Examenvoorbereiding mbo 2/3 - Active...
Transcript of Examenvoorbereiding mbo 2/3 - Active...
Examenvoorbereiding mbo 2/3
2
2
Examenvoorbereiding mbo 2/3 Nederlands en rekenen
versie 1.0
februari 2014
Uitgave van:
Technicom BV
Koddeweg 43
3194 DH Hoogvliet
W Technicom.nl
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd
en/of openbaar gemaakt door middel van druk,
fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook,
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van
Technicom BV.
Nederlands en rekenen
3
Voorwoord
De Nederlandse opleiding tot Operator B is een MBO opleiding. Om een
Operator B diploma te kunnen halen moet je aan de eisen voldoen die de
Nederlandse overheid aan die opleiding stelt. De belangrijkste eisen hebben te
maken met het beroep van een Operator B. Zo is bijvoorbeeld vastgelegd dat je
je werkzaamheden moet kunnen voorbereiden, dat je het proces moet kunnen
bewaken, etc. Maar er zijn ook eisen die niet specifiek met het beroep te maken
hebben en die voor alle MBO opleidingen gelden. Dat zijn de eisen op het
gebied van Loopbaan & Burgerschap en Nederlands, Engels en Rekenen
(NER). Dit informatieboekje hoort bij het onderdeel NER.
Het Nederlandse MBO onderwijs kent 4 niveaus. De overheid heeft per niveau
bepaald aan welke eisen voor NER een cursist moet voldoen om een diploma te
kunnen krijgen. De opleiding Operator B is een MBO opleiding op niveau 3. Voor
álle MBO opleidingen op niveau 2 en niveau 3 geldt:
Je moet generiek examen doen voor het onderdeel Nederlands.
Je moet generiek examen doen voor het onderdeel Rekenen.
Je hoeft géén generiek examen te doen voor Engels. Alleen als voor jouw
specifieke opleiding bepaald is dat je Engels nodig hebt om je beroep goed
uit te kunnen oefenen moet Engels beroepsgericht worden getoetst. Dat is
het geval voor Operator B.
Generiek examen betekent dat de onderwerpen die geëxamineerd worden voor
iedereen (die een MBO opleiding niveau 2 of 3 doet) gelijk zijn. Het is bekend
wat die onderwerpen zijn, dus je kunt je voorbereiden op die examens. Dit
boekje is bedoeld als hulpmiddel om je voor te bereiden op de examens van
Nederlands en Rekenen. In hoofdstuk 1 vind je algemene informatie over de
examens en het niveau van de examens. In hoofdstuk 2 vind je informatie over
de verschillende onderdelen van het examen Nederlands. In hoofdstuk 3 lees je
meer over het examen rekenen. In hoofdstuk 4 lees je kort iets over
aanpassingen voor deelnemers met een beperking.
In de hoofdstukken 2 en 3 staat per examenonderdeel de volgende informatie:
Een uitleg wat je kunt verwachten van het betreffende examenonderdeel
Eén of meer voorbeeldopgaven
Achtergrondinformatie en tips waarmee je je kunt voorbereiden op het
onderdeel
Verwijzingen naar websites die je kunt gebruiken om je (extra) voor te
bereiden
Het beroepsgerichte examen voor Engels is niet voor iedereen gelijk. De
onderwerpen die getoetst worden zijn specifiek voor jouw beroep. In het geval
van Operator B moet je bijvoorbeeld de Engelse termen kennen die gebruikt
worden op de werkvloer, zoals P&ID, safety, valve, pressure, etc. Omdat je het
Engels wat je nodig hebt voor je beroep gebruikt in de praktijk, is het het beste
om ook in de praktijk te toetsen of je het beroepsgericht Engels beheerst. Voor
de Operator B opleiding is hiervoor géén apart examen. Of je het beroepsgericht
Engels beheerst wordt beoordeeld tijdens je praktijkproeve en met de observatie
softskills. Omdat je geen apart examen hoeft te doen voor Engels, is dit boekje
alleen ter voorbereiding op de examens Nederlands en Rekenen.
Examenvoorbereiding mbo 2/3
4
4
Hoe gebruik je dit boekje?
Het is verstandig om na ontvangst van dit boekje op zijn minst hoofdstuk 1 en de
tekst onder de kopjes “wat kun je verwachten van…” in hoofdstuk 2 en 3 direct
door te lezen. Je hebt dan een globaal idee van wat er van je wordt verwacht en
waarvoor eventueel nog werk aan de winkel is.
