HIGW Antwerpen - Home · Web viewVan de Woestijnvaders (monniken die zich tussen de 3de en 4de eeuw...
Transcript of HIGW Antwerpen - Home · Web viewVan de Woestijnvaders (monniken die zich tussen de 3de en 4de eeuw...
IV. Monniken in de woestijn
1. EEN NIEUWE BEWEGING
Op het einde van de derde eeuw en zeker vanaf de vierde eeuw, op het moment dat het christendom
van staatswege als godsdienst erkend wordt (‘constantijnse vrede’) 1, zien we in de Kerk van het
Nabije Oosten letterlijk en figuurlijk een nieuwe beweging op gang komen: christenen die zich uit de
wereld terugtrekken om alleen of in kleine groepen te gaan leven in de woestijnen van Egypte,
Palestina en Syrië. Men noemt ze ‘monniken’.
De voornaamste beweegreden van deze ‘nieuwe beweging’ binnen het christendom2 is het verlangen
naar een radicale navolging van Jezus, in een tijd waarin het christendom stilaan een ‘gevestigde’
godsdienst wordt, de verwachting van de komst van Gods Rijk vervaagt en de christen helemaal
dreigt op te gaan in de politieke en sociale realiteit. Het is de geschiedenis van alle
hervormingsbewegingen in de Kerk: telkens wanneer de Kerk in ‘crisis’ komt, wanneer het christelijk
geloof aan kracht verliest en te ‘werelds’ (in de Paulinische zin van het woord) wordt, ontstaan er
bewegingen die de evangelische inspiratie in haar oorspronkelijke radicaliteit willen beleven (soms
op een al te excessieve manier).
“Op het moment dat de christenen door het Constantijnse Rijk erkend worden en gevaar
lopen de zin van de transcendentie van Gods plan voor henzelf en voor de wereld te verliezen,
op het moment dat de verwachting van het einde van de wereld en van de komst van de Heer
vervaagt, verschijnen de monniken. Hun forma vitae (manier van leven) is een breuk met de
wereldsheid, protest tegen de afbrokkeling van het geloof en tegen de afvlakking van het
bestaan tot dat van de niet-christenen, op het moment dat het getuigenis van het
martelaarschap verdwijnt, de herinnering aan het enig noodzakelijke…3”
(E. Bianchi, Si tu savais le don de Dieu, Brussel, 2001, p. 25)
Het Griekse ‘monachos’ heeft een meervoudige betekenis:
1. degene die alleen leeft
2. degene die heeft afgezien van zijn familie, het huwelijk, bezittingen
3. degene die in eenheid met anderen leeft
4. degene die ‘eenvoudig’ is
1 Het edict van Milaan in 313 erkent het Christendom als godsdienst (de zgn. ‘constantijnse vrede’); in 394 wordt het christendom onder Theodosius staatsgodsdienst en dus ook een factor van politieke eenheid.2 Het verschijnsel van het monnikendom is niet met de christelijke monniken begonnen; het bestond reeds in de joodse en Griekse wereld.3 Men noemde het monnikenwezen het ‘onbloedig martelaarschap’.
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 1
Twee ‘soorten’ monniken:
1. Anachoreten: diegenen die zich terugtrekken. (Heremieten: lett.: woestijnbewoners,
kluizenaars)
2. Cenobieten: groepen monniken die samen leven. Grondlegger: de koptische monnik
Pachomius (ca 292 – ca 348).
In het voetspoor van Jezus
Dat men precies naar de woestijn trekt, heeft enerzijds te maken met een reactie tegen de
wereldsheid van de Kerk, anderzijds schrijft deze beweging zich in in een lange profetische traditie:
grote profeten als Mozes, Elia, Johannes de Doper zijn in de woestijn religieus ‘volwassen’
geworden4; en natuurlijk ook Jezus, die zich in de woestijn terugtrok om de strijd aan te gaan met de
‘verleidingen’ van de duivel.
Bovendien vertelde men van Jezus dat Hij ‘geen steen had om zijn hoofd op te leggen’, geen
bezittingen had, dat Hij celibatair leefde,.. en daarin wil de monnik hem als het ware letterlijk volgen.
Een beweging naar binnen
Maar het blijft niet bij een uiterlijke navolging alleen. De beweging van het monachisme is tegelijk
ook een beweging naar binnen, naar het hart als centrum van de mens.
Net zoals bij Jezus wordt in de eenzaamheid van de woestijn een innerlijke strijd gevoerd tegen de
machten die de mens van God en de anderen willen afsnijden. In de woestijn leert de mens zichzelf
kennen: zijn verlangens naar macht en bezit, de illusies en drogredenen waarmee hij zijn ‘ik’
opblaast, de angsten en schuldgevoelens die hem verlammen, ... Een voor een worden ze
ontmaskerd, tot hij niets meer heeft om zich op te beroemen of waarmee hij zichzelf kan
rechtvaardigen, en hij naakt en met lege handen voor God staat.
Het zou een weg ten dode zijn, als de woestijn niet ook de plaats van de ontmoeting met God was.
De monnik is omwille van Jezus de woestijn in getrokken en wordt er zich bewust van zijn zwakheid,
van zijn onvermogen om werkelijk als Jezus te zijn. Elk ‘beeld’ dat hij van zichzelf heeft gemaakt
verdampt. Zich bewust van zijn onmacht en nietigheid, moet hij leren wat het betekent zich aan God
over te geven, onvoorwaardelijk op Hem te vertrouwen en alles van Hem te verwachten. In de stilte
van de uiterlijke en innerlijke woestijn leert hij luisteren naar Gods Woord, dat de monnik bijstaat in
zijn strijd tegen de ‘duivels’ en ‘demonen’; dankzij Hem zal hij ook overwinnen.
De toetssteen van de liefde
Het gevaar bestaat dat de ‘vlucht uit de wereld’ van de monnik en de innerlijke strijd die hij voert
4 De eerste monniken worden beschouwd als leerlingen, erfgenamen en navolgers van de Bijbelse profeten.
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 1
beperkt blijft tot een egocentrisch bezig zijn met zichzelf, gericht op de persoonlijke ‘verlossing’, ver
weg van een vermeende boze en verderfelijke buitenwereld. Maar als het verblijf in de woestijn – bij
uitbreiding geldt dit ook voor het verblijf in de ‘woestijn’ van een klooster of abdij – geen vruchten
voortbrengt die de mensheid ten goede komen, is het een heilloze weg en kan hij niet christelijk
genoemd worden.
Immers, de toetssteen van dit leven (als specifieke vorm van navolging van Jezus), van de innerlijke
strijd die de monnik voert in de eenzaamheid van de woestijn en de beslotenheid van zijn kluis, is en
blijft uiteindelijk de liefde: de liefde voor Christus die zich vertaalt in de concrete liefde voor de mens.
Met andere woorden, een monnik – ook al is hij eenzame kluizenaar - leeft niet voor zichzelf, maar
voor de (A)ander. De dikwijls zeer harde ascese die hij zichzelf oplegt, mag geen ander doel dienen.
Dat dit niet altijd begrepen werd, blijkt uit volgende Vaderspreuk:
Aan een grijsaard5 werd gevraagd: “Hoe moet ik God vinden?” En hij sprak: “Door vasten,
nachtwaken, zware arbeid, aalmoezen, maar behalve dit alles ook door
onderscheidingsvermogen. Want ik zeg u, velen hebben hun vlees gekweld zonder
onderscheidingsvermogen en zij gingen met lege handen heen, niets bezittend. Onze mond
riekt van het vasten, de Schriften kennen wij vanbuiten en het hele psalterium van David
hebben wij voltooid, maar wat God van ons vraagt, bezitten we niet: de liefde en de
nederigheid.
Vanuit de Egyptische woestijn zullen de monniken zich in de volgende eeuwen over heel het
christelijke westen en oosten verspreiden (zie kaart). In de middeleeuwen zijn de abdijen plaatsen
van humanisering, van wetenschappelijke en technische innovaties, kunst en cultuur.
