F ACULTEIT RECHTSGELEERDHEID CADEMIEJAAR 2009-2010 · 7. De toetsing wordt op twee manieren...
Transcript of F ACULTEIT RECHTSGELEERDHEID CADEMIEJAAR 2009-2010 · 7. De toetsing wordt op twee manieren...
F
FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID ACADEMIEJAAR 2009-2010
HHEETT SSTTEELLSSEELL VVAANN SSCCHHEEIIDDIINNGG VVAANN GGOOEEDDEERREENN MMEETT OONNVVEERRDDEEEELLDDMMAAKKIINNGG VVAANN DDEE
BBEESSPPAARRIINNGGEENN EENN MMEETT VVEERRBBLLIIJJVVIINNGGSSBBEEDDIINNGG BBIIJJ OOVVEERRLLIIJJDDEENN,, EENN HHEETT SSTTEELLSSEELL VVAANN
SSCCHHEEIIDDIINNGG VVAANN GGOOEEDDEERREENN MMEETT VVEERRRREEKKEENNIINNGGSSBBEEDDIINNGG BBIIJJ OOVVEERRLLIIJJDDEENN,, GGEETTOOEETTSSTT AAAANN HHEETT
VVEERRBBOODD VVAANN BBEEDDIINNGGEENN BBEETTRREEFFFFEENNDDEE TTOOEEKKOOMMSSTTIIGGEE NNAALLAATTEENNSSCCHHAAPPPPEENN..
MASTERPROEF O.L.V. PROMOTOR PROF. DR. J. BAEL
SYLKE HAMERIJCK STAMNUMMER: 20041828
2DE MASTER RECHTEN MAJOR BURGERLIJK EN STRAFRECHT
INHOUDSTAFEL blz
INLEIDING……………………………………………………………………………………. 1 DEEL I. HUWELIJKSVERMOGENSSTELSELS………...…………………………........ 3 AFDELING 1. WETTELIJK STELSEL…………………………………………………..……........ 3 AFDELING 2. STELSEL VAN SCHEIDING VAN GOEDEREN …………………………..………….. 4 AFDELING 3. HUWELIJKSCONTRACTEN……….……………………………………………….. 5 §§ 11.. AAllggeemmeeeenn…………………………………………………………………………………………………………………………..…………………………………….. 5 §§ 22.. OOnnvveerrddeeeellddmmaakkiinngg vvaann ddee bbeessppaarriinnggeenn………………………………………...... 8 §§ 33.. HHeett vveerrbblliijjvviinnggssbbeeddiinngg……………………………………………………………….. 10 §§ 44.. SScchheeiiddiinngg vvaann ggooeeddeerreenn mmeett vveerrrreekkeenniinnggssbbeeddiinngg bbiijj oovveerrlliijjddeenn…………….. 12 §§ 55.. HHeett vveerrbboodd vvaann bbeeddiinnggeenn bbeettrreeffffeennddee ttooeekkoommssttiiggee nnaallaatteennsscchhaappppeenn……… 14 A.Definitie…………………………………………………………………………………...... 14 B. Draagwijdte van het begrip …………………………………………………………....... 14 a. Een beding…………………………………………………………………… 14 b. Een verbintenis……………………………………………………………... 14 c. Een afwijking van een wettelijke regeling…………………………....... 15 d. Een toekomstige nalatenschap……………………………………..……. 15 e. De toekenning, wijziging of afstand van louter eventuele rechten... 15 C. Sanctie………………………………………………...…………………………………... 16 D. Kritische bedenkingen……………………………………………………………………. 16 a. Gelijkheidsbeginsel………………………………………………………… 16 b. Rechtsweigering en lacune in de wetgeving ……….…………………. 18 c. Geen letter van de wet……………………………..………………………. 18 DEEL II. DE TOETSING ……………………………………………………………………. 19 AFDELING 1. ALGEMEEN………………………………………………………..……………... 19 AFDELING 2. DE CRITERIA STRIKT GEVOLGD…………………………………..………….…... 19 §§ 11.. TTooeekkoommssttiiggee nnaallaatteennsscchhaapp……………………………………………………..…… 20 A. Onverdeeldheid van besparingen………………………………………………………. 20 B. Erkenning theorie der huwelijksvoordelen……………………………………………... 22 C. Finaal Verrekenbeding…………………………………………………………………… 23 D. Bedenking…………………………………………………………………………………. 23 §§ 22.. TTooeekkeennnniinngg vvaann lloouutteerr eevveennttuueellee rreecchhtteenn………………………………………… 23 A. Onverdeeldmaking van besparingen met verblijvingsbeding bij overlijden ………... 24 B. Finaal verrekenbeding……………………………………………………………………. 26 §§ 33.. EEvvaalluuaattiiee………………………………………………………………………….…….. 27 A. Onverdeeldheid van besparingen met verblijvingsbeding bij overlijden ….………... 28 B. Finaal Verrekenbeding…………………………………………………….……………... 28 C. Kritische Bedenkingen…………………….……………………………………………... 28 AFDELING 3. OMSTANDIGE TOETSING…………………………………………………………. 29 §§ 11.. GGeemmeeeennsscchhaapp vvaann ggooeeddeerreenn……………………………………………………….. 29 §§ 22.. SScchheeiiddiinngg vvaann ggooeeddeerreenn…………………………………………...………………… 30 A. Algemeen…………………………………...……………………………………………... 30 a. Onverdeeldheid van de besparingen …………………………………… 32 b. Finaal verrekenbeding …………………………………….……………… 33 B. Evolutie in de rechtspraak ………………………………………………………………. 33
3
a. Finaal verrekenbeding …………………………………….……………… 35 b. Onverdeeldheid van de besparingen met verblijvingsbeding bij overlijden ……………………………………………………………………
40
c. Verblijvingsbeding onder last…………………..……….……………….. 43 AFDELING 4. KRITISCHE BEDENKINGEN……………………………………………………….. 45 §§ 11.. OOppeennbbaarree oorrddee…………………………………………………………………………. 45 AFDELING 5. EVALUATIE……………………………………………………………………….. 46 §§ 11.. DDee ccrriitteerriiaa ssttrriikktt ggeevvoollggdd…………………………………………………………….. 46 §§ 22.. DDee oommssttaannddiiggee ttooeettssiinngg …………………………………………...………………… 46 DEEL III. FISCALE GEVOLGEN………………………………………………………...... 48 AFDELING 1. HUWELIJKSVOORDELEN……………………………………………………..….. 48 §§ 11.. SScchheeiiddiinngg vvaann ggooeeddeerreenn mmeett oonnvveerrddeeeellddmmaakkiinngg vvaann ddee bbeessppaarriinnggeenn eenn vveerrbblliijjvviinnggssbbeeddiinngg bbiijj oovveerrlliijjddeenn……………………………………………………
48
§§ 22.. SScchheeiiddiinngg vvaann ggooeeddeerreenn mmeett vveerrrreekkeenniinnggssbbeeddiinngg vvaann aaaannwwiinnsstteenn bbiijj oovveerrlliijjddeenn…………………………………………………………...…………………...
50
A. Geen voorhuwelijkse kinderen ….……………………………………………….……... 50 B. Voorhuwelijkse kinderen ………………………………………………….…………….. 50 c. Bewijs van vordering ……………………………………………………………………... 50 AFDELING 2. VERKRIJGINGEN DIE GEEN HUWELIJKSVOORDEEL INHOUDEN…………………... 51 §§ 11.. SScchheeiiddiinngg vvaann ggooeeddeerreenn mmeett oonnvveerrddeeeellddmmaakkiinngg vvaann ddee bbeessppaarriinnggeenn eenn vveerrbblliijjvviinnggssbbeeddiinngg oonnddeerr llaasstt……….….…………………………………………..
52
§§ 22.. SScchheeiiddiinngg vvaann ggooeeddeerreenn mmeett vveerrrreekkeenniinnggssbbeeddiinngg bbiijj oovveerrlliijjddeenn vvaann mmeeeerr ddaann aalllleeeenn aaaannwwiinnsstteenn…………………………………...……………………………
53
A. Zonder onderverdeling van de verrekenmassa........................................................ 53 B. Met onderverdeling van de verrekenmassa.………………………………...…........... 54 C. Met onderverdeling en toerekening van het huwelijksvoordeel op goederen om niet tijdens het huwelijk verkregen................................................................................
54
CONCLUSIE................................................................................................................. 55
1
INLEIDING
1. Vroeger behoorden de kennis over en de uitwerking van huwelijkscontracten tot
het domein van de notaris in zijn ivoren toren. Estate planning bleef zelfs binnen
juridische kringen onaangeraakt. Met de jaren heeft de familiale vermogensplanning
een hele evolutie ondergaan en thans is het een “booming bussiness” geworden.
Door die interesse en de gebruiken die zich in de praktijk hebben ontwikkeld is ook
de discussie hoog gaan oplaaien over wat fiscaal en civielrechtelijk nog net
aanvaardbaar is en wat niet. Derhalve moet een éénvormige interpretatie en
toepassing van de concepten gezocht worden ter bevordering van de
rechtszekerheid. Het doel van deze masterproef is bij te dragen aan die interpretatie
op een juridisch verantwoorde wijze en met respect voor de maatschappelijke noden.
2. Zoals de titel reeds aangeeft, bestaat het onderwerp van deze masterproef uit
verschillende delen. Ter wille van de overzichtelijkheid worden in een eerste deel de
relevante aspecten van elk onderdeel beknopt toegelicht alvorens in het tweede deel
tot de eigenlijke toetsing over te gaan. In het derde deel wordt kort ingegaan op de
fiscale gevolgen die de invloed van het verbod op erfovereenkomsten heeft gehad op
de hier voorliggende bedingen.
3. Vooreerst wordt kort op het wettelijk stelsel ingegaan voor zover dit dienst doet als
aanknopingspunt om nadien de brug te slaan naar het stelsel van scheiding van
goederen. Belangrijk is in hoeverre de gelijkenissen tussen beide ertoe kunnen
leiden dezelfde gevolgen voor de hier te bespreken huwelijksbedingen met zich
meebrengen en in hoeverre de verschilpunten ervoor zorgen dat de keuze voor één
van de twee stelsels leidt tot andere mogelijkheden.
4. Vervolgens wordt het verblijvingsbeding onder de loep genomen, hierbij vertrek ik
vanuit het wettelijk stelsel om verder te onderzoeken of een analogische toepassing
in het stelsel van scheiding van goederen mogelijk is. Ook aan het verblijvingsbeding
onder last wordt aandacht besteed.
5. Bij de bespreking van het stelsel van scheiding van goederen met finaal
verrekeningsbeding wordt duidelijk dat dit beding een veelheid aan mogelijkheden
2
biedt door de grote vrijheid waarover de bedingers beschikken aangaande
verrekenmassa, verrekensleutel en verrekenmodaliteiten.
6. Uiteindelijk zal ik de voor het onderwerp van deze masterproef relevante aspecten
van het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen kort
toelichten. Die uiteenzetting zal het vertrekpunt zijn om na te gaan in hoeverre
voormelde bedingen als legitiem kunnen worden beschouwd, rekening houdende
met de heersende rechtspraak en rechtsleer. De evaluatie van soortgelijke bedingen,
die zich al dan niet binnen de toepassingssfeer van het wettelijk stelsel bevinden,
kan daarbij als aanknopingspunt voor de verdediging van een eventuele analogische
toepassing aangewend worden.
7. De toetsing wordt op twee manieren gerealiseerd. Eerst wordt een strikte toetsing
uitgevoerd, nadien volgt een iets progressievere, omstandigere toetsing. Tot slot van
het tweede deel worden de methodes tegen elkaar afgewogen .
8. In het laatste deel worden de fiscale gevolgen van de toetsing onder de loep
genomen. Door de veelheid aan mogelijkheden binnen een finaal verrekenbeding, is
het soms noodzakelijk verschillende hypotheses te bestuderen.
3
DEEL I. HUWELIJKSVERMOGENSTELSELS
AFDELING 1. WETTELIJK STELSEL
9. Een essentieel element van het wettelijk stelsel is dat het als gemeenschapsstelsel
een derde of gemeenschappelijk vermogen kent dat binnen dit stelsel vorm geeft aan
de solidariteit tussen de echtgenoten. Wanneer men de samenstelling van de
vermogens wil wijzigen of de gemeenschap wil vereffenen, is men gebonden door
strikte vormvoorschriften.1
10. Een tweede cruciaal punt is dat de inkomsten en goederen die in die
gemeenschap vallen, onmiddellijk en van rechtswege deel uitmaken van het
gemeenschappelijk vermogen, vanaf het ogenblik waarop ze ontvangen worden,
ongeacht wie van beide echtgenoten de goederen ontvangt of de inkomsten geïnd
heeft.2 Deze beroepsinkomsten noch het vermoeden van gemeenschap kunnen door
de echtgenoten conventioneel worden uitgesloten.3
Voor het wettelijk stelsel zijn regelingen uitgewerkt waarvan de analogische
toepassing bij scheiding van goederen niet door de rechtspraak aanvaard wordt,4
zoals de leer van de vergoedingen en de interesten, of het recht van preferentiële
toewijzing.5 Indien dergelijke toewijzing opgenomen wordt in het huwelijkscontract is
er uiteraard geen probleem.6
11. Als men ervoor gekozen heeft geen huwelijkscontract op te maken, is het
wettelijk stelsel, ten gevolge van het suppletief karakter dat daaraan verbonden is,
automatisch van toepassing.7 Daarnaast is de solide uitwerking van dit stelsel door
1 H. CASMAN, De evolutie in de huwelijkscontracten, Deurne, Kluwer, 1995, 77. 2 J.-L. SNYERS, Scheiding van goederen met onverdeeldmaking van de besparingen, Antwerpen, Kluwer, 1995, 21 3 Y.-H. LELEU, “Omvang en samenstelling van het gemeenschappelijk vermogen”, Handboek Estate Planning, Larcier, 2004, boek 1, topic 9, 47. 4 C. DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel”, in W. PINTENS en J. DU MONGH, Patrimonium 2006, Antwerpen, Intersentia, 2006, 128. 5 M. DE CLERCQ, “De preferentiële toewijzing: ook voor onverdeelde goederen die niet tot de gemeenschap behoorden?”, T.Not. 2007, afl. 1, 22, N. GEELHAND DE MERXEM, “Het finaal verrekenbeding. Weerlegging van een onterechte kritiek”, Not.Fisc.M. 2009, afl. 4, 122. 6 J-L. SNYERS, Scheiding van goederen met onverdeeldmaking van de besparingen, Antwerpen, Kluwer, 1995, 14. 7 W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K.VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire pers, 2002, 121.
4
de wetgever in het Burgerlijk Wetboek een reden om binnen het kader van de
familiale vermogensplanning te kiezen voor dat stelsel. De rechtszekerheid die het
met zich meebrengt, is immers een groot voordeel in tegenstelling tot het stelsel van
scheiding van goederen, dat in slechts vier artikelen wordt geregeld.
AFDELING 2. STELSEL VAN SCHEIDING VAN GOEDEREN.
12. Bij het huwelijksvermogensstelsel van de zuivere scheiding van goederen
bestaan er enkel de twee eigen vermogens van de echtgenoten zonder een
gemeenschappelijk vermogen. Men heeft enkel de mogelijkheid schuldvorderingen
op elkaar uit te oefenen.
13. In de praktijk komt de strengheid van dit stelsel echter niet zo sterk naar buiten.
Er wordt afgeweken van de strikte scheiding van goederen door allerlei vormen van
solidariteit in te voegen, zoals de gezamenlijke aankoop van onroerende goederen,
een levensverzekering afsluiten in het voordeel van de andere echtgenoot of samen
een bankrekening openen. Bijgevolg ontstaat een onverdeeldheid tussen
echtgenoten.
14. Daarnaast ziet men voor het vermoeden van gemeenschap in het wettelijk stelsel
een tegenhanger in het vermoeden van onverdeeldheid bij scheiding van goederen,
dat vermoeden maakt het mogelijk om tussen echtgenoten een
vermogensoverdracht tot stand te brengen.8 Indien deze vermogensoverdrachten
gebeurd zijn door de vermelding ervan in een huwelijkscontract, gaat het volgens het
Hof van Cassatie niet om een overdracht ten kosteloze titel.9
15. De onverdeeldheid bij een scheiding van goederen verschilt op een aantal
vlakken van de wettelijke gemeenschap:
(1) Een onverdeeldheid kan op elk ogenblik tot stand komen en nadien kan men
vrij uit onverdeeldheid treden (artikel 1469, eerste lid B.W.). Het
gemeenschappelijk vermogen daarentegen ontstaat wanneer men kiest voor
8 J.-L. SNYERS, Scheiding van goederen met onverdeeldmaking van de besparingen, Antwerpen, Kluwer, 1995, 7. 9 Cass. 20 oktober 1978, R.W. 1978-79, 2368, noot H. CASMAN.
5
het wettelijk stelsel. Een wijziging is slechts mogelijk door het
huwelijksvermogensstelsel te wijzigen.
(2) Een onverdeeldheid volgt het systeem van gezamenlijk bestuur, terwijl bij de
wettelijke gemeenschap het concurrentieel bestuur van toepassing is. Hoewel
dit door verschillende uitzonderingen moet genuanceerd worden.
(3) Wat de rechten van schuldeisers betreft gaat de passieve solidariteit veel verder
bij een gemeenschap dan bij een onverdeeldheid.
(4) De verdeling van de goederen kan bij een onverdeeldheid op elk ogenblik
gevraagd worden, maar ingeval van een gemeenschappelijk vermogen is dat
slechts mogelijk bij de ontbinding van het huwelijksstelsel.
(5) Bij de verdeling van een post-communautaire onverdeeldheid zijn er een aantal
modaliteiten die niet kunnen worden toegepast op een stelsel van scheiding van
goederen zoals de terugname van in gemeenschap gebrachte goederen bij
vereffening/verdeling van de huwelijksgemeenschap en de vergoedingsregeling
die van de verdeling bij helften afwijkt.10
AFDELING 3. HUWELIJKSCONTRACTEN
§§ 11.. AAllggeemmeeeenn
16. Om het huwelijksvermogensstelsel dat echtgenoten gekozen hebben zo goed
mogelijk af te stellen op de persoonlijke situatie, kan men ervoor opteren om via een
huwelijksovereenkomst, op basis van een bestaand stelsel, een conventioneel stelsel
tot stand te brengen. De huwelijksovereenkomst is geldig voor zover het
huwelijksstelsel nog steeds voldoende coherentie vertoont.11
17. Meer en meer wordt binnen het kader van de familiale vermogensplanning
beroep gedaan op de invoeging van bedingen in de huwelijksovereenkomst.12
Dikwijls wordt bijvoorbeeld het stelsel van scheiding van goederen als te streng
10 J.-L. SNYERS, Scheiding van goederen met onverdeeldmaking van de besparingen, Antwerpen, Kluwer, 1995, 14. 11 A. AYDOGAN, “Bedingen inzake huwelijkse vergoedingen”, TEP 2009/3, 149; J.-L. SNYERS, Scheiding van goederen met onverdeeldmaking van de besparingen, Antwerpen, Kluwer, 1995, 17. 12 C. VAN HEUVERSWYN, “Het huwelijkscontract als instrument van vermogensplanning” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS, H. DERYCKE (ed.), Vermogensplanning met effect bij overlijden-langstlevende, Gent, Larcier, 2004, 3.
