Het Pijn Formularium: een praktische leidraad
Transcript of Het Pijn Formularium: een praktische leidraad
Het PijnFormulariumeen praktische leidraad
2eeditie
NB: Het voorschrijven van geneesmiddelen geschiedt onder deexclu sieve verantwoordelijkheid van de behandelend arts. Vooruitgebreidere informatie over de vermelde geneesmiddelen wordtverwezen naar andere bronnen, zoals Het Farmaco therapeutischKompas.
onder redactie van
DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER, DR. M. VAN WIJHE,
DRS. L. VAN DIJK
met medewerking van
DRS. F.P.M. BAAR, DRS. A. CHIN, DRS. E.G.M. COUTURIER,
PROF.DR. B.J.P. CRUL, DR. R.T.M. VAN DONGEN, PROF.DR. J.H.B. GEERTZEN,
DR. Z. DE JONG-STRAKOVA, DRS. D. KEIZER, DRS. M.A.J.G. LEIJTEN,
M. LÖWIK, DRS. I. VAN MANSOM, DRS. E.G. ROELOFS, DRS. H.R. SCHIPHORST
PREUPER, DR. M.J.G. SIMON, DR. G.J. VERSTEEGEN, DR. C. P. VAN WILGEN
Het Pijn Formulariumeen praktische leidraad
2eeditie
De uitgever stelt zich niet verantwoordelijk voor eventuele onjuistheden die in HetPijn Formularium mochten voorkomen.
Deze uitgave van Het Pijn Formularium 2e editie wordt u aangeboden door:
© 2009 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij.Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd,opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, inenige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieënof opnamen, hetzij op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijketoestemming van de uitgever.Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond vanartikel 16b Auteurswet 1912 jo het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewij-zigd bij het Besluit van 23 augustus 985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912,dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan deStichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemenvan (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere com-pilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever tewenden.
Samensteller(s) en uitgever zijn zich volledig van bewust van hun taak eenbetrouwbare uitgave te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheidaanvaarden voor drukfouten en andere onjuistheden die eventueel in deze uit-gave voorkomen.
ISBN 978 90 313 5337 8NUR 870/871
Bohn Stafleu van LoghumHet Spoor 2Postbus 2463990 GA Houten
www.bsl.nl
REDACTEUREN
MW. DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER
anesthesioloog/consulent pijnbehandeling, Stichting Wonen Welzijn
Zorg, locatie Sint Elisabeth Gasthuishof, Leiden
DR. M. VAN WIJHE
anesthesioloog, Universitair Medisch Centrum Groningen
DRS. L. VAN DIJK
huisarts, Ederveen
MEDEWERKERS
DRS. F.P.M. BAAR
verpleeghuisarts, verpleeghuis Antonius-Laurens, IJsselmonde
Rotterdam
DRS. A. CHIN
radiotherapeut/oncoloog, Leids Universitair Medisch Centrum,
Rijnland Ziekenhuis, locatie Leiderdorp
DRS. E.G.M. COUTURIER
neuroloog, Medisch Centrum Boerhaave, Amsterdam
PROF.DR. B.J.P. CRUL
anesthesioloog, Universitair Medisch Centrum Nijmegen, St. Radboud
DR. R.T.M. VAN DONGEN
anesthesioloog, Universitair Medisch Centrum Nijmegen, St. Radboud
PROF. DR. J.H.B.GEERTZEN
hoogleraar revalidatiegeneeskunde, Centrum voor Revalidatie,
Universitair Medisch Centrum Groningen
MW. DR. Z. DE JONG-STRAKOVA
reumatoloog, Leids Universitair Medisch Centrum
DRS. D. KEIZER
huisarts i.o. en arts-onderzoeker Pijncentrum, Universitair Medisch
Centrum Groningen
MW. DRS. M.A.J.G. LEIJTEN
anesthesioloog, Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, Amsterdam
MW. M. LÖWIK, MANP
verpleegkundig specialist gynaecologie, project wondverzorging, Leids
Universitair Medisch Centrum
MW. DRS. I. VAN MANSOM
palliatief arts/verpleeghuisarts, Stichting Wonen Welzijn Zorg, locatie
Sint Elisabeth Gasthuishof, Leiden
MW. DRS. E.G. ROELOFS
huisarts, Leiden, en palliatief arts, Stichting Wonen Welzijn Zorg,
locatie Sint Elisabeth Gasthuishof, Leiden
DRS. H.R. SCHIPHORST PREUPER
revalidatiearts, Centrum voor Revalidatie, Universitair Medisch
Centrum Groningen
DR. M.J.G. SIMON
anesthesioloog/specialist pijnbestrijding, Leids Universitair Medisch
Centrum
DR. G.J. VERSTEEGEN
klinisch psycholoog, Universitair Medisch Centrum Groningen
DR. C.P. VAN WILGEN
gezondheidspsycholoog/fysiotherapeut, Universitair Centrum voor
Sport, Beweging en Gezondheid, Universitair Medisch Centrum
Groningen
6 REDACTEUREN EN MEDEWERKERS
Inhoudsopgave
Redacteuren en medewerkers 5Voorwoord 9
DEEL 1: ACUTE PIJN
Postoperatieve pijn en pijn na trauma 11Hoofdpijn/migraine 18Herpes zoster 40Artritis urica en septische artritis 42Tendinopathie 46
DEEL 2: CHRONISCHE PIJN
Oncologische wondzorg 49Oncologische pijn 53Neuropathische pijn 61Pijnlijke spieren 66Artrose 73Chronische gewrichtsontstekingen, onder meer reumatoïde
artritis 77
DEEL 3: GENEESMIDDELEN/BEHANDELMOGELIJKHEDEN
Analgetica 80Adjuvantia bij de behandeling van pijn 98Transcutane elektrische zenuwstimulatie (TENS) 111Psychologische behandeling 113Acupunctuur 117Zenuwblokkades 119
DEEL 4: BIJLAGEN
Pijn bij kinderen 123Pijn bij ouderen 130Pijn bij zwangeren 139Procedure-gerelateerde pijn 145Pijnmeetmethoden 150Opioïdswitch en omrekentabellen 152
Medicatietoedieningswegen 161Het sensitisatiemodel 166Revalidatiegeneeskunde 170Relevante websites 176Verklarende woordenlijst 177Geneesmiddelenoverzicht 179Index 188
8 INHOUDSOPGAVE
Voorwoord redactie
Door pijn krijgt het lichaam een duidelijk signaal dat er een
beschadiging dreigt.
Pijn is in principe een nuttige sensatie met lijfsbehoud tot doel.
Echter, teveel nutteloze of langerdurende pijn sloopt mensen.
Bijna alle artsen komen in hun professionele activiteiten patiënten
tegen die behoefte hebben aan effectieve pijnstilling. Informatie
over Pijn en Pijnbestrijding is er volop. Google Ned levert in 0,16
seconden 631.000 referenties en Google Eng in 0,07 sec 525.000.000!
En ook indien u geschreven informatie of een wat uitgebreider
leerboek zoekt is er volop keuze. De redactie van dit formulari-
um heeft gemeend u slechts een paar selecte websites te noemen
en samen met auteurs praktische informatie samen te vatten in
overzichtelijke hoofdstukken. Het Pijn Formularium is bedoeld als
praktische leidraad, gebaseerd op diverse landelijke richtlijnen
en biedt een bondig overzicht van de behandelmogelijkheden
van pijnklachten.
U leest nu dit voorwoord en daarom danken wij u voor uw inte-
resse in het ‘probleem pijn’ met alle daaraan gerelateerde proble-
men. Deze tweede editie is aangepast aan de huidige kennis en
inzichten, en uitgebreid met de hoofdstukken ‘Het sensitisatie-
model’ en ‘Revalidatiegeneeskunde’.
Samen kunnen we hopelijk bijdragen om ‘leven met minder pijn’
mogelijk te maken. We houden ons van harte aanbevolen voor
opmerkingen en suggesties die een volgende editie kunnen ver-
beteren.
De redactie
Postoperatieve pijn en pijn na trauma
Dr. M. van Wijhe
Oorzaken, symptomen en diagnose
De anamnese, aangevuld met lichamelijk onderzoek, zal in het
overgrote deel van de pijnklachten op mechanische basis tot
een diagnose leiden.
Operatieve ingrepen zijn een veelvuldig voorkomend iatrogeen
soort trauma. Chronische pijn na een operatieve ingreep komt
veel voor: tot 40% na liesbreukherstel, tot 50% na ingrepen aan
de mamma, tot 60% na thoracotomie, tot 80% na amputatie.
Een jaar postoperatief bestaat er dan nog matige tot ernstige
pijn. Bijdragende factoren zijn: ernstige peri-operatieve pijn,
mate van pre-operatieve pijn, soort incisie, maligniteit, de uit-
gebreidheid van de ingreep en psychologische factoren.
De met een operatieve ingreep gepaard gaande pijn mobiliseert
het stresssysteem met gevolgen die bepaald worden door de
ernst en omvang van het trauma, de cardiopulmonale c.q. alge-
mene reserves van de patiënt en de mate van succes van de
analgetische therapie. De ernst van de pijn wordt door de pa -
tiënt aangegeven hetzij verbaal, hetzij door middel van een
visueel analoge (VAS) of numerieke schaal (NRS). Uit klinische
studies blijkt dat de individuele pijnbeleving bij eenzelfde
trauma of soort operatie verschilt tot een orde van grootte van
ongeveer 10. Na een cholecystectomie via een subcostale inci-
sie bijvoorbeeld heeft de minst verbruikende patiënt een tien-
de van de hoeveelheid analgeticum nodig van de hoeveelheid
van de meest verbruikende patiënt. Verder is de verspreiding
gelijkmatig verdeeld tussen de uitersten. Het is dus onjuist om
uit te gaan van een gemiddelde dosis pijnstiller voor een ieder;
het resultaat is ongeveer een derde tevreden patiënten, een
derde onderbehandeld met pijn en een derde overbehandeld
en misselijk. Adequate behandeling van pijn ten gevolge van
trauma vereist titratie van de juiste (combinatie van) analgetica.
12 DR. M. VAN WIJHE
In dit boekje worden enkele termen uit de ‘evidence based
medicine’ (EBM) gebruikt omdat die algemeen gangbaar zijn.
Een veel voorkomende is het begrip ‘number needed to treat’
(NNT), waarmee het aantal patiënten bedoeld wordt dat
behandeld moet worden om bij één patiënt 50% pijnverminde-
ring te bewerkstelligen.
Therapie
Adequate behandeling van pijn door een trauma of operatie
draagt ertoe bij dat pijn, nadat de weefsels genezen zijn, niet
voortduurt. ‘De juiste dosis pijnstiller is die hoeveelheid die
helpt …’. Titratie van het juiste middel naar de behoefte van
de indivi duele patiënt is het geheim van een succesvolle be -
han deling. Bij een ernstig trauma en in de beginfase zal er
behoefte zijn aan sterke opioïden met een snelle werking. Na
verloop van dagen kan afgebouwd worden naar zwakkere anal-
getica. Bij een geringer trauma voldoen zwakkere middelen, die
minder lang hoeven worden toegediend.
In afnemende sterkte zijn de mogelijkheden:
1 Epidurale toediening van een opioïd en een lokaal anestheticum(bijv. sufentanil en bupivacaïne), zoals bij multipele rib frac -
turen waarvan de pijn de ademhaling belemmert. Toepassing
is beperkt tot ziekenhuisafdelingen met intensieve bewaking
door speciaal opgeleid personeel.
2 Intraveneuze titratie met een sterk opioïd (bijvoorbeeld morfine),
met de mogelijkheid van een ‘patient controlled’ toediening als
er een stabiele situatie bereikt is. Deze ‘patient controlled anal-
gesia’ (PCA) geldt als de standaard waaraan alle andere analge-
tische regimes gemeten worden, daar tevredenheid van de
patiënt steeds het eindpunt is. De patiënt krijgt via een elektro-
nisch of mechanisch apparaat een vooraf vastgestelde hoeveel-
heid (bijvoorbeeld 1 mg morfine) waarna het apparaat op slot
gaat tot de bolus kans heeft gehad zijn effect te bereiken plus
een veiligheidsmarge (10 minuten). Er kan een maximale hoe-
veelheid per tijdseenheid ingevoerd worden (10 mg per 2 uur)
POSTOPERATIEVE PIJN EN PIJN NA TRAUMA 13
om het apparaat te laten waarschuwen als er een trendveran-
dering optreedt. Daarmee wordt de consumptie van het anal-
geticum een diagnostisch instrument voor dreigende
complicaties, het tegenovergestelde van de vroegere vrees dat
goede pijnstilling het de clinicus moeilijker zou maken om ver-
anderingen in de toestand van de patiënt te herkennen. Met
PCA is het beter mogelijk voor de patiënt om variaties in pijn-
intensiteit op te vangen. De instelling van de PCA-techniek
geschiedt in een bewaakte omgeving zoals een verkoeverka-
mer. Daarna kan de patiënt naar een gewone verpleegafdeling
of zelfs naar huis met een equivalente hoeveelheid oraal anal-
geticum.
3 Intramusculaire toediening van een sterk opioïd is bedoeld om
het effect snel op te laten treden (binnen 15-30 min.), of als
alternatief voor de orale weg. Een fundamenteel probleem
hierbij is dat dosering geschiedt op de inschatting van de
behandelaar en niet naar de behoefte van de patiënt. Artsen en
verpleegkundigen ronden naar beneden af bij twijfel over de
hoeveelheid. De angst voor ademdepressie is hier debet aan;
onvoldoende wordt er gerealiseerd dat pijn en ademdepressie
elkaars tegengestelden zijn die niet tegelijk op treden. Uit meta-
analyse blijkt dat tweederde van alle ziekenhuis patiënten rap-
porteren matige tot ernstige pijn gehad te hebbe n ondanks
intramusculaire opioïdtoediening. De NNT (numbers needed
to treat, het aantal patiënten dat behandeld moet worden om
bij één patiënt een bepaald effect te bereiken) van 10 mg morfi-
ne intramusculair blijkt 3,1 te zijn voor 50% pijnreductie. Dus
slechts één op de drie patiënten krijgt na zo’n injectie de helft
minder pijn. Bij een trauma waarbij er sprake is van shock is
het gevaar groot dat een intramusculair toegediend opioïd
veel trager dan gebruikelijk geresorbeerd wordt, waardoor het
aanvankelijk ineffectief kan lijken en later overgedoseerd kan
blijken. De intramusculaire toediening van een opioïd dient dus
een uitzondering te zijn (in tegenstelling tot de helaas nog
gebruikelijke ziekenhuispraktijk).
4 De subcutane toediening van een opioïd wordt gebruikt om de
orale weg te vermijden waarbij een trage resorptie geaccep-
14 DR. M. VAN WIJHE
teerd wordt. Continue toediening door middel van een pomp
wordt in de palliatieve zorg toegepast. De transcutane toedie-
ning van fentanylTTS en buprenorfineTDS is zeer effectief gebleken
als er behoefte is aan langdurige, stabiele analgesie, zoals in de
pallia tieve zorg, maar ook bij chronische ernstige pijn ten gevol-
ge van osteoartrose.
5 De orale route is de geprefereerde route voor opioïden. Er kan
redelijk vlot getitreerd worden (wachttijd tot de vol gen de dosis
voor morfine 1 uur) en er bestaat de voortreffelijke mogelijkheid
de dagdosis in twee ‘slow release’ (SR) doseringen toe te dienen
als er sprake is van langdurige (meer dan drie dagen) pijnbe-
handeling. Bij omzetting van parenterale naar orale toediening
dient rekening te worden gehouden met het ‘first pass-effect’:
van de orale dosis bereikt tweederde de circu latie niet, afhan-
kelijk van de soort opioïd. De orale dosis dient dus twee- tot
driemaal groter te zijn dan de parenterale. Het begin van de
behandeling met een opioï d bestaat uit de titratiefase, waarbij
de effectieve dosis gezocht wordt. In acute situaties ge schiedt
dit door de patiën t ieder uur een vaste hoeveelheid te laten
nemen, totdat er voldoende analgesie is. Daarna kan de dagdosis
be rekend worden, rekening houdend met de farmacokinetiek
van het betreffende middel. In het geval van morfine zal dat
ongeveer viermaal de ‘instellings’dosis zijn. Zo is het mogelijk
om te voldoen aan de eis van analgesie naar behoefte, waarbij
ook rekening wordt gehouden met ‘doorbraak’pijn: toegeno-
men analgesiebehoefte bij be paalde activiteiten, door een snel
werkend middel te geven naast de dagelijkse basishoeveelheid
in SR-vorm. Zo’n ‘escape’dosis snel werkend oraal opioïd dient
ten minste 10% van de dagdosering te be dragen. Een alternatie-
ve escape-medicatie is transmucosale fentanyl. Staafjes of tablet-
ten fentanyl geven een snelle opname via de wangmucosa of
sublinguaal. Het effect houdt een uur aan (zie ook het hoofdstuk
‘Procedure-gerelateerde pijn’). Jammer voor operatiepatiënten is
dat de tolerantie voor eventuele misselijkheid, maar ook voor
de sufheid, pas na een week ontstaat. Ongeveer een derde van
de patiënten ervaart hinder van misselijkheid en braken ten
gevolge van het toegediende opioïd. Mensen met een bekende
aanleg voor een bewegingsziekte (wa gen- of zeeziekte) of mis-
POSTOPERATIEVE PIJN EN PIJN NA TRAUMA 15
selijkheid bij eerder opioïd gebruik hebben een grotere kans op
deze bijwer king. Het is verstandig hiernaar te vragen en zo
nodig enige dagen een anti-emeticum bij te geven. Obsti patie is
een bijwerking waar vrijwel niemand tolerant voor wordt; aan-
dacht voor adequate laxatie is dus een vereiste.
Een opioïdvoorschrift bestaat dus altijd uit drie recepten:
a de dagdosis in twee slow release giften;
b de escapedosis, minimaal 1/10de van de dagdosis immediate
release;
c een laxans en eventueel een anti-emeticum.
6 De dosis opioïd via de rectale route is gelijk aan de dosis via
de orale route. Titratie naar behoefte blijft het leidend principe.
De rectale route is voor veel patiënten toch belastend. Slow-
release-tabletten kunnen bij uitzondering wel rectaal worden
ingebracht, maar de resorptie, en dus ook het effect van het
opioïd, wisselt per keer.
7 Er is een plaats voor zwak werkende opioïden zoals codeïne en
tramadol, met name als aanvulling van niet-opioïde analgetica
als paracetamol en NSAID’s. Uit meta-analyses blijkt het NNT
voor 50% pijnreductie van 1000 mg paracetamol van 3,8 te ver-
beteren tot 2,2 door toevoeging van 60 mg codeïne. Dit is het
best bereikte NNT-getal van alle analge tica. Met name bij trauma
en operaties waarbij de patiënt weer naar huis gaat is het zinvol
om een vaste dosering paracetamol of NSAID voor te schrijven
en het zwakke opioïd er als ‘escape’-medicatie naast te geven.
Dat is de beste garantie dat de analgesie op maat is. Van tramadol
zijn er vele slow release alsmede snel beschikbare vormen ver-
krijgbaar waar door een individuele afstemming goed mogelijk is.
Een vaste combinatie paracetamol/tramadol (325/ 37,5 mg) is
effectief met NNT voor tandheelkundige napijn van 2,6 (dosis
650/75 mg) en chirurgische napijn van 2,8 (dosis 975/ 112,5
mg) bij gelijke bijwerkingen als de afzonderlijke middelen.
Ofwel: hetzelfde effect kan bereikt worden bij een lagere dose-
ring. Uit meta-analyse blijkt dat de combinatiemiddelen supe-
rieur zijn, wijzend op synergisme. Dit is opmerkelijk, daar het
farmacotherapeutisch klimaat zich tot nu toe tegen combina-
tiepreparaten gekeerd heeft.
16 DR. M. VAN WIJHE
Opmerking: Van codeïne zijn de sterktes 10, 20 of 50 mg in
com binatie met paracetamol verkrijgbaar. Helaas heeft codeïne
als bijwerking zeer veel obstipatie en moet men dit afwegen
tegen het voordeel van een kortdurend paracetamol/co de ïne -
gebruik.
8 Het is mogelijk om niet steroïde anti-inflammatoire geneesmidde-len (NSAID’s) parenteraal toe te dienen; indicaties komen voor
in de acute geneeskunde (koliekbehandeling) en in postoper-
atieve situaties als tijdswinst belangrijk is, of om de hoeveel-
heid opioïd te verminderen.
9 NSAID’s zijn op basis van hun werkingsmechanisme voor de
hand liggende middelen bij de behandeling van traumatische
en postoperatieve pijn. Er zijn vele op de markt; ze verschillen
afhankelijk van de dosis in effectiviteit, werkingsduur, veilig-
heid en prijs. De middelen waarvan voldoende studies bekend
zijn, hebben NNT van: diclofenac 50 mg 2,3, naproxen 440 mg
2,3, ibuprofen 400 mg 2,4, celecoxib 200 mg 2,8, paracetamol
1000 mg 3,8 (vergelijk tramadol 100 mg 4,8 en codeïne 60 mg
16,7) voor 50% pijn reductie.
De werkingsduur is belangrijk in de praktijk; hoe lang duurt het
voordat de pijn terugkeert? Bijv. ibuprofen 400: 7 uur. Daar -
entegen blijkt het effect van een placebo, indien aanwezig,
waar bij patiënten het als vergelijkingsmiddel kregen, 2 uur te
bedragen.
NSAID’s zijn relatief gevaarlijk voor ouderen. Bloedingen uit
het maag-darmkanaal kunnen ernstige gevolgen hebben: zie-
kenhuisopname, spoedoperaties en overlijden. Men schat dat in
de VS nu evenveel mensen per jaar overlijden aan de gevolgen
van NSAID-gebruik als aan aids. Het gevaar op maag-darmbloe-
dingen c.q. overlijden neemt twintig vou dig toe bij patiënten
ouder dan 70 jaar.
Andere risicofactoren met betrekking tot gastro-intestinale bloe-
dingen zijn: ul cuslijden in de anamnese, gelijktijdig gebruik
van anticoagulantia, corticosteroïden, selectieve serototineher-
opnameremmers en Helicobacter pylori-infectie. Bij patiënten
met een verhoogd risico is het dus verstandig een COX-2-rem-
mend NSAID voor te schrijven of gastro-intestinale bescher-
POSTOPERATIEVE PIJN EN PIJN NA TRAUMA 17
ming te bieden met een protonpomp remmer of misoprostol.
Verder moet niet uit het oog verloren worden dat de renale en
circulatoire bijwerkingen van coxibs gelijk zijn aan die van de
klassieke NSAID’s. De keuze van een NSAID zal afhangen van
de toepassing, acute of chronische klachten, de aanwezigheid
van boven genoemde risicofactoren en de vergoedingsregeling.
Het advies luidt: zo kort mogelijk toepassen in een zo laag
mogelijke dosering; d.w.z. maximaal 2 weken. Dan is het risico
zeer klein.
10 Paracetamol is het meest gebruikte en veiligste analgeticum.
Door de vrije verkrijgbaarheid wordt de effectiviteit wel eens
onderschat. Voor nociceptieve pijn zonder ontsteking (de
peroxiden aanwezig bij een ontstekingsreactie inacti veren pa -
ra cetamol) is het een effectief en veilig middel. De NNT voor
1500 mg is 3,7, voor 1000 mg 3,8 en voor 500 mg 3,5. Het moet
viermaal daags genomen worden. De combinatie met een
(zwak) opioïd doet de effectiviteit toenemen tot een NNT van
2,2-4,2. Het is dus zinvol om pijn ten gevolge van een trauma
en operaties te behandelen met een combinatie van paraceta-
mol of NSAID en een opioïd, waarbij het opioïd weer het eerst
afgebouwd kan worden.
11 Toediening van NSAID’s via de huid in de vorm van crème
blijkt effectief voor pijn bij artrose (NNT 3,1). Door de geringe
systemische opname betekent de crème een mogelijkheid voor
sommige patiënten met een oppervlakkig gelegen pijnlijk
gewricht. Deze uitkomst van een meta-analyse is verrassend
en in tegenspraak met het advies in het Far maco the ra peutischKompas.
12 Opmerkelijk is dat uit meta-analyse blijkt dat 6% van de
patiënten die kleine orthopedische ingrepen ondergingen geen
behoefte hadden aan analgetica. Aandacht voor adequate anal-
gesie hoeft dus niet altijd tot medicatie te leiden.
Zie ook hoofdstuk ‘Analgetica’.
Hoofdpijn/migraine
Drs. E.G.M. Couturier
De belangrijkste vormen van hoofdpijn, te weten migraine,
spanningshoofdpijn, clusterhoofdpijn en hoofdpijn veroorzaakt
door overgebruik van medicatie, worden in dit hoofdstuk
besproken. Tabel 1 geeft een overzicht van de epidemiologie,
symptomen en begeleidende verschijnselen van deze vier vor-
men van hoofdpijn. Verder is er een paragraaf over menstruele
migraine.
Tabel 1: Hoofdpijn: overzicht symptomen en begeleidende verschijnselen
Migraine Clusterhoofdpijn
man : vrouw = gem. 1 : 3 man : vrouw = 4 : 1
Karakteristieken
– hoofdpijn in aanvallen in aanvallen
– duur 4-72 uur 15 minuten-3 uur
– frequentie ≤ 6-8/maand ≤ 8/dag
Hoofdpijnkenmerken 2 of meer
– locatie vaak eenzijdig strikt eenzijdig
(49% van aanvallen (peri)orbitaal/temporaal
– aard kloppend/pulserend) borend
– gedrag patiënt neemt rust (bed) onrustig
– verergert bij spanning + –
Begeleidende verschijnselen 1 of meer
– misselijkheid ++ –
– overgeven + –
– foto-/osmo-/sonofobie + –/+
– aura (10-60 minuten) + –(20% van de aanvallen)
– extra tranend oog/neus
HOOFDPIJN/MIGRAINE 19
Therapiemogelijkheden
Alvorens tot de therapiemogelijkheden over te gaan, is de
anamnese naar de hoofdpijn de belangrijkste pijler. Daarna
biedt het stellen van de juiste diagnose en het uitsluiten van
andere oorzaken de voornaamste informatie om tot behandeling
over te kunnen gaan. De behandeling van chronisch recidiveren-
de hoofdpijn berust op vier stappen, te weten 1) geruststellen,
uitleggen en voorlichten, 2) conservatieve behandelmethoden,
3) medicamenteuze therapie en 4) vervolgen met behulp van
een hoofdpijndagboek.
Spanningshoofdpijn Medicatieovergebruiks
hoofdpijn
man : vrouw = 6 : 7 man : vrouw = 2 : 7
in periode - continu continu
30 minuten-dagen, maanden in aanvallen
variabel/chronisch dagelijks
2 of meer
vaak dubbelzijdig diffuus
drukkend/klemmend kloppend/dof
beïnvloedt dagelijks functioneren nauwelijks onrustig
– +
3 of meer
–/+ –/+
–/– –/+
–/– –/+
– –
afname hoofdpijn
bij medicatie-inname
20 DRS. E.G.M. COUTURIER
1 Geruststellen, uitleggen en voorlichtenDe belangrijkste reden waarvoor een patiënt met migraine
naar de dokter komt is gerustgesteld te worden. Ruimte-inne-
mende processen (RIP’s), zoals hersentumoren, worden door
patiënten het meest gevreesd. RIP’s komen echter zelden voor:
bijvoorbeeld in een populatie van 10.000 in 2004/5 hadden
8000 patiënten hoofdpijn, waarvan 470 migraine en 1 een RIP.
Meestal dient een RIP zich anders aan en worden bij neurolo-
gisch onderzoek al afwijkingen gevonden.
2 Conservatieve behandelingsvormen‘Conservatieve’ maatregelen bestaan in eerste instantie uit een
groot aantal adviezen met als belangrijkste het veranderen van
levensstijl, regelmatig slapen en eten, dieetmaatregelen en het
vermijden van bekende uitlokkende factoren (‘triggers’). Ook
kunnen ontspannings- en biofeedbacktechnieken, fysio the rapie
en houdingsverbetering door Mensendiecktherapie, hypno se en
yoga eventueel worden toegepast. Bij spannings hoofdpijn geniet
relaxatietraining de voorkeur. Als deze training niet werkt, kan
EMG-biofeedback of cognitieve therapie gekozen worden.
3 Medicamenteuze therapie (zie ook hieronder)
De beslissing om al dan niet aanvalsonderbrekende of profy-
lactische medicatie voor te schrijven en de eventuele keuze
van het middel hangt onder meer af van de gestelde diagnose
en de individuele patiënt (met eventueel de wens om het eerst
zonder medicijnen te proberen) en/of van het wel of niet effec-
tief zijn van stap 2.
4 Vervolgen met behulp van een hoofdpijndagboekHet hoofdpijndagboek is een zeer nuttig en nogal onderschat
hulpmiddel bij het stellen van de diagnose en bijhouden van
therapieresultaten. Het hoofdpijndagboek kan worden aange-
vraagd bij het servicenummer van de Nederlandse Vereniging
van Hoofdpijnpatiënten: 0900-202 05 90. Verder is goede infor-
matie te verkrijgen op: www.hoofdpijncentra.nl
HOOFDPIJN/MIGRAINE 21
Consultatie en verwijzing
VolwassenenConsultatie van of verwijzing naar een in hoofdpijn deskundi-
ge neuroloog moet worden overwogen bij de volgende alarm-
signalen en twijfel aan de diagnose:
– plotselinge verandering van de migrainekarakteristieken;
– plotselinge duidelijke toename van de aanvalsfrequentie van
migraine;
– een eerste migraineaanval boven de leeftijd van 40 jaar;
– het niet in een keer kunnen stoppen met medicatie bij mid-
delengeïnduceerde hoofdpijn ondanks begeleiding van de
huisarts;
– voor het instellen op een preventieve behandeling van
migraine als metoprolol of propranolol onvoldoende werkt;
– vermoeden van clusterhoofdpijn;
– instellen van een preventieve behandeling van clusterhoofd-
pijn.
KinderenConsultatie van of verwijzing naar een in hoofdpijn deskundi-
ge (kinder)neuroloog of kinderarts moet worden overwogen
bij twijfel aan de diagnose:
– onvoldoende reactie op paracetamol bij migraine;
– instellen op triptanen;
– profylactische behandeling van migraine.
Medicamenteuze therapie
Migraine
Aanvalsbehandeling van migraine
Voor de aanvalsbehandeling zijn twee benaderingswijzen:
1 Symptoombestrijding (gericht op de hoofdpijn, de misselijk-
heid en het braken) en
2 Bestrijding van het pijnveroorzakende mechanisme.
22 DRS. E.G.M. COUTURIER
1. Symptoombestrijding met behulp van niet-specifieke
middelen
Eenvoudige analgetica (paracetamol, acetylsalicylzuur);
– Anti-emetica (metoclopramide, domperidon). Zij versterken
ook de peristaltiek van het proximale deel van het maag-
darmkanaal en bevorderen zo de maaglediging. Bij wer -
kingen van metoclopramide zijn slaperigheid, obstipatie,
diarree en extrapiramidale verschijnselen bij een specifieke
gevoeligheid; domperidon kan voorbijgaande darmkrampen
veroorzaken; 30 min voor de aanval innemen;
– NSAID’s (naproxen, diclofenac, ibuprofen, ketoprofen) in -
dien eenvoudige analgetica onvoldoende effectief blijken.
Deze niet-specifieke middelen zijn waarschijnlijk effectiever bij
rectale dan bij orale toediening. Toediening in een vroeg stadium
van de aanval is wel noodzakelijk voor een optimaal effect.
1. Symptoombestrijding met behulp van specifieke middelen
Triptanen of 5-HT1B/1D-receptoragonisten
Triptanen zijn serotonine 5-HT1B/1D-receptoragonisten. De
wer king van triptanen bij migraine wordt toegeschreven aan
constrictie van gedilateerde craniale extracerebrale bloedvaten,
waarschijnlijk via 5-HT1B-receptoren. Uit dierproeven blijkt dat
triptanen constrictie van de arterioveneuze anastomosen van
het carotisgebied veroorzaken, waardoor de bloedtoevoer van
extra- en intracraniale weefsels vermindert; tevens remmen ze
de neurogene durale perivasculaire ontstekingsreacties. De kli-
nische werkzaamheid is hiermee echter niet geheel verklaard.
Contra-indicaties voor triptanen zijn symptomen of tekenen van
ischemische hartaandoeningen of ernstige hypertensie en
ongecontroleerde milde tot matige hypertensie; doorgemaakt
CVA of TIA; perifere vasculaire aandoeningen; gelijktijdige
toediening met lithium, ergotamine(derivaten) en andere trip-
tanen; ernstige leverfunctiestoornissen.
Bijwerkingen zijn min of meer vergelijkbaar en van voorbijgaande
aard: een tintelend gevoel, warmtesensaties, zwaar gevoel, dui-
zeligheid, slaperigheid, misselijkheid, braken en vermoeidheid
(incidentie per bijwerking verschilt per triptaan). Na subcutane
injectie kan een pijnlijk brandend gevoel op de injectieplaats ont-
HOOFDPIJN/MIGRAINE 23
staan (ca. 33%). Een drukkend gevoel op de borst treedt wel eens
op; dit blijkt een onschuldige bijwerking te zijn.
Tips bij gebruik van de triptanen:
– laat een triptaan pas tijdens de hoofdpijnfase gebruiken,
niet reeds tijdens het aura;
– herken het fenomeen van ‘terugkomen’ van de hoofdpijn
binnen 24 uur;
– probeer bij ontevredenheid over de werkzaamheid van een
triptaan in ieder geval de hoogst mogelijke dosering;
– stap bij onvoldoende werkzaamheid of ontevredenheid van
de patiënt over de bijwerkingen over op een ander triptaan;
– probeer bij vermeende onwerkzaamheid van orale
triptanen ten minste één keer sumatriptan subcutaan;
– waarschuw de patiënt vooraf voor de soms indrukwek-
kende, maar onschuldige en kortdurende bijwerkingen van
de subcutane toediening van sumatriptan.
Enkele praktische adviezen zijn te vinden in figuur 1. Het is
van groot klinisch belang te onthouden dat de effectiviteit deels
afhankelijk is van de werkingssnelheid van de verschillende toe-
dieningsvormen: subcutaan (10 min) < neusspray (15 min) <
(smelt)tablet, suppositorium (30 min). Verder is het belangrijk te
onthouden dat bij ‘ongevoeligheid’ voor het ene triptaan deze
mogelijk niet bestaat voor een ander. Bij patiënten met gevoe-
ligheid voor de bijwerkingen is overstappen op een ander trip-
taan te overwegen; ook kan wellicht gekozen worden voor
halvering van de dosering (cave: minder effectiviteit) of nara-
triptan (minste bijwerkingen, niet meest effectieve).
Ten slotte bestaat er ook van een aantal triptanen een dosisaf-
hankelijk effect. Dat wil zeggen: de eigenschappen van patiën-
ten en hun voorkeuren variëren en de individuele respons op
een triptaan kan niet goed worden voorspeld. Het vinden van
de meest werkzame triptaan kan een kwestie zijn van ‘trial en
error’; als een eerste triptaan niet goed werkt of te veel bijwer-
kingen geeft kan mogelijk met succes worden overgeschakeld
op een ander. Meerdere triptanen in het arsenaal is daarom
van belang.
24 DRS. E.G.M. COUTURIER
Ergotamine
Gedurende meer dan honderd jaar waren ergotalkaloïden,
ergotamine en dihydro-ergotamine (DHE) de enige beschikba-
re middelen om aanvallen van migraine te behandelen.
Hierdoor werden ze tot standaardtherapie verheven. De werk-
zaamheid is echter sterk wisselend (zowel van verschillende
aanvallen bij één patiënt als tussen verschillende patiënten) en
nog nooit volgens de huidige wetenschappelijke maatstaven
aangetoond.
Profylaxe
Profylactische behandeling bij migraine wordt voorgeschreven
wanneer de patiënt twee of meer aanvallen per maand heeft en
deze aanvallen ernstig interfereren met het dagelijks leven,
onvoldoende reageren op aanvalsbehandeling of als hierbij
onacceptabele bijwerkingen optreden. Uiteraard moet dit nooit
worden voorgeschreven aan patiënten met medicatie overge-
bruikshoofdpijn. De behandelduur kan gesteld worden op vier
Figuur 1: Uitgaande van de mate van misselijkheid/braken en de ernstvan de hoofdpijn kan er een keuze gemaakt worden
• sumatriptan neusspray
• sumatriptan suppositorium
• sumatriptan s.c.
• naratriptan
• analgetica/pro-kineticum
• almotriptan• eletriptan• frovatriptan• rizatriptan• sumatriptan• zolmitriptan
misselijk-
heid/
braken
hoofdpijn
HOOFDPIJN/MIGRAINE 25
tot zes maanden of langer, waarna naar vermindering van de
dosering kan worden gestreefd, afhan kelijk van de frequentie
van het optreden van aanvallen. Gekozen kan worden uit de vol-
gende medi camenten, in volgorde van voorkeur: bèta-adrenerge
antagonisten (propranolol, metoprolol, atenolol); natriumvalpro-
aat, topiramaat, pizotifeen, methysergide en flunarizine.
(lees verder op pagina 26)
(Pijn)behandeling bij migraine
generieke naam dosering
Aanvalsbehandeling
EENVOUDIGE ANALGETICA
paracetamol: volw.: 2-6 dd 500 of 2-3 dd 1.000 mg oraal
of rectaal
kind: oraal: 3-6 jr: 120 mg,
6-12 jr: 240 mg,
> 12 jr: 500 mg (4 tot 6 dd)
rectaal: 3-6 jr: 240 mg,
6-12 jr: 500 mg,
> 12 jr: 1000 mg (2 tot 3 dd)
acetylsalicylzuur: volw.: 2-6 dd 500 mg oraal of rectaal
kind: oraal: 3-6 jr: 120 mg,
6-12 jr: 240 mg,
> 12 jr: 500 mg (4 tot 6 dd)
rectaal: 3-6 jr: 240 mg,
6-12 jr: 500 mg,
> 12 jr: 1000 mg (2 tot 3 dd)
Bij kinderen zijn salicylaten relatief gecontra-indiceerd wegens
de associatie met het syndroom van Reye.
26 DRS. E.G.M. COUTURIER
HOOFDPIJN/MIGRAINE 27
Vervolg (pijn)behandeling bij migraine
generieke naam dosering
ANTI-EMETICA
metoclopramide volw.: 20 mg/aanval oraal of rectaal
kind: rectaal: > 12 jr: 20 mg(!),
niet bij jonge kinderen
vanwege kans op dystonie
oraal: > 12 jr: 10 mg,
max. 0,5 mg/kg/dag
domperidon volw.: 60 mg/aanval oraal of rectaal
kind: oraal: 3-6 jr: 120 mg,
6-12 jr: 240 mg,
> 12 jr: 500 mg (4 tot 6 dd)
rectaal: 3-6 jr: 240 mg
6-12 jr: 500 mg,
> 12 jr: 1000 mg (2 tot 3 dd)
Een combinatie van analgetica en anti-emetica (acetylsalicyl-
zuur en metoclopramide) kan ook oraal gegeven worden in de
vorm van sachets.
NSAID’s (bij onvoldoende effectiviteit van analgetica) per dag
in 2 à 3 doses.
diclofenac 50-200 mg oraal of rectaal
ibuprofen 600-1200 mg oraal
ketoprofen 100-200 mg rectaal
Vervolg (pijn)behandeling bij migraine
generieke naam dosering
TRIPTANEN
sumatriptan oraal: 50-100 mg, zo nodig herhalen
na min. 2 uur, max. 3
doses/24 uur
intranasaal: 1 dosis (20 mg/dosis) in
1 neusgat, max. 2 doses/
24 uur
rectaal: 25 mg; max. 2 doses van
25 mg/24 uur
subcutaan: 6 mg, zo nodig na 1 uur herh;
max. 12 mg/24 uur
zolmitriptan 2,5 mg, zo nodig herhalen
na min. 2 uur of 5 mg; max.
10 mg/24 uur
naratriptan 2,5 mg, zo nodig herhalen na
min. 4 uur; max. 5 mg/24 uur
rizatriptan 10 mg, zo nodig herhalen na
min. 2 uur; max. 20 mg/24 uur
almotriptan 12,5 mg, zo nodig herhalen na
min 2 uur; max. 25 mg/24 uur
eletriptan 40 mg, zo nodig herhalen na
min. 2 uur; max. 80 mg/24 uur
frovatriptan 2,5 mg, zo nodig herhalen na
min. 2 uur; max. 5 mg/24 uur
ergotamine: volw.: 1-2 mg oraal of rectaal
(max. 1 dag/week)
28 DRS. E.G.M. COUTURIER
HOOFDPIJN/MIGRAINE 29
Vervolg (pijn)behandeling bij migraine
generieke naam dosering
Profylaxe
In verband met de therapietrouw verdient het aanbeveling de
middelen zo mogelijk eenmaal daags te doseren.
propranolol volw.: 160 mg/24 uur
(grenzen 40-240 mg)
kind: < 12 jr: 20 mg, > 12 jr: 40 mg
(2-4dd of 1 à 2 dd 80 mg)
metoprolol volw.: 150-200 mg/24 uur
atenolol volw.: 50-100 mg/24 uur
natriumvalproaat volw.: 1000 mg/24 uur
(grenzen 900-1500 mg)
topiramaat volw.: 100 mg/24 uur
vitamine B2 volw.: 400 mg/24 uur
candesertan cilexetil volw: 8-16 mg/24 uur
pizotifeen volw.: 1,5 mg per dag
(grenzen 0,5-3 mg)
kind: < 12 jr: 2 dd 0,5 mg, > 12 jr:
3dd 0,5 mg of 1,5 mg
’s avonds; cave: agitatie
methysergide volw.: 3 mg per dag
(grenzen 2-6 mg)
NB medicatie vrije periode bijv.
om de 5 maanden!
flunarizine: volw.: 10 mg/24 uur
(grenzen 5-10 mg)
kind: gezien ernstige extrapirami-
dale bijwerkingen uitsluitend
als derde keuze
30 DRS. E.G.M. COUTURIER
Leidraad therapie migraine
(Ontleend aan de gegevens in de NHG-Standaard en de
Richtlijn van de Nederlandse Ver eni ging voor Neurologie.)
Onderbreking van de aanvalStap 1: een eenvoudig analgeticum of een NSAID, het liefst in
zetpilvorm, voorafgegaan door een prokineticum in zet -
pilvorm. De meeste patiënten hebben reeds een uitgebreid
assortiment analgetica uitgeprobeerd (cave medicatie overge-
bruikshoofdpijn) hetgeen de keuze voor stap 2 rechtvaardigt
indien stap 1 onvoldoende effect sorteert.
Stap 2: een van de triptanen (zie opsomming), bij onvoldoende
effect een van de parenterale toedieningswijzen kiezen. Het
kiezen van een andere triptaan kan, bij onvoldoende effect of
bij ontevredenheid van de patiënt over de bijwerkingen, bij
een individuele patiënt beter uitpakken.
Zie verder het overzicht hierboven.
ProfylaxeStap 1: propranolol 160 mg per dag (grenzen 40-240 mg).
Stap 2: natriumvalproaat 1000 mg per dag (grenzen 900-1500 mg).
Deze middelen zijn vaak afdoende. Zie verder het overzicht
hierboven.
De huisarts moet in de volgende gevallen doorverwijzen naar
de neuroloog:
– bij genoemde alarmsymptomen (zie onder Consultatie en
verwijzing, Volwassenen);
– bij therapieresistentie;
– bij clusterhoofdpijn;
– bij kinderen en migraine;
– bij ongerustheid.
Van recenter datum is de in veel hoofdpijncentra toegepaste
methode van ‘Stratified Care’ in plaats van de hierboven
beschreven ‘Step Care’. De ‘Stratified Care’-methode gaat uit
van de ernst van de aanvallen die volgens de patiënt en de
behandelend arts gewoonlijk optreden; op deze voorspelde en
gewogen ernst wordt de behandeling afgestemd. Hierdoor
HOOFDPIJN/MIGRAINE 31
wordt een aantal onnodige en onvoldoende werkende stappen
overgeslagen en meteen het therapeuticum met de juiste
zwaarte ingezet. Deze methode wordt nog niet algemeen toe-
gepast en is nog in ontwikkeling.
Spanningshoofdpijn (tension-type headache)
Medicamenteuze behandeling wordt alleen voorgeschreven
wanneer maatregelen zoals uitleg, adviezen en geruststelling,
veranderingen in levensstijl, en de niet-medicamenteuze be han -
deling van spanningshoofdpijn geen effect sorteren. Ami trip ty -
line kan hiertoe worden voorgeschreven in een dosering van 25
mg a.n.; pas na zes weken kan het effect worden beoordeeld en
de dosering zo nodig worden verhoogd tot maximaal 100 mg.
Een periode van drie tot zes maanden is vaak voldoende; zo
nodig kan het middel langer worden voorgeschreven.
Clusterhoofdpijn
De behandeling bij clusterhoofdpijn moet zo snel mogelijk
worden gestart na het stellen van de diagnose gezien de hef-
tigheid van het klachtenpatroon. Er zal derhalve zowel voor
profylaxe als aanvalsbehandeling gekozen worden. Indien
de patiënt aanvalsvrij is kan de profylaxe weer worden afge-
bouwd.
Leidraad behandeling clusterhoofdpijn
In tegenstelling tot de behandeling van migraine wordt bij
clusterhoofdpijn meestal de profylaxe meteen gestart en aange-
houden gedurende de verwachte duur van de clusterhoofdpijn-
periode. De behandeling hoort idealiter thuis bij de neuroloog.
Tot de patiënt bij de neuroloog terechtkan, kan alvast met aan-
valsonderbreking en verapamil worden begonnen.
A: Onderbreking van de aanval:Stap 1: 100% zuurstof per kapje, 7 liter/min ged. 15 min.
Stap 2: sumatriptan (6 mg sc).
B: Profylaxe:Stap 1: verapamil: 3 dd 80 mg tot 2 dd 240 mg
Stap 2: lithiumcarbonaat (1200 mg 1x per dag) 3 dd 300 à 400
mg lithiumcarbonaat op geleide van de dalbloedspiegel 0,8-1,2
mmol/l.
Stap 3: (alleen bij episodische clusterhoofdpijn): stootkuur
prednison.
Zie verder het overzicht hierna.
Profylactische behandeling clusterhoofdpijn
generieke naam dosering
Episodische clusterhoofdpijn (duur 7 dagen tot één jaar)
verapamil 3dd 80 mg tot 2dd 240 mg
lithiumcarbonaat (1200 mg 1x per dag) 3 dd 300 à 400 mg
op geleide van de dalbloedspiegel
0,8-1,2 mmol/l
methysergide 3dd 1 mg, max. 5 maanden,
daarna 1 maand staken
pizotifeen 1dd 1,5 mg
ergotaminetartraat (1-2 mg voor de nacht)
stootkuur
prednison
Chronische clusterhoofdpijn (duur langer dan één jaar)
verapamil 3dd 80 mg tot 2dd 240 mg
lithiumcarbonaat (1200 mg 1x per dag)
3dd 300 à 400 mg lithiumcarbonaat
op geleide van de dalbloedspiegel
0,8-1,2 mmol/l
pizotifeen 1dd 1,5 mg
32 DRS. E.G.M. COUTURIER
HOOFDPIJN/MIGRAINE 33
Hoofdpijn veroorzaakt door overgebruik vanmedicatie
Aan patiënten met chronische hoofdpijn dient men niet alleen
te vragen welke, maar ook hoe vaak zij pijnstillers gebruiken.
Indien een patiënt aangeeft twee of meer migraineaanvallen
per week te hebben, moet men aan analgetica-afhankelijke
hoofdpijn denken. De behandeling bestaat uit het staken van
de analgetica, bij voorkeur poliklinisch. De eerste twee weken
zijn meestal het zwaarst voor de patiënt. Soms wordt als on -
dersteuning amitriptyline als comedicatie voorgeschreven.
Frequente follow-up, motivering en ondersteuning zijn nood-
zakelijk. Na deze eerste periode is het van belang om, met
behulp van aantekeningen uit het hoofdpijndagboek, opnieuw
de oorspronkelijke vorm van hoofdpijn te diagnosticeren en
daarna gerichte behandeling in te stellen. Strikte adviezen ten
aanzien van gerantsoeneerd medicatiegebruik blijven noodza-
kelijk om recidieven te voorkomen.
De regel van 2 op 7Raad patiënten aan om zo nodig gedurende hooguit 2 aaneen-
sluitende dagen en in een vroeg stadium van een aanval hun
aanvalsonderbrekende medicatie te gebruiken en daarna 7
dagen in het geheel niet. Deze restrictieve vuistregel biedt de
mogelijkheid tot adequate behandeling en voorkomt het pro-
bleem van medicatiestapeling, het begin van medicatie overge-
bruikshoofdpijn.
Tips
– Vraag naar frequent (dagelijks) gebruik van pijnstillers,
ergotamine, koffie, thee en cola.
– Bij frequent gebruik van bovengenoemde stoffen dit
gebruik staken; niet andere medicijnen erbij geven.
– Pas de regel van ‘2 op 7’ toe.
