GADAMERS KUNSTFILOSOFIE: FEEST DER · PDF...

8
Gadamers kunstfilosofie: feest der herkenning 1 Frans Holtkamp GADAMERS KUNSTFILOSOFIE: FEEST DER HERKENNING door Frans Holtkamp In de zomer van 2014 was ik in Nice. Niet vanwege de veel bezongen Côte d’Azur en de Méditerranée – Monaco is het summum van compactheid, verkeersdrukte en dus lawaai – maar vanwege enkele gespecialiseerde musea. Musée Chagall is er één van. Daar zag ik Abraham en de drie engelen. Ik stond er als aan de grond genageld. Ge- schilderde schoonheid pur sang! Nadat ik de hele museumcollectie, die niet al te uit- gebreid is, bekeken had, ging ik weer terug naar dat schilderij. Het werkte als een magneet. Abraham en de drie engelen van Chagall Meerdere keren heb ik me afgevraagd: ‘Waarom boeit dat schilderij mij zo?’ En ‘boeit’ bedoel ik in de zin van ‘het pakt me’ of ‘ik kom er niet los van’. Het zou de intimiteit van de ontmoeting tussen Abraham en de drie engelen kunnen zijn. Zou het de tedere en kwetsbare manier zijn waarop Chagall hen geschilderd heeft? Of de men- selijke warmte die het tafereel uitstraal? Of de kleur? Zelden heb ik een mooier rood gezien dan op dit schilderij. Om mijn esthetische ervaring in Nice filosofisch uit te drukken met gebruikmaking van termen van Hans-Georg Gadamer: het schone ‘deed mij in de ban’, plotseling, geheel onverwacht. Enkele momenten was er geen wegtikkende tijd meer, maar een verstild verwijlen, een beleving van eeuwigheid. Er was geen distinctie, maar eenheid en harmonie. Wat ik beleefde was schoon, goed en waar inéén. Ik zou zo’n genade- moment vast willen houden. Maar dat kan niet. Schoonheidservaringen máák je niet: die worden je gegéven, voor ’n moment. Kunst in al haar verschijningsvormen heeft mij van jongs af geboeid. De vonk sloeg over tijdens mijn kweekschooltijd. Mogelijk was het vak kunstgeschiedenis daar debet aan. Ik kan niet meer zonder. Daarin sta

Transcript of GADAMERS KUNSTFILOSOFIE: FEEST DER · PDF...

Page 1: GADAMERS KUNSTFILOSOFIE: FEEST DER  · PDF fileGadamers(kunstfilosofie:(feest(der(herkenning(((((1

Gadamers  kunstfilosofie:  feest  der  herkenning                                                                                1                                                                                                                                                        Frans  Holtkamp  

GADAMERS KUNSTFILOSOFIE: FEEST DER HERKENNING door Frans Holtkamp

In de zomer van 2014 was ik in Nice. Niet vanwege de veel bezongen Côte d’Azur en de Méditerranée – Monaco is het summum van compactheid, verkeersdrukte en dus lawaai – maar vanwege enkele gespecialiseerde musea. Musée Chagall is er één van. Daar zag ik Abraham en de drie engelen. Ik stond er als aan de grond genageld. Ge-schilderde schoonheid pur sang! Nadat ik de hele museumcollectie, die niet al te uit-gebreid is, bekeken had, ging ik weer terug naar dat schilderij. Het werkte als een magneet.

