Het oorlogsdagboek van Louis Goossens

157
1 Dit oorlogsdagboek werd uitgegeven ter gelegenheid van het 20 jarig bestaan van vzw VLIET, erfgoedvereniging te Assenede. Een bijdrage van Michel COENE en Krispijn HAUTEKEETE eindredactie: Michel Coene in samenwerking met het Heemkundig Genootschap DE TWEE AMBACHTEN te Assenede HET OORLOGSDAGBOEK VAN LOUIS GOOSSENS Boekhoute – een opgeëiste arbeider van 16.01.1918 tot 15.08.1918 met een monografie over opeisingen in de Groote Oorlog in Groot-Assenede D/2014/Michel Coene, uitgever ©2014 Michel Coene voor vzw Vliet, Assenede

description

Het oorlogsdagboek van Louis Goossens (Boekhoute - een opgeëiste arbeider van 16.01.1918 tot 15.08.1918) met een monografie over opeisingen in de Groote Oorlog in Groot-Assenede

Transcript of Het oorlogsdagboek van Louis Goossens

  • 1Dit oorlogsdagboek werd uitgegeven ter gelegenheid van het 20 jarig bestaanvan vzw VLIET, erfgoedvereniging te Assenede.

    Een bijdrage van Michel COENE en Krispijn HAUTEKEETEeindredactie: Michel Coene

    in samenwerking met het Heemkundig GenootschapDE TWEE AMBACHTEN te Assenede

    HET OORLOGSDAGBOEK VAN LOUIS GOOSSENSBoekhoute een opgeiste arbeider van 16.01.1918 tot 15.08.1918

    met een monografie over opeisingen in de Groote Oorlog in Groot-Assenede

    D/2014/Michel Coene, uitgever2014 Michel Coene voor vzw Vliet, Assenede

  • 2INHOUDINLEIDEND WOORD door de voorzitter van HK De Twee AmbachtenAAN DE LEZERHoofdstuk 1 - EEN GROEPSFOTO MET ZEVEN MANNENHoofdstuk 2 - LOUIS GOOSSENS, zijn leven en zijn familieHoofdstuk 3 - HET OORLOGSDAGBOEK afbeeldingen van het originele exemplaarHoofdstuk 4 - HET OORLOGSDAGBOEK - de periode en het afgelegd trajectHoofdstuk 5 - HET HERTAALDE OORLOGSDAGBOEKHoofdstuk 6 - TOELICHTINGEN bij het dagboek via dagverdelingHoofdstuk 7 - DE SITUERING VAN OPEISINGEN Algemeen: de opeisingenHoofdstuk 8 - DE SITUERING VAN OPEISINGEN - Leven in een EtappengebietHoofdstuk 9 - DE SITUERING VAN OPEISINGEN - De opeisingen in Groot-Assenede 9.1. Opeising van woningen 9.2. Opeising van goederen en vee 9.3. Het comiteit 9.4. Opeising van burgers o.a. voor militair vliegveld te Stoepe 9.5. Ondergedoken opgeisten en/ of werkweigeraars 9.6. Verder verloop na de oorlogHoofdstuk 10 - FOTOGALERIJ van groepen opgeisten in Groot-AssenedeBIBLIOGRAFIE & BRONNEN: boeken, tijdschriften, websites, foto- & documentatieverantwoordingBIJLAGEN 1. Boekhoute Lijst van inkwartiering Duitse soldaten 2. Oosteeklo Lijst van opgeisten voor Kortemark 3. Oosteeklo Lijst van ziekte of overlijden bij opgeistenADDENDUM reclamecampagne in een Duits militair tijdschrift anno 1914AUTEURSCOLOFON over Louis Goossens, Michel Coene en Krispijn HautekeeteDANKBETUIGING en subsidirende overheidVLIET vzw als erfgoedvereniging in Assenede en de publicaties

  • 3Frank BAETE, voorzitter heemkring De Twee Ambachten Assenede

    Vliet vzw bestaat dit jaar 20 jaar. En dat moet gevierd worden.

    Toen het bestuur van deze vereniging bij ons aanklopte met het voorstel om samen deze verjaardag te vieren, aarzelden we geen moment en gingen we met plezier op dit aanbod in.

    In de loop van de jaren hebben we trouwens al meerdere keren samengewerkt. En telkens op een aangename en degelijke manier. Het project Victoria in de kerk van Oosteeklo, de herdenking van de jaren 50 in het oud gemeentehuis van Assenede en de tentoonstelling over onze wielerhelden zijn maar enkele voorbeel-den daarvan. Meerdere keren konden we rekenen op de inzet en medewerking van Vliet vzw. Bijna altijd gebeurde dit door het vertonen van filmpjes uit de oude doos die inhoudelijk aansloten bij het onderwerp van onze activiteit. Het projecteren van deze filmpjes betekende altijd een echte meerwaarde voor onze bezoekers. Het brengt de mensen samen en voert hen gemakkelijk terug naar de tijd van toen. Het is ook altijd een gezellige bedoening als mensen samen com-mentaar geven op de getoonde beelden.

    Maar Vliet vzw is meer dan het vertonen van filmpjes. De vereniging is erin geslaagd om in de loop van de jaren een mooi archief aan te leggen van het plaatselijk foto- en filmmateriaal. Het bewaren en bewerken van dit materiaal vraagt heel wat ervaring en specifieke deskundigheid. Daarnaast is de vzw ook bezig met het produceren van audiovisuele projecten, altijd met een historisch, sociaal, artistiek en vormend karakter.

    Zo is in de loop van de jaren Vliet vzw een soort zustervereniging van De Twee Ambachten geworden. Nu is het moment gekomen om eens op een andere manier samen te werken. We zijn dan ook zeer tevreden dat wij aan onze leden dit the-manummer kunnen aanbieden. De auteurs, Michel Coene en Krispijn Hautekeete, hebben voor de samenstelling van dit nummer heel wat opzoekwerk verricht. En, maar dat is niet zo verwonderlijk, is het nummer rijk gestoffeerd met unieke fotos. Op die manier is het een uniek en vlot leesbaar nummer geworden. Wij danken de samenstellers dan ook voor hun vele werk.

    We wensen Vliet vzw nog vele succesvolle jaren toe en wensen u, lezer, veel leesplezier.

  • 4AAN DE LEZER

    Dit is geen gewoon gedenkboek over de Groote Oorlog. Het is een onlangs gevon-den oorlogsdagboek van Louis Goossens, een opgeiste arbeider van Z.A.B. (Zivil-Arbeiter-Bataljon), een Egodocument van historische waarde voor de gemeente Assenede, dat ook buiten de provinciegrenzen naar waarde zal worden geschat. Veelal wordt bij de herdenking van de Groote Oorlog 1914-1918 de frontsoldaat belicht. Weinig dagboeknotities behandelen de opeisingen door de bezetter in het Etappengebiet. Bij dit oorlogsdagboek gaat u samen met Louis op verken-ning door andere Vlaamse velden dan deze van de frontsoldaat. Het dagboek geeft vooral een authentieke indruk en een indringende kijk op de entourage, de persoonlijkheid, de besognes en de bezorgdheden van Louis zelf. Zijn relaas is niet vermakelijk. Het zijn geen omzwervingen uit reizigerslust. Samen met hem passeert u hier wel langs treintrajecten, voettochten naar werkkampen door de Duitsers opgezet. Hij licht de planmatigheid en de omvang van het Duitse machts-vertoon toe, het tot slavernij gedwongen volk en een natie die werd leeggeroofd en uitgezogen. Pure non-fictie van toen, opnieuw in herinnering gebracht voor het collectief geheugenmagazijn van Vlaanderen.

    Wat kan Louis hebben bezield en gedreven tot het schrijven van dit dagboek? Schrijflust, strijdlust of zelfbehoud? Tegelijk zelfbewust van het belang van zijn getuigenis, hield hij getrouw zijn dagboek bij, dag na dag en met potlood, want pen en inkt waren niet voorhanden. Getrouw, van begin tot eind, en daardoor historisch nauwkeurig in zijn rapportering. Het werd een middel tot reflectie, een innerlijk discours over de onzin, de waanzin van de oorlog. Het dagboek - veelal in de wij-vorm - getuigt bovendien van grote solidariteit met andere lotgenoten en met slachtoffers van andere nationaliteiten, soms ook van solidaire actie en kameraadschap. Tijdsgebonden? Jawel, zo was hem enig patriottisme en roya-lisme niet vreemd. Bij tijden ging dit gepaard met lyrische ontboezemingen en een opvallend diep katholieke overtuiging. De ontwakende Vlaamse Zaak wordt even aangesneden. Louis had eigenlijk wel een reportersgehalte in zich; hij ging ter plekke op onderzoek uit, informeerde zich over de evolutie en het tanende succes van de Duitse krijgsverrichtingen. Bijna zou u in hem een spion ont-waren! Vooral was hij alert om dit alles heel stiekem te doen!

    Was Louis zich wel voldoende bewust van de gevaren die zijn geschriften konden meebrengen? Mocht een Duitse opzichter dit schriftje ooit hebben gevonden in n der barakken, dan kostte dit zijn vel, dwangarbeid of gevangenschap en bracht dit voor zijn huisgenoten verdomd veel narigheid teweeg, zeker in die laatste oorlogsfase? Het lot van zijn eigen Boekhoutse dorpelingen in 1917: L. Rammelo, E. Schatteman en Isidoor Van Vlaenderen zat hem zeker nog vers in het geheugen. En zodoende stopte hij dit schriftje bijna onvindbaar weg in het volle besef van het levensgevaar!

  • 5Jawel, in deze oorlog stond Louis er niet alleen voorandere lotgenoten hadden het nog erger te verduren en sneuvelden. Gelukkig heeft hij de Groote Oorlog overleefd en dit oorlogsdagboek hem! Om dit dagboek beter te begrijpen, geven wij u graag wat toelichtingen mee, waarbij een algemene situering van opeisingen en een archiefstudie over de opeisingen in Groot-Assenede, rijkelijk aangevuld met originele fotos, illustraties en archiefdocumenten. Laat dit alles u een gids zijn! Het dagboek eindigde abrupt, de reflecties over de Groote Oorlog niet. Louis Goossens heeft dus zijn doel bereikt! We are what we remember!

    ADDENDUM

    Begin augustus 2014 klonk ons nog jazzmuziek in de oren! Net voor het ter perse gaan van deze publicatie, waren wij tegelijk verrast n bijzonder verheugd toen de kleinzoon, dhr. A. Goossens, ons meldde dat op zolder van onder het stof een tweede dagboek van Louis Goossens was ontdekt. Dit agendaboek bleek als het ware het eerstgevonden dagboek in te leiden en te vervolledigen. Onze redactie zette op korte tijd alles in het werk om ook van dit oorlogsdagboek tot een transcriptie te komen en het te hertalen in hedendaags Nederlands. Het kan terecht als een proloog en een evenwaardig dagboekdeel aanzien worden van het oorspronkelijk gevonden boek.

    Beste lezer, bij dezen wordt u nu zelf n uw aandacht OPGEEIST!

    Michel Coene, voorzitter vzw VLIET Assenede

  • 6

  • 7HOOFDSTUK 1

    Voor wij het goed beseften, zaten wij er midden in!

    Een jaar voor de herdenking in 2014 van de Groote Oorlog, verrichte vzw Vliet in het vooruitzicht van een filmrealisatie rond dit thema, een archiefonderzoek in het gemeentehuis van Assenede. Bij toeval vonden wij, verloren in een Boekhouts bevolkingsregister, een gestencilde tekst uit 1975 commentaar bij foto F 167 genomen te Tielt op 24 januari 1918. De schrijver hiervan was een zekere R. Remerie.

    Deze man was vermoedelijk een verwant van de geportretteerde, Theodule Remerie, de jongste van een groep opgeiste arbeiders uit Boekhoute en in 1975 de nog enige overlevende die over zijn belevenissen van toen kon genterviewd worden. Met de commentaartekst ontwikkelde zich een interessant verhaal; het gaf naast een lijst van zeven namen van mannen ook een beknopte toelichting bij de verplichte arbeid die ze moesten leveren, de vergoeding die ze al dan niet kregen, de diverse locaties waar ze moesten slaven, de bedenkelijke voeding die ze kregen.

    Helaas, bij deze tekst ontbrak nu net...die bewuste groepsfoto! Gelukkig kon die spoedig via een Boekhouts heemkundige worden opgespoord. Tussen de voeten van n van de bannelingen prijkte het bordje De opgeischten van Bouchaute

    Fotocollectie Hubert De Laender

  • 8te Thielt 1918. Helemaal fascinerend werd het toen de tekst van Remerie op het eind een vermelding meegaf dat hierover een onvolledig dagboek bestond, noti-ties neergeschreven door een zekere Louis Goossens. Een kopie van een dubbele pagina uit dit dagboek bleek compleet onleesbaar! Niemand uit heemkundige of geschiedkundige hoek had hier ooit een vermelding over gemaakt.

