regio te ontwikkelen. De EU en de NAVO gaan daarentegen niet zo ver

als Rusland om hun belangen te beschermen. We opperen dat de westerse partners dit niet doen

omdat de belangen voor hen niet zo hoog zijn. We kunnen met andere woorden opnieuw spreken van

specifieke belangen voor het Westen als het over Moldavië gaat. Toen Rusland economische

drukmiddelen uitoefende op Moldavië, koos de EU ervoor om de interne markt meer open te stellen.

Het reageerde daarentegen niet met hard power reacties zoals Rusland. Als we concreet kijken naar

bijvoorbeeld het Oostelijk Partnerschap zien we dat de focus ligt op de 3 M’s: Money (steun en

leningen), Markets (toegang interne markt) en Mobility (visavrij reizen). De EU rekent er vooral op dat

de landen in kwestie, waar het dus partnerschappen mee aangaat, binnenlandse hervormingen

doorvoeren. In Brussel zullen ze evenwel niet over gaan tot dwingende maatregelen om een

geambieerde invloedssfeer te claimen (Bulgari, 2015; Cadier, 2014).

6.1.1.7 Transnistrië

Om de realistische theorie en de Russische druk op Moldavië te concretiseren, gaan we in op de

problematiek rond Transnistrië. Moldavië is een etnisch-linguïstisch verdeeld land, waarbij de

meerderheid van de bevolking Roemeens spreekt. In de regio Transnistrië is er echter een ‘Slavische

meerderheid’ als men de Oekraïners en Russen samentelt. De dominante taal in Transnistrië is dan ook

Russisch. Het autonomiestreven van Transnistrië kwam helemaal onder stoom eind jaren ’80 en begin

jaren ’90 toen er in Moldavië stemmen opgingen om los van de Sovjet-Unie een republiek op te starten.

Daarnaast wou het merendeel van de Moldaviërs nauwere banden gaan onderhouden met Roemenië.

Dit ging regelrecht in tegen wat de Russisch gezinde meerderheid in Transnistrië beoogde.

Daaropvolgend ontaardde de situatie in een conflict dat de dag van vandaag nog steeds niet opgelost

is. In 1992 werd een akkoord gesloten om een veiligheidszone op te richten waarin een peacekeeping

force, bestaande uit vijf Russische, drie Moldavische en twee Transnistrische bataljons, de orde moest

49

bewaren. Ironisch gezien zorgde deze peacekeepingoperatie voor een bevriezing en patstelling in het

conflict. Nadien werd er veel onderhandeld, maar een akkoord werd nooit bereikt (Bobick, 2014; Ivan,

2014; Rogstad, 2018).

Rusland is zeer nauw betrokken in het Transnistrisch-Moldavisch conflict (Cantir & Kennedy, 2015;

Cebotari, 2010). Ten eerste treedt het op als bemiddelaar. Ten tweede heeft het nog altijd troepen in

Transnistrië als resultaat van de peacekeepingoperatie die eigenlijk nooit stilgezet werd (Mungiu-

Pippidi & Munteanu, 2009). Ten derde speelt Moskou door het vrijelijk geven van subsidies een

enorme rol in de duurzaamheid van het autonomiestreven van Transnistrïe. Ten vierde deelt het

paspoorten uit aan burgers van Transnistrië zodat ze zich Russische burgers kunnen noemen. Zo’n

vijftien procent van de bevolking heeft een Russisch paspoort. Op die manier claimt Rusland dat het

opkomt voor de belangen van de Russische burgers. Ten slotte spreekt het Kremlin ook zijn steun uit

voor de politieke autoriteiten in Transnistrië. De verregaande Russische invloed in Transnistrië zorgt

ervoor dat Moldavië geen volledig autonoom (buitenlands) beleid kan voeren. De Russische troepen

in Moldavië zijn een doorn in het oog voor een land dat vasthoudt aan zijn neutraliteit. Moldavië is

altijd al tegen Russische troepen op zijn grondgebied geweest (Adomeit, 2011; Crandall, 2012;

Karniewicz, Petrovická, & Wunsch, 2010).

De EU heeft ook via bepaalde instrumenten geprobeerd om de re-integratie van Transnistrië binnen

Moldavië te faciliteren. Eén van de manieren waarop de EU te werk gaat is via civil society actoren die

de samenwerking tussen verschillende ngo’s, de bedrijfswereld, de media en andere civil society

organisaties van zowel Moldavië als Transnistrië moet versterken. Een andere manier waarop de EU

invloed zou kunnen verwerven is via het uitspelen van de handelsrelatie die het heeft met Transnistrië.

De Transnistrische economie is vandaag de dag namelijk erg afhankelijk van de Europese markten.

Men maakt gewag dat de EU instaat voor zo’n 60 procent van de Transnistrische export, maar andere

bronnen zeggen dan weer dat het slechts gaat over 25%. Ten slotte maakt de EU gebruik van haar soft

power in Moldavië en hoopt het dat dit een domino-effect teweegbrengt richting Transnistrië (Dura,

2010; Karniewicz et al., 2010; Montesano et al., 2016).

Als we de Russische acties in Transnistrië in het kader bekijken van de realistische theorieën die we

hierboven toepasten op Moldavië zien we enkele opvallende trends. Voor 2004 was Ruslands beleid

met betrekking tot Transnistrië eerder defensief. Het Kremlin wou gewoon de Russische presence in

de regio waarborgen. Gelijklopend met de verslechtering van de relaties met het Westen en Moldavië

veranderde Poetin evenwel het geweer van schouder. Naast de sancties gericht tegen Moldavië, ging

het ook een hardere stelling gaan innemen ten opzichte van het conflict in Transnistrië. Op die manier

50

wou Moskou druk uitoefenen op Moldavië. Deze nieuwe, assertievere positie van Rusland moet in de

bredere internationale context gezien worden. Op verschillende plaatsen in de postsovjetruimte

werden in de periode rond 2004 westwaartse bewegingen gemaakt. Met die context in het

achterhoofd wou en wil Rusland zijn stevige machtspositie in Transnistrië uitbuiten om Moldavië uit

westerse handen te houden. We zien met andere woorden dat Rusland reageert op de perceptie van

dreiging van het Westen, aangezien het niet wil dat ook Moldavië aansluiting zoekt met de NAVO en

de EU. Rusland was en is bang dat het Moldavië en dus de belangen die daarmee gepaard gaan, kwijt

zou raken (Rogstad, 2018).

Dit komt nog meer tot uiting als we kijken naar de positie die Rusland inneemt in de context van het

oplossen van het conflict in Transnistrië. Het is niet tegen een vergelijk van het conflict, maar heeft wel

zijn voorwaarden. Ten eerste moet Transnistrië nog altijd een sterke invloed uitoefenen op de

Moldavische staat. Ten tweede wil Rusland de ‘externe verzekeraar’ zijn van de samengesmolten staat,

mocht er opnieuw een conflict ontstaan. Ten slotte eist Moskou de internationale erkenning voor de

Moldavische neutraliteit. Op die manier wil Rusland zijn invloed in de regio versterken en Moldavië zo

ver mogelijk van het Westen weghouden (Karniewicz et al., 2010). Het is duidelijk dat Transnistrië

eerder een middel is om een groter doel te behalen voor Rusland. Door zijn sterke invloed in

Transnistrië probeert Rusland er immers in te slagen om die invloed over heel Moldavië te verkrijgen

(Rogstad, 2018). De Oekraïnecrisis heeft echter wel gevolgen gehad voor de Russische positie in

Transnistrië. Ten eerste hebben de operaties in Oost-Oekraïne veel gekost, waardoor financiële steun

aan Transnistrië moeilijker wordt. Ten tweede raakt Transnistrië afhankelijker van handel met de EU.

Het is dus mogelijk dat Rusland in de toekomst een andere strategie zal hanteren als het op Transnistrië

aankomt (Montesano et al., 2016).

6.1.1.8 Conclusie realisme toegepast op Moldavië

Wat het meest opvalt in de toepassing van de realistische theorieën in het geval van Moldavië, zijn de

gelijkenissen met de Oekraïense problematiek. Zo zien we ook dat van zodra Moldavië zich aan

bandwagoning met het Westen waagt, er reactie komt vanuit Rusland. Zoals we al enkele malen

argumenteerden, emaneert dit Russisch gedrag uit een perceptie van dreiging van het Westen en ‘fear

of abandonment’. De angst om verlaten te worden wordt helemaal duidelijk als men de balancing

vanwege Rusland ziet tegenover vooral de EU. Moskou wil zijn invloedssfeer koste wat het kost

behouden en daartoe behoort ook Moldavië. We hebben dit kunnen schetsen via een concreet

voorbeeld met Transnistrië. We zien dat Rusland zijn invloed in Transnistrië gebruikt om Moldavië de

facto aan zich te binden en uit de westerse structuren te houden. Dit komt al helemaal tot uiting

wanneer we zien welke voorwaarden Moskou vooropstelt om tot een compromis te komen in het

51

Transnistrisch conflict. Het feit dat het Kremlin wil dat de Moldavische neutraliteit internationaal

erkend wordt, is nogmaals bewijs dat Rusland zijn invloedssfeer wil waarborgen. Het Westen

daarentegen ziet geen kwaad in zijn acties. Het verschil in perceptie is iets wat we reeds bespraken in

de vorige casus en is ook hier weer aan de orde.

52

6.2 Society

6.2.1 Civil society Moldavië

In het volgende onderdeel bekijken we of de civil society, en bij uitbreiding het volledige burgerlijke

niveau, een invloed heeft op het politieke gebeuren in Moldavië. Daarbij schetsen we eerst kort een

overzicht van de binnenlandse situatie die op haar beurt nauw gelinkt is met de preferenties van de

burgers. De nadruk zal liggen op de ‘Twitterrevolutie’ in 2009 waarbij we uitgaan van een sterke

burgerlijke emancipatie. Daarna bekijken we hoe dit een invloed heeft gehad op het politieke reilen

en zeilen in Moldavië. Ten slotte koppelen we de binnenlandse problematiek aan het internationale

speelveld. Op die manier proberen we te achterhalen of het burgerlijke niveau enig invloed heeft

gehad op het internationale niveau.

6.2.1.1 Overzicht binnenlandse situatie Moldavië

“The state is very weak. All state mechanisms are subject to the short-term interests of not even political

parties, but actual individuals. And all of their interests are purely materialistic and personal in

nature.”12

Allereerst is het belangrijk om de verdeeldheid binnen de bevolking aan te halen. De grootste etnische

groep bestaat uit Moldaviërs/Roemenen (64,5%), gevolgd door Oekraïners (13,8%) en Russen (13%).

De minderheden denken eerder pro-Russisch en hebben het gevoel dat Moldavië uiteindelijk zal

samensmelten met Roemenië (Cukrowski, Gortat, & Kazmierkiewicz, 2003; Soloviev, 2014). Deze

verdeeldheid wordt ook vertaald op het politieke niveau. De tweespalt betekent immers dat politici

zich verdelen tussen een pro-Europees of een pro-Russisch discours. Concreet betekent dit een keuze

tussen de EU of de Euraziatische Economische Unie/Douane-Unie (Tsereteli, 2014).