2. ANTONIUS DE GROTE (ca. 251-356)
“Adem Christus”
Vader van het christelijke monnikendom
Algemeen wordt Antonius beschouwd als de vader van het christelijke monnikendom. Hoewel
intussen afdoende is aangetoond dat hij lang niet de eerste christelijke kluizenaar en monnikenleider
was, heeft hij altijd een zeer grote populariteit genoten. Die heeft hij te danken aan de
levensbeschrijving die een groot bewonderaar maakte, de bisschop en kerkvader Athanasius van
Alexandrië (ca 295-373). Zijn leven van Antonius heeft een zeer grote invloed gehad op de
ontwikkeling van het westerse monnikendom (bv. de regel van Benedictus), maar ook op de
christelijke cultuur in het algemeen. De tekst, vooral de beschrijving van Antonius’ strijd met de
5 ‘Grijsaard’, ‘Abba’ (vader) of ‘oudvader’ genoemd: een wijze monnik, maar die daarom niet noodzakelijk oud hoeft te zijn.
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 1
‘duivels’ heeft ook tal van kunstenaars geïnspireerd, waaronder Hiëronymus Bosch, Salvador Dalí en
de schrijver Gustave Flaubert.
Met zijn levensbeschrijving heeft Athanasius een nieuw genre in de christelijke literatuur
geïntroduceerd, dat in de late oudheid en de Middeleeuwen zeer populair werd en een enorme
verspreiding kende: de hagiografie. Een hagiografie is een ‘stichtelijke’ beschrijving van een
heiligenleven, die bij de lezer bewondering, devotie en navolging wil opwekken. Athanasius’
levensbeschrijving van Antonius wordt algemeen beschouwd als het ultieme voorbeeld van alle
latere hagiografieën.
Geraakt door het Woord
Antonius wordt in 251 geboren in Egypte, in een christelijke familie. Wees geworden rond zijn
achttiende, hoort hij tijdens een kerkdienst een passage uit het evangelie van Matteüs, die zijn leven
helemaal zal omkeren: “Jezus zei: ‘Als u onverdeeld goed wilt zijn, ga dan uw bezit verkopen en geef
het aan de armen, en u zult een schat hebben in de hemel. Kom dan terug om mij te volgen.” (Mt 19,
21). Een andere keer werd hij geraakt door de uitspraak: “Maak je niet bezorgd over de dag van
morgen” (Mt 6, 34). Antonius verkoopt wat hij bezit en begint een ascetisch leven bij een ‘grijsaard’
in de buurt. Hij leidt er een leven van arbeid, gebed en lezing uit de Schrift.
Na een tijd trekt Antonius weg en gaat hij wonen in een verlaten graf, nadien in een oud fort in de
Thebaïs, bij Pispir. Onder de vervolgingen van Maximinus Daia, vanaf 308, wil hij martelaar worden,
maar dat wordt hem niet ‘gegund’: “De Heer bewaarde hem echter in ons en andermans belang: voor
velen zou hij leraar worden in de ascese, die hij uit de Schrift had geleerd.”6 De laatste vijftig jaar van
zijn lange leven brengt hij door op de berg Kolziem (Qolzoum), bij de Rode Zee, waar hij nu zelf het
land bewerkt en in zijn levensonderhoud voorziet. Daar komen zich ook leerlingen bij hem vestigen.
Antonius heeft dus een leven als eremiet en als cenobiet geleid. Na zijn dood zullen duizenden
monniken hem volgen. Athanasius zegt over hem dat hij ‘de woestijn bevolkt heeft.’: “Sindsdien
kwamen er ook in de bergen kluizen en werd de woestijn een stad van monniken, die hun bezittingen
hadden achtergelaten en het hemelse bestaan weerspiegelden” (Verleidingen in de woestijn, p. 23)
Abt Antonius zei: “Er komt een tijd dat de mensen ijlen, en wanneer ze iemand zien die niet
ijlt, verheffen ze zich tegen hem en ze zeggen: ‘Je ijlt’, omdat hij niet is zoals zij.”
Verleidingen in de woestijn7
Zoals Jezus een strijd in de woestijn met de duivel heeft gevoerd, moet ook Antonius vechten met de
6 Athanasius van Alexandrië, Verleidingen in de woestijn. Het leven van de heilige Antonius, vert. Vincent Hunink, Amsterdam 2002, p. 52. De tekst is geschreven rond 360.7 De volgende teksten komen uit: Athanasius van Alexandrië, Verleidingen in de woestijn. Het leven van de heilige Antonius, vert. V. Hunink, 2002.
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 1
demonen die hem belagen. Wanneer een mens zich in de eenzaamheid van de woestijn terugtrekt,
steken allerlei ‘demonen’ de kop op. In de strijd daartegen leert hij zichzelf kennen, in relatie met
Jezus: hoezeer hij Jezus nodig heeft om werkelijk ‘zichzelf’ te worden. Antonius zal uiteindelijk de
demonen ontmaskeren als illusies, die de mens angst aanjagen: “De demonen, zo zei hij, vertonen
zich alleen aan mensen met angst. Sla dus een kruis, ga heen en wees gerust. Laat die demonen
zichzelf maar voor de gek houden.”(22)
Vervolgens was hij weer alleen binnen met de deur dicht, zoals hij gewend was. Staan kon hij
niet vanwege de klappen van de demonen, en hij bad liggend. Na het gebed sprak hij luid:
'Hier ben ik, ik ben Antonius, ik vlucht niet voor jullie klappen! Al doen jullie nog meer, niets
"zal mij scheiden van de liefde van Christus" [Rom 8,35].' Daarop psalmodieerde hij: 'Al slaat
een leger het beleg rond mij, mijn hart zal niet vrezen' [Ps 26,3]. Dat waren de gedachten en
woorden van de asceet.
Maar de vijand die het goede haat verbaasde zich dat Antonius na die klappen nog durfde te
komen. Hij riep zijn honden bijeen en zei razend: 'Jullie zien het: noch met de geest van
ontucht, noch met klappen hebben we hem kunnen stoppen. Hij durft zich zelfs tegen ons te
verheffen! Laten we hem dus eens anders aanpakken.'
De duivel kan gemakkelijk alle gedaanten aannemen om kwaad te doen. Toen, die nacht,
maakten ze zo’n kabaal dat het leek of de hele plek stond te schudden. De vier muren van het
gebouwtje werden door de demonen als het ware opengebroken, en ze leken erdoor naar
binnen te komen. Ze waren van gedaante veranderd en verschenen nu als wilde beesten en
reptielen. Meteen was de plek vol schijnbeelden van leeuwen, beren, luipaarden, stieren,
slangen en adders, schorpioenen en wolven. En elk ervan bewoog zich op zijn eigen manier:
de leeuw brulde als om aan te vallen, de stier leek met de horens te gaan stoten, de slang
kronkelde dadelijk op hem af en de wolf wilde gaan springen. Het geheel was schrikbarend:
de woestheid van al die schijngestalten bij elkaar en het geraas van hun geluiden.
Antonius, hierdoor gegeseld en gestoken, voelde een nog heviger pijn in zijn lichaam. Maar
zonder te trillen, ja, wakker van ziel, lag hij daar. Wel moest hij kreunen van de lichamelijke
pijn, maar hij bleef nuchter in gedachten. Bijna spottend zei hij: 'Als jullie écht macht hadden,
was het genoeg als één van jullie hier kwam. Maar nu de Heer jullie heeft ontkracht, proberen
jullie mij schrik aan te jagen door je aantal. Maar het is een teken van zwakte dat jullie de
vormen van redeloze beesten aannemen!'
Zo vatte hij moed en sprak opnieuw: 'Als jullie écht iets kunnen en macht hebben gekregen
over mij, aarzel dan niet, maar val me aan! Maar als jullie niets kunnen, waarom dan al die
vergeefse moeite? Ons zegel, onze schutsmuur is het geloof in onze Heer.'
