Het effect van semi-occluded vocal tract exercises op de ......Faculteit Geneeskunde en...
Transcript of Het effect van semi-occluded vocal tract exercises op de ......Faculteit Geneeskunde en...
-
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2015 - 2016
Het effect van semi-occluded vocal tract exercises op de
stemkwaliteit van studenten logopedische wetenschappen:
Vergelijking resonantie en straw phonation
Eline Meersman en Karen Peeters
Promotor: dr. E. D’haeseleer
Copromotor: Prof. dr. K. Van Lierde
Copromotor: drs. I. Meerschman
Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van master in de
logopedische en audiologische wetenschappen
-
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2015 - 2016
Het effect van semi-occluded vocal tract exercises op de
stemkwaliteit van studenten logopedische wetenschappen:
Vergelijking resonantie en straw phonation
Eline Meersman en Karen Peeters
Promotor: dr. E. D’haeseleer
Copromotor: Prof. dr. K. Van Lierde
Copromotor: drs. I. Meerschman
Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van master in de
logopedische en audiologische wetenschappen
-
1
Voorwoord
Graag willen we enkele mensen bedanken voor hun hulp bij het tot stand komen van
deze masterproef.
Allereerst willen we onze promotor dr. E. D’haeseleer en copromotoren prof. dr. K.
Van Lierde en drs. I. Meerschman graag bedanken. Door hun constructieve ideeën
tijdens het onderzoek en hun opbouwende feedback bij de verwerking ervan, gaven
ze ons de nodige ondersteuning en werd onze masterproef naar een hoger niveau
getild. Onze dank gaat ook uit naar dr. Buysse voor de hulp bij de statistische
verwerking.
Ook onze proefpersonen willen we bedanken voor hun deelname. Enkel door hun
kostbare tijd met ons te delen, was dit onderzoek mogelijk.
Vervolgens willen we ook onze familie, vrienden en medestudenten niet vergeten.
We willen hen bedanken voor hun aanmoediging en steun gedurende dit hele
proces. In het bijzonder gaat onze dank uit naar Tim en Wout, onze partners, voor
hun oeverloos geduld.
Ten slotte willen we ook elkaar bedanken voor de vlotte en verrijkende samen-
werking. Door elkaar te steunen, te motiveren en kritisch te zijn, kon deze master-
proef tot stand komen.
-
2
-
3
Inhoudstafel
Voorwoord................................................................................................................... 1
Abstract........................................................................................................................ 5
Abstract (English version) ........................................................................................... 6
Inleiding....................................................................................................................... 7
1. Algemeen .......................................................................................................... 7
2. Stemtraining en stemtherapie ............................................................................ 8
3. Semi-occluded vocal tract excercises ................................................................ 9
4. Fysische en fysiologische principes optimaal stemgebruik ................................ 9
5. Fysische en fysiologische principes SOVTE ................................................... 11
6. Resonantie - Humming .................................................................................... 13
7. Straw phonation ............................................................................................... 17
8. Doel van de studie ........................................................................................... 19
Methode..................................................................................................................... 21
1. Proefpersonen ................................................................................................. 21
2. Design ............................................................................................................. 21
3. Metingen en apparatuur .................................................................................. 22
3.1 Vragenlijst beïnvloedende factoren ........................................................... 22
3.2 Perceptuele metingen ............................................................................... 22
3.3 Objectieve metingen ................................................................................. 23
3.4 Zelfbeoordelingsschaal ............................................................................. 25
4. Werkwijze ........................................................................................................ 25
4.1 Pre- en postmeting .................................................................................... 25
4.2 Betrouwbaarheidsmetingen ...................................................................... 26
4.3 Training ..................................................................................................... 26
5. Statistiek .......................................................................................................... 29
Resultaten.................................................................................................................. 31
1. Beschrijvende statistiek ................................................................................... 31
1.1 Algemeen .................................................................................................. 31
1.2 Beïnvloedende factoren ............................................................................ 32
1.3 Perceptuele metingen ............................................................................... 34
-
4
1.4 Objectieve metingen ................................................................................. 35
1.5 Zelfbeoordelingsschaal ............................................................................. 40
2. Inductieve statistiek ......................................................................................... 41
2.1 Perceptuele metingen ............................................................................... 41
2.2 Objectieve metingen ................................................................................. 43
2.3 Zelfbeoordelingsschaal ............................................................................. 48
Discussie................................................................................................................... 49
Conclusie................................................................................................................... 57
Referenties................................................................................................................ 59
-
5
Abstract
Doelstelling: Deze studie gaat de absolute en relatieve kortetermijneffecten van
training met resonantie (R) en straw phonation (SP) na op de subjectieve en
objectieve stemkwaliteit van studenten logopedische wetenschappen zonder een
stemstoornis.
Methode: Er werd een multigroup pretest-posttest design gehanteerd met twee
experimentele groepen (R, n=10 en SP, n=10) en één controlegroep (C, n=10). Van
elke groep werd pre- en postexperimenteel eenzelfde stemonderzoek afgenomen,
bestaande uit een vragenlijst naar beïnvloedende factoren, een perceptuele
beoordeling, aerodynamische en akoestische metingen, het bepalen van het
stembereik, de Dysphonia Severity Index (DSI), Acoustic Voice Quality Index (AVQI)
en Voice Handicap Index (VHI). De experimentele groepen kregen gedurende zes
weken tweemaal per week een groepstraining van 30 minuten met resonantie of
straw phonation.
Resultaten: In deze studie kon enkel een significant verschil tussen de groepen
worden aangetoond voor de perceptuele parameter ‘breathiness’, waarbij de C-groep
verbeterde en de experimentele groepen verslechterden. Voor de objectieve
metingen en de zelfbeoordelingsschaal konden geen significante verbeteringen
worden aangetoond.
Conclusie: In deze studie bleken zowel resonantie als straw phonation geen positief
kortetermijneffect te hebben op de stemkwaliteit van studenten zonder een
stemstoornis. Verschillende factoren, zoals motivatie en onvoldoende oefening
buiten de klinische setting, kunnen de resultaten beïnvloed hebben. Verder
onderzoek naar de korte- en langetermijneffecten is noodzakelijk, zowel bij gezonde
als bij pathologische stemmen.
-
6
Abstract (English version)
Objective: This study examines the absolute and relative short-term effects of
resonance voice training (R) and training with straw phonation (SP) on the subjective
and objective voice quality of students in speech language pathology without a voice
disorder.
Methods: A multigroup pretest-posttest design was used, containing two
experimental groups (R, n=10 and SP, n=10) and one control group (C, n=10). A
similar voice assessment was conducted pre- and postexperimental, containing a
questionnaire regarding influencing factors, a perceptual evaluation, aerodynamic
and acoustic measurements, a determination of the voice range, Dysphonia Severity
Index (DSI), Acoustic Voice Quality Index (AVQI) and Voice Handicap Index (VHI).
Throughout six weeks, the experimental groups received a group training of 30
minutes twice a week with resonance or straw phonation.
Results: This study could only indicate a significant difference between the groups for
the perceptual parameter ‘breathiness’. The C-group improved significantly and both
the experimental groups worsened. For the objective measurements or the self-
assessment scale, there were no significant differences observed.
Conclusion: In this study, it turned out that resonant voice training or training with
straw phonation had no positive short-term effects on the voice quality of students
without a voice disorder. A variety of reasons, including motivation and inadequate
extra-clinical practice, could have influenced the results. Further research into the
short- and long-term effects is necessary on healthy voices, as well as on
pathological voices.
-
7
Inleiding
1. Algemeen
Een optimale stemkwaliteit is noodzakelijk voor (toekomstige) logopedisten en
andere professionele stemgebruikers. Afhankelijk van het doel, wordt een stem al
dan niet als optimaal beschouwd. Een zanger zal immers hogere eisen stellen aan
zijn stem (bijvoorbeeld inzake stembereik) dan een winkelier. Een lichte dysfonie zal
voor deze eerste persoon dan ook als een grotere stoornis gepercipieerd worden dan
voor de tweede. Dit benadrukt het groeiende belang van de zelfbeoordeling door de
patiënt, bijvoorbeeld door het gebruik van de Voice Handicap Index (Jacobson et al.,
1997). Daarnaast is het ook nuttig en noodzakelijk wat betreft de diagnostiek om een
stem te definiëren als fysiologisch normaal of pathologisch. Een stem wordt als
fysiologisch normaal beschouwd indien er geen problemen aanwezig zijn zoals een
stemplooiafwijking, heesheid, ruwheid, overmatige spanning of instabiliteit (De Bodt,
Heylen, Mertens, Vanderwegen & Van de Heyning, 2008, p. 69). Indien een van
deze factoren wel aanwezig is, spreekt men van een pathologische stem of een
stemstoornis (De Bodt et al., 2008, p. 480).
Logopedisten behoren tot de groep van professionele stemgebruikers. Zij lopen net
als leerkrachten, zangers, sociaal werkers, advocaten en andere professionele
stemgebruikers een hoger risico op het ontwikkelen van een stemstoornis (Fritzell,
1996; Titze, Lemke & Montequin, 1997). Er worden hoge vocale eisen gesteld aan
logopedisten: ze gebruiken hun stem dagelijks om therapie te geven, verschillende
stemtechnieken te demonstreren, te counselen, besprekingen te houden met
patiënten, ouders, leerkrachten en collega's en om voordrachten te houden.
Daarnaast vormen ze een voorbeeld voor hun patiënten wat betreft stemgebruik en
verstaanbaarheid. Een suboptimale of slechts licht dysfone stem kan reeds een
impact hebben op het naar behoren uitvoeren van hun werk (Titze et al., 1997;
Gottliebson, Lee, Weinrich en Sanders, 2006; Warhurst, Madill, McCabe, Heard &
Yiu, 2010). Uit een studie van Rogerson en Dodd (2005) blijkt bijvoorbeeld dat
kinderen mild en ernstig dysfone stemmen moeilijker begrijpen dan gezonde
stemmen. Dit kan een grote impact hebben op de gegeven logopedische therapie.
-
8
Bij toekomstige logopedisten blijkt de prevalentie van stemproblemen hoger te liggen
dan gemiddeld. Gottliebson et al. (2006) bekeken het voorkomen van deze
problematiek bij 104 toekomstige logopedisten uit de Verenigde Staten. De
prevalentie lag bij deze groep hoger dan bij de gemiddelde populatie (respectievelijk
12% ten opzichte van 3-9%) en ongeveer gelijk met de reeds gerapporteerde 11% bij
leerkrachten. Van Lierde et al. (2010) onderzochten door middel van een cross-
sectioneel onderzoek de stemkwaliteit en andere stemkarakteristieken bij 197
studenten logopedie in Gent (België), gedurende de 4 jaar durende opleiding. De
vierdejaarsstudenten vertoonden geen betere stemkwaliteit dan de studenten uit de
lagere jaren (zowel objectieve als subjectieve metingen). 93% van alle studenten
(verspreid over de 4 opleidingsjaren) vermeldde in een vragenlijst een specifieke pijn
in het lichaam tijdens en/of vlak na het spreken. Dit was voornamelijk keel- en
hoofdpijn. De studenten hadden gemiddeld een borderline stemkwaliteit met een
procentuele Dysphonia Severity Index (DSI %) van 68.