Moldavië kan gezien worden als een instabiel land. De heersende corruptie is één van de grootste

problemen. Elk niveau van de samenleving krijgt te maken met corruptie, van omkoping en fraude tot

nepotisme. Dit heeft negatieve effecten op de economie. Bepaalde economen wezen al op het gevaar

voor marktmonopolisering in bepaalde sectoren. In 2014 was 70% van het Moldavische banksysteem

in handen van een kleine groep zakenmensen. Ook in Moldavië is er sprake van een groep oligarchen

die een grote controle uitoefent op de economie en het politieke bestuur. De eerste oligarchen

kwamen aan de oppervlakte tussen 2001 en 2009, maar het is in de periode 2009-2013 dat ze de

meeste invloed uitoefenden. We zien dan ook dat de oligarchisering en monopolisering van de

economie nauw aan elkaar gelinkt zijn. Een bijhorend probleem is het gebrek aan een onafhankelijke

12Angela Kolatski via Soloviev, V. (2014). Moldova: The failing champion of European integration. Legatum Institute.

53

juridische macht die orde op zaken kan stellen. Sterker nog, de rechterlijke macht wordt gezien als de

meest corrupte institutie binnen Moldavië (Konończuk, Cenușa, & Kakachia, 2017; Soloviev, 2014).

De civil society in Moldavië is in sommige aspecten goed ontwikkeld en zwak in andere. De relatief

goede ontwikkeling van het middenveld heeft te maken met het robuuste politiek-democratische

systeem. Langs de andere kant dient men rekening te houden met de context waarin ze moeten

opereren. De civil society moet namelijk zijn weg vinden in zwakke economische en sociale structuren.

Daardoor is de impact van civil society zeer beperkt. De autoriteiten beschouwen ngo’s ook als

onprofessioneel en politiek partijdig. Inzake de burgerlijke betrokkenheid scoort de Moldavische civil

society niet goed. Moldaviërs hebben niet het gevoel dat ze betrokken worden en vormen

dienovereenkomstig niet het hart van de middenveldorganisaties. Daarnaast maken ngo’s amper

gebruik van burgerlijke raadpleging. Slechts 18% van de Moldaviërs gelooft dat ze een impact heeft op

de besluitvorming. Ten slotte is er ook sprake van verstrengeling tussen belangrijke ngo’s en de

overheid. Verschillende hoge overheidsfunctionarissen komen uit middenveldorganisaties. De

vervlechting tussen overheid en middenveld levert de kritiek op dat de Moldavische civil society

tekortschiet op het vlak van objectiviteit en neutraliteit (Lada, 2011; Lutsevych, 2013; Venturi, 2011)

6.2.1.2 Twitterrevolutie 2009

Tijdens de verkiezingscampagne van 2009 haalde de Communistische Partij van president Voronin

volgens de peilingen stelselmatig rond de 35%. Toen de effectieve resultaten van de verkiezingen

echter bekend werden gemaakt, bleek dat 49,48% van de stemmen naar de Communistische Partij

gingen. Volgens de oppositie ging het om gefraudeerde uitslagen. Uiteindelijk vormde het ongeloof

over deze uitslagen de aanleiding tot de ‘revolutie’ die uitbrak (Hale, 2013; Mungiu-Pippidi &

Munteanu, 2009).

Al snel werd gewag gemaakt van massaprotesten. Doordat de eerste actievoerders gebruik maakten

van sociale media werd de naam ‘Twitterrevolutie’, al dan niet terecht, gekozen. Dat er acties kwamen,

mag eigenlijk geen verrassing heten. Reeds voor de verkiezingen van start gingen, hadden partijen van

de oppositie al protestmarsen gepland mocht er sprake zijn van fraude. Twee dagen voor de resultaten

bekend waren, hadden bepaalde actievoerders al tenten opgezet (Hale, 2013; Venturi, 2011). De

dominante groep binnen de protestvoerders waren jongeren die een complete koerswijziging richting

het Westen van de politieke elite eisten. Onder leiding van de oppositiepartijen en twee

jeugdorganisaties werden de protestacties geïnitieerd. Het zou evenwel verkeerd zijn om te

suggereren dat de protestgroepen een geloofwaardige afspiegeling waren van de voltallige

Moldavische bevolking. Uiteindelijk haalde de Communistische Partij om en bij de 50% in vrije

verkiezingen die door internationale observatoren gecertificeerd werden. Ook was er geen echte

54

coherentie merkbaar bij degene die actie voerden. Het gebrek aan leiderschap zorgde er voor dat er

al snel onlusten uitbarstten in Chisinau. De kritiek luidt dat de oppositie een laakbare werkwijze

hanteert en dat men juist gebruik zou moeten maken van vrije verkiezingen om gradueel via de

instituties op te klimmen (Batog, 2009; Mungiu-Pippidi, 2009).

Ten langen leste werd een hertelling van de stemmen vastgelegd. Daarin werden de

verkiezingsresultaten bevestigd. De Communistische Partij kwam slechts één zetel te kort om via een

meerderheid een nieuwe president te kunnen verkiezen. Geïnspireerd door de massamobilisatie van

protestvoerders verleende geen enkele van de oppositiepartijleden zijn steun voor de president die

door de communisten naar voren werd geschoven. Des gevolge kwam het tot een patstelling,

waardoor nieuwe verkiezingen uitgeschreven werden. Daarin haalde de Communistische Partij deze

keer ‘maar’ 45% en ontstond vanuit de oppositie een geünificeerde coalitie die de naam ‘Alliantie voor

Europese Integratie’ droeg (Goşu, 2018; Hale, 2013).

De nieuwe coalitie zorgde er evenwel niet voor dat er een nieuwe wind waaide voor de civil society.

Na 2009 kwamen er geen nieuwe noemenswaardige initiatieven. De civil society had in de jaren na de

revolutie nog steeds moeilijk om een impact te verwerven in het besluitvormingsproces (Lutsevich,

2013; Miscoiu, 2014).

6.2.1.3 Conclusie civil society

Moldavië is door zijn multi-etnische bevolking en geschiedenis een complex te bestuderen land. Het is

duidelijk dat men deze interne complexiteit in acht moet nemen vooraleer er conclusies getrokken

kunnen worden. We zagen dat Moldavië worstelt met corruptie en mindere economische prestaties.

De civil society heeft het moeilijk om zich te ontwikkelen in deze context. Daarnaast doet de

verstrengeling tussen overheid en ngo’s de geloofwaardigheid van het middenveld niet ten goede. We

gingen ervan uit dat de Twitterrevolutie een belangrijke impact had op het politieke bestel in Moldavië.

Daarnaast vroegen we ons af of de civil society hierin een belangrijke rol speelde. De conclusies zijn

echter meer ambigue. Ten eerste kunnen we stellen dat de opstanden uit 2009 de oppositie meer

samengebracht hebben en in die zin een front oprichtten tegen de regerende Communistische Partij.

Daaropvolgend moesten er door de gecreëerde patstelling nieuwe verkiezingen worden

uitgeschreven, waardoor een pro-Europese coalitie aan de macht kon komen. In die zin kunnen we

stellen dat de opstanden, en dus het burgerlijke niveau, wel degelijk een impact hadden op het

politieke niveau. Langs de andere kant is het niet zo dat, zoals in Oekraïne het geval was, de opstanden

gezorgd hebben voor het failliet van de regerende politieke elite. De Communistische Partij haalde

namelijk nog steeds 45% van de stemmen in de volgende verkiezingen. Daarnaast waren het vooral

specifieke bevolkingsgroepen die op straat kwamen en was er dus geen collectieve verontwaardiging.

55

Ook de impact van de civil society is dubbel. Langs de ene kant zien we geen sterk middenveld dat de

touwtjes in handen neemt. Langs de andere kant wordt de mobilisatie wel sterk aangewakkerd door

enkele jeugdgroepen. In die zin kunnen we wel stellen dat bepaalde groepen waarin burgers zich

verzamelen een effectieve invloed hebben gehad. We kunnen evenwel concluderen dat het opnieuw

de spontane burgerbewegingen zijn die de doorslag hebben gegeven.

56

6.2.2 Diffusie

Voor een korte schetsing van welke werkwijze we hanteren bij diffusie verwijzen we naar het

onderdeel diffusie bij de case Oekraïne waar we Rusland en het Westen tegelijkertijd beschouwen als

de kerngebieden en beleidsentrepreneurs.

6.2.2.1 Diffusie vanwege het Westen

Moldavië is een open politiek systeem waardoor het makkelijker vatbaar is voor democratisering. Met

de oprichting van het Europees Nabuurschapsbeleid, de democratiseringsgolf vanwege de

kleurenrevoluties en de daaropvolgende prowesterse regeringswissels is Moldavië gevoelig geweest

voor diffusie van westerse waarden. Daarnaast ging er met de creatie van het Oostelijk Partnerschap

extra aandacht naar promotie van democratie via transnationale platformen zoals EURONEST en het

‘Eastern Partnership Civil Society Forum’. De Europese commissie lanceerde een steunprogramma

voor democratie en besteedde ook meer aandacht aan democratie gerelateerde domeinen zoals

vrijheid van media (Del Medico, 2014). Het Oostelijk Partnerschap focust echter meer dan het

Europees Nabuurschapsbeleid op conditionaliteit en een resultaatgerichte aanpak (Delcour, 2018).

De EU heeft ook heel wat soft power invloed op Moldavië. Kort na de onafhankelijkheid sprak Moldavië

de wens uit om opnieuw tot Europa te behoren. Verschillende politici, vooral sinds 2004, hebben deze

wens ook proberen te bewerkstelligen. Kortom kunnen we zeggen dat de EU erg attractief is voor

Moldavië op normatief vlak. Op technisch vlak lijken de Moldavische politici zich eveneens aan te

sluiten bij de EU, aangezien ze hun geplande hervormingen in het kader van Europese integratie

plaatsen. Tevens heeft het Europese parlement ook invloed uitgeoefend op de manier waarop het

Moldavische parlement te werk gaat, aangezien deze laatste de politieke coöperatie in een

parlementaire democratie probeert na te bootsen (Niemann & De Wekker, 2010).

Ten slotte zien we dat de EU actief steun verleend aan zowel de Moldavische overheid als aan de

Moldavische civil society. Via bepaalde programma’s strekt de EU bedragen uit aan de overheid om

hun hervormingsprogramma’s te financieren. Evengoed worden dus een hele hoop

middenveldactoren ondersteund die in tal van sectoren opereren. Verder investeert de EU in projecten

die de persvrijheid onderstrepen en die tegen monopolievorming ingaan (Bulgari, 2015; Montesano et

al., 2016)

6.2.2.2 Rusland

Ook Rusland neemt actief de rol van beleidsentrepreneur op zich. In de literatuur spreekt men over

Rusland als ‘black knight’. Hierbij gaat Rusland actief de democratische promotie in zijn invloedssfeer

afremmen. De bedoeling is om op die manier controle te behouden in de postsovjetruimte. Het

57

Kremlin gaat bijvoorbeeld te werk door steun te verlenen aan autoritaire regimes als tegengewicht

voor de prodemocratische steun die door het Westen verleend wordt. Concreet toegepast in Moldavië

verwierp Moskou zijn steun voor het regime van Voronin bij de verkiezingen van 2004 omdat die

laatste zijn steun tegenover Rusland had ingetrokken en Europese ambities uitgesproken had.

