Gebruikershandleiding breakunit
-
Upload
marcel-horselenberg -
Category
Technology
-
view
89 -
download
0
Transcript of Gebruikershandleiding breakunit
- 1 -
Gebruikershandhandleiding Breakunit
Kenmerk Omschrijving/ Invulinstructie In te vullen door opdrachtnemer
Identificatie nummer
Identificatienummer
Exact aantal cijfers (9)
inclusief voorloopnullen
Documenttitel Omschrijving document Gebruikershandleiding Breakunit
Geocode Geocode van het gebied waarop de tekening betrekking heeft. Dit metagegeven vormt een eenheid met de km-velden. <Als geocode meerdere keren voorkomt, dan moeten ook de ‘km van’ en ‘km tot meerdere keren gevuld worden!>
Kilometer van Dit metagegeven representeert het aantal meters
Kilometer tot Dit metagegeven representeert het aantal meters Betreft de tekening een ‘puntobject’ dan bij ‘km tot’ hetzelfde
invullen als bij ‘km van’
Locatie Plaatsnaam conform BID00011
Versieletter Laatst uitgegeven as-built versie
Datum Datum waarop de wijziging heeft plaatsgevonden (dd-mm-jjjj)
Korte
omschrijving
van de
wijziging
Referentie naar de wijziging d.m.v. een korte omschrijving van de wijziging of een wijzigingsnummer
Projectnaam De naam van het project waarbinnen de tekening is gewijzigd
of opgesteld
ProRail
projectnummer Projectnummer waaronder de opdrachtgever opdracht heeft
verleend
Opdrachtnemer Bedrijfsnaam van de opdrachtnemer die de tekening heeft
opgesteld of gewijzigd
Status Status van het opgeleverde document Keuze uit: ‘To-build’, ‘As-built’ en ‘Vervallen’
IDS of
revisiedatum Datum waarop de beschreven infrastructuur feitelijk in dienst
zal gaan. Indien er geen IDS datum van toepassing is, dan
de revisiedatum invullen (dd-mm-jjjj)
Documenttype Documenttype conform BID00007 Gebruikersinstructie
- 2 -
Breakunit
Installatie- en bedrijfs- en onderhoudsinstructie
- 3 -
Breakunit
Break unit
- 4 -
Inhoud
1. Algemeen .................................................................................................................... ... 4
2. Specificaties ............................................................................................................ ....... 4
3. Omschrijving................................................................................................................. .4
4. Werking ..................................................................................................................... .... 5
4.1 Drukregeling
................................................................................................................. 5
4.2 Pompwisseling
.............................................................................................................. 6 4.3
Motorbeveiliging
.......................................................................................................... 7 4.4
Voordruk en Laagwaterbeveiliging
.............................................................................. 7 4.5 Optische signalering
..................................................................................................... 8 4.5.1 Groene
LED................................................................................................................ 8
4.5.2 Rode LED
.................................................................................................................. 8
4.5.3 Reset-knop ................................................................................................................. 8
4.6 Periodieke inschakeling ....................................................................................... ......... 9
5. Installeren ................................................................................................................. ..... 9 6. Inbedrijfstellen
.............................................................................................................. 10
7. Naregelen ................................................................................................................... .... 11
7.1 Drukregeling
................................................................................................................. 12 7.2
Afstellen van de voordruk-beveiliging
......................................................................... 12 7.3 Membraandrukvat
......................................................................................................... 13
7.4 Aantal pompen instellen ............................................................................................... 13
8. Onderhoud...................................................................................... ............................... 14
8.1 Grundfos onderhoudkontrakt
........................................................................................14
9. Ingestelde waarden ................................................................................ ....................... 16
Breakunit
- 5 -
1. Algemeen Alvorens de installatie te installeren en inbedrijf te stellen dienen deze instructies
zorgvuldig te worden gelezen.
Het installeren dient zowel elektrisch als waterzijdig uitgevoerd te worden in overeenstemming met
de plaatselijke voorschriften en volgens de regels van goed vakmanschap.