(Pre-)menstruele migraine
De term menstruele migraine wordt door patiënt en arts nogal
snel gegeven aan iedere vorm van hoofdpijn die een of andere
relatie heeft met de menstruatie. Kenmerkend voor menstruele
migraine zijn ernstige, langdurige en lastig behandelbare aan-
vallen die vaak gepaard gaan met misselijkheid en braken,
meer dan bij gewone migraine. Het merendeel van de aanvallen
treedt op in de twee dagen die voorafgaan aan de menstruatie of
op de eerste dag, gewoonlijk steeds op hetzelfde tijdstip. Komt
een aanval ook op andere momenten van de cyclus voor, dan
heet dit menstruatiegerelateerde migraine.
Hormonen spelen een belangrijke rol in het ontstaan of uitlok-
ken van migraine. Vóór de puberteit komt migraine vrijwel
even vaak voor bij jongens als bij meisjes. Na de puberteit
neemt de frequentie bij vrouwen echter sterk toe en bereikt een
bijna driemaal zo hoge frequentie rond het veertigste levens-
jaar. In het climacterium kan het patroon van de migraine weer
sterk veranderen: de aanvalsfrequentie wordt onregelmatig en
de aanvallen worden ‘rommelig’. Na de menopauze neemt de
migraine vaak sterk af, om bij een groot deel van de vrouwen
totaal te verdwijnen. Tijdens de zwangerschap, waarin de oestro -
geenconcentratie geleidelijk stijgt, met name in de laatste zes
maanden, zijn vrouwen nogal eens totaal aanvalsvrij. Heel soms
treden echter juist alleen tijdens zwangerschap aanvallen op.
Pathofysiologie
Een vermoedelijke oorzaak is een verhoogde gevoeligheid
voor de normale schommelingen in de hormoonhuishouding.
Onderzoek heeft zich vooral gericht op de afnemende concen-
traties van oestrogeen en progestageen in de luteale fase van
de cyclus, die samengaat met het begin van de menstruatie.
Het meest overtuigende mechanisme is dat van de plotselinge
oestrogeenonttrekking vlak voor het begin van de menstruatie.
Deze hypothese wordt thans algemeen aanvaard.
Behandeling
Menstruele migraineaanvallen blijken zeer therapieresistent te
zijn. De te verwachten periodieke terugkeer van de aanvallen
34 DRS. E.G.M. COUTURIER
HOOFDPIJN/MIGRAINE 35
maakt, naast aanvalsbehandeling, profylactische behandeling
mogelijk in een korte perimenstruele periode (kortdurende
profylaxe of ‘miniprofylaxe’).
Aanvalsbehandeling: menstruele migraine wordt behandeld als
iedere andere vorm van migraine. Triptanen met een wat lan-
gere halfwaardetijd (zoals frovatriptan) zijn een goede keuze.
‘Miniprofylaxe’: hiermee wordt bedoeld het gebruik van medi-
catie slechts een paar dagen voor de geanticipeerde trigger
(hormoonverandering rond de menstruatie). Bij menstruele
migraine zou men de medicatie kunnen nemen vanaf drie à
vijf dagen vóór het begin van de menstruatie en hiermee door-
gaan zo lang als de duur van de kwetsbare periode. Alle
bekende migraineprofylactica zijn hiervoor uitgeprobeerd,
maar nooit in gecontroleerde trials.
Hormonale behandeling: is te overwegen in therapieresistente
gevallen. Progesteron alleen is niet effectief gebleken. De
behandeling beoogt een constante (hoge of lage) serumconcen-
tratie van oestrogenen te bewerkstelligen, zoals met oestradiol-
pleisters of -gels. De pleister brengt men aan twee à drie dagen
voor het begin van de menses en vervolgens verwisselt men
deze één dag voor en ten slotte één dag na het begin van de
menstruatie (dus drie pleisters per menstruatie).
Migraineaanvallen kunnen onder invloed van orale anti con cep -
tiva (OAC) van karakter veranderen, erger of milder worden, of
onveranderd blijven. Er zijn geen significante verschil len aange-
toond wat betreft het optreden van migraine tussen de diverse
OAC’s, ook niet bij uiteenlopende samenstelling of sterkte.
Veelvuldig wordt het ‘doorslikken’ van de pil toegepast bij vrou-
wen die iedere keer in de stopweek een aanval hebben. Vrouwen
blijven dan gedurende een aantal cycli de pil innemen; ook tij-
dens de gebruikelijke stopweken moet inname doorgaan.
Meest al is een periode van 4 tot 6 maanden voldoende. Hier -
door wordt het ‘oestrogeenonttrekkings effect’ voorkomen.
36 DRS. E.G.M. COUTURIER
Migraine tijdens de zwangerschap en lactatie
In 60-70% van de zwangerschappen wordt een frequentieafna-
me van de aanvallen van migraine waargenomen, vooral in het
tweede en derde trimester. Bij een klein percentage van de
zwangerschappen blijft migraine toch een groot probleem of
lijkt zelfs toe te nemen. De zwangerschap legt beperkingen op
aan de behandeling van migraine. In principe willen we geen
medicatie geven aan een vrouw die zwanger is. Het gebruik
van medicatie in de verschillende zwangerschapsperiodes
wordt in de tabellen samengevat (tabel 1 en 2).
Het blijkt dat de meeste medicijnen in het eerste trimester wor-
den gebruikt. Alhoewel de therapeutische doseringen van de
meeste antimigrainemedicijnen het risico op foetale malforma-
tie of miskraam niet boven het normale risicopercentage ver-
hogen, is het verstandig de veiligste opties te adviseren. Voor
de acute behandeling is paracetamol veilig gedurende de gehe-
le zwangerschap. Aspirine en NSAID’s zijn ook veilig, maar
het is het beste deze te vermijden na dertig weken. NSAID’s
kunnen tijdens de lactatie worden ingenomen, aspirine echter
niet. Prochloorperazine en domperidon worden verkozen bo -
ven metoclopramide, maar deze kunnen alle worden gebruikt
tijdens de zwangerschap en lactatie. Hoewel het voorschrijven
van triptanen tijdens de zwangerschap niet wordt aangeraden,
kunnen vrouwen die deze tijdens de zwangerschap per onge-
luk toch hebben genomen, gerustgesteld worden; er is bewijs
dat er slechts een minimaal of geheel geen risico bestaat. Su -
ma triptan kan tijdens de lactatie worden genomen; hetzelfde
geldt waarschijnlijk voor triptanen met een lage biologische
beschikbaarheid en lage absorptie door de baby, zoals zolmi-
triptan, rizatriptan en eletriptan (tabel 3). Afkolven gedurende
vier uur na inname zal de kans op absorptie door de baby nog
verder verkleinen. Voor aanhoudende frequente aanvallen
heeft propranolol het beste veiligheidsprofiel voor profylaxe
zowel tijdens de zwangerschap als de lactatie.
HOOFDPIJN/MIGRAINE 37
In het kort
– Bij 60-70% minder aanvallen tijdens zwangerschap en lacta-
tie
– Tijdelijke toename in 1ste trimester
– Gemiddelde tijd na bevalling tot 1ste ovulatie:
• 189 dagen bij borstvoeding
• 45 dagen bij flesvoeding
– Migraine komt terug in de 1ste maand postpartum:
• 100% bij flesvoeding
• 44% bij borstvoeding
– Afname migraine in 2de trimester zwangerschap als de eerste
3 maanden postpartum
– Lactatie en zwangerschap ‘beschermt’ tegen migraine
Menopauze en migraine (‘omgekeerde puberteit’)
Terwijl de prevalentie van migraine afneemt bij het stijgen van
de leeftijd, neemt deze vaak weer toe in de periode net voor of
tijdens de menopauze en verbetert meestal hierna. Vrouwen
lijken soms opnieuw de puberteit door te maken in omgekeer-
de volgorde wat betreft de migraine. De verbetering post me -
no pauzaal wordt waarschijnlijk verklaard door de lagere
oestrogeenspiegels en hoge follikelstimulerende hormoonspie-
gels. Deze teleurstelling moet worden uitgelegd met bena-
drukking van het meestal tijdelijke karakter; het kan nodig zijn
opnieuw tijdelijk de bekende specifieke acute en preventieve
medicatie voor te schrijven.
– Migraine neemt af in 65%, neemt toe in 10% en blijft onver-
anderd in 25% menopausaal.
– Perimenopausale verergering van migraine
38 DRS. E.G.M. COUTURIER
Baarmoederverwijdering als behandeling vanmigraine?
Het verwijderen van de baarmoeder geeft geen enkele verbete-
ring in de behandeling van hormonale migraine. Vrouwen die
lijden onder dit probleem vragen hier vaak naar. De normale
menstruele cyclus is het resultaat van het precieze samenspel
van de verschillende organen van het ingewikkelde systeem
van hormoonafscheidingen door de hersenen en het gehele
lichaam. Het weghalen van één orgaan uit dit gehele systeem
heeft weinig invloed op de hormonale schommelingen van de
menstruele cyclus, ook al stopt het vloeien erdoor.
Tabel 1: Acute medicatie: gebruik tijdens zwangerschap en
borstvoeding
Medicament 1ste 2de 3de borstvoeding
trimester trimester trimester
paracetamol √ √ √ √
codeïne (√) (√) (√) √
aspirine (√) (√) vermijden vermijden
diclofenac (√) (√) vermijden √
ibuprofen (√) (√) vermijden √
naproxen (√) (√) vermijden √
domperidon (√) (√) (√) √
metoclopramide (√) (√) (√) (√)
prochloor- (√) (√) (√) (√)
perazine
ergotamine CI CI CI CI
almotriptan OD OD OD OD
eletriptan OD OD OD (√)
frovatriptan OD OD OD OD
naratriptan ?(√) ?(√) ?(√) (√)
rizatriptan ?(√) ?(√) ?(√) (√)
sumatriptan ?(√) ?(√) ?(√) √
zolmitriptan OD OD OD (√)
CI: gecontraïndiceerd; OD: onvoldoende data; ?(√): onvoldoende data, waarschijn-
lijk veilig; (√):schade onwaarschijnlijk; √: geen bewijs voor schade
HOOFDPIJN/MIGRAINE 39
Tabel 2: Profylactische medicatie: gebruik tijdens zwanger-
schap en borstvoeding
Medicament 1ste 2de 3de borstvoeding
trimester trimester trimester
amitriptyline (√) (√) (√) (√)
aspirine, (√) (√) vermijden vermijden
lage dosis
atenolol vermijden vermijden vermijden (√)
gabapentine ?(√) ?(√) ?(√) OD
methysergide CI CI CI CI
metoprolol (√) (√) (√) √
pizotifen OD OD OD OD
propranolol (√) (√) (√) √
topiramaat OD (√) (√) OD
valproaat CI OD OD √
verapamil (√) (√) vermijden √
CI: gecontraïndiceerd; OD: onvoldoende data; ?(√): onvoldoende data, waarschijn-
lijk veilig; (√): schade onwaarschijnlijk; √: geen bewijs voor schade
Uitgebreidere informatie over de diagnostiek en therapie van
hoofdpijn en migraine is te lezen in Het Hoofd pijn/MigraineFormularium – 2e editie 2006 (ISBN 978 90 313 4676 9).
Tabel 3: Farmacokinetiek triptanen
Parameters
Orale biologische T1/2 (uren) Tmax (uren)
beschikbaarheid (%)
almotriptan 69 3,5 2-3
eletriptan 50 5 1,5-3
frovatriptan 24-30 25 3
naratriptan 63-74 5-6,3 2-3
rizatriptan 40 2 1
sumatriptan 14 2 2-2,5
zolmitriptan 40 3 2-4
Herpes zoster
Dr. M. van Wijhe
Acute herpes zoster
Pijn kan voorafgaan aan de huidverschijnselen van acute herpes
zoster. Door de ontsteking en zwelling is de pijn nociceptief van
aard.
In de acute fase kunnen de vesikels worden behandeld met zink -
oxidesmeersel. Later, als de vesikels ingedroogd en de korsten af -
gevallen zijn kunnen allodynie en hyperalgesie behandeld wor den
met capsaïcinecrème 0,075%, lidocaïne/prilocaïne (EM LA®), men-
tholcrème of plaatselijke koude.
Antivirale therapie is geïndiceerd bij alle patiënten ouder dan 55
jaar, bij lokalisatie rond het oog of oor, bij immuunsuppressie, en
als er sprake is van ernstige (prodromale) pijn. Inname moet bij
voorkeur beginnen binnen 3 dagen nadat de huidverschijnselen
zich geopenbaard hebben: valaciclovir 1000 mg 3dd of famciclo-
vir 500 mg 3dd gedurende 7 dagen.
Tegen de pijn kan naast de lokale therapie paracetamol 500-1000
mg 3dd, eventueel met tramadol 25-100 mg 3dd (of als combina-
tiepreparaat paracetamol 325 mg en tramadol 37,5 mg) gegeven
worden. Daarnaast eventueel: prednisolon 15-20 mg 3dd gedu-
rende 7 dagen, of een epidurale depotinjectie met corticosteroï-
den. Dit laatste kan de eerste maand aanvullende pijnverlichting
geven; het voorkomt het optreden van postherpetische neuralgie
echter niet.
Postherpetische pijn
Nadat de acute fase genezen is, kan de betrokken zenuw bescha-
digd zijn, waardoor er neuropathische pijn ontstaat.
Als er sprake is van een postherpetische neuralgie is amitripty -
line 25-75 mg 1dd voor de nacht het eerst aangewezen middel,
mits er geen cardiale contraïndicatie bestaat (ritmestoornissen).
Indien dit onvoldoende werkzaam blijkt na een maand proberen,
of als er sprake is van onacceptabele bijwerkingen, kan pre gabaline
75-300 mg 2dd gegeven worden; de dosering langzaam verhogen
om de kans op slaperigheid en andere bijwerkingen te verminde-
ren. Voor symptomatische behandeling van ernstige allodynie kan
plaatselijk gebruik gemaakt worden van een lidocaïne 5% pleister.
Deze heeft nauwelijks systemisch effect. Het is in het buitenland
reeds langer verkrijgbaar, naar verwachting binnenkort ook in
Nederland (nu alleen op artsenverklaring, Versatis®).
Alhoewel bewijzen ontbreken lijkt een optimale behandeling in
de acute fase de ernst van de symptomen in de chronische fase
gunstig te kunnen beïnvloeden.
Pijnbehandeling bij herpes zoster
geneesmiddel dosering
ACUTE FASE
virostatica
valaciclovir 3dd 1000 mg ged. 7 dgn
famciclovir 3dd 500 mg ged. 7 dgn
Lokaal
zinkoxide emulsie FNA enkele malen daags
EMLA® (= lidocaïne/ 4dd pleisters of tube
prilocaïne 5% crème) onder plastic/tegaderm
capsaïcine-crème 4dd; als huiderupties genezen
0,05-0,75% zijn!
Analgetica
paracetamol 3dd 500-1000 mg
tramadol1 3dd 25-100 mg of combinatie
paracetamol/tramadol
prednisolon 3dd 15-20 mg ged. 7 dgn
depot corticosteroïd in de epidurale ruimte
Bij hevige pijn sterke opioide analgetica!
POSTHERPETISCHE NEURALGIE
amitriptyline2 25-75 mg a.n.
gabapentine 3dd 300-900 mg
pregabaline 2dd 75-300 mg; zeer langzaam
dosering verhogen
1) Cave bijwerkingen bij ouderen2) Cave cardiale contra-indicaties, orthostatische hypotensie
HERPES ZOSTER 41
Artritis urica en septische artritis
Dr. Z. de Jong-Strakova
Artritis is over het algemeen een pijnlijke aandoening. Tot de
pijnlijkste vormen van artritis horen artritis urica (acute jicht) en
septische artritis. Reumatoïde artritis en overige ‘inflammatoire’
artritiden zoals artritis bij spondylartropathie, SLE of reactieve
artritis veroorzaken ook veel pijn maar de pijn is dan doorgaans
minder heftig.
Artritis urica
Symptomen en diagnostiek
Artritis urica (acute jicht) is een metabole aandoening en is het
gevolg van een neerslag van de urinezuurkristallen in het ge -
wricht. Artritis urica hoort daarom bij de groep van kristal syno -
vitiden.
In haar meest klassieke vorm presenteert artritis urica zich als
een acute monoartritis ter hoogte van het MTP-I-gewricht. Maar
ook andere gewrichten (tarsus, enkel, knie, pols, elleboog) kun-
nen worden aangedaan; dit wordt ook jicht genoemd. Overigens
kunnen zelfs meerdere gewrichten tegelijk of kort na elkaar ont-
stoken raken. Het gewricht toont dan alle klassieke tekenen van
een artritis (warmte, functiebeperking, hevige pijn). In tegenstel-
ling tot andere artritiden – behoudens septische artritis – is het
aangedane gewricht bij jicht fel rood.
Minder vaak komt de huisarts de zogenoemde chronische artritis
urica tegen. Deze vorm presenteert zich met name bij ouderen en
wel als een symmetrische polyartritis. De aangedane gewrichten
zijn dan zelden rood en zijn minder pijnlijk dan bij acute jicht.
Daar dit beeld veel lijkt op reumatoïde artritis (RA) wordt het
soms per abuis voor RA aangezien en, uiteraard zonder resul-
taat, als RA behandeld. Dit illustreert eens te meer het belang
van een (eenmalige) diagnostische punctie bij elke gewrichtsont-
steking.
Bij beide vormen van artritis urica kunnen stapelingen van uri-
nezuur voorkomen, zogenoemde tophi. Deze tophi kunnen door
hun ligging (tegen het gewricht aan) de gewrichten beschadigen.
Het oplossen van deze depots door middel van uricosurica of
xanthineoxidaseremmers is geïndiceerd.
Pijnbehandeling
Eerste keuze in de pijnbehandeling van jicht (acute en chroni-
sche) in de huisartsenpraktijk (NHG-standaard) is een NSAID.
Men start met een NSAID in de maximale dosering en ver -
mindert op geleide van de pijn. Begin bij voorkeur met ibupro-
fen (4 dd 600 mg en vervolg met 3 dd 400 mg) of diclofenac (100
mg ineens en vervolg met 3 dd 50 mg). Ter preventie van maag-
schade kan omeprazol 1 dd 20 mg worden voorgeschreven,
zeker bij een symptomatisch ulcus of maagcomplicaties in de
voorgeschiedenis, of bij patiënten ouder dan zeventig jaar
(Advies in Farmacotherapeutisch Kompas). Overweeg bij bezwaren
tegen meerdere medicamenten (NSAID en preventie van maag-
klachten) of bij onvoldoende reactie op de eerste keuze bijvoor-
beeld een COX-2-remmer, bijvoorbeeld etoricoxib 1dd 90 mg
(tenzij de patiënt bekend is met hart- en vaatziekten); zie voet-
noot b op pagina 45. De behandeling wordt over het algemeen
gestopt zodra de aanval over is (Cave: nierfunctiestoornissen).
NB: In de reumatologiepraktijk is colchicine vaak de eerste keu -
ze in de behandeling van een jichtaanval. De behandeling moet
wel zo snel mogelijk worden ingezet. Daar colchicine een leukocy-
tenmigratieremmer is, is die minder werkzaam als de ontsteking al
in volle gang is. Colchicine is geen pijnstiller en het pijnstillende
effect treedt op doordat de ontsteking geremd wordt. Het heeft
over het algemeen minder bijwerkingen dan een NSAID en kan
daarom ook bij patiënten met hart- en vaatziekten en patiënten
met een nierfunctiestoornis worden gebruikt. Startdosering van
colchicine is 1 mg, vervolgen met 2 tot 3 tabletten van 0,5 mg tot
de pijn verdwenen is of de patiënt maag-darmklachten krijgt
(diarree). De volgende dag 3 dd 0,5 mg en dan geleidelijk terug-
brengen tot 0. Geef de patiënt met recidiverende aanvallen van
jicht een recept voor colchicine mee en adviseer om bij een nieu-
we aanval tijdig met de tabletten te beginnen!
ARTRITIS URICA EN SEPTISCHE ARTRITIS 43
44 DR. Z. DE JONG-STRAKOVA
Overigens kan jicht ook behandeld worden met een intra-articu-
laire corticosteroïdeninjectie of prednison per os, maar het initia-
tief voor deze behandeling ligt meestal niet bij de huisarts.
Wanneer doorverwijzen?
Verwijs de patiënt naar de reumatoloog indien er twijfel is over
de diagnose (septische artritis?), voor een diagnostische punctie,
bij mannen jonger dan dertig jaar en vrouwen voor de menopau-
ze (onderliggend lijden, secundaire jicht?), bij een slechte reactie
op de ingestelde therapie of een gecompliceerde jicht (jicht met
vorming van tophi of jicht die ondanks de ingestelde therapie
vaak recidiveert).
Septische artritis
Diagnostiek (diagnostische punctie met grampreparaat en
kweek) en behandeling (intraveneuze antibiotica) van de septi-
sche artritis horen om deze redenen niet in de huisartsenpraktijk
thuis. Indien er een vermoeden bestaat op bacteriële artritis (cave
diabetes mellitus, gebruik van prednison en/of immunosuppres-
siva en/of biologicals zoals antiTNFa, een cytokine) is een snelle
doorverwijzing naar een ziekenhuis geïndiceerd. Septische artri-
tis kan ernstige gevolgen hebben voor het aangedane gewricht!
ARTRITIS URICA EN SEPTISCHE ARTRITIS 45
Pijnbehandeling bij jicht
geneesmiddel dosering
NSAID’sa
ibuprofen 600 mg 4dd, vervolgen met
400 mg 3dd
diclofenac 100 mg ineens, vervolgen met
50 mg 3dd
COX-2-remmer
etoricoxib 90 mg 1ddb
colchicine 1 mg, vervolgen met 2-3
tabletten van 0,5 mgc;
de volgende dag 0,5 mg 3dd
en terugbrengen tot 0
corticosteroïden (intra-articulaire injectie)d
prednison (per os)
a Ter preventie van maagschade, omeprazol 1 dd 20 mg.b Risico op met hypertensie samenhangende bijwerkingen; niet voor-
schrijven aan patiënten met hypertensie bij wie de bloeddruk aanhou-dend hoger is dan 140/90 mmHg en die niet afdoende onder controlezijn. Bij alle patiënten die starten met etoricoxib-behandeling, moet debloeddruk binnen twee weken na starten worden gecontroleerd enregelmatig daarna (aanvulling 1B tekst!).
c Tot de pijn verdwijnt of de patiënt maag-darmklachten (diarree) krijgt.d Initiatief voor deze behandeling ligt meestal niet bij de huisarts.
Tendinopathie
Dr. M. van Wijhe
Tendinopathe is pijn bij overbelasting van een pees(aan hech -
ting). Het probleem wordt enerzijds veroorzaakt door pijn en
functieverlies, anderzijds door een verkeerde ge woonte of acti-
viteit. Doorgaans betreft het aanhechtingen die zijn gaan opspe-
len bij een plotseling opvoeren van de be las ting door sport,
werk of vrijetijdsbesteding. Rust doet de pijn afnemen, bij
belasting neemt deze weer toe. Het onderliggende probleem
wordt ge vormd door de matige vascularisatie van de peesaan-
hechting, waardoor deze zich trager aanpast dan de bijbeho-
rende spier bij toegenomen gebruik. Palpatie en kenmerkende
pijnuitstraling bevestigen de diagnose.
Tendinopathie komt zowel acuut als chronisch voor. Meestal is
de uitlokkende activiteit (sport, werk of ongebruikelijke arbeid)
wel duidelijk. Bij lichamelijk onderzoek is de insertie pijnlijk bij
palpatie en de bijbehorende spiercontractie of -rekking roept
de pijn op. De veel gebruikte term ‘tendinitis’ is juist in die zin
dat er sprake is van activiteit van de ontstekingsmediatoren-
cascade (zie figuur 1) op lokaal niveau, met als gevolg perifere
sensitisatie (toegenomen respons op dezelfde prikkel), centrale
gewaarwording en doorgaans vermijdings - (antalgisch) gedrag.
Toch is het beter de term ‘ontsteking’ te vermijden, daar het
klinisch beloop van deze beelden er een is van de gevolgen
van overbelasting. Indrukwekkend kan de invalidering zijn ter-
wijl bij toepassing van de juiste behandeling, enige tijd rust voor
het betrokken lichaamsdeel en aanpassing van de belasting, de
klachten spontaan geheel kunnen verdwijnen.
Tendinopathie is een fraai voorbeeld van de nuttige waarschu-
wingsfunctie van het lichaam, en dient niet in termen van een
ziektemodel beschreven te worden. Veel voorkomende tendi-
nopathiebeelden zijn:
Tenniselleboog: de aanhechting van de m. extensor carpi radialis
aan de epicondylus lateralis van de elleboog, provocatie door
dorsiflexie van de pols.
Fosfolipiden
Fosfolipasetrauma +steroïden –paracetamol
Cyclogenase (COX 1,2)
Isomerase/synthetase
Arachidonzuur
Endopiroxiden
Prostaglandinen
Thromboxane
Prostacycline
NSAID’s
maagwand, nierglomeruli thrombocyten effecten
Figuur 1: Ontstekingscascade: neurotransmitters en aangrijpingspunt
medicamenten
TENDINOPATHIE 47
48 DR. M. VAN WIJHE
Het Syndroom van Quervain: m. extensor pollicis brevis en ab -
duc tor pollicis longus veroorzaken pijn ter hoogte van de taba-tière anatomique bij een vuist maken met de duim in de vuist.
De laterale condyl van de knie is pijnlijk bij trap of berg op lo -
pen bij tendinitis iliotibialis. De overbelaste tibiale aanhechting
van de patella pees wordt pijnlijk vooral bij springen.
Bijzondere vormen van tendinopathie komen voor bij de beoe-
fenaren van specifieke sporten en beroepen; balletdansers,
hardlopers, zwemmers, iedere activiteit waarbij een onderdeel
van het lichaam disproportioneel belast wordt.
Therapie
De behandeling bestaat uit rust, eventueel aangevuld met een
NSAID voor korte tijd en lokale fysiotherapeutische behan -
deling, met als doel de circulatie te verbeteren. In de acute fase
kunnen koude pakkingen of mentholcrème de ontstekingsver-
schijnselen verminderen. Later kan warmte de doorbloeding
bevorderen. Injectie met een corticosteroïd-depotpreparaat
wordt afgeraden vanwege het na delige effect op de kwaliteit
van het collageen in de pees. Bovendien geeft de evidence aan
dat er geen langere termijn effect aantoonbaar is van corticoste-
roïdinjecties. Als het beeld tot rust is gekomen, kan de patiënt
voorzichtig de functie van de betrokken pees opvoeren zodat
de gewenste prestaties geleverd kunnen worden zonder pijn-
klacht.
Oncologische wondzorg
M. Löwik, MANP
Oncologische ulcera zijn huiddefecten ontstaan door een
tumorproces. Een oncologisch ulcus vertoont geen neiging tot
genezing en kan ontstaan door:
– een tumor primair uitgaande van de huid of oppervlakkige
slijmvliezen, bijv. een melanoom of cutaan lymfoom;
– een onder de huid gelegen tumor, bijv. een mammacarci-
noom of hoofd/halstumor;
– metastasen in de huid, bijv. van het mammacarcinoom of
een melanoom.
Het doel van de wondzorg c.q. behandeling is het bieden van
comfort en algemeen welbevinden aan de patiënt en zijn
naasten en indien mogelijk genezing van het ulcus.
De mogelijkheden tot behandeling van een ulcus wordt in ster-
ke mate bepaald door de gevoeligheid van het ulcus voor
tumorgerichte therapie. Door het vaak palliatieve karakter van
de behandeling zal de behandeling meestal zoveel mogelijk in
de eigen omgeving van de patiënt plaatshebben. De behande-
ling van het oncologisch ulcus is daarom bij uitstek multidisci-
plinair en transmuraal, waarbij een goede afstemming tussen
medische en verpleegkundige zorg essentieel is.
De WCS (Woundcare Consultant Society)-classificatie ‘zwart
geel rood’ is niet zonder meer van toepassing op oncologische
ulcera. Deze indeling is te gebruiken bij de analyse van het
ulcus, echter niet bij de behandeling
Bij een ‘zwarte’ wond die niet is ontstaan door een maligniteit
wordt een necrotomie verricht. Dit is echter bij een oncologisch
ulcus ten zeerste af te raden in verband met de kans op bloe-
ding. Bij een wond met de classificatie ‘geel’ is een schone wond
het streven. De veelal slechte doorbloeding van het ulcus geeft
een matige inwerking van de wondverzorgingsproducten en
daardoor minder resultaat. Het rode weefsel bij een oncolo-
gisch ulcus is bijna altijd tumorweefsel en duidt niet op gene-
zing, in tegenstelling tot het rode granulatieweefsel in wonden
die niet door een maligniteit veroorzaakt zijn.
Behandeling
De behandeling van oncologische ulcera zal door gebrek aan
tumorgerichte therapie vaak bestaan uit symptoombehandeling.
Geur
De groei van een tumor verstoort de bloedvoorziening met als
gevolg weefselversterf door het dichtdrukken van de haarvaten.
In een vochtig milieu is weefselversterf een uitstekende voe-
dingsbodem voor anaerobe bacteriën. Om het geurprobleem te
bestrijden moet men allereerst de bacteriële infectie wegnemen.
Anaerobe bacteriën zijn gevoelig voor metronidazol. Vooral
lokale toepassing van metronidazol 1% toegevoegd aan carbo-
meer watergel of een kant-en-klare gel in de vorm van Rozex®
is bij oncologische ulcera effectief. De gel in een dunne laag
direct op de wond aanbrengen en afdekken met een verband.
Spoelen met een metronidazol-infuusvloeistof 5 mg/ml bij
tumorlokalisaties in rectum of vagina kan effectief zijn.
Als aanvulling op de antibacteriële therapie kan een koolstof-
bevattend verband gebruikt worden.
Bloeding
Oncologische ulcera bloeden snel door het beschadigende
effect van de tumor op de bloedvaten: door ingroei wordt de
wand van het bloedvat aangetast en verdwijnt de mogelijkheid
tot vasoconstrictie. Een bloeding kan ook ontstaan door ver-
wijdering van verband dat verkleefd is met het ulcus of ver-
bandmateriaal dat stug en niet goed gefixeerd is. Behandeling
van een oncologisch ulcus is meestal palliatief: daarom is men
geneigd het bloedverlies voor lief te nemen. Radiotherapie of
embolisatie kan echter een effectieve behandeling zijn voor een
snel bloedend oncologisch ulcus.
Exsudaat
Oncologische ulcera kunnen veel exsudaat produceren. Een
goede productkeuze is voor het comfort van de patiënt van
belang. Bij een rode wond met veel exsudaat kan gekozen wor-
den voor een hydrofiber- en/of schuimverband. Bij een gele
wond is een alginaat het meest geschikt vanwege het reinigen-
50 M. LÖWIK, MANP
ONCOLOGISCHE WONDZORG 51
de effect. Bij overmatig exsudaat is het belangrijk om macera-
tie en irritatie van de wondranden te voorkomen. Zinkoxide is
gecontra-indiceerd omdat het afgepoetst moet worden. Dat is
pijnlijk voor de patiënt en bovendien kan beschadiging van de
toch al gevoelige huid ontstaan.
Pijn
Voor een adequate pijnbestrijding is belangrijk de oorzaak van
de pijn te kennen.
Wanneer het een klein wondgebied betreft kan gekozen wor-
den voor het lokaal aanbrengen van lidocaïnegel. Lokale toe-
diening van morfine in de vorm van een gel of rechtstreeks in
de wond gedruppeld kan ook een effectieve vorm van pijnbe-
strijding zijn bij oncologische ulcera.
De verzorging van het ulcus kan in een aantal gevallen het
pijnprobleem oplossen:
– zorg voor een vochtig wondmilieu bijvoorbeeld met een
watergel waaraan lidocaïne of morfine is toegevoegd; uit-
droging van het wondbed kan de pijn veroorzaken;
– voorkom verkleving van verbandmateriaal aan het ulcus en
daarmee een pijnlijke verwijdering;
– voorkom verschuiving van het verbandmateriaal;
– plak geen pleister in het gebied met huidmetastasen of waar
eerder bestraling heeft plaatsgevonden, maar fixeer het ver-
band bijvoorbeeld met een buisverband. Het verwijderen
van pleisters veroorzaakt pijn en er is een groot risico dat de
huid stukgaat. Let wel: een huiddefect in dat gebied geneest
niet meer.
Jeuk
Wanneer jeuk optreedt bij een oncologisch ulcus is dit bijna
altijd het gevolg van de druk die het ulcus op de omringende
huid uitoefent. De reactie op jeuk is veelal krabben, maar
onrust en slapeloosheid komen ook voor. Bij oncologische
ulcera blijft de jeuk meestal beperkt tot de intacte huid rondom
het ulcus.
In het algemeen geldt dat een droge huid de jeuk zal verer -
geren.
52 M. LÖWIK, MANP
Lokale interventies:
– bestrijd de droogheid van de huid met een vette zalf, bij-
voorbeeld cremor lanette/vaseline;
– kies bij lichte jeuk voor levomenthol 1-2 % carbomeerwater-
gel;
– breng de zalf drie of vier keer per dag aan, hoewel de fre-
quentie kan verschillen op geleide van de klachten.
Ga na of de jeuk niet veroorzaakt wordt door een allergie voor
geneesmiddelen of verbandmateriaal.
Consultatie
Zoals in de inleiding gezegd moet de behandeling van een
oncologisch ulcus plaatsvinden in een multidisciplinaire trans-
murale setting. In alle IKC (Integraal Kanker Centrum)-regio’s
zijn palliatieve teams actief die geconsulteerd kunnen worden
bij vragen en problemen.
Oncologische pijn
Dr. A.P.E. Vielvoye-Kerkmeer, dr. M.J.G. Simon
Kanker is een progressieve aandoening en de situatie van de
patiënt kan in korte tijd veranderen. Echter, ook na behandelin-
gen, dus als de patiënt ‘genezen’ is, kunnen pijnklachten blijven
bestaan, zoals zenuwletsel of perifere neuropathieën.
De behandeling van pijn als gevolg van een maligne aandoening
maakt deel uit van de totale palliatieve zorg voor de patiënt.
Andere symptomen, zoals obstipatie, misselijkheid en dyspnoe,
naast de psychische, sociale en geestelijke problemen, zijn min-
stens zo belangrijk. Angst, onzekerheid over het verdere beloop,
depressie, gevoelens van hulpeloosheid en eenzaamheid, en
angst voor het achterlaten van gezinsleden kunnen allesover-
heersend zijn. Als het door die factoren niet lukt om pijn te ver-
minderen, zullen woede en frustratie, zowel bij de patiënt, de
familie als bij de behandelend arts, het resultaat zijn. Communi-
catie over deze aspecten vormt de basis van de behandeling.
De pijn
Wanneer een patiënt de diagnose kanker krijgt te horen, gaat dit
gepaard met gevoelens van onzekerheid en angst. Een van de
meest gevreesde symptomen is pijn. Naast andere klachten en
symptomen vormt pijn nog steeds een groot probleem in de zorg
voor oncologische patiënten. De prevalentie van pijn bij kanker
is hoog. Een recente systematische review over de prevalentie
van pijn bij kanker in de afgelopen veertig jaar laat zien dat 33%
van de patiënten die een curatieve behandeling hebben onder-
gaan tot 64% van de patiënten met een terminale, uitgebreide
en/of gemetastaseerde ziekte pijn heeft. Een derde van deze pa -
tiën ten geeft matige tot ernstige pijn aan. In een groot Neder-
lands onderzoek onder 1429 kankerpatiënten was de totale pre-
valentie van pijn respectievelijk matige tot ernstige pijn 57% res-
pectievelijk 43% voor patiënten onder curatieve behandeling,
56% respectievelijk 43% voor patiënten onder palliatieve anti-
kankerbehandeling en 75% respectievelijk 70% voor palliatieve
patiënten die niet langer een behandeling ondergingen. Daar-
naast was in 42% van de patiënten de analgetische behandeling
inadequaat. Deze gegevens hebben mede geleid tot het tot stand
komen van de landelijke en multidisciplinaire richtlijn ‘Pijn bij
kanker’ in het begin van 2008 (www.cbo.nl/product/richtlijnen),
waarin aanbevelingen staan ten aanzien van de diagnostiek en
behandeling van pijn bij kanker.
Bij veel vormen van kanker komt pijn voor gedurende de gehele
ziekteperiode, vooral bij oesofaguscarcinoom en ossale metastasen.
Bij andere tumoren, bijvoorbeeld in de longen, maligne lymfomen
en wekedelentumoren, is er pas sprake van pijn in een later sta -
dium. In de loop van het ziekteproces kan de pijn fors toe nemen
door aantasting van andere structuren, zoals een zenuw(plexus),
viscera, enzovoort.
Om pijn(ervaring) te begrijpen, wordt onderscheid gemaakt tusse n
nociceptieve pijn, die wordt veroorzaakt door weef sel bescha diging
(bijvoorbeeld door tumorinfiltratie van weke delen) en neuropathi-
sche pijn als gevolg van beschadiging van het perifere of centrale
zenuwstelsel (door ingroei of compressie). Een derde vorm van
pijn is de viscerale pijn.
In 70% van de gevallen waarin pijn bij een maligne aandoening
wordt aangegeven, is deze direct het gevolg van de tumor zelf:
ingroei in viscera, zenuwweefsel of skelet.
In 30% van de gevallen is de therapie de oorzaak van de pijn, dus
operaties (fantoompijn), bestraling (beschadiging of bindweefsel-
vorming) of chemotherapie (de sluipend ontstane polyneuropathie
door vincristine en cisplatine), of wordt deze veroorzaakt door
andere aandoeningen (comorbiditeit), die al of niet indirect met
de lichamelijke situatie te maken hebben: herpes zoster en ande-
re infecties. Dus ook na ‘geslaagde’ behandelingen van de tumor
komen pijnklachten voor. Regelmatig (22%!) komen klachten voor
die niet in relatie staan met de maligne aandoening, zoals een her-
nia nuclei pulposi.
54 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER, DR. M.J.G. SIMON
ONCOLOGISCHE PIJN 55
Doorbraakpijn als begrip
Doorbraakpijn wordt gedefinieerd als ‘een tijdelijke exacerbatie van
pijn optredend in patiënten waarbij de persisterende basispijn sta-
biel en onder controle is’. Bij een en dezelfde patiënt kan dus acute,
tijdelijk toegenomen pijn bestaan, naast chronische, aanhoudende,
stabiele pijn. Doorbraakpijn is gerelateerd aan specifieke momen-
ten of handelingen (incidentele pijn, procedure-gerelateerde pijn),
of kan spontaan optreden (spontane pijn). De ‘ein de-van-dosis-
pijn’, dus gerelateerd aan de doseringsfrequentie van een analge-
ticum, is geen ‘doorbraakpijn’ in de zin van de definitie. De
anamnese omvat vragen naar het verband tussen het optreden
van de pijn en de inname van de analgetica, bewegen, bezoeken
aan ziekenhuis, enzovoort, en tevens vragen naar mogelijke andere
(soorten) pijn die gerelateerd zou kunnen zijn aan tumorprogressie
of niet-kankergebonden soorten pijn. Zie ook het hoofdstuk
‘Procedure-gerelateerde pijn’.
De behandeling van pijn
In dit formularium wordt voorbijgegaan aan de behandeling van
de ziekte zelf, en ook aan de reductie van de tumor, zoals door
ra diotherapie, chemotherapie en chirurgie (zie de richtlijn ‘Pijn
bij kanker’).
De diverse soorten behandelingen kunnen tot zes verschillende
groepen worden herleid:
– wijzigen van de pathologische processen, met behulp van bij-
voorbeeld een chirurgische ingreep, chemotherapie of radio -
the rapie;
– moduleren van de pijntransmissie:
• medicatie: analgetica, de zogenoemde ‘adjuvantia’; zo nodig
kunnen antibiotica een rol spelen, maar ook corticoste -
roïden, zoals bij wervelmetastasen en hersenmetastasen, om
de druk op het omringende weefsel te verminderen;
• stimulatietechnieken, zoals transcutane elektrische zenuw-
stimulatie (TENS), acupunctuur, contrastimulatie door wrij-
ven, enzovoort.
– onderbreking van pijngeleidende systemen: lokale anesthetica,
neurolytica, thermolaesies (de zogenoemde blokkadetechnie-
ken);
– psychologische benaderingen: cognitieve gedragstherapie, maar
eveneens hypnose en ontspanningstechnieken;
– aanpassen c.q. wijzigen van de dagelijkse activiteiten, eventu-
eel begeleid door een ergotherapeut;
– immobiliseren met behulp van rust, orthesen en andere me -
tho den.
Een combinatie van de genoemde behandelingen is uiteraard
mogelijk.
Radiotherapie is een effectieve behandeling van pijn gebleken in
circa 80% van de gevallen. Het resultaat van een radiotherapeuti-
sche behandeling hoeft niet meteen na de bestralingsserie op te
treden; het kan nog vier tot zes weken nadien worden verwacht.
Dit betekent dat pijnstillende medicatie NIET gestaakt moet wor-
den bij aanvang van de therapie; de pijn kan door celdestructie in
eerste instantie zelfs toenemen!
Een vermindering van ossale pijn klachten kan bij geselecteerde
pa tiëntengroepen, zoals het gemetastaseerde mamma- en pros -
taatcarcinoom en de ziekte van Kahler, bereikt worden door het
gebruik van bisfosfonaten.
Chirurgische ingrepen kunnen leiden tot verbetering of verdwij-
nen van pijnklachten. Voorbeelden hiervan zijn: wervelchirurgie
bij pathologische wervelfracturen, resectie van de tumor of een
ge deelte hiervan en osteosynthese bij pathologische fracturen van
de lange pijpbeenderen.
RF (radiofrequentie)-ablatie wordt toegepast bij solitaire meta-
stasen in bijvoorbeeld een rib, de lever, enz.
Chemotherapie kan overwogen worden bij tumoren die gevoelig
zijn voor chemotherapie, zoals maligne lymfomen, ovariumcarci-
nomen en kiemceltumoren.
In het kort
Symptomatisch kan pijn behandeld worden met:
– medicatie;
– een invasieve behandeling, zoals een coeliacusblokkade bij een
bovenbuikstumor of een percutane chordotomie bij in groei in
56 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER, DR. M.J.G. SIMON
ONCOLOGISCHE PIJN 57
een plexus; voor overleg over indicaties en moment van uitvoe-
ren in het ziekteproces kan met een anesthesioloog uit de regio
worden overlegd; overweeg echter eveneens de eerder ge -
noemde mogelijkheden van radiotherapie en chirurgie;
– verschillende andere methoden zoals TENS, fysiotherapie, er -
go therapie, verpleegkundige interventies zoals ontspannings-
oefeningen, goede wond- en mondverzorging en dergelijke.
Voor een bespreking van de verschillende behandelmogelijk he -
den wordt ook naar de desbetreffende hoofdstukken verwezen.
Hoewel momenteel diverse andere methoden van pijnbestrijding
voorhanden zijn, is de medicamenteuze behandeling van pijn die
optreedt bij een maligne aandoening toch de belangrijkste metho-
de gebleken. Er is meestal geen opname in een ziekenhuis nodig
en de patiënt kan vaak beter zijn of haar autonomie behouden.
Medicatie in de thuissituatie is gemakkelijk te verwezenlijken en
kan eenvoudig door huisarts en patiënt worden aangepast. Uit
onderzoek blijkt dat medicamenteuze pijnbehandeling voor 90%
van de patiënten voldoende is. Een deel van de overige patiënten
komt in aanmerking voor andere technieken zoals spinale anal-
gesie, plexusblokkade en dergelijke.
De orale en transdermale toedieningsweg hebben de voorkeur
(zie hoofdstuk ‘Medicatietoedieningswegen’). Medicatie dient al -
tijd op vaste tijden gegeven te worden op grond van de pijnanam -
nese. Het doseerinterval is afhankelijk van de farmacokinetische
eigenschappen c.q. de halfwaardetijd van het geneesmiddel. Voor
chronische pijn is een onderhoudsdosering van een analgeticum
onvermijdelijk. Het ‘zo nodig’ voorschrijven is belangrijk als het
gaat om piekpijnen (doorbraakpijn) bij bijvoorbeeld (wond)ver -
zorging. Bij de behandeling van langer durende pijn leidt het uit-
sluitend ‘zo nodig’ doseren bijna altijd tot pijnlijke perioden
omdat de volgende dosering te laat wordt ingenomen en geen
rekening wordt gehouden met de tijd die nodig is om effect te be -
werkstelligen. Dit betekent dat dan vaak in totaal hogere dagdo-
ses noodzakelijk zijn, meestal met bijwerkingen en onvoldoende
effect.
Valkuilen in de bestrijding van oncologische pijn
Vaak blijkt pijn niet het grootste probleem te zijn bij de patiënt
met een maligne aandoening, maar heeft de patiënt veel meer
zorgen omtrent braken, spierpijn, transpireren, vermoeidheid,
slaapstoornissen, rusteloosheid, stemmingswisselingen en angst
voor de dood. Andere problemen die veel oncomfortabele situa-
ties veroorzaken zijn: urineretentie, coprostase, hik, en voor de
omgeving het reutelen, waarvan de patiënt zelf niet altijd last
hoeft te hebben. Onrust wordt soms door de naasten als pijn
gezien, terwijl hypoxie (cardiaal en/of pulmonaal) en cerebrale
metastasen deze onrust kunnen veroorzaken. Een verhoging van
de dosering opioïden geeft dan eerder een toename van de pro-
blemen. Haloperidol kan overwogen worden bij onrust. Bedenk
dat onrust een teken van delier kan zijn, naast de andere prodro-
men zoals desoriëntatie, angstige stemming, rusteloosheid, slape-
loosheid, nachtmerries/agitatie, verhoogde gevoeligheid voor
licht en geluid, moeite met begrijpen van wat er gebeurt en wordt
gezegd.
Zo langzamerhand is duidelijk geworden dat te lang wachten
met een sterker middel uit angst voor de bijwerkingen of een mo -
gelijke afhankelijkheid volstrekt zinloos is en adequate pijnstil-
ling uitputting van de patiënt voorkomt.
De volgende vragen kunnen helpen:
– Wat was het doel van de behandeling? Uitsluitend verminde-
ring van pijn, of mogelijk compleet herstel van fysieke en soci-
ale func ties (verwachtingen)?
– Was de keuze van de behandeling juist?
– Neemt de patiënt de geadviseerde/voorgeschreven middelen
wel in of is er angst voor de bijwerkingen?
– Waren de keuze van het middel en de dosering wel voldoen-
de?
– Was de toedieningsroute wel goed, vond er geen opname in
de circulatie plaats?
– Spelen andere factoren soms een rol bij het persisteren van de
pijn?
Openheid tussen alle betrokkenen kan helpen om daarna juiste
keuzes te maken.
58 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER, DR. M.J.G. SIMON
Korte samenvatting van de behandeling van pijnbij oncologische aandoeningen
1 Is de oorzaak van de pijn bekend en welke soort pijn betreft het
(nocigeen, neuropathisch)? Evalueer bij elk bezoek opnieuw de
pijn en het effect van de behandeling. Dit kan met behulp van
een numeric rating scale (0-10) of visual analogue scale (zie hoofd-
stuk ‘Pijnmeetmethoden’).
2 Analgetica volgens de WHO-ladder:
a. Stap I: paracetamol, eventueel met een NSAID;
b. Stap II: ‘zwakke’ opioïde analgetica zoals codeïne en trama-
dol. Bij patiënten met een maligne aandoening wordt deze
stap meestal overgeslagen vanwege verlies van kostbare tijd
in een poging de pijn te bestrijden! (richtlijn `Diagnostiek en
behandeling van pijn bij patiënten met kanker’). Codeïne
dient voor de behandeling van oncologische pijn als obsoleet
te worden beschouwd. Tramadol heeft eveneens een sero -
tonine- en noradrenaline-heropname-remmend effect, waar -
door de werking sterker is dan op grond van de binding aan
de opioïd-receptor kan worden verwacht, en is in een dose-
ring van 100 tot 400 mg ook geschikt bij neuropathische pijn.
Bij een niet-te-snelle doseringsverhoging zijn bijwerkingen
te voorkomen.
Indien een snelle toename van pijn wordt verwacht, zoals bij
sommige vormen van oncologische pijn, is het verstandig
stap II over te slaan in verband met het bestaan van een
zogenoemd ‘plafond-effect’, dus maximale dosering;
c. Stap III: een ‘sterk’ opioïd toevoegen
• Kortwerkende (IR= immediate release) preparaten wor-
den gebruikt voor de behandeling van acute pijn, vaak
voor het ‘instellen naar een gewenste adaequate dosering’
en bij ‘doorbraakpijn’ (zie eerder). Slow-release (SR) pre-
paraten worden gebruikt bij langerdurende pijn vanwege
een relatief stabiele bloedspiegel.
• In alfabetische volgorde zijn op dit moment in Nederland
be schikbaar (zie hoofdstuk ‘Analgetica’ voor keuzes en bij -
ONCOLOGISCHE PIJN 59
60 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER, DR. M.J.G. SIMON
werkingen): buprenorfine, fentanyl, hydromorfon, metha-
don, morfine en oxycodon. Pethidine wordt voor de be -
handeling van langerdurende pijn niet toegepast, omdat
het middel slechts twee tot drie uur werkt. De metaboliet
norpethidine veroorzaakt convulsies.
