Gebruikershandleiding breakunit

17
- 1 - Gebruikershandhandleiding Breakunit Kenmerk Omschrijving/ Invulinstructie In te vullen door opdrachtnemer Identificatie nummer Identificatienummer Exact aantal cijfers (9) inclusief voorloopnullen Documenttitel Omschrijving document Gebruikershandleiding Breakunit Geocode Geocode van het gebied waarop de tekening betrekking heeft. Dit metagegeven vormt een eenheid met de km-velden. <Als geocode meerdere keren voorkomt, dan moeten ook de ‘km van’ en ‘km tot meerdere keren gevuld worden!> Kilometer van Dit metagegeven representeert het aantal meters Kilometer tot Dit metagegeven representeert het aantal meters Betreft de tekening een ‘puntobject’ dan bij ‘km tot’ hetzelfde invullen als bij ‘km van’ Locatie Plaatsnaam conform BID00011 Versieletter Laatst uitgegeven as-built versie Datum Datum waarop de wijziging heeft plaatsgevonden (dd-mm-jjjj) Korte omschrijving van de wijziging Referentie naar de wijziging d.m.v. een korte omschrijving van de wijziging of een wijzigingsnummer Projectnaam De naam van het project waarbinnen de tekening is gewijzigd of opgesteld ProRail projectnummer Projectnummer waaronder de opdrachtgever opdracht heeft verleend Opdrachtnemer Bedrijfsnaam van de opdrachtnemer die de tekening heeft opgesteld of gewijzigd Status Status van het opgeleverde document Keuze uit: ‘To-build’, ‘As-built’ en ‘Vervallen’ IDS of revisiedatum Datum waarop de beschreven infrastructuur feitelijk in dienst zal gaan. Indien er geen IDS datum van toepassing is, dan de revisiedatum invullen (dd-mm-jjjj) Documenttype Documenttype conform BID00007 Gebruikersinstructie

Transcript of Gebruikershandleiding breakunit

Page 1: Gebruikershandleiding breakunit

- 1 -

Gebruikershandhandleiding Breakunit

Kenmerk Omschrijving/ Invulinstructie In te vullen door opdrachtnemer

Identificatie nummer

Identificatienummer

Exact aantal cijfers (9)

inclusief voorloopnullen

Documenttitel Omschrijving document Gebruikershandleiding Breakunit

Geocode Geocode van het gebied waarop de tekening betrekking heeft. Dit metagegeven vormt een eenheid met de km-velden. <Als geocode meerdere keren voorkomt, dan moeten ook de ‘km van’ en ‘km tot meerdere keren gevuld worden!>

Kilometer van Dit metagegeven representeert het aantal meters

Kilometer tot Dit metagegeven representeert het aantal meters Betreft de tekening een ‘puntobject’ dan bij ‘km tot’ hetzelfde

invullen als bij ‘km van’

Locatie Plaatsnaam conform BID00011

Versieletter Laatst uitgegeven as-built versie

Datum Datum waarop de wijziging heeft plaatsgevonden (dd-mm-jjjj)

Korte

omschrijving

van de

wijziging

Referentie naar de wijziging d.m.v. een korte omschrijving van de wijziging of een wijzigingsnummer

Projectnaam De naam van het project waarbinnen de tekening is gewijzigd

of opgesteld

ProRail

projectnummer Projectnummer waaronder de opdrachtgever opdracht heeft

verleend

Opdrachtnemer Bedrijfsnaam van de opdrachtnemer die de tekening heeft

opgesteld of gewijzigd

Status Status van het opgeleverde document Keuze uit: ‘To-build’, ‘As-built’ en ‘Vervallen’

IDS of

revisiedatum Datum waarop de beschreven infrastructuur feitelijk in dienst

zal gaan. Indien er geen IDS datum van toepassing is, dan

de revisiedatum invullen (dd-mm-jjjj)

Documenttype Documenttype conform BID00007 Gebruikersinstructie

Page 2: Gebruikershandleiding breakunit

- 2 -

Breakunit

Installatie- en bedrijfs- en onderhoudsinstructie

Page 3: Gebruikershandleiding breakunit

- 3 -

Breakunit

Break unit

Page 4: Gebruikershandleiding breakunit

- 4 -

Inhoud

1. Algemeen .................................................................................................................... ... 4

2. Specificaties ............................................................................................................ ....... 4

3. Omschrijving................................................................................................................. .4

4. Werking ..................................................................................................................... .... 5

4.1 Drukregeling

................................................................................................................. 5

4.2 Pompwisseling

.............................................................................................................. 6 4.3

Motorbeveiliging

.......................................................................................................... 7 4.4

