Handleidingvoor installateur - NibeEP1 Verdamper EP2 Condensor GQ10 Compressor HS1 Droogfilter QN1...
Transcript of Handleidingvoor installateur - NibeEP1 Verdamper EP2 Condensor GQ10 Compressor HS1 Droogfilter QN1...
Inhoudsopgave
21 Belangrijke informatie2Veiligheidsinformatie
72 Bezorging en verwerking7Transport en opslag
7Montage
10Geleverde componenten
11Verwijderen van de afdekking aan de zij-kant
123 Het ontwerp van de warmte-
pomp12Algemeen
14Elektriciteitsmodules
154 Aansluiting van de leidingen15Algemeen
15Leidingkoppeling verwarmingssysteemcir-cuit
15Drukval, zijde van het verwarmingssysteem
16Aansluitopties
175 Elektrische aansluitingen17Algemeen
18Aansluitingen
21Optionele aansluitingen
22Accessoires aansluiten
236 Inbedrijfstelling en afstelling23Voorbereidingen
23Vullen en ontluchten van het verwarmingssys-teem
23Balanstemperatuur
23Stoptemperatuur
23Softstarter
23Compressorverwarming
23Kraagverwarmer
23Regeling fasevolgorde
24Inbedrijfstelling en inspectie
24Ontluchten, zijde van het verwarmingssys-teem
25Afstelling, debiet
267 Bediening - Inleiding26Algemeen
26Navigatie
27Uitleg display
28Regeling
318 Bediening - Kanalen31Statuskanalen
31Temperatuurkanalen
31Instellen van kanalen
339 Storingen in comfort33Problemen oplossen
3710 Accessoires
3811 Technische gegevens38Afmetingen en aansluitingen
39Geluidsdrukniveaus
40Technische specificaties
43Elektrisch schema
48Index
1Inhoudsopgave |NIBE™ F2300
VeiligheidsinformatieIn deze handleiding worden de installatie- en onder-houdsprocedures voor uitvoering door specialistenbeschreven.
Dit toestel is ontworpen voor gebruikin een woonomgeving en niet bedoeldom te worden gebruikt door personenen/of kinderen met beperkingen vanpsychische, zintuiglijke of lichamelijkeaard, of gebrek aan ervaring of kennis,behalve als zij ondertoezicht staan ofinstructie is gegeven met betrekking tothet gebruik van het toestel door eenpersoon welke verantwoordelijk is voorhun veiligheid. Dit overeenkomstig metde van toepassing zijnde delen van delaag-spanning voorschriften2006/95/EC, LVD. Het toestel is tevensbedoeld voor gebruik door experts ofgetrainde gebruikers in winkels, hotels,lichte industrie, op boerderijen en indergelijke omgevingen. Dit overeenkom-stig de van toep<assing zijnde onderde-len van de machinerichtlijn 2006/42/EC.
Kinderen moeten ondertoezicht staanom er zeker van te zijn dat zij niet spe-len met het toestel.
Dit is een originele handleiding. Verta-ling is niet toegestaan zonder goedkeu-ring van NIBE.
De rechten voor het maken van ont-werp en technische wijzigingen zijnvoorbehouden.
©NIBE 2014.
Symbolen
Voorzichtig!
Dit symbool duidt aan dat de machine of eenpersoon gevaar loopt.
LET OP!
Dit symbool duidt belangrijke informatie aanover wat u in de gaten moet houden tijdensonderhoud aan uw installatie.
TIP
Dit symbool duidt tips aan om het gebruik vanhet product te vergemakkelijken.
KeurmerkHet CE-keurmerk houdt in dat NIBE garandeert dat hetproduct voldoet aan alle relevante, uit EU-richtlijnenvoortvloeiende wet- en regelgeving ten aanzien vanhet product. Het CE-keurmerk is verplicht voor demeeste producten die in de EU worden verkocht, onge-acht het land waar ze zijn gemaakt.
NIBE™ F2300Hoofdstuk 1 | Belangrijke informatie2
1 Belangrijke informatie
Veiligheidsmaatregelen
Let op
Installeer het systeem volledig volgens de instructies in deinstallatiehandleiding.Een onjuiste installatie kan leiden tot barsten, persoonlijk letsel,waterlekkage, lekkage van koudemiddel, elektrische schokkenen brand.
Let op demeetwaarden voordat u aan het koelsysteem gaatwerken, met name bij installatie in kleine ruimtes, zodat degrens voor de dichtheid van het koudemiddel niet wordtoverschreden.Raadpleeg een expert voor de interpretatie van de meetwaarden.Als de dichtheid van het koudemiddel boven de grens ligt, kanbij lekkage zuurstofgebrek optreden, wat tot ernstige ongevallenkan leiden.
Gebruik voor de installatie originele accessoires en de aange-geven onderdelen.Indien gebruik wordt gemaakt van niet-aangegeven onderdelen,kunnen waterlekkage, elektrische schokken, brand en persoonlijkletsel optreden doordat de eenheid mogelijk niet correct werkt.
Zorg ervoor dat uw werkgebied goed ventileert. Er kan tij-dens de onderhoudswerkzaamheden koudemiddel weglek-ken.Als het koudelmiddel in aanraking komt met open vuur, ontstaateen giftig gas.
Installeer de eenheid op een locatie met een goede onder-steuning.Bij ongeschikte installatielocaties kan de eenheid vallen en leidentot schade en letsel. Installatie zonder voldoende ondersteuningkan ook leiden tot trillingen en lawaai.
Zorg ervoor dat de eenheid bij installatie stabiel is, zodatdeze bestand is tegen aardbevingen en krachtige winden.Bij ongeschikte installatielocaties kan de eenheid vallen en leidentot schade en letsel.
De elektrische installatie moet worden uitgevoerd door eengekwalificeerde elektrotechnicus en het systeemmoet wor-den aangesloten als een afzonderlijk circuit.Voeding met onvoldoende capaciteit en een onjuiste werkingkunnen leiden tot elektrische schokken en brand.
Gebruik voor de elektrische installatie de aangegeven kabels,zet de kabels goed vast in de klemmenstroken en ontlast debedrading op de juiste manier om overbelasting van deklemmenstroken te voorkomen.Losse verbindingen of kabelaansluitingen kunnen leiden tot ab-normale warmteproductie of brand.
Controleer, als u klaar bentmet de installatie- of onderhouds-werkzaamheden, of er geen koudemiddel uit het systeemlekt in de vorm van gas.Als er koudemiddelgas in het huis lekt en in aanraking komt meteen aerotemp, een oven of een ander heet oppervlak, wordener giftige gassen geproduceerd.
Schakel de compressor uit voordat u het koudemiddelcircuitopent/doorbreekt.Als het koudemiddelcircuit wordt doorbroken/geopend terwijlde compressor draait, kan er lucht in het procescircuit stromen.Dit kan tot ongebruikelijk hoge druk in het procescircuit leiden,die barsten en persoonlijk letsel kan veroorzaken.
Schakel bij service of inspectie de voeding uit.Als de voeding niet wordt uitgeschakeld, bestaat gevaar voorelektrische schokken en schade door de draaiende ventilator.
Laat de eenheid niet draaien als er panelen of beschermings-middelen verwijderd zijn.Het aanraken van draaiende apparatuur, hete oppervlakken ofonderdelen onder hoge spanning kan leiden tot letsel door be-knelling, brandwonden of elektrische schokken.
Schakel de stroom uit voordat u aan elektrische werkzaam-heden begint.Als u de stroom niet uitschakelt, kan dit leiden tot elektrischeschokken, schade en een onjuiste werking van de apparatuur.
Zorgvuldigheid
Wees zorgvuldig bij het uitvoeren van de elektrotechnischewerkzaamheden.Sluit de massakabel niet aan op de gasleiding, waterleiding, ver-lichtingsleiding of de massakabel van de telefoonleiding. Eenonjuiste massaverbinding kan leiden tot fouten in eenheden,zoals elektrische schokken vanwege kortsluiting.
Gebruik een hoofdschakelaar met voldoende uitschakelver-mogen.Als de schakelaar onvoldoende uitschakelvermogen heeft, kunnenstoringen en brand optreden.
Gebruik altijd een zekering met de juiste capaciteit op deplekken waar zekeringen moeten worden gebruikt.Het aansluiten van de eenheid met draad van koper of andermetaal kan leiden tot storing in de eenheid en brand.
Breng de kabels zo aan dat ze niet beschadigd raken doormetalen kanten of beklemd zitten tussen panelen.Onjuist installeren kan elektrische schokken, warmteontwikkelingen brand veroorzaken.
Installeer de eenheid niet in de buurt van locaties waar lek-kage van brandbare gassen mogelijk is.Indien weggelekte gassen zich ophopen rondom de eenheid,kan er brand ontstaan.
Installeer de eenheid niet op plaatsen waar corrosief gas(bijvoorbeeld nitreuze dampen) of brandbare gassen ofstoom (bijvoorbeeld verdunner en petroleumgassen) zichkunnenvormenofophopenofwaarmet vluchtigebrandbarestoffen wordt gewerkt.Corrosief gas kan leiden tot corrosie aan de warmtewisselaar,breuken in kunststof onderdelen enz. en brandbare gassen ofstoom kunnen brand veroorzaken.
Gebruik de eenheid niet opplaatsenwaarwater kan spatten,bijvoorbeeld in wasserijen.Het binnendeel is niet waterdicht en er kan daarom sprake zijnvan elektrische schokken en brand.
Gebruik de eenheid niet voor de speciale doeleinden, zoalsopslag van voedsel, het koelen van precisie-instrumenten,conservering door bevriezing van dieren, planten of kunst.De artikelen kunnen hierdoor beschadigd raken.
Installeer en gebruik het systeem niet in de buurt van appa-ratuur die elektromagnetische velden of hoogfrequente to-nen genereert.Apparatuur zoals inverters, stand-bysets, hoogfrequente medischeapparatuur en telecomapparatuur kan van invloed zijn op deeenheid en leiden tot storingen en uitval. De eenheid kan ookvan invloed zijn op medische apparatuur en telecomapparatuur,zodat deze niet goed of helemaal niet werkt.
Installeer debuiteneenheidniet opdehieronder aangegevenlocaties.- Locaties waar lekkage van brandbare gassen kan optreden.- Locaties waar koolstofvezel, metaalpoeder of ander poeder inde lucht kan komen.- Locaties waar stoffen kunnen voorkomen die van invloed kun-nen zijn op de eenheid, zoals zwavelgas, chloor, zure of alkalischestoffen.- Locaties die direct zijn blootgesteld aan olienevel of stoom.- Voertuigen en schepen.- Locaties waar machines worden gebruikt die hoogfrequentetonen genereren.- Locaties waar vaak cosmetische of speciale sprays worden ge-bruikt.- Locaties met een mogelijk zoute atmosfeer. In dit geval moetde buiteneenheid worden beschermd tegen direct binnenkomen-de zoute lucht.- Locaties waar grote hoeveelheden sneeuw voorkomen.- Locaties waar het systeem wordt blootgesteld aan schoorsteen-rook.
Als het onderframe van het buitendeel verroest is of op an-derewijze beschadigd is door langdurig bedrijf,mag dit nietworden gebruikt.Het gebruik van een oud of beschadigd frame kan de eenheiddoen vallen en tot persoonlijk letsel leiden.
Zorg er bij solderen in de buurt van de eenheid voor dat hetsoldeerresidu de lekbak niet beschadigt.
3Hoofdstuk 1 | Belangrijke informatieNIBE™ F2300
Als er tijdens solderen soldeerresidu in de eenheid komt, kunnener kleine gaten in de bak komen die tot waterlekkage leiden.Laat, om schade te voorkomen, het binnengedeelte in zijn ver-pakking zitten of dek het af.
Laat de afvoerpijp niet uitlopen in kanalen waar giftige gas-sen, bijvoorbeeld met sulfiden, kunnen voorkomen.Als de pijp uitloopt in een dergelijk kanaal, zullen eventuele gifti-ge gassen in de ruimte stromen en daar ernstige gevolgen hebbenvoor de veiligheid en gezondheid van de gebruiker.
Isoleer de aansluitleidingen van de eenheid, zodat het vochtuit de omgevingslucht er niet op neerslaat.Onvoldoende isolatie kan leiden tot condensatie, die weer kanleiden tot vochtschade aan dak, vloer, meubels en waardevollepersoonlijke spullen.