Om tijdens opioïde medicatie een motorrijtuig te mogen
besturen dient de patiënt minstens twee weken een stabiele
dosering van een opioïd te gebruiken. Dit is niet toegestaan
tijdens het ‘intitreren’ naar een juiste dosering en gedurende
de eerste twee weken van gebruik.
d Stap IV: sterke opioïde analgetica toedienen met behulp van
een pompje, subcutaan, intraveneus en spinaal (meestal in -
tra thecaal); zie ook hoofdstuk over toedieningswegen.
3 Behandel bijwerkingen zoals obstipatie, misselijkheid, enzo-
voort. Zie ook Het Palliatief Formularium.
4 Overweeg adjuvantia bij een neuropathische component van
de pijn: antidepressiva, anti-epileptica, overige (zie hoofdstuk
‘Adjuvantia’).
5 Overweeg andere opties, zoals radiotherapie, enzovoort.
Bronnen:
– www.cbo.nl/product/richtlijnen
– Richtlijn Diagnostiek en behandeling van pijn bij patiënten met kan-ker, CBO.
Neuropathische pijn
Dr. M. van Wijhe
Symptomen en oorzaken
Neuropathische pijn is ‘een beschrijvende naam voor een
klacht over pijn die verondersteld wordt te zijn veroorzaakt
door druk op een zenuw of beschadiging daarvan, of een
beschadiging in het centrale zenuwstelsel’. De primaire laesie
is dus gelegen in het perifere of centrale zenuwstelsel.
De arts denkt aan de mogelijkheid van neuropathische pijn bij
symptomen die anders zijn dan bij ‘gewone’ (nociceptieve) pijn.
De pijnklachten bestaan al langer, de pijn is steeds aan wezig en
is door de patiënt vaak moeilijk te beschrijven. Eventueel voor-
geschreven analgetica hebben niet het gewenste effect gehad.
Soms is er sprake van een schietende pijn, die als zeer onaange-
naam geduid wordt, vaak door de onvoor spel baarheid. Bij ver-
der doorvragen blijkt nogal eens dat er behalve van spontane
pijn ook sprake is van een gestoorde sensibiliteit in het aangeda-
ne gebied: er is overgevoeligheid voor aanraking, druk en warm-
te of koude (hyperalgesie). Prikkels die normaal gesproken niet
pijnlijk zijn, worden wel als (extreem) pijnlijk ervaren (allody-
nie). Bij nog verder doorvragen geeft de patiënt aan dat de pijn
veel gevolgen heeft voor het geestelijk en sociaal functioneren.
Duidelijk is dat het een ernstige klacht betreft.
Als er sprake is van bekende schade aan het zenuwstelsel –
herpes zoster, diabetes mellitus, typische aangezichtspijn, cere-
brovasculair accident of perifeer zenuwletsel – zal de relatie
tussen de klachten en de veroorzakende aandoening duidelijk
zijn. Dit hoeft echter niet het geval te zijn: bij het complex
regionaal pijnsyndroom type 1 (CRPS 1, voorheen reflex-
dystrofie geheten) kan de aanleiding onbeduidend zijn. Een
gering perifeer zenuwletsel, dat alleen met gedetailleerd licha-
melijk on derzoek te objectiveren valt, is de patiënt zelf vaak
niet als zodanig opgevallen. Verschillende behandelingen
(operaties, radiotherapie, chemotherapie) kunnen tot beschadi-
ging van perifeer of centraal zenuwweefsel leiden. Als gevolg
62 DR. M. VAN WIJHE
van sensitisatie kan het pijnlijke gebied zich naar distaal uit-
breiden. Onduidelijk is waarom bij sommige patiënten een
gering letsel tot ernstige klachten leidt, terwijl bij andere een
veel omvangrijker letsel nauwelijks pijnklachten veroorzaakt.
Voor patiënten is het moeilijk klachten te verdragen waarvoor
de arts geen goede verklaring heeft. Veel patiënten met neuro-
pathische pijn geven te kennen dat zij het gevoel hebben niet
serieus genomen te worden; dat wordt enerzijds veroorzaakt
door een late diagnosestelling en anderzijds door de beperkte
therapeutische mogelijkheden. Het verdient aanbeveling hier
rekening mee te houden.
Therapie
De behandeling van neuropathische pijn is moeilijk. De beste
middelen hebben bij slechts een aantal van de patiënten vol-
doende effect. Van genezen is al helemaal geen sprake. Neu ro -
pathische pijn moet dus gezien worden als een chronische
ziekte, waarvoor verlichting van de symptomen het beste is
wat de geneeskunde te bieden heeft.
Behandeling kan bestaan uit geneesmiddelen oraal of lokaal en
soms fysische methoden zoals transcutane elektrische zenuw-
stimulatie (TENS) of acupunctuur. Psychosociale bijkomende
oorzaken en gevolgen dienen passende aandacht te krijgen.
Geneesmiddelen waarvan vaststaat dat ze effectief zijn, zijn
tricyclische antidepressiva, anti-epileptica en lokale middelen
zoals capsaïcine en lidocaïne.
Amitriptyline is een effectief middel met NNT 2,3 (1 op de 2,3
patiënten ervaart 50% pijnreductie), maar wordt door velen met
moeite verdragen. De problemen beginnen er al mee dat de
behandelaar zeer duidelijk moet uitleggen dat het bedoeld is
tegen pijn, en niet, zoals de bijsluiter uitvoerig vermeldt, tegen
depressie. Patiënten met glaucoom of prostaathypertrofie kun-
nen acuut in problemen komen; zij dienen het níet te krijgen.
Ritmestoornissen en onvoldoende gecontroleerde angina pectoris
zijn ook redenen om de voorkeur te geven aan een ander middel.
Zelfs bij geleidelijk opvoeren van de dosis, te beginnen met 10
of 25 mg voor de nacht en per een tot twee weken stapsgewijs
NEUROPATHISCHE PIJN 63
te verhogen tot maximaal 75 mg, hebben veel patiënten last
van sedatie in de ochtenduren. Dit gaat voorbij; bij ernstige
pijnklachten dient de behandelaar de patiënt te motiveren zich
door deze periode heen te werken. Voor velen is de verbeterde
kwaliteit van de nachtrust echter juist een voordeel. Pas na
vier weken kan de balans opgemaakt worden. Andere hinder-
lijke bijwerkingen kunnen zijn: droge slijmvliezen, obstipatie,
accommodatiestoornis, orthostatische hypotensie, gewichts -
toename en verstoord seksueel functioneren. Allemaal redenen
voor patiënten om af te zien van verdere behandeling met ami-
triptyline. Soms valt dan een ander tricyclisch antidepressi-
vum (nortriptyline of imipramine) te proberen.
Carbamazepine is ongeveer even effectief als de tricyclische
antidepressiva, vooral als de pijn een schietend karakter heeft.
De begindosering is 100 mg 2-3 dd, geleidelijk te verhogen tot
maximaal 400 mg 3 dd. Het is een middel met een geringe thera-
peutische breedte, met belangrijke interacties met veel andere
middelen. Voorzichtigheid is dus geboden. Bijwerkingen zijn
sedatie, duizeligheid, dubbelzien, misselijkheid en fotosensiti-
viteit van de huid. Leukopenie, trombocytopenie en gestoorde
leverfunctie komen voor; daar dient op gecontroleerd te worden.
Gabapentine (NNT 2,6) wordt de laatste jaren veel voorge-
schreven voor neuropathische pijn, alhoewel het als anti-epi-
lepticum geregistreerd is. Het wordt beter verdragen dan de
eerder genoemde middelen. Ook hier is voorbijgaande sedatie
het meest voorkomende ongewenste effect. Verder hebben
sommige patiën ten last van duizeligheid, vermoeidheid en
ataxie. Geleidelijke dosisverhoging is de beste manier om pro-
blemen te omzeilen. Het lijkt even effectief als amitriptyline,
terwijl vooral ouderen het beter verdragen. De begindosering
is 300 mg 3 dd, op te hogen tot maximaal 1200 mg 3 dd.
Pregabaline (NNT 2,6) is geregistreerd voor de behandeling
van perifere neuropathische pijn, zoals ten gevolge van post-
herpetische neuralgie en diabetische polyneuropathie. De wer-
king en bijwer kingen lijken op die van gabapentine. De
dosering is 75-300 mg 2 dd, langzaam te verhogen, om de kans
op slaperigheid en andere bijwerkingen te verminderen.
64 DR. M. VAN WIJHE
Duloxetine wordt toegepast bij de behandeling van diabe -
tische polyneuropathie. De dosering is 60-120 mg per dag; er
moet nog ervaring mee opgedaan worden.
Opioïde analgetica zijn op zichzelf niet effectief voor de be -
handeling van neuropathische pijn. Bij zeer ernstige pijnklach-
ten met grote gevolgen voor het functioneren van de patiënt
wordt wel een synergistisch effect verwacht van morfine, oxy -
codon, fentanyl, buprenorfine of tramadol met gabapentine.
Metha don heeft eveneens een plaats bij de behandeling van de
neuropathische component van pijn bij kanker. Voor nadere bij-
zonderheden wordt verwezen naar het hoofdstuk over analgeti-
ca.
Capsaïcinecrème 0,025%-0,075% (0,25-0,75 mg/g) veroorzaakt
een warm branderig gevoel in het aangedane en behandelde
gebied, dat na twee weken afneemt. Het is even effectief geble-
ken als amitriptyline bij neuropathische pijn ten gevolge van
diabetische polyneuropathie, en als er hyperalgesie is op basis
van gesensitiseerde huidnociceptoren. De effectiviteit (50%
pijnreductie) is NNT 3,2 bij postherpetische neuropathie. Een
voordeel is dat het geen systemische bijwerkingen heeft. In
verband met de aanvankelijke branderigheid kan het eerst in
zwakkere sterkte voorgeschreven worden. Als de hyperalgesie
berust op centrale sensitisatie, zoals bij postherpetische neural-
gie, kan lidocaïne lokaal toegediend (2-5% crème, of lido caïne/
prilocaïne EMLA®) effectief zijn; houdt rekening met de maxi-
male dosering in verband met bijwerkingen. Het aanbrengen
kan het best met een wegwerphandschoen geschieden; ook
moet contact met de slijmvliezen vermeden worden.
Transcutane elektrische zenuwstimulatie (TENS) is een sim pe le
behandelwijze die veelal via de fysiotherapeut voor geschreven
kan worden. Het werkingsprincipe berust op modulatie van de
sensorische input, zodat de patiënt minder pijn ervaart. Het te
behandelen gebied dient niet te uitgebreid te zijn. Kennis van
de dermatomale-sensorische anatomie verhoogt de kans op
succes. Vanwege het ontbreken van centrale bijwerkingen is
het geschikt om te proberen bij patiënten die geneesmiddelen
slecht verdragen.
NEUROPATHISCHE PIJN 65
Psychologische behandeling Als neuropathische pijn ernstige
psychosociale gevolgen heeft dienen die zo nodig door des-
kundigen onderzocht en medebehandeld te worden.
Concluderend: de behandeling van neuropathische pijn vereist
een goede patiënt-artsrelatie en een geduldig gezamenlijk zoe-
ken naar het best haalbare effect.
Geneesmiddelen bij neuropathische pijn
geneesmiddelen dosering
amitriptyline 10 of 25 mg an, stapsgewijs
verhogen per 1-2 weken tot max. 75 mga
carbamazepine 100 mg 2-3dd, geleidelijk verhogen tot
max. 400 mg 3dd
gabapentine 300 mg 3dd, verhogen tot max. 1200 mg 3dd
pregabaline 75-300 mg 2ddb
duloxetine 60 mg 1-2dd
tramadol 3-4 dd 50-100 mg (IR-tablet);
2dd 100-200 mg of 200-300 mg/dag (SR);
bij ouderen: 3dd 25 mg(druppels:
2,5 mg/druppel of ½ tablet tramadol 50 mg)
oxycodon 2dd 5 mg bij opioïdnaïeve patiënten, anders
2dd 10 mg
morfine 2dd 30 mg (SR-preparaat);
bij ouderen 2dd 10 mg
fentanyl TTS 12 μg/uur, eventueel 25 μg/uur pleister
buprenorfine 2-3dd 0,2 mg s.l.; na verhoging van de dosis
kan worden overgegaan naar de
buprenorfineTDS 35 mg/uur pleister
methadon 3dd 5-10 mg, soms 4dd voor 2 dgn
capsaïcinecrème 0,025%-0,075% (0,25-0,75 mg/g)
lidocaïnecrème 2-5% of lidocaïne/prilocaïne EMLA®
a Let op: veel patiënten hebben last van sedatie in de ochtenduren. Hinderlijke bij-
werkingen zijn mogelijk. Niet te gebruiken bij patiënten met glaucoom, prostaa-
thypertrofie, of onvoldoende gecontroleerde angina pectoris.
b Langzaam verhogen om kans op bijwerkingen te verminderen.
Pijnlijke spieren
Dr. M. van Wijhe
Myofasciale pijn
Myofasciale pijn is voor velen een onbekend begrip. Het wordt
gekenmerkt door pijnlijke strengen in spieren met pijnervaring
op afstand. Het is opmerkelijk dat het weefsel met de grootste
massa (meestal) in het menselijk lichaam, het dwarsgestreept
spierweefsel, niet tot het hoofddomein van enig specialisme
gerekend is. Hier door is de kennis over de eigenschappen
ervan verbrokkeld en verspreid. Artsen die patiënten zien op
de zogenaamde pijn poli’s, doen dat vaak nadat vele orgaan-
specialisten al zijn bezocht. ‘U bent mijn laatste hoop,’ zeggen
patiënten dan bij het eerste bezoek. Zeer zelden zal er nog een
nieuwe diagnose gesteld worden in dat stadium, behalve op
het gebied van de myo fasciale pijn. Wellicht dat daarom juist
vanuit de pijnliteratuur het begrip myofasciale pijn opkomst
maakt, terwijl er elders nog veel controverse over is.
Pathogenetisch wordt gehypothetiseerd dat een trauma, acuut
of chronisch, aanleiding geeft tot veranderingen in de spierve-
zels en de segmentale efferente en afferente neuromusculaire
neu ro gene controle. De lokale spierveranderingen uiten zich in
de vorm van zogenoemde triggerpoints, pijnlijke strengen in
overigens normaa l spierweefsel, die bij druk in gerekte toestand
pijnlijk kunnen zijn (passief triggerpoint) danwel op afstand een
pijn (gerefereerde pijn) -gewaarwording oproepen (actief trigger-point). Bij de helft van de gezonde bevolking zijn bij systema-
tisch lichamelijk onderzoek passieve triggerpoints te vinden. Bij
ongeveer 10% zijn er op enig moment actieve triggerpoints te
vinden. Het is dus niet mogelijk om te spreken van een patholo-
gisch proces; kennelijk is myofasciale pijn, met de mogelijkheid
van gerefereerde pijn, een extreme uiting van een normaal feno-
meen. Hinderlijk wordt het als de gerefereerde pijn langdurig
op de voorgrond treedt zonder dat het oorzakelijk triggerpoint
in de spier, en de overige onderhoudende factoren duidelijk
zijn. Referred pain is dus pijn die ervaren wordt op een andere
PIJNLIJKE SPIEREN 67
plaats, meestal distaal, vanwaar het gegenereerd wordt. Bekend,
ook bij leken, is het referentiepatroon van viscerale nociceptieve
pijn, bijvoorbeeld ten gevolge van angina pectoris of appendicitis
acuta. Willekeurige spieren hebben allen vergelijkbare vaste en
voorspelbare referentiepatronen.
Myofasciale pijn is een ander fenomeen dan de zogenoemde
fibro myal gie, dat als een syndroom gekenmerkt wordt door
chroniciteit, gegeneraliseerd voorkomend in alle spieren en aan-
hechtingen en gepaard gaande met aspecifieke symptomen zoals
vermoeidheid, slaapstoornissen en hoofdpijn. De pathogenese
van fibromyalgie is vooralsnog onduidelijk. Onderscheid met
fibromyalgie en bevestiging van het bestaan van myofasciale
pijn is on mid del lijk duidelijk voor zowel patiënt als behandelaar
als uitschakeling van het triggerpoint leidt tot het verdwijnen
van de (gerefereerde) pijn. De patiënt is doorgaans dan ook
zeer gemotiveerd om uw adviezen ten aanzien van de verdere
behandeling op te volgen.
Differentiële diagnosen van myofasciale pijn zijn:
– myopathie: polymyositis, dermatomyositis, lokale bacteriële
infectie;
– artritis, tendinitis, bursitis;
– (entrapment) neuralgie;
– gerefereerde viscerale pijn;
– virale/bacteriële systemische infectie;
– neoplasmata;
– gedragsbepaalde pijn (somatoforme stoornis).
Als de verdenking op het bestaan van myofasciale pijn gerezen
is, dan kan er met zorgvuldig lichamelijk onderzoek, waarbij
de spier die vermoedelijk het verantwoordelijke triggerpoint
herbergt strak gehouden wordt, het actieve triggerpoint gepal-
peerd worden. De patiënt herkent dan de toename van de pijn
in het referentiegebied. Dit dient herhaalbaar te zijn.
Bij het onderzoek kan er met een huidpen een streepje over het
triggerpoint gemaakt worden, zodat de activiteit aan het eind
van het systematisch onderzoek herhaald kan worden ter
bevestiging. Soms treedt er een spontane korte spiertrekking
68 DR. M. VAN WIJHE
(‘twitch’) op van een deel van de onderzochte spier. De dia-
gnostiek is volledig als aanprikken van het triggerpoint met
een dunne naald met een korte bevel (= korte, wat stomp
geslepen punt) leidt tot zo’n twitch en inspuiting van 5 ml
lidocaïne 0,25% (2,5 mg/ml) het triggerpoint en de gerefereerde
pijn doet verdwijnen. Fraaiere diagnostiek bestaat vrijwel niet.
Klinisch wordt myofasciale pijn gekenmerkt door:
1.De aanwezigheid van triggerpoints, pijnlijke strengen in de
betreffende spier, provocatie van de pijn bij palpatie van het
triggerpoint.
2.De pijn wordt constant en consistent op afstand waargeno-
men en er is verergering bij druk op het triggerpoint; de pijn
verdwijnt bij uitdoven van het triggerpoint.
3.Bijkomende symptomen kunnen zijn tinnitus, duizeligheid,
dysesthesie in het gerefereerde gebied, buikpijn en regionale
autonome ontregeling.
4.Vaak is myofasciale pijn een onderdeel van een groter symp-
tomencomplex van het houdings- en bewegingsapparaat.
Therapie
Duidelijk moet zijn welke spieren betrokken zijn bij het pijn-
lijke proces. Meestal zijn het er meerdere in een functionele
eenheid, dat wil zeggen: die bij dezelfde beweging betrokken
zijn. Het is belangrijk om de triggerpoints duidelijk te beschrij-
ven, liefst op een tekening in de aantekeningen (een uitdaging
voor volledig geautomatiseerde praktijken), omdat de patiënt
vaak pas verbetering ervaart als er kritische triggerpoints ge ïn -
activeerd zijn. De meeste behandelingen beslaan meerdere ses-
sies; een maat voor progressie of het gebrek daaraan, is
nood zakelijk.
Indien er onderhoudende of bijdragende factoren zijn dienen
die zo mogelijk causaal behandeld te worden. Het is onwaar-
schijnlijk dat er geen onderhoudende factoren zouden zijn dus
een zorgvuldig zoeken daarnaar loont.
Veel patiënten hebben al jaren pijnklachten als het mechanisme
van hun klachten onderkend wordt. Hierdoor zijn alle mechanis-
men van chronisch pijnlijden, zoals eerder beschreven, poten -
tieel aanwezig. Een multimodale aanpak ligt dan voor de hand.
De behandeling moet dus beginnen met voorlichting aan de
patiënt. Een hindernis daarbij kunnen de cognities zijn die de
patiënt heeft opgebouwd in zijn carrière als patiënt met pijn.
Daar zal dus naar geïnformeerd moeten worden en duidelijk
zal zijn, dat als de behandeling mede gegeven wordt door een
fysio- of oefentherapeut, die gelijke inzichten zullen moeten
delen om de patiënt niet in verwarring te brengen. Het is ver-
standig patiënten erop te wijzen dat niet alles dat gezegd
wordt letterlijk genomen hoeft te worden, en dat als behande-
laars elkaar tegen lijken te spreken zij die behandelaars daarop
moeten wijzen, zodat dat recht gezet kan worden.
De behandeling van myofasciale pijn berust in belangrijke
mate op het inzicht en de motivatie van de patiënt; hij zal
speci fieke (rek)oefeningen moeten uitvoeren, eventueel onder-
steund door een fysiotherapeut. De strengen/triggerpoints
TrP1
TrP1
TrP2
TrP2
TrP3
TrP3
Figuur 1a en 1b: Voorbeelden van gerefereerde pijnpatronen (stippel -
patronen) en hun triggerpoints (X)
1a 1b
PIJNLIJKE SPIEREN 69
70 DR. M. VAN WIJHE
moeten door aanhoudend rekken, met geleidelijk progressieve
mate van rekking, binnen de pijngrens, geredresseerd worden.
Dat gaat niet snel, maar geleidelijk; net zo geleidelijk als de
verbetering van de conditie van iemand die in training is voor
sportieve prestaties. Dat is een begrijpelijke uitleg, die door-
gaans goed geaccepteerd wordt.
Indien het rekken bemoeilijkt wordt door de ernst van de pijn
kan het zinvol zijn de triggerpoints uit te schakelen door middel
van ‘koude’ of een injectie met een verdund lokaal anestheti-
cum.
De ‘koude’, toegediend door middel van twee seconden sprayen
met chloorethyl op het toepasselijke dermatoom, dient ervoor
de segmentale hypertone reflexboog te onderbreken en de
overdracht van nociceptieve prikkels op het achterhoorn-
neuron te blokkeren. Dit blokkerende effect duurt slechts 20-30
seconden. Het rekken dient dus direct aansluitend te geschie-
den. In het gunstige geval is het mogelijk een adequate rek uit
te voeren zonder a priori beperking door pijn.
De spier wordt tweemaal achtereenvolgens gerekt, tweemaal
per dag. De tijdsinvestering is dus gering. In plaats van chloor -
ethyl kan de koude prikkel ook toegediend worden door enige
ijsblokjes in een dun plastic zakje te doen en daarmee snel over
het dermatoom van de gerefereerde pijn te strijken. Het is de
bedoeling dat er een koudesensatie optreedt, niet dat de huid
gekoeld wordt. In tegendeel, na de rekoefeningen mag er
warmte toegediend worden in de vorm van een pakking of de
dagelijkse douche/bad.
Indien dit ‘koude’-beleid niet slaagt vanwege extreem pijnlijke
triggerpoints kunnen deze uitgeschakeld worden met een
injectie met bijvoorbeeld 5 ml lidocaïne 0,25%. De techniek is
als volgt: het triggerpoint wordt geïdentificeerd en gefixeerd
tussen twee gespreide vingers. Dat kan zowel in de lengterich-
ting als dwars op de vezelrichting zijn. Met een dunne naald,
liefst met korte bevel, wordt het triggerpoint gezocht. Het trig-
gerpoint heeft ongeveer de grootte van een erwt en kan op
enige centi meters diep liggen. Het is dus niet verwonderlijk
dat er enig geduldig zoeken nodig kan zijn. Een pijnreactie van
de patiënt of een korte heftige contractie van een deel van de
PIJNLIJKE SPIEREN 71
spier (‘twitch’) geeft aan dat het triggerpoint gevonden is. Er
wordt 5 ml lidocaïne 0,25% ingespoten. Dit wordt vaak als
onaan genaam ervaren, maar wordt echter volledig gecompen-
seerd door het feit dat de (gerefereerde) pijn op slag verdwijnt
en het triggerpoint niet meer te activeren is, zelfs niet passief.
Het is ‘verdwenen’. In een typische sessie met injecties worden
er tot 6 verschillende triggerpoints behandeld. De hoeveelheid
lidocaïne (2,5 mg/ml; 12,5 mg per triggerpoint, ten hoogste 75
mg bij 6 injecties), ligt ver onder de toxiciteitdrempel die op
600 mg per keer wordt gesteld. Het effect van de behandeling
berust vermoedelijk op het mechanische effect van de vloeistof
in het spierweefsel; de lidocaïne is bedoeld om de bijkomende
pijn te onderdrukken. In het verleden werd procaïne voor het-
zelfde doel gebruikt om myogelosen te behandelen. Er wordt nu
geen bijzondere betekenis aan de aard van de injectievloeistof
gegeven. Overigens is procaïne als esterverbinding potentieel
gevaarlijk door de mogelijke anafylaxie. Lidocaïne als amide-
verbinding heeft dat gevaar niet.
Als patiënten beweren allergisch te zijn voor lokale anesthetica
berust dat vrijwel altijd op een ervaring bij de tandarts. Een
vagale reactie of de gevolgen van een gedeeltelijk intravasale
injectie worden dan verklaard als ‘overgevoeligheid’ en ‘al -
lergie’. Tandartsen gebruiken articaïne 4% (= 40 mg/ml) met
adre naline 1:80.000 (13 mcg/ml), genoeg om een cardiale res-
pons uit te lokken bij onverhoopt gedeeltelijk intravasale injec-
tie of snelle resorptie. Uiteraard is zorgvuldig vooronderzoek
op zijn plaats; een intracutane injectie (als bij de reactie vol-
gens Mantoux) 0,2 ml lidocaïne 1% en een controle-injectie
fysiologisch zout op dezelfde wijze, geeft uitkomst. Een ery the -
matheuze jeukende plek duidt op een mogelijke allergie; geen
jeukende plek of een gelijk aan die op fysiologisch zout, wijst
erop dat lidocaïne wèl verdragen wordt.
Na de triggerpointinjecties voert de patiënt de toepasselijke
rekoefeningen uit en continueert zijn eigen programma. Even -
tuele herhaling, soms zit er nog een hardnekkige of gemist
triggerpoint, is zinvol na twee weken. Rekken, ondersteund
met een koude prikkel kan uiteraard ook volgen op de behan-
deling met injecties. In de praktijk zullen slechts enkele patiën-
ten een dergelijke herhaling van injectietherapie nodig hebben.
72 DR. M. VAN WIJHE
Ongewenst is het een corticosteroïd- of adrenalinehoudend
lokale anestheticum te gebruiken vanwege de plaatselijke prik-
keling en het effect op de nociceptoren.
Een ander doel kan injectietherapie hebben als hulpmiddel bij
de diagnostiek. Indien het een niet te complex beeld betreft,
kan uitschakeling van het triggerpoint ertoe dienen de diagnose
rond te hebben, met als groot voordeel dat de patiënt geneigd
zal zijn de uitleg en de adviezen te accepteren.
Het doel van de behandeling is de patiënt inzicht te geven in
het hoe en waarom van zijn pijnklacht, zodat hij zelf kan werken
aan de onderhoudende factoren.
Samenvattend kan myofasciale pijn aan de differentiaal dia -
gnose toegevoegd worden als de oorzaak van de pijn niet
direct duidelijk is.
Artrose
Dr. M. van Wijhe
Artrose wordt gekenmerkt door het slijtageproces van gewrich-
ten, waarbij pijn bij belasting kan optreden.
Symptomen en oorzaken
Osteoartrose is het lot van de ouder wordende mens, waarbij de
daarbij behorende afwijkingen gezien bij röntgendiagnos tiek,
een geringe relatie hebben met de klachten van de patiënt. Zeer
succesvol zijn de resultaten van de gewrichtsvervangende
operaties van de heup en de knie. Minder is het resultaat bij
andere gewrichten, en in het geval van de wervelkolom zijn de
mogelijkheden zeer beperkt. De biopsychosociale situatie van
de patiënt bepaalt het soort en de intensiteit van de klachten
waarmee de patiënt de arts bezoekt. Oorzaak van de pijnklach-
ten is het kraakbeenverlies op het gewrichtsoppervlak met als
gevolg vrijliggende nociceptoren en soms activering van de
ontstekingscascade lokaal. Indien dit lang duurt kunnen perifere
en centrale sensitisatie, het fenomeen dat de pijndrempel van
de nociceptoren lager wordt, optreden. Het mechanisme van
de pijnbeleving wordt dan gekenmerkt door een lokaal ontste-
kingsproces, toegenomen lokale perceptie, toegenomen centrale
gewaarwording en wellicht een bemoeilijkte verwerking. Ou -
deren die graag zelfstandig blijven en plezier hebben aan acti-
viteiten zien dat bedreigd door verminderde mobiliteit en
bedorven levensvreugde.
Therapie
Niet-medicamenteus
De behandeling bestaat uit aandacht voor het houdings- en
bewegingsapparaat rondom het gewricht waarover geklaagd
74 DR. M. VAN WIJHE
wordt. Is de spierconditie voor verbetering vatbaar? Vaak is de
deconditionering geleidelijk verlopen en moet de patiënt er
nadrukkelijk op gewezen worden dat een voldoende sterk spier -
stelsel noodzakelijk is om de gewrichten te ontzien bij belasting.
De opvattingen wat ‘voldoende lichamelijke activiteit’ precies
behelst zijn dermate ruim en rekbaar dat de clinicus er goed
aan doet dit zorgvuldig gespecificeerd na te vragen. Tegen de
tijd dat er advies gevraagd wordt zit de patiënt vaak al in een
gevaarlijke neerwaartse spiraal van inactiviteit – pijn – decon-
ditionering. Vermindering van overgewicht kan in belangrijke
mate bijdragen aan klachtenreductie.
Medicamenteus
Geneesmiddelen kunnen slechts voor een deel een rol spelen bij
de vermindering van de pijnklacht. Indien de patiënt deze
brede aanpak zich niet eigen maakt dreigt de behandeling te
blijven steken in pijnklachten en vruchteloze medicamenteuze
behandelpogingen.
Daar de ernst van de klachten wisselend neigt te zijn, moet er in
eerste instantie naar gestreefd worden alleen medicamenteus te
behandelen als ondersteuning van oefentherapie gedurende
een beperkte tijd (bijv. een maand). Paracetamol in voldoende
dosering en voldoende vaak genomen kan uitstekende dien-
sten bewijzen. Als het vaak innemen bezwaarlijk is, of het effect
onvoldoende, kan een NSAID volgens hetzelfde principe gege-
ven worden. Nadelen van NSAID’s zijn de toxiciteit, vooral bij
ouderen, en de (on)verenigbaarheid met de overige medicatie. Er
zijn aanwijzingen dat NSAID-bevattende crèmes bij artrose van
de handen effectief kan zijn. Indien voldoende in acht nemen
van verstandige leefregels, optimalisering van de spierconditie,
en NSAID’s niet leiden tot een aanvaardbare toestand valt het te
overwegen de patiënt een (zwak) opioïd te geven. Opioïden zijn
voor ouderen minder toxisch dan NSAID’s, hebben minder hin-
derlijke interacties met veel gebruikte medicatie, zoals anti -
hypertensiva, en richten zich op een deel van het mechanisme
van de pijn: nociceptief, langdurig met sensitisatie. Ook hier
geldt dat de dosis die effectief is, volstaat. Belangrijk is de mo -
gelijke ongewenste bijwerkingen toe te lichten, met name dat er
tolerantie op treedt voor sufheid en misselijkheid. Het is zeer de
ARTROSE 75
moeite waard een proefbehandeling af te spreken in een gun-
stige tijd, waarin de patiënt welbewust de tijd neemt aan zich-
zelf te werke n. In die periode is begeleiding belangrijk; het kan
het verschil tussen succes en mislukking betekenen. Gelei de -
lijke ophoging van de dosis totdat er voldoende effect is, is een
deel van het geheim. Aanvankelijk is het gewenst de NSAID
door te geven, later kan bekeken worden of die weggelaten kan
worden. Er is geen reden rekening te houden met tachyfylaxie:
het blijkt zich zeer traag te ontwikkelen zodat de dosis in de tijd
in principe gelijk blijft. Als toegenomen analgesiebehoefte zich
voordoet is dat reden om de patiënt opnieuw te onderzoeken,
mogelijk is er een nieuw substraat (bijv. inzakkingswervelfrac-
tuur). Wat patiënten onder verslaving verstaan is meestal ondui-
delijk; men is bang te worden als een verslaafde. De maat-
schappelijk zichtbare en hinderlijke gevolgen van het recreatief
gebruik van opioïden maakt angst hiervoor begrijpelijk. Uitleg
dat opioïdgebruik als behandeling van ernstige pijn niet tot
verslaving leidt, is belangrijk. Het is goed onderzocht, dat ver-
slaafden zieke mensen zijn die ook andere stoffen, bijv. alcohol
misbruiken, en dat er dus geen reden is om bang te zijn om ver-
slaafd te raken. Misleiding in de trant van ‘gelukkig zit er in die
fentanylpleister geen morfine! …’ is niet juist. Ook bij codeïne
(per slot van rekening een prodrug van morfine) en tramadol
gaat het om het werkingsmechanisme: opioïd receptoragonist.
Het is contraproductief daarin misleidend te zijn; de behande-
ling dient juist het karakter van een overeenkomst te hebben:
een plan, voornemens, zo nodig ondersteund door therapeuten
en medicamenten.
Definities
Fysieke afhankelijkheid is een fysiologisch fenomeen gekenmerkt
door het optreden van ontwenningsverschijnselen na abrupt
stop pen van de behandeling, een substantiële dosisreductie of
het toedienen van een antagonist.
Psychische afhankelijkheid (= verslaving) is een chronische stoor nis
gekarakteriseerd door een drang het middel te gebruiken en het
verlies van controle daarover ondanks psychische, fysieke, socia-
le, economische of juridische schade.
76 DR. M. VAN WIJHE
Over pseudoverslaving wordt gesproken als een patiënt versla-
vingsgedrag vertoont als resultaat van iatrogene onderbehan-
deling van pijn.
Misbruik is een complex van factoren, zoals biochemisch, gene-
tisch, sociaal, omgeving, psychologisch en economisch, maar
daarnaast inherent aan de eigenschappen van het middel zelf.
Vaak is er sprake van afhankelijkheid van alcohol of andere
middelen.
Zenuwblokkades
Bij ernstige pijn ten gevolge van osteoartrose van de wervelko-
lom (facetgewrichten) kan de anesthesioloog een radiofrequente
laesie van de sensibele zenuwen van de gewrichtskapsels uitvoe-
ren, nadat een proefbehandeling met een lokaal anestheticum een
‘positief’ effect op de pijn heeft aangetoond. Naast andere maat-
regelen (tegen overgewicht, bevorderen van voldoende spiercon-
ditie) kan dit effectief zijn.
Chronische gewrichtsontstekingen,onder meer reumatoïde artritis
Dr. Z. de Jong-Strakova
Een artritis is over het algemeen een pijnlijke aandoening. Tot
de pijnlijkste vormen van artritis behoren septische artritis en
artritis urica (acute jicht). Reumatoïde artritis (RA) en overige
‘inflammatoire’ artritiden zoals artritis bij spondylartropathie,
SLE of reactieve artritis veroorzaken ook veel pijn maar die is
doorgaans minder heftig.
Reumatoïde artritis (RA) wordt hier als voorbeeld gebruikt
voor de behandeling van pijn bij inflammatoire artritis (zoals
ook artritis psoriatica, reactieve artritis, artritis bij SLE of spon-
dylartropathie). Het gewricht bij deze artritiden is meestal
minder pijnlijk dan bij septische artritis of artritis urica en is
zelden rood. De oorzaak (trigger) van inflammatoire artritiden
is niet bekend. Wel is duidelijk dat er sprake is van een auto-
immuunreactie. Gewoonlijk worden deze aandoeningen al in
een vroege fase behandeld met zogenoemde Disease-Modifying
Antirheumatic Drugs (DMARD’s) om de ontstekingsreactie te
remmen en gewrichtsschade te voorkomen. Zoals bekend
duurt het meestal enkele weken voordat een DMARD effectief
is. Door afname van de ontsteking is er dan ook meestal ver-
mindering van pijn. Dit is echter niet altijd het geval. Door
persisterende, soms (sub)klinische, ontsteking en door de scha-
de aan de gewrichten blijft de patiënt last houden van pijn.
Pijnbehandeling
Hiertoe wordt meestal gebruikgemaakt van de NSAID’s. Ener -
zijds wordt de keuze van een NSAID bepaald door kenmerken
van de voorschrijver zoals zijn ervaring met diverse NSAID’s,
anderzijds door kenmerken van de patiënt zoals medische
voorgeschiedenis, gebruik van andere medicatie, leeftijd en
ervaringen met eerder gebruik van een specifiek NSAID. De
meest gebruikte NSAID’s zijn ibuprofen (bijv. 2dd 800 mg),
naproxen (bijv. 2dd 500 mg) of diclofenac (2dd 75 mg). Deze
‘klassieke’ NSAID’s zouden de minste aanleiding geven tot
ernstige gastro-intestinale bijwerkingen bij langdurig gebruik.
Langwerkende preparaten hebben de voorkeur omdat ge -
streefd wordt naar een gelijkmatige bloedspiegel. Door sterke
individuele verschillen in werking en bijwerkingen is het aan
te bevelen om, indien het pijnstillende effect niet voldoende is,
na enkele weken op een ander middel over te stappen. Ter ver-
mindering van de kans op gastro-intestinale bijwerkingen kan
bij aanwezigheid van risicofactoren (leeftijd vanaf zeventig
jaar (advies in Farmacotherapeutisch Kompas), een ulcus, perfo-
ratie of gastro-intestinale bloeding in de voorgeschiedenis, ge -
lijktijdig gebruik van anti stolling of corticosteroïden) een
selectieve COX-2-remmer overwogen worden.
Als de RA in een stabiele fase is (de ontstekingen zijn onder
controle) wordt de patiënt geadviseerd om geleidelijk met de
NSAID te stoppen en zo nodig te vervangen door paracetamol,
paracetamol/codeïne of tramadol of paracetamol/tramadol.
Overigens kunnen deze laatste geneesmiddelen ook voorge-
schreven worden in combinatie met NSAID’s indien er sprake
is van onvoldoende pijnstilling met monotherapie. Een andere
reden kan zijn dat er sprake is van een absolute contra-indica-
tie voor een NSAID. Daar er bij reumatoïde artritis sprake is
van chronische pijn wordt over het algemeen geadviseerd om de
pijnstilling gelijkmatig over dag te verdelen. Is er sprake van een
vaste periode van meer last (bijv. ’s nachts), dan wordt geadvi -
seerd voor het slapengaan een extra pijnstiller in te nemen zoals
tramadol 50 mg of een combinatie van paracetamol/tramadol.
Wanneer overleggen?Veruit de meeste patiënten zijn onder behandeling van een
reumatoloog en gebruiken een DMARD. In die gevallen is de
reumatoloog primair verantwoordelijk voor de behandeling
van de patiënt. De taak van de huisarts is in de eerste plaats
het signaleren van bijwerkingen.
Soms is het echter nodig om de medicatie tussen de controles
bij de reumatoloog door aan te passen. Hiervoor is een overleg
met de behandelaar uiterst zinvol!
78 DR. Z. DE JONG-STRAKOVA
CHRONISCHE GEWRICHTSONTSTEKINGEN 79
De behandelaar heeft immers ervaring opgebouwd wat betreft
effectiviteit en bijwerkingen van diverse pijnstillers in eerdere
situaties bij de patiënt. Als de pijn veroorzaakt wordt door een
tussentijdse exacerbatie van de artritis kan een bijsturing van
de DMARD’s, ‘bridging’ met prednison of intra-articulaire toe-
diening van corticosteroïden door de reumatoloog een betere
optie zijn dan aanpassing van de pijnstilling alleen.
Pijnbehandeling bij RA
geneesmiddel dosering
NSAID’s
ibuprofen 800 mg 2dd
naproxen 500 mg 2dd
diclofenac 75 mg 2dd
COX-2-remmer
etoricoxib 90 mg 1dd
(bij aanwezigheid van risico-
factoren)
tramadol 50 mg voor het slapengaan
ged. korte periode met meer
klachten
Analgetica
Dr. A.P.E. Vielvoye-Kerkmeer, dr. M.J.G. Simon
Bij nociceptieve pijn wordt gebruik gemaakt van analgetica, die
voor behandeling van pijn zijn geregistreerd. De analgetische
ladder van de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) werd in
1986 ontwikkeld door Vittorio Ventafridda en Robert Twycross
als ‘handvat’ om beschikbare analgetica te gebruiken in relatie
tot de ernst van de pijn. Om effectief te kunnen zijn is een on -
derhoudsdosering vereist. Dit wil zeggen dat de frequentie van
de inname, dus ‘de klok rond’, samenhangt met de farmaco -
kinetische eigenschappen van het desbetreffende middel. Het is
vaak moeilijk een patiënt te doen geloven dat een onderhouds-
dosering paracetamol een zeer goede pijnstilling kan bewerkstel-
ligen. Het ‘zo nodig’ voorschrijven leidt tot pijnlijke periodes
omdat de volgende dosering te laat wordt ingenomen; bo vendien
wordt vaak onnodig de dosering per keer verhoogd omdat men
meent dat deze ontoereikend is. ‘Zo nodig’ medicatie (bij voor-
beeld 15% van de totale dagdosering opioïde analgetica!) wordt
gebruikt voor doorbraakpijn, procedure-gerelateerde pijn, en zo -
voort (zie de hoofdstukken ‘Oncologische pijn’ en ‘Pro ce dure-
gerelateerde pijn’). Bij de beschrijving van de verschillende
middelen is geen rekening gehouden met individuele pa tiënt-
gebonden reacties, berustend op genetische kenmerken (poly-
morfisme) en andere variabelen.
Op deze analgetische ladder wordt een niet-opioïd analgeticum
als eerste stap aangegeven.
Niet-opioïde analgetica
Paracetamol
Paracetamol is het middel van eerste keuze. Vaak kan 3000 mg
per dag worden gebruikt, bijvoorbeeld 6 dd 500 mg of 3 dd
1000 mg oraal of rectaal. Alleen bij een zeer slechte leverfunctie
is het verstandig geen paracetamol te gebruiken. In acute pijn-
lijke situaties kan een dosering van 4000 mg en soms wel 5000
mg per dag worden gebruikt; bij chronisch gebruik wordt een
maximale dosering van 2000 mg per dag geadviseerd in ver-
band met toename van de kans op leverschade en beïnvloeding
van de stolling. In combinatie met opioïden neemt het analge-
tisch effect toe.
Acetylsalicylzuur wordt niet aanbevolen als analgeticum vanwe-
ge bijwerkingen, zoals maagpijn, misselijkheid, braken, zuur-
branden en dyspepsia, gastro-intestinale ulcera, (soms fatale)
perforaties of bloedingen (vooral bij ouderen). Ook overgevoe-
ligheidsverschijnselen (urticaria, huiduitslag, angio-oedeem, ri -
n itis, bronchospasmen en anafylactische shock) zijn beschreven,
maar ook vanwege interacties met onder andere orale anticoa-
gulantia (verhoogde bloedingsneiging), prostaglandinesynthe-
taseremmers, SSRI's en corticosteroïden. Hoge doses kunnen tot
toename van nier- en leverfunctiestoornissen leiden.
NSAID’s
NSAID’s (non-steroidal anti-inflammatory drugs = niet-steroïde
ontstekingsremmers) geven een reversibele blokkering van het
enzymen cyclo-oxygenase, zodat de vorming van onder andere
prostaglandines wordt geremd. Er bestaat geen kruis(on)ge -
voeligheid tussen de verschillende NSAID-groepen, zodat bij
bijwerkingen of onvoldoende effect een NSAID uit een andere
groep kan worden geprobeerd. Ze worden met goed resultaat
toegepast bij pijn ten gevolge van ossale metastasen of een frac-
tuur of zwelling, hoewel de literatuur deze mening niet altijd
ondersteunt. De meer selectieve COX-2-remmers (COX = het
enzym cyclo-oxygenase) hebben in de aanbevolen dosering op
korte en middellange termijn minder bijwerkingen, maar
beschermen niet afdoende bij patiënten met een ‘belaste’ tractus
digestivus- of nierfunctie in de anamnese. Er zijn geen verschil-
len in effectiviteit tussen de klassieke NSAID’s onderling en
evenmin tussen de klassieke NSAID’s en de COX-2-selectieve
NSAID’s. Combinaties van niet-steroïde ontstekingsremmende
middelen of een combinatie met steroïden kunnen een toename
van de bijwerkingen veroorzaken; tevens zijn er geen gecontro-
leerde klinische studies die aantonen dat combinaties een beter
analgetisch effect bewerkstelligen dan elk middel afzonderlijk.
Bij gebruik van een ‘klassiek’ NSAID en bij aanwezigheid van
ANALGETICA 81
82 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER, DR. M.J.G. SIMON
risicofactoren, zoals het gebruik van anticoagulantia of cortico-
steroïden of gastro-intestinale problemen in het verleden, dient
een protonpompremmer aan de medicatie te worden toege-
voegd.
Bijwerkingen/contra-indicaties. Het gebruik van NSAID’s
wordt beperkt door contra-indicaties, zoals slechte nierfunctie
(vermindering van de GFR = glomerulusfiltratiesnelheid) en
chemotherapeutica zoals methotrexaat en platinumderivaten.
De bijwerkingen en contra-indicaties van NSAID’s zijn bekend,
zodat het advies luidt: ‘Gebruik in een zo laag mogelijke dose-
ring gedurende een zo kort mogelijke periode en liefst niet lan-
ger dan 14 dagen.’
Interacties. NSAID’s antagoneren het effect van ACE-remmers
en diuretica bij hypertensie en verhogen het risico op hartfalen
en nierfalen. Dit kan ook optreden met de COX-2-remmers.
Verder zijn interacties beschreven met anticoagulantia, anti -
hypertensiva, methotrexaat en diuretica. Het is echter interes-
sant hoe in de toekomst de plaatsbepaling binnen de oncologie
voor deze COX-2-remmers zal uitvallen gezien hun effect op de
zo genoemde EGFR-receptor (epidermal growth factor-recep-
tor) van de tumor. In principe zou dit voor de oncologische pa -
tiënt een voordeel kunnen opleveren. De resultaten van weten-
schappelijk onderzoek moeten worden afgewacht. Tot op he -
den lijken zij bij oncologische pijn geen meerwaarde te hebben
boven de klassieke NSAID’s (zie de richtlijn ‘Pijn bij kanker’).
De NSAID’s geven een reversibele blokkering van het enzym
cyclo-oxygenase op de thrombocyten en hoeven slechts een à
twee dagen voor een onderzoek of ingreep (biopsieën, operatie)
te worden gestaakt. Vanwege het irreversibele effect zijn salicy-
laten pas uitgewerkt als de thrombocyten worden afgebroken
en dienen dan ook minstens een week voor een ingreep niet
meer te worden ingenomen. Indien een lage dosering zoals 80
of 100 mg om cardiale redenen wordt gebruikt, is overleg met
de chirurg over het staken van het salicylaat aangewezen; er
hoeft namelijk niet altijd mee gestopt te worden.
Het effect van paracetamol en NSAID’s op neuropathische pijn is
gering. Er kan bij artrose een NSAID-crème geprobeerd worden.
Let op: een corticosteroïd heeft wel zin in een acute situatie! Een
NSAID kan aan paracetamol worden toegevoegd gezien de ver-
schillende aangrijpingspunten voor analgesie.
ANALGETICA 83
Opioïde analgetica
De tweede trede van de analgetische ladder wordt gevormd door
toevoeging van een ‘zwak werkend’ opioïd in een oplopen de
dosering, zoals codeïne en tramadol. Eigenlijk is het onderscheid
tussen ‘zwakke’ en ‘sterke’ opioïde analgetica kunstmatig, omdat
het plafondeffect meer gebaseerd is op het feit dat eenzelfde
effect wordt bereikt met een lagere dosering van een sterker opi-
oïd dan met dosisverhoging van een zwak opioïd.
Zwakke opioïden
Codeïne
Codeïne is een prodrug die voor 10% gedemethyleerd wordt in
morfine (10% van de mensen mist het enzym CYP 450 2D6 hier-
voor), en het obstiperende effect is sterk. Codeïne heeft een
hoge, maar eveneens variabele, biologische beschikbaarheid. In
een lage dosering is het wel effectief tegen hoesten, nauwelijks
tegen matige tot hevige pijn. De dosering is 4-6dd 10-20 mg.
Hogere doses, zoals 50 mg per keer, worden soms voorgeschre-
ven, maar een lage dosis van een sterker opioïd is effectiever en
veroorzaakt minder bijwerkingen, met name minder obstipatie.
Codeïne is het meest effectief bij pijn in combinatie met parace-
tamol.
Tramadol
Tramadol is een selectieve mu-agonist en remt bij voorkeur de
serotonine-heropname, daar waar (-)-tramadol voornamelijk de
noradrenaline-heropname remt. Door de serotonine- en noradre-
naline-heropnameremming in het gebied van de achterhoorn van
het ruggenmerg is de werking van tramadol groter dan verwacht
mag worden op basis van de binding aan de mu-opioïdreceptor
en is het middel ook geschikt bij neuropathische c.q. neurogene
pijn.
Tramadol, in IR-vorm (immediate release) en SR-vorm (slow
release), geeft beduidend minder obstipatie dan codeïne. De
bio logische beschikbaarheid is hoog: 80-90%.