Daaropvolgend ging Rusland over tot het steunen van een andere partij. In 2009 kwamen Voronin en

de Communistische partij evenwel terug op hun stappen en hingen ze opnieuw een pro-Russisch

discours aan. Dit resulteerde dan ook in hernieuwde steun van Moskou, in de hoop om de liberale

partijen af te remmen. Toen de twitterrevolutie uitbrak en het kiezen van een president bleef

aanslepen, verhoogde Rusland actief de druk. Eerst en vooral steunde de Russische media het narratief

van de Communistische Partij die sprak over een coup d’état. Daarnaast werd ook druk uitgeoefend

op de publieke opinie en de parlementsleden van de oppositie. Rusland bood namelijk 500 miljoen

dollar lening aan als de Communistische Partij aan de macht zou blijven. Daarbovenop werd nog eens

20 miljoen euro aan directe steun gedoneerd. Ten slotte beloofd dat de Russische overheid alle

handelsbarrières op Moldavische landbouwexportproducten zou opheffen als de Communistische

Partij in het zadel bleef (Tolstrup, 2015; Von Soest, 2015). Een andere manier waarop Rusland zijn

invloed probeert te vergroten, is via de Moldavische media. Pro-Russische televisienetwerken tonen

de armoede van Moldaviërs en de moed van de Transnistrische burgers die vechten tegen de ellende.

Het idee dat Transnistrië zijn vrijheid verdient, wordt fel belicht op deze zenders (Soloviev, 2014).

6.2.2.3 Conclusie diffusie Moldavië

Net zoals in de Oekraïnecasus stellen we vast dat Rusland en de EU de voornaamste

beleidsentrepreneurs zijn. Via actieve maatregelen proberen ze hun gedachtegoed uit te breiden naar,

in dit geval, Moldavië. We zien dat de EU fel inzet op democratisering en dit via eigen initiatieven zoals

bijvoorbeeld het Oostelijk Partnerschap, maar evengoed door (directe) financiering. Op zich hanteert

de EU geen merkbaar andere aanpak dan in Oekraïne, al zal het bij Moldavië wel andere specifieke

nadrukken leggen. In Rusland zien we duidelijk hoe het democratiseringsproces van de EU afgeremd

wordt. Men probeert een pro-Russische publieke opinie te verwezenlijken. Daarvoor is het bereid om

diep in de buidel te tasten. Eigenlijk kunnen we het Russisch gedrag, dat bijvoorbeeld vertoond werd

tijdens de parlementaire crisis na de twitterrevolutie, ook kaderen binnen het luik ‘fear of

abandonment’.

58

6.3 Conclusie Moldavië

Net als in de Oekraïnecasus merken we op dat de realistische alliantietheorieën ons in staat stellen de

internationale problematiek in de driehoek Moldavië-Rusland-Westen te verklaren. Moldavië maakt

vanaf het begin van de 21e eeuw de keuze om te bandwagonen met het Westen. Vooral de EU ziet

hierin specifieke voordelen, gelinkt met specifieke belangen, om zich op economisch en veiligheidsvlak

te verbeteren. Rusland voelt zich hierdoor bedreigd (perceptie van dreiging) omdat dit een aanval is

op zijn algemene belangen. Moldavië behoort namelijk tot de postsovjetruimte waar Rusland een

exclusieve claim op legt. Als Moldavië echter geïntegreerd raakt in de Euro-Atlantische structuren,

betekent dit dat Rusland veel kwijtspeelt. Daarom reageert het via economische sancties of probeert

het democratisering af te remmen. Dit gedrag brengen we dan onder het begrip ‘fear of

abandonment’.

Net als in Oekraïne is het deel society cruciaal om een compleet beeld te schetsen van Moldavië. We

zien dat de bevolking verdeeld is tussen pro-Russisch en prowesters en dat dit zich vertaalt naar het

politieke niveau. Daarnaast is er eveneens sprake van een ‘revolutie’, in dit geval de Twitterrevolutie.

We zagen echter dat de deelnemers aan deze revolutie geen reflectie waren van de volledige

bevolking. Doordat er geen geünificeerde, sterke oppositie was, kon het politieke systeem niet

omvergeworpen worden. De impact van de revolutie is met andere woorden niet even groot als die

van de Maidanrevolutie. Wel zorgden de protestacties voor een patstelling waardoor er nieuwe

verkiezingen moesten worden uitgeschreven. Die hadden op hun beurt tot gevolg dat er een pro-

Europese coalitie tot stand kwam. De communisten bleven met 45% echter ook sterk in hun schoenen

staan. Ten slotte zien we ook dat diffusie actief gemedieerd wordt door zowel de EU als Rusland die

optreden als beleidsentrepreneurs. De EU probeert de westerse waarden over te brengen, terwijl

Rusland deze koste wat het kost wil blokkeren.

59

7 Algemeen besluit

Dit onderzoek probeerde een antwoord te bieden op de volgende onderzoeksvraag: ‘Hoe mediëren

de Oost-Europese staten het gedrag van het Westen en Rusland in de postsovjetruimte?’ Deze vraag

werd gesteld om een leegte in te vullen die door de wetenschappelijke literatuur werd gelaten. In

plaats van onze focus enkel en alleen te leggen op de twee grote blokken, het Westen en Rusland,

expandeerden we ons onderzoek om de Oost-Europese staten mee in rekening te brengen. Op die

manier werd het mogelijk om te analyseren hoe het casusland in kwestie, Rusland en het Westen

elkaar beïnvloedden. Bij deze analyse werd niet enkel aandacht geschonken aan het politieke niveau,

maar onderzochten we ook of en hoe het burgerlijke niveau een impact had. Als resultaat van deze

uitgebreide focus kregen we een completer beeld van de verwikkelingen in Oekraïne en Moldavië.

Een eerste conclusie die we kunnen trekken, betreft de toepassing van de alliantievormingtheorieën

van Walt (1990) en Snyder (1984). Hoewel geweten is dat deze theorieën vooral toegepast werden

toen de Koude Oorlog heerste, blijken de gebruikte concepten en begrippen enorm toepasselijk voor

ons onderzoek. De begrippen bandwagoning en balancing stelden ons in staat om de Oekraïense en

Moldavische thematiek in te leiden. We zagen dat Oekraïne onder Joesjtsjenko aan bandwagoning

deed met het Westen en onder Janoekovitsj een multivectorbeleid nastreefde. In Moldavië werd

initieel onder Voronin meer en meer de Europese kaart getrokken, maar de bandwagoning werd pas

volledig ingezet onder de nieuwe pro-Europese coalitie. We zagen dat deze avances van respectievelijk

Oekraïne en Moldavië tot het Westen ervoor zorgde dat Rusland aan balancing deed. Concreet zien

we dat van zodra onze casuslanden toenadering zochten tot het Westen, Rusland volgende acties

ondernam: economische sancties opleggen, bedreigingen uiten, het inspelen op de energiebehoefte

van beide landen, het steunen van separatistische regio’s (bv. Transnistrië) en in het geval van

Oekraïne zelfs het annexeren van de Krim, het casusland in kwestie proberen te verleiden met

aantrekkelijkere deals, het oprichten van counterinitiatieven zoals de EAEU of de Douane-Unie, het

steunen van antiwesterse politici en ten slotte het gebruiken van in Rusland tewerkgestelde

Moldavische burgers als politiek middel.

We opperen dat dit gedrag voortkomt uit de Russische perceptie van dreiging. Zo zagen we dat de

determinanten die Walt (1990) vooropstelt om dreiging te meten vooral in Oekraïne, en in iets mindere

mate in Moldavië, tegemoet werden gekomen. Rusland ziet de toenadering van de casuslanden met

het Westen gepaard gaan met het inboeten aan strategisch grondgebied, militaire voordelen,

economische en normatieve macht in de regio. Nauw hieraan gelinkt is het feit dat Rusland zijn

regionale ambitie gekortwiekt ziet worden door de invloed van het Westen. Het bewerkstelligen van

deze ambitie, dus het behouden van de geclaimde invloedssfeer, is instrumenteel voor Rusland en

60

daarom wordt het bij de algemene belangen van Moskou gerekend. De bovenstaande middelen die

Rusland inzet als het tegen het Westen balanct, zijn het resultaat van de Russische angst om deze

algemene belangen te verliezen. Het Kremlin probeert, nog meer in Oekraïne, alles in het werk te

stellen om te vermijden dat casuslanden in de westerse structuren terechtkomen. We concluderen

dan ook dat Rusland in een constante ‘fear of abandonment’ leeft. In het Westen daarentegen regeert

een andere perceptie. Vooral bij de EU ziet men er geen kwaad in om via het Europees

Nabuurschapsbeleid, het Oostelijk Partnerschap en de associatieakkoorden nauwer te gaan

samenwerken met de Oost-Europese landen. We vinden dat de casuslanden vooral onder de specifieke

belangen van het Westen behoren. Bewijs daarvoor vinden we in de gematigde reacties als een land,

zoals Oekraïne met het afslaan van het associatieakkoord onder Janoekovitsj, afziet van partnerschap.

In het algemeen zien we dat Oekraïne en Moldavië in het internationale krachtenspel een rol spelen

door én hun strategische locatie én hun politieke oriëntatie. Als deze landen zich richten tot het

Westen ontlokt deze toenadering een hard power reactie van Rusland dat op hetzelfde moment het

Westen de schuld aanwrijft. In het meest extreme geval, met de annexatie van de Krim, reageert het

Westen op zijn beurt met (economische) sancties. Ook in de minder extreme gevallen bemoeilijkt het

proces van toenadering, de facto ‘alliantievorming’, de samenwerking tussen Rusland en het Westen.

Vervolgens probeerden we te onderzoeken of het politieke niveau, dat de keuzes inzake het

buitenlands beleid bepaalt, in Oekraïne en Moldavië beïnvloed werd door het burgerlijke niveau. Ten

eerste vonden we dat beide bevolkingsgroepen etnisch-linguïstisch verdeeld zijn en dat dit op het

niveau van het buitenlands beleid een aanzet is tot keuzemogelijkheid tussen het Westen en Rusland.

Ten tweede stellen we vast dat de civil society in beide landen geen grote rol op zich kon nemen. Er is

geen sprake van een sterke publieke ruimte waar burgers kunnen deelnemen aan collectieve debatten

en waar publieke opinies, die het beleid kunnen beïnvloeden, gevormd worden. Niettemin zagen we

in beide casussen wel een sterke en tevens spontane burgerlijke emancipatie die haar onvrede uitte

tegenover de binnenlandse situatie.