6
ervaren. Om hieraan tegemoet te komen, heeft men een hele resem conventionele
correctiemechanismen uitgedacht. Deze worden vooral aangewend voor
vermogensplanning bij leven, maar kunnen ook in functie van vermogensplanning na
overlijden ingezet worden. Hier zal enkel dat laatste een rol spelen. Deze correcties
kan men in twee categorieën opsplitsen: ten eerste de interne mechanismen, die
enkel verbintenisrechtelijke aanspraken met zich meebrengen, zoals bij de finale
verrekening,13 en ten tweede de externe mechanismen die zakenrechtelijke
aanspraken aan de echtgenoten geven, waar de onverdeeldmaking van de
besparingen toe behoort.14
18. Op een toebedeling die bij huwelijkscontract is vastgelegd, kan niet eenzijdig
worden teruggekomen door één van beide echtgenoten. De langstlevende kan er
aanspraak op maken, zelfs al zou hij de nalatenschap verwerpen.15 Die verwerping
gebeurt immers pas in een volgend stadium.
19. In de rechtsleer heeft men de theorie van de huwelijksvoordelen ontwikkeld. Een
exhaustieve uiteenzetting daarvan is hier niet aan de orde. Belangrijk te weten is dat
een huwelijksvoordeel een vorm van solidariteit invoert in het huwelijk, dat een
beding in een huwelijkscontract gekwalificeerd als huwelijksvoordeel onaanvechtbaar
is en dat er een groeiende tendens bestaat van vermogensplanning via is en dat er
een groeiende tendens bestaat van vermogensplanning via huwelijksvoordelen.
Ingeval van inbreng of voorhuwelijkse kinderen kunnen huwelijksvoordelen worden
geherkwalificeerd alsof het om een schenking gaat, maar daarmee bedoelt men niet
schenkingen in de eigenlijke zin van het woord. Het huwelijksvoordeel wordt enkel
gelijkgesteld met een schenking om bepaalde gevolgen van de schenking te kunnen
toepassen zodat de reserve van de al dan niet-gemeenschappelijke kinderen
gevrijwaard worden voor uitholling.16 Een huwelijksvoordeel blijft dus eigenlijk steeds
13 A. VERBEKE , Goederenverdeling bij echtscheiding, Maklu, Antwerpen, 1995, 288. 14 A. VERBEKE , “Scheiding van goederen met toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS, H. DERYCKE (ed.), Vermogensplanning met effect bij overlijden. Langstlevende, Gent, Larcier, 2004, 109. 15 M. COENE, “Over raakvlakken tussen erfrecht en huwelijksvermogensrecht” in Liber Amicorum Prof. G. Baeteman, Deurne, Kluwer, 1997, 47. 16 H. CASMAN en A. VERBEKE, “Belastbaarheid van huwelijksvermogensrechtelijke verkrijgingen”, Not. Fisc. M. 2007, afl. 1, 33; Antwerpen 24 juni 2008, TEP 2008, afl. 4, 356; A. VERBEKE, “Huwelijksvoordelen”, Editoriaal, TEP 2008, afl. 2, 99.
7
een huwelijksvoordeel, hoewel het in bepaalde objectieve gevallen op het
beschikbaar deel aangerekend wordt en eventueel inkortbaar is.17
20. De eigendomsoverdrachten die deze correcties teweeg brengen, kunnen
verklaard worden als bijdrage in de lasten van het huwelijk (artikel 221 B.W.) of als
voldoening van de wettelijke verplichting om hulp te bieden aan zijn echtgenoot
(artikel 213 B.W.),18 en aangezien een vermoeden van onverdeeldheid
gekwalificeerd wordt als een vergoeding voor het huishoudelijke werk, is er geen
sprake van een vermogensoverdracht ten kosteloze titel . De oorzaak van die
eigendomsover-drachten kan rechtstreeks in het huwelijkscontract ingeschreven
worden waardoor de kwalificatie als herroepelijke schenking onmogelijk wordt.19
21. De algemene regels van het verbintenissenrecht gelden zoals voor iedere
overeenkomst eveneens voor een huwelijkscontract.20 Wel bestaat er een verschil op
het vlak van de inwerkingtreding van de huwelijksovereenkomst: op termijn of onder
voorwaarde in werking treden is niet mogelijk, dat gebeurt vanaf de voltrekking van
het huwelijk. Voor clausules die toegevoegd zijn aan het huwelijksvermogensstelsel
is dat wel mogelijk voor zover zij de samenstelling van de vermogens of de werking
van het huwelijksvermogensstelsel onaangeroerd laten.
Wat de interpretatie van het huwelijkscontract betreft, geldt artikel 1156 B.W.:
allereerst moet men proberen de wil van de partijen te achterhalen. Indien dit niet
mogelijk blijkt, gelden de regels van het wettelijk stelsel.21
22. Desalniettemin moet men bij de opvulling van leemtes in de wetgeving door het
gemene verbintenissen- en zakenrecht stilstaan bij het onderscheid tussen enerzijds
het goed verloop van de samenwerking tussen wildvreemden, waarvoor deze
17 A. VERBEKE, “Huwelijksvoordelen. Een tweede Antwerps Mijlpaalarrest”, TEP 2008, afl. 4, 285-286. 18 J.-L. SNYERS, Scheiding van goederen met onverdeeldmaking van de besparingen, Antwerpen, Kluwer, 1995, 22. 19 J.-L. SNYERS, Scheiding van goederen met onverdeeldmaking van de besparingen, Antwerpen, Kluwer, 1995, 34. 20 K. VANWINCKELEN, ‘De minnelijke wijziging van het huwelijksvermogensstelsel tijdens het huwelijk: beschouwingen omtrent de beperkte vrijheid voor de echtgenoten tot wijziging van hun stelsel en de Wet van 9 juli 1998 en zijn gevolgen', in W. PINTENS (ed.), Themis. School voor postacademische juridische vorming, IV, Familiaal vermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2001, 29, nr. 3 21 W. PINTENS, K. VANWINCKELEN, J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 171.
8
regelgeving is opgesteld, en anderzijds de verstandhouding tussen van goederen
gescheiden echtgenoten, die zich tot getrouwheid, hulp en bijstand hebben
verbonden (artikel 213 B.W.) – net als onder het wettelijk stelsel gehuwde
echtgenoten. Indien men die lijn doortrekt, kan men zich afvragen wat het verschil
nog is met andere samenwonenden die zich niet op dergelijke wijze hebben
verbonden. 22
23. Wat de langstlevende boven het plafond van de artikelen 1464 en 1465 B.W.
verkrijgt, zal op het beschikbaar deel van de decuius worden toegerekend en
eventueel met een vordering tot inkorting door de reservataire erfgenamen kunnen
worden teruggevraagd.23 De mogelijkheden die een huwelijkscontract biedt zijn dus
niet ongelimiteerd. Men kan hier spreken van een inkortbaar huwelijksvoordeel.
Dergelijk surplus dat het wettelijk voorziene plafond te boven gaat, volgt de regels
van de schenking.24
24. Hoewel de zorg voor de langslevende een belangrijke reden is om te kiezen voor
een huwelijkscontract, kan men er de dag van vandaag niet omheen dat dit ook een
belangrijk instrument is op het vlak van estate planning, met als doel het drukken van
de belastingskost bij het overlijden van de partner. In het licht daarvan wordt bij de
keuze voor zo’n op maat gemaakte huwelijksovereenkomst naast de civielrechtelijke
afweging tussen de verschillende mogelijkheden ook steeds de balans opgemaakt
van de fiscale voor- en nadelen.
§§ 22.. OOnnvveerrddeeeellddmmaakkiinngg vvaann ddee bbeessppaarriinnggeenn
25. Het gebrek aan een gemeenschap bij een stelsel van scheiding van goederen
kan mogelijks opgevangen worden door een onverdeeldmaking van de besparingen.
Als men er de rechtspraak en rechtsleer op naleest, moet men echter vaststellen dat
daar bitter weinig aandacht aan besteed wordt, noch vindt men er veel toepassingen
van terug. Een dergelijke onverdeeldheid brengt voor de echtgenoten wederzijds
zakenrechtelijke vermogensaanspraken op de in onverdeeldheid zijnde goederen
22 N. GEELHAND, “Rariteiten in successieplanning-land”, TEP 2009/2, 84. 23 A. VERBEKE, Actualia vermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2005, 184. 24 A. VERBEKE, “Huwelijksvoordelen”, T.E.P. 2008-2, 99.
9
mee, wat een versteviging betekent tegenover de rechten die partijen hebben bij een
stelsel met een finaal verrekeningsbeding aangezien dat slechts in
verbintenisrechtelijke aanspraken voorziet. De eigenlijke overdracht vindt daarbij pas
nadien plaats, nl. op het ogenblik van de verdeling.25
26. Besparingen zijn wat overblijft van de inkomsten uit arbeid en uit vermogen vanaf
de huwelijkssluiting, nadat de bijdrage in de lasten van de huishouding, de
persoonlijke schuldaflossingen en andere uitgaven die beide echtgenoten tot
voordeel strekken daarvan afgetrokken zijn. Voorhuwelijkse goederen, goederen om
niet verkregen tijdens het huwelijk vallen daar niet onder.26 Feit is dat elk van beide
echtgenoten in de mogelijkheid verkeert ervoor te zorgen dat hij of zij geen
besparingen overhoudt door eigen uitgaven aan de hand van financiering of lening te
verwezenlijken en zo alle inkomsten op te maken, maar op dat vlak speelt de goede
trouw tussen echtgenoten een belangrijke rol. Onder andere uit dit verschil met het
wettelijk stelsel blijkt dat het wel degelijk nog steeds om scheiding van goederen
gaat.27
27. Mijns inziens moet daarbij echter wel vermeld worden dat voornoemd
onderscheid in de praktijk kleiner zal zijn dan men aan de hand van bovenstaande
theoretische voorstelling zou denken. Aankopen met kredietverlening zijn thans een
heel normale betalingswijze geworden en als de betaling via de gezamenlijke
rekening verloopt zal het aangekochte product voor in gemeenschap gehuwde
echtgenoten tot de gemeenschap behoren maar voor echtgenoten die scheiding van
goederen verkozen zal het een onverdeeld goed uitmaken. Bovendien kan men het
voornoemd onderscheid hoofdzakelijk terugvoeren op de theoretische mogelijkheid
bij een wettelijk stelsel om voor de rechter de gevolgen van kwade trouw recht te
zetten aangezien echtgenoten gehuwd onder gemeenschap van goederen door
kwade trouw ook kunnen bewerkstelligen dat goederen aangekocht met
gemeenschapsgelden feitelijk uit de gemeenschap verdwijnen, al was het maar door
het bestaan van die goederen bij de vereffening en verdeling van de gemeenschap 25 J.-L. SNYERS, Scheiding van goederen met onverdeeldmaking van de besparingen, Antwerpen, Kluwer, 1995, 32. 26 J.-L. SNYERS, Scheiding van goederen met onverdeeldmaking van de besparingen, Antwerpen, Kluwer, 1995, 36-37. 27 J.-L. SNYERS , Scheiding van goederen met onverdeeldmaking van de besparingen, Antwerpen, Kluwer, 1995, 39.
10
te verzwijgen. Goede trouw wordt steeds verondersteld maar enkel onder een
wettelijk stelsel kan de echtgenoot te goeder trouw wegens het gebrek eraan bij de
ander naar de rechter stappen. De onwetendheid van de echtgenoot te goeder trouw
zal in de praktijk zijn stilzitten teweegbrengen waardoor beide stelsels hetzelfde
resultaat zullen geven.
28. Goederen die echtgenoten, gehuwd met scheiding van goederen, tezamen
verkrijgen, volgen in principe de regels van het gemeen recht betreffende
onverdeeldheid (art. 577-2 B.W). Voor daden die verder gaan dan voorlopig beheer
van de onverdeelde besparingen dienen echtgenoten bijgevolg samen op te treden,
hoewel een afwijkende regeling in het huwelijkscontract mogelijk is.28 Men kan
steeds uit onverdeeldheid treden (art. 1469, eerste lid B.W) of de onverdeeldheid
voor maximum vijf jaar in een overeenkomst vastleggen(art. 815 B.W.). Dit geldt dus
ook voor de onverdeelde besparingen toegevoegd aan een stelsel van scheiding van
goederen. Een verdelingsovereenkomst staande het huwelijk strekt tot grotere
zelfstandigheid van de echtgenoten.
§§ 33.. HHeett vveerrbblliijjvviinnggssbbeeddiinngg
29. In de regel spreekt men over een verblijvingsbeding wanneer echtgenoten,
gehuwd onder een stelsel van gemeenschap van goederen, overeenkomen dat het
gehele gemeenschappelijke vermogen door ontbinding van het huwelijk ten gevolge
van het overlijden van een der echtgenoten, aan de langstlevende toekomt
(art.1451B.W.) Er bestaat dan geen onverdeeldheid, want het hele
gemeenschapsvermogen is eigendom geworden van de langstlevende en er zal
bijgevolg ook geen verdeling plaatsvinden, al het actief en al het passief verblijven
aan de langslevende.29 De verkrijging van de hele gemeenschap is een gevolg van
de werking van een beding uit het huwelijksvermogensrecht en niet uit het erfrecht,
28 J.-L. SNYERS, Scheiding van goederen met onverdeeldmaking van de besparingen, Antwerpen, Kluwer, 1995, 81. 29 H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer Rechtswetenschappen, losbladig, IV 4.
11
wat inhoudt dat onterving of verwerping van de nalatenschap geen invloed hebben
op de verkrijging van dit voordeel.30
Op fiscaal vlak is dit echter een heel ander verhaal, de fictiebepaling van artikel 5
W.Succ. zorgt ervoor dat de langstlevende alsnog belast wordt op alles wat hij of zij
verkrijgt boven de helft van de gemeenschap.31
30. Een eerste nadeel van het verblijvingsbeding is de onmogelijkheid voor de
eerststervende om nog een andere erfgenaam aan te duiden dan de langstlevende
voor wat betreft zijn aandeel in het gemeenschappelijk vermogen. Enkel de
langstlevende zal nog zeggenschap kunnen uitoefenen over die gemeenschap.
Een tweede nadeel zijn de hoge fiscale kosten die zo’n beding met zich
meebrengen.32 De Vlaamse vrijstelling van successierechten op de gezinswoning ten
behoeve van de langstlevende, heeft geen invloed op de verschuldigde rechten van
de andere erfgenamen. Bovendien moeten de kinderen bij het overlijden van de
langstlevende sowieso opnieuw betalen.
31. Beide nadelen kan men verhelpen door een verblijvingsbeding onder last in het
huwelijkscontract op te nemen, zodat de toekenning van de hele gemeenschap aan
de langstlevende gekoppeld wordt aan de verplichting tot betaling van de helft of een
breukdeel van de gemeenschap aan de nalatenschap van de vooroverledene door
de langstlevende,33 waardoor de erfgenamen van de eerststervende niet in de kou
blijven staan door de toebedeling van het gemeenschappelijk vermogen aan de
langstlevende. De verplichting tot betaling kan op vlak van omvang en tijdstip van
betaling gemodaliseerd worden, het kan gaan om de betaling van een som geld of
om de toewijzing van gemeenschapsgoederen.34 Door de betaling van de
schuldvordering die aldus in de nalatenschap van de eerststervende terecht is
gekomen, uit te stellen tot aan het overlijden van de langstlevende, wordt aan de
beschikkingsbevoegdheid over het gemeenschappelijk vermogen niet geraakt. Om
30 H. CASMAN, “Verblijvingsbeding/ Verblijvingsbeding onder last”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS, H. DERYCKE (ed.), Vermogensplanning met effect bij overlijden. Langstlevende, Gent, Larcier, 2004, 82. 31 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, Volume I, Mechelen, Kluwer, 2008, 87. cfr. infra randnr. 119. 32 J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen verblijvingsbedingen onder last keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 551. 33 H. CASMAN, De evolutie in de huwelijkscontracten, Deurne, Kluwer, 1995, 74-75. 34 H. CASMAN, “Verblijvingsbeding/ Verblijvingsbeding onder last”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS, H. DERYCKE
(ed.), Vermogensplanning met effect bij overlijden. Langstlevende, Gent, Larcier, 2004, 82-83.
12
de rechten van de erfgenamen van de eerststervende te vrijwaren, kan contractueel
een zekerheidstelling worden opgenomen.35
32. Vraag is of men zo’n verblijvingsbeding, al dan niet onder last, ook kan
toepassen op een onverdeeldheid van besparingen toegevoegd aan een stelsel van
scheiding van goederen waarbij er geen sprake is van een gemeenschappelijk
vermogen, aangezien de onverdeeldheid bij helften toebehoort aan het eigen
vermogen van de echtgenoten, en dit zonder het verbod van bedingen betreffende
toekomstige nalatenschappen met de voeten te treden. Het antwoord op die vraag
wordt verder uiteengezet bij de toetsing.
§§ 44.. SScchheeiiddiinngg vvaann ggooeeddeerreenn mmeett ffiinnaaaall vveerrrreekkeenniinnggssbbeeddiinngg
33. Het verrekeningsbeding is een voorbeeld van een interne correctie bij scheiding
van goederen die geen zakenrechtelijke gevolgen met zich meebrengt. Het beding
heeft een verbintenisrechtelijke invloed, in de vorm van een vordering. Het
verrekeningsbeding bij overlijden, of korter de finale verrekening, kan vergeleken
worden met het systeem van de periodieke verrekening maar dan op versnelde wijze
en de betaling gebeurt volgens een automatisch systeem.
34. De concretisering van dergelijk beding is afhankelijk van de invulling van vier
elementen.36 Ten eerste is er de verrekenmassa aan de hand waarvan bepaald
wordt welke goederen het verrekeningsbeding omvat. Ten tweede bepaalt de keuze
van de verrekensleutel hoe groot de vordering is die de ene echtgenoot op de andere
kan uitoefenen, deze verrekensleutel hoeft niet noodzakelijk evenredig te zijn. Ten
derde moet het verrekentijdstip gekozen worden. Binnen het bestek van deze
masterproef zal enkel dieper ingegaan worden op de verrekening bij overlijden. Ten
vierde bestaan er ook verschillende verrekenmodaliteiten: men kan kiezen voor een
35D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, AFT 2008, afl. 1, 23. 36 A. VERBEKE, “Huwelijkscontracten: scheiding van goederen met toeters en bellen” in L. WEYTS, A. VERBEKE, E. GOOVAERTS, Actualia Familiaal Vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2003, 21-22; A.VERBEKE., “Scheiding van goederen met verrekenbeding”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS, H. DERYCKE (ed.), Vermogensplanning met effect bij overlijden. Langstlevende, Gent, Larcier, 2004,111; A. VERBEKE, “Finaal verrekeningsbeding”, Nieuwsbr.Succ.R. 2000-2001, 11/1; A. VERBEKE, “Civiel- en fiscaalrechtelijke bedenkingen bij het finaal verrekeningsbeding en het alsof-beding in het huwelijkscontract van scheiding van goederen”, Liber Amicorum Roger Dillemans, Antwerpen, Kluwer, 1997, 435
13
facultatief of verplicht verrekeningsbeding, men kan stipuleren dat het beding geld of
goederen betreft , of het een eenzijdig of wederkerig beding zal zijn, men kan zelfs
bepalen dat enkel echtgenoten of ook hun erfgenamen de toepassing ervan kunnen
vragen.37
35. Wanneer het een verrekening bij overlijden betreft, zal de verrekenmassa vaak
omvangrijk zijn. Wanneer die verrekenmassa uit alle goederen van de echtgenoten
bestaat, spreekt men over het alsof-beding dat uit Nederland is overgewaaid. Dit
omdat men doet alsof het een algehele gemeenschap betreft en dus zowel
voorhuwelijkse goederen als goederen om niet verkregen tijdens het huwelijk omvat.
