Geo Info 2-2016.indd

52
www.geo-info.nl Vakblad van Geo-Informatie Nederland 2016 jaargang 13 • Nummer 2 De wow-factor van de Nederlandse ondergrond INSPIRE verankert zich in milieubeleid Interview Marianne Linde: ‘Samen kunnen we veel bereiken’ Unieke hoogte: opnames van vormgeving en inrichting van het landschap

Transcript of Geo Info 2-2016.indd

ww

w.g

eo-i

nfo

.nl

• Va

kbla

d v

an

Geo

-In

form

ati

e N

eder

lan

d

2016

• j

aarg

ang

13

• N

um

me

r 2

De wow-factor van de Nederlandse ondergrond

INSPIRE verankert zich in milieubeleid

Interview Marianne Linde:

‘Samen kunnen we veel bereiken’

Unieke hoogte: opnames van vormgeving

en inrichting van het landschap

NedBGT! Dé oplossing voor bronhouders die kiezen voor kwaliteit!

Laanakkerweg 6, 4131 PA Vianen, Tel. (0347) 32 96 00, www.nedgraphics.nl

Op 1 januari 2017 gaat de wettelijke gebruiks-verplichting van de BGT in. Vanaf die datum hebben alle overheids organisaties het gebruik van uw BGT ingebed in hun bedrijfsvoering en werkprocessen.

NedGraphics heeft al menig bronhouder succesvol geholpen in de opbouwfase en adviseert en ondersteunt u graag bij het in gebruik nemen van de beheerfase. Door de ervaringen met een enthousiaste groep koplopers en in goede afstemming met het SVB-BGT en Geonovum heeft NedGraphics inmiddels bewezen hierbij een waardevolle partner voor u te zijn.

NedBGT, dé BGT oplossing, is ontwikkeld om u te onder -steunen in zowel in de opbouw- als in de beheerfase. U kunt met meerdere bronhouders in dezelfde applicatie samenwerken, u kunt uzelf volledig laten ontzorgen . De informatievoorziening zal altijd naar het SVB-BGT en naar uw interne werkprocessen optimaal worden ondersteund.

Een investering in de juiste software leidt tot betere dienstverlening, betere samenwerking en kosten-besparing. Dat is het voordeel van het kiezen voor kwaliteit. Maakt u gebruik van onze adviesdiensten dan heeft u alle zekerheid dat u een rendabele en duurzame investering doet. Bel of mail ons voor een nadere kennismaking!

Redactioneel

Update je profi el op de website door rechtsbovenin in te loggen. Word nog beter vindbaar op de website en zorg dat je voor jou relevante informatie ontvangt.

Op onze afdeling bij de gemeente Amsterdam zwerft een boekje rond genaamd

“funshoppen in het Nederlands”. Het is van de Stichting Nederlands, die zich inzet

voor het behoud van de Nederlandse taal. Het bevat duizenden leenwoorden uit

met name het Engels met een Nederlandse vervanger. Het is niet zo gek dat zo’n

boekje er is, als je bedenkt dat tijdens een werkoverleg de stakeholders, targets

en business cases veelvuldig over tafel gaan. Een dictionary (woordenboek) komt

dan goed van pas. En eerlijk is eerlijk. Wie zegt er nu “even mijn elektronische post

controleren op mijn rekenkast” als “even mijn e-mail checken op mijn computer”

bedoeld wordt.

Ons vakgebied bevat ook een mengelmoes van Nederlandse en Engelse

woorden. Geo-informatie, coördinaten en cartografi e gaan moeiteloos samen

met maps (kaarten), spatial (ruimtelijk) en remote sensing (aardobservatie). Dit is

eenvoudig te verklaren. Geo-ICT en ICT smelten samen. De ICT is een vakgebied,

waar Engelse termen de boventoon voeren. Samensmelting van geo-ICT en

ICT zie je ook terug in de technologie en dan vooral de webtechnologie. Voor

de ontwikkeling van een nieuwe digitale atlas in de gemeente Amsterdam zijn

programmeurs ingehuurd, die de nieuwste technologieën uit de ICT vermengen

met geo-data. Zo wordt een API ontwikkeld die geoJSON en Tile Mapping Services

serveert aan de atlas.

In deze Geo-Info komen ook tal van voorbeelden langs, waaruit blijkt dat geo-ICT

en ICT samensmelten. Big Data is een goed voorbeeld. Big-data (veel data) wordt

vaak met social media geassocieerd, maar in de geo-ICT kennen we ook big-data.

Zoals valt te lezen bij de deformatiemetingen in de Kiltunnel bij Dordrecht, waar

continue monitoring 2 miljoen metingen per uur oplevert. Conventionele geo-

oplossingen zijn vaak niet afdoende en dan ligt de oplossing in de ICT bij de Googles

en Facebooks van onze wereld. En big-data wordt ook gebruikt voor ondersteuning

van eff ectieve prestatiesturing in de brandveiligheidssector, tijdens de CartoSummit

en in de overstap naar 3D.

Gelukkig worden de roots (oorsprong) van de geo-informatie niet vergeten.

Om te weten hoe het heden werkt, moet je terugkijken in het verleden.

De werkgroep ‘Inventarisatie Geodetisch Instrumenteel Erfgoed’ en de Stichting

Hollandse Cirkel hebben hier hun missie van gemaakt. En 200 jaar kaarten maken in

beeld laat de rijke historie van het vakgebied zien.

Ik denk dat Geo-ICT en ICT elkaar steeds meer gaan versterken, maar dat onze

vakspecifi eke geo-kennis altijd nodig zal blijven zijn.

| 12016-2 | Geo-Info

Rob Kromwijk

Vul je profiel in!

Agenda GIN Colofon

Partners Geo-Informatie Nederland

UitgeverGeo-Informatie Nederland www.geo-info.nl

RedactieadresRedactie Geo-InfoPostbus 1058, 3860 BB Nijkerk Telefoon: (033) 247 3415Fax: (033) 246 0470E-mail: [email protected]

HoofdredacteurRoelof Keppel

RedacteurenAdri den Boer, Rob Kromwijk, Ferjan Ormeling, Eric Hagemans, Sytske Postma, Frans Rip, Jonna Bosch, Felix van Veldhoven

BladmanagementMOS bv, Nijkerk

Inzenden kopijIndienen en publiceren van artikelen en berichten in overleg met de redactie.Zie ook www.geo-info.nl onder ‘Geo-Info’.

Advertentie-exploitatieMOS bvJan van de VisTelefoon: (033) 247 3415E-mail: [email protected] of [email protected] op aanvraag

Vormgeving en drukVdR druk & print, Nijkerk www.vdr.nl

Abonnementen/inlichtingenPostbus 1058, 3860 BB Nijkerk Telefoon: (033) 247 3415Fax: (033) 246 0470E-mail: [email protected] Het doorgeven van adreswijzigingen uitsluitend schriftelijk of via e-mail.Een abonnement of lidmaatschap kan op elk gewenst moment ingaan en wordt voor een jaar aangegaan. Een abonnement of lidmaatschap wordt automatisch verlengd, tenzij dit minimaal twee maanden voor de verlengingsdatum schriftelijk of per e-mail wordt opgezegd.

Abonnementsprijzen per jaar voor 2016Persoonlijk lidmaatschap: € 65,- incl. 6% btw.Abonnement op Geo-Info: € 120,- incl. 6% btw.Organisatielidmaatschap: € 260,- incl. 6% btw.Leden in het buitenland betalen extra kosten voor het toezenden van Geo-Info: binnen Europa € 30,- (excl. 21% btw) en buiten Europa € 55,- (excl. 21% btw). Kijk voor meer informatie op de website www.geo-info.nl.Bij automatische incasso krijgt u een korting van € 2,- per jaar.© 2016. Het overnemen evenals het vermenigvuldigen uit dit tijdschrift is slechts toegestaan na schriftelijke toestemming van redactie en auteur.ISSN 1572-5464 (print), ISSN 2211-0739 (online)IBAN: NL55RABO0395278430

Vrouwen op de Kaart: Missing Maps

Datum: 28 april

Locatie: Geofort Herwijnen

Meer info: www.geofort.nl/agenda/

missing-maps-voor-vrouwen-op-de-kaart/

FIG Working Week 2016

Datum: 2 mei t/m 6 mei 2016

Locatie: Christchurch, New Zealand

Meer info: www.fi g.net/fi g2016/

Geospatial World Forum 2016

Datum: 23 mei t/m 26 mei 2016

Locatie: WTC Rotterdam

Meer info: http://geospatialworldforum.org

GIN West - Regiobijeenkomst West

‘Geo-informatie en de Smart City’

Datum: 26 mei 2016

Locatie: Den Haag

GIN Oost

Datum: 28 mei 2016

Tijd: 14:00-17:00

Locatie: ITC Enschede, Hengelosestraat 99

4th Young Surveyors Europe Meeting

Datum: 7 t/m 10 juni

Locatie: Amsterdam

Meer informatie: www.fi g.net/organisation/

networks/ys/index.asp

ISPRS Symposium

Datum: 12 juli t/m 19 juli

Locatie: Praag, Tsjechië

Meer informatie: www.isprs2016-prague.com

GeoBuzz 2016

Datum: 22 en 23 november 2016

Locatie: Congrescentrum 1931, Den Bosch

Meer info: www.geobuzz.nl

ww

w.g

eo-i

nfo

.nl

• Va

kbla

d v

an

Geo

-In

form

ati

e N

eder

lan

d

2016

• j

aarg

ang

13

• N

um

me

r 2

Column Jong Kadaster - Magdalena Gruns & Daphne Bol:

Is crowdsourcing kinderspel bij het Kadaster?

Open Kaart - Gelukkig, die A4 is niet voor niets verlengd

Interview met Marianne Linde:

‘Samen kunnen we veel bereiken’

Unieke hoogte: opnames van vormgeving

en inrichting van het landschap

Foto cover: Drie IJsselbruggen bij Zwolle; opname © Cloudshots; zie artikel p. 14.

2 | Geo-Info | 2016-2

...en verder

4 Betonnen kolos levert ‘Big data’6 Werkgroep Inventarisatie Geodetisch

Instrumenteel Erfgoed (IGIE)10 Hoe gaat het in Vlaanderen?17 Boek - Geodaten furs Land und

die Welt18 Effectieve prestatiesturingen met

data voor de brandveiligheidssector24 Verslag - Naar Geodata met 5 sterren26 Boek - 200 jaar kaarten maken

in beeld27 Column Jong Kadaster -

Magdalena Grus en Daphne Bol

28 Verslag - Bijeenkomst GIN regio Noord

32 Verslag - Snippergroen: restgrond of nestgrond?

34 Bericht - Internationale schakel: AGRS-station Radio Kootwijk

35 Column - Menno Jan Kraak

36 Open Kaart - ‘Gelukkig, die A4 is niet voor niets verlengd’

37 Persbericht 38 Interactieve Klimaatatlas:

GIS zonder GIS40 Verslag - Hollandse Cirkels

in Duitsland43 Column - Jantien Stoter

48 In Memoriam - Jan van Mierlo

In dit nummer ...

30Interview Marianne Linde:

‘Samen kunnen we veel bereiken’

44INSPIRE verankert zich

in milieubeleid

22Grondruil met België

9Column VODK -

Tirza van Daalen: De wow-factor van de

Nederlandse ondergrond

14Unieke hoogte:

opnames van vormgeving en inrichting van het

landschap

| 32016-2 | Geo-Info

4 | Geo-Info | 2016-2

De tunnel bestaat uit afgezonken elementen

en is in 1977 voor het verkeer opengesteld.

In de loop der jaren heeft al een deformatie

plaatsgevonden. De tunnel is van dezelfde

constructie als de Vlaketunnel in Zeeland.

Één van de elementen van deze tunnel is eind

2010 door een samenloop van omstandighe-

den 15 cm. omhoog gekomen. Dit heeft geleid

tot een lange periode waarin de tunnel niet

beschikbaar was en hoge kosten voor het her-

stel en aanpassing van de constructie van de

hele tunnel. Met dit in het achterhoofd en de

wetenschap dat de bovengrondse belasting

van de Kiltunnel aan de oostelijke ingang zal

wijzigen als gevolg van de geplande werk-

zaamheden, heeft het wegschap besloten om

In opdracht van waterschap

Hollandse Delta voert de

Combinatie Eiland van Dordrecht

een dijkverbeteringproject uit.

Één van de objecten die beïnvloed

worden door de werkzaamheden

is de Kiltunnel. De beheerder

van de tunnel, Wegschap

Tunnel Dordtse Kil, heeft strikte

eisen gesteld aan de mate van

deformatie die als acceptabel

wordt gezien. De combinatie dient

door het aanbrengen van een

monitoringssysteem aan te tonen

binnen de gestelde grenzen te

blijven.

Door Bas van Goor

Betonnen kolos levert ‘Big

Toerit Kiltunnel met gemonteerde deformatiesensoren.

Hoewel Grontmij sinds oktober 2015

onderdeel is geworden van dit grote

bedrijf heet zij vanaf 4 april: Sweco.

Sweco ontwerpt en ontwikkelt de

samenlevingen en steden van de

toekomst. Ons werk leidt tot duurzame

gebouwen, efficiënte infrastructuur

en toegang tot elektriciteit en schoon

water. Met 14.500 medewerkers in

Europa, bieden wij onze klanten voor

elke situatie de juiste expertise. Wij voe-

ren jaarlijks projecten uit in 70 landen

verspreid over de hele wereld. Sweco is

Europa’s grootste ingenieursadvies- en

architectenbureau, met een omzet van

circa 1,7 miljard euro (pro forma 2015) en

is genoteerd aan de Nasdaq Stockholm.

| 52016-2 | Geo-Info

zeer hoge eisen te stellen aan het monitoring-

syteem.

De Combinatie Eiland van Dordrecht,

bestaande uit van Oord en GMB, heeft na

een openbare aanbesteding de monito-

ring gegund aan Sweco. De oplossing die

Sweco heeft gekozen bestaat uit standaard

verplaatsingsmeters. Diverse technieken zijn

onderzocht die voldoen aan de hoge eisen in

nauwkeurigheid (0,01 mm) en meetfrequentie

(10 Hz). De keuze is gevallen op vibrating-wire-

verplaatsingsmeters. Dit is bewezen technolo-

gie die nauwkeurig, stabiel en met een hoge

frequentie kan meten (tot meer dan 100Hz).

Er zijn 60 verplaatsingsmeters geïnstalleerd,

die beweging tussen de oostelijke vijf tunnel-

moten registreren in beide tunnelbuizen.

De hoge meetfrequentie en de hoge meet-

punt-dichtheid helpt om trend veranderingen

in een vroeg stadium te signaleren. De metin-

gen uit het automatische systeem worden

ondersteund en gevalideerd door andere, niet

automatische metingen en technieken. Het

is de totaaloplossing die een volledig beeld

geeft van de bewegingen van de tunnel.

Deze oplossing geeft een zeer grote hoeveel-

heid meetdata. Elke seconde 10 metingen

van 60 sensoren geeft ruim twee miljoen

records per uur. Aangezien het project een

geplande looptijd heeft van twee jaar dient

de ICT-oplossing achter de sensoren 38 mil-

jard records te kunnen verwerken. En deze

dienen ook nog eens beschikbaar te zijn voor

analysedoeleinden.. Daarbij is gekeken naar

hoe in andere branches wordt omgegaan met

grote hoeveelheden data, zoals Facebook en

Netflix. Hierdoor geïnspireerd heeft Sweco een

IT-structuur ontwikkeld, die met speels gemak

en grote flexibiliteit deze grote hoeveelheid

data kan verwerken, bewaren en beschikbaar

houden voor onderzoek.

Deze oplossing past in het uitgangspunt van

Sweco dat het voor monitoringoplossingen

volstrekt onafhankelijk wil zijn in haar keuzes

voor sensoren, datacommunicatie, ICT-net-

werk en informatie-ontsluiting via websites.

ir. Bas van Goor is adviseur

Geodesie bij Sweco Nederland

B.V. Bas is bereikbaar via

[email protected]

data’

Grafiek van de gemeten verticale, relatieve verplaatsing op acht locaties, weergegeven in millimeters

ten opzichte van de stand van oktober 2015 (linker Y-schaal). De groene lijn geeft de temperatuur weer

in graden Celsius (rechter Y-schaal).

Grijze beschermingskisten met onder iedere kist drie sensoren voor het meten van de relatieve verplaat-

sing in drie richtingen.

6 | Geo-Info | 2016-2

Om het ontstaan van de werkgroep IGIE in het

juiste perspectief te plaatsen moeten eerst

een paar kleine stapjes terug in de tijd worden

gezet. De Werkgroep Geschiedenis der Geode-

sie kan als voorloper van de stichting De Hol-

landse Cirkel worden beschouwd. De stichting

is op initiatief van de Nederlandse Commissie

voor Geodesie (NCG) opgericht op 16 juni

1998. Op 12 juli 1999 verschijnt het Projectplan

“Inventarisatie Instrumenteel Geodetisch

Erfgoed”. Hierin staat onder meer: “De stichting

De Hollandse Cirkel ziet de bevordering van de zorg

voor het geodetisch erfgoed als één van haar pri-

maire taken.” En verder: “Het instrumenteel erfgoed

behoeft daarbij de eerste aandacht.”

De start van de inventarisaties had plaats in het

najaar van 1999. Deze inventarisaties werden

uitgevoerd door een inmiddels gevormde

werkgroep onder de bezielende leiding van Jan

Schut. Deze werkgroep “Inventarisatie Geode-

tisch Instrumenteel Erfgoed” werd gemakshalve

de werkgroep IGIE genoemd. Zij bestond des-

tijds uit ongeveer 10 personen en deze groep

vrijwilligers heeft bijzonder veel werk verzet.

Het was natuurlijk van het grootste belang

dat de resultaten van al die inventarisaties ook

zichtbaar werden gemaakt. In november 2000

is daartoe door de heren Grotendorst en Schut

een begin gemaakt met het opzetten van een

database ‘IGIE’. Die database was uiteindelijk

mede de basis voor het opzetten van een

eigen website van de stichting De Hollandse

Cirkel in 2001. Op die website kun je thema-

tisch zoeken met behulp van de zoekvelden

categorie, merk of maker, naam van de col-

lectie en jaartal. Je kunt ook vrij zoeken in de

database door een zoekterm in te voeren en

desgewenst is het ook mogelijk om met een

wildcard te zoeken.

Vanaf 2006

Toen ik in 2006 het stokje overnam van Jan

Schut als projectleider van de werkgroep IGIE

stonden er ongeveer 2000 items op deze

website. Inmiddels is dat uitgegroeid tot een

aantal van ruim 3000. Op dit moment worden

er nog steeds inventarisaties uitgevoerd al zal

het duidelijk zijn dat het aantal steeds kleiner

wordt. Maar we houden ons nog steeds

aanbevolen voor meldingen dat zich ergens in

Nederland een voor ons onbekende collectie

bevindt. De bedrijven en instellingen waar iets

te registreren viel, zijn inmiddels allemaal wel

afgegraasd, maar veel particulieren blijken nog

over verborgen schatten te beschikken. Een

recent voorbeeld daarvan is de collectie van

de heer Kieboom, die uit meer dan 300 prach-

tige stukken bestaat. Wie van ons zou niet in

vervoering raken bij het aantreff en van zo’n

mooie verzameling! En zo zijn er al vele bijzon-

dere pareltjes aangetroff en. Op dit moment

wordt geschat dat er zich nog ongeveer 1000

ongeregistreerde instrumenten ergens in den

lande moeten bevinden.

De stichting De Hollandse Cirkel

heeft een permanente Werkgroep

Inventarisatie Geodetisch

Instrumenteel Erfgoed (IGIE). Vanaf

maart 2016 heeft deze een nieuwe

projectleider. Vrij nieuw is ook een

Keuze-Commissie Geodetisch

Erfgoed.

Door Rob Ruitenbeek

Werkgroep Inventarisatie Geodet

IGIE-leden Pieter van Leijsen en Paul van Schelt bezig met inventarisatie van de particuliere collectie

Kieboom (op website C.P.K.).

| 72016-2 | Geo-Info

Het accent van onze activiteiten heeft zich de

laatste jaren verplaatst van inventariseren naar

onderhouden van de database. In loop van de

tijd hebben er bij eigenaren van collecties veel

veranderingen plaatsgevonden. Bedrijven fuse-

ren, verdwijnen, verhuizen of verbouwen. Parti-

culieren komen helaas te overlijden, veelal helaas

zonder geïnteresseerde erfgenamen. Ook het

gemis aan historisch besef moet in dit verband

zeker genoemd worden. Door dit alles dreigen

collecties uit beeld te raken of zelfs geheel ver-

loren te gaan. Het is dus belangrijk om periodiek

te controleren of datgene wat op onze website

staat nog wel klopt. Ook is het van belang om na

te gaan of de ooit door ons genoteerde contact-

persoon deze rol nog steeds wil of kan vervullen.

Eventueel trachten we een nieuwe contactper-

soon te vinden. Voor deze bijhoudingsrondes

hebben we aanvankelijk een frequentie van vijf

jaar afgesproken. Maar door de grote snelheid

waarop momenteel veranderingen plaatsvinden

hebben we onlangs besloten die periode, waar

mogelijk, te verkorten. Regelmatig blijkt dat een

bedrijf of instelling uit ruimtegebrek een collectie

wil afstoten. Ook particulieren of erfgenamen

van particuliere verzamelaars melden zich om

deze reden steeds vaker bij DHC. Het probleem

dat zich onmiddellijk voordoet is dat de stichting

als beleid heeft om fysiek geen instrumenten

in bewaring of opslag te nemen. Het ontbreekt

daartoe ook domweg aan ruimte en budget. IGIE

spant zich wel maximaal in om te voorkomen dat

instrumenten verloren gaan.

Historische Geodetische Collectie

Nederland

Al in de begintijd van De Hollandse Cirkel is

de wens uitgesproken om vanuit de gehele

database van geïnventariseerde instrumenten

een selectie te maken om zo te komen tot de

vorming van een kerncollectie, die - desge-

wenst verdeeld over verschillende locaties - in

haar geheel een zo volledig mogelijk beeld

geeft van het instrumentele verleden van de

geodesie, en dan specifiek in Nederland en

overzeese gebiedsdelen. In de loop van de tijd

is dit uitgewerkt tot het idee om te komen tot

een zogenaamde Historische Geodetische Col-

lectie Nederland. Daarbij zijn voor de objecten

de volgende selectiecriteria geformuleerd:

1. Is van Nederlands fabrikaat òf buiten

Nederland gefabriceerd, maar hier of

“overzee” gebruikt.

2. Is de ‘mooiste’ en/of de compleetste.

3. Er is veel van bekend.

4. Is verbonden met historische feiten en/of

personen in Nederland.

5. Is markant voor een bepaalde tijdsperiode.

6. Is veel gebruikt in de praktijk (herkenning).

7. Is uniek.

8. Geeft een beeld van de ontwikkeling van

het instrumentarium.

9. ‘Staat veilig’.

Een uit IGIE samengestelde selectiecommissie

heeft geprobeerd hiermee een start te maken.