In Oekraïne werd deze onvrede geventileerd door een massale protestbeweging die, na het afslaan

van het associatieakkoord met de EU, resulteerde in de Tweede Maidanrevolutie. Daaropvolgend werd

president Janoekovitsj verdreven uit het land en kwam er een prowesterse regering aan de macht.

Deze regering pikte meteen de draad op met het Westen en sloot al snel een associatieakkoord met

de EU. De Russische reactie, met de annexatie van de Krim, liet niet lang op zich wachten. We kunnen

in dit geval dan ook duidelijk stellen dat het burgerlijke niveau een invloed heeft gehad op het politieke

bestel, niet door de civil society, maar wel door spontane burgerbewegingen.

61

In Moldavië waren er eveneens protesten tegen het politieke regime. Toen in 2009 sprake was van

oneerlijke verkiezingen werd de Twitterrevolutie geboren. Ook deze revolutie had een invloed op het

politieke gebeuren in Moldavië. Het unificeerde de oppositie die er in slaagde voor een politieke

patstelling te zorgen. Daarna werden nieuwe verkiezingen uitgeschreven die een pro-Europese coalitie

op de been brachten. Anders dan in Oekraïne betekende de revolutie niet het einde van een politiek

regime. De Communistische Partij bleef nog altijd sterk in haar schoenen staan en kreeg nog steeds

veel steun. De Twitterrevolutie was dan ook van een ander allooi en was geen accurate weerspiegeling

van de gehele Moldavische bevolking. Desalniettemin concluderen we dat, vooral in Oekraïne, het

burgerlijke niveau doordringt tot het politieke niveau dat dan weer meespeelt op het internationale

niveau.

Het laatste deel van ons theoretisch kader, diffusie, werd geïncorporeerd om te kijken hoe bepaalde

waarden, normen en modellen een impact hadden op de oriëntatie van Oekraïne en Moldavië. We

zagen dat Rusland en het Westen in beide cases de kerngebieden waren die processen verspreidden.

Tegelijkertijd waren ze beleidsentrepreneurs die hun model actief probeerden uit te dragen. Vooral de

EU toonde zich hierin succesvol. Ten eerste door de internationale beleidsdiffusie via de eerdere

uitbreidingsrondes in Oost-Europa. Ten tweede via het Europees Nabuurschapsbeleid en het Oostelijk

Partnerschap. Ten slotte heeft de EU ook veel soft power, die heel wat (lokale) actoren actief naar een

westers model doet streven. Het is moeilijk om de impact van diffusie precies te meten, maar we

stellen dat voornamelijk de soft power een oriëntatie naar het Westen toe versnelt.

Rusland speelt vooral in op Russisch-gezinde burgers en probeert om binnenlandse politieke of

economische hervormingen te beïnvloeden. Daarnaast neemt Rusland de rol van ‘black knight’ op zich

en probeert het democratische promotie in Oekraïne en Moldavië af te remmen. Het beseft dat het

Russische model niet dezelfde aantrekkingskracht heeft als het westerse model, en verandert daarom

het geweer van schouder.

Een laatste vaststelling die we maken is dat de twee casussen gelijkaardiger waren dan we aanvankelijk

dachten. Zo zagen we vooral in de periode tussen 2004 en 2009 een oriëntatie die zich fel naar het

Westen richtte. Daarnaast was er in beide landen sprake van verdeeldheid onder de bevolking en een

voedingsbodem voor binnenlandse protesten. Dit heeft gevolgen voor de representativiteit van ons

onderzoek. Aangezien we geen grote variatie op de relevante dimensies vinden, nodigen we dan ook

toekomstig onderzoek uit om een casus op te nemen waarvan verwacht wordt dat ze eerder niet naar

bij Westen aanleunt. Hierbij denken we spontaan aan Wit-Rusland, een land dat zich traditioneel

aansluit bij Rusland en gezien wordt als zijn trouwste bondgenoot. Een ander vervolgonderzoek zou

zich meer kunnen toespitsen waarom Rusland zo halsstarrig vasthoudt aan zijn invloedssfeer.

62

8 Referenties

Ademmer, E., Delcour, L., & Wolczuk, K. (2016). Beyond geopolitics: Exploring the impact of the EU

and Russia in the “contested neighborhood”. Eurasian Geography and Economics, 57:1, 1-18.

Adomeit, H. (2011). Russia and its Near Neighborhood: Competition and Conflict within the EU.

Natolin Research Paper 04/May 2011.

Alexandrova-Arbatova, N. (2000). Het buitenlands beleid van Poetin en de gevolgen voor het Westen.

Atlantische Commissie, 24(6).

Allison, R. (2014). Russian ‘deniable’intervention in Ukraine: how and why Russia broke the

rules. International Affairs, 90(6), 1255-1297.

Andreeva, E. (2016). THE IMPACT OF THREAT PERCEPTION ON NATIONAL ROLE CONCEPTIONS: THE

CASES OF TURKEY AND RUSSIA (Doctoral dissertation, Central European University).

Armandon, E. (2013). POPULAR ASSESSMENTS OF UKRAINE'S RELATIONS WITH RUSSIA AND THE

EUROPEAN UNION UNDER YANUKOVYCH. Demokratizatsiya, 21(2).

Bădescu, G., Sum, P., & Uslaner, E. M. (2004). Civil society development and democratic values in

Romania and Moldova. East European Politics and Societies, 18(2), 316-341.

Baev, P. (2014). The CSTO: Military Dimensions of the Russian Reintegration Effort. STARR SF,

CORNELL SV Putin’s Grand Strategy: The Eurasian Union and Its Discontents, Central Asia-

Caucasus Institute & Silk Road Studies Program, 40-48.

Baltrusaitis, D. F. (2010). Coalition Politics and the Iraq War: Determinants of Choice. Boulder, CO:

FirstForumPress.

Batog, C. (2009). Color Wars. Foreign Policy. Geraadpleegd op 10 mei 2019 via

https://foreignpolicy.com/2014/09/03/moscows-next-victim/

Béland, D., Foli, R., Howlett, M., Ramesh, M., & Woo, J. J. (2018). Instrument constituencies and

transnational policy diffusion: the case of conditional cash transfers. Review of International

Political Economy, 25(4), 463-482.

Bergsmann, S. (2001). The concept of military alliance. In Small states and alliances (pp. 25-37).

Physica, Heidelberg.

Biscop, S. (2014). Winter is coming – will spring follow? Ukraine and the future of EU-Russia relations.

EU strategy and foreign policy. Egmont Institute.

Bock, A.M., Henneberg, I. & Plank, F. (2015).“If you compress the spring, it will snap back hard”: The

Ukrainian crisis and the balance of threat theory". International Journal: Canada's Journal of

Global Policy Analysis, vol. 70, no. 1, pp. 101-109.

Bobick, M. S. (2014). Separatism redux: Crimea, Transnistria, and Eurasia's de facto states.

Anthropology Today, 30(3), 3-8.

Böhmelt, T., & Freyburg, T. (2015). Diffusion of compliance in the ‘race towards Brussels?’A spatial

approach to EU accession conditionality. West European Politics, 38(3), 601-626.

Budjeryn, M. (2014). Did the West provoke Putin? Apologists and facts. World Affairs.

63

Bulgari, G. G. (2015). Mapping the EU-Republic of Moldova Trajectory: Roadblocks on the Way to

Economic Integration with the EU. Romanian J. Eur. Aff., 15, 41.

Bunce, V. J., & Wolchik, S. L. (2006). International diffusion and postcommunist electoral

revolutions. Communist and Post-Communist Studies, 39(3), 283-304.

Cadier, D. (2014). Eastern partnership vs Eurasian Union? The EU–Russia competition in the shared

neighbourhood and the Ukraine crisis. Global Policy, 5, 76-85.

Cameron, D. R., & Orenstein, M. A. (2012). Post-Soviet Authoritarianism: The Influence of Russia in

Its" Near Abroad". Post-Soviet Affairs, 28(1), 1-44.

Cantir, C., & Kennedy, R. (2015). Balancing on the Shoulders of Giants: Moldova's Foreign Policy

toward Russia and the European Union. Foreign Policy Analysis, 11(4), 397-416.

Cebotari, S. (2010). The Republic of Moldova between Neutrality and NATO Membership

Status. Postmodern Openings, (03), 83-92.

Cebotari, S., & Budurina-Goreacii, C. (2017). SPECIFICS OF THE RUSSIAN FEDERATION INTERESTS IN

MOLDOVA IN THE CONTEXT OF NEW GEOPOLITICAL CHANGES. Ante Portas–Studia nad

Bezpieczeństwem, 1, 23-45.

Charap, S., & Troitskiy, M. (2013). Russia, the West and the integration dilemma. Survival, 55(6), 49-

62.

Copsey, N. (2010). Ukraine. In The Colour Revolutions in the Former Soviet Republics (pp. 48-62).

Routledge.

Crandall, M. (2012). Hierarchy in Moldova-Russia Relations: the Transnistrian Effect. Studies of

Transition States and Societies, 4(1), 3-15.

Crescenzi, M. J., Kathman, J. D., Kleinberg, K. B., & Wood, R. M. (2012). Reliability, Reputation, and

Alliance Formation 1. International Studies Quarterly, 56(2), 259-274.

Croitoru, V. (2015). SECURITY OF THE REPUBLIC OF MOLDOVA IN THE CONTEXT OF UKRAINE CRISIS.

In International Scientific Conference" Strategies XXI" (Vol. 1, p. 30). " Carol I" National

Defence University.

Cukrowski, J., Gortat, R., & Kazmierkiewicz, P. (2003). Moldova: Assessment of Civil Society and

Democratic Institutions. Center for Social and Economic Research.

D’Anieri, P. (2015). Democracy and geopolitics: Understanding Ukraine’s threat to Russia. Ukraine

and Russia: People, politics, propaganda and perspectives, 233-241.

de Haas, M. (2016). Nieuwe Koude Oorlog met een zwijgende NAVO?. Atlantische Commissie, 40(1).

Delcour, L., & Kostanyan, H. (2014). Towards a Fragmented Neighbourhood: Policies of the EU and

Russia and their consequences for the area that lies in between. CEPS Essays, (17).

Delcour, L. (2018). ‘You can lead a horse to water, but you can't make it drink’: the EU's and Russia's

intersecting conditionalities and domestic responses in Georgia and Moldova. European Politics

and Society, 19(4), 490-505.

Delcour, L., & Wolczuk, K. (2015). Spoiler or facilitator of democratization?: Russia's role in Georgia

and Ukraine. Democratization, 22(3), 459-478.

64

Del Medico, N. (2014). A Black Knight in the Eastern Neighbourhood? Russia and EU Democracy

Promotion in Armenia and Moldova. EU Diplomacy Paper No. 7, October 2014.

Dimitrova, A., & Dragneva, R. (2013). Shaping convergence with the EU in foreign policy and state aid

in post-Orange Ukraine: weak external incentives, powerful veto players. Europe-Asia

Studies, 65(4), 658-681.

Dolidze, T. (2015). EU Sanctions Policy towards Russia: The Sanctioner-Sanctionee’s Game of Thrones.

CEPS Working Document No. 402/January 2015.

