Het Grote Johannes Evangelie-Deel 3

download Het Grote Johannes Evangelie-Deel 3

of 444

description

Het Grote Johannes Evangelie-Deel 3 J.Lorber

Transcript of Het Grote Johannes Evangelie-Deel 3

  • 1Het grote Johannes evangelie

    De Heer gaf dit door het innerlijke woord

    aan

    Jakob Lorber

    Deel III

    UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA

    Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek isgepubliceerd door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.

    Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot deJakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebiedBurg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803

    Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda

    NUGI 632Nieuweopenbaringen.nl

    Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerdgegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen,of op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijketoestemming van de uitgever.

    Any part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by print,photoprint, recording, or other means, either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the

    publisher

  • 2Het Grote Johannes Evangelie deel 3 - 246 hoofdstukken

    1: Het orakel van Delhi.2: Over verschijningen van hogere hemelse wezens.3: Over de bestemming en ontwikkeling van de mens.4: De nieuwsgierigheid der Farizeen.5: Julius dreigt de Farizeen.6: Gesprek tussen Julius en de Farizeen over Jezus.7: De geloofsdwang van de tempel.8: De voorwaarden die de Heer aan leerlingen stelt.9: De voordelen van zelfverloochening.10: Behoeften en het kwaad daarvan.11: De aanleiding tot de zondvloed.12: Vrijmaking van de ziel en de in de ziel begraven geest.13: Noach en de ark.14: Hoe passen aardse schatten in ons leven.15: Over de enige weg naar het levensdoel van de mensen.16: Over de verhoging en kroning van Jezus.17: De vrijheid van de menselijke ziel.18: Over het op schrift stellen van Jezus woorden.19: Het hooglied van Salomo.20: Voorbereiding voor de genezing der misdadigers.21: De genezing van de vijf bezeten roofmoordenaars.22: De wanhoop van de genezen bezetenen.23: De nasleep van de demoneninvloed.24: De helderziendheid van de genezen bezetenen.25: Mathal's opvatting over de natuur.26: Toespraak over de strijd in de natuur.27: Mathal over het innerlijke leven van Cyrenius.28: Het godsbegrip van Mathal.29: De wijsheid van Cyrenius tegenover die van Mathal.30: Het protest van Cyrenius.31: Mathal over de weg naar het ware leven.32: De eenheid van het eeuwige leven.33: De voorspelling van Mathal.34: Uiterlijke overeenkomst.35: De dood met haar eigen wapens overwonnen.36: De ware aanbidding van God.37: Julius en de twaalf politieke misdadigers.38: De ondervraging van Julius.39: Suetal vertelt over de kennis van de tempeldienaars.40: Verdere uitleg van Suetal.41: De raad van Mathal.42: Ziel en geest.43: Waarheid is leven, leugen de dood.

  • 344: Ik ben de waarheid, de weg en het leven.45: De genezing op de gezegende weide.46: Suetal vertelt over de invloed van de wonderheiland.47: De afgrond der leugen.48: Mathal spreekt over wet en liefde.49: Gods beeldspraak bij Mozes.50: De twijfel der twaalf.51: Verdere twijfels.52: De steen die brood werd.53: Hoofdlijnen van de leer van Jezus.54: Het wonder van de vis.55: Vergelijkingen met de wonderen van magirs.56: Het wonder van de ezel.57: De kennismaking vordert ongemerkt.58: Raphal weerlegt de kritiek.59: Liefde de basis van de echte vreugde.60: Het geklets van Suetal.61: Het leven is een strijd, zowel uiterlijk als innerlijk.62: Het gezonde verstand van Risa.63: Hebram toont de fouten aan in Risa 's gedachtegang.64: De goddelijke orde en ons aardse verstand.65: Levenslessen voor beginners.66: De geslachtelijke omgang van mannen en vrouwen.67: Bepaalde uitzonderingen bij seksuele omgang.68: Over zondig geslachtsverkeer.69: Maatregelen tegen geslachtelijk losbandig leven.70: Wanneer echtscheiding geoorloofd is.71: Nog meer raadgevingen voor echtparen en rechters.72: Onderzoek van toekomstige echtparen.73: Raphal schrijft alles over het geslachtsleven op.74: Het onvermogen van Suetal om de Heer te zien.75: De twaalf begrijpen het nog steeds niet.76: Ribar veronderstelt de aanwezigheid van de Heer.77: God laat Zich alleen door de liefde kennen.78: Verstand en gevoel.79: De reden waarom er zoveel verschillende talenten zijn.80: Een verstandsmens zoekt de liefde.81: De Heer kondigt een zonsverduistering aan.82: Raphal redt enige Grieken uit de verdrukking.83: De gevolgen van de zonsverduistering.84: Goden en mensen.85: Ouran, de Griek, krijgt Mathal als leraar toegewezen.86: Helena, de dochter van de wijze Griek.87: De schijnzon.88: De vrees van de Grieken voor de Heer.

  • 489: Een echte heiden.90: Ontstaan en verklaring van de Griekse godennamen.91: Mathal als afbreker van de heidense tempelmuren.92: De schoonheid van de kinderen van God.93: Twee soorten liefde tot de Heer.94: Mathal geeft uitleg over de beweging der sterren.95: De opvoedingsmethode in het oude Egypte.96: Helena 's gedachten over de wijsheid van de mens.97: Het materialistische denken der priesters.98: Ouran's gedachten over de Heer.99: De uitwerking van het doven van de schijnzon.100: Die in Mij geloven zullen de dood niet smaken.101: Helena's vragen.102: Mathal verklaart de namen van de eerste drie sterrenbeelden.103: Uitleg van het vierde tot en met het zesde teken.104: Het zevende, achtste en negende teken van de dierenriem.105: Verklaring van de drie laatste tekens van de dierenriem.106: Helena vraagt naar de herkomst van Mathal's kennis.107: Herkomst van de dierenriem.108: De voorspelling van Judas.109: Mathal de voorloper.110: Het zoeken naar God.111: Het n zijn met de Heer.112: Hoe men God kan en moet danken.113: De toekomst van de zuivere leer van God.114: Opheldering over het geestelijk ontwaken.115: De gevolgen van de natuurverschijnselen in Caesarea Philippi.116: De vreugde van Marcus over de bestraffing van de priesters.117: Berisping van het leedvermaak.118: Mathal wordt vicekoning.119: Helena wordt de vrouw van Mathal.120: Helena 's dank en goede voornemens.121: Het gebed van de Heer.122: Het wezen van de engelen.123: Jarah's wijsheid.124: De juiste wijsheid verschaft de juiste middelen.125: Ouran toont aan dat Helena's vrees ongegrond is.126: Mathal twijfelt aan de belevenissen van Jarah.127: Onheimelijke gevoelens.128: Micha over de lichamelijke aanwezigheid van de Heer.129: Mathal geeft verdere uitleg.130: Het werken der engelen.131: Raphal verjaagt de menselijke zorgen.132: Priesters en hun waardigheid.133: Het zoeken van de Heer.

  • 5134: De reden van de verwoesting van Caesarea Philippi.135: Gesprek met de orthodoxe Farizeen.136: Marcus klaagt de overste der Farizeen aan.137: Onderlinge beraadslagingen.138: Cyrenius Iaat getuigen uit Caesarea halen.139: Cyrenius geeft uitleg over aarde en maan.140: Alarmerende berichten uit Caesarea.141: Herme, de boodschapper.142: Voortzetting van de rechtszaak tegen de Farizeen.143: De mening van de overste der Farizeen over Jezus.144: Nog meer meningen over de Heer.145: De loze taal van de overste.146: Het karakter van de overste.147: De overste valt door de mand.148: De bekentenis van de overste.149: De mening van de overste betreffende engelen.150: De overste en de engel.151: De overste fantaseert.152: De overste vertelt over de moord op Zacharias.153: Raphal geeft uitleg over Messiasbeloften.154: De overste bekeert zijn collega's.155: De overste en Hebram.156: Over de verantwoordelijkheid van de mens.157: God niet vrezen maar lief hebben.158: Over deemoed en hoogmoed.159: Floran bij de Heer.160: Floran spreekt met Stahar over de Heer.161: Het getuigenis van Floran.162: De wegen van de goddelijke leiding.163: Het terugbrengen van het verlorene.164: Koningen en dienaars.165: De gevaren van de hoogmoed.166: Weerzien en kennismaking.167: De voorspellingen over de menswording van de Heer.168: Leiding van mensen en volkeren.169: Ernst is beter dan lachen.170: Het tegenstrijdige tussen willen en doen.171: Het geestelijk opnieuw geboren worden.172: Cornelius en Jarah's wijsheid.173: Vraag en beloning.174: De natuurlijke zon.175: In de geest van ieder mens sluimeren talloze wonderen.176: Het lot van de Goddelijke leer.177: Het belang van de vrijheid van de menselijke wil.178: Aanleg en bestemming van de mens.

  • 6179: De herinnering van Cornelius aan de geboorte van de Heer.180: De taak van engelen en mensen.181: Gedachten van Philopold over de schepping.182: De vergankelijkheid van alles wat in de hersenen wordt opgeslagen.183: Philopold legt uit waarom de Heer mens werd.184: De taal van het hart.185: De verheven luister.186: Voorbereidingen voor de naderende storm.187: De storm.188: Het oordeel over de landstreek van Caesarea Philippi.189: Schip in nood in volle zee.190: De Joodse kooplieden uit Perzi.191: Afgevaardigden van de reizigers spreken met de Heer.192: Zegen en vloek van de rijkdom.193: De dierlijke aard van de mens.194: Opvattingen van de Perzen over de Heer.195: Het suizen van de wind bij Elia en bij ons.196: De Heer vraagt de Perzen over de Messias.197: De Perzische vrees voor de Romeinen.198: Schabbi blijft achterdochtig.199: Het betere inzicht van Jurah.200: Misplaatst vertrouwen.201: De opwekking van drie doden.202: De uitwerking van het wonder op de Perzen.203: Het nut van werk en het kwade gevolg van nietsdoen.204: Indirecte en directe openbaringen.205: De uitdaging van het niet begrijpen.206: Schabbi en de Messias.207: Een wijs en deemoedig hart om God te aanbidden.208: De eerbied van de Perzen voor de heiligheid van de Heer.209: Over het gebed.210: De toekomst van Jarah.211: Uitleg van het vierde gebod.212: Het vierde gebod volgens de Farizeen.213: De Heer legt het voorschrift van de Farizeen uit.214: Wat is onkuisheid.215: De zonde tegen de kuisheid.216: Strijd van de Farizeen over de goddelijkheid van de Heer.217: Wie zwijgt en luistert, verzamelt voortdurend.218: Reiservaringen van Murel.219: Waar men de waarheid moet zoeken.220: Het verval van de Egyptische en de Indische wijsheid.221: Onze aarde de school voor de kinderen Gods.222: Philopolds terugblik op zijn vroegere leven.223: De natuurlijke ordening van de werelden.

  • 7224: Het dankwoord van Murel.225: Vervulling van de belofte van Jesaja.226: De belofte van de Heer.227: Het wezen van de Heer.228: De toekomst van Jezus' leer volgens Mathal.229: Zorgen over de verspreiding van de leer.230: De Heer zorgt.231: Over de dood des Heren.232: Het geweten en de invloed van de engelen.233: De meteoor.234: De wezen van de materie.235: De ontmoeting van Mathal met de geest van Abraham.236: De omgang met de Heer in het hart.237: De oorzaak van het lijden van Mathal.238: De reden voor het mens worden van de Heer.239: De gedachte dat God Zich verveelt.240: Rafals vraag over de vervulling van de belofte.241: Het rijk van God in het hart van de mens.242: Echt geestelijk leven.243: Hinderpalen voor de vervulling der beloften.244: De vrije wil van de engel.245: Op Venus.246: Voordelen van de Venus orde.

