Fontys OSO - Master SEN; Gespecialiseerd Leraar VO Meesterstuk ...

61
1 Fontys OSO - Master SEN; Gespecialiseerd Leraar VO Meesterstuk van Inge de Laat: 2060275 Sint-Oedenrode, juni 2011 Drs. Ad M.J.M. Donkers & A. Westerbeek, MA

Transcript of Fontys OSO - Master SEN; Gespecialiseerd Leraar VO Meesterstuk ...

1

Fontys OSO - Master SEN; Gespecialiseerd Leraar VO

Meesterstuk van Inge de Laat: 2060275

Sint-Oedenrode, juni 2011

Drs. Ad M.J.M. Donkers & A. Westerbeek, MA

2

Voorwoord

Voor u ligt het meesterwerkstuk van Inge de Laat, docent op het Elde College te Schijndel,

lesgevende in PSO1 aan de brugklassen van het VMBO en mentor van een eerste klas kader-basis

LWOO2.

Tijdens het onderzoek is nauw samengewerkt met Sabijn Vijlbrief, docente en LWOO-begeleidster

op het Elde College. Vanwege de grootte van het onderzoek en de splitsing van expertise (Sabijn

LWOO-bovenbouw, Inge LWOO-onderbouw) is besloten om van elkaars hulp en kennis gebruik te

maken en het onderzoek deels samen te doen. Ondanks de afwijkende einddoelen. De

samenwerking is vooral tot uiting gekomen in de vele momenten van overleg, gezamenlijke

interviews en scholenbezoeken en het opstellen, afnemen en verwerken van de vragenlijsten.

Verder hebben ook de ‘critical friends’ en studiebegeleiders vanuit de opleiding een belangrijke rol

gespeeld tijdens het onderzoek waarbij we veel overleg hebben gepleegd en elkaar gestuurd

hebben tot kritisch nadenken.

Hierbij een dank aan alle mensen die hebben meegewerkt om dit onderzoek tot een succes te

maken.

1 Praktische Sector Oriëntatie

2 LeerWeg Ondersteunend Onderwijs

3

Inhoudsopgave

Samenvatting 6

Inleiding 7

Hoofdstuk 1; Aanleiding en probleemstelling 10

1.1 Inleiding 10

1.2 Aanleiding 10

1.3 Probleemverkenning 11

1.4 Doelstelling 11

1.4.1 Onderzoeksvraag 12

1.4.2 Deelvragen 12

1.5 Actualiteit 13

1.5.1 Zorgplan 2010-2011 13

1.5.2 Overheid 13

1.6 Afsluiting 14

Hoofdstuk 2; Theoretisch kader 15

2.1 Inleiding 15

2.2 LWOO 15

2.2.1 Definitie 15

2.2.2 Toekenning LWOO 15

2.2.3 Wetgeving: Specifieke zorg; artikel 16

2.3 Inclusief onderwijs 17

2.4 Passend onderwijs 17

2.5 Groepsplannen 17

2.6 Zorgstructuur Voortgezet Onderwijs 18

2.6.1 Basiszorgstructuur 18

2.6.2 Zorgscan 19

2.6.3 Planetenspel 19

2.7 (Inter)nationalisering 19

2.7.1 Pius X en Frater van Gemert 19

2.7.2 Pito Stabroek 20

2.8 Afsluiting 21

Hoofdstuk 3; Onderzoeksmethodologie 22

3.1 Inleiding 22

3.2 Opzet van het onderzoek: surveyonderzoek 22

3.3 Dataverzameling 22

3.4 Respondenten 23

3.4.1 Populatie leerlingen 24

3.4.2 Populatie ouders 24

4

3.4.3 Populatie mentoren 24

3.4.4 Populatie LWOO-begeleiders 25

3.5 Afname van het onderzoek: respons 25

3.6 Data-analyse 26

3.7 Uitwerking in thema’s 26

3.8 Afsluiting 26

Hoofdstuk 4; Data-analyse en resultaten 27

4.1 Inleiding 27

4.2 Analyse leerlingen 27

4.2.1 Persoonsgegevens 27

4.2.2 Schaalvragen door de leerlingen 28

4.2.3 Algemene opmerkingen door de leerlingen 30

4.3 Analyse ouders/verzorgers 32

4.3.1 Persoonsgegevens 32

4.3.2 Schaalvragen door de ouders/verzorgers 32

4.3.3 Algemene opmerkingen door de ouders/verzorgers 33

4.4 Analyse Mentoren 35

4.4.1 Persoonsgegevens 35

4.4.2 Schaalvragen door de mentoren 35

4.4.3 Algemene opmerkingen door de mentoren 38

4.5 Analyse LWOO-begeleiders 39

4.5.1 Persoonsgegevens 39

4.5.2 Schaalvragen door de LWOO-begeleiders 39

4.5.3 Algemene opmerkingen door de LWOO-begeleiders 42

4.6 Afsluiting 43

Hoofdstuk 5; Conclusies en aanbevelingen 44

5.1 Inleiding 44

5.2 Vragen over het thema: Algemene afspraken 44

5.2.1 Leerlingen 44

5.2.2 Ouders/verzorgers 45

5.2.3 Mentoren 45

5.2.4 LWOO-begeleiders 45

5.2.5 Aanbevelingen 46

5.3 Vragen over het thema: Begeleiding door de mentoren 47

5.3.1 Leerlingen 47

5.3.2 Ouders/verzorgers 47

5.3.3 Mentoren 48

5.3.4 LWOO-begeleiders 48

5.3.5 Aanbevelingen 48

5.4 Vragen over het thema: Begeleiding door de LWOO-begeleider 50

5.4.1 Leerlingen 50

5

5.4.2 Ouders/verzorgers 50

5.4.3 Mentoren 50

5.4.4 LWOO-begeleiders 51

5.4.5 Aanbevelingen 51

5.5 Vragen over het thema: Communicatie 53

5.5.1 Leerlingen 53

5.5.2 Ouders/verzorgers 53

5.5.3 Mentoren 53

5.5.4 LWOO-begeleiders 54

5.5.5 Aanbevelingen 54

5.6 Theoretische leerweg 55

5.7 Afsluiting en samenvatting 55

Hoofdstuk 6; Evaluatie onderzoek 58

Literatuurlijst 61

Bijlagen 62

6

Samenvatting

Het Elde College is een brede scholengemeenschap waar momenteel 361 leerlingen Leerweg

Ondersteunend Onderwijs (LWOO) krijgen. Deze leerlingen zijn verdeeld over alle richtingen van

het VMBO en het Leer Werk Traject (LWT). De eindverantwoordelijken voor de LWOO-begeleiding

zijn de kernteamleiders van de niveaus waarin deze LWOO-leerlingen functioneren. Dit zorgt voor

een grote verscheidenheid in aanpak en expertise. Dit onderzoek richt zich op de noodzakelijke

verbetering ter optimalisatie van de LWOO-begeleiding. De hoofdvraag die wordt beantwoord is:

Welke veranderingen zijn volgens leerlingen, ouders/verzorgers, mentoren, LWOO-begeleider en

kernteamleider noodzakelijk om tot een betere begeleiding te komen van LWOO-leerlingen op het

VMBO?

Om een antwoord te kunnen geven op deze vraag is theoretische studie gedaan naar literatuur die

inzicht geeft in zorgbegeleiding en zorgstructuren. Dit gecombineerd met de visie van de

kernteamleiders VMBO, waarin zij aangeven wat volgens hen de positieve en eventuele

knelpunten zijn, heeft geleid tot het opstellen en afnemen van vragenlijsten voor 312 leerlingen,

312 ouders/verzorgers, 32 mentoren en 5 LWOO-begeleiders. Hierin wordt gevraagd naar

meningen, opinies, ervaringen en verbeterpunten van deze personen met betrekking tot de

LWOO-begeleiding op het Elde College.

De uitkomsten van deze vragenlijsten zijn geanalyseerd op basis van persoonsgegevens,

schaalvragen en opmerkingen. Deze data-analyse geeft weer dat alle respondentengroepen het

eens zijn over het feit dat de algemene afspraken, de begeleiding van de mentor, de begeleiding

van de LWOO-begeleider en de interne communicatie een verbetering moeten ondergaan. Op

deze gebieden heerst er bij alle groepen nog een grote ontevredenheid.

Samen met de bestudeerde theorie zijn onderbouwde en realistische adviezen uitgewerkt om het

LWOO-beleid op het Elde College te verbeteren. Hierbij is een belangrijk advies dat een

beleidsverandering moet plaatsvinden binnen de zorgstructuur van het Elde College ter

verbetering van de interne- en externe communicatie. Verder dient er een verandering plaats te

vinden binnen de taken en taakverdelingen tussen alle betrokken personen, zodat er een meer

gestructureerde betrokkenheid van ouders, leerlingen en begeleiders kan worden gecreëerd.

Dit verslag kan gezien worden als hulpinstrument voor het optimaliseren van het LWOO.

7

Inleiding

Achtergrondinformatie

Voor u ligt het onderzoeksverslag (meesterwerkstuk), van het praktijkgericht-onderzoek wat door

mij, Inge de Laat, is opgesteld en uitgevoerd. Ik werk momenteel drie jaar als docent op het Elde

College te Schijndel, een brede scholengemeenschap van Praktijkonderwijs tot tweetalig VWO. In

2008 ben ik op het Elde College gestart met het geven van lessen wiskunde aan de bovenbouw

van het VMBO. Dit zou enkel een tijdelijke vervanging zijn. Na drie maanden is mij gevraagd om

mijn loopbaan op deze school voort te zetten door PSO3-lessen (praktijklessen die erop zijn gericht

om leerlingen kennis te laten maken met de sectoren ‘techniek’, ‘zorg & welzijn’, ‘landbouw’ en

‘technologie en dienstverlening’) te gaan verzorgen in de brugklassen van het VMBO en is mij een

mentoraat toegewezen, een eerste klas kader-basis waarvan alle leerlingen leerwegondersteuning

krijgen (LKB1-klas). Met mijn PABO-achtergrond en daarmee mijn pedagogische kennis leek me dit

een mooie kans en ben ik de uitdaging aangegaan.

Na het eerste jaar te hebben afgerond was mijn enthousiasme over deze leerlingen alleen maar

gegroeid. Ik besloot voor mezelf dat dit de leerlingen waren waar ik mee wilde werken. Dat

betekende wel dat ik me nog meer zou moeten verdiepen in de problematieken en

zorgbegeleiding die deze leerlingen nodig hebben. Met deze motivatie ben ik begonnen aan de

studie ‘Master SEN4 – gespecialiseerd leerkracht VO5’. Een opleiding waar ik twee jaar met veel

enthousiasme aan heb gewerkt en waar ik ontzettend veel nuttige kennis en praktijkervaringen

mee heb opgedaan.

Anderhalf jaar na de start van de studie kwam ik toe aan het uitvoeren en uitwerken van een

praktijkgericht Masteronderzoek. De vele nieuwe inzichten die ik tijdens de studie had gekregen

maakte de keuze voor een dergelijk onderzoek moeilijk. Ik ben gaan zoeken naar een onderwerp

wat dicht bij mezelf zou liggen, omdat ik heb geleerd dat deze onderwerpen mij het meeste

uitdaging bieden en me enthousiast maken om ermee aan de slag te gaan.

Ik heb gekozen om mijn onderzoek te richten op de LWOO-begeleiding op het Elde College. Nu ik

voor het derde jaar mentor ben van een LKB1-klas, merk ik dat de kennis die ik heb opgedaan

tijdens mijn studie wel degelijk zijn vruchten afwerpt. Nieuwe werkvormen en manieren van

omgang leiden ertoe dat ook leerlingen zich beter kunnen ontwikkelen. Jammer vind ik het dat

3 Praktische Sector Oriëntatie

4 Special Education Needs

5 Voortgezet Onderwijs

8

deze manieren van werken eigenlijk binnen weinig klassen met LWOO-leerlingen terug te vinden

zijn. Het valt me op dat ieder kernteam, elk leerjaar, iedere afdeling en elke docent en mentor de

LWOO-begeleiding anders invult. Niet per definitie goed of slecht, maar wel totaal verschillend.

Bovendien heb ik geleerd over vernieuwingen in het zorgonderwijs die ik op het Elde College nog

niet terug zie. Reden te meer voor mij om mijn onderzoek te richten op de wenselijke

verbeteringen binnen het LWOO-beleid van het Elde College.

Doelstelling

De hoofddoelstelling van dit onderzoek is het verzamelen van relevante gegevens over de LWOO-

begeleiding op onze school om tot onderbouwde adviezen aan de directie van het Elde College te

komen. Dit met toestemming van de sectordirecteur VMBO, Dhr. Spijkers. Deze adviezen zouden

kunnen leiden tot een vernieuwd LWOO-beleid en veranderingen binnen de dagelijkse

werkpraktijk van alle collega’s die hierbij betrokken zijn bij LWOO-begeleiding op het Elde College.

Opbouw van het verslag

Het voor u liggende verslag telt 6 hoofdstukken. Elk hoofdstuk geeft een doorgelopen stap weer in

het praktijkgericht-onderzoek. De indeling van de hoofdstukken beschrijft deze stappen op een

logische en gestructureerde volgorde. Ieder hoofdstuk is onderverdeeld in paragrafen, ook

allemaal terug te vinden in de inhoudsopgave.

Hoofdstuk 1 beschrijft de aanleiding, probleemstelling en de onderzoeksvraag. Er worden vragen

beantwoord als: Wat is de aanleiding om dit onderzoek te doen? Wat is de doelstelling van het

onderzoek. Wat is/zijn de onderzoeksvraag/deelvragen. Wat is de huidige situatie en de gewenste

situatie. Wat is er al bekend of al eerder gedaan over het onderzoeksonderwerp? En wanneer is

het onderzoek geslaagd?

Hoofdstuk 2 beschrijft het theoretisch kader. Hierin staat welke domeinen bestudeerd zijn ter

onderbouwing van en verdieping in het onderzoeksonderwerp. Verder geeft het inzicht in de

gebruikte bronnen geeft het een actuele beschouwing op relevante literatuur.

Hoofdstuk 3 beschrijft de onderzoeksmethodologie. Hierin wordt duidelijk hoe het onderzoek is

opgebouwd. Het hoofdstuk geeft antwoord op vragen als: Welke onderzoeksvorm is er gekozen en

waarom? Hoe wordt er data verzameld? Wie zijn erbij betrokken? Welke afwegingen zijn er

gemaakt bij de keuze voor data-verzamelingsinstrumenten? Hoe wordt er omgegaan met

triangulatie en data-analyse?

9

Hoofdstuk 4 beschrijft de daadwerkelijke data-analyse en onderzoeksresultaten. Hierin worden

ook de antwoorden op de onderzoeksresultaten geformuleerd door middel van de data-analyse.

Hoofdstuk 5 beschrijft de conclusies naar aanleiding van het onderzoek. De antwoorden hierop

worden aan de literatuur gerelateerd zodat gevalideerde en onderbouwde adviezen gegeven

kunnen worden betreffende het onderzoeksonderwerp.

Hoofdstuk 6 beschrijft de evaluatie van het onderzoek. Hierin staat aangegeven hoe de

onderzoeker het proces als persoon heeft ervaren, hoe het gegaan is en wat de onderzoeker heeft

geleerd. Het geeft een kritische reflectie weer op persoonlijk gebied en het procesverloop.

De wilskracht om het onderwijs elke dag een stukje beter te maken en eruit te halen wat erin zit, is

een motivatie om dit verslag te lezen en ervan te leren.

10

Hoofdstuk 1;

Aanleiding en probleemstelling

1.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de aanleiding, de probleemstelling en de doelstelling van het onderzoek

beschreven. U leest hier een situatieschets over de probleemsituatie in de organisatie en de

directe reden die heeft geleid tot het praktijkgericht onderzoek. Verder wordt beschreven welke

actuele politieke ontwikkelingen invloed hebben op het onderzoek.

1.2 Aanleiding

Het Elde College is een regionale, brede scholengemeenschap, waar alle onderwijsniveaus worden

aangeboden: tweetalig vwo6 (atheneum en gymnasium), atheneum, HAVO7, VMBO en

praktijkonderwijs. Elk onderwijsniveau bestaat uit verschillende en soms meerdere kernteams.

Daarnaast biedt de school het leerwerktraject (LWT), de arbeidsmarktgekwalificeerde assistenten

opleiding (AKA) en het leerwegondersteunend onderwijs (LWOO). Dit laatste is bedoeld voor

leerlingen die met extra ondersteuning binnen de leerweg, in staat worden geacht hun VMBO-

diploma te behalen.

Momenteel volgen 360 leerlingen onderwijs op het Elde College op het VMBO welke een RVC8-

beschikking voor leerwegondersteuning toegekend hebben gekregen. Al deze leerlingen volgen

één van de leerwegen binnen het VMBO of LWT. Deze leerlingen kunnen onderwijs volgen binnen

LWOO-klassen waar alleen leerlingen met een LWOO-beschikking in zitten, en binnen reguliere

klassen waar leerlingen met en zonder een LWOO-beschikking samen alle lessen volgen. Op dit

moment is er een grote verscheidenheid in begeleiding van deze leerlingen met een extra

zorgvraag. Deze verschillen uiten zich zowel in het beleid en de afspraken, als in het aanbod van

faciliteiten voor deze leerlingen. Uit signalen van collega-mentoren, docenten en kernteamleiders

blijkt dat afstemming en optimalisering door middel van verandering van de LWOO-begeleiding

wenselijk of noodzakelijk is. Hopelijk komen er uit dit onderzoek voldoende handvatten ter

verbetering van de LWOO-begeleiding op het Elde College.