Donkers, H. W. H. A., & Hamers, C. (2018). Rusland en het poolgebied (3) Ruslands vloek.

Dragneva, R., & Wolczuk, K. (2016). Between dependence and integration: Ukraine’s relations with

Russia. Europe-Asia Studies, 68(4), 678-698.

Dura, G. (2010). The EU and Moldova’s Third Sector: Partners in Solving the Transnistria Conflict?.

MICROCON Policy Working Paper 14, Brighton: MICROCON.

Europees Parlement (2018). Association agreements between the EU and Moldova, Georgia and

Ukraine. European Implementation Assessment. European Parliamentary Research Service.

Gabanyi, A. U. (1993). Moldova between Russia, Romania and the Ukraine. AUSSEN POLITIK, 44(1),

98-107.

Gawrich, A., Melnykovska, I., & Schweickert, R. (2010). Neighbourhood Europeanization through ENP:

the case of Ukraine. JCMS: Journal of Common Market Studies, 48(5), 1209-1235.

Ghenghea, M. C. (2014). A Geopolitical Stake: Republic Of Moldova Between The European Union And

The Eurasian Union. CES Working Papers, 6(2A), 86-93.

Giles, K., Geers, K., & against Ukraine, R. A. (2015). Russia and its Neighbours: old attitudes, new

capabilities. Cyber War in Perspective: Russian Aggression against Ukraine, 19-28.

Gleditsch, K. S., & Ward, M. D. (2006). Diffusion and the international context of

democratization. International organization, 60(4), 911-933.

Goşu, A. (2018). The Time of the Oligarch. Relations Between Romania and the Republic of Moldova

(2009-2018). Studia Politica. Romanian Political Science Review, 18(3), 393-421.

Götz, E., & Merlen, C. R. (2019). Russia and the question of world order. European Politics and

Society, 20(2), 133-153.

Gromyko, A., Franco, M., Danilov, D., Criekemans, D., Van Elsuwege, P. & Potemkina, O. (2018). The

EU-Russia: the way out or the way down? Institute of Europe, Russian Academy of Sciences;

Egmont- The Royal Institute for International Relations.

Haggard, S., & Kaufman, R. R. (2016). Democratization during the third wave. Annual Review of

Political Science, 19, 125-144.

Hale, H. E. (2013). DID THE INTERNET BREAK THE POLITICAL MACHINE? MOLDOVA'S 2009" TWITTER

REVOLUTION THAT WASN'T". Demokratizatsiya, 21(4).

Haukkala, H. (2010). Explaining Russian reactions to the European neighbourhood policy. In The

European Neighbourhood Policy in Perspective (pp. 161-177). Palgrave Macmillan, London.

65

Haukkala, H. (2015). From cooperative to contested Europe? The conflict in Ukraine as a culmination

of a long-term crisis in EU–Russia relations. Journal of Contemporary European Studies, 23(1),

25-40.

Hill, F., & Gaddy, C. G. (2015). Mr. Putin: operative in the Kremlin. Brookings Institution Press.

Hinkle, K. T. (2017). Russia's reactions to the color revolutions.(Doctoral dissertation, Monterey,

California: Naval Postgraduate School).

Holoyda, O. (2013). Ukrainian oligarchs and the “family”, a new generation of czars—Or hope for the

middle class. Scholar Research Brief, 2.

Honzík, J. (2012). US and Russia: resetting relations: international cooperation from geopolitical

perspective.

Ivan, P. (2014). Transnistria–Where to?. Policy Brief, 257-76.

Janda, J. (2018). How to boost the Western response to Russian hostile influence

operations. European View, 17(2), 181-188.

Jones, S. F. (2008). Clash in the Caucasus: Georgia, Russia, and the fate of South Ossetia. Origins:

Current Events in Historical Perspective, 2(2).

Kanet, R. E. (2009). From cooperation to confrontation: Russia and the United States since

9/11. ACDIS Occasional Papers.

Karniewicz, T., Petrovická, M., & Wunsch, N. (2010). Policy Paper The EU and Conflict Resolution in

Transnistria. NewSecEu.

Kissinger, H.A. (2014). How the Ukraine crisis ends. The Washington Post

Kleenmann, K. (2010). The European Neighbourhood Policy-A Reality Check. Romanian Journal of

Political Sciences, (02), 118-144.

Klotz, M. (2017). Russia and the Ukrainian Crisis: A Multiperspective Analysis of Russian Behaviour, by

Taking into Account NATO’s and the EU’s Enlargement. Croatian International Relations

Review, 23(80), 259-287.

Konończuk, W. (2015). Oligarchs after the Maidan: the old system in a 'new' Ukraine. Centre for

Eastern Studies

Konończuk, W., Cenușa, D., & Kakachia, K. (2017). Oligarchs in Ukraine, Moldova and Georgia as key

obstacles to reforms. Sida.

Korosteleva, E. (2015). EU-Russia relations in the context of the eastern neighbourhood. Bertelsmann

Stiftung policy paper, 1-12.

Kostanyan, H. (2016). Why Moldova’s European integration is failing.

Kotkin, S. (2016). Russia’s perpetual geopolitics. Foreign Affairs, 95(3), 1.

Krasynska, S., & Martin, E. (2017). The Formality of Informal Civil Society: Ukraine’s

EuroMaidan. VOLUNTAS: International Journal of Voluntary and Nonprofit

Organizations, 28(1), 420-449.

66

Kudelia, S. (2014). The Maidan and Beyond: The House that Yanukovych Built. Journal of

Democracy, 25(3), 19-34.

Kudelia, S. (2012). The sources of continuity and change of Ukraine’s incomplete state. Communist

and Post-Communist Studies, 45(3-4), 417-428.

Kuzio, T. (2011). Political culture and democracy: Ukraine as an immobile state. East European Politics

and Societies, 25(1), 88-113.

Kuzio, T. (2017). Ukraine between a constrained EU and assertive Russia. JCMS: Journal of Common

Market Studies, 55(1), 103-120.

Laenen, R. (2017). Poetin is geen in de tijd vastgeroeste imperialistische tsaar. Knack. Geraadpleegd

op 28 april 2019 via http://www.knack.be/nieuws/wereld/poetin-is-geen-in-de-tijd-

vastgeroeste-imperialistische-tsaar/article-opinion-925247.html

Lada, A. (2011). Towards a stronger role for civil society in the Eastern Partnership. Policy Brief, 4.

Lake, D. A. (1996). Anarchy, hierarchy, and the variety of international relations. International

organization, 50(1), 1-33.

Leeds, B., Ritter, J., Mitchell, S., & Long, A. (2002). Alliance treaty obligations and provisions, 1815-

1944. International Interactions, 28(3), 237-260.

LeVeck, B. L., & Narang, N. (2017). How international reputation matters: Revisiting alliance violations

in context. International Interactions, 43(5), 797-821.

Locoman, E. V. (2018). Explaining variations in international alignments: the post-Communist states

and the choice between East and West, 1991–2014 (Doctoral dissertation, Rutgers University-

School of Graduate Studies).

Lukyanov, F. (2016). Putin's Foreign Policy. Russia in Global Affairs.

Lutsevych, O. (2013). How to finish a revolution: Civil society and democracy in Georgia, Moldova and

Ukraine. London: Chatham House.

Mankoff, J. (2009). Russian foreign policy: the return of great power politics. Rowman & Littlefield

Publishers

Marc Morjé Howard, The Weakness of Civil Society in Post-Communist Europe (New York: Cambridge

University Press, 2002) via Bădescu, G., Sum, P., & Uslaner, E. M. (2004). Civil society

development and democratic values in Romania and Moldova. East European Politics and

Societies, 18(2), 316-341.

Marian, S. (2017). Russia's Foreign Policy in Eastern Europe: The Moldovan Question (Doctoral

dissertation, Virginia Tech).

Marten, K. (2015). Putin's choices: explaining Russian foreign policy and intervention in Ukraine. The

Washington Quarterly, 38(2), 189-204.

McMahon, R. (2014). Ukraine in crisis. Council on Foreign Relations, 5, 8.

Mearsheimer, J. J. (2014). Why the Ukraine crisis is the West's fault: the liberal delusions that

provoked Putin. Foreign Aff., 93, 77.

Miscoiu, S. (2014). Moldova. Nations in Transit, 431-446.

67

Miskimmon, A., & O’Loughlin, B. (2018). An EU recovery programme for Ukraine? Towards a new

narrative for EU—Ukraine relations?. Cognition, Communication, Discourse, (17), 75-91.

Molchanov, A. M. (2015). Eurasian regionalisms and Russian foreign policy. Burlington, VT: Ashgate,

pp. 135-157

Moldashev, K., & Hassan, M. A. G. (2017). The Eurasian union: actor in the making?. Journal of

International Relations and Development, 20(1), 215-237.

Montesano, F. S., van der Togt, T., & Zweers, W. (2016). The Europeanisation of Moldova: is the EU

on the right track?. Clingendael, Netherlands Institute of International Relations.

Moşoiu, O., Bălăceanu, I., & Moldovan, M. (2017). PARTICULARITIES ON MODIFICATION OF THE

MILITARY POWER BALANCE IN RUSSIAN-UKRAINIAN SPACE. Review of the Air Force Academy,

(3), 143-148.

Mungiu-Pippidi, A., & Munteanu, I. (2009). Moldova's" Twitter Revolution". Journal of

Democracy, 20(3), 136-142.

Newnham, R. E. (2018). Russia vs. The West: The Economic Battle for Ukraine. Journal of Ukrainian

Politics and Society, 2(1), 1-26.

Niemann, A., & De Wekker, T. (2010). Normative power Europe? EU relations with

Moldova. European Integration Online Papers, 14(1).

Nitoiu, C., & Sus, M. (2019). Introduction: The rise of geopolitics in the EU’s approach in its eastern

neighbourhood.

Nodia, G. (2014). The revenge of geopolitics. Journal of Democracy, 25(4), 139-150.

Oldberg, I. (2010). Russias Great Power Strategy under Putin and Medvedev. Occasional ULpapers, 1,

1-22.

Oxenstierna, S., & Olsson, P. (2015). The economic sanctions against Russia. Impact and prospects of

success./Swedish Defence Research Agency.–2015.–88 p.

Pankovski, A. (2016). Belarus and Russia: From brotherhood to alliance. Белорусский ежегодник, (1

(eng)).

Park, J. (2014). The European Union’s Eastern Partnership. Council on Foreign Relations, 14, 2014.

Paul, A. (2018). Ukraine should double down on reform in 2018. Why tough love from international

partners and pressure from Ukrainian society is necessary. EPC Commentary, 17 January 2018.

Petrov, R., & Van Elsuwege, P. (2016). What does the Association Agreement mean for Ukraine, the

EU and its Member States? A Legal appraisal. Het eerste raadgevend referendum. Het EU-

Oekraїne Associatieakkoord (Montesquieu Institute, Den Haag), 71-88.

Poetin, V. (2014). Speech at the meeting of the Customs Union Heads of State with President

of Ukraine and European Union representatives. President of Russia.