De IR-vorm is gewenst naast de SR-vorm voor incidentele/
door braakpijn. De IR-vorm, (bruis)tabletten, wordt gedoseerd
84 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER, DR. M.J.G. SIMON
3-4dd 50-100 mg, de SR-vorm 2dd 100-200 mg; de ‘once daily’-
vorm 1 dd 200-300 mg. Bij oudere mensen dient met een voor-
zichtige dosis te worden begonnen, bijvoorbeeld 3dd 25 mg
(druppels: 2,5 mg per druppel, of halve tabletten tramadol 50
mg), in verband met mogelijke duizeligheid als bijwerking.
Codeïne en tramadol gelijktijdig gebruiken is niet zinvol. NB:
De WHO gaf in 1996 aan dat tramadol door het specifieke effect
en het bijwerkingenprofiel in een dosering van 100 tot 400 mg
het meest bruikbare is van de verschillende ‘zwakke’ opioïden,
zeker bij neuropathische pijn. De vaste combinatie paraceta-
mol/tramadol is een optie.
Voor de behandeling van ernstige pijn bij patiënten met kanker
wordt het toepassen van zwak werkende opioïden niet aanbe-
volen vanwege verlies van kostbare tijd in een poging de pijn te
bestrijden (Richtlijn diagnostiek en behandeling van pijn bij patiën-ten met kanker)! Er is geen meerwaarde gebleken om als stap 2
de zwakke opioïden te handhaven boven het starten van een
lage dosering van een sterk werkend opioïd. Codeïne dient
voor de behandeling van oncologische pijn als obsoleet te wor-
den beschouwd.
Om tijdens opioïde medicatie een motorrijtuig te mogen bestu-
ren dient de patiënt minstens twee weken een stabiele dosering
van een opioïd te gebruiken. Dit is niet toegestaan tijdens het
‘intitreren’ naar een juiste dosering en gedurende de eerste
twee weken van gebruik.
Sterke opioïden
Op de derde trede van de analgetische ladder bevinden zich de
sterkere opioïden, dus in lage dosering relatief sterk werkend.
Angst voor een sterker opioïd verhindert helaas vaak dat bij-
tijds een keuze wordt gemaakt uit de derde stap van de ladder,
bij voorkeur in een lage startdosering. Het voorschrijven of toe-
dienen van een opioïd wordt nogal eens onnodig uitgesteld
door misverstanden:
– ‘verslavende werking’; verslaving (psychische afhankelijk-
heid) komt praktisch niet voor indien de juiste indicatie voor
ANALGETICA 85
het gebruik van opioïde analgetica wordt gesteld, dus ver-
mindering van pijn;
– ‘levensverkorting’; van levensverkorting is geen sprake, mo -
gelijk zelfs eerder van verlenging door een goede pijnsymp-
toombestrijding en dus meer rust;
– ademhalingsproblemen met de dood als gevolg: komt niet
voor zolang de sterke opioïden als pijnstiller worden ge -
bruikt omdat pijn ‘een natuurlijke antagonist’ van opioïden
is; de snelle ademhaling als gevolg van de pijn zal slechts wat
rustiger worden;
– ‘vermindering van kwaliteit van leven’; ook hiervan is geen
sprake; de eventuele slaperigheid die optreedt, is van voor-
bijgaande aard en wordt bovendien ook veroorzaakt door
een goe de pijnbestrijding na een periode van ernstige pijn;
– ‘negatieve invloed op de lever- en nierfunctie of op de maag-
wand’; dit is evenmin waar, maar het omgekeerde (voor
lever- en nierfunctie) geldt wel.
Bespreking van deze misvattingen met patiënt en familie neemt
veel vooroordelen weg.
Tolerantie voor opioïden is in de praktijk geen probleem.
Fysieke afhankelijkheid ontwikkelt zich bij de meeste patiënten
die gedurende enkele weken regelmatig opioïden innemen,
maar geeft nooit moeilijkheden. Mocht de pijn minder worden,
bijvoorbeeld door een andere behandeling, dan is het geen pro-
bleem de dosering geleidelijk te verlagen en met de medicatie
te stoppen.
De begindosering hangt af van de eerder gebruikte medicijnen
en de ernst van de pijn. Een maximale dosering bestaat niet; een
eventuele maximale dosering wordt bepaald door mogelijke bij-
werkingen. Bij een hoge dosering kan een hyperalgesie ontstaan
(OIH = opiod induced hyperalgesia), vermoedelijk door ‘upregu-
latie van compensatoire ze nuwbanen’; dit betekent dat de pijn
toe- in plaats van af neemt als de dosis verhoogd wordt. Het is
niet be kend of een dergelijk ‘omslagpunt’ bij alle patiënten
voor komt en bij welke dosering. Bij toename van de pijn on -
danks verhoging van de dosering dient men zich dit mecha-
nisme dus af te vragen en de dosering te verlagen of een opi-
oïdswitch te overwegen.
De verschillen in effecten van verschillende opioïden berusten
86 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER, DR. M.J.G. SIMON
vooral op verschillende binding aan de opioïdreceptoren, zodat
er sprake is van een partiële kruistolerantie; ook de genspecifi-
citeit van de patiënt ten opzichte van het opioïd speelt hierbij
een rol. Het is belangrijk om een opioïd in voldoende dosering,
dus individueel bepaald, en in voldoende frequentie te geven,
dus conform de farmacokinetische eigenschappen, zoals de
werkingsduur van het voorgeschreven middel.
Indien een middel onvoldoende werkzaam is of te veel, per-
sisterende, bijwerkingen veroorzaakt, kan een opioïdswitch
wor den overwogen, bijvoorbeeld bij sedatie, hallucinaties,
myoclonieën of orthostatische hypotensie (zie hoofdstuk
‘Opioïdswitch en omrekentabellen’).
In alfabetische volgorde behoren buprenorfine, fentanyl, hydro-morfon, methadon, morfine en oxycodon tot de groep van de ster-
ke opioïden, maar ze zijn verschillend van structuur en aan-
grijpingspunt. In principe hebben alle opioïden dezelfde bij-
werkingen, maar deze kunnen van persoon tot persoon ver-
schillen; dit berust mogelijk op genspecificiteit.
Zowel buprenorfine als fentanyl, methadon en oxycodon heb-
ben enig effect op neurogene pijn, dit wil zeggen op de uitstra-
lende pijn zoals deze voorkomt bij druk op zenuwen of plexus.
Ze hebben minder effect op neuropathische pijn, dus pijn die
veroorzaakt wordt door beschadiging van zenuw of plexus, en
die brandend van karakter is. Een combinatie met een anti-epi-
lepticum is dan te overwegen. Van de opioïde analgetica lijkt
methadon in de praktijk het meeste effect op neuropathische
pijn te hebben, hoewel de literatuur deze mening niet altijd even
sterk ondersteunt. Naast de bekende bijwerkingen komt delier
helaas frequent voor. ‘Een delier is een toestandsbeeld dat in
korte tijd ontstaat (uren tot dagen); de patiënt is er vaak verward
en angstig bij. Daarnaast bestaat onrust of, in geval van een stil
delier, juist apathie en verlies van initiatief. Het bewustzijn is
wisselend gestoord. Vaak zijn er hallucinaties en/ of wanen. Er is
per definitie een onderliggend somatisch lijden.’ De verschijnse-
len kunnen zijn: hallucinaties, slapeloosheid, slaperigheid over-
dag, nachtmerries, rusteloosheid, geagiteerdheid, overgevoelig-
heid voor licht en geluid, angst, emotionele labiliteit, geheugen-
stoornissen, enzovoort. Er kan dus een geagiteerde of hypo -
actieve situatie bestaan, zelfs afwisselend het een na het ander.
ANALGETICA 87
Het is dus van belang om te differentiëren tussen angst, depres-
sie, boosheid, dementie en psychose. Het delier kan veroor-
zaakt worden door interne problemen zoals metabole stoornis-
sen (hypercalciëmie, hyperglykemie, uremie), ondervoeding,
dehydratie, hypoxie, koorts, infectieziekten, ongecontroleerde
pijn of leverfalen, primaire hersentumor en hersenmetastasen.
Medicatie, in het bijzonder opioïden, NSAID’s en hoge doses
corticosteroïden dragen vaak bij aan het ontstaan van een de -
lier. Soms is sedatie gewenst in verband met delier, overgevoe-
ligheid voor aanraken, myoclonus, enzovoort. Zoals met alle
medicatie is het van belang om effect, bijwerkingen en poten -
tiële interacties van de verschillende analgetica te kennen,
zodat er ‘op maat’ voor de patiënt een analgetisch schema kan
worden opgesteld.
Bespreking van de middelen in alfabetische volgorde:
Buprenorfine, een partiële agonist, heeft evenals andere opi -
oïde analgetica geen ‘plafond’-dosering. Het wijzigen van een
buprenorfinemedicatie in een opioïd met een volledige mu-
agonistische werking leidt niet tot problemen zolang er binnen
de geadviseerde doses wordt gebleven. De doseringsfrequentie
is: sublinguaal 2-4dd of transdermaal (TDS) 1 patch per 4 da -
gen. Er zijn aanwijzingen dat buprenorfine een lagere kans
geeft op ademdepressie dan andere opioïden en minder obsti-
patie.
FentanylTTS (transdermaal therapeutisch systeem), oromucosaal
als ‘escape’-medicatie en in injectievorm. De actieve stof fenta-
nyl is 80-100 maal sterker dan morfine.
Het middel kan transdermaal, oromucosaal, sublinguaal, sub-
cutaan, intraveneus of spinaal worden toegediend.
Stabiele concentraties bij gebruik van de pleister worden na
12-24 uur bereikt, de concentraties zijn dan relatief constant
gedurende 72 uur, zo ook de werkingsduur. De biologische
beschikbaarheid is 90%. De t½ bedraagt 22-24 uur, vanwege het
ontstaan van een depot in de huid. Een aantal studies toont
minder obstipatie en misselijkheid dan bij andere opiaten. De
gebruikelijke startdosering is de 12 of 25 mg/uur pleister. Voor
acute en snel veranderende pijn moet voor dosistitratie en
doorbraakmedicatie nog gebruik worden gemaakt van morfine
IR of oxycodon IR.
Oromucosaal fentanyl citraat (OTFC)
De oromucosale toediening van fentanyl is beschikbaar in
resp. 200, 400, 600, 800, 1200 en1600 mg fentanyl. De dosering
moet individueel worden getitreerd, te beginnen met 200 mg
totdat de optimale dosering is bereikt. Wanneer na vijftien mi -
nuten onvoldoende pijnstilling is bereikt kan nogmaals 200 mg
worden gebruikt, echter nooit meer dan 2 zuigpastilles per
keer. Maximaal mag de patiënt de uiteindelijke dosering 4 keer
per dag gebruiken. Er is geen relatie tussen de benodigde dosis
van OTFC en de hoogte van de dosering van de onderhouds-
behandeling. De OTFC moet niet gebruikt worden bij opioïd-
naïeve patiënten (vanaf equipotente dosering van 60 mg oraal
morfine of fentanylTTS 50 mg/uur). Een mogelijk voordeel van
OTFC is het snelle effect op doorbraakpijn (zie ook hoofdstuk
‘Procedure-gerelateerde pijn’). Daarnaast is oromucosaal fenta-
nylcitraat (OTFC) mogelijk effectiever dan kortwerkende mor-
fine voor de behandeling van doorbraakpijn bij patiënten met
kanker. De zuigpastille moet langs het wangslijmvlies worden
gehaald, waarbij tegelijkertijd een draaiende beweging met de
applicator wordt uitgevoerd. De innameduur bedraagt vijftien
minuten. Op deze manier wordt 25% van het oromucosaal fen-
tanylcitraat geabsorbeerd door het mondslijmvlies, waarna het
snel in de circulatie komt. De rest van de fentanyl wordt door-
geslikt en wordt langzamer uit het maagdarmkanaal geabsor-
beerd. Circa 25% hiervan komt beschikbaar in de circulatie.
Hydromorfon
Hydromorfon is verkrijgbaar in capsules, IR en SR. Hydro mor -
fon heeft geen actieve metabolieten die kunnen cumuleren bij
nierfunctiestoornissen zoals morfine. De biologische beschik-
baarheid is 60-80%. De gebruikelijke startdosering is 2 dd 4 mg
SR, meestal gecombineerd met 1,3 mg IR, zo nodig. De poten-
tie van hydromorfon is ongeveer het zevenvoudige van die
van morfine en het is veel hydrofieler, waardoor het zeer ge -
schikt is voor continue subcutane toediening. Deze capsules
88 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER, DR. M.J.G. SIMON
ANALGETICA 89
kunnen worden geopend en over voedsel worden gespren-
keld. De injectievloeistof kan echter uitsluitend in enkele zie-
kenhuisapotheken worden bereid.
Methadon
Methadon is beschikbaar in de vorm van drank, tabletten,
door apotheker op sterkte gemaakte zetpillen en oplossing
voor intraveneus gebruik. Subcutane toediening is mogelijk,
maar geeft zeer sporadisch lokaal een toxische reactie. In dat
geval is de intraveneuze route te verkiezen.
Methadon is een alternatief indien andere opioïde analgetica
onvoldoende effectief zijn, onacceptabele bijwerkingen verto-
nen of als er sprake is van ernstige neuropathische pijn omdat
methadon naast mu-agonistische een antagonistische werking
heeft op de NMDA- (N-methyl-D-aspartaat-)receptoren in het
ruggenmerg die ook een belangrijke rol spelen bij de pijngelei-
ding. Methadon wordt zowel oraal als rectaal uitstekend opge-
nomen en het heeft geen actieve metabolieten die ongewenst
kunnen stapelen in geval van een nierfunctiestoornis. Het is
dus geschikt voor gebruik bij nierfalen en dialyse. Methadon
heeft een biologische beschikbaarheid van 40-90% en een wer-
kingsduur van 4 tot 6 uur, maar kan bij langduriger gebruik 1
à 3 dd worden gedoseerd. De plasmahalfwaardetijd bedraagt,
niet voorspelbaar, 15 tot 72 uur, waardoor accumulatie binnen
enkele dagen optreedt. De variabiliteit in de farmacokinetiek
van methadon wordt waarschijnlijk veroorzaakt door poly-
morfisme in de genen die coderen voor de m-receptor en de
enzymen betrokken bij de afbraak van methadon.
Individuele aanpassing van dosis en doseerinterval is dus ver-
eist. Vanwege de onduidelijkheid over de relatieve analgeti-
sche sterkte, de werkingsduur en dosistitratie en de lange,
niet-voorspelbare halfwaardetijd wordt methadon slechts aan-
geraden indien een zorgvuldige begeleiding van de dosering
kan plaatsvinden. Bij aanvang van de therapie dient frequent
gedoseerd te worden (bijv. 3dd 5-10 mg, soms zelfs twee dagen
4dd) omdat er in het begin herdistributie naar het vetweefsel
plaatsvindt. Na ongeveer een week kan volstaan worden met
een doseerfrequentie van 1 tot 3dd. De halfwaardetijd neemt
dan toe na verzadiging van het vetweefsel. Indien men hier-
90 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER, DR. M.J.G. SIMON
mee geen rekening houdt kan stapeling optreden met als
gevolg sufheid en verwardheid.
Interacties. Methadon wordt in de lever gemetaboliseerd door
CYP3A4 en CYP2B6. Aangezien de functie van deze enzymsy-
stemen wordt beïnvloed door verschillende stoffen zijn vele
drug-druginteracties mogelijk, zowel door enzyminhibitie als
inductie. Belangrijke interacties bestaan er met o.a. anti-epilepti-
ca, antidepressiva, glucocorticoïden en antibiotica. Bij gebruik
van deze middelen in combinatie met methadon is het verstan-
dig om het Farmacotherapeutisch Kompas te raadplegen of met
de apotheker te overleggen.
Daarnaast kan methadon het QT-interval op het ECG verlen-
gen, waardoor de kans op aritmieën is verhoogd, in het bijzon-
der de kans op het potentieel letale ‘torsade de pointes’. Het
risico op aritmieën is vooral verhoogd bij gelijktijdig gebruik
van tricyclische antidepressiva, diuretica, antipsychotica, elek -
trolietstoornissen, congestief hartfalen en natuurlijk bij een
congenitaal verlengd QT-syndroom. Het instellen van een pa -
tiënt op methadon vereist dus ervaring.
Morfine
Morfine is beschikbaar als SR-preparaat en als IR-preparaat,
zodat bij doorbraakpijn en incidenteel optredende pijn 10-15%
van de 24-uursdosering in IR-vorm kan worden gegeven. De
biologische beschikbaarheid is 30-75%; er bestaat kans op
accumulatie bij oudere mensen en bij nier- en/of leverfunctie-
stoornissen. Met behulp van een kortwerkend (IR-)preparaat,
zoals een drank (Oramorph® of morfinedrank FNA; let op:
Oramorph® bevat 2 mg morfine/ml, de FNA-drank 1 mg/ml!)
of een zetpil (vervaardigd door apotheek) kan een werkzame
dosering worden bepaald, waarna een onderhoudsdosering
mogelijk is met een SR-preparaat. De meeste SR-morfineprepara-
ten hebben een werkingsduur van 8 tot 12 uur; Kapanol® 12 tot
24 uur. De SR-vormen mogen niet gekauwd of gedeeld worden.
Het is belangrijk om een opioïd in voldoende dosering en vol-
doende frequentie te geven. Een gebruikelijke startdosering van
een morfinepreparaat SR is 2dd 30 mg. Bij ouderen en patiën ten
met een nierinsufficiëntie wordt een lagere dosering geadvi-
seerd, bijvoorbeeld 2dd 10 mg. Tegen incidentele pijn, bijvoor-
ANALGETICA 91
beeld gedurende de verzorging of een speciale activiteit, kan
zo vaak als nodig is morfine IR genomen worden. Als de dose-
ring en/of de frequentie te laag is, zal de doorbraakmedicatie
herhaaldelijk worden genomen en moet de dosering dus wor-
den bijgesteld. Toch blijken bewegingsgerelateerde pijn en
incidentele pijn het moeilijkst behandelbaar, omdat het vaak
korte momenten betreft en de middelen nogal eens niet snel
genoeg werken. Zie ook het hoofdstuk ‘Procedure-gerelateerde
pijn’ over o.a. de Rapid Onset Opioids (ROO’s).
De Kapanol-capsule mag geopend worden (uiteraard niet
gemalen of gekauwd), daar de bolletjes zelf een SR- werking
hebben. Vaak is de diameter van een maagsonde of PEG-ka -
theter echter niet groot genoeg om de bolletjes door te laten en
kan beter een drank worden gebruikt (meestal 6dd).
Morfine kan bij leverinsufficiëntie of geleidelijk ontstane nier-
insufficiëntie gewoon worden gedoseerd. Bij een acute nierin-
sufficiëntie is wel een aanpassing van de dosis vereist.
Morfinesulfaat SR-tabletten kunnen eventueel rectaal worden
toegediend. De resorptie is echter bij elke toediening verschil-
lend, zodat de pijnstilling niet goed voorspelbaar is.
Oxycodon
Oxycodon is verkrijgbaar in een ‘sustained release’-vorm die
snel werkt én langdurig (SR), en in een ‘immediate release’-
vorm (IR), als drank en in injectievloeistof. Door de snelle wer-
king hoeft er bij het instellen van de patiënt met acute en snel
veranderende pijn geen kortwerkend preparaat gebruikt te
worden. De startdosering is 2dd 5-10 mg. Oxycodon heeft min-
der opioïdgerelateerde bijwerkingen dan bijvoorbeeld morfine,
zoals hallucinaties en delier, en het is vaak effectief bij neuro-
gene, mogelijk ook neuropathische en viscerale pijn. De bio -
logische beschikbaarheid bij orale toediening is 60-80%.
Aan passing van de dosering is niet nodig bij oudere patiënten
en bij matige lever- en nierfunctiestoornissen. Bij acute pijn is
het analgetische effect even sterk als intramusculair morfine
met een NSAID.
Continue subcutane, intraveneuze en spinale toediening is
mogelijk.
92 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER, DR. M.J.G. SIMON
Pethidine
Pethidine, een m-agonist met anticholinerge eigenschappen,
werkt slechts 2 tot 3 uur en is dus niet geschikt voor onder-
houdsmedicatie; verslaving komt veel voor. De metaboliet nor-
pethidine veroorzaakt convulsies. Voor chronische pijn, al of
niet als gevolg van een maligne aandoening, is het obsoleet.
Opioïdswitch (zie ook hoofdstuk ‘Opioïdswitch en omreken-
tabellen’)
Het begrip ‘opioïdswitch’ werd al enige malen genoemd. Om dat
de opioïden vermoedelijk verschillende aangrijpingspunten
hebben in het receptorengebied, bestaan er individuele ver-
schillen in effect (genetisch bepaald), zowel wat de pijnstilling
als wat de bijwerkingen betreft. Bij onvoldoende effect of veel
bijwerkingen is het advies: de dosis verlagen en eventueel een
‘adjuvans’ (zie hoofdstuk ‘Adjuvantia’) toevoegen of switchen
naar een ander opioïd. Bij het vervangen van het ene opioïd
door het andere dient hiermee rekening te worden gehouden
om een mogelijke overdosering te voorkomen. Deze kans is het
grootst bij switchen naar methadon in verband met de lange half-
waardetijd ervan (kan oplopen tot 72 uur), waardoor cumulatie
optreedt. Door titratie met behulp van een kort werkend opioïd
kan de juiste dosering worden bereikt, veelal zonder veel bijwer-
kingen;
Redenen voor een opioïdswitch zijn dus:
– onvoldoende effect;
– bijwerkingen, onafhankelijk of samenhangend met de hoog-
te van de dosering
• centraal zenuwstelsel: sedatie, hallucinaties, enzovoort;
• gastro-intestinaal: misselijkheid, braken, enzovoort;
• cardiovasculair: orthostatische hypotensie;
– wijzigingen in fysieke conditie (oraal innemen niet mogelijk,
slechte perifere circulatie, bijvoorbeeld bij cachexie
– slechte transdermale opname); of hoge dosering gewenst die
oraal, rectaal of transdermaal niet praktisch is.
ANALGETICA 93
Bronnen:
– www.cbo.nl/product/richtlijnen
– Richtlijn Diagnostiek en behandeling van pijn bij patiënten metkanker, CBO.
Overzichtstabel analgetica
geneesmiddel dosering
NIET-OPIOIDE ANALGETICA
paracetamol1 oraal/rectaal 3000 mg/dag (6x 500 mg of
3x 1000 mg)
– acute pijn 4000-5000 mg/dag
– chronische pijn 2000 mg/dag
NSAID’s2
Klassiekaceclofenac oraal 2dd 100 mg po
(>16 jr)
ibuprofen oraal 3-4dd 200-400 mg (dagdos.
1200-1600 mg)
max. (3-4 wkn) 4dd
800 mg (dagdos. 2400 mg)
retard: 2dd 600 mg, evt.
3dd 600 mg
rectaal: 3-4dd 500 mg
(dagdos. 1500-2000 mg)
max. 3000 mg
dexibuprofen oraal 2-3dd 200-400 mg po
diclofenac oraal 3dd 25-50 mg po
94 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER, DR. M.J.G. SIMON
Vervolg overzichtstabel analgetica
geneesmiddel dosering
diclofenac 50 mg oraal 2-3dd 1 tablet
+ misoprostol
200 mcg
diclofenac 75 mg oraal 2dd 1 tablet
+ misoprostol
200 mcg
flurbiprofen oraal 2-4dd 50 mg
150-200 mg/dag in
2-4 doses
oraal/rectaal 1 dd 200 mg SR (na
avondmaaltijd)
indometacine3 oraal start 25 mg 2-3dd of
1dd 75 mg SR,
evt. verhogen met 25 mg
iedere 2 dagen of 2dd
75 mg.
max. 200 mg/dag
rectaal 1-2dd 100 mg of 2-4dd
50 mg
ketoprofen3 oraal 1dd 200 mg (gereguleer-
de afgifte)
bij nierfunctiestoornissen
en ouderen: 1dd 100 mg
dexketoprofen oraal 3dd 25 mg; max. 75 mg/
dag
bij nier-/leverfunctie-
stoornissen, ouderen max.
50 mg/dag
Vervolg overzichtstabel analgetica
geneesmiddel dosering
nabumeton oraal 1dd 1 gram a.n. Acuut:
1,5-2 gram per dag in
2 doses
ouderen max. 500-1000 mg
nierfunctiestoornissen
(creatinineklaring 30-60
ml/min): 500 mg/dag
meloxicam oraal/rectaal 1dd 7,5-15 mg; bij ouderen
en nierinsufficiëntie 7,5 mg
naproxen oraal oplaaddosis: 500 mg (10
mg/kg) p.o.
onderhoudsdosis: 2dd
250-500 mg (5 mg/kg) po
2-3dd 225-250 mg
piroxicam oraal/rectaal 1dd 20 mg
sulindac oraal 1-2dd 200-400 mg
tiaprofeenzuur oraal 600 mg/dag in 2-3 doses
COX-2-selectief4
celecoxib oraal 1-2dd 100-200 mg, bij
ouderen starten met max.
200 mg
bij matig gestoorde lever-
functie (serumalbumine
25–35 g/l) starten helft
dosering
etoricoxib oraal 1dd 60-120 mg, bij lichte
60 mg/dag; bij matige
leverinsufficiëntie (Child-
Pugh-score 7-9) maximaal
60 mg om de dag
ANALGETICA 95
96 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER, DR. M.J.G. SIMON
Vervolg overzichtstabel analgetica
geneesmiddel dosering
parecoxib iv/im 40 mg, gevolgd door
20-40 mg elke 6-12 uur, max.
80 mg/dag, ouderen
(lichaamsgewicht < 50 kg)
of matige leverfunctiestoor-
nissen (Child-Pughscore
7-9): starten helft dosering;
max. 40 mg/dag
OPIOIDE ANALGETICA5
Zwakke opioïdencodeïne6 oraal obsoleet in de behandeling
van oncologische pijn
(zie tekst)
tramadol oraal 3-4dd 50-100 mg (IR-tablet);
2dd 100-200 mg of
200-300 mg/dag (SR);
bij ouderen: 3dd 25 mg, evt
3dd 10 mg
(druppels: 2,5 mg/druppel
of 1/2 tablet tramadol
50 mg) max. 400 mg per dag
combinatiepreparaat para-
cetamol/tramadol
Sterke opioïden (in alfabetische volgorde)buprenorfine sublinguaal 2-4dd 0,2-0,4 mg sl
transdermaal 35 mg/uur, 1 pleister per 3-4
dagen
(2 pleisters per week)
fentanylTTS transdermaal 12 mg/uur
fentanyl oromucosaal zie tekst
ANALGETICA 97
Vervolg overzichtstabel analgetica
geneesmiddel dosering
hydromorfon oraal 2dd 4 mg (SR), meestal
gecombineerd met 1,3 mg IR
zo nodig
methadon oraal 3dd 5-10 mg, soms 4dd voor
2 dgn (zie tekst) gedurende
de eerste 2 dagen cave
cumulatie!
morfine oraal 2dd 30 mg (SR-preparaat);
bij ouderen 2 dd 10 mg
oxycodon oraal 2dd 5-10 mg
pethidine im uitsluitend 1-2 x incidenteel
in verloskunde en bij nier-
koliek (zie tekst)
1 Niet te gebruiken bij zeer slechte leverfunctie.
2 Gebruik beperkt door aantal contra-indicaties, zie tekst.
3 Capsules of tabletten heel innemen tijdens de maaltijd of met een ruime hoeveel-
heid melk of water.
4 Deze middelen zijn gecontra-indiceerd bij aangetoonde ischemische hartziekte,
perifeer arterieel en/of cerebrovasculair lijden. De kortst mogelijke behandelings-
duur en de laagst effectieve dagdosering toepassen vanwege het risico op cardio-
vasculaire bijwerkingen.
5 Hier worden alleen de begindoseringen gegeven; de maximale dosis van een opi-
oïd wordt bepaald door de bijwerkingen. Voor codeïne, tramadol, pethidine en bu -
pre norfine geldt wel een maximale dosering. Zie tekst.
6 Meest effectief in combinatie met paracetamol. Werkt zeer obstiperend. Mogelijk
andere bijwerkingen, zie tekst.
Adjuvantia
Dr. A.P.E. Vielvoye-Kerkmeer, dr. M.J.G. Simon
Naast de behandeling van pijn met analgetica, zowel de niet-
opioïde als de opioïde, wordt een aantal middelen gebruikt,
waarvan pijn niet tot het officieel geregistreerde indicatiegebied
behoort, maar waarmee ervaring is opgedaan bij de bestrijding
van pijn. Een aantal recentelijk beschikbaar gekomen middelen
is inmiddels geregistreerd als ‘antineuropathicum’ (zie ook
hoofd stuk ‘Neuropathische pijn’).
Veelgebruikte adjuvantia zijn anti-epileptica en tricyclische
antidepressiva. Bij het voorschrijven van deze middelen is het
belangrijk om de patiënt de zin van het middel uit te leggen,
evenals het langzaam verhogen van de dosering om bijwerkin-
gen te beperken en bovendien te benadrukken dat het optimale
effect niet binnen enkele dagen te verwachten is, maar meestal
één tot twee weken op zich laat wachten. De ‘steady state’ van
deze middelen wordt pas na zesmaal de halfwaardetijd van
een medicament bereikt.
Ze kunnen na elkaar geprobeerd worden, doch elk middel
moet gedurende een voldoende periode (meestal een week of
drie) in een voldoende dosering gebruikt worden om het effect
te kunnen beoordelen. Extra middelen om de ‘inwerktijd’ te
overbruggen veroorzaken alleen maar extra bijwerkingen.
Eigenlijk kan elk middel dat tegen pijn wordt gebruikt een
adjuvans worden genoemd; ook de spierrelaxantia bij hyperto-
ne musculatuur en een corticosteroïd bij hoofdpijn als gevolg
van een hersenmetastase.
Van een aantal middelen is ‘evidence based’ vastgesteld dat ze
effectief zijn bij neuropathische pijn.
Voorbeelden van adjuvantia:
– anti-epileptica, zoals carbamazepine, gabapentine, prega-
baline, duloxetine, enz.;
– antidepressiva, zoals amitriptyline, nortriptyline;
– corticosteroïden;
– NMDA-(= N-methyl-D-aspartaat)-receptorantagonisten,
zoals methadon, ketamine;
– spierrelaxantia, zoals diazepam, baclofen;
– spasmolytica; zoals metoclopramide, butylscopolamine;
– bisfosfonaten;
– klasse-I-anti-aritmica, zoals lidocaïne, flecaïnide.
Hierna worden enkele adjuvantia toegelicht.
Anti-epileptica
Al vanaf de jaren zestig worden anti-epileptica zoals carbama -
zepine, clonazepam en valproïnezuur toegepast bij de behan-
deling van chronische zenuwbeschadigingspijn wanneer die
vooral kloppend of schietend van karakter is. Het gebruik van
carbamazepine, gabapentine en pregabaline is ‘evidence-based’.
Ze werken door stabilisering van de neuronale membranen,
mogelijk door werking op natrium-(carbamazepine) of calci-
umkanalen (gabapentine, pregabaline).
Sommige deskundigen adviseren een combinatie van een anti-
epilepticum en een antidepressivum omdat ze additief zouden
werken, mogelijk zelfs synergistisch. Wel dient dan rekening te
worden gehouden met de bijwerkingen van beide middelen.
Ditzelfde geldt voor de combinatie van een calciumkanaal
blokkerend anti-epilepticum (gabapentine of pregabaline) en een
natriumkanaalblokker (carbamazepine of oxcarbamazepine).
In alfabetische volgorde, dus niet in volgorde van voorkeur(!),
zijn beschikbaar:
Carbamazepine en oxcarbamazepine
Hoewel carbamazepine het middel van keuze is voor behande-
ling van trigeminusneuralgie, is de plaats bij de bestrijding
van andere vormen van neuropathische pijn onduidelijker.
ADJUVANTIA 99
100 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER, DR. M.J.G. SIMON
Carbamazepine heeft veel interacties met andere geneesmid-
delen door inductie van leverenzymen (CYP2C9 en CYP3A).
Andere middelen kunnen de plasmaspiegel van carbamazepi-
ne beïnvloeden door de activiteit van CYP3A4 te verhogen of
te remmen. Daarnaast komen milde bijwerkingen, zoals slape-
righeid, dubbelzien, wazig zien en misselijkheid en braken
relatief vaak voor en kan carbamazepine ernstige, potentieel
letale, bijwerkingen geven, zoals huidreacties (bij 10-15% van
de patiënten!) , thrombocytopenie en hyponatriëmie, en gelei-
dingsstoornissen bij ouderen. De bijwerkingen die in het begin
optreden worden veroorzaakt door enzymauto-inductie, waar -
door het eigen metabolisme versterkt wordt. Carbama zepine
veroorzaakt soms leukopenie; controle hierop is dus gewenst.
Clonazepam
Bij de behandeling van patiënten met myoclonieën ten gevolge
van hoge doses opioïden heeft dosisverlaging of opioïdswitch
de voorkeur. Een symptomatische behandeling kan plaatsvin-
den met behulp van Clonazepam of een ander spierverslap-
pend middel. Dit middel kan sedatie geven waardoor het
wordt toegepast bij terminale sedatie (zie landelijke richtlij-
nen). Het kan buccal worden toegepast als orale inname moei-
lijk wordt.
Gabapentine
Gabapentine en pregabaline binden aan de a2-d subunit van
voltage-gated calciumkanalen, waardoor er een verminderde
uitstoot is van glutamaat, noradrenaline en substance P. Wer -
king is aangetoond bij verschillende neuropathische aandoe-
ningen, zoals postherpetische neuralgie, pijnlijke diabetische
polyneuropathie, fantoompijn, perifere neuropathische pijn,
Guillain-Barré syndroom, neuropathische pijn bij kanker en het
centraal pijnsyndroom bij acute en chronische ruggenmergbe-
schadiging. Het verbetert de slaap, stemming en kwaliteit van
leven. Het effect zou niet beter zijn dan van carbamazepine,
maar het heeft relatief weinig bijwerkingen of interacties met
andere middelen. Tweederde van de patiënten die gabapentine
of carbamazepine nemen, kunnen een goed effect ervan ver-
wachten. De capsule gabapentine kan geopend worden om de
inhoud met water of vruchtensap in te nemen. De bijwerkin-
gen zijn dosis-gerelateerd en bestaan uit slaperigheid en duize-
ligheid, die meestal binnen twee à drie weken verdwijnen, en
perifeer oedeem. Titratie van de middelen kan de bijwerkingen
beperken. Zowel gabapentine als pregabaline worden renaal
geklaard, waardoor de dosis aangepast moet worden aan de
nierfunctie. Doseringen van gabapentine dienen te worden
getitreerd naar effect en bedragen tussen 1800 en 3600 mg/
dag, verdeelt in drie doses. Effect op de pijnklachten is te ver-
wachten na de tweede week bij snelle titratie, maar de piek is
twee weken na het bereiken van de therapeutische dosering.
Antacida die aluminium of magnesium bevatten, reduceren de
biologische beschikbaarheid van gabapentine met 10-25%.
Pregabaline
Werking is aangetoond bij postherpetische neuralgie, pijnlijke
diabetische polyneuropathie en het centraal pijnsyndroom bij
acute en chronische ruggenmergbeschadiging. Het heeft ook
anxiolytische effecten. Pregabaline is veilig, vertoont milde bij-
werkingen en heeft geen belangrijke interacties met andere
geneesmiddelen. De bijwerkingen, die vooral optreden bij een
snelle dosisverhoging, zijn gelijk aan die van gabapentine.
Startdosering: 75 mg/dag in drie doses. Titratie naar 300 mg/
dag aan het einde van week twee is mogelijk. Therapeutische
dosering: 300-600 mg/dag in twee doses. Meer dan 90% wordt
onveranderd door de nieren uitgescheiden, zodat cumulatie
optreedt bij een verminderde nierfunctie
De anti-epileptica lamotrigine en topiramaat worden niet toe-
gepast bij neuropathische pijn. Het effect lijkt aanwezig, maar
het ongunstiger bijwerkingenprofiel beperkt het gebruik.
Antidepressiva
Tricyclische antidepressiva (TCA’s)
Studies hebben aangetoond dat TCA’s effectief zijn bij de
bestrijding van neuropathische pijn, vooral bij postherpetische
neuralgie en pijnlijke diabetische polyneuropathie. Voordelen
ADJUVANTIA 101
102 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER, DR. M.J.G. SIMON
van de TCA’s zijn de prijs en de (meestal) eenmaal daagse toe-
diening. Secundaire amine TCA’s, zoals nortriptyline en des-
ipramine, worden in het algemeen beter getolereerd dan de
tertiaire amine TCA’s, zoals amitriptyline en imipramine. De
meest voorkomende bijwerkingen zijn sedatie en anticholiner-
ge verschijnselen, zoals droge mond, urineretentie, obstipatie
en gewichtstoename. In verband met mogelijke slaperigheid
worden deze middelen meestal ‘voor de nacht’ (ante noctem,
a.n.) genomen. Patiënten met chronische pijn hebben vaak
slaapstoornissen en een eenmalige dosering van een TCA voor
de nacht geeft vaak binnen enkele dagen een opvallende ver-
betering van de nachtrust.
Wel moet rekening worden gehouden met mogelijke cardio-
vasculaire bijwerkingen, zoals sinustachycardie, hartblok en
verhoging van de kans op plotselinge hartdood bij doseringen
boven 100 mg/dag. TCA’s moeten vermeden worden bij herstel-
fase van een myocardinfarct. Terughoudendheid is geboden bij
epilepsie, organische hersenbeschadiging, urineretentie, pros -
taathyperplasie, pylorusstenose, hart- en vaataandoeningen,
hyperthyroïdie, lever- en nierfunctiestoornissen. Daarnaast is
voorzichtigheid geboden bij patiënten met suïcidale neigingen
(overdosering) en bij ouderen (verhoogde kans op cognitieve
stoornissen, evenwichtsstoornissen en orthostatische hypoten-
sie). Het gebruik van een lage dosering van een TCA in verge-
lijking tot de gebruikelijke antidepressieve dosering kan bij
patiënten die neigen naar een depressie een vitale depressie
maskeren (vooral van belang bij patiënten met chronische
pijn)! Prostaathypertrofie en prostatisme vormen een (relatie-
ve) contraïndicatie. Gelijktijdig gebruik van TCA’s en SSRI’s,
tramadol, venlafaxine, andere TCA’s en Sint-Janskruid kan de
serumconcentratie van TCA’s met een factor 2 of 3 verhogen.
Dit kan leiden tot het serotonerg syndroom met cognitief-ge -
dragsmatige verschijnselen (agitatie, verwarring, hypomanie),
autonome disfunctie (zweten, diarree, koorts, trillen, hyperten-
sie) en neuromusculaire dysfunctie (hyperreflexie, coördinatie-
stoornissen, myoclonus, tremor). Ernstige verschijnselen zijn
insulten, hypertensie, hallucinaties en delier. Het effect van
TCA’s op pijn kàn na 48 tot 72 beginnen. Meestal wordt het opti-
male effect verwacht binnen drie weken.
ADJUVANTIA 103
Vermoedelijk werken de TCA’s door stabilisering van de natri-
umkanalen en verhoging van de monoamineconcentratie in de
afdalende banen in de dorsale hoorn van het ruggenmerg en
een gecombineerde noradrenaline- en serotonineheropname-
remming. De anti-neuropathische-pijndosering is een derde tot
de helft van de antidepressieve dosering en de bijwerkingen
zijn dosisgerelateerd.
Amitriptyline is het prototype tertiair aminotricyclisch antide-
pressivum en wordt het meest gebruikt. Van de bijwerkingen
zijn vooral de anticholinerge, cardiovasculaire en sedatieve
eigenschappen van belang. De startdosering is 10-25 mg a.n.
en wordt langzaam verhoogd tot 50-75 mg. Bij oudere mensen
kan beter worden begonnen met 10 mg a.n. Er is geen evidente
dosis-effectrelatie, zodat ook met een lagere dosering een goed
effect kan worden bereikt. De secundaire aminotricyclische anti-
depressiva (zoals nortriptyline, een metaboliet van amitriptyli-
ne) werken via de remming van de noradrenaline-heropname.
Ze zijn even effectief als de tertiaire TCA’s. De dosering van
nortriptyline wordt op dezelfde manier en in dezelfde hoeveel-
heid opgebouwd als amitriptyline.
Overige (derde generatie) antidepressiva, zoals de selectieve
serotonine reuptake inhibitors (SSRIs) en atypische antide -
pressiva. Slechts enkele hiervan kunnen een rol spelen in de
behandeling van pijn, zoals het paroxetine en citalopram. De
bij werkingen van de SSRI’s, zoals asthenie, transpireren,
maag-darmstoornissen, slaperigheid, duizeligheid en ejacula-
tiestoornissen, geven nogal eens aanleiding tot voortijdig stop-
pen met de medicatie.
Van de SSRNI’s (selectieve serotonine norepinefrine receptor -
remmers) is duloxetine vanaf 2004 geregistreerd voor onder
andere pijn als gevolg van een perifere neuropathie bij diabe-
tespatienten en is ook effectief gebleken bij postherpetische
neuralgie. Het is voor pijn bij kinderen geschikter dan bij voor-
beeld venlafaxine, dat angst, slapeloosheid, vertraagde groei,
hypercholesterolemie en mogelijk hypertensie kan veroorza-
ken. Duloxetine lijkt een veiliger antidepressivum dan de
TCA’s, heeft een milder bijwerkingenprofiel en hoeft eenmaal
104 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER, DR. M.J.G. SIMON
per dag gedoseerd te worden. Het kan vermoeidheid en slape-
loosheid veroorzaken, maar geeft geen gewichtstoename zoals
de tricyclische antidepressiva; soms remt het juist de eetlust.
De opbouw is snel: de eerste week 1 dd 30 mg, en in de tweede
week 1 dd 60 mg. Pijnvermindering kan binnen een week bij
therapeutische dosering worden verwacht. Venlafaxine is
eveneens een SSNRI met bewezen werking bij pijnlijke diabeti-
sche polyneuropathie en verschillende andere polyneuropa-
thieën in een dagdosering van 150-225 mg/dag. De resultaten
bij andere vormen van neuropathische pijn waren inconsistent
of negatief. Bij 5% van de patiënten die venlafaxine gebruiken,
treden ECG-veranderingen op. Titratie tot een werkzame dose-
ring duurt ongeveer twee tot vier weken. Het middel moet
geleidelijk worden afgebouwd, wanneer het middel wordt
gestopt. Fluoxetine is niet werkzaam tegen neuropathische
pijn. Buproprion, een noradrenaline en dopamine heropname -
remmer, was effectief in verschillende perifere en centrale
neuropathische pijnsyndromen. Citalopram, paroxetine en
buproprion kunnen als derdelijns middel worden ingezet.
Andere adjuvantia
op alfabetische volgorde; NIET op belangrijkheid!
– Anxiolytica en antipsychotica kunnen door het effect op
depressie, angst en spanning afname van pijn geven.
– Cannabinoïden zijn opnieuw in de belangstelling gekomen
na de ontdekking van het cannabinoïdreceptorsysteem, dat
een rol speelt bij de transmissie en modulatie van pijn, zoals
de CB1 en CB2 receptoren. Door het bijwerkingenprofiel,
met name de dissociatieve psychotrope effecten, is het po -
tentiële therapeutisch gebruik beperkt. Als dosering wordt 1
mg nabilon of 2,5 mg dronabinol aangehouden. Het laatste is
in Nederland op artsenverklaring verkrijgbaar. Meestal wordt
cannabis in de vorm van thee gebruikt. De cannabinoïden
kunnen effectief zijn bij pijn als gevolg van multipele sclero-
se, een maligne aandoening, bij misselijkheid en braken
(door chemo-, radio- en HIV-combinatietherapie), chroni-
sche pijn en het syndroom van Gilles de la Tourette. (Een
commissie van de Gezondheidsraad heeft deze indicaties
ADJUVANTIA 105
‘officieel’ aangegeven, zodat prescriptie hiervoor soms door
verzekeraars wordt vergoed.)
– Capsaïcinecrème is een optie bij neuropathische pijn, zeker
als deze brandend van karakter is. Het bestaat uit het actie-
ve enzym uit rode pepers en veroorzaakt een depletie van
‘substance P’, een peptide dat in de dorsale ganglia een rol
speelt en bij pijn wordt getransporteerd naar primaire affe-
rente vezels. Pijnimpulsen worden hierdoor verminderd. De
gebruikelijke concentratie is 0,025-0,075%, geleidelijk in 1-2
tot 3 dd verhoogd. De eerste dagen kan er sprake zijn van
een brandende gewaarwording, in 30% van de gevallen een
reden om te stoppen. Het kan zeer effectief zijn; er zijn ech-
ter geen gecontroleerde studies. Topische NSAID’s en aspiri-
ne in chloroform of aspirine in diethylether lijken niet beter
te werken dan capsaïcine.
– Clonidine, een a-2-adrenerge agonist, wordt zowel oraal als
intrathecaal bij neuropathische pijn gebruikt. Het verhoogt
de effecten van gamma-amino-boterzuur (GABA). Contra-
indicaties zijn: lage bloeddruk, heriditaire problemen met
galactose intolerantie, lactasedeficiëntie of glucose-galactose
malabsorptie. Voorzichtigheid is dus geboden bij ouderen.
Interactie van clonidine: mirtazapine. Omdat mirtazapine a-
2-receptor blokkerende eigenschappen heeft, kan het de a-2-
receptor gemedieerde werking van clonidine teniet doen
(mirtazapine wordt vaak bij slapeloosheid gegeven!).
– Corticosteroïden, zoals dexamethason, bij botpijn, zwelling,
druk op zenuwen, zwelling in het hoofd/halsgebied of bekken,
en bij lever- en hersenmetastasen. Het werkings mechanisme
berust op een vermindering van de pros tag landine-release en
een anti-oedemateuze werking. Bij werkingen: candidiasis
(mond, keel, oesofagus, vagina, blaas), oedeem, slapeloosheid,
proximale myopathie. Hoge dagdoseringen kunnen aritmieën
veroorzaken.
– Ketamine kan oraal of intraveneus bijdragen aan het behan-
delen van neuropathische pijn en wordt voornamelijk door
specialisten zoals anesthesiologen en neurologen voorge-
schreven.
– Klasse-I-anti-aritmica. Lidocaïne intraveneus en flecaïnide
per os zijn membraanstabiliserende middelen. Ze worden
met succes bij neuropathische pijn toegepast. Het werkings-
mechanisme is niet duidelijk. Lidocaïne heeft een hoog ‘first
pass’-effect, waardoor het uitsluitend intraveneus kan wor-
den toegepast. Ook deze middelen hebben twee weken nodig
om een merkbaar effect te geven. Flecaïnide wordt toe gepast
in een dosering van 2 dd 50-200 mg. Omdat anti-arit mica
onder bepaalde omstandigheden pro-aritmisch kunnen wor-
den, wordt geadviseerd om flecaïnide niet ge lijktijdig met
tricyclische antidepressiva toe te dienen; een combinatie met
anti-epileptica kan wel. Beide middelen worden in de be -
handeling van ‘oncologische pijn’ relatief weinig toegepast.
Lidocaïne, in de vorm van patches of gel (2,5%), kan bij
gebieden met een hevige neuropathische pijn, zoals wel
optreedt na radiotherapie of een herpes-zosterinfectie, op de
huid worden aangebracht. Indien de pijn in een beperkt
gebied aanwezig is, is deze behandeling bij oudere mensen
te prefereren vanwege het veilige werkingsprofiel. Bij uitge-
breide gebieden gaat de resorptie van lidocaïne een pro-
bleem vormen. Het mengsel van lidocaïne en prilocaïne
(EMLA) kan eveneens bij pijn en allodynie in een beperkt
gebied worden toegepast.
– Methylfenidaat wordt overwogen als sedatie blijft bestaan
naast een goede pijnstilling door bijvoorbeeld opioide anal-
getica. Mogelijke bijwerkingen van methylfenidaat zijn hal-
lucinaties, delirium of psychose; binnen 2 dagen is effect te
verwachten. Meestal is 10 mg om 12.00 uur ‘s middags vol-
doende; soms 5 of 10 mg om 10.00 uur en 14.00 uur; bij uit-
zondering kan deze tweede dosering om 16.00 uur worden
gegeven. Indien een psychostimulans zoals methylfenidaat
of het alternatief modafinil later op de dag wordt ingeno-
men, kunnen slaapproblemen het gevolg zijn en kunnen ’s
nachts hallucinaties optreden. Contra-indicaties zijn: cardio-
vasculaire aandoeningen, zoals hypertensie, aritmieën en
angina pectoris; ook glaucoom. Het methylfenidaat heeft
nogal wat interacties met andere middelen: zie Farmaco the ra -peutisch Kompas! Het methylfenidaat wordt eveneens bij ver-
moeidheid geadviseerd omdat vermoeidheid een significant
probleem bij het hebben van kanker is, zowel door bijwer-
kingen van de behandeling als de ziekte zelf. Het heeft een
106 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER, DR. M.J.G. SIMON
ADJUVANTIA 107
enorme impact op de kwaliteit van leven.