Als het examen in zicht komt, kun je het boekje dan in zijn geheel gebruiken om
je voor te bereiden op het examen.
Veel succes bij de voorbereiding op je examens Nederlands en rekenen!
Nederlands en rekenen
5
Inhoudsopgave
1. Algemene informatie ........................................................................ 6 1.1 De generieke examens .................................................................... 6 1.2 Niveau 2F ......................................................................................... 6
2. Nederlands ....................................................................................... 8 2.1 De onderdelen .................................................................................. 8 2.2 Lezen ............................................................................................... 9
2.2.1 Wat kun je verwachten van het examen lezen? .............................. 9 2.2.2 Voorbeeldopgaven lezen ............................................................... 10 2.2.3 Aandachtspunten voor het examen lezen ..................................... 14 2.2.4 Extra bronnen ................................................................................. 16
2.3 Luisteren ........................................................................................ 17 2.3.1 Wat kun je verwachten van het examen luisteren? ....................... 17 2.3.2 Voorbeeldopgaven luisteren .......................................................... 18 2.3.3 Aandachtspunten voor het examen luisteren ................................ 20 2.3.4 Extra bronnen ................................................................................. 20
2.4 Schrijven ........................................................................................ 21 2.4.1 Wat kun je verwachten van het examen schrijven? ....................... 21 2.4.2 Voorbeeldopgaven schrijven .......................................................... 22 2.4.3 Aandachtspunten voor het examen schrijven ................................ 26 2.4.4 Extra bronnen ................................................................................. 35
2.5 Gesprekken .................................................................................... 36 2.5.1 Wat kun je verwachten van het examen gesprekken? .................. 36 2.5.2 Voorbeeldopgave gesprekken ....................................................... 37 2.5.3 Aandachtspunten voor het examen gesprekken ........................... 37 2.5.4 Extra bronnen ................................................................................. 39
2.6 Spreken .......................................................................................... 40 2.6.1 Wat kun je verwachten van het examen spreken? ........................ 40 2.6.2 Voorbeeldopgave spreken ............................................................. 41 2.6.3 Aandachtspunten voor het examen spreken ................................. 42 2.6.4 Extra bronnen ................................................................................. 43
3. Rekenen ......................................................................................... 44 3.1 Wat kun je verwachten van het examen rekenen? ........................ 44 3.2 Voorbeeldopgaven rekenen ........................................................... 46 3.3 Aandachtspunten voor het examen rekenen ................................. 49 3.4 Extra bronnen ................................................................................. 57
4. Voorzieningen voor deelnemers met een beperking ..................... 58
Examenvoorbereiding mbo 2/3
6
6
1. Algemene informatie
Je gaat examens afleggen voor de vakken rekenen en Nederlands. In dit deel
lees je welke examens je zult gaan afleggen en op welk niveau.
1.1 De generieke examens
De examinering van rekenen en taal vindt plaats in de tweede helft van je
opleiding. Het gaat daarbij om de volgende examens:
1. Nederlands lezen
2. Nederlands luisteren
3. Nederlands schrijven (inclusief taalverzorging)
4. Nederlands gesprekken
5. Nederlands spreken
6. Rekenen
Een schooljaar/studiejaar wordt in Nederland een cohort genoemd. Voor het
cohort waar jij toe behoort geldt dat alle examens voor Nederlands en Rekenen
worden afgenomen als instellingsexamens. Dat betekent dat Technicom als
instelling zelf de examens mag (laten) ontwikkelen en afnemen. In de toekomst
worden dat centrale examens die landelijk ontwikkeld worden en voor iedereen
gelijk zijn.
Je bent geslaagd voor rekenen als je voor het rekenexamen een cijfer 5,5 of
hoger haalt. Je bent geslaagd voor Nederlands als je eindcijfer een 5,5 of hoger
is. Dit cijfer is een gemiddelde van je cijfers voor lezen, luisteren en je cijfers
voor schrijven, gesprekken en spreken.
1.2 Niveau 2F
Het wettelijk vastgelegde eindniveau rekenen en Nederlands voor mbo 2- en
mbo 3-opleidingen is niveau 2F van het referentiekader Meijerink1. Je gaat dan
ook examens afleggen op niveau 2F.
Referentieniveau 2F is het zogenaamde 'burgerschapsniveau'. Dit is het niveau
dat iedere burger moet beheersen om op het gebied van taal en rekenen goed
maatschappelijk te kunnen participeren in de hedendaagse samenleving. Met dit
niveau kun je je dus goed kunnen redden in een redelijk bekende situatie: op je
werk, op de opleiding, in de privésfeer, in het vrijwilligerscircuit.