Popescu, M.B. (2013). The commitment of Ukraine and Moldova to European reforms: a discursive

institutionalist approach.

Puglisi, R. (2015). A people's army: civil society as a security actor in post-Maidan Ukraine. Istituto

affari internazionali.

68

Radeke, J., Giucci, R., & Lupusor, A. (2013). Moldova’s trade policy: Strategy, DCFTA and Customs

Union. Policy Paper Series (PP/03/2013), Berlin and Chi: Geran Economic Team Moldova

Rieker, P., & Gjerde, K. L. (2016). The EU, Russia and the potential for dialogue–different readings of

the crisis in Ukraine. European Security, 25(3), 304-325.

Rinnert, D. (2013). The Republic of Moldova in the Eastern partnership. Friedrich Ebert Stiftung.

Rogstad, A. (2018). The Next Crimea? Getting Russia’s Transnistria Policy Right. Problems of Post-

Communism, 65(1), 49-64.

Rutland, P. (2015). An unnecessary war: the geopolitical roots of the Ukraine crisis. Ukraine and

Russia: People, politics, propaganda and perspectives, 129.

Sakwa, R. (2008). ‘New Cold War’or twenty years’ crisis? Russia and international politics.

International affairs, 84(2), 241-267.

Sauer, T. (2017). The origins of the Ukraine crisis and the need for collective security between Russia

and the West. Global Policy, 8(1), 82-91.

Seawright, J., & Gerring, J. (2008). Case selection techniques in case study research: A menu of

qualitative and quantitative options. Political Research Quarterly, 61(2), 294-308.

Shiells, M. C. R. (2003). FDI and the Investment Climate in the CIS Countries (No. 3-5). International

Monetary Fund.

Simmons, B. A., Dobbin, F., & Garrett, G. (2006). Introduction: The international diffusion of

liberalism. International organization, 60(4), 781-810

Smith, A. (2015, April). International actors in Ukraine’s revolution to democracy from 2004 to 2014.

In 2nd Annual Nelson Institute for Diplomacy and International Affairs-‐ Undergraduate

Conference on Global Affairs, April.

Smith, J. L. (2016). Explaining the New Influence of Ukrainian Civil Society. Dalhousie University.

Smith, N. R. (2014). The EU’s Difficulty in Translating Interests into Effective foreign policy action: a

look at the ukraine crisis. Baltic Journal of European Studies, 4(1), 54-68.

Snyder, G. H. (1984). The security dilemma in alliance politics. World politics, 36(4), 461-495.

Solonenko, I. (2011). Added value? Eastern Partnership and EU-Ukraine bilateral

relations. Internationale Politik und Gesellschaft, 3, 120-33.

Soloviev, V. (2014). Moldova: The failing champion of European integration. Legatum Institute.

Stoner, K., & McFaul, M. (2015). Who Lost Russia (This Time)? Vladimir Putin. The Washington

Quarterly, 38(2), 167-187.

Svarin, D. (2016). The construction of ‘geopolitical spaces’ in Russian foreign policy discourse before

and after the Ukraine crisis. Journal of Eurasian Studies, 7(2), 129-140.

Tolstrup, J. (2015). Black knights and elections in authoritarian regimes: Why and how Russia

supports authoritarian incumbents in post‐Soviet states. European Journal of Political

Research, 54(4), 673-690.

Treisman, D. (2016). Why Putin Took Crimea: The Gambler in the Kremlin. Foreign Aff., 95, 47.

69

Trenin, D. (2006). Russia leaves the West. Foreign Affairs, 87-96.

Tsereteli, M. (2014). Georgia and Moldova: staying the course. S. Frederick Starr and Svante E.

Cornell, Putin’s Grand Strategy: The Eurasian Union and Its Discontents, Washington, DC, and

Stockholm: Central Asia-Caucasus Institute and Silk Road Studies Program, 133-144.

Tsygankov, A. P. (2018). NATO, Russia, and regional security in Europe and Eurasia. Introduction to

the issue. Communist and Post-Communist Studies, 51(2), 89-90.

Tsygankov, A. (2015). Vladimir Putin's last stand: the sources of Russia's Ukraine policy. Post-Soviet

Affairs, 31(4), 279-303.

Von Soest, C. (2015). Democracy prevention: The international collaboration of authoritarian

regimes. European Journal of Political Research, 54(4), 623-638.

Venturi, B. (2011). Civil society organizations and conflict resolution: Moldova-Transnistria.

International Journal on World Peace, 7-34

Vijay, K. (2015). Russia’s ‘foreign agent’law: a response to American democratic promotion

policy. Сравнительная политика, (1 (18)).

Walker, E. W. (2015). Between east and west: NATO enlargement and the geopolitics of the Ukraine

crisis. Ukraine and Russia: People, politics, propaganda and perspectives, 141.

Walt, S. M. (1990). The origins of alliance. Cornell University Press.

Way, L. (2014). The maidan and beyond: civil society and democratization. Journal of

Democracy, 25(3), 35-43.

Way, L. (2008). The real causes of the color revolutions. Journal of Democracy, 19(3), 55-69.

Weisiger, A., & Yarhi-Milo, K. (2015). Revisiting reputation: How past actions matter in international

politics. International Organization, 69(2), 473-495.

White, S., McAllister, I., & Feklyunina, V. (2010). Belarus, Ukraine and Russia: East or West?. The

British journal of politics and international relations, 12(3), 344-367.

Williams, M. C., & Neumann, I. B. (2000). From alliance to security community: NATO, Russia, and the

power of identity. Millennium, 29(2), 357-387.

Wilson, A. (2015). Ukrainian Politics since Independence. Ukraine and Russia: People, Politics,

Propaganda and Perspectives, 101-108.

Wolczuk, K. (2016). Ukraine and Europe: Reshuffling the boundaries of order. Thesis Eleven, 136(1),

54-73.

Wolff, A. T. (2015). The future of NATO enlargement after the Ukraine crisis. International

Affairs, 91(5), 1103-1121.

Worschech, S. (2017). New Civic Activism in Ukraine: Building Society from Scratch?. Kyiv-Mohyla Law

and Politics Journal, (3), 23-45.

70

9 Bijlagen

9.1 Appendix 1: Definitie alliantie

Omdat we in ons theoretisch kader een selectie moesten maken van de meest relevante stukken

theorie in het kader van ons onderzoek, was er geen plaats voor een duidelijke definiëring van het

begrip ‘alliantie’. Desalniettemin kan het voor de lezer een meerwaarde zijn om deze extra informatie

op te nemen. Hieronder kan de lezer een greep uit het aanbod aan definities van allianties uit de

literatuur terugvinden.

Walt (1990) omschrijft een alliantie als een formele of informele relatie of veiligheidssamenwerking

tussen twee of meer soevereine staten. Deze definitie, zo stelt hij zelf, veronderstelt enige toewijding

en een uitwisseling van voordelen voor beide partijen. Mochten de aangegane beloftes niet

nagekomen worden, zal dit waarschijnlijk een bepaalde kost inhouden.

Leeds, Ritter, Mitchell & Long (2002) hebben het over geschreven overeenkomsten die ondertekend

zijn door officiële vertegenwoordigers van minstens twee onafhankelijke staten. In die overeenkomst

kan gewag gemaakt worden van beloftes om een partner bij een militair conflict te hulp te schieten,

om neutraal te blijven bij het uitbreken van conflict, om militaire conflicten tussen elkaar uit de weg

te gaan of om consultatie of coöperatie te formaliseren bij een eventuele internationale crisis die zou

kunnen ontaarden in een militair conflict. Daarnaast hanteren de auteurs een van Glenn Snyder

ontleende distinctie tussen een formele alliantie en een stilzwijgend verbond. Staten die samenwerken

in de vorm van een informeel verbond hebben geen alliantie tenzij dit geformaliseerd wordt in een

geschreven overeenkomst. Dit gaat in tegen de stelling van Walt (1990), die stelt dat allianties zowel

informeel als formeel kunnen zijn.

Bergsmann (2001) ziet vooral veel onduidelijkheid als het gaat over de term ‘alliantie’. De auteur vindt

dat verschillende termen door elkaar gebruikt worden, waardoor een gebrek aan duidelijkheid zich

opdringt. Daarnaast bestaat er geen consensus over wat het prototype van een alliantie is. Sommigen

halen Bismarck of de alliantie tegen Napoleon aan als archetype, anderen hebben het over de NAVO.

Ook Bergsmann (2001) uit kritiek op Walts brede definitie. Door het zowel over formele als informele

overeenkomsten te hebben wordt het theoretisch speelveld rond allianties danig breed dat het voor

wetenschappers moeilijk wordt om af te bakenen. Uiteindelijk komt Bergsmann (2001) tot de volgende

definitie: een alliantie is een expliciete overeenkomst tussen staten in het kader van nationale

veiligheid waarbij de partners elkaar wederzijdse assistentie in de vorm van substantiële bijdragen

beloven in bepaalde omstandigheden waarvan het onzeker is of ze ooit zullen plaatsvinden.

71

Volgens Lake (1996) zijn er heel wat verschillende vormen van veiligheidsrelaties en zullen ze ook altijd

een zekere vorm van hiërarchie met zich meebrengen. Hoe deze hiërarchie wordt gepraktiseerd is

essentieel voor de vorm van de veiligheidsrelatie. Alle relaties zijn namelijk gebaseerd op een soort

contract tussen de partijen waarin de verwachte inspanningen en de controle hierover vastgelegd

worden. Voor de volledigheid dient wel opgemerkt te worden dat deze contracten zeer specifiek en

strikt geformaliseerd kunnen worden, maar het tegenovergestelde is evenzeer mogelijk. Lake (1996)

spreekt van anarchie als elk lid van de veiligheidsrelatie over alle residuele controle beschikt. Dit is het

geval bij allianties. Hoewel men (bepaalde) krachten bundelt, zal iedere staat toch nog beschikken over

residuele rechten van controle. Dit is ook het geval voor de NAVO, behalve voor de positie van Supreme

Allied Commander.

72

9.2 Appendix 2: Constructivisme in alliantietheorieën

We willen de lezer er op duiden dat er nog meerdere invalshoeken mogelijk zijn binnen het spectrum

van alliantietheorieën. Daarom maken we hieronder kort kennis met een constructivistisch perspectief

van allianties dat toegepast is op de NAVO.

Walt (1990) en Snyder (1984) benadrukken vooral de veiligheidsproblemen binnen de theorie van

alliantievorming. Tsygankov (2018) beklemtoont dat een alliantie aangaan ook consequenties kan

hebben voor de culturele en institutionele oriëntatie van een staat. Dit is zeker het geval als een

alliantie voor een lange tijd bestaat én ze een uitgesproken tegenalliantie heeft met een andere

geschiedenis, instituties en culturele oriëntatie. De NAVO voldoet precies aan deze voorwaarden.