Installeer het buitendeel niet op een locatie waar insectenen kleine dieren kunnen verblijven.Insecten en kleine dieren kunnen de elektronische onderdelenbinnendringen en daar schade en brand veroorzaken. Geef degebruiker de instructie om de omringende apparatuur schoonte houden.
Wees voorzichtig als u het apparaat met de hand draagt.Als de eenheid meer weegt dan 20 kg, moet deze worden gedra-gen door twee mensen. Draag handschoenen om het gevaarvoor snijwonden tot een minimum te beperken.
Gooi verpakkingsmateriaal op de juiste manier weg.Eventueel achterblijvend verpakkingsmateriaal kan leiden totpersoonlijk letsel. Het kan namelijk spijkers en hout bevatten.
Raak geen knoppen aan met natte handen.Dit kan leiden tot elektrische schokken.
Raakgeenkoudemiddelleidingenaanmetuwhanden terwijlhet systeem in bedrijf is.Tijdens bedrijf worden de leidingen uitzonderlijk heet of uitzon-derlijk koud, afhankelijk van de bedrijfsmethode. Dit kan leidentot brandwonden of bevriezingswonden.
Schakel de voedingniet uit direct nadat dewerking is gestart.Wacht minimaal 5 minuten, omdat anders gevaar bestaat voorwaterlekkage of uitval.
Bedien het systeem niet met de hoofdschakelaar.Dit kan leiden tot brand of waterlekkage. Bovendien kan deventilator onverwacht starten, wat tot persoonlijk letsel kan lei-den.
Met name voor eenheden bedoeld voor R407C
- Gebruik geen andere koudemiddelen dan die bedoeld zijn voorde eenheid.
- Gebruik geen vulflessen (charging bottles). Dit type flessenverandert de samenstelling van het koudemiddel, waardoor deprestaties van het systeem verslechteren.
- Bij het bijvullen van koudemiddel moet het koudemiddel altijdin vloeibare vorm uit de fles komen.
SerienummerHet serienummer staat linksboven op de achterkantvermeld of aan de onderkant van het product.
530
645
30
50
560
13
25
20
54
75
52
0
28
0
134550
175
65
0
62
0
1455
85
140
40
-60
175
55
400 m
m
Fritt utrymme bakom
Fritt utrymme framför
Min. avståndvid användningav flera F2300
600 mm
3000 m
m
400 mm
Minimalt fritt utrymme
600mm
Minimalt fritt utrymme
Ø 40
Serienummer
LET OP!
Vermeld bij het doorgeven van een storingaltijd het serienummer van het product.
Landspecifieke informatie
Handleiding voor installateur
Deze installatiehandleiding moet bij de klant wordenachtergelaten.
NIBE™ F2300Hoofdstuk 1 | Belangrijke informatie4
Inspectie van de installatieVolgens de geldende voorschriften moet de verwarmingsinstallatie aan een inspectie worden onderworpen voordatdeze in gebruik wordt genomen. De inspectie moet door een daartoe bevoegd persoon worden uitgevoerd. Vul depagina met informatie over installatiegegevens in de Gebruikershandleiding in.
DatumHandteke-ning
OpmerkingenBeschrijving✔
Verwarmingsmiddel (pagina 15)
Systeem doorgespoeld
Systeem ontlucht
Vuilfilter
Afsluit- en afvoerklep
Instellen laadstroom
Elektriciteit (pagina 17)
Zekeringen woning
Werkschakelaar
Aardlekschakelaar
Verwarmingskabel soort/effect
Zekeringgroote, verwarmingskabel (F3)
Communicatiekabel aangesloten
Diversen
Leiding voor condenswater
Isolatie leiding condenswater, dikte (alsde KVR 10 niet wordt gebruikt)
5Hoofdstuk 1 | Belangrijke informatieNIBE™ F2300
Contactgegevens
KNV Energietechnik GmbH, Gahberggasse 11, 4861 SchörflingAT
Tel: +43 (0)7662 8963-0 Fax: +43 (0)7662 8963-44 E-mail: [email protected] www.knv.atNIBE Wärmetechnik AG, Winterthurerstrasse 710, CH-8247 FlurlingenCH
Tel: (52) 647 00 30 Fax: (52) 647 00 31 E-mail: [email protected] www.nibe.chDruzstevni zavody Drazice s.r.o, Drazice 69, CZ - 294 71 Benatky nad JizerouCZ
Tel: +420 326 373 801 Fax: +420 326 373 803 E-mail: [email protected] www.nibe.czNIBE Systemtechnik GmbH, Am Reiherpfahl 3, 29223 CelleDE
Tel: 05141/7546-0 Fax: 05141/7546-99 E-mail: [email protected] www.nibe.deVølund Varmeteknik A/S, Member of the Nibe Group, Brogårdsvej 7, 6920 VidebækDK
Tel: 97 17 20 33 Fax: 97 17 29 33 E-mail: [email protected] www.volundvt.dkNIBE Energy Systems OY, Juurakkotie 3, 01510 VantaaFI
Puh: 09-274 697 0 Fax: 09-274 697 40 E-mail: [email protected] www.nibe.fiNIBE Energy Systems France Sarl, Zone industrielle RD 28, Rue du Pou du Ciel, 01600 ReyrieuxFR
Tel : 04 74 00 92 92 Fax : 04 74 00 42 00 E-mail: [email protected] www.nibe.frNIBE Energy Systems Ltd, 3C Broom Business Park, Bridge Way, Chesterfield S41 9QGGB
Tel: 0845 095 1200 Fax: 0845 095 1201 E-mail: [email protected] www.nibe.co.ukNIBE Energietechniek B.V., Postbus 634, NL 4900 AP OosterhoutNL
Tel: 0168 477722 Fax: 0168 476998 E-mail: [email protected] www.nibenl.nlABK AS, Brobekkveien 80, 0582 Oslo, Postadresse: Postboks 64 Vollebekk, 0516 OsloNO
Tel. sentralbord: +47 23 17 05 20 E-mail: [email protected] www.nibeenergysystems.noNIBE-BIAWAR Sp. z o. o. Aleja Jana Pawła II 57, 15-703 BIAŁYSTOKPL
Tel: 085 662 84 90 Fax: 085 662 84 14 E-mail: [email protected] www.biawar.com.pl© "EVAN" 17, per. Boynovskiy, Nizhny NovgorodRU
Tel./fax +7 831 419 57 06 E-mail: [email protected] www.nibe-evan.ruNIBE AB Sweden, Box 14, Hannabadsvägen 5, SE-285 21 MarkarydSE
Tel: +46-(0)433-73 000 Fax: +46-(0)433-73 190 E-mail: [email protected] www.nibe.se
Voor landen die niet in deze lijst staan kunt u contact opnemen met Nibe Sweden of kunt u kijken op www.nibe.euvoor meer informatie.
NIBE™ F2300Hoofdstuk 1 | Belangrijke informatie6
Transport en opslagDe F2300 moet verticaal worden getransporteerd enopgeslagen.
Voorzichtig!
Zorg ervoor dat de warmtepomp niet kankantelen tijdens transport.
Montage■ Plaats de F2300 buiten op een stevige, vlakke onder-
grond die bestand is tegen het gewicht, bij voorkeureen betonnen ondergrond. Als er betonnen platenworden gebruikt, moeten deze gelegd zijn op asfaltof grind.
■ De betonnen ondergrond of platen moeten zo wor-den geplaatst dat de onderste rand van de verdam-per op gelijk niveau komt met de gemiddeldesneeuwdiepte ter plekke, met een minimale hoogtevan ten minste 300 mm.
■ F2300 mag niet worden geplaatst in de buurt vangehorige muren, bijv. naast een slaapkamer.
■ Zorg er ook voor dat de plaatsing geen overlast ople-vert voor de buren.
■ F2300 mag niet dusdanig worden geplaatst dat re-circulatie van buitenlucht op kan treden. Dit zorgtvoor een lager vermogen en mindere efficiëntie.
■ De verdamper moet worden afgeschermd tegenrechtstreekse wind, aangezien dit een negatieve in-vloed op de ontdooifunctie heeft. Plaats de F2300tegen de verdamper op een plaats die is afgeschermdtegen de wind.
■ Er kunnen grote hoeveelheden condenswater ensmeltwater door ontdooiing worden geproduceerd.Condenswater moet via een afvoer of iets vergelijk-baars worden weggevoerd (zie pagina 8).
■ Wees bij de installatie voorzichtig, zodat u geenkrassen veroorzaakt op de warmtepomp.
LEK
LEK LEK
LEK
min. 300 mm
Plaats de F2300 niet direct op het gazon of een andereniet-stevige ondergrond.
Als er een kans is dat de sneeuw op het dak kan gaanschuiven, moet er een beschermend dak of een afdek-king worden geplaatst om de warmtepomp, inclusiefleidingen en bedrading te beschermen.
7Hoofdstuk 2 | Bezorging en verwerkingNIBE™ F2300
2 Bezorging en verwerking
Van de straat heffen om op de locatie op testellen.Als de ondergrond dit toestaat, is het het eenvoudigsteom een pallettruck te gebruiken om de F2300 te ver-plaatsen naar de definitieve locatie.
Voorzichtig!
Door de zwaartekracht helt het product overnaar één kant (zie print op de verpakking).
LEK
Als de F2300 over een zachte ondergrond zoals eengazon moet worden vervoerd, dan wordt het gebruikvan een kraan aangeraden die het product direct totop de definitieve locatie kan heffen. Als de F2300 dooreen kraan geheven wordt, moet de verpakking onaan-geraakt blijven en moet de belasting gelijkmatig overde zwaaiarm worden verdeeld, zoals hierboven afge-beeld.
Als er geen kraan kan worden gebruikt, kan de F2300worden vervoerd met behulp van een extra langesteekwagen. De F2300 moet worden vervoerd op dezijkant gemarkeerd met "zware zijde" waarbij er tweemensen nodig zijn om de F2300 op te tillen.
Til het product van de pallet op naar de defi-nitieve positieVerwijder de verpakking en de bevestigingsband naarde pallet voor het tillen.
Plaats hefbanden rond alle poten van de machine. Voorhet heffen van de pallet naar de basis zijn vier personennodig, waarbij iedere persoon een band vasthoudt.
Het is niet toegestaan de machine aan een ander on-derdeel dan aan de poten te tillen.
AfdankenBij het afdanken moet het product in omgekeerdevolgorde worden verwijderd. Til het product aan deonderpaneel op in plaats van een pallet!
Opvangbak van condenswaterDe opvangbak van condenswater wordt gebruikt omhet condenswater te verzamelen of weg te voeren vande warmtepomp.
Voorzichtig!
Voor het functioneren van de warmtepompis het belangrijk dat condenswater wordt afge-voerd en dat de condenswaterafvoer nietdusdanig wordt geplaatst dat dit tot schadeaan de woning kan leiden.
Voorzichtig!
De leiding met verwarmingskabel voor hetaftappen van de opvangbak van condenswaterwordt niet meegeleverd.
Voorzichtig!
Om de werking te garanderen, moet accessoi-re KVR 10 worden gebruikt.
Voorzichtig!
De elektrische installatie en bedrading moetenworden uitgevoerd onder toezicht van eengekwalificeerde elektricien.
LET OP!
Als geen van deze aanbevelingen wordt ge-bruikt, moet er worden gezorgd voor eengoede afvoer van condenswater.
■ Het condenswater (tot 100 liter/dag) dat in de op-vangbak wordt verzameld, moet via een leiding naareen geschikte afvoer worden geleid, waarbij de kortstmogelijke route buitenshuis wordt aanbevolen.
■ De leidingsectie die kan bevriezen moet wordenverwarmd via de verwarmingskabel om bevriezingte voorkomen.
■ Leg de leiding vanaf de F2300 schuin naar benedenaan.
■ De uitlaat van de leiding voor condenswater moetop een vorstvrije diepte of binnenshuis zitten (ondervoorbehoud van lokale verordeningen en voorschrif-ten).
■ Gebruik een waterzak voor installaties waarbijluchtcirculatie kan optreden in de leiding voor con-denswater.
■ De isolatie moet strak langs de onderkant van deopvangbak van condenswater liggen.
NIBE™ F2300Hoofdstuk 2 | Bezorging en verwerking8
Aanbevolen alternatieven
Caisson van steen
LEK
Frostfritt djupVorstbestendigediepte
Als de woning over een kelder beschikt, moet de cais-son van steen zo worden geplaatst dat het condenswa-ter geen nadelige effecten heeft op de woning. Even-tueel kan de caisson van steen direct onder de warm-tepomp worden geplaatst.