    Bij de aanblik van deze foto, een visueel baken uit 1918, leek voor ons vanaf dan een ganse wereld schuil te gaan. Het opsporen van dit dagboek was complex, bevraging en de nodige straatloperij bracht ons bij familieleden en uiteindelijk bij de enige kleinzoon van Louis Goossens die nog in Boekhoute woont. Zijn medewerking was constructief, het zogenaamd onleesbaar notitieboekje werd uit een oude koekendoos boven gehaald en onze medewerker Krispijn zorgde met enig engelengeduld voor de transcriptie van dit waardevol document.

    EEN GROEPSFOTO MET ZEVEN MANNENZittend van links naar rechts1. Joseph BUYSSE (Boekhoute - 17.06.1882). Zijn moeder was Clara A. Van Hyfte (Zuiddorpe - 27.07.1857 en overleden op 27.10.1906), winkelierster. Tussen 1900 - 1910 woonde dit gezin met zijn zus Alice en broers Ernest en Gustaaf in de Noordstraat 12 te Boekhoute. Hij was 37 jaar bij de opeising.

    2. Gustaaf STEEGERS (Boekhoute - 2.09.1861) was toen kuiper, herbergier. Hij was gehuwd met Louisa Maria Bonte (Boekhoute - 17.09.1863). Hij had n dochter Aline Steegers (Boekhoute - 27.05.1894). In de periode 1890 -1900 woonde hij in de Weststraat 6 te Boekhoute. Hij was 57 jaar bij de opeising.

    3. Theodule August REMERIE (Boekhoute - 3.07.1898) geen beroep vermeld. Zoon van Theophiel (Boekhoute - 26.03.1867) win-kelier en Rosalie Van Hecke (Boekhoute - 5.02.1865). Ze woonden in de Noordstraat 52. Theodule Remerie werd enkel voor Tielt opgeist, niet voor Kortemark. De Remerie-familietak was een gekende, uitgebreide en muzi-kale familie in Boekhoute en Bassevelde. Enkele van hen speelden ook in de plaatselijke fanfares of zongen in koren. R. Remerie zorgde in 1975 voor aanvullende commentaar bij deze bedoelde foto. Hij was 19 jaar bij de opeising.

  • 9Staand van links naar rechts4. Alois Leonardus FRANCQUE (Kaprijke - 20.06.1886) wagenmaker, die sinds 1908 vanuit Kaprijke naar Boekhoute was komen wonen in de Gravejansstraat 5. Gehuwd met Louisa Segers (Sas-Van-Gent - 7.04.1883). Hij had twee dochters, van wie er n overleed op 3 jarige leeftijd in 1913. (Bevolkingsregister 1910 - 1920). Alois vinden wij ook terug bij de spelende leden van de fanfare De Braackmanszonen. Het jaar van de opeising kreeg Alois van de Duitse overheid een opdracht, waarbij een factuur werd opgesteld. Hij was 31 jaar bij de opeising.

    5. Louis GOOSSENS was 44 jaar bij zijn opeising.6. Gustave NEYT (Boekhoute - 20.08.1872) zoon van weduwe Stephanie Bruggheman - slachter. Hij was gehuwd met Julie De Smet (Moerbeke - 6.02.1870) met wie hij twee zonen had. Hij woonde in de Weststraat 34. (Bevolkingsregister 1900 - 1910) Hij was 44 jaar bij de opeising.

    7. Urbain VAN HECKE (Boekhoute - 24.08.1888) ongehuwd. Inwonende zoon van August Van Hecke (Boekhoute - 27.07.1863), herbergier en van Nathalie Obrie (Boekhoute - 14.03.1862), wonende in de Noordstraat 72. (Bevolkingsregister 1900 - 1910) Hij was 29 jaar bij de opeising.

    Louis Goossens rechts rechtstaand

  • 10

  • 11

    HOOFDSTUK 2

    LOUIS GOOSSENS

    Zijn leven en zijn familie Louis Jerome GOOSSENS zag het levens-licht op 19 december 1873 te Biervliet, een Nederlandse grensgemeente. Hij was de oudste zoon van Wilhelmus Adolphus GOOSSENS (Boekhoute - 7.08.1845), een hovenier en Paulina Van Branteghem (Boekhoute - 24.05.1849), een winkelierster.

    De kinderen van Willem en Paulina Goossens - Van Branteghem met Louis als oudste zoon rechtsValentine Sophie (Biervliet - 6.04.1872) was zijn oudere zus. Zij trouwde met een douanier en verhuisde op 12.02.1902 naar Antwerpen. Dit echtpaar bleef kinder-loos. Zijn jongere broers waren Marcellinus Eduard (Boekhoute 23.07.1876) en Eduard Domien (Boekhoute -14.06.1879). Volgens het bevolkingsregister Boekhoute 1880-1890 woonde dit ouderlijke gezin in de Noordstraat 15 te Boekhoute, later in de Noordstraat 5. Broer Marcel was kleermaker en trouwde met Leonie De Mey (Boekhoute 12.05.1873) in Boekhoute op 13.08.1902.

    Broer Eduard trouwde met dame De Vleesschauwer en verhuisde naar Antwerpen op 5.03.1903, n jaar na zijn zus Valentine. Hij kreeg twee dochters. Officieel stond hij ingeschreven als kleermaker maar feitelijk was hij concirge te Antwerpen.

    In een insteekalbum met archieffotos op kartonnage en met zwierige gouden letters erop, vond ik wel een ruime collectie ansichtkaarten en een toevloed van lichtdrukmalen over de familie. Helaas was bij de fotos geen enkele verwijzing wie deze nicht of neef was. Evenmin was een jaartal of locatie te bespeuren.

    Marcel was de klokkenluider van Boekhoute en in de Groote Oorlog ook actief betrokken bij de soep- en voedselbedeling van het Comit. Hij bleef met zijn kroost in Boekhoute wonen: zijn zonen Gaston, Robert, Georges en dochter Marcella.

  • 12

    Dertien was Louis Goossens, toen hij op 8 april 1887 verhuisde van het landelijke Boekhoute naar de stad Kortrijk en er ging inwonen bij zijn tante Marie-Rose Van Branteghem (Boekhoute- 21.04.1853) en haar gezin. Dat weten wij door het register van de volkstelling in Boekhoute en in Kortrijk tijdens de periode 1880-1890. De familie was hem vertrouwd; zijn tante en oom Emile Pouillon (Kortrijk 18.01.1850), zijn twee neven en nicht. Aan de stadsmentaliteit van

    Fotocollectie familie Armand Goossens & Yvonne Goossens - Rozemarijnstraat anno 1910

    Registre de population de Courtrai 1.01.1881 Reg. 20 - stadsarchief Kortrijk

  • 13

    Kortrijk moest hij wennen; de Voorstraat nabij het stadscentrum met de winkels en de ambachtelijke bedrijvigheid, het parochieleven, de Franse omgangstaal van het gezin en de school daar. Deze personen en deze omgeving hebben Louis voornamelijk grootgebracht, opgevoed en gevormd.

    Zijn oom Emile was matre peintre, een ambachtelijk schilder, zeg maar. En, het aanleren van dit schildersvak was nu net het hoofddoel van zijn overkomst naar Kortrijk. Zo ging Louis bij hem in de leer als schilder, terwijl hij overdag ook leer-gangen volgde aan een buurtschool. In Kortrijk deed hij kennis op van de Franse taal, waarvan hij zich later tijdens zijn opeisingsperiode zal bedienen.

    In dit gezin Pouillon woonden ook zijn nicht Marguerite (Kortrijk - 10.06.1887) en zijn twee neven Mathieu (Kortrijk - 12.09.1885) en Robert (Kortrijk - 10.07.1890). Dit hecht Kortrijks gezin verhuisde op 4 juli 1893 samen met Louis naar Gent richting Sint-Pieterswijk aan de Rue Neuve 24. (bevolkingsregister Kortrijk)

    Kleinzoon Gerard Goossens meent nog dat Louis ook school had gelopen aan het Instituut Glorieux te Oostakker en daar zijn vakbekwaamheid als schilder voleindigde.

    oom Emile en tante Marie-Rose

    Louis met echtgenote Pharalde (=Veerle) De woning Noordstraat 42 - anno 2014

  • 14

    Toen zijn oom Emile Pouillon op 16.01.1911 te Gent overleed kwam tante Marie-Rose Van Branteghem opnieuw in haar geboortedorp Boekhoute wonen. Zij overleed er op 18.11.1915 na een langdurige ziekte, met veel zorgen bijgestaan door haar dochter Margriet maar zonder haar zonen aan het sterfbed, gezien de droeve tijdsomstandigheden.

    Het bevolkingsregister 1890-1900 vermeldt nog dat Louis op 26 december 1899 (toen hij 26 jaar was) definitief vanuit Gent naar Boekhoute kwam wonen, aanvan-kelijk in de Noordstraat 8 nabij het dorpscentrum en dit na 13 jaar afwezigheid.

    Enige jaren later, op 30 januari 1902 trouwde Louis in Boekhoute met Pharalda M. M. Van Waesberghe (van oud Vlaamse adel), die toen als enige dochter nog inwoonde bij haar moeder Sophia Van Poucke (oorspronkelijk uit Ijzendijke), een weduwe en winkelierster die al jaren haar intrek had genomen in het huis in de Noordstraat 42 te Boekhoute. Louis Goossens ging toen met zijn vrouw inwonen bij zijn schoonmoeder. De volkstelling 1910-1920 haalt tegelijk zijn beroepsactiviteiten aan: hij was schilder, herbergier en winkelier. Bovendien had hij toen twee zonen. Enkele life-events volgden op n jaar tijd elkaar snel op:

    - Zijn huwelijk en inwonen bij zijn vrouw en zijn schoonmoeder eind januari 1902- Zijn zus Valentine die huwde en naar Antwerpen verhuisde op 12 februari 1902- Zijn moeder die kort daarop overleed op 7 maart 1902.- Geboorte van zijn eerste zoon op 30 december 1902.In Louis gezin werden twee kinderen geboren:

    1. Achiel Marcel GOOSSENS (Boekhoute - 30.11.1902 en overleden op 19.09.1980).

    Registratie van aankomst van een kaart uit Antwerpen op 14.03.1917 van Edward voor Louis Goossens Cahiers van Boekhoute

  • 15

    2. Gerardus Theoph. Ant. GOOSSENS (Boekhoute - 18.06.1907) die echter op 8 jarige leeftijd overleed te Boekhoute op 31.01.1916, dus tijdens de oorlogsjaren. De doodsoorzaak en omstandigheden zijn niet gekend.

    Zijn zoon Achiel Goossens verhuisde op 12 jarige leeftijd (op 27.04.1914 het oorlogsjaar), zonder zijn ouders, naar Antwerpen en werd vermoedelijk aan zijn oom Eduard of tante Valentine uitbesteed. Achiel trad op die wijze trouwens in de voetsporen van zijn vader Louis. Het blijft echter toch gissen over de ware toedracht van dit verblijf in de metropool. Er volgde wel een drukke briefwisse-ling tussen Boekhoute en Antwerpen; bewijs daarvan ook de vele ansichtkaar-ten. Net voor het einde van de wereldoorlog kwam Achiel terug thuis vanuit de Pourbusstraat 1 (omgeving Vlaamse Kaai) te Antwerpen. Op dit adres was zijn oom Eduard concirge. Achiel Goossens werd opnieuw ingeschreven te Boekhoute op 27.08.1918, een week na de opeisingsperiode van vader Louis.

    Kasteel Ter Leyen te Boekhoute - Fotocollectie familie Armand G. Goossens

  • 16

    Achiel trouwde later met Clara Wolfs (16.02.1903 en overleden in 1992), die afkomstig was van Bassevelde. Uit een foto van de Gentse Hogere Schilderschool Domien Steurbaut aan de Kammerstraat (1924-1925) maken wij nog op dat Achiel zich daar bekwaamde als schilder-decorateur, net als zijn vader.

    Deze private school was sinds de wereldtentoonstelling te Gent 1913 gerenom-meerd om zijn grondstoffenkennis en het decoratief schilderen en nabootsen van hout- en marmertexturen. Terloops maken wij hier een knipoogje naar de roman Oorlog en terpentijn van Stefan Hertmans, van wie de grootvader in die tijd en eveneens te Gent het schilderspalet hanteerde.

    Louis en zoon Achiel stonden in het dorp bekend als bekwame en noeste vaklui. Samen met zijn zoon vormde hij als schilder zowat een samenwerkende ven-nootschap. Een foto van hun werkzaamheden aan het kasteel Ter Leyen in 1930 doet dit blijken.