Voordruk en Laagwaterbeveiliging

.............................................................................. 7 4.5 Optische signalering

..................................................................................................... 8 4.5.1 Groene

LED................................................................................................................ 8

4.5.2 Rode LED

.................................................................................................................. 8

4.5.3 Reset-knop ................................................................................................................. 8

4.6 Periodieke inschakeling ....................................................................................... ......... 9

5. Installeren ................................................................................................................. ..... 9 6. Inbedrijfstellen

.............................................................................................................. 10

7. Naregelen ................................................................................................................... .... 11

7.1 Drukregeling

................................................................................................................. 12 7.2

Afstellen van de voordruk-beveiliging

......................................................................... 12 7.3 Membraandrukvat

......................................................................................................... 13

7.4 Aantal pompen instellen ............................................................................................... 13

8. Onderhoud...................................................................................... ............................... 14

8.1 Grundfos onderhoudkontrakt

........................................................................................14

9. Ingestelde waarden ................................................................................ ....................... 16

Page 5: Gebruikershandleiding breakunit

Breakunit

- 5 -

1. Algemeen Alvorens de installatie te installeren en inbedrijf te stellen dienen deze instructies

zorgvuldig te worden gelezen.

Het installeren dient zowel elektrisch als waterzijdig uitgevoerd te worden in overeenstemming met

de plaatselijke voorschriften en volgens de regels van goed vakmanschap.

De pompen zijn geschikt voor het verpompen van waterige vloeistoffen, die niet corrosief

van aard zijn, niet ontvlambaar zijn en geen vezelige bestanddelen bevatten.

In deze handleiding zijn alleen de standaard gebruikte componenten beschreven, bij gebruik

van afwijkende componenten verwijzen wij naar de bijlage(n) zoals vermeld in hoofdstuk

9.

2. Specificaties

De installatie is ontworpen en gebouwd conform de Machinerichtlijn EG-89/392

Voedingsspanning : Zie typeplaat aan de binnenzijde besturingspaneel

Beschermingsklasse

– motoren : IP 44

– besturingspaneel : IP 54

Isolatieklasse motoren : F

Zie ook de typeplaten op het besturingspaneel.

3. Omschrijving

Grundfos drukverhogingsinstallaties zijn automatisch werkende pompinstallaties, t.b.v. het

verpompen van drinkwater en proceswater uit het openbare drinkwaterleidingnet.

De installaties voldoen aan de eisen en richtlijnen volgens NEN 1006 en de door het

VEWIN uitgegeven werkbladen.

De elektrische besturing voldoet aan de NEN 1010.

De installatie bestaat uit één of meerdere pompen, waarvan één al dan niet een reserve

pomp is. De installatie betrekt het water via een onderbrekingsreservoir. Afhankelijk van de

waterdruk in het verbruiksnet, worden de pompen, met behulp van een drukopnemer,

belastingafhankelijk aan/uit geregeld.

Het membraanexpasievat dient om, in samenwerking met de in de besturing geregelde

minimale bedrijfstijden van de pompen, de schakelfrequentie van de pompen te begrenzen.

Voorts voorkomt het vat grote en snelle drukvariaties op het verbruiksnet.

Page 6: Gebruikershandleiding breakunit

Breakunit

- 6 -

4. Werking

4.1 Drukregeling Als gevolg van waterafname zal de druk in het verbruiksnet dalen. Daalt de druk onder de

ingestelde waarde, dan start een eerste pomp. Blijft de druk onder de gewenste waarde,

veroorzaakt door een verbruik groter dan de capaciteit van één pomp, dan wordt na 5

seconden een tweede pomp gestart, enz.

Andersom, indien het verbruik afneemt, zal de druk stijgen en worden de uitschakeldrukken

bereikt, waardoor de pompen afschakelen. Zie figuur 1.

Nadat de uitschakeldruk is bereikt, zal de pomp worden uitgeschakeld indien de minimale

bedrijfstijd voor deze pomp is verstreken. De minimale bedrijfstijd is vast en bedraagt 90

seconden, de interval tijd tussen de pompen bedraagt 5 seconden.

De schakeldifferentie voor de pompen is een percentage van het meetbereik van de

opnemer, bij een opnemer met een meetbereik van 10 bar geldt:

Pomp 1 = 7,2 % = 7,2 mWk.

Pomp 2 = 5,2 % = 5,2 mWk.

Pomp 3 = 3,6 % = 3,6 mWk.