Abraham en de drie engelen van Chagall

Meerdere keren heb ik me afgevraagd: ‘Waarom boeit dat schilderij mij zo?’ En ‘boeit’ bedoel ik in de zin van ‘het pakt me’ of ‘ik kom er niet los van’. Het zou de intimiteit van de ontmoeting tussen Abraham en de drie engelen kunnen zijn. Zou het de tedere en kwetsbare manier zijn waarop Chagall hen geschilderd heeft? Of de men-selijke warmte die het tafereel uitstraal? Of de kleur? Zelden heb ik een mooier rood gezien dan op dit schilderij. Om mijn esthetische ervaring in Nice filosofisch uit te drukken met gebruikmaking van termen van Hans-Georg Gadamer: het schone ‘deed mij in de ban’, plotseling, geheel onverwacht. Enkele momenten was er geen wegtikkende tijd meer, maar een verstild verwijlen, een beleving van eeuwigheid. Er was geen distinctie, maar eenheid en harmonie. Wat ik beleefde was schoon, goed en waar inéén. Ik zou zo’n genade-moment vast willen houden. Maar dat kan niet. Schoonheidservaringen máák je niet: die worden je gegéven, voor ’n moment. Kunst in al haar verschijningsvormen heeft mij van jongs af geboeid. De vonk sloeg over tijdens mijn kweekschooltijd. Mogelijk was het vak kunstgeschiedenis daar debet aan. Ik kan niet meer zonder. Daarin sta

Page 2: GADAMERS KUNSTFILOSOFIE: FEEST DER  · PDF fileGadamers(kunstfilosofie:(feest(der(herkenning(((((1

Gadamers  kunstfilosofie:  feest  der  herkenning                                                                                2                                                                                                                                                        Frans  Holtkamp  

ik niet alleen. Met mij staan veel anderen in lange rijen voor musea waar een spraak-makende tentoonstelling gehouden wordt. In Nederland bezoeken meer mensen het museum dan de kerk. Kunst is de Nieuwe Kerk geworden. Ik vind dat niet zo vreemd. Godsdienst spreekt ons steeds minder aan, althans in dít deel van de wereld. Maar de mens haakt naar duurzaamheid in de zin van ‘dat wat blijvend is’, omdat hij zich niet neer kan leggen bij zijn eindigheid. Deze spagaat kenmerkt ons gemoed en hoort dus bij de menselijke conditie. Religie en kunst helpen de mens aan ‘protheses’ die dit ongemak verlichten. HET SCHONE Zo luidt de titel van het essay dat Hans-Georg Gadamer vijftien jaar ná het verschij-nen van Waarheid en methode schreef. i Daarin herneemt hij wat hij in deel 1 van Waarheid en methode schreef, maar nu uitgebreider en met enkele herzieningen. Het

is een nóg rijkere tekst geworden en het is een genot om die te lezen. Wat de herzieningen betreft, blijkt zijn visie op het begrip symbool veranderd. Het is ‘voller’ om niet te zeggen katholieker – jawel, ik ben nog steeds katholiek, cultuurkatholiek weliswaar – geworden: het symbool verwíjst niet alleen maar representeert, laat het gesymboliseerde aanwezig zijn. De allegorie gaat het straf-bankje in. Terecht. Ik kom er later op terug. ii Anders dan in Waarheid en methode wil Gadamer in dit essay aan-tonen dat er geen kloof hoeft te zijn tussen traditionele en moderne kunst. Ze horen bij elkaar. Tevens is dit een rechtvaardiging van

de kunst. In de laatste twee eeuwen is die losgezongen uit haar traditioneel religieus-maatschappelijke inbedding en is een autonoom domein in de samenleving geworden. Ze is ook losgezongen uit het ambachtelijke, hoewel een kunstenaar zéér ambachtelijk kan zijn. Voor dat ambachtelijke grijpt Gadamer graag terug op de Grieken: Aristoteles noemt alles wat vervaardigd wordt technè. Kenmerkend voor het maken is poièsis: het ding dat vervaardigd is staat los van de handeling. Zo is ook het kunstwerk een zelfstandig product dat onderdeel van de wereld wordt en vervolgens gemeenschappelijk gebruikt en begrepen kan worden. Dat is precies wat het praktische weten van technè of poièsis onderscheidt van het theoretische en praktisch-politieke weten. Wie de kunst wil rechtvaardigen, moet ook het schone in die rechtvaardiging betrek-ken. Gadamer begint ermee: hij filosofeert in het eerste deel van zijn essay uitgebreid over het schone, de esthetica en het smaakoordeel. Eerst het schone. Kort en bondig zegt Gadamer: het schone is wat waard is gezien te worden. Hij verbindt er drie kenmerken aan. Die komen in het kort op het volgende neer: het schone verwijst naar de harmonie van de kosmos – voor de Grieken ís de kosmos het schone – het overbrugt de kloof tussen ideaal en werkelijkheid en het maakt het ware ook buiten het theoretisch-wetenschappelijke domein zichtbaar. Het ware ín het schone wordt ‘gedragen’ door de instemming van allen. Op díe wijze is het schone een ‘gelukkig huwelijk’ tussen het mooie, ware en goede. Men wordt het schone gewaar door de cognitio sensitiva of zintuiglijke kennis: het bijzondere dat aan de zintuigen verschijnt wordt niet beleefd als ‘een geval van het algemene’, zoals de ‘strenge’ natuurwetenschappelijke methode voorschrijft wil het