Het produceren en behouden van een gezonde en optimale stem is dus uiterst
belangrijk voor een (toekomstig) logopedist, zeker gezien de hoge vocale eisen en
de voorbeeldfunctie die het beroep stelt (Warhurst et al., 2010). Het is dan ook
belangrijk om reeds tijdens de opleiding van logopedisten voldoende aandacht te
schenken aan het optimaliseren en het trainen van de stem.
2. Stemtraining en stemtherapie
Om het effect van bepaalde stemtechnieken na te gaan, moet het onderscheid
worden gemaakt tussen stemtraining en stemtherapie. Stemtraining wordt gegeven
om fysiologisch normale stemmen te optimaliseren en om stemstoornissen te
voorkomen. Vaak wordt dit aangewend voor specifieke, al dan niet professionele,
doeleinden. Stemtherapie daarentegen wordt gebruikt om pathologische stemmen te
behandelen. De nadruk ligt hierbij op het genezen of het compenseren van de
stemstoornis. Zowel bij stemtraining als -therapie wil men een betere stem bekomen.
In de praktijk zullen beide dus niet veel van elkaar verschillen (De Bodt et al., 2008,
p. 191).
-
9
3. Semi-occluded vocal tract excercises
Een vaak gebruikte vorm van stemtraining of -therapie is oefenen met een semi-
geoccludeerde vocal tract (semi-occluded vocal tract, SOVT). Er zijn verschillende
soorten oefeningen, maar ze maken allen gebruik van een occlusie ter hoogte van de
lippen of het anterieure deel van de mondholte (Story, Laukkanen & Titze, 2000).
Enkele voorbeelden van semi-occluded vocal tract exercises (SOVTE) die be-
schreven zijn in de literatuur zijn liptril (Gaskill & Erickson, 2008; Cordeiro et al.,
2012; Andrade et al., 2014), tongtril (Menezes, Duprat & Costa, 2005; Cordeiro et al.,
2012; Andrade et al., 2014), hand-over-mondresonantie of hand-over-mouth
resonance (Andrade et al., 2014), fonatie door een glazen resonantiebuis of
resonance tube (Laukkanen, Lindholm & Vilkman, 1995; Laukkanen, Titze, Hoffman
& Finnegan, 2008; Guzman et al., 2013), resonantie met nasale consonanten of
humming (Verdolini-Martson, Burke, Lessac, Glaze & Caldwell, 1995; Andrade et al.,
2014; Colton & Casper, 1996; Yiu, 2008), de vinger kazoo (Sampaio, Oliveira &
Behlau, 2008), fonatie door een rietje of straw phonation (Titze, 2006; Sampaio et al.,
2008; Costa, Costa, Oliveira & Behlau, 2011; Guzman et al., 2013; Andrade et al.,
2014) en het verlengen van bilabiale of labiodentale stemhebbende fricatieven
(Laukkanen et al., 1996). Er is reeds veel onderzoek gedaan naar de onmiddellijke
fysische en fysiologische effecten van deze SOVTE. Korte- en langetermijneffecten
zijn tot op heden nog weinig onderzocht (Cielo, Lima, Chrismann & Brum, 2013).
4. Fysische en fysiologische principes optimaal stemgebruik
Een optimale stem wordt ook beschreven als een economische stem. Berry et al.
(2001) spreken van een economische stem waarbij letsels van de stem geminimali-
seerd of vermeden worden als de vibratiedosis en de impact van de aanrakingen of
botsingen tussen de stemplooien gereduceerd worden. Laukkanen, Lindholm,
Vilkman, Haataja & Alku (1996) geven aan dat de principes van 'economie' (meer
output met minder input) en economisch stemgebruik bereikt worden wanneer de
subglottale druk omgezet wordt in een efficiënte stemplooitrilling. Eenzelfde
akoestische output wordt bereikt met minder laryngeale input of spanning onder de
vorm van subglottale druk.
-
10
Titze en Verdolini Abbott (2012) beschreven uitgebreid de onderliggende fysische en
fysiologische principes van stemproductie.
Stemproductie is een conversieproces waarbij aerodynamische energie wordt
omgezet in akoestische energie: door de stemplooitrilling wordt de luchtstroom
onderbroken en ontstaan er geluidstrillingen in de vocal tract. Indien deze energie-
overdracht efficiënt is, wordt men vibraties gewaar in het hoofd, de nek en de thorax.
Dit wordt de interactie-resonantie tussen de bron en de vocal tract genoemd.
Deze efficiënte energieoverdracht steunt op akoestische impedantie. Impedantie is
een maat voor de weerstand tegen een geïntroduceerde stimulus. Impedantie wordt
verder opgedeeld in resistantie en reactantie. Indien de geboden weerstand in fase is
met de opgelegde stimulus, wordt dit resistantie genoemd. Indien de weerstand niet
in fase is met de stimulus en dus vertraagd (inertieve reactantie) of vervroegd
(compliante reactantie) plaatsvindt, wordt dit reactantie genoemd.
Inertieve reactantie (traagheid) in de supraglottale vocal tract faciliteert de stemplooi-
trilling: tijdens het foneren stijgt de subglottale druk, waardoor de stemplooien
abduceren. De uitgaande luchtstroom duwt tegen de supraglottale luchtkolom in de
vocal tract, waardoor deze versnelt. Deze versnelling resulteert in een positieve
supraglottale druk. De positieve sub- en supraglottale druk resulteren in een
eveneens positieve intraglottale druk, waardoor de stemplooien uit elkaar geduwd
worden en in abductie blijven (push-effect). Wanneer de glottis sluit, daalt de lucht-
stroom. Inertieve reactantie zorgt dan voor een negatieve supraglottale druk. De
intraglottale druk is hierdoor ook verlaagd en kan zelfs negatief worden. Deze
Impedantie
Resistantie
(in fase)Reactantie
Inertie
(vertraagd)
Compliantie
(vervroegd)
-
11
negatieve druk zorgt voor een pull-effect op de stemplooien. Samen wordt dit het
push-pull-effect genoemd. Dit is de basis voor resonant stemgebruik: de
fonatiedrempeldruk (phonation threshold pressure, PTP) wordt verlaagd waardoor
stemplooitrilling wordt gefaciliteerd. De mate van facilitatie door dit effect is
afhankelijk van de grootte van inertie in de vocal tract.
Naast de supraglottale inertie, die de PTP verlaagt en de stemplooitrilling onder-
houdt, draagt ook een akoestische impedantiematch bij tot een maximale energie-
overdracht. De input impedantie van de vocal tract benadert hierbij de glottale
impedantie. Deze impedantiematch tijdens het foneren (stemplooien in adductie)
wordt verkregen door de epilarynx te vernauwen en zorgt dan voor meer efficiënt en
meer economisch stemgebruik met een minimale impact op het stemplooiweefsel.
Samenvattend tracht men een optimale energieoverdracht (en dus een resonans-
volle stem) te bekomen door het verhogen van de inertieve reactantie in de supra-
glottale vocal tract en het verkrijgen van een akoestische impedantiematch voor een
zo breed mogelijk frequentiespectrum.
5. Fysische en fysiologische principes SOVTE
Om een optimale inertieve reactantie te bekomen, onderzocht Titze (2006)
verschillende larynxconfiguraties aan de hand van een computersimulatie. Hij
vergeleek vier configuraties, met variërende doorsnede van de epilarynx en
lipopening: wijd-wijd, smal-wijd, wijd-smal en smal-smal. Er werd gekeken naar de
gemiddelde glottale luchtstroom, de gemiddelde intraglottale druk, de MFDR
(maximum flow declination rate, correleert sterk met de vocale intensiteit van de
stem), de gemiddelde en maximale glottale opening en de MADR (maximum glottal
area declination rate, de maximale afwijking van de glottis).
De configuratie met een vernauwde, semi-geoccludeerde epilarynx en niet-
geoccludeerde lippen (smal-wijd, megafoon-vorm) leidt tot de meest efficiënte
akoestische output. De inertieve reactantie is hier echter moeilijk te behouden
waardoor de stemplooitrilling niet altijd gefaciliteerd wordt. Titze vermeldt hierbij het
belang van een goede controle over de intrinsieke larynxspieren om te veel spanning
-
12
te vermijden en de inertieve reactantie constant te houden. Aangezien deze spieren
alle een verschillend contractiepatroon hebben, is dit een moeilijk en intensief
trainings- en leerproces.
Hoe men de epilarynx kan vernauwen zonder risico op hyperfunctioneel stemgebruik,
is nog grotendeels onduidelijk. Mogelijks kunnen de valse stemplooien gestretcht
worden door een larynxdaling of tongprotrusie. De valse stemplooien vormen zo een
soort muur waardoor een anterio-posterieure vernauwing in de epilarynx ontstaat.
Het actief creëren van een nefaste mediolaterale spanning kan zo vermeden worden
(Titze & Verdolini Abbott, 2012).
Een omgekeerde configuratie met een wijde epilarynx en semi-geoccludeerde lippen
(wijd-smal, omgekeerde megafoon-vorm) wordt door Titze (2006) gezien als de
ideale basis voor training en therapie. Deze configuratie vraagt minder actieve
modulatie van de intrinsieke larynxspieren en de stemplooitrilling wordt passief
onderhouden. Hierdoor is er echter een minder efficiënte akoestische output dan bij
de megafoonconfiguratie.
Deze configuratie kan bereikt worden door middel van resonantie, waarbij de semi-
occlusie aan de neusvleugels optreedt, of straw phonation, waarbij de semi-occlusie
aan de lippen optreedt. Bij deze laatste techniek wordt de vocal tract extra artificieel
verlengd.
-
13
6. Resonantie - Humming
Een resonansvolle stem, of stem met een voorwaartse toonfocus, wordt in de
literatuur omschreven als gemakkelijk stemgebruik, gepaard gaande met het waar-
nemen van vibraties ter hoogte van het aangezicht, voornamelijk de alveolaire richel
(Cooper, 1973; Verdolini, Druker, Palmer & Samawi, 1998; Roy et al., 2003; Chen,
Hsiao, Hsiao, Chung & Chiang, 2006). Het doel van resonantie is enerzijds het
bekomen van een warme, heldere stem met maximale draagkracht, terwijl men
anderzijds zo min mogelijk intraglottale druk uitoefent (Stemple, Glaze & Klaben,
2000).
Bij resonantie ontstaat er een occlusie ter hoogte van de lippen (/m/), de alveolairen
(/n/) of tussen het achterste deel van de tong en het velum (/ŋ/). De nasal tract wordt
dan de vocal tract, met de semi-occlusie ter hoogte van de neusvleugels (Titze,
2006). Tijdens het resoneren neemt de larynx een specifieke lagergelegen positie
aan in de farynx. Zoals eerder beschreven door Titze en Verdolini Abbott (2012) zou
deze larynxdaling, samen met een verlaagde en licht vooruitstekende onderkaak,
een ontspannen vooruitgestoken tong en geoccludeerde lippen, bijdragen tot het
verlengen van de vocal tract en het vernauwen van de epilarynx. Deze vorm wordt
omschreven als een omgekeerde megafoon (Titze, 1994; Smith, Finnegan & Karnell,
2005). Deze vernieuwde vorm van de vocal tract brengt veranderingen teweeg in het
geluidsspectrum, meer bepaald in de onderlinge verhouding van de formanten. Een
verlengde vocal tract verlaagt de frequentie van de eerste formant (F1). De lagere
eerste formantfrequentie leunt bijgevolg meer aan bij de fundamentele frequentie
(frequency of oscillation, fo). Door het verkleinen van de onderlinge afstand zullen de
formanten elkaar versterken, met een grotere geluidsoutput als gevolg (Sundberg,
1987; Carlsson & Sundberg, 1992; Titze, 2001; Titze, 2004; Smith et al., 2005).