De pompen zijn geschikt voor het verpompen van waterige vloeistoffen, die niet corrosief
van aard zijn, niet ontvlambaar zijn en geen vezelige bestanddelen bevatten.
In deze handleiding zijn alleen de standaard gebruikte componenten beschreven, bij gebruik
van afwijkende componenten verwijzen wij naar de bijlage(n) zoals vermeld in hoofdstuk
9.
2. Specificaties
De installatie is ontworpen en gebouwd conform de Machinerichtlijn EG-89/392
Voedingsspanning : Zie typeplaat aan de binnenzijde besturingspaneel
Beschermingsklasse
– motoren : IP 44
– besturingspaneel : IP 54
Isolatieklasse motoren : F
Zie ook de typeplaten op het besturingspaneel.
3. Omschrijving
Grundfos drukverhogingsinstallaties zijn automatisch werkende pompinstallaties, t.b.v. het
verpompen van drinkwater en proceswater uit het openbare drinkwaterleidingnet.
De installaties voldoen aan de eisen en richtlijnen volgens NEN 1006 en de door het
VEWIN uitgegeven werkbladen.
De elektrische besturing voldoet aan de NEN 1010.
De installatie bestaat uit één of meerdere pompen, waarvan één al dan niet een reserve
pomp is. De installatie betrekt het water via een onderbrekingsreservoir. Afhankelijk van de
waterdruk in het verbruiksnet, worden de pompen, met behulp van een drukopnemer,
belastingafhankelijk aan/uit geregeld.
Het membraanexpasievat dient om, in samenwerking met de in de besturing geregelde
minimale bedrijfstijden van de pompen, de schakelfrequentie van de pompen te begrenzen.
Voorts voorkomt het vat grote en snelle drukvariaties op het verbruiksnet.
Breakunit
- 6 -
4. Werking
4.1 Drukregeling Als gevolg van waterafname zal de druk in het verbruiksnet dalen. Daalt de druk onder de
ingestelde waarde, dan start een eerste pomp. Blijft de druk onder de gewenste waarde,
veroorzaakt door een verbruik groter dan de capaciteit van één pomp, dan wordt na 5
seconden een tweede pomp gestart, enz.
Andersom, indien het verbruik afneemt, zal de druk stijgen en worden de uitschakeldrukken
bereikt, waardoor de pompen afschakelen. Zie figuur 1.
Nadat de uitschakeldruk is bereikt, zal de pomp worden uitgeschakeld indien de minimale
bedrijfstijd voor deze pomp is verstreken. De minimale bedrijfstijd is vast en bedraagt 90
seconden, de interval tijd tussen de pompen bedraagt 5 seconden.
De schakeldifferentie voor de pompen is een percentage van het meetbereik van de
opnemer, bij een opnemer met een meetbereik van 10 bar geldt:
Pomp 1 = 7,2 % = 7,2 mWk.
Pomp 2 = 5,2 % = 5,2 mWk.
Pomp 3 = 3,6 % = 3,6 mWk.
N.B. De druk in het verbruiksnet , dus na de installatie, is altijd de som van de heersende
voordruk en de door de pomp geleverde druk bij het actuele bedrijfspunt. B.v.:
Voordruk = 250 kPa, Pompdruk = 200 kPa dan is de installatiedruk 450 kPa. Dit
Breakunit
- 7 -
betekent, dat gedurende de minimale bedrijfstijd de druk in het verbruiksnet hoger
kan liggen dan de gewenste uitschakeldruk.
N.B. Is de voordruk hoger dan de ingestelde inschakeldruk, dan komt de installatie niet
in bedrijf. Wel zorgt de periodieke inschakelfunctie ervoor dat de pompen niet
vast gaan zitten.
4.2 Pompwisseling Een automatische pompwisseling treed op indien er een pomp wordt bij- of afgeschakeld,
hierdoor zal bij een volgend inschakelkommando de pomp welke gedurende de langste
periode uit bedrijf geweest is worden ingeschakeld, bij een uitschakelcommando zal de
pomp, welke gedurende de langste periode in bedrijf geweest is, worden uitgeschakeld.
De pompvolgorde is, na het inschakelen van de spanning, altijd Pomp 1, Pomp 2, Pomp 3.