Nadat ze van alles tegen hem hadden geprobeerd knarsten ze met de tanden, want ze hielden
eerder zichzelf voor de gek dan hem.
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 1
Ook toen vergat de Heer Antonius' strijd niet maar kwam hem te hulp. Antonius keek
omhoog, zag het dak als het ware opengaan en een lichtstraal op zich neerkomen. Ineens
waren de demonen verdwenen: meteen was de pijn in zijn lichaam weg en was het huisje
weer heel. Hij merkte dat hij hulp ontving en herademde, bevrijd van de pijn.
(Verleidingen in de woestijn, p. 18-19)
De volgende tekst beschrijft het ontstaan van het monnikendom en de vruchtbaarheid van de
monnik:
Een kleine twintig jaar bracht hij zo op zichzelf in ascese door. Naar buiten kwam hij nooit en
hij werd maar zelden door anderen gezien. Maar veel mensen hadden het verlangen en de wil
zijn ascese na te volgen, en er kwamen ook andere bekenden, die de deur insloegen en hem
eruit probeerden te dringen. Zo trad Antonius na al die tijd naar buiten, als kwam hij uit een
heiligdom, volledig ingewijd en vervuld van God. Dat was de eerste keer dat hij uit het fort
kwam en zich aan zijn bezoekers vertoonde.
Toen zij hem zagen, stonden ze verbaasd: zijn lichaam zag er nog hetzelfde uit. Het was niet
dik geworden bij gebrek aan beweging, noch vermagerd door het vasten en de strijd met
demonen. Het was nog zoals ze het hadden gekend voordat hij zich had teruggetrokken. En
zijn ziel had nu een staat van reinheid bereikt: niet kleinmoedig van de zorgen, niet verslapt
door genot, niet ten prooi aan joligheid of melancholie. Bij het zien van de menigte werd hij
niet onrustig en het stemde hem evenmin verheugd dat hij door zo velen werd begroet. Hij
was geheel en al in balans, zoals iemand die zich laat leiden door zijn intellect en zich in zijn
natuurlijke toestand bevindt.
Door hem genas de Heer velen van de aanwezigen die aan lichamelijke ziekten leden. Ook gaf
Hij Antonius de gave van het woord. Zo kon hij vele bedroefden troosten en bij ruziemakers
weer vrede brengen, waarbij hij iedereen voorhield om niets in de wereld te stellen boven de
liefde voor Christus. In gesprekken maakte hij vaak gewag van alle goeds dat gaat komen en
van Gods liefde voor de mensen, van ‘Hem Die Zijn eigen Zoon niet spaarde, maar Hem voor
ons allen heeft overgeleverd’ [Rom 8,32], en hij bracht velen tot de keuze voor het monastiek
bestaan.
Sindsdien kwamen er ook in de bergen kluizen en werd de woestijn een stad van monniken,
die hun bezittingen hadden achtergelaten en het hemelse bestaan weerspiegelden.
Onderscheiding van de geesten
De onderscheiding van de geesten vinden we al bij Paulus (bv. Fil 1, 10 ; 1 Kor 12, 10)8. Het
levensverhaal van Antonius draait rond deze ‘gave van onderscheiding’, die de christen ontvangt bij
het doopsel en bepalend is met betrekking tot zijn relatie tot God en de ander: onderscheiden wat
8 “En dit is mijn bede: dat uw liefde steeds rijker wordt aan ware kennis en fijngevoeligheid in alles, om te kunnen onderscheiden waar het op aankomt.” (Fil 1, 10)
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 1
komt van de ‘goede of kwade geest’, wat leven geeft, wat niet. Hier zien we hoe Antonius de
‘demonen’ – dwz de krachten die de mens wegleiden van God en dus van echt leven - waarmee de
mens worstelt en waarvan hij slaaf wordt, ontmaskert door ze te benoemen en in verband, in
‘contact’ te brengen met God.
Uit een van zijn toespraken:
Om te beginnen moeten we dit beseffen: de demonen zijn niet gemaakt als demonen. God
heeft namelijk niets slechts geschapen. Nee, ook zij zijn als goede wezens gemaakt, maar ze
zijn weggevallen uit de hemelse wijsheid en draaien sindsdien om de aarde. De heidenen
hebben ze bedrogen met verschijningen, maar tegen ons, christenen, koesteren ze een ware
wrok. Alles brengen ze in stelling om ons maar de opgang naar de hemel te beletten, zodat
wij niet opstijgen naar de plaats vanwaar zij gevallen zijn.
Vandaar dus de noodzaak van vele gebeden en ascese, wanneer je van de geest eenmaal de
gave hebt ontvangen tot onderscheiding van geesten en het fijne van hen wilt weten: welke
van hen zijn minder kwalijk, welke juist meer, waar concentreert elk van hen zich op en hoe
kun je ze stuiten en verdrijven? Talrijk zijn hun listen en lagen en de trucs die ze uithalen. De
gelukzalige apostel en zijn mensen wisten dit alles, blijkens zijn woord: "wij kennen zijn
streken maar al te goed" [2 Kor 2,11].
Wat ons betreft, op grond van onze eigen ervaringen met hen dienen wij elkaar te verbeteren.
Ikzelf heb enige ervaring met hen, en ik praat er tegen jullie over als tegen mijn zoons.
Wanneer de demonen dus zien hoe alle christenen, in het bijzonder de monniken, graag
werken en voortgang boeken, gaan ze hen eerst belagen en beproeven met obstakels op hun
weg. Die obstakels zijn de onreine gedachten. Maar wij moeten voor hun ingevingen niet
bang zijn, want door gebed, vasten en geloof in de Heer vallen ze dadelijk weg. En toch, al zijn
ze weggevallen, ze houden niet op maar komen listig en slinks weer opzetten.
Als ze de ziel dan niet openlijk hebben kunnen bedriegen via onrein genot, vallen ze weer op
een andere manier aan. Dan vormen ze bedrieglijke verschijningen, in een poging ons angst
aan te jagen: ze veranderen van gedaante en worden als vrouwen, wilde dieren, slangen,
reuzen of een massa soldaten. Maar ook zo hoeven we hun verschijningen niet te vrezen,
want ze zijn niets en ze lossen snel op wanneer je je ommuurt met geloof en het teken van het
kruis.
(Verleidingen in de woestijn, p. 30-31)
Over de demonen:
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 1
“De heidenen zien de demonen voor goden aan, maar de christenen bewijzen dat het geen
goden zijn: ze vertrappen ze, verjagen ze als dwaalgeesten en bedriegers van de mensheid, in
Christus Jezus onze Heer, aan Wie de heerlijkheid zij tot in de eeuwen der eeuwen, amen”
(Verleidingen, p. 92)
“Wij hoeven maar de naam van de gekruisigde Christus te noemen of we verjagen alle
demonen, die door jullie als goden worden gevreesd. Overal waar men het teken des kruises
maakt, is de ban van magie gebroken, heeft vergif geen effect meer!
Zeg maar eens, waar zijn nu die orakels van jullie? En die Egyptische bezweringen? En die
schijnbeelden van magiërs? Wanneer is dat allemaal gestopt en buiten werking gesteld? Ten
tijde van het kruis van Christus!”
(Verleidingen, p. 78)
3. DE VADERSPREUKEN
Meesterwerkjes van menselijke en evangelische wijsheid
De vaderspreuken (apoftegmata patrum) zijn ruim drieduizend gezegden, korte verhalen en
gesprekken van en over de woestijnvaders, die in collecties bewaard zijn, alfabetisch (volgens de
naam van de oudvader9), of systematisch (volgens thema) geordend. Vruchten van een jarenlang
verblijf in de woestijn, van de confrontatie met zichzelf, zijn het pareltjes, meesterwerkjes van
evangelische en menselijke wijsheid, die een aparte plaats innemen in de geestelijke literatuur.