Maar omdat de meeste leden van de werk-

groep te dicht bij deze materie stonden om

een in hun ogen verantwoorde en verdedig-

bare selectie uit het bestand te maken, is dit

voorjaar besloten om tot een andere werk-

wijze over te gaan. In overleg met het bestuur

zijn een aantal deskundigen van buiten IGIE

benaderd om zitting te nemen in een zoge-

naamde keuzecommissie. Deze commissie is

isch Instrumenteel Erfgoed (IGIE)

Zoekpagina Instrumenten op de nieuwe website www.hollandsecirkel.nl.

Op naar Historische

Geodetische Collectie

Nederland

8 | Geo-Info | 2016-2

inmiddels onder de naam Keuze-Commissie

Geodetisch Erfgoed (KCGE) van start gegaan

en staat voor de enorme uitdaging om de

Historische Geodetische Collectie Nederland

vorm en inhoud te geven.

Overaanbod

Tot slot nog even over het eerdergenoemde

probleem van de aangeboden instrumenten

of het afstoten van zelfs gehele collecties. Dit

instrumentarium dient kritisch en deskundig

beoordeeld te worden. Ten eerste omdat DHC

geen zolder heeft waar we alles zo maar even

op kwijt kunnen, en ten tweede omdat vaak rijp

en groen door elkaar lopen. Is het potentieel

materiaal voor de Historische Geodetische

Collectie Nederland, dan verdient het extra

zorg en dient er een veilige bestemming voor

te worden gezocht. Daarbij kun je denken aan

een museum. Een goed onderkomen is ook het

Kadastermuseum in Arnhem, maar dat is in feite

alleen maar bedoeld voor kadaster-gerelateerde

objecten. Daarnaast hebben we natuurlijk

ruimte in Kanaalweg 4 in Delft (het voormalige

Geodesiegebouw) tot onze beschikking. Hier

staat deels ook de zeer waardevolle collectie

van de vroegere faculteit voor Geodesie.

Voor instrumenten die niet dit ‘first class’-

predicaat krijgen moet een andere toekomst

worden gezocht. Daarbij valt te denken aan

Geofort in Herwijnen, onderwijsinstellingen,

bedrijfsdonateurs, donateurs of een ‘veilige’

verzamelaar. Als om wat voor reden dan ook

deze opties vervallen en het instrument te

goed is om in de afvalcontainer te gooien,

dan is er altijd nog de mogelijkheid voor een

advertentie in ons blad, een advertentie op de

website, of een bestemming in een ontwik-

kelingsland (bijvoorbeeld Congo). In sommige

gevallen zal de eigenaar geadviseerd worden

om de instrumenten zelf op www.marktplaats.

nl te zetten.

We prijzen ons gelukkig dat de eerderge-

noemde Keuze-Commissie Geodetisch

Erfgoed op zich heeft genomen ook dit

belangrijke selectiewerk te doen. Dat houdt

ook in dat de aangeboden instrumenten

beoordeeld moeten worden aan de hand van

de genoemde criteria, dat er een beslissing

moet worden genomen over de bestem-

ming van de instrumenten, dat de potentiële

ontvangers benaderd moeten worden en dat

het transport of eventueel tijdelijke opslag

geregeld zullen moeten worden. Het is de

bedoeling dat de werkgroep IGIE hier nadruk-

kelijk bij betrokken wordt.

Toekomst

Activiteiten van de werkgroep IGIE voor de

komende jaren zullen zijn: onderhoud van de

huidige database, waar nodig nieuwe inventa-

risaties, supervisie bij het tot stand komen van

de Historische Geodetische Collectie Neder-

land, supervisie bij het onderbrengen van

aangeboden materiaal en last but not least het

fungeren als vraagbaak voor moeilijke vragen

vanuit het land, maar soms ook daarbuiten,

betreffende het geodetisch instrumenteel

erfgoed.

De werkgroep IGIE bestaat momenteel uit

17 vrijwilligers, waarbij we een zo goed moge-

lijke regionale spreiding nastreven. En hoe gek

het ook klinkt bij zo’n groot aantal medewer-

kers, met onze regionale spreiding is het niet

helemaal goed gesteld! We zoeken momen-

teel nog versterking in de regio Noord-

Holland/Utrecht. De functie van projectleider

is vanaf maart in zeer goede handen. Jan

Ebbinge is namelijk bereid gevonden om na

tien jaar deze functie van mij over te nemen.

Literatuur• Jan Schut, Inventarisatie geodetische instrumenten, in:

De Hollandse Cirkel 2001-3, p. 17

• Jan Ebbinge, Afscheid van Jan Schut als IGIE-voorzitter, in:

De Hollandse Cirkel 2006-1, p. 26

• Nicolàs de Hilster, Oprichting KeuzeCommissie Geode-

tisch Erfgoed, in: De Hollandse Cirkel 2015-3, p. 127

Rob Ruitenbeek is gepensio-

neerd en bereikbaar via

[email protected].

Instrumentnummer 1053, collectie  ‘Min.VenW/RWS/

AGI/DID’, Caminada Rotterdam, ca 1870. In jubileum-

brochure 1931-1991 van RWS-MD nog beschreven als

‘Waterpasinstrument (1935)’.

GeoSpatial Awards 2016 op BeGeo

Het congres BeGeo had plaats op 3 maart

2016 in THE EGG in Brussel.

In het kader van deze conferentie, hebben AM/

FM-GIS Belux en FLAGIS de GeoSpatial Awards

2016 georganiseerd. Een van deze “GeoSpatial

Awards” werd toegekend aan een professioneel

initiatief  dat gebruik maakt van geografische

gegevens. Het Brusselse BruGIS Team, van de

Directie Administratieve en Financiële zaken

(BSO), had zich ingeschreven met het project

“BruGIS Urbanalyse : stedenbouwkundige inlich-

tingen voor iedereen in 1(3) klikken”.

Als u de tool urbanalyse wilt testen, dan vindt u

die op de site www.brugis.brussels.

www.stedelijke-ontwikkeling.irisnet.be

| 92016-2 | Geo-Info

Amerika heeft de Grand Canyon, een geologie waarmee

het 5 miljoen bezoekers per jaar trekt. Nederland heeft

óók zo’n prachtige geologie en trekt daarmee precies nul

bezoekers per jaar. Waarom? Omdat deze onzichtbaar onder

onze voeten zit. Desalniettemin van onschatbare waarde.

Deze duistere diepte is net zo onmetelijk als die van de Grand

Canyon in Amerika. We kunnen er dan niet doorheen wan-

delen, maar we registreren wel alles wat er gebeurt. In Neder-

land hebben we het modernste registratiesysteem van de

ondergrond ter wereld. En hoe meer je van de ondergrond

weet, hoe beter je weet welke impact de ondergrond heeft

op ons bovengrondse leven. En ontdekken we de wow-factor

van dit onzichtbare fenomeen.

Wow-factor?

Vulkaanuitbarstingen, tsunami’s, aardbevingen, dat vindt

iedereen altijd reuze spannend, maar als het aankomt op de

Nederlandse ondergrond haken de meeste mensen af onder

het mom van ‘te moeilijk’ want ‘niet tastbaar’. Terwijl het net

zo spannend is als het voornoemde. Net als de uitbarstingen

van de Etna én de imposante gesteentes van de Grand

Canyon vallen ook de structuren onder onze voeten onder de

noemer geologie. Dat is wow-factor nummer één. Geologie

vind ik fascinerend, de natuur verrast steeds, het is één grote

puzzel en je blijft maar zoeken naar de ontbrekende stukjes.

Elk puzzelstukje dat we vinden, verandert het beeld van de

ondergrond en die verrast telkens weer. Het houdt mij, en

vele vakgenoten met mij, scherp. Nu de rest van de wereld

nog, want we gebruiken de ondergrond allemaal, dag in dag

uit. Goed zorgen voor het ondergrondse gaat uiteindelijk om

duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid van het boven-

grondse.

‘s Werelds meest moderne ondergrondbeleid

Met Nederland gaat het, geologisch gezien, goed.

We hebben het modernste ondergrondbeleid ter wereld.

Zie hier wow-factor nummer twee. Geologische Dienst

Nederland (GDN), TNO doet daarom al ruim 100 jaar onder-

zoek naar de samenstelling en toepassingen van de onder-

grond. De resultaten staan in databases die voor iedereen

toegankelijk zijn. We kunnen zo voorspellingen doen voor

het slagen van bovengrondse plannen. De data en informatie

kunnen vertellen wanneer de limiet is bereikt van al onze

plannen, wanneer bouwen onveilig wordt, huizen kunnen

gaan verzakken, aanleg van snelwegen vertraagt en een

kostenpost wordt en of je vervuiling in de hand gaat werken.

Je moet altijd een 3D-kaart hebben van het gebied waarop je

iets wilt realiseren en je afvragen ‘wat ga ik doen’ en ‘op welke

diepte’? Informatie dus. En niet ieder voor zich, maar alles bij

elkaar opgeteld. Alleen zo kun je de drukte voorspellen.

Kaarten voor de ondergrondse TomTom

Want die drukte moeten we managen! GDN is in dat

opzicht eigenlijk de Rentmeester van de Nederlandse onder-

grond. De kaartenleverancier van je ondergrondse TomTom.

Er moet gezond water uit de kraan komen en energie moet

zo veilig mogelijk van A naar B. We moeten weten hoe het is

gesteld met onze grondwatervoorraden en wat de effecten

zijn van bijvoorbeeld gaswinning. Alles gebaseerd op deskun-

dig in kaart gebrachte informatie van de ondergrond. De Wet

Basisregistratie Ondergrond (BRO) brengt ons een flinke stap

voorwaarts in het kijken onder ons land. Voor de toekomst

verwacht ik dat in de domeinen ‘ondiepe ondergrond’ en

‘grondwater’ veel gaat veranderen. In de weg- en waterbouw-

sector verwacht ik meters te kunnen maken in voorspellingen

om faalkosten te voorkomen. Dit dankzij de state-of-the-art-

kaarten waarmee we kunnen navigeren door de geologische

structuren van de ondergrond; voor mij wow-factor nummer

drie.

Onze vijf miljoen bezoekers

Waarom word ik hier nou zo enthousiast van? Omdat

de ondergrond ons een verhaal vertelt. De ondergrond waar

we nu bijvoorbeeld gas uit halen is miljoenen jaren oud.

Deze tijdspanne is zo veel groter dan wij ons kunnen voorstel-

len. Wij krijgen de kans om hier, ieder voor zich, maar één

mensenleven goed voor te zorgen. Als je je dit kunt voorstel-

len, dan zie je misschien dezelfde puzzel ontstaan als ik, met

het verhaal dat de eeuwenoude ondergrond ons probeert te

vertellen. Je zou het filosofisch kunnen noemen en tegelijker-

tijd is niets zo hard en realistisch als de data over de onder-

grond. Daarmee trekken we geen vijf miljoen bezoekers per

jaar. Wel kunnen de ruim 17 miljoen inwoners van Nederland

erop rekenen dat ze op een veilige ondergrond wonen,

werken en rijden. En dat is van onnoemelijke waarde.

Tirza van Daalen

Directeur Geologische Dienst Nederland, TNO

Reageren? Mail [email protected]

Column

Tirz

a va

n D

aale

n

De wow-factor van de Nederlandse ondergrond

10 | Geo-Info | 2016-2

Vlaanderen: nood aan geo-ICT’ers

De geo-ICT-sector is al enkele jaren sterk

groeiend binnen de bedrijfswereld. Veel jon-

geren zijn zich hiervan bewust, maar leggen

echter niet de link met het vak aardrijkskunde.

Toch biedt het bedrijfsveld tal van mogelijk-

heden voor pas afgestudeerde geografen.

In Vlaanderen zijn functies zoals landmeter,

GIS-expert en geo-ICT’er namelijk knelpunt-

beroepen. Het project GeoMobiel tracht een

antwoord te bieden op de vraag om meer jon-

geren op te leiden binnen de geo-ICT-sector

en het wil eveneens het ondernemerschap bij

schoolgaande jeugd stimuleren.

Geomatica in de lessen aardrijkskunde

Het GeoMobiel-verhaal startte in 2008. Op

dat moment hebben een aantal enthousiaste

medewerkers van de Universiteit Gent het

voortouw genomen om jongeren warm te

maken voor de wondere wereld van de geoma-

tica. De vakgroep Geografie ontwikkelde vier

educatieve workshops met als doel geomatica

te integreren in de lessen aardrijkskunde van de

derde graad secundair onderwijs. Experts reden

daarbij naar de scholen om de workshops aan

te bieden. Geomatica, als onderdeel van de

geografie, focust op de technieken die een

geograaf kan gebruiken om ruimtelijke objec-

ten te registreren, analyseren en visualiseren

(landmeetkunde, GIS, GPS-metingen).

Deze facetten van aardrijkskunde komen

zelden aan bod in het lessenpakket maar het

praktijkgerichte en technologische aspect van

dit vakgebied spreekt de leerlingen sterk aan.

Destijds werd het project goedgekeurd als

een wetenschapscommunicatieproject (EWI),

gefinancierd door het Vlaamse Departement

Economie, Wetenschap en Innovatie. Na twee

schooljaren rondreizen met de GeoMobiel-

auto in de provincies Oost- en West-Vlaande-

ren werd het project op een lager pitje gezet

wegens gebrek aan financiering. De lespaket-

ten werden nog steeds aangeboden, maar

enkel op de campus van de universiteit.

De geo-ICT-sector biedt

tal van mogelijkheden

voor pas afgestudeerde

geografen

‘Hoe gaat het in Vlaanderen?’

GeoMobiel - een educatief warm te maken voor geo-

Leerlingen gaan aan de slag met waterpastoestellen om hun schoolomgeving op te meten.

GeoMobiel biedt een antwoord op

de toenemende vraag naar geo-

ICT’ers in Vlaanderen. Drie Vlaamse

universiteiten ontwikkelden

educatieve workshops en bij

hore3nde lespakketten die leraren

kunnen integreren in hun lessen

aardrijkskunde voor de derde

graad secundair onderwijs.

Op deze manier wordt er getracht

leerlingen warm te maken voor

geografie, geomatica en in het

bijzonder geo-ICT.

Door Bart de Wit en Lieselot Lapon

| 112016-2 | Geo-Info

Geografie, STEM & ondernemen

In 2013 werd er nieuw leven geblazen in het

GeoMobiel-initiatief, dit door de samenwer-

king van de vakgroepen Geografie van de

Universiteit Gent, Vrije Universiteit Brussel

en KU Leuven. Het concept bleef hetzelfde:

jongeren enthousiast maken voor geografie

door middel van interactieve en uitdagende

workshops. De aanpak werd echter vernieuwd

en de lespakketten werden uitgebreid.

Bovendien werd er meer aandacht besteed

aan het aspect ‘ondernemen’. De drie

universiteiten stonden in voor de ontwikke-

ling van de lespakketten en kregen hiervoor

ondersteuning van twee andere partners:

Agoria, de sectorfederatie van de technologi-

sche industrie, als vertegenwoordiger van de

geo-ICT bedrijven, en AGIV (nu: Agentschap

Informatie Vlaanderen), de Vlaamse over-

heidsdienst verantwoordelijk voor het beheer

van geografische informatie. De ontwikke-

ling van dit initiatief werd mogelijk gemaakt

door de financiële steun van het Agentschap

Ondernemen van de Vlaamse overheid (nu:

Agentschap Innoveren en Ondernemen)

binnen de oproep ‘brugproject economie-

onderwijs’. Deze oproep had als doel jongeren

aan te zetten tot ondernemen. Tegelijk werd

er gebruik gemaakt van de trend om in het

Vlaamse onderwijs meer in te zetten op STEM,

wat staat voor Science, Technology, Enginee-

ring and Mathematics. Het project GeoMobiel

levert een bijdrage aan STEM door niet alleen

wetenschappelijke thema’s voor een breed

publiek te vertalen, maar ook het gebruik van

geo-IT en wiskunde centraal te plaatsen.

Een gloednieuwe GeoMobiel-start

In het schooljaar 2014-2015 was het eindelijk

zover. Het project GeoMobiel werd opnieuw

in de scholen gelanceerd voor de leerlingen

van de derde graad secundair onderwijs, met

een interesse in wetenschappen of IT. Om

zoveel mogelijk leerlingen te bereiken, kreeg

elke universiteit zijn eigen GeoMobiel. De

drie universiteiten stelden daarvoor elk een

medewerker aan en rustten een wagen uit

met (geo-)ICT-materiaal, waarmee Vlaanderen

doorkruist werd. Elke GeoMobiel was voorzien

van een technologische uitrusting bestaande

uit laptops, smartphones, topografische toe-

stellen, een beamer, server, printer, werkbun-

dels en alle andere benodigdheden. Scholen

en leraren dienden enkel een klaslokaal ter

beschikking te stellen waardoor het logistiek

eenvoudig was een GeoMobiel uit te nodigen.

Onderzoeksvragen: didactisch,

praktijkgericht en hedendaags

De leraren konden een keuze maken uit vier

modules van elk vier lesuren: ‘Topografie en

GPS’, ‘Fotogrammetrie’, ‘Teledetectie en milieu’

en ‘GIS en geomarketing’. Elk van de vier modu-

les belicht een onderdeel van de geomatica.

De concrete toepasbaarheid van de oefeningen

was van cruciaal belang. Daarnaast werd er

gefocust op zelfstandig oplossend denken. In

groepjes van twee kwamen de leerlingen tot

een resultaat, als antwoord op een onderzoeks-

vraag, dat nadien gecombineerd en vergeleken

werd met de resultaten van de andere groepjes.

Na elke module kwam er een bedrijfsfilmpje

aan bod. Deze filmpjes legden de link tussen

hetgeen de leerlingen uitgevoerd hadden in

de les en het bedrijfsveld. Zo ontdekten de

leerlingen dat hetgeen ze geleerd hadden

tijdens de workshop wel degelijk gebruikt

wordt in het moderne bedrijfsleven.

Vier lespaketten

In de module ‘Topografie en GPS’ maken de

leerlingen kennis met het beroep van landmeter.

project om jongeren ICT

Hoe kunnen we de hoogte van de Mont Ventoux berekenen aan de hand van twee luchtfoto’s?

GeoMobiel =

aardrijkskunde, STEM

en ondernemen

GeoMobiel: een online

platform met kant-en-

klaar lesmateriaal

12 | Geo-Info | 2016-2

Met topografische toestellen meten ze hun

school(omgeving) op en tekenen ze vervolgens

een plan. Dat plan wordt door middel van GPS-

coördinaten gekoppeld aan een luchtfoto en het

Grootschalig Referentiebestand, een bestand

dat overheden, nutsbedrijven en landmeters

gebruiken in Vlaanderen. Op deze manier kun-

nen de leerlingen hun eigen metingen in een

ruimtelijke context plaatsen. De metingen van

de leerlingen worden geprojecteerd op het GRB.

De basisbegrippen van luchtfotografie en

3D-zicht komen aan bod in de module ‘Foto-

grammetrie’. Met deze theoretische uitleg

gaan ze aan de slag om de hoogte van de

Mont Ventoux te berekenen. Nadien bouwen

ze een 3D-model van hun schoolgebouw aan

de hand van zelfgemaakte foto’s.

In de module ‘GIS en geomarketing’ leren de

leerlingen wat het begrip geomarketing inhoudt

en maken ze kennis met een typisch ruimtelijk

vraagstuk: ‘Waar in België‘ kan ik een nieuw

shoppingcentrum inplannen met een zo groot

mogelijk marktpotentieel?’. Tijdens deze opdracht

zijn klasgenoten elkaars concurrenten want het

groepje met het grootste marktpotentieel wint.

De interpretatie en analyse van satellietbeel-

den staat centraal in de module ‘Teledetectie

en milieu’. De leerlingen gaan aan de slag

met QGIS en satellietbeelden van Brussel om

een vegetatiekaart te maken. De ruimtelijke

verspreiding van groen wordt vergeleken met

kaarten van socio-economische gegevens

zoals bevolkingsdichtheid en inkomen.

GeoMobiel geëvalueerd

door leerlingen en leraren

De sterkte van het project was de grote

draagkracht en het bereik: meer dan 100 scho-

len hebben een GeoMobiel-workshop

aangevraagd en meer dan 5000 leerlingen

hebben actief deelgenomen aan één of twee

modules. Al deze leerlingen werden op het

einde van de workshop bevraagd over hun

visie op GeoMobiel, geografie en geo-ICT.

Welke leerlingen hebben het meest nauwkeurig de schoolomgeving opgemeten?

‘Hoe groen is het Brussels Hoofdstedelijk Gewest?’: satellietbeelden van Brussel worden bestudeerd in QGIS.

‘Waar in België is er nog marktpotentieel voor een nieuw winkelcentrum, rekening houdende met het marktgebied van de 15 reeds bestaande grote winkel-

centra?’

| 132016-2 | Geo-Info

Dit leverde een grote dataset aan informatie

op. Deze gegevens zijn uiteraard een reflectie

van een momentopname. Enkele cijfers:

• 70% van de leerlingen vindt de gevolgde

module interessant

• 83% van de leerlingen geeft aan iets geleerd

te hebben door het volgen van GeoMobiel

• 10% van de leerlingen overweegt, door het

volgen van GeoMobiel, een studierichting in

het hoger onderwijs die geo-ICT gerelateerd is

• 33% van de leerlingen overweegt zelf een

carrière als ondernemer/zelfstandige

• 7% van de leerlingen zou zelf een onderne-

ming willen starten

De jongens vinden de modules iets vaker

interessant (74% jongens tegenover 64% meis-

jes). De interesse in geo-ICT ligt bij jongens

algemeen een beetje hoger dan bij meisjes.

Als er vergeleken wordt op niveau van de studie-

richting, waarbij zowel de oriëntering op door-

stroming naar hoger onderwijs en de focus op

wetenschappen en techniek in rekening wordt

gebracht, blijkt dat leerlingen in het technisch

onderwijs meer gebeten zijn door de inhoud van

de modules en het ondernemerschap dan de

leerlingen in het algemeen vormend onderwijs.

Daarnaast waren ook de leraren enthousiast:

93% van de leraren gaf GeoMobiel een score

van 8/10 of meer.

Een online platform met lesmateriaal

Ondanks het enthousiasme van leraren,

leerlingen en GeoMobiel-medewerkers werd

er, ten gevolge van besparingen, door de

overheid geen geld meer uitgetrokken om het

aansluitende schooljaar GeoMobiel verder te

zetten. Daarom werd er door de medewerkers

volop ingezet op een online platform waar het

lesmateriaal gratis wordt aangeboden aan de

leraren. De workshops werden herwerkt tot flexi-

bele lespakketten die gemakkelijk op te delen

zijn in verschillende afzonderlijke oefeningen,

om zo tegemoet te komen aan de realiteit van

versnipperde lesuren. De lespakketten worden

vergezeld van tot in detail uitgewerkte inhoude-

lijke en technische handleidingen, PowerPoint-

presentaties, lesmateriaal voor de leerlingen,

verbetersleutels voor de leraren, onderbouwend

beeldmateriaal en andere nuttige links.