    Hoofdstuk 1: Het orakel van Delhi.[1] (Julius:) "Bij de Grieken en de Romeinen zijn altijd al mannen geweest, die,hoewel geen Jood zijnde en ook niet in hun profetenscholen opgeleid, tochgoddelijke inspiratie ontvingen en die als zodanig ook hebben aanvaard.[2] Eertijds toen Croesus, de koning der Lydirs, oorlog tegen de Perzen wildegaan voeren, was er hem veel aan gelegen vooraf te weten of de oorlog voor hemgunstig of ongunstig zou uitvallen. Wie moest hem daar echter uitsluitsel overgeven? In gedachten zei hij bij zichzelf: 'Orakels zijn er genoeg; n ervan verteltmisschien wel de waarheid! Maar wie zal mij daarna kunnen vertellen welk orakelmij de waarheid heeft gezegd? Ha!' dacht hij verder bij zichzelf en hij zei: 'Ik zalde orakels vooraf aan de tand voelen en dan zal wel blijken welk orakel bruikbaaris!' [3] Toen nam hij een lam en een schildpad, sneed beide in kleine stukken, deedze bij elkaar in een ijzeren pot, legde er nog een ijzeren deksel op en liet hetmengsel op het vuur koken. Maar tevoren zond hij onderzoekers naar Delphi, naarAbae in het land van Phookos, naar het oude Dodone, en ook naar Amphiaraos enTrophonios, om op de honderdste dag na hun vertrek uit Sardis aan de orakels tevragen, waar hij op dat moment mee bezig was; want dan zou hij bezig zijn om opde voornoemde wijze zijn lam en zijn schildpad te koken.[4] De meeste orakels gaven zulke verwarde antwoorden, dat daar zeker niemanduit wijs had kunnen worden; maar het orakel van Delphi zei, zoals gewoonlijk in

  • 8zesvoetige verzen: [5] 'Zie, ik tel het zand en ken de uitgestrektheid van de zee,hoor zelfs de stomme spreken en de zwijgende versta ik! Nu prikkelt mijn zinneneen geur, alsof lamsvlees gemengd met schildpad in ijzer wordt gekookt; ijzerbevindt zich eronder, ijzer ligt er bovenop.[6] Na deze proef vroeg hij het orakel van Delphi of hij tegen de Perzen op moesttrekken, maar kreeg het bekende antwoord, dat, als hij over de Halys zou gaan, eengroot rijk vernietigd zou worden! Toen vroeg hij het orakel of zijn heerschappijlang zou blijven bestaan. En de Pythia antwoordde:[7] 'Als eens een muildier, als koning, de Medir zal gebieden, dan, lichtvoetigeLydirs, vlucht naar de steenachtige Hermos! Treuzel niet, noch vrees voor desmaad van lafhartige haast!'[8] Volgens de eigen uitleg van het orakel, die het na de gevangenname vanCroesus gaf, moest men Cyrus, zijn overwinnaar, zien als het muildier, omdat hijeen kind was van een voorname vrouw van de Meden, een dochter van Astyages,en een Perzische vader, een van haar bedienden.[9] Het was ook deze Croesus, die eens aan het orakel vroeg of zijn zoon, die stomwas, niet zou kunnen genezen en hij kreeg ten antwoord:[10] 'Lydir, hoewel een machtig vorst, toch dwaas van harte, verlang er niet naarde afgesmeekte stem der sprekende zoon in je paleis te horen! Daar zul jevoorzeker meer baat bij hebben! Weet, dat hij pas op de meest ongelukzalige dagspreekt!' [11] En zie! Op de dag dat Sardis werd veroverd, stormde een woedendePers op Croesus af om hem neer te slaan. Toen maakten vrees en angst de tong vande zoon los en de zoon sprak: 'Mens, dood Croesus niet!' Dat was het eerste wat destomme zoon zei en hij kon verder zijn leven lang spreken. [12] Kijk, dit orakelwas, zoals reeds eerder gezegd, geen wijsheidstempel uit de Joodseprofetenschool! Maar wie zou na het horen van deze geciteerde, waar gebeurdevoorbeelden willen beweren dat daar van geen bepaalde, goddelijke inspiratiesprake was?!"

    Hoofdstuk 2: Over verschijningen van hogere hemelse wezens.[1] Zo zijn ons, Romeinen, uit de geschiedenis genoeg overleveringen bekend,waarin vermeld wordt dat bijvoorbeeld Socrates, Plato, Aristides en nog veelandere wijzen steeds een beschermgeest bij zich hadden, die hen informeerde enhen altijd, afhankelijk van hun intelligentie, wijze lessen en in noodgevallen eenbetrouwbare raad gaf. Wie van hen die raad niet opvolgde, kon verzekerd zijn vande kwade gevolgen.[2] Wel, als men dat weet, deels uit de historie en deels uit persoonlijke ervaring,dan komt je zo'n verschijning, zoals jullie die hier hebben ontmoet, toch niet zoonmogelijk voor. Kortom, wij weten uit de vele overleveringen en uit hedendaagseervaringen, dat hogere wezens helemaal niet zo zelden als velen menen bij onsmensen komen, zich op allerlei wijzen kenbaar maken en ons nu eens hierover endan weer daarover opheldering geven. Onder die omstandigheden is onze engelbeslist niet zo'n ongewone verschijning als men op het eerste gezicht geneigd is tedenken! [3] Dat zo'n volmaakte geest krachten bezit die voor ons verstand

  • 9onbegrijpelijk zijn en daarom ook wonderen kan doen die wij heel bijzondervinden, vind ik ook niet buitengewoon.[4] Eens was ik in de gelegenheid om mensen uit Achter-Egypte te ontmoeten endoor middel van een tolk met hen te spreken. Zij waren geheel naakt en bedektenzelfs hun schaamte niet. Zij hielden ons, Romeinen, voor hogere, hemelse wezensen verwonderden zich buitengewoon over de grote en schitterende gebouwen vanRome, over de mooie kleren en onze uitzonderlijke pracht. Zij hielden al onzemenselijke produkten voor werken der goden en dachten ook dat wij dat waren. Zijvroegen mij of wij ook voortdurend de zon en de sterren, evenals de maan,beheersten en naar ons goeddunken bestuurden, of dat er voor dat werk soms nogandere goden waren. [5] Natuurlijk gaven wij hen onderricht en voor er een jaarvoorbij was, wisten zij al heel goed dat ook wij slechts mensen waren. Zij leerdenveel van ons, gingen zich tenslotte zelf kleden en het gaf hen veel vreugde toen zijhadden geleerd om zelf kledingstoffen te maken en daaruit allerlei mannen envrouwenkleding te vervaardigen. Na een paar jaar keerden zij toegerust met allemogelijke kennis naar hun vaderland terug en hebben daar zeker scholen opgerichten z een beetje licht in hun natuurlijke wildernis gebracht.[6] Wel, als wij, met onze nog zeer geringe geestelijke ontwikkeling, eenvolmaakte geest zien handelen, moeten wij natuurlijk erg verwonderd zijn datzoiets mogelijk is. Maar als onze geest even volmaakt zal zijn, zullen wij beslistook hogere dingen kunnen doen en dan zullen wij ons zeker niet zoals nuverwonderen wanneer een geest, door middel van de aan ons bekende kracht, eensteen in zijn oerelementen ontleedt. [7] Maar dat wij in ons geestelijk deel in staatzijn tot een volmaaktheid die onbegrensd is, bewijzen ons vele voorbeelden. Enaan deze tafel zitten mensen die misschien wel haast op dezelfde hoogte als deengel staan, en n van hen zou zelfs de engel al veruit de baas kunnen zijn, zoalsjullie al eerder van de arts uit Nazareth hebben gehoord.[8] Wijd je daarom van nu af aan vooral aan de grootst mogelijke ontwikkeling vanjullie geest, dan zullen jullie niet slechts zo'n steen, maar een gehele berg in zijnoerelementen kunnen uiteen laten vallen!" [9] Toen richtte Julius zich tot de engelen zei: "En, Raphal, zeg jij nu eens of ik tijdens mijn wat lange toespraak ookmaar n verkeerd of onwaar woord heb gezegd?!"

    Hoofdstuk 3: Over de bestemming en ontwikkeling van de mens.[1] De Engel zegt: "Zeker niet, alles is zoals je het nu zo voortreffelijk hebt belicht.Daarom moeten de dertig er alles aan doen om te leven zoals deze broeders hun datstraks zullen uitleggen, dan zullen zij al gauw in alles onze broeders worden.[2] God geeft geen engel en geen mens, die eigenlijk ook een aankomende engel is,mr dan een volmaakt eigenleven en tijdens dat leven de gaven om dit levenzelfstandig in alles zo dicht mogelijk bij Gods evenbeeld te brengen. Maar als eenpasgeschapen engel of een mens de juiste wegen kent om geheel aan God gelijk teworden en ze toch niet wil volgen moet hij per slot van rekening. zijn hand ineigen boezem steken als hij steeds in de dodelijk zwakke, met op God gelijkende,staat blijft. [3] Natuurlijk kan zelfs de nog zo volmaakte geest nooit in alle

  • 10

    eeuwigheid zo eindeloos volmaakt worden als God, maar dat is geen belemmering,want hij kan toch wat dat betreft alles aanpakken -natuurlijk binnen de door Godvastgestelde orde wat hij maar wil. Uiteindelijk kan hij ook zelf, net als God,zelfstandige wezens scheppen en hun een eeuwig vrij bestaan geven en dan metzulke wezens de hoogste vreugde en zaligheid beleven, net zoals op aarde eenvader dat heeft aan zijn goed ontwikkelde kinderen, -en dat is een meer danvoldoende gelijkenis met God![4] Zelf heb ik reeds verscheidene werelden met kleine zonnen geschapen en zezelf geheel bevolkt. En al deze werelden zijn meestal beter van alles voorzien dandeze aarde van jullie. Alles plant zich daar net zo voort als hier en de geestenkunnen daar net als hier een grote volmaaktheid bereiken. En waar.om zouden zijdat ook niet kunnen? Uiteindelijk komt toch iedere geest uit God, evenals dekiemen van de toekomstige gewassen nu al verscheidene miljarden malen uit dekiemen der eerdere zaden gereproduceerd zijn.[5] En als jullie, als nakomelingen van de satan, Gods geest nog in jullie dragen,hoeveel temeer dan de nakomelingen van onze scheppingskracht die als die vanGod is! [6] En zie, dat alles kunnen ook jullie bereiken als je de wegen zult volgendie jullie getoond worden! Wie van jullie die niet wil volgen, zal hetwelbeschouwd aan zichzelf te wijten hebben als hij gedurende ondenkbaar langetijden in zijn dodelijk zwakke, niet op God gelijkende staat, blijft.[7] Laat daarom niemand van jullie het wereldse en zijn lichaam mr liefhebbendan Zijn geest! Ieder moet zich vr alles slechts inzetten voor het geestelijke, danzal hij ook het snelst dat ontvangen wat des geestes is, namelijk de algehelegelijkheid aan God! [8] Wie zich echter meer bezig houdt met het wereldse en hetlichamelijke, heeft het helemaal aan zichzelf te Wijten dat hij steeds in het duisteregebied van de dood blijft.[9] Al het leven kan voortdurend in een steeds volmaakter leven overgaan als hetde moeite neemt om verder te gaan op de weg van de vastgestelde, goddelijkeorde. Blijft het leven echter in een bepaald opzicht achter , speciaal aan het beginvan de grote levensweg, wel, dan komt het ook vanzelfsprekend niet verder, maarblijft staan en verkommert uiteindelijk als een halm in de winter wanneer die,volgens Gods orde, zijn levensvrucht eenmaal heeft verloren.[10] Wees daarom geestelijk actief en doe daarvoor je uiterste best! Laat geen stapdie je doet je berouwen! Want dan wordt iedere daad en iedere stap steeds begeleiddoor Gods grootste zegen.[11] Denk vooral niet dat ik, als engel, al zo volmaakt ben dat ik mij nu aan eenvolledig nietsdoen over zou kunnen geven! Ik win nu, door mijn aanwezigheidhier, oneindig veel en zal voortaan mijn eigen scheppingen nog volmaakter kunnenafleveren. Als ik, als zuivere en volmaakte geest, hier nog zo onschatbaar veel kanwinnen, hoeveel te meer geldt dat dan voor jullie, die in volmaaktheid nog zo verbij mij achterstaan![12] Dank God de Heer daarom dat Hij jullie deze heilige genadevolle kans heeftgegeven, waardoor jullie in n uur meer kunnen bereiken voor je geest, dananders met jullie wereldse onderwijs in tienduizend jaar![13] Kijk, zulke bijzonder genadevolle kansen geeft God maar hoogst zelden aan