De spreuken gaan terug op een klein aantal Vaders, drie of vier generaties van het einde van de 3de
eeuw tot het begin van de 5de eeuw, die verbleven in een drietal woestijnen ten zuiden van
Alexandrië (Egypte): de Nitria, de Kellia (Cellen) en de Skêtis (tweederde van de spreuken ; nu: Wadi
el Natroun, zie kaart). Daarnaast de berg van Antonius, de Thebaïs (klooster van Pachomius), de
Sinaï.
De vaderspreuken hebben een zeer grote invloed gehad op de ontwikkeling van de christelijke
spiritualiteit en van het monnikenwezen. Ze werden veel gelezen en voortdurend doorgegeven; ze
zijn overgeleverd in het Grieks, Latijn, Koptisch, Syrisch, Ethiopisch, Armeens, Arabisch, Aramees,
Georgisch en in Slavische talen… Vele Kerkvaders citeren eruit.
We vinden er niets van de overdreven ascese, wonderverhalen, krachtpatserijen, die over de
woestijnmonniken de ronde deden. Hun woorden getuigen veeleer van een groot begrip voor
zwakheid en menselijk falen: “Ik ben een mens, ik heb gezondigd. Maar U bent God, U kunt
vergeven.” Of: “Men zei van de monniken van de Skêtis dat als iemand hen verraste bij een ascese,
9 De Woestijnvaders werden ‘Oudvaders’, ‘Vaders’ en ook ‘Grijsaards’ genoemd. Men sprak ze aan met ‘Abba’ (vader).
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 1
dat wil zeggen als iemand er op de hoogte van was, zij dat niet meer als een deugd, maar als een
zonde beschouwden.” De apoftegmata laten ook zien dat de Vaders zich steeds distantiëren van
idolatrie; met veel moeite krijgt men ‘een woord’ en dan nog wijzen ze met hun uitspraken steeds
van zichzelf weg.
Zoals de evangelische parabels zijn de vaderspreuken nooit vrijblijvend. Ze confronteren de lezer met
een werkelijkheid, Gods werkelijkheid, die een al te menselijke logica en vooringenomenheid
openbreekt en de mens voor een keuze plaatsen. Enkele voorbeelden.
“Geef mij een woord”
Daarmee beginnen dikwijls de vraaggesprekken van de monniken in de woestijn, die elkaar
regelmatig opzoeken. Men vraagt een woord van heil, een woord dat bevrijdt, benauwdheid
openbreekt, iets laat voelen van Gods liefde, een woord van bemoediging, inzicht, wijsheid. Niet
zelden gaat het bij de vraagsteller om een kwestie van leven of dood, van uiterste wanhoop.
Het ‘woord’ dat de oudvader spreekt is nooit vrijblijvend; het is een woord van ‘leven’: het brengt
iets teweeg bij de toehoorder en kan hem volledig ‘omkeren’. Men beschouwde de woorden van de
oudvaders als Gods woord: God heeft hen het charisma (de Geestesgave) van het woord gegeven,
waardoor het krachtig en levend wordt. Het heeft met andere woorden profetische kracht.
Daarom wordt er nooit zomaar gesproken. Ook dat is een thema binnen de Vaderspreuken. Zwijgen
is de regel, maar als het moet, als hun woord ‘geïnspireerd’ is, wordt er gesproken. “De Apoftegmata
zijn de vrucht van een langzame en lange ontkieming in de stilte van de woestijn.” (L. Regnault)
“Ook zei abt Poimen: Eens vroeg iemand aan abt Païsius: ‘Wat moet ik voor mijn ziel doen, want
zij is zonder gevoel en vreest God niet.’ En hij antwoordde hem: ‘Ga heen, sluit u aan bij iemand
die wel God vreest. En door in zijn nabijheid te verkeren, leert ook u God te vrezen.’”
“Een broeder vroeg abt Poimen: ‘Wat is beter, spreken of zwijgen? De grijsaard antwoordde
hem: ‘Wie spreekt om God, doet wel, en wie zwijgt om God, eveneens.’”
“Een broeder vroeg aan abt Tithoés: 'Hoe moet ik mijn hart bewaken?' De grijsaard antwoordde
hem: 'Hoe zouden wij ons hart bewaken als onze mond en onze buik wijdopen staan?'”
“Eens zei abt Sisoês openhartig: 'Houd moed! Zie, dertig jaar vraag ik God niet meer om
vergiffenis voor enige zonde; alleen dit bid ik: ‘Heer Jezus, bescherm mij tegen mijn tong!’ En
elke dag tot nu toe val ik in zonde door haar.'”
Nederigheid
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 1
“Een broeder die bekoord werd door onkuisheid, stond ’s nachts op, ging naar een grijsaard en
vertelde hem zijn gedachte. De grijsaard stelde hem gerust en hij keerde opgelucht naar zijn kluis
terug. Maar zie, daar viel de bekoring hem opnieuw aan; weer ging hij naar de grijsaard. Dat
deed hij herhaalde malen, en de grijsaard drukte hem niet terneer, maar sprak wat hem kon
opluchten. Hij zei hem: “Wijk niet, integendeel, telkens wanneer de duivel u bestrijdt, ontmasker
hem. Als hij zo ontmaskerd wordt, druipt hij wel af. Want de duivel van de onkuisheid vindt niets
zo onaangenaam als dat zijn werken openbaar gemaakt worden, en in niets vindt hij zo een
plezier als dat zijn gedachten verborgen blijven.”
Tot elf keer toe kwam de broeder zich bij de grijsaard beschuldigen. Tenslotte zei hij hem:
“Omwille van de liefde, zeg mij, abba, een woord.” Toen zei de grijsaard hem: “Geloof mij, mijn
kind, als God zou toelaten dat de gedachten die mijn geest kwellen ook jou zouden bezoeken, dan
zou je ze niet kunnen dragen en je zou in de afgrond terechtkomen.” Door dit woord van de
grijsaard, dankzij zijn grote nederigheid, stopte de aanval van de onkuisheid bij de broeder.”
Het Jezusgebed
Het Jezusgebed, de aanroeping van de naam Jezus, dikwijls in een korte formule - bv. “Heer Jezus,
zoon van God, ontferm u over mij zondaar” –, is een heel oude en beproefde manier van bidden, die
vandaag voornamelijk, maar niet alleen, in het Oosterse christendom gebruikelijk is.10 Voor de Vaders
is de gerichtheid op Jezus, de persoonlijke band met hem, fundamenteel. Het ‘werken aan zichzelf’
komt niet eerst, maar staat binnen de relatie met Christus. Wie zich tot Jezus wendt, wordt zeker
gered.
De kortste van alle vaderspreuken: “Abt Paulus zei: ‘Volg Jezus.’” (Het monnikenleven is een
eigen manier om Jezus na te volgen).
“Abt Elias zei eens: ‘Een grijsaard verbleef in een tempel, toen de duivels kwamen en zeiden: ‘Ga
weg van onze plaats!’ Maar de grijsaard zei: ‘Jullie hebben geen plaats.’ Toen begonnen zij
telkens opnieuw zijn palmbladeren uiteen te gooien. Maar volhardend bleef de grijsaard
verzamelen. Tenslotte greep de duivel hem bij de hand en hij sleurde hem naar buiten. Maar toen
hij bij de deur kwam, greep de grijsaard met de andere hand de deur vast en riep: “Jezus, help
me!” En terstond sloeg de duivel op de vlucht.
Dan begon de grijsaard te wenen. De Heer zei hem echter: ‘Waarom ween je?’ En de grijsaard
antwoordde: ‘Omdat ze het aandurven iemand vast te grijpen en zo te behandelen. ‘ Maar Hij
sprak tot hem: ‘Je bent nalatig geweest, want toen je Me hebt gezocht, heb je kunnen zien hoe
snel Ik me liet vinden.‘
Dit zeg ik, omdat men zich veel moet inspannen (om Jezus te vinden), en als men zich niet inspant,
kan men God niet bij zich houden. Hij immers is omwille van ons gekruisigd.’”