Het aantal bedrijfsuren wordt op deze manier verdeelt over het aantal beschikbare pompen
inclusief de reserve pomp.
Breakunit
- 8 -
4.3 Motorbeveiliging
Alle motoren worden beveiligd door middel van een
motorbeveiligingsschakelaar, deze kan tevens gebruikt worden
als bedieningsschakelaar om bijvoorbeeld een pomp uit bedrijf
te schakelen, dit kan bijvoorbeeld nodig zijn bij een defecte
pomp, in figuur 2 is dit aangegeven met P1, P2 en P3.
Bij het uitschakelen van een motorbeveiligingsschakelaar door
overbelasting of door handmatige uitschakeling, wordt een
storing, zowel optisch op de Booster Controller als via de
externe storingssignalering door middel van een potentiaalvrij
uitgangscontact, gemeld.
Bij storing aan één van de pompen, wordt automatisch
overgeschakeld naar een volgende pomp.
Om bij een handmatige uitschakeling toch gebruik te kunnen
maken van de externe storingssignalering, kan de huidige
storing worden geaccepteerd door op de resetknop te drukken.
Een storing welke daarna optreedt wordt dan weer via de
externe storingssignalering gemeld.
4.4 Voordruk en laagwaterbeveiliging
Bij aansluiting op een onderbrekingsreservoir schakelt de
laagwaterbeveiliging de unit
uit bij te lage waterstand, waarbij ook het storingssignaal gaat
branden. Op deze wijze wordt voorkomen, dat de pompen
drooglopen. De overbruggingstijd van deze beveiliging
bedraagt 5 seconden.
Breakunit
- 9 -
4.5 Optische signalering De optische signalering wordt verzorgt door een rode en
een groene LED op de Booster Controller (zie figuur 4).
4.5.1 Groene LED
De groene LED dient voor de signalering van de bedrijfs-
status en brandt continu als één of meerdere pompen in
bedrijf zijn.
Deze LED knippert indien er geen pomp in bedrijf is, er
geen voordruk- of laagwater-storing is en er tenminste één
pomp bedrijfsgereed is.
4.5.2 Rode LED
Deze rode LED dient voor de storingssignalering en wordt
gelijktijdig met de externe
potentiaalvrije uitgang geactiveerd bij een thermische
storing van de motoren of een voordruk- c.q. laagwater-
storing.
4.5.3 Reset-knop
Een voordrukstoring kan worden gereset, indien de
voordruk weer is gestegen tot boven de inschakeldruk van
de voordrukschakelaar of dat het niveau in het
voorloopreservoir is verhoogd tot boven het laagwater
niveau (zie figuur 4).
Een thermische motorstoring dient te worden gereset door
het inschakelen van de betreffende
motorbeveiligingsschakelaar en het daarna resetten met de
resetknop op de Booster Controller. Het alleen resetten
met de resetknop, geeft dat de storing wordt geaccepteerd,
zodat meerdere storingen welke optreden alsnog worden
gesignaleerd, maar de betreffende pomp buiten bedrijf
blijft.
4.6 Periodieke inschakeling
Deze functie zorgt ervoor dat de pompen welke, de laatste 24 uur niet in bedrijf geweest
zijn, 10 seconden na elkaar gedurende 1 seconde in bedrijf komen.
De 24 uurs timer wordt gestart op het moment dat de voedingsspanning wordt ingeschakeld
5. Installeren
Breakunit
- 10 -
Zowel het waterzijdig als elektrisch installeren, dient door bevoegde installateurs te worden
uitgevoerd volgens de geldende richtlijnen en voorschriften van de waterleiding- en
elektriciteitsbedrijven.
Het elektrisch schema bevindt zich in het besturingspaneel.
• De installatie dient opgesteld te worden in een ruimte, die vorst- en vochtvrij is.
• De installatie waterpas opstellen.
• Voldoende ruimte rond de unit, zodat deze goed toegankelijk is en voldoende
verlichting
i.v.m. onderhouds- en reparatiewerkzaamheden.