– Spierrelaxantia, zoals baclofen of diazepam, worden soms
tijdelijk toegepast bij een sterke myogene component. Sla -
perigheid als bijwerking kan zowel positief als negatief wor-
den ervaren. Het baclofen geeft van beiden het minste
slaperigheid. Dit activeert selectief zowel pre- als postsynap-
tische GABA-b-receptoren in ruggenmerg en hersenstam.
Metoclopramide (dopamineantagonist) wordt toegepast bij
‘spastische’ pijn van gladde musculatuur. Een goed alterna-
tief is butylscopolamine subcutaan of intraveneus. De twee
middelen niet combineren!
Opmerkingen
De hierboven genoemde veelgebruikte middelen zijn uiteraard
niet volledig omdat er voortdurend zowel in de literatuur als
op de internetsites ‘case-reports’ verschijnen met goede resul-
taten met middelen, waarbij pijn niet tot de indicatiegebieden
behoort. Echter, ook adjuvantia hebben toxische bijwerkingen
die door accumulatie worden bevorderd, maar tevens interacties
met nogal wat andere farmaca. Het is uiteraard altijd nood -
zakelijk de lever- en nierfuncties in de keuze te betrekken.
‘Off-label-use’
Gebruik van middelen tegen pijn die geen registratie hebben
als analgeticum of via een andere route worden gebruikt,
wordt in de behandeling van pijn en ‘aanverwante klachten’
veel toegepast. De verantwoordelijkheid van dit voorschrijven
ligt bij de behandelend arts. De voorschrijver moet de moge-
lijke positieve effecten afwegen tegen te verwachten bijwerkin-
gen en dit met de patiënt bespreken. Tevens moet de reden en
de uitleg in de gegevens van de patiënt worden vermeld.
Overzichtstabel adjuvantia
geneesmiddelen dosering
ANTI-EPILEPTICA
carbamazepine 3dd 100-400 mg
oxcarbazepine 2-3dd 300-600 mg
clonazepam 2dd 1-4 mg
gabapentine 3dd 300-1200 mg
pregabaline 2dd 75-300 mg
ANTIDEPRESSIVA (tricyclische)
amitriptyline 25 mg a.n., langzaam verhogen
naar 50-75 mg
bij ouderen 10 mg a.n., langzaam
verhogen
nortriptyline zie dosering amitriptyline
clomipramine 10-25 mg a.n.
imipramine 10-25 mg a.n.
paroxetine 10 mg bij ontbijt
citalopram 20 mg bij ontbijt
108 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER, DR. M.J.G. SIMON
ADJUVANTIA 109
Vervolg overzichtstabel adjuvantia
geneesmiddelen dosering
SSRNI’s (selectieve serotonine- en noradrenaline
heropnameremmers)
duloxetine startdosering: 30 mg 1dd,
gemiddeld: 60 mg 1dd, evt.
60 mg 2dd (max. 120 mg/dag)
venlafaxine startdosering 37,5 mg 1-2dd,
elke week verhogen met 75 mg,
max. dosering 225 mg/dag
SPIERRELAXANTIA
baclofen 1-3dd 5-25 mg
diazepam 1-3dd 5-10 mg
KLASSE-I-ANTI-ARITMICA
flecaïnide 2dd 50-150 mg po
lidocaïne patch of gel 2,5%
lidocaïne + prilocaïne crème 5%
of patch
OVERIGE
butylscopolamine iv 20 mg, z.n. herhalen
oraal 10-20 mg 3-5dd
rectaal 10-20 mg 3-5dd
capsaïcinecrème 3-4dd 0,025-0,075
110 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER, DR. M.J.G. SIMON
Vervolg overzichtstabel adjuvantia
geneesmiddelen dosering
clonidine 2dd 0,025-0,075 mg
dexamethason 2-4dd 0,25-2 mg
medicinale cannabis 200 mg/dag
metoclopramide 2dd 10 mg
prednisolon 5-100 mg in 1-4 doses
scopolamine transdermaal 1 pleister/3 dagen
Transcutane elektrischezenuwstimulatie (TENS)
Dr. A.P.E. Vielvoye-Kerkmeer, dr. M.J.G. Simon
Bij transcutane elektrische zenuwstimulatie (TENS) wordt
gebruik gemaakt van ‘stroom’, die door een batterij wordt op -
gewekt in een apparaatje dat aan de rok-/broekband kan wor-
den meegedragen. De patiënt plaatst elektroden in het gebied
van de pijn.
De methode werd aan het einde van de negentiende eeuw al
toegepast met elektriseermachines, raakte daarna in de verge-
telheid en werd opnieuw toegepast in de jaren zeventig van de
vorige eeuw, toen kleine batterijen en vorderingen in de elek -
tronica kleinere apparaatjes mogelijk maakten. Het leek een
goed alternatief voor een behandeling van chronische pijn
door middel van medicatie. Sedertdien zijn er diverse appara-
ten beschikbaar met verschillende stimulatiemodaliteiten. On -
danks de veelvuldige toepassingen is de effectiviteit van TENS
nog steeds controversieel.
Het exacte werkingsmechanisme is niet bekend; de poorttheo-
rie van Melzack en Wall, maar ook een extra release van de
endorfinen en stimulatie van het inhiberende descenderende
systeem in de achterhoornen zijn mogelijke verklaringen.
Er wordt onderscheid gemaakt in ‘hoogfrequente’ stimulatie
(90-130 Hz), waarbij er een ‘blokkade’ van het ascenderende
systeem zou optreden en een ‘laagfrequente’ stimulatie (2-5
Hz), waarbij de endorfineproductie zou toenemen en voor ver-
mindering van de pijn zorgt. Er bestaan verschillende soorten
TENS-behandelingen gebaseerd op verschillende combinaties
van frequentie, pulseduur en –intensiteit. Behalve de soort
applicatie maken ook de plaats van de elektrodenapplicatie, de
behandelduur en de stimulatieparameters vergelijkende stu-
dies praktisch onmogelijk. Goede vergelijkende onderzoeken
met een evidence-based uitkomst zijn niet beschikbaar. De
behaalde effecten verschillen per klacht, bijvoorbeeld:
112 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER, DR. M.J.G. SIMON
– chronische rug-/nekklachten: redelijk goed;
– zenuwletsels zoals na operaties: +/- 50%;
– fantoompijn: +/- 50%;
– gordelroospijn: +/- 50%;
– artrose van de knie: > 50%
– neuropathische pijn als gevolg van letsel van ruggenmerg en
hersenen: 10-25%;
– fibromyalgie: wisselend;
– angina pectoris: redelijk tot goed.
TENS lijkt dus een redelijke optie voor een aantal soorten pijn,
in het bijzonder myogene pijn, maar is zeker geen panacee
voor elke soort pijn. Bij neuropathische pijn kan TENS een
ondersteunend effect hebben. TENS is een goedkoop, veilig en
eenvoudig toe te passen behandelmethode. Het biedt een goed
bruikbare extra mogelijkheid voor het behandelen van pijn. Het
heeft vrijwel geen bijwerkingen en geeft een gevoel van zelfcon-
trole. TENS kan ook tegelijk met medicijnen gebruikt worden,
bijvoorbeeld als deze wel effect hebben, maar niet afdoende zijn.
Een juiste elektrodeplaatsing is belangrijk. Dit betekent dat huid-
afwijkingen in het gebied waar de elektroden geplaatst moeten
worden een contra-indicatie zijn. Als door zenuwbeschadiging
de sensibiliteit verminderd is, zoals bij het postmastectomie-
pijnsyndroom (PMPS), kan beschadiging van de huid optreden
en moet gezocht worden naar een behandelplaats buiten dit
huidgebied. Het gebruik van TENS tijdens de eerste (drie) maan-
den van de zwangerschap is beslist af te raden in verband met
kans op een abortus, maar ook in de laatste maand om contrac-
ties van de uterus te voorkomen. Als TENS met goed resultaat
wordt toegepast maar bijvoorbeeld allergie voor de uitwendige
elektroden het gebruik beperkt, kan stimulatie van het ruggen-
merg een optie zijn. Hierover kan een anesthesioloog informatie
geven. Andere indicaties voor ruggenmergstimulatie worden
hier niet besproken.
TENS wordt afgeraden als de patiënt een ‘on-demand’ pacema-
ker gebruikt, maar ook bij andere ritmestoornissen wordt voor-
zichtigheid geadviseerd. Ook epilepsie is een contra-indicatie.
TENS wordt toegepast door pijnspecialisten, revalidatieartsen,
neurologen en fysiotherapeuten. Na aanvraag door de behan-
delend arts wordt het apparaatje door de zorgverzekeraar in
bruikleen verstrekt.
Psychologische behandeling
Dr. G.J. Versteegen
Psychologische behandelingen worden soms opgevat als alter-
natief voor medische pijnbestrijdingsmethoden. Psycho lo gi -
sche interventies zijn echter – in een multidisciplinaire aanpak
– onlosmakelijk met somatische interventies verbonden. Van
de verschillende psychologische behandelmethoden zijn ge -
dragstherapie en cognitieve therapie de meest gebruikte voor
patiënten met pijn.
Gedragstherapie
De gedragstherapie is gebaseerd op leertheorieën en de experi-
mentele psychologie die in het begin van de vorige eeuw tot
ontwikkeling kwamen. De leertheorie vat (chronisch) pijnge-
drag op als aangeleerd gedrag. Gedrag bestaat uit observeer-
bare verschijnselen. Veel van het gedrag leert het individu
onbewust aan. Dit gebeurt via een proces van belonen, nege-
ren en straffen. Pijngedrag kan gezien worden als het resultaat
van leerprocessen waarin vooral de ziekteaspecten van het
gedrag systematisch beloond worden. De gedragscomponent
wordt dus voor een groot deel bepaald door leerprocessen en
niet zozeer door de (ernst van) de onderliggende lichamelijke
aandoening.
In principe zou aangeleerd gedrag afgeleerd kunnen worden.
In de gedragstherapie zijn daar verschillende methoden voor.
Op basis van de psychologische diagnostiek kan een functie-
analyse gemaakt worden waarin in kaart wordt gebracht wat
de uitlokkende factoren zijn (in de tuin gewerkt, met als resul-
taat rugpijn), de emotionele reactie (boos, omdat het weer niet
goed ging), het vermijdingsgedrag (ik kan niet meer in de tuin
werken) en onderhoudende factoren (zoals stress op het werk)
van de pijn en het pijngedrag. Verder wordt in kaart gebracht
wat de ‘beloning’ is (aangepaste werktijden, meer aandacht
van partner) en wat de ‘straf’ (niet meer kunnen sporten).
114 DR. G.J. VERSTEEGEN
Vaak is dit een ingewikkeld schema, met als doel het pijnpro-
bleem zo inzichtelijk mogelijk te maken, voor zowel de patiënt
als de behandelaar(s), en biedt het aanknopingspunten voor
behandeling. In de gedragstherapie wordt min of meer onge-
acht de oorzaak van de pijn verondersteld dat pijngedrag te
wijzigen is. Behandeling richt zich dan ook op het afleren van
buitensporig en invaliderend gedrag. Dit wordt gedaan door
gebruik te maken van de leerprincipes shaping (op graduelewijze leert de patiënt nieuw gedrag met de bedoeling het pijn-
gedrag weg te drukken uit zijn repertoire) en extinctie (uitdo-
ving). Pijngedrag wordt afgeleerd door negeren en straffen en
tegelijkertijd wordt gezond gedrag stap voor stap aangeleerd
door belonen.
Cognitieve therapie
Rond 1960 kwam de cognitieve therapie tot ontwikkeling,
onder meer als tegenreactie op ‘pure’ gedragstherapie waarin
alleen het uiterlijk waarneembare gedrag focus van behande-
ling was. Cognitieve therapie richt zich op cognities: dat wat
we denken en weten over de wereld en onszelf. Bekende voor-
beelden van cognitieve therapie zijn rationeel-emotieve thera-
pie (RET) van Albert Ellis en cognitieve therapie volgens Beck.
Heel algemeen kan gesteld worden dat cognitieve therapie tot
doel heeft cognities te herstructureren. Daarbij gaat het om het
veranderen van irrationele cognities. Niet alleen kan een cogni-
tie inhoudelijk irrationeel zijn, maar ook qua emotionele la -
ding (bijv. veel te kwaad reageren op een knullig incident).
Het leren van nieuwe cognities als reactie op pijn zal het
gevoel van controle vergroten en daarmee negatieve emoties
en gedachten over pijn verminderen. Het leren van nieuwe
cognities is een ingewikkelde weg. De psycholoog zal er eerst
achter moeten komen wat eraan ten grondslag ligt, de zoge-
noemde basisassumpties. Deze basisassumpties (welke globale
opvattingen heeft iemand over de wereld, over mensen en
over zichzelf) zijn bepalend voor de automatische, vaak nega-
tieve gedachten. Zo kan de patiënt een verkeerde betekenis
geven aan pijn (verkeerd etiketteren) of er een verkeerde oor-
zaak aan toeschrijven (verkeerd attribueren). Cognitieve thera-
PSYCHOLOGISCHE BEHANDELING 115
pie helpt dus de patiënt het denken te herstructureren.
Daarvoor moet die zich eerst bewust zijn van zijn gedachten.
Dat is niet zo eenvoudig omdat mensen veel automatische
gedachten of denkgewoonten hebben waar zij zich nauwelijks
van bewust zijn.
De laatste jaren zijn gedragstherapie en cognitieve therapie
niet meer zo strikt gescheiden. In de praktijk lopen de twee
behandelvormen door elkaar en zijn veel gedragstherapeuten
cognitief georiënteerd (en vice versa). Men heeft het dan ook
over cognitieve gedragstherapie.
Bij een multidisciplinaire aanpak, een kader van samenwer-
king met somatische behandelingen, is cognitieve gedragsthe-
rapie niet meer weg te denken.
Er kan een aantal redenen zijn om te verwijzen naar een psy -
cho loog:
– het is een vast onderdeel van de multidisciplinaire dia-
gnostiek en behandeling;
– de patiënt zelf vraagt erom;
– de behandelaar stelt een discrepantie vast tussen objecti-
veerbare klachten en het (pijn)gedrag van de patiënt;
– stagnatie in de (somatische) behandeling;
– hoge lijdensdruk ten gevolge van de klachten.
Er kan dan een aantal vragen aan de psycholoog worden ge -
steld:
– Zijn er psychologische factoren die de klacht in stand houden en/ofverergeren en zo ja, welke?De wisselwerking tussen gedrag, emoties en gedachten
wordt onderzocht in relatie tot de klachten en de invloed
daarvan op het psychosociaal functioneren. Daarvoor wor-
den verschillende methoden gebruikt: dossieronderzoek,
(semi)gestructureerd interview, observatie en psychologi-
sche vragenlijsten.
– Is er een indicatie voor psychologische behandeling? Zo ja, wiedient deze dan te stellen? Is de patiënt gemotiveerd, worden devastgestelde psychologische factoren veranderbaar geacht?Als dat het geval is moet bekeken worden of de psycholoog
verbonden aan het ziekenhuis deze behandeling zal uitvoe-
ren of dat verwezen moet worden naar een psycholoog in
een andere instelling.
– Is er een contra-indicatie op psychologisch gebied voor medischeen/of psychologische behandeling?Een psychologische behandeling is gecontra-indiceerd als
een patiënt niet in staat wordt geacht tot zelfreflectie of
gedragsverandering, of wanneer een patiënt niet gemoti-
veerd is. Wanneer deze ongemotiveerdheid berust op angst
is het van belang dit nader te exploreren met de patiënt. Als
deze angst serieus genomen wordt en goede uitleg wordt
gegeven (bijv. ‘Het gaat erom dat u leert omgaan met de
gevolgen die de klachten voor u hebben’) kan de patiënt zijn
ongemotiveerdheid meestal laten varen. Een andere overwe-
ging om niet te behandelen is betrokkenheid van een patiënt
in een juridische procedure.
De psycholoog houdt zich niet bezig met de vraag of de klach-
ten veroorzaakt worden door psychologische factoren. De psy -
choloog is gericht op de consequenties van de klacht, niet zozeer
op de pathogenese of oorzaak.
De huidige mening is dat cognitieve gedragstherapie een
goede behandelmethode is bij patiënten met pijnklachten.
116 DR. G.J. VERSTEEGEN
Acupunctuur
Drs. A. Chin
Acupunctuur is een symptomatische behandeling. Door acu-
punctuur kan de pijndrempel worden verhoogd zonder dat
een totale onderdrukking van de pijnperceptie optreedt.
Uit studies is gebleken dat analgesie door acupunctuur berust
op activering van het ruggenmerg, de grijze stof en het hypo -
thalamus-hypofysesysteem, waardoor remming van nocicep-
tieve prikkels optreedt.
Stimulering van de juiste acupunctuurpunten kan zowel op
klassieke (manuele) als op moderne (elektrische) manieren
plaatsvinden. Uit empirische observatie is gebleken dat door
stimulatie van acupunctuurpunten en de zogenoemde wester-
se triggerpunten dezelfde effecten kunnen worden verkregen,
waarschijnlijk gebaseerd op hetzelfde neurale mechanisme.
Bij de behandeling van pijn met behulp van acupunctuur wor-
den goede resultaten gezien bij onder andere:
– postoperatieve pijn;
– hoofdpijn;
– pijn ten gevolge van spier- en skeletaandoeningen;
– gewrichtspijnen, zowel acuut als chronisch;
– tenniselleboog;
– lage-rugklachten;
– schouderpijn;
– menstruatiepijn;
– zenuwaandoeningen.
Een voorbeeld van dit laatste is facialisparese door oedeem-
vorming na een trauma of spontaan optredend zonder duide-
lijke oorzaak. Lijsten met de gangbare indicaties zijn opgesteld
door de Nederlandse Vereniging voor Acupunctuur, de WHO
en de Amerikaanse NIH.
In het algemeen geldt ook hier dat hoe eerder met behandeling
wordt begonnen des te beter het resultaat, met name bij neuro-
logische indicaties.
Patiënten die al het hele gangbare westerse behandelingsarse-
naal hebben doorlopen, inclusief het gebruik van opioïde anal-
getica, reageren in het algemeen minder goed op acupunctuur.
Dit geldt echter eveneens voor andere monotherapieën zoals
zenuwblokkades. De multifactoriële aspecten van de pijn in
combinatie met de veranderingen in het zenuwstelsel (sensi -
tisatie; zie elders) zijn debet aan dit matige resultaat.
De selectie van acupunctuurpunten, het aantal punten, de
techniek, de duur per behandeling, de combinatie met andere
modaliteiten (moxa, elektriciteit, enz.), het aantal behandelin-
gen en de frequentie zijn sterk afhankelijk van de ervaring en
de ‘school’ (Chinees, Duits, Engels, enz.) van de betrokken
acu puncturist.
Acupunctuur is geen wondermiddel maar kan wel een positie-
ve bijdrage leveren aan de behandeling van pijn.
118 DRS. A. CHIN
Zenuwblokkades
Dr. M. van Wijhe
In sommige situaties is het geïndiceerd dat de huisarts/ver -
pleeghuisarts voor pijninterventie naar de anesthesioloog ver-
wijst. Alvorens tot een (proef)verdoving over te gaan zal de
anesthesioloog de patiënt een keer willen zien op de polikli-
niek. Er kan dan een indicatie tot de ingreep worden gesteld,
voorlichting aan de patiënt worden gegeven en de urgentie
van de behandeling worden bepaald.
Acute situaties
Pijn bij kanker
Pijn bij kanker is waarschijnlijk de belangrijkste reden om pa -
tiënten met voorrang te verwijzen. Als de derde trap van de
WHO-pijnladder, de sterke opioïden, met toevoeging van
paracetamol of NSAID en eventueel nog comedicatie voor de
neuropathische component, onvoldoende effectief blijkt, dan is
overleg over de mogelijkheid van een invasieve behandeling
op zijn plaats. Soms is het niet kunnen verdragen van medica-
tie een reden om eerder te overleggen.
Voorbeelden van effectieve neurolytische blokkades zijn:
– intercostale blokkade (meestal op meerdere niveaus) door
middel van fenol bij ernstige thoraxwandpijn; eventueel met
een thermolaesie;
– blokkade van de plexus coeliacus met alcohol bij malignitei-
ten in de bovenbuik;
– blokkade van de plexus hypogastricus met alcohol bij malig-
niteiten in de onderbuik;
– ‘lower end block’-fenolisatie van de 4e en 5e sacrale wortels
bij perineale pijn;
– percutane chordotomie, bij ernstige eenzijdige pijn, bijvoor-
beeld door ingroei in een zenuwplexus.
120 DR. M. VAN WIJHE
Bovengenoemde blokkades zijn bij 75% van de patiënten zeer
effectief; de duur van het effect ligt tussen drie en zes maan-
den, zodat zelden een herhaling nodig is. Een percutane chor-
dotomie kan in principe niet worden herhaald.
Voor deze ingrepen gelden algemene en relatieve contra-indi-
caties: te ernstige verzwakking, antistolling, infectie of tumor
in het traject van de naald. De procedures kunnen in beginsel
met of zonder sedatie uitgevoerd worden, afhankelijk van de
omstandigheden. Vaak is een korte opname prettig voor alle
betrokkenen, maar ook dit is individueel te bespreken. Het
wordt sterk aanbevolen dat de behandelaar die geconfronteerd
wordt met een patiënt met ondraaglijke pijn onverwijld over-
legt met een anesthesioloog of met een consulent van het
Integrale Kanker Centrum in de regio.
In tegenstelling tot neurolytische blokkades zijn invasieve
behandelingen langs de epidurale of intraspinale weg reversi-
bel en stuurbaar nadat de behandeling begonnen is. Een kathe-
ter wordt op het juiste niveau geplaatst, dit kan onder sedatie
of algehele anesthesie om de patiënt niet onnodig te belasten
met de procedure, die 15 tot 45 minuten kan duren. Een opi-
oïd, een lokaal anestheticum en een adrenergicum kunnen met
behulp van een pomp toegediend worden. De voor- en tegen-
argumenten, sterk afhankelijk van de situatie van de patiënt,
zijn niet in algemene zin samen te vatten. Het heeft zeker zin
in het geval van ernstige, onvoldoende behandelbare pijn te
overleggen met een anesthesioloog omtrent de mogelijkheden.
De thuiszorgorganisaties en de apothekers in geheel Neder -
land zijn uitstekend toegerust om deze behandelwijze in de
thuissituatie toepasbaar te maken. Onbekendheid mag geen
reden zijn een patiënt met de ergste pijn een mogelijk zinvolle
behandeling te onthouden. Deze invasieve methode kan ge -
zien worden als een andere route van toediening van parente-
rale analgetica en adjuvantia.
Herpes zoster
Zie ook het hoofdstuk ‘Herpes zoster’.
De in Nederland uitgevoerde PINE-studie heeft aangetoond
dat men terughoudend dient te zijn in het optimisme ten aan-
ZENUWBLOKKADES 121
zien van het effect van een interventie. Bij acute, zeer pijnlijke,
herpes zoster kan een eenmalige epidurale corticosteroïd-
depotinjectie verlichting geven in de erop volgende maand.
Hierbij dient rekening gehouden te worden met antistolling en
anatomische afwijkingen aan de rug of wervelkolom. Post her -
pische neuralgie wordt er niet mee voorkomen.
Acute uitstralende pijn in arm of been
Radiculaire pijn, zonder motorische uitval, bijvoorbeeld door
een vermoedelijke hernia nuclei pulposi: een epidurale injectie
met corticosteroïd-depotpreparaat kan het beloop verkorten.
Of de kans op de noodzaak van een operatieve behandeling
hierdoor verkleind wordt is nog onduidelijk, het lange-ter-
mijnresultaat wordt er niet door beïnvloed.
Chronische situaties
In het geval van chronische pijn, veelal ook complex en ern-
stig, is de verleiding groot het somatisch medische model toe
te passen. Later blijkt vaak dat er sprake is van een biopsycho-
sociaal complex dat alleen met een multidisciplinaire aanpak
kans op herstel heeft. Te lang voortgezette somatische behan-
delingen kunnen dan het ongewenste effect krijgen de ziekte
en het ziektegedrag in stand te houden. Het is belangrijk dat
de behandelaar in de eerste lijn de patiënt duidelijkheid ver-
schaft over de mogelijkheden, om verkeerde verwachtingen te
voorkomen.
In veel gevallen van chronische pijn blijkt dat er sprake is van
een diagnostisch probleem: vooraleerst zal duidelijk moeten
worden welke mechanismen verantwoordelijk zijn voor de
pijn en het gedrag van de patiënt. Pas daarna kan bekeken
worden welke behandelopties in aanmerking komen.
Lage-rugpijn en nekpijn
Indien de pijn mechanisch van aard lijkt, dat wil zeggen dat de
klachten zijn op te roepen of te beïnvloeden door bewegingen
van de wervelkolom, kan het zinvol zijn, als onderdeel van de
verdere aanpak van de klachten, facetgewrichten, het poste-
122 DR. M. VAN WIJHE
rieure ligament van het sacro-iliacale gewricht of een segmentale
zenuw op proef te verdoven. Verdere behandeling kan de om -
standigheden voor revalidatie van de klachten, die vrijwel altijd
complex zijn, begunstigen. Het is een veel voorkomend, wel
begrijpelijk, maar onjuist, gedachtepatroon dat ingewikkelde
problemen toch op een simpele wijze op te lossen zouden zijn,
en wel door anderen. Bovengenoemde (proef)blokkades worden
poliklinisch uitgevoerd onder röntgendoorlichting. Indien het
effect gunstig lijkt kan met behulp van radiofrequente thermi-
sche laesies een langer durend effect verkregen worden. De pa -
tiënt wordt dan gewezen op datgene wat hem of haar zelf nog te
doen staat, zoals vermindering van lichaamsgewicht, conditie-
verbetering, coördinatieoefeningen, enzovoort.
Als een patiënt een of meer keer aan de rug geopereerd is en er
is sprake van pijnklachten die in stand worden gehouden door
adhesies in het wervelkanaal, zal de chirurg veelal verdere chi-
rurgische interventies als potentieel gevaarlijk en ongewenst
afwijzen. In sommige gevallen is het mogelijk om deze adhe-
sies met of zonder direct zicht (adhesiolyse volgens Racz of
epiduroscopie) losser te maken.
Aangezichtspijn
Typische aangezichtspijn (tic douleureux) kan, indien onvol-
doende reagerend op medicamenteuze behandeling met carba-
mazepine, behandeld worden met percutane radiofrequente
warmtelaesies van het ganglion van Gasser. Een alternatief is
een neurovasculaire decompressieoperatie volgens Janetta
door de neurochirurg. Zeker bij jongere patiënten loont het
vanwege het geringe operatierisico; de kwaliteit van leven na
de operatie neemt enorm toe. Bij ouderen zal eerder gekozen
worden voor de percutane techniek, die ook het voordeel heeft
poliklinisch uitvoerbaar te zijn. Over een mogelijke volgorde
van deze behandelingen bestaan verschillende opinies.
Atypische aangezichtspijn heeft een heel ander karakter: conti-
nu, vaak begonnen na een operatie of trauma, eventueel met
allodynie in een bepaald gebied, maar zonder de ‘triggerzones’
die hevige, scherpe pijnscheuten kunnen provoceren. Omdat
deze vorm van aangezichtspijn geen duidelijk somatisch sub-
straat kent is de behandeling medicamenteus en psychologisch
ondersteunend.
Pijn bij kinderen1
Prof.dr. B.J.P. Crul, dr. R.T.M. van Dongen
Pijnbehandeling in de kindergeneeskunde richt zich op een sterk
uiteenlopende populatie. Anatomie, fysiologie en de reactie op
geneesmiddelen verschillen al naargelang de leeftijd. De situatie
bij een (premature) neonaat is nauwelijks vergelijkbaar met die
van een twaalf- of veertienjarige. Om deze redenen wordt in dit
overzicht uitgegaan van drie leeftijdscategorieën:
– categorie 1: prematuur geborenen;
– categorie 2: à terme geborenen-3 maanden post partum;
– categorie 3: 3 maanden en ouder.
Duidelijk zal zijn dat deze indeling enigszins arbitrair is. Tussen
de kinderen van de ene categorie en de andere bestaat een gelei-
delijke, ‘glijdende’ overgang.
De meest op de voorgrond staande verschillen bij de kinderen
uit categorie 1 ten opzichte van de andere groepen zijn een lagere
tolerantie voor geneesmiddelen en daarmee ook voor analgetica.
Oorzaken zijn onder andere een nog onvoldoende ontwikkelde
lever- en nierfunctie, de mogelijkerwijs nog onvolledig ontwik-
kelde bloed-hersenbarrière, de verminderde eiwitbinding van
farmaca en de daardoor grotere vrije, effectieve, fractie en een
relatief grotere hoeveelheid lichaamswater in verhouding tot het
lichaamsvet. De optimale dosering wordt uiteindelijk dan ook
bepaald door de reactie van de patiënt en de subjectieve klachten
bij het oudere kind. Vanwege de resultaten uit diverse onderzoe-
ken waarbij ook bij jonge kinderen langdurige (aan behandeling
gerelateerde) pijn tot een negatief effect op de psychosociale ont-
wikkeling kan leiden is een adequate behandeling van groot
belang.
Algemene principes
Idealiter wordt een pijnbehandeling gestart na een beoordeling
van de pijnintensiteit in relatie tot het oorzakelijke pijnmecha-
1. Overgenomen uit: Het Pediatrisch Formularium – 4e editie. Bohn Stafleu
van Loghum, 2006 (ISBN 9789031344048).
nisme. Bij jonge preverbale kinderen moet gebruik worden
gemaakt van (een van de vele) observatieschalen. Naarmate het
kind ouder is kan vanaf de leeftijd van ongeveer acht jaar ge -
bruik worden gemaakt van een pijnmeetinstrument zoals de
Visual Analogue Scale (VAS). Vitale parameters (bloeddruk,
polsfrequentie, ademhaling) zijn behalve bij kortdurende acute
pijn onvoldoende specifiek voor pijnklachten bij kinderen.
Vastleggen van de uitgangssituatie en het herbeoordelen van de
pijnklacht na een interventie is daarbij van belang.
Acute pijn (bijv. na operatie) en pijn bij kanker hebben doorgaans
een continu karakter en vereisen daarom een doorlopend vol-
doende hoge spiegel van het analgeticum in het lichaam. Evenals
bij volwassenen moeten analgetica bij kinderen op vaste tijden
en in voldoende hoge dosering worden toegediend. Dit voor-
komt het optreden van ‘doorbraak’pijn. Het te kiezen tijdsin -
terval hangt af van de werkingsduur van het desbetreffende
analgeticum. Intraveneuze analgetica geeft men bij voorkeur via
een continue infusie. Het op ‘zo nodig’-basis voorschrijven is
alleen zinvol indien er sprake is van incidentele pijn.
Pijn wordt naargelang de oorzaak onderverdeeld in musculoske-
letale (somatische) pijn, viscerale pijn en neuropathische pijn.
Deze laatste vorm van pijn hangt samen met beschadiging van
zenuwweefsel en is bij kinderen veelal gerelateerd aan een trau-
ma, of aan een neoplasma. Men dient te beseffen dat neuro -
pathische pijn vaak matig gevoelig is voor opioïden en dat
psychotrope farmaca in de groep van de (tricyclische) anti -
depressiva en anti-epileptica in dit opzicht beter voldoen. Ook
emotionele com ponenten (angst, boosheid, verdriet, enz.) kun-
nen een negatief effect hebben op de pijnbeleving en zijn vaak op
niet-farma cologische wijze te beïnvloeden. Bij langdurige pijn-
klachten (chronische pijn, pijn bij kanker) moet hier ook psycho-
logische beoordeling en ondersteuning overwogen worden.
Pijn bestaat vaak uit een combinatie van de verschillende pijn -
typen. Het is dan ook in die gevallen raadzaam om analgetica uit
verschillende groepen voor te schrijven en de dosering dienover-
eenkomstig aan te passen. Bij onvoldoende pijnstilling met een
licht analgeticum wordt een sterker analgeticum toegevoegd
zonder dat het lichte analgeticum wordt gestopt. In grote lijnen
wordt de indeling van de analgetica in drie groepen gehanteerd,
overeenkomstig de richtlijnen van de WHO. Als basis gelden de
124 PROF.DR. B.J.P. CRUL, DR. R.T.M. VAN DONGEN
PIJN BIJ KINDEREN 125
niet-opioïde analgetica in stap 1 gevolgd door de zwakke opioï-
den in stap 2 al of niet gecombineerd met stap 1. In stap 3 wordt
overgegaan op opioïde analgetica (meestal een morfineprepa-
raat). Bij prematuren en kinderen beneden het eerste levensjaar
is de ervaring met middelen uit stap 2 beperkt.
Bij kleine kinderen geldt in het algemeen dat de orale toedie-
ningsweg weinig betrouwbaar is. Problemen zijn de onaangena-
me smaak en wisselende resorptie. De meeste artsen geven dan
ook de voorkeur aan rectale of eventueel parenterale (meestal
subcutane of intraveneuze) toediening.
Bij oudere kinderen wordt meestal de orale vorm voorgeschre-
ven, de rectale toediening alleen indien er slikproblemen zijn.
Meest gebruikte analgetica
De in het overzicht opgenomen doseringen gelden in het alge-
meen voor kortdurend gebruik (maximaal 72 uur) bij acute pijn.
Bij langdurig voorschrijven van deze medicamenten kan overleg
met een specialist raadzaam zijn. Paracetamol is het analgeticum
van eerste keuze. De werking verloopt voornamelijk via een cen-
traal effect. Pijnstilling zou deels plaatsvinden door een remmende
invloed op de prostaglandinesynthese binnen het centraal zenuw-
stelsel en deels door invloeden op de centrale pijntransmissie.
Voordat paracetamol door de nier wordt uit gescheiden vindt eerst
glucuronidering en sulfatering (vooral bij prematuren) plaats in de
lever. De risico’s zijn bij het in acht nemen van de aanbevolen
maximale doseringen zeer gering. Grootste risico is de accidente-
le auto-intoxicatie. De onaangename smaak zorgt ervoor dat ook
dit risico beperkt is. Een parenterale (i.v.) vorm (100% biologi-
sche beschikbaarheid) is beschikbaar.
Opioïde analgetica bij voorkeur combineren met paracetamol of
een NSAID. De dosering in de postoperatieve fase wordt mede
bepaald door de reactie op de hoeveelheid preoperatief toege-
diende morfinomimetica. Bij chronische pijnstilling bij kankerpa-
tiëntjes kan morfine als preparaat met gereguleerde afgifte
worden voorgeschreven. Ook bij kortdurend gebruik zijn laxan-
tia (bijv. lactulose of lactitol) veelal noodzakelijk en dienen zij
gedurende de gehele behandeling te worden voortgezet. Bij som-
mige kinderen is sublinguale toediening van buprenorfine een
optie. Bij overdosering (sedatie, miosis, ademdepressie, brady-
cardie, hypotensie) naloxon 10 μg/kg intraveneus.
126 PROF.DR. B.J.P. CRUL, DR. R.T.M. VAN DONGEN
Overzicht van de behandeling van pijn bij kinderen
CATEGORIE 1: PREMATUREN
Stap 1: paracetamol rectaal max. 60-90 mg/kg/dag rectaal in 3
doses
dosering afhankelijk van gestatieperiode, lever- en
nierfunctie
speciale doseervorm via apotheek bereiden
kortdurend gebruiken: max. 3 dagen
Stap 2: morfine i.v. 5-10 μg/kg/uur als continu infuus
intensive care: monitoring ademhalingsfrequentie en
zuurstofsaturatie
bij overdosering antagoneren met naloxon (Narcan)
10 μg/kg i.v. (na enige tijd evtueel herhalen)
CATEGORIE 2: À TERME NEONAAT-3 MAANDEN
Stap 1: paracetamol rectaal/oraal
60-90 mg/kg/dag oraal/rectaal
rectaal in 3 doses, oraal in 4-6 doses
cave nierfunctiestoornissen
Stap 2: paracetamol + codeïne rectaal
60-90 mg/kg/dag in 3 doses rectaal + 3-6
mg/kg/dag in 3 doses rectaal
meestal gecombineerd paracetamol + codeïne
obstipatie, wisselend effect codeïne (codeïne wordt
steeds minder vaak gebruikt om deze reden)
Stap 3: morfine i.v./s.c. (eventueel gecombineerd met para-
cetamol)
oplaaddosis 50 μg/kg in 3-4 min iv/sc
onderhoud: infuus 10-40 μg/kg/uur iv/sc of inter-
mitterende bolusinjectie 25-50 μg/kg /iv (max. 1000
μg/kg/dag)
intensive care/zuurstofsaturatie monitoring
bij overdosering antagoneren met naloxon (Narcan)
10 μg/kg i.v. (na enige tijd eventueel herhalen)
PIJN BIJ KINDEREN 127
Vervolg overzicht van de behandeling van pijn bij kinderen
CATEGORIE 3: 3 MAANDEN EN OUDER
Stap 1: paracetamol oraal/rectaal
60-90 mg/kg/dag
oraal/rectaal
oraal in 4-6 doses, rectaal in 3 doses
ibuprofen
kinderen van:
6 mnd. -1 jr: 50 mg 3 dd
1-2 jr: 50 mg 3-4dd
2-7 jr: 100 mg 3-4dd
7-18 jr: 200 mg 3-4dd
cave allergische reacties, trombocytenaggregatie,
slijmvliesirritatie
diclofenac
3-6 mg/kg/dag in 3 doses oraal/rectaal
bij koliekpijn: 1 mg/kg i.m. (eenmalig) idem
Stap 2: paracetamol + codeïne
60-90 mg/kg/dag in 3 doses rectaal of in 4-6 doses
oraal + 3-6 mg/kg/dag in 4-6 doses oraal/rectaal
alternatief voor NSAID’s
tramadol
1-2 mg/kg/dag oraal, rectaal of langzaam i.v. (2-4
min) max. 8 mg/kg/dag vanaf 1 jaar
combinatie met paracetamol is zinvol
langzaam insluipen tot de gewenste dosering kan
veelal ongewenste bijwerkingen (misselijkheid, dui-
zeligheid) voorkomen; hoewel minder uitgesproken
zijn bijwerkingen vergelijkbaar met die van andere
morfinomimetica
buprenorfine
20-40 μg/kg/dag sublinguaal
vanaf 7 jaar
128 PROF.DR. B.J.P. CRUL, DR. R.T.M. VAN DONGEN
Vervolg overzicht van de behandeling van pijn bij kinderen
Stap 3: morfine oraal
0,6-1,2 mg/kg/dag p.o. in 2 doses (R)
bij chronische pijn afhankelijk van behoefte en
bijwerkingen
geen expliciete maximumdosering
cave interactie sedativa/obstipatie
morfine i.v./s.c.
oplaaddosis 50-100 μg/kg (in 3-5 min.).
onderhoud: continu infuus 20-40 μg/kg/uur i.v./s.c.
of
intermitterende bolusinjecties 25-50 μg/kg i.v.
(max. 1000 μg/kg/dag)
dosering afhankelijk van klinische omstandigheden
vanaf 4 jaar mogelijk via continue epidurale of intra -
thecale infusie
bij overdosering antagoneren met naloxon (Narcan),
10 μg/kg i.v. (na enige tijd evtueel herhalen)
Transdermaal fentanyl in een dosering van 12 microgram/uur; (vergelijk-
baar met 30-60 mg oraal morfine per dag) is beschikbaar voor oudere
kinderen die vanwege de bijwerkingen van morfine dit middel niet ver-
dragen. Van belang is dat er een zekere mate van gewenning aan morfine
aanwezig is en de start van dit middel met de nodige instructies omtrent
misselijkheid, braken en mogelijke sedatie gepaard gaat.
Lokaal anaestheticum
lidocaïne-/prilocaïnezalf (EMLA®)
neonaten: max. 1 g
3-12 mnd.: max. 2 g
> 1 jaar: max. 5 g
crème en pleister, van tevoren appliceren
lidocaïnegel FNA
6-12 jaar: 2-5 ml (max. 6-15 ml/dag)
> 12 jaar: 5-10 ml (max. 30 ml/dag)
PIJN BIJ KINDEREN 129
Vervolg overzicht van de behandeling van pijn bij kinderen
Adjuvante medicatie bij neuropathische pijn
carbamazepine
3-10 mg/kg in 2-4 doses oraal
neuropathische pijn; geleidelijk ophogen op
geleide van pijnintensi teit
fenytoïne
4-7 mg/kg in 2 doses oraal
deze groep: cave lever-nierfunctie: bloedbeeld
amitriptyline/nortryptiline
in overleg met pijnteam, neuroloog/ psychiater
gabapentine
idem
esketamine (NMDA-antagonist)
in de (klinische) situatie te over wegen bij ernstige
neuropathische pijnklachten
infusie s.c. of i.v. (continu) 25-100 μg/kg/uur
in overleg met pijnteam
Pijn bij ouderen1
Drs. F.P.M. Baar
Pijn is bij ouderen vaak een complex probleem. De pijn kan
uiteraard acuut zijn, maar meestal is pijn bij ouderen een
gevolg van een of meer chronische ziekten die niet te genezen
zijn. De (meestal chronische) pijn heeft vaak directe gevolgen
voor het algemeen functioneren van de oudere. Pijn die niet is
te verhelpen kan gevoelens van verdriet, angst en onmacht
oproepen. Gevoelens die mensen onzeker maken, die de vraag
doen stellen naar de zin van deze periode van het leven.
Boosheid, omdat de ziekte ondanks alle mooie verhalen over
moderne pijnbestrijding toch niet meer genezen en verlicht
kan worden, eenzaamheid omdat deze pijn de kwetsbaarheid
en de eindigheid van het bestaan benadrukt. Dit alles kan lei-
den tot een vicieuze cirkel waarin de patiënt, diens naasten en
de hulpverleners gebukt kunnen raken onder een toenemend
gevoel van machteloosheid.
Oorzaken en etiologie
Pijn komt met het toenemen van de jaren vaker voor en neemt
duidelijk toe in het laatste levensjaar. Vaak is er sprake van
multipele pathologie en daardoor meestal van verschillende
pijnen. De pijn kan acuut en incidenteel zijn, intermitterend of
chronisch. Acute pijn heeft meestal een makkelijk te achter -
halen oorzaak en houdt op wanneer de oorzaak is behandeld.
De oorzaak en de behandeling van chronische pijn zijn vaak
moeilijker aan te geven. Chronische pijn zou bij 70-80% van de
ou deren voorkomen. Net als bij jongeren kunnen oorzaken van
pijn benigne, maligne en iatrogeen zijn. Ook door algehele
achteruitgang kan pijn ontstaan, bijvoorbeeld pijn bij decu -
bitus, contracturen en obstipatie.
De pijndrempel kan lager worden door:
– slapeloosheid door bijvoorbeeld pijn, andere symptomen,
angst en depressie;
– angst voor medicamenten of voor het verloop van de ziekte;
– gebrekkige communicatie met de naasten en met de (vaak
meerdere) hulpverleners;
– depressie als gevolg van de chronische pijn of door verlies-
ervaringen;
– opeenstapeling van problemen;
– onnodige onderzoeken;
– gebrek aan doelen en hoop.
Diagnostiek
Voordat met de pijnbehandeling wordt gestart, moet er altijd
een diagnose worden gesteld. Bij patiënten met chronische pijn
moet dezelfde gedragslijn worden gevolgd, indien een eerste
behandeling geen verlichting van de pijn geeft. Het kan ook bij
ouderen wenselijk en noodzakelijk zijn onderzoek en behande-
ling door een multidisciplinair pijnteam te laten plaatsvinden.
Anamnese
In de anamnese moeten de volgende elementen aan de orde
komen:
– Hoeveel pijn en waar?
– Aard, intensiteit, plaats, uitstraling?
– Duur van de pijn?
– Uit recent wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat het
ook bij ouderen zeer zinvol is om de pijn te meten. Hierbij
kan gebruik worden gemaakt van de NRS (Numeric Rating
Scale). Bij patiënten met cognitieve stoornissen of andere
oorzaken waardoor zij hun pijn niet goed kunnen uiten, kan
gebruik gemaakt worden van recentelijk beschikbaar geko-
men ob servatieschalen zoals de REPOS (Rotterdam Elderly
Pain Obser vation Scale; een dvd met instructie is op te vra-
gen bij [email protected]).
– Waardoor erger en waardoor minder erg?
– Slaappatroon?
PIJN BIJ OUDEREN 131
– Welke pijnen eerder in het leven?
– Reeds gebruikte medicamenten, hun werking, bijwerkingen
en hun interacties?
– Het is van groot belang om inzicht te krijgen hoe de pijn het
leefpatroon beïnvloed heeft: welke activiteiten worden nog
ondernomen, hoe praat de patiënt er met zijn omgeving
over en hoe reageert die?
– Welke onderzoeken en behandelingen zijn reeds gegeven, en
wat was hun resultaat?
– Hoe zijn de cognitieve functies?
– Hoe is het geheugen?
– Heeft de patiënt pijn of ‘is hij pijn geworden’?
– De hetero-anamnese kan vooral bij chronische pijn en bij
patiënten met cognitieve stoornissen van belang zijn, deze
geeft onder meer inzicht in de medicatie en in de omgang
met pijn en met elkaar.
Essentieel is om ook na te gaan of de patiënt aanwijzingen ver-
toont van een (beginnend) delier. Dit aspect is met name relevant
voor patiënten met een uitingsbeperking. Bij hen ontstaan
vaak onduidelijkheid en interpretatieproblemen over de aard
en ernst van hun pijn. Symptomen voor een delier zijn: stoor-
nissen in het slaap/waakritme, wisselend bewustzijn, bemoei-
lijkte aandachtsconcentratie, verward spreken en denken,
angst/achterdocht en abnormale waarnemingen (hallucina-
ties). Het beeld van een delier is vaak wisselend en niet alle
genoemde symptomen hoeven aanwezig te zijn. Oorzaken zijn
naast (medicijn)intoxicaties, onttrekkingsverschijnselen, hoge
koorts, relatieve cerebrale ischaemie, ruimte innemende pro-
cessen, elektrolytstoornissen, hypercalciaemie, hypo- en hy -
per natriaemie, uremie en ten slotte terminale onrust.
NB: Ook verwarde patiënten met een uitingsbeperking hebben
recht op adequate pijn- en andere symptoomverlichting!
132 DRS. F.P.M. BAAR
PIJN BIJ OUDEREN 133
Lichamelijk onderzoek
Een goed lichamelijk onderzoek kan veelal differentiëren tus-
sen een delier en pijn. Dit lichamelijk onderzoek bestaat uit
zorgvuldig lichamelijk en neurologisch onderzoek gericht op
het pijnpatroon en mogelijke oorzaken, eventueel aangevuld
met gericht laboratorium- en/of röntgenonderzoek.
NB: Onderzoek kan nadelig zijn: een MRI-onderzoek kan bij
verwarde patiënten bedreigend overkomen
Therapie
Oorzakelijke behandeling wordt afhankelijk van de dia-
gnostiek gegeven. Steeds is het van belang om een begripvolle
houding naar de patiënt en naar de naasten te hebben en te
houden. Regelmatig terugkerende aandacht en steun zijn
essentieel.
– Altijd zal de behandeling gericht moeten zijn op de individu-ele behoeften van de desbetreffende patiënt. Er is geen stan-
daardbehandeling. De behandeling is wellicht complex door
de verschillende soorten pijn en hun oorzaken. Met het oog
op de verschillende geneesmiddelen en hun bijwerkingen
zal de patiënt regelmatig gecontroleerd moeten worden.
– Uitleg is essentieel om de patiënt en zijn naasten duidelijk te
maken welke diagnose gesteld is en welke behandeldoelen
worden gesteld. Maak ook duidelijk dat zeker bij chronische
pijn een stapsgewijze benadering gevolgd zal worden en dat
meer medicamenten nodig kunnen zijn. Bespreek ook de bij-
sluitertekst (niet-vermelde indicaties voor analgetische
behandelingen bij bijv. corticosteroïden, antidepressiva, anti-
convulsiva).
– Doseer de pijnmedicatie regelmatig en voldoende hoog. Geef
geen ‘zo nodig’-medicatie. Deze laatste alleen geven voor
incidentele pijn (bijv. tijdens verzorging) of wanneer te ver-
wachten is dat de pijn zal toenemen. De pijnmedicatie struc-
tureel ophogen wanneer de ‘zo nodig’-medicatie regelmatig
ingenomen blijkt te worden.
– Volg de WHO-pijnladder (zie schema): eerst eenvoudige pijn-
middelen als paracetamol en NSAID‘s (cave bijwerkingen);
vervolgens opioïde analgetica (stap 2 met codeïne wordt
gezien de bijwerkingen bij ouderen tegenwoordig overgesla-
gen). Combineer opioïde analgetica met medicatie uit stap 1.
Bij neuropathische pijn (vaak in combinatie met nociceptieve
pijn) is behandeling met adjuvante medicatie zoals antide-
pressiva, anti-epileptica, sedativa, corticosteroïden en derge-
lijke vaak noodzakelijk.
– De dosis zal sterk verschillen per individu en zal getitreerd
moeten worden.
• Begin bij ouderen altijd met een lagere dosis, de halve
dosis als welke gebruikelijk bij jongere volwassenen.
• Wees extra voorzichtig bij mensen met een gestoorde
lever- en/of nierfunctie.
• Het is aan te raden om niet te laat met opioïde analgetica
te beginnen.