6 Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs

7 Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs

8 Regionale VerwijzingsCommissie

11

1.3 Probleemverkenning

Het onderzoek is op eigen initiatief opgezet en met instemming van Dhr. G. Spijkers,

sectordirecteur VMBO en Praktijkonderwijs van het Elde College.

Ter voorbereiding van het onderzoek is het belangrijk om een duidelijke beginsituatie vast te

stellen. In dit geval is deze echter niet van te voren duidelijk omdat het onderzoek hier juist

duidelijkheid over moet verschaffen. Het beschrijven van een goede beginsituatie kan gezien

worden als een vooronderzoek. Een vooronderzoek waarin de feitelijke begeleidingsmethodiek

wordt beschreven van elk kernteam in zowel de onder- als bovenbouw van het VMBO. Om dit te

verwezenlijken zijn vragen opgesteld en verwerkt in een vragenlijst voor elke kernteamleider. Er is

gekozen voor een vragenlijst vanwege het aantal kernteamleiders wat bevraagd zou moeten

worden, zes personen over zes kernteams. De vragen betreffen onderwerpen die duidelijkheid

moeten verschaffen over de beginsituatie van de LWOO-begeleiding. De vragenlijsten zijn door

iedereen ingevuld (zie bijlage 1).

Uit de ingevulde vragenlijsten kan geconcludeerd worden dat alle kernteamleiders een duidelijk

beeld hebben wat hun taak is betreffende de LWOO-begeleiding en hoe zij hier met hun kernteam

vorm aan willen geven. Echter elke kernteamleider heeft hier een andere visie en andere

afspraken in zijn/haar team over gemaakt. Zij vragen om afstemming en optimalisering. De meest

wezenlijke aandachtspunten voor dit onderzoek zijn de verschillende visies wat betreft de

volgende onderwerpen: faciliteiten, handelingsplannen, het leerlingvolgsysteem, de communicatie

tussen alle betrokken personen, de contacten tussen onder- en bovenbouw, cognitieve

begeleiding van de leerlingen en afstemming van aanpak onafhankelijk van het niveau (zie bijlage

2).

1.4 Doelstelling

Het uiteindelijke doel van dit onderzoek is het uitbrengen en onderbouwen van adviezen aan de

directie van het Elde College, waarin de wenselijke, c.q. noodzakelijke veranderingen van het

LWOO-beleid worden aangegeven. Hiervoor wordt de tevredenheid van LWOO-leerlingen, hun

mentoren en hun ouders/verzorgers door middel van vragenlijsten in kaart gebracht. Met dit

onderzoek wordt kennis opgedaan welke kan dienen als aanleiding voor een fundamentele

aanpassing van het beleid ten aanzien van LWOO-leerlingen op het VMBO. Het onderzoek heeft

zowel een evaluerend als voorschrijvend doel.

12

Als theoretische onderbouwing wordt literatuuronderzoek gedaan naar begeleidingsmethodieken

van het LWOO die passen binnen het zorgplan van het Elde College en het samenwerkingsverband

De Meierij.

Het onderzoek is geslaagd wanneer er een onderbouwd advies gegeven kan worden ten aanzien

van de wenselijke veranderingen binnen het LWOO volgens leerlingen, ouders, mentoren en

kernteamleiders. De onderbouwing komt tot stand door de vragenlijsten (het

tevredenheidsonderzoek).

1.4.1 Onderzoeksvraag

Bovenstaande doelstelling heeft geleid tot de volgende onderzoeksvraag:

Welke veranderingen zijn volgens leerlingen, ouders/verzorgers, mentoren, LWOO-begeleiders

en kernteamleiders* noodzakelijk om tot een betere begeleiding te komen van LWOO-leerlingen

op het VMBO?

*De onderzoeksvraag richt zich enkel op leerlingen met een LWOO-indicatie, hun

ouders/verzorgers, hun mentoren en de kernteamleiders van het VMBO op het Elde College.

1.4.2 Deelvragen

Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag zullen de volgende deelvragen worden

onderzocht en beantwoord:

1. Hoe is de tevredenheid van leerlingen, ouders, mentoren en LWOO-begeleiders ten aanzien

van de huidige LWOO-begeleiding?

2. Welke adviezen kunnen gegeven worden aan de directie ten aanzien van het toekomstige

LWOO-beleid?

3. Welke verschillen zijn te constateren in de huidige situatie ten aanzien van de LWOO-

begeleiding in de onder- en bovenbouw van het VMBO?

4. Welke begeleidingsmethodieken, mogelijkheden en ideeën ten aanzien van LWOO-

begeleiding op het voortgezet onderwijs zijn er in de literatuur al bekend?

5. Hoe is de LWOO-begeleiding of de begeleiding van zorgleerlingen geregeld op andere

middelbare scholen in Nederland / het buitenland?

13

1.5 Actualiteit

1.5.1 Zorgplan 2010 - 2011

Vanuit de overheid (wet op het Voortgezet Onderwijs) is vastgesteld dat de gezagsorganen in een

SWV9 gezamenlijk een zorgplan dienen vast te stellen. Door SWV De Meierij (Zorgplan 2010 –

2011) is afgesproken dat alle aangesloten scholen, waaronder het Elde College, een

schoolzorgplan voor 2010 – 2011 voor 1 november 2010 inleveren dat aansluit bij het Zorgplan

van het SWV. Het schoolzorgplan is gespecificeerd op de eigen school maar sluit aan bij het

Zorgplan van het SWV. In het schoolzorgplan dient aangegeven te worden hoe de

orthopedagogisch en orthodidactische zorg aan leerlingen die dit nodig hebben wordt vorm

gegeven, wat het zorgaanbod van de school is, en wat de school investeert om tot passend

onderwijs te komen. Voor het onderzoek betekent dit dat de adviezen die voortkomen uit het

tevredenheidsonderzoek moeten passen binnen het huidige vernieuwde zorgplan en de

zorgprofielen van het Elde College en daarmee ook bij die van het SWV.

1.5.2 Overheid

Het ‘passend onderwijs’ gaat vanaf 1 augustus 2012 in en houdt in dat kinderen met een handicap

of lichte psychische of gedragsproblemen zoveel mogelijk naar een gewone school en zo dicht

mogelijk bij huis gaan. Het SWV heeft de opdracht gekregen om de geldmiddelen voor zorg in te

zetten. Nadere besluitvorming moet nog komen.

Ook de zogenoemde ‘rugzakjes’ worden afgeschaft. Het rugzakje (ingesteld in 2003) is geld,

waarmee scholen extra begeleiding kunnen geven aan kinderen met een aandoening. De school

koopt met het budget van het kind extra hulp in.

In plaats van individueel budget aanbieden voor kinderen wordt deze in de toekomst in het

onderwijsbudget geld toegekend aan de school zelf. De scholen moeten vervolgens op zoek gaan

naar een ‘passende plek voor ieder kind’. Met het geld dat de scholen krijgen, moeten leraren

opgeleid worden om zorgleerlingen beter te helpen.

Dit alles zal ook aanzienlijke gevolgen hebben voor de invulling van het LWOO. Ook hier zullen

meer leerlingen terecht komen met gecompliceerdere of heftigere problematieken. Daar

tegenover staat de eis dat scholen hun docenten gaan scholen of specialiseren in dergelijke

leerlingen. Een belangrijk overheidsbesluit waarmee rekening zal moeten worden gehouden bij

het opstellen van de adviezen.

9 SamenWerkingsVerband

14

1.6 Afsluiting

In het volgende hoofdstuk zullen theoretische uitgangspunten welke relevant zijn voor het

onderzoeksthema aan bod komen. Enkele voorbeelden hiervan zijn het LWOO, inclusief onderwijs,

passend onderwijs, zorgstructuren en (inter)nationalisering.

15

Hoofdstuk 2;

Theoretisch kader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante theorie, gebruikt ten behoeve van het onderzoek.

Hierbij wordt een beschrijving gegeven van het LWOO, inclusief- en passend onderwijs en de

zorgstructuur. Bij dit laatste onderwerp wordt dieper ingegaan op de zorgscan en het

planetenspel, gebruikt voor het zorgplan van het Elde College. Verder wordt ingegaan op

(inter)nationalisering waarbij gekeken wordt naar de begeleiding van zorgleerlingen op

vergelijkbare middelbare scholen in de omgeving en het buitenland.

2.2 LWOO

2.2.1 Definitie

Uitleg10: Leerwegondersteunend onderwijs wordt verzorgd ter voorbereiding op of gedurende het

volgen van onderwijs in een van de leerwegen ten behoeve van de leerling voor wie vaststaat dat

een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden met het oog op het afsluiten

van het onderwijs in een van de volgende leerwegen: theoretische leerweg, beroepsgerichte

leerweg, gemengde leerweg.

2.2.2 Toekenning LWOO

Sinds schooljaar 2002-2003 zijn er landelijke criteria voor de toelaatbaarheidsbepaling LWOO en

Praktijkonderwijs. Er is een onafhankelijke commissie, zijnde de RVC, waar leerlingen aangemeld

kunnen worden. De RVC kan op basis van criteria besluiten om een positieve of negatieve

beschikking af te geven. Met een positieve beschikking krijgt de school extra bekostiging voor de

begeleiding van de leerling.

LWOO is bedoeld voor die leerlingen van wie vaststaat dat een orthopedagogische en

orthodidactische benadering geboden is om certificaten of een diploma in een van de vier

leerwegen te halen.

Het is belangrijk om te weten dat LWOO geen aparte leerweg is. Leerlingen met een LWOO-

beschikking ontvangen een zelfde, regulier VMBO-diploma als andere leerlingen. De

begeleidingsvormen verschillen slechts, bijvoorbeeld doordat leerlingen in kleinere groepen en/of

middels specifieke benadering les ontvangen. 10

http://www.rvc-vo.nl

16

2.2.3 Wetgeving: Specifieke zorg; artikel

De inspectie van onderwijs heeft in 2010 een rapport opgesteld waarin de wettelijke vereisten

rond specifieke zorg in het voortgezet onderwijs worden beschreven. Belangrijke, op het LWOO en

van toepassing zijnde vereisten zijn:

1. Leerwegondersteunend onderwijs wordt verzorgd ter voorbereiding op of gedurende het

volgen van onderwijs in een van de leerwegen, genoemd in de artikelen 10, 10b en 10d, ten

behoeve van de leerling voor wie vaststaat dat een orthopedagogische en orthodidactische

benadering is geboden met het oog op het afsluiten van het onderwijs in een van deze

leerwegen. Leerwegondersteunend onderwijs wordt zodanig in het onderwijs geïntegreerd en

ingericht dat de leerling een ononderbroken ontwikkelingsproces, gericht op het afsluiten als

bedoeld in de eerste volzin, kan volgen.

2. Leerwegondersteunend onderwijs wordt verzorgd, indien de leerling met behulp van de

voorzieningen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, tweede volzin, niet een ononderbroken

ontwikkelingsproces als bedoeld in het eerste lid, kan volgen.

3. Het bevoegd gezag beslist na overleg met de ouders van de leerling of aan de leerling

leerwegondersteunend onderwijs wordt aangeboden.

4. De in artikel 10g bedoelde regionale verwijzingscommissie beslist op aanvraag van het

bevoegd gezag of de leerling op leerwegondersteunend onderwijs is aangewezen. Het

bevoegd gezag voegt bij de aanvraag na overleg met de ouders een op de desbetreffende

leerling betrekking hebbend onderwijskundig rapport. Artikel 10g, derde en vierde lid,

zevende lid, eerste volzin, en achtste tot en met elfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

5. In afwijking van artikel 10g, zevende lid, eerste volzin, kan de regionale verwijzingscommissie

tegelijk met de beslissing dat een leerling niet is aangewezen op leerwegondersteunend

onderwijs, beslissen dat die leerling toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs. Alvorens daartoe

te beslissen, hoort de regionale verwijzingscommissie de ouders van de leerling en het

bevoegd gezag van de betrokken school voor praktijkonderwijs.

6. Artikel 10g, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op de leerling die op basis van een

beschikking van de regionale verwijzingscommissie is toegelaten.

(Inspectie van onderwijs, 2010)

17

2.3 Inclusief onderwijs

Trix Grooff (2004) beschrijft dat inclusief onderwijs als doel heeft dat een school ervoor werkt om

voor al zijn betrokkenen een optimale leeromgeving te bieden op cognitief en sociaal-emotioneel

ontwikkelingsgebied. Inclusief onderwijs wil leerlingen waarden als respect, empathie, tolerantie,

eerlijkheid en verantwoordelijkheid aanleren. Dit doen ze door de school en de klas te baseren op

contacten die leerlingen vanuit hun eigen woonomgeving met elkaar hebben. Ongeacht IQ,

handicap, ras, religie, sekse of sociale klasse. De school biedt de docent dan de nodige

ondersteuning aan om alle leerlingen goed onderwijs te kunnen bieden. Hiermee wil de school

benadrukken dat niemand buitengesloten wordt en de leerlingen met deze visie en houding de

maatschappij in laten gaan. Leerlingen met een sociale, cognitieve of lichamelijke beperking

profiteren daarnaast in meerdere opzichten van hun omgeving met andere leerlingen.

2.4 Passend onderwijs

Vaak wordt de vergissing gemaakt waarbij Inclusief en Passend onderwijs in één zin worden

genoemd als zijnde hetzelfde. Echter hebben beide onderwijsvisies een duidelijk verschillend

karakter. Waar Inclusief onderwijs zich richt op het bij elkaar brengen van leerlingen uit dezelfde

woonomgeving, richt Passend Onderwijs zich op het feit dat een kind, door middel van overleg

tussen schoolbestuur en ouders, op een school wordt geplaatst waar de mogelijkheden van het

kind het meest tot zijn recht kunnen komen. Dat kan zowel binnen het reguliere of het speciaal

onderwijs zijn, maar tussenvormen zijn ook mogelijk. Het gaat hier dus zowel om leerlingen met

extra zorgondersteuning, als leerlingen zonder deze extra zorg. Maar de leerling blijft centraal

staan, en het onderwijs wordt afgestemd op de behoefte van iedere individu.

De zorgstructuur wordt door de invoering van Passend Onderwijs gewijzigd. De belangrijkste

wijziging betreft de invoering van de zorgplicht voor scholen/schoolbesturen om een passende

onderwijsplek voor ieder kind te realiseren. Deze zorgplicht impliceert dat zodra scholen niet

tegemoet kunnen komen aan de zorgbehoefte van een kind de school verantwoordelijk is om in

overleg met de ouders en schoolbesturen binnen de regio wel een Passend Onderwijsaanbod te

realiseren. Dit kamerbesluit zorgt ervoor dat scholen, waaronder het Elde College, druk bezig zijn

met het implementeren van deze onderwijsaanpak.

2.5 Groepsplannen

Een groepsplan en/of subgroepsplan is een organisatiemiddel om tegemoet te komen aan de

verschillende onderwijsbehoeften van kinderen in een groep en vorm te geven aan passend

18

onderwijs. Doordat de leerkracht bij het werken met groepsplannen uit zal gaan van de hele

groep, kan hij/zij beter reageren op signalen die kinderen afgeven. Het groepsplan wordt aan het

begin van het jaar opgesteld en drie keer per jaar bijgesteld tijdens de leerlingbesprekingen van

die klas. Alleen wanneer de leerling onvoldoende profiteert van de aanpak binnen het groepsplan

wordt een individueel handelingsplan opgesteld. Het besluit om een dergelijk plan op te stellen

wordt in principe in een leerlingbespreking met het kernteam.

2.6 Zorgstructuur voortgezet onderwijs

Volgens Kleijnen (2004) zijn docenten: ‘Professionele zorgdragers die anderen helpen en

begeleiden in hun groeiproces’ (blz. 144). Wanneer een leerling meer aandacht nodig heeft dan

zijn klasgenoten, wordt het doorgaans moeilijk gevonden om dit in de te passen in het dagelijks

klassengebeuren. Daarom zal de docent proberen de leerling, eventueel met hulp van ouders en

collega’s, te helpen. Indien dit op deze manier niet lukt dan kan een leerling worden

doorverwezen. Deze eerste-, tweede- en derdelijnshulp moet echter soepel kunnen verlopen. Er

moet een zorgstructuur ontwikkeld zijn/worden waarbij het doel is om de leerling zo snel mogelijk

doeltreffende en specifieke hulp te bieden.

2.6.1 Basiszorgstructuur

Uitgangspunt is dat de kern van de basiszorgstructuur bestaat uit drie niveaus van zorg, de eerder

genoemde eerste-, tweede- en derdelijnshulp (Mesdag, Knapen, Kock & Derksen 2010, Kleijnen &

Broeck 2004).

Niveau 1 / 1e lijn: Het gaat hier om het werken in de klas. De scholen (met mentor als spil) zorgen

voor een veilig leer- en leefklimaat. Verder hebben deze leerlingen geen noemenswaardige extra

begeleiding nodig. Problemen kunnen binnen het klasgebeuren opgelost worden.

Niveau 2 / 2e lijn: Op het tweedelijns niveau staan de maatregelen van de school om problemen

van de jongeren aan te pakken. De uitvoering van deze activiteiten is in handen van de school zelf.

Niveau 3 / 3e lijn: Wanneer de problematiek van de jongere te complex is en het eigen

mogelijkheden binnen het klasgebeuren overstijgt, vindt doorverwijzing plaats naar externe hulp

waar ze individueel worden begeleidt. Dit kunnen ook externe instellingen zijn.

19

2.6.2 Zorgscan

In november 2010 is op het Elde College het schoolzorgplan opgesteld waarin onder andere de

visie op zorg staat beschreven en streefdoelen voor de komende jaren (Langenhuijsen, Deursen,

Boort, Sterken & Donkers 2010).