De uitlaat van de leiding voor condenswater moet zichop een vorstvrije diepte bevinden.
Afvoer binnenshuis
Waterafdichting
Verbinding
Het condenswater wordt naar een afvoer binnenshuisgeleid (onder voorbehoud van plaatselijke wet- en re-gelgeving).
Leg de leiding vanaf de F2300 schuin naar benedenaan.
De condenswaterleiding moet zijn uitgerust met eenwaterafsluiter om luchtcirculatie in de leiding te voor-komen.
Doorspoelen afvoerkanaal
LEK
Frostfritt
djup
Vorstvrijediepte
Waterafdichting
De uitlaat van de leiding voor condenswater moet zichop een vorstvrije diepte bevinden.
Leg de leiding vanaf de F2300 schuin naar benedenaan.
De condenswaterleiding moet zijn uitgerust met eenwaterafsluiter om luchtcirculatie in de leiding te voor-komen.
9Hoofdstuk 2 | Bezorging en verwerkingNIBE™ F2300
InstallatiegebiedDe afstand tussen de F2300 en de muur van de woningmoet ten minste 400 mm zijn. De vrije ruimte bovende F2300 moet ten minste één meter zijn.
530
645
30
50
560
1325
205
475
520
280
134550
175
650
620
1455
85
140
40-6
0
175
55
400 m
m
Fritt utrymme bakom
Fritt utrymme framför
Min. avståndvid användningav flera F2300
600 mm
3000 m
m
400 mm
Minimalt fritt utrymme
600mm
Minimalt fritt utrymme
Ø 40
Minimale vrije ruimte
Vrije ruimte achter
Vrije ruimte voor
Minimale vrije ruimteMinimale afstand tijdens gebruikvan meerdere F2300
Geleverde componenten
LEK
VuilfilterR322 flexibele slangen (R32)met 4 pakkingen
NIBE™ F2300Hoofdstuk 2 | Bezorging en verwerking10
Algemeen
LEK
GQ1
EB11
QN2 XL20
HS1
XL40
EB10RM1 BT14 BP1
BT15
XL21
GQ10
EP2
BT17
BP2
AA101
QN1
EB13
BP10
QN30
QN31
QN34
WM5
LEK
BT16
EP1UB1
XL40
PF3
XL2
BT3
XL1
BT12
AA100
PF1
BT28
PF3
NIBE™ F2300Hoofdstuk 3 | Het ontwerp van de warmtepomp12
3 Het ontwerp van de warmtepomp
Aansluiting van de leidingenAansluiting, verwarmingssysteem uittrede vanF2300
XL1
Aansluiting, verwarmingssysteem naar F2300,XL2Serviceaansluiting, hogedrukXL20Serviceaansluiting, lagedrukXL21Aansluiting, afvoer opvangbak van condenswa-ter
XL40
Voelers, etc.HogedrukpressostaatBP1LagedrukpressostaatBP2HogedrukpressostaatBP10Temperatuursensor, retourBT3Temperatuurvoeler, condensor aanvoerleidingBT12Temperatuurvoeler, heet gasBT14Temperatuurvoeler, vloeistofleidingBT15Temperatuursensor, verdamperBT16Temperatuurvoeler, aanzuiggasBT17Temperatuursensor, omgevingBT28
Elektrische onderdelenGezamenlijke kaart, sensorAA100Gezamenlijke kaartAA101CompressorverwarmingEB10Verwarming opvangbak van condenswaterEB11KraagverwarmerEB13VentilatorGQ1
KoedemiddelonderdelenVerdamperEP1CondensorEP2CompressorGQ10DroogfilterHS1ExpansieventielQN14-wegklepQN2Elektromagnetische klep, vloeistofinjectieQN30Elektromagnetische klep, onderkoelingQN31Expansieklep, onderkoelingQN34TerugslagklepRM1
DiversenTypeplaatjePF1SerienummerPF3Kabeldoorvoer, ingaande voedingUB1Opvangbak van condenswaterWM5
Aanduidingen in onderdeellocaties volgens standaar-den IEC 81346-1 en 81346-2.
13Hoofdstuk 3 | Het ontwerp van de warmtepompNIBE™ F2300
Elektriciteitsmodules
AA21-S4 AA21 AA21-SF3 X2 X1
AA21-S1
AA21-S2
AA21-S3
X5
X4
F3X3AA6
QA53
QA52
QA53
QA51
FB1
LEK
FC2
X6
BA1
AA10
Elektrische onderdelenRelaiskaart met stroomgedeelteAA6SoftstartrelaisAA10Regelkaart met displayAA21
PlusknopS 1MinknopS 2Enter-knopS 3Reset-knopS 4Display-contrastSF 3
Fasevolgordemonitor (3 fasen)BA1Zekering voor externe verwarmingskabel (250mA)
F3
Automatische beveiliging (10 A/30 mA)FB1MotorzekeringFC2Contactor, hoofdcontactor, ventilatorQA51Contactor, lagesnelheidsventilatorQA52Contactor, hogesnelheidsventilatorQA53Klemmenstrook, ingaande voedingX1Klemmenstrook, externe voedingX2Klemmenstrook, laadpomp, externe verwarmingX3Klemmenstrook, hoofdalarmX4Klemmenstrook, thermostaat, blokkering com-pressor
X5
KlemmenstrookX6
Aanduidingen in onderdeellocaties volgens standaar-den IEC 81346-1 en 81346-2.
NIBE™ F2300Hoofdstuk 3 | Het ontwerp van de warmtepomp14
AlgemeenLeidingen moeten volgens de geldende normen enrichtlijnen worden aangesloten.
De F2300 kan alleen functioneren tot een retourtem-peratuur van ongeveer 55 °C en een uitgaande tempe-ratuur van ongeveer 65 °C vanuit de warmtepomp.
De F2300 is niet voorzien van externe afsluiters op dewaterzijde. Deze moeten worden geïnstalleerd omtoekomstige service te vereenvoudigen. De retourtem-peratuur wordt beperkt door de retourleidingsensor.
WatervolumeBij koppeling met een F2300, wordt een minimaal be-schikbaar systeemvolume met een capaciteit van tenminste 20 liter per kW op de warmtepomp aanbevolen.
Voorzichtig!
Het leidingwerk moet worden doorgespoeldvoordat de warmtepomp wordt aangeslotenzodat eventuele verontreinigingen de compo-nenten niet kunnen beschadigen.
Leidingkoppeling verwar-mingssysteemcircuit■ De F2300 kan worden aangesloten op het verwar-
mingssysteem, volgens één van de systeemoplossin-gen die gedownload kunnen worden van de websitewww.nibenl.nl.
■ De warmtepomp moet via de bovenste aansluitingworden ontlucht (XL1) met behulp van de ontluch-tingsnippel op de meegeleverde flexibele slang.
■ Installeer het meegeleverde vuilfilter in de retourlei-ding, d.w.z. de onderste aansluiting (XL2) op F2300.
■ Alle buitenleidingen moeten thermisch geïsoleerdzijn met een leidingisolatie met een dikte van tenminste 19 mm.
■ Installeer de afsluitklep en de aftapklep dusdanigdat de F2300 geleegd kan worden in geval vanlangdurige stroomuitvallen.
■ De meegeleverde flexibele slangen fungeren als tril-lingsdempers. De flexibele leidingen zijn zo gemon-teerd dat er een elleboog ontstaat waardoor ze alstrillingsdempers fungeren.
LaadpompDe temperatuur wordt geregeld door de thermostaat(VT 10), de laadpomp wordt direct geregeld vanuit deF2300, klemmenstrook (X3). Bij kans op bevriezingwordt de laadpomp geactiveerd door de warmtepom-pregeling. Een andere mogelijkheid is de pomp aan tesluiten op een tussencircuit met een warmtewisselaar,pomp en water met vorstbeveiliging. (Geldt niet bijkoppeling van de NIBE-binnenmodule.)
Voorzichtig!
De laadpomp moet bij externe bediening zijningeschakeld, ook als de F2300 is uitgescha-keld, om schade door bevriezing te voorko-men.
Drukval, zijde van het verwar-mingssysteemF2300 -14, 20
0
5
10
15
20
25
30
35
40
0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 0,7 0,8 0,9 1,0 1,1
FIGHTER 2300-14, 20
kPa
Tryckfall
Flöde
l/s
14 kW
20 kW
Drukverlies
Aanvoer
l/s
kPa
LEK
Warmte-isolatie
15Hoofdstuk 4 | Aansluiting van de leidingenNIBE™ F2300
4 Aansluiting van de leidingen
LEK
XL2
XL1
AansluitoptiesDe F2300 kan op verschillende manieren worden geïn-stalleerd, bijvoorbeeld met geïntegreerde of externebediening. De veiligheidsuitrusting moet worden geïn-stalleerd conform de geldende voorschriften voor allekoppelingsopties.
Zie www.nibenl.nl voor meer koppelingsopties.
Bij koppeling met een F2300, wordt een minimaal be-schikbaar systeemvolume met een capaciteit van tenminste 20 liter per kW op de warmtepomp aanbevolen.
NIBE™ F2300Hoofdstuk 4 | Aansluiting van de leidingen16
Algemeen■ Een warmtepomp mag alleen worden aangesloten
met toestemming van de energieleverancier en ondertoezicht van een gekwalificeerd installateur.
■ Indien van een automatische zekering gebruik wordtgemaakt, moet deze een motorkarakteristiek "C"(compressorbedrijf) hebben. Zie "Technische gege-vens" voor de maatbepaling van automatische zeke-ringen.
■ De F2300 beschikt niet over een werkschakelaar opde ingaande voeding. De voedingskabel van dewarmtepomp moet worden aangesloten op een cir-cuitonderbreker met ten minste een schakelafstandvan 3 mm. Als het pand aardlekschakelaars heeft,moet de warmtepomp van een afzonderlijke aardlek-schakelaar worden voorzien. De ingaande voedingmoet 400 V 3NAC 50Hz zijn en verlopen via verdeel-kasten met zekeringen.
■ Als er in het pand een isolatietest moet worden uit-gevoerd, moet de warmtepomp worden ontkoppeld.
■ Sluit de kabel van het regelsignaal voor de thermo-staat aan op klem (X5). Kabelsoort: niet-afgeschermdLiYY, afgeschermd LiYCY. Kabeldiameter, ten minste0,22met kabellengte korter dan 50m.
■ Een andere mogelijkheid is de relevante afgescherm-de signaalkabel aan te sluiten van klem (AA21:J2)naar de binnenmodule van de NIBE.
■ Het leiden van de kabels voor sterkstroom en signa-len moet gebeuren aan de hand van kabeldoorvoe-ren aan de rechterkant van de warmtepomp, gezienvanaf de voorkant.
■ De laadpomp voor de F2300 kan worden aangeslo-ten op een aparte voeding of een klemmenstrook(X3).LET OP! Als de F2300 niet gevoed wordt terwijl delaadpomp is aangesloten op klemmenstrook (X3), iser een kans op bevriezing
■ Er kan een hoofdalarm worden aangesloten op deklem (X4).
Voorzichtig!
De elektrische installatie en het onderhoudmoeten worden uitgevoerd onder toezichtvan een erkend elektrotechnisch installateur.De elektrische installatie en de bedradingmoeten conform de geldende voorschriftenworden uitgevoerd.
Voorzichtig!
Tijdens het aansluiten moet rekening wordengehouden met de externe regeling.
AA6 X3 F3
AA21 X2 X1
X4X5
AA21-J1AA21-J2
Toegankelijkheid, elektrische aansluiting
Voorzichtig!
De deur kan worden geopend met een Torx25-schroevendraaier.
Openen van de elektriciteitskast
Haal de schroeven los en verwijder de kap.
LEK
Openen van de elektriciteitskast van de motor
Haal de schroeven los en verwijder de kap.
LEK
17Hoofdstuk 5 | Elektrische aansluitingenNIBE™ F2300
5 Elektrische aansluitingen
Aansluitingen Voorzichtig!
Om interferentie te voorkomen, mogen niet-afgeschermde communicatie- en/of sensorka-bels naar externe aansluitingen niet dichterdan 20 cm bij een hoogspanningskabel wor-den gelegd.