Dergelijke formantverschuiving wordt in de literatuur omschreven als ‘formant tuning’.
Dit verschijnsel resulteert in de productie van een luidere stem zonder bijkomende
belasting van de stemplooien (Linville & Rens, 2001; Titze, 2004; Smith et al., 2005).
Naast deze supraglottale component brengt resonantie ook glottale veranderingen
met zich mee. Uit eerder onderzoek blijkt dat de stemplooien zich in een specifieke
positie bevinden tijdens het resoneren. Zowel de studie van Verdolini-Marston et al.
-
14
(1995) als deze van Verdolini et al. (1998) melden een amper gesloten of geopende
positie van de stemplooien ten opzichte van elkaar. Het is tevens deze positie die
een gemakkelijke fonatie toelaat, in de literatuur beschreven als ‘easy phonation’.
Door de minimale abductie/adductie van de stemplooien verlaagt ook de subglottale
druk die nodig is voor stemplooitrilling. Dit impliceert een verlaging van de fonatie-
drempeldruk (Berry et al., 2001; Titze, 2001; Titze, 2009).
Voor resonantietherapie of -training werden reeds verschillende methodes ont-
wikkeld, elk met hun eigen specifieke procedure. Toch bestaat er volgens Stemple
(2000) en Verdolini (2000) een algemene consensus over de meest efficiënte
aanpak. Deze houdt een basistraining in, bestaande uit bewustwording van mid-
faciale vibraties en een voorwaartse toonfocus, gevolgd door het dagelijks trainen
van resonansvol stemgebruik. Dit alles volgens een welbepaalde hiërarchie met
opbouwende moeilijkheidsgraad. De aard van de resonantieoefeningen is afhankelijk
van de gevolgde methode.
Eén van de bekendste methodes steunt op het gebruik van de nasale consonanten
/m/, /n/ en /ŋ/. Dit is de methode van Lessac (Lessac, 1997). Verdolini et al. (1998)
baseerden zich op deze methode bij het samenstellen van een systematisch oefen-
programma, waarbij de bekomen resonantiestem uiteindelijk verder wordt ingeoefend
op zinsniveau, spontane spraak en zang (De Bodt et al., 2008). Verdolini et al. (1998)
benadrukken hierbij het gebruik van semi-occlusies in de spraak om een optimale
configuratie van de vocal tract te trainen en efficiënt stemgebruik na te streven.
Deze nasale resonantiemethode wordt het meest beoefend in de praktijk. Het basis-
principe van klassieke resonantieoefeningen steunt op de productie van nasale
consonanten, al dan niet afgewisseld met een vocaal. Uitgaande van de methode
van Lessac tracht men het bekomen resonerend stemgeluid, gefaciliteerd door de
productie van nasale consonanten, over te dragen op niet-nasale vocalen. Indien dit
lukt, oefent men de productie van een correct resonerende stem verder stapsgewijs
in op niet-nasale consonanten en vervolgens op woord- en zinsniveau. Ten slotte
maakt men een transfer naar spontane spraak (Franken & Kooijman, 2005;
Timmermans, 2008; De Bodt, Mertens & Heylen, 2015).
-
15
Humming wordt in de literatuur omschreven als een facilitatietechniek voor het
introduceren van een resonantiestem en is gebaseerd op dezelfde fysiologische
principes als resonantie. Deze techniek wordt dan ook regelmatig gebruikt bij
aanvang van resonantietherapie of -training. Humming is geen snelle alternatie van
een nasale consonant en een vocaal, maar het ontspannen produceren van een
resonerende /m/ (Colton & Casper, 1996; Harris, 1998; Westerman, 1996; Yiu & Ho,
2002; Yiu, 2008).
Aan de effecten van resonantie en humming werden reeds veel artikels gewijd. Roy
et al. (2003) poogden eerder al het belang van resonantietherapie aan te tonen bij de
behandeling van leerkrachten met een organische en/of functionele stemstoornis
(n=64). Deze studie ging het onmiddellijke effect na van drie stemtherapieën, zijnde
resonantietherapie, training van de ademhalingsmusculatuur en het gebruik van een
stemversterker. De Voice Handicap Index (VHI, Jacobson et al., 1997) en een aan-
vullende vierpuntenschaal, de Voice Severity Rating Scale, werden afgenomen voor
en na het volgen van één van deze therapieën gedurende 6 weken. Uit de resultaten
bleek dat resonantietherapie en vooral het spreken met stemversterking leiden tot de
meest significante verbeteringen.
De studie van Chen et al. (2006) ging het kortetermijneffect van resonantietherapie
na bij 24 vrouwelijke leerkrachten met een organische en/of functionele stemstoornis.
Eenmaal per week kregen de proefpersonen anderhalf uur stemtherapie, gedurende
8 weken. Een pre- en postmeting werd afgenomen, bestaande uit een auditief-
perceptuele beoordeling, videolaryngostroboscopie, akoestische en aerodynamische
metingen en een zelfbeoordelingsschaal door de patiënt. Uit de resultaten bleek dat
resonantietherapie o.a. een positief effect heeft op de stemkwaliteit, de vibratie en
sluiting van de stemplooien en de fonatie vergemakkelijkt door het verlagen van de
fonatiedrempeldruk.
In een eerdere studie (Verdolini-Marston et al., 1995) werd resonantietherapie aan-
gehaald als nuttig voor het behandelen van stemplooinoduli. De vrouwelijke proef-
personen (n=13) werden ingedeeld in 3 groepen: één groep kreeg resonantie-
therapie, één groep kreeg confidential voice therapie en één controlegroep. In deze
studie koos men voor een individuele en meer intensieve therapie, bestaande uit 9
-
16
sessies van een uur gedurende twee weken. Uit de resultaten bleek dat beide stem-
therapieën leiden tot een verbetering in stemkwaliteit op korte termijn (gemeten aan
de hand van fonatietaken, auditief-perceptuele beoordelingen en visueel-perceptuele
bevindingen van de larynx), maar dat deze verbeteringen slechts significant zijn
indien ook buiten de klinische setting wordt geoefend.
De onmiddellijke effecten van humming werden beschreven in een studie van Yiu en
Ho (2002). De auteurs gingen de veranderingen in stemkwaliteit na bij vrouwelijke
proefpersonen met (n=8) en zonder (n=8) een organische stemstoornis (stemplooi-
noduli of chronische laryngitis). Perceptuele en akoestische metingen werden uit-
gevoerd zowel voor als na het volgen van 2 hummingsessies. Hoewel er perceptueel
geen significant verschil was in ‘breathiness’ van de stem, vertoonden beide groepen
wel significante verbeteringen qua ruwheid, gemeten met de GRBAS-schaal (Hirano,
1981).
Andrade et al. (2014) gingen de effecten van 7 SOVTE, waaronder humming, na bij
gezonde proefpersonen (n=23). Het onmiddellijke effect van elke SOVTE werd
tijdens het produceren nagegaan met behulp van elektroglottografie. Uit de
resultaten bleek dat humming leidde tot een gemakkelijke fonatie, maar in mindere
mate dan de tong- en liptril en Lax Vox. De auteurs benadrukken vooral het voordeel
van het gebruik van verschillende SOVTE in stemtraining of -therapie.
Een recentere studie van Ogawa et al. (2014) ging de onmiddellijke effecten van
humming na bij proefpersonen met Muscle Tension Dysphonia (MTD) (n=21) en
gezonde proefpersonen (n=20) met behulp van elektroglottografische en akoestische
metingen. De proefopzet bestond uit 3 taken: normale fonatie, humming met een
frequentiebuiging en humming zonder een frequentiebuiging. Uit de resultaten bleek
dat het opeenvolgend produceren van humming met en zonder een frequentie-
buiging onmiddellijk leidde tot een grotere graad van stemplooisluiting en het meer
regelmatig trillen van de stemplooien.
-
17
7. Straw phonation
Bij straw phonation wordt er gefoneerd door een dun plastic rietje. Op deze manier
wordt de vocal tract artificieel verlengd en vernauwd. Verschillende diameters en
lengtes kunnen gebruikt worden.
Sampaio, Oliveira en Behlau (2008) onderzochten de onmiddellijke effecten op de
stem van gezonde logopedisten (n=23) tussen 23 en 40 jaar na straw phonation
gedurende één minuut. Er werd een zelfbeoordelingsschaal afgenomen, bestaande
uit het beantwoorden van 3 vragen rond specifieke veranderingen van de stem,
gewaarwordingen na het experiment en algemene effecten van de oefening. Op
basis van een aangehouden vocaal en spontane spraak (een automatische reeks)
werd de stem auditief-perceptueel en akoestisch beoordeeld (fo, variatie van de
fundamentele frequentie (vfo), proportie Glotal Noise Exitation en de onregelmatig-
heid van de aangehouden vocaal). De proefpersonen rapporteerden een helder
klinkende en sterkere stem, een 'gemakkelijkere spraak' en een algemene daling van
de toonhoogte. Akoestische metingen bevestigden deze daling door een significant
lagere fo na straw phonation. Bij de auditief-perceptuele beoordeling werden de
samples in meer dan de helft van de gevallen als algemeen 'beter' bestempeld na
straw phonation (er werd geen onderscheid gemaakt in karakteristieken van de
stem). In de andere gevallen werd de stem door de onderzoekers slechter be-
oordeeld of was er volgens hen geen verschil na straw phonation.
Costa et al. (2011) onderzochten de onmiddellijke effecten van straw phonation bij
personen met (n=23, 20 vrouwen en 3 mannen) en zonder stemplooilaesies (n=25,
20 vrouwen en 5 mannen) aan de hand van de volgende stemmetingen: een zelf-
beoordeling door de patiënt (het gewaarworden van een gemakkelijkere en/of betere
stem of geen verschil na de oefening), een auditief-perceptuele evaluatie, video-
laryngoscopie en akoestische metingen (jitter, shimmer en fo). De zelfbeoordeling
verbeterde significant na één minuut straw phonation, de beste resultaten werden
gevonden bij de proefgroep met een stemplooilaesie. Er werden geen significante
verschillen gevonden op de overige onderzochte parameters, zowel tussen beide
groepen onderling als tussen de conditie voor of na straw phonation. In tegenstelling
tot Sampaio et al. (2008) vonden deze auteurs geen significant verschil voor fo of een
-
18
verbetering bij de auditief-perceptuele evaluatie. Costa et al. veronderstelden dat een
eventueel effect van straw phonation enkel na een training op langere termijn vast te
stellen is. Het foneren door een rietje gedurende één minuut in deze studie zou dus
te kort zijn om een merkbaar effect te observeren.
Guzman et al. (2013a) onderzochten de akoestische veranderingen aan de hand van
een long-term average spectrum (LTAS) bij leerkrachten uit de basisschool met licht
dysfone stemmen (n=41, 25 vrouwen en 16 mannen) onmiddellijk na een korte
training van 10 minuten met straw phonation. De resultaten toonden een onmiddellijk
en duidelijk effect op spectrale karakteristieken aan na slechts één sessie. Deze
veranderde spectrale karakteristieken suggereren een betere stemplooisluiting en
dus een minder 'breathy' stem. Er volgde echter geen perceptuele evaluatie van deze
verminderde ‘breathiness’.