Om de beginsituatie van de zorg aan leerlingen in beeld te brengen, is in 2003 op het Elde College

op alle vier de locaties de zorgscan afgenomen. Met in 2006 een vervolgonderzoek. Deze scan

behandelt de thema’s ‘kijk op zorgleerlingen’, ‘rollen en competenties’, ‘gezamenlijkheid’ en

‘organisatie’. Het doel was het in beeld brengen van het huidige niveau, basisniveau en gewenste

niveau van zorg. Om ontwikkeling vast te kunnen stellen is in februari 2010 de zorgscan op de vier

locaties nog eens afgenomen. Aan de hand van deze uitslagen zou een implementatieplan

opgesteld worden. De uitslag van de zorgscan laat een duidelijke en voor het onderzoek

belangrijke ontwikkeling zien van het zorgniveau. Hieruit blijkt dat docenten streven naar een

gewenste situatie waarin maximale zorg wordt geboden voor leerlingen door leerkrachten die

goed op de hoogte zijn van het zorgaanbod en gespecialiseerd zijn in de zorg voor deze leerlingen.

Ondanks dat er gestreefd wordt naar dit beeld, geven docenten aan er nog niet helemaal te zijn en

als school zijnde hierin nog te moeten groeien.

2.6.3 Planetenspel

Het planetenspel geeft een handleiding om de huidige stand van zaken op de acht gebieden /

werkvelden van de zorgbreedte van de school in kaart te brengen en te komen tot

richtinggevende uitspraken. Het is een verkenning op de volgende gebieden: leerlingbespreking,

aannamebeleid, toets- en begeleidingsmateriaal, planmatig handelen, zorgfunctionarissen,

externe relaties, docentvaardigheden en ouders. In 2006 is dit planetenspel op het Elde College

uitgevoerd door de zorgspecialisten. De uitkomsten hiervan zijn gecombineerd met die van de

zorgscan (zie §2.5.2).

2.7 (Inter)nationalisering

2.7.1 Pius X & Frater van Gemert

Omdat dit onderzoek zich richt op eventuele veranderingen binnen de zorgstructuur van het Elde

College, is het belangrijke ook een idee te krijgen van de zorgstructuur binnen andere scholen.

Hiervoor is een bezoek gebracht aan het ‘Pius X - College’ te Bladel. Eenzelfde brede

scholengemeenschap als het Elde College, waar ook op dezelfde niveaus wordt lesgegeven. Verder

is een bezoek gebracht aan ‘De Frater van Gemertschool’ te Tilburg. Een school die bekend staat

20

om zijn hoge aantal leerlingen die extra zorg nodig hebben. Er is op beide scholen gesproken met

de zorgcoördinator. Het gesprek richtte zich op de implementatie van LWOO-begeleiding in de

zorgstructuur, de zorgspecialisten en hun taken, ouderbetrokkenheid, het verschil binnen de

bouwen en niveaus, expertise, speciale zorg en algemene positieve en verbeterpunten (zie bijlage

3&4).

2.7.2 PITO11 Stabroek

Het PITO Stabroek is een middelbare school in België voor leerlingen die onderwijs volgen in

technieken waarmee ze aan de slag kunnen in de industrie en de land- en tuinbouwsectoren. PITO

Stabroek streeft ernaar om de begeleiding die ze (zorg)leerlingen bieden, zonder een term als

‘LWOO’ te gebruiken, zoveel mogelijk af te stemmen op hun individuele situatie. Individuele

begeleiding van leerlingen in hun leertraject houdt ook in dat inspanningen doen om alle

mogelijkheden die een leerling heeft te benutten. Omdat dit een streefdoel is wat past bij de

doelen van het Elde College, is voor dit onderzoek bekeken welke zorgstructuur op het PITO

Stabroek gehanteerd wordt, en welke mogelijkheden deze biedt voor het Elde College.

Figuur 1: Organogram zorgstructuur12

11

Provinciaal Instituut voor Technisch Onderwijs 12

Kleijnen, R., Broeck, G. van den (2004). ‘Grensoverschrijdende Integrale Leerlingenzorg; een (re)actief proces’ (blz.

145). Antwerpen/Apeldoorn: Garant-Uitgevers n.v

Remedial Teaching

Vertrouwensleerkracht

Gelijke Onderwijskansen

Centrum voor Leerlingbegeleiding

Klassenleerkracht + Graadcoördinator (kernteamleider) +

Zorgcoördinator

21

Bovenstaande zorgstructuur geeft aan hoe de eerste, tweede en derdelijnshulp binnen het PITO

Stabroek is georganiseerd. Uiteraard kunnen deze worden aangepast naar beleid, wensen en

mogelijkheden van een specifieke school, in dit geval het Elde College. Er zal dan ook moeten

worden gekeken naar de positionering van het zorgteam.

2.8 Afsluiting

Hoofdstuk 3 richt zich op de onderzoeksmethodologie. Hierin wordt nauwkeurig beschreven hoe

het onderzoek is opgebouwd.

22

Hoofdstuk 3;

Onderzoeksmethodologie

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de onderzoeksmethode die is gebruikt. Hierin wordt een

beschrijving gegeven van het onderzoekstype, de dataverzameling en –analyse en de populatie en

verwachtte respons.

3.2 Opzet van het onderzoek: surveyonderzoek

Bij dit kwantitatieve en deels kwalitatieve onderzoek worden zowel cijfermatige gegevens als

meningen (d.m.v. open vragen) verzameld betreffende de opvattingen en ervaringen van ouders,

leerlingen en docenten van het Elde College over de huidige LWOO-begeleiding.

Het surveyonderzoek is een veelgebruikte methode om meningen, opinies, houdingen en kennis

bij grote groepen personen te meten. Dit onderzoek gebruikt een gestructureerde

dataverzamelingsmethode. Het is daarom passend bij het doel van dit onderzoek waarbij de

tevredenheid van de respondenten wordt gemeten om vervolgens adviezen te kunnen geven met

betrekking tot het LWOO-beleid.

3.3 Dataverzameling

Dit surveyonderzoek biedt een vraagstelling aan, waarbij zowel de vragen als een klein aantal

antwoordmogelijkheden vooraf is vastgesteld. Hierbij is vooraf een lijst samengesteld van topics

die in de vragenlijst terug zouden moeten komen. Om de betrouwbaarheid en validiteit van de

vragenlijst te verhogen is gebruik gemaakt van een bestaande vragenlijst. Deze is aangepast naar

het onderzoek met behulp van de uitkomsten van de vragenlijsten voor kernteamleiders (zie

bijlage 1), literatuuronderzoek en persoonlijke ervaringen. Bovendien is ook een verschil gemaakt

in topics voor de verschillende groepen respondenten. De vragenlijsten zijn vooraf getest door

willekeurige, onafhankelijke personen om zo nog fouten en onduidelijkheden uit de vragenlijst te

kunnen halen.

De vragenlijst (zie bijlage 5) wordt door de onderzoekers vooraf aan de respondenten

geïntroduceerd. Hierbij worden de doelen en motivatie van het onderzoek aangegeven. Ook

wordt extra informatie aan de respondenten gegeven over de manier van invullen en wat er met

de antwoorden wordt gedaan. Ter verduidelijking is ook een begeleidende brief (zie bijlage 6&7)

toegevoegd aan de vragenlijsten van de mentoren en de ouders/verzorgers.

23

In de vragenlijst staan uitspraken verdeeld over een aantal topics. Op deze manier is het voor de

respondent overzichtelijker waarover de vraag wordt gesteld en bij het analysestadium

gemakkelijker onderling te vergelijken. De uitspraken zijn allemaal positief geformuleerd. In een

later stadium kunnen alle gegeven antwoorden op eenzelfde manier geanalyseerd worden zonder

deze om te moeten scoren. Bovendien is dit een duidelijke manier van vraagstelling voor de

respondent.

De antwoorden van de vragen kunnen gegeven worden in een vierpuntsschaal. Op deze manier

zijn de respondenten ‘verplicht’ een kant te kiezen wat betreft het wel of niet eens zijn met de

uitspraak. Tijdens de analyse is deze vierpuntsschaal te verdelen in twee kanten. Op die manier

wordt voorkomen dat er vaak een middelste antwoord wordt gegeven wat dan zal staan voor

‘neutraal’ of ‘geen mening’. Afzonderlijk van de vierpuntsschaal hebben de respondenten wel de

mogelijkheid een ‘?’ als antwoord aan te geven wanneer de vraag niet duidelijk voor ze is. Ook

wordt zo voorkomen dat de respondent een mening vormt omdat er een vraag over wordt gesteld

en hij/zij zich daartoe verplicht voelt. De uitspraken die nu wel een beoordeling krijgen zijn

betrouwbaarder.

In elke vragenlijst is ruimte opgenomen voor zogenoemde ‘open’ vragen waarbij de respondent de

kans krijgt om extra informatie te geven over zijn/haar antwoorden of andere opmerkingen te

geven. Deze antwoorden kunnen in de kwantitatieve analyse niet mee worden genomen. Ze zullen

kwalitatief worden geanalyseerd op basis van het aantal gelijksoortige antwoorden, waarbij de

antwoorden wel meegenomen zullen worden in de uiteindelijke conclusies en/of aanbevelingen.

Er is gekozen voor een vragenlijst met een fraaie lay-out en een heldere, verzorgde

introductiebrief. Uit onderzoek is gebleken dat dergelijke vragenlijsten door meer mensen wordt

beantwoord.

3.4 Respondenten

De personen die deelnemen aan een surveyonderzoek (vragenlijstonderzoek) worden

respondenten genoemd. De populatie voor het surveyonderzoek is deels willekeurig

samengesteld. Omdat het hier de LWOO-begeleiding betreft zijn alleen respondenten benaderd

die te maken hebben met de LWOO-begeleiding binnen het Elde College. Omdat gewoonlijk bij

een surveyonderzoek geen ‘waarom’-vragen gebruikt worden kan het onderzoek geen

beweegredenen achter de antwoorden van de respondenten achterhalen. Om dit probleem

zoveel mogelijk te tackelen zijn de uitspraken zeer specifiek geformuleerd. De grootte van het

aantal vragen is dus te wijten aan het feit dat ook beweegredenen nu duidelijker zullen zijn.

24

Vanwege de grootte van de steekproef (alle betrokkenen worden benaderd) kan hier gesproken

worden van een representatieve populatie. Elke groep (hieronder beschreven) krijgt vanwege de

verschillen in taken en kennis een aparte vragenlijst. Elke groep zal ook over elkaar worden

bevraagd, zodat een vergelijking in meningen kan worden gemaakt.

3.4.1 Populatie leerlingen

Op het Elde College volgen 360 leerlingen LWOO. Hiervan volgen 14 leerlingen het LWT. Omdat

deze richting een eigen zorgbeleid heeft vallen de leerlingen niet onder de reguliere LWOO-

begeleiding en nemen ze niet deel aan het onderzoek. 34 Leerlingen volgen hun lessen op de

locatie Sint-Michielsgestel. Volgens de verantwoordelijken van deze locatie is de LWOO-

begeleiding hier goed geregeld. Ook vanwege het verschil in beleid en klassen kozen zij ervoor om

niet mee te doen aan het onderzoek zoals deze gehouden wordt op het Elde College te Schijndel.

Dit betekent dat er 312 LWOO-leerlingen overblijven welke mee zullen doen aan de schriftelijke

vragenlijsten: dit is de populatie van het onderzoek.

De vragenlijsten worden vanwege praktische voordelen en tijdsbesparing door mentoren van de

leerlingen bij de leerlingen afgenomen. Hen wordt gevraagd om mede controle te houden op het

aantal uitgedeeld en vervolgens te retourneren vragenlijsten.

3.4.2 Populatie ouders

Omdat ouderparticipatie door het Elde College als zeer belangrijk wordt ervaren zullen alle

ouders/verzorgers van de 312 LWOO-leerlingen bevraagd worden. Ouders/verzorgers waarvan

meerdere kinderen met een LWOO-indicatie op het Elde College staan ingeschreven, zullen

meerdere keren bevraagd worden. In de begeleidende brief staat aangegeven dat hiervoor bewust

is gekozen in verband met de verschillen die er per klas, niveau, leerjaar en afdeling bestaan wat

over de LWOO-begeleiding.

Ouders/verzorgers zullen bevraagd worden via vragenlijsten die worden meegegeven door de

mentor aan hun zoon/dochter. Ook hier wordt de mentoren gevraagd om mede controle te

houden op het aantal uitgedeeld en vervolgens te retourneren vragenlijsten.

3.4.3 Populatie mentoren

In totaal zijn de 312 LWOO-leerlingen verdeeld onder 32 mentoren die de spil zijn van de LWOO-

begeleiding op het Elde College. Mentoren met zowel homogene als heterogene klassen wat

25

betreft LWOO-leerlingen. Alle mentoren met minimaal één LWOO-leerling in de klas zal via de

vragenlijst worden bevraagd. De vragenlijst zal schriftelijk worden afgenomen.

3.4.4 Populatie LWOO-begeleiders

Op het Elde College wordt in de bovenbouw gewerkt met 5 LWOO-begeleiders. Begeleiders die de

aparte taak hebben om toegewezen LWOO-leerlingen te begeleiden. Dit staat los van een

eventueel mentoraat en hier zijn aparte taakuren voor toebedeeld. Hun expertise, begeleiding en

communicatie met bovengenoemde respondenten staat in de bovenbouw van het Elde College

mede met de begeleiding van de mentor centraal.

Tijdens een vast vergadermoment van LWOO-begeleiders zullen de vragenlijsten schriftelijk

worden afgenomen.

3.5 Afname van het onderzoek: respons

Door de grootte van de populatie en de manier van afname wordt een non-respons verwacht.

Door de anonimiteit waarmee de vragenlijst wordt afgenomen kan namelijk weinig controle

worden gehouden op het retourneren van de vragenlijsten. Verwacht wordt dat met de

onderstaande percentages de non-respons aselect blijft. Dat wil zeggen dat de resultaten

generaliseerbaar blijven naar de gehele populatie.

Mentoren en LWOO-begeleiders zijn collega’s onderling. Zij kunnen in algemene zin via email

worden herinnerd aan het inleveren van de vragenlijsten. Er wordt verwacht dat 80% van de

verstuurde vragenlijsten wordt geretourneerd.

Leerlingen kunnen door de mentoren die ze uitdelen worden herinnerd aan het invullen van de

vragenlijsten. De mate van medewerking van de mentor is hierbij bepalend.

Ouders/verzorgers vormen de moeilijkst te controleren doelgroep. Zij kunnen niet persoonlijk

worden herinnerd om de vragenlijst in te vullen en kunnen belemmerd worden door het feit dat

ze er meer ‘moeite’ voor moeten doen om de vragenlijst op de goede plaats terug te laten komen.

Er wordt verwacht dat 60% van de verstuurde vragenlijsten wordt geretourneerd.

Samenvattend worden de vragenlijsten toegezonden naar 312 LWOO-leerlingen en hun 312

ouders/verzorgers, aan 32 mentoren en aan 5 LWOO-begeleiders. Dit is de totale populatie van

het onderzoek.

26

3.6 Data –analyse

De verworven gegevens worden ingevoerd in een gegevensbestand van Excel (omgezet in getallen

(codes), om ze vervolgens met de technieken van het programma SPSS te analyseren. Dit wordt

ook wel een kwantitatieve analyse genoemd.

3.7 Uitwerking in thema’s

De analyse wordt verder uitgewerkt door middel van overkoepelende thema’s. Hier is voor

gekozen vanwege de grootte van de opvallende onderzoeksresultaten en om de analyse

overzichtelijk te houden. In de analyse is aangegeven welke vragen bij een thema horen (zie o.a.

§4.2.2). Dit is per vragenlijst verschillend, omdat de respondentengroepen vanwege de populatie

op verschillende manieren zijn bevraagd. Deze thema’s komen op eenzelfde manier ook weer

terug in de conclusies en aanbevelingen. Hierbij wordt de doelgroep steeds aan het woord

gelaten.

Naar het uitwerken in thema’s in plaats van de uitwerkingen per vraag is geen onderzoek gedaan.

Om validiteit te behouden wordt er dus niet beweert dat het thema alle mogelijke vragen bevat.

3.8 Afsluiting

Hoofdstuk 4 richt zich op de data-analyse waarin op een objectieve manier wordt beschreven

welke resultaten met het beschreven onderzoek zijn behaald. Verder wordt ingegaan op de

grootte van de respons.

27

Hoofdstuk 4;

Data-analyse en resultaten

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de analyse van alle onderzoeksgegevens die via de vragenlijsten zijn

verworven. Eerst is een frequentieverdeling gemaakt van de persoonsgegevens van alle

respondenten. Hierna zijn de resultaten van de schaalvragen geanalyseerd. Hierbij is een splitsing

gemaakt tussen de resultaten van leerlingen, ouders, mentoren en LWOO-begeleiders. Verder zijn

ook de extra opmerkingen van al deze personen op kwalitatieve wijze geanalyseerd.

De resultaten zijn weergegeven in frequentietabellen, aangemaakt in het programma SPSS13. In

deze tabellen is af te lezen hoeveel waarnemingen zijn gedaan per categorie of variabel. Onder

‘frequency’ vind u het aantal waarnemingen per categorie. Onder ‘percent’ vind u het percentage

van het totale aantal waarnemingen. Onder ‘valid percent’ vind u het aantal geldige

waarnemingen ten opzichte van het totaal. En onder ‘cumulative percent’ de relatieve

waarnemingen.

De frequenties en percentages die in dit hoofdstuk worden aangegeven zijn in verhouding tot het

totaal aantal leerlingen dat voor die vraag is ondervraagd. Ook de cirkeldiagrammen in de bijlagen

waar naar verwezen wordt zijn op deze manier opgesteld.