• Wees u bewust van de bij het publiek nog steeds heersen-
de mythen rondom opiaten. Adequate uitleg en ‘monito -
ring’ in de directe periode na start zijn essentieel.
– Wees bewust van de bijwerkingen en de interacties van de
verschillende medicamenten.
– Besef dat niet alles wat pijn doet met analgetica behandeld
kan worden. Denk ook aan alternatieve pijnbehandelingen.
Bij ouderen is extra attentie noodzakelijk voor bijwerkingen
en interacties van gebruikte middelen.
– Palliatieve behandeling impliceert soms intensive care en
vereist mogelijk klinische opname in een ziekenhuis of een
verpleeghuis.
– Bij heftige ‘overweldigende’ pijn kan het noodzakelijk zijn
om met hoge dosering van de medicatie te starten, ook kan
het zelfs nodig zijn de patiënt te sederen, zodat deze de pijn
niet meer bewust mee maakt. Zoals hiervoor bij vermelden
van de pijndrempel gesteld: een goede nachtrust (en soms
ook dagrust) is de basis van pijnbestrijding.
– Het multidisciplinaire team dient interdisciplinair op te tre-
den, het moet uitgaan van een goed gecoördineerd zorgplan:
de centrale regie van één hulpverlener, bij voorkeur de huis-
arts of de verpleeghuisarts, is essentieel.
134 DRS. F.P.M. BAAR
PIJN BIJ OUDEREN 135
– Toon begrip voor de patiënt èn voor de omgeving.
– Regelmatig terugkerende aandacht en steun zijn essentieel.
Pijndrempel gaat omhoog door:
– goede nachtrust;
– begrip voor onmacht en verdriet;
– gezelschap;
– afleiding en activiteiten; zinvol dagritme;
– eigen inbreng in de behandeling;
– duidelijke doelen;
– goed inzicht in beloop en mogelijkheden;
– aandacht voor detail en regelmatige evaluatie.
Therapieschema (gebaseerd op WHO-pijnladder)
Indien mogelijk oorzakelijke behandeling met psychoso -
ciale begeleiding/behandeling in combinatie met
Stap 1: paracetamol 4-6dd 1000 mg
Eventueel in combinatie met een NSAID (cave bijwerkingen bij
ouderen: decompensatio cordis en nierfunctiestoornissen),
gastro-intestinale complicaties (bloeding, ulcus); komen vaker
voor bij gelijktijdig gebruik van antistolling en corticosteroï-
den. Bij voorkeur oraal, eventueel op indicatie rectaal (hoger
risico op bijwerkingen); zo nodig in combinatie met H2-anta-
gonist.
Stap 2: zwakke opioïden
– Tramadol wordt tegenwoordig vaak overgeslagen. Bij wer -
kingen misselijkheid en duizeligheid.
– Codeïne wordt niet meer gegeven in verband met verward-
heid en forse obstipatie, zeker bij ouderen die minder
lichaams beweging hebben; wordt omgezet in morfine.
Stap 3: opiaten oraal of rectaal
– snelwerkend:
• oraal
– oramorph 2 mg per ml
136 DRS. F.P.M. BAAR
– morfine 1 mg/ml FNA-drank
– oxycodon IR à 5, 10 en 20 mg of oxycodondrank
10 mg/ml
– hydromorfon IR à 1,3 en 2,6 mg
– methadontabletten à 5 mg
– methadon 2 mg/ml FNA-drank
• rectaal
– morfinezetpillen à 10, 20 en 50 mg, morfinezetpillen
kunnen in elke sterkte door de apotheker worden ge -
maakt
• subcutaan/intraveneus
– morfine ampullen à 1 ml (10, 15 en 20 mg/ml) ; starten
met lage dosis 6 dd 2,5 mg; eventueel bij heftige pijn 6
dd 5 mg, let op risico sufheid en verwardheid zeker bij
afnemende nierfunctie.
– fentanyl ampullen à 2, 5 en 10 ml (0,05 mg/ml)
– sufentanil ampullen à 2 en 10 ml (5 mg/ml) (niet in eer-
ste lijn, eventueel wel na overleg met pijnteam of
Consultatief Palliatief team)
– sufentanil ampullen à 1, 5 en 20 ml (50 mg/ml)
– oxycodon ampullen à 1 ml en 2 ml (10 mg/ml) (halve
dosis van morfine!)
– methadon: gezien heftige bijwerkingen, alleen klinisch
instellen
– langwerkend:
• oraal
– morfine SR starten met 2dd 10 mg en geleidelijk staps-
gewijs ophogen
– oxycodon SR: idem; halve dosis van morfine.
– hydromorfon slow release capsules: 7x sterkere werking
dan morfine
• transdermaal
– fentanylTTS à 12, 25, 50, 75 en 100 μg/uur
– buprenorfineTDS 35, 52 en 70 mg/uur
NB: Fentanyl heeft een andere werking dan morfine, daarom is
het relevant om morfine en fentanyl eventueel te combineren.
NB: Opiaten altijd combineren met adequate dosis laxans, voor-
keur voor combinatie lactulose en Klean-praep (macrogol), gelij-
ke hoeveelheden in combinatiedrank, 2 dd 20 tot 30 ml.
NB: Wanneer de dosis snel omhoog moet of combinatie nodig
lijkt met ander opiaat: altijd contact opnemen met deskundige.
Stap 4: opiaten parenteraal, sc of iv
– Starten met lage dosis, 6dd 2,5 mg of bij heftige pijn met 6
dd 5 mg. Dosis uiteraard hoger indien voordien reeds oraal
opiaten gebruikt werden.
– Bij overweldigende pijn, slikstoornissen, altijd sc. Inter mit -
terend of continu via spuitenpompje. Intermitterend tot 4 ml
per dosis, continu tot 30 ml per uur (naaldje kan blijven zit-
ten).
– Intraveneus alleen noodzakelijk bij subcutane reacties en bij
abnormale grote hoeveelheden.
NB: Bij delier, terminale fase met bewustzijnsvermindering
combineren met haloperidol 2 mg sc, danwel met midazolam 6
dd 5 tot 15 mg per 24 uur. Indien niet voldoende: combineren
met levomepromazine 4dd 25-50 mg s.c.
Viscerale pijn
Als hierboven in combinatie met buscopan 4 dd 20 mg sc.
Neuropathische pijn
Stap 1: Als hiervoor
Stap 2: Stap 1 in combinatie met
– Antidepressiva (amitriptyline, lage dosis starten, analgetisch
effect meestal sneller dan stap 1 alleen).
– Anti-epileptica bij schietende pijnen (carbamazepine, gaba-
pentine en pregabaline).
– Corticosteroïden (bij zenuwcompressie).
– Baclofen bij spierspasmen (lage dosis starten, 2,5 mg per
dag, in kleine stappen per dag geleidelijk ophogen; cave hal-
lucinaties).
– Paroxetine bij neuropathie door diabetes mellitus.
– Gabapentine en pregabaline bij diabetes mellitus, zenuw-
compressie bij tumoringroei.
PIJN BIJ OUDEREN 137
138 DRS. F.P.M. BAAR
Stap 3: Stap 1 in combinatie met 2 en met
– Flecaïnide. Dit is een meer specialistisch medicament.
Stap 4: In combinatie met eerste stappen
– Invasieve technieken, zoals (neuro)chirurgische en anesthe-
siologische ingrepen.
– Fysiotherapie: TENS, warmte, massage, manuele therapie.
Pijn bij zwangeren
Drs. M.A.J.G. Leijten, dr. A.P.E. Vielvoye-Kerkmeer
Hoewel er veel bekend is over de behandeling van pijn tijdens
de baring is er in de literatuur weinig discussie over de behan-
deling van pijn tijdens de zwangerschap. Ook zwangeren kun-
nen zowel acute als chronische pijn ervaren als gevolg van
verschillende medische en chirurgische condities. Geen van de
gebruikelijke analgetica of adjuvante medicatie is echter bewe-
zen veilig voor de zich ontwikkelende foetus.
Het transport van middelen door de placenta wordt beïnvloed
door lipofiliteit, grootte, concentratie en metabolisme door het
placentaire cytochroom P-450. Doordat de placenta groten-
deels bestaat uit maternaal lipoproteïne is deze meer doorgan-
kelijk voor sterk vetoplosbare middelen, waardoor er diffusie
zal optreden tot er een evenwicht is bereikt tussen maternaal
en foetaal plasma. Als het vrije middel wordt gebonden door
foetale eiwitten zal de diffusie doorgaan tot het foetale plasma-
eiwit is verzadigd, dus leidend tot een relatief grote hoeveel-
heid van het geneesmiddel in de foetus. Een verminderde
bloedflow door de placenta leidt tot een verminderde passage
van vetoplosbare middelen.
De foetale lever bereikt een ‘volwassen enzymfunctie’ tussen
de elf en achttien weken, met uitzondering van de glucuronida-
tie, die echter een belangrijke functie heeft in het metabolisme
van lipofiele middelen. Door de hoge foetale albumineconcentra-
tie aan het einde van de zwangerschap zal er weinig vrij genees-
middel beschikbaar zijn.
Paracetamol
Paracetamol passeert de placenta, maar lijkt veilig bij kortdu-
rend gebruik.
NSAID’s (niet-steroïde ontstekingsremmende middelen)
NSAID’s worden veel voorgeschreven voor spier- en ge -
wrichts pijnen, ook tijdens de zwangerschap, en tevens vaak
zonder recept aangeschaft. Bij een onderzoek in Michigan bij
101 pasgeborenen werd bij 49,5% van hen NSAID’s in het
meconium gevonden (22,8% positief voor ibuprofen, 18,8%
voor naproxen, 7,9% voor indometacine en 43,6% voor aspiri-
ne), een reden om toch meer voorlichting aan zwangeren te
geven en mogelijk een duidelijke waarschuwing op de verpak-
king te vermelden zoals bij tabak verplicht is. In een aantal
studies over het gebruik van analgetica door zwangeren is een
significante samenhang gezien tussen gevallen van gastroschi-
sis en het gebruik van de cyclo-oxygenaseremmers (COX-rem-
mers), aspirine en ibuprofen in het eerste trimester. Er leek
toch ook wel een associatie met het gebruik van paracetamol te
bestaan. Miskramen (1,5% tegen 1% van de niet-NSAID-ge -
bruikers!), foetale letaliteit, malformaties, lager geboortege-
wicht en vroegtijdige partus worden gemeld, zeker als het
gebruik langer dan een week was. Het is echter niet duidelijk
uit de studies of de pijn van de miskraam het gebruik van
NSAID’s bevordert of dat het middel zelf de miskraam veroor-
zaakt. Het is mogelijk dat bij vrouwen met bepaalde ziekten
gedurende de zwangerschap een hogere incidentie van mis-
kramen bestaat ongeacht geneesmiddelgebruik. De ernst van
reumatoïde artritis neemt tijdens de zwangerschap vaak af,
zodat geadviseerd kan worden om het gebruik van NSAID’s in
die periode volledig te staken.
Een algemene consensus die echter niet door iedereen gedeeld
wordt, is dat acetylsalicylzuur in een lage dosering (<3 g/d)
niet met deze risico’s wordt geassocieerd. In sommige bijdra-
gen wordt geadviseerd de NSAID’s zes tot acht weken voor de
partus te staken om een vroegtijdige sluiting van de ductus
Botalli en foetale pulmonaire hypertensie te voorkomen, even-
als intracraniële bloedingen en renale toxiciteit.
Indien mogelijk moeten NSAID’s dus gemeden worden, maar
op strikte indicatie zal een zo kort mogelijke behandelperiode
niet tot problemen leiden. Wel moet benadrukt worden dat het
risico laag is en de waarschuwingen niet moeten leiden tot
angst bij zwangeren die kortdurend (< 1 week) een NSAID
nemen bijvoorbeeld bij hoofdpijn (publicatie Zweedse genees-
middelenautoriteiten) of tijdelijk opvlammen van een ziekte
zoals SLE.
140 DRS. M.A.J.G. LEIJTEN, DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER
Opioïde analgetica
Informatie over de behandeling van pijn bij zwangeren wordt
bemoeilijkt door de veranderde fysiologische situatie tijdens
de zwangerschap die de farmacodynamische en farmacokineti-
sche processen beïnvloedt. Een eerste factor van de zwangere
is al de vertraagde gastro-intestinale motiliteit. Daarnaast is
het distributievolume toegenomen door toename van het plas-
mavolume en van het lichaamsvet, aanleiding gevend tot een
verminderd volume van een lipofiel geneesmiddel in het plas-
ma. Aan de andere kant bestaat er kans op een toename van
hoog eiwitgebonden middelen in het plasma door een daling
in het plasma-albumine.
Uit proefdierstudies blijken de effecten van verschillende opioï-
den in alle fasen van de zwangerschap. De aanwijzingen voor
invloeden van verschillende gebieden zoals de hypothalamus op
de opioïdreceptor-downregulatie zijn nog onvoldoende uitge-
kristalliseerd.
Opioïde analgetica worden in de literatuur in zes case reports
genoemd voor de behandeling van acute pijn voor specifieke
bestaande diagnoses in de zwangerschap zonder vervelende
effecten op de kinderen.
Methadon wordt sinds de jaren zestig aan methadonverslaaf-
den gegeven, zodat er dus veel kennis is over de hieraan bloot-
gestelde foetus. Het passeert de placenta. Hoewel neonaten
behandeling nodig kunnen hebben voor het neonatale absti-
nentiesyndroom secundair aan de onttrekking van het opioïd,
lijken de uitkomsten aan te tonen dat het middel veilig kan
worden gebruikt voor de behandeling van pijn. Het metabo-
lisme van methadon is tijdens de zwangerschap gewijzigd. Het
heeft een statistisch constant grotere eliminatie en een geredu-
ceerde halfwaardetijd.
Case reports en studies naar het gebruik van buprenorfine, een
partiële mu-agonist en morfine SR (‘slow release’) tonen geen
foetale afwijkingen aan en geen verschillen met de met metha-
don behandelde groep wat betreft de ernst van het neonatale
abstinentiesyndroom.
‘Adjuvante’ medicatie bij de behandeling van pijn
Er is weinig bekend over het gebruik van analgetica geduren-
de de zwangerschap. Case reports tonen enige samenhang tus-
PIJN BIJ ZWANGEREN 141
142 DRS. M.A.J.G. LEIJTEN, DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER
sen het gebruik van ergotamine, propranolol en salicylaten en
geboortedefecten zonder documentatie over dosis, toedie-
ningsduur en co-medicatie. Vergelijkbare informatie is beschik-
baar over de teratogene effecten van anti-epileptica.
Anti-epileptica
Fenytoïne, valproïnezuur, carbamazepine en fenobarbital ver-
oorzaken een foetaal anti-epileptica-syndroom, een duidelijk
omschreven spectrum van congenitale afwijkingen met onder
meer orofaciale, cardiovasculaire en hand- en teenmisvormin-
gen. Deze middelen moeten dus niet voor de behandeling van
pijn tijdens de zwangerschap worden gebruikt.
Vrouwen met epilepsie hebben een verhoogd risico op foetale
malformaties, dat toeneemt bij het gebruik van anti-epileptica.
Gedurende de zwangerschap zijn het distributievolume en het
levermetabolisme van anti-epileptica toegenomen. Omdat de
medicatie wat onzorgvuldig wordt ingenomen uit angst voor
beschadigingen van de foetus neemt het aantal insulten toe
(onderzoek toont dit bij 17-33% van de zwangeren aan). Voor -
zichtigheid met anti-epileptica is geboden, maar het risico op
insulten moet worden afgewogen tegen de risico’s van het
geneesmiddel. Uit de literatuur blijkt dat zelfs een eenmalige
dosering van een anti-epilepticum in het eerste trimester geas-
socieerd wordt met een twee- tot vijfvoudige kans op foetale
misvormingen. De kans neemt nog toe als er sprake is van het
gebruik van meerdere medicijnen.
Uit het voorgaande volgt dat ook de keuze van een anti-epi-
lepticum als adjuvans bij de behandeling van pijn moet wor-
den afgewogen tegen een mogelijk te verwachten positief
effect op de pijn. Als gedurende twee tot vijf jaar geen insulten
zijn opgetreden wordt geadviseerd het anti-epilepticum te sta-
ken en per dag 4 mg foliumzuur te geven om misvormingen te
voorkomen.
De effecten van de nieuwere anti-epileptica zoals gabapentine,
pregabaline, lamotrigine, felbamate, topiramaat en oxcarba -
zepine op het ontstaan van foetale afwijkingen zijn nog onvol-
doende bestudeerd. Het percentage afwijkingen, vooral de
grote misvormingen, lijkt niet hoger dan bij vrouwen die de
middelen niet gebruiken; naar latere (kleine?) effecten moet
PIJN BIJ ZWANGEREN 143
nog onderzoek worden uitgevoerd. Deze anti-epileptica hebben
een beter farmacokinetisch profiel en worden niet gemetaboli-
seerd tot stoffen die als teratogeen bekend staan. Ze passeren
wel de placenta en komen in de borstvoeding terecht.
Antidepressiva, zoals amitriptyline en nortriptyline
Van deze groep middelen is bekend dat ze foetale misvormin-
gen veroorzaken, vooral onderontwikkeling van de extremitei-
ten, maar ook van de hersenen. Ook voor de antidepressiva
geldt dat ze alleen tijdens de zwangerschap gebruikt moeten
worden als het effect op klachten van de vrouw het nemen van
potentiële risico’s voor het kind rechtvaardigt.
Andere adjuvantia, zoals clonidine
Ook voor dit middel zijn bijwerkingen en toxiciteit voor de
foetus beschreven en zijn er onvoldoende studies hiernaar uit-
gevoerd.
Conclusies
Er is niet veel informatie over het gebruik van de verschillende
pijnstillende middelen tijdens de zwangerschap
Van de niet-opioïden is paracetamol de beste optie; de NSAID’s
kunnen vanaf het einde van het eerste trimester tot aan het
derde trimester kortdurend (< 1 week) worden ge bruikt. Over
het gebruik van de COX-2-remmers gedurende de zwanger-
schap is onvoldoende bekend.
Ook over effecten van de anti-epileptica gabapentine en prega-
baline is onvoldoende informatie beschikbaar om aan te geven
dat deze veilig gedurende de zwangerschap kunnen worden
gebruikt.
Wat de opioïden betreft: er is veel ervaring met vrouwen die
een onderhoudsdosering methadon, buprenorfine en morfine
SR gebruiken die het veilig toepassen van deze middelen voor
acute en chronische pijn ondersteunt. Een opioïd lijkt de beste
optie tegen pijn. Het belangrijkste probleem is een afhankelijke
baby die echter in een paar dagen te detoxificeren is (website
‘Shawn & Leigh James’).
144 DRS. M.A.J.G. LEIJTEN, DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER
Er is echter meer onderzoek nodig om de doeltreffendheid van
deze pijnmedicatie en de effecten op foetus en pasgeborene te
evalueren.
Bij twijfel kan contact worden opgenomen met een apotheker
of kan de website www.safefetus.com/drug of het Teratologie
Informatie Service (TIS-RIVM; alleen voor beroepsgroepen:
030-2742017) nog de nodige informatie verschaffen.
Bronnen:
Geneesmiddelen, zwangerschap en borstvoeding. Uitgave: Stichting
Health Base en Teratologie Informatie Centrum RIVM.
Procedure-gerelateerde pijn enandere ‘doorbraakpijn’
Dr. A.P.E. Vielvoye-Kerkmeer, drs. I. van Mansom,drs. E.G. Roelofs
Doorbraakpijn als begrip
Doorbraakpijn wordt gedefinieerd als ‘een tijdelijke exacerbatie
van pijn optredend in patiënten waarbij de persisterende basis-
pijn stabiel en onder controle is’. Bij een en dezelfde patiënt kan
dus acute, tijdelijk toegenomen pijn bestaan, naast chronische,
aanhoudende, stabiele pijn. Doorbraakpijn is gerelateerd aan
specifieke momenten of handelingen (incidentele pijn, procedu-
re-gerelateerde pijn), of kan spontaan optreden (spontane pijn).
Doorbraakpijn kan binnen drie minuten een piekintensiteit heb-
ben en duurt meestal niet langer dan dertig tot zestig minuten.
De ‘einde-van-dosis-pijn’, dus gerelateerd aan de doseringsfre-
quentie van een analgeticum, is geen ‘doorbraakpijn’ in de zin
van de definitie. De pijn komt langzamer op en houdt langer
aan. De anamnese omvat vragen naar verband tussen optreden
van de pijn en inname van de analgetica, relatie met bewegen,
bezoeken aan ziekenhuis, verzorging enzovoort, en tevens vra-
gen naar mogelijke andere (soorten) pijn die gerelateerd zou
kunnen zijn aan tumorprogressie of niet-kankergebonden soor-
ten pijn.
Doorbraakpijn komt in dezelfde mate voor bij chronische pijn als
gevolg van een maligne aandoening als bij pijn van een niet-
maligne aandoening.
De behandeling van doorbraakpijn vereist
– het in kaart brengen van pijn,
– het maken van een plan,
– uitleg aan de patiënt
met als doel de frequentie en de ernst van de doorbraakpijn te
verminderen en uiteindelijk het functioneren te verbeteren.
Doorbraakpijn moet onafhankelijk van de basispijn beoordeeld
en behandeld worden!
146 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER ET AL.
Procedure-gerelateerde pijn
Bij patiënten worden frequent procedures uitgevoerd die pijn
kunnen veroorzaken – naast de pijn die er mogelijk al aanwezig
is – zoals het veranderen van positie, bijvoorbeeld om doorlig-
gen te voorkomen of het bed te verschonen of de patiënt te was-
sen. Ook het verwisselen van wondverbanden kan erg pijnlijk
zijn. Soms is een biopsie of ander onderzoek noodzakelijk.
Onderzoeken zoals CT- of MRI-scan kunnen door de ongemak-
kelijke houding erg vervelend zijn; ditzelfde geldt voor radiothe-
rapie.
Maar ook patiënten die normaliter relatief weinig pijn hebben
kunnen extra medicatie nodig hebben indien er een procedu-
re/handeling/onderzoek noodzakelijk is.
Het doel van de behandeling van procedure-gerelateerde pijn is
deze pijn te voorkomen zonder niet-wenselijke bijwerkingen. De
mogelijkheden hangen samen met de ernst van de reeds aanwe-
zige pijn, de medicamenteuze behandeling daarvan, dus de hui-
dige medicatie, duur van de procedure, maar ook de ervaring
van de patiënt met soortgelijke eerder uitgevoerde procedures.
In ieder geval is het belangrijk om tevoren uitgebreid met de
patiënt te praten:
– Is de procedure bekend of is er veel onzekerheid?
– Zijn er eerdere ervaringen met de procedure: zijn sommige
vervelende ervaringen te voorkomen? Werden andere effectie-
ve maatregelen getroffen?
– Is er door de onderzoeker of behandelaar rekening gehouden
met de wensen van de patiënt? Is het zelfs mogelijk op ver-
zoek de procedure te stoppen? Dit is bijvoorbeeld een veel
voorkomend probleem bij het behandelen van breuken bij kin-
deren met osteogenesis imperfecta.
– Is het mogelijk om tevoren ontspanning te bieden door middel
van relaxatietechnieken of mogelijk zelfs hypnose?
Kan er voor de behandeling lokaal iets bereikt worden met bij-
voorbeeld een lokaal anestheticum of een topisch middel zoals
een lidocaïne patch of capsaïcine?
Beoordeel de mogelijkheid van een extra analgeticum, zoals
paracetamol, tramadol of een combinatie van beide, morfine of
PROCEDURE-GERELATEERDE PIJN EN ANDERE ‘DOORBRAAKPIJN’ 147
ander opioïd analgeticum per os zestig minuten voor de procedu-
re; eventueel gecombineerd met een sedativum. Van een opioïd
wordt bij procedure-gerelateerde pijn 10-20% van de dagdosering
gebruikt. In plaats van of gelijktijdig kan diazepam 5 mg per os
of lorazepam 0,5-1 mg sublinguaal worden gebruikt. Een opioïd
analgeticum sublinguaal of subcutaan kan dertig minuten tevo-
ren toegediend worden en intraveneus vijf minuten. Subcutaan
5-10% van de orale dagdosering geven, dus de helft van wat oraal
extra nodig is.
Uiteraard zijn er andere mogelijkheden voor subcutane en intrave-
neuze toediening, zoals een pompje met een PCA (patient control-
led analgesia)-mogelijkheid zodat de patiënt zichzelf regel matig
een dosis kan toedienen. Meestal wordt deze mogelijkheid in het
ziekenhuis toegepast.
Samenvattend is het belangrijk om voor procedures met de pa -
tiënt te praten en duidelijke afspraken te maken, zodat vooral de
angst voor pijnlijke procedures reeds is afgenomen en er vertrou-
wen is in de manier waarop de procedure c.q. handeling zal wor-
den uitgevoerd.
Medicamenteuze behandeling van doorbraakpijn
De gebruikelijke analgetica zijn geschikt voor ‘voorspelbare’
pijn, dus procedure-gerelateerde pijn en NIET voor ernstige
onvoorspelbare incidentele doorbraakpijn. De inwerkingsduur is
veelal langer dan dertig minuten en de werkingsduur vele uren.
Hydromorfon, morfine en oxycodon kunnen dan 45 minuten
voor de betrokken gebeurtenis (procedure zoals onderzoek of
verzorging) worden gegeven. De conventionele strategie (richtlij-
nen!) was een vaste hoeveelheid ‘rescue’-medicatie te berekenen
op basis van een percentage van de totale dagelijkse dosering,
meestal 15%, doch in sommige adviserende publicaties wisse-
lend tussen 5 en 17%!
In 2008 vond Jeffrey A. Gudin bij onderzoek dat er geen relatie
bestaat tussen persisterende basispijn en doorbraakpijn. Door -
braakpijn varieert in oorzaak, ernst en duur. Bovendien bleek de
‘normale’ dosis van een analgeticum vaak geen effect of veel bij-
werkingen te hebben: de dosis was soms laag ondanks de hoge
148 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER ET AL.
dagdoseringen van het opioïd, terwijl anderen met een minimale
dagdosis een hogere dosering ‘rescue’-medicatie nodig hadden. De
effectieve dosis voor doorbraakpijn kan dus alleen door individue-
le titratie hiervan worden bepaald, op dezelfde manier als de dosis
van een opioïd getitreerd wordt als benodigde dosis voor de basis-
pijn. Een veelvoorkomende fout bij het gebruik van doorbraakme-
dicatie is de titratie niet voort te zetten tot een hogere/ effectieve
dosering en daardoor een adequate pijnstilling geen kans te geven.
Bij snel optredende pijn moeten dus een middel gebruikt worden
dat potent genoeg is om de pijn te bestrijden, zeer snel effectief is
en niet langer werkt dan noodzakelijk is, dus maximaal een half
uur zodat er geen bijwerkingen ontstaan als de doorbraakpijn
verdwenen is en bovendien geen kans op cumulatie bestaat.
In de late negentiger jaren werd het oraal transmucosaal fentanylcitraat (OTFC) geïntroduceerd dat binnen vijf tot hooguit vijftien
minuten werkzaam is en waarvan het effect ongeveer 45 minuten
aanhoudt, soms langer. Hoe meer lipofiel een middel is, hoe sneller
de absorptie in het centraal zenuwstelsel. De biologische beschik-
baarheid van fentanylOTFC is ongeveer 50%: 25% wordt geabsor-
beerd uit de orale mucosa en 25% via vertraagde gastro-intestinale
absorptie. De vetoplosbaarheid speelt een dermate grote rol in
absorptie en distributie dat transmucosaal toegediend fentanyl
zelfs net zo snel werkt als intraveneus toegediende morfine.
Dat OTFC was dus het eerste ROO (Rapid Onset Opioid) dat
beschikbaar kwam, als we de injecteerbare fentanyl uit de ampul-
len buiten beschouwing laten. Zie ook het hoofdstuk ‘Anal ge tica’.
De zuigpastille moet langs het wangslijmvlies worden gehaald,
waarbij tegelijkertijd een draaiende beweging met de applicator
wordt uitgevoerd. De innameduur bedraagt vijftien minuten. De
OTFC-pastilles bevatten resp. 200, 400, 600, 800, 1200 en1600 μg
fentanyl. De dosering moet individueel worden getitreerd, te
beginnen met 200 mg totdat de optimale dosering is bereikt.
Wanneer na 15 minuten onvoldoende pijnstilling is bereikt, kan
nogmaals 200 mg worden gebruikt, echter nooit meer dan twee
zuigpastilles per keer. Maximaal mag de patiënt de uiteindelijke
dosering vier keer per dag gebruiken. Er is geen relatie tussen de
benodigde dosis van OTFC en de hoogte van de dosering van de
onderhoudsbehandeling. De OTFC moet niet gebruikt worden
bij opioïd-naïeve patiënten (vanaf equipotente dosering van 60
PROCEDURE-GERELATEERDE PIJN EN ANDERE ‘DOORBRAAKPIJN’ 149
mg oraal morfine of fentanylTTS 50 mg/uur). Een nadeel is de
prijs (ongeveer € 10,- per zuigpastille, ongeacht de sterkte).
Er wordt momenteel op grote schaal onderzoek gedaan naar
deze Rapid-Onset-Opioids.
Met name het fentanyl wordt toegepast in een buccaal tablet,
waarbij de benodigde dosis nog lager is dan van OTFC, ook als
‘schijfjes’ die aan de wangmucosa blijven kleven en een biologi-
sche beschikbaarheid hebben van meer dan 65%, en als ‘inhaler’
zowel via neus als longen.
Cave: De ‘einde-van-dosis-pijn’, dus gerelateerd aan de dose-
ringsfrequentie van een analgeticum, is geen ‘doorbraakpijn’ in
de zin van de definitie. De frequentie van inname van een anal-
getium c.q. applicatie van een transdermaal analgeticum moet
dan verhoogd worden. Indien de patiënt aangeeft dat de pijnstil-
ling dan nog steeds niet optimaal is, terwijl rekening is gehou-
den met de bekende werkingsduur van het analgeticum, moet
voorschrijven of toedienen van dit analgeticum heroverwogen
worden en een pijnanamnese is hiervoor het aangewezen mid -
del, inclusief vragen naar psychologische afhankelijkheid of
‘medegebruik’ door anderen.
Conclusie
Doorbraakpijn is helaas een veel voorkomend probleem bij chro-
nische pijn, zowel bij een maligne als een niet-maligne aandoe-
ning. De behandeling vereist een nauwkeurige anamnese en
voorlichting met als doel de frequentie en de ernst van de door-
braakpijn te verminderen en uiteindelijk het functioneren te ver-
beteren. Er bestaat geen relatie tussen persisterende basispijn en
doorbraakpijn. De effectieve dosis voor doorbraakpijn kan dus
alleen door individuele titratie hiervan worden bepaald, waar -
door psychisch welbevinden, fysieke functies en vooral de ‘kwa-
liteit van leven zal’ verbeteren.
Het wachten is op een scala van mogelijkheden aan Rapid Onset
Opioids (ROO’s), waaruit voor de individuele patiënt dat middel
gekozen kan worden dat het beste bevalt, zoals dat op basis van
vele factoren, onder andere de genspecificiteit, met de huidige
opioïde analgetica gebeurt.
Pijnmeetmethoden
Dr. M. van Wijhe
Pijnmeting is zowel kwalitatief als kwantitatief mogelijk. De
aard en de intensiteit van de pijn op verschillende momenten,
in rust en bij activiteit, kunnen door de patiënt beschreven
worden. Om het effect van interventies beter te kunnen beoor-
delen wordt de patiënt verzocht de mate van pijn aan te geven
als cijfer van 0 tot 10 (NRS = numeric rating scale), of, en dat is
betrouwbaarder, op een liniaal met een schaal van ‘geen pijn’
tot ‘de ergst denkbare pijn’. Op de achterzijde van de liniaal
kan de bijbehorende waarde van 0 tot 100 afgelezen worden
(VAS = visual analogue scale). In de ziekenhuizen is deze
methode ingevoerd om de postoperatieve pijnbehandeling te
verbeteren. De overheid stelt als norm dat 72 uur na een ope-
ratie de VAS lager dan 4 dient te zijn. De ziekenhuizen gaan
hieraan gehouden worden, in de vorm van een prestatienorm.
Dat is een goede zaak. Maar ook in de eerste lijn en in het ver-
pleeghuis kan deze verplichting duidelijkheid scheppen voor
vervolghandelingen na het meten van pijn. Pijn wordt ook wel
het vijfde vitale kenmerk genoemd (na polsfrequentie, bloed-
druk, ademfrequentie en temperatuur).
De pijnmeetmethoden, met name de NRS, worden op ver -
schillende afdelingen met oncologische patiënten standaard
ge bruikt en genoteerd op hetzelfde formulier als pols en tem-
peratuur. Behalve een goede documentatie biedt het de ver-
pleegkundigen ook de mogelijkheid om pijn, angst en andere
gevoelens bespreekbaar te maken.
PIJNMEETMETHODEN 151
Figuur 1: Pijnliniaal. Voorbeeld numerieke beoordelingsschaal
Geen pijn ondraaglijk
Welke waarde zou u aan deze pijn toekennen wanneer 0 geen pijn is en 10 maximum isaan pijn (daggemiddelde)? Patiënten achten een pijnintensiteit van 4 lichte pijn, 4-7 matige pijn en > 7 ernstigepijn.
Figuur 2. De Nederlandse McGrath Gezichten Schaal
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Opioïdswitch en omrekentabellen
Dr. A.P.E. Vielvoye-Kerkmeer, drs. I. van Mansom,drs. E.G. Roelofs
Er is een grote variabiliteit aan pijnsyndromen, zowel voorko-
mend bij een maligne als bij niet-maligne aandoeningen. Het
juiste middel in de juiste dosering op het juiste tijdstip zal bij
een groot deel van de patiënten effectief zijn. Een succesvol
pijnbeleid met behulp van opioïde analgetica hangt af van de
balans tussen de pijnstillende werking en de bijwerkingen. Een
switch van het ene opioïd naar het andere heeft een risico van
zowel over- als onderbehandeling.
Opioïden: zijn ze gelijk(waardig)?
Het effect van de opioïde analgetica berust op inhibitie van
pijnsignalen en modulatie van de pijnsignalen in het centraal
zenuwstelsel, ruggenmerg en sommige perifere organen als de
maag, darm en blaas. Het farmacologische effect van de opioï-
de analgetica is identiek aan dat van de endogene endorfines.
Alle μ-opioid-receptoragonisten voor de behandeling van pijn
hebben hetzelfde werkingsmechanisme, maar verschillende
fysicochemische en farmacokinetische eigenschappen. m-Re -
cep tor-subtypes zijn verspreid in de hersenen aanwezig (geno-
types) en elke receptorsubtype heeft een genetische controle
met ook daarin weer verschillen. Een bepaald opioïd bindt dus
aan bepaalde subtypes van de μ-receptor. Serum concentraties
van een opioïd voorspellen dus niet beslist het analgetische
effect. Bovendien zijn de serumconcentraties afhankelijk van
verschillende factoren, zoals leeftijd, medische conditie en eer-
der opioïdgebruik.
Nu blijkt dat ze niet gelijk(waardig) zijn dringt de vraag zich
op of het wijzigen van een bepaalde opioïdmedicatie aan een
patiënt in een ander opioïd een optie is. Maar zijn ze even
potent?
OPIOÏDSWITCH EN OMREKENTABELLEN 153
Equipotentie
Potentie is de mate waarin een middel zich aan een bepaalde
receptor bindt. Dit geeft informatie over de intensiteit van het
effect van een bepaalde dosis van dat middel. In het algemeen
geldt dat hoe lipofieler een middel hoe sneller het in het cen-
traal zenuwstelsel wordt geresorbeerd en hoe potenter het
middel is. In de praktijk wordt de potentie weergegeven in
informatie over de ernst van de bijwerkingen, de vergelijkbare
doses van andere middelen op pijn (VAS-scores) en de kans op
fysieke en psychologische afhankelijkheid.
Equi-analgesie: hetzelfde als equipotentie?
Equi-analgesie geeft aan dat dezelfde mate van pijnstilling kan
worden verkregen van twee specifieke middelen in een be -
paal de dosering. De literatuur geeft een veelheid van equi-
anal getische tabellen, meestal gebaseerd op een eenmalige
parenterale dosis en geen rekening houdend met verschillen
tussen de patiënten, de (kruis)tolerantie, de farmacokinetische
en farmacodynamische verschillen, enzovoort.
Patiënten, zijn zij vergelijkbaar?
Een succesvolle behandeling met opioïde analgetica hangt af
van de balans tussen effect en bijwerkingen. De metabolisering
van opioïden door onder andere het CYP2D6 wordt beïnvloed
door individuele genetische variatie, variërend van sterke tot
slechte metaboliseerders. Lever- en nierfuncties, maar ook
niet-medische factoren spelen een rol, zoals het stadium van
een ziekte, geslacht, etniciteit, enzovoort.
Samenvattend is de opioïdgevoeligheid van een mens net zo
persoonlijk als zijn/haar vingerafdruk, zodanig dat het in
kaart brengen van de verschillende bindingskenmerken aan
receptoren in de toekomst gebruikt kan worden om opioïd-
afhankelijke personen te identificeren.
Pijn: is alle pijn vergelijkbaar?
De verschillen die daarbij een rol spelen zijn: duur, opioïdge-
voeligheid. We zien echter het pijngedrag!
Studies naar het analgetische effect van middelen worden altijd
bij jonge vrijwilligers uitgevoerd met experimenteel geïnduceer-
de pijn, die dus niet extrapoleerbaar zijn naar patiënten.
154 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER ET AL.
Opioïdswitch
Opioïdswitch is een vervanging van het ene opioïd door een
ander in verband met gebrek aan effect, dosisbeperkende bij-
werkingen, de wens van c.q. noodzaak voor een andere toedie-
ningsweg of om een betere compliance te bereiken.
Gezien de bovenstaande factoren is het duidelijk dat tijdens
het switchen van het ene opioïd naar het andere sprake kan
zijn van onderdosering, maar zeer zeker ook van overdose-
ring. Om deze reden kan een ‘opioïdswitchtabel’ slechts met
‘de natte vinger’ ofwel met ervaring en de nodige beperkingen
worden gehanteerd.
Redenen voor een opioïdswitch kunnen zijn:
– Gebrek aan effect: toename van het onderliggende ziekte-
proces, ontwikkelen van tolerantie, optreden van een relatief
opioïd-ongevoelige pijn. In de laatste situatie kan een adju-
vans worden toegevoegd in plaats van een dosisverhoging
van het opioïd of een opioïdswitch. Psychosociale, spirituele
of existentiële problemen kunnen een rol spelen.
– Dosis-beperkende bijwerkingen. Bijwerkingen, zoals misse-
lijkheid en braken, verdwijnen vaak vanzelf binnen enkele
dagen. Men kan overwegen om deze te behandelen, bijvoor-
beeld met een anti-emeticum. Mochten de bijwerkingen aan -
houden, dan is inderdaad een switch naar een ander opioïd te
overwegen. In principe hebben alle opioïden dezelfde bijwer-
kingen, maar toch treden vaak verschillen op tussen individu-
en. Een bijwerking die niet afneemt is obstipatie.
Fentanyl zou minder obstipatie geven, de buprenorfinepatch
mogelijk ook. Oxycodon zou minder hallucinaties veroorza-
ken. De vraag is of deze bevindingen in studies als primair
eindpunt zijn genomen of secundair naast een effectiviteits-
onderzoek.
– Wijzigingen in de farmacologie door geneesmiddelinterac-
ties.
– Wens van een andere toedieningsweg door wijzigingen in de
fysieke conditie van de patiënt: slikproblemen, slechte peri-
fere vascularisatie, cachexie, enz. Indien orale intake niet
mogelijk is, is een switch naar een ander opioïd mogelijk,
zoals fentanylTTS, of naar een andere toedieningsweg, zoals
OPIOÏDSWITCH EN OMREKENTABELLEN 155
continu subcutaan. Bij cachexie of oedeem kan van transder-
male toediening (zoals van buprenorfine of fentanyl) of con -
tinue subcutane toediening geen voldoende effect meer
worden verwacht en is bijvoorbeeld continue intraveneuze
toediening een optie. Bij hogere doseringen die rectaal, trans-
dermaal of subcutaan niet praktisch zijn, kan geswitcht wor-
den naar een intraveneuze, eventueel een spinale toediening.
– Verbetering van de compliance, zoals de wens van een hoge
dosering, die voor oraal, rectaal of transdermaal gebruik
niet praktisch is, lagere kosten, lokale problemen met een
toedieningsweg, beschikbaarheid van een middel in de
naaste omgeving, enzovoort.
Opioïden en opioïdswitch
Vanwege de eerder genoemde verschillen tussen de opioïde
analgetica onderling en de patiënten zijn wij in de ‘gelukkige’
omstandigheden een keuze te kunnen maken uit een aantal
opioïden (zie hoofdstuk ‘Analgetica’). Onze keuze wordt be -
paald door eerdere ervaringen, het wel of niet bestaan van een
neuropatische component van pijn, sociale omstandigheden,
nier- en leverfuncties, mogelijke interacties, enzovoort.
Alvorens te switchen dient men zich af te vragen of het opioï-
de analgeticum in voldoende dosering en voldoende lang is
geprobeerd! Het is zinloos om na een dag te concluderen dat er
sprake is van onvoldoende analgetisch effect. Elk middel dient
ten minste een aantal dagen te worden geprobeerd. Door de
mogelijkheid eens te switchen van het ene opioïd naar het
andere, blijkt een goede pijnstilling zonder al te veel bijwerkin-
gen gedurende langere tijd heel wel haalbaar. Het switchen
moet echter niet ontaarden in een soort ‘kangaroojumping’
door elke dag weer wat anders te proberen.
De praktijk
In de literatuur worden de volgende adviezen gegeven:
Eerst duidelijkheid brengen in:
– totale dagdosis opioïden, dus zowel de lang werkende (‘slow
release’, SR) als de kort werkende (‘immediate re lease’IR)
optellen;
156 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER ET AL.
– bij gebruik van verschillende soorten opioïden, de stan-
daardtabellen voor omrekening naar morfine gebruiken en
dan weer optellen;
– factoren die voor de keuze belangrijk zijn: route, eventuele
interacties, orgaanfuncties.
Indien bijwerkingen de redenen zijn om te switchen, is een
startdosering gelijk aan 75% van de ‘morfineberekening’ te
adviseren (Richtlijn diagnostiek en behandeling van pijn bij patiën-ten met kanker, CBO), waarbij de eerder genoemde factoren dus
een rol moeten spelen. Afhankelijk van de eerder genoemde
factoren kan ook 33-50% reeds voldoende zijn; bij slaperigheid
moet men dan verdacht zijn op overdosering. Het is belangrijk
om de patiënt een kort werkend middel in eigen beheer te
geven voor het opvangen van een dosistekort en eventueel
doorbraakpijn (10-20% van de totale dagdosis). Indien onvol-
doende pijnstilling de reden is, kan met een hoger percentage
(meestal 100%) (Richtlijn diagnostiek en behandeling van pijn bijpatiënten met kanker, CBO) van de equipotente dagdosering
worden gestart.
In tabel 1 zijn de omrekeningsfactoren naar subcutaan en intra-
veneus vermeld. Aangezien de meeste pompen die patiënten
thuis gebruiken ook een zogenoemde PCA-mogelijkheid
(patient-controlled analgesia) hebben, kan dus een ‘veilige’
dosering per 24 uur gekozen worden met de mogelijkheid zo
nodig extra te nemen en daarna de dagdosering aan te passen.
Voorbeeld
Een patiënt gebruikt 3dd 90 mg morfinesulfaat SR en daar-
naast ‘zo nodig’ 4 x 5 mg morfine IR. De pijnstilling is ontoe-
reikend.
Mogelijkheden:
– De ‘z.n.’, dus de dosering bij doorbraakpijn, is onvoldoende.
Dat is bij een dagdosering van 270 mg morfine aannemelijk
gezien het feit dat veelal per keer 10-15% van de dagdose-
ring nodig is (zie hoofdstuk ‘Procedure-gerelateerde pijn').
– Een adjuvans kan gewenst zijn als er nu tevens sprake is van
een andere soort pijn, bijvoorbeeld neuropathische pijn.
OPIOÏDSWITCH EN OMREKENTABELLEN 157
– Een switch naar een ander opioïd kan gewenst zijn, bijvoor-
beeld naar oxycodon. Van dit opioïd is de dosering dan de
helft of iets meer, dus in ieder geval 150 mg. Rekening hou-
dend met een ‘partiële kruistolerantie’ zou gestart kunnen
worden met 2dd 50 mg, eventueel 2dd 70 mg. OxycodonSR
met zo nodig oxycodonIR. Op grond van de benodigde hoe-
veelheid oxycodonIR kan dan indien nodig na twee dagen de
dosering oxycodonSR worden aangepast.
– Een switch naar fentanylTTS is een andere mogelijkheid: mor-
fine per dag 60-90 mg per os komt overeen met 25 mg/uur
fentanylTTS. Bij de patiënt kan dus gestart worden met fenta-
nyl 100 mg/uur, eventueel 125 mg/uur. Rekening houdend
met eventuele kruistolerantie kan met een lagere dosering
worden begonnen met zo nodig morfineIR of oxycodonIR. Bij
deze switch dient rekening te worden gehouden met het feit
dat de fentanylTTS pas na 12-24 uur een stabiele bloedspiegel
bereikt en er tot die tijd dus regelmatig extra medicatie
noodzakelijk is.
– Een switch naar methadon is een andere mogelijkheid.
Vanwege de onduidelijkheid over de relatieve analgetische
sterkte, de werkingsduur en dosistitratie en de lange, niet-
voorspelbare halfwaardetijd wordt dit middel slechts aange-
raden indien een zorgvuldige begeleiding van de dosering
kan plaatsvinden. In de praktijk kan veelal gestart worden
met 40% van de berekende dosering. De halfwaardetijd
neemt na enkele dagen toe na verzadiging van het vetweef-
sel. Indien men hiermee geen rekening houdt kan stapeling
optreden met als gevolg sufheid en verwardheid (zie het
hoofdstuk ‘Analgetica’).
Er bestaan vele omrekentabellen van opioïden ten behoeve van
een opioïdswitch. De Richtlijn diagnostiek en behandeling vanpijn bij patiënten met kanker (CBO) geeft de volgende, aange-
vuld met methadon uit: adviezen FDA.
Overwegingen bij een opioïdswitch
– Kruistolerantie tussen twee middelen bestaat alleen als
beide middelen aan dezelfde receptorsubtype aangrijpen. Als
er een wijziging plaatsvindt naar een middel dat op een ander
subtype aangrijpt, zal er dus sprake zijn van een incomplete
158 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER ET AL.
kruistolerantie en is een lagere dosering gewenst. Bij hevige
pijn wordt een iets hoger percentage berekend. Om vergissin-
gen te voorkomen wordt geadviseerd om altijd dezelfde con-
versietabel te gebruiken zodat hiermee ervaring wordt
op gebouwd.
– Van oraal naar sc/iv wordt een ratio van 1:3 aangegeven
(Richt lijn diagnostiek en behandeling van pijn bij patiënten met
morfine morfine oxycodon oxycodon
oraal sc/iv oraal sc/iv
mg/24 u mg/24 u mg/24 u mg/24 u
30 10 15 7,5
60 20 30 15
120 40 60 30
180 60 90 45
240 80 120 60
360 120 180 90
480 160 240 120
400-600
600 tot 1000
> 1000
Tabel 1: Enkele veel gebruikte equipotente doseringen
opioïd oraal (mg) rectaal (mg)
tramadol 100 100
morfine 10 10
oxycodon 5 –
hydromorfon 1,5 –
fentanyl – –
(12 mg/hTTS= 30 mg morfine p.o./dg)
methadon 10 10
buprenorfine 0,3 sl –
(35 mg/uurTDS = laagst beschikbare dosering)
kanker, CBO); dit betreft een continue toediening; bij een bo -
lustoediening is zowel het begineffect als het piekeffect snel-
ler bereikt.
– Bij een switch moet rekening worden gehouden met zowel
de soort pijn, de ernst van de pijn, als met de lichamelijke
conditie (o.a. lever- en nierfuncties) van de patiënt.
OPIOÏDSWITCH EN OMREKENTABELLEN 159
fentanyl hydromorfon methadon (zie
tekst)
transdermaal oraal oraal
mcg/24u mg/24 u mg/24 u
12 4 niet toepasbaar 10-20 %
25 8 10-20 %
50 16 10-20 %
75 24 10-20 %
100 32 10-20 %
150 48 8-12 %
200 64 8-12 %
8-12 %
5-10 %
< 5 %
sc/iv (mg) epiduraal (mg) spinaal (mg)
100 – –
3-5 1-2 0,1-0,2
2,5 – –
0,5 0,05-1 0,005-0,1
0,1 0,1 0,01
5 – –
0,3 – –
160 DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER ET AL.
Conclusie
Als er bij een patiënt sprake is van een inadequate pijnstilling
en/of niet te behandelen opioïd-gerelateerde bijwerkingen kan
een switch naar een ander opioïd de enige oplossing zijn om
wel een voldoende pijnstilling te verkrijgen. De meeste publi-
caties berusten op ervaringen en niet op evidence based onder-
zoek en geven bovendien geen duidelijkheid over de reden
van switchen, de doseringen van de verschillende opioïden en
andere factoren die mogelijk een rol in de hele situatie speel-
den. Het blijft puzzelen om samen met de patiënt tot een zo
optimaal mogelijk pijnstilling te komen met een minimum aan
bijwerkingen.