Door middel van een MRI-studie bij één vrouwelijke proefpersoon vonden
Laukkanen, Horácek, Krupa en Scev (2012) een stijging van het midsagittale deel
van de vocal tract en een verbeterde velumsluiting tijdens en na straw phonation. De
algemene intensiteit (in SPL) steeg ook. Ook Guzman et al. (2013b) vonden bij hun
onderzoek met CT-scans en EGG-metingen bij één mannelijke proefpersoon een
betere velumsluiting tijdens en na het foneren door een rietje of een resonantiebuis.
Daarnaast merkten zij ook op dat de positie van de larynx gedaald was en dat de
hypofarynx wijder werd. Perceptueel werd een betere stemkwaliteit geobserveerd en
de resultaten van het EGG wezen op een gedaald contactquotiënt van de stem-
plooien, zowel tijdens als na de oefening met de resonantiebuis en het rietje. De
resultaten waren prominenter aanwezig tijdens en na straw phonation ten opzichte
van de oefening met de resonantiebuis.
Op korte en langere termijn echter is er nog maar weinig evidentie voor de effectivi-
teit van deze oefeningen onder de vorm van een langdurige training (Cielo et al.,
2013). Kapsner-Smith, Hunter, Kirkham, Cox en Titze (2015) onderzochten 20 proef-
personen (16 vrouwen en 4 mannen) met een klacht van heesheid of stemvermoeid-
heid. Bij alle proefpersonen werd een stemstoornis gediagnosticeerd door een NKO-
arts en een logopedist. De meest voorkomende diagnoses waren laryngopharyngale
reflux, oedeem op de stemplooien en muscle tension dysphonia. De proefpersonen
-
19
kregen 6 weken therapie met straw phonation of met Vocal Function Excercises (een
training die gebruikt maakt van orale semi-occlusies). De onderzoekers vonden bij
beide groepen een verbetering in de Voice Quality of Life (gemeten met de VHI,
Jacobson et al., 1997). Bij de groep die therapie met straw phonation kreeg, werd
ook een significante daling van de ‘roughness’ gevonden, één van de parameters uit
de ‘Consensus Auditory-Perceptual Evaluation of Voice (CAPE-V, Kempster, Gerratt,
Verdolini Abbott, Barkmeier-Kraemer & Hillman, 2009). In dit onderzoek werden
echter enkel subjectieve parameters bestudeerd. Ook werden iets oudere proef-
personen geïncludeerd (M=51,5 jaar, SD=11,4 jaar, met een range van 32-72 jaar).
8. Doel van de studie
Zoals reeds beschreven, zijn er verscheidene studies die het onmiddellijke effect van
semi-occluded vocal tract exercices (SOVTE) nagaan op de stem. Er is reeds
beperkte evidentie te vinden voor het onmiddellijk effect van resonantie en humming
(Roy et al., 2003; Yiu en Ho, 2002; Andrade et al., 2014; Ogawa et al., 2014) en voor
straw phonation (Guzman et al., 2013a; Sampaio et al., 2008). Er is tot op heden
echter weinig tot geen evidentie dat therapie of training met SOVTE leidt tot een
meer economisch stemgebruik en een betere stemkwaliteit op korte- en langetermijn.
Enkel voor resonantie is er reeds beperkte evidentie op korte termijn te vinden in de
literatuur (Chen et al., 2006; Verdolini-Marston et al., 1995).
Deze studie heeft als doel het nagaan van de kortetermijneffecten van resonantie-
training en training met straw phonation op de stem van studenten logopedische
wetenschappen zonder een stemstoornis aan de hand van perceptuele en objectieve
metingen en een zelfbeoordelingsschaal. Zowel de absolute effecten van de twee
SOVTE (in vergelijking met een controlegroep) als de relatieve effecten (de twee
SOVTE met elkaar vergeleken) worden nagegaan.
-
20
In deze studie tracht men een antwoord te formuleren op twee centrale onderzoeks-
vragen:
Wat zijn de kortetermijneffecten van zes weken training met straw phonation of
resonantie op de subjectieve en objectieve stemkwaliteit van studenten logopedie
zonder een stemstoornis in vergelijking met een controlegroep?
In welke mate verschilt de subjectieve en objectieve stemkwaliteit van studenten
logopedie zonder een stemstoornis na zes weken training met straw phonation of
resonantie, beide SOVTE?
Indien training met behulp van een SOVTE effectief blijkt te zijn, biedt dit de
mogelijkheid om SOVTE meer te integreren in de dagelijkse praktijk, althans na
verder onderzoek op langere termijn.
Op basis van voorgaande studies wordt voor resonantietraining een positief resultaat
verwacht voor de subjectieve en objectieve parameters en de zelfbeoordelings-
schaal. Voor training met straw phonation werden tot nu toe enkel de onmiddellijke
effecten onderzocht. Op basis van deze studies wordt ook voor training een positief
effect op korte termijn verwacht.
-
21
Methode
1. Proefpersonen
Aan de tweedejaarsstudenten logopedie van de Universiteit Gent werd gevraagd om
deel te nemen aan deze studie. Uiteindelijk namen 30 studenten tussen 18 en 23
jaar deel (gemiddelde (M) 19;6 jaar, standaardafwijking (SD) 11 maanden). De proef-
groep bestond uit 2 mannelijke en 28 vrouwelijke studenten. Exclusiecriteria waren
roken, het volgen van bijkomende logopedische therapie gedurende de studie en het
hebben van een gehoor- en/of stemstoornis (nagegaan aan de hand van een
audiologische screening en een laryngovideostroboscopie, uitgevoerd door een
bevoegde audioloog en NKO-arts bij aanvang van de opleiding). Een stemstoornis
werd gedefinieerd als het hebben van een organische en/of functionele stoornis. Bij
twijfel werd in de loop van de studie een nieuwe laryngovideostroboscopie
afgenomen. Daarnaast werden tien personen met een stemstoornis (allen vrouwelijk)
opgenomen in deze studie, maar hun resultaten werden uiteindelijk niet verwerkt. De
proefpersonen, met en zonder stemstoornis, werden ingedeeld in drie gelijke
groepen: een groep die resonantietraining kreeg (R, n=13), een groep die training
met straw phonation kreeg (SP, n=13) en een controlegroep (C, n=14).
Twee vrouwelijke proefpersonen uit de controlegroep (één met en één zonder stem-
stoornis) stopten hun deelname vrijwillig in de loop van de studie.
2. Design
In deze studie werd een multigroup pretest-posttest design gehanteerd met twee
experimentele groepen en één controlegroep (Van Borsel, 2009, p. 54). Een
controlegroep was essentieel om naast relatieve verschillen tussen de twee
trainingsvormen ook een absolute verandering van de afhankelijke variabele te
kunnen waarnemen.
De vrouwelijke proefpersonen zonder een stemstoornis werden at random ingedeeld
in één controle- en twee experimentele groepen. De vrouwelijke proefpersonen met
een stemstoornis werden eveneens at random en gelijk verdeeld over de drie
groepen. De twee mannelijke proefpersonen zonder stemstoornis werden elk bewust
-
22
in een verschillende experimentele groep ingedeeld. Op deze manier werd ge-
probeerd om de controle- en de experimentele groepen op te bouwen uit evenveel
mannelijke en vrouwelijke proefpersonen zonder en met een stemstoornis (enkel de
controlegroep bevatte geen mannelijke proefpersonen).
De afhankelijke variabelen (stemkarakteristieken) werden pre- en postexperimenteel
gemeten bij elke groep. Bij de twee experimentele groepen werd een onafhankelijke
variabele geïntroduceerd (zes weken resonantietraining of training met straw
phonation). Door randomisatie van de groepen werd getracht buitenexperimentele
beïnvloeding van de afhankelijke variabele te vermijden. Eventuele veranderingen
worden dan zo goed als zeker toegeschreven aan de onafhankelijke variabelen (Van
Borsel, 2009, p. 51).
3. Metingen en apparatuur
Alle metingen werden volgens een vast en gestandaardiseerd protocol (zie appendix
1) afgenomen in een akoestisch geïsoleerde ruimte in het Universitair Ziekenhuis van
Gent (België) door twee masterstudenten in de logopedische wetenschappen.
3.1 Vragenlijst beïnvloedende factoren
Pre- en postexperimenteel werd een vragenlijst afgenomen om persoons- en omge-
vingsgebonden variabelen na te gaan. De vragenlijst werd gebaseerd op de check-
lists voor stemmisbruiken, stembelasting en leefgewoonten, opgesteld door De Bodt
et al. (2015, p. 29-32). De vragenlijst werd toegevoegd in bijlage (zie appendix 2).
3.2 Perceptuele metingen
GRBASI-schaal
De stem werd perceptueel beoordeeld aan de hand van de GRBASI-schaal
(GRBAS-schaal van Hirano, (1981) met toevoeging van de parameter “I” door
Dejonckere et al. (1996)). De beoordeling werd gebaseerd op het luidop voorlezen
van de fonetisch gebalanceerde tekst ‘De noordenwind en de zon’. Het
geluidssample werd opgenomen aan de hand van het programma Praat
(www.praat.org, versie 5.4.08, Boersma & Weenink, 2013) met een USB
condensatormicrofoon (type C01U, Samson). De afstand tussen de mond en de
-
23
microfoon bedroeg 30 tot 50 cm. Het geluidssample werd opgeslagen op een Asus
K55A laptop voor scoring op een later tijdstip met in-ears of een hoofdtelefoon.
Om de zes parameters van de GRBASI-schaal (grade, roughness, breathiness,
asthenicity, strained en instability) te scoren wordt standaard een 4-puntenschaal
gebruikt. In deze studie werd dit uitgebreid tot een 7-puntenschaal daar de GRBASI
eigenlijk niet geschikt is om gezonde stemmen te scoren (De Bodt et al., 2008)
(0: geen stoornis, 0/1: zeer lichte stoornis, 1: lichte stoornis, 1/2: licht tot matige
stoornis, 2: matige stoornis, 2/3: matig tot ernstige stoornis, 3: ernstige stoornis). De
geluidssamples werden blind en at random beluisterd door drie beoordelaars. De
geluidssamples werden onafhankelijk gescoord door twee masterstudenten
logopedie, waarna zij tot een consensus kwamen. De helft van de geluidssamples
(29 van de 59) werd nog eens gescoord door een ervaren stemtherapeut.
Vervolgens werd de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en het percentage van
overeenkomst bepaald tussen de consensusscore en de derde beoordeling.
3.3 Objectieve metingen
Aerodynamische metingen
De vitale capaciteit (VC, in cc) werd gemeten met een spirometer. Aan de proef-
persoon werd gevraagd om maximaal in te ademen en vervolgens zo krachtig en zo
lang mogelijk uit te blazen in de spirometer. Dit werd driemaal herhaald, waarna de
beste meting werd genoteerd.