Spanningaansluiting
LEK
LEK
Ingaande voeding
Aansluiting
De ingaande voedingskabel wordt in de fabriek aange-sloten op de klemmenstrook -X1. Buiten de warmte-pomp is er ongeveer 1,8 m kabel beschikbaar.
Tijdens de installatie moeten de verbindingen op deachterkant van de warmtepomp worden gemonteerd.
NIBE™ F2300Hoofdstuk 5 | Elektrische aansluitingen18
Aansluiten externe regelspanning
Voorzichtig!
Merk alle elektrische schakelkasten metwaarschuwingsstickers voor externe spanning.
Bij de aansluiting van de externe regelspanning metaparte aardlekschakelaar moeten de kabels tussen deklemmenstrook X1:N en X2:N en tussen de klemmen-strook X1:L1 en X2:L1 worden losgehaald (zoals afge-beeld).
Bedrijfsspanning (1x230V+N+PE) is aangesloten opX2:N en X2:L1 (zoals afgebeeld).
PE
N
L1
L2
L3
N
L1
X1
X2
Bedrading
Bij het aansluiten van een externe regelspanning moeter een schakelaar (voor tariefregeling) worden gebruiktnaar X5:1 en X5:2 (compressorblokkering) om een MP-alarm te voorkomen.
42
31
X5
ExternF2300
Compressorblokkering
LaadpompOm de F2300 in staat te stellen de laadpomp (GP12)te regelen, moet deze worden aangesloten op deklemmenstrook X3:1(PE), 3(L) en 4(N). De pompactivi-teit is afhankelijk van de status van de F2300, behoefteaan verwarming/warm water en de omgevingstempe-ratuur. Het aansturen van de pomp gebeurt via deF2300.
Bij potentiaalvrije aansluiting van de circulatiepomp,wordt de brug vervangen door een aparte spannings-voeding voor X3:2(L).
Antivriesfunctie
Bij temperaturen onder +2 °C loopt de laadpomp peri-odiek om te voorkomen dat het water gaat bevriezenin het laadcircuit. De functie biedt ook beschermingtegen overtemperatuur in het laadcircuit. Deze functieis van toepassing op voorwaarde dat de F2300 gevoedwordt.
Voorzichtig!
Er is een gevaar op bevriezing als de laadpompwordt aangesloten op de klemmenstrook X3en de F2300 niet gevoed wordt.
56
74
23
1
N
L
PE
ExternF2300
X3 GP12
19Hoofdstuk 5 | Elektrische aansluitingenNIBE™ F2300
Externe verwarmingskabel (KVR 10)De F2300 is voorzien van een klemmenstrook voor eenexterne verwarmingskabel (EB14, niet meegeleverd).De aansluiting is gezekerd met 250 mA (F3, 15 W/m).Als er een andere kabel gebruikt moet worden, moetde zekering worden vervangen door een geschiktezekering.
NIBE-onder-deelnr.
Zekering (F3)Totaalvermo-gen (W)
Lengte(m)
718085T100mA/250V151518900*T250mA/250V453718086T500mA/250V906
* Af fabriek gemonteerd.
Sluit externe verwarmingskabel (EB14) aan op klem-menstrook X3:4 en 7. Als er een massakabel is, sluit udie aan op X3:1. Zie volgende afbeelding:
56
74
23
1
ExternF2300
X3
EB14
Externe warmtekabel
F3
Voorzichtig!
De leiding moet bestand zijn tegen de warmtevan de verwarmingskabel.
Voor deze doeleinden moet accessoire KVR 10worden gebruikt.
Het leiden van de kabels
De volgende afbeelding geeft het aanbevolen kabel-traject aan van de aansluitdoos naar de opvangbakvan condenswater in de F2300. De transfer van elektri-citeitskabel naar verwarmingskabel moet plaatsvindenachter de inlaat naar de opvangbak van condenswater.De afstand tussen de aansluitdoos en de inlaat naarde opvangbak van condenswater moet ongeveer2600 mm zijn.
Leiden van niet-warmtegeleidendeonderdelen van deverwarmingskabel.
Voorloop Verwarmingskabel
NIBE™ F2300Hoofdstuk 5 | Elektrische aansluitingen20
Optionele aansluitingenVoorzichtig!
De volgende pagina's over thermostaten, bij-verwarming, hoofdalarmen en uitvaltijd, zijnniet van toepassing als de F2300 wordt gere-geld via het NIBE-binnendeel.
ThermostaatregelingOm de compressor in of uit te schakelen wordt er ge-bruik gemaakt van een eenvoudige thermostaat of eenpotentiaalvrij contact. De thermostaat moet onderbre-kend zijn (NC) als de ingestelde temperatuur wordtbereikt. De contactor moet potentiaalvrij zijn.
Sluit de thermostaat aan op klemmenstrook X5:3 en4, zoals hieronder afgebeeld.
42
31
X5
ExternF2300
Thermostaat
Bijverwarming/uitvaltijdDe F2300 is uitgerust met een potentiaalvrije contactordie bestemd is voor de bijverwarming. Max. 250V 2A.
De instelling voor de omgevingstemperatuur (balans-temperatuur) als het extra relais wordt ingeschakeld,wordt gemaakt via kanaal A5, zie het hoofdstuk "Bedie-ning - Kanaalomschrijving".
De externe bijverwarming is via klemmenstrook J5:C,NO en NC aangesloten op regelkaart AA21.
Voorwaarden voor het aansluiten van bijverwarming:■ De omgevingstemperatuur moet lager zijn dan de
ingestelde balanstemperatuur (kanaal A5).■ De compressor moet een minimale tijd in bedrijf zijn.
Deze tijd kan worden ingesteld in kanaal A6. Ontdooi-en maakt ook onderdeel uit van deze periode.
Als de omgevingstemperatuur onder het niveau vaneen ingestelde waarde daalt, stoptemperatuur (uitval-tijd), worden de activiteiten van de compressor in ka-naal A7 geblokkeerd en moet de gehele verwarmingplaatsvinden met behulp van de externe bijverwarmingvia het uitvalrelais, klemmenstrook J6:C, NO enNC opregelkaart AA21. Deze functie wordt ook ingeschakeldals de F2300 wordt ontkracht.
Als de omgevingstemperatuur boven 40 °C komt,worden de activiteiten van de compressor geblokkeerden wordt het uitvalrelais ingeschakeld.
De aansluiting met het extra relais wordt gemaakt zoalshieronder afgebeeld.
NO
NC
C
NO
NC
C
Tillsatsvärme
Stillestånd
NO
NC
COM
NO
NC
COM
Extern F2300
AA21-J5Bijverwarming
UitvaltijdAA21-J6
Maximale belasting over de relaiscontactoren is 250V2A.
Tijdens activiteiten zonder een behoefte aan bijverwar-ming of uitvaltijd zijn de relaiscontactoren tussen COMen NO gesloten.
Bijverwarming en uitvaltijd worden tot stand gebrachttussen COM en NC.
De contactoren zijn spanningsloos weergegeven.
Het extra en uitvalrelais worden geactiveerd tijdensnormale bedrijfsomtandigheden voor de F2300. Beiderelais worden uitgeschakeld in geval van bedrijfsstorin-gen.
Voorbeeld van extra aansluiting
Eenvoudig elektrisch schema voor aansluiting van extrarelais voor bijverwarming en uitvaltijd.
LP HP
34
NO O/CNC
Hjälpkontaktor
(ingår ej vid leverans)
12 – 230V
158890864133
89
93
34
91
Hulpcontactor(niet meegeleverd)
COM
21Hoofdstuk 5 | Elektrische aansluitingenNIBE™ F2300
CommunicatieF2300 kan communiceren met NIBE-binnenmodulesdoor de binnenmodule met een afgeschermde 3-ade-rige kabel aan te sluiten op de klemmenstrook AA21:J2,zie het volgende diagram:
GND
B-
A+
GND
B-
A+
AA21:J2
F2300 InnemodulF2300 Binnenmodule
AA21:J2
Raadpleeg voor aansluiting van de binnenmodule debetreffende handleiding op www.nibenl.nl.
Externe indicatie van een hoofdalarmDe F2300 is uitgerust met een contact voor de externeindicatie van een hoofdalarm. Deze functie wordt inge-schakeld bij alle soorten van bestaande alarmen. Max.belasting op het relaiscontact is 250V 2A.
De aansluiting voor de externe indicatie van hoofdalar-men wordt gemaakt op de klemmenstrook X4:1 naar3 zoals hieronder getoond:
32
1
Summalarm
NC
NO
COM
ExternF2300
X4
Hoofdalarm
Accessoires aansluitenInstructies voor het aansluiten van accessoires vindt uin de bijgeleverde installatie-instructies voor het betref-fende accessoire. Zie pagina 37 voor de lijst met acces-soires die kunnen worden gebruikt met de F2300.
NIBE™ F2300Hoofdstuk 5 | Elektrische aansluitingen22
Voorbereidingen■ Zorg ervoor dat de warmtepomp niet kan worden
beschadigd tijdens transport.■ Controleer voor inbedrijfstelling of het verwarmings-
circuit gevuld en goed ontlucht is.■ Controleer het leidingsysteem op lekkage.
Vullen en ontluchten van hetverwarmingssysteem1. Het verwarmingssysteem is tot op de vereiste druk
gevuld met water.2. Ontlucht het systeem met de ontluchtingsnippel
op de meegeleverde flexibele leiding en mogelijkook de circulatiepomp.
LEK
QM20
BalanstemperatuurDe balanstemperatuur is de buitentemperatuur waarbijhet door de warmtepomp geleverde capaciteit gelijkis aan de capaciteitsbehoefte in het gebouw. Dit bete-kent dat de warmtepomp tot deze temperatuur degehele capaciteitsbehoefte in het gebouw voor zijnrekening neemt.
Stel de balanstemperatuur, bijverwarming, in kanaalA5 in.
StoptemperatuurAls de stoptemperatuur (kanaal A7) wordt ingesteldtussen -10 en -25 C, wordt de aanvoertemperatuur li-neair beperkt van -10 C / 65 °C tot -25 °C / 63 °C (ziediagram op pagina 42).
Als de omgevingstemperatuur onder de ingesteldewaarde van de stoptemperatuur komt, moet de verwar-ming plaatsvinden met behulp van de bijverwarming.
SoftstarterDe F2300 is uitgerust met een softstart (AA10) die deingaande stroom voor de compressor beperkt.
CompressorverwarmingDe F2300 is uitgerust met een compressorverwarmingdie de compressor voor het opstarten opwarmt als decompressor koud is.
Voorzichtig!
De compressorverwarming moet gedurende6 – 8 uur voor de eerste start worden aange-sloten, zie het hoofdstuk "Opstarten en inspec-tie".
KraagverwarmerDe F2300 is uitgerust met een kraagverwarmer die deventilatorkraag indien nodig opwarmt (niet geactiveerdbij levering).
Voorzichtig!
De kraagverwarmer is uitsluitend nodig in diegevallen waarin de omgevingstemperatuurgedurende langere perioden te laag is.
Regeling fasevolgorde
LEK
LEK
BA1
De fasevolgordesensor (BA1) start zodra de voeding isaangesloten op de warmtepomp. Controleer de fase-volgorde zoals hieronder wordt weergegeven.■ Bij een correcte fasevolgorde brandt een rode led.■ Als er een fout is opgetreden in de fasevolgorde
ontvangt de warmtepomp een alarm 07 in kanaalS1 en knippert de led.
Voorzichtig!
Controleer de fasevolgorde tijdens het starten!
23Hoofdstuk 6 | Inbedrijfstelling en afstellingNIBE™ F2300
6 Inbedrijfstelling en afstelling
Inbedrijfstelling en inspectie1. Communicatiekabel, klemmenstrook (AA21:J1 of
AA21:J2) of thermostaat, klemmenstrook (X5)moet zijn aangesloten.
2. Schakel de isolatorschakelaar in.3. Zorg ervoor dat de F2300 op de stroombron is
aangesloten.4. Controleer of de circuitonderbreker van de motor
(FC2) is ingeschakeld.5. Controleer of de led op de fasevolgordesensor
(BA1) rood verlicht is.6. De compressorverwarming (EB10) moet ten minste
6 - 8 uur in bedrijf zijn voordat de compressorstartgeactiveerd kan worden. Dit gebeurt door de regel-spanning in te schakelen en de communicatiekabelof de thermostaat af te sluiten.
7. Het display op de regelkaart (AA21) geeft afhanke-lijk van de omgevingstemperatuur C0/CC F0 H1/H3weer. Tijdens deze periode wordt de compressorverwarmd om de levensduur te verlengen.