Hoewel Tsygankov (2018) absoluut de veiligheidsproblematiek onderstreept, ziet hij de NAVO ook als

indijking tegen de Sovjet ideologie: het communisme. Na de val van de Sovjet-Unie is er een duidelijke

oostwaartse expansie van de NAVO richting de Baltische en de ex-Sovjet staten. Deze expansie heeft

naast de zonneklare veiligheidsdimensie ook een constructivistische kant. De NAVO-uitbreiding is niet

alleen een uitbreiding van de militaire defensie-alliantie, maar ook van een liberale, westerse instelling.

Daardoor zijn er niet alleen veiligheidsconsequenties gebonden aan het toetreden tot de NAVO, men

moet ook rekening houden met de institutionele en culturele oriëntatie die hierbij komt kijken.

Deze redenering sluit aan bij het onderzoek van Williams & Neumann (2000). Zij stellen dat het

voortbestaan van de NAVO, door een sociaal-constructivistische bril bekeken, een illustratie is van

langdurige en geïnstitutionaliseerde patronen van coöperatie, gemeenschappelijke normen en

waarden en de aanhoudende impact van gedeelde democratieën waar de alliantie op gebaseerd is. De

NAVO heeft de val van de Sovjet-Unie niet alleen overleefd, het heeft zich zelfs gewaagd aan

uitbreiding. Williams & Neumann (2000) werpen het concept ‘dreiging’ op als een factor die het

voortbestaan van de NAVO verklaart. Het wegvallen van de Sovjetdreiging betekende niet dat de NAVO

geconfronteerd werd met een wereld zonder uitdagingen. Wel wordt de NAVO meer en meer

voorgesteld als een culturele of geciviliseerde entiteit waarvan de identiteit en geschiedenis niet meer

samenvalt met de balancing in tijden van Koude Oorlog. De oude, militaire perceptie maakte plaats

voor een retorische demilitarisatie waardoor NAVO nu gepercipieerd wordt als een geïntegreerde

culturele gemeenschap.

De grondslag van deze constructivistische theorie is om bepaalde verwikkelingen te kunnen verklaren

of een ander inzicht te verwerven in een zekere dynamiek. Daar waar de realistische kant van de

theorie rond alliantievorming misschien een bepaalde stelling opwerpt, is het mogelijk om de zaken

via een andere insteek te bekijken door de hierboven vermeldde theorieën.

73

9.3 Appendix 2: Reputatie bij alliantievorming

In dit extra onderdeel behandelen we een extra determinant bij alliantievorming. Wegens het beperkt

aantal toegestane woorden kon dit theoretisch stuk geen deel uitmaken van de masterproef. Eerst en

vooral wordt reputatie in alliantievorming theoretisch benaderd en afgebakend. Daaropvolgend

passen we de theorie toe op dezelfde twee casussen (Oekraïne en Moldavië) als in onze masterproef.

9.3.1 Theorie reputatie

Crescenzi, Kathman, Kleinberg, & Wood (2012) voegen nog een andere determinant toe aan het proces

van alliantievorming. Zo stellen deze auteurs dat de reputatie van een staat een significante rol speelt

bij de keuzes die staten maken bij alliantievorming. Het al dan niet nakomen van de beloftes die

gemaakt werden in een bepaalde alliantie, zal een essentieel onderdeel zijn bij de partnerkeuze in

toekomstige allianties. Daarbovenop argumenteren Crescenzi et al. (2012) dat een mislukte alliantie

de verlaten partner nog meer schade toebrengt dan wanneer dit land besloten had om geen alliantie

aan te gaan. Dat maakt van de factor betrouwbaarheid een cruciale graadmeter wanneer landen op

zoek gaan naar partners. De auteurs zien 2 manieren waarop een staat de betrouwbaarheid van een

andere staat meet. Ten eerste bekijken ze in hoeverre potentiële partners hun beloftes nakomen in

andere allianties. Ten tweede analyseert de partner of deze allianties overeenkomen met het type

alliantie dat ze zelf willen aangaan. Verder sluiten Crescenzi et al. (2012) zich aan bij de theorieën van

Walt (1990), Snyder (1984), Lake (1996) die andere determinanten zoals militaire capaciteiten,

(gemeenschappelijke) dreiging of andere gemeenschappelijke doelen aanhalen als determinanten bij

alliantievorming.

LeVeck & Narang (2017) gaan eveneens in op hoe reputatie een rol speelt bij alliantievorming. Zo

stellen ze dat men door het huidige én het historische gedrag van een potentiële alliantiepartner te

gaan bestuderen, staten beter kunnen afwegen of ze al dan niet een alliantie zouden aangaan en welke

voorwaarden er in het alliantiecontract zouden moeten staan. Anders dan bij Crescenzi & et al. (2012)

geven deze auteurs wel meer aandacht aan de context waarin een bepaalde overtreding van de

alliantieovereenkomst plaatsvindt. De context waarin een alliantiepartner nalaat om de alliantie te

steunen of de voorwaarden net rigoureus naleeft, geeft namelijk ook heel wat informatie mee.

Weisiger & Yarhi-Milo (2015) onderstrepen het belang van realistische theorieën als men probeert te

verklaren hoe allianties gevormd worden. Echter voegen ook zij eraan toe dat reputatie binnen de

internationale politiek een belangrijke rol speelt. Het nakomen van de alliantieovereenkomsten speelt

ook een rol bij de keuze die staten maken om met een potentiële alliantie(partner) in zee te gaan.

74

9.3.2 Operationalisering reputatie

In navolging van de theorieën van Crescenzi et al. (2012), LeVeck & Narang (2017) en Weisiger & Yarhi-

Milo (2015) willen we ook aandacht geven aan hoe internationale reputatie een rol kan spelen bij de

afweging om toenadering te zoeken tot enerzijds het Westen of anderzijds Rusland. Daarin zal het

vooral belangrijk zijn hoe de bovengenoemde dominante spelers zich gedragen. Als we bijvoorbeeld

naar de Moldavische casus kijken, zien we dat de EU het nalaat om prodemocratische spelers te

ondersteunen terwijl ze wel een Oostelijk Partnerschap afsloten in 2009. Hoewel gediscussieerd kan

worden in hoeverre dat partnerschap een bindende alliantie vormt, is het wel een teken aan de wand

voor bepaalde politieke en burgerlijke krachten in het land die er misschien van uitgingen dat de EU

hen meer steun zou bieden. Daarentegen verstrekte de EU financiële steun aan de regerende

Moldavische elite die nochtans bedoeld was om democratische ontwikkeling, good governance en de

rechtsstaat te versterken (Kostanyan, 2016). Langs de andere kant is de NAVO wel bezig met het

steunen van de soevereine status van Oekraïne zodat het een democratische rechtsstaat wordt.

Daarnaast versterkt NAVO de buitengrenzen van haar alliantie zodat de Oost-Europese staten zich

beschermd zien tegen de toenemende Russische dreiging die zich bijvoorbeeld vertaalt in

onaangekondigde militaire oefeningen dicht bij de NAVO-grenzen. Het feit dat de NAVO hier ‘ingrijpt’

of althans de intentie toont om bepaalde kwetsbare landen te beschermen, kan een prikkel zijn voor

bijvoorbeeld Moldavië om ook toe te gaan treden tot de alliantie (Moşoiu, Bălăceanu, & Moldovan,

2017). We proberen ‘reputatie’ dus te gaan operationaliseren door te kijken in hoeverre dat de

westerse allianties hun (potentiële) partners steunen en beschermen. De omgekeerde oefening kan

ook gemaakt worden als we bijvoorbeeld stellen dat Moldavië kiest voor een alliantie met Rusland

door zijn geloofwaardigheid in alliantiepolitiek, maar in de literatuur zijn er niet direct auteurs die dit

aanhalen.

75

9.3.3 Reputatie Oekraïne

Reputatie in alliantietheorie is een moeilijk te concretiseren begrip. Ten eerste is Oekraïne noch een

alliantiepartner van Rusland noch van de EU of de NAVO. Daarnaast kijken we eerder naar

‘alliantievorming’ in dit geval en of Oekraïne duidelijke signalen krijgt dat het zich kan aansluiten bij

één van de partners. We zagen in de masterproef reeds dat Oekraïne in feite kon kiezen tussen twee

blokken en hoe het hiermee omging. In de praktijk zit dit net iets complexer in elkaar en zal Oekraïne

banden moeten onderhouden met zowel Rusland als Oekraïne (Allison, 2014). Desalniettemin hebben

we kunnen kijken met welke partner Oekraïne bandwagonde en analyseren we hoe het gedrag van

Rusland en de EU al dan niet een invloed heeft op het vertrouwen dat Kiev stelt in een eventuele

toekomstige relatie. Dit vertrouwen vertalen we dan vrij als reputatie. Op die manier onderzoeken we

of de opgebouwde reputatie van één van de grote spelers bijdraagt aan de keuze die Oekraïne maakt

om eventueel in een ‘alliantie’ te stappen.

9.3.3.1 Relatie EU-Oekraïne

De Oekraïense regering onder Joesjtsjenko had, zoals we hierboven reeds zagen, een uitgesproken

Euro-Atlantische ambitie. Uiteindelijk was het opzet om op termijn toe te treden tot de EU. De regering

Joesjtsjenko slaagde er evenwel niet in om het land te hervormen op constitutioneel, judicieel en

publiek niveau. Hoewel we de laatste twee decennia spreken over een hechtere band tussen de EU en

Oekraïne gooien er twee zaken roet in het eten. Ten eerste wil Oekraïne al lang het vooruitzicht hebben

op EU-lidmaatschap. Zonder dit concrete toekomstperspectief is er geen echte stimulus voor

verandering op het nationale niveau. Bij de EU leeft dan weer het idee dat Oekraïne te weinig hervormt

en de Europese waarden niet genoeg omarmt (Solonenko, 2011). Een van de kritieken op de EU is dat

het een duidelijkere formulering moet hanteren met betrekking op de EU-Oekraïne relaties. Men zou

duidelijker moeten communiceren wat de uitdagingen zijn en tegelijkertijd een vruchtbare relatie

onderhouden (Miskimmon & O’Loughlin, 2018). Daarbovenop is er bij de EU ook een merkbare

uitbreidingsmoeheid waar te nemen. Sinds de uitbreidingsronde tussen 2004 en 2007 groeide het

besef dat een teveel aan lidstaten voor institutionele verlamming zou zorgen. Ten tweede zag Oekraïne

de EU vooral als een geopolitieke entiteit dat het kon gebruiken om Rusland te counteren. Door de

verschillende visies op de samenwerking en toekomst werden prioriteiten zoals politieke, wetgevende

en economische zaken onderbelicht (Wolczuk, 2016). De hoop bij de EU was dat Janoekovitsj stabiliteit

zou brengen in de chaos. Bij zowel de EU als de VS heerste er een gelaten gevoel omtrent Oekraïne.