De maximale fonatietijd (MFT, in s) werd gemeten met een online chronometer
(http://online-stopwatch.chronme.com/). De proefpersoon ademde opnieuw maximaal
in, waarna hij/zij zo lang mogelijk de /a/ produceerde op habituele luidheid en
toonhoogte. Tijdens het foneren werd de proefpersoon door de onderzoeker aan-
gemoedigd vol te houden. Ook deze meting werd driemaal herhaald, waarna de
beste poging genoteerd werd.
Het fonatiequotiënt (FQ, in cc/s) werd berekend door de vitale capaciteit te delen
door de maximale fonatietijd.
-
24
Akoestische metingen
Akoestische metingen werden afgenomen met het Multi-Dimensional Voice Program
(MDVP) van het Computerized Speech Lab (CSL) (Kay Elemetrics, model 4500). Er
werd een constante afstand van 15 cm behouden tussen de mond en de microfoon
(type Shure SM-48). De proefpersoon werd gevraagd een /a/ te produceren op
habituele toonhoogte en luidheid, geïntroduceerd door een automatische reeks
(luidop tellen tot drie). Op basis van dit geluidssample werden de fundamentele
frequentie (fo, in Hz), de jitter (frequentieperturbatie, in %), de shimmer (amplitude-
perturbatie, in %), de variatie van de fundamentele frequentie (vfo, in %) en de Noise-
to-Harmonics Ratio (NHR) berekend.
Voice Range Profile
Het Voice Range Profile (VRP) of stembereik van de proefpersonen werd eveneens
gemeten met het CSL. De proefpersoon werd eerst gevraagd om een /a/ te
produceren op habituele toonhoogte en luidheid. Daarna werd gevraagd de /a/ zo
laag (F-low, in Hz), zo stil (I-low, in decibel (dB)), zo hoog (F-high, in Hz) en zo luid
mogelijk (I-high, in dB) te produceren. Elke productie werd eerst gedemonstreerd
door de onderzoeker en de proefpersonen werden aangemoedigd om de grenzen
van hun stembereik af te tasten.
Dysphonia Severity Index
De Dysphonia Severity Index (DSI) is een objectieve maat voor de gepercipieerde
stemkwaliteit, gebaseerd op vier parameters: I-low, F-high, de jitter en de MFT. Deze
parameters worden tegenover elkaar afgewogen in de formule: 0,13 MFT + 0,0053
F-high – 0,26 I-low – 1,18 jitter (%) + 12,4 (Wuyts et al., 2000). De DSI varieert in
principe tussen 5 (goede stem) en -5 (slechte stem), maar deze uitersten kunnen ook
overschreden worden (continue variabele). Een DSI groter dan 1,6 wordt als normaal
beschouwd (De Bodt et al., 2008, p.163).
Acoustic Voice Quality Index
De Acoustic Voice Quality Index (AVQI, Maryn, De Bodt & Roy; 2010) is een
objectieve maat voor de stemkwaliteit, gebaseerd op zes gewogen tijds-, frequentie-
of quefrencyparameters: smoothed cepstral peak prominence (CPPS), harmonics-to-
-
25
noise ratio (HNR, in dB), shimmer local (in %), shimmer local dB (in dB), slope of
long-term average spectrum (slope of LTAS, in dB) en tilt of trendline through LTAS
(in dB). De AVQI werd berekend met het programma Praat (Praat-script voor AVQI
versie 02.02) aan de hand van doorlopende spraak (de eerste twee zinnen van de
fonetisch gebalanceerde tekst ‘Papa en Marloes’) en een aangehouden vocaal /a/.
Een AVQI-score van 2,95 of kleiner wordt als normaal beschouwd (De Bodt et al.,
2015, p.155).
3.4 Zelfbeoordelingsschaal
Voice Handicap Index
De Voice Handicap Index (VHI, Jacobson et al., 1997) werd afgenomen om de
psychosociale impact van een eventuele stemstoornis op het leven van de
proefpersoon na te gaan. De proefpersonen scoorden 30 beweringen in verband met
hun stem aan de hand van een 5-puntenschaal (nooit, bijna nooit, soms, bijna altijd,
altijd). Tien beweringen scoren de functionele (F-schaal), tien de emotionele
(E-schaal) en tien de fysische beperkingen van de stem (P-schaal). Uiteindelijk wordt
een totaalscore op 120 bekomen. Bij een score kleiner dan 20 veroorzaakt de stem
of het stemprobleem geen beperkingen. Bij een score tussen 20 en 40 veroorzaakt
de stem enkele psychosociale beperkingen. Bij een score tussen 40 en 60 veroor-
zaakt de stem beperkingen op verschillende vlakkenen bij een score hoger dan 60
wordt de stem beschouwd als een handicap (De Bodt et al., 2008). De VHI werd in
bijlage toegevoegd (zie appendix 3).
4. Werkwijze
4.1 Pre- en postmeting
Een week voor en een week na het geven van de stemtraining, werd het boven-
genoemde stemonderzoek afgenomen, bestaande uit een vragenlijst naar be-
invloedende factoren, een geluidssample voor perceptuele analyse, aerodynamische
en akoestische metingen, het bepalen van het stembereik en afname van de DSI,
AVQI en VHI.
-
26
4.2 Betrouwbaarheidsmetingen
De pre- en postmeting van één proefpersoon werden steeds door dezelfde onder-
zoeker afgenomen om eventuele beïnvloeding van de resultaten te vermijden.
De proefpersonen uit de experimentele condities werden zo opgedeeld dat ze getest
werden door de onderzoeker die hen geen stemtraining gaf. Zo werd een eventuele
onderzoekersbias vermeden.
4.3 Training
De twee experimentele groepen kregen gedurende zes weken groepstraining met
resonantie of straw phonation. De trainingen werden gegeven van oktober tot midden
november. In totaal werden vier trainingsgroepen gevormd: R1, R2, SP1 en SP2.
Elke therapeut gaf training aan twee groepen. Therapeut 1 gaf training aan groepen
R1 en SP1, therapeut 2 aan R2 en SP2. Elke groep bestond uit zes tot zeven
personen. In totaal kreeg elke groep twaalf sessies (twee sessies per week van 30
minuten). Eén sessie (sessie elf) werd zelfstandig doorlopen wegens praktische
redenen. Dit werd tijdens de twaalfde sessie bij elke proefpersoon nagevraagd.
Iedereen gaf aan de sessie zelfstandig doorlopen te hebben. De controlegroep kreeg
geen stemtraining en werd dus niet opgesplitst.
In beide experimentele groepen werden eerst de fysiologische principes en het doel
van SOVTE uitgelegd. Tijdens elke trainingssessie werd de proefpersonen verzocht
om dagelijks thuis de aangehaalde oefeningen verder in te oefenen. Dit werd regel-
matig bevraagd.
De uitgewerkte sessies van beide trainingen zijn bijgevoegd (zie appendix 6 en 7).
4.3.1 Resonantie
De resonantietraining werd gebaseerd op literatuur (Franken & Kooijman, 2005; De
Bodt, Mertens & Heylen, 2015; Timmermans, 2008) die de methode van Lessac
(Lessac, 1997) en Verdolini (Verdolini, Druker, Pamer & Samawi, 1998) als uitgangs-
punt gebruikt. Enkele instructiefilmpjes van ‘De Warme Stem’ werden gebruikt om de
sessies vorm te geven (http://dewarmestem.nl/).
In de eerste sessie werd een basistraining gegeven aan de proefpersonen,
bestaande uit het bewust worden van midfaciale vibraties tijdens de productie van
-
27
een /m/. De onderkaak zakt hierbij lichtjes en de tong ligt ontspannen op de
mondbodem. Verder werd ook nadruk gelegd op de voorwaartse toonfocus. Na het
oefenen op geïsoleerd niveau werd er geoefend op syllabeniveau. De nasale
consonanten /m/, /n/ en /ŋ/ werden eerst afgewisseld met geronde (/oo/, /eu/,…) en
daarna met ongeronde klanken (/i/, /e/,…).
Vanaf de tweede trainingssessie werd er in toonhoogte en luidheid gevarieerd met
de nasale consonanten. Er werd geoefend op glij- en zweltonen, trapsgewijze
variaties, intonatiebogen of melodieën. Hiervoor werd ondermeer een oefenblad met
intonatiebogen gebruikt van ‘De Warme Stem’ (http://dewarmestem.nl/). Op syllabe-
niveau werden daarna de nasale consonanten afgewisseld met orale vocalen en
consonanten.
In de zesde trainingssessie werd het leggen van accenten geïntroduceerd: het
leggen van nadruk op een klank met behulp van de buikspieren.
Vanaf de zevende trainingssessie werd er overgegaan op woordniveau, beginnend
met woorden met nasale en vervolgens ook orale consonanten. Vervolgens werd er
geoefend op zinsdeel- en zinsniveau (korte en lange zinnen) en op tekstniveau. Op
alle niveaus werd het overdreven resoneren geleidelijk aan afgebouwd tot een
resonansvolle stemgeving.
Op het einde van trainingssessie tien werd generalisatie naar spontane spraak reeds
kort aangehaald door het beantwoorden van open vragen. Vanaf de elfde trainings-
sessie werden de proefpersonen verzocht het ontspannen gevoel aan te houden bij
het beantwoorden van open vragen en het voeren van een kort gesprek.
4.3.2 Straw Phonation
De trainingssessies met straw phonation werden gebaseerd op een voorgestelde
volgorde door Titze (2006). Volgens deze auteur wordt er idealiter eerst geoefend
met een semi-occlusie waarbij men het grootste effect bereikt, maar met de meest
artificiële spreeksituatie. Nadien kan er verder geoefend worden met een semi-
occlusie waarbij men een kleiner effect bereikt, maar dat wel het meest aanleunt bij
de natuurlijke spreeksituatie:
-
28
1. Grote weerstand (kleine diameter), dun drinkstrootje
2. Kleinere weerstand (grote diameter), drinkrietje
3. Bilabiale of labiodentale stemhebbende fricatieven
4. Lip- of tongtril
5. Nasale consonanten
6. De vocalen /u/ en /i/
Daarnaast benadrukt Titze dat er soms op een ander niveau gestart moet worden om
keelspanning of te veel ‘duwen’ door het onbekende gevoel te vermijden. Aangezien
in de huidige studie wordt gekeken naar het effect van straw phonation, werden
enkel stap 1 en 2 gebruikt. Stap 2 (rietje met grote diameter) werd als startniveau
gekozen om spanning te vermijden. Daarna werd overgegaan naar stap 1 (rietje met
kleine diameter) om een ideale inertieve reactantie te bekomen. Vervolgens werd
stap 2 opnieuw aangehaald om de overgang naar spontane spraak te faciliteren.
Het type oefeningen werd gebaseerd op een training van Kapsner-Smith, Hunter,
Kirkham, Cox en Titze (2015) en op een YouTube video van Titze (2010) (Vocal
Straw Exercise, gepubliceerd door de The National Center for Voice and Speech
(NCVS) van de University of Utah). In de video worden verschillende technieken
aangehaald, variërend in moeilijkheidsgraad.
Net zoals bij de resonantietraining, werd tijdens de eerste sessie een basistraining
gegeven. Er werd geoefend met een rietje met een diameter van 0,5 cm en een
lengte van 21 cm. Tijdens fonatie door het rietje wordt een ontspannen zittende
houding aangenomen met een correcte costo-abdominale ademhaling. Het rietje
wordt tussen of voor de voorste snijtanden en boven op de tong geplaatst, waarbij de
tong steeds ontspannen op de mondbodem rust. De lippen worden gesloten rond het
rietje, er wordt ingeademd door de neus en gefoneerd door de mond en het rietje.