Zo kan de langstlevende een zo groot mogelijk deel van het vermogen van de
eerststervende bekomen.38
36. De invulling van de verrekenmassa is van cruciaal belang om de kwalificatie van
de verrekenvordering die uit het verrekeningsbeding voortkomt, te bepalen. Het kan
gaan om een huwelijksvoordeel of om een schenking.39 Bij de toetsing wordt het
onderscheid gemaakt tussen de verrekenvordering betreffende aanwinsten en de
verrekenvordering betreffende meer dan aanwinsten.40 Aanwinsten zijn alle
goederen onder bezwarende titel verkregen tijdens het huwelijk met
gemeenschappelijke inkomsten en de besparingen op die inkomsten.41
37. Indien de langstlevende de kapitaalkrachtigste van de twee is, doet men er goed
aan een facultatief verrekenbeding in te voegen, waardoor verrekening een optie
wordt. Anders zou de langstlevende in de hoedanigheid van erfgenaam door de
verrekening automatisch successierechten moeten betalen op goederen die in feite
tot zijn eigen vermogen behoorden.42
37 D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, Not. Fisc. M. 2005, 285. 38 A. VERBEKE, “Scheiding van goederen met verrekenbeding”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS, H. DERYCKE (ed.), Vermogensplanning met effect bij overlijden. Langstlevende, Gent, Larcier, 2004, 111. 39 A. VERBEKE, “Scheiding van goederen met verrekenbeding betreffende aanwinsten: huwelijksvoordeel of schenking?”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS, H. DERYCKE (ed.), Vermogensplanning met effect bij overlijden. Langstlevende, Gent, Larcier, 2004, 117. 40 cfr. infra randnr 93-94. 41
A. VERBEKE, “De langstlevende echtgenoot als voortzetting van het koppel. Bescherming van de langstlevende via huwelijkscontract” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS, H. DERYCKE (ed.), Vermogensplanning met effect bij overlijden-langstlevende, Gent, Larcier, 2004,10. 42 A. VERBEKE, “Scheiding van goederen met facultatief verrekenbeding”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS, H. DERYCKE (ed.), Vermogensplanning met effect bij overlijden. Langstlevende, Gent, Larcier, 2004, 115.
14
§§ 55.. HHeett vveerrbboodd vvaann bbeeddiinnggeenn bbeettrreeffffeennddee ttooeekkoommssttiiggee nnaallaatteennsscchhaappppeenn
A. Definitie.
38. De alom gekende door de rechtsleer ingegeven definitie uit het arrest van het Hof
van Cassatie van 11 april 1980 beschrijft dit verboden beding als
“een beding waardoor louter eventuele rechten op een niet opengevallen nalatenschap of op een bestanddeel ervan worden toegekend, gewijzigd of afgestaan”.
Bij gebreke aan een regelgeving door de wetgever uitgewerkt omtrent verboden
erfovereenkomsten, gaat men uit van de definitie die het Hof van Cassatie heeft
gegeven sinds het beginselarrest van 1960.43
B. Draagwijdte van het begrip.
39. Opdat het verbod op erfovereenkomsten van toepassing zou zijn, moet aan een
aantal voorwaarden simultaan voldaan zijn:
a. een beding
Zowel eenzijdige verbintenissen als wederkerige overeenkomsten vallen onder het
verbod. Het hoeft daarvoor niet een hele overeenkomst te betreffen, het verbod kan
betrekking hebben op één beding.44
b. een verbintenis
Wat niet als een erfovereenkomst kan worden beschouwd, zijn onder andere een
loutere belofte, een voorwaarde van een beschikking, een last van een beschikking,
herroepelijke verbintenissen,45 om de simpele reden dat geen van alle hier al
definitief verbonden is. De persoon in kwestie is nog steeds vrij ervoor te kiezen de
belofte niet waar te maken of de voorwaarde niet te vervullen, met uiteraard alle
gevolgen vandien.
43 Cass. 10 november 1960, R.C.J.B. 1961, 6, noot J.G. RENAULD. 44 Cass. 23 oktober 1970, R.W. 1970-1971, 1465. 45 J. VERSTRAETE, “Erfovereenkomsten” in X (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Post-universitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 79.
15
c. een afwijking van een wettelijke regeling
Als de overeenkomst over een bevestiging van een wettelijke regeling gaat, is er
geen sprake van een verboden erfovereenkomst. Die wettelijke regeling moet dan
wel de enige mogelijke bestaande regeling zijn, anders zou men contractueel alle
andere mogelijkheden uitsluiten.
d. een toekomstige nalatenschap
Verboden erfovereenkomsten moeten betrekking hebben op een toekomstige
nalatenschap, is dat niet het geval, dan zijn ze niet verboden en zijn het geen
erfovereenkomsten. Er moet in deze context een onderscheid gemaakt worden
tussen het vermogen van de nalatenschap en het gemeenschappelijk vermogen.
Hoewel deze huwelijkse gemeenschap geen eigen rechtspersoonlijkheid geniet en
het aandeel van de eerststervende in dat vermogen een onderdeel van diens
nalatenschap uitmaakt,46 spreken een aantal argumenten in het voordeel van de
handhaving van het onderscheid tussen het gemeenschapsvermogen en de
nalatenschap, hierop wordt verder ingegaan bij de toetsing.47
e. de toekenning, wijziging of afstand van louter eventuele rechten
Deze voorwaarde is bepalend om het onderscheid te maken tussen geldige
bedingen die uitwerking krijgen bij overlijden en de bedingen strijdig met het verbod
op erfovereenkomsten.48 Een beding betreffende een niet opengevallen
nalatenschap in zijn geheel of betreffende een deel van een toekomstige
nalatenschap is principieel verboden omdat men bij het sluiten van de overeenkomst
of het opstellen van het beding onmogelijk kan weten waaruit de nalatenschap op het
ogenblik van het overlijden zal samengesteld zijn. Bovendien kan elkeen ervoor
zorgen dat in zijn eigen nalatenschap geen (netto)actief aanwezig is.49 Een louter
eventueel recht heeft geen enkele juridische waarde: het beperkt de
beschikkingsvrijheid van de bedinger over zijn goederen niet, het verbindt enkel zijn
erfenis. Bijgevolg kan men stellen dat er geen sprake is van een erfovereenkomst die
46 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen, Mechelen, Kluwer, 2006, 1040. 47 cfr. infra randnrs 51-57. 48 J. BAEL, “Verbod van erfovereenkomsten” in Over erven Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 20. 49 J. BAEL, “Verbod van erfovereenkomsten” in Over erven Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 21.
16
onder het verbod valt wanneer de bedinger zich juridisch verbonden heeft, al is het
slechts door een voorwaardelijk of eventueel recht. 50
C. Sanctie.
40. Erfovereenkomsten zouden strijdig zijn met de openbare orde en de goede
zeden en zodoende aan een absolute nietigheid onderworpen zijn. Concreet houdt
dit bijvoorbeeld in dat de rechtbank de nietigheid ambtshalve zou moeten inroepen,51
of dat die zelfs voor het eerst voor het Hof van Cassatie kan worden ingeroepen.52
Problematischer in het licht van familiale vermogensplanning, is dat elke
belanghebbende de nietigheid bijgevolg kan inroepen. De nietigheid van een
huwelijksbeding, dat er onder meer op gericht is successierechten te vermijden, is
voor de fiscale administratie immers een interessante zaak.53 Maar de talrijke
uitzonderingen op de regel, de grondslagen voor het verbod die achterhaald zijn, het
feit dat in het buitenland (bijvoorbeeld in Duitsland) erfovereenkomsten op veel
vlakken geldig zijn, en dergelijke meer, leiden er allemaal toe dat de strijdigheid met
de openbare orde en de goede zeden niet meer opgaat.54 Desalniettemin heeft het
Hof van Cassatie daar anders over geoordeeld.55
D. Kritische bedenkingen.
a. gelijkheidsbeginsel
41. Het is echter zeer de vraag of men het verbod van bedingen betreffende
toekomstige nalatenschappen zomaar kan loslaten op gelijk welk huwelijksbeding
met uitwerking bij overlijden. Bij het verschil in behandeling tussen de onder het
wettelijk stelsel gehuwde echtgenoten en de met scheiding van goederen gehuwde
echtgenoten moet men immers rekening houden met het grondwettelijk
50 C. CASTELEIN, “Het verbod op erfovereenkomsten” in B. TILLEMAN , A. VERBEKE, Actualia Vermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2005, 206. 51 Bergen 15 september 1992, Rev.not.b. 1995, 22. 52 Cass. 28 november 1946, R.W.1946-47, 1033. 53 N. GEELHAND, “Waarom het finaal verrekenbeding geen verboden erfovereenkomst met nadelige gevolgen is”, TEP, 2010; cfr. infra randnr. 113. 54 C. CASTELEIN, “Het verbod op erfovereenkomsten” in B. TILLEMAN , A. VERBEKE, Actualia Vermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2005, 215. 55 cfr. infra randnr. 112.
17
gelijkheidsbeginsel, meer bepaald: een verschillende behandeling moet redelijk
verantwoord zijn.56
42. Bovendien bepaalt artikel 1390 B.W. dat de regels van het wettelijk stelsel ook op
het stelsel van scheiding van goederen van toepassing zijn voor zover daar niet van
werd afgeweken. Dit houdt niet enkel in dat de regels van het wettelijk stelsel hier als
suppletief recht gelden,57 maar ook dat de mogelijkheden om van dat wettelijk stelsel
af te wijken, zoals beschreven in de artikelen 1451 t.e.m. 1465 B.W. evenzeer
moeten openstaan voor hen die via de omweg van artikel 1390 B.W. onder dat
wettelijk stelsel vallen voor zover men er niet heeft van afgeweken. Bijgevolg hebben
van goederen gescheiden echtgenoten, door toepassing van het gelijkheidsbeginsel
van artikel 10 en 11 G.W., voor zover dezelfde regels als bij het wettelijk stelsel
suppletief van toepassing zijn, ook recht op eenzelfde behandeling als zij die voor dat
wettelijk stelsel hebben gekozen. Hoewel de vraag zou kunnen rijzen op grond van
welke wetskrachtige norm het Grondwettelijk Hof tot een discriminatie zou kunnen
besluiten, moet erop gewezen worden dat het gebrek aan een wettelijke regeling ook
een schending kan inhouden volgens het Hof.58
43. Of het gelijkheidsbeginsel gerespecteerd wordt ingeval men de hier besproken
bedinngen kwalificeerd als verboden erfovereenkomsten, kan men nog op een ander
vlak in vraag stellen. Die bedingen kunnen ook bij leven bedongen worden,
bijvoorbeeld ingeval van scheiding bijvoorbeeld. Dit bevestigt dat niet het overlijden
van één van de echtgenoten het sleutelcriterium is om de geldigheid van
huwelijksbedingen te evalueren, maar wel de ontbinding van het huwelijksstelsel.
Mijns inziens is het niet mogelijk een verschil in behandeling te verantwoorden aan
de hand van de reden van de ontbinding van het huwelijksstelsel. Bijgevolg moet
men er rekening mee houden dat een eventuele kwalificatie als verboden
erfovereenkomst zal moeten buigen voor de respectering van het
gelijkheidsbeginsel.
56 P. PEETERS, “De fiscale beginselen van gelijkheid, legaliteit, rechtszekerheid en eenjarigheid in de rechtspraak van het Arbitragehof”, in 20 jaar Arbitragehof, Mechelen, Kluwer, 2005, 126. 57 N. GEELHAND, “Rariteiten in successieplanning-land”, TEP 2009/2, 82; A. AYDOGAN, “Bedingen inzake huwelijkse vergoedingen”, TEP 2009/3, 149. 58 P. PEETERS, “De fiscale beginselen van gelijkheid, legaliteit, rechtszekerheid en eenjarigheid in de rechtspraak van het Arbitragehof”, in 20 jaar Arbitragehof, Mechelen, Kluwer, 2005, 126.
18
b. rechtsweigering en lacune in de wetgeving
44. Maar het gelijkheidsbeginsel is niet het enige argument dat in het voordeel van
analogische toepassing pleit. Het verbod van rechtsweigering (artikel 5 Ger.W.)
gecombineerd met de lacune in de wetgeving aangaande het stelsel van scheiding
van goederen spreekt in het voordeel van een analogische toepassing. Wederom
kan men ter ondersteuning van die argumentatie teruggrijpen naar artikel 1390 B.W.,
op basis waarvan men zich kan beroepen op de regels van het wettelijk stelsel.
c. geen letter van de wet
45. Bij de uitwerking van de voorwaarden die gelden voor verboden
erfovereenkomsten moet men voor ogen houden dat deze criteria niet aan de
onbuigzaamheid van een wettekst zijn onderworpen maar dat zij door de rechtspraak
in het leven geroepen zijn om aan bepaalde noden van de maatschappij tegemoet te
komen. Wanneer de noden van een maatschappij evolueren, zullen de door de
rechtspraak uitgewerkte inzichten met een grotere soepelheid mee-evolueren dan
mogelijk is indien zij gebonden zijn door de letter van de wet.
19
DEEL II. DE TOETSING
AFDELING 1. ALGEMEEN
46. Bij de toetsing wordt voor elk onderdeel van het betoog - waar nodig - verwezen
naar elk van beide bedingen, zodat beschouwingen die voor de twee bedingen
gelden niet onnodig moeten worden hernomen.
47. Op het eerste zicht lijkt het verblijvingsbeding bij overlijden toegevoegd aan een
stelsel van scheiding van goederen met onverdeeldmaking van de besparingen
volledig in te gaan tegen het verbod van bedingen betreffende toekomstige
nalatenschappen als men kijkt naar de voorwaarden die aan een verboden
erfovereenkomst verbonden zijn.
Deze strikte visie is evenwel niet bedacht op alle pijnpunten die dit delicate
onderwerp met zich meebrengt, zoals respect voor het gelijkheidsbeginsel, de theorie
van de huwelijksvoordelen, het onderscheid tussen huwelijksvermogens- en erfrecht,
enz. Daarom wordt tevens een omstandigere toetsing uitgevoerd die meer rekening
houdt met factoren die een invloed hebben op de marge voor een toetsing.
48. Het finaal verrekenbeding is thans een hot topic geworden in de rechtsleer.59 Er
vallen twee strekkingen te onderscheiden, een eerste strekking stelt zich
terughoudend op tegenover de toelaatbaarheid van dit huwelijksbeding en maant
aan tot voorzichtigheid,60 voor de andere strekking is de rechtsgeldigheid van het
finaal verrekeningsbeding een vaststaand feit.61
AFDELING 2. DE CRITERIA STRIKT GEVOLGD
59 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het finaal verrekenbeding. Weerlegging van een onterechte kritiek”, Not.Fisc.M. 2009, afl. 4, 103-147; E. TURPYN, “Het finaal verrekenbeding: een verboden erfovereenkomst?”, T.Not. 2010, afl.2, 59-65; C. DE WULF, “De nieuwe theorie van de huwelijksvoordelen – recht of wishful thinking?”, T.Not. 2008, 523-532; D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, AFT 2008, 4-40; N. GEELHAND, “Rariteiten in successieplanning-land”, TEP 2009/2, 75-85. 60 E. TURPYN, “Het finaal verrekenbeding: een verboden erfovereenkomst?”, T.Not. 2010, afl.2, 59-65 61 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het finaal verrekenbeding. Weerlegging van een onterechte kritiek”, Not.Fisc.M. 2009, afl. 4, 103-147
20
49. Ter wille van de volledigheid zijn hierboven alle criteria genoemd62 , maar verder
komen enkel nog de criteria die relevant zijn voor de analyse van het besproken
onderwerp aan bod.
§§ 11.. TTooeekkoommssttiiggee nnaallaatteennsscchhaapp
50. Zoals hierboven reeds kort aangehaald, is het verbod niet van toepassing indien
het beding een ander vermogen dan de toekomstige nalatenschap tot voorwerp
heeft. Er zijn heel wat argumenten die het derde vermogen bij een
gemeenschapsstelsel wel of niet als “ander vermogen” verdedigen. Binnen het kader
van het hier voorliggende probleem is het onderzoek naar de toepasselijkheid van
die argumenten op een toegevoegde massa van goederen bij scheiding van
goederen relevant.
A. Onverdeeldheid van besparingen.
51. Voor de kwalificatie van de huwgemeenschap als afzonderlijk vermogen kan men
steun vinden in de wet. Artikel 1398 B.W. bestempelt de huwgemeenschap immers
als een afzonderlijk vermogen. En waaraan ontleent men meer rechtszekerheid dan
aan een ondubbelzinnige wettekst? Maar voor een onverdeeldheid van besparingen
bij scheiding van goederen kunnen we daar niet op terugvallen, bovendien wordt in
de rechtsleer niet door iedereen aanvaard dat het gemeenschappelijk vermogen een
afzonderlijk vermogen betreft.63
52. De vereffening en verdeling van het gemeenschappelijk vermogen die voorafgaat
aan de vereffening en verdeling van de nalatenschap, wordt door BAEL
gelijkgeschakeld met die van een gewone onverdeeldheid.64 Maar als de wetgever
had gewild dat het gemeenschappelijk vermogen op eenzelfde manier zou worden
behandeld als een gemeenrechtelijke onverdeeldheid, waarom dan al die moeite
doen om er een aparte regeling voor uit te werken?
62 cfr. supra randnr. 39. 63 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen, Mechelen, Kluwer, 2006, 346. 64 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen, Mechelen, Kluwer, 2006, 346.
21
53. De gelijkschakeling houdt er geen rekening mee dat de verplichtingen die
echtgenoten tegenover elkaar hebben65 verder reiken dan het geval is tussen
personen in onverdeeldheid. Het gemeenschappelijk vermogen is een instrument om
aan die verplichtingen te voldoen, terwijl een gemeenrechtelijke onverdeeldheid
tussen derden een doel op zich is. Dit verantwoordt onmiddellijk waarom de
toekenning van een deel van het gemeenschappelijk vermogen bij overlijden aan een
derde wel een verboden erfovereenkomst uitmaakt66 en de toekenning aan één van
de echtgenoten bij overlijden niet.
54. Men zou het gemeenschappelijk vermogen kunnen omschrijven met de term
“doelvermogen” 67 door middel waarvan de huwelijkse plichten van de echtgenoten
worden vervuld. Indien men dit vermogen voor andere doeleinden aanwendt dan
waarvoor het in het leven geroepen is, zoals een toebedeling aan derden doen,
verliest het immers zijn kwalificatie als doelvermogen en kan er nog maar moeilijk
sprake zijn van een afzonderlijk vermogen dat zich onderscheidt van een
gemeenrechtelijke onverdeeldheid, aangezien het dan geen integrerend deel meer
uitmaakt van het huwelijksvermogensstelsel.68
55. Vanuit het standpunt dat het gemeenschappelijk vermogen een doelvermogen
uitmaakt, dat een modaliteit is voor het bijdragen in de echtelijke verplichtingen,
moet men zich vervolgens afvragen of men een onverdeeldheid van besparingen bij
scheiding van goederen eenzelfde functie kan toedichten. Bovendien moet die
onverdeeldheid van besparingen zich ook duidelijk onderscheiden van een
gemeenrechtelijke onverdeeldheid om een vermogen, los van de nalatenschap, te
kunnen uitmaken.