• De installatie bij voorkeur op trillingdempers opstellen. Leidingen spanningvrij
aansluiten, bij voorkeur met behulp van leidingcompensatoren en stopafsluiters.
(Grundfos kan trillingdempers, leidingcompensatoren en afsluiters leveren.)
• In de opstellingsruimte dient een afvoerputje aanwezig te zijn.
!WAARSCHUWING: Alvorens de voeding op het besturingspaneel aan te
sluiten, dient de voedingsspanning in de verdeelkast
te worden uitgeschakeld. Ook dient te worden
gecontroleerd of de voedingsspanning overeenkomt
met hetgeen vermeld staat op de typeplaat in het
besturingspaneel. Voor controle van de draairichting
van de elektromotoren dienen de pompen eerst
ontlucht te worden.
6. Inbedrijfstellen
Let op! Grundfos pompen zijn voorzien van een mechanische
asafdichting. Om beschadiging te voorkomen is het noodzakelijk
voor het proefdraaien (om o.a. de draairichting te controleren) de
pompen met water te vullen en via de ontluchtingsnippel te
ontluchten (zie ook de bijgesloten bedrijfsinstructie van de
pompen).
Raadpleeg de VEWIN werkbladen m.b.t. het installeren
1. Hoofdschakelaar staat “uit” (“O”).
2. Sluit de pers- en zuigafsluiters aan de pompen en open de gemeente
waterleidingtoevoer.
3. Belangrijk: Open de ontluchtingsnippels op de pompen en ontlucht deze
door de zuigafsluiter van elke pomp nu voorzichtig open te draaien. Indien er
geen lucht meer mee komt met het water, kunnen de ontluchtingsnippels
dichtgedraaid worden.
4. Open de zuigafsluiters van de pompen helemaal.
Breakunit
- 11 -
5. Verwijder een koppelingbeschermer per pomp met behulp van een
schroevedraaier en draai de pomp met de hand, om te controleren of de pomp vrij
draait.
6. Controleer of de motorbeveiligingsschakelaars aan de binnenkant van het
besturingspaneel op “AAN” staan (zie figuur 2). Het besturingspaneel kan alleen
worden geopend indien de hoofdschakelaar op “uit” (“0”) staat.
!WAARSCHUWING: Verwijder de koppelingbeschermers nooit bij draaiende
pompen.
7. Sluit het besturingspaneel en zet de hoofdschakelaar op “aan” (“I”).
8. Reset de voordrukstoring (of laagwaterstoring) op de Booster Controller, deze is
toegankelijk door het frontraam op het besturingspaneel (zie figuur 2).
9. Controleer of de pompen de juiste draairichting hebben, nadat de spanning is
ingeschakeld zal er een pomp starten. De juiste draairichting staat aangegeven op
de motorkop en het motorlantaarnstuk. Alle motoren zijn met gelijke draairichting
aangesloten op het besturingspaneel, zodat bij verkeerde draairichting twee fase
van de voedingskabel dienen te worden verwisseld.
Let op ! Eerst de hoofdschakelaar op “uit” (“0”) zetten en voedingsspanning
in de verdeelkast afschakelen, alvorens de draairichting te wijzigen.
10. De koppelingbeschermers weer aanbrengen.
11. Open alle persafsluiters.
12. Zet de hoofdschakelaar weer op “aan” (“I”).
7. Na regelen Belangrijk : De fabrieksinstelling is weergegeven op de typeplaat op het besturingspaneel.
Soms is het nodig de fabrieksinstelling te wijzigen en aan te passen aan de heersende
bedrijfsomstandigheden.
Handel als volgt:
Opmerking : Door de cycluswisseling zal na een uitschakeling niet dezelfde pomp weer
inschakelen, doch een volgende.
Gebruik geïsoleerd gereedschap voor het afstellen.
Breakunit
- 12 -
7.1 Drukregeling
• Schakel alle motorbeveiligingsschakelaars op “aan” (“I”), en stel de gewenste
druk op 100 % in door middel van de setpoint instelling op de Booster Controller.
Het besturingspaneel kan alleen worden geopend, indien de hoofdschakelaar op
“uit” (“0”) staat.