Aan de drie universiteiten bieden de vakgroe-

pen Geografie ook nog onderwijsactiviteiten

aan waarbij het lesmateriaal gebruikt wordt.

Dit gaat zowel over leerlingen secundair

onderwijs die op bezoek komen, als over

nascholingen die georganiseerd worden voor

leraren of studenten van lerarenopleidingen

die aan de slag gaan met het materiaal.

Wat bracht GeoMobiel teweeg?

Op korte termijn kunnen we stellen dat Geo-

Mobiel een positief effect heeft op leerlingen.

De overgrote meerderheid van de leerlingen vindt

het lesmateriaal van GeoMobiel interessant en

leuk. Maar het is onduidelijk wat de invloed van

GeoMobiel op lange termijn zal zijn. De hoop is

dat er meer studenten naar (geo-)IT-gerelateerde

studierichtingen zullen vloeien en dat zij over een

paar jaar een boost zullen geven aan het geo-

ICT-bedrijfsleven. Een eenmalig project van een

schooljaar zal daar echter niet voldoende voor zijn.

Een structurele, langdurige financiering wel!

Bart de Wit is werkzaam als

medewerker GeoMobiel.

Lieselot Lapon is werkzaam als

medewerker GeoMobiel. Bart en

Lieselot zijn bereikbaar via

[email protected]

Het online platform van GeoMobiel.

‘Ik heb iets geleerd door het volgen van deze

module’: 83% van de leerlingen gaat akkoord!

‘Ik zou zelf een bedrijf in de geo-ICT willen starten’:

9% van de jongens en 3% van de meisjes hebben

hier interesse voor.

83% van de leerlingen:

“Ik heb iets geleerd!”

GeoMobiel kwam tot stand samen met de

promotoren: Philippe De Maeyer (Univer-

siteit Gent), An Steegen (KU Leuven) en

Frank Canters (Vrije Universiteit Brussel), en

GeoMobiel-medewerkers: Bart De Wit, Liese-

lot Lapon, Jeroen Stiers en Koen De Munter.

Het lesmateriaal van GeoMobiel is raad-

pleegbaar op www.geomobiel.be.

14 | Geo-Info | 2016-2

Beelden van een RPAS

Het duo liet in mei 2012 Cloudshots ‘low altitude

aerial photographers’ inschrijven bij de Kamer

van Koophandel en voegde student sociale

geografie Herman Vulkers toe aan het team.

Vanaf dat moment voerde dit driemanschap

honderden vluchten uit met een bij leverancier

Aerialtronics aangeschafte, achtmotorige multi-

kopter. Tot juli 2013 ging dat min of meer onbe-

lemmerd omdat er toen nog geen duidelijke en

werkbare regelgeving bestond voor het vliegen

met radiografisch bestuurbare vliegtuigjes op

andere locaties dan bij een modelvliegclub.

Na deze datum veranderde er echter veel voor

iedereen die bedrijfsmatig met een RPAS wilde

vliegen. Kort gezegd mocht vanaf dat moment

niet meer zonder een ontheffing van Inspectie

Leefomgeving en Transport (ILenT) gevlogen

worden. Om die ontheffing te verkrijgen

moest iedere operator een Operations Manual

opstellen waarin de bedrijfsvoering tot in detail

wordt beschreven. De gebruikte apparatuur

moest verzekerd en volgens Europese normen

gekeurd worden. Daarnaast moest het team

beschikken over een volwaardig opgeleide

piloot. Ben Vulkers werd na een theorie- en

praktijkopleiding bij het Nederlands Lucht- en

Ruimtevaartlaboratorium de eerste piloot van

het team. Het voldoen aan al deze vereisten

heeft veel tijd en investeringen gekost maar

uiteindelijk kon Cloudshots in juli 2015 worden

bijgeschreven in het Luchtvaartregister. Nage-

noeg alles wat bij een luchtvaartonderneming

noodzakelijk is komt in de bedrijfsvoering aan de

orde. Kennis van het luchtruim en de luchtvaart-

regels, kennis van meteorologie en navigatie,

maar ook het bijhouden van logboeken en een

zorgvuldige vluchtadministratie komen dagelijks

Begin 2012 zagen fotografen Marco

Slot en Ben Vulkers uit Zwolle

groeiende mogelijkheden om met

drones extra ‘standpunten’ aan hun

leveringspakket toe te voegen.

Beide fotografen werken al meer

dan 25 jaar voor architecten,

bouwers, waterschappen,

provincies en gemeenten, en

vanuit die hoek kwam steeds vaker

de vraag om hoogtefotografie

en video. Toen de eerste drones

voldoende betrouwbaarheid

lieten zien en ook de prijs van deze

nieuwe apparatuur betaalbaar

werd, besloten de twee tot

aanschaf van hun eerste Remotely

Piloted Aircraft System (RPAS, de

professionele benaming van wat

in de volksmond nog steeds een

drone wordt genoemd).

Door Ben Vulkers

Unieke hoogte: opnames van van het landschap Begonnen met fotografie op de grond, verzamelt Cloudshots nu geo-informatie vanuit

Luchtopname Olst (Cloudshots).

| 152016-2 | Geo-Info

aan bod. Met de Bedrijfsontheffing waarover

Cloudshots nu beschikt, is het nog niet zo dat

alles zomaar kan. Er zijn strenge regels waaraan

een RPAS-operator zich moet houden. Zo mag

er niet gevlogen worden binnen honderdvijftig

meter van aaneengesloten bebouwing en

snelwegen, en niet boven mensenmassa’s.

Bij alle vliegbewegingen dient de RPAS volgens

een ‘Visual Line Of Sight’ gevlogen te worden.

Dat betekent dat het luchtvaartuig te allen tijde

zichtbaar moet blijven voor de piloot. Om een

object heen vliegen en de RPAS even uit het

oog verliezen is dus niet toegestaan. Ook is er

een limiet voor de hoogte vastgesteld, deze

is maximaal 120 meter. Voor ons is dit in bijna

alle situaties meer dan voldoende. Het is hoog

genoeg voor overzicht en context, en laag

genoeg voor detail en menselijke maat. Juist die

‘geringe’ hoogte is interessant. In dit gedeelte

van het luchtruim mag een bemande helikopter

niet komen, maar bevinden zich interessante

perspectieven voor een beeldmaker: een aange-

name blik van kerktorenhoogte. Beide fotografen

in het team hebben zich van het begin af aan

ten doel gesteld dat ook de opnames die zij op

hoogte maken technisch en inhoudelijk moeten

voldoen aan de kwaliteit van de beelden die ze

op de grond maken. Het is beslist niet zo dat een

foto automatisch goed is omdat deze op hon-

derd meter hoogte is gemaakt. Ook bij hoogte-

fotografie draait het gewoon om vakmanschap,

gevoel voor compositie, licht en moment.

Plannen en meldingen

Iedere geplande vlucht wordt van te voren

beschreven in een Operationeel Plan. Dit is een

verplicht document dat vierentwintig uur voor de

operatie wordt ingediend bij ILenT. Hierin wordt

beschreven waar zich de exacte vlieglocatie

bevindt en wat de eventuele risico’s op die plek

kunnen zijn. Van de operator wordt verwacht dat

hij de mitigerende maatregelen beschrijft die

noodzakelijk zijn om risico’s te mijden.

Naast dit Operationeel Plan wordt een Notice

To Airmen (NOTAM) ingediend bij Defensie.

Dit is een officiële melding van de vlucht die

na acceptatie op de website van de Luchtver-

keersleiding Nederland kan worden terugge-

vonden. Deze melding kan door iedere vlieger

tijdens zijn eigen vluchtvoorbereiding worden

ingezien zodat hij met ander luchtverkeer

rekening kan houden. Het team beslist dat er

veilig kan worden gevlogen op de beoogde

locatie als het luchtruim vrij is van vliegverkeer

en obstakels. Uiteraard zijn ook de weersom-

standigheden bepalend of een vlucht kan

plaatsvinden. Doorgaans is een heldere hemel

zonder neerslag en een maximale windkracht

van 4 Beaufort een vereiste. Daarnaast is vliegen

alleen toegestaan tussen zonsopgang en

zonsondergang. Bij Cloudshots zijn de taken

vormgeving en inrichting

de lucht

Luchtopname Deventer (Cloudshots).

Ook bij hoogtefoto gra fie

draait het gewoon om

vakmanschap

16 | Geo-Info | 2016-2

verdeeld over de piloot, die het toestel via een

controller zijn route laat vliegen, de payloadcon-

troller/cameraman, die met zijn eigen controller

de camerabewegingen aanstuurt, en de obser-

ver die het luchtruim en de situatie op de grond

in de gaten houdt. Zowel piloot als cameraman

beschikken over een eigen monitor waarop het

te maken beeld en de vluchtgegevens zoals

hoogte, afstand tot de RPAS, batterijwaarden en

vliegduur kunnen worden beoordeeld.

Vliegpaden en detaillering

Cloudshots maakte de afgelopen jaren veel

beelden van de grootschalige ‘Ruimte voor de

Rivier’-projecten. Het is een onderwerp dat zich

qua schaal en karakter goed leent om met een

blik van boven in beeld te worden gebracht.

Op regelmatige basis worden de vorderingen in

het grondverzetwerk langs de IJssel vastgelegd;

vanuit de lucht is het continue veranderingspro-

ces op een fantastische manier te registreren.

Door te vliegen met vastgelegde waypoints en

GPS-coördinaten kunnen de diverse vluchten

volgens een identieke beweging worden uitge-

voerd en herhaald. Op die manier is een wijziging

in het landschap of de groei van een bouwproces

stapsgewijs te volgen. Met opdrachtgevers als

architecten, bouwers en waterschappen komen

ook de betrekkelijk nieuwe mogelijkheden van

mapping in beeld. Nieuwe software geeft de

mogelijkheid om grote gebieden zeer nauw-

keurig in kaart brengen. Door het gewenste

niveau van detaillering aan te geven berekent

de software automatisch een optimaal vliegpad.

Dit vliegpad kan op locatie met een druk op de

knop geactiveerd worden, waarna de RPAS in

korte tijd de route volledig autonoom aflegt en

onderweg foto’s loodrecht naar beneden maakt.

De hoogte en snelheid waarmee de RPAS het

traject aflegt zijn afhankelijk van de gekozen

detaillering en het gehanteerde objectief.

Lagere vluchten resulteren doorgaans in een

hogere detaillering maar een langere vliegtijd.

Met hoge vluchten is sneller een groot gebied

te mappen, maar verkrijgt men een lagere

detaillering. Deze detaillering loopt uiteen

van ongeveer 1 cm tot 5 cm per pixel. Voor de

berekening van de uiteindelijke kaarten en

modellen is het erg belangrijk is dat er genoeg

overlap in de gemaakte beelden zit. De software

zorgt hiervoor door de vluchtpaden goed op

elkaar te laten aansluiten en met een interval van

een paar seconden foto’s te maken. Dit levert

een serie van tientallen tot honderden beelden

op. De beelden worden vervolgens verwerkt tot

3D-modellen en kaarten. De software gebruikt

GPS-coördinaten uit de metadata van de foto’s en

visuele informatie om de relatieve positie en hoek

van de gemaakte foto’s tot elkaar te bepalen.

Op deze manier worden duizenden punten

gegenereerd die resulteren in een 3D-punten-

wolk. Deze puntenwolk vormt de basis van de

verschillende modellen die het programma kan

creëren. Door de ruimte tussen de punten in te

laten vullen ontstaat er een digitaal model van

het in kaart gebrachte terrein. Ook kunnen er

eenvoudig volumemetingen worden gedaan.

Met behulp van orthorectificatie kan een zeer

nauwkeurige kaart zonder vertekening worden

gegenereerd waarbij afstanden in tact blijven en

er dus geschikt metingen mee kunnen worden

verricht.

Ben Vulkers is waarnemer/

observer bij Cloudshots.

Hij is bereikbaar via

[email protected] en

www.cloudshots.nl.

Marco Slot is payload controller bij Cloudshots.

Herman Vulkers is piloot bij Cloudshots.

Vanuit de lucht is het

continue veranderings-

proces op een

fantastische manier te

registreren

Camerahoeken (Cloudshots).

Volumemetingen (Cloudshots).

| 172016-2 | Geo-Info

Rainer Kettemann und Jörg

Hepperle, 150 Jahre Vermessung

1865-2015. Geodäten fürs Land und

die Welt, Hochschule für Technik

Stuttgart, ISBN 978-3-940670-60-1,

176 p.

In 1865 bescheiden begonnen als een Geo-

meterschule als onderdeel van een koninklijk

bouwkunde-instituut heeft het vakstudiedo-

mein Vermessung nu twee master- en twee

bachelorstudies in de Hochschule für Technik

Stuttgart (Bologna-conform). Daarboven is er

aan de universiteit Stuttgart nog een faculteit

voor lucht- en ruimtevaarttechniek en geode-

sie, waar men volgens het jubileumboek goed

mee samenwerkt. De prodekaan daarvan gaat

er voor het HBO vanuit ‘dass diese 150 Jahre

erst den Anfang einer lange Geschichte darstel-

len’. De eerste van de vijftien (!) Grussworte

in het boek maakt trouwens al duidelijk dat

het eind daar niet in zicht is. Minister Theresia

Bauer van de deelstaat Baden-Württemberg

over geodesie: ‘Es ist eine zukunftsträchtige und

hochrelevante Disziplin.’

De voorzitter van DVW Baden-Württemberg

(1954) zag toch ook in het midden van de 19e

eeuw in de door Abraham Fecht opgerichte

‘Württembergische Geometerverein’ zijn

voorganger. Wie vergelijkt de start van zulke

verbanden eens op Europees niveau? Natio-

naal lijkt alle brondata daarvoor al ontsloten.

Een deel van het boek is de zoveelste eigen

geschiedschrijving, uiteraard voor de oude

verhalen met verwijzingen naar voorgaande

jubileumboeken. De illustraties zijn prachtig

en hebben gedegen eigen onderschriften.

Zo werd de eigen RegElta 14 aangekocht in

1976, hun eerste GPS-uitrusting WM102 in 1989

en hun dito laserscanner in 2003. De ‘Copter-

Drohne’ van 2015 leert dat dit instituut kennelijk

ook fi nancieel gezien bij de tijd kan blijven.

Ook andere hoofdstuktitels zoals ‘Ohne smarte

Geodaten keine smarten Städte’ en ‘Bee Smart -

Blüten aus der Crowd’ zeggen genoeg. Gezien

die eerdere jubileumuitgaven zijn er concentra-

ties op recente geschiedenis: hoofdstukken over

tien jaar Mobile Mapping en ’40 Jahre geodäti-

sche Instrumente – Technik im Wandel’ (vooral

elektronische afstandsmeting, GPS, terrestrische

laserscanning en industriële meettechnieken).

Een studente legt uit dat er elk semester

de Duitslandbrede conferentie van geode-

siestudenten KonGeoS is. Steeds is dat bij

een andere hogeschool of universiteit en

zodoende is men daar niet steeds aan de

beurt! In 2013 was Stuttgart dat wel en waren

daar hogeschool en universiteit samen gast-

heer. Succesverhalen van alumni zijn weer een

ander chapiter.

Uit het slothoofdstuk met tabellarische

informatie kan worden doorgegeven dat op

de hele pagina met Partnerhochschule het

toch naburige Nederland en België manke-

ren. Afgaand op de door mij ook verslagen

geluiden op de laatste donateursdag van

DHC in Utrecht denk ik dat menige oudere

geodeet dat manco jammer zal vinden: te

leren was dat in het op vele punten grootste

Europese land het vak een aparte discipline is

en blijft. Een kanttekening? Op die omslagfoto

zonder werkproces lijkt het wel of men voor

een brandweeroefening even buiten moest

wachten…

Adri den Boer

Boek

HFT Stuttgard

150 Jahre Vermessung1865-2015

18 | Geo-Info | 2016-2

In dit artikel nemen wij de brandweer en de

brandveiligheidssector als voorbeeld om de

kansen en valkuilen van prestatiesturing in

de publieke sector te laten zien. Na een korte

schets over het conceptuele kader waarbin-

nen de brandweer werkt aan een systeem van

prestatiesturing en de kracht van data, volgt

een beschrijving van een casus. De casus gaat

over de ontwikkeling van een economisch

perspectief op brandveiligheid en hoe met

data prestatie-indicatoren kunnen worden

ontwikkeld. Tot slot trekken we enkele lessen

over effectieve prestatiesturing die voor alle

publieke organisaties kunnen gelden.

Het Brandveiligheidsmodel

Momenteel is de enige wettelijk vastgelegde

prestatie-indicator voor de brandweer de

opkomsttijd: de tijd die het duurt voordat de

brandweer ter plaatse is vanaf het moment

dat een melding via alarmnummer 112 bin-

nenkomt.

In 2012 concludeerde de Inspectie van Veilig-

heid en Justitie voorzichtig dat door deze

exclusieve aandacht voor de opkomsttijd er

‘overschatting van het belang van opkomst-

tijd’ dreigt. Naar aanleiding van deze conclusie

gaf het Veiligheidsberaad (het bestuurlijk

platform van de 25 veiligheidsregio’s) aan

TNO opdracht om een vooronderzoek te

doen naar een model voor de operationele

en maatschappelijke prestaties van de gehele

brandveiligheidssector. Hieruit volgde het

advies aan het Veiligheidsberaad om een

Brandveiligheidsmodel te gaan ontwikkelen.

Het Brandveiligheidsmodel is bedoeld als een

vorm van prestatiemeting. Dit soort instru-

menten kan een aantal doelen vervullen, zoals:

• Transparantie: feitelijk weergeven van de

prestaties.

• Leren: inzicht geven in de oorzaken en de

effecten van de prestaties.

• Oordelen: onderscheid maken tussen

goede en slechte prestaties.

• Afrekenen: verbinden van straf en beloning

aan de prestaties.

Deze doelen hebben een hiërarchie. Leren

wordt pas mogelijk als er transparantie is,

oordelen wordt pas mogelijk als er inzicht is

en afrekenen zonder oordeel is niet zinvol.

Aangezien de brandweer op dit moment nog

niet beschikt over voldoende betrouwbare

gegevens over de prestaties, en nog minder

over de oorzaken en effecten van de prestaties

is het nu niet mogelijk – en ook niet wen-

selijk – om de prestaties te normeren en de

organisatie af te rekenen. Pas als er voldoende

feiten en inzichten zijn, wordt het zinvol om

specifieke normen te formuleren.

Wel is het wenselijk om deze zienswijze verder

te ontwikkelen en daarom heeft de project-

groep RemBrand in opdracht van het Veilig-

heidsberaad in 2015 een proof-of-concept

opgeleverd van een digitaal Veiligheidsmodel

waar met behulp van big data inzicht wordt

gegeven in de prestaties van de brandvei-

ligheidssector. In de aankomende jaren zal

dit proof-of-concept door zowel Brandweer

Nederland als door individuele korpsen verder

worden verfijnd, gevalideerd en geïmplemen-

teerd.

De kracht van data

De verkenning van de mogelijkheden van big

data voor de brandveiligheidssector is rond

2012 begonnen met datagedreven risicoprofie-

len. Verschillende veiligheidsregio’s begonnen

de risico’s in hun verzorgingsgebied te bere-

kenen met geo-data. Dit was een trendbreuk

met de tot dan toe gehanteerde methode van

risicobeoordeling.

Het ontstaan van grote hoeveelheden,

dynamisch en heterogene data (big data), over

Binnen publieke organisaties

bestaat steeds meer aandacht

voor prestatiesturing. Zowel om

de uitgaven te rechtvaardigen als

om de publieke dienstverlening

te verbeteren. Door de explosieve

toename van data om de

maatschappij en de activiteiten

van de overheid in kaart te

brengen heeft deze ontwikkeling

een extra impuls gekregen.

Effectieve prestatiesturing is echter

niet makkelijk. Regelmatig leidt

het tot frustratie, inefficiëntie en

andere ‘perverse effecten’.

Door Barry van ’t Padje, Michiel Jellema,

Sisi Zlatanova en Ashwan Autar

Effectieve prestatiesturing voor de brandveiligheidsse

Data-gedreven

prestatie sturing

is waardevol

| 192016-2 | Geo-Info

ondermeer maatschappelijke processen en

menselijk gedrag, biedt nieuwe kansen om de

brandveiligheid te leren kennen en te besturen.

Deze kansen worden niet alleen op nationaal,

maar ook op internationaal niveau onderkend.

In dit kader wordt verwezen naar de activiteiten

van de United Nations International Strategy

for Diaster Reduction, het research-programma

IRDR en het op 18 maart 2015 door de United

Nations aangenomen Sendai Framework for

Disaster Risk Reduction 2015-2030.

Big data staat niet alleen voor de explosieve

toename van digitaal vastgelegde uitdrukkin-

gen van feiten, maar volgens datawetenschap-

pers ook voor een nieuw paradigma over

kennis en besluitvorming, en het rationaliseren

en sturen van gedrag. Pentland zegt over dit

rationaliseren en sturen van gedrag bijvoor-

beeld dat we onze maatschappelijke syste-

men, zoals de brandveiligheidssector, met

behulp van big data moeten heruitvinden.

Hiervoor is het nodig om de situatie con-

stant af te tasten met behulp van data, deze

feitelijke waarnemingen te combineren in een

dynamisch vraag-aanbod model, en ten slotte

voorspellingen te doen over waar en wanneer

welk type aanbod het grootste effect heeft.

Vanuit dit perspectief is het Brandveiligheids-

model dus een eerste aanzet om te komen

tot een aftastend, dynamisch en voorspellend

vraag-aanbod-model voor de brandveilig-

heidssector.

De casus (1): economisch perspectief

op brandveiligheid

Economische schade is na persoonlijk leed

waarschijnlijk het belangrijkste effect van

brand. In het Brandveiligheidsmodel is ‘het

voorkomen van directe en indirecte financiële

schade bij brand’ een belangrijk doel van de

brandveiligheidssector. In het proof-of-con-

cept is alleen het ‘voorkomen van de directe

financiële schade’ geoperationaliseerd door

de volgende, in de Verenigde Staten gehan-

teerde formule (zie figuur 1).

De argumentatie achter deze formule is dat

brand in principe alle beschikbare brandstof

verbrandt, tenzij de brand wordt gestopt.

Dus als er brand is in een pand, dan brandt

dat pand in principe tot de grond af, tenzij de

brand passief wordt gestopt door een fysieke

barrière, zoals een muur met een zeer hoge

brandwerendheid, of actief wordt gestopt

door een blusmiddel, bijvoorbeeld water.

Het economisch rendement van het stoppen

van brand is de relatie tussen de voorkomen

directe en indirecte financiële schade enerzijds

en de kosten van het passief en actief stoppen

van brand anderzijds. De kosten van het pas-

sief en actief stoppen van branden bedroegen

voor Nederland in de periode 2007-2009

per jaar ongeveer € 2,8 miljard. Daarvan is

€ 1,7 miljard. besteed aan de brandveiligheid

van gebouwen ten behoeve van het passief

stoppen van brand en € 1,1 miljard. aan de

brandweer voor het actief stoppen van brand.