8. De communicatiekabel of externe thermostatenworden na 6 - 8 uur aangesloten. Zie de sectie"Thermostaatregeling" onder het hoofdstuk vande elektrische aansluitingen.
9. Start een eventuele NIBE-binnenmodule weer op.Zie de informatie in de betreffende handleidingop www.nibenl.nl
10. Als de aansluiting tot stand is gebracht, start decompressor, indien nodig, ca. 180 minuten later.
11. Stel het debiet in overeenstemming met het sche-ma in, zie de paragraaf "Afstelling, debiet".
12. Pas de menu-instelling indien gewenst aan.13. Vul het inbedrijfstellingsrapport in de gebruikers-
handleiding in.14. Plaats de verwijderde panelen en kap terug.15. Verwijder de beschermende laag van de afdekking
op de F2300.
Voorzichtig!
Tijdens het aansluiten moet rekening wordengehouden met de externe regeling.
AA6 X3 F3
AA21 X2 X1
X4X5
AA21-J1AA21-J2
LEK
FC2
BA1
Ontluchten, zijde van het ver-warmingssysteemDe eerste tijd komt er lucht vrij uit het warme water enhet kan nodig zijn om het systeem te ontluchten. Alser borrelende geluiden bij de warmtepomp wordenwaargenomen, kan het nodig zijn om de circulatie-pomp en radiatoren van het hele systeem nogmaalste ontluchten. Als het systeem stabiel is (juiste druk envolledig ontlucht) kan het automatische regelsysteemvoor de verwarming naar behoefte worden ingesteld.
NIBE™ F2300Hoofdstuk 6 | Inbedrijfstelling en afstelling24
Afstelling, debietOpdat de warmtepomp het hele jaar door naar beho-ren werkt, moet het laaddebiet worden afgesteld metde NIBE-binnenmodule of met behulp van andere re-gelingen volgens de procedure hieronder.
Afstelling van het temperatuurverschil (ΔT) tussen deaanvoertemperatuur en de retourtemperatuur kan hetbeste worden uitgevoerd tijdens de warmwaterproduc-tie of bij hoge belasting.
Het is het eenvoudigste om van de temperaturen ge-meten in kanaal T2 (aanvoertemperatuur) kanaal T3(retourtemperatuur) af te trekken. Dit temperatuurver-schil (ΔT) kan worden aangepast met behulp van decirculatiepomp en de regelafsluiter. De afstelling kanworden uitgevoerd als een stabiel bedrijf bereikt wordtongeveer 5 minuten na de start, of ongeveer 5 minutenna het ontdooien bij koude omgevingstemperaturen.
Het temperatuurverschil komt overeen met het schemahieronder (+1- 2 K). Bij buitentemperaturen onder 28°C kan het debiet met 30 % worden verhoogd om zoeen lagere ΔT te bereiken.
De schema's tonen de warmtepomp met een hogeventilatorsnelheid, bij lagere ventilatorsnelheden zalΔT 0,5 tot 1 graad lager uitkomen.
De vermelde vermogens verwijzen naar de compressor,ventilator en regeling bij nominale doorstroming vanhet verwarmingssysteem. Tijdens bedrijf waarbij ont-dooien nodig is, komt de relatie tussen input en outputongeveer 10% lager uit.
Laadstroom F2300
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
-25 -20 -15 -10 -5 0 5 10 15 20 25 30 35 40
dT (K)
Out -door air temperature (°C)
F2300-20 kW Delta T between water supplying and return EN255
Max Nom Min
Afstelling van laaddebiet
Buitentemperatuur °C
dT (K)
Max.Nom.Min.
F2300-14
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
22
-25 -20 -15 -10 -5 0 5 10 15 20 25 30 35 40
55
45
35
55
45
35
Fasestroom, AAangegeven vermogen, kW
Buitentemperatuur °C
Aangegeven vermogen kW
Fasestroom
F2300-20
Aangegeven vermogen kW
Fasestroom
5
10
15
20
25
30
-25 -20 -15 -10 -5 0 5 10 15 20 25 30 35 40
55
45
35
55
45 35
Fasestroom, AAangegeven vermogen, kW
Buitentemperatuur °C
Aangegeven vermogen kW
Fasestroom
25Hoofdstuk 6 | Inbedrijfstelling en afstellingNIBE™ F2300
AlgemeenDe F2300 is uitgerust met een interne elektronischeregeling die functies aanstuurt die nodig zijn voor hetfunctioneren van de warmtepomp, bijvoorbeeld ont-dooien, stoppen bij max./min. temperatuur, aansluitingvan de compressorverwarming en de opvangbak vancondenswater en de controle op de drukschakelaars.
De temperaturen, het aantal starts en de bedrijfstijdkunnen ook worden uitgelezen.
De geïntegreerde regeling wordt tijdens de installatieingesteld en kan tijdens onderhoud worden gebruikt.
Onder normale bedrijfsomstandigheden hoeft dehuiseigenaar geen toegang te hebben tot de regeling.
De F2300 beschikt over een geïntegreerde retourlei-dingsensor die de retourtemperatuur beperkt.
De F2300 kan ook worden in- en uitgeschakeld viasignalen van andere regelapparatuur of een thermo-staat. Als de F2300 wordt geregeld via het NIBE-binnen-deel (accessoire), wordt de regeling omschreven in demeegeleverde instructies.
Het binnendeel communiceert met de F2300, hetgeenbetekent dat de instellingen en meetwaarden van deF2300 kunnen worden aangepast en uitgelezen viahet binnendeel.
Navigatie
LP HP
34
NO O/CNC
Hjälpkontaktor
(ingår ej vid leverans)
12 – 230V
158890864133
89
93
34
91
PlusknopMet de plusknop (S1) bladert u (vooruit) doorhet kanaalsysteem of verhoogt u de waardevan de geselecteerde parameter.
Zie het hoofdstuk “Bediening” - “Kanaalom-schrijving”
MinknopMet de minknop (S2) bladert u (achteruit)door het kanaalsysteem of verlaagt u dewaarde van de geselecteerde parameter.
Zie het hoofdstuk “Bediening” - “Kanaalom-schrijving”
Enter-knopDe Enter-knop (S3) wordt gebruikt om veran-deringen in waarden te activeren en te beves-tigen.
Zie het hoofdstuk “Bediening” - “Kanaalom-schrijving”
Om de waarde aan te passen, drukt u op de Enter-knopom de aanpassingsstand te activeren. De waardeknippert. Pas de waarde zoals gewenst aan met behulpvan de plus- of minknop. Door de plus- of minknopongeveer 3 seconden ingedrukt te houden, versnelt ude verandering van de waarde. Bevestig uw keuzevervolgens met de Enter-knop. De waarde knippertniet meer.
De instructies zijn onderverdeeld in drie delen: status,temperaturen en instelbare waarden.
Snel bladeren tussen de verschillende typen is mogelijkdoor de Enter-knop in te drukken als STATUS, TEMP.of ADJUST. worden weergegeven.
NIBE™ F2300Hoofdstuk 7 | Bediening - Inleiding26
7 Bediening - Inleiding
Uitleg display
C0 F0 H0
S1 01
Compressor: CToont de huidige status van de compressor.
Compressor uit, circulatiepomp uitC0
Knippert als het starten van de compressor wordtverhinderd door tijdsvoorwaarden of een hogeretourtemperatuur.
C
Compressor aan, circulatiepomp aanC1
Compressor uit, circulatiepomp aanCC
Bezig met ontdooienCD
Ventilator: FDe ventilator heeft twee snelheden; hoog en laag. Deventilator wordt door de omgevingstemperatuur gere-geld. De lagere snelheid wordt gebruikt als de omge-vingstemperatuur te hoog is om de output te beperken.Bij een omgevingstemperatuur lager dan de tempera-tuur in de tabel hieronder, wijzigt de ventilatorsnelheidnaar hoog.
Omgevingstemperatuur (°C)Type
2014 kW
2020 kW
Ventilator uitF0
Ventilator aan, lage snelheidF1
Ventilator aan, hoge snelheidF2
Verwarming: HDe compressorverwarming is altijd actief als de com-pressor is uitgeschakeld.
De verwarmer van de opvangbak van condenswateris tijdens ontdooien aangesloten als de omgevingstem-peratuur lager of gelijk is aan 2,5 °C.
Als de kraagverwarmer is toegestaan (kanaal A14),activeert deze bij elke derde keer ontdooien als deomgevingstemperatuur lager is dan 2 °C.
Compressorverwarming uit
Verwarming opvangbak van condenswater uit
Kraagverwarmer uit
H0
Compressorverwarming aanH1
Verwarming opvangbak van condenswater aanH2
Compressorverwarming aan
Verwarming opvangbak van condenswater aan
H3
Kraagverwarmer aanH4
Compressorverwarming aan
Kraagverwarmer aan
H5
Verwarming opvangbak van condenswater aan
Kraagverwarmer aan
H6
Compressorverwarming aan
Verwarming opvangbak van condenswater aan
Kraagverwarmer aan
H7
Kanaal: S1Geeft het huidige kanaal weer. Wijzigen van kanalenmet behulp van de plus- of minknop.
Waarde: 01Geeft de huidige waarde weer. Verhogen/verlagenvan de waarde met behulp van de plus- of minknop.
27Hoofdstuk 7 | Bediening - InleidingNIBE™ F2300
RegelingRegeling, koude buitenlucht■ Als de omgevingstemperatuur (kanaal T1) onder de
ingestelde temperatuur zakt in kanaal A7, stopt dewarmtepomp en wordt 03 weergegeven in kanaalS1. Zowel het extra relais als het uitvalrelais wordendan tegelijkertijd geactiveerd.
■ Als de omgevingstemperatuursensor een tempera-tuur registreert die ten minste 2,1 °C hoger is dan dein kanaal A7 ingestelde temperatuur, start er een ti-me counter.
■ Als deze counter de 45 minuten heeft bereikt, wor-den zowel het extra relais als het uitvalrelais gedeac-tiveerd om een comfortabelere temperatuur voor destart van de compressor te bewerkstelligen.
■ Als er nog eens 15 minuten zijn verstreken, is het decompressor toegestaan te starten en wordt het extrarelais een paar seconden later ook weer geactiveerd.Het uitvalrelais blijft echter gedeactiveerd.
■ Als de omgevingstemperatuur op een bepaald mo-ment tijdens de gehele 60 minuten uitkomt onderkanaal A7 + 2,1 °C, wordt de counter gereset. Decounter begint pas weer te tellen als de temperatuurweer voldoende hoog is.
B = Ingestelde temperatuur voor koude buitenlucht(kanaal A7).
A = Ingestelde temperatuur voor koude buitenlucht +2,1 °C.
1. De omgevingstemperatuur (kanaal T1) zakt onderde ingestelde temperatuur in kanaal A7 (B). Dewarmtepomp stopt en beide relais worden geacti-veerd.
2. De omgevingstemperatuur is 2,1 °C boven de inge-stelde temperatuur in kanaal A7 (A). De timecounter start vanaf 0.
3. De omgevingstemperatuur zakt onder A. De timerwordt gereset en gestopt.
4. De omgevingstemperatuur komt weer boven A.De time counter start opnieuw (vanaf 0.
5. De time counter heeft tot 45 minuten geteld. Beiderelais worden gedeactiveerd.
6. De time counter heeft tot 60 minuten geteld. Decompressor mag weer starten.
Voorzichtig!
Het is de omgevingstemperatuur van dewarmtepomp die bepalend is.
utelufttemp.
A
B
1 2 3 4 5 6
UtelufttemperaturBuitentemperatuur
NIBE™ F2300Hoofdstuk 7 | Bediening - Inleiding28
Regeling ontdooien A16:1 (fabrieksinstel-ling)■ Het ontdooien gebeurt actief (met compressor aan
en ventilator uit) of passief (met compressor uit enventilator aan).
■ Als de compressor loopt en temperatuur van de ver-dampersensor (kanaal T7) onder de instelling in ka-naal A9 valt, begint een time counter iedere minuutop te tellen.
■ Kanaal S9 geeft de tijd tot het ontdooien in minutenweer. Als deze waarde 0 minuten is, start het ontdooi-en.
■ Als de kraagverwarmer geactiveerd wordt in kanaalA14, is de omgevingstemperatuur lager of gelijk aan2 °C, loopt de compressor en start de kraagverwar-mer bij iedere derde keer ontdooien. De kraagverwar-mer voorkomt de vorming van ijs op de ventilator-kraag.