Je:
beschikt over voldoende woorden om je te kunnen uiten, kunt redelijk en
vloeiend een probleem verhelderen en kunt informatie vragen, verzamelen,
verwerken en geven
kunt instructieve teksten en betogende teksten lezen
kunt de hoofdgedachte van een tekst weergeven en legt relaties tussen
tekstdelen en kunt die evalueren en beoordelen
1 Meer informatie over de niveaus van het referentiekader kun je vinden op www.taalenrekenen.nl/referentiekader.
Nederlands en rekenen
7
kunt samenhangende teksten schrijven met een eenvoudige, lineaire
opbouw, over uiteenlopende en vertrouwde onderwerpen. De tekst bevat
een volgorde met inleiding, kern en slot
beheerst nog niet alle spellingsproblemen, hebt kennis van de lijdende,
bedrijvende en vragende vorm, en beheerst moeilijke gevallen van de
persoonsvorm
Je:
kunt handig rekenen in alledaagse situaties
kunt rekenen met verhoudingen, procenten en breuken
kunt meetinstrumenten lezen en werken met omtrek, oppervlakte, inhoud,
gewichten, tijd en geld
kunt tabellen en grafieken lezen en interpreteren
In hoofdstuk 2 en 3 van dit boekje kun je meer lezen over wat je moet kunnen op
niveau 2F.
Examenvoorbereiding mbo 2/3
8
8
2. Nederlands
In dit deel vind je informatie over de onderdelen van het examen Nederlands. Bij
elk examenonderdeel wordt uitgelegd wat je van het examen kunt verwachten.
Je krijgt ook voorbeeldvragen en uitleg waarmee je je kunt voorbereiden op het
examen.
2.1 De onderdelen
Je doet examen Nederlands op niveau 2F van het referentiekader Meijerink.
Het examen bestaat uit 5 onderdelen:
Onderdeel Toetsvorm
Indicatie
toetsduur Opmerkingen
Instellingsexamen
Lezen
Schriftelijk,
meerkeuze-
vragen
60 minuten Wordt z.s.m.
vervangen door
centraal examen
(digitaal)
Instellingsexamen
Luisteren
Schriftelijk,
meerkeuze-
vragen
45 minuten Wordt z.s.m.
vervangen door
centraal examen
(digitaal)
Instellingsexamen
Schrijven
Schriftelijk,
aantal korte
teksten schrijven
120 minuten
Instellingsexamen
Spreken
Mondeling,
presentatie over
een vraagstelling
waarbij enige
vragen worden
gesteld
15 minuten
Instellingsexamen
Gesprekken
Mondeling,
twee deelnemers
wisselen met
elkaar informatie
uit (door middel
van een vraag-
gesprek) en
voeren een
discussie
15 minuten
Je bent geslaagd voor Nederlands als je eindcijfer een 5,5 of hoger is. Het
eindcijfer wordt als volgt berekend:
Eindcijfer
= 2
Spreken) ,Gesprekken Schrijven, e(gemiddeldLuisteren) Lezen, e(gemiddeld
Nederlands en rekenen
9
2.2 Lezen
2.2.1 Wat kun je verwachten van het examen lezen?
In het examen vind je teksten over alledaagse onderwerpen, maar ook over
onderwerpen die wat verder van je af staan. Deze teksten hebben een heldere
structuur en duidelijke verbanden.
Het kan gaan om:
informatieve teksten (krant, schema, studietekst)
instructieve teksten (recept, handleiding)
betogende teksten (reclame, ingezonden brief)
Bij elke tekst moet je een aantal meerkeuzevragen beantwoorden. Je laat
daarmee zien dat je in staat bent om:
de hoofdgedachte van een tekst weer te geven
hoofd- en bijzaken te scheiden
relaties te leggen tussen tekstdelen
de bedoeling van de schrijver te verwoorden
een eenvoudige tekst samen te vatten
systematisch informatie op te zoeken
Bij het instellingsexamen lezen mag je geen woordenboek gebruiken.
Examenvoorbereiding mbo 2/3
10
10
2.2.2 Voorbeeldopgaven lezen
Hieronder staan een aantal voorbeeldopgaven om een beeld te geven van het
examen lezen.