N.B. De druk in het verbruiksnet , dus na de installatie, is altijd de som van de heersende

voordruk en de door de pomp geleverde druk bij het actuele bedrijfspunt. B.v.:

Voordruk = 250 kPa, Pompdruk = 200 kPa dan is de installatiedruk 450 kPa. Dit

Page 7: Gebruikershandleiding breakunit

Breakunit

- 7 -

betekent, dat gedurende de minimale bedrijfstijd de druk in het verbruiksnet hoger

kan liggen dan de gewenste uitschakeldruk.

N.B. Is de voordruk hoger dan de ingestelde inschakeldruk, dan komt de installatie niet

in bedrijf. Wel zorgt de periodieke inschakelfunctie ervoor dat de pompen niet

vast gaan zitten.

4.2 Pompwisseling Een automatische pompwisseling treed op indien er een pomp wordt bij- of afgeschakeld,

hierdoor zal bij een volgend inschakelkommando de pomp welke gedurende de langste

periode uit bedrijf geweest is worden ingeschakeld, bij een uitschakelcommando zal de

pomp, welke gedurende de langste periode in bedrijf geweest is, worden uitgeschakeld.

De pompvolgorde is, na het inschakelen van de spanning, altijd Pomp 1, Pomp 2, Pomp 3.

Het aantal bedrijfsuren wordt op deze manier verdeelt over het aantal beschikbare pompen

inclusief de reserve pomp.

Page 8: Gebruikershandleiding breakunit

Breakunit

- 8 -

4.3 Motorbeveiliging

Alle motoren worden beveiligd door middel van een

motorbeveiligingsschakelaar, deze kan tevens gebruikt worden

als bedieningsschakelaar om bijvoorbeeld een pomp uit bedrijf

te schakelen, dit kan bijvoorbeeld nodig zijn bij een defecte

pomp, in figuur 2 is dit aangegeven met P1, P2 en P3.

Bij het uitschakelen van een motorbeveiligingsschakelaar door

overbelasting of door handmatige uitschakeling, wordt een

storing, zowel optisch op de Booster Controller als via de

externe storingssignalering door middel van een potentiaalvrij

uitgangscontact, gemeld.

Bij storing aan één van de pompen, wordt automatisch

overgeschakeld naar een volgende pomp.

Om bij een handmatige uitschakeling toch gebruik te kunnen

maken van de externe storingssignalering, kan de huidige

storing worden geaccepteerd door op de resetknop te drukken.

Een storing welke daarna optreedt wordt dan weer via de

externe storingssignalering gemeld.

4.4 Voordruk en laagwaterbeveiliging

Bij aansluiting op een onderbrekingsreservoir schakelt de

laagwaterbeveiliging de unit

uit bij te lage waterstand, waarbij ook het storingssignaal gaat

branden. Op deze wijze wordt voorkomen, dat de pompen

drooglopen. De overbruggingstijd van deze beveiliging

bedraagt 5 seconden.

Page 9: Gebruikershandleiding breakunit

Breakunit

- 9 -

4.5 Optische signalering De optische signalering wordt verzorgt door een rode en

een groene LED op de Booster Controller (zie figuur 4).

4.5.1 Groene LED

De groene LED dient voor de signalering van de bedrijfs-

status en brandt continu als één of meerdere pompen in

bedrijf zijn.

Deze LED knippert indien er geen pomp in bedrijf is, er

geen voordruk- of laagwater-storing is en er tenminste één

pomp bedrijfsgereed is.

4.5.2 Rode LED

Deze rode LED dient voor de storingssignalering en wordt

gelijktijdig met de externe

potentiaalvrije uitgang geactiveerd bij een thermische

storing van de motoren of een voordruk- c.q. laagwater-

storing.

4.5.3 Reset-knop

Een voordrukstoring kan worden gereset, indien de

voordruk weer is gestegen tot boven de inschakeldruk van

de voordrukschakelaar of dat het niveau in het

voorloopreservoir is verhoogd tot boven het laagwater

niveau (zie figuur 4).

Een thermische motorstoring dient te worden gereset door

het inschakelen van de betreffende

motorbeveiligingsschakelaar en het daarna resetten met de

resetknop op de Booster Controller. Het alleen resetten

met de resetknop, geeft dat de storing wordt geaccepteerd,

zodat meerdere storingen welke optreden alsnog worden

gesignaleerd, maar de betreffende pomp buiten bedrijf

blijft.

4.6 Periodieke inschakeling

Deze functie zorgt ervoor dat de pompen welke, de laatste 24 uur niet in bedrijf geweest

zijn, 10 seconden na elkaar gedurende 1 seconde in bedrijf komen.