    Achiel G. zou zelf oud-strijder worden en actief betrokken worden als Boekhouts verzetsman tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zijn enige en overlevende zoon is Armand Gerard GOOSSENS (Bassevelde - 22.10.1928), gehuwd en steward op lijnvluchten. Hij woont nog steeds in Boekhoute naast het ouderlijk huis en is de eigenaar van dit oorlogsdagboek.

    VerenigingslevenLouis G. was oprichtend en spelend lid van de fanfare Braackmanszonen.

    Ook de wedstrijden in zijn krulbolclub te Boekhoute lagen hem na aan het hart en later was hij ook nog bestuurslid van de Heilig-Hartbond in de gemeente (deze mannenbond had trouwens niets met cardiale problemen te maken).

    Oprichtingsacte uit 1909 van de fanfare De Braackmanszonen - collectie Wilfried Teeuws Boekhoute

  • 17

    Oorlogsjaren 1914-1918Burgerwacht: sinds 1830 stond zeker in steden en grotere gemeenten de burger-wacht als paramilitaire organisatie in voor de ordehandhaving en bescherming van bezittingen. De manschappen oefenden amper enkele zondagen per jaar en hadden hierdoor nauwelijks militaire ervaring. In grote steden werden deze eenheden vaak schertsend omschreven als zondagssoldaten. (info Legermuseum - Brussel)

    Louis was in Boekhoute wel oprecht lid van de burgerwacht (garde civique); hij vond het zijn burgerplicht samen met nog enkele Boekhoutenaren in te staan voor de verdediging van zijn gemeente. Dit duurde maar heel even, want rond de mobilisatie werd deze burgerwacht opgeheven en ontwapend.

    Krulboldersclub Boekhoute - Louis G. zittend, tweede van links - fotocollectie Armand G. Goossens Boekhoute

    Fotocollectie fanfare De Braackmanszonen Boekhoute

  • 18

    Waarlijk, ook hij ondervond aan den lijve dat door de Duitse bezetter alles in kaart werd gebracht en bijna tot in het absurde werd gecontroleerd. De Cahiers van Boekhoute legden bij voorbeeld de inkomende en uitgaande briefwisseling vast of zoals hierboven de kwaliteit van het drinkwater (zie huis nr. 41 bij Louis Goossens).

    Een presentielijst van alle beschikbare werklieden in het dorp Boekhoute en een detail Bron: Cahiers van Boekhoute

    Overzichtslijst van kwaliteit van drinkbaar water te Boekhoute (Cahiers van Boekhoute)

  • 19

    Toen hij begin 1918 werd opgeist onder de groep Z.A.B. 4 te Tielt (zie Hfst. 6 - Toelichtingen) was Louis Goossens een man van 44 jaar en 16 jaar gehuwd. Begin 1916 was hem zijn zoontje Gerard van 8 jaar ontvallen en had hij toen een zoon van 15 jaar, Achiel, die officieel wel in Antwerpen verbleef, maar met wie hij wel schriftelijk contact had.

    Zelf oefende Louis het beroep uit van schilder, zijn vrouw was winkelierster. In 1918 was hij vermoedelijk werkloos of bijna zonder inkomsten. Het echtpaar woonde toen in de Noordstraat 40 te Boekhoute.

    Als burger zal Louis G. een paspoort bij zich hebben gehad met rode stempel Kommandantur Ertvelde en als ingezetene van Boekhoute nog een bijzondere stempel Bewohner des Grenzgebietes met E4 (= Etappegebiet 4de leger). Weerbare mannen tussen 18 en 45 jaar waren nog bezegeld met een derde stempel In Ueberwachtung want ze hadden nog een witte Meldekart bij zich i.v.m. de maandelijkse meldingsplicht op het stadhuis te Boekhoute. (1)

    Vrij vroeg werd Louis ook geconfronteerd met de inkwartiering van een paar Duitse soldaten in zijn woning. (zie Bijlage 1) Het is welhaast ondenkbaar dat hij zich in die omstandigheden met ondergrondse verzets- of spionageactiviteiten zou hebben ingelaten. Alhoewelen zeker in Boekhoute (en ook in Oosteeklo met de familie Rondas) waren de wonderen de wereld niet uit! Dit grensdorp met de Doodendraad aan zijn achterdeur kende immers een sterke concentratie aan clandestiene briefwisseling, passeurs en (mensen-) smokkel. Schatteman, Rammeloo en Van Vlaenderen werden hiervoor op 12 september 1917 op de schietbaan te Gent door de Duitsers gefusilleerd, later tot het heldendom verhe-ven, net als douanier Karel De Waegenaere die enkele dagen voordien hetzelfde lot had ondergaan.

    De noodlottige brievensmokkelaars en passeurs te Boekhoute - Fotocollectie Michel Coene

    Karel De Waegenaere - spion - die het DP-netwerk overnam - fotocollectie Masure VLIET vzw

  • 20

    Intrigerend is niettemin wat pastoor Paul Van Britsom, heemkundige, na bevraging bij de bevolking in 1974 te berde bracht: en de winkel van Louis Goossens, Noordstraat 40 waren de twee verzamelplaatsen van al die moedige mensen. Daar werden de spionagestukken en de vele brieven van de frontsoldaten verza-meld en weggebracht over de grens. Bovendien werd deze locatie in n adem genoemd en in verband gebracht met het huis en het caf wat verderop in de Gravejansstraat van Alfons Parez en zijn vrouw Magdalena Dierickx, die net als hun buur Karel De Waegenaere, effectief bij spionage betrokken waren geweest. (1)

    In het syntheseverslag De Eerste Wereldoorlog in het Meetjesland door Artoria 2011 (2 - p. 143) werd dit spionageverhaal nog eens herkauwd en opnieuw kwam Louis Goossens ter sprake.

    Vreemd genoeg blijkt de huidige familie Goossens hierover niets mr te weten. Patriottisch waren hun telgen met de jaren wel gebleven, te weten: Achiel Goossens, een verzetsstrijder tijdens de Tweede Wereldoorlog, die zich vooral het lot van de onderduikers ter harte nam en zijn zoon Armand Gerard G. die in het kielzog van vader Achiel werd meegenomen.

    Van Britsom haalde nog aan dat op 9 en 16 juni 1917, dus tijdens de Duitse bezet-ting, een liefdadigheidsconcert mocht plaats vinden ten voordele van de Belgische krijgsgevangenen. (1)

    Hoogstwaarschijnlijk nam ook Louis Goossens als muzikant van de Braackmanszonen hier aan deel. In zijn dagboek spreekt Louis over een tweede concert op zondag 16 juni 1918, dus midden zijn opeisingsperiode: Het was alweer een prima concert geweest dat hem nog een 15 Fr had opbracht.

    Op 15.08.1918 was zijn periode van opei-sing voorbij. In oktober 1918 voltrok zich een geleidelijke terugtrekking van het Duitse leger. Daarmee was het lot van de burger nog niet beslecht, want in naburige gemeenten kreeg dit nog een wrange nasmaak door alle weerbare mannen met een Meldekaart (18 tot 45 jaar) te mobiliseren en richting Antwerpen uit te drijven. In Boekhoute daarentegen werden enkel mannen van 18 tot 35 jaar opgeist, zodat Louis er niet bij was.

    Uit zijn dagboek blijkt duidelijk dat Louis G. als man van de kleine burgerij zich

    Louis met zijn maten op het domein van kasteel Ter Leyen te BoekhouteFotocollectie familie G.A. Goossens Boekhoute

  • 21

    vernederd en verbitterd voelde toen hij tot de rang der minderbedeelden was teruggevallen en als kleine werkloze zelfstandige dwangarbeid diende te verrichten.

    Na de Groote OorlogLouis Goossens liet zich later niet meer uit over zijn oorlogservaringen. Mogelijk liet hij het cynische en het negativisme van de oorlog achter zich. Was er iets gebroken in hemdit liet zich raden! Wellicht had hij andere bekommernissen of nam hij bij zijn thuiskomst vrede met de alledaagsheid van zijn omgeving? Zijn dagboek bleef terzijde liggen en hijzelf bleef al evenzeer een gesloten boek. De overgebleven familie is zich al die tijd nauwelijks bewust geweest van de ware toedracht en inhoud van dit curieuze dagboek. Al die tijd was het voor hen gewoon een onleesbaar maar wel te koesteren oorlogscuriosum.

    De oorlogservaringen hebben Louis blijkbaar niet meer dermate aangezet tot enig strijdlustig elan of een patriottisch engagement. Louis profileerde zich in de goegemeente eerder als een plichtsbewuste en een fel katholiek praktiserende gelovige. Tal van christelijke organisaties konden op hem rekenen. Zo dook hij omstreeks 1930 ook op een groepsfoto met het genootschap De Xaverianen in het bijzijn van onderpastoor De Clercq.

    Ook werd hij voorzitter van de H.-Hartbond te Boekhoute en organiseerde zo met zijn gezellen voor hun en eigen zielenheil zelfs een retraite (aantal bezinningsdagen) te Gent op 26 februari 1934. Hoe moeten wij dit alles anno 2014 nog rijmen en

    Louis Goossens aan de middelste tafel zittend rechts fotocollectie A. G. Goossens

  • 22

    naar waarde schatten: het vroege verlies van zijn zoontje, de oorlogservaringen van zijn opeising, zijn latere stilzwijgen, de Heilig-Hartbond, Moeder Maria met een hart doorprikt door zeven zwaarden, Sint-Xaverius met zijn genootschap, op retraite (bezinning) gaan en een zodanige deemoed voor de Heer?

    Die bond van het H.-Hart (le Sacr-Coeur) bloeide in de jaren 1930 inderdaad enorm op in Vlaanderen en was ook een hype tot ver daarbuiten. Ter eer hiervan werden vele kapellen, kerken en basilieken gebouwd. Tweemaal per maand ter Heilige Communie gaan bracht je al een stuk dichter bij de hemelpoort. Ook die nationale heldin, Gabrielle Petit, had het scapulier van het H.-Hart bij zich toen zij haar A Dieu uitbracht en gefusilleerd werd op 1 april 1916 (halverwege de oorlogsjaren).

    In diezelfde tijdsgeest oogt de passage van een geschiedenisboek van de christelijke scholen bijna als een pamflet, dat de waarde van deze H.-Hartbond tijdens het interbellum probeerde toe te lichten, zeg maar: op te hemelen. Hierbij wordt ook de zalig verklaarde priester Poppe uit Moerzeke in een adem vernoemd en zelfs opgenomen in een smetkroes van vaderlandse gevoelens:

    Sedert 1914 brandt ook de fakkel van het christen geloof feller en werkt Gods liefde vuriger in de harten van de katholieken in Belgi. Binst den oorlog kwam het klaar uit dat menschelijke hulp vruchteloos was, en velen keerden dichter bij God terug. In talrijke huizen introniseerde men het H. Hart. Later volgden talrijke parochies en gemeenten dat voorbeeld na; thans zijn er weinig dorpen, of op de eereplaats prijkt een beeld van het H.-Hart. Schoon is ook de E.K.-beweging, gegroeid uit de ziel van den heiligen priester Poppe, liefdesslachtoffer gestorven te Moerzeke in 1924 Immer vooruit! Vast hand in handGod omsluite in zijn zegen, Vorst en Land! (3)Bij Louis was ondanks deze inkeer, de haat tegenover de Duitse bezetter sterk aanwezig gebleven! Louis GOOSSENS overleed te Assenede in de kliniek Sint-Jozef op 11 februari 1951, na een eerdere operatieve ingreep in een Gents ziekenhuis.

    Bron: documentencollectie Michel Coene

  • 23

    Kliniek Sint-Jozef Assenede Fotocollectie WZC Assenede

    Bronnen:1. Enkele gegevens over de oorlog 1914-1918 te Boekhoute Paul Van Britsom Ons Meetjesland 1974 nr. 2.

    2. De Eerste Wereldoorlog in het Meetjesland een thematische synthese Artoria b.v.b.a. 2011 in opdracht van Comeet Eeklo

    3. Filmeindjes uit de Vaderlandsche Geschiedenis door de Broeders van Liefde Drukkerij vakschool H-Hart, Tessenderloo bij Diest Imprimatur Gent 23.11.1932.