  • 11

    een wereld. Iedereen, die het grote geluk heeft deelgenoot van zo'n gelegenheid tezijn, moet deze dan ook met inzet van al zijn krachten voor zijn geest ten nuttemaken. [14] Als God ergens een profeet zendt of opwekt, moeten allen zich omhem heen verdringen om voor hun eigen bestwil het heilige woord van God tehoren, want God wekt met diepe, ware, hemelse wijsheid dergelijke mannenslechts eenmaal in de honderd jaar .[15] Grte profeten echter, door wie God de mensen van de aarde zeer vele enbelangrijke dingen meedeelt, worden hoogstens iedere duizend tot tweeduizendjaar naar de mensen van deze aarde gezonden. Hun doel is de mensen enerzijds zoruim en uitgebreid mogelijk de verdere, nieuwe wegen van God tot nog groterevolmaaktheid te wijzen en anderzijds weg te voeren van de vele dwaalwegen diezij voor zichzelf hebben gemaakt en terug te brengen naar de ene, juiste weg.[16] Want zie, in Gods grote schepping staat niets stil, net als de tijd op aarde dieook nooit stil staat! De geesten maken steeds zichtbaar grote vorderingen en omdatin het rijk van de zuivere geesten voortdurend zo'n grote vooruitgang wordtgeboekt, mogen de onsterfelijke schepsels op de hemellichamen niet achterblijven,om niet te ver bij het rijk der geesten achterop te raken.[17] Na het verschijnen van zulke grote profeten gaan de mensen door eigenactiviteiten ook weer in de goede richting, zoal niet in algemene zin dan toch welop het persoonlijke vlak. Maar als de geestenwereld dan weer een grote voorsprongneemt, is het steeds wat afgeschermde licht van een voormalige, grote profeet nietmeer zo werkzaam; een nieuwe profeet wordt opgewekt en uitgezonden en demensheid gaat dan weer, al is het aanvankelijk individueel, achter de grotevoorsprong van de geestenwereld aan.[18] Zo wordt de menselijke natuur toch in een paar eeuwen vindingrijker enpresteert tenslotte dingen, waarvan de vorige generaties nooit gedroomd hadden.[19] Maar als op deze wijze na ongeveer twaalf tot vijftien eeuwen een hoogtepuntis bereikt, wordt de menselijke aard van binnen uit toch traag en blijft stil staan,hetgeen God op deze aarde ook heeft toegelaten. Daardoor zullen er steeds alledenkbare ontwikkelingsfasen te vinden zijn, opdat de meer actieve re mensendaaruit zullen concluderen dat, zonder de van tijd tot tijd verschijnendeopenbaringen, de mensheid uit zichzelf duizenden jaren op dezelfde plaats blijftstaan en geen stap vooruit komt, wat jullie allen in de praktijk kunnen zien bij dehuidige Indirs en Achter-Indirs.[20] De Heer laat dat toe opdat de mensen die daar te eniger tijd komen, zichzelfervan kunnen overtuigen dat het precies zo is als ik jullie heb voorspeld. Maar diemensen zullen jullie uiteindelijk zelf, door middel van jullie nakomelingen, opmoeten voeden. Want voor volken die op een lage trap van de geestelijkeontwikkeling staan, wekt de Heer nooit een eigen grote profeet op. Hij laat hen, datwil zeggen de onontwikkelde volken, door de voornaamste volken van deze aarde,die eigenlijk alleen maar door de openbaringen het eerst zijn ontwikkeld, in zekerezin verder opvoeden, waarvoor de Heer Zijn zeer wijze redenen heeft.[21] Maar de mensen die op een hemellichaam het dichtst bij God staan, moetenzich van zo'n hoge roeping altijd wel diep en dankbaar bewust zijn en zichdaarvoor onvermoeibaar inspannen, anders is het hun eigen schuld als hun

  • 12

    nakomelingen later ver zullen zinken onder het niveau van de Achter-Indirs, diewij Chinezen noemen, en uiteindelijk, gelijk de dieren, volkomen dom worden! -Zeg mij nu, dertig broeders, of jullie dit alles wel duidelijk hebben begrepen!"

    Hoofdstuk 4: De nieuwsgierigheid der Farizeen.[1] De jonge Farizeer zegt: "Hoge, verheven, machtige geest! Wel veel, maar noglang niet alles! Daarvoor danken wij je allen uit de grond van ons hart, want je hebtecht met de grote hemelsleutel geheimen ontsloten, waarvan wij eerder niet hetminste vermoeden hadden. Wij zullen ons van nu af aan ook alle denkbare moeite"getroosten om op de juiste levensweg verder te gaan, alleen zouden wij die nognader willen leren kennen. Maar voor vandaag hebben we al meer dan voldoende,want aleer onze geestelijke maag dit zal verteren, hebben wij enige tijd nodig.Morgen zullen wij wel voor hogere en diepzinniger zaken ontvankelijker zijn dannu. [2] Nu zouden wij alleen nog enige wijze woorden willen horen van de zeerwijs uitziende man, die naast de verheven stadhouder zit en heel onopvallend methem spreekt. Want, ook zonder engel te zijn, schijnt hij jullie allen ver teovertreffen, -zijn gelaatsuitdrukking en zijn enigszins stocijnse kalmte tijdensjouw engelachtige toespraak geven blijk van het verborgenste en het machtigste!"[3] Julius zegt: "Dat is wel zo, maar de Man is nu eenmaal niet zo gemakkelijk totspreken geneigd als jullie wel denken. Als HIJ wil, spreekt Hij vaak veel en dan isieder woord als een hele schepping vol wijsheid. Maar als Hij volstrekt niet wilspreken, kan iemand Hem niet gemakkelijk daartoe brengen. Proberen jullie hetzelf, spreek Hem aan, dan zal Hij jullie wel een antwoord geven!"[4] De jonge Farizeer zegt: "Nee, dat durf Ik met, want Hij zou ons wel eens eenantwoord kunnen geven waar je je leven lang genoeg aan had! Daaromonderdrukken wij nu ook graag onze waarschijnlijk erg ongelegen komendenieuwsgierigheid!" [5] Julius zegt: "Daar doen jullie echt heel wijs aan! Morgenkomt er nog een dag, dan zal zich misschien eerder en gemakkelijker dan nu eengelegenheid voordoen om met Hem te spreken. Misschien regelt Hij vandaag noghet een of ander, dan kunnen jullie Hem het gemakkelijkst en rustigst beluisteren."[6] Daarmee stellen onze jonge Farizeen zich tevreden en zij wachten op eengelegenheid om Mij te horen spreken.[7] Meteen daarna komt een Wachtmeester uit de richting van de zee, waar debekende misdadigers werden gevangen gehouden, en zegt tegen Julius: "Heer engebieder! Het is niet meer uit te houden met de vijf roofmoordenaars. Zij slaanzulke verschrikkelijke taal uit en gaan daarbij zo ontzettend te keer, dat allesoldaten daarover ontzet zijn en enigen van hen, vanwege de verschrikkelijke enzeer brutale lasteringen, nauwelijks er vanaf gehouden kunnen worden om zichonverhoeds aan de misdadigers te vergrijpen. Want zij zeggen: 'Wij willen lieversterven dan zulke ontzettend boosaardige en brutale laster nog langer geduldig aante horen!" [8] Julius vraagt Mij: "Heer, wat moeten we daaraan doen?"[9] IK zeg: "Het duurt nog vijf uur tot de morgen en zo lang moeten de vijfhoofdmisdadigers het uithouden! Men kan en mag hen geen ogenblikkwijtschelden! Als de bewakers de laster echter niet kunnen verdragen, moeten zij

  • 13

    zich terugtrekken zodat zij die niet horen; want geen van de misdadigers zaldaardoor ontsnappen en zijn stevige boeien los kunnen maken. Daarvoor sta Ik in!De zeven politieke gevangenen hebben het niet zo moeilijk en zijn rustig, diekunnen met de bewakers wat meer hierheen gehaald worden en morgen zullen wemet hen geen moeilijkheden hebben. Maar de roofmoordenaars zullen ons allennog genoeg te doen geven. Laat het zo gebeuren, want slechts door de grotekwelling kan de ziel van de slechte roofmoordenaars meer en meer bevrijd wordenvan haar satanslichaam en diens zeer kwade geesten. Zonder die vrijmaking valt eraan genezing helemaal niet te denken." [10] Na Mijn woorden verwijdert dewachtmeester zich en brengt Mijn advies meteen tot uitvoering.

    Hoofdstuk 5: Julius dreigt de Farizeen.[1] Maar de jonge Farizeer had bij deze gelegenheid iets over de genezing van devijf roofmoordenaars gehoord en omdat hem dat nogal opviel, vroeg hij meteenheel bedeesd aan de hoofdman: "Verheven gebieder! Is dat dan soms toch deberoemde heiland uit Nazareth, of anders zijn voornaamste afgezant? Want wijhebben gehoord dat hij leerlingen aanneemt en hen, tenminste als zij er enig begripvoor hebben, als afgezanten naar alle plaatsen zendt om volgelingen voor zijnnieuwe leer te winnen, waar zij meestal ook in slagen. Mocht dat de heiland uitNazareth zijn dan zitten wij in de moeilijkheden!"[2] Julius zegt vrij ernstig en de jonge Farizeer streng aankijkend: "Waarom dan?Waarom raken jullie in moeilijkheden als die Man eventueel de beroemde Heilanduit Nazareth Zelf zou zijn? Heus, die vraag komt mij van jullie kant wat verdachtvoor! Ik eis een goede verklaring voor die verlegenheid van jullie, anders kon hetjullie wel eens niet zo goed vergaan!" [3] Deze wat strenge tegenvraag van Juliusvervulde de jonge mensen met een behoorlijke portie vrees en de jonge Farizeerdie anders het woord voerde, werd nu ook erg verlegen en wist niet meteen wat hijde nu zo streng geworden Julius moest antwoorden.[4] Maar Julius zei: "Als je mij de waarheid kunt en wilt zeggen, hoef je helemaalniet erover na te denken hoe en wat je zult zeggen. Probeer je me echter metschijnbare waarheden te sussen, dan vergis je je erg, want ik onderken maar al tegoed het verschil tussen een sluw verdichtsel en de zuivere waarheid. Ik wil julliedaarom waarschuwen: Pas op, dat jullie niet door de mand vallen! Op de een ofandere manier krijg ik nog steeds de indruk dat men jullie nog lang niet volledigkan vertrouwen, want jullie zijn, lijkt mij, eens en voor al gezalfd met allesatanszalven. Wie op jullie woorden vertrouwt, maakt gemakkelijk zichzelf totverrader van eigen zaak. Alles wat jullie gezegd hebben, kan, gezien jullie door endoor slechte inborst, alleen maar een maskerade zijn. Maar wee jullie dan, wantvan er vandoor gaan zal geen sprake meer zijn nu ik zelf alles scherp in de gatenhoud! Spreek nu dus de zuivere waarheid, of het vergaat jullie slechter dan die vijfroofmoordenaars, die buiten aan de oever van de zee aan stevige palen zijnvastgebonden! Kom dus zonder dralen met de volle waarheid voor de dag!"[5] Bij dit bevel van Julius om antwoord te geven, worden alle dertig bleek enbeven van angst, want hoewel zij eigenlijk wel ernstig van plan waren om te

  • 14

    breken met de tempel, waren zij er daarbij toch ook op bedacht om zich zo nodigvoor de tempel schoon te kunnen wassen. Want de jonge Farizeen verstondenbuitengewoon goed de kunst om zich in geval van nood van alle schuld vrij tepleiten. Als hen het vuur na aan de schenen werd gelegd omdat ze bij de tempelhoorden, belasterden zij de tempel als geen ander. Kwamen zij echter weer in.detempel terug en hield men hen voor, dat zij over en tegen de tempel uitgevarenwaren, dan hadden zij direkt een aantal steekhoudende redenen bij de hand om aante geven dat zij slechts voor de schijn tegen de tempel te keer waren gegaan.[6] Daarom zei Ik dan ook reeds in het begin, dat men hen met te veel moestvertrouwen, want zulke mensenzielen lijken op getemde wilde dieren, die men ooknooit helemaal mag vertrouwen omdat de wildheid, zodra de gelegenheid zichvoordoet, graag weer de kop opsteekt. [7] Toen na een .poosje van angstigstilzwijgen. Julius wat nadrukkelijker begon aan te dringen, zei IK tegen hem:Vriend, geef hen gelegenheid om tot zichzelf te komen en dan te spreken! Wantmet leugens kunnen zij ons toch onmogelijk afschepen, ook al zou.den zij datmisschien willen. Want Ik ben toch hier en Mij kan men niet beliegen en Raphalis ook hier die kan men ook niet beliegen. Wat zouden de dertig bevreesde mensendus aan een leugen hebben tegen ons, die ten eerste niet belogen kunnen worden enten tweede alle macht en kracht in handen hebben?!"[8] Julius zegt: "Ik zie wel dat U, o Heer, zoals altijd, ook ditmaal weer volkomengelijk hebt en dus zal ik met alle geduld het antwoord van deze dertig afwachten.Alleen wil ik er nog aan toevoegen, dat ik, als het antwoord te lang op zich Iaatwachten, zou willen vernemen wat mij dan te doen staat!"[9] Meteen daarop opent de jonge Farizeer ietwat moediger zijn mond en zegt: "Ubracht ons tot wanhoop omdat u zo hardnekkig een antwoord op uw vraag eiste.Maar wij vroegen u voordien heel vriendelijk, hoewel wat opgewonden, naar deverheven man daar, wie hij was, of hij soms zelfs niet de heiland uit Nazareth was.En wij zeiden dat als hij het was, wij daardoor in grote moeilijkheden zoudenkomen. Dat viel u op; u vatte gelijk achterdocht tegen ons op en u wilde meteenmet het dreigendste gezicht van de wereld van ons weten wat de reden daarvanwas. Dat wij toen bang werden is licht te begrijpen, omdat wij uw strengheid alondervonden hebben. [10] Maar nu wij in die geweldige man, die wij eigenlijkheimelijk het meest vreesden omdat steeds de gedachte in ons opkwam dat hij w.eleens de heiland uit Nazareth kon zijn, een verdediger van onze verlegenheidhebben gevonden, kunnen wij ook goed spreken; want nu zijn wij niet meer bangen kunnen vrij en openlijk ons woord doen.[11] Dat wij voor de heiland uit Nazareth een gegronde vrees moeten hebben, vindtheel eenvoudig zijn oorzaak daarin, dat wij in feite hier staan als door de tempeluitgezonden, openlijke vervolgers, al waren Wij dat in onze harten eigenlijk nooit.Wij hebben voor de wereld ook al veel schijnmaatregelen tegen hem moetentreffen die zeker niet prettig Voor hem waren, ook al konden ze hem tot op hedenzo direkt geen verdere schade toebrengen. [12] Wij hebben echter hier nu al heelwat staaltjes gezien en gemerkt dat het een vervolger van de heiland nu nietbepaald zo best vergaat. Daarom vroegen wij u dan ook, toen wij iets gehoordhadden over de voor morgen vastgestelde genezing van de vijf roofmoordenaars,