Voorbeeldtekst 1 (Bron: CSE Nederlands VMBO GL/TL 2013)
Nederlands en rekenen
11
Vragen bij voorbeeldtekst 1
Vraag 1
Vraag 2
Vraag 3
Antwoorden
Examenvoorbereiding mbo 2/3
12
12
Voorbeeldtekst 2 (Bron: MBO COE 2012-2013)
Vragen bij voorbeeldtekst 2
Vraag 1
Vraag 2
Vraag 3
Nederlands en rekenen
13
Vraag 4
Welke zinnen horen bij de uitkomst van het Britse onderzoek en welke bij de
mening van Dick van der Niet?
Als iemand een bril draagt, wordt
verwacht dat hij of zij goed is in zijn
werk.
A het Britse
onderzoek
B Dick van der Niet
Een bril is hip. A het Britse
onderzoek
B Dick van der Niet
Mensen met en zonder bril zijn even
slim.
A het Britse
onderzoek
B Dick van der Niet
Sollicitanten met een bril krijgen sneller
een baan.
A het Britse
onderzoek
B Dick van der Niet
Een compleet voorbeeld van een centraal examen Nederlands kun je vinden op:
https://www.cve.nl/item/voorbeeldexamens_coe_mbo
(Niet heel prettig leesbaar, maar wel informatief)
Een demofilm over het centrale examen kun je vinden op:
http://www.cito.nl/static/mbo/COE/nederlands/DemoFilmNederlands_2F/
start.html
Antwoorden
Examenvoorbereiding mbo 2/3
14
14
2.2.3 Aandachtspunten voor het examen lezen
1. Gebruik de juiste leesstrategie: globaal, zoekend of intensief
Je kunt een tekst op verschillende manieren lezen.
Globaal: je weet in grote lijnen waar de tekst over gaat. Je onthoudt geen
details maar alleen de algemene (globale) informatie.
Zoekend: je zoekt heel gericht naar bepaalde informatie. Als iemand
bijvoorbeeld vraagt “wat zegt de schrijver in de tweede alinea?”, en je leest
dat stukje, dan ben je zoekend aan het lezen.
Intensief lezen: je leest heel geconcentreerd alle informatie in het
tekstfragment. Als je intensief hebt gelezen kun je veel details navertellen.
Waarom is dit belangrijk?
Dit is belangrijk omdat het je op het examen veel tijd kan sparen. Je moet veel
vragen beantwoorden, in weinig tijd! Als je bijvoorbeeld de vraag krijgt: ‘waar
gaat de tekst over?’ dan weet je dat je globaal moet lezen. Maar als je
bijvoorbeeld de vraag krijgt ‘wat vindt de schrijver van de tekst van dit
onderwerp?’ dan moet je intensief lezen. En wanneer lees je zoekend? Als de
vraag bijvoorbeeld is ‘wat zegt de schrijver van de tekst in de derde zin over het
onderwerp?’
2. Let op de opmaak van de tekst
De teksten op het examen zijn bijvoorbeeld reclameteksten of stukjes uit de
krant. Niet alle onderdelen van zo’n tekst zien er hetzelfde uit. De opmaak van
de titel is bijvoorbeeld heel anders dan die van de rest van de tekst. Op het
examen moet je op de volgende onderdelen in een tekst letten:
Titel. De titel staat bovenaan de tekst en is groter en vaak ook dikker
gedrukt dan de rest van de tekst. De titel is heel belangrijk voor een tekst
omdat het de lezer moet aanzetten om de tekst te gaan lezen. Als een tekst
een leuke of interessante titel heeft, gaan mensen de tekst sneller lezen.
Tussenkopjes. Tussenkopjes staan in de tekst en delen de tekst in kleinere
stukjes. Ze zijn vaak dikker gedrukt dan de rest en maken het makkelijker
om de tekst te lezen. Je kunt ze gebruiken als je zoekend moet lezen.
Dankzij de tussenkopjes hoef je soms niet de hele tekst te lezen maar weet
je meteen welke stukjes tekst waarover gaan.
Illustraties. Illustraties zijn plaatjes of foto’s die bij de tekst horen. Ze zorgen
ervoor dat de tekst leuker wordt om te lezen maar ook makkelijker te
begrijpen.
Lettertypen. Het lettertype van een tekst zegt heel veel over het soort tekst.
Je kunt soms al ongeveer weten wat voor tekst het is zonder hem te lezen
door te kijken naar het lettertype. Als dat bijvoorbeeld heel groot is kan dat
betekenen dat er iets belangrijks gezegd wordt en als het heel saai is, moet
je waarschijnlijk een serieus stuk gaan lezen.