■ Als "ventilator ontdooien" geactiveerd is in kanaalA15 zal, afhankelijk van de verdampingstemperatuuren het al dan niet in zijn van de kraagverwarmer,ventilator ontdooien starten tijdens ontdooien. Hetventilator ontdooien voorkomt de vorming van ijsop de ventilatorbladen en het ventilatorrooster.
■ Als de verdamper te koud is, start er een "beveiligdeontdooiing" op. Deze ontdooiing kan ten opzichtevan een reguliere ontdooiing eerder worden opge-start. Als er 10 beveiligde ontdooiingen op rij voorko-men, wordt een permanent alarm 19 (kanaal S1)geactiveerd.
■ Als ontdooien nodig is, start passief ontdooien bij T1≥ 4 °C en is de compressor gestopt, omdat aan deverwarmingsvereiste is voldaan.
Actief ontdooien bij T1 < 4 °C:1. De vierwegklep schakelt over op ontdooien.2. De ventilator stopt en de compressor blijft lopen.3. Als het ontdooien voltooid is, schakelt de vierweg-
klep terug naar de verwarmingsstand waarna deventilator na 30 seconden weer begint.
4. De omgevingstemperatuursensor is vergrendelden het alarm voor hoge temperatuur wordt gedu-rende twee minuten na ontdooien geblokkeerd.
Passief ontdooien T1 ≥ 4 °C:1. De compressor stopt.2. De vierwegklep schakelt niet over.3. Ventilator draait op hoge snelheid.4. Als het passief ontdooien klaar is, start de compres-
sor.5. De omgevingstemperatuursensor is vergrendeld
en het alarm voor hoge temperatuur wordt gedu-rende twee minuten na ontdooien geblokkeerd.
Passief ontdooien wordt beëindigd als tijd in S9 = A8.
Er zijn vijf mogelijke redenen waarom het actieve ont-dooien wordt beëindigd:1. De temperatuur van de verdampersensor heeft de
in kanaal A10 ingestelde temperatuur bereikt(normale stop).
2. Als ontdooien langer dan 15 minuten is geacti-veerd. Dit kan het gevolg zijn van te weinig energie
in de warmtebron, te harde wind op de verdamperen/of een fout in de sensor op de verdamperwaardoor een te lage temperatuur wordt weerge-geven (bij koude buitenlucht).
3. Als de temperatuur in retourleidingsensorkanaalT3 zakt onder 10 °C.
4. De hogedrukschakelaar schakelt in tijdens ontdooi-en. Dit wordt aangegeven als alarm 10 in kanaalS1 en de compressor wordt gestopt. Na twee mi-nuten start de compressor weer (als de druk om-laag is gegaan). Als dit niet het geval is, wordt ereen constant hogedrukalarm afgegeven (alarm06).
5. De temperatuur in retourleidingsensorkanaal T2zakt onder 4 .
Regeling ontdooien A16:0■ Als de compressor loopt en temperatuur van de ver-
dampersensor (kanaal T7) onder de instelling in ka-naal A9 valt, begint een time counter iedere minuutop te tellen.
■ Ontdooien start zodra de timer S9 heeft afgeteld ofer wordt voldaan aan de temperatuurvoorwaardenvoor ontdooien.
■ Als de kraagverwarmer geactiveerd wordt in kanaalA14, is de omgevingstemperatuur lager of gelijk aan2 °C, loopt de compressor en start de kraagverwar-mer bij iedere derde keer ontdooien. De kraagverwar-mer voorkomt de vorming van ijs op de ventilator-kraag.
■ Als "ventilator ontdooien" geactiveerd is in kanaalA15 zal, afhankelijk van de verdampingstemperatuuren het al dan niet in zijn van de kraagverwarmer,ventilator ontdooien starten tijdens ontdooien. Hetventilator ontdooien voorkomt de vorming van ijsop de ventilatorbladen en het ventilatorrooster.
■ Als de verdamper te koud is, start er een "beveiligdeontdooiing" op. Deze ontdooiing kan ten opzichtevan een reguliere ontdooiing eerder worden opge-start. Als er 10 beveiligde ontdooiingen op rij voorko-men, wordt een permanent alarm 19 (kanaal S1)geactiveerd.
Het ontdooien gaat als volgt in zijn werk:1. De vierwegklep schakelt over op ontdooien2. De ventilator stopt en de compressor blijft lopen.3. Als het ontdooien voltooid is, schakelt de vierweg-
klep terug naar de verwarmingsstand waarna deventilator na 30 seconden weer begint.
4. De omgevingstemperatuursensor is vergrendelden het alarm voor hoge temperatuur wordt gedu-rende twee minuten na ontdooien geblokkeerd.
Er zijn vijf mogelijke redenen waarom het ontdooienstopt:1. De temperatuur van de verdampersensor heeft de
in kanaal A10 ingestelde temperatuur bereikt(normale stop).
2. Als ontdooien langer dan 15 minuten is geacti-veerd. Dit kan het gevolg zijn van te weinig energiein de warmtebron, te harde wind op de verdamperen/of een fout in de sensor op de verdamperwaardoor een te lage temperatuur wordt weerge-geven (bij koude buitenlucht).
29Hoofdstuk 7 | Bediening - InleidingNIBE™ F2300
3. De temperatuur op de retoursensor zakt tot onder10 °C.
4. De hogedrukschakelaar schakelt in tijdens ontdooi-en. Dit wordt aangegeven als alarm 10 in kanaalS1 en de compressor wordt gestopt. Na twee mi-nuten start de compressor weer (als de druk om-laag is gegaan). Als dit niet het geval is, wordt ereen constant hogedrukalarm afgegeven (alarm06).
5. De temperatuur op de aanvoertemperatuursensorzakt tot onder 4 °C.
NIBE™ F2300Hoofdstuk 7 | Bediening - Inleiding30
Statuskanalen
Status
Deze kanalen tonen de status en de statistieken.
KanaalToont de actuele bedrijfsstatus van de F2300.S1Waarde
Normaal bedrijf.01Ontdooien ingeschakeld.02Lage buitenluchttemperatuur.03Hoge retourtemperatuur.04Circuitonderbreker motor (FC2), fasemonitor(BA1), hogedrukschakelaar (BP10), lagedruk-schakelaar ((BP2)) en/of de interne motorbe-veiliging van de ventilator is geactiveerd (MS-alarm).
07
Sensoralarm. Eén van de temperatuursenso-ren is defect.
08
Communicatiefout (alleen als NIBE SMO enbinnenmodule NIBE is aangesloten).
09
Hogedrukschakelaar (BP1) ingeschakeld tij-dens ontdooien (automatische reset).
10
Aanvoer- en retourleidingsensoren onjuistgeïnstalleerd.
12
Warme buitenlucht. Wordt getoond als deomgevingstemperatuur boven 40 °C komt.
13
Hoge aanvoertemperatuur.14Ontdooien onderbroken. Wordt getoond alsontdooien 3 keer op rij is mislukt.
15
Korte bedrijfstijden. Wordt getoond als debedrijfstijden korter zijn dan 2 minuten endat 3 keer op rij.
16
Heetgasalarm. Wordt getoond als het heet-gas boven 135 °C komt. Het alarm wordtautomatisch gereset als de temperatuur zakttot onder 60 °C. Als het alarm 3 keer is geac-tiveerd binnen 240 minuten, gaat deze con-tinu af.
17
Lage verdampingstemperatuur. Wordt ge-toond als er 10 beveiligde ontdooiingen oprij zijn geweest.
19
Waarde
Toont de status van de compressor.Compressor uit.00Compressor aan.01Compressor geblokkeerd als gevolg van eenalarm
XX
Compressor start over nn minuten.nn
S2
Toont het aantal compressorstarts, bij elkaar opge-teld.
S3
Toont de totale bedrijfstijd van de compressor inuren, bij elkaar opgeteld.
S4
Toont de bedrijfsuren voor aangesloten bijverwar-ming, bij elkaar opgeteld.
S5
Toont of er aanvullingen zijn geactiveerd.S6
Actieve input, aangegeven met 1.
Gedeactiveerde input, aangegeven met 0.Alarminvoerstatus (BP1 (LP niet in gebruik) en BA1),1 geeft aan dat de input OK is.
S7
S7 1 / 1 / 1Geeft tijd weer tot volgende keer ontdooien.S9Nummer van de softwareversie.S10
Temperatuurkanalen
Temp.
Deze kanalen tonen de huidige temperaturen.
KanaalGemeten temperatuur op de omgevingstempera-tuursensor (BT28).
T1
Gemeten temperatuur op de aanvoertemperatuur-sensor (BT12).
T2
Gemeten temperatuur op de retourleidingsensor(BT3).
T3
Gemeten temperatuur op de zuiggassensor (BT17).T4Gemeten temperatuur op de heetgassensor (BT14).T5Gemeten temperatuur op de vloeistofleidingsensor(BT15).
T6
Gemeten temperatuur op de verdampersensor(BT16).
T7
Instellen van kanalen
Adjust.
Op deze kanalen worden de instellingen uitgevoerd.
31Hoofdstuk 8 | Bediening - KanalenNIBE™ F2300
8 Bediening - Kanalen
KanaalAdres voor communicatie met het NIBE-binnendeel.A1
Bij aansluiting op het NIBE-binnendeel, moet ditkanaal op 1 staan.
Bij aansluiting op de NIBE-binnenmodule (diemeerdere warmtepompen ondersteunt) moet deze(master) worden geselecteerd zodat iedere F2300(slave) in het systeem een uniek adres ontvangt (1– 9) voor communicatie met de binnenmodule.
Bijvoorbeeld 3 x F2300 in hetzelfde systeem wordentoegewezen aan de adressen 1, 2 en 3. De F2300die warm water levert, moet worden ingesteld op1.Start-temperatuursverschil retourtemperatuur.Nadat de compressor is gestopt vanwege een hogeretourtemperatuur, moet de retourtemperatuurtot de ingestelde waarde zakken voordat de com-pressor kan starten. De waarde kan worden inge-steld tussen 0 en 10 °C. De fabrieksinstelling is 4 °C.
A3
Met een aangesloten NIBE-binnendeel kan dit menuniet worden gewijzigd en is deze vastgelegd op2 °C.Minimale tijdsperiode in minuten tussen de verschil-lende compressorstarts. De waarde kan wordeningesteld tussen 20 en 60 minuten. Fabrieksinstel-ling 20 minuten.
A4
Balanstemperatuur, de ingestelde buitenluchttem-peratuur als het extra verwarmingsrelais kan wor-den geactiveerd vanuit kanaal A6, zonder enigeinvloed op de werking van de compressor. Het bij-verwarmingsrelais wordt als eerste geactiveerd nade ingestelde tijd op kanaal A6. De waarde kanworden ingesteld tussen -15 °C en +10 °C. De fa-brieksinstelling is 0 °C.
A5
Tijd van continu bedrijf met de compressor voordatde bijverwarming wordt toegestaan. De waardekan worden ingesteld tussen 1 en 120 minuten.Fabrieksinstelling 120 minuten.
A6
Stoptemperatuur, de ingestelde waarde van debuitenluchttemperatuur als het uitvalrelais is geac-tiveerd, de F2300 stopt. Als de stoptemperatuur isingesteld tussen 0 °C en -25 °C, wordt de aanvoer-temperatuur lineair beperkt van -10 °C/65 °C tot-25 °C/63 °C (zie diagram op pagina 42). De fa-brieksinstelling is -20 °C.
A7
Minimale looptijd, warmteproductie voordat nieu-we ontdooiing is toegestaan. De waarde kan wor-den ingesteld tussen 10 en 90 minuten. Fabrieksin-stellingen volgens de tabel hieronder.
A8
MinutenType
6014 kW5520 kW
Starttemperatuur voor toestaan ontdooien (verdam-persensor). De waarde kan worden ingesteld tussen-5 °C en 0 °C. Fabrieksinstelling -3 °C.
A9
Stoptemperatuur voor ontdooien (verdampersen-sor). De waarde kan worden ingesteld tussen 10 °Cen 40 °C. Fabrieksinstelling 20 °C.
A10
Handmatig activeren van de actieve ontdooiings-procedure. De waarde 0 moet worden veranderdin 1 en de toepassing moet worden bevestigd metde Enter-knop.