  • 15

    of hij soms met zelf de beroemde helland uit Nazareth was.[13] Als hij het werkelijk zou zijn, bleef ons toch zeker niets anders over dan onsvoor hem in het stof te werpen en om vergeving te smeken voor alles wat wij inopdracht van de tempel allemaal tegen hem hebben moeten doen. En zie, dat is debenarde situatie waarin wij ons bevinden als hij echt de helland uit Nazareth zouzijn! Maar omdat wij nu het edelmoedige hart van deze man hebben gezien, maghij nu best de heiland uit Nazareth zijn, want door hem zullen wij zeker niet inmoeilijkheden komen! Hier heeft u nu het eerlijke antwoord dat u zo dreigend vanons verlangd heeft; maar geef u ons nu ook het juiste antwoord op onze vraag!"[14] Julius zegt: "Nu, weet dan, dat Hij het is aan wie de gehele natuur en allemachten van de hemel dienstbaar zijn, - Hij is de beroemde Heiland uit Nazareth!Over Hem getuigde voorheen dat meisje en de engel gehoorzaamde op Zijnwenken toen hij jullie dat proefje van zijn macht toonde. Maar nu jullie dat weten,moet je mij eens zeggen wat jullie nu willen en zullen doen!"

    Hoofdstuk 6: Gesprek tussen Julius en de Farizeen over Jezus.[1] De jonge Farizeer zegt, tesamen met alle anderen: "God in den hoge zijgeloofd dat Hij de mens deze macht heeft gegeven, die slechts tot heil van dezwakke sterveling kan dienen! Er staat in de profeten dat God het volk Isral eenseen Messias zal zenden. Nu wat is er op tegen, als wij hem als zodanig zoudenaannemen? Een Messias kan volgens de profetien weliswaar niet uit Galilageboortig en afkomstig zijn, maar dat is ook een profetische uitspraak die meneigenlijk, geestelijk gezien toch niet volledig begrijpt! Wij hebben nooit zo goedbegrepen waarom er uit Galila geen profeet of ander groot man op zou kunnenstaan, omdat de Galileers er toch niets aan kunnen doen dat zij Galileers zijn.Maar het staat nu eenmaal geschreven! Wie het geloven wil, die gelove het; wiehet echter niet geloven wil, die late het Zo, -en tot de laatsten konden wij allen weleens behoren, zodat het ons ook helemaal niet in verwarring brengt deze Heilanduit Nazareth als een Messias in de volle zin van het woord aan te nemen.[2] Maar het is dan in zekere zin toch iets buitengewoon wonderlijks en dat blijfteen grote vraag, hoe deze mens aan zulke uitzonderlijke, goddelijk lijkendeeigenschappen is gekomen! Want voor zover wij door ons onderzoek naar hem enzijn afkomst te weten zijn gekomen, moet hij de zoon van een timmerman zijn, dieongeveer tot zijn dertigste jaar steeds thuis IS gebleven en met zijn vader enmogelijke andere broers nu eens hier, dan weer daar, timmerwerk heeft verricht.Niemand heeft daarbij ooit iets buitengewoons aan hem ontdekt. Men heeft hemook nooit zien lezen, schrijven of rekenen. Ook in zijn omgang met mensen moethij zeer weinig spraakzaam en allerminst een spiritueel mens zijn geweest![3] Ja, men vertelde ons in Nazareth zelfs dat zijn vader en moeder hem heel vaakberispt hebben, omdat hij ten eerste niet gemakkelijk in de synagoge te krijgen wasen ten tweede zich nooit de Schrift wilde laten voorlezen en weinig of niets om desabbat gaf. Het meest moet hij van de natuur hebben gehouden en van hetstilzwijgend aanschouwen van de dingen van deze aarde.[4] Zo moet ook het vissen een van zijn lievelingsbezigheden geweest zijn en hij

  • 16

    viste altijd met succes, waarom de vissers hem ook graag bij zich hadden.[5] Kortom, alles wat wij ooit over hem te weten zijn gekomen, gaf met zekerheidaan, dat hij ten eerste nergens een school heeft bezocht en ten tweede bij iedereenbekend stond als een mens die slechts een zeer geringe graad van ontwikkelingvertoonde.[6] Maar opeens moet hij ontwaakt zijn en zo wijs geworden, dat men metzekerheid kan zeggen dat de wereld nog nooit een wijzer mens heeft gedragen![7] Nu, dat en natuurlijk nog veel meer zijn wij naar waarheid over hem te wetengekomen en wij vinden hem nu hier en stellen vast dat hij een zeer bijzondere manis. Daarom kan het ons zeker niet kwalijk worden genomen dat wij vragen: Hoekwam hij aan zulke ongehoorde eigenschappen, die vr hem geen mens ooit bezaten die zeker hierna niemand meer zal bezitten?"[8] Julius zegt: "Wie kent dan ook het doel en de kracht van Gods geest en de matewaarin deze zich effectief wil verbinden met de geest van een mens?! Is het nietmogelijk dat de almachtige geest van God zich met zijn gehele macht verbindt meteen mensengeest en op die wijze dingen doet die een gewoon mens natuurlijk nooitkan doen, omdat hij geen God is?! [9] Maar als God Zelf door de onnoemelijkversterkte geest van een daarvoor uitgelezen mens spreekt, handelt eli werkzaamis, moeten er voor ons zwakke stervelingen natuurlijk wel buitengewone wonderenaan de dag treden. Woord en daad zijn n, -wij kunnen noch het een noch hetander nabootsen, want wij zijn met ons lichaam en onze beperkte geest slechtsmensen. Hij is echter met Zijn lichaam een mens zoals wij, maar met Zijn geesteen God van de hoogste rang en Hij beheerst de gehele oneindigheid![10] Omdat echter -dat wil zeggen volgens onze Romeins theosofische begrippen -het erkende zuiver goddelijke, hoe en waar het zich ook maar uit, vereerd enaanbeden moet worden, is het ook hier duidelijk wat wij moeten doen. Wij moetendeze mens, door wie zichtbaar en tastbaar de totale, almachtige geest van Godwerkzaam is, heel anders behandelen dan wij onderling van elkaar gewend zijn, datzal jullie toch zeker wel volkomen duidelijk zijn!? [11] En daaruit kunnen julliedan wel opmaken, waarom wij, hooggeplaatste Romeinen, Hem uit het diepst vanons hart de hoogst mogelijke verering, liefde en achting bewijzen en Hemvolkomen erkennen en roemen als de Heer van de gehele wereld. Zeg mij eens ofdat jullie niet als noodzakelijk en volkomen begrijpelijk voorkomt!"[12] De jonge Farizeer zegt: "O ja, ongetwijfeld; want in veelopzichten bevalt uwtheosofie ons heel goed en zij is hier in deze omstandigheden ook volkomen ophaar plaats. Maar het is natuurlijk wel zo, dat het volgens de oorspronkelijke leervan Mozes zeker niet goed en in de haak zou zijn om dat aan te nemen. Er staatnamelijk heel streng en nadrukkelijk: 'Ik alleen ben de Heer en je zult geenvreemde goden naast Mij hebben!"[13] Julius zegt: "Heel juist, maar men moet Mozes ook niet woordelijk, maarveeleer met het juiste begrip in zich opnemen. Dan zal men al gauw en zonder veelmoeite ontdekken dat ik eigenlijk helemaal niet in tegenspraak ben met de strengeleer van Mozes, als ik nu de volgende grondregel opstel: De mens moet iedereuitspraak -vooropgesteld dat die van dezelfde goddelijke geest afkomstig is die metMozes heeft gesproken -ook steeds als zodanig erkennen en buitengewoon vereren.

  • 17

    Daarom bewezen de Egyptenaren, Grieken en wij Romeinen, hoewel thans in eensoort blind bijgeloof wat te ver gaand, alle mensen en schepsels waarbij eenbijzondere, ongewone kracht en werking werd ontdekt goddelijke verering.[14] Wel, nu dachten wij: Voor de reine is alles rein! Als de wat bijgelovigemensheld door haar verering van het goddelijke in de vorm van allerlei maakselsmaar niet slecht wordt en dan de vertoornde goden tracht te sussen met gruwelijkemensenoffers, kan men haar een zeker vroom bijgeloof niet eens als een grofgeestelijk gebrek aanrekenen. Jammer genoeg wordt zij bijna altijd door de hongeren door de steeds groeiende heers en hebzucht van de priesters daartoe verleid.Want naar mijn mening is het uiteindelijk altijd nog beter dat de mens iets gelooftwaar dan toch een goede reden voor is, dan. dat hij helemaal niets gelooft en zichop die manier verlaagt tot het dier, dat ook geen geloof of bijgeloof kan hebben.[15] Een mens, die helemaal geen geloof wil en kan aannemen, kan ook nooitenige echte, verstandelijke ontwikkeling bereiken. Want wie een huis wil bouwen,moet eerst zorgen voor het nodige bouwmateriaal. Hoe kan iemand zelfs maar eensimpele vissershut bouwen zonder enig materiaal? Ook al is het ruwe materiaalaanvankelijk ongeordend, dan is die orde toch al gauw aan te brengen zodra er enigmateriaal is; maar als er helemaal geen materiaal is, dan is er ook niets te ordenen.[16] Daarom zeg ik dat bijgeloof voor de mens toch altijd nog nuttiger is danhelemaal geen geloof; want uiteindelijk is stro ook nog beter dan helemaal niets!Van stro kun je nog wat maken; maar van niets kan nooit iets anders dan nietsgemaakt worden. Om deze reden dulden de Romeinen ook het vaak zeer grotebijgeloof van jullie volk, omdat wij daarin nog altijd een bepaald nut voor demensheid zien. [17] Maar de eigenlijke tempeldienaars zijn ons een gruwel, omdatwij heel zeker weten dat zij totaal niets geloven en daarom het volk in plaats vande waarheid, de meest zinloze zaken als goddelijk aanprijzen. Zij leggen zelfs deondragelijkste straffen op aan die mensen die door hun natuurlijke intelligentieondanks alle morele dwang toch met kunnen geloven dat schoonheid afzichtelijkis, de zon zwart in plaats van wit licht geeft en dat in de beek Kidron bloedstroomt! Dat vind ik buitengewoon schandelijk en slecht, maar het een of anderepersoonlijke menselijke bijgeloof absoluut niet![18] Ja, als men in staat is en een goede gelegenheid heeft om de blinde mens opde juiste wijze voor te lichten, dan is dat zeker van onschatbare waarde, maarzolang men dat niet kan, moet men het volk zijn vrome opvatting laten houden!Want als men het volk niets beters kan geven, moet men het minstens dat, wat hetheeft, laten behouden!"