Alinea’s. Alinea’s zijn groepjes zinnen die bij elkaar horen. Ze zijn vaak te
herkennen omdat er een witruimte tussen staat, maar niet altijd. Soms
begint een nieuwe alinea ook met een inspringende zin, dat is een zin die
iets verder naar rechts op het blad begint. Alinea’s zijn er om de tekst
structuur te geven en hem duidelijk en makkelijker te maken.
Nederlands en rekenen
15
3. Wat is het doel van de tekst?
In het examen kan gevraagd worden naar het schrijfdoel van de schrijver.
Waarom heeft de schrijver deze tekst geschreven? Wat wilde hij ermee
bereiken?
Dat schrijfdoel kan bijvoorbeeld zijn:
de lezer informatie geven over een bepaald onderwerp
de lezer ergens van overtuigen
een mening geven over iets
de lezer tot actie aanzetten
de lezer amuseren
zijn/haar gevoelens uitdrukken
gevoelens oproepen bij de lezer
4. Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Elke tekst heeft een onderwerp en een hoofdgedachte. Op het examen moet je
die uit de tekst kunnen halen. Het onderwerp van een tekst is waar de tekst
globaal over gaat.
Wat is de makkelijkste manier om de hoofdgedachte uit een tekst te halen?
Bedenk eerst wat het onderwerp van de tekst is en bedenk daarna wat het
belangrijkste is wat er over het onderwerp gezegd wordt.
Vaak staat de hoofdgedachte in het slot van de tekst. Het is vaak een mening of
een conclusie over het onderwerp.
Tips om de hoofdgedachte te vinden:
Bekijk de titel goed. Daar moet al een kern in zitten van waar het over gaat.
De eerste zin is erg belangrijk. Ook geeft de eerste zin van elke alinea vaak
veel informatie.
Als het eind van de tekst staat vaak de conclusie. Ook die is belangrijk.
5. Let op de relaties binnen de tekst
Een tekst heeft meerdere alinea’s. Tussen de alinea’s kunnen verschillende
relaties bestaan. Er kunnen ook verschillende relaties zijn tussen zinnen.
Je moet de volgende relaties kunnen herkennen:
Oorzaak-gevolg. Het tweede deel van de zin of alinea is het gevolg van de
eerste deel. Bijvoorbeeld: ‘Anna is ontzettend mooi, dus is iedereen verliefd op
haar’. Het feit dat Anna zo mooi is, is de oorzaak van de verliefdheid. Bepaalde
woorden kunnen een hint zijn dat er sprake is van deze relatie. Denk
bijvoorbeeld aan woorden als: omdat, dus, want.
Doel-middel. In één deel van de alinea’s of zinnen wordt het doel genoemd en
in een ander deel de manier waarop dat bereikt moet worden. Bijvoorbeeld: ‘Mijn
kinderen moeten naar voetbaltraining en ik breng ze met de auto’. Het doel is
hierin naar de voetbaltraining gaan en het middel ben jij die ze met de auto
brengt.
Algemene uitspraak en voorbeeld. Een uitspraak in een zin of alinea die wordt
ondersteund met een voorbeeld. Dit voorbeeld kan dienen om de eerste
uitspraak uit te leggen of te ondersteunen. Bijvoorbeeld: ‘Laten we Bert om de
weg vragen, want hij wist de vorige keer ook de weg’. De vorige keer is in deze
Examenvoorbereiding mbo 2/3
16
16
twee zinnen het voorbeeld om uit te leggen waarom we Bert om de weg moeten
vragen.
Tegenstelling. Het ene onderdeel van de tekst spreekt een ander onderdeel
tegen. Bijvoorbeeld als er twee verschillende mensen in de tekst hun mening
geven, of als de schrijver verschillende meningen over één onderwerp geeft.
Woorden die kunnen aangeven dat er een tegenstelling komt zijn bijvoorbeeld
‘toch’ of ‘maar’.
Voorwaarde. Het ene deel van de zin of alinea is afhankelijk van het andere
deel van de zin of alinea. Het ene gebeurt alleen als het andere ook gebeurt; het
ene is de voorwaarde voor het andere. Bijvoorbeeld: ‘ik ga alleen zwemmen, als
ik een leuke zwembroek vind’. Het vinden van een leuke zwembroek is in deze
zin de voorwaarde voor het zwemmen.
Argumenten-conclusie. Er worden een aantal argumenten opgenoemd en met
die argumenten wordt een conclusie gegeven. Bijvoorbeeld; ‘het is veel te koud,
ik heb geen leuke zwembroek en het meer is ver fietsen, dus ik ga niet
zwemmen’.