A12
Herstellen van de standaard fabrieksinstellingen.De waarde 0 moet worden veranderd in 1 en detoepassing moet worden bevestigd met de Enter-knop.
A13
Activeren van de kraagverwarmingsfunctie Veran-der de waarde 0 in 1 en bevestig met de Enter-knop.
A14
Activeren van de functie "ventilator ontdooien". Dewaarde 0 moet worden veranderd in 1 en de toe-passing moet worden bevestigd met de Enter-knop.
A15
Selecteren van type ontdooien. 1 staat voor stan-daard ontdooien, actief of passief. 0 staat voor al-leen actief, tijdgestuurd ontdooien. Fabrieksinstel-ling 1.
A16
Voorzichtig!Bij een probleem met het ontdooien kande waarde in kanaal A16 veranderen naar0 om het probleem uiteindelijk te verhel-pen.
NIBE™ F2300Hoofdstuk 8 | Bediening - Kanalen32
Problemen oplossenVoorzichtig!
Werk achter afschermingen die zijn vastgezetmet schroeven mag uitsluitend worden uitge-voerd door, of onder toezicht van, een gekwa-lificeerde installateur.
Voorzichtig!
Aangezien de F2300 kan worden aangeslotenop een groot aantal verschillende externeeenheden, moeten ook deze worden gecon-troleerd.
Voorzichtig!
In het geval dat het herstel van de defectengepaard gaat met werkzaamheden binnen devastgeschroefde luiken, moet de elektriciteitworden afgesloten via de veiligheidsschake-laar.
Voorzichtig!
Het alarm wordt bevestigd op de NIBE SMO,NIBE-binnenmodule of door onderbreking vande spanning naar en vervolgens herstartenvan de warmtepomp.
De volgende tips kunnen worden gebruikt om storin-gen in het comfortniveau te herstellen:
BasishandelingenStart met een controle van de volgende mogelijkestoringsbronnen:■ Of de warmtepomp draait of de voedingskabel naar
de F2300 is aangesloten.■ Groeps- en hoofdzekeringen van de woning.■ De aardlekschakelaar van de woning.■ De circuitonderbreker van de motor op de warmte-
pomp (FC2).■ De automatische beveiliging van de warmtepomp
(FB1).
Lage warmtapwatertemperatuur of gebrekaan warmtapwaterDit gedeelte van het hoofdstuk over het oplossen vanproblemen geldt alleen als de warmtepomp is aange-sloten op de boiler.■ Groot warmtapwaterverbruik.■ Wacht totdat het warme water is verwarmd.
■ Onjuiste instelling in het NIBE-binnendeel.■ Zie de handleiding van het binnendeel.
Lage kamertemperatuur■ Gesloten thermostaten in meerdere kamers.■ Zet de thermostaten in zoveel mogelijk kamers op
max.
■ Externe schakelaar voor het wijzigen van de geacti-veerde kamerverwarming.■ Controleer alle externe schakelaars.
■ Onjuiste instellingen in NIBE SMO of NIBE-binnenmo-dule■ Zie de handleiding van het binnendeel.
Hoge kamertemperatuur■ Externe schakelaar voor het wijzigen van de geacti-
veerde kamerverwarming.■ Controleer alle externe schakelaars.
■ Onjuiste instellingen in binnenmodule NIBE SMO ofNIBE■ Zie de handleiding van het binnendeel.
De F2300 is uitgeschakeld■ De externe regelapparatuur heeft geen startsignaal
afgegeven.■ Controleer de instellingen op de regelapparatuur.
■ De zekeringen zijn gesprongen.■ Vervang de zekering of reset de MCB.
■ Koude buitenlucht. Weergegeven als 03 in kanaalS1.■ Wacht totdat de omgevingstemperatuur 2 °C ho-
ger is dan de ingestelde stopwaarde van dewarmtepomp.
■ Hogedrukpressostaat geactiveerd. Weergegevensals 07 in kanaal S1.■ Controleer of het systeem goed is ontlucht. Contro-
leer de zekeringen. Controleer of het vuilfilter nietverstopt is. Controleer de doorstroming van dewarmtedrager in het laadcircuit.
■ De omgevingstemperatuur is hoger dan 40 °C.Weergegeven als 13 in kanaal S1.■ Wacht totdat de omgevingstemperatuur lager is
dan 38 °C.■ Lage verdampingstemperatuur. Weergegeven als
19 in kanaal S1.■ Controleer of de luchtstroom geblokkeerd is.
■ Tijdsvoorwaarden staan start niet toe.■ Wacht totdat de ingestelde voorwaarden zijn ver-
lopen. (Als C in het display knippert, zijn de start-voorwaarden ingesteld.)
■ Circuitonderbreker motor (FC2), fasemonitor (BA1),hogedrukschakelaar (BP10), lagedrukschakelaar (BP2)en/of de interne motorbeveiliging van de ventilatoris ingeschakeld (MS-alarm). Weergegeven als 07 inkanaal S1.■ Controleer de zekeringen.■ Controleer de fasevolgorde op de ingaande voe-
ding.■ Controleer de doorstroming van de warmtedrager
in het laadcircuit.■ Stroom- en retourleidingsensoren onjuist geïnstal-
leerd. Weergegeven als 12 in kanaal S1.■ Controleer de installatie van het leidingwerk.
■ De warmtepomp ontdooit niet.
33Hoofdstuk 9 | Storingen in comfortNIBE™ F2300
9 Storingen in comfort
■ Controleer de temperatuur op de retourleidingsen-sor (kanaal T3). Als deze onder 10 °C ligt, ontdooitde warmtepomp niet.
■ Controleer de temperatuur op de verdampersensor(kanaal T7). Als deze hoger is dan de ingesteldestarttemperatuur voor ontdooien (kanaal A9),ontdooit de warmtepomp niet tijdens bedrijf vande compressor.
■ Controleer de laadstroom en het vuilfilter dat ge-deeltelijk verstopt kan zitten.
■ Controleer de laadstroom en let op de begrenzin-gen van de compressor bij lage omgevingstempe-raturen.
■ Ontdooien mislukt. Weergegeven als 15 in kanaalS1.■ Controleer de laadstroom.
■ Korte bedrijfstijden Weergegeven als 16 in kanaalS1.■ Controleer het aansluitverschil voor de thermo-
staat. Controleer de starttemperatuur van warmwater in een NIBE-binnendeel. Controleer delaadstroom en het vuilfilter dat gedeeltelijk ver-stopt kan zitten.
■ De heetgastemperatuur is hoger dan 135 °C. Weer-gegeven als 17 in kanaal S1.■ Neem contact op met de koelingsmonteur.
IJsvorming in de kraag van de ventilator
Voorzichtig!
Alleen van toepassing in sommige gebieden.
■ Kraagverwarmer (kanaal A14) niet geactiveerd.■ Activeer de kraagverwarmer in kanaal A14.
IJsvorming op de ventilatorbladen en voor-rooster
Voorzichtig!
Alleen van toepassing in sommige gebieden.
■ "Ventilator ontdooien" (kanaal A15) niet geactiveerd.■ Activeer "ventilator ontdooien" in kanaal A15.
Sensorplaatsing
BT28
BT16
BP1 BT3 BT17 BT15 BT14 BT12
BP1BT3BT17 BT15
BT14BT12
HogedrukschakelaarBP1Temperatuursensor , retourleiding verwarmings-systeem
BT3
Temperatuurvoeler, condensor aanvoerleidingBT12Temperatuurvoeler, heet gasBT14Temperatuurvoeler, vloeistofleidingBT15Temperatuursensor, verdamperBT16Temperatuurvoeler, aanzuiggasBT17OmgevingstemperatuursensorBT28
NIBE™ F2300Hoofdstuk 9 | Storingen in comfort34
Gegevens voor temperatuursensor retourleiding (BT3),condensortoevoer (BT12) en vloeistofleiding (BT15)
Spanning (VDC)Weerstand(kOhm)
Temperatuur(°C)
3,256351,0-403,240251,6-353,218182,5-303,189133,8-253,15099,22-203,10574,32-153,04756,20-102,97642,89-52,88933,0202,78925,6152,67320,02102,54115,77152,39912,51202,24510,00252,0838,045301,9166,514351,7525,306401,5874,348451,4263,583501,2782,968551,1362,467601,0072,068650,8911,739700,7851,469750,6911,246800,6071,061850,5330,908900,4690,779950,4140,672100
Gegevens voor heetgassensor (BT14)
Spanning (V)Weerstand(kOhm)
Temperatuur(°C)
4,81118,7404,7796,13454,7278,30504,6664,11554,5952,76604,5143,64654,4336,26704,3330,27754,2225,38804,1021,37853,9718,07903,8315,33953,6813,061003,5211,171053,369,591103,198,261153,017,131202,846,181252,675,371302,504,691352,334,10140
35Hoofdstuk 9 | Storingen in comfortNIBE™ F2300
Gegevens voor verdampersensor (BT16), omgevings-temperatuursensor (BT28) en zuiggassensor (BT17)
Spanning (VDC)Weerstand(kOhm)
Temperatuur(°C)
4,7177,58-504,6257,69-454,5143,34-404,3732,87-354,2125,17-304,0319,43-253,8215,13-203,5811,88-153,339,392-103,077,481-52,806,00002,544,84452,283,935102,033,217151,802,644201,592,186251,391,817301,221,518351,071,274400,931,075450,810,911500,710,775550,620,662600,540,568650,470,490700,410,4233750,360,367800,320,320850,280,280900,250,245950,220,216100
NIBE™ F2300Hoofdstuk 9 | Storingen in comfort36
Binnenmodule
VVM 500
Art.nr. 069 400
SMO 20
Regelmodule
Art.nr. 067 224
SMO 40
Regelmodule
Art.nr. 067 225
Leiding voor condenswaterLeiding voor condenswater, verschillende
lengten.
KVR 10-10, 1 meter
Art.nr. 067 171
KVR 10-30, 2,5 meter
Art.nr. 067 172
KVR 10-60, 5 meter
Art.nr. 067 173
Verwarmingsthermostaat
VT 10
Verwarmingsthermostaat
Art.nr. 418 801
37Hoofdstuk 10 | AccessoiresNIBE™ F2300
10 Accessoires
Afmetingen en aansluitingen
530
645
30
50
560
13
25
20
54
75
52
0
28
0
134550
175
65
0
62
0
1455
85
140
40
-60
175
55
400 m
m
Fritt utrymme bakom
Fritt utrymme framför
Min. avståndvid användningav flera F2300
600 mm
3000 m
m
400 mm
Minimalt fritt utrymme
600mm
Minimalt fritt utrymme
Ø 40
XL2
XL1
XL40
530
645
30
50
560
13
25
20
54
75
52
0
28
0
134550
175
65
0
62
0
1455
85
140
40
-60
175
55
400 m
m
Fritt utrymme bakom
Fritt utrymme framför
Min. avståndvid användningav flera F2300
600 mm
3000 m
m
400 mm
Minimalt fritt utrymme
600mm
Minimalt fritt utrymme
Ø 40
Aansluiting van de leidingen
G1 1/4"
(Ø35 mm)
Aansluiting, verwarmingssysteem uit-trede van F2300
XL1
G1 1/4"
(Ø35 mm)
Aansluiting, verwarmingssysteem naarF2300,
XL2
Ø40 mmAansluiting, afvoer lekbakXL40
530
645
30
50
560
1325
205
475
520
280
134550
175
650
620
1455
85
140
40-6
0
175
55
400 m
m
Fritt utrymme bakom
Fritt utrymme framför
Min. avståndvid användningav flera F2300
600 mm
3000 m
m
400 mm
Minimalt fritt utrymme
600mm
Minimalt fritt utrymme
Ø 40
Minimale vrije ruimte
Vrije ruimte achter
Vrije ruimte voor
Minimale vrije ruimteMinimale afstand tijdens gebruikvan meerdere F2300
NIBE™ F2300Hoofdstuk 11 | Technische gegevens38
11 Technische gegevens
GeluidsdrukniveausDe F2300 wordt normaal gesproken naast een wandvan een huis geplaatst. Dat levert een geluidsverdelingin een bepaalde richting op waarmee rekening moetworden gehouden. Probeer dan ook altijd om een lo-catie te vinden langs de zijde waaraan de minst geluids-gevoelige zone grenst.
De geluidsdrukniveaus worden verder beïnvloed doormuren, stenen, verschillen in bodemniveaus enz. Dezemoeten dan ook puur als richtwaarden worden be-schouwd.