Page 3: GADAMERS KUNSTFILOSOFIE: FEEST DER  · PDF fileGadamers(kunstfilosofie:(feest(der(herkenning(((((1

Gadamers  kunstfilosofie:  feest  der  herkenning                                                                                3                                                                                                                                                        Frans  Holtkamp  

‘kennis’ genoemd worden, maar als iets dat ons plotseling vasthoudt en uitnodigt bij dat individuele te verwijlen. Het gaat om het algemene ín en áls het bijzondere. Gadamer schrijft letterlijk op pagina 43: ‘Waarnemen betekent niet het enkel en alleen verzamelen van zintuiglijke indrukken, maar, zoals het fraaie woord immers zelf zegt, iets ‘voor waar nemen’’. Wat de esthetica en het smaakoordeel betreft kan Gadamer met veel noties van Kant instemmen: de vreugde in het schone die een ‘belangeloos welgevallen’ is, natuur-schoon en decoratieve kunst die het ‘levensgevoel een zekere verheffing geven’ – Gadamer op pagina 39: ‘Als we werkelijk een kunstzinnige ervaring hebben beleefd is de wereld stralender, lichter, luchtiger’ – ‘vrije schoonheid’, de smaak die communi-catief is en het genie dat zonder vooropgestelde regels krachtige werken maakt. Is dat genoeg? Kennelijk niet. Voor Gadamer is de congenialiteit van de toeschouwer essentieel. Kunst is, zo zal verderop blijken, een vrij spel en de toeschouwer speelt het als medeschepper mee. Maar al deze overwegingen over het schone volstaan niet om de kloof tussen traditio-nele en moderne kunst te overbruggen. Moderne kunst is tenslotte vaak anti-esthetisch. Daarom doet Gadamer een poging om de kunst te rechtvaardigen vanuit de wijsgerige antropologie en daarin beide gestalten van kunst samen te nemen. En als dát gebeurt, het rechtvaardigen van een bepaald verschijnsel vanuit de ‘diepte van het mens-zijn’ spits ik mijn oren! Wat hij vervolgens schrijft over de rechtvaardiging van de kunst vanuit het spel, symbool en feest kan ik volledig onderschrijven. Maar wat ik mis – en eigenlijk kan ik hem dat niet kwalijk nemen gezien het jaar van verschijnen van dit essay: 1977 – is het meenemen van noties uit het evolutionaire denken over de mens. Niet dat de evolutionaire antropologie nóg dieper gaat dan de wijsgerige, maar wél dat zij meer nuchterheid of zelfs correctie zou kunnen inbrengen daar waar de wijsgerige antropoloog het contact met de werkelijkheid dreigt te verliezen. Vóór alles wil ik Gadamer recht doen door zijn overwegingen met betrekking tot spel, symbool en feest zo correct mogelijk weer te geven. Dan pas voeg ik mijn eigen ge-dachten vanuit de evolutionaire antropologie eraan toe. HET SPEL Het spel hoort wezenlijk bij de mens. Het kenmerkt zich door een heen- en weergaande beweging die zich steeds herhaalt. Dat vraagt tevens om speelruimte. De beweeglijkheid van het spel komt niet door vooraf bepaalde regels tot stand: regels komen in het spel tot stand. Juist in de herhaling krijgt het spel vorm en structuur. Het spel is zelfrepresentatie van de eigen beweging. Spelers én toeschouwers zijn er in gelijke mate bij betrokken. Hun activiteit bij het spel is niet vrijblijvend. Zij spelen het spel met overgave, ernst en engagement. Bij kunst werkt het net zo, aldus Gadamer. Er is diezelfde betrokkenheid. Het kunstwerk bestaat niet buiten de esthetische ervaring om, zoals er geen spel is buiten de activiteit van spelers en toeschouwers. De identiteit van het kunstwerk wordt juist door de ervaring beoogd en door de ervaring tot stand gebracht.