Medicatietoedieningswegen
Dr. M.J.G. Simon, dr. A.P.E. Vielvoye-Kerkmeer
Het effect van een middel is niet afhankelijk van de route; wel
kunnen bijwerkingen of innameproblemen een reden zijn voor
een andere toedieningsweg. Bij elke toedieningsvorm moet
altijd een mogelijkheid van extra inname aanwezig zijn in ge -
val van ‘doorbraakpijn’ of ‘incidentele pijn’. Beperkingen in de
verschillende toedieningsroutes kunnen worden gevormd
door het niet kunnen toedienen van alle geneesmiddelen of
incompatibiliteit tussen de middelen onderling en/of de
resorptieplaats. Voor het toedienen van de benodigde medica-
tie zijn verschillende wegen beschikbaar; die worden hier kort
besproken.
Oraal
Als route is de orale inname van medicatie het eenvoudigst.
Soms is er sprake van een groot ‘first-pass’-effect (dan is do -
sisaanpassing bij verandering van de route noodzakelijk).
Soms is orale toediening niet mogelijk, bijvoorbeeld door slik-
problemen, ileus, sufheid, depressie, anorexie, slechte resorp-
tie, misselijkheid en braken, stomatitis, pijn, enzovoort. Bij
toediening door een sonde is overleg met een apotheker nut-
tig. Niet alle medicatie heeft een toepasbare doseringsvorm; bij
darmobstructie, paralytische ileus, braken, diarree, gastro-
intestinale bloeding en gastro-intestinale fistels is adequate
opname nog maar de vraag. Tevens is het belangrijk of het
distale einde van de sonde niet voorbij de primaire absorptie-
plaats ligt, wat bijvoorbeeld belangrijk is bij antacida, fenytoïne
en andere anti-epileptica. Omdat door deze toediening dan het
‘first-pass’-effect geen rol speelt, zal er een toename van de
systemische effecten optreden, bijvoorbeeld bij opioïde analgeti-
ca, zoals morfine, bètablokkers en tricyclische antidepressiva.
162 DR. M.J.G. SIMON, DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER
Sublinguaal
Buprenorfine en sommige benzodiazepinen zijn voor deze toe-
dieningsweg geregistreerd. De absorptie is afhankelijk van pH
en vetoplosbaarheid.
Een aantal middelen wordt buccaal goed opgenomen, onder
andere oxycodon, fentanyl en clonazepam en methadon.
Bij sufheid, depressie, anorexie, slechte resorptie, misselijkheid
en braken, stomatitis en pijn lukt het soms ook sublinguaal of
buccaal niet om de medicatie toe te dienen.
Rectaal
Paracetamol en verschillende NSAID’s zijn voor rectale toedie-
ning beschikbaar. Van de opioïde analgetica kunnen morfine,
oxycodon en methadon worden toegepast c.q. door een apo-
theker worden vervaardigd. De SR-vorm van morfine wordt
wel rectaal toegediend, doch de absorptie is onvoorspelbaar en
wisselend.
Voordelen. De werkingsduur is hetzelfde, de middelen zijn over
het algemeen gemakkelijk toe te dienen en vaak in elke sterkte
te maken.
Nadelen. Individuele variabiliteit in absorptie; de absorptie is
afhankelijk van het preparaat (waterig, alcohol, enz.), van de
pH van de oplossing, de plaats van applicatie (hoog in het rec-
tum) en de aanwezigheid van feces in het rectum. Deze route
is niet mogelijk bij diarree, colostomie, bloedende hemor -
roïden, fissuren en neutropenie. De bijwerkingen worden niet
altijd vermeden, bijvoorbeeld van NSAID’s. Ons inziens is
deze toedieningsroute slechts in nood te gebruiken.
Topische analgetica
Voor toepassing op de huid zijn verschillende NSAID’s be -
schik baar. Capsaïcine en lidocaïne zijn beschikbaar bij lokale
pijn. Lidocaïne kan bij uitgebreide toepassing door systemi-
sche absorptie tot cardiale problemen leiden. Daarnaast wordt
morfine wel toegepast bij pijnlijke wonden; het is niet effectief
bij een intacte huid.
MEDICATIETOEDIENINGSWEGEN 163
Transdermaal
Met behulp van een pleister: bijvoorbeeld buprenorfine, fenta-
nyl en scopolamine.
Nadelen. Niet snel in te stellen door de stabiele dosis (duurt
langer dan 12 uur, veelal tot 72 uur), niet bruikbaar bij sterk
wisselende intensiteit van de pijn, evenmin bij oedeem en
cachexie. Bij doorbraakpijn dient van een andere toedienings-
weg gebruik te worden gemaakt.
Intramusculair
De injecties zijn pijnlijk. De absorptie, de inwerkingsduur, het
effect en de duur van de analgesie zijn afhankelijk van de
doorbloeding van de spier. Deze toedieningsvorm is onge-
schikt voor toepassing in de pijnbestrijding.
Subcutaan
Voor continue toediening in combinatie met een PCA (pa tient-
controlled analgesia) voor doorbraakpijn zijn morfine, me -
thadon, fentanyl, sufentanil, oxycodon en hydromorfon
beschikbaar. Redenen voor deze toedieningsweg kunnen slik-
klachten, braken, gastro-intestinale obstructie, resorptiestoor-
nissen of diarree zijn. Globaal wordt aangenomen dat voor een
continue subcutane toediening een derde tot de helft van de
orale dagdosering van morfine nodig is.
Nadelen. Niet bruikbaar bij gegeneraliseerd oedeem, de aanwe-
zigheid van erytheem, drukplekken en als er sprake is van een
slechte perifere circulatie. Een subcutane toediening is niet
wenselijk indien er sprake is van dehydratie (cachexie) of bij
hoge doseringen van het opioïde analgeticum. Het is raad-
zaam het volume minder dan 1 ml/uur zo te houden en de
subcutane naald elke vijf dagen te verplaatsen. De meeste
pompjes zijn via thuiszorgorganisaties eenvoudig en binnen
enkele uren te regelen.
Intraveneus
Continue intraveneuze toediening is gewenst als andere
wegen falen, als er om een andere reden een intraveneuze toe-
dieningsweg is (bijvoorbeeld voor cytostatica), bij oedeem,
stollingsstoornissen en slechte perifere circulatie. Globaal
164 DR. M.J.G. SIMON, DR. A.P.E. VIELVOYE-KERKMEER
wordt aangenomen dat voor een continue intraveneuze toedie-
ning een derde tot de helft van de orale dagdosering van mor-
fine nodig is. Uiteraard is dagelijkse controle van de dosering
belangrijk.
Deze toedieningsweg kan onder andere gebruikt worden voor
de toediening van diclofenac 150 mg/24 uur bij koliekpijn en
hydromorfon, fentanyl, sufentanil, methadon morfine en oxy-
codon. Hydromorfon kan als injectievloeistof voorlopig uit-
sluitend in enkele ziekenhuisapotheken worden bereid. Zie
ook het hoofdstuk ‘Opioïdswitch en omrekentabellen’.
Voor beschikbaarheid en compatibiliteit van de middelen kan
met een apotheker worden overlegd.
Spinale toediening
– epiduraal, d.w.z. buiten de dura mater toegediend,
– intrathecaal, d.w.z. in de ruimte met de liquor cerebrospina-
lis.
Deze toedieningswegen kunnen toegepast worden bij wijzigin-
gen in fysieke conditie, acute zeer ernstige regionale pijn, als
geen orale inname mogelijk is, als er sprake is van een slechte
perifere circulatie, bijvoorbeeld bij cachexie (slechte transder-
male opname) of als een hoge dosering gewenst is, die oraal,
rectaal of transdermaal niet praktisch is.
Voordelen. Minder bijwerkingen, lage doses, namelijk bij epidu-
rale toediening 10-20% van de orale dosering, bij intrathecale
toediening 1-2%.
Een subcutaan geplaatste connectiepoort, verbonden met een
externe pomp zorgt voor de geneesmiddelentoediening. Deze
toedieningsweg wordt het meest gebruikt bij zeer ernstige
oncologische pijn in het terminale palliatieve stadium, met
name ook in de thuissituatie, doch is ook wel gebruikt voor
chronische pijn van niet-maligne origine.
Deze toedieningswegen worden in het ziekenhuis ingesteld.
Behalve morfine wordt hiervoor ook wel gebruik gemaakt van
fentanyl en sufentanil, oxycodon en hydromorfon. Tevens kan
clonidine worden toegevoegd bij een neuropathische compo-
nent in de pijn. Vaak wordt eveneens een lage concentratie
bupivacaïne toegevoegd. Bij een geringe hoeveelheid bupiva-
caïne (10 mg/dag) is er geen sprake van motorische zwakte.
MEDICATIETOEDIENINGSWEGEN 165
Dit wordt juist graag vermeden in verband met mogelijke in -
continentie en het ontstaan van decubitus, omdat de patiënt
niet meer actief kan bewegen.
Bijwerkingen. Een enkele maal jeuk of urineretentie (meestal is
morfine de oorzaak), misselijkheid en braken (zelden).
Problemen: dislocatie en infectie. Beide toedieningswegen heb-
ben voor- en nadelen; tegenwoordig wordt meestal de intra-
thecale toedieningsweg gebruikt.
Samenvattend zijn er vele mogelijkheden om analgetica toe te
dienen, soms wel met andere nadelen dan de meest eenvoudi-
ge orale toediening. De transdermale toediening van medicatie
wint terrein bij patiënten met chronische klachten vanwege de
gebruiksvriendelijkheid.
Het sensitisatiemodel
Dr. C.P. van Wilgen
Chronische pijn
De prevalentie van chronische pijnklachten in Nederland is
hoog en wordt geschat tussen de 20-40%. Bij het overgrote deel
van deze pijnklachten is er geen sprake van een lichamelijke
beschadiging; het betreffen aspecifieke pijnklachten of (met de
huidige technieken van onderzoek) medisch onverklaarbare
klachten. Bekende diagnosegroepen die hier (deels) onder val-
len zijn: fibromyalgie, rugklachten, whiplash, buikpijn en
hoofdpijn. Voor patiënten (en hulpverleners) is het erg frustre-
rend een diagnose als aspecifieke pijnklacht of medisch onver-
klaarbare klacht te krijgen (stellen); patiënten hebben hierbij
vaak de beleving ‘niet serieus’ genomen te worden en de dia-
gnose geeft geen richting voor een behandeling. Het lijkt er
steeds meer op dat er bij vele chronische pijnsyndromen spra-
ke is van één gemeenschappelijke pathogenese: sensitisatie
van pijnmodulerende systemen in het centrale zenuwstelsel,
spinaal, maar ook supraspinaal. Sen si tisatie is de verklaring
hoe medische, psychologische en sociaal-maatschappelijke fac-
toren een pijnprobleem kunnen onderhouden. Door uit te leg-
gen aan een patiënt hoe sensitisatie werkt kan deze gaan
begrijpen hoe chronische pijnklachten kunnen bestaan, dit kan
geruststellend werken maar kan ook duidelijk maken hoe
psychologische en gedragsmatige mechanismen pijn mede
kunnen onderhouden.
Sensitisatie
De kern van chronische pijn is dat er pijn blijft bestaan zonder
somatische stoornis of beschadiging. Lang is gedacht dat er bij
pijn sprake moest zijn van een somatische stoornis. De laatste
jaren wordt echter duidelijker dat pijn aanwezig kan zijn zonder
somatische stoornis. De oorzaak van de pijn ligt in het verander-
de pijnmodulerende systeem van het centrale zenuwstelsel zelf.
Hierdoor komen pijndrempels lager te liggen waardoor pijn al
HET SENSITISATIEMODEL 167
kan optreden bij normaal niet pijnlijke prikkels zoals aanraken,
bewegen of zelfs spontaan. Sensitisatie is dus pijn die blijft
bestaan omdat het systeem overgevoelig is geworden. Het valt
onder de definitie van de neuropathische pijn waar ook dysre-
gulatie van het zenuwstelsel als oorzaak wordt gezien. Al in
1943 publiceerde Livingston over sensitisatie, maar vooral het
afgelopen decennium is er veel onderzoek verricht naar de
pathofysiologische mechanismen van vooral spinale sensitisa-
tie. Sensitisatie kan omschreven worden als veranderingen in
het centrale zenuwstelsel waardoor niet-pijnlijke prikkels als
pijnlijk worden ervaren; dit fenomeen wordt allodynie ge -
noemd. Allodynie komt veel voor bij patiënten met chronische
pijn, zowel bij aanraken, bewegen en zelfs ‘spontaan’. Sen si -
tisatie kan ontstaan als gevolg van langdurige of extreme noci-
ceptie, en ook genetische factoren spelen een rol bij de mate
waarin sensitisatie en/of irreversibele modificatie optreedt.
Nieuwe technieken waarmee hersenactiviteit zichtbaar kan
worden gemaakt, PET of functionele MRI-scans, hebben meer
duidelijkheid gegeven over de cerebrale verwerking van pijn
en pijnprikkels. Zo blijkt het limbische systeem (m.n. het ven-
tra le deel van de gyrus cinguli en de insula) overmatig geacti-
veerd te zijn bij mensen met chronische pijn. Overmatige
be trokkenheid van het limbische systeem suggereert een rela-
tief hoge contributie van emotionele en psychologische facto-
ren, zoals angst, onzekerheid en boosheid, die als gevolg van
langdurige pijn kunnen optreden, maar die ook zeker weer
van invloed kunnen zijn op de beleving van de pijn. Dit komt
overeen met de bevindingen uit psychologische onderzoeken
bij patiënten met chronische pijn.
Het biopsychosociale model
Het niet optreden van natuurlijk herstel c.q. het blijven bestaan
van pijnklachten wordt dus veroorzaakt door onderhoudende
factoren die sensitisatie in de hand werken. Het is zaak om dit
proces snel te onderkennen om modificatie van pijnmodule-
rende systemen en chroniciteit voor te zijn. Omdat er, bijna
altijd, sprake is van multidimensionele problematiek is een
biopsychosociaal model onontbeerlijk om een goede diagnose
te kunnen stellen. Hierbij wordt gekeken naar de specifiek
168 DR. C.P. VAN WILGEN
onderhoudende factoren van deze pijnklacht. Onderhoudende
factoren kunnen op verschillende terreinen liggen: cognities,
gedrag, sociaal-maatschappelijk, emotioneel en medisch. Bij
patiënten die al lang in het medische circuit zitten worden ook
factoren in de diagnostiek en behandeling belangrijk zoals:
tegenstrijdige diagnoses en adviezen en/of teleurstellende be -
handelingen. Het stellen van de diagnose volgens het biopsycho-
sociale model geeft een integraal beeld van een patiënt waarbij
ingeschat wordt welke factoren het meest bepalend zijn voor het
onderhouden van de klacht. Ook medisch-somatische factoren
hebben daarbij een plek, maar dienen net als de psychologische
en sociaal-maatschappelijke factoren gewogen te worden. Bio -
psychosociale diagnostiek is essentieel om sensitisatie uit te leg-
gen aan een patiënt; immers, uitleggen wat sensitisatie is zonder
aan te geven wat de onderhoudende factoren zijn, geeft weinig
richting aan een eventuele behandeling.
Educatie
Algemeen kunnen we stellen dat de aanwezigheid van chroni-
sche pijn en sensitisatie gepaard gaat met specifieke cognities
betreffende de oorzaak van de pijn. Educatie en overeenstem-
ming over de diagnose tussen hulpverlener en patiënt is een
essentiële eerste stap in een behandeling. Het primaire doel
van patiënteneducatie bij patiënten met chronische pijn is het
vergroten van de kennis en inzicht geven in de neurofysiologi-
sche mechanismen van chronische pijn. Op deze wijze kunnen
cognities worden bijgestuurd en kunnen patiënten mogelijk wor-
den gerustgesteld en hun gedrag veranderen, bijvoorbeeld weer
actiever worden, bewegen enzovoort. De effecten van educatie
zijn afhankelijk van de vorm en inhoud van de educatie, van de
patiënt maar ook van de hulpverlener die de educatie aanbiedt.
Educatie heeft niet alleen invloed op cognities, maar verandert
ook de gedragsmatige reacties en motoriek bij pijn. Bij educatie
is het te adviseren om metaforen te gebruiken die passen bin -
nen de belevingswereld van de patiënt.
HET SENSITISATIEMODEL 169
Uitleg sensitisatie aan een patiënte met rugklachten (sum-
miere versie)
Na ons gesprek van de vorige keer en het lichamelijk onder-
zoek dat ik bij u heb verricht ben ik tot een aantal conclusies
gekomen. Duidelijk is dat u veel klachten hebt en dat u veel
pijn hebt in uw rug. Deze pijn wordt niet verklaard doordat er
iets stuk is in uw rug. Veel mensen krijgen wel eens last van de
rug maar het alarmerende in uw geval is dat het na twee
maanden nog niet over is. Bij dit type klachten spreken we
over chronische pijn, chronische pijn zoals die bij rugklachten
vaak voorkomt; deze wordt niet verklaard door beschadigin-
gen maar door een overgevoeligheid van uw (pijn)zenuw -
stelsel. Het zenuwstelsel is in het geval van chronische pijn
voor te stellen als een te scherp afgesteld brandalarm. Het
zenuwstelsel moet normaal gesproken een pijnsignaal afgeven
als er sprake is van schade, zoals een brandalarm moet afgaan
als er sprake is van brand. Als echter het brandalarm om de
haverklap afgaat en u hebt al verschillende keren voor niets de
brandweer gebeld (de dokter) dan moeten we concluderen dat
het brandalarm niet goed is afgesteld. Het gaat af zonder dat
er brand is. In het geval van uw zenuwstelsel registreert het
pijn zonder dat er sprake is van schade.
Hoe komt het dat uw zenuwstelsel overgevoelig is geworden?
We weten dat veel verschillende factoren daar van invloed op
kunnen zijn. Ook weten we dat de overgevoeligheid niet zal
verdwijnen als deze lang bestaat; wel kan het minder worden
als u er beter mee om leert gaan. Een aantal elementen zijn
daarbij van belang: zo merk ik dat u erg gespannen bent in uw
rug. Ook een belangrijke onderhoudende factor is dat u erg
weinig beweegt in uw rug en u zegt dat u bang bent om uw
rug te bewegen omdat u het idee hebt dat u daarmee een
zenuw afknelt… (enzovoort).
Revalidatiegeneeskunde
Drs. H.R. Schiphorst Preuper, prof.dr. J.H.B. Geertzen
Epidemiologie
(A)specifieke pijnklachten van het bewegingsapparaat (zoals
aspecifieke lage rugklachten, nekklachten, fibromyalgie, klach-
ten in arm, nek en schouder, complex regionaal pijnsyndroom
type 1) komen veel voor en vormen een groot medisch en
maatschappelijk probleem. In 2003 onderzochten Picavet en
Schouten de prevalentie van deze klachten in de Nederlandse
bevolking. Van bijna vierduizend personen van 25 jaar en
ouder had 75% in het afgelopen jaar pijnklachten gehad van
het houdings- en bewegingsapparaat. De meest voorkomende
lokalisaties van de pijn waren de rug (27%), schouders (21%)
en de nek (21%). Bij 44% van deze personen bestonden de
klachten langer dan drie maanden. Meestal waren de klachten
mild, maar bij 15% van de personen was er sprake van ernstige
klachten. Ongeveer 30% was door de klachten beperkt in de
activiteiten in het dagelijks leven. Het meeste ziekteverzuim
werd gemeld door de mensen met lage rugklachten.
In een recente studie onder Nederlandse kinderen (nul tot
achttien jaar) wordt door 54% van de kinderen aangegeven dat
ze in de afgelopen drie maanden pijn hadden gevoeld en 25%
gaf zelfs aan chronische pijn te hebben. De meest geuite pijn-
klachten bij kinderen zijn pijnklachten van het houdings- en
bewegingsapparaat. De prevalentie neemt toe met de leeftijd;
aanvankelijk voor jongens en meisjes gelijk, maar vanaf het
begin van de puberteit meer bij meisjes dan bij jongens
Voor zowel volwassenen als kinderen die door chronische pijn-
klachten van het houdings- en bewegingsapparaat beperkingen
in het functioneren ervaren zijn multidisciplinaire pijnrevalida-
tieprogramma’s ontwikkeld. Er is sterk bewijs dat deze pro-
gramma’s effectief zijn.
REVALIDATIEGENEESKUNDE 171
Biopsychosociaal model
De complexiteit van chronische pijn lijkt eerder toe dan af te
nemen. Hoewel er geen aanwijzingen zijn dat de prevalentie toe-
neemt, nemen zowel de hoeveelheid ziekteverzuim als de
gemiddelde verzuimduur toe. De resultaten van diverse studies
maken aannemelijk dat de oorzaak hiervoor vooral gezocht
moet worden in psychosociale factoren en dat fysieke factoren
hierbij minder bepalend zijn. De mate waarin patiënten met
chronische pijn beperkt zijn in hun dagelijkse activiteiten lijkt
in belangrijke mate bepaald te worden door een complexe
interactie tussen biologische, psychologische en sociale varia-
belen. De biomedische factoren, die oorspronkelijk de pijn
bepaalden, spelen na verloop van tijd een ondergeschikte rol,
terwijl de beperkingen voor de patiënt in het dagelijks leven
toch verder kunnen toenemen.
Diagnostiek en behandeling van deze patiënten dienen dan
ook te geschieden volgens het biopsychosociale model in een
multidisciplinaire setting. Binnen de pijnrevalidatie vormt het
biopsychosociale model de state of the art. Dit model wordt
gebruikt in de International Classification of Functioning,
Disability and Health (ICF).
Figuur 1: Biopsychosociaal model
neurofysiologie,fysiologische dysfunctie(weefselbeschadiging)
ziektegedrag,beliefs, coping,
emoties, distress
cultuur,sociale interacties,
ziekterol
sociaal
participatie
psycho
bio
ICF
(WHO, 2000)
persoonlijke
factoren
beperkingen
lichaams-
structuren
en -functies
172 DRS. H.R. SCHIPHORST PREUPER, PROF.DR. J.H.B. GEERTZEN
Pijnrevalidatie is sterk gericht op de integratie van somatische
en psychologische strategieën waarbij intensief aandacht
wordt besteed aan het algeheel functioneren van de patiënt
(werk, huishouding, hobby’s, enz.).
Werkgroep Pijnrevalidatie Nederland
In 1999 zijn door de Werkgroep Pijnrevalidatie Nederland, een
landelijke werkgroep van revalidatieartsen werkzaam binnen
de pijnrevalidatie, vier niveaus van complexiteit van aspecifie-
ke chronische pijnklachten van het houdings- en bewegingsap-
paraat gedefinieerd.
De mate van complexiteit wordt bepaald door de onderhou-
dende rol van maatschappelijke en psychologische factoren.
Op WPN-niveau 1 staat somatische problematiek op de voor-
grond en zijn er geen andere onderhoudende factoren anders
dan de aandoening op zich. Op niveau 2 spelen psychosociale
factoren een onderhoudende rol, maar deze zijn niet complex.
Op WPN-niveau 3 spelen deze factoren een belangrijke onder-
houdende rol en op niveau 4 de belangrijkste onderhoudende
rol; aan dit WPN-niveau worden diagnostiek, doel, inzet en
vorm van behandeling gekoppeld. Patiënten vallend onder
WPN-niveau 1 (en soms 2) zouden monodisciplinair behan-
deld kunnen worden, patiënten vallend onder WPN-niveau 2
tot 4 multidisciplinair. Complexe pijnproblematiek vraagt om
een meer gespecialiseerd pijnrevalidatieteam.
Pijnrevalidatieprogramma
Een pijnrevalidatieprogramma is een multidisciplinaire behan-
deling voor patiënten met chronische pijn zich uitend in het
houding- en bewegingsapparaat, bestaande uit een op elkaar
afgestemde combinatie van fysieke en psychosociale behandel-
methoden, welke plaatsvindt onder eindverantwoordelijkheid
van een revalidatiearts. Primair doel van de behandeling is
patiënten te leren zelfstandig om te gaan met pijn, en de gevol-
gen ervan voor het dagelijks functioneren zoveel mogelijk te
beperken. Pijnrevalidatie is een niet meer weg te denken thera-
pievorm binnen de behandeling van patiënten met chronische
pijn. Enkele jaren geleden was er nog sprake van een ‘eind van
de lijn’-positie, waarbij patiënten pas konden revalideren als
REVALIDATIEGENEESKUNDE 173
alle pijngerichte (para)medische behandelingen waren afgerond.
Tegenwoordig zien we dat revalidatie steeds vroeger ingezet
wordt in de behandeling van patiënten met pijnklachten. Aan -
gezien pijnklachten lang niet altijd curatief behandelbaar zijn en
het voorkomen van verder verlies van functioneren en kwaliteit
van leven belangrijk zijn, is dit een logische en goede ontwikke-
ling.
Verwijzing kan plaatsvinden door huisarts, bedrijfsarts en spe-
cialist. Inclusiecriterium is: aspecifieke pijnklachten van het
houdings- en bewegingsapparaat met als gevolg beperkingen
in functioneren. Exclusie-criteria zijn: ernstige comorbiditeit
met als gevolg verminderde belastbaarheid van de patiënt,
zwangerschap, verslavings- of psychiatrische problematiek,
onvoldoende leer- en trainbaarheid, of onvoldoende motivatie
voor een revalidatieprogramma.
Het behandelteam bestaat uit verschillende disciplines. De be -
trokken disciplines werken interdisciplinair samen; behandel -
inhoud en doelstelling worden voortdurend afgestemd met de
patiënt en binnen het team. Kerndisciplines van het behandel-
team zijn revalidatiegeneeskunde, fysiotherapie, ergotherapie,
psychologie en maatschappelijk werk. Bij klinische re vali da -
tieprogramma’s behoort ook de verpleegkundige daartoe.
Binnen een revalidatieprogramma worden vier fasen onder-
scheiden:
– screeningsfase: eerste beoordeling of pijnrevalidatie ge -
schikt is voor het pijnprobleem van de patiënt;
– observatiefase: inventarisatie pijnprobleem en opstellen
doelen en behandelplan;
– behandelfase: uitvoeren behandelplan; aanleren en toepas-
sen van vaardigheden;
– nazorgfase: begeleiden patiënt in het blijven toepassen van
aangeleerde vaardigheden op langere termijn.
De pijnrevalidatiebehandeling is doorgaans een individuele,
poliklinische behandeling. Zelden vindt klinische behandeling
plaats. De behandeling is gericht op het verbeteren van het
174 DRS. H.R. SCHIPHORST PREUPER, PROF.DR. J.H.B. GEERTZEN
functioneren met de pijnklachten met een tijdcontingente op -
bouw van activiteiten. De behandeldoelen worden afgestemd op
de hulpvraag van de patiënt en kunnen bijvoorbeeld zijn:
– reïntegratie in werk;
– weer hervatten van dagelijkse activiteiten in huishouding,
hobby en sport;
– afbouwen van pijnmedicatie, hulpmiddelen en hulp van
anderen;
– het vergroten van de zelfredzaamheid ten aanzien van de
klachten en gedragsverandering (gerelateerd aan de manier
waarop met de klachten wordt omgegaan).
Pijnvermindering is geen primaire behandeldoelstelling, maar
kan wel een gevolg zijn van de behandeling.
Vergelijkbare, maar specifieke behandelprogramma’s voor kin-
deren zijn ontwikkeld waarbij ook specifieke aandacht wordt
besteed aan het functioneren op school en het betrekken van
de ouders in de behandeling.
CRPS-I
Een diagnosegroep die ook in dit verband genoemd kan wor-
den is het Complex Regionaal Pijnsyndroom type I (CRPS-I).
CRPS-I is een tot op heden onbegrepen complex van sympto-
men, meestal ontstaan na een relatief klein trauma aan een
extremiteit. Dit ziektebeeld leidt meestal tot grote problemen
voor de behandelende artsen en paramedici en niet in de laat-
ste plaats voor de patiënt zelf. In de literatuur vinden we meer
dan vijftig benamingen terug en even veel therapieën. Een pre-
cieze definitie van een CRPS-I vindt men in de literatuur niet.
Als men de criteria van Goris en Veldman goed beschouwt
(meest gehanteerd in Nederland naast de IASP-criteria), behoren
bij de CRPS-I de symptomen van de klassieke ontstekingsver-
schijnselen, te weten: rubor, calor, tumor, dolor en functio laesa.
Alleen ‘dolor’ is niet obligaat. Er zijn overigens nog steeds geen
‘Gou den Standaard’-criteria.
Men is van mening dat toediening van pijnmedicatie volgens
de WHO-pijnladder tot en met stap 2 aan te bevelen is. Sterke
opioïden dienen bij deze patiëntengroep niet te worden toege-
past. Bij patiënten met het CRPS-I valt het gebruik van gaba-
REVALIDATIEGENEESKUNDE 175
pentine te overwegen. Indien een proefperiode van acht weken
geen duidelijke pijnklachtenreductie of vermindering van de
allodynie en hyperesthesie oplevert, dient het medicijn ge -
staakt te worden. Indien bij CRPS-I aanvalsgewijze neuropa-
thische pijn op de voorgrond staat, kan een proefbehandeling
met carbamazepine, pregabaline of andere anti-epileptica
over wogen worden.
Wanneer een continue neuropathische pijn aanwezig is, kan
een proefbehandeling met amitriptyline of nortryptiline over-
wogen worden. Er is geen plaats voor de behandeling met cap-
saicine bij de behandeling van CRPS-I.
Relevante websites
www.nvbp.nl
(Nederlandse Vereniging ter bestudering van Pijn)
www.pijn-hoop.nl
(Stichting Pijn-Hoop)
www.iasp-pain.org
(International Association for the Study of Pain)
www.revalidatie.nl/revalideren/soorten/mogelijkheden/
pijnrevalidatie
www.cbo.nl/product/richtlijnen/folder20021023121843/
rl_crps_2006.pdf/view
www.cbo.nl/product/richtlijnen/folder20021023121843/
richtlijnasl.pdf/view
www.cbo.nl/product/richtlijnen/folder20021023121843/
rl_whiplash_08.pdf/view
Verklarende woordenlijst
allodynie een niet pijnlijke prikkel op normale huid
wordt als pijnlijk ervaren
analgesie pijnstilling
dermatoom huidgebied waarvan de zenuwvoor -
ziening van één ruggenmergsegment
afkomstig is
doorbraakpijn pijn ondanks analgetische behandeling,
vaak bij beweging of inspanning
fibromyalgie chronisch pijnsyndroom gekenmerkt
door gegeneraliseerde myalgie,
vermoeidheid en slaapstoornissen
first pass effect verminderde werking van een oraal
ingenomen geneesmiddel ten gevolge
van omzetting in de lever bij de eerste
passage via de portale circulatie
gerefereerde pijn pijn, waargenomen op een andere plaats
dan de oorsprong ervan
gewenning geleidelijke ontwikkeling van tolerantie
voor de effecten van een geneesmiddel
hyperalgesie een pijnlijke prikkel wordt als verhevigd
pijnlijk ervaren
IR immediate release
MFTP myofascial trigger point (vroeger
‘myegelose’) myofasciale pijn chronische pijn, vaak gerefereerd, ten
gevolge van abberante segmentale
neuronale feedback
myotoom spieren waarvan de zenuwvoorziening
van één ruggenmergsegment afkomstig is
neuropathische pijn pijn ten gevolge van beschadiging van
zenuwweefsel
NNT ‘number needed to treat’, term uit de
evidence based medicine; het aantal
patiënten dat behandeld moet worden
om bij één daarvan een bepaald effect
(50% pijnvermindering) te bereiken
178 VERKLARENDE WOORDENLIJST
nociceptie gewaarwording van (potentieel)
schadelijke prikkel
noxe schadelijke prikkel
NSAID ‘nonsteroidal antiinflammatory drug’
opioïd synthetisch middel dat bindt aan
specifieke opioïdreceptoren
PCA ‘patiënt controlled analgesia’, systeem
waarmee patiënten op een veilige wijze
zichzelf van analgeticum voorzien
pijn (on)bewuste onaangename prikkel die
(dreigende) weefsel beschadiging
aangeeft
sensitisatie verlaagde pijndrempel tengevolge van
perifere of centrale veranderingen in
het zenuwstelsel
sclerotoom deel van het skelet waarvan de
zenuwvoorziening van één ruggen -
mergsegment afkomstig is
SR slow releasetachyfylaxie progressief toenemende doses genees-
middel zijn nodig om hetzelfde effect te
bereiken in het begin van de behandeling
titratie opeenvolgende toediening van genees-
middel op geleide van effect
tolerantie eenzelfde dosis geneesmiddel geeft na
bepaalde tijd minder effect; kan zowel
gunstig als ongunstig zijn
trigger point gevoelige en pijnlijke plek in een spier,
bij activiteit leidend tot pijn op
afstand (gerefereerde pijn)
VAS visueel analoge schaal, doorgaans een
lijn van tien cm = 100 mm waarop de
mate van een subjectieve ervaring aan-
gegeven kan worden, van géén tot maxi-
maal
verslaving gedragsstoornis met compulsieve
behoefte aan en gebruik van een middel,
on danks schade aan lichaam en geest
Geneesmiddelenoverzicht
aceclofenac BIOFENAC [Almirall] Tablet, omhuld (100 mg)
acetylsalicylzuur ACETYLSALICYLZUUR TABLETTEN 500 mg [Div]
Tablet (500 mg) ALKA-SELTZER [Bayer] Bruistablet (324 mg) ASPÉGIC
[San-Syn] Poeder voor injectievloeistof (500 mg) ASPIRINE [Bayer]
Kauwtablet (500 mg) Tablet (100 mg, 500 mg) Bruistablet ‘C’ (400 mg)
ASPRO [Roche CH] Tablet (320 mg) Bruistablet ‘Bruis’ (500 mg)
acetylsalicylzuur/codeïne/coffeïne AC COD ZETPILLEN [Div] Zetpil
acetylsalicylzuur/metoclopramide: MIGRAFIN [San-Syn] Poeder
acetylsalicylzuur/paracetamol CHEFARINE [Chefaro] Tablet
acetylsalicylzuur/paracetamol/coffeïne APC TABLETTEN [Div] Tablet
almotriptan: ALMOGRAN [Almirall] Tablet, omhuld (12,5 mg)
amitriptyline [Div] (hydrochloride) Tablet (10 mg, 25 mg)
atenolol [Div] (hydrochloride) Tablet (25 mg, 50 en 100 mg)
baclofen BACLOFEN TABLETTEN [Div] Tablet (10 mg, 25 mg)
LIORESAL [Novartis] Tablet (5 mg, 10 mg, 25 mg)
bupivacaïne BUPIVACAÏNE INJECTIES [Div] Injectievloeistof (2,5
mg/ml) Injectievloeistof (5 mg/ml) Injectievloeistof, epiduraal (7,5
mg/ml) MARCAINE [AstraZeneca] Injectievloeistof ‘0,25%’ (2,5
mg/ml) Injectievloeistof (met epinefrine 1:200.000) ‘0,25%’ (2,5 mg/ml)
Injectievloeistof ‘0,5%’ (5 mg/ml) Injectievloeistof (met epinefrine
1:200.000) ‘0,5%’ (5 mg/ml) Injectievloeistof voor intrathecale toedie-
ning ‘Spinaal’ (5 mg/ml)
bupivacaïne/glucose MARCAINE MET GLUCOSE [AstraZeneca] In jec -
tie vloeistof voor intrathecaal gebruik
buprenorfine TEMGESIC [Schering-Plough] Injectievloeistof (0,3 mg/
ml) Oromucosale tablet ‘SL’ (0,2 mg) TRANSTEC [Grünenthal] Pleister
met gereguleerde afgifte (35 microg/uur) Pleister met gereguleerde
afgifte (52,5 microg/uur) Pleister met gereguleerde afgifte (70 mi -
crog/uur)
bupropion WELLBUTRIN XR [GlaxoSmithKline bv] (hydrochloride)
Tablet met gereguleerde afgifte ('XR') 150 mg, 300 mg. ZYBAN [Glaxo
SmithKline bv] (hydrochloride) Tablet, omhuld met gereguleerde afgif-
te 'SR' 150 mg.
butylscopolamine BUSCOPAN TABLETTEN/ZETPILLEN [Boehringer
Ing] Tablet (10 mg) Zetpil voor kinderen (7,5 mg) Zetpil voor volwasse-
nen (10 mg) BUSCOPAN INJECTIES [Boehringer Ing] Injectievloeistof
(20 mg/ml)
candesartan ATACAND [AstraZeneca] Tablet (4 mg, 8 mg, 16 mg, 32 mg)
capsaïcine CAPSAÏCINE CRÈME FNA [FNA] Crème (0,025%, 0,25
mg/g) Crème (0,075%, 0,75 mg/g)
carbamazepine CARBAMAZEPINE TABLETTEN/SUSPENSIE [Div]
Suspensie (suikervrij, 20 mg/ml) Tablet (100 mg, 200 mg) Tablet met
gereguleerde afgifte (200 mg, 400 mg) TEGRETOL [Novartis] Stroop
(suikervrij, 20 mg/ml) Tablet (100 mg, 200 mg) Tablet met gereguleerde
afgifte ‘CR Divitab’ (200 mg, 400 mg)
celecoxib CELEBREX [Pfizer] Capsule (100 mg, 200 mg)
citalopram CIPRAMIL [Div] Tablet, omhuld (20 mg, 40 mg) Druppel -
vloeistof (40 mg/ml) CITALOPRAM TABLETTEN [Div] Tablet, omhuld
(10 mg, 20 mg, 40 mg)
clomipramine ANAFRANIL [Novartis] Tablet, omhuld (25 mg) Deelbare
tablet met gereguleerde afgifte ‘Retard’ (75 mg) CLOMIPRAMINE
TABLETTEN [Div] Tablet, omhuld (10 mg, 25 mg) Deelbare tablet met
gereguleerde afgifte ‘Retard’ (75 mg)
clonazepam RIVOTRIL [Roche] Druppelvloeistof (2,5 mg/ml) Injectie -
vloeistof (1 mg/ml) Tablet (0,5 mg, 2 mg)
clonidine (bij migraine) CLONIDINE TABLETTEN [Div] Tablet, omhuld
(0,025 mg) DIXARIT [Boehringer Ing] Dragee (0,025 mg)
clonidine CATAPRESAN [Boehringer Ing] Injectievloeistof (0,15 mg/ml)
CLONIDINE TABLETTEN [Div] Tablet (0,15 mg) Tablet, omhuld (0,025
mg) DIXARIT [Boehringer Ing] Dragee (0,025 mg)
codeïne BRONCHICUM EXTRA STERK [Aventis Ph] Stroop (0,39 mg/
ml) CODEÏNE TABLETTEN [Div] Tablet (10 mg, 15 mg, 20 mg)
MELROSUM EXTRA STERK [Aventis Ph] Stroop (0,39 mg/ml)
colchicine COLCHICINE TABLETTEN [Div] Tablet (0,5 mg)
dexamethason DEXAMETHASON CAPSULES FNA [FNA] Capsule (10-
40 mg) DEXAMETHASON INJECTIES/TABLETTEN [Div] Tablet (0,5
mg, 1,5 mg) Injectievloeistof voor i.m., i.v., gelokaliseerde en s.c. injectie
(5 mg/ml) Injectievloeistof voor uitsluitend i.v. gebruik (20 mg/ml)
ORADEXON [Organon] Injectievloeistof voor i.m., i.v., gelokaliseerde
en s.c. injectie (5 mg/ml) Tablet (1,5 mg) DEXA-POS [Ursapharm]
Oogdruppels (0,1%, 1 mg/ml) DEXAMETHASON MONOFREE [Thea]
Oogdruppels (0,1%, 1 mg/ml) DEXAMETHASON OOGDRUPPELS
[Div] Oogdruppels (0,1%, 1 mg/ml) DEXAMETHASON OOG DRUP -
PELS FNA [FNA] Oog drup pels (0,1%, 1 mg/ml) Oogdruppels (0,1%, 1
mg/ml) Oogdruppels (0,1%, 1 mg/ml)
dexamethason/gentamicine DEXAGENTA-POS [Ursapharm] OOG -
DRUP PELS DEXA MYTREX [Tramedico] Oogdruppels, Oogzalf
dexamethason/neomycine/polymyxine DEXAMETHASON/NEO MY CI -
NE/POLYMYXINE B OORDRUPPELS FNA [FNA] Oordruppels
dexamethason/tobramycine TOBRADEX [Alcon] Oogdruppels (suspen-
sie), Oogzalf
dexibuprofen SERACTIL [Grünenthal] Tablet, omhuld (200 mg, 400 mg)
dexketoprofen STADIUM [Menarini] Tablet, omhuld (25 mg)
dextropropoxyfeen DEPRONAL [Pfizer] Capsule met gereguleerde afgif-
180 GENEESMIDDELENOVERZICHT
GENEESMIDDELENOVERZICHT 181
te (150 mg)
diazepam: DIAZEMULS [Alpharma] Injectievloeistof (o/w-emulsie) (5
mg/ml) DIAZEPAM INJECTIES/RECTIOLEN/TABLETTEN [Div]
Injectievloeistof (5 mg/ml) Rectiole (2 mg/ml) Rectiole (4 mg/ml)
Tablet (2 mg, 5 mg, 10 mg) STESOLID [Alpharma] Rectiole (2 mg/ml)
Rectiole (4 mg/ml) Tablet (2 mg, 5 mg, 10 mg) Zetpil (5 mg, 10 mg)
diclofenac NACLOF [Novartis] Oogdruppels (0,1%, 1 mg/ml) Oog drup -
pels (0,1%) ‘Unidose’ (1 mg/ml) DICLOABAK [Thea] Oogdruppels
(0,1%, 1 mg/ml)
diclofenac/misoprostol ARTHROTEC [Pfizer] Tablet, omhuld ‘50’,
Tablet, omhuld ‘75’
diclofenac CATAFLAM [Novartis] Dragee (50 mg) DICLOFENAC IN -
JEC TIES/TABLETTEN/ZETPILLEN [Div] Injectievloeistof (25 mg/ml)
Tablet, maagsapresistent (25 mg, 50 mg) Tablet met gereguleerde afgifte
‘Retard’ (75 mg, 100 mg) Zetpil (25 mg, 50 mg, 100 mg) VOLTAREN
[Novartis] Injectievloeistof (25 mg/ml) Tablet met gereguleerde afgifte
‘Retard’ (75 mg) VOLTAREN K [Novartis CH] Tablet (12,5 mg)
domperidon DOMPERIDON TABLETTEN/ZETPILLEN [Div] Zetpil
voor volwassenen (60 mg) Zetpil voor kinderen (30 mg) Zetpil voor
zuigelingen (10 mg) Tablet, omhuld (10 mg) Tablet (10 mg) GAS TRO -
CU RE [Taxandria] Tablet (10 mg) MAAG KLACH TEN/MISSE LIJK -
HEID TABLETTEN DOMPERIDON [Healthypharm] Tablet (10 mg)
MOTILIUM [McNeil] Suspensie (1 mg/ml) Zetpil voor volwassenen
(60 mg) Zetpil voor kinderen (30 mg) Zetpil voor zuigelingen (10 mg)
Tablet (10 mg)
droperidol DEHYDROBENZPERID OL [OTL Pharma] I.v. injectie vloei -
stof 2,5 mg/ml; ampul 1 ml.
duloxetine CYMBALTA [Eli Lilly] Capsule, maagsapresistent (30 mg, 60
mg)
eletriptan RELPAX [Pfizer] Tablet, omhuld (40 mg)
ergotamine/coffeïne ERGOCOFFEÏNE ZETPILLEN FNA [FNA] Zetpil
etoricoxib ARCOXIA [MSD] Tablet, omhuld (60 mg, 90 mg, 120 mg)
AUXIB [MSD] Tablet, omhuld (60 mg)
famciclovir FAMVIR TABLETTEN [Novartis] Tablet (125 mg, 500 mg)
fentanyl parenteraal FENTANYL INJECTIES [Div] Injectievloeistof (0,05
mg/ml)
fentanyl oromucosaal/transdermaal ACTIQ [Cephalon UK] Zuigtablet
voor oromucosaal gebruik (met integrale applicator, 200 microg, 400
microg, 600 microg, 800 MICROG) DUROGESIC [Janssen-Cilag] Pleis -
ter met gereguleerde afgifte ‘12’ (12 microg/uur) Pleister met geregu-
leerde afgifte ‘25’ (25 microg/uur) Pleister met gereguleerde afgifte ‘50’
(50 microg/uur) Pleister met gereguleerde afgifte ‘75’ (75 microg/uur)
Pleister met gereguleerde afgifte ‘100’ (100 MICROG/UUR) FEN TA -
NYL PLEISTERS [Div] Pleister met gereguleerde afgifte ‘12’ (12
182 GENEESMIDDELENOVERZICHT
microg/uur) Pleister met gereguleerde afgifte ‘25’ (25 microg/uur)
Pleister met gereguleerde afgifte ‘50’ (50 microg/uur) Pleister met gere-
guleerde afgifte ‘75’ (75 microg/uur) Pleister met gereguleerde afgifte
‘100’ (100 microg/uur)
fenytoïne DIPHANTOÏNE [Katwijk Farma bv] (Na-zout) Injectievloeistof
50 mg/ml; ampul 5 ml. DIPHANTOÏNE Z [Katwijk Farma bv] (zuur)
Tablet 23 mg, 46 mg, 69 mg, 92 mg. Overeenkomend met resp. 25 mg,
50 mg, 75 mg en 100 mg fenytoïnenatrium. EPANUTIN [Pfizer bv] (Na-
zout) Injectievloeistof 50 mg/ml; ampul 5 ml.
flecaïnide FLECAÏNIDE TABLETTEN [Div] Tablet (50 mg, 100 mg)
TAMBOCOR [3M Pharma] Injectievloeistof (10 mg/ml) Capsule met
gereguleerde afgifte ‘CR’ (50 mg, 100 mg, 150 mg, 200 mg) Tablet (50
mg, 100 mg)
flurbiprofen FROBEN [Abbott] Capsule met gereguleerde afgifte ‘Sus -
cap’ (200 mg) Dragee (50 mg)
flunarizine FLUNARIZINE CAPSULES [Div] Capsule (5 mg, 10 mg)
SIBELIUM [Janssen-Cilag] Capsule (5 mg) Tablet (10 mg)
frovatriptan FROMIREX [Menarini] Omhulde tablet (2,5 mg)
gabapentine GABAPENTINE CAPSULES/TABLETTEN [Div] Capsule
(100 mg, 300 mg, 400 mg) Tablet, omhuld (600 mg, 800 mg) NEURON -
TIN [Pfizer] Capsule (100 mg, 300 mg, 400 mg) Tablet, omhuld (600 mg,
800 mg)
haloperidol HALDOL [Janssen-Cilag] Druppelvloeistof (2 mg/ml)
Injectievloeistof (5 mg/ml) Tablet (1 mg, 5 mg, 10 mg) Injectievloeistof
‘Depot’ (50 mg/ml) Injectievloeistof ‘Depot’ (100 mg/ml) HALOPERI -
DOL TABLETTEN [Div] Tablet (1 mg, 5 mg)
hydromorfon PALLADON [Mundipharma] Capsule ‘IR’ (1,3 mg, 2,6 mg)
Capsule met gereguleerde afgifte ‘SR’ (4 mg, 8 mg, 16 mg, 24 mg)
ibuprofen ADVIL [Wyeth CH] Capsule, zacht ‘Liquid-Caps’ (200 mg, 400
mg) Tablet, omhuld ‘Ovaal’ (400 mg) ANTIGRIPPINE IBUPROFEN
[GSK] Tablet (400 mg) BRUFEN [Abbott] Bruisgranulaat ‘Bruis’ (600
mg) Tablet met gereguleerde afgifte ‘Retard’ (800 mg) Ibuprofen Dra -
gees/Tabletten 200/400 mg [Div] Dragee (200 mg, 400 mg) Tablet (200
mg, 400 mg) IBUPROFEN TABLETTEN 600 mg/ZETPILLEN [Div]
Tablet (600 mg) Zetpil (500 mg) NUROFEN [Boots] Bruisgranulaat
‘Orange’ (400 mg) Dragee (200 mg) Smelttablet (200 mg) Suspensie
‘voor kinderen’ suikervrij (20 mg/ml) Tablet (400 mg) Tablet ‘Ovaal’
(200 mg) Zetpil ‘voor kinderen’ (125 mg) Tablet, omhuld ‘Female’ (400
mg) SARIXELL [Bayer] Tablet, omhuld (400 mg) SPIDIFEN [Zambon]
Tablet, omhuld (400 mg) ZAFEN [Zambon] Granulaat (400 mg)
imipramine IMIPRAMINE DRAGEES/TABLETTEN [Div] Dragee (10
mg, 25 mg) Tablet, omhuld (10 mg, 25 mg)
indometacine INDOCID [MSD] Capsule (25 mg) Capsule ‘Forte’ (50 mg)
Zetpil (50 mg, 100 mg) INDOMETACINE CAPSULES/ZETPILLEN
GENEESMIDDELENOVERZICHT 183
[Div] Capsule (25 mg, 50 mg) Capsule met gereguleerde afgifte (75 mg)
Zetpil (50 mg, 100 mg)
indometacine INDOCID PDA [Ovation] Poeder voor injectievloeistof (1
mg) INDOCOLLYRE [Chauvin] Oogdruppels (0,1%, 1 mg/ml) Oog -
drup pels (0,1%) ‘Unidose’ (1 mg/ml) INDOMETACINE OOG DRUP -
PELS FNA [FNA] Oogdruppels (0,1%, 1 mg/ml) Oogdruppels (0,1%, 1
mg/ml)
ketoprofen KETOPROFEN CAPSULES [Div] Capsule met gereguleerde
afgifte ‘Retard’ (100 mg, 200 mg) ORUDIS [Aventis Ph] Tablet met gere-
guleerde afgifte ‘Retard’ (200 mg) OSCOREL [Aventis Ph] Capsule met
gereguleerde afgifte (150 mg, 200 mg)
levomenthol LEVOMENTHOL CRÈME/GEL/SCHUDSEL FNA [formu-
larium der Nederlandse Apothekers] Crème (1%) 10 mg/g. Basis: lanet-
tecrème I. Gel (1%) 10 mg/g. Basis: carbomeerwatergel. Schudsel (1%)
10 mg/g. Basis: zinkoxideschudsel.