Om vanuit economisch perspectief te kunnen

bepalen of de brandveiligheidssector econo-

misch toegevoegde waarde levert, is het dus

in ieder geval nodig om te weten of er meer

of minder dan de € 2,8 miljard. aan directe en

indirecte financiële schade is voorkomen.

Deze prestatie-indicator ‘economisch

rendement’ kan niet alleen de investeringen

in brandveiligheid rechtvaardigen, maar

kan ook helpen bij het vinden van nieuwe,

meer effectieve en efficiënte producten en

diensten. In het kader van de discussie die

in de brandweersector wordt gevoerd over

bijvoorbeeld de meest effectieve inzettactiek

en over variabele voertuigbezetting kan het

economisch rendement helpen bij het vinden

van een passend antwoord.

De casus (2): berekenen van de ‘voor-

komen directe financiële schade’

Gebaseerd op de mogelijkheden van big data

en econometrische datamodellering hebben

de Brandweer Amsterdam-Amstelland en Info-

folio een eerste versie van de berekening van

de ‘voorkomen directe financiële schade’ voor

woningbranden ontwikkeld. Er is gekozen

voor woningbranden omdat ruim 72% van alle

branden plaatsvinden in woningen.

Voor deze berekening is aansluiting gezocht

bij de eerder gegeven formule (figuur 1).

Deze formule kent drie variabelen waarvan de

eerste twee, te weten de vervangingswaarde

gebouw en de vervangingswaarde inboedel

al bekend zijn. Infofolio heeft immers al het

Hermes-model en Iris-model ontwikkeld voor

de bepaling van de vervangingswaarde van

woningen respectievelijk de vervangings-

waarde van de inboedel.

Gerealiseerde schade

De derde variabele, de gerealiseerde schade,

is nog onbekend. Op basis van data over

woningbranden is een model ontwikkeld om

deze derde variabele te kunnen berekenen.

Bij de modelontwikkeling is gebruik gemaakt

van de informatie over 874 brandincidenten uit

de regio Amsterdam-Amstelland. De beno-

digde data is afkomstig van de Brandweer

Amsterdam-Amstelland en Infofolio.

Het model richt zich in eerste instantie op

brandincidenten van enkelvoudige woning-

branden (zie figuur 2) van het type klein en

middelgroot. Ondanks het feit dat de grote

enkelvoudige woningbranden niet zijn mee-

genomen in de modelontwikkeling, heeft het

met data ctor

Figuur 1 - Formule van ‘voorkomen directe financiële schade’.

Big Data voor

brandveiligheid

vervangingswaarde gebouw + vervangingswaarde inboedel - gerealiseerde schade

Figuur 2 - Voorbeelden van enkelvoudige woning-

branden.

20 | Geo-Info | 2016-2

model een bereik van meer dan 85% van alle

enkelvoudige woningbranden.

Het model bestaat uit twee sub-modellen,

waarvan de eerste zich richt op kleine branden

en de tweede betrekking heeft op middel-

grote branden. Beide sub-modellen hebben

het meervoudige regressiemodel als model-

vorm en de significante verklarende variabelen

zijn per model verschillend. Het sub-model

voor kleine branden heeft een hogere

verklaringskracht (R2=80%) dan het model

voor middelgrote branden (R2=71%). Naast

het feit dat de sub-modellen een uitspraak

doen over de gerealiseerde schade, genereert

ieder model per gerealiseerde schade ook een

betrouwbaarheidsmarge. Deze betrouwbaar-

heidsmarge geeft aan binnen welke marge (bv

+/- 20%) de uitspraak over de gerealiseerde

schade ligt.

Prestatie-indicator ‘voorkomen directe

financiële schade’

Nu alle drie de variabelen uit de formule

(figuur 1.) bekend zijn, is het mogelijk de

prestatie-indicator ‘voorkomen directe finan-

ciële schade’ per brandincident te berekenen.

De uitkomst van deze berekening geeft zowel

een waarde (€) als een percentage (%).

Voor 218 geselecteerde brandincidenten

(figuur 3.) binnen de regio van de Brandweer

Amsterdam-Amstelland is de ‘voorkomen

directe financiële schade’ bepaald.

De gemiddelde ‘voorkomen directe financiële

schade’ voor kleine branden bedraagt 87% van

de totale vervangingswaarde van de woning,

en voor middelgrote branden ligt de gemid-

delde ‘voorkomen directe financiële schade’

op 55% van de totale vervangingswaarde van

de woning. Uit navraag bij de brandweer blijkt

dat deze percentages overeenkomen met de

subjectieve ervaringen uit de praktijk.

In figuur 4 is de uitkomst van de ‘voorkomen

directe financiële schade’ in percentages (%)

voor de 218 brandincidenten weergegeven.

De opbrengst van de ‘voorkomen directe

financiële schade’ is op basis van deze 218

brandincidenten gemiddeld 82% van de totale

vervangingswaarde van de woning.

Gezien de hoge verklaringskracht van alle

gebruikte modellen voor de prestatie-indi-

cator ‘voorkomen directe financiële schade’ ,

het belang van het hebben van inzicht en de

huidige blinde vlek in de brandveiligheidssec-

tor omtrent het economisch rendement van

de maatregelen die zij nemen, mag veronder-

steld worden dat dit model een waardevolle

bijdrage kan gaan leveren in het Brandveilig-

heidsmodel.

Doorontwikkeling van de eerste versie van

deze prestatie-indicator zal op meerdere

manieren een vervolg krijgen. Ten eerste zal

de brandweer gaan bepalen hoe zij deze

indicator kan gebruiken om haar transparantie

en leervermogen te versterken. Één van de

mogelijkheden is om de effecten van de

invoering van nieuwe inzettactieken en vari-

abele voertuigbezettingen te objectiveren in

termen van ‘de voorkomen directe financiële

schade’. Een tweede haalbare toepassing ligt

in het nauwkeuriger bepalen van de risico’s

met behulp van de gerealiseerde directe

Figuur 3 - Locatie van de 218 brandincidenten.

Figuur 4 - Verdeling brandincidenten per categorie voorkomen directe financiële schade.

Meer dan 100.000

woningbranden per jaar

| 212016-2 | Geo-Info

financiële schade bij woningbranden. Brand-

weerkorpsen evalueren met risicoprofielen

hun gevoerde beleid. Ten opzichte van de

bestaande expertise gedreven meetmetho-

den om het risico te bepalen is een datagedre-

ven methode meer objectief en nauwkeurig,

en biedt daarom meer leermogelijkheden.

Ten derde zal vervolgonderzoek uitgevoerd

worden naar het gebruik van meer significante

ruimtelijke, bouwkundige en brandincident-

gegevens voor de modelontwikkeling, waar-

door de robuustheid en de verklaringskracht

van de modellen verder kunnen toenemen.

Afsluitende opmerkingen

Huidig overheidsbeleid

Om als organisatie goed te kunnen presteren

moet er duidelijkheid zijn over wat de doelen

zijn. Voor de brandveiligheidssector is dat

onder meer het beperken van economische

schade is. Vanuit de wetgever bestaat echter

een enigszins dubbelzinnige houding ten

opzichte van dit doel. In de Nota van Toelich-

ting bij het Besluit Veiligheidsregio’s staat dat

de ‘normen in dit besluit niet de strekking [heb-

ben] burgers te beschermen tegen vermogens-

schade.’ En in de toelichting van het Bouwbe-

sluit staat min of meer hetzelfde. De wetgever

probeert via deze uitleg de aansprakelijkheid

van de overheid voor de financiële gevolgen

van onder meer een suboptimaal brandweer-

optreden te beperken. Onbedoeld wordt

hierdoor één van de belangrijke doelen, het

beperken van economische schade, van de

brandweer en de brandveiligheidssector op

een zijspoor gezet. Dit heeft allerlei negatieve

neveneffecten. Het verkleint bijvoorbeeld de

mogelijkheden van de brandweer om te leren

welke vernieuwingen leiden tot meer economi-

sche toegevoegde waarde. Voor een even-

wichtig stuurmodel dat helpt bij het vergroten

van de transparantie en het leervermogen van

publieke organisaties is het daarom cruciaal

geen onduidelijkheid te laten bestaan over wat

de doelen zijn.

De rol van de media

De nieuwsmedia zijn, volgens de Raad voor

Maatschappelijk Ontwikkeling, de decorbou-

wers van de publieke zaak geworden: ´door

selectie, interpretatie en ‘framing’ beïnvloeden

ze de ruimte voor politici en burgers om

standpunten naar voren te brengen, debatten

aan te gaan en belangen te behartigen .́ Hier-

bij kiezen de spelers die in de media opereren,

zowel journalisten en experts als politici, met

een zeker gemak frames waarin ‘falen’ en

‘schuld’ centraal staat. In termen van presta-

tiesturing zijn de nagestreefde doelen van de

discussies in de media over publieke zaken,

zoals brandveiligheid, bijna altijd ‘oordelen’ en

‘afrekenen’. Dit bemoeilijkt de introductie van

nieuwe, datagedreven vormen van presta-

tiesturing in publieke organisaties.

Voor de brandweer en de brandveiligheidssec-

tor is het, zoals uit dit artikel blijkt, (nog) niet

zinvol om hun economische toegevoegde

waarde te normeren of hen af te rekenen op

economische targets. Als de ontwikkeling

van het inzicht in de economische toege-

voegde waarde echter te nadrukkelijk in de

media wordt gepresenteerd als een geweldig

nieuw inzicht, dan moet niet vreemd worden

opgekeken als die media daar dan ook gebruik

van gaan maken als er een discussie is over

brandveiligheid. De ontwikkeling van een

evenwichtig stuurmodel voor de brandweer

en de brandveiligheidssector zal daarom

zeer zorgvuldig en beheerst in het publieke

domein moeten worden geïntroduceerd.

Big data

De toenemende stroom aan big data biedt

enorme mogelijkheden om de transparantie

en het leervermogen van de publieke sector

verder te versterken. Het is daarvoor noodza-

kelijk om te investeren in aftastende, dynami-

sche en voorspellende vraag-aanbod-model.

Publieke organisaties moeten regie voeren

op de ontwikkeling en implementatie van

deze modellen, bijvoorbeeld door duidelijk

te zijn over de doelstellingen die gerealiseerd

moeten worden, expliciet aan te geven welke

producten en diensten onderzocht zouden

moeten worden en de resultaten met de

nodige terughoudendheid te presenteren. Als

dit niet gebeurt dan is de kans groot dat het

verkregen inzicht niet de gewenste resultaten

oplevert maar klassieke tegenstellingen, bij-

voorbeeld tussen verzekeringsmaatschappijen

en overheden, en het beeld van de publieke

sector in de media als ‘onderpresterend’ en

‘fouten makend’, juist helpt versterken.

Referenties• Brandweer Nederland, RemBrand, Brandveiligheid is co pro ductie

- Minder branden - minder slachtoffers - minder schade!, 2015.

• Barocas, S., Nissenbaum, H., Big data’s end run around anoni-

mity and consent, in: Privacy, Big Data and the Public Good,

eds. Lane, J., Stodden, V., Bender, S., Nissenbaum, H., 2014,

Cambridge University Press.

• Bruijn, H. de, Prestatiemeting in de publieke sector.

Den Haag, 2006.

• Bruijn, H. de, Prestatiesturing en ketensamenwerking. Tijd-

schrift voor Veiligheid. 6(1), 2007, 51-62.

• Flynn, J.D., Fire Service Performance Measures. Quincy, MA:

National Fire Protection Association, 2009.

• Heij C. et al., Econometric Methods with Applications in

Business and Economics, 2004

• Jellema, M., Autar A., Hermes-Model: Universal Model to Esti-

mate the Rebuilding Costs of Houses, FIG-congress 2015, 2015

• Koonin, S., Holland, M., The value of big data for urban sci-

ence, in: Privacy, Big Data and the Public Good, eds. Lane,

J., Stodden, V., Bender, S., Nissenbaum, H., 2014, Cambridge

University Press.

• Ministerie van Veiligheid & Justitie, Ter Plaatse! Onderzoek

naar de opkomsttijden en dekkingsplannen van de brand-

weer, Den Haag, 2012.

• Pentland, A., Social Physics, 2014, The Penguin Press.

• Pestman, P., NPM Instrumenten in de praktijk: Van ideologisch

debat naar kritische toepassing, 2007. Bestuurskunde. 3, 104-114.

• TNO, RemBrand Fase 1 - Niet harder rijden, maar voorkomen

en slimmer bestrijden, Den Haag, 2013.

• UNISDR, Sendai Framework for Disaster Risk Reduction 2015 –

2030, www.unisdr.org/we/coordinate/sendai-framework, 2015

• Raad voor maatschappelijke ontwikkeling, Medialogica,

2003, Den Haag, pp. 42-43

• Verbeek M., A guide to modern econometrics, 2008

• Vries, M., de, Framing crises – Response patterns to explosi-

ons in firework factories, Administration & Society, vol. 36 /

no. 5, 2004 594-614.

drs. Barry van ’t Padje. Barry is Informatiemana-

ger bij Brandweer Amsterdam-Amstelland en

bereikbaar via [email protected].

dr. ir. Michiel Jellema is directeur van Infofolio BV

en bereikbaar via [email protected].

dr. dipl.-ing. Sisi Zlatanova is Associate Professor

bij de Technische Universiteit Delft en bereikbaar

via [email protected].

Ashwan Autar is Medewerker econometrische

modellen bij Infofolio BV en bereikbaar via

[email protected].

82% aan directe schade

bij woningbranden

wordt voorkomen

GPS voor álle ouderen?

‘Er zijn vele toepassingen voor de GPS-

halsbanden, zoals het volgen van huisdieren.

Dit is met name nuttig als u uw honden vrij

laat lopen of als er kans is dat ze weglopen.

Maar ook kunt u er kinderen, ouderen en auto’s

mee volgen.’

www.trackyourpet.nl/gps-trackers/

22 | Geo-Info | 2016-2

‘Ben benieuwd op welke datasets dat allemaal

invloed heeft’, zo bekende Gert-Jan van der

Weijden, Geo-ICT consultant bij Ordina, daar.

De feiten? Er is nabij de sluis van Ternaaien behoefte

aan een kleine rijksgrenswijziging (betreffende de

talweg in de Maas, het schiereiland L’Illal en de land-

tong Petit Gravier) tussen de Limburgse gemeente

Eijsden-Margraten (van 2010) in Nederland en

een gebied tussen de Sint-Pietersberg en Oost-

Maarland in de Luikse gemeente Visé in België.

Een traktaat uit 1843 dient daarvoor aangepast te

worden. De onderhandelingen hierover begonnen

serieus in 2011, daarvoor wilde Wallonië er niet aan

beginnen al werd er wel over gesproken, zo is te

vinden. In maart 2013 kwamen de direct betrok-

kenen, de gemeentes en de provincies tot een

akkoord. Met een Traktatenblad van Nederland en

een Traktatenblad van België zal het verdrag wor-

den beschreven, waarmee deze rijksgrenswijziging

in werking kan treden, mogelijk per 1 januari 2017.

Nederland krijgt er dan een eilandje bij, waarvan

de boorden soms overstromen met Maaswa-

ter. België krijgt in ruil een kleinere landtong.

Alles onbewoond en onbebouwd. Door het

rechttrekken van de ooit zo bochtige Maas zijn

Belgische gronden in Nederland ‘aangeland’

en vice versa. Arjen Schreuder in de NRC van

7 januari 2016: ‘De geografische verwarring zou

niet problematisch zijn, als een van deze gronden,

het schiereiland L’Illal, de afgelopen decennia niet

was uitgegroeid tot een vrijplaats; „een plaats waar

je kan doen wat je wilt omdat de Belgische politie

Rond de jaarwisseling kwam een

grondruil bij de Grensmaas tussen

België en Nederland op de kaart te

staan dankzij één AP-journalist. Het

kwam zodoende plots in vele media,

terwijl er toch al sinds 2011 aan wordt

gewerkt en de correctie nog niet

rond is. De LinkedIn-groep van GIN

was er na nieuwjaar ook druk mee.

Door Adri den Boer

Grondruil met België

Belgische schetskaart met de hedendaagse en de nieuwe grens tussen de grenspalen 45 en 53, originele schaal 1:4000.

commissie’ in de titel staat onder andere burgemeester Dieudonné Akkermans van Eijsden-Margraten.

| 232016-2 | Geo-Info

er alleen met grote moeite kan komen”, zoals

omwonenden verklaren. Er hebben „hasjboten”

gelegen, vertellen ze, en de laatste jaren is het

eilandje vooral in trek als seksueel „homotrefpunt”,

tot verdriet van onder anderen Peter Skibicki,

eigenaar van een jachthaven en een grandcafé

ernaast. „Mannen komen hier naartoe in auto’s

met de kinderzitjes achterin, om hier hun tweede

leven te leiden. Hun gedrag leidt tot overlast.”

Tot zover die kwaliteitskrant met nog een sterk

gegeneraliseerde kaart van de correcties van de

hand van Maps4News ook.

Kadaster

Huub Bouwmeester, projectmedewerker

Landregistratie en Geografie_Materiebeleid van

het Nederlandse Kadaster, weet er meer van.

Zijn samenvatting: ‘Er gaan vijf stukjes Nederlands

grondgebied over naar België en omgekeerd.

Er worden, zoals je in de pers al hebt kunnen lezen,

stukken rivier en 3 stukjes land zonder gebouwen

(natuur) geruild. Het betreft aan beide zijden geen

privaat bezit, maar overheidsbezit. Voor ons LKI

(Landmeetkundig Kartografisch Informatiesys-

teem) is dit geen probleem. De ‘uitbreiding’ valt

binnen de ingebouwde range/marge van LKI.

Wij splitsen van tevoren de stukjes rivier/land af

die naar België gaan. Met andere woorden: we

maken daar op voorhand afzonderlijke percelen

van, zodat er gehele percelen middels het traktaat

overgaan. Ook voor ons AKR (Automatisering

Kadastrale Registratie)-systeem levert dit geen

probleem op. We kunnen nieuwe percelen

vormen die, zoals we dat kadastraal zeggen, “uit

niets” komen. De stukjes die we van België krijgen,

waar van tevoren de oppervlakten van bekend

zijn, kunnen we natuurlijk nog geen kadastrale

perceelnummers geven. Dit kan pas gebeuren na

1 januari 2017, wanneer de ruil middels het traktaat

en een notariële akte zijn officiële beslag gaat

krijgen.’ Officieel is het overigens op dit moment

nog niet voor 100% zeker of deze grenscorrectie

ook daadwerkelijk zijn beslag zal gaan krijgen.

Van beide zijden zal er, wanneer het eenmaal zover

is, een ministeriële goedkeuring moeten komen.

Slot

Grenspalen zijn ‘in’ om langs te wandelen en ze

te fotograferen. Hier betreft het de palen 45-49.

Hier bij de genoemde talweg van de Grensmaas

staan grenspalen vanouds dubbel: van elk num-

mer eentje op elke oever van de Maas. De grens

loopt immers in de Maas. Ter verduidelijking:

gp45B is grenspaal 45 aan de Belgische zijde en

gp45N die aan de Nederlandse kant, etc.

Adri den Boer is

hoofdredacteur van het

tijdschrift De Hollandse Circel

en redacteur Geo-Info.

Adri is bereikbaar via

[email protected]

Wat is een talweg?

Een talweg is de lijn die de laagste

punten in de vallei van een helling met

elkaar verbindt. Een talweg geeft zo

ook het natuurlijke profiel weer van

een waterloop. Het woord is afkomstig

uit het Duits: Tal (vallei) en Weg (weg,

route). In het internationaal recht wordt

gesproken over de Thalweg Doctrine

(talwegprincipe): het trekken van een

grens tussen twee staten op basis van

een waterweg, waarbij de grenslijn

langs de talweg wordt getrokken.

De tabel bevat de nieuwe grenspunten in coördinaten in LB72 (B), RD (NL) en ETRS89. Bij de adviserende ‘gemengde

Eerdere correctie bij kanaal

Op 23 juni 1999 wijzigde de Belgisch-

Nederlandse grens na de inwerkingtre-

ding van de Overeenkomst tussen het

Koninkrijk België en het Koninkrijk der

Nederlanden tot wijziging van de grens in

het kanaal van Terneuzen naar Gent die op

6 januari 1993 in Brussel werd ondertekend.

Door deze overeenkomst werd een aantal

percelen grond geruild, die voordien door

het kanaal van de rest van het Belgisch

respectievelijk Nederlands grondgebied

waren gescheiden (wikipedia).

Grenspaal 48N.

www.ivn.nl/afdeling/eijsden/de-eijsder-beemden

24 | Geo-Info | 2016-2

Verslag

In februari van dit jaar presenteerde Peter Lentjes (Kadaster) een Linked Data-versie van Top10NL, de

Basisregistratie Topografie. Wat gebeurt er nog meer in Nederland en in Europa? De conferentie Geodata on

the Web deed een poging om dat te presenteren. Georganiseerd door EuroSDR en het Platform Linked Data

Nederland gaf de bijeenkomst een idee van de stand van zaken op zowel strategisch als operationeel niveau.

Wat gebeurde waar?

De conferentie “Geodata on the Web” was

op 10 februari 2016 in Amersfoort, in het

gebouw van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed.

Het programma was opgesteld door EuroSDR,

de Europese organisatie voor Spatial Data

Research, samen met het Platform Linked Data

Nederland. De dag erop was er een workshop

van EuroSDR bij het Kadaster in Amsterdam

over hetzelfde onderwerp.

De combinatie van Europese insteek met

het Nederlandse platform leverde voor het

plenaire deel van de conferentie een deels

internationaal publiek van circa 100 deelne-

mers op. Na de koffiepauze ’s ochtends volgde

een klein deel daarvan de parallelsessie, net als

‘s middags. Die was gewijd aan de resultaten

van de werkgroep ‘OGC/W3C Spatial Data

on the Web’ en uitkomsten van Geonovum’s

‘Spatial Data on the Web Testbed’.

Waarom Linked Data?

Een uiterst compacte beschrijving van wat

Linked Data is staat in het kader Vijf sterren

voor Linked Open Data. Maar waarom ernaar

streven? Volgens Frans Knibbe (Geodan) gaat

het om het ‘smart’ maken van data. Dat doe

je door verbindingen te leggen tussen data.

Pas dan kun je het onbenutte potentieel van

geodata aanboren. Pas dan wordt data goud

waard. Ingo Simonis van OGC formuleerde het

zo: we willen interoperabiliteit bevorderen om

geodata en geokennis te kunnen uitwisselen.

Dat gaat nog niet geweldig. Jeremy Tandy

(UK Met Office) noemde als voorbeeld het

INSPIRE Geoportal, waarin hij niet kan vinden

wat hij zoekt. Volgens hem komt dat voor

een deel doordat het ‘geospatial’-domein

zich te lang als speciaal heeft beschouwd en

de door OGC ontwikkelde standaards voor

webgebruik niet genoeg passen bij hoe de

rest van de web-wereld (W3C) zich ontwikkelt.