10 Een korte bespreking van het Jezusgebed in: B. Standaert, De Jezusruimte, 2000, p. 203-210.
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 1
“Abt Makarius zei: ‘Houd u met een vermorzeld hart11 bezig met de Naam van onze Heer Jezus
Christus. Laat hem uitgaan van uw lippen en tot u terugkeren. Prent hem niet door een of andere
voorstelling in uw hart, maar zorg dat u hem metterdaad aanroept met deze woorden: ‘Heer
Jezus Christus, wees mij genadig.’ In de rust van uw hart zult u zien dat de Godheid in u rust, dat
Zij de duisternis van de driften in u verjaagt en dat Zij de inwendige mens even rein maakt als
Adam, toen hij nog in het paradijs vertoefde. Dit is de gezegende Naam die de evangelist
Johannes ‘Het Licht van de wereld’ noemt, een zoetheid waarvan niemand ooit genoeg heeft, het
ware brood des levens (Joh 6,35).’”
Er is altijd vergeving mogelijk
“Ik ben een mens, ik heb gezondigd. Maar U bent God, U kunt vergeven.”
“Men vertelde van een zekere abt Apollos in de Skêtis dat hij vroeger een herder en een
woesteling was. Toen hij op het platteland een zwangere vrouw tegenkwam, zei hij onder invloed
van de duivel: ‘Ik wil toch eens zien hoe het kindje in haar schoot ligt.’ En hij sneed haar open en
zag het kindje. Maar terstond begon zijn hart hem verwijten te maken. Tot inkeer gekomen, ging
hij naar de Skêtis om de Vaders mee te delen wat hij gedaan had. Toen hoorde hij hen juist dit
psalmvers zingen: ’De dagen van onze jaren, in zichzelf, zijn zeventig jaar, maar voor de sterken
tachtig; en wat daarna komt is last en smart’ (Ps 90,10). En hij zei tot hen: ‘Ik ben nu veertig jaar
en ik heb nog geen enkel gebed gestort. Maar als ik nu nog veertig jaar te leven krijg, houd ik niet
op tot God te bidden dat Hij mijn zonden moge vergeven.’ Hij verrichtte sindsdien geen
handenarbeid, maar bad altijd aldus: ‘Ik heb gezondigd als mens, wilt U mij genadig zijn als God!’
En dit gebed werd zijn overweging, dag en nacht.
Nu woonde er een broeder bij hem en deze hoorde hem zeggen: ‘Ik heb U overlast bezorgd, Heer.
Vergeef me, dan kan ik wat tot rust komen!’ En hij kreeg de zekerheid dat God hem al zijn zonden
had vergeven, ook het gebeurde met de vrouw; maar aangaande het kind kreeg hij geen
zekerheid. Een van de oudvaders zei toen tot hem: ‘God heeft u ook het gebeurde met het kind
vergeven. Maar Hij liet u in smart achter, omdat het uw ziel voordeel bracht.’”
“Een broeder stelde abt Poimen deze vraag: ‘Ik heb een zware zonde bedreven en ik wil er drie
jaar boete voor doen.’ De grijsaard zei hem: ‘Dat is veel.’ En de broeder zei tot hem: ‘Dan
tenminste een jaar.’ En weer sprak de grijsaard: ‘Dat is veel.’ En de omstaanders zeiden: ‘Veertig
dagen dan?’ Maar opnieuw zei hij: ‘Dat is veel.’ En hij vervolgde: ‘Ik zeg u, als iemand van ganser
harte berouw heeft en de zonde verder niet meer bedrijft, dan neemt God zelfs met drie dagen
genoegen.’”
Niet oordelen, vergeven
11 Ps 51, 19: “Gij veracht een vermorzeld en vernederd hart niet.”
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 1
“Abt Poimèn sprak tot abt Jozef: 'Zegt u me, hoe moet ik monnik worden?' En hij zei: 'Als u
rust wilt vinden, hier en in het hiernamaals, zeg dan bij elke handeling: "Ik, wie ben ik!" en
oordeel niemand.'”
“Enkele grijsaards brachten een bezoek aan abt Poimên en zeiden hem: 'Als we zien dat de
broeders tijdens de gebedsbijeenkomst zitten te knikkebollen, wilt u dan dat we hen
aanstoten zodat ze wakker zijn voor de gebedswake?' Maar hij antwoordde hun: 'Wat mij
betreft, als ik een broeder zie knikkebollen, dan leg ik zijn hoofd op mijn knieën en ik maak
het hem gemakkelijk.'”
“Eens had een broeder in de Skétis een fout bedreven. De raad kwam bijeen en stuurde
iemand uit om ook abt Mozes uit te nodigen. Maar deze wilde niet komen. Toen stuurden ze
de priester naar hem toe. Deze zei: 'Komt u toch, de mensen zit ten op u te wachten!' Toen
stond hij op en ging, maar hij nam tevens een mand met gaatjes mee, vulde die met zand en
droeg hem op zijn rug. Zij kwamen naar buiten om hem te begroeten en zeiden: 'Wat hebt u
daar nu, Vader?' De grijsaard antwoordde: 'Mijn zonden vloeien achter mijn rug op de grond
en ik zie ze niet. En vandaag ben juist ik hierheen gekomen om over de zonden van een ander
te oordelen.' Toen zij dit hoorden, maakten ze die broeder geen verwijten meer, maar
schonken hem vergiffenis.”
“Eens kwam abt Ammonas ergens om het maal te gebruiken. Nu woonde daar een broeder
die een slechte naam had. Het trof echter zo dat de vrouw juist de cel van de broeder met de
slechte naam was binnengegaan. Toen de andere bewoners van die plaats dat vernamen,
geraakten ze in opschudding. Zij liepen te hoop om hem uit zijn kluis te verjagen. En omdat
ze wisten dat bisschop Ammonas zich ter plaatse bevond, gingen ze naar hem toe en
verzochten ze hem om met hen mee te gaan. Zodra de broeder dit vernam, verborg hij de
vrouw in een groot vat. Toen allen er waren, zag abt Ammonas wat er gebeurd was, maar
ter ere Gods hield hij de daad geheim. Hij trad daarom naar binnen en nam plaats boven op
het vat, en gelastte hen toen de kluis te doorzoeken. Nadat zij goed rondgesnuffeld hadden,
zonder echter de vrouw te vinden, zei abt Ammonas: 'Hoe kan dat nu? God moge het u
vergeven.' En na een gebed gezegd te hebben, liet hij hen allen naar buiten gaan. Toen
greep hij de hand van de broeder en sprak tot hem: 'Geef acht op uzelf, broeder.' En na deze
woorden ging hij heen.”
“Dicht in zijn buurt, te Raithoe, woonde een broeder, een Fara-niet, Arethas geheten, die
wat nalatig was in zijn monastieke beleving. Toen hij op sterven lag, zaten enkele Vaders bij
hem. De grijsaard van Raithoe zag dat hij blij en vreugdevol het lichaam verliet en, om de
broeders tot het goede op te wekken, sprak hij tot hem: 'Broeder, geloof me, wij zijn er
allemaal van op de hoogte dat u niet te vurig uw ascese beoefende. Hoe is het dan mogelijk
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 1
dat u zo opgeruimd heengaat?' De broeder antwoordde: 'Geloof me, Vader, u hebt de
waarheid gezegd. Maar sinds ik monnik ben geworden, herinner ik me niet dat ik ooit
iemand geoordeeld heb. Terstond, op de dag zelf, heb ik me met hem verzoend. En nu ga ik
tegen God zeggen: ‘U, Meester, hebt gezegd: oordeel niet en u zult niet geoordeeld worden’
(Lc 6,37).'Allen waren diepgetroffen, en de grijsaard zei tegen hem: 'Ga in vrede, kind, want
u bent gered zonder u uitgesloofd te hebben.'”