56. De ontstaansreden van die overdeeldmaking van besparingen kan men opnemen
in het huwelijkscontract. Wanneer het nut gelijkgeschakeld wordt met dat van het
gemeenschappelijk vermogen, ontstaat bijgevolg een onmiskenbare gelijkenis.
65 cfr. supra randnr. 20. 66 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen, Mechelen, Kluwer, 2006, 347. 67 E. NELISSEN en H. BOM, Memo Financiële Planning – De successiewet van 2010, Deventer, Kluwer, 2009, 77. 68 M. COENE, “Over raakvlakken tussen erfrecht en huwelijksvermogensrecht” in Liber Amicorum Prof. G. Baeteman, Deurne, Kluwer, 1997, 53.
22
57. Desalniettemin kent het gemeenschappelijk vermogen een gebondenheid aan
regels zoals hierboven reeds werd aangehaald69 die niet terug te vinden is bij een
onverdeeldheid van besparingen. De essentiële verschillen70 kunnen niet
weggewerkt of omzeild worden en zijn te groot om naast zich neer te leggen en
zodoende te kunnen spreken van een gelijkschakeling tussen een
gemeenschappelijk vermogen en een onverdeeldheid van besparingen.
58. Bijgevolg is aan het eerste criterium om te besluiten tot een verboden
erfovereenkomst voldaan voor wat betreft de onverdeeldmaking van besparingen.
Als doelvermogen kan die onverdeeldheid per slot van rekening niet op eenzelfde
omstandige wijze van een gemeenrechtelijke onverdeeldheid onderscheiden worden,
wat wel mogelijk is voor een gemeenschappelijk vermogen.
B. Erkenning theorie der huwelijksvoordelen.
59. Ter verdediging van de nalatenschap en een onverdeeldmaking van besparingen
bij scheiding van goederen als twee afzonderlijke vermogens, kan men wijzen op de
erkenning van de theorie van de huwelijksvoordelen71 die thans door een
meerderheid in de rechtsleer72 wordt onderschreven en die recentelijk voet aan de
grond heeft gekregen in de rechtspraak.73 Het is tevens door deze rechtspraak dat
het onderscheid tussen het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht kracht wordt
bijgezet.74
60. Men moet de aandacht erop vestigen dat er een verschil bestaat tussen
huwelijksbedingen met uitwerking bij overlijden en bedingen betreffende een
toekomstige nalatenschap. De finaliteit van deze bedingen is niet dezelfde. Het klopt
inderdaad dat het aandeel van de vooroverleden echtgenoot in de huwgemeenschap
69 cfr. supra randnr. 10. 70 cfr. supra randnr. 15. 71 cfr. supra randnr. 19. 72 H. CASMAN en A. VERBEKE, “Wat is een huwelijksvoordeel”, Not.Fisc.M. 2005, 292-297; H. CASMAN en A. VERBEKE “Belastbaarheid van huwelijksvermogensrechtelijke verkrijgingen”, Not.Fisc.M. 2007, 32-35; A. VERBEKE, “Scheiding van goederen met verrekeningsbeding betreffende meer dan aanwinsten: huwelijksvoordeel of schenking?”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS , H. DERYCKE (ed.), Vermogensplanning met effect bij overlijden. Langstlevende, Gent, Larcier, 2004, 122 e.v.; D. MICHIELS , “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, Not. Fisc. M. 2005, 267-287. 73 Antwerpen 5 oktober 2004, Not. Fisc. M. 2004, 268; Antwerpen, 24 juni 2008, TEP 2008-4, 360. 74 cfr. supra randnr 29.
23
of in een onverdeeldheid een bestanddeel uitmaakt van zijn nalatenschap,75 maar de
grootte van dat aandeel wordt mede bepaald door de uitwerking van het
huwelijksvermogensrecht.
De redenering hierboven76 waarbij het onderscheid tussen een huwgemeenschap en
een gewone onverdeeldheid aan de hand van hun ontstaansreden wordt
uiteengezet, kan worden opengetrokken om het verschil tussen het
huwelijksvermogensrecht en het algemeen verbintenissenrecht te verantwoorden.
C. Finaal verrekenbeding
61. Voor het verrekeningsbeding liggen de zaken klaarblijkelijk anders. Het valt
onmogelijk te verdedigen dat hier sprake zou zijn van een apart vermogen.
Aangezien het voorwerp van dit beding aleatoir is, kunnen geen algemene principes
worden uitgewerkt die van toepassing zouden zijn op alle mogelijke verrekenmassa’s
om zo tot een eigen gecreëerd apart vermogen te komen. De vlag zou de lading niet
dekken. Aan dit criterium is dus ook voor het finaal verrekenbeding voldaan: sensu
stricto gaat het hier om de nalatenschap zelf
D. Bedenking.
62. Wanneer men de voorliggende bedingen in een breder kader plaatst, kan men
verdedigen dat het onderscheid tussen het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht
ervoor zorgt dat de vordering helemaal geen betrekking heeft op de nalatenschap
aangezien eerst het huwelijksvermogensrecht uitwerking krijgt vóór het erfrecht.
Onrechtstreeks heeft dat dan wel een impact op de nalatenschap maar zo ontsnapt
de clausule toch aan het verbod van bedingen betreffende toekomstige
nalatenschappen door zijn hoedanigheid van huwelijksbeding.
§§ 22.. TTooeekkeennnniinngg vvaann lloouutteerr eevveennttuueellee rreecchhtteenn.
63. Wanneer men het voorwerp van een overeenkomst niet kan bepalen op het
ogenblik dat de overeenkomst waarvan dat beding deel uitmaakt, wordt afgesloten,
kent men noodzakelijkerwijze louter eventuele rechten toe. Dit geldt evenzeer voor 75 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen, Mechelen, Kluwer, 2006, 346. 76 cfr. supra randnr. 53.
24
een huwelijkscontract.77 Hier wordt nader bekeken of dat voor deze bedingen echter
het geval is.
A. Onverdeeldmaking van besparingen met verblijvingsbeding bij overlijden.
64. Het is een feit dat echtgenoten niet in de mogelijkheid verkeren, op het ogenblik
van het sluiten van het huwelijkscontract, het voorwerp van een verblijvingsbeding
toegevoegd aan een onverdeeldmaking van besparingen bij het overlijden van de
eerststervende af te bakenen. De onverdeeldheid van de besparingen die men
tijdens het huwelijk verwezenlijkt , is op dat tijdstip nog een lege doos. Men zou
echter kunnen overeenkomen in het huwelijkscontract dat bij iedere wijziging van
deze onverdeeldheid door toedoen van één van beide echtgenoten, de ander zijn
stilzwijgende toestemming voor die wijziging heeft gegeven.
Aldus voert men een op maat gemaakte bestuursregeling in voor de besparingen, die
ervoor zorgt dat de omvang van de onverdeeldheid en dus ook het voorwerp van het
verblijvingsbeding steeds wijzigt, doch wel gekend is voor het openvallen van de
nalatenschap van de eerststervende. Die omvang ligt namelijk vast bij de laatste
wijziging voor het overlijden van de eerststervende en heeft door de constructie van
de stilzwijgende toestemming met de goedkeuring van de contractanten, met name
de beide echtgenoten, plaatsgevonden.
65. Als men dan dergelijk verblijvingsbeding onder voorwaarde in het
huwelijkscontract opneemt, meer bepaald onder opschortende voorwaarde van
stilzwijgende toestemming met elke wijziging - tot en met de laatste wijziging - van de
onverdeeldheid van besparingen voor het overlijden van de eerststervende, omzeilt
men, voor wat de inwerkingtreding van het verblijvingsbeding bij onverdeeldheid van
de besparingen betreft, artikel 1391 B.W. volgens hetwelk het bedongen
huwelijksvermogensstelsel in werking treedt “vanaf de voltrekking van het huwelijk,
niettegenstaande enige andersluidende overeenkomst”. In tegenstelling tot het
huwelijksvermogensstelsel zelf, kunnen afzonderlijke clausules van dat gekozen
stelsel immers wel onder voorwaarde bedongen worden.78 Voor zover dergelijke
voorwaarde geen betrekking heeft op de werking van het huwelijksvermogensstelsel 77 J. VERSTRAETE, “Erfovereenkomsten” in X (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Post-universitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 131. 78 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 263.
25
of op de samenstelling van de vermogens, is het verenigbaar met het duurzaam
karakter van de huwelijksvoorwaarden. 79 Het verblijvingsbeding mag bijgevolg
onder voorwaarde opgenomen worden in het huwelijkscontract. Het wijzigt de
samenstelling van de vermogens niet, het geeft er alleen een bestemming aan. 80
66. Door de toevoeging van voornoemde fictie, van stilzwijgende toestemming met
elke wijziging tot en met de laatste, als voorwaarde voor de inwerkingtreding van het
verblijvingsbeding bij onverdeeldmaking van de besparingen, bestaat er geen
mogelijkheid meer om zich te onttrekken aan zijn verbintenis, doordat de
stilzwijgende toestemming niet afhangt van de wil van de bedinger,81 maar wel van
de echtgenoot die de onverdeeldheid niet wijzigt. Dientengevolge heeft de bedinger
zich niet het recht voorbehouden om nog over het goed te beschikken. Hoewel de
omvang van de onverdeeldheid niet steeds dezelfde is, is het voorwerp van het
verblijvingsbeding op het ogenblik van zijn inwerkingtreding bepaald. Dit is dus voor
het overlijden van de eerststervende en vanuit dat opzicht kan er van louter
eventuele rechten geen sprake meer zijn .
67. Het onderscheid met een gemeenrechtelijke onverdeeldheid waarbij men het
bovenstaande ook allemaal zou bedingen, is de oorzaak van de overeenkomst. Het
feit dat het hier om een huwelijksovereenkomst gaat waarin bovenstaande regeling is
opgenomen om te voldoen aan huwelijkse plichten82 en het feit dat die regeling een
manier is om de theoretische gelijkheid (gewaarborgd door artikelen 10 en 11 G.W.)
tussen echtgenoten gehuwd onder een scheiding van goederen enerzijds, en
echtgenoten gehuwd onder het wettelijk stelsel anderzijds, in de praktijk om te zetten,
verhindert dat deze constructie voor gelijk welke onverdeeldheid zou overgenomen
worden.
B. Finaal verrekenbeding.
79 W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 169-170. 80W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 169-170. 81J. B BAEL, “Verbod van erfovereenkomsten” in Over erven Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 27. 82 cfr supra randnr. 20.
26
68. Om na te gaan of via dit beding al dan niet louter eventuele rechten toegekend
worden in de zin van de definitie van het Hof van Cassatie83, moet in eerste instantie
abstractie gemaakt worden van de theorie van de huwelijksvoordelen waarop zo
vaak wordt gesteund om de geldigheid van dit beding aan te tonen. Om tot een
gedetailleerde omschrijving te komen van wat wel en wat niet als louter eventuele
rechten moet worden beschouwd, maak ik een onderscheid tussen de opname in dit
beding van voorhuwelijkse goederen, van goederen om niet verkregen tijdens het
huwelijk en van de aanwinsten. Nadien worden de combinaties geëvalueerd.
69. Wanneer de verrekenmassa voorhuwelijkse goederen betreft, bestaat er geen
twijfel over dat het voorwerp van een finaal verrekenbeding is gekend, en dat de
echtgenoot aan wie de voorhuwelijkse goederen toebehoren, zich door middel van
dat beding in het huwelijkscontract definitief heeft verbonden ten aanzien van die
goederen. Wanneer men dus enkel de voorhuwelijkse goederen in de
verrekenmassa van een finaal verrekenbeding in beschouwing neemt, kan men nooit
tot de conclusie komen dat een toekenning van louter eventuele rechten zou
voorliggen.
70. Omtrent de geldigheid van de opname in de verrekenmassa van een finaal
verrekenbeding van goederen om niet verkregen tijdens het huwelijk bestaat er
minder duidelijkheid. Men kan er eigenlijk niet omheen dat men niet weet of er
goederen om niet zullen worden verkregen tijdens het huwelijk, bovendien
garandeert het verrekeningsbeding niet dat die goederen zich nog steeds
onaangeroerd in het eigen vermogen zullen bevinden. Een kwalificatie als
toekenning van louter eventuele rechten dringt zich dus op ten aanzien van goederen
om niet verkregen tijdens het huwelijk als onderdeel van een finaal verrekenbeding.
71. Als kanttekening kan daarbij worden vermeld dat goederen om niet verkregen
tijdens het huwelijk ook onder het wettelijk stelsel een onderdeel van de eigen
goederen van de echtgenoten uitmaken. Hoewel dit conventioneel kan aangepast
worden, kan men zich de bedenking maken dat het sowieso niet de bedoeling kan
zijn een aangepast stelsel van scheiding van goederen toe te laten waarin een
83 cfr supra randnr. 38.
27
hogere mate van solidariteit is terug te vinden dan in het gemeenschapsstelsel bij
uitstek, met name het wettelijk stelsel.
72. Aangaande aanwinsten in het verrekenbeding zou men voor de geheelheid van
de aanwinsten eenzelfde stilzwijgende toestemming kunnen opnemen zoals deze
hierboven bij de onverdeeldheid van de besparingen wordt uiteengezet84 De ratio
blijft immers dezelfde.
73. Wanneer in het licht van de toekenning van louter eventuele rechten de
geldigheid van een finaal verrekenbeding bestudeerd wordt, waarin de drie
bovenstaande elementen terug te vinden zijn, zal de redactie van dat beding een
grote rol spelen bij het bepalen van de werking van het verbod op
erfovereenkomsten. Heeft men er immers voor gekozen een opdeling te maken bij de
bepaling van de verrekenmassa en worden de goederen om niet verkregen tijdens
het huwelijk apart vermeld, dan voldoet niet het gehele beding maar enkel dat
onderdeel van het beding aan de voorwaarde van de toekenning van louter
eventuele rechten. Maakt dat element geen deel uit van de verrekenmassa, dan is
niet voldaan aan de voorwaarde van toekenning van louter eventuele rechten.
§§ 33.. EEvvaalluuaattiiee..
A. Onverdeeldheid van besparingen met verblijvingsbeding bij overlijden.
74. Van een apart vermogen kan er geen sprake zijn aangezien er nog steeds een
markant onderscheid bestaat tussen het gemeenschappelijk vermogen, dat wel als
een afzonderlijk vermogen kan beschouwd worden, en een onverdeeldheid van
besparingen. Eenzelfde doel kan de kloof gecreëerd door technische verschillen
tussen beide immers niet overbruggen85. Men kan vermijden dat het om een
toekenning van louter eventuele rechten gaat door een nauwkeurige redactie van de
onverdeeldheid en van het verblijvingsbeding bij overlijden te bewerkstelligen. Een
stilzwijgende toestemming met wijzigingen als opschortende voorwaarde bedingen
84 cfr supra randnrs. 64-66. 85 cfr supra randnrs. 55-58.
28
voor de toepassing van het verblijvingsbeding is een toegelaten afwijking van artikel
1391 B.W. 86
Wanneer men dus de criteria van het verbod van bedingen betreffende toekomstige
nalatenschappen hanteert, komt men tot de vaststelling dat hier geen verboden
erfovereenkomst voorligt. Daarvoor moet aan alle criteria cumulatief voldaan zijn, wat
niet het geval is.
B. Finaal verrekeningsbeding.
75. Hier staat enkel ter discussie of het om de toekenning van louter eventuele
rechten gaat. Omvat de verrekenmassa goederen om niet verkregen tijdens het
huwelijk zonder aandacht te schenken aan een onderverdeling van de verschillende
categorieën die onder de verrekenmassa vallen, dan zal het gehele beding vanuit
deze strikte benadering als nietig moeten worden beschouwd. Splitst men de
goederen bij de redactie van het beding wel op in voornoemde categorieën, dan kan
men voorstaan dat het om aparte bedingen gaat en de verrekening van de andere
goederen niet door nietigheid is aangetast.
Vallen goederen om niet verkregen tijdens het huwelijk niet onder de verrekenmassa,
dan is er nooit sprake van een verboden erfovereenkomst.
C. Kritische bedenkingen.
76. De rechter kan de kwalificatie door partijen afwijzen en de constructie van het
verrekenbeding met een verrekenmassa van goederen om niet tijdens het huwelijk
verkregen, als een kanscontract beschouwen. De rechter is immers niet gehouden
door de kwalificatie die echtgenoten aan het contract geven,87 wel door de eigenlijke
inhoud van de overeenkomst.88 Het grote nadeel van die kwalificatie is dat een
kanscontract zo zijn eigen beperkingen heeft. Wanneer partners veel van leeftijd
86 cfr supra randnr. 65. 87 Brussel 10 november 1994, Rev. not. b. 1995, 204; J.-L. SNYERS, Scheiding van goederen met onverdeeldmaking van de besparingen, Antwerpen, Kluwer, 1995, 19. 88 J. VERSTRAETE, “Erfovereenkomsten” in X (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Post-universitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 83.
29
verschillen of wanneer één van beide ernstig ziek is, wordt men onmiddellijk
uitgesloten van deze oplossing.
AFDELING 3. OMSTANDIGE TOETSING.
77. In het kader van een stelsel van scheiding van goederen wordt hier onderzocht
hoe de bedingen die in deze masterproef aan bod komen door toepassing van de
theorie der huwelijksvoordelen al dan niet aan het verbod van bedingen betreffende
toekomstige nalatenschappen ontsnappen. Het is dus niet de bedoeling hier grondig
in te gaan op de gevestigde theorie van de huwelijksvoordelen of op zijn
totstandkoming.
78. Wel moet vermeld worden dat er discussie bestaat over de toepassing van de
theorie der huwelijksvoordelen bij stelsels van scheiding van goederen. Hieromtrent
bestaan twee strekkingen in de rechtsleer. Een eerste strekking staat een extensieve
interpretatie van de artikelen 1457 tot 1458, 1461 tot 1465 B.W. voor, zet de
aanwinsten centraal en verantwoordt dit op basis van de aard van die goederen.
Aldus is de toepassing van de leer der huwelijksvoordelen op stelsels van scheiding
van goederen volgens hun een logisch gevolg.89
Een tweede strekking verdedigt de restrictieve interpretatie van voormelde
wetsartikelen en staat een automatische en analoge toepassing van
huwelijksvoordelen bij scheiding van goederen tegen. Bedingen in het
huwelijkscontract moeten volgens hen in concreto benaderd worden.90
§§ 11.. GGeemmeeeennsscchhaapp vvaann ggooeeddeerreenn
79. Conform de leer van de huwelijksvoordelen is bij een gemeenschapsstelsel de
toebedeling bij huwelijkscontract van het gehele gemeenschappelijke vermogen aan
de langstlevende onderworpen aan een gunstregime: dergelijk huwelijksvoordeel
moet in de regel niet als schenking worden beschouwd. Dit wordt uitgelegd door het
feit dat het gemeenschappelijk vermogen hoofdzakelijk in functie staat van de lasten
89 J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en Successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T.Not. 2007, 505. 90 L. VOISIN, “Avantages matrimoniaux et libéralités entre époux séparés de biens”, Rev. not. b. 2005, 678-689
30
van het huwelijk, waarvan de zorg voor de langstlevende er één is. Bovendien heeft
de langslevende bijgedragen in de verwezenlijking van die gemeenschap, zodat hij
er uiteraard ook zijn aanspraken moet kunnen op laten gelden.91
§§ 22.. SScchheeiiddiinngg vvaann ggooeeddeerreenn
A. Algemeen.
80. Oorspronkelijk werd het begrip huwelijksvoordelen slechts geacht van toepassing
te zijn voor wat betreft gemeenschapsgoederen, hoewel er onder een stelsel van
scheiding van goederen ook sprake van was wanneer daaraan door de echtgenoten
een vennootschap van aanwinsten was toegevoegd en meer dan de helft daarvan
aan de langstlevende werd toegekend.92
81. Vanuit de gedachte dat beide echtgenoten, ongeacht het gekozen
huwelijksstelsel, moeten bijdragen in de lasten van het huwelijk (artikel 221 B.W.) en
de wettelijke verplichting hebben hun echtgenoot hulp te bieden (artikel 213 B.W.),
kan men een finaal verrekenbeding clausuleren of kan men aan de onverdeelde
massa van goederen bij scheiding van goederen die de besparingen behelst,
dezelfde functies toeschrijven als aan de (wettelijke) gemeenschap. Bijgevolg kan
men oordelen dat de middelen die voor de zorg van de langstlevende voorzien
worden, aan eenzelfde regime moeten worden onderworpen, ongeacht het gekozen
huwelijksstelsel.