De schaalvragen zijn bij de analyse verdeeld in twee categorieën. Hierbij worden ‘helemaal mee

eens’ en ‘beetje mee eens’ samen gepakt als zijnde ‘mee eens’. ‘beetje mee oneens’ en ‘helemaal

mee oneens’ worden samen gepakt als zijnde ‘mee oneens’. Verder zijn alle vragen waar geen

antwoord op gegeven is buiten beschouwing gelaten.

De analyse wordt verder uitgewerkt door middel van overkoepelende thema’s. Hier is voor

gekozen vanwege de grootte van de opvallende onderzoeksresultaten en om de analyse

overzichtelijk te houden. In de analyse is aangegeven welke vragen bij een thema horen.

4.2 Analyse leerlingen

4.2.1 Persoonsgegevens

De vragenlijst is door 264 leerlingen ingevuld. Dat is 84,6% van het totaal aantal verstuurde

vragenlijsten van 312. Dit aantal ligt dus boven de verwachtte 80%. Voor de frequentietabellen en

–grafieken; zie bijlage 8.

Onder deze 264 leerlingen bevinden zich 144 jongens (54,5%) en 120 meisjes (45,5%).

13

Statistical Package for the Social Sciences

28

13 Van de 264 leerlingen zijn 12 jaar oud (4,9%), 55 leerlingen zijn 13 jaar oud (20,8%), 68

leerlingen zijn 14 jaar oud (28,8%), 64 leerlingen zijn 15 jaar oud (24,2%), 52 leerlingen zijn 16 jaar

oud (19,7%), 10 leerlingen zijn 17 jaar oud (3,8%) en 2 leerlingen zijn 18 jaar oud (0,8%).

66 Van de 264 leerlingen zitten in het 1e leerjaar (25%), 71 leerlingen zitten in het 2e leerjaar

(26,9%), 60 leerlingen zitten in het 3e leerjaar (22,7%) en 67 leerlingen zitten in het 4e leerjaar

(25,4%).

165 Van de 262 leerlingen zitten in een klas met een leerlingenaantal tussen de 10 t/m 15

personen (63%), 67 zitten in een klas met een leerlingenaantal van 16 t/m 20 personen (25,6%), 19

leerlingen zitten in een klas met een leerlingenaantal van 21 t/m 25 personen (30,2%) en 11

leerlingen zitten in een klas met een leerlingenaantal van 26 t/m 30 personen (4,2%).

205 Van de 263 volgen de basis beroepsgerichte leerweg (77,9%), 36 leerlingen volgen de

combinatie kader/basis beroepsgerichte leerweg (13,9%) en 22 leerlingen volgen de kader

beroepsgerichte leerweg (8,4%). Niet één van de leerlingen heeft ingevuld de theoretische

leerweg of de combinatie kader beroepsgerichte/theoretische leerweg te volgen.

Van de 264 leerlingen hebben er 198 een sectorkeuze gemaakt omdat ze in het 2e, 3e of 4e leerjaar

zitten. Hiervan hebben 192 leerlingen ingevuld welke sectorkeuze ze hebben gemaakt in het 2e

leerjaar. 81 van de 192 Leerlingen volgen de sector techniek (42,2%), 94 leerlingen volgen de

sector zorg en welzijn (49%) en 17 leerlingen volgen de sector landbouw (8,9%).

Van de 264 leerlingen hebben er 127 al een afdelingskeuze gemaakt omdat ze in het 3e of 4e

leerjaar zitten. Hiervan hebben 126 leerlingen ingevuld welke afdelingskeuze ze hebben gemaakt

in het 3e leerjaar. 9 Leerlingen volgen de afdeling elektrotechniek (7,1%), 9 leerlingen volgen

bouwtechniek (7,1%), 4 leerlingen volgend installatietechniek (3,2%), 12 leerlingen volgen

metaaltechniek (9,5%), 16 leerlingen volgen uiterlijke verzorging (12,7%), 55 leerlingen volgen

verzorging (43,7%), 10 leerlingen volgen landbouw (7,9%) en 11 leerlingen volgen technologie en

dienstverlening (8,7%).

4.2.2 Schaalvragen door de leerlingen

In onderstaande tabel is terug te vinden hoe de vragenlijst is beantwoord, verdeeld in ‘mee eens’

en ‘mee oneens’. Zie bijlage 8 voor de uitgebreide frequentietabellen en –grafieken.

29

Tabel 1; Analyse schaalvragen leerlingen

Vragen Totaal Mee eens Mee oneens

Aantal leerlingen

Percentage Aantal leerlingen

Percentage

1. Ik vind het aantal leerlingen in mijn klas goed. 262 232 88,5% 30 11,5%

2. Ik krijg in deze klas genoeg aandacht en uitleg van de docent.

260 232 89,2% 28 10,8%

3. Ik vind het fijn om alleen bij LWOO-leerlingen in de klas te zitten.

127 114 89,8% 13 10,2%

4. Ik vind het fijn om ook in de klas te zitten met leerlingen zonder LWOO.

103 87 84,5% 16 15,5%

5. Mijn mentor vertelt me welke hulp en steun ik van school kan krijgen.

259 207 79,9% 52 20,1%

6. Mijn mentor zorgt dat ik op tijd hulp of ondersteuning krijg.

255 198 77,6% 57 22,4%

7. Ik praat genoeg met mijn mentor over hoe het met me gaat.

261 198 75,9% 63 24,1%

8. Mijn mentor praat ook met mijn ouders of verzorgers.

255 210 82,4% 45 17,6%

9. Ik zou graag mijn mentor zelf willen kiezen. 246 173 70,3% 73 29,7%

10. Ik ben blij met de hulp die ik van mijn mentor krijg.

261 225 86,2% 36 13,8%

11. Mijn mentor weet wat ik met de LWOO-begeleider bespreek.

86 58 67,4% 28 32,6%

12. Mijn mentor houdt zich aan afspraken die ik met de LWOO-begeleider maak.

89 69 77,5% 20 22,5%

13. Ik weet wie mijn LWOO–begeleider is. 114 89 78,1% 25 21,9%

14. Ik weet welke hulp en steun ik van mijn LWOO–begeleider kan krijgen.

111 82 73,9% 29 26,1%

15. Mijn LWOO–begeleider zorgt dat ik op tijd hulp of ondersteuning krijg.

109 81 74,3% 28 25,7%

16. Ik praat graag met mijn LWOO–begeleider over hoe het met me gaat.

111 69 62,2% 42 27,8%

17. Mijn LWOO–begeleider praat ook met mijn ouders of verzorgers.

97 34 35,1% 63 64,9%

18. Mijn LWOO–begeleider weet wat ik met mijn mentor bespreek.

80 53 66,3% 27 33,7%

19. Ik ben blij met de hulp die ik van mijn LWOO–begeleider krijg.

105 73 69,5% 32 30,5%

20. Door de LWOO-begeleiding gaat het beter met mij op school.

101 60 59,4% 41 40,6%

21. Ik mag altijd om hulp vragen als ik iets niet snap.

262 240 91,6% 22 8,4%

22. Ik kan met mijn problemen bij de docenten terecht.

259 217 83,8% 42 16,2%

23. De docenten vragen naar mijn mening over de hulp en begeleiding die ik wil krijgen.

245 156 63,7% 89 36,3%

30

Vragen Totaal Mee eens Mee oneens

Aantal leerlingen

Percentage Aantal leerlingen

Percentage

24. De docenten letten in de les goed op de leerlingen.

259 177 68,3% 82 31,7%

25. Ik krijg op school rustig genoeg tijd om zelf na te denken zonder dat de docent meteen het antwoord geeft.

251 207 82,5% 44 17,5%

26. In de les mag ik iets overslaan als ik het al kan of al snap.

255 81 31,8% 174 68,2%

27. Als ik bepaalde uitleg bij het ene vak al heb gehad, mag ik dat bij een ander vak overslaan.

240 53 22,1% 187 77,9%

28. De school houdt genoeg rekening met wat ik kan.

255 181 71% 74 29%

29. De school houdt genoeg rekening met wat ik moeilijk vind.

254 179 70,5% 75 29,5%

30. Mijn nieuwe mentor van de 3e klas wist meteen goed welke extra hulp ik nodig had.

116 60 51,7% 56 48,3%

31. Ik vond de begeleiding die ik in het 1e en 2e jaar kreeg fijner.

107 50 46,7% 57 53,3%

32. Ik vind de begeleiding die ik in het 3e en 4e jaar krijg fijner.

108 58 53,7% 50 46,3%

De vragen waarvan de gegevens in kleur zijn gezet geven een opvallende uitkomst. Hier wordt in

het volgende hoofdstuk op ingegaan in de conclusies en aanbevelingen. De via kleur gekoppelde

vragen zijn hierbij ter verduidelijking benoemd met een overkoepelend thema: vraag 5 t/m 7, 11,

12 & 30 als ‘Begeleiding mentor’, vraag 13 t/m 20 als ‘Begeleiding LWOO-begeleider’, vraag 26 t/m

29 als ‘Algemene afspraken’ en vraag 30 als ‘Communicatie’. Dit is niet verder onderzocht maar

om tot heldere conclusies te komen worden in de conclusie per thema de betreffende vragen die

opvallend zijn beschreven en wordt de doelgroep steeds aan het woord gelaten.

4.2.3 Algemene opmerkingen door de leerlingen

Door de 264 leerlingen zijn 203 opmerkingen geplaatst. Het aantal opmerkingen bestaat zowel uit

leerlingen die geen opmerkingen hebben geplaatst, als leerlingen die er één of meer hebben

geplaatst. Deze opmerkingen zijn kwalitatief geanalyseerd en samengevoegd wanneer deze gelijk

van aard waren (zie bijlage 12).

In 75 van de 203 opmerkingen geven leerlingen aan dat ze over het algemeen tevreden zijn met de

huidige LWOO-begeleiding. Gezien het feit dat alle leerlingen de kans hebben gekregen om een

opmerking in te vullen en vervolgens dit aantal voor een dergelijke opmerking kiest, zou gezegd

kunnen worden dat opvallend veel leerlingen deze mening delen.

31

In 25 opmerkingen geven leerlingen aan dat ze meer begeleiding zouden willen. Ze willen graag

dat er meer rekening met hen en hun problematieken wordt gehouden en hebben behoefte aan

meer gesprekken met hun begeleiders. Ook dit aantal is relatief hoog. Kennelijk wordt de sociaal-

emotionele hulpvraag van een groot aantal leerlingen niet beantwoord.

In 23 opmerkingen beweren leerlingen geen LWOO te hebben/krijgen of er niets van te merken. In

meer dan de helft van deze gevallen werd aangegeven dat ze niet wisten wat LWOO-begeleiding

is. Gezien de rechten van een LWOO-leerling en de plichten van de school die dit onderwijs biedt

kan dit aantal worden beschouwd als een schokkende uitkomst.

In 19 opmerkingen geven leerlingen aan dat ze graag meer uitleg zouden willen tijdens de les,

betrekking hebbende op de lesstof of bijles zouden willen krijgen voor vakken die ze over het

algemeen moeilijker vinden dan anderen. Hieruit blijkt dat een groot aantal leerlingen ook op

cognitief gebied niet genoeg aandacht/hulp aangeboden krijgen en dit wel degelijk graag zouden

willen.

In 8 opmerkingen geven leerlingen aan dat ze geen LWOO nodig hebben en/of het niet meer

willen.

In 8 opmerkingen geven leerlingen aan dat ze ontevreden zijn over de LWOO-begeleiding en deze

ervaren als slecht tot zeer slecht.

In 7 opmerkingen geven leerlingen aan dat ze graag meer praktijklessen zouden willen.

In 7 opmerkingen geven leerlingen aan dat ze graag in een grotere klas zouden willen zitten.

In 6 opmerkingen geven leerlingen aan dat graag te willen dat hun problemen sneller worden

aangepakt door de school. Hierbij wordt vermeld dat de hulp/begeleiding nu vaak te laat komt

voor de leerlingen. Dit sluit aan bij de 25 opmerkingen waarin wordt aangegeven dat meer sociaal-

emotionele begeleiding nodig is.

In 4 opmerkingen geven leerlingen aan graag minder huiswerk te willen.

In 3 opmerkingen geven leerlingen aan graag van andere en/of meer docenten les te willen

krijgen.

In 3 opmerkingen geven leerlingen aan dat hun mentor ook de LWOO-begeleider is. Er wordt

hierbij niet gemeld of ze dit als prettig ervaren.

In 2 opmerkingen geven leerlingen aan dat ze graag minder (drukke) leerlingen in de klas zouden

willen hebben.

13 Opmerkingen werden door leerlingen maar één keer genoemd. Deze opmerkingen zijn terug te

vinden in de bijlagen en zijn hierin onderstreept.

32

4.3 Analyse ouders

4.3.1 Persoonsgegevens

De vragenlijst is aan 312 ouders/verzorgers voorgelegd en vervolgens is er een respons van 184

ouders/verzorgers die de vragenlijst hebben ingevuld. Dat is 59% van het totaal aantal verstuurde

vragenlijsten. Dit aantal ligt dus onder de verwachtte 60%. De persoonsgegevens die door ouders /

verzorgers zijn ingevuld hebben betrekking op hun zoon/dochter en niet op hun zelf. Omdat de

analyse hierdoor vrijwel dezelfde percentages bevat als §4.2.1 worden deze niet opnieuw

beschreven. Voor de frequentietabellen en –grafieken; zie bijlage 9.

4.3.2 Schaalvragen ouders

In onderstaande tabel is terug te vinden hoe de vragenlijst is beantwoord, verdeeld in ‘mee eens’

en ‘mee oneens’. Zie bijlage 9 voor de uitgebreide frequentietabellen en –grafieken.

Tabel 2; Analyse schaalvragen ouders

Vragen Totaal Mee eens Mee oneens

Aantal ouders

Percentage Aantal ouders

Percentage

1. Ik vind het aantal leerlingen in de klas van mijn zoon/dochter goed.

183 174 95,1% 9 4,9%

2. Ik vind het fijn dat mijn zoon/dochter alleen bij LWOO-leerlingen in de klas zit.

110 99 90% 11 10%

3. Ik vind het fijn dat mijn zoon/dochter ook in de klas zit met leerlingen zonder LWOO.

39 29 74,4% 10 25,6%

4. De mentor van mijn zoon/dochter vertelt me welke hulp en steun wij als ouders/verzorgers van de school kunnen krijgen.

176 127 72,2% 49 27,8%

5. De mentor zorgt dat mijn zoon/dochter op tijd voldoende hulp of ondersteuning krijgt.

167 134 80,2% 33 19,8%

6. Ik praat genoeg met de mentor van mijn zoon/dochter over hoe het met hem/haar gaat op school.

177 145 81,9% 32 18,1%

7. Ik zou graag meer inspraak hebben over de keuze van de mentor van mijn zoon/dochter.

156 68 43,6% 88 56,4%

8. Ik ben blij met de hulp die mijn zoon/dochter van de mentor krijgt.

172 154 89,5% 18 10,5%

9. De mentor van mijn zoon/dochter weet wat ik met de LWOO-begeleider bespreek.

29 11 37,9% 18 62,1%

10. De mentor van mijn zoon/dochter houdt zich aan afspraken die ik met de LWOO-begeleider maak.

25 14 56% 11 44%

11. Ik weet wie de LWOO–begeleider van mijn zoon/dochter is.

49 19 38,8% 30 61,2%

12. Ik weet welke hulp en steun mijn zoon/dochter van de LWOO–begeleider kan krijgen.

48 19 39,6% 29 60,4%

33

Vragen Totaal Mee eens Mee oneens

Aantal ouders

Percentage Aantal ouders

Percentage

13. De LWOO-begeleider zorgt dat mijn zoon/dochter op tijd voldoende hulp of ondersteuning krijgt.

41 18 43,9% 23 56,1%

14. Ik praat genoeg met de LWOO–begeleider van mijn zoon/dochter over hoe het met hem/haar gaat op school.

47 7 14,9% 40 85,1%

15. De LWOO–begeleider van mijn zoon/dochter weet wat ik met de mentor bespreek.

31 11 35,5% 20 64,5%

16. De LWOO–begeleider van mijn zoon/dochter houdt zich aan afspraken die ik met de mentor maak.

29 13 44,8% 16 55,2%

17. Ik ben blij met de hulp die mijn zoon/dochter van de LWOO–begeleider krijgt.

37 22 59,5% 15 40,5%

18. Ik mag voldoende meedenken over de LWOO-begeleiding van mijn zoon/dochter.

140 80 57,1% 60 42,9%

19. Als ik als ouder/verzorger klachten heb, wordt er naar me geluisterd.

157 133 84,7% 24 15,3%

20. Op de ouderavonden neemt de mentor/ nemen de vakdocenten de tijd voor me.

178 163 91,6% 15 8,4%

21. De nieuwe mentor van de 3e klas wist meteen goed welke extra hulp mijn zoon/dochter nodig had.

48 28 58,3% 20 41,7%

22. De begeleiding die mijn zoon/dochter in de onderbouw kreeg vond ik fijner.

51 26 51% 25 49%

23. De begeleiding die mijn zoon/dochter in de bovenbouw krijgt vind ik fijner.

45 19 42,2% 26 57,8%

De vragen waarvan de gegevens in kleur zijn gezet geven een opvallende uitkomst. Hier wordt in

het volgende hoofdstuk op ingegaan in de conclusies en aanbevelingen. De via kleur gekoppelde

vragen zijn hierbij ter verduidelijking benoemd met een overkoepelend thema: vraag 4, 7, 9 & 10

als ‘Begeleiding mentor’, vraag 11 t/m 18 als ‘Begeleiding LWOO-begeleider’ en vraag 21 als

‘Communicatie’. Dit is niet verder onderzocht maar om tot heldere conclusies te komen worden in

de conclusie per thema de betreffende vragen die opvallend zijn beschreven en wordt de

doelgroep steeds aan het woord gelaten.