“Een broeder die door een andere broeder beledigd was, kwam bij abt Sisoês en sprak tot
hem; 'Ik ben door een broeder beledigd en ik wens me te wreken!' De grijsaard gaf hem een
vermaning en zei: 'Neen, kind, laat alles wat het wreken betreft liever aan God over’ (Rom
12,19). Maar hij zei: 'Ik zal niet rusten voor ik me gewroken heb.' Daarop sprak de grijsaard:
'Laten we bidden, broeder.' Hij stond op en zei: 'God, wij hebben U niet meer nodig om voor
ons te zorgen, want we zullen onszelf wel wreken.' Toen de broeder dat hoorde, viel hij de
grijsaard te voet en zei: 'Ik eis mijn recht niet meer op bij mijn broeder. Vergeef me, abba!'”
Alle Vaderspreuken komen uit:
Wijsheid uit de woestijn. Verzameld door Benoît Standaert, Tielt, 2005
Vaderspreuken (5 dln.), Monastieke cahiers, Bonheiden, 1978-79
Les Sentences des Pères du désert, Solesmes, 1966
Zie ook: G.J.M. Bartelink, De bloeiende woestijn. De wereld van het vroege monachisme, Ambo, 1993.
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 1
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 1
Bijlage
DE GOEDE MAAT ONDERSCHEIDEN12
Aan een grijsaard werd gevraagd: “Hoe moet ik God vinden?” En hij sprak: “Door vasten,
nachtwaken, zware arbeid, aalmoezen, maar behalve dit alles ook door onderscheidingsvermogen.
Want ik zeg u, velen hebben hun vlees gekweld zonder onderscheidingsvermogen en zij gingen met
lege handen heen, niets bezittend. Onze mond riekt van het vasten, de Schriften kennen wij vanbuiten
en het hele psalterium van David hebben wij voltooid, maar wat God van ons vraagt, bezitten we niet:
de liefde en de nederigheid.”13
Dit ‘woord’ is afkomstig van een van de woestijnvaders14 en vertelt ons reeds veel over hoe de
christelijke spirituele traditie tegen de ‘juiste maat’ aankijkt. De woestijnvaders staan aan de
oorsprong van het christelijke monnikendom. Vanaf de derde eeuw zien we hoe mensen zich
terugtrekken in de Egyptische woestijn om, alleen of in kleine groepen, een leven te leiden van
“vasten, nachtwaken, zware arbeid, aalmoezen”, en op die manier Jezus na te volgen. Dat ze in hun
ascese dikwijls extreem ver gingen, bewijzen de talrijke verhalen en kritische observaties - waaronder
bovenstaande – die ons zijn overgeleverd. De mens wil uitdrukking geven aan zijn religieus gegrepen
zijn en de edelmoedigheid waarmee hij God wil behagen kan soms zo onredelijk ver gaan, dat ze
ontspoort en hij daarmee zichzelf en de ander tekort doet. Hier zijn mechanismen aan het werk die
binnen de christelijke spiritualiteit – te beginnen met de Woestijnvaders - uitvoerig geanalyseerd zijn
en waaruit overigens de latere psychologische wetenschappen veel profijt getrokken hebben.
In zijn antwoord veroordeelt onze woestijnmonnik de buitensporige verstervings- en
gebedspraktijken omdat ze afleiden van datgene waar het werkelijk om gaat: de liefde en de
nederigheid, die inherent is aan de liefde. Wie God wil vinden, moet liefhebben en daarbij is de
ascese niet meer dan een middel, dat maar zin heeft voor zover ze de mens bevrijdt van zijn
egocentrisme en opent op de ander. Maar de mens dreigt voortdurend dat perspectief uit het oog te
verliezen. Steeds weer laat hij zich ‘vangen’ door zijn neiging om alles in de hand te houden en zelf de
weg naar de ander uit te zetten. In bovenstaande tekst dreigt de liefde tot (en misschien ook
vanwege) God afhankelijk gemaakt te worden van de graad van ascese die men beoefent. Hoe meer
ik vast, bid, de Schrift uit het hoofd ken.., hoe dichter ik bij God kom, hoe meer Hij mij liefheeft. We
spreken hier van ‘werkheiligheid’, die de graad van intimiteit met God afmeet aan de prestaties die
voor Hem verricht worden en aan de ‘verdiensten’ die men opbouwt. De tijd ligt nog niet lang achter
ons dat christenen werd voorgehouden dat ze ‘hun hemel moesten verdienen’, een op zich
12 Artikel verschenen in TGL 3/2012.13 B. Standaert, Wijsheid uit de woestijn, Tielt, 2005, p. 20.14 Van de Woestijnvaders (monniken die zich tussen de 3de en 4de eeuw terugtrokken in de woestijnen van Palestina, Egypte en Syrië) zijn ruim 3000 gezegden, korte verhalen en gesprekken bewaard, de ‘Apoftegmata patrum’ of ‘Vaderspreuken’.
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 1
onchristelijke uitspraak omdat het goede nieuws dat Jezus bracht er precies in bestaat dat er bij God
niets te verdienen valt, dat zijn liefde onvoorwaardelijk, niet aan voorwaarden gebonden is.
Een van de gevolgen van dit verdienste-denken is dat men het christelijk leven als een soort
competitie gaat beschouwen, een wedren om de beste te zijn. Men gaat levenswijzen en
levensstaten met elkaar vergelijken en rangschikken volgens een graad van ‘heiligheid’ of
‘volmaaktheid’. Zo wordt door velen het religieuze leven nog steeds als de beste en meest radicale
christelijke levenswijze beschouwd. Niet-religieuzen zijn ‘leken’ – het woord spreekt voor zich -, die
door hun leven ‘in de wereld’ niet in staat zijn om even radicaal voor God te leven. Men vergeet
daarbij dat de radicaliteit van het christen-zijn niet gebonden is aan een bepaalde levenswijze of
‘levensstaat’.15 We zien ook hier weer de ‘bekoring’ opduiken waarbij de mens formeel vastlegt
welke wegen die naar God leiden het meest geschikt zijn; en deze dan ook, al dan niet met zachte
hand, aan anderen wil opleggen …
Onderscheiding
Niemand kan voor een ander uitmaken hoe hij zich moet gedragen, hoe radicaal hij moet leven,
welke keuzes hij moet maken om Jezus te volgen op de weg naar Hem, die de bron van het bestaan
is. We hebben allen een unieke relatie met God en elk van ons zal op een unieke wijze deze relatie
tot ontwikkeling moeten brengen.16
En hier duikt het begrip ‘onderscheiding’ op waarover onze grijsaard het heeft. Ik zal moeten leren
onderscheiden welke weg ik moet gaan die mij in Gods liefde laat leven en van mij een mens van
liefde maakt. De traditie spreekt in dit verband over het onderscheiden van ‘Gods wil’, een
uitdrukking die ons niet meteen sympathiek in de oren klinkt omdat Gods wil vaak geassocieerd met
iets pijnlijks en kruisigends, iets wat ons als een zwaard van Damocles boven het hoofd hangt en in
elk geval helemaal ingaat (moet ingaan!) tegen onze eigen wil en verlangens, waar we dan zonder
meer afstand van moeten doen. Deze opvatting, die vanaf de moderne tijd het christelijk
geestesleven heeft doordrongen, verengt op een dramatische manier wat men oorspronkelijk onder
‘Gods wil’ verstond. Wat God ‘wil’ of verlangt voor een mens17, is dat hij een mens van liefde wordt,
dat hij meer mens wordt en dat kan alleen maar overeenstemmen met een zo breed mogelijke 15 Enzo Bianchi reageert scherp tegen deze ‘ophemeling’ van het religieuze leven en tegen het feit dat in officiële kerkelijke documenten uitdrukkingen als ‘(God)gewijd leven’, ‘staat van volmaaktheid’, ‘leven als een engel’ m.b.t. het religieuze leven nog steeds voorkomen. Hij wijst erop dat de radicaliteit van het christelijk leven wordt binnengebracht door het doopsel. In het doopsel zijn alle christenen ‘gewijd’, ‘gezalfd’, ‘geheiligd’. En dit kan op verschillende manieren beleefd worden. Zie zijn boek Si tu savais le don de Dieu. La vie religieuse dans l’Église, Brussel, 2001, vooral p. 42-76.16 De christelijke geestelijke auteurs beschrijven de mens ten diepste als openheid op God. Het diepste van onszelf (ons diepste ‘zelf’) is geen gesloten kern, maar verbondenheid met God, die de mens voortdurend ‘schept’ en leven geeft. Ten diepste “hangt de mens in God,” verwoordt Ruusbroec het mooi. Op deze fundamentele relatie steunt het christelijk persoonsbegrip. De mens is niet louter een individu, dat wil zeggen een exemplaar van de menselijke soort en in die zin helemaal uitwisselbaar met andere individuen; hij is een persoon, die een unieke relatie heeft met zijn Schepper en geroepen is om deze relatie, en daarmee zichzelf, op een unieke, persoonlijke manier te ontwikkelen.