Page 4: GADAMERS KUNSTFILOSOFIE: FEEST DER  · PDF fileGadamers(kunstfilosofie:(feest(der(herkenning(((((1

Gadamers  kunstfilosofie:  feest  der  herkenning                                                                                4                                                                                                                                                        Frans  Holtkamp  

Tot zover Gadamer. Ik onderschrijf zijn spelvisie op de kunst voor honderd procent. Graag voeg ik er nu enkele inzichten vanuit de evolutionaire antropologie aan toe. De evolutie heeft levende organismen voortgebracht. Levende organismen zijn min of meer autonome systemen met alle denkbare graden van zelforganisatie. Dieren zijn levende organismen die zich kenmerken doordat ze bewegen. Bewegen kan alleen als er een omgeving is met ‘speelruimte’. De speelruimte die Gadamer op het oog heeft is in deze meer omvattende fysieke bewegingsruimte ingebed. Het bewegen in een omgeving moet worden afgestemd op die omgeving en op al het andere dat in erin beweegt. Daartoe dienen de zintuigen: zij zijn de ‘poorten naar de buitenwereld’. Via die zintuigen reageert het organisme op de omgeving. Er is inter-actie, niet af en toe maar voortdurend, want de meeste organismen zitten niet stil. Ze wordt daartoe in beweging gebracht én gehouden door basale behoeften en emoties. Wat of wie interacteert drukt zichzelf uit. Zelfexpressie is kenmerkend voor levende organismen. Hoe complexer dat organisme, hoe rijker die expressie en des te groter het surplus boven het strikt functionele. Zo hoort bij de mens ook het ‘plezier van het zichzelf uitdrukken’. Zo kan een baby zichtbaar genoegen scheppen in zijn eigen ge-kraai. Dit werkt motiverend en maakt het kraaien soms tot een concert. Bovendien zijn veel diersoorten, vooral de hogere, nieuwsgierig. Kleine kinderen ver-kennen spelend en experimenterend hun omgeving en op die manier leren zij de we-reld kennen. Dat ‘zich uiten’ ligt ten grondslag aan die speciale manier van uiten die we kunst noemen: kunst maken is vóór alles ‘zich uitdrukken’ of expressie – het meest ver-wonderlijke aan een kunstenaar vind ik de niet aflatende drang om zich te uiten en dat een leven lang vol te houden! – en dan pas spel. Er is die heen- en weergaande bewe-ging tussen de kunstenaar en zijn materie. Hij geeft de materie vorm en de materie geeft tegenspel: ze buigt mee, biedt weerstand en geeft soms onverwachte mogelijk-heden prijs. Zo spelen kunstenaar en materie samen naar het eindresultaat van de poièsis: dat is het kunstwerk. En vaak weet de kunstenaar niet waaróm hij het doet of welke betekenis in het kunstwerk ‘verborgen’ zit. Hij doét het gewoon, vanuit een innerlijke drang. Omdat hij niet anders kan dan ‘zich uitdrukken’. Kunst maken is dus op de eerste plaats expressie. Kan ik daar iets naders over zeg-gen? Ja. En wat ik nu schrijf is gewaagd, maar ik doe het toch. De evolutie heeft de mens uitgerust met een sterke verbeeldingskracht. Waarom? Omdat ze bij de ontwikkeling van primaat tot mens een ‘foutje’ heeft gemaakt: ze heeft de mens teveel zelfbewustzijn gegeven. De evolutie is immers niet perfect en de door haar voortgebrachte natuur is niet alleen maar mooi. Dat Griekse inzicht heeft afgedaan. Het hoogontwikkelde levende organisme ‘mens’ beseft dat het eindig is, terwijl het vanuit zijn emoties naar duurzaamheid of eeuwigheid verlangt. De evolutie heeft dit ‘hersteld’ door de menselijke geest naast het vermogen tot helder denken en reflecteren ook met een ongelooflijke verbeeldingskracht uit te rusten. Wat er niet is, kan de menselijke geest bedenken. Hij bedénkt het niet alleen, maar geeft er ook vórm aan. Dan krijgen ideeën vanzelf relatieve duurzaamheid. Zo is cultuur ontstaan. Die is gegroeid en gegroeid tot het niet meer weg te denken bouwwerk dat we nu kennen. Cultuur, vooral in haar huidige vorm, is zó vanzelfsprekend geworden, dat het lijkt alsof ze er altijd al geweest is. Eeuwigheidsbeleving is inherent aan de cultuur als zodanig. De kunstenaar accentueert dat: zijn expressieve werkzaamheid in de interac-