Interactie via het web gaat nog niet goed,

als er geodata bij betrokken is. Hij vroeg om

feedback op het ‘Spatial Data on the Web

Best Practices’-document dat in januari 2016

op het web is gezet. Linda van den Brink gaf

een kort overzicht van het door Geonovum

georganiseerde “Spatial Data on the Web

Testbed”. Behalve het titelthema was ook de

komende Nederlandse Omgevingswet met

zijn informatiehuizen daarvoor aanleiding.

In het testbed zijn verschillende zaken getest,

waaronder de bruikbaarheid van Spotzi als

geodatapublicatieplatform. Hun rapport komt

uit in maart 2016.

Linked Data in Nederland

In Nederland zijn minstens twee overheids-

organisaties duidelijk actief met Linked Data:

het Kadaster en de Rijksdienst Cultureel

Erfgoed (RCE). Erwin Folmer (Kadaster)

demonstreerde gereedschap om Linked

Data te maken van een Web Feature Service

zoals die in het Nationaal Georegister staat.

Meer voorbeelden: zie het Linked Data

Theatre, data.test.pdok.nl/ldt . Zijn collega

Peter Lentjes gaf een al te korte presentatie,

meer een sneak preview, van de manier

waarop hij de BRT tot Linked Data heeft

omgewerkt. Menno den Engelse (RCE)

toonde kort hoe de woonplaats Hongerige

Wolf gelinkt kan worden naar twee verschil-

lende collecties plaatsnamen: Geonames en

de Getty Thesaurus of Geographic Names

(TGN). Opvallend was dat Hongerige Wolf in

de beide datasets niet op dezelfde locatie

blijkt te liggen. Zie erfgeo.nl/ voor plaatsen

in de tijd (PiTs) en relaties daartussen. Hij gaf

aan dat RCE behoefte heeft aan een dataset

Naar geodata met 5 sterren

Linked Data zijn

goud waard

Vijf sterren voor Linked Open Data

In 2009 stelde Tim Berners-Lee, uitvin-

der van het web, voor om data op het

web vijf sterren te geven als aan vijf

voorwaarden is voldaan: de data moet

op het web staan en ‘Open’ zijn, het

moet machine-leesbaar zijn, niet in een

eigen format, de inhoud moet volgens

de RDF-standaard beschreven zijn en

tenslotte moet de data verbonden zijn

met andere data op het web. Om hier-

aan te kunnen voldoen zijn er natuurlijk

technische, inhoudelijke en organisato-

rische consequenties.

Een belangrijk inhoudelijk aspect

is die RDF-standaard. Het Resource

Description Framework schrijft voor, dat

eigenschappen van objecten (inclusief

relaties tot andere objecten) worden

vastgelegd in een subject-predicaat-

object-structuur, een ‘triple’ . Voorbeeld:

trein – rijdt op – rails. Door het geheel

van zulke relaties krijgt het semantisch

web gestalte.

Verder lezen: zie www.w3.org/DesignIs-

sues/LinkedData.html

Bron: www.cafepress.com/w3c_shop.597992118

| 252016-2 | Geo-Info

met historische straatnamen en ook aan een

dataset met verdwenen gebouwen.

Paul Janssen (Geonovum), niet in het pro-

gramma aangekondigd, hield vervolgens een

verhaal over de vraag of objectoriëntatie com-

patibel is met het paradigma van het seman-

tisch web, of juist complementair daaraan.

Linked Data in Europa

In de tweede helft van de ochtend kwamen

enkele Europese initiatieven aan de orde. Jon

Blower van de universiteit van Reading (UK)

presenteerde kort het Melodies-project. Dat is

gericht op het versterken van het gebruik

van Linked Data in economie en wetenschap.

Resultaten ervan zijn gereedschap en standaar-

den voor het produceren en toepassen van

geospatiale Linked Data. Vindplaats: strabon.

di.uoa.gr . Het ProDataMarket-project werd

gepresenteerd door de Noorse Dumitru Roman.

Het doel daarvan was om geld te verdienen

met open vastgoeddata. Een product ervan is

de Datagraft-software, waarmee van ‘raw data’,

zoals een eenvoudig CSV-bestand, online Linked

Data kan worden gemaakt. Zie datagraft.net .

Tenslotte presenteerde Michael Lutz van het

Europese Joint Research Centre in Ispra (It)

het ARE3NA-project, waarin wordt gewerkt

aan een codering van INSPIRE-gegevens in de

vorm van RDF. Meer toelichting is te vinden op

joinup.ec.europa.eu/community/are3na .

Onvermeld

Met de voorgaande tekst is enkel het ochtend-

programma van de conferentie geschetst.

’s Middags volgden nog acht presentaties. Naast

nog twee verhalen over Europese projecten

(DCAT, ELF) waren er presentaties over ontwik-

kelingen bij het Franse Geografi sch Instituut

(IGN) en bij de kadastrale organisaties in Finland

en Zweden. Die presentaties komen hier verder

niet aan de orde. Alle presentaties zijn echter

te raadplegen via www.pilod.nl/wiki/Spatial_

Data_on_The_Web_Event_10_February_2016.

Tenslotte

Lof voor de organisatoren van deze dag

vanwege hun streven om van de belangrijke

ontwikkeling in de richting van het semantisch

web de stand van zaken weer te geven, zowel

aan een deskundig als aan een minder deskun-

dig publiek. Desgevraagd gaf zeker de helft van

het publiek aan nog niet erg vertrouwd te zijn

met Linked Data. Maar het overvolle programma

bewijst dat er te veel gebeurt (en gebeurd is) om

voor beide kennisniveaus met enige diepgang

het internationale plaatje te kunnen schilderen.

Links• W3C/OGC 2016: Spatial Data on the Web Best Practices, W3C First

Public Working Draft 19 January 2016: www.w3.org/TR/sdw-bp/

Frans Rip is werkzaam bij

GeoDesk van Wageningen UR.

Frans is bereikbaar via

[email protected].

Logo van het Europese Melodies-project.RCE zoekt historische

geografi sche gegevens

‘De wereld op je bord’ met kaart en kompas

Tot en met maart 2017 was er in het Maritiem

Museum in Rotterdam ‘een familietentoon-

stelling om van te watertanden dat het zon-

der de scheepvaart maar een karige boel

zou zijn op ons bord.’

Een tip: ‘Ga op een wonderlijke, levens-

grote wereldkaart met een reuzeschip als

pion op ontdekkingsreis naar de herkomst

van ons eten.’ Naast die enorme vloerprint

met de ‘Nieuwe Wassende Graaden Paskaart

Vertoonende alle de bekende Zeekusten en lan-

den op den geheelen Aard Boodem of Werelt’

naar Gerard van Keulen (1728) zijn er in de

expositie uiteraard ook originele oude kaar-

ten te zien.

Adri den Boer

26 | Geo-Info | 2016-2

Nico Bakker e.a., 200 jaar kaarten

maken in beeld. 1815-2015,

Uitgeverij 12 Provincien, Landsmeer,

2015, 120 p., € 24,95

‘De atlas is ontstaan uit een samenwerking

tussen Kadaster en 12 Provincien. Het Kadaster

heeft de informatie aangeleverd die door ons

bedrijf is omgezet in een fraaie vormgeving’,

aldus de uitgever op zijn website.

Het boek bestaat uit een algemeen informa-

tief gedeelte en een dubbelatlas-gedeelte

van beide circa 60 pagina’s. Het informatieve

gedeelte bevat vijf hoofdstukken. In deze

hoofdstukken wordt ingegaan op het inwin-

nen en het maken van topografi sche kaarten

in de afgelopen 200 jaar. De atlas in totaal

bevat zo de volgende hoofdstukken:

1. Het prille begin van een nationale kartering

(1798-1830)

2. De kaart van het leger (1830-1864)

3. Verdedigingswerken gedetailleerd in kaart

gebracht (1864-1932)

4. Luchtfoto wordt de basis (1932-1975)

5. Een nieuw tijdperk breekt aan (1975-2015)

6. Het kaarten-tweeluik

Wie zich verdiepte in recente tijdschriften-

publicaties en met name het themanummer

‘200 jaar Topografi sche Dienst’ van Caert-Thre-

soor, herkent al veel. Zeker aan foto’s is dat toch

nog niet alles! De niet expliciet genoemde rijke

fotobron is het Kadastermuseum (de inventaris

daarvan staat wel bij de literatuuropgave).

Zodoende ‘mist’ men bijvoorbeeld wel een foto

van 38 TDN-werknemers die eind januari 1987

na ijshakken een koude duik namen als protest

tegen 38 ontslagen. Ze haalden tal van kranten

(zie www.delpher.nl). Ook de omslagfoto met

een waterpasser en baakhouder kwam in de

recente jubileumpublicaties in tijdschriften nog

niet voor. De mooie opname staat binnenin

op pagina 30, daar helaas met het onjuiste

onderschrift ‘Paspuntbepaling in het terrein’.

De hoofdtekst verwijst (elders) correct naar

de nauwkeurigheidswaterpassingen van

Rijkswaterstaat (NAP, vanaf 1891), waardoor het

militaire waterpassen wat minder nodig was.

‘Hoogtemeters van de Militaire Verkenningen

en later de Topografi sche Dienst maakten voor

detailmetingen vaak gebruik van het zakwater-

pasinstrument van Wagner,’ aldus een volzin

over hun eigen waterpassingen van lagere orde

én met een ander plaatje. De begrippenlijst

vermeldt nog dat de gebruiksperiode 1895-1950

was (een aparte bijdrage over dit instrument,

wie Wagner was en wie de fabrikant was, is

welkom in dit tijdschrift!).

Over de relatie met Rijkswaterstaat is er nog

een ander puntje. Wel genoemd en afgebeeld

(op p. 25 helaas wat onscherp) is de Water-

staatskaart 1:50.000, ook qua schaal herkenbaar

als variant van de stafkaart. Niet genoemd

wordt de grootschaligere Rivierkaart van Rijks-

waterstaat, die de Topografi sche Inrichting

slechts graveerde en waarbij ze er toch alleen

haar eigen naam op zette. Zodoende ziet men

voor deze producten nu steeds op Catawiki

staan: ‘Groot formaat weinig voorkomende

kaart Topografi sche Inrichting’; op deze

kaarten werd naast de opdrachtgever ook het

jaartal vaak weggelaten.

De laatste 60 pagina’s van het boek beslaan een

tweeluik. Links ziet men de kaart anno 1930 en

rechts de kaart anno 2011 (door de uitgever ‘nu’

genoemd). De schaal is 1:200.000. ‘Zo is het dus

heel leuk (en soms ook beangstigend) om te

zien hoe enorm Nederland de afgelopen 80 jaar

veranderd is’, aldus die uitgever. Het beeld is niet

alleen anders omdat het terrein anders is, want

vernieuwing geldt ook voor de kaartinhoud

en de kartografi sche vormgeving. De rol van

de topografi e wordt hoog ingeschat in het

voorwoord van de Raad van Bestuur Kadaster:

‘200 jaar geleden is het fundament gelegd

voor een modern Nederland. Wij zijn trots op

de topografen en kartografen, die dat mogelijk

hebben gemaakt, en op de mensen die dagelijks

voortbouwen op dat fundament.’ De jubileum-

atlas zij van harte aanbevolen, in welke omslag

dan ook: het bleek namelijk dat er ook een editie

met een andere voorkant kwam dan die op

internet te koop staat (www.kaartenenatlassen.

nl). Waarom? Ook de voorkant met de waterpas-

sers is toch een typisch topografi sch plaatje, al

deed men dat werk bij het Kadaster nog niet?

Ik ben er blij mee om juist die versie te hebben!

Adri den Boer

Boek

200 jaar kaarten maken in beeld

| 272016-2 | Geo-Info

200 jaar topografie, lazen we in 2015 in Geo-Info. Een behoorlijke tijdspanne waarin technieken

van data inwinnen en kaarten produceren enorm zijn veranderd. Is het Kadaster dan niet een

‘oude grijze heer’ geworden? JongGeo vraagt zich daarom af: hoe is het Kadaster ‘jonggebleven’?

Nieuwe technologie en veranderingen in de maatschap-

pij spelen een cruciale rol in de relatie tussen overheid en

maatschappij. De ouderwetse manier om te denken dat de

overheid het het beste weet is niet meer van toepassing.

De burger wil graag meedenken en meedoen. Crowdsour-

cing (ook bekend als burgerparticipatie) kan in deze

hernieuwde relatie een grote rol spelen.

Het Kadaster heeft op verschillende manieren de inzet

van burgers bekeken voor het verzamelen van geografische

gegevens. Hieruit blijkt dat crowdsourcing een grote bijdrage

kan leveren aan de actualiteit van topografische kaarten en

databestanden. Maar hoe kunnen wij crowdsourced-data op

landsdekkende en duurzame manier in winnen? En wat als

we de burger van de toekomst laten crowdsourcen? Volgens

ons zijn de antwoorden op deze vragen in het onderwijs te

vinden! Dat crowdsourcing niet alleen voor volwassen burgers

is, blijkt uit de enthousiaste reacties van basisschoolkinderen

op ons nieuwe project ‘Crowdsourcing in het onderwijs’. In

dit project oefenen kinderen op een speelse manier met

hun geografische oriëntatie. Ook ontdekken zij hun rol als

‘dataprovider’ door crowdsourcing in de praktijk te brengen.

Het mooie is, het is landsdekkend, want basisscholen zijn door

heel Nederland verspreid. En ook actueel, want elk jaar is er

een nieuwe groep kinderen die met behulp van het lespakket

aan de slag gaat om “nieuwe” objecten in te winnen.

In 2015 heeft het Kadaster een pilotlespakket ontwikkeld

voor groep 7 en 8 van het basisonderwijs. Het lespakket

bestaat uit twee lesmodules maar is zo ingericht dat er in de

toekomst meerdere lesmodules (voor een bredere doelgroep)

bij kunnen komen. De eerste lesmodule gaat in op het

Kadaster als organisatie: wat doen we, hoe doen we het en

waarom? De tweede lesmodule gaat over crowdsourcing.

Deze lesmodule heeft als doel om kinderen bekend te maken

met het begrip. Het laat hen zien welke mogelijkheden die

crowdsourcing biedt en hoe belangrijk de rol van kinderen

daarin kan zijn. Kinderen gaan met een online applicatie

aan de slag met het inwinnen van data. Actuele data is

voor hulpdiensten (brandweer, ambulance en politie) heel

belangrijk maar ontbreken vaak op de topografische kaart.

Dit zijn bijvoorbeeld de paaltjes en drempels die vaak een

belemmering zijn voor de voertuigen om op tijd op bestem-

ming te komen. De online applicatie biedt de mogelijkheid

om allerlei objecten toe te voegen, de achtergrond kaarten te

veranderen en in en uit te zoomen. Door deze functionaliteit

oefent het kind aan zijn/haar geografische ontwikkeling en

oriëntatievermogen. Bovendien leren kinderen met andere

ogen te kijken naar hun omgeving en wat anderen-zoals de

hulpdiensten- kunnen hebben aan hun ogen.

Maar zijn basisschoolkinderen een betrouwbare bron van

informatie? Vertrouwen de hulpdiensten de kwaliteit van de

data van de kinderen? Het blijkt dat een tussenstap nodig is

om de geleverde data te valideren en een kwaliteitsstempel

erop te zetten. Bij het Kadaster hebben wij gelukkig veel ken-

nis om deze stap uit te voeren.

De ambitie is om crowdsourcing een onderdeel van

topografie te maken. En om dit uiteindelijk een vaste plek in

het onderwijs te geven. In de toekomst zullen met behulp

van crowdsourcing niet alleen de overheidsorganisaties, maar

de hele samenleving profiteren. De kinderen worden bewust

van het belang van samenwerking en zien het nut om op een

duurzame manier actuele data te verzamelen. ‘Crowdsour-

cing in het onderwijs’ is een goede investering in slimme en

betrokken burgers van de toekomst.

Naast Nederland zijn ook andere landen, zoals Finland

en Frankrijk, op zoek naar methoden om crowdsourcing

een plaats te geven in de maatschappij. Meer dan ooit staat

crowdsourcing op de agenda van veel mapping-agency’s.

De internationale gemeenschap onderkent het belang van

crowdsourcing dat al in het vroegste onderwijs een plekje

moet krijgen. Deze leerlingen zijn tenslotte onze toekomst!

Daphne Bol

Trainee Product- en Procesinnovatie Kadaster, [email protected]

Magdalena Grus

Adviseur Product- en Procesbeheer Kadaster, [email protected]

Lespakket bekijken? www.kadaster.nl/lespakket

Column

Is crowdsourcing kinderspel

bij het Kadaster? Dap

hn

e B

ol

Mag

dal

en

a G

rus

28 | Geo-Info | 2016-2

Verslag

Op 1 februari jongstleden organiseerde de regio Noord van GIN een bijeenkomst in het Provinciehuis van

Fryslân te Leeuwarden. De opkomst was iets geringer dan de vorige editie. De regiocommissie wist echter

met de bijdrage van genoemde sprekers weer een boeiend programma samen te stellen.

Erik Post beet als gastheer het spits af. Hij ging

in op de nieuwe huisvesting van de Provin-

cie na diverse verbouwingen. Ondanks alle

ingrijpende veranderingen werd het oude

gedeelte van het Provinciehuis behouden.

Verder vertelde Erik over diverse aspecten van

de verhuizing. Indruk maakte de hoeveelheid

aanwezige boeken in de bibliotheek en het

feit dat deze ooit allemaal met de hand wer-

den overgeschreven! De originele exemplaren

liggen bij het Tresoar (het provinciale archief).

Erik ronde af door aan te geven dat bij alle

provinciale kerntaken geo-informatie wordt

gebruikt.

Jeen Bruinsma en Jan Glazenburg namen

het stokje van Erik over. Zij gingen in op de

aanleg van de Centrale As en het gebruik van

geo-informatie daarbij. De Centrale As betreft

één van de grote infrastructurele projecten

in Friesland. Het tracé loopt namelijk van

Dokkum via Garyp en Hurdegaryp naar de

Wâldwei te Drachten.

Het project startte in 1995 met een open

planproces. Het eerste PIP in Nederland met

een doorlooptijd van uiteindelijk 5 jaar. Voor

de start van de bouw moesten echter de

contracten worden geregeld wat tevens een

eigen dynamiek en doorlooptijd had. De ople-

vering van het tracé aan zeven beheerders

werd daarin meegenomen.

In 2012 werd met de bouw gestart en 3 oktober

2016 wordt de weg opgesteld. Inclusief sociaal-

economische verbeteringen in het gebied kost

de aanleg bijna een half miljard.

Jan Glazenburg ging in op de vele aanbestedings -

procedures en de afspraken met alle betrokken

aannemers. Ook vertelde hij over de grote

hoeveelheden te realiseren en aan te passen

objecten, zijnde wegsegmenten, kunstwerken,

waterwegen, et cetera.

Om het tracé op de juiste plaats te krijgen,

werd gebruik gemaakt van geo-informatie:

DTM, 3D-animaties en diverse kaartbestanden

zoals de GBKN. Veel aandacht ging uit naar de

te stellen toleranties. Deze werden visueel in

de bouwtekeningen aangebracht. Alle objec-

ten zijn binnen de gestelde toleranties

geplaatst. Een geweldige prestatie.

Jan Jaap Buyse ging in zijn bijdrage in op

waterwinning en droogteschade en de wijze

waarop Vitens GIS daarbij inzet.

Vitens beschikt over een eigen topografi sche

basiskaart om hun leidingnet te kunnen beheren.

Bijeenkomst GIN regio Noord

Selfi e van aandachtig publiek (Dank Paul!).

De Centrale As: weg, gebied en kernen.

| 292016-2 | Geo-Info

Vitens onttrekt ongeveer 343 miljoen m3 water uit

haar gebied, waarvan 48 miljoen m3 uit Friesland.

Jan Jaap gaf aan dat door verzilting, verdro-

ging en weersomstandigheden het quotum

voortdurend aan verandering onderhevig is.

Hij toonde met GIS-visualisaties de veranderingen

in de ondergrond aan. Deze visualisaties zijn het

resultaat van meten, modelleren en analyseren.

Daarbij wordt gebruik gemaakt van het Dino-

loket, AHN en Regis. Het vereist nog wel enige

nabewerking en rekenen.

Op basis van boringen worden GIS-3D-mo-

dellen vervaardigd. Ook daarvoor geldt dat

aanvullende nabewerking en interpretatie

is vereist. Het model bij het intrekgebied

Soestduinen laat het wegvallen van kwel zien.

Dat tast de natuurwaarden van het gebied aan

en compenserende maatregelen moeten dan

ook worden getroff en.

Al met al betreft het enorme hoeveelheden

data. Het toewerken naar één database biedt

Vitens volgens Jan Jaap veel voordelen.

Vervolgens ging Jan Jaap in op droogteschade

en de bepaling daarvan met behulp van GIS.

Droogteschade wordt onder andere veroor-

zaakt door het drinkwaterbedrijf. De schade

ligt tussen 1 en 15% van de gewasproductie en

kost Vitens tussen 1 en 2 miljoen euro per jaar,

afhankelijk van de jaarlijkse weersgesteldheid.

Vitens tracht evenwel de schades te schat-

ten zeker aangezien meteogegevens sneller

beschikbaar komen.

Voor het bepalen van de schade en de scha-

devergoeding wordt gebruik gemaakt van

GIS-modellen. De RVO-percelen worden als

basis gebruikt, welke reeds zijn ontdaan van

bebouwing en wegen. Vitens staat open voor

nieuwe technieken ter bepaling van droogte-

schade. Van remote sensing/satellietbeelden

wordt echter nog geen gebruik gemaakt

vanwege de (nog) te geringe resolutie.

Na de lunch, die tevens door de Provincie

Fryslân werd aangeboden, nam Dirk Aalbers

van Horus het woord. Hij waarschuwde het

publiek voor veel plaatjes. Horus staat namelijk

voor het werken met beelden. Daarvoor heeft

Horus zelf appratuur en software ontwikkeld.

Slim zijn met technologie is Horus’ devies.

De toepassingen zijn ongekend: GIS-platen

mappen op asfaltbeelden, inspecties op beel-

den presenteren, visualisatie van scheefstand

van wegmeubilair, inventarisatie van moeilijk

bereikbare plaatsen, inspecteren van geleide-

rails, bij ongelukken plaats delict vastleggen

en later analyseren enzovoort. Voor al deze

toepassingen heb je in de regel nauwkeurige

GPS-apparatuur nodig. Vervolgens kun je

bestaande datasets over het beeld projecteren.

Ook sensoren worden ingezet, bijvoorbeeld

voor het in beeld brengen van waterbodems en

het uitbaggeren daarvan.

Samenvattend biedt de projectie van datasets

op beelden nieuwe mogelijkheden en toepas-

singen. Een plaatje vertelt over de conditie van

het object en de exacte locatie. Beelden zijn

voor sommige leveranciers en bureaus een

toevoeging op hun bestaande diensten en

producten. Tegenwoordig kun je zelf al tegen

geringe kosten aan de slag!