Tijdens het foneren kan men de gezichtsmusculatuur voelen meetrillen. Het
bekomen geluid zal steeds heel stil klinken, het is belangrijk geen extra druk te zetten
om een hogere intensiteit te bekomen.
Vanaf de tweede trainingssessie werden accenten en glijtonen geïntroduceerd en
vervolgens gecombineerd. Vanaf sessie vier werd met toonhoogtesprongen gewerkt.
-
29
Vanaf de zesde trainingssessie werd de overgang naar spraak geïntroduceerd. Eerst
werd de intonatieboog van een woord of zin in het rietje gefoneerd, waarna het rietje
uit de mond gehaald werd en het woord of de zin werd uitgesproken. Hierbij werd
getracht het ‘open gevoel’ in de farynx te behouden.
Tijdens de zevende sessie werd een rietje met een kleinere diameter geïntroduceerd
(0,25 cm diameter, 11,5 cm lengte). De overgang naar spraak werd eerst ingeoefend
met de kleine diameter, alvorens terug over te schakelen naar een grotere diameter.
De intonatieboog werd steeds eerst in het rietje gefoneerd, waarna het rietje uit de
mond werd gehaald en de zin of het woord uitgesproken werd.
Op het einde van trainingssessie tien werd generalisatie naar spontane spraak reeds
kort aangehaald door het beantwoorden van open vragen. Vanaf de elfde trainings-
sessie werden de proefpersonen verzocht het ‘open’ gevoel in de farynx aan te
houden bij het beantwoorden van open vragen en het voeren van een kort gesprek.
5. Statistiek
De statistische analyses werden uitgevoerd met behulp van het statistisch
verwerkingsprogramma IBM SPSS Statistics (versie 23, 2015). Er werd steeds
tweezijdig getest. Aplha (α) werd vastgelegd op 0,05. Indien een significant resultaat
verkregen werd en er post-hoc werd verder getest, werd geopteerd om de
Bonferronicorrectie uit te voeren. Het significantieniveau van drie paarsgewijze
vergelijkingen werd bij het hertesten vastgelegd op p ≤ 0,016 (0,05/3).
Voor het vergelijken van categorische en ordinale variabelen (een eventueel
geslachtsverschil, de vragenlijst en de GRBASI-beoordelingen) werd gebruik
gemaakt van de Chikwadraattest. Indien één van de cellen van de kruistabel een
frequentie kleiner dan vijf had, werd gebruik gemaakt van de Fisher’s exact-test. De
interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de GRBASI-beoordeling werd nagegaan aan
de hand van een Intraclass Correlatie Coëfficiënt (ICC) en een percentage van
overeenkomst aan de hand van de volgende formule (Van Borsel, 2009):
% 𝑜𝑣𝑒𝑟𝑒𝑒𝑛𝑘𝑜𝑚𝑠𝑡 = 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑖𝑑𝑒𝑛𝑡𝑖𝑒𝑘𝑒 𝑠𝑐𝑜𝑟𝑒𝑠
𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑖𝑑𝑒𝑛𝑡𝑖𝑒𝑘𝑒 𝑠𝑐𝑜𝑟𝑒𝑠 + 𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑣𝑒𝑟𝑠𝑐ℎ𝑖𝑙𝑙𝑒𝑛𝑑𝑒 𝑠𝑐𝑜𝑟𝑒𝑠𝑥 100
-
30
De normaliteit van de continue parameters werd per groep nagegaan aan de hand
van de Shapiro-Wilk-test en een QQ-plot. Mannen werden bij de premeting buiten
beschouwing gelaten om de normaliteit niet te beïnvloeden.
Om na te gaan of de onderzoeker (tijdens de premetingen) of de therapeut (tijdens
de trainingen) de resultaten beïnvloedde, werd de ongepaarde Student's t-test
(parametrisch) of de Mann-Whitney U-test (niet-parametrisch) gebruikt. Om na te
gaan of de groepen van elkaar verschilden volgens de premeting (mannen buiten
beschouwing gelaten) en of ze verschillend evolueerden, werd de One-way ANOVA
(parametrisch) of de Kruskal-Wallis-test (niet-parametrisch) voor meerdere steek-
proeven uitgevoerd. Wanneer een significant verschil kon aangetoond worden, werd
post-hoc paarsgewijs getest met de ongepaarde Student's t-test (parametrisch) of de
Mann-Whitney U-test (niet-parametrisch).
Voor het vergelijken van de pre- en postmetingen binnen één groep werd de
gepaarde Student's t-test (parametrisch) of de Wilcoxon matched-pairs signed-rank
test (niet-parametrisch) gebruikt.
-
31
Resultaten
1. Beschrijvende statistiek
1.1 Algemeen
Er werd geen significant leeftijds- (p=0,329) of geslachtsverschil (p=1,000) vast-
gesteld tussen de groepen.
Bij het opvragen van de audiologische screening bleek één proefpersoon een notch
te hebben van 35 dB HL op 8 kHz. Zij werd toch geïncludeerd in deze studie
aangezien 8 kHz buiten de belangrijkste spraakfrequenties valt (500 - 4000 Hz). De
data van drie andere proefpersonen waren niet beschikbaar. Hun resultaten werden
mondeling nagevraagd. Allen werden uiteindelijk geïncludeerd.
Bij het nagaan van een eventuele beïnvloeding van de objectieve metingen door de
onderzoeker werd geen significant verschil vastgesteld (p>0,05; zie appendix 4). De
subgroepen volgens onderzoeker mogen verwaarloosd worden.
Een eventuele beïnvloeding van de trainingen door de therapeut werd per groep
nagegaan. Enkel voor CPPS werd een significant verschil tussen de therapeuten
gevonden (p=0,032; zie appendix 4). Aangezien het om een deelcomponent van de
AVQI gaat, wordt hier verder geen rekening mee gehouden. Een eventueel verschil
in evolutie tussen de groepen kan dus niet toegeschreven worden aan de therapeut.
Subgroepen R1 en R2 en subgroepen SP1 en SP2 worden samengenomen en
verder verwerkt als R en SP.
Om de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de perceptuele beoordelingen te
meten, werden de intercorrelatiecoëfficiënt (ICC) en het volledige percentage van
overeenkomst berekend. De ICC werd per parameter berekend: de grade,
roughness, breathiness, strained en instability hadden volgens Fleiss (De Moor &
Van Maele, 2014) een middelmatige tot goede betrouwbaarheid (met respectievelijke
p-waarden van 0,706, 0,636, 0,554, 0,433 en 0,869). De parameter astenicity gaf
een slechte betrouwbaarheid (p= -0,038). Het percentage van overeenkomst
bedroeg 71%.
Een normaliteitstest werd per groep uitgevoerd op alle variabelen. In bijlage worden
de resultaten weergegeven (zie appendix 4). Van de parameters die voor de
-
32
premeting en/of de evolutie over de drie groepen parametrisch verdeeld zijn, wordt
het gemiddelde (M) met de standaardafwijking (SD) weergegeven. Van de
parameters waarvoor niet elke groep een parametrische verdeling vertoont, wordt de
mediaan met de interkwartielrange (IQR) weergegeven.
1.2 Beïnvloedende factoren
De resultaten van de vragenlijst worden weergegeven in bijlage (zie appendix 5). Er
werd geen significant verschil gevonden voor ‘verkouden zijn’ op het moment van
testing (p=0,286 pretest en p=0,754 posttest). Enkel voor de parameters ‘fluisteren’
(p=0,025) en ‘koffie’ (p=0,018) werden na randomisatie significante verschillen
vastgesteld tussen de onderzoeksgroepen. De C-groep fluisterde significant meer
dan de R-groep (p=0,011) en de SP-groep dronk significant minder koffie dan de R-
groep (p=0,005).
Wanneer we naar de drie groepen samen kijken voor de overige parameters, kunnen
enkele opvallende aspecten geobserveerd worden.
Stemgerelateerde problemen
30% (n=9) gaf aan af en toe last te hebben van een bovenste luchtweginfectie. 80%
(n=24) gaf daarnaast aan dat hij/zij af en toe verkouden is. 47% (n=14) meldde af en
toe spanning of pijn in de nek of schouders.
Stemmisbruiken
83% (n=25) gaf aan dat hij/zij af en toe kucht of de keel schraapt en 70% (n=21)
meldde af en toe te gillen of te schreeuwen. Het gebruiken van een harde steminzet
kwam bij 43% (n=13) af en toe voor.
Foutief stemgebruik
60% (n=18) van de proefpersonen gaf aan af en toe te spreken op een onaan-
gepaste luidheid. 36% (n=11) gaf aan om af en toe te snel te spreken, terwijl 30%
(n=9) dit zelfs regelmatig doet. 30% (n=9) gaf aan dat hij/zij af en toe te gespannen
zou spreken. 33% (n=10) heeft een stembelastende hobby, 17% (n=5) heeft dit
periodegebonden.
-
33
Leefgewoonten
70% (n=21) van de proefpersonen gaf aan af en toe laat en rijkelijk te eten.
Daarnaast meldde ook 80% (n=24) af en toe alcohol te gebruiken. Er waren geen
rokers in deze studie, 20% (n=6) gaf wel aan soms passief mee te roken. 87%
(n=26) meldde af en toe last te hebben van stress en 67% (n=20) gaf aan af en toe
te lijden aanh slaaptekort.
Bij de postmeting gaf in de C-groep één proefpersoon aan pre- wel en
postexperimenteel geen stemklachten meer te hebben. In de R-groep gaf één
proefpersoon aan pre- geen en postexperimenteel wel stemklachten te hebben. Een
andere proefpersoon gaf postexperimenteel het verdwijnen van zijn stemklachten
aan. In de SP-groep gaf één proefpersoon aan pre- geen en postexperimenteel wel
stemklachten te hebben. Eén proefpersoon bleef zowel pre- als postexperimenteel
stemklachten hebben.
Het stemmisbruik veranderde niet opvallend binnen de verschillende groepen. In de
R-groep ging één proefpersoon voor kuchen en keelschrapen van ‘nooit’ naar ‘af en
toe’ en één proefpersoon van ‘af en toe’ naar ‘regelmatig’. Voor steminzet ging één
proefpersoon van ‘af en toe’ naar ‘regelmatig’. Daarnaast was er een wederzijdse
shift tussen mensen die meldden dit ‘nooit’ of ‘af en toe’ te doen. In de SP-groep
gingen twee proefpersonen van ‘nooit’ naar ‘af en toe’ voor fluisteren. Vier
proefpersonen gingen van ‘nooit’ naar ‘af en toe’ voor harde steminzet.
Voor het onderdeel 'overmatige stembelasting' werden geen opmerkelijke resultaten
geobserveerd.
In de R-groep gaven vijf proefpersonen op het onderdeel ‘leefgewoonten’ aan meer
slaaptekort te hebben post- dan pre-experimenteel (van 'nooit' naar 'af en toe'). In de
andere groepen werden geen opmerkelijke resultaten geobserveerd.
-
34
1.3 Perceptuele metingen
GRBASI-schaal
In tabel 1 worden de pre- en postexperimentele resultaten van de GRBASI-
beoordeling weergegeven aan de hand van de mediaan met IQR.