82. De minderheidsstrekking in de rechtsleer steunt, voor de afwijzing van de
toepassing van de theorie van de huwelijksvoordelen bij een stelsel van scheiding
van goederen, onder andere op de afwijzing van toepassing van de preferentiële
toewijzing en van de leer van de vergoedingen en interesten bij een stelsel van
scheiding van goederen door de rechtspraak. Welnu, het feit dat een
huwelijksvoordeel als een bijdrage in de lasten van het huwelijk of als een vervulling
van de wettelijke plicht om hulp te bieden, kan worden beschouwd, verbiedt dat de
91 M. COENE, “Over raakvlakken tussen erfrecht en huwelijksvermogensrecht” in Liber Amicorum Prof. G. Baeteman, Deurne, Kluwer, 1997, 48. 92 M. COENE, “Over raakvlakken tussen erfrecht en huwelijksvermogensrecht” in Liber Amicorum Prof. G. Baeteman, Deurne, Kluwer, 1997, 49.
31
afwijzing van de toepassing van de preferentiële toewijzing en van de leer van de
vergoedingen en interesten in een stelsel van scheiding van goederen, zou
doorgetrokken worden naar huwelijksvoordelen toegevoegd aan een stelsel van
scheiding van goederen. Niet alleen bestaat er immers een discrepantie tussen de
aanleiding van de toepassing, maar ook de finaliteit van deze regelingen is volledig
verschillend.
83. Daarnaast is in de rechtspraak nog geen duidelijk antwoord gegeven op de vraag
of preferentiële toewijzing mogelijk is bij een vennootschap van aanwinsten,
toegevoegd aan een scheiding van goederen,93 wat de aanvaardbaarheid van een
gelijkschakeling nog verkleint.
84. Tenslotte kan men de afwijzing helemaal niet meer doortrekken wanneer men in
rekening neemt dat die niet meer geldt indien de preferentiële toewijzing of de leer
van de vergoedingen en interesten conventioneel werden bedongen in de
huwelijksovereenkomst. In deze context zou de vergelijking erop neerkomen dat de
geldigheid van de toepassing van de theorie van de huwelijksvoordelen afhangt van
de opname van huwelijksvoordelen in het huwelijkscontract, wat absurd zou zijn,
aangezien dit een bestaansvereiste is van huwelijksvoordelen.
85. Overigens bestaat er in de praktijk geen verschil tussen de denkpatronen van
echtgenoten die met gemeenschap of met scheiding van goederen gehuwd zijn.
Ongeacht het huwelijksvermogensstelsel waarvoor gehuwden geopteerd hebben,
werd in beide gevallen doorheen de jaren samen een geheelheid van goederen
opgebouwd. Dat die de benaming gemeenschappelijk vermogen of massa van
goederen meekrijgt, of dat zij onderworpen wordt aan een verrekenregeling of
verblijvingsbeding, verandert niets aan de gezamenlijke verwezenlijking ervan, dus
waarom zou men er niet dezelfde aanspraken kunnen op laten gelden? Het
probleem daarbij is dat in het Burgerlijk Wetboek enkel het gemeenschappelijk
vermogen wordt vermeld, en aanwinsten, besparingen of een verrekening niet in het
wetboek zijn opgenomen.
93 Antwerpen (3e kamer) 12 mei 2004, T.Not 2007, 11, noot M. DE CLERCQ.
32
a. onverdeeldheid van besparingen
86. Belangrijk daarbij is voor ogen te houden wat “een gemeenschappelijk
vermogen” precies inhoudt. Onder het wettelijk stelsel behoren alle inkomsten van de
echtgenoten onmiddellijk en van rechtswege daartoe.94 Voor diegenen die een
stelsel van scheiding van goederen met correctiemechanisme gekozen hebben,
heeft men in de rechtsleer het begrip “toegevoegd intern gemeenschappelijk
vermogen” in het leven geroepen.95 Dit betreft een beperkte onverdeeldheid binnen
de interne verhouding tussen echtgenoten die moet voorzien in de behoeften van het
huwelijkse leven van de echtgenoten waardoor het een integrerend bestanddeel
uitmaakt van hun huwelijksvermogensstelsel,96 besparingen behoren daar onder
andere toe.
87. De echtgenoten die gekozen hebben voor het wettelijk stelsel mogen
overeenkomstig art. 1451 B.W. niet afwijken van de dwingende regels die betrekking
hebben op het bestuur over de vermogens. Ingeval echtgenoten, gehuwd met
scheiding van goederen, ervoor kiezen een toegevoegd intern gemeenschappelijk
vermogen in te bouwen, zullen ze daar bijgevolg een aangepaste bestuursregeling
voor moeten vastleggen in het huwelijkscontract. Het gebrek aan een expliciete
instemming door de wetgever met het gebruik van een toegevoegde massa, houdt
echter nog niet in dat hij ertegen gekant zou zijn.97 Aangezien bij de geldigheid niet
wordt stil gestaan wanneer men de toepassing van huwelijksvoordelen bij een
scheiding van goederen beoordeelt, mag gesteld worden dat de rechtspraak zo’n
toevoeging alvast als een gangbare praktijk aanvaardt.98
b. finaal verrekenbeding
94 D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, Not. Fisc. M. 2005, 284. 95 A. VERBEKE, “Huwelijkscontracten: scheiding van goederen met toeters en bellen” in L. WEYTS, A. VERBEKE, en E. GOOVAERTS, Actualia Familiaal Vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2003, 19; J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en Successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T.Not 2007, 504. 96 M. COENE, “Over raakvlakken tussen erfrecht en huwelijksvermogensrecht” in Liber Amicorum Prof. G. Baeteman, Deurne, Kluwer, 1997, 53. 97 N. GEELHAND DE MERXEM, “Het finaal verrekenbeding. Weerlegging van een onterechte kritiek”, Not.Fisc.M. 2009, afl. 4, 115. 98 Antwerpen (3e kamer) 12 mei 2004, T.Not 2007, 11, noot M. DE CLERCQ.
33
88. Voor een finaal verrekeningsbeding is dergelijk zakenrechtelijk
gemeenschappelijk vermogen totaal onbestaande.99 Dat houdt echter niet in dat de
geldigheid van zo’n clausule daarom op de helling komt te staan. Bij gebreke aan
een duidelijke wettekst omtrent de geldigheid van huwelijksvoordelen bij een stelsel
van scheiding van goederen, kunnen we teruggrijpen naar de parlementaire
voorbereidingen om de wil van de wetgever te achterhalen. Daarin vindt men
verschillende ontwerpen van stelsels waaronder bijvoorbeeld het stelsel van
deelgenootschap dat de mogelijkheid biedt om een ongelijke verdeling te
bedingen.100 Hoewel die stelsels uiteindelijk niet in het Burgerlijk wetboek zijn
opgenomen, staat duidelijk te lezen dat echtgenoten daar conventioneel voor kunnen
kiezen. Daaruit kan men afleiden dat een verrekenbeding geen verboden
erfovereenkomst uitmaakt, aangezien men mag aannemen dat het niet de bedoeling
is van de wetgever om de wet te schenden.
B. Evolutie in de rechtspraak.
89. Op 5 oktober 2004 werd door het Antwerpse Hof van Beroep101 voor het eerst
uitspraak gedaan inzake de materie van de huwelijksvoordelen, zij stelde dat het
gebrek aan uitdrukkelijk wettelijke bepalingen omtrent de kwalificatie als
huwelijksvoordeel voor stelsels van scheiding van goederen niet inhoudt dat
huwelijksvoordelen enkel zouden voorkomen bij gemeenschapsstelsels. De definitie
van een huwelijksvoordeel zoals CASMAN ze heeft ontwikkeld, is letterlijk in het
arrest opgenomen als aanknopingspunt daarvoor, waardoor het begrip huwelijkse
aanwinsten een centrale plaats inneemt bij de verdediging van huwelijksvoordelen bij
scheiding van goederen. Het Hof is hierover zeer duidelijk:
“Dat er immers geen enkele reden is te eisen dat de aanwinsten eerst in een gemeenschap zouden moeten gebracht worden om ze dan bij helften te verdelen of onder bezwarende titel bij wijze van huwelijksvoordeel toe te kennen aan de langslevende”
99 A. VERBEKE, “Civiel- en fiscaalrechtelijke bedenkingen bij het finaal verrekeningsbeding en het alsof-beding in het huwelijkscontract van scheiding van goederen”, Liber Amicorum Roger Dillemans, Antwerpen, Kluwer, 1997, 525. 100 Parl. St. Senaat, 1974-75, nr. 683/7. 101 Antwerpen 5 oktober 2004, Not. Fisc. M. 2004, 268.
34
Daaruit blijkt dat er in het licht van het verbod van bedingen betreffende toekomstige
nalatenschappen ook bij scheiding van goederen een duidelijk onderscheid dient
gemaakt te worden tussen de vereffening en verdeling van het
huwelijksvermogensstelsel en tussen de vereffening en verdeling van de
nalatenschap.
90. Echtgenoten gehuwd onder het wettelijk stelsel hebben de mogelijkheid om in
hun huwelijkscontract een constructie uit te werken die meer dan de helft van het
gemeenschappelijk vermogen toebedeelt aan de langstlevende. Deze toekenning
gebeurt in het stadium van de vereffening en verdeling van het
huwelijksvermogensstelsel102 en hoewel dit er kan voor zorgen dat de nalatenschap
van de eerststervende in feite volledig uitgehold wordt, staan beide volledig los van
elkaar. Het aanknopingspunt bij de vereffening en verdeling van dat stelsel is het
gemeenschappelijk vermogen. Ingeval van scheiding van goederen is het niet steeds
mogelijk om de toegevoegde massa van goederen op dat vlak gelijk te schakelen
met een gemeenschappelijk vermogen, denk bijvoorbeeld maar aan het gebrek aan
vergoedingsregels of het gebrek aan een recht van terugneming. Nu het echter een
vaststaand feit is dat huwelijksvoordelen ook bij een stelsel van scheiding van
goederen kunnen worden opgenomen in het huwelijkscontract, lijkt, voor de
vereffening en verdeling, de omvang van het huwelijksvoordeel zelf voor zover het
enkel aanwinsten betreft, het meest geschikte aanknopingspunt om tot een accurate
afwikkeling van die vereffening en verdeling te komen.
91. Of een overeenkomst een verboden erfovereenkomst betreft, hangt samen met
de weerslag die zij heeft op de nalatenschap. De uitwerking van het
huwelijksvermogensrecht gaat echter steeds vooraf aan die van het erfrecht, meer
bepaald aan de vorming van de nalatenschap. Bijgevolg kunnen huwelijksvoordelen
wel een invloed hebben op de omvang van de nalatenschap, maar ten gevolge van
de autonomie van het huwelijksvermogensrecht gaat het nooit om een verboden
beding aangezien door dat huwelijksbeding niet de nalatenschap maar wel de
huwelijkse goederen verbonden zijn. Het Antwerpse Hof van Beroep neemt hierover
zelf een duidelijk standpunt in door hetvolgende te vermelden:
102 M. COENE, “Over raakvlakken tussen erfrecht en huwelijksvermogensrecht” in Liber Amicorum Prof. G. Baeteman, Deurne, Kluwer, 1997, 47.
35
“Dat het immers duidelijk niet gaat over een overeenkomst omtrent een niet opengevallen nalatenschap”
Het is uiteraard spijtig dat het Hof niet van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om
die stelling degelijk te onderbouwen.
92. Wanneer het onderscheid gemaakt wordt tussen de uitwerking van het
huwelijksvermogensrecht en het erfrecht, moet de uitzondering, die de wetgever
heeft vastgelegd voor gemeenschapsregimes in de artikelen 1464 en 1465 B.W.,
eveneens onder de loep genomen worden voor wat betreft scheiding van goederen.
Het arrest van 5 oktober 2004 trekt immers de toepassing daarvan door naar
bedingen in stelsels van scheiding van goederen door te stellen dat:
“...ook in een stelsel van scheiding van goederen een huwelijksvoordeel voorligt telkens een beding ertoe leidt dat de langslevende de helft dan wel alle aanwinsten (behoudens bij kinderen uit een ander bed) verkrijgt.”
a. finaal verrekeningsbeding
93. Uit het voormelde volgt dat een finaal verrekeningsbeding met een
verrekenmassa van de aanwinsten en een verrekensleutel van de helft tot alle
aanwinsten als huwelijksvoordeel moet worden gekwalificeerd, tenzij er
voorhuwelijkse kinderen bij betrokken zijn,103 ook daarover neemt het Hof een
duidelijk standpunt in:
“... hetgeen de vorderingsgerechtigde echtgenoot krachtens de participatievordering ontvangt, ..., niet meer bedraagt dan de waarde van de totaliteit van de aanwinsten van beide echtgenoten samen (of de helft daarvan indien er kinderen zijn uit een vorig huwelijk)”
94. Wanneer de verrekenmassa ook voorhuwelijkse goederen en goederen om niet
verkregen tijdens het huwelijk omvat, is er geen probleem wanneer de waarde van
de vordering die aan de langstlevende toekomt de waarde van de totaliteit der
aanwinsten niet te boven gaat, of indien er voorhuwelijkse kinderen zijn, de helft
ervan. Is dit wel zo, dan moet er volgens het Hof analoge toepassing worden
gemaakt van de artikelen 1464 en 1465 lid B.W. Door het aleatoir karakter van de
103 A. VERBEKE, “Spitstechnologie omtrent huwelijkse voorwaarden”, in L. WEYTS, C. CASTELEIN, Capita Selecta Notarieel Recht, Leuven, Universitaire Pers, 2006, 69.
36
verrekenvordering en de economische vergelijkbaarheid tussen de algehele
gemeenschap en het alsof-beding kan het onder dit wettelijk plafond immers niet
gaan om een schenking, aldus het Hof.104
95. Bij toetsing aan het verbod van erfovereenkomsten moet men er rekening mee
houden dat de verrekenbedingen die niet (voor een deel) kunnen herleid worden tot
een schenking, door hun kwalificatie als huwelijksvoordeel en het hierboven
uiteengezette onderscheid tussen huwelijksvermogensrecht en erfrecht, in het licht
van de theorie der huwelijksvoordelen sowieso geen verboden bedingen betreffende
toekomstige nalatenschappen uitmaken, aangezien het daarbij niet om bedingen
betreffende de nalatenschap gaat maar om bedingen betreffende het
huwelijksvermogen.
Anders is het gesteld met de bedingen die wel (deels) kunnen worden
geherkwalificeerd alsof het een schenking betreft en meetellen voor de berekening
van het beschikbaar deel, dus wel deel uitmaken van de nalatenschap. Een
onderscheid dient gemaakt te worden tussen bedingen waarvan de verrekenmassa
enkel aanwinsten en/of voorhuwelijkse goederen omvat en die waarvan de
verrekenmassa daarnaast ook goederen om niet verkregen tijdens het huwelijk
incorporeert.
Enerzijds, zijn de bedingen die betrekking hebben op de aanwinsten en op
voorhuwelijkse goederen geen verboden erfovereenkomsten omdat zij, voor een
gedeelte een huwelijksvoordeel inhouden (de aanwinsten) en, voor het overige de
bedinger verbinden ten aanzien van een voorwerp dat reeds afgebakend is.105 Dat
de bedinger verbonden is ten aanzien van dit goed kan men via de stilzwijgende
toestemming van de andere echtgenoot bij een wijziging ervan uitleggen.106
Anderzijds, zijn de bedingen die naast aanwinsten en voorhuwelijkse goederen ook
goederen om niet verkregen tijdens het huwelijk omvatten, indien zij worden
geherkwalificeerd alsof het een schenking uitmaakt, wel verboden
erfovereenkomsten aangezien het voorwerp van deze overeenkomst pas op het
104 A. VERBEKE., “Scheiding van goederen met verrekeningsbeding betreffende meer dan aanwinsten: huwelijksvoordeel of schenking?”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS , H. DERYCKE (ed.), Vermogensplanning met effect bij overlijden. Langstlevende, Gent, Larcier, 2004, 122. 105 cfr supra randnr. 69. 106 cfr supra randnr. 64.
37
ogenblik van de verkrijging om niet komt vast te staan en bovendien wel degelijk in
de toekomstige nalatenschap zal meetellen ingevolge de artikelen 1464 en 1465
B.W.
96. Wetende dat de sanctie voor een verboden erfovereenkomst nietigheid is, maar
dat dit enkel voor het verboden beding geldt, voor zover dat niet verknocht is met de
rest van de overeenkomst, kan men verdedigen dat in bepaalde gevallen het beding
uiteenvalt in verschillende onderdelen waarvan er slechts één verboden en dus nietig
is. Daarvoor moet men een onderscheid maken tussen twee categorieën van
goederen die het voorwerp uitmaken van het beding waarvan de geldigheid op de
helling staat. De ene categorie, die betrekking heeft op de goederen om niet, is
onderworpen aan de nietigheid ingevolge het verbod van erfovereenkomsten, maar
de andere categorie van huwelijkse aanwinsten en voorhuwelijkse goederen zou
kunnen ontglippen aan het verbod ingevolge de constructie zoals hierboven
uiteengezet.107
Het antwoord op de vraag of men voor dergelijk onderscheid binnen een
verrekenbeding zou kunnen opteren, kan men het beste zoeken in de uitdrukking van
de wil van de partijen (art. 1156 B.W.). Als er expliciet melding wordt gemaakt in het
huwelijkscontract van de voorhuwelijkse goederen en van eventuele goederen om
niet verkregen als deel van de verrekenmassa, kan men verdedigen dat dergelijk
beding in verschillende onderdelen uiteenvalt, die niet zo verknocht zijn aan elkaar
dat het gehele beding nietig moet verklaard worden. Indien geen onderscheid wordt
gemaakt zal dit wel het geval zijn. De redactie van het verrekenbeding wordt zo een
belangrijke rol toegedicht.108
97. Om aan de uitwerking van het verbod op erfovereenkomsten te ontkomen, zou
men naast het onderscheid tussen de categorieën van goederen ook nog een
toerekening van het huwelijksvoordeel uit het verrekenbeding kunnen opnemen in de
huwelijksovereenkomst. Zodoende zal bij een herkwalificatie tot schenking minder
gemakkelijk een verboden erfovereenkomst voorliggen indien het huwelijksvoordeel
eerst wordt toegerekend op goederen om niet verkregen tijdens het huwelijk, tenzij
107 cfr supra randnr. 95. 108 cfr infra randnr. 98.