Alle aanwezigen kunnen terugkijken op een

boeiende en leerzame avond. Het regiobe-

stuur bedankte de inleiders en met name de

Provincie Fryslân voor het beschikbaar stellen

van de locatie en de lunch.

Bert Gerlofs

Mobile mapping

Sports& Entertainment

Safety & Security

horus softwareactionable data or situational awareness

Sheet uit presentatie Dick Albers.

Vlnr Dick Albers (Horus), Jan Jaap Buijse (Vitens) en Erik Post (provincie Fryslân) en op de rug Sieb Dijkstra

(dagvoorzitter GIN Noord).

30 | Geo-Info | 2016-2

Sinds januari 2016 is Marianne

Linde lid van het bestuur

van GeoBusiness Nederland.

Als voormalig innovatiedirecteur bij

TNO en vanuit haar huidige functie

als directielid van Geodan brengt

zij veel ervaring mee op het gebied

van de duurzame en gezonde

leefomgeving. Marianne Linde

volgt Theo Thewessen op die sinds

2008 het bestuur van GeoBusiness

Nederland versterkte, sinds 2013

als vicevoorzitter. Wij spraken met

zijn opvolger over innovatie, ‘smart

cities’ en vrouwen aan de top.

Door Felix van Veldhoven

Marianne Linde (foto: Marcel Israel Fotografie).

“Samen kunnen we Marianne Linde als nieuw bestuurslid van GeoBusiness Nederland

| 312016-2 | Geo-Info

GeoBusiness en de topsectoren

Innovatie staat bovenaan de strategische

agenda van GeoBusiness Nederland.

Als ambassadeur voor innovaties op het

gebied van ‘smart cities’ denkt Marianne Linde

daar graag over mee. Ze benadrukt dat voor

innovatie een prettig ecosysteem cruciaal is.

Het gaat hier dus niet enkel om innovatie in

economische termen, maar ook om zachte

waarden: een ecosysteem waarin verschil-

lende partijen bij elkaar komen en samen

met passie iets willen bereiken. GeoBusiness

Nederland kan bijdragen door aandacht te

vragen voor het belang van innovaties op

het gebied van location intelligence in tal

van investeringsprogramma’s. Belangrijke

aanknopingspunten vormen de topsectoren,

waarvan we als Nederlandse economie heb-

ben gezegd: hier zijn wij goed in. Deze top-

sectoren hebben veel geo-componenten,

denk bijvoorbeeld aan de vraag hoe we in

een bepaalde stad zorg kunnen verlenen aan

ouderen. Lange tijd dachten we dat robots

en slimme technologie in huis, de oplos-

sing zouden zijn. Inmiddels weten we dat

het vooral gaat om een fijne leefomgeving.

Een plek waar mensen niet vereenzamen

en waar snel hulp is; ook hier draait het om

locatie. Belangrijk dus dat wij in gesprek raken

met de topsectoren, daar zitten veel potenti-

ele klanten die zich nog niet bewust zijn van

de waarde van geo-informatie.

Hoe krijg je een stad slimmer?

Naar verwachting woont 70 procent van de

wereldbevolking in 2050 in de stad [Hajer et al,

2014]. Als lid van de taskforce ‘Smart City’ van

het ministerie van I&M denkt Marianne Linde

hier veel over na. Het ‘smart city’-concept is

ontstaan als branding van totaaloplossingen

voor de datastromen door een stad, denk aan

mobiliteit, afval of water. Hoewel de slimme

leefomgeving geen Nederlandse topsector

is, is er gelukkig het EIP (European Innovation

Partnership) over ‘Smart Cities & Communi-

ties’. Nederland zet hier vanuit het Europees

voorzitterschap goed op in. Er ontstaan steeds

meer regionale kennisclusters, denk aan ‘Heal-

thy Urban Living’ in Utrecht, het ‘Amsterdam

Institute for Advanced Metropolitan Soluti-

ons’ (AMS) en ‘Smart Delta City’ Rotterdam.

Als GeoBusiness Nederland willen we met

deze clusters in gesprek zijn.

In Nederland hebben we ontzettend veel

open data over stedelijke systemen. Met een

steeds meer terugtrekkende overheid, zijn het

vaker de burgers die onze stedelijke processen

sturen; individueel of in samenwerkingsver-

banden met bedrijven, de kennisinstellingen

en de overheid. Voortdurend gaat het daarbij

om het verdelingsvraagstuk van leefomge-

vingskwaliteit versus geld. De stad die hierin

een goede balans weet te vinden is een

slimme stad. Marianne Linde voorziet dat dit

voor de geo-branche een hele belangrijke

markt wordt. Investeringsstromen lopen nu

nog vooral via de ministeries of infrabeheer-

ders, denk aan het ‘Meerjarenprogramma

Infrastructuur, Ruimte en Transport’ (MIRT),

de zorg of het watersysteem. Het zijn enorme

geldstromen die uiteindelijk gaan over de

slimme stad. GeoBusiness Nederland wil zich

inzetten om deze markt in de volle breedte te

kunnen benutten. De uitdaging daarbij is om

elkaar voortdurend de vraag te stellen: wan-

neer is het nog precompetitief en werken we

samen, en wanneer gaat het om de belangen

van onze individuele leden?

Precompetitief onderzoek

Een succesverhaal van precompetitief onder-

zoek is Geonovum. Denk aan alles dat mede

dankzij Geonovum is ontstaan, zoals PDOK of

RO-Online. Marianne Linde ziet veel waarde

in het oprekken van het precompetitieve sta-

dium. Naast Geonovum is de emissieregistratie

(1974) hier een goed voorbeeld van. Ook hier is

ontzettend veel geo-business uit voortgeko-

men. Hierbij kun je denken aan het ‘Nationaal

Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit’

(NSL) of AERIUS, het rekeninstrument van de

‘Programmatische Aanpak Stikstof’.

Meer vrouwen aan top geo-sector

Theo Overduin schreef ooit in de Geo-Info

dat de geo-sector wordt gedomineerd door

mannen op leeftijd. Het netwerk Vrouwen op

de Kaart (VodK) pleit al lange tijd voor meer

diversiteit en meer vrouwen op topposities.

Als bestuurslid van GeoBusiness Nederland en

directielid van Geodan geeft Marianne Linde

het goede voorbeeld. Ze geeft aan dat als je

dat wilt, je na je studie volledig open moet

staan voor nieuwe leerervaringen en vooral

heel hard moet werken. Zelf heeft ze gelukkig

nooit discriminatie op grond van geslacht

meegemaakt. Één keer, tijdens een sollicitatie-

gesprek bij een softwarebedrijf, kreeg ze de

vraag: “Wat is de kans dat u binnen twee jaar

kinderen krijgt?”. Haar antwoord: “Daarvoor

moet u bij het CBS zijn”.

Referenties[1] Hajer, M. & T. Dassen, Slimme steden. De opgave voor de

21e-eeuwse stedenbouw in beeld. Nai010 uitgevers / PBL

uitgevers, Rotterdam 2014.

Felix van Veldhoven, redacteur

Geo-Info.

Hij is bereikbaar via

[email protected]

Voor innovatie is een

prettig ecosysteem

cruciaal

‘Daarvoor moet u

bij het CBS zijn’

veel bereiken”

32 | Geo-Info | 2016-2

Verslag

Snippergroenpercelen, gemeente-

lijke restgronden, zijn van ‘beperkte’

afmetingen en kennelijk van geen

betekenis meer voor de openbare

ruimte. De bij het Kadaster en soms

in media voorkomende inter pretatie

dat snippergroen slechts door

landjepik van vastgoedeigenaren

ontstaat is fout. Kijk bijvoorbeeld

maar naar advertenties op diverse

gemeentelijke websites.

‘Er is sprake van snippergroen wanneer een

groenstrook, grenzend aan een woning, in

eigendom van de gemeente, geen openbare

functie (meer) heeft en geen noemenswaar-

dige meerwaarde levert aan de beleving van de

woon- en leefomgeving’, aldus de notitie Snip-

pergroen 2013 van de gemeente Enkhuizen.

‘Snippergroen ontstaat meestal als gevolg

van in het verleden uitgevoerde projecten en

veranderde inzichten en/of herinrichtingen van

openbaar gebied,’ aldus een nota uit 2011 van

de fusiegemeente Zuidplas van 2010, één van de

vele harmonisatiestukken vanuit de oude drie

gemeenten daar. Met toen in twee van de drie

gevallen verkoopprijzen van €150/m2. In die regio

waren zulke verkopen al jaren ‘business as usual’

voor die prijs bij gemeentelijke grondbedrijven,

al dan niet extern geassisteerd. Hellendoorn had

volgens BB in 2011 nog herrie bij €70….

Landjepik

Burgers namen soms en minstens gedoogd

gemeentelijk groen, grenzend aan hun perceel,

in gebruik en onderhoud en richtten het vaak in

alsof het privégrond betrof. Overigens bleef dan

nog de gemeente de bestemming (vaak: verkeer,

verblijf of groen) bepalen en al dan niet handha-

ven. Onbekend is welk percentage van alle snip-

pergroen landjepik betreft. Er ontstonden daarbij

wel onduidelijke eigendomssituaties. Logisch

en vooraf al bekend bij een negatief kadastraal

stelsel met verkrijgende verjaring bij - afhankelijk

van de trouw - tien of twintig jaar. Al jaren kan

intussen voor meer kennis zelfs worden verwe-

zen naar Verjaring en Grondzaken op websites als

www.vng.nl. (De DHC-tijdschriftendatabank geeft

van eerder al 111 treff ers met verkrijgende en nog

eens 27 met acquisitieve verjaring.)

Kadaster en externe bureau’s

Voor het Kadaster is volgens hun website snip-

pergroen een maatwerkproduct. (‘Tijdens een

verkennend gesprek geeft u aan wat uw wensen

zijn. Op basis van dit gesprek ontvangt u een

off erte.’) Het hanteert daarbij haar eigen defi nitie,

probleemstelling en oplossing: ‘Regelmatig

nemen burgers of bedrijven stukjes gemeente-

grond in gebruik zonder hiervoor toestemming

te vragen. Het zogenaamde snippergroen.

Vaak hebt u als gemeente maar beperkt de tijd

om de grond terug te vorderen of een beta-

lingsregeling te treff en. Met een juiste aanpak

van snippergroen genereert u inkomsten en

bespaart u op onderhoudskosten.’ Het Kadaster

kan net zoals bureaus een precieze en volledige

inventarisatie maken van snippergroen. Men ver-

gelijkt hiervoor gegevens van de Kadastrale

Snippergroen: restgrond of nestgrond?

Bureau’s en Kadaster

‘premiejagers’?Voorbeeld verkoopadvertentie snippergroen

‘Wanneer is er sprake van uitgeefbaar snippergroen?

U kunt als inwoner van Zuidplas snippergroen kopen tot een grootte van maximaal

100 m2. Dat kan alleen als de groenstrook geen openbare functie heeft. Dat wil zeggen

dat het perceel grond geen verkeersgroen, gebruiksgroen of beeldbepalend groen

is en/of dat het perceel groen niet wordt gebruikt ten behoeve van kabels, leidingen,

rioleringen en overige nutsvoorzieningen en of voor monumentale bomen.

Prijs snippergroen

De prijs voor snippergroen bedraagt € 169,- per m2 (prijspeil 1 januari 2016) kosten koper.

De voorwaarden voor aankoop van snippergroen staan in de beleidsnota snippergroen.’

www.zuidplas.nl

Kadastraal beeld van snippergroen (www.kadaster.nl).

| 332016-2 | Geo-Info

kaart, ‘de Grootschalige Basiskaart Nederland

(GBKN)’ en lucht- en panoramafoto’s. De klant

ontvangt een overzicht met adressen van

gronden die mógelijk door derden in gebruik

genomen zijn, zonder dat hierover afspraken zijn

gemaakt. Per geval levert men een kaart waarop

de geconstateerde situatie, inclusief opper-

vlakte en mógelijke gebruiker zijn aangegeven.

Door het verkopen, verhuren, verpachten of bij

illegaliteit terugnemen van snippers brengen

ook externe bureaus al jaren graag de eigen-

domssituatie voor gemeenten weer op orde.

Hun folders noemen al dan niet dat één van

aspecten van het op orde brengen ook kan

zijn dat de gemeente weet de grond intussen

kwijt (of rijk?) te zijn. Metafoor Vastgoed uit

Lelystad heeft tot op internet toe een expliciete

snippergroenfolder met een stroomschema met

de drié opties: beroep op verjaring, handhaving

en verkoop (inclusief kadastrale afwikkeling).

Dit bureau wordt afgaand op hun presentie bij

programma’s als de Rijdende Rechter en Meld-

punt als ‘expert snippergroen’ gezien. Bureau

Eiff el uit Arnhem als speler in dit adviesveld

haalde in 2012 BB met een conclusie van lands-

breed 1 miljard euro aan illegaal snippergroen

na inventarisaties bij dertig en gesprekken met

meer gemeenten. Gemeenten zouden toen

volgens dat bureau 300 miljoen kunnen verdie-

nen door het verkoopbare deel daarvan van de

hand te doen. (Uiteraard is dat een groter bedrag

door snippergroen bepaald niet alleen van de

hand te doen bij illegaal gebruik. Hiervan is geen

centrale groottedefi nitie of registratie.)

Heisa in Zuidhorn

In 2015 trok een groenverkoop-proefproject

Aduard van de gemeente Zuidhorn daar veel

aandacht. Hun adviesbureau Eiff el toonde

aan dat er op 811 adressen sprake zou zijn van

oneigenlijk onderhoud en soms illegaal gebruik

van gemeentegrond. Geen vreemde score

gezien het oudere gepubliceerde cijfer van

Voorst. Vooral het contrast met de verkoop-

prijzen in Zuid-Holland is groot: €25-€50 per m2

in plaats van richting €200! Wethouder Fred Stol

(CDA) wilde grond verkopen en een dagblad

‘onthulde’ een totaalopbrengst van 8 ton.

Volgens de streekkrant was er een communica-

tieprobleem. Aduarder Herman Bloupot tracht

via de WOB te achterhalen wat de gemeente de

adviseur betaalt en vernam van elders van €500

per verkochte kavel. ‘Daar komen de premieja-

gers aan, wordt over Eiff el gezegd’, zo poneerde

hij in de pers; er kwam een Actiegroep Snipper-

groen Aduard en de gemeentelijke verkoopac-

tie werd daar zelfs stilgelegd.

Slot

Regelmatig zijn er, vooral in het oosten des

lands, hypes rond de verkoop van snipper-

groen na inventarisaties van feitelijk grond-

gebruik en oude eigendomssituaties door of

voor gemeenten. Veel breder lijkt intussen

de gemeentelijke grondhandel in fl exibel-

groot-snippergroen met voor beide partijen

win-winsituaties, met name in de Randstad.

(Gemeenten fi nancierden de aankoop van

plantsoengronden via exploitaties van

bestemmingsplannen al dankzij de huiseige-

naren aan wie ze de snippers later verkopen!)

Zo’n plantsoenverkoop kan bij verder volk wel

tot verzet leiden, zoals halverwege 2015 rond

het Eikenpad in Bunnik nog het geval was.

(Cabaretier Vincent Bijlo: ‘Op 29 december doen

we een speciale Bunnikse eindejaarsshow, die

gaat Snippergroen heten. Waarom? Jaaa, dat

heeft met dorpsperikelen te maken, de  Derde

Wereldoorlog was hier bijna uitgebroken.’)

Of en hoe andere overheden dan wel

gemeenten met hun snippergroen omgaan

valt buiten deze bijdrage.

Bronnen• Binnenlands Bestuur (BB) 1-9-2009, 5 juli 2011 en 4 juni 2012

• www.hetwesterkwartier.nl

• De Streekkrant 13 oktober 2015

• Dagblad van het Noorden 30 oktober 2015.

Adri den Boer

Harde scheidingen

beste grond-

inrichtingen?

Maximale snipper-

grootten vrij

Gemeenten hardleers bij verjaringen?

Na eerst haar zaak al bij het Hof Arnhem/Leeuwarden te hebben verloren ging de

gemeente Arnhem recent nog in cassatie bij de Hoge Raad bij het bestrijden van een

verkrijgende verjaring. Deze verwierp het beroep tegen een verkrijgende verjaring

na een onrechtmatig bezit van minstens 20 jaar. Men bood ondanks decennia nalaten

van acties een strook grond ter verkoop aan aan een gebruiker, die zich beriep op die

verjaring. (Hoge Raad 4-9-2015 zaak 14/01834). Blijven voorkomen van rechtsgedingen

ter zake kan te maken hebben met de wijze van betaling van advocaten (AdB).

Gemeentelijk onderhoud snippergroen (5e man buiten beeld).

Bunniks beeld van snippergroen (www.rtvutrecht.nl).

34 | Geo-Info | 2016-2

Internationale schakel: AGRS-station Radio Kootwijk

In de ochtend van 8 maart 2016

hebben de TU-Delft en het Kadas-

ter, na 25 jaar trouwe dienst, het

laatste stukje geodetisch onderzoek

op het voormalige terrein van het

satellietwaarnemingsstation in

Kootwijk om laten vallen.

Hiermee is, zoals met Staatsbosbeheer was

afgesproken, het terrein teruggegeven aan de

natuur. De twaalf meter hoge mast was al in

1981 geplaatst naast het toen nog aanwezige

gebouw van het satellietwaarnemingsstation.

Dit station was een van de eerste stations voor

satellietnavigatie en in de geodetische wereld

bekend als KOSG. Het station heeft ook onderdeel

uitgemaakt van het Europese EUREF-netwerk en

het wereldwijde IGS-netwerk. Deze functies zijn al

enige tijd geleden overgenomen door het AGRS-

station WSRT in Westerbork.

Voordat de mast neergehaald kon worden

moest eerst met de nodige voorzichtigheid

de antenne samen met de antennekabel uit

de mast worden gehaald. Deze antenne moet

namelijk nog gekalibreerd worden om precies

te kunnen nagaan waar het exacte ‘meetpunt’

van de antenne ligt. Begin jaren negentig was

deze methode van heel precies kalibreren

(=ijken) nog niet gebruikelijk.

Ter vervanging van KOSG is in 2013 in Radio

Kootwijk op het gebouw A, ook bekend als

“de Kathedraal”, op ongeveer 700 meter ten

zuidoosten van de oude locatie, het nieuwe

AGRS-station KOS1 gemaakt.

Achter op het gebouw staat een GNSS-

antenne en ook deze data is alweer geruime

tijd beschikbaar voor onderzoek.

Het Kadaster gebruikt de data voor de

realisatie van RD en ETRS89 in Nederland;

het controleren van de footprint én voor de

jaarlijkse certificering van de ruim 150 GNSS-

referentiestations van de verschillende

RTK-providers.

In 2013 zijn door de afdeling GRS uitgebreide

driehoeksmetingen uitgevoerd om heel

nauwkeurig de onderlinge posities (ligging

en hoogte) van beide antennes te kun-

nen bepalen. Deze informatie wordt weer

gebruikt om de tijdreeks van het oude

station KOSG te kunnen koppelen aan de

tijdreeks van het nieuwe station KOS1.

Jaarlijks worden op de nieuwe locatie

ook zwaartekrachtmetingen uitgevoerd.

Deze zijn nodig om een zogenaamd geoï-

demodel van Nederland te kunnen bepalen.

Hiermee kan de landmeter met zijn GPS-

apparaat niet alleen een RD-coördinaat, maar

ook op enkele centimeters nauwkeurig een

NAP-hoogte meten.

Meer info: AGRS zie www.agrs.nl, EUREF zie

www.epncb.oma.be en IGS zie www.igs.org.

Gé Lobé is werkzaam bij het

Kadaster. Hij is te bereiken via

[email protected].

AGRS-mast van 1981 viel in 2016.

Nieuwe AGRS-station KOS1.

| 352016-2 | Geo-Info

Een summit? Een Top? Wanneer landen een top

organiseren doen ze dit om grote problemen zoals de

klimaatveranderingen of de vluchtelingencrises te bespreken,

of om handelsbarrières te slechten. Een CartoSummit? Was

deze bijeenkomst nu juist georganiseerd om problemen of

mogelijkheden te bespreken? Waarschijnlijk beide. Soms kan

een discipline zo in zichzelf gekeerd zijn dat het vergeet om

open te staan voor externe invloeden of andersom anderen

een hand te reiken. Niet dat dit het geval is met de Inter-

national Cartographic Society, maar toch. Drie jaar geleden

tijdens de International Cartographic Conference in Dresden

vond er een ontmoeting plaats tussen het ICA-bestuur en de

keynotespreker Jack Dangermond. Tijdens deze bijeenkomst

werd het idee geboren om een kleine besloten bijeenkomst

te organiseren waar kartografen samen met spelers uit andere

disciplines die veel met kaarten werken de toekomst van het

vak te laten bespreken.

Een besloten bijeenkomst is niet direct iets waar de ICA

zich mee vereenzelvigd. Maar als je echt iets wilt bereiken

kan soms een kleine (besloten) bijeenkomst weleens veel

effectiever zijn dan een bijeenkomst met honderden deelne-

mers. Maar bij besloten duikt onmiddellijk de vraag op wie uit

te nodigen? In zo’n proces spelen allerlei randvoorwaarden

een rol, variërend van agenda’s, interesse, locatie, financiën,

organisatoren, teleurstelling, enzovoort. Ondanks dit hebben

we toch een zeer interessant programma in elkaar gezet, al

waren er natuurlijk klachten over de exclusiviteit van deze

ICA-ESRI-relatie.

Kan zo’n exclusieve top ons vak beïnvloeden? Waarschijn-

lijk maar beperkt, want het beoogde bereik van de top dekt

bij lange na niet alle aspecten van de kartografie. Drie pro-

minente onderwerpen werden gekozen: gegevens, media

en ontwerp. Gegevens omdat dat het momenteel niet het

gebrek aan data is, maar eerder de overvloed ervan die voor

problemen zorgt (het ’big data’ paradigma). Media omdat

kaarten overal gebruikt worden, en ontwerp omdat kaarten

een verhaal te vertellen hebben, en dat ze dit goed moeten

doen. Natuurlijk kunnen de drie onderwerpen niet los van

elkaar gezien worden.

Met het doel in gedachten om met name inzichten van

externe experts in te brengen werden de hoofdsprekers

buiten de ICA-gemeenschap gezocht. Vanzelf moesten

ze affiniteit met kaarten hebben, maar hen werd uitdruk-

kelijk verzocht om de kaart vanuit hun eigen perspectief te

belichten. Iedere hoofdspreker werd ondersteund door twee

kortere bijdragen, met opnieuw één van een buitenstaander

en één vanuit onze kartografische wereld. De presentaties

waren slechts een klein deel van het programma. Veel tijd

was ingeruimd voor discussie in levendige ’breakout’-sessies

opgezet op basis van de sleutelwoorden die de deelnemers

naar aanleiding van de presentaties hadden opgegeven.

Via rapportagesessies werden alle meningen weer bij elkaar

gebracht.