    Hoofdstuk 7: De geloofsdwang van de tempel.[1] De Farizeer zegt: "Hoge gebieder, alles wat u zegt is zo overtuigend goed enwaar, dat wij niets anders kunnen zeggen dan dat Ieder mens met een beetje geest,door n uur met u te verkeren, zichtbaar meer voor zijn hoofd en voor zijn hartwint, dan wanneer hij honderd jaar lang de domheden van de tempel aan zoukunnen horen, die uit niets anders bestaan dan loze kreten.

  • 18

    [2] Er wordt daar wel veel gekletst en nog meer geblrd, maar dat is net zo zinvolals dat men tegen iemand zou zeggen: 'Vriend, was mijn handen en voeten maar Ietwel goed op datje ze absoluut niet nat maakt!' -En bij onze lessen die in de tempelgegeven worden, wordt uitdrukkelijk geist dat men ze heel aandachtig aanhoorten doet wat daarin gezegd wordt. Maar waarom het moet en welke betekenis achterde gegeven les schuilt, daarmee mag niemand zich bezighouden, -want dat zijngeheimen van God waar niemand, behalve de hogepriester slechts onder het zegelvan strenge geheimhouding, iets naders over mag weten.[3] Wat heeft de mens aan een leer waarvan hij de tekst kan aanhoren, zelfs moetaanhoren, maar waarvan hij nooit ook maar n lettergreep mag begrijpen?! Als jeniets van zo'n leer hoort ben je net zo ver![4] Bij God, als men de godsdienstige zaken bij de mensen eens goed bekijkt, stootmen vaak op zaken die iedere struisvogel te zwaar op de maag zouden liggen!Want ook al zijn de mensen meestal in hun overige doen en laten bepaald niet zodom en duister als een maanloze, zwaarbewolkte herfstnacht, toch zijn zij datbeslist honderdvoudig in hun godsdiensten! Zij hechten ofwel vaak geloof aan allesoorten boerenbedrog zodat zelfs een hond daarvan zou gaan walgen -laat staaneen eerlijk mens -of zij geloven helemaal niets.[5] O Heer en gebieder, u kunt zich niet voorstellen hoe het mij vaak te moede wasals ik op die manier de mensen iets als goed en waar moest voorhouden, dat naarmijn vaste overtuiging een grote leugen was. Ik had mijzelf vaak bijna van pureergernis kunnen wurgen. Maar wat hielp dat? Als de os eenmaal het juk draagt,moet hij trekken -of het nu licht of zwaar gaat -anders vallen er klappen inovervloed! Tijdens mijn toespraken heb ik vaak bij mijzelf gedacht: 'Wie van onsis nu de beklagenswaardigste os, ik, de prediker, of degene voor wie ik preek?' Enik kon mij nooit aan de gedachte onttrekken, dat ik toch wel steeds de grootste en,eigenlijk noodgedwongen, de domste os was! Want mijn toehoorder kon, als hijeen verstandig mens was, mij achteraf naar hartelust uitlachen en zich ingezelschap van zijn vrienden over mij vrolijk maken; maar ik mocht dat, in iedergeval in de tempel, op straffe van het vervloekte water niet doen.[6] Daarom, hoge gebieder, zeg ik: Weg uit ons midden met alles, wat in alle ernstpuur van de duivel is! Van nu af aan worden wij echt verstandige mensen en zullenin der eeuwigheid aan geen enkele menselijke domheid meer meewerken, want hetis iets ontzettends om dienaar te zijn van de domheid der mensen! Van nu af aan dewapens en het gezonde verstand! Al het andere behoort tussen de horens van deoude zondebok, die men moet doden en verbranden met het vuur van rechtvaardigeergernis. Maar nu over iets anders![7] Hoge gebieder, weet u soms wat deze goede Godmens eventueel zouverlangen, als hij ons voor de korte duur van enige dagen bij zijn leerlingen op zounemen? Want van hem zou in de kortst mogelijke tijd bijzonder veel te leren zijn!Denkt u dat wij hem dat zo zonder enig gevaar zouden kunnen vragen?"[8] Julius zegt: "Ongetwijfeld, maar ik weet ook heel zeker dat Hij nergens enigstoffelijk loon aanneemt, maar altijd slechts een zuiver geestelijk! O, Hij heeftnooit ook maar enig geld bij Zich en blijft toch nooit iemand iets schuldig! Wieiets voor Hem doet, vergeldt Hij het op een andere wijze duizendvoudig. Want Zijn

  • 19

    woord en Zijn wil zijn meer waard dan de gehele wereld. Meer behoeven jullie niette weten en jullie kunnen nu doen wat je wilt!"[9] De jonge Farizeer zegt: "Dat verheugt ons, en u, hoge gebieder , danken wijzeer voor het licht dat u in ons hart hebt laten schijnen, want nu weet ik heel zekerwat wij allen zullen doen en in zekere zin moeten doen! Nu pas zullen wij onsallen oprecht tot hem wenden en wat hij zal zeggen, zullen wij ook doen!"

    Hoofdstuk 8: De voorwaarden die de Heer aan leerlingen stelt.[1] Na die woorden staat de jonge Farizeer op, komt naar Mij toe en zegt: "Heer,meester en weergaloze heiland! Wie ik en mijn 29 broeders zijn, weet u vast enzeker, en wie u bent, hebben wij ook van de grote machthebber Julius gehoord.Veel hoeft er over en weer dus met gevraagd te worden. Maar omdat wij gehoordhebben dat u af en toe ook leerlingen aanneemt, zouden ook wij -slechts voor kort,tenzij het ook langer zou mogen -uw leerlingen willen zijn!"[2] IK zeg: "Alles goed en wel, maar besef wel: De vogels hebben hun nesten ende vossen hun holen, maar Ik heb geen rustplaats voor Mijn hoofd![3] Wie Mijn leerling wil zijn of worden, moet een zware ast op zijn schoudersnemen en Mij zo navolgen! Mijn leerlingen genieten geen aardse voordelen zijmoeten daarentegen terwille van Mijn naam en Mijn liefde de reeds verkregenaardse voordelen en bezittingen niet alleen gedurende enige tijd, maar voor altijdontberen. Zelfs vrouwen. en kinderen mogen hen niet tegenhouden als zij geheelen al ware leerlingen van Gods Rijk willen worden.[4] Geld of andere wereldse schatten mogen zij niet hebben, net zo mm als tweeopperkleden of reserveschoenen en voorraadzakken of een stok of wandelstaf omzich te verdedigen tegen een eventuele vijand.[5] Zij mogen op aarde alleen maar het verborgen geheim van God.s rijk hebben.Als jullie je daarnaar kunnen voegen, mogen jullie Mijn leerlingen zijn![6] Ook moet ieder van Mijn leerlingen;. net als Ik, tegenover iedereen vol liefde,zachtmoedigheid en geduld zijn. Hij moet zijn ergste.vijand net Zo zegenen als zijnbeste vriend en moet, als de gelegenheid zich voordoet, degene die hem heeftbenadeeld, goed doen en bidden voor degene, die hem vervolgt.[7] Toorn en wraak moeten verre zijn van het hart van Ieder die Mijn leerling wilzijn; over de bittere gebeurtenissen op deze aarde mag hij niet klagen of daaroverzelfs gergerd beginnen te morren. [8] Hij moet alle leven van vermaak vermijdenals de pest; maar daarentegen alles inzetten om door Mijn levende woord In zijneigen hart letterlijk een nieuwe geest te vormen en om vervolgens eeuwig geheel indeze geest verder te leven in de overvloed van alle geestelijke kracht.[9] Denk daarom over deze voorwaarden na en zeg Mij of je daarmee instemt en ofje je aan dat alles geheel wilt onderwerpen!"[10] De jonge Farizeen beginnen zich naar aanleiding van deze Introductie vanMij behoorlijk achter de oren te krabben en geen van hen weet daar een passendantwoord op. De jonge Farizeer, die voorheen steeds met Julius had gesprokenmaar nu nog bij Mij stond, zegt echter toch na een poosje zo half en halfschertsend: "Beste, goede en onovertrefbare meester! De aan ons gestelde

  • 20

    voorwaarden kunnen op zichzelf heel goed zijn om misschien enige van uwbuitengewone, goddelijk lijkende eigenschappen te verkrijgen. Maar, heel weinigmensen zullen zich daarvoor uitspreken en daartoe overgaan! En een algemeenbelang kan die wens ook al niet hebben, want stel dat alle mensen uw voorwaardenom u te volgen zouden aanvaarden, dan zou de aarde er weldra zo uitzien als zij..ervolgens Mozes op de tweede of derde scheppingsdag uitzag, namelijk verlaten,woest en ledig! Weet u, bekeerlingen zult u op deze manier weinig krijgen! Kleineaantallen, die zich willen onderwerpen aan het zogenaamde bespiegelende leven enin zekere zin op aarde reeds bereiken willen wat hen pas in het hiernamaals tewachten staat, zullen daartoe wel overgaan; maar alle mensen!? O God, wat zou ervan de wereld terechtkomen? [11] Dan is en blijft de oude leer van Mozes voor hetfysieke en zedelijke leven van de mens toch wel voor alle schepsels steeds demeest uitgebreide en in ieder opzicht de meest nuttige! Bij die leer kan men voorGod en wereld, net als David, een geacht mens zijn, iets wat heel nodig is voor hethandhaven der orde op aarde. Maak alle mensen maar eens gelijk, dan zul je algauw merken waar het met de mensheid in korte tijd naar toe gaat! Een geringaantal moet wel in het bezit zijn van de geheimen van het Godsrijk op aarde; maarvoor alle mensen zou dat net zoveel nut hebben, als wanneer er bij een leger alleenmaar veldheren van gelijke rang zouden zijn of alleen maar gewone, ruwe soldatenzonder enige kennis van het leiden van een oorlog, dus zonder een veldheer . Heus,tegen zo'n leger zouden dan ook wat redelijk goed aangevoerde groepen oudevrouwen het op kunnen nemen! [12] Ik voor mij wil ongetwijfeld heel graag uwleerling worden, ook al zou u mij nog zwaardere voorwaarden gesteld hebben;maar of al mijn metgezellen daartoe zullen overgaan is een heel andere vraag!Want kijk, de tmpel eist echt heel veel, maar U wilt meteen alles hebben endaartoe, vriend, zullen er maar heel weinig bereid zijn!"

    Hoofdstuk 9: De voordelen van zelfverloochening.[1] IK zeg: "Dat geeft niets; Ik dwing niemand! Wie Mij volgen wil die volge; wieechter niet wil en niet kan, die blijve thuis![2] Maar in deze dagen wordt het rijk van God geweld aangedaan; en die het nietmet geweld naar zich toe trekken, zullen het niet bezitten.[3] Ik zeg echter naar aanleiding van Mijn aan jullie gestelde voorwaarden, dieecht niet zo gemakkelijk zijn: Als je een oud en al erg versleten overkleed hebt,waarmee het schande zou zijn om nog onder de mensen te komen, en er komt eenmens bij je met een nieuw, goed overkleed, die tegen je zegt: 'Vriend, trek je oudekleed uit en vernietig het omdat het niet langer meer te gebruiken is en ik geef jedaarvoor een nieuw, dat nooit zal slijten omdat het uit een stof is geweven die destormen der tijden kan doorstaan!' zul je je dan bij zo'n aanbod ook nog als eendwaas gedragen en het oude, verteerde, tot lompen vergane kleed behouden.[4] Verder weet jij, net zoals je metgezellen, dat dit aardse scholings en proeflevenslechts een heel korte tijd duurt en dat daarachter meteen de eindeloze eeuwigheidbegint. Weet je wel, hoe en of je na de lichamelijke dood nog een verder leven zulthebben? Alleen Ik ben in staat om jou, net als iedereen, in ruil voor dit korte en

  • 21

    armzalige leven, met volkomen zekerheid het eeuwige, volmaakte leven van eenengel te geven. [5] Zul je dan ook nog aarzelen om Mijn aanbod aan te nemen,terwijl Ik de enige ben die jou het eeuwige leven kan bezorgen en helemaal kanschenken? Heus, Ik vraag maar heel weinig -en geef daarvoor buitengewoon veel![6] Denk je dat de aarde woest en leeg zou worden als alle mensen, wat eenmaalook zal gebeuren, zouden voldoen aan de eisen van Mijn leer? O kortzichtigeFarizeer![7] Kijk naar deze engel van Mij! Hij alleen al heeft uit Mij zoveel macht enkracht, dat hij, als Ik dat zou willen, deze hele aarde, de grote zon, de maan en alde andere voor jou zichtbare sterren in een oogwenk net zo snel zou kunnenvernietigen als de steen die hij zoven vernietigde. En bedenk daarbij dat, als jedeze grote aarde vergelijkt met de grootte van die werelden, de aarde nauwelijks degrootte zou hebben van het kleinste zandkorreltje. Als je echter gelooft dat decultuur van de aardbodem alleen maar van de mensen afhankelijk is dan vergis jeje deerlijk! [8] Ik wil je een stuk land geven, maar het eerst vervloeken, en dan kunje daarop werken zoveel je wilt en het zal je zelfs geen doornen en distels alsvoedsel voor de wormen opleveren! De zaaier zaait wel het koren in de voren deraarde, maar bij het uitzaaien moeten ook Mijn engelen meewerken en zo de akkerzegenen, anders zal hij eeuwig geen vruchten voor je dragen! Begrijp je dat?[9] Als nu de voornaamste bewerkers van de aardbodem voor het dragen vaneetbare vruchten steeds Mijn engelen zijn, zouden zij als gunstige uitzondering ookwel het uitzaaien op zich kunnen nemen, zoals zij dat ook op plaatsen van dezeaarde doen die nog door geen mensenvoet betreden zijn.[10] Maar omdat de mensen onder de oude vloek lijden en zelf met alle geweldwillen werken voor hun lichaam, wel, daarom kunnen Mijn engelen ook nog steedsdezelfde oude rust in acht nemen!"