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 1
ontplooiing van alles wat elke mens in zich aan mogelijkheden heeft. In die zin valt Gods verlangen
helemaal samen met ons diepste verlangen, met onze integrale ontplooiing en ons geluk. Daar waar
wij ‘in aanraking’ zijn met Gods verlangen, worden wij meer mens, wat ook wil zeggen: vruchtbaar in
wat we doen. En nog eens, te gronde kan niemand dat voor een ander uitmaken. Ik zal zelf mijn weg
moeten vinden en daarin mijn ‘persoonlijke maat’ moeten onderscheiden, zoals de oude auteurs
zeggen.18
Onderscheiding van de geesten
Het komt er dus op aan voeling te krijgen met wat diep in ons leeft, in verbinding te komen met de
‘plek’ waar ons verlangen en Gods verlangen samen vallen en van daaruit uit te maken welke
levenswijze daaraan het best beantwoordt. Nu is dat diepe verlangen niet zomaar gegeven; het
wordt als het ware ommuurd door tal van oppervlakkige verlangens en ‘willetjes’, die de toegang tot
Gods verlangen belemmeren. De mens is een wezen van verlangen, dat houdt hem in beweging en
drijft hem steeds verder. Maar niet elk verlangen draagt bij tot wat leven geeft; erop ingaan kan ons
en anderen klein maken. We ondervinden allemaal hoe moeilijk het is uit te maken wat leven geeft
en gelukkig maakt en wat niet, met andere woorden, welke van deze verlangens aansluiting vinden
bij Gods verlangen – en dus vruchtbaar zijn - en welke niet.
De christelijke spiritualiteit heeft hier een wijsheid opgebouwd en pedagogie ontwikkeld die men kan
samenvatten onder de noemer ‘onderscheiding der geesten’, een uitdrukking die al in het Nieuwe
Testament voorkomt, vooral bij Paulus, die de onderscheiding van de geesten als een gave van de
Geest beschouwt (bv. 1 Kor 12,10). We bekijken even wat men onder deze uitdrukking verstaat aan
de hand van twee grote figuren uit de christelijke spiritualiteit: Antonius de Grote (ca. 251-356) en
Ignatius van Loyola (1491-1556).
Antonius de Grote
Traditioneel wordt Antonius beschouwd als de vader van het monnikendom.19 Hij is een Egyptische
17 ‘Wil’ moeten we verstaan als verlangen of ‘bedoeling’, volgens de etymologische betekenis van het Griekse woord thelèma.18 Het is opvallend hoe in de belangrijkste kloosterregels, bv. deze van Augustinus en Benedictus, rekening gehouden wordt met ieders ‘persoonlijke maat’. De reden hiervoor is dat de maat van onthouding of ascese moet overeenstemmen met de maat van genade die men ontvangt. Deze genade is strikt persoonlijk en dus verschillend voor iedereen – ze kan overigens ook evolueren. Zo staat er in Benedictus’ regel m.b.t. de maat van drank: “’Ieder heeft zijn eigen gave van God gekregen, de ene deze, de andere die’, (1 Kor 7, 7) en daarom durven wij slechts met een zekere angstvalligheid de maat van voedsel voor anderen vaststellen. Als wij nu rekening houden met het onvermogen van de zwakken, zijn wij toch van mening dat één maat wijn per dag voor elkeen voldoende is. (…) Wij lezen weliswaar dat wijn bij monniken volstrekt niet past, maar omdat het vandaag de dag onmogelijk is de monniken daarvan te overtuigen, moeten we er in elk geval voor zorgen dat wij niet drinken tot verzadigens toe maar met mate (…).Waar intussen door de plaatselijke omstandigheden zelfs de genoemde hoeveelheid niet te krijgen is, maar veel minder of helemaal niets, moeten zij die er wonen God zegenen en niet mopperen. Want daar dringen wij vooral met kracht op aan, dat de monniken zich onthouden van iedere vorm van gemopper.” (Hfdst. 40)19 Wat we over Antonius weten, is te danken aan de levensbeschrijving die Athanasius van Alexandrië (ca. 295-373) maakte: Athanasius van Alexandrië, Verleidingen in de woestijn. Het leven van de
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 1
christen die zich in een kerkdienst zo ‘aangesproken’ weet door het evangelie over de rijke jongeling
(Mt 19, 21), dat hij alles wat hij bezit, verkoopt en als kluizenaar in de Egyptische woestijn gaat leven.
Hij leidt er een leven van gebed en handenarbeid en levert er onophoudelijk strijd tegen de
‘demonen’, die hem op alle mogelijke manieren aanzetten om zijn kluizenaarsleven op te geven.
Deze strijd leert hem de ‘onderscheiding der geesten’: hij leert uitmaken of hij in de manier waarop
hij leeft, in wat hij zegt en doet, al dan niet in de geest van Christus leeft (in de populaire geestelijke
traditie van de monniken worden de ‘goede’ en ‘slechte’ geest engelen en demonen of duivelen).
Hier wordt een terminologie ontwikkeld die bepalend is geweest voor de traditie van de
onderscheiding der geesten in de Westerse spiritualiteit. De ‘demonen’ fluisteren ‘onreine
gedachten’ in, doen verlangens en bewegingen ontstaan, brengen tot daden die tegen Gods
verlangen ingaan, en dus onmogelijk vruchtbaar kunnen zijn, ook al is er de schijn van het tegendeel.
Men leeft in illusie (“de demonen zijn niets,” zegt Antonius) of zelfbedrog.20 Het gevolg is: een
onrustige geest, innerlijke onrust, gejaagdheid, angstvalligheid, wanordelijk denken, ongevoeligheid
van hart. Kortom, de illusies in het geestelijk leven worden herkend aan een verenging van het
bewustzijn, een vernauwing van levensaandacht en angst om te handelen en verantwoordelijkheid te
nemen. Wie echt in Christus’ geest leeft ondervindt dat de levensaandacht en –intensiteit verruimt;
er is rust, kalmte, vreugde, vertrouwen, blijdschap, een niet onrustige maar zachtzinnige en kalme
geest en gemoedsrust.21
Ondanks zijn verlangen naar eenzaamheid en een teruggetrokken leven, zal Antonius’ gave van
onderscheiding niet verborgen blijven. Heel veel mensen trekken naar de woestijn om hem raad te
vragen, velen blijven ‘hangen’ en gaan leven zoals hij. Athanasius schrijft: “Zoals ik al eerder zei, bezat
hij de gave tot onderscheiding der geesten. hij kende dus hun bewegingen en de verschillende
gebieden waarop hun listen en lagen gericht zijn. En niet alleen liet hij zichzelf niet door hen van de
wijs brengen, maar hij hielp ook anderen die in hun denken last van hen ondervonden. Hij legde uit
hoe je hun aanvallen kunt afslaan en vertelde waarin hun kwade invloed zit en op welke punten ze
juist zwak zijn. Het was dan of iedereen door hem gezalfd was en vol goede moed de strijd aanbond
met de denkbeelden van de duivel en zijn demonen.”22
heilige Antonius (vert. V. Hunink), Amsterdam, 2002.20 ‘Onreine gedachten’ zijn in essentie gedachten waarmee de mens zich opblaast, zich op zichzelf beroemt, de realiteit over zichzelf ontkent, nl. dat men zonder God niets is en dat Hij de gever is van alle goeds; het zijn illusies, niet de realiteit. In die zin is ook de ‘duivel’ een illusie: hij is degene die ‘ik’ zegt en elke relatie met God als de grond van het bestaan ontkent. Over de demonen schrijft Athanasius: “De heidenen zien de demonen voor goden aan, maar de christenen bewijzen dat het geen goden zijn: ze vertrappen ze, verjagen ze als dwaalgeesten en bedriegers van de mensheid, in Christus Jezus onze Heer, aan Wie de heerlijkheid zij tot in de eeuwen der eeuwen, amen” (Id., p. 92)21 Vermeld in A. Deblaere, Gerlach Peters (1378-1411), Mysticus van de “onderscheiding der geesten”, in: R. Faesen (red.), A. Deblaere, Essays on mystical literature, Leuven, 2004, p. 99-100.22 Verleidingen…, p. 86.