  • 24

  • 25

    HOOFDSTUK 3

    HET OORLOGSDAGBOEK

    afbeeldingen van het eerst gevonden exemplaar

    Kaft en eerste bladzijde

  • 26

    (Pagina 1)

    Febr. Na eenige uren geslapen te hebben ontwaken wij en is de dag van verlof aangekomen. Wij springen den bak uit en zien of alles in regel is om mede te dragen naar huis. Wij eten een boterham doen wat eten gereed voor mede te dragen naar het werk en ook voor dezen namiddag want wij weten wel het uur van vertrek doch niet wanneer wij zullen aankomen. Wij gaan naar het werk van de vorige dag en doch de tijd wil zo slecht vooruit en die voormiddag schijnt ene eeuw gelijk. Eindelijk wordt het rond 11 ure en wij zien in de verte onze mede verlof-gangers aankomen............. door een onderoff. Na ons mannen nog eens nagezien te hebben gaan wij naar den bureau om betaald te worden. Alhoewel onze D.... dat hij bijna niet meer kan steken onze jongens hem voorbij doch daar hij dit als eene vernedering aanziet drijft hij ze telkens terug. Wij komen eindelijk aan en ik wil de eerste zijn om er van af te zijn en om zich te kunnen gereedmaken voor het vertrek. Wij zijn betaald 24 mark gaan de soep halen en dragen hetgeen wij hier kunnen laten in een herberg hier tegenover. Allen geraken reisveerdig en voor 1 ure komen wij aan de statie aan waar wij geheel tegen zijn. Daar gekomen

  • 27

  • 28

    (Pagina 2)

    bemerken wij onze vrienden van Pitthem welke daar reeds op den trein zitten te wachten. Wij plaatsen ons een weinig verder met onze soldaat van de comm Ertvelde die mede gaat en daar verblijft voor met ons terug te keren. Gedurende dien tijd bemerken wij de .......... welke in onze zakken komen zien of daar niets inzit welke niet mag. Ook wordt er verbod gelegd voor in t vervolg nog levensmiddelen uit te voeren. Na daar zowat 1 3/4 ure gewacht te hebben komt de zug eindelijk aan en komt al in beweging. Het is een trein samengesteld uit beestenwagens wij naderen deze doch alles van voor stampvol. Wij lopen altijd voort naar achteren en als men bijna ten einde is vinden wij toch een plaatsje waar wij kunnen binnenkruipen. Als dit lang genoeg heeft geduurd geraakt elk toch binnen en komt er leven in stilaan gaat dit voort naar Aerseele waar wij vele opgeisten opkomen. Zo gaat het voort naar Grammene en Deynze waar ook nog 3 Bouchautenaren opkomen. Na eenigen tijd in Deynze gewacht te hebben gaat het tamelijk voort van Deynze naar Gent zoodat wij met het vallen van den avond voor 5 1/2 ure in Gent St Pieters aankomen. Daar hoort men dat dien trein 69 beestenwagens bevat welke allen stampvol waren uitgestegen zijnde bemerken wij een massa volk die dringt en stampt

    (er zijn 69 paginas teruggevonden)

  • 29

  • 30

    Originele afbeelding van het laatst gevonden exemplaar of proloog (augustus 2014)

    Het eerste dagboekdeel van Louis Goossens of de Proloog(hiervan zijn 65 paginas teruggevonden)

  • 31

    HOOFDSTUK 4

    HET OORLOGSDAGBOEK

    de periode en het afgelegde traject

    Het bewaarde dagboek bevat thans in totaal nog 133 geschreven bladzijden. R. Remerie uit Boekhoute maakte in 1975 niet alleen melding van het bestaan van dit dagboek, maar ook dat dit onvolledig was.

    PERIODENPeriode 1 - TIELT (16.01.1918 tot 8.03.1918)Op het einde van de Eerste Wereldoorlog werd hij en enkele lotgenoten op 12 januari 1918 opgeist door de Duitse Kommandantur om gedwongen arbeid uit

    Oude landkaart omstreeks 1920 collectie Michel Coene

  • 32

    te voeren. Op 16 januari vertrokken zij vanuit Boekhoute. Hij beschrijft zijn ballingschap in het eerste dagboekdeel of proloog en vervolgt zijn relaas in het oorspronkelijk gevonden dagboekdeel. Op het einde van periode Tielt ontbreken wel enige bladen. Het dagboek eindigt op 24 februari 1918, hoewel de periode Tielt liep tot 8 maart 1918.

    Periode 2 Kortemark (19.06.1918 tot 15.08.1918)Volgens dezelfde bron begint de tweede periode 19 juni 1918. In het dagboek begint deze periode op 16 juni 1918. Ofwel zit er een fout in getuigenis van Remerie, ofwel liepen hun periodes niet samen. Volgens dezelfde bron eindigt de tweede periode op 15 augustus 1918; dit dagboek eindigt op 1 augustus 1918. Ook hier ontbreekt dus een deel.

    HET AFGELEGDE TRAJECTPeriode 1 (vermelding oorspronkelijk dagboekdeel)Zaterdag 9. 02.1918: Tielt - Aarsele - Grammene - Deinze - Gent St.-Pieters - Zelzate - Ertvelde - te voet via Rieme naar Boekhoute

    Maandag 11.02.1918: Ertvelde - Zelzate (overstappen) Wondelgem - Gent St.- Pieters - Tielt

    Periode 2Woensdag 19.06.1918: vertrek Kortemark (niet vermeld) - Ertvelde - (aan de kant gezet met nog 4 andere) terug op transport geplaatst - Rieme station Gent (opgesloten in Flandria Palace) Deinze - Kortrijk overstappen - Roeselare over-stappen - Kortemark

    Zaterdag 6.07.1918: te voet naar Lichtervelde - Tielt - Gent - te voet naar Dampoort - Zelzate - Ertvelde - te voet naar Boekhoute

    Maandag 8.07.1918: Ertvelde - Zelzate - Gent - Lichtervelde - te voet naar Kortemark

  • 33

  • 34

  • 35

    HOOFDSTUK 5

    HET OORLOGSDAGBOEK VAN LOUIS GOOSSENS

    PERIODE TIELT van 16.01.1918 tot 8.03.1918Uit het eerste dagboekdeel

    Zondag 12 januari 1918Opgeisten 12-01-1918 Boekhoute:

    GOOSSENS Louis

    NEYT Gustave

    STEEGERS Gustave

    FRANCQUE Alos

    BUYSSE Joseph

    VAN HECKE Urbain

    REMERIE Theodule

    Woensdag 16 januari 1918Wij zijn vertrokken van Boekhoute naar Ertvelde. Wij reizen samen met 31 man uit Wachtebeke, 50 uit Evergem, 24 uit Lochristi en nog een aantal uit Ertvelde. Via Rieme arriveren wij in Gent Sint-Pieters, om uiteindelijk om 24 uur Tielt te bereiken. Na nog een lange mars, waarbij wij tot aan onze knien onder het slijk komen te zitten, bereiken wij onze bestemming.

    Donderdag 17 januari 1918 (Tielt)Onze Kaprijkse kameraden vertrekken om 6.30 uur in de regen en de sneeuw naar het werk. Wij trekken naar het Komiteit, om onze rantsoenen te regelen. Daarna kopen wij nog wat spijkers om er onze kleren een beetje deftig te kunnen

    De tekst in deze uitgave is een hertaling in hedendaags Nederlands van de oorspronkelijke tekst uit 1918. Hierbij hebben wij getracht zo dicht en zo trouw mogelijk bij het verslag en de taal van Louis te blijven. Verplaatst u met ons mee naar de leefwereld van Louis Goossens in de eindfase van de Groote Oorlog.De aanduidingen met een asterix (*) verwijzingen naar Hoofdstuk 6 -Toelichtingen

    35

  • 36

    ophangen. Van bij onze eerste stappen in dit West-Vlaams stadje, zien wij heel wat krijgsgevangenen die karren vol gewonden aanvoeren. Dat betekent dat wij ons dicht bij de mensenslachting bevinden. De kruiers zijn Italiaanse bondgeno-ten, die onder bewaking van hun Duitse bazen nog nauwelijks over voldoende krachten beschikken om het opgelegde werk uit te voeren. Wij gooien hen wat van ons brood toe en vragen ons af hoe het ons verder zal vergaan. Zullen wij het geluk hebben om deze arme stakkers te overleven? Hoe kan een volk zich zo verlagen?, vragen wij allen ons af.

    Wanneer wij terugkeren naar onze barak, sneeuwt het. Na de middag komen de Kaprijkse vrienden, schop op de schouders, terug van hun eerste werkdag. Zij zijn doornat en hun benen hangen vol slijk. Gelukkig hebben de zaalwachters de kachels aangestoken. Wij brengen onze zaal wat op orde en gaan vroeg slapen, want morgen moeten wij voor het eerst optrekken om te werken tegen ons eigen volk!

    Vrijdag 18 januari 1918Wij staan vroeg op, wassen en kleden ons aan en lopen in rijen van vier naar het station om er onze schop ons werkwapen op te halen om zo tegen het vaderland op te trekken. Wij leveren het nummer dat zich op onze Meldekarte bevindt in en onder het zingen van De Vlaamse Leeuw stappen wij langs de spoorweg naar ons slagveld. Wij moeten zware kleigrond verplaatsen. Wij trachten het vaderland zo goed mogelijk te dienen door zo weinig mogelijk werk te verrichten. Om elf uur eten wij een boterham om op krachten te komen; wij zijn dit lastige werk immers niet gewend. Na het middagmaal hervatten wij de arbeid, maar nu en dan laten wij onze ogen dwalen over dit prachtige landschap, dat al te veel het toneel is geweest van gruwelijke feiten. Wij zien geregeld vliegtuigjes landen op een nabijgelegen vliegveldje en nu en dan komt een trein voorbij vol soldaten en munitie. Er is sprake van een groot offensief en daarvoor is veel schietstof nodig. Nadat wij dat alles hebben gadegeslagen en af en toe een schep aarde hebben verzet, is het twee uur en keren wij naar onze barakken terug. Wij halen de soep op; zo heel af en toe ligt er een stukje vlees in. Ons avondmaal bestaat uit brood en koffie. Wij spelen nog enkele spelletjes kaart en gaan tijdig slapen. Wij draaien het carbuurlicht uit en proberen zo goed mogelijk uit te rusten.

    Zaterdag 19 januari 1918Na een goede nachtrust drinken wij koffie en maken wij ons klaar om te gaan werken. Wij moeten de ijzeren weg op om er een goederenwagon, geladen met balken te lossen. Wij moeten met zo een tweehonderd man ruim twee uur wachten tot de Zug eindelijk arriveert. Intussen hebben wij onze boterhammen opgegeten en gooien wij onze Italiaanse lotgenoten, die even verderop aan het werk zijn, wat brood toe.

    Als de wagon half gelost is, zien wij vanuit de richting van het front een ballon afdrijven. Hij wordt begeleid door een zestal vliegtuigjes. Wij zien de formatie in de verte neerdalen. Enkelen onder ons glippen achter de vrachtwagen en proberen

    36

  • 37

    met de Italianen te praten. Helaas begrijpt geen van hen een woordje Frans en zij proberen dan maar met gebaren hun verhaal te vertellen.

    De Duitse soldaten halen ons terug; wij moeten het werk hervatten. Maar er wordt nog nauwelijks enig werk verzet. Met de schop op de schouder trekken wij onder begeleiding naar de kazerne. Een aantal kameraden maakt zijn bagage klaar om in verlof te gaan. Wij wassen ons en brengen alles in gereedheid om morgen Tielt te verkennen.

    Terwijl ik wat notities maak voor dit dagboek, vliegt er een groep vliegtuigen over. Zij worden beschoten, de granaten ontploffen in de lucht. Zij vliegen verder en lijken te spotten met het gevaar.

    Ik ben pas terug in de fabriek die ingericht is als barak, als men mij toeroept dat een trein met opgeisten het station binnenloopt. Wij laten alles vallen en Alos en ik haasten ons richting station. Wij hopen er enkele Boekhoutse verlofgangers te zien aan wie wij kunnen vragen om onze groeten over te brengen aan hen aan wie wij ganse dagen denken. Helaas zijn het allemaal jongens uit Geraardsbergen en omgeving. Als wij terugkomen in de fabriek, spelen wij nog wat kaart, maken onze kledij netjes en kruipen in bed.

    Zondag 20 januari 1918Wij worden gewekt door zingende kameraden die op verlof vertrekken; het is pas half vijf. Enkele uren later steken wij het carbuurlicht aan, poetsen onze schoenen, borstelen onze kledij, wassen en scheren ons en maken ons op om naar de mis te gaan in het Paterskerkje. Van deze gemeenschap kwamen soms paters preken in Boekhoute.Aan de travers zien wij een trein vertrekken. Terwijl hij ons langzaam voor-bijrijdt, herkennen wij enkele dorpsgenoten die met verlof gaan; wij roepen hen toe onze groeten over te brengen aan het thuisfront.

    En van ons heeft zich laten scheren en daardoor moeten wij ons haasten om de achturenmis te halen. Wij komen te laat en beslissen om naar de stadskerk te gaan, daar is er om het half uur een mis. Het is een oude kerk met een mooie preekstoel en kruisweg. De kerk zit vol gelovigen die met de diepste gevoelens van godsvrucht zitten te bidden en hopen van hierboven te verkrijgen dat er vlug een einde komt aan deze enge tijden.