Een bijzondere ervaring voor mij, niet al te actief op

sociale media, was het feit dat de gebeurtenis live werd

gestreamd en getwitterd. Zoiets kan tot interessante situaties

leiden. Het publiek van de stream hoort alleen de stem van

de spreker en ziet de slides. Context van opmerkingen kan

verloren gaan en op Twitter een eigen leven gaan leiden. Wat

ook mis kan gaan, is dat de resultaten of afbeeldingen die je

presenteert en die normaal in het besloten gezelschap van

de zaal blijven, viraal gaan op het net, en uit context gebracht

irritatie kunnen oproepen omdat bijvoorbeeld niet voldoende

informatie over de rechten is gegeven. Nu realiseer ik me

waarom politici altijd zo vaag zijn. Dat is veel veiliger. Aan de

andere kant is het nieuws over een kartografische bijeen-

komst waarschijnlijk nog nooit zo snel de wereld rond gegaan.

In ieder geval sneller dan via deze column. De hier genoemde

voorbeelden waren ook de reden dat de discussies en

breakout-sessies niet gestreamd werden, zodat men zich toch

enigszins onbezwaard kon voelen tijdens de discussies.

Hier een paar quotes van de bijeenkomst en van Twitter:

“de toekomst van de kaart is divers - daar komen ze nooit uit”,

“een goede discussie om cartografie verder te brengen, en

beter dan je zou verwachten van die gemeenschap”, “een elite

groepje”, “we vergeten het genot van het kijken naar de kaart”,

en “een goed ontwerp is onzichtbaar”.

De CartoSummit was op gezet als een eenmalige

gebeurtenis. Het belangrijkste doel van de top was het bijeen

brengen van de kartografische gemeenschap met onder

andere de vaak jonge slimme ’geocomputational big data

visualizers’. Wij kunnen van hen leren, en zij hebben kunnen

ervaren dat kartografen toch niet zo saai zijn als ze misschien

voorheen dachten. Voor een meer inhoudelijk verslag van de

top zie mijn presidential-blog op de ICA-website (icaci.org/

presidents-blog-cartosummit-a-report/) en de summit-

website (www.esri.com/events/cartographic-summit/) waar

de streams zijn terug te kijken. Voor diverse meningen kijk op

Twitter #cartosummit.

Prof. dr. Menno-Jan Kraak

ITC International Institute of Geo-Information Science

and Earth Observation

Department of Geo-Information Processing

E-mail: [email protected]

Column

Me

nn

o-J

an K

raak

De CartoSummit

36 | Geo-Info | 2016-2

“Wat is het effect van de A4?”,

vraagt het NRC zich af in haar

de digitale editie. Geen gekke

vraag, gezien de langdurige

aanleggeschiedenis. Pogingen

om de 7 km tussen Delft-Zuid

en het Kethelplein aan te leggen

liepen keer op keer op niets uit

en er werd uiteindelijk meer dan

40 jaar over de aanleg gepraat.

Het doorgaande verkeer kon niet

anders dan gebruik maken van de

parallelle A13 waar het verkeer, met

160.000 tot 180.000 voertuigen

per etmaal, regelmatig van begin

tot eind vaststond. Om het effect

van de openstelling van de

verlengde A4 op de snelwegen

rond om Rotterdam te kunnen

laten zien, visualiseerde het NRC

meetgegevens van de Nationale

Databank Wegverkeersgegevens

in de vorm van een dynamische

kaart met de verkeersstromen van

zaterdag 12 december tot en met

woensdag 20 januari.

www.nrc.nl/nieuws/2016/02/03/

wat-is-het-effect-van-de-a4

Jan-Willem van Aalst

(imergis.nl en opentopo.nl):

Altijd leuk om de tijddimensie in een kaart

te zien. Het “data verzamelen” beginnen we

in Nederland goed onder de knie te krijgen.

“Data betekenisvol presenteren” is de volgende

uitdaging, en dat is hier heel aardig geprobeerd.

De spitstijden op de doordeweekse dagen

worden goed zichtbaar. Gevoelsmatig zou het

misschien logischer geweest zijn om standaard

groen te gebruiken voor het verkeer, en het

rood alleen voor de snelheden die ver onder de

bedoelde snelheid liggen. Verder zou het tonen

van de bebouwde kom vlakken iets meer hou-

vast geven. Tot zover over visualisatie. Dan over

de zin van het kaartje: wie kijkt op van wat we

hier zien? Er komt een snelweg bij en die wordt

zowaar gebruikt. Gelukkig, die hebben we niet

voor niets aangelegd! Bestuurders kunnen weer

rustig gaan slapen. En ja, dat het effect zuid-

waarts wat minder groot is dan verwacht, kan

allerlei redenen hebben. Misschien moet de A4

eerst verder verlengd worden tot aan Numans-

dorp, want pas dàn is de route Amsterdam

– Antwerpen echt voltooid. En laten we de weg

ook wat meer tijd gunnen: ze ging 18 december

open, vlak vóór Kerst, en de animatie stopt

alweer op 20 januari. Als het filmpje tot medio

maart had geduurd, was het beeld misschien

alweer positiever. Kortom: een leuk idee; mis-

schien iets te snel conclusies getrokken.

Tjeerd Nijeholt

(adviseur geo-informatie en auteur

‘Handboek Geo-visualisatie’):

Deze dynamische kaart maakt deel uit van een

interessant achtergrondartikel, inclusief een

serie grafieken. De kaart is functioneel, met zijn

prachtige vorm, als publiekstrekker. Maar de

leek uit het publiek, die op deze manier (kort)

geraakt wordt, is misschien niet de doelgroep.

De grafieken bij het artikel hebben allen een

eenduidige boodschap, mede door hun

eenvoud. De kaart daarentegen bevat zoveel

informatie, dat de lezer, zeker die leek, alleen

data ziet en nauwelijks in staat is om te zien wat

veel of weinig, afwijkend, snel of langzaam, laat

of vroeg is. Je ziet alleen minder of meer. Maar of

iets, ten opzichte van een gemiddelde weg, de

wegen er omheen, heen of terug, voor en na de

aanleg, boven of onder een norm, is? Geen idee.

Dat er niet gewerkt wordt met (verschillende)

kleuren en dat een legenda met echte getal-

len ontbreekt helpt ook al niet. Jammer, want

de software en de data zijn prima. De enige

conclusie die ik kan trekken is dat de Nationale

Databank Wegverkeersgegevens inderdaad

“Gelukkig, die A4 is niet voor niets verlengd”

OPEN k a a r t

| 372016-2 | Geo-Info

mooie gegevens heeft. En dat een statische

(verschil-) kaart, twee kaarten naast elkaar of een

staafdiagram met de drukste locaties, grootste

snelheden of meeste toename meer kan zeg-

gen. De kaart is in deze vorm enkel geschikt voor

de intrinsiek zeer gemotiveerde analist.

Winifred Broeder

(zelfstandig kartograaf):

12 december stond ik in de ochtend in mijn

hardloopkleren op het nieuwe asfalt van de

verlengde A4 te wachten op het startschot

van de hardloopwedstrijd die in het kader van

de publieksdag werd georganiseerd. De weg

was af en het informatiecentrum zou de

woensdag erop sluiten. Maar wanneer de weg

geopend zou worden was onbekend. Er bleek

meer grondwater omhoog te komen dan

vooraf was berekend en dat moest worden

weggepompt om de deels verdiepte weg

droog te houden. De laatste hobbel zo bleek,

want op 18 december ging de A4 volgens

planning open voor het verkeer. Uit de

dynamische kaart blijkt dat de automobilist

de weg vrijwel direct weet te vinden en ook is

goed te zien dat er meer verkeer in noordelijke

dan in zuidelijk richting gaat. Ook erg mooi

is het patroon dat wordt getoond, als een

kloppend hart zien we drukte komen en gaan.

De spitsen haal je er zo uit. En het patroon is in

het weekeinde duidelijk anders. Ook erg leuk

vind ik het meelopende klokje. Wat ik jammer

vind is dat de interface geen mogelijkheid

biedt de data preciezer te verkennen. Een tijds-

lijn boven de afspeellijn zou al veel helpen.

Maar ook het kunnen klikken door de tijd met

een bepaalde interval (een uur, een dag) zou

de interpretatie van de gegevens beduidend

beter mogelijk maken.

Wageningen, 15 maart 2015

Alterra Wageningen UR, Nexpri en Ruimteschepper ontwikkelen de Benchmark Kwaliteit Geodata

Nexpri, Ruimteschepper en het

Expertisecentrum Kwaliteit van

ruimtelijke data (onderdeel van

Alterra Wageningen UR) hebben

een convenant ondertekend waar-

mee de doelstelling en samenwer-

king van de te ontwikkelen en te

beheren benchmark is vastgelegd.

 Deze Benchmark Kwaliteit Geodata heeft

tot doel om de inrichting en het proces rond

de kwaliteit van geodata bij organisaties te

meten, te vergelijken en te verbeteren.

Het hogere doel is te zorgen voor een struc-

turele betere datakwaliteit op basis waarvan

de organisatie haar analyses, planvorming en

beslissingen kan baseren.

 

Het doel is om na de zomer de benchmark

als product klaar te hebben voor gebruik

waarmee organisaties direct kunnen starten

met deelname. Dit houdt in dat deelnemers

gefaciliteerd worden bij het verwerken en

invullen van de inventarisaties om vervolgens

de resultaten in vergelijking met andere

organisaties te bespreken. De uitkomsten en

de besprekingen leiden tot het advies voor

verbeteringen.

Om de kracht van benchmarken uit te nutten

is het wenselijk met regelmaat de benchmark

uit te voeren. Dat levert de deelnemende

organisatie zowel een meetbaar leer-en verbe-

tertraject op door de vergelijking met andere

organisaties, alsook de absolute voortgang

van de eigen organisatie.

De Benchmark Kwaliteit Geodata is mede

gebaseerd op de ervaringen uit de Benchmark

Geo van Nexpri. De combinatie van de jaren

ervaring van Nexpri met de Benchmark Geo,

de kennis en expertise op het gebied van

kwaliteit van ruimtelijke data van Alterra (het

Expertisecentrum Kwaliteit van Ruimtelijke

data) en het brede netwerk van Ruimteschep-

per heeft geleid tot deze nieuwe Benchmark.

 

Over Alterra

Alterra is hét kennisinstituut voor de groene

leefomgeving. Alterra maakt deel uit van

Wageningen University & Research centre en

levert expertise op het gebied van de groene

ruimte en het duurzaam maatschappelijk

gebruik ervan: kennis van water, natuur, bio-

diversiteit, klimaat, landschap, bos, ecologie,

milieu, bodem, landschap, land- en ruimtege-

bruik, stedelijk groen, recreatie etc. Het werken

met geo-data, geo-informatie en remote

sensing maakt een belangrijk onderdeel van

ons werk uit.

Over Ruimteschepper

Ruimteschepper - specialist in geo-kennis

& kunde - is een projecten- en adviesorga-

nisatie. Als kennisnetwerkbedrijf wordt de

collectieve intelligentie van vele tientallen

aangesloten zelfstandige en ondernemende

geo-professionals voor opdrachten ingezet.

Ruimteschepper is een betrokken partner

voor haar opdrachtgevers en verbindt vraag

en aanbod binnen het gehele geo-domein.

Daarbij worden tevens kennisproducten en

opleidingsdiensten geboden.

 

Over Nexpri

Nexpri helpt haar opdrachtgevers met het

opstellen en invoeren van visie, strategie en

beleid voor de geo-informatievoorziening

en het geo-informatiemanagement. Nexpri

slaat een brug tussen geo-technologie en

de gebruikers in de verschillende domeinen.

Door ruimtelijke informatievraagstukken en

informatiebehoeften te inventariseren en te

vertalen naar concrete toepassingen.

Persbericht

38 | Geo-Info | 2016-2

Klimaatverandering grijpt in op heel veel

verschillende processen. Wat deze processen

delen is dat ze allemaal ruimtelijk van aard zijn.

Toch ontbreekt vaak een overzicht: de kaarten

zijn gefragmenteerd over verschillende institu-

ten. Een interactieve Klimaateffectatlas is een

middel om de bestaande klimaatgegevens

voor een gebied overzichtelijk bij elkaar te

brengen en zo te verkennen waar problemen

en kansen liggen. Op dit moment wordt er in

het kader van het Deltaplan in Bangladesh [1]

een interactieve Klimaateffectatlas opgesteld

om de effecten voor Bangladesh in kaart te

brengen.

Om meer inzicht te krijgen in de verschillende

processen wordt in de Klimaateffectatlas

onderscheid gemaakt naar verschillende

niveaus (zie figuur 1). De primaire effecten zijn

de drijvende kracht achter klimaatverandering:

de veranderende patronen van neerslag,

temperatuur en wind. Maar dat zegt nog niet

wat dit voor een gebied betekent. Om dit in

beeld te brengen moet de combinatie worden

gemaakt met de kenmerken van het gebied:

de secundaire effecten. Reliëf, bodemtypen

en verharding bepalen waar extra neerslag

tot wateroverlast of overstromingen kan

leiden. Naast overstromingen vanuit de zee

en rivieren is men in Bangladesh ook beducht

op flash floods. Deze treden vaak onverwacht

en zeer lokaal op, door hevige regenval in de

naburige bergen in India. Als eenmaal bekend

is waar deze flash floods optreden, zegt dit

nog niet of dit ook tot problemen leidt. Dit

hangt af van kwetsbare functies die zich in

het gebied bevinden. Dit zijn de zogenoemde

tertiaire effecten. Daarbij is het aspect tijd ook

van belang. Flash floods blijken vooral schade-

lijk in de korte periode vlak voor de oogst van

de Boro-rijst (zie figuur 2). In gebieden waar

verzilting optreedt door zeespiegelstijging

zijn vooral plekken met de armste agrarische

Dat het klimaat verandert mag

inmiddels duidelijk zijn, maar waar

leidt dat precies tot problemen?

Het meest herkenbare effect

van klimaatverandering is de

zeespiegelstijging, maar er

verandert meer: het wordt heter,

de kans op droge perioden neemt

toe en er is vaker sprake van

hevige neerslag. Dit is althans het

geval in Nederland. De effecten

van klimaatverandering zijn echter

overal anders: in Bangladesh

is men bijvoorbeeld ook

geïnteresseerd in het effect van

klimaatverandering op de paden

van cyclonen, het verschuiven van

de moessonperiode in verband

met de rijstoogst en het effect op

riviererosie.

Door Arjen Koekoek

Interactieve Klimaateffectatlas: GIS zonder GIS

Figuur 1 - De verschillende niveaus van klimaatverandering.

Een startpunt voor

het verkennen van

adaptatiemaatregelen

| 392016-2 | Geo-Info

bevolking kwetsbaar omdat ze over weinig

alternatieven beschikken. Gezamenlijk geven

de drie effecten inzicht in de opgaven die

ontstaan en bieden ze een startpunt voor het

verkennen van adaptatiemaatregelen. In een

land waar de verstedelijking nog in rap tempo

doorgaat, biedt dit ook inzicht in de (on-)

geschiktheid van gebieden voor ontwikkeling.

In de interactieve atlas kan de gebruiker zelf

combinaties maken van kaartlagen om zo

tot inzichten te komen over de opgaven

in het gebied. Hoewel je als gebruiker

verschillende kaarten en tabbladen kunt

aanklikken is het eigenlijk geen GIS. Enkel het

voorbereidende werk vindt in GIS plaats: de

uiteindelijke Atlas wordt als interactieve PDF

opgemaakt in Indesign. Dit gaat ten koste

van GIS-functionaliteiten als inzoomen, maar

het voordeel hiervan is dat je vrijer bent in

het vormgeven van het geheel. Zo kun je

eenvoudig toelichtingen, figuren en grafie-

ken een plek geven. Door met de muis over

knoppen te bewegen kunnen scenario’s snel

worden vergeleken of bepaalde gebieden

worden uitgelicht. Het format dwingt ook

om selectief te zijn: er is alleen ruimte voor de

meest urgente kaarten en een beperkt aantal

klimaatscenario’s. Waar wij dat als GIS’ers mis-

schien als beperking zien, maakt dit het juist

een interessant en laagdrempelig instrument

voor beleidsmakers.

Referenties[1] Zie www.bangladeshdeltaplan2100.org

[2] Zie ook www.climateadaptationservices.com

Arjen Koekoek is werkzaam

bij Climate Adaptation Services en

bereikbaar via

[email protected].

Figuur 2 - Voorbeeld uit de Interactieve klimaatatlas voor Bangladesh [2].

Een interessant en laag-

drempelig instrument

voor beleidsmakers

Waterliniemuseum in Fort Vechten (Bunnik)

Zeer de moeite waard. Veel relatie met De Hol-

landse Cirkel en Geofort. Mooie oude instrumenten,

verwijzing naar Kraijenhoff en zijn landmeetkundige

werk aan de waterlinie met mooie kaarten erbij.

Alles mooi gepresenteerd in een oud fort. De uitleen

van het Kadastermuseum ligt er mooi bij. Zie foto’s.

Richard Witmer

40 | Geo-Info | 2016-2

Verslag

De Hollandse Cirkel is een instrument waar landmeters vanaf de zeven-

tiende eeuw mee gewerkt hebben om in het open veld nauwkeurig hoe-

ken op te meten of uit te zetten. De Hollandse Cirkel is uitgevonden door de

landmeter Jan Pieterszoon Dou. Het instrument is door hem beschreven in

een boekje uit 1612. In 1988 werd het instrument de naam van een stichting

voor de geschiedenis van de geodesie. Er bleven ook in Duitsland exempla-

ren van het instrument museaal bewaard.

Een Holländischer Kreis van Petrus à Call (Nijmegen

1676) in het Vermessungstechnisches Museum in

Dortmund kreeg aandacht voorop nummer 2011-3

van het tijdschrift De Hollandse Cirkel. De aanlei-

ding was een donateursexcursie naar dat museum

op 28 juni 2011 (ook verslagen in Geo-Info 2011-9.)

Naar een daar ook presente Hollandse Cirkel van

De Steur (Leiden ‘um 1655’) werd slechts in tekst

verwezen, want die stond al op hun museale

website. Maar er is meer bij de oosterburen.

In Jena…

Het museum Ernst-Haeckel-Haus in Jena heeft

volgens het portaal www.museen.thueringen.de

zelfs een Holländischer Kreis in - let wel - haar col-

lectie ‘Experimentelle Wissenschaftsgeschichte’

(EWG). De beschrijving: “Der Holländische Kreis

stellt die Weiterentwicklung des Astrolabiums dar

und dient als geodätisches Messgerät. Das Objekt

selbst ist auf einem hölzernen Ständer angebracht,

der durch einen Stab oder Ständer zum Einsatz

im Gelände ausgetauscht werden kann. Auf dem

Kompass sind die französischen Abkürzungen der

Himmelsrichtungen eingraviert.’”

…en München

Het grote Deutsches Museum in München pronkt

op haar website www.deutsches-museum.de nog

met een ‘Vollkreisinstrument von Franziskus Fiebig,

1. Hälfte 17. Jahrhundert‘, ook met een kompas,

maar met verzwijgen van de naam ‚Holländischer

Hollandse Cirkels in Duitsland

“Holländischer Kreis” van Petrus à Call, Nijmegen 1676, in Dortmund (foto Adri den Boer).

“Holländischer Kreis” in Jena (www.museen.thueringen.de).

‘Theodolite of Dutch Design’

Of het door het Engelse begrip ‘Dutch

Circle Party’ komt is onbekend, maar

nota bene in Zuid-Afrika heet het instru-

ment ook anders: “Late 17th Century

Theodolite of Dutch Design as used by

early surveyors is housed in the National

Geo Spatial Offi ce in Mobray, Cape Town.”

www.commons.wikimedia.org

| 412016-2 | Geo-Info

Kreis‘. De website www.pinterest.com nam het

plaatje over en noemde het instrument slechts een

‚Cirkumferentor‘….

Bovendien is het Deutsches Museum ’indirect

onaardig‘ tegen onder meer (!) het bij de stichting

De Hollandse Cirkel zo geliefde Vermessungstech-

nisches Museum in Dortmund uit 1985: „1925 wurde

die Geodäsie zum ersten Mal in einer eigenen Aus-

stellung im Deutschen Museum gezeigt. Die im Krieg

zerstörten Räume wurden nur provisorisch wiedereröf-

fnet und 1973 geschlossen. Nach der Sonderausstel-

lung ‚175 Jahre Bayerische Vermessungstechnik‘ wurde

die Geodäsie 1993 in der jetzigen Form aufgebaut,

sie ist die größte Ausstellung Deutschlands für diesen

Themenbereich.“

Slot

Deze korte bijdrage pretendeert natuurlijk geen

inventaris van alle Holländischer Kreise in musea

bij de oosterburen te zijn. Toch lijkt pakweg het

masculiene Wenninger Museum für Vermessungs-

technik und Geoinformation in Aschheim-

Dornach, vlakbij München trouwens, er al niet één

te hebben: „Wir sind eine Gruppe von Vermessungs-

ingenieuren die zum Leidwesen unserer Frauen der

Sammelleidenschaft verfallen sind. Gottseidank gibt es

einige Sponsoren die uns dabei helfen. Aktuell haben

wir ca. 200 Ausstellungsstücke zusammengetragen

und im Rahmen unserer Möglichkeiten restauriert.“

Overigens tonen de heren op internet toch veel

leuks, zie www.wenninger-geo-museum.com.

Adri den Boer

‘Vollkreisinstrument‘ van Franziskus Fiebig in München (www.deutsches-museum.de).

Vul je profiel in op MIJNGIN!Wist je dat…

• Je binnen de website van Geo-Informatie Nederland je persoonlijke gegevens zelf kunt beheren?

• We slechts van 47% van onze leden een e-mailadres in ons systeem hebben?

• Je vast niet bij die andere 53 % wilt horen?

• We vaker digitaal informatie gaan delen in nieuwsbrieven, interessante berichten,

uitnodigingen voor bijeenkomsten en dergelijke?

• Daarvoor tenminste jouw e-mailadres nodig hebben?

Wil je ook op de hoogte blijven van de activiteiten

van, voor en door GIN, vul dan je profi el in op MIJNGIN.

Vul je profiel in!

42 | Geo-Info | 2016-2

Prisma GeoCensus is dé partij die de

Nederlandse rijksoverheid, provincies

en gemeentes helpt met de omgeving

in kaart brengen en het bijhouden

van BGT-mutaties. Dat doen we met

bekende en innovatieve middelen:

van tachymeter tot helicopter drone.

En van GPS tot mobiele scanner.

Zo houdt u als opdrachtgever,

in een continu veranderende omgeving,

altijd het overzicht.

WWW.PRISMA-GEOCENSUS.NL

PRISMA GEOCENSUS VORMT SAMEN MET PRISMA METENEN PRISMA VAN STEENIS DE PRISMA GROEP

Wij houden het bijWij houden het bij

Ook Geo-expositie in museum in Korea

Tijdens m’n vakantie eind september 2015

in Zuid-Korea, bezocht ik in Gyeongju het

Silla Science and History Museum. Daarin

een expositie van astronomische en land-

meetkundige onderwerpen.