4.3.3 Algemene opmerkingen door de ouders/verzorgers

Door de 184 ouders/verzorgers zijn 102 opmerkingen geplaatst. Het aantal opmerkingen bestaat

zowel uit ouders/verzorgers die geen opmerkingen hebben geplaatst, als ouders/verzorgers die er

één of meer hebben geplaatst. Deze opmerkingen zijn kwalitatief geanalyseerd en samengevoegd

wanneer deze gelijk van aard waren (zie bijlage 13).

In 27 van de 102 opmerkingen geven ouders aan dat ze geen of te weinig contact hebben met de

LWOO-begeleider. Verder geven ouders in 24 opmerkingen aan dat ze graag meer contact zouden

34

hebben met de school, mentor en LWOO-begeleider over de begeleiding die hun zoon/dochter

krijgt en welke mogelijkheden er zijn op school wat betreft het LWOO. Uit deze 51 opmerkingen

kan geconcludeerd worden dat een groot aantal ouders niet tevreden is over de communicatie

met de school en de directe verantwoordelijken van de LWOO-begeleiding van hun zoon/dochter.

Het feit dat hier zoveel opmerkingen over gemaakt worden laat zien dat een specifieke

verbetering hiervan binnen de wensen van de ouders/verzorgers ligt.

In 17 opmerkingen geven ouders aan dat ze over het algemeen tevreden zijn over de begeleiding

en het contact met school. Dit relatief grote aantal is tevreden over het LWOO-beleid. Er kan

geconcludeerd worden dat deze ouders/verzorgers ook de eerder genoemde communicatie als

prettig ervaren.

In 7 opmerkingen geven ouders aan dat ze de LWOO-begeleiding als slecht tot zeer slecht ervaren.

Het kan als schokkend worden gezien door de school dat ouders/verzorgers zo uitgesproken zijn in

een negatieve mening wat betreft de LWOO-begeleiding. Echter staat niet aangegeven welke

verbeterpunten gewenst zijn.

In 6 opmerkingen geven ouders aan dat er eerder hulp/begeleiding moet worden geboden en dat

dit nu vaak te laat gebeurd. En in 4 opmerkingen geven ouders aan dat er meer begeleiding tijdens

de lessen zelf zou moeten plaatsvinden, betrekking hebbend op de lesstof. Deze aantallen zijn

relatief laag vergeleken met het aantal leerlingen met deze mening. Toch valt het op dat ouders

deze opmerkingen in dit aantal maken. Meestal doen ouders niet zo snel uitspraken over hoe het

in een les zou moeten gaan.

In 4 opmerkingen geven ouders aan dat er op school beter overleg plaats zou moeten vinden

betreffende de overdracht van de leerlingen naar een volgende klas. Ook dit heeft betrekking op

de communicatie binnen de school, nu van de betrokkenen onderling.

In 3 opmerkingen geven ouders aan dat er beter gekeken zou moeten worden naar de indeling en

de grootte van de klassen.

In 2 opmerkingen geven ouders aan dat ze zouden willen dat er meer huiswerk aan de leerlingen

wordt gegeven.

8 Opmerkingen werden door ouders maar één keer genoemd. Deze opmerkingen zijn terug te

vinden in de bijlagen en zijn hierin onderstreept.

35

4.4 Analyse mentoren

4.4.1 Persoonsgegevens

De vragenlijst is door 26 van de 32 mentoren ingevuld. Dat is 81,3% van het totaal aantal

verstuurde vragenlijsten. Dit aantal ligt dus boven de verwachtte 80%. Voor de frequentietabellen

en –grafieken; zie bijlage 10.

13 van de 25 mentoren zijn mannen (52%) en 12 zijn vrouwen (48%). 1 Mentor heeft maar een

gedeelte van de persoonsgegevens ingevuld. Vanwege de anonimiteit van de vragenlijst is niet te

achterhalen van welke geslacht deze persoon is. Dit geldt ook voor de hieronder beschreven

persoonsgegevens.

10 Van de 25 mentoren zijn tussen de 18 t/m 30 jaar oud (40%), 6 mentoren zijn tussen de 31 t/m

40 jaar oud (24%), 5 mentoren zijn tussen de 41 t/m 50 jaar oud (20%) en 4 mentoren zijn tussen

de 51 t/m 60 jaar oud (16%).

5 Van de 25 mentoren hebben een mentorklas in het 1e leerjaar (20%), 7 mentoren hebben een

mentorklas in het 2e leerjaar (28%), 6 mentoren hebben een mentorklas in het 3e leerjaar (24%) en

7 mentoren hebben een mentorklas in het 4e leerjaar (28%).

13 Van de 25 mentoren hebben een mentorklas van 10 t/m 15 leerlingen (52%), 5 mentoren

hebben een mentorklas van 16 t/m 20 leerlingen (20%), 5 mentoren hebben een mentorklas van

21 t/m 25 leerlingen (20%) en 2 mentoren hebben een mentorklas van 26 t/m 30 leerlingen (2%).

10 Van de 25 mentoren hebben een mentorklas in de basis beroepsgerichte leerweg (40%), 13

mentoren hebben een mentorklas in een combinatieklas basis- / kader beroepsgerichte leerweg

(52%) en 2 mentoren hebben een mentorklas in het kader beroepsgerichte leerweg (8%).

5 Van de 13 mentoren hebben een mentorklas in de sector techniek (38,5%), 5 mentoren in de

sector zorg en welzijn (38,5%), 2 mentoren in de sector landbouw (15,4%) en 1 mentor in de

sector technologie en dienstverlening (7,7%).

1 Van de 13 mentoren heeft een mentorklas in de afdeling elektrotechniek (7,7%), 1 mentor in de

afdeling bouwtechniek (7,7%), 1 mentor in de afdeling installatietechniek (3,8%), 1 mentor in de

afdeling metaaltechniek (7,7%), 2 mentoren in de afdeling uiterlijke verzorging (15,4%), 3

mentoren in de afdeling verzorging (23,1%), 2 mentoren in de afdeling landbouw (15,4%) en 2

mentoren in de afdeling technologie en dienstverlening (15,4%).

4.4.2 Schaalvragen mentoren

In onderstaande tabel is terug te vinden hoe de vragenlijst is beantwoord, verdeeld in ‘mee eens’

en ‘mee oneens’. Zie bijlage 10 voor de uitgebreide frequentietabellen en –grafieken.

36

Tabel 3; Analyse schaalvragen mentoren

Vragen Totaal Mee eens Mee oneens

Aantal mentoren

Percentage Aantal mentoren

Percentage

1. Ik vind het aantal mentorleerlingen in mijn klas goed.

26 15 57,7% 11 42,3%

2. Ik vind het fijn om wat LWOO-leerlingen betreft een homogene klas te hebben.

12 11 91,7% 1 8,3%

3. Ik vind het fijn om wat LWOO-leerlingen betreft een heterogene klas te hebben.

13 8 61,5% 5 38,5%

4. Ik zou graag meer inspraak willen hebben in de verdeling van mentorleerling.

24 14 58,3% 10 41,7%

5. Ik weet welke taken ik als mentor heb met betrekking tot de begeleiding van LWOO-leerlingen.

26 22 84,6% 4 15,4%

6. Ik weet waar mijn grenzen liggen binnen de verantwoordelijkheden van de begeleiding van LWOO-leerlingen.

25 19 73,1% 7 26,9%

7. Ik begeleid mijn LWOO-leerlingen effectief en voldoende.

26 23 88,5% 3 11,5%

8. Ik zou graag meer taken/verantwoordelijkheden willen met betrekking tot de begeleiding van mijn LWOO-leerlingen.

24 8 30,8% 16 69,2%

9. Ik zou graag minder taken/verantwoordelijkheden willen met betrekking tot de begeleiding van mijn LWOO-leerlingen.

22 12 54,5% 10 45,5%

10. Ik zou graag meer tijd besteden aan de begeleiding van mijn LWOO-leerlingen.

26 20 76,9% 6 23,1%

11. Ik zou de uren van de LWOO-begeleider liever zelf krijgen om aan de begeleiding van mijn klas te besteden.

12 5 41,7% 7 58,3%

12. Ik weet wie de LWOO–begeleider(s) van mijn leerlingen is/zijn.

12 11 91,7% 1 8,3%

13. Ik weet welke hulp en steun mijn leerlingen van de LWOO–begeleider kan krijgen.

12 12 100% 0 0%

14. De LWOO-begeleider zorgt dat mijn leerlingen op tijd voldoende hulp of ondersteuning krijgen.

12 9 75% 3 25%

15. Ik praat regelmatig met de LWOO–begeleider(s) van mijn leerlingen over hun voortgang en benodigde begeleiding.

12 9 75% 3 25%

16. Ik houd de LWOO-begeleider(s) op de hoogte van de ontwikkelingen en afspraken rondom mijn leerling.

12 11 91,7% 1 8,3%

17. Ik ben blij met de hulp die mijn leerlingen van de LWOO–begeleider(s) krijgen.

12 11 91,7% 1 8,3%

18. Ik ben blij met de hulp die ik als mentor zelf krijg van de LWOO-begeleider(s).

10 8 80% 2 20%

37

Vragen Totaal Mee eens Mee oneens

Aantal mentoren

Percentage Aantal mentoren

Percentage

19. Ik zorg er voor dat de volgende mentor(en) voldoende informatie over de leerling krijgt om hem/haar goed te kunnen begeleiden.

22 21 95,5% 1 4,5%

20. Ik heb van de vorige mentor/de basisschool voldoende informatie gekregen over mijn leerlingen om hen te begeleiden.

26 10 38,5% 16 61,5%

21. Ik heb nauw contact met de vorige mentor om eventuele extra informatie op te kunnen vragen.

26 7 26,9% 19 73,1%

22. In de dossiers van de leerlingen en in magister staat voldoende informatie van de leerlingen om de nodige begeleiding voort te zetten.

26 14 53,8% 12 46,2%

23. Ik heb regelmatig gesprekken met de leerling over hun voortgang en welbevinden.

26 24 92,3% 2 7,7%

24. Leerlingen mogen altijd om hulp vragen als ik ze iets niet snappen.

26 26 100% 0 0%

25. Ik let op of alle leerlingen de les kunnen volgen.

26 26 100% 0 0%

26. Ik geef de leerlingen zelf inspraak in de begeleiding die ze zouden willen krijgen.

25 22 88% 3 12%

27. Ik maak voor alle LWOO-leerlingen een handelingsplan.

25 13 52% 12 48%

28. Ik evalueer dit handelingsplan tijdig om het vervolgend eventueel aan te kunnen passen.

24 12 50% 12 50%

29. Ik zorg ervoor dat andere docenten tijdig en voldoende informatie krijgen over de LWOO-leerlingen en hun nodige aanpak.

26 24 92,3% 2 7,8%

30. Ik heb voldoende contact met de vakdocenten van de leerlingen over de voortgang en het welbevinden van de leerlingen.

26 22 84,6% 4 15,4%

31. Ik heb voldoende contact met de kernteamleider over de voortgang en het welbevinden van de leerlingen.

25 22 88% 3 12%

32. Ik heb voldoende contact met de LWOO-begeleider van de leerlingen over de voortgang en het welbevinden van de leerlingen.

13 10 76,9% 3 23,1%

33. Ik heb voldoende contact met de ouders/verzorgers van de leerlingen over de voortgang en het welbevinden van de leerlingen.

26 22 84,6% 4 15,4%

34. Ik heb voldoende contact met het zorgteam over de voortgang en het welbevinden van de leerlingen.

25 9 36% 16 64%

35. Ik heb voldoende contact met externe instanties over de voortgang en het welbevinden van de leerlingen.

24 9 37,5% 15 62,5%

38

De vragen waarvan de gegevens in kleur zijn gezet geven een opvallende uitkomst. Hier wordt in

het volgende hoofdstuk op ingegaan in de conclusies en aanbevelingen. De via kleur gekoppelde

vragen zijn hierbij ter verduidelijking benoemd met een overkoepelend thema: vraag 9 & 10 als

‘Begeleiding mentor’, vraag 11, 14, 15, 18 & 32 als ‘Begeleiding LWOO-begeleider’, vraag 20 t/m

22, 34 & 35 als ‘Communicatie’ en vraag 2, 3, 4, 6, 27 & 28 als ‘Algemene afspraken’. Dit is niet

verder onderzocht maar om tot heldere conclusies te komen worden in de conclusie per thema de

betreffende vragen die opvallend zijn beschreven en wordt de doelgroep steeds aan het woord

gelaten.

4.4.3 Algemene opmerkingen door de mentoren

Door 26 mentoren zijn 26 opmerkingen geplaatst. Het aantal opmerkingen bestaat zowel uit

mentoren die geen opmerkingen hebben geplaatst, als mentoren die er één of meer hebben

geplaatst. Deze opmerkingen zijn kwalitatief geanalyseerd en samengevoegd wanneer deze gelijk

van aard waren (zie bijlage 14).

In 7 van de 26 opmerkingen geven mentoren aan dat de communicatie betreffende de LWOO-

begeleiding op school beter moet. Het gaat hier om besprekingen met docenten onderling en met

het ZAT14. In 3 opmerkingen geven mentoren aan dat er meer communicatie plaats zou moeten

vinden met ouders. Hieruit blijkt dat een aantal mentoren niet tevreden zijn over zowel de

binnenschoolse communicatie als de communicatie met ouders.

In 5 opmerkingen geven mentoren aan dat ze meer tijd zouden willen krijgen voor gesprekken met

leerlingen door bijvoorbeeld een extra (facultatief) mentoruur. Hieruit kan opgemaakt worden dat

er veel behoefte is aan extra tijd voor de begeleiding van de leerlingen. Tijd die nu ook soms door

ouders of leerlingen wordt gemist, zo blijkt uit de schaalvragen en opmerkingen.

In 4 opmerkingen geven mentoren aan dat ze de begeleiding van de LWOO-leerlingen onduidelijk

vinden of beschouwen als zijnde niet aanwezig. De mentoren geven hiermee aan dat ze graag

meer duidelijkheid willen wat betreft de taakverdeling van de begeleiding en de verdeling van

verantwoordelijkheden.

7 Opmerkingen werden door mentoren maar één keer genoemd. Deze opmerkingen zijn terug te

vinden in de bijlagen en zijn hierin onderstreept.

14

Zorg en Advies Team

39

4.5 Analyse LWOO-begeleiders

4.5.1 Persoonsgegevens

De vragenlijst is door 5 LWOO-begeleiders ingevuld. Dat is 100% van het totaal aantal verstuurde

vragenlijsten. Dit aantal ligt dus boven de verwachtte 80%. Voor de frequentietabellen en –

grafieken; zie bijlage 11.

Alle 5 de LWOO-begeleiders zijn vrouwen (100%).

1 van de 5 LWOO-begeleiders heeft een leeftijd tussen de 18 t/m 30 jaar (20%), 2 LWOO-

begeleiders hebben een leeftijd tussen de 31 t/m 40 jaar (40%), 1 LWOO-begeleider heeft een

leeftijd tussen de 41 t/m 50 jaar (20%) en 1 LWOO-begeleider heeft een leeftijd tussen de 51 t/m

60 jaar.

Alle 5 de LWOO-begeleiders begeleiden leerlingen die onderwijs volgen in het 3e leerjaar (100%).

Ze begeleiden ook allemaal leerlingen in het 4e leerjaar, echter hebben ze dit zelf niet aangegeven

in de vragenlijst.

1 van de 2 LWOO-begeleiders begeleidt tussen de 26 t/m 30 leerlingen (50%) en 1 LWOO-

begeleider begeleidt tussen de 31 t/m 35 leerlingen (50%). In totaal hebben alle 172

bovenbouwleerlingen met een LWOO-indicatie recht op begeleiding van een LWOO-begeleider. In

de praktijk worden niet alle leerlingen echt begeleid omdat door de LWOO-begeleiders besloten is

dat deze leerlingen hun extra begeleiding niet nodig hebben.

Alle 5 de LWOO-begeleiders begeleiden leerlingen op het kader beroepsgerichte niveau (100%).

Ook hier geldt weer dat ze ook leerlingen in de basis beroepsgerichte leerweg begeleiden, echter

hebben ze dit niet aangegeven in de vragenlijst.

4.5.2 Schaalvragen LWOO-begeleiders

In onderstaande tabel is terug te vinden hoe de vragenlijst is beantwoord, verdeeld in ‘mee eens’

en ‘mee oneens’. Zie bijlage 11 voor de uitgebreide frequentietabellen en –grafieken.

Tabel 4; Analyse schaalvragen LWOO-begeleiders

Vragen Totaal Mee eens Mee oneens

Aantal begeleiders

Percentage Aantal begeleiders

Percentage

1. Ik vind het aantal leerlingen dat ik begeleid goed.

5 4 80% 1 20%

2. Ik vind het aantal leerlingen dat ik begeleid teveel.

4 3 75% 1 25%

3. Ik vind het aantal leerlingen dat ik begeleid te weinig.

4 0 0% 4 100%

40

Vragen Totaal Mee eens Mee oneens

Aantal begeleiders

Percentage Aantal begeleiders

Percentage

4. Ik zou graag meer inspraak willen hebben in de verdeling van de leerlingen per klas.

4 3 75% 1 25%

5. Ik weet welke taken ik als LWOO-begeleider heb met betrekking tot de begeleiding van LWOO-leerlingen.

5 4 80% 1 20%

6. Ik weet waar mijn grenzen liggen binnen de verantwoordelijkheden van de begeleiding van LWOO-leerlingen.

4 2 50% 2 50%

7. Ik begeleid mijn LWOO-leerlingen effectief.

5 5 100% 0 0%

8. Ik zou graag meer taken/ verantwoordelijkheden willen met betrekking tot de begeleiding.

5 4 80% 1 20%

9. Ik zou graag minder taken / verantwoordelijkheden willen met betrekking tot de begeleiding van mijn LWOO-leerlingen.

5 1 20% 4 80%

10. Ik heb voldoende uren voor de begeleiding van de LWOO-leerlingen.

5 1 20% 4 80%

11. Ik heb te weinig uren voor de begeleiding van de LWOO-leerlingen.

5 4 80% 1 20%

12. Ik weet wie de mentor(en) van mijn leerlingen is/zijn.

5 5 100% 0 0%

13. Ik zorg ervoor dat mijn leerlingen op tijd voldoende hulp of ondersteuning krijgen.

5 3 60% 2 40%

14. Ik praat regelmatig met de mentor(en) van mijn leerlingen over hun voortgang en benodigde begeleiding.

5 4 80% 1 20%

15. Ik houd mentor(en) op de hoogte van de ontwikkelingen en afspraken rondom mijn leerling.

5 4 80% 1 20%

16. Ik zorg er via magister, gesprekken en het dossier voor dat de mentor(en) goed op de hoogte is van de begeleiding die ik bied.