    Na de mis brengen wij een bezoek aan het kerkhof en denken er aan onze dierbare overledenen. Wij voelen ons droevig en kwaad omwille van deze rampzalige tijden en willen dat ook laten merken. Maar wij raken het er niet over eens n van ons heeft er een andere mening over - en houden ons in.

    Wij gaan samen een pint drinken en keren terug naar de kazerne, halen de soep op en lepelen ze met tegenzin op. Wij maken een wandeling, horen geschut en zien in de verte vernielde huizen. Later vernemen wij in een caf dat de gemeenten Meulebeke, Oostrozebeke en Marialoop (*) gebombardeerd werden.

    37

  • 38

    Wij keren terug, want op zondag moeten wij om twee uur in plaats van om vijf uur onze koffie ophalen. Wanneer wij in onze barak aankomen, hebben wij bezoek van vier confraters die in Pittem verblijven. Wij drinken samen koffie, praten wat bij en wij doen hen dan uitgeleide tot aan de weg naar Pittem. Wij beloven hen binnenkort een tegenbezoek te brengen.

    Wij maken nog een wandeling naar het vliegplein. Wij stappen zowat drie kwartier langs een kapotgereden weg en komen uiteindelijk bij het vliegveld. Wij zien er een hangar waarin een achttal vliegtuigen kunnen worden geborgen. Wij drinken in de stad nog een glas bier en keren naar ons logement terug. Zo gaat de eerste zondag voorbij en als het van ons afhangt, zullen er niet te veel meer volgen.

    Maandag 21 januari 1918De start van een nieuwe werkweek; werken met de schop is toch nog wat anders dan in de weer zijn met een schildersborstel! Gisteren gingen twee van de mannen uit onze barak naar de onderofficier om hun beklag te doen. Zij vonden dat er maar eens jongere mannen mochten worden opgevorderd. Het antwoord van de onderofficier verbaasde ons nog geen klein beetje! Hij legde uit dat de Kommandantur de gemeente verplichtte jonge mannen op te roepen, maar dat het uiteindelijk de burgemeesters zelf waren die de lijsten opstelden. Wij bleven vol vragen achter en zouden dat later wel eens onderzoeken.

    Na onze dagtaak krijgen wij te horen dat wij moeten verhuizen. Er komen nieuwe sukkelaars bij en die moeten samen liggen. Hoewel wij erg pover gelogeerd lagen naast onze collegas uit Evergem, waren wij het gewend geraakt. Niets aan te doen; wij moeten er ons naar schikken.

    Voor het slapengaan horen wij het geschut bulderen. Wij lopen naar buiten en zien twee vliegmachienen, de stukken granaat vallen overal in het rond. Uiteindelijk trekken de nachtelijke bezoekers weg en gaan wij voor het laatst in deze zaal slapen.

    Dinsdag 22 januari 1918Het belooft een mooie dag te worden. Het regent lichtjes, maar de zon komt er stilaan door en geeft al wat warmte. De vliegtuigen hebben het dan ook heel druk. Wij horen schieten naar vreemde vliegtuigen. Het werk met de schop gaat ons al wat beter af. Om twee uur eindigt onze werkdag en keren wij terug naar de kazerne. Wij halen de soep en lopen er vrolijk bij, want wij mogen zaterdag naar huis.Wij ontruimen onze eerste verblijfplaats en verhuizen naar de andere zaal, waar wij met tachtig man gelogeerd liggen. Wij merken zeven nummers en loten voor de beste plaatsen. Er komen enkele jongens binnen, die ons vertellen dat wij hun plaatsen inpikten. Na wat overleg houden wij vier van de zeven plaatsen voor onszelf over. Wij bezetten de onderste van de stapelbedden en verblijven onze eerste nacht in de nieuwe zaal.

    38

  • 39

    Woensdag 23 januari 1918s Morgens worden wij door de onderofficier de zaal uitgejaagd. Hij is een man die doorgaans voor rede vatbaar is, maar waarom hij nu zo tekeer gaat, is ons een raadsel. Wij trekken op naar het werk; het is mooi weer. Wij moeten opnieuw zware kleigrond verscheppen. Na drie uur werken en alweer een gebroken schop, komt er een goederenwagon langs. Hij ligt vol rails die gelost moeten worden. Wij voeren dit werk heel voorzichtig uit en als de wagon half afgeladen is, moet hij zich verplaatsen om een andere trein door te laten.

    Intussen eten wij een boterham en daarna hervatten wij de werkzaamheden. De Italianen zijn ook bezig; zij moeten balken in de grond slaan. Het is inmiddels half twee en nadat wij onze handen gewassen en nog wat rondgekeken hebben, is het tijd om terug te keren.

    Wij spoeden ons naar onze kazerne, want wij hebben om drie uur afspraak om ons te laten fotograferen. Wij wachten ruim een uur als de fotograaf eraan komt. De man heeft het al te druk; wij zien al lotgenoten langskomen met hun fotos. Uiteindelijk raken wij niet aan de beurt en maken een nieuwe afspraak.

    Bij onze terugkomst vernemen wij dat wij zaterdag toch geen verlof krijgen en langer moeten blijven. Dat slechte nieuws drukt de hele sfeer; die dag krijgen wij nooit meer uit ons geheugen gewist, al leven wij duizend jaar. Deze nacht komen er nog veel jongens aan om ons trieste lot te delen. Zo gaat weer een dag voorbij.

    Donderdag 24 januari 1918Onze weerman Jefke voorspelt ons een mooie dag en zo geschiedt; het slaat toch niet allemaal tegen. Wij blijven met ons zevenen bij elkaar. Wij werken inmid-dels al redelijk vlot met de schop, als wij dat zouden willen uiteraard! Alles gaat zo zijn gewone gang: af en toe een trein die langskomt en bijna aanhoudend het geronk van vliegtuigen in de blauwe lucht.

    Na het werk halen wij de soep en haasten ons naar de afspraak met de fotograaf; vijf portretten voor n mark. Wij moeten opnieuw een poos wachten en de mensen die bij ons staan vertellen hun verhaal. Zij komen van Roeselare en hebben zowat hun hele huisraad aan stukken geslagen vooraleer ze hierheen kwamen, om te voorkomen dat er toch maar iets in handen van de D. zou vallen. Het hoogstnodige brachten ze mee naar Tielt. Die mensen waren hun enige kind verloren; het was onder een auto geraakt en was op den slag gedood.

    Intussen is de fotograaf gearriveerd, hij maakt de opnames en belooft ons dat de fotos morgen zullen klaar zijn. Wij kijken benieuwd uit naar het resultaat.

    Op de terugweg kopen wij enkele broden om onze voorraad aan te vullen; wij moeten immers langer blijven dan eerst gedacht. Maar la guerre comme la guerre, zegt den Fransman. Er komen veertig nieuwe schachten bij. Die sukke-laars zullen raar opkijken als zij zien waar zij terechtgekomen zijn.

    39

  • 40

    Voor wij gaan slapen, krijgen wij nog maar eens het bezoek van verbonden vliegtuigen. Wij krijgen het bevel de lichten te doven, er zijn immers twee rijen glas in het dak en het licht is een baken voor de vliegtuigen. Wij lopen naar buiten, terwijl het geschut maar doorraast en aan alle kanten granaten ontploffen. Na een hele tijd wordt het uiteindelijk stil; wij gaan slapen.

    Vrijdag 25 januari 1918Vanmorgen is het mistig en koud. Wij worden van elkaar gescheiden. Francque blijft in de barak en moet bedden herstellen. Steegers moet gaten boren in de treinbielzen die wij losten. Jos Buysse moet die bielzen op de dijk helpen dragen en wij met ons vieren moeten het ijzerwerk vijzen, tellen en rangschikken op een weide, een mooi maar vuil werkje. De werkdag gaat vlug voorbij.

    Bij onze terugkomst zien wij een ballon die neergeschoten wordt door een aantal vliegtuigen. Is het een Engelse of een Duitse ballon? Dat weten wij niet. Wij zijn gehaast, want wij moeten onze portretten ophalen. Wij staan er allemaal goed op; het is een blijvende herinnering aan onze ballingschap hier in Tielt.

    Op straat lopen wij Frans De Jonghe, Bobelijn en E. Van Loo tegen het lijf, Boekhoutse jongens in ballingschap in Pittem. Zij brachten onze groeten over aan het thuisfront en vertellen ons dat onze familie denkt dat wij in Deinze zitten en ook nog dat ze ons volgende zaterdag thuis verwachten. De jongens lopen mee naar onze barak, want zij willen wel eens zien hoe wij gelogeerd zijn. Zij zijn verbaasd te zien dat wij met zoveel op een zaal samen liggen. Na hun vertrek laten wij ons zes kilo aardappelen klaarmaken. Ze smaken hemels; wij hebben al meer dan een week niets anders dan brood en soep gegeten.

    Morgen komen de nieuwe medebroeders binnen. Wij gaan vroeg naar bed, maar worden midden van de nacht wakker van het lawaai. Het zijn de kameraden die arriveren: honderd vijftig man uit Eeklo. Veertig van hen komen terecht in de zaal waar wij eerst verbleven.

    Zaterdag 26 januari 1918Vandaag werken wij in de barak om alles in orde te brengen voor de vele nieuw-komers. Wij vragen aan enkele jongeren waar ze vandaan komen. Bassevelde, antwoorden zij; wij herkennen niemand. Na het werk gaan wij de soep halen en ontmoeten wij enkele jonge kerels uit Evergem, die zonder toelating te voet naar huis gaan! Wij moeten wachten tot het vreemde gesp. ons toelating verleent om onze families op te zoeken. Wij hopen dat ook voor ons eens het moment van de verlossing komt.

    Het is intussen half zes, tijd om te gaan kijken of op de vertrekkende trein Boekhoutenaren zitten, aan wie wij de fotos kunnen meegeven voor het thuis-front. De beestentrein rijdt het station binnen en wij lopen van wagon tot wagon om dorpsgenoten te zoeken. Pas bij de voorlaatste zien wij een paar bekenden. Het zijn vrijwillige fronters uit Poperinge die met verlof gaan. Wij geven hen

    40

  • 41

    de fotos van de eerste opgeiste Boekhoutenaren te Tielt mee. De jongens zijn blij ons een plezier te kunnen doen. Zij zullen meedelen dat wij allen gezond zijn en waarschijnlijk pas volgende week met verlof mogen. De trein vertrekt en wij lopen nog een eindje mee.

    Wij begeven ons terug naar de barak, spelen nog wat kaart en gaan vroeg slapen. Van slapen komt er echter niet veel in huis, want er zijn twee kameraden uit Lochristi die voorgoed naar huis mogen, en die hebben weinig zin om naar bed te gaan.Zondag 27 januari 1918Wij ontwaken om vijf uur, wassen en scheren ons en willen onze zondagsplicht vervullen in de Paterskerk. Wanneer wij daar aankomen, lopen er D. officieren heen en weer; wij mogen er niet in. Wij horen zeggen dat het de geboortedag van de keizer is. Wij gaan dan maar naar de mis van half negen in de stadskerk. De kerk t alweer afgeladen vol en een oude priester houdt een sermoen over de oorlog en zijn gevolgen en spreekt de hoop uit dat alles spoedig zal eindigen.

    Na de mis gaan wij langs bij de apotheek; een van ons heeft een en ander nodig. De dame komt aan de toonbank en vraagt ons waar wij vandaan zijn. Zij vertelt ons dat zij haar man verloren is en dat haar huis vol D. soldaten zit. Zij heeft moeite om haar tranen te bedwingen. Zij reikt ons het nodige aan en zegt dat de pillen die wij kochten de laatste zijn die haar man zaliger nog zelf vervaardigde.

    Wat verderop stappen wij een tabakswinkel binnen waar wij vorige week ook kwamen. De vrouw herkent ons en doet ons haar oorlogsverhaal. Haar man was voor den kop geschoten (*) en zelf was zij nog maar net uit de gevangenis. Zij was ook gaan kijken naar de neergevallen ballon, dezelfde die wij de eerste dag zagen neerkomen. Een meisje dat wat te dicht de ballon was genaderd, werd veroordeeld tot zes maanden gevangenis.

    Wij drinken een glas bier en keren terug, halen soep en spelen wat kaart. Daarna gaan wij om koffie om dan onze lijdensgenoten uit Pittem te bezoeken. Maar wij hebben geen geluk: wij worden opgeist en moeten twee uur blijven. Wij verstoppen ons in bed en even later komen twee kameraden uit Pittem ons halen om samen daarheen te gaan. Wij nemen eerst een kijkje in hun verblijf en zijn verbaasd over de netheid en orde die er heerst. Zij hebben goede verwarming en ook elektriciteit. Daarmee vergeleken is onze barak net een koestal; wij zijn wel wat jaloers.