Page 5: GADAMERS KUNSTFILOSOFIE: FEEST DER  · PDF fileGadamers(kunstfilosofie:(feest(der(herkenning(((((1

Gadamers  kunstfilosofie:  feest  der  herkenning                                                                                5                                                                                                                                                        Frans  Holtkamp  

tie of het spel met de materie is er op gericht dingen te maken die de eindigheid van de mens overstijgen. Gadamers opmerkingen over het beleven van eeuwigheid, een-heid en harmonie in de kunst sluiten hier naadloos op aan. Nu kerken minder bezocht worden, bieden musea in toenemende mate gelegenheid om de dorst naar eeuwigheid aan kunstwerken te laven. Er moet mij aan het eind van deze paragraaf nog één pijnpunt van het hart: het elitaire karakter van de esthetische museale beleving in onze tijd, met name in de westerse wereld. Het zijn vooral de hoger opgeleiden die men in de ‘tempels van de kunst’ aan-treft. Het overgrote deel van de bevolking heeft er geen boodschap aan. Mogelijk be-leven zij ‘eeuwige momenten’ in het voetbalstadion of bij een popconcert. Hier zou een aanknopingspunt kunnen liggen voor een nieuw essay met de volgende uitdagen-de vraag: ‘Mogen sportevenementen en muziekfestivals ook tot de kunst gerekend worden?’ SYMBOOL Wat Gadamer over het kunstwerk als symbool schrijft, is ijzersterk. De tekst heb ik meerdere malen gelezen en woord voor woord geproefd. Ik kan er alléén maar mee instemmen. Ik ben nog steeds doordrenkt van katholieke symboliek. Die sprak inder-tijd, maar ook soms nú nog, niet alleen mijn hoofd maar ook mijn hart aan. Wat wij toén nog de Heilige Mis noemden, was een in-drukwekkend gebeuren! De transsubstantiatie als intellectuele verdediging van de werkelijke aanwe-zigheid van Christus in brood en wijn, de zoge-naamde realis presentia of ‘ware aanwezigheid’, werd tijdens mijn onderwijzersopleiding aan mijn intellectuele bagage toegevoegd. iii Als ik Gadamer goed begrijp, is er met het kunst-werk – hij gebruikt liever het woord gestalte – iets vergelijkbaars aan de hand: de betekenis van een kunstwerk staat niet lós van het kunstwerk en is dus voor het ‘zuivere denken’ buíten het kunstwerk om niet toeganke-lijk. De betekenis van een kunstwerk moet erváren worden. Alleen in de esthetische ervaring van het individuele kunstwerk, met name op het moment dat het zichzelf aan mij representeert, kan die betekenis tot actualiteit komen. Dit is de diepste zin van een symbool: geen verwíjzing naar maar belíchaming van betekenis. Misschien mag ik het ook zó zeggen: het kunstwerk grijpt mij aan, confronteert of schokt mij. Dat noemt Gadamer een esthetische ervaring. ‘Het betekent dat in het bijzondere van de ontmoe-ting niet het bijzondere tot ervaring wordt maar de totaliteit van de ervaarbare wereld, de zijnswijze van de mens in de wereld en juist ook zijn eindigheid ten opzichte van het transcendente’, schrijft Gadamer op pagina 48. In mijn woorden: in de esthetische ervaring proeven we iets van ‘heelheid’ en ‘eeuwigheid’. Soms maar even. Maar meestal confronteert en schokt een kunstwerk mij niet. Dat is bij het ‘genieten’ van kunst inbegrepen, zéker wat de moderne beeldende kunst en moderne muziek betreft. Ik ben wel nieuwsgierig naar moderne werken en bezoek veelvuldig musea en concertzalen. Ook al spreken veel moderne werken mij niet aan, ik sta altijd weer ver-steld van de creativiteit in het ‘vormgeven aan betekenis’. Dit spoort met wat ik eer-der geschreven heb over de verbeeldingskracht van mensen die als levende, bewegen-