5 3 60% 2 40%

17. Ik krijg van de mentor voldoende informatie over mijn leerlingen om hen te begeleiden.

5 4 80% 1 20%

18. Ik heb nauw contact met de mentor(en) om eventuele extra informatie op te kunnen vragen.

5 4 80% 1 20%

41

Vragen Totaal Mee eens Mee oneens

Aantal begeleiders

Percentage Aantal begeleiders

Percentage

19. In de dossiers van de leerlingen en in magister staat voldoende informatie van de leerlingen om de nodige begeleiding voort te zetten.

5 0 0% 5 100%

20. Ik ben in staat de informatie uit het dossier te lezen en te begrijpen.

5 5 100% 0 0%

21. Ik ben in staat een kwadrantmodel op te stellen voor iedere LWOO-leerling.

5 4 80% 1 20%

22. Ik ben in staat om een handelingsplan voor een leerling op te stellen.

5 5 100% 0 0%

23. Ik ben voldoende op de hoogte van de interne en externe zorgmogelijkheden om leerlingen op de juiste manier door te verwijzen.

5 3 60% 2 40%

24. Ik heb regelmatig gesprekken met de leerling over hun voortgang en welbevinden.

5 4 80% 1 20%

25. Leerlingen mogen altijd om hulp vragen als ze iets niet snappen.

5 5 100% 0 0%

26. Ik geef de leerlingen zelf inspraak in de begeleiding die ze zouden willen krijgen.

5 5 100% 0 0%

27. Ik maak voor alle LWOO-leerlingen een handelingsplan.

5 2 40% 3 60%

28. Ik evalueer dit handelingsplan tijdig om het vervolgens eventueel aan te kunnen passen.

5 3 60% 2 40%

29. Ik zorg ervoor dat andere docenten tijdig en voldoende informatie krijgen over de LWOO-leerlingen en hun nodige aanpak.

5 3 60% 2 40%

30. Ik heb voldoende contact met de mentor(en)van de leerlingen over de voortgang en het welbevinden van de leerlingen.

5 2 40% 3 60%

31. Ik heb voldoende contact met de kernteamleider over de voortgang en het welbevinden van de leerlingen.

5 5 100% 0 0%

32. Ik heb voldoende contact met de vakdocenten van de leerlingen over de voortgang en het welbevinden van de leerlingen.

5 1 20% 4 80%

42

Vragen Totaal Mee eens Mee oneens

Aantal begeleiders

Percentage Aantal begeleiders

Percentage

33. Ik heb voldoende contact met de ouders/verzorgers van de leerlingen over de voortgang en het welbevinden van de leerlingen.

5 1 20% 4 80%

34. Ik heb voldoende contact met het zorgteam over de voortgang en het welbevinden van de leerlingen.

5 0 0% 5 100%

35. Ik heb voldoende contact met externe instanties over de voortgang en het welbevinden van de leerlingen.

4 1 25% 3 75%

36. Ik zou deel willen nemen aan het ZAT als mijn LWOO-leerlingen daar besproken worden.

5 5 100% 0 0%

De vragen waarvan de gegevens in kleur zijn gezet geven een opvallende uitkomst. Hier wordt in

het volgende hoofdstuk op ingegaan in de conclusies en aanbevelingen. De via kleur gekoppelde

vragen zijn hierbij ter verduidelijking benoemd met een overkoepelend thema: vraag 6, 8, 23, 27 &

28 als ‘Algemene afspraken’, vraag 10, 13, 16, 29 & 33 als ‘Begeleiding LWOO-begeleider’ (in dit

geval wordt hiermee mening over de begeleiding bedoeld die de LWOO-begeleiders zelf geven) en

vraag 19, 30, 32 en 34 t/m 36 als ‘Communicatie’. Dit is niet verder onderzocht maar om tot

heldere conclusies te komen worden in de conclusie per thema de betreffende vragen die

opvallend zijn beschreven en wordt de doelgroep steeds aan het woord gelaten.

4.5.3 Algemene opmerkingen door de LWOO-begeleiders

Door 5 LWOO-begeleiders zijn 5 opmerkingen gemaakt. Het aantal opmerkingen bestaat zowel uit

LWOO-begeleiders die geen opmerkingen hebben geplaatst, als LWOO-begeleiders die er één of

meer hebben geplaatst. Deze opmerkingen zijn geanalyseerd en bleken verschillend te zijn.

In 2 opmerkingen werd door de LWOO-begeleiders aangegeven dat er een duidelijkere

taakomschrijving zou moeten komen voor de LWOO-begeleiders en andere betrokkenen. Dit is

een opvallende uitkomst gezien het lage aantal van (ondervraagde) LWOO-begeleiders. Dit sluit

aan bij de opmerking die mentoren geven rondom de onduidelijkheid in de taakverdeling.

In 1 opmerking werd aangegeven dat er een Intern Zorgteam (IZT) zou moeten komen.

In 1 opmerking werd aangegeven dat er een betere communicatie zou moeten zijn tussen de

LWOO-begeleiders en het ZAT.

43

In 1 opmerking werd aangegeven dat alle betrokkenen beter geïnformeerd moeten zijn over de

LWOO-begeleiding.

4.6 Afsluiting

In hoofdstuk 7 worden met behulp van bovenstaande analysegegevens en onderbouwing vanuit

de theorie, conclusies getrokken en adviezen gegeven betreffende de wenselijke, c.q.

noodzakelijke veranderingen ten aanzien van de LWOO-begeleiding op het Elde College.

44

Hoofdstuk 5;

Conclusies en aanbevelingen

5.1 Inleiding

Het onderzoek naar eventuele verbeterpunten van het LWOO-beleid op het Elde College

beantwoordt de vraag: ‘Welke veranderingen zijn volgens leerlingen, ouders/verzorgers,

mentoren, LWOO-begeleiders en kernteamleiders noodzakelijk om tot een betere begeleiding te

komen van LWOO-leerlingen op het VMBO?’. Deze centrale vraagstelling werd uitgesplitst in een

aantal deelvragen, zoals:

1. Hoe is de tevredenheid van leerlingen, ouders, mentoren en LWOO-begeleiders ten aanzien

van de huidige LWOO-begeleiding?

2. Welke adviezen kunnen gegeven worden aan de directie ten aanzien van het toekomstige

LWOO-beleid?

3. Welke verschillen zijn te constateren in de huidige situatie ten aanzien van de LWOO-

begeleiding in de onder- en bovenbouw van het VMBO?

Dit hoofdstuk beschrijft de conclusies en directe aanbevelingen die terug te voeren zijn op de

resultaten van de analyses. Hierbij wordt antwoord gegeven op de hoofd- en deelvragen van het

onderzoek. De aanbevelingen strekken zich uit tot suggesties voor optimalisering van het LWOO-

beleid in de toekomst. Ze hebben betrekking op wat op het Elde College een realistische

mogelijkheid zou zijn om de LWOO-begeleiding te verbeteren.

In het voorgaande hoofdstuk is aangegeven welke vragen er onder bepaalde thema’s kunnen

vallen, namelijk: ‘Begeleiding mentor’, ‘Begeleiding LWOO-begeleider’, ‘Algemene afspraken en

‘Communicatie’. Dit is niet statistisch onderzocht omdat hiervoor een factoranalyse uitgevoerd

zou moeten worden. Binnen het uitgewerkte thema staat aangegeven welke respondentengroep

hier een verandering in zou willen zien en hoe de verandering invloed heeft op meerdere groepen.

5.2 Vragen over het thema: Algemene afspraken

5.2.1 Leerlingen

Leerlingen geven in verschillende vragen aan dat ze lesstof soms dubbel te moeten maken,

ondanks dat deze door de leerling al wordt begrepen of hier al uitleg over is geweest. De visie van

het Elde College verteld dat de school aan wil sluiten bij de talenten van de leerling en ze wil

45

uitdagen om nieuwe kennis op te doen. Ervoor zorgen dat de LWOO-leerlingen begeleiding krijgen

op de gebieden waarbij ze het nodig hebben is dan een vereiste.

5.2.2 Ouders/verzorgers

Uit de opmerkingen van ouders blijkt dat slechts vier opmerkingen zijn geplaatst waarin een

specifieke wens wordt uitgesproken om de leerlingen tijdens de les meer vakspecifieke

begeleiding te geven. Uit andere gegevens blijkt niet dat ouders ontevreden zijn over deze

cognitieve begeleiding. Dit zou zo kunnen zijn omdat ouders hier thuis minder mee te maken

hebben, of dat de leerlingen er zelf minder over vertellen.

5.2.3 Mentoren

Terwijl bovenbouwleerlingen aangeven het prettig te vinden om wat LWOO-leerlingen betreft in

een heterogene klas te zitten, geeft 40% van de bevraagde mentoren aan dat ze een heterogene

klas niet prettig vinden. Wellicht dat dit te maken heeft met hun vraag naar duidelijkheid over de

verdeling van taken en verantwoordelijkheden betreffende LWOO-begeleiding. Meer dan 20% van

de mentoren geeft zelf aan dat hun takenpakket niet geheel duidelijk is. Dit kan invloed hebben op

het ontstaan van verwarring bij ouders en leerlingen, die aangeven de mogelijkheden van LWOO

niet altijd duidelijk vinden.

Een school is wettelijk verplicht om voor elke leerling met een LWOO-indicatie een handelingsplan

te maken. Vervolgens moeten deze handelingsplannen elke afgesproken periode geëvalueerd en

waar nodig aangepast worden. Op het Elde College is dit de taak van de mentor. Echter uit de

analyse blijkt dat 48% van de mentoren niet voor alle LWOO-leerlingen een handelingsplan maakt.

50% Van de mentoren maakt geen handelingsplan of evalueert het handelingsplan niet. Dit

strookt tegen de wettelijke verplichtingen van de school en gaat tegen de visie van de school in.

5.2.4 LWOO-begeleiders

50% Van de LWOO-begeleiders geeft ook aan onduidelijkheid te ondervinden betreffende de

verdeling van taken en verantwoordelijkheden. Het feit dat mentoren dit ook zo voelen kan

betekenen dat de taakverdeling tussen mentoren en LWOO-begeleiders onduidelijk is. 80% Van de

LWOO-begeleiders geeft aan meer taken te willen rondom de begeleiding van hun LWOO-

leerlingen. Deze verwarring en onenigheid in de taakverdeling vraagt om een duidelijkere aanpak.

Hoewel alle LWOO-begeleiders aangeven een handelingsplan op te kunnen stellen, worden die

slechts door 60% van de begeleiders gemaakt en maar door 40% geëvalueerd. Hieruit blijkt weer

46

de onduidelijkheid in verdeling van taken en verantwoordelijkheden. Het is onduidelijk of dit een

taak van de mentor of van de LWOO-begeleider is.

5.2.5 Aanbevelingen die betrekking hebben op algemene afspraken.

Het advies vanuit het onderzoek met betrekking het gebruik van handelingsplannen is om te

starten met het opstellen van groepsplannen in elke klas waar drie of meer LWOO-leerlingen in

zitten (wellicht zelfs standaard in elke klas, ongeacht LWOO-leerlingen in de klas). Voor het

opstellen en evalueren van het groeps-, subgroeps- en/of individueel handelingsplan is het

belangrijk dat de leerkracht kennis heeft van de manier waarop dit gedaan moet worden. Iets

waar de leerkrachten nu duidelijk nog niet allemaal bekend mee zijn. Er zal scholing moeten

komen voor alle docenten van het VMBO om ervoor te zorgen dat alle groepsplannen op dezelfde

wijze vorm wordt gegeven. Om kosten te besparen kan hier gebruikt worden gemaakt van de

expertise binnen elk kernteam. Docenten die bekend zijn met het opstellen van groeps-,

subgroeps- en individueel handelingsplan zijn de experts die hier de rest van het kernteam bekend

mee kunnen maken. Wanneer de nieuwe wet passend onderwijs ook voor het Elde College van

kracht zal worden zal er niet meer worden gesproken over handelingsplannen, maar het

beschrijven van de ondersteuningsbehoeften van leerlingen in een IOP15 en van daaruit naar een

groeps- en subgroepsaanpak. Hier blijven dezelfde aanbevelingen voor gelden.

Het advies naar aanleiding van dit onderzoek is om deze plannen door te zetten, zeker wanneer

blijkt dat er leerlingen uit de test komen die nu pas gesignaleerd worden als zijnde een

zorgleerling. Wanneer leerlingen in een vroeg stadium, bij aanmelding op de school, worden

gesignaleerd kan eerder extra zorg en begeleiding in worden gezet en kunnen leerlingen in de les

ook beter individueel worden geholpen en begeleiding krijgen waar zij het nodig hebben. Ook kan

rekening worden gehouden met de problematieken bij de klassenindeling. Onder andere het Pius

X college en de Frater van Gemert vormen klassen met leerlingen, met of zonder een LWOO-

indicatie, waarvan de problematieke vragen om meer en soms een enigszins gelijke

zorgbegeleiding. Dit kan ook op het Elde College worden toegepast. Docenten zullen zich moeten

scholen en specialiseren om met deze klassen te werken. Dit is een logische stap in het kader van

de besluiten van de overheid beschreven in §1.5.2. Bovendien past een dergelijke aanpak binnen

de ontwikkelingen die het Elde College volgens het huidige schoolzorgplan wil gaan doormaken.

Momenteel wordt er een pilot gedraaid in de KB1-klassen van het Elde College waarbij ook

15

Individueel OntwikkelingsPlan

47

leerlingen die niet voor het LWOO zijn aangemeld, een drempelonderzoek ondergaan om te

kunnen peilen of deze leerlingen wellicht ook baat hebben bij extra begeleiding.

De mentor heeft vanuit school een beschreven takenpakket wat door alle mentoren doorgenomen

zou moeten worden. Het boekje ‘Voor jou!’, oorspronkelijk bedoeld voor leerlingen, beschrijft

welke specialisten de school in huis heeft ter extra begeleiding van de leerlingen. Ook hier wordt

aan mentoren aangeraden deze door te nemen om een duidelijk beeld te krijgen van de verdeling

van verantwoordelijkheden en taken. Echter is ook en vooral de taakverdeling tussen mentor en

LWOO-begeleider een groot probleem. Hierin wordt teruggekomen in §5.4.5.

5.3 Vragen over het thema: Begeleiding door de mentor

5.3.1 Leerlingen

Uit de analyse blijkt dat ruim 20% van de leerlingen van mening zijn niet de begeleiding te krijgen

waar ze wettelijk gezien recht op hebben. Ze zijn niet bekend met de mogelijke begeleiding die ze

kunnen krijgen en zijn van mening niet op tijd hulp op ondersteuning te krijgen wanneer dit wel

nodig is. Dit laatste uit zich vooral in een gebrek aan gesprekken met de mentor over de

voortgang. Ook in de opmerkingen van de leerlingen komt een duidelijke wens naar boven naar

meer sociaal-emotionele en cognitieve begeleiding en meer duidelijkheid in de mogelijkheden die

de school voor LWOO-leerlingen heeft. Dit hoge percentage vraagt om een optimalisering van de

LWOO-begeleiding in de professionaliteit van de mentoren en in het beleid van het Elde College.

5.3.2 Ouders/verzorgers

Ook bij de analyse van de vragenlijst van ouders/verzorgers geeft meer dan 20% aan dat

onduidelijk is welke begeleiding de leerlingen en ouders zelf kunnen krijgen met betrekking tot

LWOO. Bovendien blijkt ook uit de opmerkingen van de ouders dat een hoog aantal (bestaande uit

51 opmerkingen) niet tevreden is over de contacten tussen hen en de school. Ze geven een

duidelijke wens naar meer contact met de mentor aan. Opvallend is ook dat de mentor volgens

ouders van bovenbouwleerlingen niet op de hoogte is van de begeleiding die de leerlingen van de

LWOO-begeleiders krijgen. Het is schrikbarend om te moeten constateren dat zoveel ouders niet

tevreden zijn over de LWOO-begeleiding van hun zoon/dochter, dat ze meer contact met de

mentor wensen en dat ouders in de bovenbouw zelfs aangeven dat de mentor niet door de

LWOO-begeleider geïnformeerd is over de begeleiding. Dit komt terug in §5.4.5 en vraagt om een

duidelijke wijziging van het LWOO-beleid op school.

48

5.3.3 Mentoren

Ondanks dat mentoren aangeven regelmatig gesprekken te voeren met leerlingen, geven ook zij in

de schaalvragen en opmerkingen aan te weinig tijd te hebben voor individuele gesprekken en

goede begeleiding. Ze zouden hier graag meer tijd voor krijgen. In tegenstelling tot wat ouders

aangeven, zeggen mentoren wel tevreden te zijn over de hoeveelheid contact met ouders. Dat

hier vanuit ouders dus meer behoefte aan is, is bij mentoren niet bekend of er wordt geen gehoor

aan gegeven. Hier kan afgevraagd worden of niet alleen tijd, maar wellicht ook de kwaliteit van

het contact een rol speelt bij de resultaten. Dit wordt verder beschreven in §5.3.5.