38
deze omvangrijker zijn dan de totaliteit van de aanwinsten. Wanneer het
huwelijksvoordeel voor de toegelaten restwaarde toegerekend wordt aan de
categorie van voorhuwelijkse goederen en aanwinsten zal de herkwalificatie tot
schenking niet tot gevolg kunnen hebben dat het om een verboden erfovereenkomst
gaat.109
98. Naast de verrekenmassa en verrekensleutel is er nog een ander element
waaromtrent een keuze moet worden gemaakt bij een finaal verrekenbeding: de
verrekenmodaliteiten. Een in de rechtsleer als interessant naar voren geschoven
modaliteit voor het geval de vooroverledene de armere echtgenoot is en de
langstlevende ingevolge een gewoon verrekeningsbeding successierechten zou
moeten betalen op wat eigenlijk zijn eigen vermogen is, is het facultatief
verrekeningsbeding. Door deze clausule wordt aan de langstlevende echtgenoot de
mogelijkheid gelaten om al dan niet te kiezen voor een verrekening, waarbij de
redactie van het beding opnieuw een belangrijke rol speelt.110 De vraag is hier of het
bestaan van deze optie de kwalificatie als huwelijksvoordeel in het gedrang brengt en
indien dit het geval is, of dat keuzerecht een louter eventueel recht dat onder het
verbod van erfovereenkomsten valt, in het leven roept. In de zoektocht naar het
antwoord op deze vraag is het interessant de kenmerken in rekening te nemen die
het Hof van Beroep te Antwerpen in zijn arrest van 24 juni 2008 111 aan de
kwalificatie als huwelijksvoordeel toekent:
“Deze kwalificatie (...) wordt beoordeeld op het moment waarop de toewijzing plaatsvindt, d.w.z. bij de ontbinding van het huwelijksstelsel. Op dat ogenblik wordt nagegaan (...) of het binnen de perken blijft van wat als een huwelijksvoordeel kan bestempeld worden”
De kwalificatie van een finaal verrekenbeding als huwelijksvoordeel wordt dus bij het
heengaan van de eerststervende beoordeeld, meer bepaald onderzoekt men op dat
tijdstip of het voordeel dat uit het verrekenbeding voortvloeit, aanwinsten uitmaken
die hem toekomen door de werking, samenstelling of verdeling van het
huwelijksvermogensstelsel.112
109 cfr supra randnr. 95 110 A. VERBEKE, “Scheiding van goederen met facultatief verrekenbeding”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS, H. DERYCKE (ed.), Vermogensplanning met effect bij overlijden. Langstlevende, Gent, Larcier, 2004, 115. 111 Antwerpen, 24 juni 2008, TEP 2008-4, 360. 112 H. CASMAN, en A. VERBEKE, “Wat is een huwelijksvoordeel”, Not.Fisc.M. 2005, 293.
39
99. De keuzemogelijkheid op zich brengt geen gevolgen met zich mee. Die kan dus
ook geen verboden erfovereenkomst uitmaken, ze houdt ook geen verdeling in van
het huwelijksvermogensstelsel, deze verdeling heeft pas plaats nadat de
langstlevende zijn keuze heeft gemaakt. Om te weten of er sprake is van een
verboden erfovereenkomst moet men de twee keuzes afzonderlijk analyseren.
100. Wanneer de langstlevende echtgenoot bij de ontbinding van het huwelijksstelsel
voor verrekening opteert, bestaat er geen twijfel over dat er een huwelijksvoordeel
voorligt, omdat er volledige overeenstemming ontstaat met de daarvoor aangereikte
definitie.
Indien men prefereert om niet tot verrekening over te gaan laat men eigenlijk een
huwelijksvoordeel links liggen, aangezien het ontlopen van successierechten niet kan
worden beschouwd als een huwelijksvoordeel. Bijgevolg zal dit keuzebeding geen
vrijstelling van toetsing aan het verbod van erfovereenkomsten kunnen genieten.
Desalniettemin blijft dit zonder gevolg ten aanzien van het eindresultaat aangezien er
na het overlijden van de eerststervende geen sprake kan zijn van een toekomstige
nalatenschap, ook al moet deze nog samengesteld worden op het ogenblik dat de
langstlevende ervoor gekozen heeft niet te verrekenen.
101. Of een verrekeningsbeding bij overlijden toegevoegd aan een stelsel van
scheiding van goederen onder het verbod van bedingen betreffende toekomstige
nalatenschappen valt, hangt dus af van verschillende factoren, zoals de omvang van
de verrekenmassa. Wanneer die enkel de aanwinsten omvat is er nooit een
probleem wegens vrijwaring door de kwalificatie als huwelijksvoordeel. Die
kwalificatie neemt een sleutelpositie in bij de toetsing aan het verbod van bedingen
betreffende toekomstige nalatenschappen.
Indien de verrekenmassa meer dan alleen (een deel van de) aanwinsten inhoudt,
moet men nagaan of tot dat surplus ook goederen om niet tijdens het huwelijk
verkregen, behoren. Is dit het geval, dan moet men zich afvragen of het beding in
concreto nog onder de kwalificatie van een huwelijksvoordeel valt, meer bepaald of
de omvang van het huwelijksvoordeel niet die van de totaliteit van de aanwinsten
overstijgt. Is dit niet het geval, dan is het verbod van erfovereenkomsten buiten spel
gezet. Is dit wel het geval, dan kan een bedongen toerekening van het
40
huwelijksvoordeel op de goederen om niet tijdens het huwelijk verkregen nog een
uitweg bieden om het verbod te ontwijken. Door die toerekening op te nemen in het
huwelijkscontract zullen goederen om niet verkregen tijdens het huwelijk bij een
eventuele herkwalificatie alsof het om een schenking gaat, niet het voorwerp kunnen
uitmaken van die herkwalificatie.
Men moet ook steeds in rekening nemen of de artikelen 1464 en1465 B.W. al dan
niet van toepassing zijn. Hoewel men in gedachten moet houden dat de toepassing
ervan niet altijd zal samenvallen met die van het verbod op erfovereenkomsten. Dat
verbod zal slechts uitwerking kunnen hebben wanneer het wettelijk plafond
overschreden wordt én voor zover het gaat om goederen om niet tijdens het huwelijk
verkregen waarop het huwelijksvoordeel niet is toegerekend. Het gaat hier dus om
twee cumulatieve voorwaarden.
b. onverdeeldmaking van de besparingen met verblijvingsbeding bij overlijden.
102. Het Hof van Beroep te Antwerpen formuleert in zijn arrest van 5 oktober 2004
dat artikel 1464 B.W. als algemene regel geldt inzake huwelijksvoordelen, ongeacht
het gekozen stelsel. Door deze stelling lijkt de hele discussie, over de
vergelijkbaarheid tussen de onverdeeldheid van besparingen bij een scheiding van
goederen en het gemeenschappelijk vermogen in het wettelijk stelsel om al dan niet
tot de mogelijkheid te komen op zo’n onverdeeldheid een verblijvingsbeding toe te
passen, overbodig. Het hof heeft reeds eerder in het arrest aangegeven vanwaar
deze veralgemening precies komt:
“Overwegende dat er voor de stelsels van scheiding van goederen inzake de kwalificatie als huwelijksvoordeel geen uitdrukkelijke wettelijke bepalingen zijn, hetgeen echter niet betekent dat er enkel sprake zou zijn van huwelijksvoordelen bij een stelsel van gemeenschap van goederen”
103. Het gebrek aan een even doortastende regeling voor een stelsel van scheiding
van goederen zoals die bestaat voor het wettelijk stelsel, kan niet de bedoeling
hebben de echtgenoten die voor een scheiding van goederen kiezen, de
mogelijkheid te ontzeggen om een solide vermogensconstructie in hun
huwelijkscontract op te nemen. Aangezien op grond van het algemene principe van
de contractsvrijheid tussen echtgenoten steeds vaker aan vermogensplanning wordt
gedaan ten opzichte van vroeger, is het maar normaal dat de lacune die hierdoor in
41
de wetgeving ontstaan is, opgevuld wordt door de rechtspraak tot de wetgever zelf
ingrijpt.113 Uiteraard is het een feit dat dit arrest niet als de algemene waarheid mag
worden aangenomen. Thans hebben we echter niet meer te maken met een
alleenstaand geval, bovendien heeft het CSW en de fiscale administratie zich
aangesloten bij deze zienswijze.114
104. In het reeds genoemde tweede mijlpaalarrest, gewezen op 24 juni 2008, staat
het volgende te lezen:
“huwelijksvoordelen zijn voordelen die een echtgenoot verkrijgt uit de werking, samenstelling of verdeling van het huwelijksvermogensstelsel, waarmee hem aanwinsten worden toegekend, ook al zouden dat alle aanwinsten zijn. Dit geldt voor elk huwelijksvermogensstelsel, zowel van gemeenschap als van scheiding van goederen”
Deze duidelijke stellingname in een tweede arrest zet de deur thans volledig open
om de regeling van een verblijvingsbeding dat van toepassing is op het derde
vermogen bij een gemeenschapsstelsel, te transponeren op de onverdeeldheid die
bestaat tussen echtgenoten gehuwd met scheiding van goederen met
onverdeeldmaking van de besparingen. Onder het begrip “aanwinsten” dat in
bovengenoemd arrest gebruikt wordt, vallen de inkomsten van de echtgenoten die zij
tijdens het huwelijk verwezenlijkt hebben, de besparingen daarop en de goederen die
daarmee tijdens het huwelijk zijn aangekocht.115 De toekenning van de gehele
onverdeeldheid van besparingen aan de langstlevende kan men dan beschouwen
als een verdeling van de aanwinsten als men in rekening neemt dat daaronder niet
de met de aanwinsten aangekochte goederen vallen en dat de onverdeeldheid
gezamenlijk is opgebouwd tijdens het huwelijk. Of een van beiden niet beroepsactief
is, is daarbij van geen belang wegens de rol die huishoudelijke arbeid speelt bij de
toekenning ten bezwarende titel van huwelijksvoordelen.
105. Verder verduidelijkt het Hof dat :
113 M. STORME, Inleiding tot het recht, Gent, Story Scientia, 1974, 102. 114 A. NIJS, A. VAN ZANTBEEK en A. VERBEKE, “Administratie aanvaard alsof-beding”, Nieuwsbr.Succ.R. 2005, afl. 8, 1-2; N. GEELHAND DE MERXEM, “Het finaal verrekenbeding. Weerlegging van een onterechte kritiek”, Not.Fisc.M. 2009, afl. 4, 132. 115 CASMAN, H., “Draad van Ariadne in de doolhof van huwelijksvoordelen”, in Over erven Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 90.
42
“De kwalificatie als huwelijksvoordeel is een objectieve kwalificatie. Deze kwalificatie verwijst naar de aard van de goederen waarop het voordeel is toegekend en wordt beoordeeld op het moment waarop de toewijzing plaatsvindt, d.w.z. bij de ontbinding van het huwelijksstelsel. Op dat ogenblik wordt nagegaan op welk soort goederen het beding betrekking heeft en of het binnen de perken blijft van wat als een huwelijksvoordeel kan bestempeld worden”.
Als men deze bewoordingen in de context van de hier voorliggende toetsing aan het
verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen bestudeert, kan men
daaruit opmaken dat een verblijvingsbeding toegevoegd aan een onverdeeldheid van
besparingen als huwelijksvoordeel steeds actuele rechten omvat. Het onderzoek
naar de afbakening van die rechten dient per slot van rekening pas bij het overlijden
van de eerststervende te worden gevoerd. Op dat ogenblik kan de samenstelling van
de onverdeeldheid van besparingen die echtgenoten gecreëerd hebben, niet meer
gewijzigd worden. Bijgevolg kan er geen sprake zijn van goederen die er nog niet zijn
of waarover de eerststervende nog kan beschikken nadat hij zich verbonden heeft,
want het voorwerp van de overeenkomst wordt eigenlijk pas bepaald bij het
overlijden van de eerststervende.
Zoals hierboven reeds vermeld gaat dit niet in tegen artikel 1391 B.W. aangezien het
een afzonderlijk beding in het huwelijkscontract uitmaakt waarvoor wel een termijn of
voorwaarde kan gelden doordat het verblijvingsbeding slechts een bestemming aan
het vermogen geeft.116
106. Het Hof haalt “de aard van de goederen” aan ter rechtvaardiging van de
kwalificatie als huwelijksvoordeel, waardoor de verblijving van de besparingen aan de
langstlevende steeds als huwelijksvoordeel moet worden beschouwd. Deze
besparingen zijn namelijk integraal gegenereerd gedurende het huwelijk. Het feit dat
de besparingen beoordeeld worden bij de ontbinding van het huwelijksstelsel, in
concreto is dit het overlijden van de eerststervende, maakt duidelijk dat daarmee het
moment van de afwikkeling van het huwelijksvermogensrecht wordt bedoeld. Dit is
vóór de samenstelling van de nalatenschap een aanvang neemt.
116 cfr supra randnr. 65
43
107. Het bovenvermelde citaat van het Hof van beroep aangaande voorhuwelijkse
kinderen117 is ook hier van toepassing. Slechts de helft van de besparingen zal in dat
geval een huwelijksvoordeel uitmaken, voor de toetsing van hetgeen niet als een
huwelijksvoordeel “pur sang” kan worden beschouwd, kan naar de strikte toetsing
verwezen worden.118
c. verblijvingsbeding onder last119
108. Het bovenstaande speelt zich allemaal af tijdens de afwikkeling van het
huwelijksvermogensstelsel, zonder dat aan de vorming van de nalatenschap geraakt
wordt daardoor kan het verbod van erfovereenkomsten keurig worden omzeild.
Anders is het echter wanneer men een verblijvingsbeding onder last zou opnemen in
het huwelijkscontract. Deze constructie is in het leven geroepen om aan een
mogelijke herkwalificatie als schenking te ontsnappen wanneer er voorhuwelijkse
kinderen zijn. De last die toegevoegd wordt aan het verblijvingsbeding, omvat een
schuld op termijn ten belope van de helft van nettowaarde van de besparingen, die
verbonden is met de verkrijging door de langstlevende van de hele onverdeeldheid
van besparingen.120 Op de schuld die aldus is ontstaan, kan men interest
aanrekenen. De schuldvordering die hierdoor ontstaat behoort tot het actief van de
van de nalatenschap. De verplichting tot betaling van de helft van de nettowaarde
van de besparingen aan de nalatenschap van de vooroverledene, heeft tot gevolg
dat de scheiding tussen huwelijksvermogensrecht en erfrecht niet langer wordt
doorgetrokken. Ten gevolge van de uitwerking van het huwelijksvermogensrecht valt
er namelijk een extra vordering binnen de nalatenschap van de vooroverleden
echtgenoot.
109. Hoewel het verblijvingsbeding op zich wel een huwelijksvoordeel uitmaakt dat
aan het verbod ontsnapt, kan datzelfde beding onder last al veel moeilijker als
“binnen de perken van wat als een huwelijksvoordeel kan bestempeld worden”
gekwalificeerd worden omdat de last op zich nooit een huwelijksvoordeel kan
inhouden voor de langstlevende. De mogelijkheid om de schuldvordering die 117 cfr. supra randnr. 93 118 cfr. supra randnrs. 64-67. 119 C. DEKKERS, J. DE HERDT en N. GEELHAND, “(Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen. Naar een nieuw concept inzake fiscale successieplanning”, TEP 2008, 397. 120 F. LOGGHE, “Enkele raakvlakken tussen de Vlaamse successiewetgeving en het huwelijksvermogensrecht”, Not. Fisc. M. 1999, afl. 7, 177.
44
hierdoor in de nalatenschap van de vooroverledene valt, pas te verzilveren bij het
overlijden van de langstlevende, verandert niets aan het nadelig karakter van de last
zelf, ook al ondervindt de langstlevende er gedurende diens leven geen nadeel door.
De verplichting om aan de nalatenschap van de vooroverleden echtgenoot een som
te betalen die de helft van de waarde van de onverdeeldheid bedraagt, kan niet als
een verkrijging van aanwinsten worden beschouwd. Er ontstaat eigenlijk een
onbenoemde overeenkomst. Bijgevolg zal het verblijvingsbeding onder last
toegevoegd aan een onverdeeldheid van besparingen bij scheiding van goederen
niet aan de toetsing aan het verbod op erfovereenkomsten kunnen ontglippen.
110. Het verblijvingsbeding onder last houdt ten aanzien van de nalatenschap van de
vooroverledene feitenlijk een bevestiging in van de wettelijke regeling van de
verdeling, nl. de helft van de onverdeeldheid komt toe aan de nalatenschap. Eigenlijk
wordt aan de reservataire erfgenamen niets ontnomen doordat dit gebeurt via een
vorderingsrecht op de langstlevende.121 Vanuit dat opzicht lijkt er dus geen probleem
te zijn bij de toetsing aan het verbod van bedingen betreffende toekomstige
nalatenschappen.
De gevolgen die zo’n verblijvingsbeding onder last met zich meebrengen, reiken
echter verder dan de nalatenschap van de vooroverledene voor het geval bedongen
werd dat de schuldvordering pas moet voldaan worden bij het overlijden van de
langstlevende. Die behoudt immers de volledige beschikking over het geheel van de
besparingen. Meer nog, dat is de bedoeling van de last.
111. De schuldvordering in handen van de erfgenamen van de vooroverledene
verwordt niet juridisch maar wel feitelijk tot een louter eventueel recht wanneer
bedongen werd dat die pas opeisbaar wordt bij het overlijden van de langstlevende.
Die kan zijn hele vermogen spenderen en zo is enkel zijn erfenis verbonden door de
schuld die voortvloeit uit het verblijvingsbeding onder last en niet de langstlevende
zelf. De verbintenis om de geldsom te betalen zal slechts kunnen worden uitgevoerd
voor zover er voldoende activa overblijven in de nalatenschap van de langstlevende,
behalve ingeval van zuivere aanvaarding van de nalatenschap. In het kader van
121 J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen, verblijvingsbedingen onder last, keuzebedingen onder last” ” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 556.
45
rechtshandelingen ten bezwarenden titel wordt dit als geldig beschouwd.122 Op dit
vlak heeft het algemeen principe achter het verbod zijn nut verloren en is het juridisch
onderscheid tussen geldige en ongeldige bedingen louter theorie geworden zonder
enige aansluiting bij de werkelijkheid.123 Deze aansluiting bij de werkelijkheid wordt
hervonden door aan de reservataire erfgenamen een zekerheid of bankwaarborg te
geven.124
De werking van een verblijvingsbeding onder last wordt overigens aanvaard door de
fiscus, 125 wat ook een aanwijzing inhoudt dat het hier niet om een verboden
erfovereenkomst gaat.
AFDELING 4. KRITISCHE BEDENKINGEN.
§§ 11.. OOppeennbbaarree oorrddee?
112. In artikel 1387 B.W. staat dat echtgenoten hun huwelijkscontract naar
goeddunken mogen regelen, dit moet evenwel gebeuren met inachtneming van de
uitzonderingen opgesomd in artikel 1388, lid 1 B.W.126 Bovendien wordt die vrijheid
begrensd door de regels van openbare orde en goede zeden, waaraan niet mag
worden geraakt. Zoals hierboven reeds aangehaald wordt,127 bestaan er veel
argumenten die ervoor pleiten het verbod op erfovereenkomsten niet meer als van
openbare orde te beschouwen. Dit standpunt wordt reeds geruime tijd in de
rechtsleer verdedigd,128 maar kan niet meer bijgetreden worden ingevolge een recent
arrest van het Hof van Cassatie,129 waarin het volgende te lezen staat:
“Het door artikel 1130, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek opgelegde verbod van bedingen omtrent nog niet opengevallen nalatenschappen, raakt de openbare orde.