Page 6: GADAMERS KUNSTFILOSOFIE: FEEST DER  · PDF fileGadamers(kunstfilosofie:(feest(der(herkenning(((((1

Gadamers  kunstfilosofie:  feest  der  herkenning                                                                                6                                                                                                                                                        Frans  Holtkamp  

de organismen een niet aflatende drang tot expressie hebben. Die drang tot zelfrepre-sentatie staat gewoonweg ‘ingeschreven’ in ons genoom!

Als ik niet af en toe door kunst getroffen zou worden, liet ik het museum links liggen. Een voorbeeld: begin deze eeuw bezocht ik Tate Modern in Londen. Niets vermoedend liep ik daar een zaal binnen waar meerdere schilderijen met alléén maar kleur – en wat voor kleuren! – van Mark Rothko hingen. Ze waren van gelijke grootte en hingen gelijkmatig opgehangen aan de vier wanden van de rechthoekige zaal: één of twee aan elke kopse kant en drie, als ik het me goed herinner, aan de beide langere wanden. Het was alsof je een kapel binnenging. Wat een serene ruimte! Even voelde ik daar heel intens het eeuwige! Mark Rothko, Violet, vert, rouge, 1951

Nog een recent voorbeeld: in de zomer van 2014 bezocht ik de kathedraal Saint-Pierre-et-Saint-Paul in Troyes (Noord-Frankrijk). In de reisgids wordt die omschreven als een kathedraal met mooie glazen ramen. On-willekeurig had ik daarbij de Notre-Dame van Chartres en de Sainte-Chapelle van Parijs in gedachte: die worden, wat hun glas betreft, de hemel in geprezen. Maar toen ik de Saint-Pierre-et-Saint-Paul bin-nenging, werd ik overweldigd door de enorme glasoppervlakten die de prachtigste kleuren naar binnen lieten stromen. Een hemelse ervaring! Terug naar Gadamer. Ik zou nog enkele kerngedachten van hem over het symbool aan de tekst van dit essay toe kunnen voe-gen, maar ik laat het bij wat ik boven ge-schreven heb over de aanwezigheid van betekenis ín het symbool, ín het kunstwerk. En de ‘autonomie’ van het kunstwerk niet te vergeten: niet ík spreek het kunstwerk aan, maar het kúnstwerk spreekt mij aan. Glas-in-lood in de dwarsbeuk van de kathedraal in Troyes Of niet. Die worsteling is inherent aan mo- derne kunst, zowel wat betreft de muziek en andere uitvoerende kunsten alsook de beeldende kunsten. Dat maakt het bezoek aan musea, concertzalen en theaters alleen maar spannender! FEEST De derde antropologische constante die Gadamer ‘ontleedt’ en vervolgens toepast op de kunst, overtuigt mij het minst. Hij schrijft op pagina 58: ‘Het feest is saamhorig-heid en respresentatie van saamhorigheid in haar meest perfecte vorm’. Van die