    Hoofdstuk 10: Behoeften en het kwaad daarvan.[1] Hebben jullie niet gelezen over het vroegere aardse paradijs, waar de eerstemens geschapen werd? Dit paradijs was een grote tuin en goed voorzien van deheerlijkste vruchten van de gehele aarde; en toch had vooraf de hand van een mensonmogelijk deze tuin kunnen bewerken! Ook hadden de eerste mensen geen huizenen geen steden; zij hadden maar zeer weinig behoeften die gemakkelijk tebevredigen waren, maar zij bleven daar gezond bij. Zij bereikten altijd een zeerhoge leeftijd en hadden daarom veel tijd om zich met de geestelijke vorming vanhun ziel bezig te houden en zij stonden bijna doorlopend in zichtbare verbindingmet de hemelse machten. [2] Kan bouwde echter al, door influistering van desatan, voor zijn zoon Hanoch een stad met diezelfde naam; en hij heeft daardoor debasis gelegd voor alle kwaad op aarde.[3] Ik zeg jullie: De mens heeft voor het leven op deze aarde helemaal niet veelnodig; maar de trots van de mens, zijn traagheid, zijn hoogmoed, zijn zelfzucht enheerszucht vragen onbeschrijflijk veel en zijn toch nooit te bevredigen![4] Daarop is de zorg van de mensen het meest gericht en zij hebben dan natuurlijkgeen tijd meer om zich bezig te houden met datgene, waarmee zij zich eigenlijk

  • 22

    bezig moesten houden omdat God hen slechts daarvoor op deze wereld heeftgeplaatst. [5] Vanaf Adam tot Noach voerden de mensen van de hoogten nooitoorlog, omdat zij slechts zeer geringe behoeften hadden en niemand mr wildezijn dan zijn broeder en de ouders hun aanzien tegenover hun kinderen steeds zeerhoog hielden doordat zij steeds de wijze leiders en leraars en raadgevers van hunkinderen bleven.[6] Maar in de laagten, waar de in hun hart en verstand blinde mensen hun leraarsen leiders en raadgevers schitterend begonnen op te smukken, hun hoofden zalfdenen met kronen sierden en hen vanwege het grotere aanzien ook allerlei macht engezag verleenden, was het uit met het eenvoudige leven en de geringe behoeften![7] Pracht heeft een grote maag, die nooit te verzadigen is. De aarde kon op eenbeperkte oppervlakte niet meer voldoende voedsel produceren en de moeilijk teverzadigen pracht lievende mensen begonnen zich verder en verder te verspreiden,noemden de in beslag genomen grond hun eigendom, zorgden meteen voor hunluister en wekten daardoor nijd en jaloezie en dat veroorzaakte weldra afgunst,twist, onvrede en oorlog. De sterkere kreeg tenslotte het recht en werd heerser overde zwakkeren en dwong hen voor hem te werken en hem in alles onderdanig tezijn. De weerspannigen werden getuchtigd en zelfs onder bedreiging met de doodtot onvoorwaardelijke gehoorzaamheid gedwongen![8] En zie, dat was allemaal het gevolg van de uiterlijke cultuur van de aarde, deliefde voor pracht en praal en de daaruit voortkomende hoogmoed![9] Als Ik nu, door met Mijn geest uit de hemel te komen, jullie weer terug wilbrengen in de gelukkige oertoestand van de eerste mensen en jullie de reeds langgeheel verloren wegen naar Gods rijk toon, hoe kunnen jullie dan zeggen dat dedoor Mij gestelde voorwaarden om Mijn leerlingen te worden, te hard en voorallen vrijwel onuitvoerbaar zijn! [10] Ik zeg jullie: Het juk, dat Ik op jullieschouders leg, is zacht en de last, die ik jullie wil laten dragen, is licht als eenveertje vergeleken bij datgene, wat je nu dag aan dag draagt.[11] Hoe ver richten jullie zorgen zich over de gehele wereld! Jullie hebben dag ennacht rust noch duur; en dat alleen maar vanwege de wereld en opdat je vooralmaar niet beknot zult worden in je ingebeelde pracht en in je luxueuze leventje, tenkoste van het vaak bloedige zweet van je zwakke broeders en zusters![12] Hoe moet bij al dit zorgen de ziel nog tijd vinden om ook nog iets te doenvoor de opwekking van Gods geest in haar!?[13] Ja, jullie zielen en de zielen van miljoenen weten niet eens meer, dat zijdragers van de geest van God zijn. Laat staan dat zij bij hun eindeloze, wereldsezorgen ook maar iets ten bate van het vrij en zelfstandig worden van hun geestzouden kunnen en willen doen. Daarbij wordt de arme en zwakke mensheid doorjullie te veel tot bloedige en rusteloze knechtenarbeid opgejaagd terwille van jullieliefde voor pracht en luxe en kan daarom k niets doen voor het vrij enzelfstandig worden van haar geest. En zo zijn jullie samen met jullie onderdanendood en waarachtige kinderen van satan en willen Mijn woord niet horen dat jeoprecht en waarachtig naar het leven voert. Daarentegen verdedigen jullie je igenwoord dat jullie en al jullie ondergeschikten onvermijdelijk de eeuwige dood zal

  • 23

    brengen!"

    Hoofdstuk 11: De aanleiding tot de zondvloed.[1] "Men klaagt God nog steeds aan en zegt: 'Hoe kon God een alles verstikkendezondvloed over de aarde laten komen en hoe kon Hij de mensen uit Sodom enGomorra vernietigen?' O, dat was erg eenvoudig! Want waarom zou Hij van levenvoorziene, opgetuigde vleesklompen nog langer op de aardbodem rond latendarren, als hun zielen zich zo ver van de oude orde van God verwijderd hebben datbij hen zelfs het laatste spoor van bewustzijn van hun eigenlijke ik, door purezorgen voor het vlees, is verdwenen!?[2] Kan de ziel van de mens zich nog sterker met het vlees verbinden dan bijmensen, waarvan de ziel niet alleen geen enkel besef meer heeft van de goddelijkegeest, maar zichzelf tenslotte zo zeer verliest dat zij zelfs in volle ernst haar eigenbestaan begint te ontkennen en er niet meer van te overtuigen is dat zij bestaat!?[3] Ja, als die toestand eenmaal intreedt bij de wereldse mensheid, is een mens ookgeheel opgehouden mens te zijn. Hij is dan slechts een instinctmatig, verstandigdier en voorlopig helemaal niet in staat tot enige verdere ontwikkeling van de zielen de geest. Daarom moet dat vlees gedood worden en vergaan, samen met de tevast met het vlees verbonden ziel, opdat misschien na vele duizenden jaren eengeheel vrij van het vlees geworden ziel weer de weg van haar eigen ontwikkelingen zelfstandig wording kan volgen, hetzij nog op deze aarde of op een andere.[4] Dat er nu echter al weer veel mensen zijn die door hun overgrote zorg voor dewereld en hun lichaam niets meer weten van hun eigen ziel, dat kunnen jullie vooreen deel bij je zelf, voor een deel bij de Sadduceen en voor het grootste deel bijalle mensen zien. Want niemand weet meer te vertellen wie en wat de ziel is! Mengebruikt het woord wel en zegt: 'Bij mijn ziel', en 'in mijn ziel', maar als meniemand dan daarnaar vraagt en zegt: 'Vriend, wie en wat is toch de ziel?', dan is degevraagde ten einde raad! [5] Maar als de ziel zichzelf eenmaal niet meer kent entenslotte geheel vergeet wat en hoe zij is, dan houdt alles op! Voor God blijft erdan niets over dan de aardbodem opnieuw bloot te stellen aan de oude mensenverdelgings handeling, nu eens in sterkere, dan weer in minder sterke mate,afhankelijk van de stand van zaken bij de mensen of ze nog iets of helemaal nietsmeer van hun geest en hun ziel afweten.[6] Deze pure wereldse en vleselijke mensen zien er uiterlijk weliswaar vaak heelmooi en aantrekkelijk uit, vooral het vrouwelijk geslacht, hetgeen heel begrijpelijkis door de steeds grotere eenwording van hun ziel met het vlees. Maar zulkemensen worden daardoor ook zwak en heel ontvankelijk voor alle slechte, fysiekeindrukken. Hun lichamen worden gemakkelijk ziek en het geringste contact meteen besmettelijke ziekte is dodelijk voor hen, terwijl mensen die een vrije ziel endaarin een vrije geest hebben, alle vergiften van de aarde over zich heen kunnenlaten komen zonder ook maar de geringste schade te lijden. Want een vrije ziel endaarin een vrije geest hebben kracht en middelen in overvloed om iedere zwakkevijand krachtdadig te bestrijden, terwijl een ziel die in alle levensuitingen aan haarvervloekte lichaam zit vastgeketend, op een aan handen en voeten gebonden reus

  • 24

    lijkt die zich zelfs niet tegen een lastige vlieg teweer kan stellen en moet dulden dateen zwakke dwerg hem heel op z'n gemak, maar des te pijnlijker, met een mes hethoofd van de romp scheidt."

    Hoofdstuk 12: Vrijmaking van de ziel en de in de ziel begraven geest.[1] "Let op! Als je in een plaats komt met fraai gevormde en sierlijk uitgedostemensen van beiderlei kunne, ga dan direkt verder want daar krijgt het rijk van Godgeen voet aan de grond omdat daar op z'n minst het halve Sodom en Gomorra tevinden is! Van zo'n plaats is het strafgericht van God ook nooit ver verwijderd,want zulke met het lichaam verstrengelde zielen, die tijdens het, grootste deel vanhun bestaan bijna alle bewustzijn hebben begraven in hun lichaam, zijn teingrijpend gebonden. En als hun schone lichaam ook maar heel even door deslechte, ruwe en nog helemaal onbeschaafde natuurgeesten van de lucht wordtbeslopen, kunnen zulke gebonden zielen zich niet verweren en bezwijken zespoedig samen met hun lichaam, dat door de innige verstrengeling met de ziel veelvatbaarder en gevoeliger is dan het vlees van een lichaam met een vrije ziel.[2] Pak zelf eens zo'n teergebouwd stadsmeisje stevig bij de arm of een anderlichaamsdeel en zij zal een kreet slaken van pijn. Ga echter naar buiten naar eenwerkende boer, die naast zijn werk ook nog oprecht zorgt voor zijn ziel en dezielen van zijn kinderen, dan kun je de handen van de boer en zijn kinderen zostevig als je maar wilt, beetpakken en schudden en zij zullen echt niet zulke kretenvan pijn slaken! [3] Jullie denken zeker dat die ongevoeligheid ontstaat door hetzware werk en de daardoor verkregen gehardheid? O nee, zeg Ik je! De grotereongevoeligheid is alleen maar een gevolg van de door allerlei zelfverloocheningvrijer van het lichaam geworden ziel, waardoor dan ook de juiste harding van hetlichaam tot stand komt.[4] Als echter alle zorg op de teerheid van het lichaam is gericht en er zelfsspeciale scholen bestaan waar het lichaam door allerlei gymnastiek zo harmonischmogelijk en zelfs door allerlei zalven en olin zo teer mogelijk wordt gemaakt, danis er geen vrije en sterke ziel meer; en komt er ook maar een zweem van ziekteover zulke walgelijk zwakke lichamen, dan houdt de dood zonder moeite zijnrijkste oogstfeest. [5] Daar wordt dan weer gejammerd en geklaagd en de enehalfgelovige mens na de andere doet zijn mond open en zegt: 'Wat kan God er tochvoor genoegen in scheppen om de mensen aan n stuk door steeds maar metallerlei plagen te kastijden?!' Ofwel God bestaat helemaal niet, of God is teverheven en bekommert Zich niet meer om de aardwormen, of God wil meer offersen wierook zodat men Hem weer moet sussen met rijke offers, magische spreukenen wierook! Of God is in toorn ontstoken en wreekt zich nu op de onschuldige,zwakke mensheid; men zou daarom in zak en as boete moeten doen en minstenstwaalf zondebokken de Jordaan in moeten werpen![6] Maar niemand denkt eraan dat al het lijden, alle ziekten, alle oorlogen, alle duretijden, honger en pest alleen maar ontstaan omdat de mensen in plaats van allesnaar Gods orde voor hun ziel en hun geest te doen, slechts alles voor hun lichaamdoen! [7] Men predikt wel voor dode zielen over de vrees voor God, maar door