122 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen, Mechelen, Kluwer, 2006, 293. 123 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen, Mechelen, Kluwer, 2006, 294. 124 H. CASMAN, “Verblijvingsbeding/ Verblijvingsbeding onder last”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (ed.), Vermogensplanning met effect bij overlijden. Langstlevende, Gent, Larcier, 2004, 84. 125 M. DELBOO en S. NELIS, “Verblijvingsbeding onder last aanvaard door de fiscus”, Nieuwsbr. Succ. R. 2004-05, afl. 3, 14; J. RUYSSEVELDT, “Recente ontwikkelingen in het Vlaamse successierecht”, Not. Fisc. M. 2007, 5; J.-L. Snyers, “Fiscus aanvaardt werking verblijvingsbeding ‘onder last’”, Fiscoloog 2006/1021, 1-2. 126 VERSTRAETE, J., “Erfovereenkomsten” in X (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Post-universitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 82. 127 cfr supra randnr. 40. 128 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, nr. 225 129 Cass. 31 oktober 2008, C.
46
Een beding over een toekomstige nalatenschap onderstelt een overeenkomst waarbij louter eventuele rechten op een niet opengevallen nalatenschap of op een bestanddeel ervan worden toegekend, gewijzigd of afgestaan. De met dit verbod strijdige bedingen zijn, overeenkomstig artikel 6 van het Burgerlijk Wetboek, absoluut nietig, en zijn om die reden alleszins niet vatbaar voor bevestiging, in de zin van artikel 1338 van het Burgerlijk Wetboek, zolang de nalatenschap niet is opengevallen.”
113. Wetende dat de schending van een regel van openbare orde door de rechter
ambtshalve moet worden ingeroepen130 of door elke belanghebbende kan worden
ingeroepen, huwelijksbedingen steeds meer in de belangstelling staan en
dientengevolge een groeiend aantal aanhangige geschillen met zich meebrengen,
doch thans nog geen enkel voorbeeld kan worden gevonden van dergelijk bezwaar,
is er mijns inziens geen ruimte voor een andere interpretatie dan die waarbij men
besluit tot de afwezigheid van een verboden erfovereenkomst.
AFDELING 5. EVALUATIE.
114. Na de toetsing van de twee voorliggende huwelijksbedingen aan het verbod van
bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen vanuit verschillende
invalshoeken, dringt zich de vraag op op welk resultaat men nu het best kan
voortgaan. Laten we even de balans opmaken voor de twee toetsingsmethodes die
hier aan bod zijn gekomen.
§§ 11.. DDee ccrriitteerriiaa ssttrriikktt ggeevvoollggdd
115. De criteria die door het Hof van Cassatie zijn uitgewerkt om te bepalen of men
te maken heeft met een verboden erfovereenkomst hebben bergen inkt doen vloeien
en zijn intussen een gevestigde waarde in het rechtsleven geworden. De strikte
hantering ervan om de geldigheid van de voorliggende huwelijksbedingen te
bepalen, sluit echter de ogen voor het probleem omtrent respect voor het
gelijkheidsbeginsel, voor het onderscheid tussen erfrecht en
huwelijksvermogensrecht en voor de steeds belangrijkere plaats die de theorie van
de huwelijksvoordelen wordt toegeschreven. Dat maakt deze toetsingsmethode
weinig betrouwbaar.
130 Bergen 15 september 1992, Rev.not.b. 1995, 22.
47
§§ 22.. DDee oommssttaannddiiggee ttooeettssiinngg..
116. De toepassing van de theorie der huwelijksvoordelen op een scheiding van
goederen is bedoeld als een vorm van solidariteit tussen echtgenoten maar is mede
ingegeven om aan vermogensplanning te kunnen doen. Zij komt tegemoet aan de
maatschappelijke wenselijkheid om een huwelijksvermogensstelsel op maat samen
te stellen. Vanuit het gelijkheidsbeginsel is de toepassing ervan op een scheiding van
goederen gerechtvaardigd en vult zij een lacune in de wetgeving op.
De toetsing die uitgaat van deze theorie geeft een exhaustiever beeld weer van de
maatschappelijke context waarbinnen huwelijksbedingen met uitwerking bij overlijden
moeten worden gekaderd en van de beperkingen die aan het verbod van
erfovereenkomsten als toetssteen moeten worden opgelegd.
117. Mijns inziens is het volledig uitsluiten van de mogelijkheid om aan het verbod op
erfovereenkomsten te toetsen door het respect voor het gelijksbeginsel niet
onrealistisch. Aan de hiërarchie der rechtsnormen kan per slot van rekening niet
geraakt worden.
48
DEEL III. FISCALE GEVOLGEN.
118. Het is een niet te omzeilen feit dat de huwelijksbedingen bij overlijden die een
zware successierechtelijke druk tot gevolg hebben, partners afschrikken. Daarom is
het belangrijk de fiscale kant van de zaak te bekijken voor wat betreft de bedingen
die binnen het bestek vallen van deze masterproef, na de weerslag die het verbod
van erfovereenkomsten er al dan niet heeft op gehad, zodat men zich een beeld kan
vormen over het fiscaal voordeel of nadeel dat dergelijk beding tot gevolg heeft.
AFDELING 1. HUWELIJKSVOORDELEN
119. Uit het onderscheid tussen huwelijksvermogensrecht en erfrecht volgt dat een
huwelijksvoordeel slechts kan belast worden in de mate dat daarvoor een
uitdrukkelijke fiscale grondslag in de wetgeving terug te vinden is, het betreft immers
geen erfrechtelijke verkrijging. Dergelijke grondslag vinden we in de fictiebepaling
van art. 5 W.Succ. die drie grondvoorwaarden voorschrijft aan dewelke cumulatief
moet voldaan zijn opdat verkrijgingen belastbaar zouden kunnen zijn:131
- een verkrijging krachtens het huwelijkscontract die niet onderworpen is aan de
regels van de schenkingen
- het betreft een overlevingsrecht
- het gaat om meer dan de helft van de gemeenschap
§§ 11.. SScchheeiiddiinngg vvaann ggooeeddeerreenn mmeett oonnvveerrddeeeellddmmaakkiinngg vvaann ddee bbeessppaarriinnggeenn eenn
vveerrbblliijjvviinnggssbbeeddiinngg bbiijj oovveerrlliijjddeenn
120. Een gemeenschapsstelsel met verblijvingsbeding bij overlijden, hoe mooi deze
constructie ook is op civielrechtelijk vlak, brengt eigenlijk een fiscale afstraffing
teweeg doordat het voor de successierechten gedeeltelijk als legaat getaxeerd wordt
op grond van artikel 5 W.Succ.132
De vraag daarbij is of de derde voorwaarde die dat artikel stelt, namelijk dat het om
meer dan de helft van de gemeenschap moet gaan, beschouwd moet worden als
131 H. CASMAN en A. VERBEKE, “Belastbaarheid van huwelijksvermogensrechtelijke verkrijgingen”, Not.Fisc.M. 2007, 34. 132 F. LOGGHE, “Enkele raakvlakken tussen de Vlaamse successiewetgeving en het huwelijksvermogensrecht”, Not. Fisc. M. 1999, 177.
49
zijnde vervuld wanneer het gaat om een verblijvingsbeding toegepast op een
onverdeeldheid van de besparingen. Het principe van de restrictieve interpretatie van
de belastingwet en het principe dat alles vrij is van belasting, tenzij de wet anders
bepaalt, wijzen in elk geval in de richting van een negatief antwoord.
121. Maar er is nog een andere reden. Een verblijvingsbeding toegevoegd aan een
onverdeeldheid van besparingen, ontsnapt aan het verbod van bedingen betreffende
toekomstige nalatenschappen, omdat er sprake is van een huwelijksvoordeel en
omdat het volgens die theorie eigenlijk van geen belang is of de aanwinsten (in
concreto zijn het enkel besparingen) eerst door een gemeenschappelijk vermogen
transiteren alvorens ze aan de langstlevende worden toegekend en de kwalificatie
als huwelijksvoordeel bijgevolg volledig losstaat van het gekozen huwelijksstelsel. Bij
de strikte toetsing is duidelijk geworden dat het verbod dus niet buiten werking wordt
gesteld door een gelijkschakeling met het gemeenschappelijk vermogen. Dit bleek
immers niet mogelijk te zijn, ook al gaat het in beide gevallen om een
doelvermogen.133 Dientengevolge kunnen we op fiscaal vlak de onverdeeldheid van
besparingen niet zomaar gelijkstellen met het gemeenschappelijk vermogen vermeld
in de derde voorwaarde van artikel 5 W.Succ.
Meer nog, in dubio contra fiscum is eigenlijk een argument voor het niet belastbaar
stellen van de onverdeeldheid van besparingen. Het feit alleen dat de vraag dient
gesteld te worden of de constructie van een zakenrechtelijk “toegevoegd intern
gemeenschappelijk vermogen” zoals door de rechtsleer uitgewerkt om op
civielrechtelijk vlak te hanteren, ook onder de derde voorwaarde van artikel 5
W.Succ. valt, houdt in dat er twijfel over bestaat en er bijgevolg geen belasting mag
worden op geheven.
Als men de lijn verder doortrekt en rekening houdt met het feit dat er per analogiam
geen uitleg gegeven mag worden aan een duidelijke wettekst, kan een
onverdeeldheid van besparingen bij scheiding van goederen niet belast worden
ingevolge artikel 5 W.Succ.
133 cfr supra randnr. 54.
50
122. Daarenboven mogen we niet vergeten dat de fiscale wetsbepalingen restrictief
geïnterpreteerd moeten worden ingevolge het grondwettelijk beginsel dat alles vrij is
van belasting.134
§§ 22.. SScchheeiiddiinngg vvaann ggooeeddeerreenn mmeett vveerrrreekkeenniinnggssbbeeddiinngg vvaann aaaannwwiinnsstteenn bbiijj
oovveerrlliijjddeenn
123. Aangezien het hier daadwerkelijk om een verbintenisrechtelijke vordering gaat
en er dus geen gemeenschappelijk vermogen ontstaat, speelt artikel 5 W.Succ. geen
rol. Meer nog, het fiscale recht is ingevolge het gebrek aan een afwijkende wettelijke
regeling ter zake, genoodzaakt de civielrechtelijke analyse over te nemen. Het
verbod op erfovereenkomsten heeft geen effect gehad op dit beding, dus blijven ook
de fiscale gevolgen dezelfde.
A. Geen voorhuwelijkse kinderen.
124. De fiscale administratie moet aanvaarden dat voor het geval de waarde van de
verkrijging niet meer bedraagt dan de totaliteit van de aanwinsten, er wel degelijk een
huwelijksvoordeel voorligt dat niet kan onderworpen worden aan successierechten
indien er geen voorhuwelijkse kinderen zijn. 135
B. Voorhuwelijkse kinderen.
125. Wanneer een verrekensleutel wordt gehanteerd die meer dan de helft van de
aanwinsten aan de langstlevende toekent, zal bij aanwezigheid van voorhuwelijkse
kinderen het meerdere boven die helft aangerekend worden op het beschikbaar deel
van de vooroverleden echtgenoot.
C. Bewijs van de vordering.
134 CASMAN,H., en VERBEKE,A., “Belastbaarheid van huwelijksvermogensrechtelijke verkrijgingen”, Not.Fisc.M. 2007, 35. 135 A. VERBEKE, “Civiel- en fiscaalrechtelijke bedenkingen bij het finaal verrekeningsbeding en het alsof-beding in het huwelijkscontract van scheiding van goederen” in Liber Amicorum Roger Dillemans, Antwerpen, Kluwer, 1997, 525; A. VERBEKE, “Finaal verrekeningsbeding”, Nieuwsbr.Succ.R. 2000-2001, 11/7.
51
126. Artikel 29 en 33 W. Succ. zijn van toepassing. De langstlevende kan het
bestaan en de omvang van de vordering bewijzen aan de hand van het
huwelijkscontract en de verrekeningsstaat.136
AFDELING 2. VERKRIJGINGEN DIE GEEN HUWELIJKSVOORDEEL INHOUDEN
127. Op civielrechtelijk vlak wordt hetgeen het wettelijk plafond van de artikelen 1464
en 1465 B.W. overstijgt, niet meer als een huwelijksvoordeel gekwalificeerd. Deze
zienswijze moet op fiscaal vlak worden bijgetreden aangezien het fiscaal recht
daarvoor geen afwijkende regeling kent. Hoewel het ook niet om een schenking
gaat,137 wordt het ofwel als een schenking beschouwd ingeval van inbreng (art.
1464 B.W.) ofwel is het inkortbaar (art. 1465 B.W.). Derhalve is deze verkrijging wel
onderworpen aan de regels der schenkingen.138 Toch is er geen fictiebepaling die het
surplus belastbaar stelt. In dat verband moet men aandacht hebben voor drie
relevante fictiebepalingen: 139
- artikel 5 W.Succ. stelt drie cumulatieve voorwaarden voorop140 opdat een
verkrijging belastbaar zou zijn. Doordat de belastbaarheid afhangt van de
aanwezigheid van een gemeenschap is niet aan alle voorwaarden voldaan.
- artikel 2 W.Succ. is de grondslag voor de belasting op verkrijgingen ingevolge
wettelijke devolutie, contractuele erfstelling of uiterste wilsbeschikking. Vermits
het surplus onder geen van de drie kwalificaties valt, kan ook op grond van dit
artikel geen belasting worden toegelaten. De fiscale administratie heeft
evenwel een voorziening in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof
van beroep te Antwerpen. De administratie was van mening dat artikel 2
W.Succ. van toepassing is op het gedeelte van het huwelijksvoordeel dat moet
worden aangerekend op het beschikbaar deel. De administratie had immers
geoordeeld dat een beding in een huwelijkscontract, als een contractuele
erfstelling kan worden gekwalificeerd, wanneer dat beding niet als een
136 A. VERBEKE, “Huwelijkscontract. De sky is bijna the limit? In B.TILLEMAN en A. VERBEKE, Actualia Vermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2005, 169-193. 137 C. DEKKERS, J. DE HERDT en N. GEELHAND, “(Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen. Naar een nieuw concept inzake fiscale successieplanning”, TEP 2008, 429 138 H. CASMAN, en A. VERBEKE, “Belastbaarheid van huwelijksvermogensrechtelijke verkrijgingen”, Not.Fisc.M. 2007, 34. 139 H. CASMAN, en A. VERBEKE, “Belastbaarheid van huwelijksvermogensrechtelijke verkrijgingen”, Not.Fisc.M. 2007, 35. 140 cfr. supra randnr 119.
52
huwelijksovereenkomst kan worden aanzien ingevolge artikel 1464 lid 2 B.W.,
maar wel onherroepelijk is en op toekomstige goederen betrekking heeft.141
Een contractuele erfstelling is per slot van rekening een schenking van
toekomstige goederen aan een echtgenoot, al dan niet door middel van een
huwelijkscontract. Het Hof van beroep heeft de administratie in het ongelijk
gesteld.142
- art. 7 W.Succ. houdt ook drie cumulatieve voorwaarden in opdat
belastbaarheid op basis van dit artikel mogelijk zou zijn. Het moet gaan om (1)
een kosteloze beschikking (2) tijdens de drie jaar voor het overlijden en (3) de
verkrijging mag men niet onderworpen hebben aan de registratierechten op
schenkingen. Aangezien het hier een verkrijging betreft op het ogenblik van
het overlijden, is aan de tweede vereiste niet voldaan. Derhalve kan ook deze
fictiebepaling geen dienst doen om de belasting van het surplus op te
steunen.
§§ 11.. SScchheeiiddiinngg vvaann ggooeeddeerreenn mmeett oonnvveerrddeeeellddmmaakkiinngg vvaann ddee bbeessppaarriinnggeenn eenn
vveerrbblliijjvviinnggssbbeeddiinngg oonnddeerr llaasstt
128. Aangezien de fiscus de werking van het verblijvingsbeding onder last heeft
aanvaard bij een gemeenschap van goederen, kan deze, steunend op het
gelijkheidsbeginsel, niet afgewezen worden ingeval van scheiding van goederen.
Het beding heeft de toetsing aan het verbod van bedingen betreffende toekomstige
nalatenschappen doorstaan.
Op fiscaal vlak zullen er geen veranderingen optreden. Een uiteenzetting van de
werking van dit beding zoals die hier ongewijzigd zal plaatsvinden, is reeds
herhaaldelijk aan bod gekomen in de rechtsleer.143 Het enige verschil is dat artikel 5
W.Succ. hier ook op basis van het gebrek aan een gemeenschap niet van
toepassing is.144
141 I. VERHULST, “Kan artikel 2 W. Succ. worden toegepast op bedingen van ongelijke verdeling?”, noot onder Rb. Hasselt 18 oktober 2006, T.F.R. 2007, afl. 323, 510 142 Antwerpen, 24 juni 2008, TEP 2008-4, 360 143 C. DEKKERS, J. DE HERDT en N. GEELHAND, “(Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen. Naar een nieuw concept inzake fiscale successieplanning”, TEP 2008, 397-400; H. CASMAN, “Verblijvingsbeding/ Verblijvingsbeding onder last”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (ed.), Vermogensplanning met effect bij overlijden. Langstlevende, Gent, Larcier, 2004, 82; D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, AFT 2008, afl. 1, 24-26. 144 cfr. supra randnr. 119.
53
§§ 22.. SScchheeiiddiinngg vvaann ggooeeddeerreenn mmeett vveerrrreekkeenniinnggssbbeeddiinngg bbiijj oovveerrlliijjddeenn vvaann mmeeeerr
ddaann aalllleeeenn aaaannwwiinnsstteenn
129. Enkel een finaal verrekenbeding dat civielrechtelijk geherkwalificeerd werd alsof
het een schenking is of door herkwalificatie inkortbaar is, en betrekking heeft op
(onder andere) goederen om niet verkregen tijdens het huwelijk, kan beïnvloed
worden door het verbod op erfovereenkomsten. Het beding komt hier daarom enkel
in die vorm aan bod. Verschillende situaties met uiteenlopende fiscale gevolgen zijn
denkbaar.
130. Fiscaal gezien zal de nietigheid van de rechtshandeling niet automatisch
gebeuren. Inzake successierechten geldt als algemene regel dat een
rechtshandeling bestaat en gevolgen sorteert zolang ze niet door een rechterlijke
beslissing of door alle partijen op minnelijke wijze werd vernietigd. De fiscale
administratie zal dus tot dan rekening moeten houden met dergelijke nietige
rechtshandeling, ongeacht het absoluut karakter van de nietigheid. 145 Wanneer de
nietigheid is uitgesproken, zal door de vermeerdering van de actieve samenstelling
van de nalatenschap146 een nieuwe aangifte moeten worden ingediend .
A. Zonder onderverdeling van de verrekenmassa.
131. Indien in de verrekenmassa geen onderscheid wordt gemaakt tussen goederen
om niet verkregen tijdens het huwelijk en andere goederen, bestaat er geen twijfel
over dat de nietigheid van het hele beding zal kunnen worden gevraagd aan de
rechter, aangezien het een verboden erfovereenkomst betreft.147 De nietigheid zou
met zich meebrengen dat de nalatenschap vermeerderd wordt met alle goederen van
de verrekenmassa.