Tabel 1 Pre- en postexperimentele resultaten van de perceptuele metingen
Groep Testmoment Verschil groepen premeting
Pretest Posttest p-waarde*
Mediaan (IQR)* Mediaan (IQR)*
Grade C 0/1 (0/1; 0/1-1) 0/1 (0; 0/1)
0,083 R 0/1 (0; 0/1) 0/1 (0; 1)
SP 0/1 (0; 1) 0/1-1 (0-0/1; 1)
Roughness C 0/1 (0; 0/1) 0/1 (0; 0/1-1)
0,242 R 0-0/1 (0; 0/1) 0-0/1 (0; 0/1)
SP 0/1 (0; 1) 0/1 (0; 0/1-1)
Breathiness C 0/1 (0-0/1; 0/1-1) 0 (0; 0/1)
0,323 R 0-0/1 (0; 0/1) 0/1 (0; 1)
SP 0 (0 - 0/1) 0-0/1 (0 - 1)
Asthenicity C 0 (0 - 0/1) 0 (0 - 0)
0,321 R 0 (0 - 0-0/1) 0 (0 - 0/1)
SP 0 (0 - 0-0/1) 0 (0 - 0/1)
Strained C 0/1 (0 - 0/1) 0 (0 - 0/1)
0,137 R 0 (0 - 0) 0 (0 - 0/1)
SP 0-0/1 (0 - 0/1-1) 0/1 (0 - 0/1)
Instability C 0 (0 - 0) 0 (0 - 0)
0,094 R 0 (0 - 0) 0 (0 - 0)
SP 0 (0 - 0/1) 0 (0 - 0/1)
*resultaten vrouwen en mannen: controle (C, n=10), resonantie (R, n=10), straw phonation (SP, n=10)
Eventuele pre-experimentele verschillen tussen de groepen werden nagegaan voor
de perceptuele beoordeling. Er werden geen significante verschillen aangetoond
tussen de groepen op basis van de premetingen (zie tabel 1).
Algemeen werd er een ‘grade’ van 0/1 geobserveerd (geen tot een matig perceptueel
stemprobleem).
-
35
1.4 Objectieve metingen
Aerodynamische metingen
In tabel 2 worden de pre- en postexperimentele resultaten van de aerodynamische
metingen weergegeven. De resultaten van de vrouwen worden weergegeven aan de
hand van de mediaan met IQR. De resultaten van de mannen worden afzonderlijk
beschreven.
Tabel 2 Pre- en postexperimentele resultaten van de aerodynamische metingen
Groep Testmoment Verschil groepen
premeting
Premeting Postmeting p-waarde*
Gemiddelde (SD)*
Mediaan (IQR)*
Mannen**
Gemiddelde (SD)*
Mediaan (IQR)*
Mannen**
Vitale capaciteit (VC, cc)
C 2330 (520,8) 2478 (509,4)
0,824 R 2322 (286,3) 4000 2467 (380,8) 3400
SP 2233 (229,1) 4000 2233 (331,7) 3800
Maximale fonatietijd (MFT, s)
C 22,6 (18,8-24,9) 22,7 (21,6-26,0)
0,528 R 21,3 (17,8-29,6) 34,5 23,5 (19,8-34,6) 30,7
SP 18,3 (12,5-23,8) 29,4 22,0 (14,1-24,1) 33,9
Fonatie- quotiënt (FQ, cc/s)
C 117,8 (37,05) 110,5 (19,38)
0,216 R 104,5 (21,66) 115,94 101,6 (38,62) 110,75
SP 132,0 (41,38) 136,05 122,2 (43,69) 112,09
* resultaten vrouwen: controle (C, n=10), resonantie (R, n=9), straw phonation (SP, n=9)
** resultaten mannen: R (n=1) en SP (n=1)
Eventuele pre-experimentele verschillen tussen de groepen werden nagegaan voor
de aerodynamische metingen. Er werden geen significante verschillen aangetoond
tussen de groepen op basis van de premetingen (zie tabel 2).
Voor de VC scoort elke groep onder de norm. Dit geldt zowel voor de vrouwen (3240
cc) als voor de mannen (4670 cc). Voor de MFT scoren de drie groepen boven de
norm (vrouwen: 16,2 s; mannen: 21,8 s). Voor het FQ scoort elke groep onder de
norm (vrouwen: 219 cc/s; mannen: 235 cc/s).
-
36
Akoestische metingen en het Voice Range Profile
In tabel 3 worden de pre- en postexperimentele resultaten van de akoestische
metingen en het VRP weergegeven. De resultaten van de vrouwen worden
weergegeven aan de hand van het gemiddelde met SD of de mediaan met IQR. De
resultaten van de mannen worden afzonderlijk beschreven.
Eventuele pre-experimentele verschillen tussen de groepen werden nagegaan voor
de akoestische metingen en het VRP. Voor de intensiteitsrange werd een significant
verschil aangetoond. Er werd post-hoc paarsgewijs getest en een Bonferroni-
correctie (p
-
37
Tabel 3 Pre- en postexperimentele resultaten van akoestische metingen en het Voice Range Profile
Groep Testmoment Verschil groepen
premeting
Pretest Posttest p-waarde* Gemiddelde
(SD)* Mediaan (IQR)*
Mannen **
Gemiddelde (SD)*
Mediaan (IQR)*
Mannen **
Funda- mentele frequentie (fo, Hz)
C 211 (199-237) 206 (203-227)
0,618 R 210 (194-218) 100 215 (197-222) 93
SP 212 (202-218) 81 207 (204-228) 80
Jitter (%) C 1,27 (0,566) 1,91 (0,658)
0,756 R 1,66 (1,074) 0,45 1,35 (0,911) 0,35
SP 1,57 (0,730) 0,60 2,06 (0,863) 0,73
Shimmer (%)
C 4,98 (1,762) 5,26 (1,795)
0,189 R 6,04 (2,526) 6,91 5,17 (1,414) 3,80
SP 4,48 (0,998) 6,29 4,05 (0,522) 6,57
Variatie van de fo (vfo, %)
C 1,27 (0,399) 1,63 (0,513)
0,471 R 1,64 (0,686) 0,83 1,37 (0,714) 0,64
SP 1,51 (0,553) 1,55 1,78 (0,556) 1,23
Noise-to- Harmonics Ratio (NHR)
C 0,14 (0,13-0,15) 0,14 (0,12-0,16)
0,899 R 0,12 (0,12-0,16) 0,15 0,12 (0,12-0,15) 0,14
SP 0,13 (0,12-0,16) 0,19 0,13 (0,11-0,15) 0,15
Laagste intensiteit (dB)
C 60 (59-65) 58 (57-62)
0,548 R 59 (57-63) 62 59 (56-62) 58
SP 63 (59-65) 58 61 (58-62) 56
Hoogste intensiteit (dB)
C 100 (94-105) 99 (95-103)
0,070 R 101 (99-104) 111 99 (97-106) 113
SP 95 (94-99) 99 101 (96-104) 102
Intensi- teitsrange (dB)
C 38 (5,0) 41 (6,7)
0,019 R 41 (4,3) 49 42 (7,0) 55
SP 34 (6,2) 41 41 (8,2) 46
Laagste frequentie (Hz)
C 178 (9,8) 173 (16,5)
0,256 R 167 (21,4) 73 156 (25,3) 73
SP 171 (16,6) 78 166 (27,0) 73
Hoogste frequentie (Hz)
C 740 (688-843) 740 (641-762)
0,362 R 699 (643-762) 660 700 (660-762) 699
SP 699 (659-807) 330 784 (623-808) 330
Frequen- tierange (Hz)
C 584 (87,1) 554 (109,0)
0,692 R 525 (82,4) 587 552 (64,9) 626
SP 584 (117,5) 252 579 (136,6) 257
* resultaten vrouwen: controle (C, n=10), resonantie (R, n=9), straw phonation (SP, n=9)
** resultaten mannen: R (n=1) en SP (n=1)
-
38
Dysphonia Severity Index en Acoustic Voice Quality Index
In tabel 4 worden de pre- en postexperimentele resultaten van de DSI en de AVQI
weergegeven. De resultaten worden weergegeven aan de hand van het gemiddelde
met SD of de mediaan met IQR. In figuren 1 en 2 worden de resultaten van de DSI
en de AVQI grafisch weergegeven per groep. De horizontale lijn geeft de norm weer.
Tabel 4 Pre- en postexperimentele resultaten van de Dysphonia Severity Index en Acoustic Voice Quality Index
*resultaten vrouwen en mannen: controle (C, n=10), resonantie (R, n=10), straw phonation (SP, n=10)
Groep Testmoment Verschil groepen
premeting
Pretest Posttest p-waarde*
Gemiddelde (SD)*
Mediaan (IQR)*
Gemiddelde (SD)*
Mediaan (IQR)*
Dysphonia Severity Index (DSI)
C 1,7 (2,05) 1,7 (2,13)
0,642 R 1,7 (2,57) 2,9 (2,68)
SP 0,9 (1,91) 1,1 (1,98)
Acoustic Voice Quality Index (AVQI)
C 3,37 (0,729) 3,47 (1,109)
0,606 R 3,86 (0,989) 3,72 (0,513)
SP 3,28 (0,757) 3,35 (0,568)
Smoothed Cepstral Peak Prominence (CPPS)
C 11,92 (10,97-12,88) 12,63 (11,09-13,21)
0,228 R 11,28 (16,62-12,30) 11,61 (10,75-12,27)
SP 12,41 (11,78-13,28) 12,94 (11,69-13,40)
Harmonics-to-Noise Ratio (HNR, dB)
C 18,65 (1,673) 17,23 (3,327)
0,077 R 16,48 (1,854) 15,83 (1,726)
SP 18,39 (1,794) 17,54 (1,227)
Shimmer Local (%) C 5,38 (4,40-6,15) 4,81 (3,88-6,34)
0,161 R 5,24 (4,89-6,55) 5,55 (4,36-6,52)
SP 4,75 (4,10-5,88) 4,79 (4,33-5,29)
Shimmer Local (dB) C 0,50 (0,42-0,60) 0,44 (0,41-0,62)
0,142 R 0,53 (0,50-0,66) 0,51 (0,43-0,59)
SP 0,47 (0,43-0,58) 0,47 (0,42-0,50)
Slope of LTAS (dB)
C -18,85 (3,930) -18,01 (3,427)
0,437 R -17,00 (4,256) -17,70 (3,787)
SP -18,61 (3,712) -18,95 (2,135)
Tilt of Trendline through LTAS (dB)
C -10,44 (0,824) -10,51 (1,006)
0,433 R -10,62 (0,690) -10,33 (0,725)
SP -10,15 (0,779) -10,09 (0,974)
-
39
Eventuele pre-experimentele verschillen tussen de groepen werden nagegaan voor
de DSI en de AVQI. Er werden geen significante verschillen aangetoond tussen de
groepen op basis van de premetingen (zie tabel 4).
De proefpersonen behaalden een normale tot goede DSI-score (norm: > 1,6) (De
Bodt et al., 2008) en een afwijkende AVQI-score (norm: ≤ 2,95) (De bodt, Heylen,
Mertens, Vanderwegen & Van de Heyning, 2015).