De EU behield wel haar technocratische benadering waardoor het haar betrouwbaarheid als partner

kon bewaren (Delcour & Wolczuk, 2015)

76

Niettegenstaande de wederzijdse frustraties, heeft de EU tussen 1992 en 2015 11,1 miljard euro steun

aan Oekraïne verleend. In nasleep van de Oekraïnecrisis in 2014 werd nog eens een extra programma

opgestart dat opnieuw steun voorzag van 11 miljard euro, waarvan een groot deel evenwel leningen

waren (Miskimmon & O’Loughlin, 2018; Paul, 2018). De financiële steun en het oprichten van het

Oostelijk Partnerschap zou men dus kunnen zien als een signaal voor Oekraïne dat men kan rekenen

op de EU. Aan het Oostelijk Partnerschap was voor Oekraïne echter ook een negatieve kant te zien.

Ten eerste ging het voor Oekraïne niet ver genoeg en werd er niet gesproken over een toekomstige

toetreding tot de EU. Ten tweede werd het Partnerschap in Oekraïne bekritiseerd omdat de

aangeboden steun lager uitviel dan verwacht. Ten derde bood het Oostelijk Partnerschap niet veel

extra waarde voor Oekraïne aangezien nu ook andere landen uit de regio mee aan tafel mochten zitten.

Desondanks werd ook het positieve aspect benadrukt nu Oekraïne als ‘partner’ in plaats van ‘buur’

beschouwd werd (Solonenko, 2011). Daarnaast hebben we ook nog het associatieakkoord dat

aangeboden werd in 2012 dat in principe een verdere samenwerking tussen de EU en Oekraïne

predikte.

9.3.3.2 Relatie Rusland-Oekraïne

We zien dat Rusland op deze situatie reageerde met zich te presenteren op hetzelfde domein als de

EU. Als counterbeweging richtte Rusland de Euraziatische Economische Unie op. Men besefte ook dat

een volledige toespitsing van Oekraïne op de EU vanuit economisch standpunt niet haalbaar is.

Daarvoor is de Oekraïense afhankelijkheid van bepaalde Russische markten te groot. Toch werd

Oekraïne, zoals we al zagen, niet echt een kans gegeven om van beide projecten te profiteren. De

Euraziatische Economische Unie is ook eerder een organisatie die parallel is aan de EU waardoor een

samenwerking tussen beide tot nog toe onwaarschijnlijk is. Rusland probeerde met de EAEU een

alternatief voor Oekraïne aan te bieden om zo zijn regionale invloed te verhogen. Uiteindelijk kan men

wel stellen dat Poetin via het ultiem akkoord in 2014 erin slaagde om Kiev mee te krijgen, maar dit was

ook de aanleiding voor de Maidanrellen.

9.3.3.3 Conclusie reputatie Oekraïne

Over het algemeen kan men echter stellen dat Oekraïne vooral ambieert om tot de EU toe te treden.

Het land krijgt al lang hulp van de EU en dat zou kunnen gepercipieerd worden als een vorm van

betrouwbaarheid vanwege de EU. Dit is echter niet sterk genoeg om het politieke niveau in Oekraïne

te overtuigen om op korte termijn een alliantie aan te gaan met de EU. Daarvoor zijn de signalen uit

Brussel ook niet toereikend genoeg. Als het over lidmaatschap gaat, is het duidelijk dat de EU deze

boot nog een tijd wil afhouden. De reputatie van de EU is er vanuit de perceptie van de Oekraïense

politieke elite vooralsnog een die samenwerking garandeert zonder meer. Het zal daarentegen eerder

77

een project van de lange adem worden, wil Oekraïne uiteindelijk deel gaan uitmaken van de EU. Dat

heeft de EU zelf ook al op verschillende aangelegenheden duidelijk gemaakt (Gawrich, Melnykovska,

& Schweickert, 2010; Solonenko, 2011).

78

9.3.4 Reputatie Moldavië

Het onderzoeken van reputatie in deze casus is opnieuw sterk gelinkt aan wat we zagen in de

bespreking van de periode 2004-2014 in de masterproef. In dit onderdeel gaan we evenwel dieper in

op hoe de relatie tussen Moldavië enerzijds en Rusland of het Westen anderzijds een invloed heeft op

de positie van Chisinau. We verwachten, op basis van wat we reeds zagen in ons onderzoek, dat de

relatie met de EU een prominente rol zal spelen in de manier waarop Moldavië zijn buitenlands beleid

voert.

9.3.4.1 Relatie EU-Moldavië

Sinds 2005 is het politieke discours van Moldavië enigszins veranderd en werd het verkrijgen van

lidmaatschap in de EU het strategische doel. Dit uitte zich in een nauwere samenwerking tussen de EU

en Moldavië. Promotie van democratie en ‘good governance’ nemen een centrale positie in binnen

het EU-beleid richting Chisinau. Het Actieplan voor Moldavië uit 2005 focust dan ook sterk op

democratie, mensenrechten en de rechtsstaat. Na 2009, toen de pro-Europese coalitie haar intrede

maakte, oriënteerde Moldavië zich nog feller richting de EU. Moldavië maakte deel uit van het Oostelijk

Partnerschap en kreeg de mogelijkheid om een associatieverdrag met de EU af te sluiten. Tussen de

periode 2007-2013 verstrekte de EU 482 miljoen euro aan Moldavië (Kostanyan, 2016).

Door de progressie die Moldavië doormaakte werd het land vaak opgeworpen als hét succesverhaal

van het Oostelijk Partnerschap. Ook bij de onderhandelingen over het associatieakkoord loofde de

Europese Commissie de proactieve en pragmatische houding van de Moldavische onderhandelaars

(Rinnert, 2013). Toch liep niet alles van een leien dakje. De vertraging inzake implementatie van nieuwe

wetten toonde de institutionele gebreken van het Moldavisch systeem. Daarnaast was er nog steeds

sprake van corruptie en had men met betrekking tot democratisering nog een lange weg af te leggen

(Popescu, 2013).

Ook uit Moldavische hoek waren er heel wat irritaties merkbaar. Zo bleek het onderhandelingsproces

van het Actieplan voor Moldavië ontgoochelend door het gebrek aan moeite en tijd dat de EU hierin

stak (Niemann & De Wekker, 2010). Toen president Lucinschi in een brief het verlangen van Moldavië

uitsprak om een associatie lid van de EU te worden, werd hier zelfs niet op gereageerd door

Commissievoorzitter Santer (Cantir & Kennedy, 2015). Daarnaast is er ook frustratie waarneembaar

omtrent de Europese houding in Transnistrië. Hoewel dit voor Voronin in 2005 één van de

hoofdredenen was dat hij het buitenlands beleid van Moldavië oriënteerde richting de EU, kiest Brussel

er voor om niemand tegen de schenen te schoppen als het over Transnistrië gaat. De EU is bang om

Rusland voor het hoofd te stoten voor een regio waar het eigenlijk geen grote belangen heeft. Dan is

79

het strategisch belangrijker om betere relaties met Rusland proberen op te bouwen (Cantir & Kennedy,

2015; Niemann & De Wekker, 2010; Popescu, 2013). Ook de manier waarop de EU financieel te werk

gaat roept kritiek op. De grote sommen aan steun kunnen namelijk niet effectief verwerkt worden

door het gebrek aan institutionele capaciteit. Daarom belandt een deel van dit geld in de verkeerde

handen, tot ergernis van de Moldavische bevolking (Rinnert, 2013). Deze ‘blinde’ aanpak zorgde ervoor

dat de EU een te grote verantwoordelijkheid legde bij de Moldavische elite. Op die manier werden de

opgestelde hervormingen ook minder snel doorgevoerd. De laatste jaren zien we wel een

pragmatischere houding van de EU die een rechtstreekse werkwijze, in plaats van een adaptieve

methode voorschrijft (Montesano et al., 2016). De hierboven opgesomde tekortkomingen vanwege de

EU heeft sommige pro-Russische politici de wind in de zeilen bezorgd, waardoor er steeds meer een

tweespalt ontstaat bij de bevolking (Del Medico, 2014; Marian, 2014).

9.3.4.2 Moldavië-Rusland

Ondanks het feit dat Moldavië sinds 2004 een meer pro-Europees beleid is gaan voeren, heeft Rusland

nog altijd een stevige voet tussen de deur. De EU is dan wel de belangrijkste handelspartner, ook met

Rusland wordt nog veel handel gedreven. Daarnaast is het voor Moldavië belangrijk om goeie banden

te onderhouden met Moskou omdat er zoveel Moldaviërs tewerkgesteld zijn. Ook de

energieafhankelijkheid betoont de significantie van een productieve Moldavisch-Russische relatie.

Rusland heeft met zijn eigen initiatieven als de Euraziatische Economische Unie en de Euraziatische

Douane-Unie een alternatief voor Europese integratie in huis. De Communistische Partij spreekt zich

duidelijk uit voor een aansluiting bij de Douane-Unie en krijgt hierbij de steun van naar schatting 45%

van de bevolking (Del Medico, 2014; Montesano et al., 2016). We zagen reeds dat Rusland nog steeds

zeer veel druk kan uitoefenen op de Moldavische staat. Daarnaast is er een duidelijke tendens bij de

bevolking merkbaar en stijgt de populariteit van pro-Russische politici. Het is evenwel moeilijk om te

zeggen dat de Russische credibiliteit in de periode die wij bestudeerden een rol speelt. Het is

daarentegen eerder de periode waarin de EU zich opwerpt als partner die met Moldavië wil

samenwerken. Daarom is de vraag eerder of Moldavië de EU genoeg ‘vertrouwt’ om zich te aligneren

met Brussel.

9.3.4.3 Conclusie reputatie Moldavië

De focus in de periode 2004-2014 ligt vooral op de samenwerking tussen Moldavië en de EU. We zien

dat de Moldavische politieke elite er voor kiest om haar buitenlands beleid te oriënteren naar het

Westen toe en dus de facto aan bandwagoning doet. Op het eerste zicht toont de EU zich een credibele

partner, aangezien er heel wat akkoorden en samenwerkingsverbanden op poten worden gezet. Toch

zijn er van beide kanten uit heel wat frustraties. Niettegenstaande dat Moldavië in het Oostelijk

80

Partnerschap als succesverhaal wordt omschreven, is er toch een zekere discrepantie tussen het

discours van de Moldavische politieke elite en de feitelijke implementatie (Popescu, 2013). Langs de

andere kant zorgt de bureaucratische en wat afstandelijke stijl van de EU ervoor dat zowel de

Moldavische politici als de bevolking niet helemaal het gevoel krijgen dat Brussel hen beschermt. Het

gebrek aan daadkracht in het conflict rond Transnistrië is daar een voorbeeld van. De soms wat

lethargische manier van werken en het gebrek aan effectieve vooruitgang in Moldavië heeft ervoor

gezorgd dat de pro-Russische stemmen luider zijn gaan klinken (Rinnert, 2013). Daarnaast is

samenwerking met Moskou voor Moldavië nog steeds een noodzakelijk kwaad, wat een nog

duidelijkere alineëring met de EU bemoeilijkt. We stellen concluderend dat de pro-Europese

Moldavische elite enerzijds door eigen tekortkoming, maar anderzijds door het gebrek aan steun en

daadkracht van de EU er op achteruit gaat. De betrouwbaarheid van de EU wordt door de bevolking in

vraag gesteld en kan er dus mede voor zorgen dat het buitenlands beleid van Chisinau weer van

richting verandert.