    Wij trekken samen de stad in om een pint te pakken. Onderweg zien wij een stand-beeld van pater Verbiest. Het werd onthuld in 1913 en er namen Boekhoutenaren deel aan de ceremonie. Wij zien ook de barakken van onze Franse lotgenoten, die afgesloten zijn met prikkeldraad. In de herberg zitten wel tweehonderd D. te zingen. Wij stappen de keuken binnen, waar enkele Franse opgeisten, enkele D. en wij zitten. Zo zitten drie rassen samen. Intussen is de avond al een eind gevorderd en lopen wij terug naar Tielt.

    41

  • 42

    Maandag 28 januari 1918Wij trekken naar ons werk. Het heeft lichtjes gevroren, maar het belooft een mooie dag te worden. Wij werken aan de treinbielzen en hebben het geluk een goede soldaat te hebben. Wij koesteren ons in het zonnetje en zo nu en dan komt er een vliegtuig langs. De werkdag gaat vlug voorbij. Na de soepmaaltijd gaan wij nieuwe klompen kopen; de mijne zijn tot op de draad versleten. Daarvoor moeten wij bij de D. zijn. De klompen kosten 1,50 mark en het lijken wel oorlogsschepen. Maar ik ben toch tevreden met wat ik kan kopen. Wij laten ons nog wat aardappelen klaarmaken; ze zijn maar halfgaar. In normale tijden zouden wij die niet opeten, maar nu liggen de zaken anders! De eerste dag van de nieuwe week zit erop en wij gaan naar bed.

    Dinsdag 29 januari 1918 Wij komen buiten en het belooft een mooie dag te worden. Wij werken opnieuw aan de treinbielzen en hebben een goede soldaat; de werkdag gaat vlug voorbij. Nadat wij onze soep gegeten hebben, gaan wij naar de stad om inkopen te doen om mee te nemen naar huis. Veel dingen zijn hier goedkoper dan bij ons thuis. Dat komt allicht omdat er zoveel wordt opgeist. De suikerij (*) kost hier 2,50 frank de kilo. Wij bestelden enkele kilos.

    Woensdag 30 januari 1918Deze dag is bijzonder: ik ben vandaag precies 16 jaar getrouwd. Het is ook exact twee jaar geleden dat ons geliefde kind zo onverwachts geslagen werd. Je moet dit alles proberen van je af te zetten, om het verstand niet te verliezen. Wij krijgen andermaal te horen dat wij dit weekend niet naar huis mogen. Totaal ontmoedigd gaan wij naar bed en denken aan thuis, waar alles goed is en alles liefde en geluk ademt. Ten lange leste vinden wij de slaap en kunnen wij enkele uren onze miserie vergeten.

    Donderdag 31 januariEr is lichte vorst. Wij trekken met de schop op de schouder naar het werk; het is veertig minuten stappen. De bewaker roept af en toe los!, om ons op te zwepen. Ons bewust van de dwang, verrichten wij op een hele dag het werk dat wij normaal op twee uur zouden klaar hebben. Na het werk eten wij onze soep, nu ja, soep! Zeg maar: enkele rapen en kolen die in warm water liggen. Ruimschoots onvol-doende om alle jonge kerels die hier rondlopen gezond te houden. Wij kopen twintig kilo aardappelen aan 25 centiemen de kilo. Wij maken er ons zelf klaar, dan zijn wij zeker dat ze gaar zullen zijn.

    Vrijdag 1 februari 1918Het is een kille, mistige morgen. Wij stappen nog maar eens veertig minuten naar onze werkplaats om er zware kleigrond te verscheppen. Wij ontmoeten lotgenoten uit Melle, Merelbeke, Zwijnaarde en Zevergem. Allemaal jonge kerels die nog eerder dan wij opgeist werden. Zij vertellen ons dat een aantal jongens

    42

  • 43

    uit hun groep naar een strafbataljon in Verdun werd gestuurd en dat het daar pas cht slecht was. Enkelen waren zelfs gestorven van gebrek en ontbering. Na het werk stappen wij flink door naar de barak. Deze avond is er uitbetaling; wij zijn benieuwd. Wij trekken een volgnummer, de D. komen de zaal binnen en zoeken een tafel om aan te zitten. Alle zijn ze smerig en vuil; uiteindelijk nemen ze onze tafel. Wij krijgen 4,18 frank boven de kost. Wij vragen ons af waar het geld vandaan komt en wie ons echt betaalt! Het is de beurt aan de mannen van Eeklo om met verlof te gaan. De hele nacht houden zij kot.

    Zaterdag 2 februari 1918Het is vandaag Onze-Lieve-Vrouw Lichtmis. Wij denken aan onze dierbaren en missen hen hard. Opnieuw hetzelfde werk van vorige dagen. Wij worden de godganse dag opgejaagd door de D. bewaker. Wij moeten vandaag op hoogte zijn voor wij mogen stoppen met werken. Wij steken daarom een tandje bij.

    Rond de middag worden de mannen van Eeklo bijeengeroepen, samen met enkelen uit Bassevelde die hier pas een week zijn. Zij vertrekken vroeger om zich klaar te kunnen maken. Wij zitten hier al onze derde week en moeten nog altijd hier blijven. Uiteindelijk gaan wij ook terug. Wij kuisen onze kledij en vervangen de kachel die ganse dagen rookt als een smidse. Inmiddels is er ook elektriciteit gelegd en hebben wij nu eindelijk licht. Het is heel erg rustig in onze zaal: alle anderen zijn met verlof, het belooft een kalme nacht te worden.

    Zondag 3 februari 1918Wij moeten in de barak blijven om in geval van nood wagons te kunnen lossen. Wij halen de soep op, spelen wat kaart en om twee uur gaan wij om onze koffie. Er zijn ondertussen enkele vrienden uit Pittem gearriveerd en wij worden van ons piket ontslagen. Wij trekken de stad in en willen ons samen laten fotograferen. Maar de fotograaf heeft niet voldoende materiaal meer, dus moeten wij ons plan uitstellen en gaan een pint drinken. Daarna begeleiden wij onze Boekhoutse vrienden nog een eindje richting Pittem.

    Bij onze terugkeer in de stad merken wij een vliegtuig op, dat in de richting van de kerk komt aanvliegen. Wij denken dat het een Pgoud (*) is. Het maakt een zwenking over zijn zijde, tolt een aantal keer rond zijn as en ploft dan loodzwaar neer. Iedereen snelt in de richting van het neergestorte vliegtuig. Wij wachten nog even een vriend op, die iets is gaan kopen in een winkel, en lopen dan ook het volk achterna.

    Wij zien nog wat brandend hout en verwrongen ijzer, de resten van het vliegtuig. Enkele soldaten wikkelen het verkoolde lijk van de piloot in een zak. Gisteren is op schier dezelfde plaats ook al een vlieger verongelukt.

    Wij keren terug naar de kazerne en kruipen in bed. Na enige tijd komen de nieuwe makkers uit Eeklo eraan. Het zijn allemaal jonge gasten vol levenslust. En van hen heeft een instrument bij zich. Zij vragen hem een airke te spelen. Hij is

    43

  • 44

    een pistonspeler zoals ik er nog maar weinigen gehoord heb. Hij speelt enkele dansjes en onze gevangenis verandert in een danszaal. Na enige tijd valt alles stil en kunnen wij slapen.

    Maandag 4 februari 1918Op het werk worden wij anders ingedeeld. Drie van ons moeten gaten boren in de treinbielzen. Ik en een kameraad moeten de boorgaten precies aftekenen, een mooi werkje. Wij zien verschillende transporten passeren: troepen, materiaal, vluchtelingen, wagens vol paarden. Het is ons een raadsel wat dat allemaal te betekenen heeft. Na het werk maken wij ons wat aardappelen klaar. De muzikant komt ook nog eens langs en speelt een serenade. Zo eindigt de eerste dag van de nieuwe werkweek. Wij gaan slapen en zeggen zoals de kinderen het doen: Nog zoveel keer slapen, en dan mogen wij naar huis.

    Dinsdag 5 februari 1918Wij doen hetzelfde werk als gisteren. Nu moeten wij ook pinnen in de geboorde gaten slaan, maar ze passen niet. Hoe is dat mogelijk? Zij zijn nochtans de fijnste en de slimste denken zij!

    Wij zien opnieuw veel troepentransport. Na het werk gaan wij naar het stadhuis onze Meldekarte ophalen, die wij nodig hebben om met verlof te gaan. In de stad zien wij nog een hele groep opgeisten. Wij denken eerst dat het nieuwe schachten zijn, maar bij het naderen zien wij dat het de kameraden van Eeklo en Bassevelde zijn. Wij hadden hen pas deze nacht verwacht, maar zij zijn met de tram tot Ursel gereisd en verder te voet tot hier gekomen. Als je naar huis mag, ben je tot veel bereid!

    Bij onze thuiskomst zien wij zes van onze vliegtuigen overvliegen en kort daarop stort er een van op grote hoogte brandend neer.Woensdag 6 februariEr valt lichte regen. Wij hebben nog altijd hetzelfde werk en er gebeurt niet veel bijzonders. Maar gisteren raakte hier een jongen uit Dendermonde onder een wagentje en werd zwaar verwond. De D. bewakers maakten een brancard en brachten hem weg. Je raakt ontroerd bij het horen van zulke verhalen.

    s Avonds laten wij aardappelen klaarmaken. Wij moeten twee uur wachten tot wij aan de beurt zijn. Wij doen ons buikje tegoed. De helft van de week is voorbij; nog drie dagen en dan mogen wij naar hen die wij al zo lang missen.

    Donderdag 7 februari 1918Wij ontwaken om kwart voor zes, maken ons vlug klaar en staan om zes uur in het gelid. Gisteren waren wij te laat op het werk en er was D. onweer. De hele dag regent het, een echt hondenweer. Maar als wij in de regen moeten werken, dan moeten de D. bewakers ook in de regen blijven! Wij mogen een uur vroeger stoppen en dat laten wij ons geen twee keer zeggen. Het water staat ons in de

    44

  • 45

    klompen; bij onze terugkomst trekken wij meteen droge kleren aan. Wij trekken nog even de stad in om inkopen te doen om mee te nemen naar huis.Er werd nog niets meegedeeld, maar nu moet het toch onze beurt zijn! Bij onze terugkomst vernemen wij dat wij zaterdag om een uur afreizen; alles moet tegen dan klaar zijn. Onnodig te vermelden dat wij wat content zijn. Onze muzikant geeft een concert ten beste, samen met een kameraad die zich hier een speeltuig heeft gekocht voor 2,75 frank.

    Vrijdag 8 februari 1918Wij trekken nog eens op onder een lichte regen en verrichten hetzelfde werk als de vorige dagen. Wij keren terug en maken onze pakken klaar voor de volgende dag. Wij moeten immers morgenvoormiddag nog werken en zullen daarna geen tijd meer hebben om onze bagage te pakken. Het wordt stilaan tijd om te slapen, maar wij worden getrakteerd op muziek; het is volop bal. Dat duurt zo meerdere uren verder, tot

    Uit het tweede dagboekdeel

    Zaterdag 9 februari 1918Na enkele uren slaap en een boterham, maken wij onze bagage klaar om deze namiddag in verlof te gaan. Deze voormiddag werken wij op dezelfde plaats als gisteren. De tijd gaat traag vooruit en lijkt wel een eeuwigheid.

    Eindelijk, rond elf uur zien wij in de verte onze medeverlofgangers aankomen. Ze worden begeleid door een onderofficier. Als wij gecontroleerd zijn, gaan wij op het bureau ons geld ophalen; ik ontvang 24 mark. Wij halen de soep op en brengen ons materiaal, dat we hier kunnen achterlaten naar de herberg hier tegenover. Onder begeleiding stappen wij naar het station. Onze Duitse begeleider zegt dat hij haast niet meer verder kan en wij steken hem voorbij. Hij ervaart dat echter als een vernedering en hij drijft ons telkens terug.

    Rond een uur arriveren wij bij het station en zien onze vrienden die in Pittem gelogeerd zijn al op de trein zitten. Wij nemen ook plaats en worden nog eens gecontroleerd door een soldaat. Je zou maar eens iets bij je kunnen hebben wat niet mag!

    Onze trein is in feite niets anders dan een stel beestenwagons, volgepropt met verlofgangers. Na enige tijd komt er beweging in het beestenvervoer. Het gaat richting Aarsele, waar nog enkele opgeisten opstappen; vervolgens via Grammene, waar nog drie Boekhoutenaren opstappen. De trein staat een tijdje stil in Deinze en spoort dan verder naar Gent Sint-Pieters, waar wij om half zes arriveren. Wij moeten nog de trein naar Ertvelde nemen. Het is een drukte van jewelste; een massa opgeisten duwt en dringt om een deftige plaats te bemachtigen. Wij

    45

  • 46

    herkennen enkele jongens uit de omliggende gemeenten.