5.3.4 LWOO-begeleiders

De LWOO-begeleiders zijn over het algemeen erg tevreden over de begeleiding van de mentoren,

voor zover zij daar mee samenwerken. Volgens de LWOO-begeleiders is er regelmatig contact met

de mentoren en houden deze hen goede op de hoogte van de ontwikkeling van de leerlingen.

Omdat zowel ouders als leerlingen en mentoren hier vragen bij stellen kan sterk worden

afgevraagd of dit wel echt zo is.

5.3.5 Aanbevelingen die betrekking hebben op de begeleiding door de mentor.

Van zowel leerlingen, ouders als mentoren komt de vraag om meer tijd voor extra begeleiding van

de leerlingen. Momenteel staan de mentoren in de onderbouw ingeroosterd voor twee

mentoruren in de week. Zij geven aan tijd voor individuele gesprekken te missen. Daarom wordt

aanbevolen om deze mentoren minimaal één uur in de week vrij te roosteren waar de mentorklas

nog les heeft van een vakdocent die de leerlingen in verband met ruimte een theorievak geeft. De

mentor heeft de mogelijkheid om binnen dit uur leerlingen uit de andere les te halen en

individuele gesprekken te voeren. Idealer nog zou zijn, ook in verband met het uit de les moeten

halen van de leerlingen, om de mentor de mogelijkheid te geven om een aantal lesuren te laten

vallen om individuele gesprekken met leerlingen te voeren. Echter is dit door niet nader te

noemen organisatorische factoren niet altijd mogelijk.

De mentoren in de bovenbouw staan ingeroosterd voor één mentoruur per week. Zij hebben

zowel moeite met het gebrek aan tijd, als met de inhoud van de begeleiding. Echter worden de

mentoruren die nu staan ingeroosterd door mentoren vaak gezien als facultatief en worden door

hen niet gebruikt, leerlingen zijn dan onterecht ‘vrij’. Meer tijd voor begeleiding begint bij het

invullen van de verplichte lesuren. Alle leerlingen dienen in de les aanwezig te zijn. Gelijk aan de

onderbouw zou er in de bovenbouw een opzet kunnen worden gemaakt voor een jaarplanning

49

aan lessen leefstijl. Hiermee wordt gewerkt aan de sociaal-emotionele ontwikkeling van de

leerlingen en de vertrouwensband onderling en met de mentor. Deze planning kan worden

opgezet door een aangewezen werkgroep en moet elke periode worden geëvalueerd door de

betrokken personen en mentoren. Er zal door de kernteamleiders gecontroleerd moeten worden

of deze mentoruren daadwerkelijk worden ingevuld. Wanneer hier een start mee is gemaakt kan

worden gekeken naar een mogelijkheid voor een extra mentoruur in de week of één vrij

geroosterd lesuur zoals eerder in deze paragraaf staat beschreven. Aanbevelingen over het vrij

maken van uren via die van de LWOO-begeleider zijn terug te vinden in §5.4.5.

Als bovenstaande aanbevelingen door de school worden overgenomen zou dit betekenen dat de

school tegemoet komt aan de wensen van de ouders. Echter kan geconcludeerd worden dat tijd

niet de enige factor is die de communicatie slecht beïnvloedt, maar dan het ook de inhoud van de

communicatie is die hiervoor zorgt. Mentoren hebben baat bij scholing over het communiceren

met ouders. Wanneer er een duidelijk en krachtig LWOO-beleid is, zouden deze gesprekken ook

meer inhoud kunnen hebben.

LWOO-leerlingen hebben onder andere baat bij structuur, regelmaat en een begeleider die inzicht

heeft in hun individuele ontwikkeling. In de bovenbouw van het Elde College wordt hier op

ingespeeld door in sommige kernteams de mentoren voor twee jaar aan een klas te koppelen. Ook

ervaringen op het Frater van Gemert en Elde College Praktijkonderwijs wijzen uit dat leerlingen op

deze manier zo nauw mogelijk worden gevolgd en ze krijgen een bekende mentor wanneer ze de

overstap maken naar het examenjaar. In de onderbouw van het Elde College wordt er elk jaar een

andere mentor aan een klas gekoppeld. Vooral voor de niveaus LB en LKB kan de overstap naar

het tweede leerjaar hierdoor nog moeilijker zijn. De overstap naar een ander gebouw, andere

vakken, andere klasgenoten en andere docenten zorgt voor veel verwarring. Het advies is om de

onderbouwmentoren van LWOO-klassen voor twee jaar aan een klas te koppelen. De begeleiding

kan effectiever en ouders kunnen beter bij de ontwikkeling van de leerling worden betrokken als

deze contacten al bekend zijn. De leerlingen blijven toch nog binnen eenzelfde kernteam.

Om ouders tegemoet te komen in hun wens om meer contactmomenten te hebben met de

mentoren is het advies om ouders van LWOO-leerlingen minimaal drie keer per jaar uit te nodigen

voor een ’verplicht’ gesprek van 20 á 30 minuten. Hier wordt de voortgang van de leerling en de

hulp die ouders en school elkaar kunnen geven uitgebreid besproken. Ook de eerder genoemde

ondersteuningsbehoeften en handelingsplannen worden besproken, als afspraak tussen school,

ouders en leerling ondertekend en in een volgende gesprek geëvalueerd. Op aanvraag van ouders

50

of de mentor zelf kan ook tussen de vaste gesprekken door een afspraak worden gemaakt. Ook

extra e-mailcontact zorgt voor korte lijnen tussen ouders en school.

5.4 Vragen over het thema: Begeleiding door de LWOO-begeleider

5.4.1 Leerlingen

Op het Elde College hebben enkel de bovenbouwleerling een LWOO-begeleider toegewezen

gekregen. Het kan dan als teleurstellend worden gezien dat de analyse laat zien dat deze

leerlingen relatief negatief scoren wanneer het gaat om deze begeleiding. Zo blijkt dat meer dan

20% van de leerlingen niet weten wie de LWOO-begeleider is, niet weten welke begeleiding hij/zij

van de LWOO-begeleider kan krijgen, niet op tijd begeleiding krijgen en zelfs niet graag met de

LWOO-begeleider praten. Maar belangrijker nog is dat uit de analyse blijkt dat ruim 40% van de

ondervraagde leerlingen aangeeft niet het gevoel te hebben dat het mede door de LWOO-

begeleider beter gaat met hen op school. Verder zegt ook nog ruim 64% dat er geen contact is

tussen de ouders/verzorgers van de leerling en de LWOO-begeleider. Dit geeft een beeld waaruit

geconcludeerd kan worden dat veel leerlingen de meerwaarde van de LWOO-begeleiding niet

inzien of er geen baat bij hebben. Dit is een veel te hoog aantal en ligt ver onder het streven wat

de school heeft bij de inzet van LWOO-begeleiders. Hier ligt een belangrijke vraag naar een

verandering binnen het beleid.

5.4.2 Ouders/verzorgers

Wanneer de resultaten van de leerling-analyse over de begeleiding van LWOO-begeleiders gezien

kan worden als teleurstellend of zelfs schokkend, kan dit zeker gezegd worden over de resultaten

van de analyse van ouders/verzorgers. Zoals terug te zien is in bijlage 9 scoren de ouders zeer

negatief (veelal meer dan 50% oneens) als het gaat om de LWOO-begeleiders. Ook ouders zien

veel te weinig meerwaarde in deze begeleiding. Gezien het feit dat leerlingen en ouders de twee

belangrijkste doelgroepen vormen van daadwerkelijke begeleiding zal door de school gekeken

moeten worden wat nodig is om de LWOO-begeleiding in de bovenbouw effectiever te maken.

Het moet zeker anders dan de huidige situatie.

5.4.3 Mentoren

Een eerder genoemd probleem van mentoren is dat ze aangeven te weinig tijd te hebben voor een

goede begeleiding van de leerlingen. Wat betreft de LWOO-begeleiders geeft ruim 40% van de

mentoren aan de uren graag over te nemen om zelf aan begeleiding van leerlingen te kunnen

51

besteden. Meer dan 20% van de mentoren zijn niet tevreden over de hulp die hun leerlingen en

zijzelf van de LWOO-begeleider krijgen. Een relatief hoog percentage. Bovendien wordt ook hier

door ruim 23% van de mentoren aangegeven dat er te weinig contact is tussen de mentor en de

LWOO-begeleider. Omdat ook ouders en leerlingen aangeven te weinig contact te hebben met de

LWOO-begeleider moet afgevraagd worden hoe de LWOO-begeleiders hier zelf tegenover staan

en hoe dit communicatieprobleem opgelost kan worden.

5.4.4 LWOO-begeleiders

Het kan als opvallend gezien worden dat, rekening houdend met de mening bovenstaande

respondentengroepen, ook 40% van de LWOO-begeleiders aangeeft niet altijd op tijd voor

voldoende hulp of ondersteuning van de leerlingen te kunnen zorgen. Uit de analyse blijkt dat ze

van mening zijn ook niet genoeg uren te hebben voor een goede begeleiding. En ook zijzelf geven

met 40% aan dat de communicatie met mentoren en andere docenten niet voldoende is. Ondanks

dat deze analyse minder heftige resultaten laat zien, zijn de LWOO-begeleiders klaarblijkelijk zelf

wel op de hoogte van de problemen die spelen binnen hun begeleiding. Dit betekent inzicht in het

probleem van alle vier de respondentengroepen en dus van genoeg personen om een verandering

te kunnen en willen bewerkstelligen.

Verder wordt door één van de LWOO-begeleiders de opmerking gemaakt om een Intern Zorgteam

op te starten.

5.4.5 Aanbevelingen die betrekking hebben op de begeleiding door de LWOO-begeleider.

Uit de analyse kan geconcludeerd worden dat de taak van de LWOO-begeleiders ter discussie

staat. Daarom de aanbeveling om deze uren anders in te gaan delen en de begeleiding meer af te

stemmen op hoe deze in de onderbouw wordt gegeven. Dit ook om aan de vraag van de

kernteamleiders om een rode draad hierin te creëren te voldoen.

Binnen ieder kernteam van het VMBO zou minimaal één persoon kunnen worden aangewezen als

zijnde een soort IB16’er (of zorgondersteuner o.i.d.) van het kernteam. Deze IB’er dient scholing te

volgen of te hebben gevolgd in een specialisme rondom LWOO-begeleiding. Hij/zij fungeert als

begeleider voor docenten. Daarbij kan deze taak van de kernteamleider op het gebied van zorg

overnemen waardoor de kernteamleider ontlast wordt van deze taak. De IB’er moet onder andere

in staat zijn dossieranalyse te doen, handelingsplannen te schrijven en te evalueren (en leerlingen)

16

Intern Begeleider

52

en docenten te kunnen begeleiden met hun hulpvraag. Dit kan ook inhouden dat de docent of

leerling doorverwezen wordt naar de juiste interne of externe specialist.

Samen met de IB’er en de kernteamleider zal het kernteam fungeren als intern zorgteam. In de

huidige situatie is deze er niet, enkel een ZAT. Dit wordt door mentoren en LWOO-begeleiders

onprettig ervaren omdat er te weinig en te laat communicatie plaatsvindt tussen hen en het ZAT.

Het interne zorgteam kan als tussenstap fungeren om leerlingen de juiste individuele begeleiding

te kunnen geven wanneer er advies nodig is. Tijdens elke kernteamvergadering wordt ruimte

vrijgehouden voor het inbrengen van leerlingen door mentoren en/of vakdocenten. Ter

voorbereiding van deze leerlingbespreking is de IB’er al geconsulteerd zodat ook hij/zij zich kan

voorbereiden. Binnen deze leerlingbespreking wordt de leerling en zijn/haar probleem voorgelegd

om hier vervolgens samen met het kernteam adviezen over te geven en een eerste stap maken

om een individueel handelingsplan op te stellen. De mentor en vakdocenten gaan hiermee aan de

slag, met eventuele hulp van de IB’er en het ondersteuningsplan/handelingsplan wordt structureel

geëvalueerd na de in de leerlingbespreking afgesproken termijn. Hiermee kun je de basiszorg in de

klas versterken. Verder zou dit budgettair neutraal kunnen gebeuren via een verschuiving van uren

en taken. De IB’er kan in geval van nood ook taken van de zorgcoördinator over kunnen nemen

wanneer deze afwezig is. Na bovenstaande aanpassingen kunnen problemen met leerlingen

sneller worden gesignaleerd en kan er eerder actie worden ondernomen.

Dit betekent voor de onderbouw dat elk kernteam een IB’er aan gaat stellen en in de

kernteamvergaderingen plaats gemaakt gaat worden voor de leerlingbesprekingen. Sommige

kernteams hebben hiermee al een start gemaakt. Mentoren en eventueel de IB’er moeten

geschoold worden in het begeleiden van LWOO-leerlingen waarbij ook de mentor in staat moeten

zijn dossieranalyse te doen en een doelgericht handelingsplan op te stellen.

Voor de bovenbouw betekent dit dat de functie ‘LWOO-begeleider’ zoals deze nu bestaat komt te

vervallen. De uren die hierdoor vrij komen worden deels teruggegeven aan de mentor, die op deze

manier meer uren heeft voor de begeleiding van LWOO-leerlingen maar dus ook meer taken op

zicht neemt. Op deze manier bestaat geen verwarring meer over de taakverdeling tussen mentor

en LWOO-begeleider. Doordat minder mensen met de LWOO-leerlingen te maken hebben kunnen

de lijnen korter worden gehouden en kan er meer contact zijn tussen de mentor en ouders. Er

ontstaat dan ook bij ouders en leerlingen geen onduidelijkheid meer over de taken van de

verschillende specialisten. Ook in de bovenbouw betekent dit dat elk kernteam een IB’er aan gaat

stellen en eventueel in de kernteamvergaderingen plaats gemaakt kan worden voor de

leerlingbesprekingen. Mentoren en eventueel de IB’er (dit zou de huidige LWOO-begeleider

53

kunnen zijn) moeten geschoold worden in het begeleiden van docenten van LWOO-leerlingen

waarbij ook de mentor in staat moeten zijn dossieranalyse te doen en een doelgericht

handelingsplan op te stellen. De mentor dient de spil van de begeleiding en

ondersteuningsbehoeften van de leerlingen te zijn en te blijven. De mentor en andere docenten

kunnen ondersteuning vragen bij de IB’er.

De communicatieproblemen die in de huidige zorgstructuur bestaan worden verder beschreven in

§5.5. Hierin wordt ook gekeken naar eventuele oplossingen hiervoor.

5.5 Vragen over het thema: Communicatie

5.5.1 Leerlingen

Ruim 48% van de bevraagde bovenbouwleerlingen geeft aan dat de mentor van de derde klas bij

de overgang niet goed wist welke hulp de leerling nodig had. Dit blijkt ook uit 6 opmerkingen

waarin leerlingen aangeven dat de hulp die ze krijgen nu te laat komt. Dit heeft te maken met een

stuk communicatie tussen de mentoren onderling onder andere bij de warme overdracht.

Wanneer de school wil gaan werken naar een schooltype 3 dan is vraagt dit in het kader van

Passend onderwijs een verandering.

5.5.2 Ouders

Ruim 41% van de bevraagde ouders deelt dezelfde mening als die van de leerlingen wat betreft de

kennis van begeleiding na de overgang van onder- naar bovenbouw. Dit betekent dat er ook van

ouders aan duidelijke vraag naar verbetering is. Zo blijkt ook uit 4 opmerkingen.

5.5.3 Mentoren

De analyse van vraag 20 t/m 22 van de mentoren geven aan dat ook mentoren een duidelijk

probleem ondervinden als het gaat om de onderlinge communicatie over de voortzetting van de

begeleiding naar een volgend schooljaar. Opvallend is dat 95% van de mentoren zelf aangeeft wel

een volgende mentor en de vakdocenten van voldoende informatie te voorzien, maar dat ruim

46% aangeeft in magister niet voldoende informatie van anderen terug te vinden en dat ruim 61%

aangeeft überhaupt niet voldoende informatie te hebben ontvangen van de vorige mentor

betreffende de begeleiding die hun leerlingen nodig hebben. Dit kan betekenen dat dit te maken

heeft met de instelling van mentoren en de tijd die ze willen besteden aan een passende en juiste

begeleiding van hun leerlingen. Hetzelfde geldt voor het feit dat 62% aangeeft te weinig contact te

hebben met externe instanties. Deze conclusie maakt het erg lastig om hier een duidelijke

54

verbetering in te bewerkstelligen omdat het hier gaat om een stukje professionaliteit en het zich

houden aan afspraken.

Waar wel verbetering bij nodig en mogelijk is, is het feit dat 64% van de mentoren aangeeft te

weinig contact te hebben met het ZAT. Ook bij 7 andere opmerkingen komt dit terug. Een goede

communicatie is essentieel. Zeker in de begeleiding van LWOO-leerlingen krijgen mentoren hier

vaker mee te maken.

5.5.4 LWOO-begeleiders

Los van het feit dat is geadviseerd om de functie zoals deze nu van LWOO-begeleiders is te laten

vervallen, bevestigt de analyse van de bevraagde LWOO-begeleiders wel de vraag om de

verbetering van onderlinge communicatie. Zo geeft 100% van de LWOO-begeleiders aan te weinig

informatie in de dossiers en magister terug te vinden, 60% en 80% geeft aan niet voldoende

contact te hebben met de mentoren en vakdocenten.