levomepromazine LEVOMEPROMAZINE TABLETTEN [Div] Tablet (25
mg) NOZINAN [Aventis Ph] Injectievloeistof (25 mg/ml) Tablet (25
mg)
lidocaïne LIDOCAÏNE OORDRUPPELS [Div] Oordruppels (0,5%, 5
mg/g) OTALGAN [Vemedia] Oordruppels (6,3 mg/ml) LIDOCAÏNE
VASELINECRÈME FNA [FNA] Crème (3%), voor rectaal gebruik (30
mg/g) XYLOCAINE ZALF [AstraZeneca] Zalf (5%), hydrofiel, voor
rectaal gebruik (50 mg/g) XYLOCAINE SPRAY [AstraZeneca] Spray
(100 mg/ml)
lidocaïne/prilocaïne EMLA CRÈME [AstraZeneca] Hydrofiele crème
EMLA PLEISTER [AstraZeneca] Pleister (emulsie)
lithium CAMCOLIT [Norgine] Tablet (400 mg) LITAREX [Alpharma]
Tablet met gereguleerde afgifte (564 mg) LITHIUMCARBONAAT
CAPSULES FNA [FNA] Capsule FNA (100 mg, 150 mg, 225 mg, 300
mg) LITHIUMCARBONAAT TABLETTEN [Div] Tablet (200 mg, 300
mg, 400 mg) PRIADEL [San-Syn] Tablet met gereguleerde afgifte (400
mg)
meloxicam MELOXICAM TABLETTEN [Div] Tablet (7,5 mg, 15 mg)
MOVICOX [Boehringer Ing] Tablet (7,5 mg, 15 mg) Zetpil (15 mg)
methadon METHADON DRANK FNA [FNA] Drank (5 mg/ml) PINA -
DONE [Pinewood] Drank (suikervrij, 1 mg/ml) SYMORON [Astellas]
Tablet (5 mg)
methysergide DESERIL [Novartis] Tablet, omhuld (1 mg)
metoclopramide METOCLOPRAMIDE TABLETTEN [Div] Tablet (10 mg)
PRIMPERAN [San-Syn] Drank (1 mg/ml) Injectievloeistof (5 mg/ml)
Tablet (10 mg) Zetpil (10 mg, 20 mg)
metoprolol METOPROLOL TABLETTEN [Div] Tablet (50 mg, 100 mg)
Tablet met gereguleerde afgifte ‘Retard’ (23,75 mg, 47,5 mg, 95 mg, 190
mg) SELOKEEN [AstraZeneca] Injectievloeistof (1 mg/ml) Tablet met
184 GENEESMIDDELENOVERZICHT
gereguleerde afgifte ‘ZOC’ (23,75 mg, 47,5 mg, 95 mg, 190 mg)
metronidazol FLAGYL [Sanofi-Aventis] Infusievloeistof (5 mg/ml)
Ovule (500 mg) Suspensie (40 mg/ml) METRONIDAZOL INJECTIES/
TABLETTEN [Div] Infusievloeistof (5 mg/ml) Tablet, omhuld (250 mg,
500 mg)
midazolam DORMICUM [Roche] Tablet (7,5 mg, 15 mg) Injectievloeistof
(5 mg/ml) MIDAZOLAM INJECTIE [Div] Injectievloeistof (1 mg/ml)
Injectievloeistof (5 mg/ml)
morfine MORFINE DRANK/INJECTIES/ZETPILLEN FNA [FNA]
Drank (1 mg/ml) Drank (5 mg/ml) Drank (20 mg/ml) Injectievloeistof
voor epidurale toediening (5 mg/ml) Injectievloeistof voor epidurale
toediening (20 mg/ml) Injectievloeistof voor epidurale toediening (20
mg/ml) Zetpil (10 mg, 20 mg, 50 mg) MORFINE INJECTIES [Div]
Injectievloeistof (10 mg/ml) Injectievloeistof (20 mg/ml) ORAMORPH
[Molteni] Drank (2 mg/ml) Drank ‘Unit-Dose’ (2 mg/ml) Drank (20
mg/ml) Drank ‘Unit-Dose’ (6 mg/ml) ORAMORPH: 2 mg/ml
morfine retard KAPANOL [GSK] Capsule met gereguleerde afgifte (20
mg, 50 mg, 100 mg) MORFINE RETARDTABLETTEN [Div] Tablet met
gereguleerde afgifte (10 mg, 30 mg, 60 mg, 100 mg, 200 mg) MS CON -
TIN [Mundipharma] Tablet met gereguleerde afgifte (10 mg, 15 mg, 30
mg, 60 mg, 100 mg, 200 mg)
nabumeton MEBUTAN [Tramedico] Tablet (500 mg, 1000 mg) Tablet
‘Dispers’ (1000 mg) NABUMETON TABLETTEN [Div] Tablet (500 mg)
naproxen ALEVE [Roche] Tablet, omhuld ‘Classic’ (220 mg) Tablet,
omhuld ‘Feminax’ (275 mg) NAPROXEN TABLET 220/275 mg [Div]
Tablet (220 mg, 275 mg) NAPROXEN TABLETTEN/ZETPILLEN [Div]
Tablet (250 mg, 500 mg) Tablet, maagsapresistent (250 mg, 500 mg)
Zetpil (250 mg, 500 mg)
naratriptan NARAMIG [GSK] Tablet, omhuld (2,5 mg)
nortriptyline NORTRILEN [Lundbeck] Tablet (10 mg, 25 mg, 50 mg)
oxcarbazepine TRILEPTAL [Novartis] Orale suspensie (60 mg/ml) Tablet
(300 mg, 600 mg)
oxycodon OXYCONTIN [Mundipharma] Tablet met gereguleerde afgifte
(5 mg, 10 mg, 20 mg, 40 mg, 80 MG) OXYNORM [Mundipharma]
Capsule (5 mg, 10 mg, 20 mg) Drank (10 mg/ml) OXYNORM INJECTIE
[Mundipharma] Injectievloeistof (10 mg/ml)
paracetamol DARO PARACETAMOL VLOEIBAAR VOOR KINDEREN
[Heca] Stroop (24 mg/ml) KINDERPARACETAMOL TABLETTEN/
ZET PILLEN [Div] Kauwtablet (120 mg) Tablet (100 mg) Zetpil (120 mg,
240 mg) PANADOL [GSK CH] Tablet, omhuld ‘Gladde’ (500 mg)
Tablet, filmomhuld ‘Zapp’ (500 mg) Zetpil ‘Junior’ (voor kinderen, 125
mg, 250 mg, 500 mg) PANADOL ARTROSE [GSK CH] Tablet, omhuld
(1000 mg) PARACETAMOL SMELTTABLETTEN ‘ROTER’ [Imgroma]
Orodispergeerbare tablet ‘Junior’ (125 mg, 250 mg) Orodispergeerbare
GENEESMIDDELENOVERZICHT 185
tablet (500 mg) PARACETAMOL TABLETTEN/ZETPILLEN [Div]
Kauwtablet (120 mg) Tablet (100 mg, 500 mg) Zetpil (60 mg, 120 mg,
240 mg, 500 mg, 1000 mg) PERFALGAN [BMS] Infusievloeistof (10
mg/ml) SINASPRIL PARACETAMOL [Roche CH] Kauwtablet (60 mg,
120 mg) Stroop (24 mg/ml)
paracetamol/ascorbinezuur CITROSAN [Boots] Poeder HOT COLDREX
[GSK] Poeder PARACETAMOL/ASCORBINEZUUR DRANK [Div]
Poeder voor drank
paracetamol/codeïne PARACETAMOL-CODEÏNE TABLETTEN [Div]
Tablet, Tablet, TABLET PARACETAMOL-CODEÏNE ZETPILLEN FNA
[FNA] Zetpil, Zetpil, Zetpil, Zetpil, Zetpil ‘voor kinderen’
paracetamol/coffeïne FINIMAL [Roche CH] Tablet PANADOL PLUS
[GSK CH] Tablet, omhuld ‘Gladde’ PARACETAMOL COMP. [Div]
Tablet PARACETAMOL-COFFEÏNE CAPSULES/TABLETTEN [Div]
Capsule/Tablet PARACOF ROTER [Imgroma] Tablet WITTE KRUIS
[Viatris] Poeder
paracetamol/coffeïne/ambucetamide FEMERITAL [Interlogim] Tablet
paracetamol/coffeïne/ascorbinezuur ANTIGRIPPINE [GSK] Tablet FI NI -
MAL C [Bayer] Bruistablet
paracetamol/propyfenazon/coffeïne DARO HOOFDPIJNPOEDER [He -
ca] POEDER PARA-DON [Healthypharm] TABLET SANALGIN [In ter -
logim] TABLET SARIDON [Bayer] Tablet
paracetamol/tramadol ZALDIAR [Grünenthal] Tablet, omhuld
parecoxib DYNASTAT [Pfizer] Poeder voor injectievloeistof (20 mg)
Poeder voor injectievloeistof (40 mg)
paroxetine PAROXETINE TABLETTEN [Div] Tablet (10 mg, 20 mg, 30
mg) Tablet (20 mg, 30 mg) Tablet (20 mg) SEROXAT [GSK] Suspensie (2
mg/ml) Tablet (20 mg, 30 mg)
pethidine PETHIDINE INJECTIES [Div] Injectievloeistof (50 mg/ml)
piroxicam BREXINE [Nycomed] Bruistablet (20 mg) Poeder (20 mg)
Tablet (20 mg) PIROXICAM CAPSULES/TABLETTEN/ZETPILLEN
[Div] Capsule (10 mg, 20 mg) Tablet, dispergeerbaar (10 mg, 20 mg)
Zetpil (20 mg)
pizotifeen SANDOMIGRAN [Novartis] Dragee (0,5 mg, 1,5 mg)
prednisolon DI-ADRESON-F AQUOSUM [Organon] Poeder voor injec-
tievloeistof voor i.m., i.v., gelokaliseerde en s.c. injectie en rectale toe-
diening (25 mg) PREDNISOLON CAPSULES/DRANK FNA [FNA]
Capsule (10-75 mg) Drank (1 mg/ml, 5 mg/ml) PREDNISOLON IN -
JEC TIES/TABLETTEN [Div] Tablet (5 mg, 20 mg, 30 mg) Poeder voor
injectievloeistof voor i.m., i.v., gelokaliseerde en s.c. injectie (25 mg)
PRED FORTE [Allergan] Oogdruppels (suspensie, 1%, 10 mg/ml)
PREDNISOLON MINIMS [Chauvin] Oogdruppels (0,5%, 5 mg/ml)
ULTRACORTENOL [Novartis] Oogzalf (0,5%, 5 mg/g)
prednison PREDNISON TABLETTEN [Div] Tablet (5 mg)
186 GENEESMIDDELENOVERZICHT
pregabaline LYRICA [Pfizer] Capsule (75 mg, 150 mg, 300 mg)
propranolol PROPRANOLOL CAPSULES/TABLETTEN [Div] Capsule
met gereguleerde afgifte ‘Retard’ (80 mg, 160 mg) Tablet (10 mg, 40 mg,
80 mg)
rizatriptan MAXALT [MSD] Smelttablet (5 mg, 10 mg) Tablet (5 mg, 10
mg)
scopolamine SCOPODERM TTS [Novartis CH] Pleister met gereguleerde
afgifte (1,5 mg)
sufentanil SUFENTA [Janssen-Cilag] Injectievloeistof (5 microg/ml)
Injectievloeistof ‘Forte’ (50 microg/ml) SUFENTANIL INJECTIEVLOEI-
STOF [Div] Injectievloeistof (5 microg/ml) Injectievloeistof (50 mi -
crog/ml)
sulindac SULINDAC TABLETTEN [Div] Tablet (100 mg, 200 mg)
sumatriptan IMIGRAN [GSK] Injectievloeistof voor s.c. gebruik (12
mg/ml) Neusspray (10 mg/dosis) Neusspray (20 mg/dosis) ‘Ftab’, dis-
pergeerbaar (50 mg, 100 mg) Zetpil (25 mg) SUMATRIPTAN TA BLET -
TEN [Div] Tablet, omhuld (50 mg, 100 mg)
tiaprofeenzuur SURGAM [Aventis Ph] Tablet (200 mg, 300 mg)
topiramaat TOPAMAX [Janssen-Cilag] Tablet, omhuld (25 mg, 100 mg,
200 mg) Capsule ‘Sprinkle’ (15 mg, 50 mg)
tramadol TRADONAL [Meda Pharma] Smelttablet (50 mg) TRAMADOL
BRUISTABLETTEN/CAPSULES [Div] Bruistablet (50 mg) Capsule (50
mg) Capsule met gereguleerde afgifte ‘Retard’ (50 mg, 100 mg, 150 mg,
200 mg) Druppelvloeistof (100 mg/ml) Tablet dispergeerbaar (50 mg,
100 mg) Tablet met gereguleerde afgifte ‘Retard’ (100 mg, 150 mg, 200
mg) TRAMAGETIC [Nycomed] Capsule (50 mg) Tablet met gereguleer-
de afgifte ‘Retard’ (100 mg, 150 mg, 200 mg) Tablet met gereguleerde
afgifte ‘Once-Daily’ (200 mg, 300 mg) TRAMAL [Grünenthal] Capsule
(50 mg) Druppelvloeistof (100 mg/ml) Injectievloeistof (50 mg/ml)
Tablet met gereguleerde afgifte ‘Retard’ (100 mg, 150 mg, 200 mg)
Zetpil (100 mg)
valaciclovir ZELITREX [GSK] Tablet (250 mg, 500 mg)
valproïnezuur DEPAKINE [San-Syn] Druppelvloeistof (300 mg/ml)
Poeder voor injectievloeistof (400 mg) Stroop, suikervrij (40 mg/ml)
Tablet, maagsapresistent ‘Enteric’ (150 mg, 300 mg, 500 mg) Tablet,
deelbaar met gereguleerde afgifte ‘Chrono’ (300 mg, 500 mg) Granulaat
met gereguleerde afgifte ‘Chronosphere’ (100 mg, 250 mg, 500 mg, 750
mg, 1000 mg) NATRIUMVALPROAAT DRANK/TABLETTEN [Div]
Drank (Mixtura natrii valproatis 60 mg/ml, 60 mg/ml) Tablet, maagsa-
presistent (300 mg, 500 mg, 600 mg) Tablet met gereguleerde afgifte
‘Retard’ (300 mg, 500 mg) Tablet met gereguleerde afgifte ‘Chrono’ (300
mg, 500 mg) ORFIRIL [Pharmachemie] Capsule met gereguleerde afgif-
te ‘CR’ (150 mg, 300 mg) Granulaat met gereguleerde afgifte ‘CR’ (500
GENEESMIDDELENOVERZICHT 187
mg) Granulaat met gereguleerde afgifte ‘CR’ (1000 mg) Oplossing voor
injectie (100 mg/ml) PROPYMAL [Katwijk] Capsule, maagsapresistent
(150 mg, 300 mg, 450 mg, 600 mg) VALPROÏNEZUUR ZETPILLEN
FNA [FNA] Zetpil (250 mg, 500 mg)
venlafaxine EFEXOR [Wyeth] Capsule met gereguleerde afgifte ‘XR’
(37,5 mg, 75 mg, 150 mg)
verapamil ISOPTIN [Abbott] Dragee (40 mg, 120 mg) Concentraat voor
infusievloeistof (2,5 mg/ml) Injectievloeistof (2,5 mg/ml) Tablet met
gereguleerde afgifte ‘SR’ (120 mg, 180 mg, 240 mg) VERAPAMIL
DRAGEES/INJECTIES/TABLETTEN [Div] Dragee (40 mg, 80 mg, 120
mg) Injectievloeistof (2,5 mg/ml) Tablet (40 mg, 80 mg, 120 mg) Tablet
met gereguleerde afgifte ‘Retard’ (120 mg, 180 mg, 240 mg)
zolmitriptan ZOMIG [AstraZeneca] Tablet, omhuld (2,5 mg) Smelttablet
‘ZIP’ (2,5 mg)
A aangezichtspijn 122aceclofenac 93, 179acetylsalicylzuur 81, 179- hoofdpijn 22, 26- tijdens lactatie 36, 38, 39- zwangeren 140acetylsalicylzuur/codeïne/coffeïne
179acetylsalicylzuur/metoclopramide
179acetylsalicylzuur/paracetamol 179acetylsalicylzuur/paracetamol/
coffeïne 179Actiq, zie fentanyl oromucosaal/
transdermaal acupunctuur 117- neuropathische pijn 62acute jicht 77ademdepressie 13adjuvantia 98 e.v.Advil, zie ibuprofen Aleve, zie naproxen Alka-seltzer, zie acetylsalicylzuur allodynie 167Almogran, zie almotriptan almotriptan 179- hoofdpijn 28- tijdens zwangerschap en lactatie
38, 39amitriptyline 179- adjuvans 102, 103, 108- chronische hoofdpijn 33- kinderen 129- neuropathische pijn 62, 65- ouderen 137- postherpetische pijn 40, 41- spanningshoofdpijn 31- tijdens zwangerschap en lactatie
39
- zwangeren 143amputatie 11Anafranil, zie clomipramine analgetica 80 e.v.analgetische crème 17antidepressiva, tricyclische 101anti-epileptica - adjuvans 99- orale inname 161- zwangeren 142Antigrippine, zie paracetamol/
coffeïne/ascorbinezuur Antigrippine ibuprofen, zie ibupro-
fen antipsychotica, adjuvans 104anxiolytica, adjuvans 104Arcoxia, zie ergotamine/coffeïne Arthrotec, zie diclofenac/misoprostol articaïne, tandartsen 71artritis 42, 77- urica 77artrose 73 e.v.Aspégic, zie acetylsalicylzuur Aspirine, zie acetylsalicylzuur Aspro, zie acetylsalicylzuur Atacand, zie candesartan atenolol 179- hoofdpijn 25, 29- tijdens zwangerschap en lactatie
39Auxib, zie ergotamine/coffeïne
B baarmoederverwijdering, bij migrai-
ne 38baclofen 179- adjuvans 107, 109- ouderen 137Beck, gedragstherapie 114behandeling
Index
Geneesmiddelen: cursief gedrukte paginanummers verwijzen
naar de vermelding in therapieschema’s en overzichtstabellen
(generieke naam plus dosering) en vetgedrukte paginanummers
naar vermelding in de bijlage Geneesmiddelenoverzicht (generie-
ke naam, dosering, handelsvormen, farmacologische gegevens).
- acute herpes zoster 40- artrose 73- clusterhoofdpijn 31- doorbraakpijn 147- gewrichtspijn 77- hoofdpijn 19- migraine 30- migraine, (pre)menstruele 34- neuropathische pijn 62- oncologisch ulcus 50- oncologische pijn 55- ouderen 133- pijn bij artritis urica 43- pijnlijke spieren 68- tendinopathie 48benzodiazepines, sublinguale inna-
me 162bewegingsapparaat, pijnklachten
170Biofenac, zie aceclofenac biopsychosociaal model 167, 171Brexine, zie piroxicam Bronchicum extra sterk, zie codeïne Brufen, zie ibuprofen bupivacaïne 14, 179- spinale toediening 164bupivacaïne/glucose 179buprenorfine 14, 86, 87, 96, 179- kinderen 125, 127- neuropathische pijn 64, 65- oncologische pijn 60- opioïdswitch 158- ouderen 136- pleister 163- sublinguale inname 162- zwangeren 141bupropion 179- adjuvans 104Buscopan, zie butylscopolamine butylscopolamine 179- adjuvans 109
C Camcolit, zie lithium candesartan 179candesertan cilexitil, hoofdpijn 29cannabinoïden, adjuvans 104, 110capsaïcine 179- acute herpes zoster 40, 41- adjuvans 105, 109- neuropathische pijn 64, 65- proceduregerelateerde pijn 146
- toediening via de huid 162carbamazepine 180- adjuvans 99, 108- kinderen 129- neuropathische pijn 63, 65- ouderen 137- zwangeren 142carbomeerwatergel - jeuk bij ulcus 52- oncologisch ulcus 50Cataflam, zie diclofenac Catapresan, zie clonidine Celebrex, zie celecoxib celecoxib 16, 95, 180checklist behandeling oncologische
pijn 58Chefarine, zie acetylsalicylzuur/
paracetamol chemotherapie, als pijnbehandeling
56chirurgie, als pijnbehandeling 56chronische gewrichtsontsteking 77
e.v.chronische hoofdpijn, door medica-
tiegebruik 33chronische pijn 121- na operatieve ingreep 11- sensitisatiemodel 166citalopram 180- adjuvans 104, 108Citrosan, zie paracetamol/
ascorbinezuur clomipramine 180- adjuvans 108clonazepam 180- adjuvans 99, 100, 108- sublinguale inname 162clonidine 180- adjuvans 105, 110- bij migraine 180- spinale toediening 164- zwangeren 143clusterhoofdpijn 18- behandeling 31codeïne 15, 83, 96, 180- oncologische pijn 59- ouderen 135- tijdens zwangerschap en lactatie
38cognitieve therapie 114colchicine 180- artritis urica 43, 45
INDEX 189
190 INDEX
Complex Regionaal Pijnsyndroomtype 1 (CRPS-1) 174
corticosteroïddepot, acute herpeszoster 40, 41
corticosteroïden - adjuvans 105- ouderen 137CRPS 1 61Cymbalta, zie duloxetine
D Daro - zie paracetamol - zie paracetamol/propy fenazon/
coffeïne Dehydrobenzperid OL, zie droperi-
dol delier, bij opioïde analgetica 86Depakine, zie valproïnezuur Depronal, zie dextropropoxyfeen Deseril, zie methysergide desipramine, adjuvans 102Dexa Mytrex, zie dexamethason/
gentamicine Dexagenta-pos, zie dexamethason/
gentamicine dexamethason 180- adjuvans 105, 110Dexamethason monofree, zie dexa -
methason dexamethason/gentamicine 180dexamethason/ neomycine/poly -
myxine 180dexamethason/tobramycine 180Dexa-pos, zie dexamethason dexibuprofen 93, 181dexketoprofen 94, 181dextropropoxyfeen 181Di-Adreson-F aquosum, zie pred-
nisolon Diazemuls, zie diazepam diazepam 181- adjuvans 107, 109- proceduregerelateerde pijn 147Dicloabak, zie diclofenac diclofenac 16, 93, 181- artritis urica 43, 45- gewrichtspijn 78, 79- hoofdpijn 22, 27- intraveneuze toediening 164- kinderen 127- tijdens zwangerschap en lactatie
38diclofenac/misoprostol 181Diphantoïne (Z), zie fenytoïne Dixarit, zie clonidineDMARD’s 77, 78domperidon 180- hoofdpijn 22, 27- tijdens zwangerschap en lactatie
36, 38Domperidon, zie domperidon doorbraakpijn - begrip 54- definitie 145Dormicum, zie midazolam droperidol 181duloxetine 181- adjuvans 103, 109- neuropathische pijn 64, 65Durogesic, zie fentanyl oromuco-
saal/transdermaal Dynastat, zie parecoxib
E educatie, chronische pijn 168Efexor, zie venlafaxine eletriptan 181- hoofdpijn 28- tijdens zwangerschap en lactatie
36, 38, 39Ellis, gedragstherapie 114Emla crème, zie lidocaïne/
prilo caïne Emla pleister, zie lidocaïne/
prilo caïne Epanutin, zie fenytoïne equi-analgesie 153equipotentie opioïden 153ergotamine - hoofdpijn 24, 28, 32- tijdens zwangerschap en lactatie
38- zwangeren 142ergotamine/coffeïne 181esketamine, kinderen 129etoricoxib 79, 95, 181- artritis urica 43, 45
F famciclovir 181- acute herpes zoster 40, 41Famvir, zie famciclovir felbamate, zwangeren 142
INDEX 191
Femerital, zie paracetamol/coffeïne/ambucetamide
fenobarbital, zwangeren 142fentanyl 14, 86, 87, 96- intraveneus 164- neuropathische pijn 64, 65- oncologische pijn 60- opioïdswitch 157, 158- oraal transmucosaal citraat
(OTFC) 148- oromucosaal/transdermaal 181- ouderen 136- parenteraal 181- pleister 163- spinale toediening 164- subcutane toediening 163- sublinguale inname 162fenytoïne 182- kinderen 129- zwangeren 142fibromyalgie 67Finimal, zie paracetamol/coffeïne Finimal C, zie paracetamol/
coffeïne/ascorbinezuur first pass effect, morfine 14Flagyl, zie metronidazol flecaïnide 182- adjuvans 106, 109- ouderen 138flunarizine 182- hoofdpijn 25, 29fluoxetine, adjuvans 104flurbiprofen 94, 182foliumzuur, zwangeren 142Froben, zie flurbiprofen Fromirex, zie frovatriptan frovatriptan 182- hoofdpijn 28- migraine, (pre)menstruele migrai-
ne 35- tijdens zwangerschap en lactatie
38, 39fysieke afhankelijkheid, definitie
75fysiotherapie, ouderen 138
G gabapentine 182- adjuvans 99, 100, 108- kinderen 129- neuropathische pijn 63, 65- ouderen 137
- postherpetische pijn 41- tijdens zwangerschap en lactatie
39- zwangeren 142GAS TRO-CURE, zie domperidon gedragstherapie 113gewrichtsontsteking, chronische 77
e.v.gezichtenschaal, pijnmeting 151
H Haldol, zie haloperidol 182- kankerpatiënten 58- ouderen 137herpes zoster 40 e.v.- zenuwblokkades 120hersenactiviteit meten 167hoofdpijn 18 e.v.- behandeling 19- doorverwijzing 21hoofdpijndagboek 20Hot coldrex, zie paracetamol/
ascorbinezuur hydromorfon 86, 88, 97, 182- intraveneuze toediening 164- oncologische pijn 60- opioïdswitch 158- ouderen 136- spinale toediening 164- subcutane toediening 163- voorspelbare doorbraakpijn 147
Iibuprofen 16, 93, 182- artritis urica 43, 45- gewrichtspijn 78, 79- hoofdpijn 22, 27- kinderen 127- tijdens zwangerschap en lactatie
38- zwangeren 140Imigran, zie sumatriptan imipramine 182- adjuvans 102, 108Indocid (PDA), zie indometacine Indocollyre, zie indometacine indometacine 94, 182- zwangeren 140interactie - analgetica 82- TCA’s 102
192 INDEX
intramusculaire medicatietoedie-ning 163
intraveneuze medicatietoediening163
invasieve pijnbehandeling 56Isoptin, zie verapamil
J jeuk, bij ulcus 51jicht 77
K Kapanol, zie morfine retard ketamine, adjuvans 105ketoprofen 94, 183- hoofdpijn 22, 27Ketoprofen, zie ketoprofen kinderen, pijn bij 123koudeapplicatie, acute herpes zoster
40koudetoepassing, pijnlijke spieren
70
L lactatie, migraine 36lage-rugpijn 121lamotrigine, zwangeren 142lanette/vaseline, jeuk bij ulcus 52levomenthol 183- jeuk bij ulcus 52levomepromazine 183- ouderen 137lidocaïne 183- acute herpes zoster 40, 41- adjuvans 105, 109- kinderen 128- neuropathische pijn 64, 65- oncologisch ulcus 51- proceduregerelateerde pijn 146- toediening via de huid 162lidocaïne/prilocaïne 183- kinderen 128- neuropathische pijn 64lidocaïne-injectie, pijnlijke spieren
70, 71liesbreuk 11Lioresal, zie baclofen Litarex, zie lithium lithium 183- clusterhoofdpijn 32lorazepam, proceduregerelateerde
pijn 147
Lyrica, zie pregabaline
M mamma-operatie 11Marcaine, zie bupivacaïne - met glucose, zie bupivacaïne/
glucose Maxalt, zie rizatriptan McGrath gezichtenschaal 151Mebutan, zie nabumeton medicatietoedieningswegen 161
e.v.meetmethoden, pijn- 150meloxicam 95, 183Melrosum extra sterk, zie codeïne menopauzale migraine 37menstruele migraine 34mentholcrème - acute herpes zoster 40- tendinopathie 48methadon 86, 89, 97, 183- intraveneuze toediening 164- neuropathische pijn 64, 65- oncologische pijn 60- opioïdswitch 157, 158- ouderen 136- rectale inname 162- subcutane toediening 163- sublinguale inname 162- zwangeren 141methylfenidaat, adjuvans 106methysergide 183- hoofdpijn 25, 29, 32- tijdens zwangerschap en lactatie
39metoclopramide 110, 183- hoofdpijn 22, 27- tijdens zwangerschap en lactatie
36, 38metoprolol 183- hoofdpijn 21, 25, 29- tijdens zwangerschap en lactatie
39metronidazol 184- oncologisch ulcus 50midazolam 184- ouderen 137Migrafin, zie acetylsalicylzuur/
metoclopramide migraine 18 e.v.- behandeling 30- behandeling (pre)menstruele 34
INDEX 193
- menopauzale 37- tijdens lactatie 36- tijdens zwangerschap 36misoprostol 17misselijkheid, bij gebruik opioïden
14misvattingen, sterke opioïde anal -
getica 84modafinil, adjuvans 106morfine 12, 86, 90, 97, 184- intraveneuze toediening 164- kinderen 125, 126, 128- neuropathische pijn 64, 65- oncologisch ulcus 51- oncologische pijn 60- opioïdswitch 158- ouderen 136- pijnstillingsvoorbeeld 156- proceduregerelateerde pijn 146- rectale inname 162- retard 184- slow release 14- spinale toediening 164- subcutane toediening 163- toediening via de huid 162- voorspelbare doorbraakpijn 147Motilium, zie domperidon Movicox, zie meloxicam Ms Contin, zie morfine retard myofasciale pijn 66 e.v.
N nabumeton 95, 184Naclof, zie diclofenac naloxon, bij overdosering morfino -
mimetica 125naproxen 16, 95, 184- gewrichtspijn 78, 79- hoofdpijn 22- tijdens zwangerschap en lactatie
38- zwangeren 140Naramig, zie naratriptan naratriptan 184- hoofdpijn 23, 28- tijdens zwangerschap en lactatie
38, 39natriumvalproaat. hoofdpijn 25, 29,
30nekpijn 121Neurontin, zie gabapentine neuropathische pijn 54, 61 e.v.
- kinderen 124nociceptieve pijn 54Nortrilen, zie nortriptyline nortriptyline 184- adjuvans 102, 108- kinderen 129- zwangeren 143Nozinan, zie levomepromazine NSAID’s 15, 16, 81- artrose 74- bij ouderen 16- gastro-intestinale bijwerkingen
16- gewrichtspijn 77- ouderen 135- rectale inname 162- tijdens zwangerschap en lactatie
36, 38- toediening via de huid 162- zwangeren 139number needed to treat (NNT),
definitie 12numerieke schaal 11Nurofen, zie ibuprofen
O observatieschalen, kinderen 124oefentherapie, pijnlijke spieren 69oestradiol, migraine, (pre)men -
struele migraine 35omeprazol, artritis urica 43oncologische pijn 53 e.v.- zenuwblokkades 119oncologische wondzorg 49 e.v.operatieve ingreep, pijn na 11 e.v.opioïde analgetica 83- kinderen 125- neuropathische pijn 64- zwangeren 141opioïden - artrose 75- oncologische pijn 59- toedieningswijzen 12opioïdswitch 92, 152 e.v.- definitie 154- doseringstabel 158opioïdvoorschrift 15Oradexon, zie dexamethason orale inname 161oramorph, ouderen 135Oramorph, zie morfine Orfiril, zie valproïnezuur
194 INDEX
Oscorel, zie ketoprofen osteoartrose, zie artrose Otalgan, zie lidocaïne ouderen 130 e.v.- NSAID’s 16oxcarbazepine 184- adjuvans 99, 108- zwangeren 142oxycodon 86, 91, 97, 184- intraveneuze toediening 164- neuropathische pijn 64, 65- oncologische pijn 60- opioïdswitch 157, 158- ouderen 136- rectale toediening 162- spinale toediening 164- subcutane toediening 163- sublinguale inname 162- voorspelbare doorbraakpijn 147Oxycontin, zie oxycodon Oxynorm, zie oxycodon
P Palladon, zie haloperidol Panadol, zie paracetamol Panadol artrose, zie paracetamol Panadol plus, zie paracetamol/
coffeïne paracetamol 15, 16, 17, 80, 93, 184- acute herpes zoster 40, 41- artrose 74- gewrichtspijn 78- hoofdpijn 21, 22, 26- kinderen 125, 126, 127- oncologische pijn 59- ouderen 135- proceduregerelateerde pijn 146- rectale inname 162- zwangeren 139- zwangerschapsmigraine 36, 38Paracetamol smelttabletten ‘Roter’,
zie paracetamol paracetamol/ascorbinezuur 185paracetamol/codeïne 15, 16, 185- gewrichtspijn 78- kinderen 126, 127paracetamol/coffeïne 185paracetamol/coffeïne/
ambucetamide 185paracetamol/coffeïne/
ascorbinezuur 185paracetamol/propyfenazon/
coffeïne 185paracetamol/tramadol 15, 16, 84,
185Paracof Roter, zie paracetamol/
coffeïne Para-don, zie paracetamol/
propyfenazon/coffeïne parecoxib 96, 185paroxetine 185- adjuvans 104, 108- ouderen 137patient controlled analgesia 12- proceduregerelateerde pijn 147patiënteneducatie, chronische pijn
168PCA, zie patient controlled anal -
gesia Perfalgan, zie paracetamol pethidine 92, 97, 185pijnbeleving, individuele verschillen
11pijndrempel, ouderen 131pijnrevalidatieprogramma’s 172Pinadone, zie methadon Pine-studies 120piroxicam 95, 185pizotifeen 185- hoofdpijn 25, 29, 32- tijdens zwangerschap en lactatie
39postherpetische pijn 40postoperatieve pijn 11 e.v.Pred forte, zie prednisolon Prednisolon minims, zie predniso-
lon prednisolon 110, 185- acute herpes zoster 40, 41prednison 185- artritis urica 44, 45- clusterhoofdpijn 32pregabaline 186- adjuvans 99, 101, 108- neuropathische pijn 63, 65- ouderen 137- postherpetische pijn 41- zwangeren 142premenstruele migraine 34prevalentie, oncologische pijn 53Priadel, zie lithium prilocaïne - acute herpes zoster 40- adjuvans 106, 109
INDEX 195
Primperan, zie metoclopramide proceduregerelateerde pijn 146 e.v.prochloorperazine, tijdens zwanger-
schap en lactatie 36, 38profylaxe, hoofdpijn 24, 30, 31progesteron, migraine,
(pre)menstruele migraine 35propranolol 186- hoofdpijn 21, 25, 29, 30- tijdens zwangerschap en lactatie
36, 39- zwangeren 142Propymal, zie valproïnezuur protonpompremmer 17pseudoverslaving 76psychologische behandeling 113
Q Quervain, syndroom van 48
R radiculaire pijn 121radiotherapie, als pijnbehandeling
56Rapid Onset Opioid (ROO) 148rationeel-emotieve therapie 114rectale inname 162referred pain 66reflexdystrofie, zie CRPS Relpax, zie eletriptan reumatoïde artritis 77 e.v.revalidatiegeneeskunde 170 e.v.RF-ablatie, als pijnbehandeling 56Rivotril, zie clonazepam rizatriptan 186- hoofdpijn 28- tijdens zwangerschap en lactatie
36, 38, 39rugklachten, uitleg sensitisatie aan
patiënt 169
S salicylaten, zwangeren 142Sanalgin, zie paracetamol/
propyfenazon/coffeïne Sandomigran, zie pizotifeen Saridon, zie paracetamol/
propyfenazon/coffeïne Sarixell, zie ibuprofen Scopoderm tts, zie scopolamine scopolamine 186- adjuvans 110
- pleister 163Selokeen, zie metoprolol sensitisatiemodel 166septische artritis 44Seractil, zie dexibuprofen Seroxat, zie paroxetine Sibelium, zie flunarizine Sinaspril paracetamol, zie paraceta-
mol somatische pijn, kinderen 124spanningshoofdpijn 19, 31Spidifen, zie ibuprofen spieren, pijnlijke 66 e.v.spinale medicatietoediening 164spondylartropathie 77SSRI’s 103SSRNI’s, adjuvans 103Stadium, zie dexketoprofen step care, migraine 30Stesolid, zie diazepam stratified care, migraine 30subcutane medicatietoediening 163sublinguale inname 162Sufenta, zie sufentanil sufentanil 12, 186- intraveneuze toediening 164- ouderen 136- spinale toediening 164- subcutane toediening 163sulindac 186sumatriptan 186- clusterhoofdpijn 31- hoofdpijn 28- tijdens zwangerschap en lactatie
36, 38, 39Surgam, zie tiaprofeenzuur Symoron, zie methadon syndroom van Quervain 48
T Tambocor, zie flecaïnide TCA, zie tricyclische Tegretol, zie carbamazepine Temgesic, zie buprenorfine tendinitis iliotibialis 48tendinopathie 46 e.v.tenniselleboog 46TENS 111- neuropathische pijn 62, 64- ouderen 138tharacotomie 11tiaprofeenzuur 95, 186
196 INDEX
Tobradex, zie dexamethason/tobramycine
Topamax, zie topiramaat topiramaat 186- hoofdpijn 25, 29- tijdens zwangerschap en lactatie
39- zwangeren 142topische analgetica, toedieningswe-
gen 162Tradonal, zie tramadol tramadol 15, 79, 83, 96, 186- acute herpes zoster 40, 41- gewrichtspijn 78- kinderen 127- neuropathische pijn 64, 65- oncologische pijn 59- opioïdswitch 158- ouderen 135- proceduregerelateerde pijn 146Tramagetic, zie tramadol Tramal, zie tramadol transcutane elektrische zenuwsti-
mulatie, zie TENS transdermale medicatietoediening
163Transtec, zie buprenorfine trauma 11 e.v.triggerpoints, pijnlijke spieren 66Trileptal, zie oxcarbazepine triptanen - hoofdpijn 22, 28- tijdens zwangerschap en lactatie
36
U ulcus, oncologisch 49Ultracortenol, zie prednisolon
V valaciclovir 186- acute herpes zoster 40, 41valproaat, tijdens zwangerschap en
lactatie 39valproïnezuur 186- adjuvans 99- zwangeren 142venlafaxine 187- adjuvans 104, 109verapamil 187- clusterhoofdpijn 31, 32
- tijdens zwangerschap en lactatie39
Verapamil, zie verapamil verbandmiddelen, oncologisch
ulcus 50verslaving 75viscerale pijn, kinderen 124visueel analoge schaal 11vitamine B12, hoofdpijn 29Voltaren, zie diclofenac
W websites, relevante adressen 176Wellbutrin XR, zie bupropion werkgroep pijnrevalidatie
Nederland 172Witte kruis, zie paracetamol/
coffeïne wondzorg, zie ook oncologische
wondzorg
X Xylocaine, zie lidocaïne
Z Zafen, zie ibuprofen Zaldiar, zie paracetamol/tramadol Zelitrex, zie valaciclovir zenuwblokkade 119 e.v.- artrose 76zinkoxide, herpes zoster 40, 41zolmitriptan 187- hoofdpijn 28- tijdens zwangerschap en lactatie
36, 38, 39Zomig, zie zolmitriptan zwangeren 139 e.v.zwangerschap, migraine 36‘zwart-geel-rood’-classificatie 49Zyban, zie bupropion
Refs. 1. Fricke JR, Hewitt DJ, Jordan DM, Fisher A, Rosenthal NR. A double-blind placebo-controlled comparison of tramadol/acetaminophen and tramadol in patients with postoperative dental pain. Pain 2004; 109: 250-257. 2. Medve RA, Wang J, Karim R. Tramadol and acetaminophen tablets for dental pain. Anesth Progr. 2001;48(3): 79-81. 3. Edwards JE, McQuay HJ, Moore RA. Combination analgesic efficacy: indivi- dual patient data meta-analysis of single-dose oral tramadol plus acetaminophen in acute postoperative pain. J Pain Symptom Manage. 2002; 23(2):121-130. 4); S143-S144. 4. Lanas A et al. Risk of upper gastrointestinal bleeding associated with non-aspirincar-diovascular drugs, analgesics and nonsteroidal anti-inflammatory drugs. European Jour-nal of Gastroenterology & Hepatology; 2003; 15; 173-178. 5. Whelton A. Renal and related cardiovascular effects of conventional and COX-2-specific NSAIDs and Non-NSAID analgesics. American Journal of Therapeutics; 2000; 7; 63-74. 6. Radbruch L, Grond S, Lehmann KA. A Risk-Benefit Assessment of Tramadol in the Management of Pain. Drug Safety 1996, Jul; 15(1): 8-29. 7. Grond S, Sablotzki A. Clinical Pharma-cology of Tramadol. Clin Pharmacokinet 2004; 43 (13): 879-923.
Productinformatie Zaldiar® 37,5 mg/325 mg Samenstelling: ZALDIAR filmomhulde tabletten bevatten 325 mg paracetamol en 37,5 mg tramadol. Indicaties: ZALDIAR is bestemd voor de symptomatische behandeling van matige tot ernstige pijn. Dosering: het wordt aanbevolen de behandeling te starten met twee tabletten, maximale dosering per dag is acht tabletten (overeenkomend met 300 mg tramadol en 2600 mg paracetamol). ZALDIAR wordt niet aanbevolen bij kinderen jonger dan 12 jaar. Contra-indicaties: overgevoeligheid voor tramadol, paracetamol of voor één van de hulpstoffen. Acute intoxicatie met alcohol, hypnotica, centraal werkende analgetica, opioïden of psychotrope middelen. Gebruik van MAO-remmers, ernstige leverfunctiestoornissen, epilepsie die niet onder controle is door middel van behandeling. Waarschuwingen: ZALDIAR wordt niet aanbevolen bij patiënten met ernstige nierinsuf-ficiëntie (creatinineklaring < 10 ml/min) of bij ernstige ademhalingsinsufficiëntie. Niet gelijktijdig gebruiken met andere paracetamol of tramadol bevattende geneesmiddelen zonder een arts te raadplegen. Epilepsiepatiënten die met behandeling onder controle zijn of patiënten die ontvankelijk zijn voor aanvallen, mogen alleen met ZALDIAR worden behandeld als dat absoluut noodzakelijk is. Gelijktijdig gebruik van opioïd-agonisten- antagonisten (nalbufine, buprenorfine, pentazocine) wordt afgeraden. ZALDIAR moet met voorzichtigheid worden gebruikt bij opioïd-afhankelijke patiënten of bij patiënten met een craniaal trauma, met een aanleg voor convulsieve aandoenin-gen, galwegaandoeningen, in een toestand van shock, in een toestand van veran- derd bewustzijn van onbekende oorzaak, met problemen van het ademhalingscen-trum of de ademhalingsfunctie, of met een verhoogde in-tracraniale druk. Interac-ties: MAO-remmers, alcohol, carbamazepine en andere enzyminductoren, opioïd-agonisten-antagonisten, SSRI’s, triptanen, andere opioïdderivaten, benzodiazepinen, barbituraten, anxiolytica, hypnotica, sedatieve antidepressiva, sedatieve antihistami-nica, neuroleptica, centraal werkende antihypertensieve middelen, thalidomide, ba-clofen, warfarines, andere geneesmiddelen waarvan bekend is dat ze CYP3A4 rem-men, bupropion. Meest voorkomende bijwerkingen: misselijkheid, duizeligheden, slaperigheid, hoofdpijn, beven, verwardheid, stemmingswisselingen, slaapstoornis-sen, braken, constipatie, droge mond, diarree, abdominale pijn, dyspepsie, flatu-lentie, zweten, pruritus. Houdbaarheid: 3 jaar. Verpakking en prijs: 30 of 60 ta- bletten per verpakking. Prijs: zie taxe. Afleverstatus: UR. Vergoeding: volledig ver-goed. Datering IB tekst: april 2006.
Meer informatie: zie geregistreerde IB tekst.Grünenthal B.V., Kosterijland 70-78, 3981 AJ Bunnik, 030 – 24 11 735. www.grunenthal.nl
BestelformulierFormularia
Met dit bestelformulier kunt u ook andereexemplaren uit de Formulariumreeks losbestellen. Wilt u een abonne ment op een ofmeerdere delen dan is dat ook mogelijk. U krijgt dan elke nieuwe editie van dedesbetreffende titel(s) in de toe komstautomatisch toe gestuurd, tegen 20% korting.
Van een aantal titels is ook een PDA-versiebeschikbaar. De prijs van de PDA-versie is gelijk aan de prijs van het boek.
Titel Editie Los Abonnement PDA
Het Allergie Formularium 4e ed., 2008 □€ 20,00 □€ 16,00(9789031353415)
Het Cardiovasculair Formularium 6e ed., 2007 □€ 25,00 □€ 20,00 □ PDA(9789031337729)
Het Diabetes mellitus Formularium 2e ed., 2008 □€ 15,00 □€ 12,00 (9789031361076)
Het Gastro-enterologie Formularium 2e ed., 2005 □€ 25,00 □€ 20,00(9789031344888)
Het Geriatrie Formularium 2e ed., 2007 □€ 30,00 □€ 24,00 □ PDA (9789031350032)
Het Gynaecologisch Formularium 4e ed., 2008 □€ 25,00 □€ 20,00(9789031344055)
Het Hoofd-Hals Formularium 1e ed., 2008 □€ 20,00 □€ 16,00 (9789031329724)
Het Hoofdpijn-Migraine Formularium 2e ed., 2006 □€ 15,00 □€ 12,00 (9789031346769)
Het Insuline Formularium 1e ed. 2008 □€ 15,00 □€ 12,00 (978903130858)
Het Kinderallergie Formularium 1e ed., 2008 □€ 20,00 □€ 16,00(9789031360284)
Het Mechanische Pijn Formularium 1e ed., 2003 □€ 15,00 □€ 12,00(9789031341412)
Het Multipele Sclerose Formularium 1e ed., 2008 □€ 15,00 □€ 12,00 (9789031351572)
Het Osteoporose Formularium 1e ed., 2008 □€ 15,00 □€ 12,00 (9789031351866)
Het Palliatief Formularium 3e ed., 2007 □€ 20,00 □€ 16,00 □ PDA (9789031350124)
Het Pediatrisch Formularium 4e ed., 2006 □€ 30,00 □€ 24,00 □ PDA (9789031344048)
Het Psychiatrisch Formularium 6e ed., 2006 □€ 25,00 □€ 20,00 □ PDA (9789031337736)
Het Pijn Formularium 2e ed., 2008 □€ 20,00 □€ 16,00 (9789031336203)
Het Pulmonaal Formularium 5e ed., 2008 □€ 25,00 □€ 20,00 (9789031350100)
Het Restless Legs Formularium 1e ed., 2008 □€ 15,00 □€ 12,00(9789031351053)
Het Sport-Medisch Formularium 3e ed., 2005 □€ 30,00 □€ 24,00 □ PDA (9789031340736)
Het Urine-Incontinentie Formularium 1e ed., 2008 □€ 15,00 □€ 12,00(9789031351441)
Ik bestel de navolgende titels(s):✃
□ Ik neem een abonnement op de gehele Formulariumreeks en ontvang elke nieuwe editie direct na verschijnen. Ik heb aan-gekruist welke bestaande delen ik alvast wil ontvangen.
Voorletters: Titulatuur:
Naam: M/V
Functie:
Soort Instelling:
Afdeling:
Adres:
Postcode en Plaats:
Telefoon: privé/zakelijk
E-mail:
Onze leveringsvoorwaarden zijn in te zien op www.bsl.nl. Tenzij anders vermeld, zijn alle prijzeninclusief BTW, en exclusief verzend- en administratiekosten. Prijswijzigingen voorbehouden. Ookverkrijgbaar via de boekhandel. Uw gegevens kunnen door Springer/Bohn Stafleu van Loghum wordengebruikt om u te informeren over relevante producten en diensten. Indien u hier bezwaar tegen heeft,kunt u contact met ons opnemen.
Stuur dit formulier in een envelop zonder postzegel naar:
Bohn Stafleu van Loghumt.a.v. R. Veuger Antwoordnummer 27473990 TC Houten
✃