  • 25

    zijn eigen dode ziel gelooft de prediker dat zelf allang niet meer Hij gelooft alleenmaar aan dat wat hij voor het preken krijgt en hoeveel eer en aanzien een doorstudie goed ontwikkeld prediktalent hem kan opleveren. En zo leidt de ene blindede andere en zo wil de ene dode de andere dode levend maken. De eerste preektvoor zijn lichaam en de ander luistert naar de prediking vanwege zijn lichaam.Maar wat heeft een doodzieke ziel daaraan?[8] Ik ben een genezer. Hoe kan Ik dat, vragen de dode en daarom geheel blindemensen zich af. En Ik zeg jullie dat ik van geen mens het lichaam genees, maar alseen ziel nog niet te sterk met haar lichaam is vermengd, maak Ik slechts de ziel vrijen Ik wek, voor zover mogelijk, de in de ziel begraven geest. Deze versterktmeteen de vrij geworden ziel en die kan dan gemakkelijk alle gebreken van hetlichaam in een oogwenk weer in de normale orde terugbrengen.[9] Dat noemt men dan een wonderbaarlijke genezing, terwijl het toch degewoonste en natuurlijkste, lichamelijke genezing ter wereld is! Wat iemand heeft,kan hij ook geven; wat hij echter niet heeft, kan hij ook niet geven![10] Wie een levende ziel heeft overeenkomstig Gods orde, met daarin een vrijegeest, kan ook de ziel van zijn broeder vrij maken als deze nog niet te veel met hetvlees is vergroeid en die helpt dan heel gemakkelijk haar zieke lichaam. Als dezieledokter echter zelf een erg zieke ziel heeft, die meer dood dan levend is, hoezou hij dan dat wat hemzelf ontbreekt aan een andere ziel kunnen geven?! Denk erdaarom over na! [11] De voorwaarden om Mijn leerling te worden heb ik je nuvoorgelegd en de werkelijke, eigenlijke oorzaak van de kwalen van de wereld. Doenu wat je wilt! Ik neem jullie niet als leerling aan, noch houd ik jullie tegen om datte worden. Als jullie echter toch Mijn leerlingen willen worden, moeten jullie ookvr alles jullie zielen vrij en sterk maken, omdat jullie anders niets zouden hebbenaan het volgen van Mijn leer!"

    Hoofdstuk 13: Noach en de ark.[1] Na deze toespraak is iedereen erg onder de indruk en denkt in stilte: 'Eigenschuld!' En de jonge Farizeer weet niet wat hij Mij daarop moet antwoorden. OokCyrenius en Julius trekken nu wat zorgelijke gezichten en ook Ebahl en zelfs Jarah,die haar vrouwelijke schoonheid bedenkelijk begint te vinden![2] En Cyrenius zegt na een poosje diep nagedacht te hebben: "Heer en Meester, ikheb zo hier en daar al wat dagen en nachten met U doorgebracht en heb U veelwonderbaarlijks zien doen en U ook heel streng horen spreken, maar ik ben nognooit zo van mijn stuk gebracht als bij deze toespraak van U! Want volgens Uwhuidige uitlating is het met ons niet veel beter gesteld dan ten tijde van Abrahammet Sodom en Gomorra. En al ons zorgen, doen en laten is helemaal des duivels.Vriend, dat is een zeer harde les! Jammer genoeg is het voor geen geld ter wereldte verhelen dat U ons hier de naakte waarheid hebt voorgelegd. Maar hoe kun jehet nu zover brengen dat je helemaal ermee instemt om al het wereldse de rug toete keren, om dan vervolgens alle tijd te gaan besteden aan de beschaving van deziel en de geest?" [3] IK zeg: "Vriend, niets gemakkelijker dan dat! Je blijft, wat enwie je bent en geeft leiding aan wat je is toevertrouwd, maar niet vanwege jouw

  • 26

    positie, maar voor het welzijn van de mensen![4] Want kijk, toen in Noach's tijd het water de aardbodem bedekte, die bewoondwerd door een eigenlijk geheel verdorven mensheid, doodde de vloed alles in deverre omtrek behalve Noach en zijn kleine familie en de dieren die Noach in de arkkon opnemen, natuurlijk met uitzondering van de vissen in het water .[5] Hoe bleef Noach echter met zijn familie in leven, hoog boven de doodbrengende golven van de grote vloed? Wel, hij bevond zich in een stevig bouwseldat de wilde vloed heel gehoorzaam op haar rug moest dragen. Die vloed konnergens in het bouwsel binnen dringen waar zij ook voor Noach's leven gevaarlijkhad kunnen worden! [6] Deze dodelijke vloed bestaat echter. geestelijk nog steedsop deze aardbodem en Ik zeg je dat deze geestelijke en blijvende zondvloed vanNoach voor het leven van de wereldmensen minstens zo gevaarlijk is als denatuurlijke van toen ten tijde van Noach.[7] Hoe kan men zich echter beschermen tegen de verdrinkingsdood in degeestelijke zondvloed? Ik zeg je: Wat Noach lichamelijk deed, dat moet men nugeestelijk doen en dan is men voor altijd beschermd tegen de verdrinkingsdood inde grote en voortdurende, geestelijke zondvloed![8] Met andere woorden: Men moet volgens de orde van God ook de wereld gevenwat van de wereld is, -maar vr alles aan God wat van God is![9] Voor een mens is de' Ark van Noach' de ware deemoed, naastenliefde en liefdetot God. [10] Wie echt deemoedig en vol zuivere, onbaatzuchtige liefde is tot Godde Vader en alle mensen en wie steeds actief tracht om alle mensen, indienmogelijk, te dienen in Gods orde, die drijft behouden en goed bewaard over deanders zo snel de dood brengende wateren van alle wereldse zonden en aan heteind van zijn aardse levensloopbaan, als de vloed voor hem zal zakken en weg zalebben in de duistere diepten, zal zijn ark op de grote Ararat van het van levenovervloeiende rijk van God een goed verzorgde rust krijgen en voor hem die zijgedragen heeft zal zij een eeuwig woonhuis worden."

    Hoofdstuk 14: Hoe passen aardse schatten in ons leven.[1] "Kijk naar Mij! Moet Ik nu niet met de wereld omgaan? Ik eet en drink en dewereld dient Mij, zoals eens de vloed het bouwsel van Noach heeft gediend! Zijgaat wel hevig te keer onder de stevige wanden van Mijn bouwsel, maarverzwelgen kan zij het in der eeuwigheid niet![2] Je kunt er niets aan doen dat er op een gegeven ogenblik een Romeins rijk isontstaan. Het is er nu eenmaal en je kunt het niet laten verdwijnen! Het rijk heeftevenwel goede wetten, die heel goed deugen voor de instandhouding van de ordeen voor de deemoediging van de mensen. Als je denkt dat je een heer bent dieboven de wet verheven is en daarom een kroon kunt dragen, ben je voor jezelf opde verkeerde weg, ofschoon niet ten opzichte van de mensen die de eenmaaluitgevaardigde wet zonder meer moeten houden, met alle voor en nadelen daaraanverbonden. Stel je je echter ook onder de wet en zie je jezelf slechts als de officileen noodzakelijke leider en tussenpersoon daarvan, dan neem je het juiste standpuntin. Dan timmer je voor jezelf uit het geestelijke materiaal van de wet een ark die je

  • 27

    over al de nog zo door de storm bewogen wateren van de wereldzonden heen moetdragen! [3] Als je daarbij ook nog in al je daden de eenvoudige grondbeginselenvan Mijn leer toepast, die met jullie wetten heel goed in overeenstemming tebrengen zijn, doe je, gezien je mogelijkheden, voldoende voor je ziel en je geest.En als Ik zeg dat Ik dat voldoende vind, noem Mij dan eens iemand die datonvoldoende zou kunnen vinden!"[4] Cyrenius zegt: "Maar denk eens, o Heer, aan de pracht en de luxe waarin ikvanwege mijn ambt moet leven en denk eens aan wat U zoven over de pracht ende luxe van de wereld hebt gezegd!"[5] IK zeg: "Houd je in je hart dan van de wereldse pracht en luxe?"[6] Cyrenius antwoordt: "0, niet in het minst; voor mij is dat allemaal een echtekwelling!"[7] IK zeg: "Wel, waarom brengt die voorgeschreven pracht en luxe je dan in dewar? Als je er in je hart geen liefde voor voelt, kan geen pracht of praal nadeligzijn voor ziel en geest! Maar als je hart aan iets stoffelijks hangt, ook al zou dat opzichzelf ng zo gering zijn, dan kan het net zo schadelijk voor ziel en geest zijn alsde zwaarste kroon van het zuiverste goud met de kostbaarste edelstenen.[8] Daarom komt alles slechts aan op de gesteldheid van het hart; want andersmoesten belachelijk genoeg ook zon, maan en al de sterren de mensen van dezeaarde als zonden aangerekend worden, omdat zij schitterend stralen en glanzen enomdat de mens toch echt plezier daaraan beleeft. Zo kan ook jij, Mijn besteCyrenius, ware vreugde beleven aan jouw luister voor de mensen, als het maargeen ijdele en daarom domme vreugde is, want daardoor wordt de ziel bedorven entenslotte gedood! [9] Het werd Salomo toch ook toegestaan en zelfs bevolen, omzich met zo'n pracht te bekleden als vr hem geen koning had gedragen en nhem ook geen koning ooit meer zal dragen. Zolang hij daar geen domme, ijdelevreugde aan verbond, maar een juiste op wijsheid berustende, was de vreugdeverheffend voor zijn ziel en zijn geest. Toen hij echter later vanwege de groteluister ijdel werd en de hoogmoed zich van hem meester maakte, verdween al zijnluister voor God en alle betere mensen en hij verviel in alle zonden van de werelddes overvloeds en zijn werken en daden werden door de betere mensen gezien alsdwaasheden en voor het aangezicht van God waren het ware gruwelen.[10] Ik zeg jou en ook alle anderen, dat het zelfs goed en nuttig voor de mens iswanneer hij, als een gerijpte naar ziel en geest, reeds op deze aarde de pracht vande hemelen nabootst en zijn hart daaraan op de juiste wijze warmt. Want het isloffelijker te bouwen dan te vernietigen. Maar alleen naar ziel en geest geheelgerijpte mensen zouden zoiets moeten doen, opdat de onrijpen zouden ontdekkenwat een rijp mens allemaal tot stand kan brengen.[11] Maar wie voor eigen eer en roem een paleis voor zichzelf bouwt enuiteindelijk zichzelf in zijn pracht op een voetstuk plaatst, begaat een grote zondetegen zijn eigen ziel en zijn goddelijke geest en bederft zichzelf en al zijnnakomelingen, die zich dan al vanaf de geboorte veel hoger achten dan de anderemensen. [12] Wanneer echter door de pracht van de paleizen de harten van debewoners van de paleizen worden bedorven en daarbij vervuld worden vanhoogmoed en verachting voor die mensen, die geen paleizen kunnen bewonen, dan

  • 28

    is het weer beter om de paleizen meteen te verwoesten.[13] Zo is het ook helemaal niet tegen de goddelijke orde om een stad te bouwenwaarin de mensen in vrede en eendracht als n familie in n huis tesamen leven,werken en handelen en elkaar zo bij alles gemakkelijker kunnen ondersteunen danwanneer zij urenver van elkaar verwijderd zouden wonen. Komt er dan echter ineen stad hoogmoed, luxe, de zucht naar pracht, nijd, haat, vervolging en zelfsdoodslag, en zwelgzucht, ontucht en traagheid, dan moet zo'n stad meteen weer ineen puin en stofhoop veranderd worden, anders wordt zij een broedplaats vanallerlei duivels kwaad dat na verloop van tijd de gehele aarde door en door zouverpesten, net als Hanoch van voor de zondvloed, en Babylon, en de grote stadNinev van na de zondvloed! Hoe groot waren deze steden eens en nu staan er inhun plaats slechts een paar armelijke hutten! Waar eens Hanoch stond, is nu eenzee, net als op de plaats van het oude Sodom en Gomorra en de tien kleinere stedenin de omtrek van de twee grote, die elk groter waren dan het huidige Jeruzalem datook niet meer zo groot is als in de tijd van David.[14] Wat echter met die steden is gebeurd, zal ook met Jeruzalem gebeuren en erzijn er hier die de gruwel van de verwoesting mee zullen aanzien en mee zullenmaken! Want, zoals gezegd, het is beter dat zulke steden er niet zijn en daarvoor inde plaats des te meer geheel levende zielen, dan dat er een stad is waarin demensenzielen voor het tijdelijke en de eeuwigheid geheel te gronde gerichtworden! [15] Dus, beste Cyrenius, je mag alles hebben wat de aarde ook maar aanprachtigs en wonderbaarlijk schoons op haar uitgestrekte bodem draagt en je kuntje daarin, God lovend en prijzend, verlustigen. Maar verpand je hart er nooit aan;want al deze aardse pracht moet eens, zowel voor zichzelf als voor jou, vergaan alsje het tijdelijke met het eeuwige zult verwisselen! Want alle materie is in de aardvan de zaak niets dan alleen maar dat, wat ik je al eerder helder en duidelijkgenoeg heb uiteengezet. Zeg eens, voldoet je dit en heb je het zo begrepen zoalshet voor God en de hele wereld begrepen moet worden?"