De 24 uurs timer wordt gestart op het moment dat de voedingsspanning wordt ingeschakeld

5. Installeren

Page 10: Gebruikershandleiding breakunit

Breakunit

- 10 -

Zowel het waterzijdig als elektrisch installeren, dient door bevoegde installateurs te worden

uitgevoerd volgens de geldende richtlijnen en voorschriften van de waterleiding- en

elektriciteitsbedrijven.

Het elektrisch schema bevindt zich in het besturingspaneel.

• De installatie dient opgesteld te worden in een ruimte, die vorst- en vochtvrij is.

• De installatie waterpas opstellen.

• Voldoende ruimte rond de unit, zodat deze goed toegankelijk is en voldoende

verlichting

i.v.m. onderhouds- en reparatiewerkzaamheden.

• De installatie bij voorkeur op trillingdempers opstellen. Leidingen spanningvrij

aansluiten, bij voorkeur met behulp van leidingcompensatoren en stopafsluiters.

(Grundfos kan trillingdempers, leidingcompensatoren en afsluiters leveren.)

• In de opstellingsruimte dient een afvoerputje aanwezig te zijn.

!WAARSCHUWING: Alvorens de voeding op het besturingspaneel aan te

sluiten, dient de voedingsspanning in de verdeelkast

te worden uitgeschakeld. Ook dient te worden

gecontroleerd of de voedingsspanning overeenkomt

met hetgeen vermeld staat op de typeplaat in het

besturingspaneel. Voor controle van de draairichting

van de elektromotoren dienen de pompen eerst

ontlucht te worden.

6. Inbedrijfstellen

Let op! Grundfos pompen zijn voorzien van een mechanische

asafdichting. Om beschadiging te voorkomen is het noodzakelijk

voor het proefdraaien (om o.a. de draairichting te controleren) de

pompen met water te vullen en via de ontluchtingsnippel te

ontluchten (zie ook de bijgesloten bedrijfsinstructie van de

pompen).

Raadpleeg de VEWIN werkbladen m.b.t. het installeren

1. Hoofdschakelaar staat “uit” (“O”).

2. Sluit de pers- en zuigafsluiters aan de pompen en open de gemeente

waterleidingtoevoer.

3. Belangrijk: Open de ontluchtingsnippels op de pompen en ontlucht deze

door de zuigafsluiter van elke pomp nu voorzichtig open te draaien. Indien er

geen lucht meer mee komt met het water, kunnen de ontluchtingsnippels

dichtgedraaid worden.

4. Open de zuigafsluiters van de pompen helemaal.

Page 11: Gebruikershandleiding breakunit

Breakunit

- 11 -

5. Verwijder een koppelingbeschermer per pomp met behulp van een

schroevedraaier en draai de pomp met de hand, om te controleren of de pomp vrij

draait.

6. Controleer of de motorbeveiligingsschakelaars aan de binnenkant van het

besturingspaneel op “AAN” staan (zie figuur 2). Het besturingspaneel kan alleen

worden geopend indien de hoofdschakelaar op “uit” (“0”) staat.

!WAARSCHUWING: Verwijder de koppelingbeschermers nooit bij draaiende

pompen.

7. Sluit het besturingspaneel en zet de hoofdschakelaar op “aan” (“I”).

8. Reset de voordrukstoring (of laagwaterstoring) op de Booster Controller, deze is

toegankelijk door het frontraam op het besturingspaneel (zie figuur 2).

9. Controleer of de pompen de juiste draairichting hebben, nadat de spanning is

ingeschakeld zal er een pomp starten. De juiste draairichting staat aangegeven op

de motorkop en het motorlantaarnstuk. Alle motoren zijn met gelijke draairichting

aangesloten op het besturingspaneel, zodat bij verkeerde draairichting twee fase

van de voedingskabel dienen te worden verwisseld.

Let op ! Eerst de hoofdschakelaar op “uit” (“0”) zetten en voedingsspanning

in de verdeelkast afschakelen, alvorens de draairichting te wijzigen.

10. De koppelingbeschermers weer aanbrengen.

11. Open alle persafsluiters.

12. Zet de hoofdschakelaar weer op “aan” (“I”).

7. Na regelen Belangrijk : De fabrieksinstelling is weergegeven op de typeplaat op het besturingspaneel.

Soms is het nodig de fabrieksinstelling te wijzigen en aan te passen aan de heersende

bedrijfsomstandigheden.

Handel als volgt:

Opmerking : Door de cycluswisseling zal na een uitschakeling niet dezelfde pomp weer

inschakelen, doch een volgende.

Gebruik geïsoleerd gereedschap voor het afstellen.