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 1
Ignatius van Loyola
Ignatius van Loyola zal de leer van de onderscheiding der geesten verder tot ontwikkeling brengen in
zijn Geestelijke Oefeningen. Ernstig gewond geraakt bij een veldslag nabij Pamplona, moet deze
Spaanse edelman en ridder langdurig het bed houden. Het is het begin van een lang bekeringsproces,
dat uitvoerig wordt beschreven in zijn autobiografie Het verhaal van de pelgrim.23 Ignatius vertelt er
zijn levensverhaal, maar vooral het verhaal van zijn innerlijk leven: hoe hij in de gebeurtenissen van
alledag, in de dingen die hij meemaakt en de beslissingen die hij neemt, Gods ‘wil’ leert
onderscheiden door aandachtig te worden voor de ‘innerlijke bewegingen’ die in hem
teweeggebracht worden. Interessant daarbij is het feit dat hij niets achterhoudt van het leerproces
dat hij heeft doorgemaakt en de geestelijke ‘valkuilen’ waarin hij is getrapt. Fundamenteel
verschillen ze niet van wat we reeds bij de Woestijnvaders lezen. Het bewijst nog eens de unieke
relatie met God die iedere mens heeft: ook al kunnen de lectuur van geestelijke auteurs en hun
raadgevingen ons een heel eind op weg helpen, elke mens heeft een persoonlijke en unieke
geschiedenis met God, die hij helemaal moet doorleven, inclusief de misstappen.
Aanvankelijk wil Ignatius Jezus volgen door even heilig en zelfs heiliger te willen worden dan de
heiligen waarover hij op zijn ziekbed gelezen had. Voor Ignatius wil dat zeggen: hen evenaren en
overtreffen in verstervingen, boete, ascese enz. Heldendaden presteren voor God: “Wanneer hem
een bepaalde boete te binnen schoot die de heiligen verricht hadden, dan nam hij zich voor hetzelfde
te presteren en zelfs meer. In die gedachten lag heel zijn troost, en hij lette helemaal niet op iets
innerlijks. Wat nederigheid was wist hij niet, noch wat liefde was of geduld, evenmin wat
onderscheiding was waarvan deze deugden regel en maat kregen. Zijn bedoeling was enkel die grote
uiterlijke werken te presteren, omdat de heiligen ze voor de eer van God net zo gedaan hadden. Op
een andere, meer bijzondere omstandigheid lette hij niet.”24 De gelijkenis met het citaat aan het begin
van dit artikel is treffend. Ignatius wil door zich uit te sloven als het ware de hemel bestormen en God
dwingen zich aan hem over te geven, zoals hij eertijds steden of vrouwen veroverde. Met zijn
wilskrachtig temperament gaat hij daarin zo ver dat hij er niet alleen fysiek – hij zal blijven kampen
met chronische maagproblemen – maar ook geestelijk onderdoor gaat. Toenemende scrupulositeit
en steeds erger wordende gewetensangsten maken hem depressief en brengen hem aan de rand van
zelfdoding. Tot zijn eigen schade en schande moet hij ondervinden dat hij er niet in slaagt om op
eigen kracht ‘een heilige’ te worden. Het ontbreekt hem immers aan “nederigheid, liefde en geduld”
en aan “onderscheiding”, kan hij later terugblikkend schrijven.
Onderscheiding is er in de eerste plaats nodig omdat ze belet dat men slachtoffer wordt van een
tomeloze edelmoedigheid, inzet en wilskracht. Ze geeft er “regel en maat” aan. Als iemand meent
23 Ignatius van Loyola, Het verhaal van de pelgrim (vert. C. Van Buijtenen), Averbode, 2000. Het boek is geen autobiografie in de strikte zin van het woord. Ignatius vertelde zijn levensverhaal aan zijn medebroeder Luis Gonçalves da Câmara die het optekende.24 Id., p. 34-35.
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 1
aan Gods verlangen te beantwoorden door zich in te zetten voor een zaak die zijn gezondheid
schaadt of capaciteiten overstijgt, is het waarschijnlijk dat hij zichzelf wat wijsmaakt en in illusie leeft.
Ook in de onderscheiding hebben redelijkheid en gezond verstand hun plaats.
Maar onderscheiding heeft nog met meer te maken dan met gezond verstand. Gaandeweg leerde
Ignatius zien dat de uitzichtloze toestand waarin hij verzeild was geraakt, afkomstig was van wat hij
de ‘kwade geest’ noemt, krachten die de mens ‘verleiden’ tot verlangens en keuzes, woorden en
daden die hem – dikwijls onder het mom van het goede - uiteindelijk toch onvrij maken en
verstikken. Omgekeerd zal de ‘goede geest’ inspireren tot alles wat naar God leidt, wat levensruimte
geeft en bijdraagt tot de menselijke ontplooiing. Op basis van zijn ervaring en de geestelijke
gevoeligheid die hij ontwikkelt, en voortbouwend op de lange traditie van de onderscheiding, zal
Ignatius een methode ontwerpen – de Geestelijke Oefeningen - die de mens helpt orde aan te
brengen in zijn gedachten, verlangens en gevoelens, die hem leert te onderscheiden welke innerlijke
bewegingen van God komen en welke niet, en hem in staat stelt keuzes te maken en beslissingen te
nemen die beantwoorden aan Gods verlangen en dus ook aan zijn eigen diepste verlangen.
Tot slot
Het is eigen aan mensen dat ze zich aan diegenen van wie ze houden of aan de ‘zaak’ waarin ze
geloven helemaal willen geven. Bij uitstek is dat zo in het religieuze leven, wellicht omdat een mens
hier in zijn diepste wezen wordt ‘geraakt’ en met hart, ziel en geest betrokken is. Maar de
betrokkenheid en overgave kunnen ook dermate mateloos zijn, dat men als het ware zichzelf vergeet
en zich daarmee fysiek en psychisch tekort doet. Op geestelijk vlak is er het gevaar dat men enkel
met zichzelf bezig is en meer zichzelf zoekt dan de a(A)nder. De grote geestelijke meesters (m/v) van
de christelijke spiritualiteit hebben in dit verband steeds gepleit voor het vinden van de ‘juiste maat’,
een maat die voor iedereen verschillend is en dus nooit zomaar algemeen opgelegd kan worden. Bij
het vinden van de persoonlijke maat gaat het om meer dan een redelijke inperking binnen de
grenzen van de fysieke en psychische capaciteiten. In wezen gaat het om een onderscheidingsproces
waarin men op zoek gaat naar het verlangen van God over het eigen leven; een verlangen dat best
‘veeleisend’ kan zijn en ongekende mogelijkheden kan reveleren, maar dat, voor wie erop ingaat,
steeds de mens meer mens maakt en aansluiting vindt bij het eigen diepste verlangen.
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 1