De F2300 functioneert met lage en hoge ventilatorsnel-heid, afhankelijk van de omgevingstemperatuur.
6 m
10 m
2 mL
EK
2014
53/6250/62LW(A)Geluidsniveau volgens EN12102 bij 7/45. Lage ventilatorsnelheid/hoge ven-tilatorsnelheid
39/4836/48dB(A)Geluidsdrukniveau op 2 m. Ventilator laag/hoog*
29,5/38,526,5/38,5dB(A)Geluidsdrukniveau op 6 m. Ventilator laag/hoog*
25/3422/34dB(A)Geluidsdrukniveau op 10 m. Ventilator laag/hoog*
*Vrije ruimte.
39Hoofdstuk 11 | Technische gegevensNIBE™ F2300
Technische specificaties20143x400V
Vermogensgegevens bij nominale stromen 1)
23,6/6,43/3,6817,0/4,49/3,79kW/kW/-15/55 Afgegeven / Toegevoerd vermogen / COP17,8/4,32/4,1214,1/2,96/4,77kW/kW/-7/35 Afgegeven / Toegevoerd vermogen / COP17,9/5,11/3,4913,1/3,58/3,65kW/kW/-2/45 Afgegeven / Toegevoerd vermogen / COP14,6/4,92/2,9610,7/3,50/3,06kW/kW/--7/45 Afgegeven / Toegevoerd vermogen / COP15,2/5,95/2,5511,0/4,24/2,59kW/kW/--7/55 Afgegeven / Toegevoerd vermogen / COP12,7/5,69/2,239,16/4,11/2,23kW/kW/--15/55 Afgegeven / Toegevoerd vermogen / COP
Vermogensgegevens volgens EN 14511 2)
20,85/4,47/4,6615,49/3,20/4,84kW/kW/-10/35 Afgegeven / Toegevoerd vermogen / COPEN14511
17,7/4,37/4,0413,8/3,14/4,39kW/kW/-7/35 Afgegeven / Toegevoerd vermogen / COPEN14511
18,3/5,38/3,4114,1/3,83/3,69kW/kW/-7/45 Afgegeven / Toegevoerd vermogen / COPEN14511
19,04/6,55/2,9115,22/4,78/3,18kW/kW/-7/55 Afgegeven / Toegevoerd vermogen / COPEN14511
15,46/4,38/3,5311,84/3,08/3,84kW/kW/-2/35 Afgegeven / Toegevoerd vermogen / COPEN14511
15,95/5,28/3,0212,27/3,74/3,28kW/kW/-2/45 Afgegeven / Toegevoerd vermogen / COPEN14511
12,83/4,32/2,979,41/3,03/3,10kW/kW/--7/35 Afgegeven / Toegevoerd vermogen / COPEN14511
13,28/5,15/2,589,72/3,66/2,65kW/kW/--7/45 Afgegeven / Toegevoerd vermogen / COPEN14511
10,37/4,2/2,477,49/2,96/2,53kW/kW/--15/35 Afgegeven / Toegevoerd vermogen / COPEN14511
10,73/4,97/2,167,74/3,52/2,20kW/kW/--15/45 Afgegeven / Toegevoerd vermogen / COPEN14511
Elektrische gegevens400V 3NAC 50 HzNominale spanning
1612ArmsMax. bedrijfsstroom, warmtepomp
12,88,2ArmsMax. bedrijfsstroom, compressor
39,630ArmsStartstroom
100/224100/224WNominaal vermogen ventilator (laag/hoog)1616ArmsZekering
Koudemiddel systeemR407CType koudemiddelScrollSoort compressor
2,82,2kgBoilerinhoud, warmtapwater3,2 (32 bar)MPaUitschakelwaarde drukschakelaar WP (BP10)2,9 (29 bar)MPaUitschakelwaarde drukschakelaar WP (BP1)-0,7 (-7 bar)MPaVerschil pressostaat HP
0,02 (0,2 bar)MPaLagedrukpressostaat LP0,05 (0,5 bar)MPaVerschil pressostaat LP
Bron3700/60003700/6000m3/hLuchtstroom (laag/hoog)
-25/40°CMin./max. luchttemp.ReverserendOntdooisysteem
Verwarmingsmiddel0,05/0,3 (0,5/3 bar)MPaMin./max. systeemdruk verwarmingssysteem
0,470,33l/sNominaal debiet 3) (min. debiet tijdens ontdooien)
0,47/0,940,33/0,67l/sMin./max. stroom4,54,5kPaDaling interne druk bij nominale doorstroming
NIBE™ F2300Hoofdstuk 11 | Technische gegevens40
20143x400V
65/25°CMax./min. temp. verwarmingssysteem continu bedrijfG1 1/4" (Ø35mm)mmAansluiting verwarmingssysteem ext. draad
Afmetingen en gewicht1455mmBreedte620mmDiepte
1385mmHoogte met voet230225kgGewicht (excl. verpakking)
DiversenIP 24Veiligheidsklasse
DonkergrijsKleur067 064067 063Onderdeelnr.
SCOP & Pdesign F2300 volgens EN 14825
20 kW14 kW
SCOPPdesignSCOPPdesign
3,6193,913SCOP 35 Gemiddeld klimaat (Europa)
3193,213,5SCOP 55 Gemiddeld klimaat (Europa)
3,3173,510SCOP 35 Koud klimaat
2,8172,911,5SCOP 55 Koud klimaat
4,4214,614SCOP 35 Warm klimaat
3,6223,816,5SCOP 55 Warm klimaat
1)De vermelde vermogens verwijzen naar de compressor, ventila-tor en regeling bij nominale doorstroming van het verwarmings-systeem. Tijdens bedrijf waarbij ontdooien nodig is, komt de re-latie tussen input en output ongeveer 10% lager uit.2)Nominale vermogens inclusief ontdooien volgens EN14511 bijdoorstroming van verwarmingssysteem overeenkomstig DT=5 Kbij 7/45.3)Nominaal debiet komt overeen met DT=10 K bij 7/45.
41Hoofdstuk 11 | Technische gegevensNIBE™ F2300
Werkgebied
15
10
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
-20-25-30 -15 -10 -5 0 5 10 15 20 25 30 35 4540
Watertemperatuur
°C
°C
Buitenluchttemperatuur
0
10
20
30
40
50
60
70
-20-30 -10 0 10 20 30 40
0
10
20
30
40
50
60
70
-20-30 -10 0 10 20 30 40
AanvoertemperatuurRetourtemperatuur
Tijdens kortere tijden zijn lagere werktemperaturen aan de waterzijde toegestaan, bijv. tijdens opstarten.
NIBE™ F2300Hoofdstuk 11 | Technische gegevens42
Vertalingstabel
VertalingEnglish
4-wegklep4-way valveHulpuitgangAdditional heat outputAlarmAlarmAlarmuitgangAlarm outputSensor omgevingstemperatuurAmbience tempLaadpompCharge pumpCommunicatie-ingangCommunication inputCompressorCompressorKraagverwarmerCone heaterBedieningControlCPU-kaartCPU cardCompressorverwarmingCrank case heaterUitgang uitvaltijdDowntime outputLekbak verwarming/verwarming opvangbak van condens-water
Driptray heater
Verdamper, temperatuursensorEvaporator temp.Externe verwarmerExternal heater (Ext. heater)VentilatorFanHoge ventilatorsnelheidFan high speedLage ventilatorsnelheidFan low speedVloeistofleiding, temperatuursensorFluid line temp.HogedrukpressostaatHigh pressure pressostatCompressorblokkeringKPR blockLagedrukpressostaatLow pressure pressostatVoedingMain supplyAan/UitOn/OffRetourleiding, temperatuursensorReturn line temp.SoftstarterSoftstartAanvoerleiding, temperatuursensorSupply line temp.Ingaande voeding/spanningSupply voltageTemperatuurvoeler, heet gasTemperature sensor, Hot gasTemperatuurvoeler, aanzuiggasTemperature sensor, Suction gasThermostaatingangThermostat input
47Hoofdstuk 11 | Technische gegevensNIBE™ F2300
Index
AAansluiten externe regelspanning, 19Aansluitingen, 18
Aansluiten externe regelspanning, 19Aansluiting van de leidingen, 15
Aansluitopties, 16Algemeen, 15
Aansluitopties, 16Accessoires, 37Accessoires aansluiten, 22Afmetingen en aansluitingen, 38Afstelling, debiet, 25Antivriesfunctie, 19
BBalanstemperatuur, 23Bediening, 26, 31
Bediening - Inleiding, 26Bediening - Kanalen, 31
Bediening - Inleiding, 26Algemeen, 26Navigatie, 26Regeling, 28Regeling, koude buitenlucht, 28Regeling, ontdooien, 29Uitleg display, 27
Bediening - Kanalen, 31Instellen van kanalen, 31Statuskanalen, 31Temperatuurkanalen, 31
Belangrijke informatie, 2Veiligheidsinformatie, 2
Bezorging en verwerking, 7Geleverde componenten, 10Installatiegebied, 10Montage, 7Transport en opslag, 7Verwijderen van de afdekking aan de zijkant, 11
Bijverwarming/uitvaltijd, 21
CCommunicatie, 22Compressorverwarming, 23Contactgegevens, 6
DDrukval, zijde van het verwarmingssysteem, 15
EElektriciteitskast, 14Elektrische aansluitingen, 17
Aansluitingen, 18Accessoires aansluiten, 22Algemeen, 17Laadpomp, 19Optionele aansluitingen, 21Spanningaansluiting, 18
Elektrisch schema, 43Vertalingstabel, 47
Enter-knop, 26Externe indicatie van een hoofdalarm, 22
GGeleverde componenten, 10Geluidsdrukniveaus, 39
HHet ontwerp van de warmtepomp, 12
Componentenlijst elektriciteitskast, 14Lijst met onderdelen, 12–13
Locatie onderdelen, 12Locatie onderdelen elektriciteitskast, 14
IInbedrijfstelling en afstelling, 23
Afstelling, debiet, 25Balanstemperatuur, 23Compressorverwarming, 23Ontluchten, zijde van het verwarmingssysteem, 24Opstarten en inspectie, 24Regeling fasevolgorde, 23Softstartrelais, 23Stoptemperatuur, 23Voorbereidingen, 23Vullen en ontluchten van het verwarmingssysteem, 23
Inspectie van de installatie, 5Installatiegebied, 10Instellen van kanalen, 31
KKeurmerk, 2
LLaadpomp, 15, 19
Antivriesfunctie, 19Leidingaansluitingen
Drukval, zijde van het verwarmingssysteem, 15Laadpomp, 15Leidingkoppeling verwarmingssysteemcircuit, 15Watervolume, 15
Leidingkoppeling verwarmingssysteemcircuit, 15
MMinknop, 26Montage, 7
NNavigatie, 26
Enter-knop, 26Minknop, 26Plusknop, 26
OOntluchten, zijde van het verwarmingssysteem, 24Opstarten en inspectie, 24Optionele aansluitingen, 21
Bijverwarming/uitvaltijd, 21Communicatie, 22Externe indicatie van een hoofdalarm, 22Thermostaatregeling, 21
PPlusknop, 26Problemen oplossen, 33
Sensorplaatsing, 34
RRegeling, 28Regeling, koude buitenlucht, 28Regeling, ontdooien, 29Regeling fasevolgorde, 23
SSensorplaatsing, 34Serienummer, 4Softstartrelais, 23Spanningaansluiting, 18Statuskanalen, 31Stoptemperatuur, 23Storingen in comfort, 33Symbolen, 2
NIBE™ F2300Hoofdstuk 12 | Index48
12 Index
TTechnische gegevens, 38, 40
Afmetingen en aansluitingen, 38Elektrisch schema, 43Geluidsdrukniveaus, 39Technische gegevens, 40
Temperatuurkanalen, 31Thermostaatregeling, 21Transport en opslag, 7
UUitleg display, 27
VVeiligheidsinformatie, 2
CE-merk, 2Contactgegevens, 6Inspectie van de installatie, 5Serienummer, 4Symbolen, 2Veiligheidsmaatregelen, 3
Veiligheidsmaatregelen, 3Verstoringen van comfort
Problemen oplossen, 33Verwijderen van de afdekking aan de zijkant, 11Voorbereidingen, 23Vullen en ontluchten van het verwarmingssysteem, 23
49Hoofdstuk 12 | IndexNIBE™ F2300