    De trein brengt ons via Zelzate om half acht in Ertvelde. (*) Wij drinken er een fris glaasje bier en stappen in een flink tempo via Rieme naar Boekhoute. Daar spoelen wij nog eens onze keel en om half tien komen wij eindelijk thuis.

    Het spreekt voor zich dat de vreugde bij het weerzien groot is, na vier weken afwezigheid. Mijn vrouwtje maakt mij wat eten klaar. Het water komt mij in de mond als ik een bordje pap te zien krijg; wat heb ik dat gemist! Na de heerlijke maaltijd gaan wij slapen, met het zalige vooruitzicht van heerlijke rust in het eigen bedje. Ik kan echter de slaap niet vinden, lig te draaien en te keren, wellicht door de opwinding van het blije weerzien van vrouw en kind.

    Zondag 10 februari 1918s Morgens staan wij blij gezind op. Ach, wat is het fijn opnieuw in de vertrouwde omgeving tussen zijn geliefden te vertoeven! Wij drinken samen koffie en na de vroegmis al komen bekenden langs om te vragen hoe het met mij is. Ze zeggen dat ik vermagerd ben. Als ik vertel over de toestanden die ik meemaak, komen bij sommigen onder hen de tranen in de ogen.

    Wij gaan samen naar de hoogmis en drinken daarna een pintje. Naar goede gewoonte leggen wij s middags een kaartje en zo verloopt onze eerste verlofdag. Onze tweede verlofdag werken wij wat en leggen wat familiebezoeken af.

    Wij gaan naar het stadhuis en vragen om mij zo vlug mogelijk uit de klauwen van de bezetter te verlossen. Samen met wat bemoedigende woorden krijg ik een strozak mee. Wij begeven ons naar de Comiteit (*) om ons rantsoen te vragen. Hoewel wij er geen recht op hebben, krijgen wij toch meel, vet spek en rijst. In de namiddag werken wij nog enkele uren door. Naarmate de avond vordert, dwalen onze gedachten af naar het vertrek morgen.

    Mijn vrouw maakt de bagage klaar met wat brood en levensmiddelen. Dat is geen overbodige luxe als men ginds niet wil omkomen van de honger. Wij vernemen dat er op het stadhuis een briefje klaarligt met de namen van tien Boekhoutenaren die ook zouden worden opgeist.

    Maandag 11 februariHet akelige uur van vertrek nadert. Na nog een heerlijke maaltijd neem ik afscheid van vrouw, kind en buren. Onderweg naar het station lopen wij de gemeentesecre-taris en een schepen tegen het lijf. Zij vertellen ons dat zij op 17 maart ontslagen zullen worden en dat de bewoners die op minder dan tweehonderd meter van de grens wonen hun woning moeten verlaten, ja zelfs uit de gemeente moeten vertrekken. (*)

    Om n uur loopt de trein het station binnen. Wij vertrekken naar Zelzate, waar de trein naar Gent al vertrekkensklaar staat. De gezellen van Wachtebeke stappen ook op en na een uurtje wachten vertrekken wij richting Gent. In Wondelgem

    46

  • 47

    komen de kameraden van Evergem aan boord. Om half zes arriveren wij in Gent Sint-Pieters. In het station zien wij een trein van het Rode Kruis, afgeladen vol met gewonde soldaten. Zoeklichten speuren de lucht af naar vliegtuigen van de verbondenen. Om half acht stoomt onze beestenwagen richting Tielt, waar wij om half tien aankomen.

    Wij verlaten onze vrienden die naar Pittem moeten. Daarna nemen wij een kijkje in de fabriek waar wij voor ons verlof werkten, om te zien of alles zich nog in dezelfde staat bevindt. Wij halen onze koffers op die wij voor ons vertrek in bewaring gaven. Wij drinken nog een glas bier, danken de herbergier voor zijn bereidwilligheid en trekken naar onze barak. Met onze gedachten bij hen die wij thuis achterlieten, vallen wij in slaap en dromen over hen waar ons hart vol van is.

    Dinsdag 12 februari 1918Wij hervatten de arbeid. Wij halen een schop en werken op de uithoek van het terrein in de grond. Onophoudelijk roepen en schreeuwen de barbaren. s Middags eten wij onze boterhammen op en houden ons daarna nog wat bezig met een hoop kiezel, tot het tijd is om te stoppen. Alweer is een dag voorbij, zonder iets te hebben gehoord of gezien dat van enig belang is.

    Woensdag 13 februari 1918Wij komen uit de barak en worden geteld. De soldaat bij wie wij vorige week werkten, wijst ons aan om opnieuw aan de treinbielzen te werken. Op de werkplaats geef ik mijn werk door aan een kameraad, neem een boormachine en boor gaten in de treinbielzen. (*) Nu en dan worden wij opgejaagd door een oude officier. Langzaam schuift de dag voorbij. In de lucht is alles rustig en ook aan het front gebeurt er niets dat het vermelden waard is.

    Na onze dagtaak passeren wij bij een boer om wat stro te halen; het zal ons slaapcomfort ten goede komen. Wij dekken ons bed en wachten niet lang om de verse beddenvulling uit te proberen. Algauw vallen wij in een weldoende slaap.

    Donderdag 14 februari 1918Het is nogal koud, maar het belooft een mooie dag te worden. Wij moeten opnieuw aan hetzelfde werk: gaten boren in de treinbielzen. Alles is zo stil, dat men zou denken dat wij in vredestijd leven. Niets bijzonders te horen of te zien. Na het werk halen wij onze soep, een waterige massa met wat rapen en kolen. Meer dan de helft van de mannen gooit het zooitje dan ook weg. Bij ons krijgen de varkens beter te eten.Vrijdag 15 februari 1918Het heeft gevroren. Het is koud om in open lucht te werken, maar het duurt niet lang of de zon komt tevoorschijn. Het is een van die mooie dagen die men kan meemaken na lichte vorst. Wij voeren dezelfde taken uit als de voorbije dagen. Wij houden ons wat bezig, zonder de indruk te wekken dat wij niet hard aan het

    47

  • 48

    werk zijn. Het is immers een goed baantje en wij zouden het kunnen kwijtraken!

    Om twee uur zijn wij zoals gewoonlijk klaar. Velen van onze kameraden moeten echter voort werken: bielzen en rails lossen tot in Aarsele. Het is half zes als zij binnenkomen. Vermits wij ons bij het werken niet geforceerd hebben, vallen er nog enkele gaten te boren. Er wordt overgeschakeld naar een systeem met twee ploegen: een s morgens en een in de namiddag. Verder niets bijzonders te melden.

    Zaterdag 16 februari 1918Het is heden een maand dat ons verraderswerk begon en dat wij het bandieten-leven werden ingeworpen. Ik had mij nooit kunnen voorstellen dat ik aan deze toestand zou kunnen wennen. Maar hoewel het hart verscheurd is en het lijden zwaar valt, rest er niets anders dan de situatie te aanvaarden. Vandaag gaan opnieuw enkele kameraden met verlof. Er zijn er zelfs enkelen bij die vorige keer met ons met verlof gingen. Dat komt doordat een nieuwe regeling van kracht is. Er gaat maximaal een derde per gemeente met verlof en wie het laagste nummer getrokken heeft, is bij de gelukkigen. Ik hoor bij de hogere nummers en zal pas over een paar weken met verlof kunnen gaan.

    Hierom kniezen helpt niets, wij berusten. Gelukkig hebben wij voldoende voor-raad van thuis meegebracht. Wij gaan opnieuw aan het werk; het is weer koud, maar als de zon in al haar glorie ontwaakt, verwarmt zij ons met haar weldoende stralen. Wij moeten werken tot twaalf uur. Om elf uur lopen de jongens die in cong gaan ons voorbij. Zij lopen naar de barak om zich klaar te maken voor de reis naar huis.Als wij afgelost zijn, gaan wij ook naar de barak. Wij wassen en scheren ons, fatsoeneren onze kledij en halen onze soep. Daarna nemen wij afscheid van de vakantiegangers, die ongeduldig wachten op de Zug. De trein arriveert rond half vier en een half uurtje later vertrekt de locomotief met een gevolg volge-stouwde beestenwagens richting verlof. Wij merken op de trein enkele vrienden uit Boekhoute; wij vragen hen om thuis onze groeten over te brengen.

    Dezelfde avond moeten wij naar Pittem, om onze commissie (*) op te halen. Wij vatten onze tocht om vijf uur aan, lopen langs de spoorweg en arriveren na ongeveer een uurtje. Wij passeren de barakken waarin de jongens van Boekhoute ondergebracht zijn; wij nemen daar ook een kijkje. Ze zijn net bezig met de voorbereiding van het avondmaal: mosselen die zij samen gekocht hebben. (*) Na een gezellige babbel trekken wij naar het gemeentehuis om onze commissie op te halen, maar wij vangen bot: geen commissie! Wij drinken een glas bier en vangen de terugreis aan.Net buiten Pittem horen wij het kanon brullen. Wij zien lichtstralen en kort daarna ontploffen shrapnels in de lucht. In de verte horen wij het alarm in Tielt en er wordt geschoten dat horen en zien vergaan. Wij horen de vliegtuigen verder trekken richting Gent. Het geluid vervaagt en langzaam aan wordt alles stil.

    48

  • 49

    Intussen zijn wij in Tielt geraakt en trekken wij naar onze barak. Als wij er aankomen, horen wij opnieuw het alarm; het is het vliegtuig dat terugkeert van een gevaarlijke missie. Daarna wordt het opnieuw stil. Wij eten een boterham. Opeens horen wij tumult; het zijn de jongens van Eeklo die arriveren om de plaats in te nemen van de jongens die op vakantie vertrokken. Nog maar net zijn ze binnen, als er opnieuw alarm wordt geslagen. Licht uit! wordt er geroepen. We zitten alweer in het pikkedonker. Enkelen steken hun zaklamp aan om een goede slaapplaats te zoeken. Overal klinkt er gevloek en getier van jongens die in het donker tegen elkaar aan lopen. Tussen al die drukte hoor ik Boekhoute vernoemen. Ik reageer erop, maar krijg geen reactie. Als alle gevaar geweken is, mag het licht opnieuw aan en ja hoor, ik zie twee bekenden uit Boekhoute, E. Dhondt en M. Wij maken kennis met de nieuwkomers. Het zijn allen jongens die werkten in de buurt van Oostende. Het eten was er vreselijk slecht en ze hadden den arbeid moeten verlaten zonder loon. Daarom waren zij maar al te blij hier te zijn beland. Na een bewogen dag kruipen wij in ons bed, waar wij nog wat extra stro hebben ingepropt.Zondag 17 februari 1918Een kameraad die met verlof gaat naar Gent is het eerst op, samen met twee anderen, die in de kerk moeten helpen. Dat tweetal en ik maken ons klaar voor de achturenmis in de Paterskerk. (*) Gedrien vertrekken wij tijdig om een behoorlijke plek te hebben. Er staat een grote groep klaar, die voor ons de kerk binnengaat. Als wij op onze beurt binnen willen, krijgen wij te horen dat er voor ons geen plaats is en dat wij naar de hoogmis van half tien moeten gaan. Wij blijven in de kerk in de veronderstelling dat men ons in dit geval wel de deur zal wijzen.

    Een soldaat die de boekjes ronddeelt komt naar ons toe en gebiedt ons de kerk te verlaten. Wij nemen ons dan maar voor naar de hoogmis te gaan, maar dat zal anders uitdraaien. Om de tijd te doden maken wij een wandeling en horen mensen vertellen dat vorige nacht granaatstukken op de huizen vielen.

    Als wij terugkomen in de stad, lopen wij een kameraad uit onze gemeente tegen het lijf. Hij heeft de mis verlaten omdat hij zich niet goed voelde. Hij ziet er inderdaad nogal belabberd uit. Wij raden hem aan om naar de apotheker te gaan om na te gaan wat er met hem aan de hand is. Onze kameraad stemt na enig aandringen toe en legt aan de apotheker uit dat hij het aan zijn maag heeft. De apotheker maakt een viertal poeders klaar. Intussen wordt onze gezel almaar zieker. Ik houd hem in mijn armen, hij wordt zo wit als een vel papier, begint te grommen en zijn ogen draaien in hun kassen.

    Wij zijn erg ongerust, de apotheker houdt zijn oor tegen de hartstreek en zegt dat zijn hart goed klopt. Hij neemt de fles Hofman (*), houdt die onder de neus van onze makker, die stilaan begint te blozen en te zweten. Zachtjes aan komt hij weer bij zijn positieven. Onze kameraad opent verwonderd de ogen, niet goed wetende wat er hem is overkomen. Hij is danig onder de indruk en wij laten hem nog enkele minuten op een stoel zitten om rustig bij te komen.