Page 7: GADAMERS KUNSTFILOSOFIE: FEEST DER  · PDF fileGadamers(kunstfilosofie:(feest(der(herkenning(((((1

Gadamers  kunstfilosofie:  feest  der  herkenning                                                                                7                                                                                                                                                        Frans  Holtkamp  

saamhorigheid, bijvoorbeeld, merk ik nauwelijks iets als ik met vele anderen langs de topstukken van een tentoonstelling schuifel. Of als ik naast onbekenden een theater-stuk of concert bijwoon. In het meest ‘saamhorige’ geval zeg ik ‘goedenavond’ tegen degenen die links en rechts van mij gaan zitten of er al gezeten zijn. Saamhorigheid treft men eerder aan bij meer populaire vormen van de uitvoerende kunsten, zoals een popconcert of -festival. Maar zelfs dán is het moeilijk onderscheid te maken tussen ‘saamhorigheid’ en ‘collectieve roes’. Wat Gadamer over de ‘eigen tijd’ van het verschijnsel feest schrijft, overtuigt mij wel. Een feest wordt ‘gevierd’. ‘Vieren’ is loslaten. Wat laat men los? De calculeerbare tijd, de tijd van het werken, de tijd die ‘gevuld’ of ‘gedood’ moet worden, de tijd waar ik ‘meester’ over ben en waar ik iets mee ‘moet’. Feest heeft zijn ‘eigen tijd’ en de feestelingen ‘gaan erin op’. Dat ‘erin opgaan’ be-staat uit de samenballing van verleden, heden en nu. Het feest is iets afgeronds, is autonoom, poneert zichzelf, ‘stilt de tijd’ en zet aan tot verwijlen. Zoals het feest iets afgeronds is en zichzelf representeert, zo is het ook met de kunst: elk geslaagd kunstwerk is áf, volledig, een in zichzelf gestructureerde eenheid. Kant spreekt van ‘doelmatigheid zonder doel’ en Aristoteles noemt iets mooi ‘als er niets aan toegevoegd en niets van afgehaald kan worden’. En net als het feest heeft elk kunstwerk zoiets als een ‘eigen tijd’ die het ons bij wijze van spreken oplegt. Dat vraagt om verwijlen, een actief ermee bezig zijn. Neem een spraakmakend gebouw: ik loop, eigenlijk ‘schrijd’, naar binnen, doorloop de ruimten, sta stil bij de diverse bouwmaterialen, ritmering, daglichtinval en structuur, keer in sommige deelruimten terug, ga naar buiten, loop om het gebouw heen en op afstand neem ik het nog eens als totaliteit in me op. Gadamer noemt dat ‘lezen’, dit is ‘sprokkelen’ ofwel het kunstwerk detail voor detail, maar ook in zijn totaliteit, bekijken. Dit ‘lezen’ is ken-merkend voor wie in het spel van de kunst ‘medeschepper’ naast de kunstenaar wil zijn. Deze actieve houding is voorwaarde om een kunstwerk te kunnen ‘ondergaan’, ‘erin op te kunnen gaan’. Goed, het kenmerk ‘eigen tijd’ van het feest toegepast op kunst overtuigt mij, ‘saam-horigheid’ minder. Maar één kenmerk mis ik: ‘uitbundigheid’. Feest heeft iets over-vloedigs. Men pakt extra uit: het mag iets kosten. Niet alleen de ‘eigen tijd’ maar ook ‘overdaad’ is constitutief voor de uitgelatenheid en vrolijkheid die menig feest karak-teriseren. In het feest viert het leven zichzelf! Zou ook dit een evolutionaire oorsprong hebben? Het leven is een autonoom proces,