Opvallend is dat hier, nu de LWOO-begeleider nog een belangrijke spil is in de begeleiding van

LWOO-leerlingen, 100% van de begeleiders aangeeft niet voldoende contact te hebben met het

ZAT en aan hun besprekingen graag zou willen deelnemen. Zo wordt ook nog eens gevraagd in één

van de opmerkingen.

5.5.5 Aanbevelingen die betrekking hebben op de communicatie.

In §5.3.5 worden aanbevelingen gegeven ter verbetering van de communicatie tussen ouders en

mentoren of LWOO-begeleiders. Hieronder worden aanbevelingen gegeven ten aanzien van de

onderlinge communicatie op het Elde College.

Een goede communicatie tussen mentoren onderling en met hun huidige LWOO-begeleiders

vraagt om professionaliteit en initiatief nemen van de mentoren die hun LWOO-begeleiders

(wenselijk is een IB’er), vakdocenten en volgende mentoren van de juiste informatie moeten

voorzien. Scholing in dossierlezing en –aanvulling zoals beschreven in §5.4.5 zou hierbij kunnen

helpen. Maar omdat deze eigenschappen van een mentor moeilijk vast te leggen zijn vraagt dit om

controle van de kernteamleider om te weten of dossiers en magister worden aangevuld en de

warme overdracht op de juiste manier plaatsvindt. Het is hierbij aan te raden dat de nieuwe

mentor verplicht wordt zich aan het einde van het schooljaar aan te sluiten bij de leerling-

/rapportbespreking van de klas waar zijn nieuwe leerlingen op dat moment nog in zitten. Zo krijgt

de mentor ook al belangrijke informatie van de vakdocenten en kernteamleider mee.

55

Wat betreft de communicatie met het ZAT lijkt het op andere VMBO-scholen normaal te zijn dat

de mentor zich aansluit bij de bespreking van het ZAT wanneer één van hun leerlingen hierin

wordt besproken. Het advies is dan ook om als ZAT de mentor (of eventueel de IB’er als

vervanging wanneer dit vanwege afwezigheid van de mentor nodig is) uit te nodigen voor de

bespreking wanneer een leerling van hen hierin wordt besproken. Zo wordt voorkomen dat er te

weinig contact is met het ZAT en de mentor niet voldoende op de hoogte is van wat daar wordt

besproken. De melding die mentoren nu krijgen wanneer een leerling is besproken is te beknopt

en voldoet niet aan de wensen van de mentor wanneer deze zelf ook met de begeleiding aan de

slag moet en in contact gaat met ouders.

5.6 Theoretische leerweg

Wat tot nu toe nog minimaal terug te vinden is in het onderzoek is de begeleiding zoals deze vorm

gegeven wordt of moet worden gegeven in de theoretische leerweg. Ondanks dat er ook

leerlingen met een LWOO-indicatie dit niveau volgen in zowel de onder- als bovenbouw wordt er

aangegeven door mentoren en zelfs kernteamleiders dat ze niet weten dat deze leerlingen in hun

klas of kernteam zitten. De LWOO-leerlingen die hier in de bovenbouw zitten staan zelfs bij de

administratie niet meer geregistreerd als zijnde leerlingen met een LWOO-indicatie, terwijl deze

leerlingen vanuit een LKB-klas onderbouw zijn doorgestroomd naar de theoretische leerweg. Niet

alleen gaat dit tegen de wetten betreffende LWOO in, maar het kan gezien worden als zeer

teleurstellend dat deze leerlingen dus totaal geen extra of aanvullende begeleiding krijgen of hier

de mogelijkheid toe hebben. Bovenstaande adviezen rondom de algemene afspraken, de

begeleiding van de mentor, de begeleiding van LWOO-begeleiders en de communicatie zouden

allemaal ook van toepassing kunnen zijn op dit niveau. Dit wordt naar aanleiding van dit

onderzoek dan ook als dringend advies gegeven.

5.7 Samenvatting en afsluiting

Samenvattend zijn de volgende aanbevelingen voor het Elde College van toepassing:

Door middel van drempelonderzoeken bij alle binnenkomende VMBO-leerlingen wordt een snelle

signalering van leer- en gedragsproblemen bewerkstelligd. Met deze informatie kunnen klassen

gevormd worden met leerlingen die enigszins om eenzelfde zorgondersteuning vragen.

Er moet duidelijk gesteld worden welk takenpakket de mentor heeft. Als mentor zijnde moet het

initiatief genomen worden om te leren over de ondersteuningsmogelijkheden voor zorgleerlingen

op het Elde College.

56

Er moet meer tijd gecreëerd worden voor mentoren om individuele gesprekken te houden met

leerlingen en om oudergesprekken te voeren. Mentoren moeten op hun beurt geschoold worden

om de kwaliteit van de gesprekken met zowel leerlingen als ouders te verbeteren.

Een mentor van een LWOO-klas in de onderbouw wordt voor twee jaar aan zijn/haar klas

gekoppeld.

Het kernteam gaat fungeren als een intern zorgteam. Hierbij wordt minimaal één IB’er aangesteld

die advies en ondersteuning kan bieden aan mentoren en vakdocenten binnen het kernteam. De

functie van de LWOO-begeleider komt hiermee te vervallen, waarbij deze uren verschoven kunnen

worden naar de IB’er. De mentor blijft de spil van de begeleiding van zijn/haar leerlingen. Dit

betekent voor sommige mentoren (en ook docenten) dat scholing en structurering nodig is in het

ondersteunen van en werken met zorgleerlingen individueel en als klas, het opstellen, uitvoeren

en evalueren van groeps-, subgroeps- en individuele handelingsplannen (binnenkort zijnde de

IOP’s) en de dossieranalyse.

De mentor en eventueel door zijn/haar afwezigheid de IB’er worden uitgenodigd voor de

bespreking van het ZAT wanneer één van hun leerlingen hierin besproken wordt.

Controle door kernteamleiders op de uitvoering van de LWOO-begeleiding is essentieel.

Bovenstaande aanpassingen zullen de volgende zorgstructuur opleveren:

Figuur 2; Organogram zorgstructuur

Niveau 1; Basiszorg in de

klas (Groepsplan)

Mentor Vakdocenten Kernteam Kernteamleider Vertrouwens-persoon

Eventueel: Zorgcoördinator IB

Intern Zorgteam:

(Individueel handelingsplan)

Mentor Vakdocenten Kernteamleider

IB’er

Niveau 2; Basiszorg op schoolniveau

ZAT; IB’er Orthopedagoog Schoolpsycholoog SMW Rebound

RT Decaan Schoolarts Mentor

SoVa Faalangstreductie Examenvrees Rouwverwerking Autisme- bewustwording

Niveau 3; Bovenschoolse

zorg

ACT REC-Chiron Leerplicht Schoolarts Rebound BJZ GGZ GGD e.a.

MLP

MLP

Melding Leerling Probleem

57

In dit hoofdstuk is door middel van conclusies en aanbevelingen antwoord gegeven op de

onderzoeksvraag: ‘Welke veranderingen zijn volgens leerlingen, ouders/verzorgers, mentoren,

LWOO-begeleiders en kernteamleiders noodzakelijk om tot een betere begeleiding te komen van

LWOO-leerlingen op het VMBO?’ en de daarbij behorende deelvragen. Nadat het onderzoek is

afgerond zal samen met Drs. A. Donkers, orthopedagoog op het Elde College, worden bekeken

welke beantwoordde vragen met elkaar vergeleken kunnen worden om wellicht nog een

gedetailleerdere analyse te kunnen doen.

Er kan geconcludeerd worden dat er naar aanleiding van dit onderzoek nog vele verbeterpunten

zijn betreffende het LWOO-beleid waaraan het Elde College zou kunnen werken. Ondanks de vele

adviezen is rekening gehouden met het feit dat niet alle veranderingen in één keer doorgevoerd

kunnen worden maar dat klein begonnen moet worden. Toch zijn alle verbeteringen met minimale

budgetbenodigdheden en veranderingen realiseerbaar. Een goede reden om het LWOO op het

Elde College grondig te veranderen en veel transparanter te maken voor leerlingen, ouders en

mentoren.

58

Hoofdstuk 6;

Reflectie onderzoek

Onderstaande reflectie beschrijft mijn persoonlijke ervaringen als onderzoeker en als docent op

het Elde College, met dit onderzoek. De reflectie is beschreven aan de hand van het

reflectieformulier van Fontys OSO waarmee ook op de modules is gereflecteerd.

Eind vorig schooljaar heb ik een middenprofiel opgesteld waarin ik duidelijk heb aangegeven te

willen werken aan de competenties ‘vernieuwend denken’ en ‘vernieuwend werken’. Ik wilde

graag een onderzoek wat betekenis zou hebben voor de school maar vooral met betrekking tot de

zorgleerlingen. Dit in mijn achterhoofd houdende ben ik in gesprek gegaan met collega’s om

ideeën op te doen en kwam erachter dat de LWOO-begeleiding waar ook ikzelf zoveel mee bezig

ben, binnen de school veel verschillen vertoond. Ik ben me af gaan vragen welke precies, waarom

en of dit wel de juiste manier van zorgbegeleiding was op het Elde College. Omdat ik zelf ook

mentor ben van een LWOO-klas groeide mijn interesse voor dit onderwerp zodat ik ontzettend

gemotiveerd raakte om mijn onderzoek hier op te richten. Hierbij wilde ik leren welke

mogelijkheden er binnen het Elde College zijn ter verbetering van de LWOO-begeleiding en de

directe invloed die dit zou hebben voor mijn dagelijkse praktijk. Op die manier kon ik leren hoe ik

mijn begeleiding aan LWOO-leerlingen zelf kon verbeteren.

De resultaten die uit het onderzoek kwamen heb ik zelf ervaren als schokkend. Dit is vooral te

wijten aan het feit dat er bij zoveel leerlingen en ouders een grote ontevredenheid heerst over de

LWOO-begeleiding die ze krijgen en daar tegenover de in mindere mate kritische mentoren en

LWOO-begeleiders die wel aangeven verbeterpunten te zien, maar vaak niet bij zichzelf. Dit heeft

me geleerd om te kijken naar oplossingen die voor alle partijen een winsituatie op zouden leveren,

maar het heeft me ook doen realiseren dat ook ik als mentor nog veel kan verbeteren ten aanzien

van de begeleiding van mijn leerlingen. Ook nu ik hier tijdens de opleiding al een grote

ontwikkeling in heb doorgemaakt.

Een belangrijk en deels verrassend leerpunt voor mezelf is er één die te maken heeft met mijn

kritische houding. In reflecties van eerdere modules heb ik aangegeven van nature deze houding

te hebben. Het werken aan dit onderzoek heeft me geleerd dat die kritische houding vooral naar

mezelf toe gericht is en minder naar de buitenwereld wanneer het niet meteen een probleem

oplevert voor mijn eigen handelen. Zo ben ik niet snel tevreden geweest over het onderwerp van

het onderzoek, de manier van uitvoering en de analyse en conclusie die mijns inziens nog

59

uitgebreider kon. Wat betreft de LWOO-begeleiding op het Elde College ging ik er min of meer

vanuit dat deze goed was en zag veel van wat eraan gedaan was als een goede ontwikkeling,

totdat ik er met anderen over in gesprek raakte en theorie ben gaan bestuderen. Hiervan heb ik

geleerd ook kritisch naar anderen en naar het beleid van de school te mogen zijn, en minder snel

iets aan te nemen als zijnde goed of waar. Het heeft me ook dan meer zelfvertrouwen over mijn

kennis van de schoolontwikkelingen en zorgondersteuning binnen de school.

Het onderzoek heeft zich gericht op een beleidsverandering binnen het Elde College. De

aanbevelingen zullen door de directie worden bekeken en van daaruit zal worden beslist of er

mogelijkheden zijn om ze uit te voeren. Dat betekent dat ik niet direct alle onderzoeksresultaten

kan gebruiken om in mijn dagelijkse praktijk toe te passen. Toch blijkt uit het enthousiasme en de

interesse die kernteamleiders en directie hebben voor mijn onderzoek dat er een vraag naar

verbetering is en mijn onderzoek zeker als meerwaarde zal dienen.

Wat ik al wel doe en wat ook leerlingen en ouders aan mij als mentor en docent merken is de

lijnen tussen school en thuis nog korter houden. Ouders hebben hier, zo blijkt uit het onderzoek,

veel behoefte aan. Zonder een beleidsverandering werk ik hier al aan door veel telefoon- en e-

mailcontact te onderhouden en ouders mee te laten denken over te nemen beslissingen ten

aanzien van de begeleiding van hun zoon/dochter. Ouders geven zelf al aan dit erg prettig te

vinden. Verder heb ik uit de analyse van de leerlingen geleerd dat zij gesprekken met de mentor

fijn vinden maar niet altijd genoeg krijgen. Ik ben tijdens de les meer korte gesprekken gaan

voeren, buiten de lessen meer lange gesprekken en ook meer gesprekken met de klas als groep.

Ook wanneer er niet meteen een duidelijke aanleiding voor is. Ik laat in mijn praktijk zien dat er

niet een probleem hoeft te zijn om met leerlingen in gesprek te gaan. Buiten het feit dat ook over

positieve dingen gepraat moet worden, kan het ook zijn dat hierdoor juist iets naar boven komt

waar extra zorg voor nodig is. Dergelijke gesprekken versterken de vertrouwensband.

Waar ik tijdens het onderzoek wel tegenaan ben gelopen is dat de kritische houding die ik aan

moest nemen ten aanzien van de LWOO-begeleiding, er ook voor zorgde dat niet alle mentoren de

vragenlijst (eerlijk) in wilde vullen. Ik kreeg het idee dat ze dachten bekritiseerd of negatief

beoordeeld te worden wanneer ze dit wel deden. Ik vraag me dan af of zij er reden toe hebben om

dit te denken of dat het een stuk onzekerheid is. Het heeft me wel geleerd heel zorgvuldig om te

gaan met onderzoeksgegevens en dit ook over te brengen op de respondenten. Ik hoop op die

manier van meer mensen medewerking te kunnen verwachten.

In mijn persoonlijk ontwikkelplan heb ik in het eerste jaar de nadruk gelegd op de pedagogiek en

het praktisch begeleiden en ondersteunen van de zorgleerlingen. In het tweede jaar heb ik

60

aangegeven me bezig te willen houden met vernieuwingen binnen het onderwijs. De vernieuwing

van de LWOO-begeleiding die ik nu heb onderzocht sluit aan bij beide doelen. Zoals boven

beschreven heeft het voor mijzelf een professionalisering ten aanzien van de begeleiding

betekend. Bovendien kan het ook schoolbreed worden gezien als een mogelijke optimalisering.

Het onderzoek beschrijft namelijk door middel van betekenisvolle theorie en een inzicht in de

LWOO-begeleiding op andere scholen een mogelijke vernieuwing voor het Elde College.

Het onderzoek heeft me veel tijd en moeite gekost, tijd die ik soms ook graag aan andere facetten

van mijn werk wilde besteden. Maar uiteindelijk heeft mijn motivatie voor het onderzoek gezorgd

voor meer zelfvertrouwen over mijn kennis en vaardigheden en ook een gevoel van trots over het

onderzoek wat door mij is uitgewerkt. Ik hoop dan ook dat het Elde College het onderzoeksverslag

aanneemt als een manier om het onderwijs en de LWOO-begeleiding elke dag een stukje beter te

maken.

61

Literatuurlijst

Geraadpleegde literatuur

Dulk, C. den (2002). ‘Inleiding in de orthodidactiek, zorgverbreding en remedial teaching’.

(14e herz. dr.) Baarn: HB Uitgevers

Grooff, T. (2004). ‘Samen leren, samen leven’. Amersfoort: CPS

Inspectie van het Onderwijs, (april 2010). Wettelijke vereisten rond specifieke zorg en

bestrijden achterstanden in het voortgezet onderwijs. Resultaten van een

inspectieonderzoek uit 2009, blz. 34.

Kleijnen, R. & Broeck, G. van den (2004). ‘Grensoverschrijdende Integrale Leerlingenzorg;

een (re)actief proces’. Antwerpen/Apeldoorn: Garant-Uitgevers n.v

Kleijnen, R. & Broeck, G. van den (2005). ‘Grensoverschrijdende Integrale Leerlingenzorg;

een (pro)actief proces’. Antwerpen/Apeldoorn: Garant-Uitgevers n.v

Langenhuijsen, D., Boort, L. van, Deursen, R. van, Sterken, D. & Donkers, A. (2010) ‘Het

schoolzorgplan van het Elde College te Schijndel’. Schijndel

Le Fevere de Ten Hove, M., Callens, N., Geysen, T. & Maene, W. (2007). Survivalkit voor

leerkrachten; Oplossingsgericht werken op school. Antwerpen/Apeldoorn: Garant-

Uitgevers n.v

Lieshout, T. van de (2009). ‘Pedagogische adviezen voor speciale kinderen’. Houten: Bohn

Stafleu van Loghum

Mesdag, E., Knapen, M., Kock & S. de, Derksen, J. (2010). ’Richtlijnen zorgstructuur 12+’.

Tilburg: SWV VO Midden-Brabant

Peet, A.A.J. van & Everaert, H.A.M. (2010). ‘Lessen in onderzoek; onderzoek in de

onderwijspraktijk’ (Hfst.6 – De enquête). Amersfoort: Uitgeverij Agiel

Verhoeven, N. (2008). ‘Wat is onderzoek?; praktijkboek methoden en technieken voor het

hoger onderwijs’. (2e herz. dr.) Den Haag: Boomonderwijs

Geraadpleegde bronnen

www.encyclo.nl

www.inclusiefonderwijs.nl

www.ouders.net/school-en-thuis/passend-onderwijs.html

www.passendonderwijs.nl

www.rvc-vo.nl