Koning Sejong (1397-1450) liet zijn astro-

nomen de Koreaanse kalender, die destijds

uitging van de geografische lengte van de

Chinese hoofdstad, hervormen. In het vervolg

werd de geografische lengte van Seoul, de

Koreaanse hoofdstad, gebruikt voor het nauw-

keurig bepalen van zon- en maan eclipsen.

Koning Sejong stimuleerde de wetenschap en

in zijn tijd zijn verschillende astronomische en

landmeetkundige instrumenten ontwikkeld.

Met het instrument op de foto’s werden de

posities van sterren bepaald. Tevens prijkt er

een waterpassende landmeter.

Siebe Stellingwerff Beintema in: De Hollandse

Cirkel 2016-1

| 432016-2 | Geo-Info

Vorige week bezocht ik de OGC-meeting in Washington.

Veel presentaties startten met de wens voor het realiseren

van die ene, allesomvattende virtuele blik op de werkelijkheid

waarin alle informatie wordt geïntegreerd: over de onder-

en bovengrond; over de fysieke, door mensen gebouwde

omgeving en natuurlijke processen zoals wind en klimaat;

over objecten en netwerken (transport, energie, water, com-

municatienetwerken); en natuurlijk ook over allerlei aspecten

die voortdurend worden opgemeten via sensoren. Het is

voor velen evident dat 3D-geo-informatie een integrerende

rol zou moeten spelen in de wereld van de smart cities, big

data en linked data. Veel gegevens hebben immers een

directe of indirecte locatiecomponent. Deze integrerende rol

van geo-informatie sluit naadloos aan bij de ambities van de

Omgevingswet welke momenteel wordt uitgewerkt in het

DSO (Digitaal Stelsel Omgevingswet).

Maar hoe kunnen we dit dynamische, geïntegreerde,

actuele 3D-model voor Nederland realiseren? Bij 3D denken

we snel aan dakvormen en textuur en zeer nauwkeurige, op

werkelijkheid-gelijkende representaties. En veel Pilots over de

Omgevingswet spelen zich af op hoge detailniveaus (voor de

kenners onder u: LOD2 of LOD3). Maar voor de adoptie van

3D als integrerende factor hierin, zal het niet werken om op

het hoogste detailniveau te beginnen. Iedereen die ooit een

product heeft ontwikkeld weet: als je begint bij het formule-

ren van eisen voor het fijnste detailniveau, dan komt er nooit

een product dat werkt. Natuurlijk moet het uiteindelijke DSO

gedetailleerd zijn. Maar we hebben nauwelijks of geen erva-

ring met een geïntegreerde 3D-aanpak waarbij gegevens over

domeingrenzen heen worden gecombineerd. Als we klein

beginnen op basis van wat er al is, kunnen we het aanbod van

3D-basisdata (inwinning en beheer) in relatie tot het gebruik

ervan in de vele mogelijke toepassingen snel (en goedkoop!)

concreet maken. En zo verder bouwen richting meer detail en

meer semantiek.

Via open data is Nederland volledig in LOD1 te genereren

op BGT/BAG-niveau. Deze modellen zijn voldoende voor de

globale, wettelijk voorgeschreven standaardrekenmethode 1

(SRM1) om gevolgen van geluid en luchtkwaliteit te bepalen

zoals gebruikt binnen MER-achtige studies. Verderop in de

planfase zijn meer gedetailleerde studies nodig. Onderzoek-

slasten voor de huidige MER-studies zijn gigantisch. Niet in

de laatste plaats door het ontbreken van een geïntegreerde

3D-aanpak waarbij 3D-inputdata landelijk wordt opgebouwd

en beschikbaar is. Deze lasten kunnen door het gebruik van

landsdekkend LOD1 voor SRM1 significant worden geredu-

ceerd. Dus waarom niet beginnen met dat wat er al is en vanaf

daar kijken wat er nog meer nodig is en prioriteiten stellen?

En ook voor BIM/GIS-integratie kan een klein-naar-groot-

aanpak uitkomst bieden. De integratie van deze twee domei-

nen biedt veel nieuwe mogelijkheden bijvoorbeeld voor de

bijhouding van 3D-stadsmodellen en voor het automatisch

checken van BIM-modellen op 3D-gebaseerde restricties uit

het omgevingsplan. Maar BIM/GIS-integratie klinkt makkelijker

dan het is. Beide domeinen bevatten een andere blik op de

werkelijkheid en daarmee andere informatie op verschillend

detailniveau. De bouwer van een brug moet weten waar het

betonvlechtwerk zit en waar welke bout komt; voor veel geo-

applicaties zijn alleen de afmetingen van grotere delen van

belang. Een ander verschil is dat data in de geo-wereld veelal

bestaat uit “ingemeten” data (over constructies die je kunt

zien) en de BIM-wereld uit “ontwerp”-data (over constructies

die niet per se zichtbaar zijn). Hierdoor wordt geometrie fun-

damenteel anders opgeslagen. Het nader tot elkaar brengen

van deze twee werelden zal een enorme doorbraak beteken

voor 3D. Maar ervaring met BIM/GIS-integratie op funda-

menteel niveau (dus niet alleen ad hoc) is er nog nauwelijks.

En als je start met het op aannames gebaseerde, gewenste

eindresultaat is het risico groot dat er een integratie komt die

theoretisch werkt, maar praktisch niet omdat het niet aansluit

bij de praktijk van BIM’ers en GIS’ers. Dus ook hier is klein en

concreet beginnen en op basis van “lessons learned” verder

ontwikkelen de deur naar succesvolle integratie. Volgens de

productontwikkelingsfilosofie van Spotify: “managing risk by

prototyping early and cheaply”. Bijvoorbeeld door eerst maar

eens elkaars bril te gebruiken bij het vastleggen van de eigen

data. Zo ontstaat een geo-friendly BIM en een BIM-friendly

geo-model. Veel makkelijker op elkaar aan te sluiten dan data

die onafhankelijk van elkaar worden verzameld. Vanuit daar

kunnen we stapjes nemen richting verdergaande integratie.

Steeds meer domeinen maken de stap van 2D-kaarten

naar 3D. Als we niets doen en de 3D-ontwikkelingen laten

gebeuren, zitten we straks met 3D-modellen die niet op elkaar

aan te sluiten zijn. Het integreren van al deze informatie en

processen in een allesomvattende 3D-model is (ook financi-

eel!) haalbaar als we klein beginnen op basis van wat we al

hebben. De overheid zal hier moeten coördineren en stapjes

durven zetten richting meer detail in 3D, hogere actualiteit en

het toevoegen van meer domeinen op basis van wat we leren

van de “gewoon doen” aanpak. Pas dan wordt de droom die

voor “geospatial”-isten zo evident is, haalbaar.

Jantien Stoter

Hoogleraar 3D GeoInformatie TU Delft en

tevens werkzaam bij Kadaster en Geonovum

[email protected]

Column

Jan

tie

n S

tote

r

De haalbare stap

naar 3D

44 | Geo-Info | 2016-2

De wet INSPIRE beschrijft hoe de Europese lid-

staten gegevens over de fysieke leefomgeving

uitwisselen. Denk aan gegevens over de topo-

grafie, vervoersnetwerken, bevolkingssamen-

stelling, emissie van vervuilende of gevaarlijke

stoffen, waterkwaliteit en energiebronnen.

Deze gegevens zijn nodig voor het opstellen

en monitoren van Europees milieubeleid.

INSPIRE is een horizontale EU-milieurichtlijn

die algemene voorschriften bevat voor de vele

verticale milieurichtlijnen waarin gegevensuit-

wisseling met de EU plaats heeft. Uitwisseling

van milieugegevens zal in toenemende mate

plaatsvinden via de principes en componen-

ten van INSPIRE. In de richtlijn Luchtkwaliteit

en de richtlijn Mariene Strategie is het gebruik

van INSPIRE nu al wettelijk verankerd. Wat dit

in de praktijk betekent, beschrijven we aan de

hand van de richtlijn Luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit en INSPIRE

De luchtkwaliteit heeft grote impact hebben

op de gezondheid van mens en het milieu.

Het lastige van lucht is, net als veel andere

leefomgevingsthema’s, dat zij zich weinig

aantrekt van landsgrenzen. Vervuilde lucht uit

Duitsland of België kan – afhankelijk van de

windrichting – ook in Nederland impact heb-

ben en vice versa. Het is daarmee bij uitstek

een onderwerp om ook grensoverschrijdend

onder de loep te nemen.

Om de luchtkwaliteit te bepalen, monitoren

en erover te rapporteren en te communice-

ren zijn diverse gegevensbronnen relevant.

Deze gegevensbronnen vormen de basis voor

de levering van informatieproducten voor

Europese rapportageverplichtingen. In de EU-

regelgeving voor luchtkwaliteit (AQD 2008/50/

EC, Artikel 26) is nu opgenomen dat de richtlijn

INSPIRE moet worden toegepast (zie figuur 3).

Voor de uitvoering van de richtlijn Luchtkwali-

teit heeft de Europese Commissie samen met

domeinexperts een nieuw informatiemodel

gemaakt. Dit informatiemodel beschrijft welke

informatie je moet uitwisselen om aan de

vereiste informatieproducten van de richtlijn

Luchtkwaliteit (zie figuur 4) te voldoen en hoe

je dat doet. INSPIRE draagt bij aan dit informa-

tiemodel met een ISO-19156-standaard voor

observaties en metingen (zie figuur 3) en door

de voor luchtkwaliteit relevante gegevensty-

pes te integreren vanuit verschillende INSPIRE-

thema’s (onder meer ‘milieubewakingsvoor-

zieningen’ en ‘menselijke gezondheid’).

In het kader van de INSPIRE-

richtlijn realiseren de Europese

lidstaten een netwerk voor

het uitwisselen van gegevens

over de leefomgeving. Nu de

basis van het digitale netwerk

staat, kan ook het gebruik ervan

vorm krijgen. Zo gaat Europa

het INSPIRE-netwerk gebruiken

voor het aanleveren van data

voor de verplichte Europese

milieurapportages. De data voor

rapportages in het kader van de

richtlijn voor Luchtkwaliteit zijn als

eerste aan de beurt.

Door Michel Grothe

INSPIRE verankert zich in

INSPIRE

In het kader van de INSPIRE-richtlijn maken overheidsorganisaties in de Europese lidstaten informatie over 34 thema’s (figuur 1)

vindbaar en downloadbaar. Ook harmoniseren de lidstaten hun datasets, zodat de gegevens binnen en over landsgrenzen heen

vergelijkbaar worden. En zij zorgen voor leveringsvoorwaarden die het gebruik niet onnodig belemmeren. Hierdoor is Europese

milieu-informatie van goede kwaliteit beschikbaar, vindbaar en bruikbaar en is de inhoud ervan, ook over de landsgrenzen heen,

op elkaar afgestemd. Alle Europese INSPIRE-data komen bij elkaar in het Europese INSPIRE-portaal [1].

Figuur 1 - De 34 INSPIRE-thema’s onderverdeeld in basisgegevens en thematische gegevens leefomgeving.

| 452016-2 | Geo-Info

milieubeleid

Figuur 2 - Europese milieuwetgeving (verticaal) en de raakvlakken met INSPIRE (horizontale wetgeving).

Figuur 3 - Overzicht relevante wetgeving (links) en deel van het informatiemodel voor luchtkwaliteit (rechts).

46 | Geo-Info | 2016-2

Naast voorschriften voor content en structuur,

schrijft INSPIRE voor hoe de gegevensuit-

wisseling moet plaatsvinden. Dat gaat via

diensten (services) op het Internet. Er zijn

protocollen voor het bekijken en downloaden

van geografische datasets. Maar ook voor het

downloaden van tijdreeksen (metingen) en

tabellen (bijvoorbeeld geaggregeerde gege-

vens en statistische informatie). Voor zover nu

bekend, kunnen alle informatieproducten ver-

eist in de richtlijn voor Luchtkwaliteit, worden

geleverd via de door INSPIRE gehanteerde

technische protocollen. Deze protocollen zijn

gebaseerd op internationale, open standaar-

den van de standaardisatieorganisaties OGC,

ISO en W3C.

Gegevens voor de milieubeleidscyclus

De gegevensstromen en informatieproducten

die Nederland en de andere lidstaten leveren

voor Europese milieurapportages, maken deel

uit van een groter geheel: de milieubeleidscy-

clus. De milieurapportages geven inzicht in de

stand van het milieu (monitoringsfase). Van-

uit die monitoring ontstaat een dynamische wis-

selwerking tussen beleid, doelen, planontwikke-

ling en de uitvoering. Bij elke stap is er behoefte

aan onderliggende gegevens. Voor Luchtkwali-

teit, biedt INSPIRE-gegevens vanuit verschillende

INSPIRE-thema’s (zie figuur 5):

• De luchtkwaliteit uit het thema Menselijke

gezondheid en veiligheid;

• Luchtkwaliteitsmetingen en beschrijving

van meetnetten en –programma’s in het

thema Milieubewakingsvoorzieningen;

• De ligging en functie van industriële com-

plexen en landbouw voor de emissieregis-

tratie, te vinden in Faciliteiten voor productie

en industrie en Faciliteiten voor landbouw en

aquacultuur;

• Wegen, spoorwegen, luchtvaartnetwerken

en waterwegen uit het thema Transportnet-

werken;• De atmosferische en meteorologische

omstandigheden uit de thema’s Atmosfe-

rische omstandigheden en Meteorologische

geografische kenmerken;

Figuur 4 - Overzicht informatieproducten richtlijn Luchtkwaliteit en uitwisseling via INSPIRE.

INSPIRE en REFIT

De Europese richtlijn INSPIRE helpt om de beschikbaarheid, kwaliteit, toegang

tot en uitwisseling van gegevens en informatie over het leefmilieu van mens, dier

en plant in Europa te standaardiseren en daarmee te verbeteren. INSPIRE wordt

door de EU gepositioneerd als mechanisme om de gegevensuitwisseling voor

de vele milieurapportageverplichtingen van de lidstaten te harmoniseren en

standaardiseren. En daarmee ook te vereenvoudigen en zo bij te dragen aan de

REFIT-doelstellingen van de commissie; minder regelgeving en het stroomlijnen

van de EU-regelgeving. INSPIRE zal gegevensuitwisseling voor de toezicht- en

rapportageverplichtingen voor diverse milieuthema’s vergemakkelijken en

stroomlijnen door:

• Basisinformatie over het milieu beschikbaar, vindbaar en bruikbaar te maken,

waarvan de inhoud over de landsgrenzen heen, op elkaar is afgestemd;

• Een gestandaardiseerde basis en een kwaliteitsraamwerk te bieden voor het

uitwisseling van gegevens;

• Diverse generieke modellen (o.a. Networks, Activity Complex en Observation &

Measurements) te leveren voor het modelleren van de informatiebehoefte;

• Een generieke infrastructuur te bieden die als basis dient voor monitoring en rap-

portage over de stand van het milieu.

| 472016-2 | Geo-Info

• Luchtkwaliteitszones; gebieden waarover

te rapporteren uit het thema Gebiedsbeheer;

Bovendien biedt INSPIRE gegevens waarmee

je impactanalyses in het luchtkwaliteitsdo-

mein kan uitvoeren. Een vraag als: hoeveel

mensen en welke bevolkingsgroepen

hebben last van te hoge concentraties fijnstof

kan je demografische gegevens gebruiken

die onder het INSPIRE-thema Spreiding van

bevolking, demografie te vinden zijn. En: waar

zijn de kwetsbare gebieden? Zijn er gebie-

den in de buurt waar een strenger regime

geldt ten aanzien van luchtkwaliteit? kan je

vinden in Beschermde gebieden en Habitats en

biotopen.

Uitdaging voor uitvoeringsexperts en

beleidsmedewerkers

De ervaringen met het informatiemodel voor

Luchtkwaliteit leren dat het de nodige kennis

van zowel het milieuthema als INSPIRE vergt

om een informatiemodel te maken waarin de

INSPIRE-services worden “verbonden” met het

milieuthema. Niet alle milieuthema’s hebben

een directe relatie met één INSPIRE-thema.

Vaker is er sprake van een relatie met meer-

dere INSPIRE-thema’s. Daardoor ontbreekt een

duidelijke en overzichtelijke aanwijzing hoe

INSPIRE in een milieuthema moet worden toe-

gepast. Bovendien loop je tegen verschillende

interpretaties aan. Het vraagt veel aandacht

en input vanuit de praktijk om hier de juiste

richting te vinden. Zowel op Europees als

nationaal niveau is hiervoor structurele betrok-

kenheid van uitvoeringsexperts en beleidsme-

dewerkers noodzakelijk.

Referenties[1] http://inspire-geoportal.ec.europa.eu/

Michel Grothe is Geo-informa-

tion architect bij Geonovum.

Michel is bereikbaar via

[email protected].

Doelgebied in kaart

Sommige pakketdiensten maken naast

geavanceerde barcodes op te verzenden

stukken ook gebruik van een visualisatie van

het land van bestemming. De ontwerper van

dit kaartje is niet bekend. Wel dat er nog een

en ander kan worden aangepast aan het rea-

liteitsgehalte van zijn wereldbeeld.

Doelgebied in kaart.

Figuur 5 - INSPIRE-thema’s en de informatiebehoefte luchtkwaliteit (bron: GMES BICEPS 2004).

48 | Geo-Info | 2016-2

Op 12 juni 2015 stierf Prof. Ir. Johannes van

Mierlo op de leeftijd van 79 jaar in zijn woon-

plaats Waldbronn-Reichenbach (bij Karls-

ruhe). Jan van Mierlo was van 1979 tot 2000

hoogleraar aan het Geodetisch Instituut

van de Universiteit Karlsruhe (tegenwoordig

Karlsruhe Institute of Technology).

Jan van Mierlo werd op 27 september 1935

geboren in Rotterdam. In Delft ging hij naar

school en haalde hij in 1954 het einddiploma

Lyceum. Hij begon in hetzelfde jaar de

studie Geodesie aan de TH Delft, waarin hij

in 1960 afstudeerde als geodetisch ingeni-

eur. Daarna vervulde hij twee jaar militaire

dienstplicht.

Zijn eerste beroepservaring deed hij op in

het buitenland, tot 1963 als landsurveyor

bij het Department of Lands in Sydney.

Daarna was hij tot 1979 wetenschappelijk

medewerker in de Vakgroep van Prof. Baarda

aan de TU Delft.

In nauwe samenwerking met Baarda werkte

hij aan landmeetkundige thema’s, waarbij

de nadruk lag op de elegantie van de

wiskundige vormgeving. Een hoeksteen

van zijn werk in Delft was de puntsbepaling

door schrankingscoördinaten, en verder het

gebruik van de quaternionalgebra voor het

beschrijven van geodetische netwerken -

een destijds sterk onderschat onderwerp.

Talrijke publicaties ontstonden samen met

Prof. Baarda. Van Mierlo’s werk heeft duidelijk

mede vormgegeven aan de ‘Delftse School’,

en onderscheidde zich door streng theo-

retische oplossingen die tegelijk de prakti-

sche toepassing als uitgangspunt hadden.

Daarvan profiteerden vooral de technische

landmeetkunde, en in het bijzonder de

bestudering van recente aardkorstbeweging.

Van Mierlo’s wetenschappelijke loopbaan

had als hoogtepunt zijn benoeming aan

het Geodetisch Instituut van de Universiteit

van Karlsruhe in 1979. Hier bracht hij een

opleving van de vereffeningstheorie en de

statistiek. In het bijzonder legde hij een basis

voor de statistische analyse van geodetische

netten. Prof. van Mierlo bewoog zich met

groot overwicht in de thema’s complexe

algebra, mathematische statistiek, vereffe-

ningsberekening en betrouwbaarheidstheo-

rie. Door toepassing daarvan op de gebie-

den datasnooping, deformatieanalyse en

modellering van recente aardkorstbeweging

gaf hij zijn theoretische producten betekenis

voor de praktijk.

Ook buiten Karlsruhe werden zijn weten-

schappelijke kwaliteiten gewaardeerd: te

noemen is zijn redacteurschap van het NGT

(Nederlands Geodetisch Tijdschrift): nadat hij

dit orgaan een nieuwe vorm had gegeven

werd het internationaal bekend onder de

naam NGT Geodesia.

Reeds in het jaar na zijn benoeming werd

hij lid van de DGK (Deutsche Geodätische

Kommission), waarvan hij na zijn emeritaat

in 2000 corresponderend lid werd. Zijn des-

kundigheid inzake deformatieanalyse bracht

hij in de toenmalige werkgroep ‘recente

hoogtevariatie en aardkorstbeweging’.

Naast zijn wetenschappelijke prestaties

mogen Van Mierlo’s kwaliteiten als docent

niet vergeten worden. Na het afscheid van

zijn collega Kuntz nam hij de statistiek, de

waarnemingsrekening en de landmeet-

kunde voor bouwkundigen over; later

verrijkte hij de masterstudie Recources

Engineering door het geven van cursus-

sen. Hij slaagde er in de studenten op

ongecompliceerde wijze te bekwamen tot

wetenschappelijke exactheid, en hen tevens

ingenieursmatig denken bij te brengen.

Beide zullen voor velen van zijn studenten

een waardevol fundament blijven.

Niet alleen herinneren wij ons zijn capacitei-

ten als hoogleraar maar ook de waardevolle

impulsen die hij de geodesie gaf door zijn

werk in commissies. Zij werden gevormd

door zijn brede blikveld en strategisch

inzicht. In talloze probleemsituaties heeft

Jan van Mierlo er, door zijn ietwat afwij-

kende maar altijd doelgerichte gezichtshoek,

toe bijgedragen een elegante en gedragen

oplossing te vinden, waarbij hij overtuigde

door zijn typische bondige, humoristisch-

kritische inbreng. Het ging hem altijd om de

zaak, niet om eerbetoon. Met Jan van Mierlo

hebben wij een authentiek mens verloren,

wie het belang van de geodesie tot aan zijn

dood na aan het hart lag.

Prof. Dr.-Ing. Maria Hennes, Universiteit Karlsruhe

(vertaling uit het Duits: Dr. Ir. Herman Quee)

Jan van Mierlo (1935-2015)

In Memoriam

Nadat hij NGT een

nieuwe vorm had

gegeven werd het

internationaal bekend

onder de naam

NGT Geodesia

Dat is de Trimble Gebruikersdag!Laat u op donderdag 2 juni informeren over de

laatste product ontwikkelingen en de nieuwste

meettechnieken voor landmeet kundige,

geografi sche en hydrografi sche

toepassingen.

Professionals uit het vak geven

inspirerende presentaties over hun

ervaringen en visie. Ook kunt u zien hoe

de apparatuur werkt tijdens verschillende

interactieve demonstraties.

Dit en meer... Meten met beelden.

Nauwkeurig meten met uw

smartphone of tablet.

BGT- oplossingen met Trimble

Access.

Luchtfotogrammetrie met UAV’s.

Meet & creëer een 3D-model uit

foto’s met DatuGram.

Ondergrondse infrastructuur in

kaart brengen met de Opera Duo.

AANMELDEN: GEOMETIUS.NL/TGD2016

DONDERDAG2 JUNI 2016BUNNIK