Page 12: Gebruikershandleiding breakunit

Breakunit

- 12 -

7.1 Drukregeling

• Schakel alle motorbeveiligingsschakelaars op “aan” (“I”), en stel de gewenste

druk op 100 % in door middel van de setpoint instelling op de Booster Controller.

Het besturingspaneel kan alleen worden geopend, indien de hoofdschakelaar op

“uit” (“0”) staat.

• Sluit de persafsluiter naar het verbruiksnet.

• Zet de hoofdschakelaar op “aan” (“I”).

• Laat de druk oplopen tot de gewenste waarde en schakel de hoofdschakelaar

op“uit” (“0”).

• Indien de druk te hoog is laat deze dan middels het aftapkraantje dalen tot de

gewenste waarde.

• Stel de gewenste druk op 0 % in door middel van de setpoint instelling op de

Booster Controller.

• Schakelde hoofdschakelaar op “aan” (“I”) en wacht 20 seconden.

• Stel nu langzaam de setpoint instelling omhoog totdat net één pomp inschakelt.

• De drukregeling is nu correct afgesteld.

• Open de persafsluiter naar het verbruiksnet.

7.2 Afstellen van de voordrukbeveiliging

• Draai de drukinstelschroef op de onderdrukschakelaar rechtsom tot ruim boven de

gewenste inschakeldruk. Draai de drukverschilknop maximaal (linksom) (zie

figuur 5).

• Sluit de kraan in de stuurleiding naar de onderdrukschakelaar en open het

aftapkraantje, zodat de druk op de manometer geheel wegvalt.

Page 13: Gebruikershandleiding breakunit

Breakunit

- 13 -

• Sluit het aftapkraantje en laat met behulp van de stopkraan de druk oplopen tot de

gewenste inschakeldruk, b.v. 15 mwk.

Draai nu de drukinstelschroef op de onderdrukschakelaar linksom, totdat de

drukschakelaar klikt (schakelt).

• Hierna door middel van de aftapkraan de druk laten dalen tot b.v. 5 mwk. De

drukverschilknop terugdraaien, totdat deze schakelaar weer klikt (schakelt).

• Hierna de stopkraan geheel openen en de voordrukstoring resetten d.m.v. de

resetknop op het front van de besturing.

7.3 Membraandrukvat

Controle/afstelling van de voordruk in het membraandrukvat.

De druk in het vat dient ca. 80 % van de gewenste druk te bedragen.

Voorbeeld : De gewenste druk ingesteld door middel van de setpoint instelling op de

Booster Controller bedraagt 37 mWk., dan wordt het vat op

0.8 x 37 30 mWk. ingesteld.

Om dit te controleren moet de afsluiter tussen schakeldrukvat en installatie dichtgezet

worden en het vat worden afgetapt. (Koppeling tussen vat en afsluiters oplossen en vat

waterzijdig leeg laten lopen). Daarna met behulp van een bandenspanningsmeter de

voordruk controleren en zonodig afblazen of bijvullen.

7.4 Aantal pompen instellen

De Booster Controller is standaard geschikt voor een twee en drie pomps installatie. Om deze

reden dient de Booster Controller op het juiste type installatie te zijn ingesteld: Namelijk 2

pompen.

Page 14: Gebruikershandleiding breakunit

Breakunit

- 14 -

Voordat deze instelling gecontroleerd c.q. veranderd wordt, dient eerst de hoofdschakelaar

op “uit” (“0”) te worden gezet.

In figuur 4 wordt aangegeven waar de steker dient te worden geplaatst om de Booster

Controller op het juiste type installatie in te stellen. Deze steker bevindt zich aan de

achterzijde van de Booster Controller, de controller dient hiervoor uit zijn voet te worden

genomen.

Page 15: Gebruikershandleiding breakunit

- 15 -

Page 16: Gebruikershandleiding breakunit

- 16 -

Breakunit

9. Ingestelde waarden

Installatie type

: [ ] Hydro Basic _____ CHV _____ - ______

: [ ] Hydro Standaard _____ CR _____ - ______

Unit nr. : ________________ Serie nr. : ________________

Artikel nr. : ____.____.____.___ Order nr. : ________________

Bijlage toegevoegd

: [ ] Ja - [ ] Nee Artikel nr. : ____.____.____.___

Artikel nr. : ____.____.____.___ Artikel nr. : ____.____.____.___

Elektrische schema

Standaard : GN _____________

Niet standaard : GN _____________

Instellingen

Regeldruk Fabrieks

instelling

Klant instelling Klant instelling

kPa. kPa. kPa.

Voordruk In

kPa. kPa. kPa.

Page 17: Gebruikershandleiding breakunit

- 17 -

Uit kPa. kPa. kPa.