dat niet alleen doelmatig en efficiënt is, maar ook ‘overdaad’ en ‘verspilling’ kent. Neem de bloe-menpracht, bonte veren van vogels, vormen en kleuren van vissen: die uitbundigheid overstijgt het alléén-maar-mannetjes-of-vrouwtjes-paaien. Het is er ook zó maar, pure sierlijkheid! En de huid? Die beschermt niet alleen en houdt niet slechts de ‘boel bij elkaar’ in een efficiënte ver-pakking, maar verstopt de minder fraaie lichaams-delen en verschaft het organisme een natuurlijk

‘maatkostuum’. En in de lente gaat de natuur zich helemaal te buiten: ze komt dat tot een explosie in vormen, kleuren en geuren. Een soortgelijke overdaad hoort ook bij kunst. Ze is op zích al overdaad: ze hoéft er niet te zijn. In díe zin is ze overdaad. Gelukkig maar!

Page 8: GADAMERS KUNSTFILOSOFIE: FEEST DER  · PDF fileGadamers(kunstfilosofie:(feest(der(herkenning(((((1

Gadamers  kunstfilosofie:  feest  der  herkenning                                                                                8                                                                                                                                                        Frans  Holtkamp  

TOT SLOT Het schone van Gadamer is voor fijnproevers. De tekst doét wat men bij kunst zou moeten doen: verwijlen. Zin voor zin, alinea voor alinea is dit essay een culinair hoogstandje voor de kunstzinnige smaakpapillen. Zonder pathetisch te willen zijn: Gadamer schrijft waarheid. Een mooiere slotzin dan dit citaat (pagina 66) kan ik niet bedenken: ‘Het wezen van de tijdservaring van de kunst is dat we leren te verwijlen. Dat is het ons toegemeten eindige equivalent van dat wat men eeuwigheid noemt’.

i Gadamer, Hans-Georg. Het schone. Kunst als spel, symbool & feest. Boom, Amsterdam, 2013. Mogelijk heeft de vertaaalster, Rianne Heitmeijer, de subtitel Kunst als spel, symbool & feest bedacht, maar Gadamer zelf betitelt zijn essay met De actualiteit van het schone - Kunst als spel, symbool & feest. Het woord ‘actualiteit’ is, zoals ik nog aan zal geven, essentieel in het betoog van Gadamer. ii Met ‘cultuurkatholiek’ bedoel ik, dat wat ik aan gewoonten en emoties vanuit mijn katholieke opvoeding meegekregen heb nog sterk in mij aanwezig is. Ook al beleef ik bij ‘God’ steeds minder, als ik een katholieke kerk binnenga of een viering met al haar rituelen en symbolen bijwoon voelt het alsof ik thuiskom. Kortom, het geloof is aan het verdampen, maar de cultuur blijft. iii ‘Transsubstantiatie’ betekent dat de substantie van brood en wijn op het moment dat de zogenaamde instellingswoorden – ‘Dit is mijn lichaam …..’ en ‘Dit is mijn bloed …..’ over brood en kelk door de priester worden uitgesproken, verandert in het lichaam en bloed van Christus. Niet ‘alsof’, maar werkelijk. Dat is de eigenlijke inhoud van het begrip ‘substantie’. ‘Substantie’ staat dus voor wat iets wérkelijk is, ook al verandert er aan de ‘buitenkant’ niets: je blijft dus brood en wijn zien en proeven. De ‘substantie’ verandert, de ‘accidenten’ of uiterlijkheden blijven hetzelfde. ‘Substantie’ ‘accidenten’ en ‘transsubstantiatie’ zijn termen die ontleend zijn aan de theologie van Thomas van Aquino. Hij dacht en schreef in de dertiende eeuw en geldt als een groot theoloog.