    Hoofdstuk 15: Over de enige weg naar het levensdoel van de mensen.[1] Cyrenius zegt: "Ja, nu is alles mij weer helemaal duidelijk; zo is het nueenmaal. Zoals er voor iedere grashalm n wet is waaronder en volgens welke hijzich kan ontwikkelen, zo is er ook maar n psychisch morele wet die aan hetwezen van de mens is aangepast, waaronder de mens uit zichzelf zijn volleongebonden vrije zelfstandigheid kan verkrijgen. Ofwel, er is dus altijd maar nonveranderlijke, altijd gelijke weg, waarover men zijn ware en eeuwigebestemming kan bereiken. Langs iedere andere van de talloos vele vrijheidswegenwaarover de mensen moreel ook goed kunnen gaan, is het grote, alleen ware endoor God vastgestelde doel onmogelijk te bereiken![2] Daarbij zie ik ook zonneklaar, o Heer, dat de weg die U ons hebt gewezen, deenige goede en ware is. Ook besef ik dat ieder mens, hoog of laag, onverstoorbaarde juiste weg kan gaan als hij dat maar serieus wil; maar ik zie ook wel in dat geenmens ooit uit zichzelf deze weg had kunnen vinden, die zo waarachtig is en zovolkomen aan alle levensomstandigheden beantwoordt. Zoiets moet rechtstreeks

  • 29

    door Gods geest geopenbaard worden aan de mensen die dit verstaan![3] Maar hoewel de weg nu heel duidelijk is omschreven, zal hij naar mijn meningtoch zelden helemaal bewandeld worden, want daartoe hebben de teveel op hetmaterile gerichte, wereldse gewoontes op deze enige ware en goede weg eenversperring aangebracht die dat verhindert. En velen die deze weg betreden, zullendaar tegenop lopen en halverwege omkeren, vooral als ze niet al gauw eenwonderbaarlijke uitwerking bij zichzelf ge waar worden voor de moeite die zedoen. Dat gebeurt namelijk niet zo snel als men zich in het begin voorstelt, zekerals men voorheen al sterke bindingen had met de buitenwereld.[4] Ik hoop door Uw bijzondere genade het heilige, grote doel wel te bereiken;maar ik ben er maar n en de grote Romeinse staat telt er nu vele miljoenen. Hoeen wanneer zullen die echter allemaal, die toch net als wij mensen zijn, op dezeweg geraken?!"[5] De jonge Farizeer voegt daar aan toe: "Hoogste gebieder! Dat dacht ik zovenook! Wij kunnen nu wel de weg van al het heil gerust en blij betreden, maar hoemoet het met de vele miljoenen die niet de gelegenheid hebben uit de bron teputten en iedere vraag met de grote meester des levens zelf te bespreken?"[6] IK zeg: "Ook daar is voor gezorgd! Want na Mij blijft de hemelpoort steedsopen staan en dat wat wij hier nu bespreken, zal over meer dan duizend jaar ookwoordelijk gehoord en opgeschreven worden, alsof het voor de ogen plaats vondvan degenen die bijna tweeduizend jaar na ons de aarde betreden zullen. En eenieder die in de toekomst ergens over zal twijfelen, zal uit de hemelen heel duidelijkingelicht kunnen worden. Want hierna zal iedereen zelfs door God onderrichtmoeten worden en degene die zijn lering niet van God krijgt, zal niet in hetvreugdevolle rijk der waarheid binnengaan."

    Hoofdstuk 16: Over de verhoging en kroning van Jezus.[1] Maar Ik zeg jullie dat het toch altijd moeilijk zal zijn om alleen bij de zuivere,naakte waarheld te blijven. Het wereldse verstand, dat zich op verscheideneplaatsen buitengewoon zal ontwikkelen, zal niet inzien dat Ik Degene kan zijn,geestelijk gezien, die eens op de Sina aan Mozes tijdens donder en bliksem dewetten gaf en hem de vijf boeken dicteerde en die met Zijn wijsheid, macht ensterkte de gehele oneindigheid onderhoudt en regeert! Zelfs een aantal van julliegelooft dat nu nog niet helemaal, terwijl je toch uit de eerste hand getuige bent vanwat hier gebeurt en ook wat op andere plaatsen is gebeurd, dat Ik geheel n benmet de Vader in de hemel. Wat zullen de grote, wereldse geleerden er dan vanzeggen als dat getuigenis hun oren uit de duizendste hand zal bereiken?![2] Daarom wordt het ook alleen maar aan de eenvoudigen verkondigd en niet aande wereldse geleerden; want wat groot is voor de wereld, is voor God een gruwel![3] De eenvoudige, bescheiden mens wiens hart nog zo zuiver mogelijk is, heeftblijkbaar ook een vrijere ziel en in de ziel een vrijere geest en neemt daarom vlugen gemakkelijk dat wat tot de geest behoort aan. Maar een wereldwijze, wienszielontoegankelijk is geworden door de vele puur materile bindingen en waarin inhet geheel geen besef meer is van een goddelijke geest, zal niet aannemen en niet

  • 30

    begrijpen wat jullie voor het grootste deel nu al gemakkelijk begrijpen en waarvanjullie de juiste diepgang nu vrij goed aanvoelen. Maar toch begrijpen ook jullie nunog veel niet; maar na Mijn verhoging zullen jullie het volkomen begrijpen!"[4] Daarop vraagt Cyrenius meteen: "Wat voor verhoging bedoelt U dan? Wordt Usoms op aarde tot koning der koningen verhoogd en gekroond?"[5] IK zeg: "Ja, maar niet tot werelds koning en ook zonder gouden kroon! Zou Ikdan niet de macht hebben om Mij een aards koninkrijk te nemen dat zich nog verover alle einden van deze aarde uit zou strekken? Wie zou Mij dat kunnenverhinderen? [6] Ligt het bestaan van alle dingen en ook het leven van alle mensenniet in de hand van Mijn Vader, die in Mij is zoals Ik in Hem ben? Hoeveel maalzou je adem kunnen halen zonder de wil van Mijn geest, die de enige is die allesleven geeft en alles onderhoudt?![7] Wat hadden de mensen ten tijde van Noach aan al hun macht en uitgekiendekrijgskunde?! Mijn geest liet de watervloed over alle koningen en hun volkenkomen en zij werden allen begraven![8] Wat had de machtige Farao aan zijn geweldig grote leger? Mijn geest liet deIsralieten droog door de Rode zee trekken en het hen achtervolgende leger van deFarao verdrinken! [9] Als Ik dus koning van deze aarde zou willen zijn, welkemacht zou Mij dat dan kunnen verhinderen?[10] Maar dat ligt helemaal niet op Mijn weg en op die van hen, die waarachtigMijn volgelingen willen zijn. Op Mij wacht een geheel andere verhoging enkroning, waarover je pas dan nader zult horen als zij plaats heeft gevonden. Eenpaar aanwijzingen heb Ik je toch al meteen aan het begin van ons samenkomengegeven, als je je dat herinnert zul je de rest zelf wel kunnen bedenken!"[11] Cyrenius zegt: "Maar Heer, ik weet nu heel zeker wie en wat U bent en wat Uallemaal kunt, -maar daarom begrijp ik nog steeds niet echt de reden waarom UZich ondanks al Uw almacht toch nog verschuilt voor de achtervolging vanHerodes en de tempel!?"[12] IK zeg: "Vriend, deze vraag had je je nu toch wel gevoeglijk kunnenbesparen! Ten eerste, omdat Ik je dat in Nazareth al meer dan voldoende hebuitgelegd en ten tweede moest je nu toch eindelijk uit alles wat Ik gezegd heb,opgemaakt hebben dat Ik niet in deze wereld ben gekomen om de doden nog doderte maken dan ze toch al zijn,' maar om hen in alles opnieuw levend te maken;daarom zal Ik nu met niemand afrekenen. Want Ik ben nu hier om het geheleoordeel dat over deze aarde was uitgesproken, op Mij te nemen en alle mensenzullen door het oordeel dat Ik op Mij heb genomen, de volledige verlossing van deeeuwige dood vinden. [13] Daarom ben Ik nu niet hier om er op los te slaan, maaralleen om alle mogelijke wonden van de met velerlei kwalen behepte mensheid tehelen en niet om hen nog diepere en ergere te slaan.[14] Denk je soms dat Ik uit beduchtheid voor Mijn achtervolgers in zekere zin opde vlucht blijf? O, als je dat zou denken dan vergis je je zeer! Kijk eens naar datstel erge misdadigers! Heus, volgens Mozes en volgens jullie wetten hebben zehonderdvoudig de dood verdiend, maar toch Iaat Ik nu niet toe dat zij gedoodworden, maar ook hen zal de genade van de hemelen ten deel vallen. Als zij zichdie genade ten nutte maken, zullen ook zij deel hebben aan Mijn rijk; vervallen zij

  • 31

    daarna echter weer in het kwade dan zullen zij het aan zichzelf te wijten hebben alsde vloek en de hardheid van de wet hen zal doden! Want weet, de wet is er altijd,maar de genade komt slechts zo nu en dan de in het nauw zittenden te hulp; als degenade echter niet wordt geerbiedigd, moet men de wet weer voor lief nemen."

    Hoofdstuk 17: De vrijheid van de menselijke ziel.[1] "Kijk, jij bent de verantwoordelijke persoon voor alle wetten; alle macht en allegezag van Rome in geheel Azi en een deel van Afrika en toch bepaalt hier Mijnwil of de misdadigers veroordeeld of vrijgelaten worden en tegen Mijn wil kun jeniets doen. [2] Zo zou Ik ook alle mensen van de wereld door Mijn wil kunnendwingen om goed te doen, maar dat zou tevens een oordeel zijn waardoor de vrijemens een machine zou worden.[3] Toch ben jij geen machine, omdat je inziet dat hetgeen je op Mijn aanradendoet alleen maar geheel volgens de orde van God en dus juist is; en begrijp je ietsnog niet, dan vraag je het en dan handel je naar eigen inzicht. Dat is dan geendwang van buitenaf, maar van binnen uit en behoort helemaal tot de vrijelevensorde.[4] Want als Mijn wil je dwingt, ben je een gebonden slaaf, als je eigen wil jeechter dwingt, ben je vrij; want je wil doet voortaan dat wat je verstand, het lichtvan de ogen van je ziel, slechts als waar en goed ziet! Maar met de wereld zou hetanders zijn als zij gedwongen werd om Mijn wil op te volgen; zij zou vooraf nietbeseffen wat alleen maar goed en waar is en haar manier van doen zou dan op datvan de dieren blijken en eigenlijk nog minder zijn dan dat. Want het dier staat opeen dusdanige trap dat een dwang die in zijn aard is ingeprent, geen verdere moreleschade kan veroorzaken aan zijn ziel, omdat de ziel van een d