    49

  • 50

    De apotheker raadt ons aan hem naar huis te begeleiden. Ik betaal het verschul-digde bedrag en wij gaan met onze vriend, die er nog altijd wat verwaaid uitziet, naar huis. Hij logeert op een zolderkamer die hij ter beschikking heeft gekregen. Wij brengen hem naar boven en leggen hem op zijn strozak. Wij geven hem een poeder, plaatsen een oude emmer bij hem in plaats van de waterpot, en stoppen hem lekker in. Wij geven hem om de tien minuten de poeders, zoals de apotheker ons opgedragen had. Als hij het laatste binnen heeft, komt alles er even snel terug uit, gelukkig in de oude emmer. Nadat wij hem zo goed mogelijk geholpen hadden, voelt hij zich al wat beter. Wij denken dat een weldoende slaap beterschap zal brengen. Als wij hem verlaten, beloven wij hem later terug te komen bezoeken.

    Wij hebben nu wel onze mis verzuimd, maar denken toch dat we niet misdaan hebben door onze vriend bij te staan. Bij wie of wat kan men zo ver van huis terecht om wat troost of hulp te vinden in onze ballingschap?

    Het is opnieuw tijd om de soep te halen. Onze kameraden die in de keuken werken zijn ook net klaar. Wij zoeken samen onze zieke vriend nog eens op. Hij ziet er al stukken beter uit en is bijna volledig hersteld. Wij verlaten hem om de stad in te trekken. Al gauw komen wij een vriend tegen die in Pittem gelogeerd is; hij komt ons bezoeken. Wij lopen samen de stad in, waar een gezel vertelt dat hij op de markt vier Belgische krijgsgevangenen heeft gezien. Wij spoeden ons daarheen en inderdaad: daar loopt een jongen in bruine kledij (*), begeleid door een Duitse soldaat. Wij kijken hem verwonderd aan, omdat zijn kleren helemaal anders zijn dan wat wij gewend zijn te zien. Als dit een Belgische krijgsgevangene is, dan ziet hij er wel erg goed gekleed uit.

    Wij drinken samen nog een glas bier en zeggen onze vriend vaarwel. Hij vertrekt richting Pittem, wij gaan op onze barak af, tevreden dat de zondag stilaan op zijn einde loopt. Wij eten nog wat en leggen een kaartje. Nog maar net zijn wij daarmee bezig, of wij horen vliegtuiggeronk en wat later ontploffen er granaten. De lichten worden gedoofd, wij gaan naar buiten en langzaam ebt het geluid van het vliegtuig weg, voorlopig althans. Dit herhaalt zich met tussenpozen. Wij blijven nog even wakker en wachten op onze vriend, die zou moeten terugkeren uit verlof in Gent. Wij raken uiteindelijk toch in slaap en als ik s nachts wakker word, merk ik dat hij in zijn bed ligt.

    Plotseling horen wij roepen: Los, los en iedereen springt op. Het is nog donker; ik kijk op mijn horloge en stel vast dat het al half zes is.

    In normale omstandigheden branden de lichten al, maar wegens de grote activiteit in de lucht, bleven ze gedoofd. Het is haast niet te geloven dat bijna tweehonderd man zich collectief overslaapt! Wij kleden ons zo vlug mogelijk aan en snijden met spoed enkele boterhammen. De Duitse soldaat begint echter te schreeuwen en zonder wassen of koffie drinken lopen wij naar buiten en trekken naar ons werk.

    Maandag 18 februari 1918Wij voeren hetzelfde werk uit als de vorige dagen. Mijn Gentse vriend vertelt mij

    50

  • 51

    over zijn reis van de voorbije dagen. Hij werd ontvangen bij vrienden in de buurt van het Sint-Pietersstation. Hij vertelde dat ook daar de mensen beducht zijn voor de vliegtuigen en dat ze regelmatig beschutting moeten zoeken in het station, in een onderstand (*). Na ons gesprek eten wij onze boterhammen met smaak op. De tijd schuift vlot voorbij; s middags worden wij door onze makkers afgelost. Wij halen de soep op, die ons na het jachtige begin van de dag wel smaakt. Wij houden ons wat bezig en rond vijf uur moeten wij terug naar Pittem om er onze commissie, die wij zaterdag niet kregen, op te halen.

    Het is een mooie avond en wij stappen flink door, halen de commissie op en keren met een lading van 25 kilogram terug richting Tielt. Wij doen er tweeneenhalf uur over. Alweer horen wij geschut dat zich op de overvliegende vliegtuigen richt. Eigenlijk hebben wij nog geluk, want in Hooglede en Ruiselede tellen ze al veel slachtoffers van de bombardementen, zo horen wij zeggen. Wij besluiten om de volgende morgen wat stipter op het appel te zijn.

    Dinsdag 19 februari 1918Rond twee uur s nachts worden wij wakker van het lawaai van onze Eeklose gasten. Zij moeten de barak verlaten, omdat de verlofgangers terug keren. Wij zijn blij dat wij onze vrienden zullen terugzien. Wij draaien en keren nog wat in ons bed en staan ten slotte tijdig op. Wij drinken rustig koffie en maken ons klaar om naar het werk te gaan hetzelfde werk als vorige dagen.

    Wij bemerken een trein die richting het front optrekt. De gevechtsvliegtuigen profiteren ook van het goede weer. Als wij s middags aan het station van Tielt langskomen, zien wij vele gewonden met autos aanvoeren. (*) Ze worden op de trein geladen en rijden vervolgens richting Gent.

    Woensdag 20 en donderdag 21 februariWij voeren nog altijd hetzelfde werk uit als de voorbije dagen; niets bijzonders te melden. Op donderdagavond horen wij plots shrapnels ontploffen. De vliegtuigen scheren laag over, vijf minuten lang. Wij blijven gewoon op ons bed liggen; ook daaraan went een mens.

    Vrijdag 22 februari 1918Wij trekken naar ons werk. De soldaat-oppasser kijkt nauwelijks naar ons om. Wij vermoeden dat het de laatste dag is dat we gaten zullen boren. Om twaalf uur worden wij afgelost; morgen wordt dat wellicht half drie. In de namiddag worden wij uitbetaald, ik neem 28 marken in ontvangst. s Avonds hangen de nummers uit van een aantal kameraden dat definitief naar huis mag.

    Ze zijn met veertien. Wij zijn allemaal een beetje jaloers, maar anderzijds gunnen wij het hen van harte en hopen dat onze beurt snel mag volgen. Wij praten nog wat met de jongens die ons morgen voorgoed zullen verlaten en gaan daarna slapen, om te dromen van de dag dat ook wij terug vrij zullen zijn.

    51

  • 52

    Zaterdag 23 februari 1918Wij gaan aan het werk. Wij krijgen inderdaad een andere job: bouten indraaien. Ik neem een Engelse sleutel en draai 24 bouten vast. De helft van de tijd loop ik doelloos heen en weer, niet goed wetende wat aan te vangen. Om elf uur vertrek-ken de verlofgangers. Ik neem de boormachine uit de handen van een van hen en begin enkele gaten in de treinbielzen te boren.

    Om half drie zit de job erop en halen wij soep. Wij lopen de hoofdman tegen het lijf. Ik vraag hem op de man af wanneer wij zullen vrijkomen. Hij antwoordt dat wij een bewijs van de Kommandantur van Ertvelde moeten meebrengen. (*) Dat is de enige manier. Als wij volgende keer met verlof gaan, zullen wij het erop wagen. Hoe eerder wij van deze slavernij verlost zijn, hoe liever!

    Als wij thuiskomen, wassen wij ons en maken onze kledij wat netjes. Morgen alweer werken; dat is dan al de tweede zondag dat wij niet naar de kerk kunnen gaan.Zondag 24 februari 1918Om zes uur vertrekken wij richting Aarsele naar het werk, de schop op de schouder. Wij denken dat wij wagons zullen moeten lossen. Een stuk spoorlijn is aangelegd; wij moeten alles effenen. (*) Daarna kuisen wij de weg op en leggen al het metaal samen. Daarna verschuiven wij met zon twintig man de rails tot ze op de juiste plaats liggen.

    De dag kruipt traag voorbij. Als het werk er eindelijk op zit, halen wij de soep en haasten ons naar de barak. Wij trekken onze nette broek aan en springen in onze schoenen om te gaan kaartspelen in een caf op de Markt. Zo zijn wij enkele uren van het gespuis verlost.

    Na een tijdje horen wij granaten ontploffen; het is een gedruis dat horen en zien vergaan. Een aantal cafgasten vlucht de kelder in. Wij gaan op de koer kijken naar het spektakel. Stukken metaal vallen op de daken rondom ons. Dan wordt het weer rustig. Wij spelen nog enkele partijtjes kaart en trekken daarna richting barak. Wij eten nog een boterham en kruipen in ons bed om morgen de laatste week aan te vatten, want zaterdag

    Einde van dit dagboek over Tielt, waar op het einde verscheidene paginas in ontbreken.

    52

  • 53

    PERIODE KORTEMARK van 19.06.1918 tot 15.08.1918Uit het tweede dagboekdeel

    Zondag 16 juni 1918Om acht uur s avonds komen wij terug thuis van het tweede concert dat wij speelden voor onze Belgische krijgsgevangenen. Het was een prima concert, dat bovendien ook nog eens vijftien frank opbracht. Aan de reacties te oordelen, zit het er in dat er nog een concert zal volgen. De mannen die al vroeger opgeist werden, ontvangen nog eens hun briefje. Het onze, dat al zaterdagavond beschik-baar was, wordt ons pas nu overhandigd, na afloop van het concert.

    Hoewel die handelwijze ons allang niet meer verbaast, valt ze toch niet in goede aarde. Maar wij moeten ons wel schikken in de situatie en besluiten om op maandag bij de secretaris langs te gaan om te vragen hoe wij aan onze definitieve vrijstelling kunnen geraken. Wij moeten zoals wij al vernamen een aanvraag doen bij de Kommandantur van Ertvelde. Wij moeten zo dus iemand vinden die bereid is om onze schriftelijke aanvraag daarheen te brengen.

    Maandag 17 juni 1918Ik zoek de hele voormiddag naar een bereidwillige, maar niemand wil dat voor mij doen! Uiteindelijk lukt het mij dan toch; de secretaris zegt mij dat dit de juiste procedure is en dat wij nu verder moeten afwachten. s Avonds komt de vader van mijn koerier mij zeggen dat er geen plaatsvervanger beschikbaar is. Ik moet bijgevolg dinsdag met andere ambachtslui optrekken.

    Dinsdag 18 juni 1918Ik maak mij danig kwaad en besluit mijn bagage klaar te maken om morgen met de anderen te vertrekken. Ik kruip tijdig in bed, want wij vertrekken heel vroeg, om half drie.

    Woensdag 19 juni 1918Onze koffers worden al om twee uur opgeladen. Wij vertrekken om half drie met 26 kameraden en komen om half vijf in Ertvelde aan. Ik word samen met drie anderen aan de kant gezet. Net het viertal dat zich vorige zondag beklaagd had dat ze niet naar huis mochten. Wij gevieren, fatsoenlijke mannen, worden daar naast andere opgeisten geplaatst; wij vertrekken om zeven uur naar Rieme station.

    In het station ontmoeten wij twee Franse krijgsgevangenen die samen met ons naar Gent worden gebracht. Ik vraag hen hoe ze hier terechtgekomen zijn. Zij waren op 25 april opgepakt, ontsnapt en opnieuw opgepakt. Zij vertelden ons ook dat zij niets te kort kwamen: 500 gram wit brood, vlees, wijn en dessert.

    Zij reizen met ons mee tot in Gent, waar wij rond negen uur aankomen. Wij worden in de Flandria (*) op de binnenplaats opgesloten tot in de namiddag drie uur. Dan worden wij onder begeleiding naar de trein gebracht. Wij vragen aan een

    53

  • 54

    van de soldaten waar wij heengebracht worden; hij zwijgt dat hij ervan zweet! Als de trein vertrokken is, vernemen wij van de soldaten dat wij naar Roeselare moeten. Via Deinze arriveren wij om half vijf in Kortrijk.

    Wij stappen af en moeten wachten; wij weten niet wat er met ons zal gebeuren. Eindelijk, om half acht stappen wij opnieuw een trein op, samen met enkele vrienden van Evergem, die richting Halluin moeten. Na lang rijden en wachten loopt de trein om elf uur het station van Roeselare binnen.

    Wij worden in rang gezet. Een deel van de mannen vertrekt te voet. Een andere groep, waarbij wij horen, moet a