• Sluit de persafsluiter naar het verbruiksnet.
• Zet de hoofdschakelaar op “aan” (“I”).
• Laat de druk oplopen tot de gewenste waarde en schakel de hoofdschakelaar
op“uit” (“0”).
• Indien de druk te hoog is laat deze dan middels het aftapkraantje dalen tot de
gewenste waarde.
• Stel de gewenste druk op 0 % in door middel van de setpoint instelling op de
Booster Controller.
• Schakelde hoofdschakelaar op “aan” (“I”) en wacht 20 seconden.
• Stel nu langzaam de setpoint instelling omhoog totdat net één pomp inschakelt.
• De drukregeling is nu correct afgesteld.
• Open de persafsluiter naar het verbruiksnet.
7.2 Afstellen van de voordrukbeveiliging
• Draai de drukinstelschroef op de onderdrukschakelaar rechtsom tot ruim boven de
gewenste inschakeldruk. Draai de drukverschilknop maximaal (linksom) (zie
figuur 5).
• Sluit de kraan in de stuurleiding naar de onderdrukschakelaar en open het
aftapkraantje, zodat de druk op de manometer geheel wegvalt.
Breakunit
- 13 -
• Sluit het aftapkraantje en laat met behulp van de stopkraan de druk oplopen tot de
gewenste inschakeldruk, b.v. 15 mwk.
Draai nu de drukinstelschroef op de onderdrukschakelaar linksom, totdat de
drukschakelaar klikt (schakelt).
• Hierna door middel van de aftapkraan de druk laten dalen tot b.v. 5 mwk. De
drukverschilknop terugdraaien, totdat deze schakelaar weer klikt (schakelt).
• Hierna de stopkraan geheel openen en de voordrukstoring resetten d.m.v. de
resetknop op het front van de besturing.
7.3 Membraandrukvat
Controle/afstelling van de voordruk in het membraandrukvat.
De druk in het vat dient ca. 80 % van de gewenste druk te bedragen.
Voorbeeld : De gewenste druk ingesteld door middel van de setpoint instelling op de
Booster Controller bedraagt 37 mWk., dan wordt het vat op
0.8 x 37 30 mWk. ingesteld.
Om dit te controleren moet de afsluiter tussen schakeldrukvat en installatie dichtgezet
worden en het vat worden afgetapt. (Koppeling tussen vat en afsluiters oplossen en vat
waterzijdig leeg laten lopen). Daarna met behulp van een bandenspanningsmeter de
voordruk controleren en zonodig afblazen of bijvullen.
7.4 Aantal pompen instellen
De Booster Controller is standaard geschikt voor een twee en drie pomps installatie. Om deze
reden dient de Booster Controller op het juiste type installatie te zijn ingesteld: Namelijk 2
pompen.
Breakunit
- 14 -
Voordat deze instelling gecontroleerd c.q. veranderd wordt, dient eerst de hoofdschakelaar
op “uit” (“0”) te worden gezet.
In figuur 4 wordt aangegeven waar de steker dient te worden geplaatst om de Booster
Controller op het juiste type installatie in te stellen. Deze steker bevindt zich aan de
achterzijde van de Booster Controller, de controller dient hiervoor uit zijn voet te worden
genomen.
- 15 -
- 16 -
Breakunit
9. Ingestelde waarden
Installatie type
: [ ] Hydro Basic _____ CHV _____ - ______
: [ ] Hydro Standaard _____ CR _____ - ______
Unit nr. : ________________ Serie nr. : ________________
Artikel nr. : ____.____.____.___ Order nr. : ________________
Bijlage toegevoegd
: [ ] Ja - [ ] Nee Artikel nr. : ____.____.____.___
Artikel nr. : ____.____.____.___ Artikel nr. : ____.____.____.___
Elektrische schema
Standaard : GN _____________
Niet standaard : GN _____________
Instellingen
Regeldruk Fabrieks
instelling
Klant instelling Klant instelling
kPa. kPa. kPa.
Voordruk In
kPa. kPa. kPa.
- 17 -
Uit kPa. kPa. kPa.