Figuur 1 Dysphonia Severity Index (norm >1,6) Figuur 2 Acoustic Voice Quality Index (norm ≤2,95)
-
40
1.5 Zelfbeoordelingsschaal
Voice Handicap Index
In tabel 5 worden de pre- en postexperimentele resultaten van de VHI weergegeven.
De resultaten worden weergegeven aan de hand van het gemiddelde met SD.
Tabel 5 Pre- en postexperimentele resultaten van de zelfbeoordelingsschaal
Groep Testmoment Verschil groepen
premeting
Pretest Posttest p-waarde*
Gemiddelde (SD)* Gemiddelde (SD)*
Totaal C 11 (6,4) 7 (5,4)
0,807 R 11 (6,5) 9 (5,8)
SP 10 (7,1) 11 (9,3)
Functioneel C 4 (2,8) 2 (2,2)
0,563 R 4 (2,6) 3 (2,1)
SP 3 (2,1) 3 (2,5)
Fysiek C 5 (3,2) 4 (2,7)
0,746 R 5 (3,2) 5 (3,8)
SP 5 (3,4) 5 (4,0)
Emotioneel C 2 (2,2) 1 (1,0)
0,856 R 2 (1,6) 1 (1,5)
SP 2 (3,7) 3 (4,1)
*resultaten vrouwen en mannen: controle (C, n=10), resonantie (R, n=10), straw phonation (SP, n=10)
Eventuele pre-experimentele verschillen tussen de groepen werden nagegaan voor
de VHI. Er werden geen significante verschillen aangetoond tussen de groepen op
basis van de premetingen (zie tabel 4).
Geen van de proefpersonen rapporteerde een beperking (alle scores < 20).
-
41
2. Inductieve statistiek
2.1 Perceptuele metingen
GRBASI-schaal
In tabel 6 wordt de evolutie van de GRBASI-beoordeling weergegeven aan de hand
van de mediaan met IQR.
Tabel 6 Evolutie perceptuele metingen
Groep Evolutie Pre - post Evolutie groep
Mediaan (IQR)* p-waarde* p-waarde*
Grade C 0 (-0/1; 0) 0,306
0,282 R 0 (0; +0/1) 1,000
SP 0 (0; +0/1) 0,124
Roughness C 0 (0; +0/1) 0,500
1,000 R 0 (0; 0) 0,254
SP 0 (0; 0) 0,451
Breathiness C -0/1 (-0/1; 0) 0,226
0,008 R 0 (0; +0/1) 0,195
SP 0 (0; +0/1) 0,048
Asthenicity C 0 (-0/1; 0) 1,000
0,357 R 0 (0; 0) 0,533
SP 0 (-0-0/1; 0) 0,533
Strained C 0 (-0/1; 0) 0,167
0,133 R 0 (0; 0) 0,300
SP 0 (0; +0/1) 0,452
Instability C 0 (0; 0) constante
0,346 R 0 (0; 0) constante
SP 0 (0; 0) 0,033
*resultaten vrouwen en mannen: controle (C, n=10), resonantie (R, n=10), straw phonation (SP, n=10)
Er werd nagegaan of de groepen postexperimenteel verschillend evolueerden. Enkel
de perceptuele parameter 'breathiness' kende een significant verschillende evolutie
tussen de groepen (p=0,008). Post-hoc werd paarsgewijs getest en een Bonferroni-
correctie toegepast. De C-groep maakte voor deze parameter een significant grotere
evolutie door dan de R-groep (p=0,004) en een randsignificant grotere evolutie dan
de SP-groep (p=0,019). De andere parameters evolueerden niet significant ver-
schillend tussen de groepen (zie tabel 6).
-
42
Wanneer binnen elke groep de pre- met de postexperimentele situatie vergeleken
werd, verslechterde de SP-groep significant voor de parameters ‘breathiness’ en
‘instability’ (respectievelijk p=0,048 en p=0,033). Binnen de C- en de R-groep konden
geen significante verschillen aangetoond worden tussen de pre- en postexperimen-
tele metingen (zie tabel 6).
-
43
2.2 Objectieve metingen
Aerodynamische metingen
In tabel 7 wordt het gemiddelde met SD of de mediaan met IQR van de evolutie van
de aerodynamische metingen weergegeven. In figuren 3 en 4 worden de evoluties
van de VC en de MFT grafisch weergegeven per groep.
Tabel 7 Evolutie aerodynamische metingen
Groep Evolutie Pre - post Evolutie groep
Gemiddelde (SD)* Mediaan (IQR)* p-waarde* p-waarde*
Vitale capaciteit (VC, cc)
C +178 (272,8) 0,086
0,446 R +70 (427,0) 0,617
SP -20 (270,0) 0,820
Maximale fonatietijd (MFT, s)
C +1,7 (3,36) 0,164
0,817 R +2,9 (7,04) 0,232
SP +1,6 (3,64) 0,203
Fonatie-quotiënt (FQ, cc/s)
C +1,42 (-29,49; +19,90) 0,531
0,811 R -1,94 (-26,36; +7,31) 0,771
SP -3,72 (-29,03; +4,59) 0,119
*resultaten vrouwen en mannen: controle (C, n=10), resonantie (R, n=10), straw phonation (SP, n=10)
Er werd nagegaan of de groepen postexperimenteel verschillend evolueerden. De
test toonde geen significante verschillen aan voor de VC, MFT of het FQ.
Ook wanneer binnen elke groep de pre- met de postexperimentele situatie ver-
geleken werd, konden geen significante verschillen worden aangetoond (zie tabel 7).
Figuur 3 Evolutie vitale capaciteit (cc) Figuur 4 Evolutie maximale fonatietijd (s)
-
44
Akoestische metingen en Voice Range Profile
In tabel 8 worden het gemiddelde met SD of de mediaan met IQR weergegeven van
de evolutie van de akoestische metingen en het VRP. In figuren 5 en 6 worden de
evoluties van de fo en de jitter grafisch weergegeven per groep.
Tabel 8 Evolutie akoestische metingen en het Voice Range Profile
Groep Evolutie Pre - post Evolutie groep
Gemiddelde (SD)* Mediaan (IQR)* p-waarde* p-waarde*
Funda-mentele frequentie (fo, Hz)
C -2 (12,5) 0,754
0,491 R +3 (11,3) 0,637
SP +4 (9,8) 0,266
Jitter (%) C +0,59 (0,654) 0,028
0,070 R -0,29 (1,180) 0,465
SP +0,45 (0,573) 0,034
Shimmer (%) C +0,61 (0,801) 0,053
0,150 R -1,09 (2,875) 0,260
SP -0,36 (0,196) 0,246
Variatie van de fo (vfo, %)
C +0,30 (0,467) 0,088
0,082 R -0,26 (0,747) 0,298
SP +0,21 (0,415) 0,153
Noise-to-Harmonics Ration (NHR)
C +0,01 (0,046) 0,656
0,368 R -0,01 (0,028) 0,547
SP -0,01 (0,038) 0,340
Laagste intensiteit (dB)
C -3 (3,6) 0,055
0,742 R -2 (4,1) 0,281
SP -2 (2,1) 0,012
Hoogste intensiteit (dB)
C 0 (4,6) 0,742
0,113 R 0 (4,1) 1,000
SP +4 (5,5) 0,043
Intensiteits-range (dB)
C +2 (4,1) 0,147
0,152 R +1 (6,0) 0,482
SP +6 (6,1) 0,012
Laagste frequentie (Hz)
C -5 (19,0) 0,452
0,993 R -5 (16,3) 0,375
SP -4 (14,3) 0,365
Hoogste frequentie (Hz)
C 0 (-171; +91) 0,578
0,844 R +41 (-82; +72) 0,896
SP +1 (-66; +53) 1,000
Frequentie-range (Hz)
C -32 (145,0) 0,521
0,535 R +26 (71,3) 0,308
SP -5 (100,1) 0,890
*resultaten vrouwen en mannen: controle (C, n=10), resonantie (R, n=10), straw phonation (SP, n=10)
-
45
Er werd nagegaan of de groepen postexperimenteel verschillend evolueerden. De
test toonde geen significante verschillen aan voor de akoestische parameters, noch
voor het VRP (zie tabel 8).
Wanneer binnen elke groep de pre- met de postexperimentele situatie vergeleken
werd, konden enkele significante verschillen worden aangetoond. De jitter ver-
slechterde significant (p=0,028) in de C-groep. In de SP-groep verbeterden de
hoogste en de laagste intensiteit en de intensiteitsrange significant (respectievelijk
p=0,012, p=0,043 en p=0,012). De jitter verslechterde significant in de SP-groep
(p=0,034). De overige parameters verschilden niet significant tussen de pre- en
postexperimentele metingen (zie tabel 8).
Figuur 5 Evolutie fundamentele frequentie (Hz) Figuur 6 Evolutie jitter (%)
-
46
Dysphonia Severity Index en Acoustic Voice Quality Index
In tabel 9 worden het gemiddelde met SD en de mediaan met IQR weergegeven van
de evolutie van de DSI en de AVQI. In figuren 7 en 8 worden de evoluties van de DSI
en de AVQI weergegeven per groep.
Tabel 9 Evolutie Dysphonia Severity Index en Acoustic Voice Quality Index
Groep Evolutie Pre - post Evolutie groep
Gemiddelde (SD)* Mediaan (IQR)* p-waarde* p-waarde*
Dysphonia Severity Index (DSI)
C +0,6 (-1,4; +1,2) 0,983
0,139 R 0 (-0,38; +0,48) 0,073
SP +1,5 (+0,1; +2,5) 0,548
Acoustic Voice Quality Index (AVQI)
C -0,05 (1,124) 0,895
0,815 R -0,12 (0,810) 0,645
SP +0,12 (0,673) 0,574
Smoothed Cepstral Peak Prominence (CPPS)
C +0,62 (1,443) 0,301
0,294 R +0,20 (0,803) 0,492
SP -0,36 (1,619) 0,625
Harmonics-to-Noise Ration (HNR, dB)
C -1,07 (2,838) 0,289
0,836 R -0,47 (2,239) 0,525
SP -0,55 (2,010) 0,410
Shimmer Local (%) C -1,21 (-2,00; +1,70) 0,652
0,728 R +0,03 (-0,92; +0,53) 0,232
SP -0,81 (-2,10; +0,72) 0,826
Shimmer Local (dB) C -0,10 (-0,15; +0,17) 0,742
0,605 R 0 (-0,05; +0,02) 0,113
SP -0,08 (-0,24; +0,04) 0,547
Slope of LTAS (dB) C 1,22 (3,023) 0,261
0,225 R -0,91 (3,134) 0,380
SP -0,91 (2,788) 0,332
Tilt of Trendline through LTAS (dB)
C +0,17 (-0,42; +0,39) 0,585
0,782 R +0,10 (-0,33; +0,65) 0,267
SP +0,27 (-0,22; +0,41) 0,698
*resultaten vrouwen en mannen: controle (C, n=10), resonantie (R, n=10), straw phonation (SP, n=10)
Er werd nagegaan of de groepen postexperimenteel verschillend evolueerden. De
test toonde geen significante verschillen aan voor de DSI, AVQI of deelcomponenten
van de AVQI (zie tabel 9).
Ook wanneer binnen elke groep de pre- met de postexperimentele situatie ver-
geleken werd, konden geen significante verschillen worden aangetoond (zie tabel 9).
-
47
Figuur 7 Evolutie Dysphonia Severity Index Figuur 8