B. Met onderverdeling van de verrekenmassa.
145 Antwerpen 27 januari 2009, www.fisconet.be 146 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009 Volume I, Mechelen, Kluwer, 2008, 608-610. 147 cfr. supra randnr. 96.
54
132. Wanneer de verschillende categorieën van goederen zijn onderscheiden in de
verrekenmassa, kan men verdedigen dat het om verschillende verrekenmassa’s van
verschillende bedingen gaat. In die hypothese zou enkel het zogezegde
verrekenbeding, dat de goederen om niet verkregen tijdens het huwelijk als
verrekenmassa heeft, nietig zijn. Enkel die goederen zouden dan bij de nalatenschap
van de eerststervende moeten worden bijgevoegd. Wat daarnaast nog boven de
totaliteit van de aanwinsten (of de helft ervan indien er voorhuwelijkse kinderen zijn)
wordt toegekend, is niet vrij van belasting ingevolge een kwalificatie als
huwelijksvoordeel, maar kan niet belast worden met successierechten, bij gebreke
aan een toepasselijke fictiebepaling.148
C. Met onderverdeling en toerekening van het huwelijksvoordeel op goederen om
niet tijdens het huwelijk verkregen.
133. Indien men nu naast een onderverdeling van de verrekenmassa in categorieën
van goederen in het huwelijkscontract zou opnemen dat de kwalificatie als
huwelijksvoordeel vooreerst moet toegerekend worden op de goederen om niet
verkregen tijdens het huwelijk, dan zou deze categorie in de hoedanigheid van een
huwelijksvoordeel ten belope van de waarde van de totaliteit van de aanwinsten (of
de helft daarvan ingeval er voorhuwelijkse kinderen zijn) ontsnappen aan de toetsing
aan het verbod op erfovereenkomsten. De aanwinsten en voorhuwelijkse goederen
die ook nog in de verrekenmassa zitten, zullen de toetsing doorstaan, waardoor er
geen sprake kan zijn van een verboden erfovereenkomst en dus ook niet van een
nietigheid. Dit zou enkel nog kunnen indien de waarde van de goederen om niet
verkregen tijdens het huwelijk opgenomen in de verrekenmassa, de waarde van de
totaliteit der aanwinsten (of de helft daarvan) zou overstijgen.
148 H. CASMAN, en A. VERBEKE, “Belastbaarheid van huwelijksvermogensrechtelijke verkrijgingen”, Not.Fisc.M. 2007, 35.
55
CONCLUSIE
134. Een onverdeeldmaking van besparingen kan niet op eenzelfde wijze als een
gemeenschap van goederen worden beschouwd als een derde vermogen, ondanks
dezelfde functie van doelvermogen. Maar zelfs volgens een strikte visie op de
toetsing leidt dit niet tot een verboden erfovereenkomst aangezien de constructie van
de stilzwijgende toestemming ervoor zorgt dat er geen sprake kan zijn van louter
eventuele rechten.
135. Het verrekenbeding kan terugvallen op het bestaan van wetsontwerpen om de
geldigheid van dit beding aan te tonen. Van louter eventuele rechten is er enkel
sprake bij een verrekenmassa die goederen om niet tijdens het huwelijk verkregen,
incorporeert. De nietigheid van dit beding kan ingeperkt worden door een
gedetailleerde omschrijving van de verrekenmassa.
136. De strikte toetsing kijkt echter met oogkleppen op om zich heen. Zij heeft geen
oog voor de toepassing van het gelijkheidsbeginsel, de ondertussen gevestigde
theorie van de huwelijksvoordelen en het onderscheid tussen
huwelijksvermogensrecht en erfrecht. Daarom wordt ook een omstandige toetsing
uitgevoerd, die wel rekening houdt met de beperkingen die externe factoren aan een
toetsing oplegt.
137. De theorie der huwelijksvoordelen verkleint de speelruimte voor het verbod op
erfovereenkomsten. Wat, als een verkrijging van aanwinsten door de werking,
samenstelling of verdeling van het huwelijksvermogensstelsel , uit de bus komt, hoeft
immers niet meer getoetst te worden. Ook het onderscheid tussen erfrecht en
huwelijksvermogensrecht resulteert in een beperking van het toepassingsgebied van
het verbod op erfovereenkomsten.
138. Zowel de strikte als de omstandige toetsing besluiten dat er geen verboden
erfovereenkomst aan de orde is met betrekking tot een onverdeeldheid van
besparingen met verblijvingsbeding. Betreffende het finaal verrekenbeding komen
beide toetsingmethodes tot de conclusie dat de redactie van het beding en meer
bepaald van de verrekenmassa een sleutelpositie inneemt. Worden de goederen om
56
niet, verkregen tijdens het huwelijk, apart vermeld, dan kan men het beding
opsplitsen in een nietig en een geldig beding. Maakt men het onderscheid niet, dan is
het hele beding nietig. De toepassing van het verbod op erfovereenkomsten kan door
toerekening van het huwelijksvoordeel op die goederen om niet, verkregen tijdens
het huwelijk, zelfs buitenspel gezet worden. Zo ver gaat de strikte toetsing niet.
139. Uiteindelijk kan men de kwalificatie als verboden erfovereenkomst strijdig
achten met het gelijkheidsbeginsel van artikelen 10 en 11 G.W.. Wanneer men een
gemeenschapsstelsel en een stelsel van scheiding van goederen naast elkaar zet en
daarop het gelijkheidsbeginsel toepast, moet het verschil in behandeling immers
redelijk verantwoord zijn.149 Het grondwettelijk gewicht dat hieraan verbonden is, doet
de balans zwaar overhellen naar de afwezigheid van een verboden erfovereenkomst.
140. De fiscale gevolgen van de toetsing zijn dus eigenlijk gering aangezien die
slechts moeten worden nagegaan wanneer er effectief sprake is van een verbod. En
voor een verrekeningsbeding dat (eveneens) goederen om niet verkregen tijdens het
huwelijk betreft, komt dit dan uiteindelijk neer op een vermeerdering van de
nalatenschap. Evenwel enkel na een beslissing door de rechter, want pas dan mag
de fiscale administratie de nietigheid in rekening nemen. Ongeacht het relatieve of
absolute karakter van de nietigheid mag de fiscus niet zelf voor rechter spelen.
• 149 C. DEKKERS, J. DE HERDT en N. GEELHAND, “(Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen.
Naar een nieuw concept inzake fiscale successieplanning”, TEP 2008, 423; N. GEELHAND DE MERXEM, “Het finaal verrekenbeding. Weerlegging van een onterechte kritiek”, Not.Fisc.M. 2009, afl. 4, 124.
57
BIBLIOGRAFIE WWeettggeevviinngg
• Burgerlijk Wetboek
• Wet 14 mei 1981, B.S. 27 mei 1981
• Wet 22 april 2003, B.S. 22 mei 2003
PPaarrlleemmeennttaaiirree ssttuukkkkeenn
• Parl. St. Senaat, 1974-75, nr. 683/7, 1-4.
RReecchhttsspprraaaakk.
• Cass. 28 november 1946, R.W.1946-47, 1033.
• Cass. 10 november 1960, R.C.J.B. 1961, 6, noot J.G. RENAULD
• Cass. 23 oktober 1970, R.W. 1970-1971, 1465.
• Cass. 20 oktober 1978, R.W. 1978-79, 2368, noot H. CASMAN.
• Cass. 11 april 1980, Arr. Cass. 1979-80, 996, noot.
• Cass. 31 oktober 2008, C.
• Gent 25 april 1974, R.W. 1974-75, 426, noot.
• Antwerpen 6 december 1989, R.W. 1989-90, 1225, noot H. DE DEKKER.
• Bergen 15 september 1992, Rev.not.b. 1995, 22.
• Brussel 10 november 1994, Rev. not. b. 1995, 204.
• Antwerpen (3e kamer) 12 mei 2004, T.Not 2007, 11, noot M. DE CLERCQ.
• Antwerpen, 5 oktober 2004, Not.Fisc.M. 2004, noot A. VERBEKE, 272-274.
• Gent 16 december 2004, T.Not 2006,126, noot F. BOUCKAERT.
• Antwerpen (6de kamer) 24 juni 2008, TEP 2008, afl. 4, 356.
• Antwerpen 27 januari 2009, www.fisconet.be
• Rb Brugge 7 februari 1978, T.Not 1978, 310.
• Rb Brussel 12 november 1990, T.B.B.R. 1991, 398.
• Rb Gent 5 december 1996, T. Not. 1997, 232.
.
58
RReecchhttsslleeeerr
• A. AYDOGAN, “Bedingen inzake huwelijkse vergoedingen”, TEP 2009/3, 145-157.
• J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen, Mechelen, Kluwer, 2006, 1040.
• J. BAEL, “Verbod van erfovereenkomsten” in Over erven Liber Amicorum Mieken
Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 27. • H. CASMAN, De evolutie in de huwelijkscontracten, Deurne, Kluwer, 1995, 77. • H. CASMAN, “Draad van Ariadne in de doolhof van huwelijksvoordelen”, in Over
erven Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 85-98 • H. CASMAN , Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 102 e.v. • H. CASMAN, “Verblijvingsbeding/ Verblijvingsbeding onder last”, in A. VERBEKE, F.
BUYSSENS en H. DERYCKE (ed.), Vermogensplanning met effect bij overlijden. Langstlevende, Gent, Larcier, 2004, 81-84.
• H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer
Rechtswetenschappen, losbladig, IV 4. • H. CASMAN en A. VERBEKE, “Belastbaarheid van huwelijksvermogensrechtelijke
verkrijgingen”, Not. Fisc. M. 2007, afl. 1, 32-35. • H. CASMAN en A. VERBEKE, ‘Wat is een huwelijksvoordeel?’, Not. Fisc. M. 2005,
292-297. • C. CASTELEIN., “Het verbod op erfovereenkomsten” in B. TILLEMAN en A.
VERBEKE., Actualia Vermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2005, 206-215.. • M. COENE, “Over raakvlakken tussen erfrecht en huwelijksvermogensrecht” in
Liber Amicorum Prof. G. Baeteman, Deurne, Kluwer, 1997, 45-65 • C. DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel”, in W. PINTENS en J. DU
MONGH, Patrimonium 2006, Antwerpen, Intersentia, 2006, 27-139. • C. DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel”, in W. PINTENS en J. DU
MONGH, Patrimonium 2007, Antwerpen, Intersentia, 2007, 21-66. • M. DE CLERCQ, “De preferentiële toewijzing: ook voor onverdeelde goederen die
niet tot de gemeenschap behoorden?”, T.Not. 2007, afl. 1, 18-29. • J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009 Volume I,
Mechelen, Kluwer, 2008, 1018.
59
• C. DEKKERS, J. DE HERDT en N. GEELHAND, “(Fiscale) successieplanning “in extremis” in Vlaanderen. Naar een nieuw concept inzake fiscale successieplanning”, TEP 2008, 377-487.
• M. DELBOO en S. NELIS, “Verblijvingsbeding onder last aanvaard door de fiscus”,
Nieuwsbr.Succ.R. 2006, afl. 3, 14-16. • C. DE WULF, “Een kritische doorlichting van recente rechtspraak en rechtsleer in
verband met de sterfhuisclausule”, T.Not. 2008, 467. • C. DE WULF, “De nieuwe theorie van de huwelijksvoordelen – recht of wishful
thinking?”, T.Not. 2008, 523-532. • J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en Successieplanning. Voorzichtigheid blijft
geboden”, T.Not 2007, 492-509. • N. GEELHAND, “Rariteiten in successieplanning-land”, TEP 2009/2, 75-85. • N. GEELHAND DE MERXEM, “Het finaal verrekenbeding. Weerlegging van een
onterechte kritiek”, Not.Fisc.M. 2009, afl. 4, 103-147. • Y.-H. LELEU, “Omvang en samenstelling van het gemeenschappelijk vermogen”,
Handboek Estate Planning, Larcier, 2004, boek 1, topic 9, 47. • F. LOGGHE, “Enkele raakvlakken tussen de Vlaamse successiewetgeving en het
huwelijksvermogensrecht”, Not. Fisc. M. 1999, 172-181. • D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, AFT
2008, afl. 1, 4-40. • D. MICHIELS., “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”,
Not. Fisc. M. 2005, 267-291. • E. NELISSEN en H. BOM, Memo Financiële Planning – De successiewet van 2010,
Deventer, Kluwer, 2009, 229. • A. NIJS, A. VAN ZANTBEEK en A. VERBEKE, “Administratie aanvaard alsof-beding”,
Nieuwsbr.Succ.R. 2005, afl. 8, 1-2. • P. PEETERS, “De fiscale beginselen van gelijkheid, legaliteit, rechtszekerheid en
eenjarigheid in de rechtspraak van het Arbitragehof”, in 20 jaar Arbitragehof, Mechelen, Kluwer, 2005, 124-140
• W.PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal
vermogensrecht, Leuven, Universitaire pers, 2002, 121.
60
• W. PINTENS, K. VANWINCKELEN, J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 169 -171.
• M. PUELINCKX-COENE, “De wet van 14 mei 1981 tot wijziging van het erfrecht van
de langstlevende echtgenoot. De erfrechten van de andere erfgenamen”, R.W., 1981-82, kol.429.
• M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 263.
• J.G. RENAULD, “Le pacte sur succession future”, noot onder Cass. 10 november 1960, R.C.J.B. 1961, 25.
• J. Ruysseveldt, “Recente ontwikkelingen in het Vlaamse successierecht ”,
Not.Fisc.M. 2007, 1-16 • J.-L. SNYERS, Scheiding van goederen met onverdeeldmaking van de
besparingen, Antwerpen, Kluwer, 1995, 129. • E. TURPYN, “Het finaal verrekenbeding: een verboden erfovereenkomst?”, T.Not. 2010,
afl.2, 59-65 • M. STORME, Inleiding tot het recht, Gent, Story Scientia, 1974, 233. • C. VAN HEUVERSWYN, “Het huwelijkscontract als instrument van
vermogensplanning” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (ed.), Vermogensplanning met effect bij overlijden-langstlevende, Gent, Larcier, 2004, 3-5.
• G. VAN OOSTERWIJCK, “Bevoordeling van de langstlevende echtgenoot bij
huwelijkscontract, schenking of testament na de Wet van 14 mei 1901”, R.W. 1981-82, 355 e.v.
• K. VANWINCKELEN, ‘De minnelijke wijziging van het huwelijksvermogensstelsel
tijdens het huwelijk: beschouwingen omtrent de beperkte vrijheid voor de echtgenoten tot wijziging van hun stelsel en de Wet van 9 juli 1998 en zijn gevolgen', in W. PINTENS (ed.), Themis. School voor postacademische juridische vorming, IV, Familiaal vermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2001, 29, nr. 3
• K. VANWINCKELEN, “Ontwikkelingen inzake familiale schikkingen: verboden
erfovereenkomsten en onherroepelijke schenkingen, twee belemmeringen voor een vermogensplanning”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Themis.Familiaal Vermogensrecht 2003-2004, Brugge, die Keure, 2004, 56.
• A. VERBEKE, Actualia vermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2005, 184. • A. VERBEKE, “Civiel- en fiscaalrechtelijke bedenkingen bij het finaal
verrekeningsbeding en het alsof-beding in het huwelijkscontract van scheiding van goederen”, Liber Amicorum Roger Dillemans, Antwerpen, Kluwer, 1997, 525.
61
• A. VERBEKE, “Contractvrijheid in het huwelijksvermogensrecht. Opdracht voor een
waakzaam notariaat”, in Liber Amicorum Prof. Dr. G. Baeteman, Deurne, Kluwer rechtswetenschappen, 1997, 327-354.
• A. VERBEKE, “Finaal verrekeningsbeding”, Nieuwsbr.Succ.R. 2000-2001, 11/7. • A. VERBEKE, Goederenverdeling bij echtscheiding, Maklu, Antwerpen, 1995, 288. • A. VERBEKE, “Het huwelijkscontract van scheiding van goederen. Pleidooi voor
een ‘warme uitsluiting’”, in K.F.B.N. (ed.), De evolutie in huwelijkscontracten, Recyclagedagen 1995 van de Nederlandstalige Raad, Deurne, Kluwer, 1995, 81-
• A. VERBEKE, “Huwelijkscontracten: scheiding van goederen met toeters en bellen”
in L. WEYTS, A. VERBEKE, en E. GOOVAERTS, Actualia Familiaal Vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2003, 15-24.
• A. VERBEKE, “Huwelijkscontract. De sky is bijna the limit? In B.TILLEMAN EN A.
VERBEKE, Actualia Vermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2005, 169-193. • A. VERBEKE, “Huwelijksvoordelen”, T.E.P. 2008-2, 99 • A. VERBEKE, “Huwelijksvoordelen. Een tweede Antwerps Mijlpaalarrest”, TEP
2008, afl. 4, 285-286. • A. VERBEKE, “De langstlevende echtgenoot als voortzetting van het koppel.
Bescherming van de langstlevende via huwelijkscontract” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (ed.), Vermogensplanning met effect bij overlijden-langstlevende, Gent, Larcier, 2004,7-11.
• A. VERBEKE, “Scheiding van goederen met facultatief verrekenbeding”, in A.
VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (ed.), Vermogensplanning met effect bij overlijden. Langstlevende, Gent, Larcier, 2004, 115.
• A. VERBEKE, “Scheiding van goederen met toegevoegd intern gemeenschappelijk
vermogen”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (ed.), Vermogensplanning met effect bij overlijden. Langstlevende, Gent, Larcier, 2004, 109.
• A. VERBEKE, “Scheiding van goederen met verrekenbeding”, in A. VERBEKE, F.
BUYSSENS en H. DERYCKE (ed.), Vermogensplanning met effect bij overlijden. Langstlevende, Gent, Larcier, 2004, 111.
• A. VERBEKE, “Scheiding van goederen met verrekenbeding betreffende
aanwinsten: huwelijksvoordeel of schenking?”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (ed.), HEP Vermogensplanning met effect bij overlijden. Langstlevende, Gent, Larcier, 2004, 117 e.v.
62
• A. VERBEKE, “Scheiding van goederen met verrekenbeding betreffende meer dan aanwinsten: huwelijksvoordeel of schenking?”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (ed.), HEP Vermogensplanning met effect bij overlijden. Langstlevende, Gent, Larcier, 2004, 121-122.
• A. VERBEKE, “Spitstechnologie omtrent huwelijkse voorwaarden”, in L. WEYTS en
C. CASTELEIN, Capita Selecta Notarieel Recht, Leuven, Universitaire Pers, 2006, 59-76.
• I. VERHULST, “Kan artikel 2 W. Succ. worden toegepast op bedingen van ongelijke
verdeling?”, noot onder Rb. Hasselt 18 oktober 2006, T.F.R. 2007, afl. 323, 510 • J. VERSTRAETE, “Erfovereenkomsten” in X (ed.), Familiale vermogensplanning,
XXXste Post-universitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 83-131.
• J. VERSTRAETE, “Overeenkomsten over niet opengevallen nalatenschappen (A
contrario bij artikel 791 B.W.)”, in J. BAEL, W. PINTENS, M. PUELINCKX-COENE en A. VASTERSAVENDTS (ed.), Commentaar Erfenissen Schenkingen en Testamenten, Mechelen, Kluwer, 19 e.v.
• J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen, verblijvingsbedingen onder last,
keuzebedingen onder last” ” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 551-556.
• L. VOISIN, “Avantages matrimoniaux et libéralités entre époux séparés de biens”,
Rev. not. b. 2005, 678-689.