2.2.4 Extra bronnen
Wil je meer weten over (het examen) lezen? Kijk dan eens op de volgende
websites:
https://www.cve.nl/item/voorbeeldexamens_coe_mbo
Een compleet voorbeeld van een centraal examen Nederlands mbo.
http://www.cito.nl/static/mbo/COE/nederlands/DemoFilmNederlands_2F/
start.html
Een demofilm over het centrale examen Nederlands mbo.
http://www.examen.nl/
Zoek naar oefenexamens Nederlands vmbo GL/TL. De teksten van het vmbo-
examen zijn over het algemeen iets langer dan de teksten in het mbo-examen,
maar het niveau (2F) is hetzelfde.
Nederlands en rekenen
17
2.3 Luisteren
2.3.1 Wat kun je verwachten van het examen luisteren?
In het examen beluister je fragmenten over alledaagse onderwerpen, maar ook
over onderwerpen die wat verder van je af staan. Deze fragmenten hebben een
heldere structuur en duidelijke verbanden.
Het kan gaan om:
Informatieve teksten (radio, tv, internet)
Dit kan een uiteenzettende of beschouwende (kijk)luistertekst zijn. Een
uiteenzettende informatieve tekst, is een tekst waarin op neutrale toon
informatie wordt gegeven. In een beschouwende informatieve tekst wordt
een onderwerp van verschillende kanten belicht en worden meningen van
verschillende personen/groepen verwoord. Het doel van een beschouwende
tekst is de luisteraar te informeren, zodat de luisteraar zich een mening kan
vormen.
Instructieve teksten
In een instructieve tekst krijgt de luisteraar informatie om een beschreven
handeling uit te voeren.
Bij elke tekst moet je een aantal meerkeuzevragen beantwoorden. Je laat
daarmee zien dat je in staat bent om:
de hoofdgedachte van een tekst weer te geven
een onderscheid tussen hoofd- en bijzaken te maken
relaties tussen tekstdelen te leggen
informatie te ordenen voor een beter begrip (bijvoorbeeld op basis van
signaalwoorden)
onbekende woorden af te leiden uit vorm, samenstelling of context
beeldspraak te herkennen
een relatie te leggen tussen tekst en beeld
informatie en meningen te duiden
de bedoeling van de spreker(s) of het doel van de makers van een
programma te verwoorden
Bij het instellingsexamen lezen mag je geen woordenboek gebruiken. Je mag de
fragmenten meerdere malen beluisteren. Doe je dit echter te vaak, dan kun je in
tijdnood komen.
Examenvoorbereiding mbo 2/3
18
18
2.3.2 Voorbeeldopgaven luisteren
Hieronder staan een aantal voorbeeldopgaven om een beeld te geven van het
examen luisteren. Het zijn opgaven bij een videofragment over aangifte doen.
Aangifte doen
Je ziet een filmpje over aangifte doen bij de politie. Het fragment duurt ongeveer
4 minuten.
Bij dit filmpje horen 7 vragen.
Aangifte doen Keuze
1. Waar gaat dit filmpje over?
A over de problemen bij het opnemen van een aangifte
B over het gemak van aangifte doen via Skype
C over het in behandeling nemen van een aangifte
2. Iemand woont in de Regio Noord- en Oost-Gelderland.
Hij wil aangifte doen via de computer.
Vanuit welke plaats kan hij dat doen?
A Dat kan vanaf de plaats waar hij het wil.
B Dat moet vanaf een plaats in de Regio Noord- en Oost-
Gelderland.
C Dat moet vanuit zijn eigen huis.
3. In het filmpje meldt een vrouw bij de politie dat haar schutting
vernield is. Zij wil aangifte doen via de webcam.
Ze heeft gebeld om een afspraak te maken om aangifte te
doen.
Wie moet daarna contact opnemen?
A De politie moet altijd contact opnemen.
B Het slachtoffer moet altijd contact opnemen.
C De politie of het slachtoffer kan contact opnemen.
4. Iemand doet aangifte van een diefstal. Dit gebeurt in een aantal
stappen.
Wat is de volgorde in het filmpje?
A legitimatie tonen - vragen van de politie beantwoorden -
uitleggen wat er gebeurd is
B uitleggen wat er gebeurd is - legitimatie tonen - vragen van
de politie beantwoorden
C uitleggen wat er gebeurd is - vragen van de politie
beantwoorden - legitimatie tonen
Nederlands en rekenen
19
Aangifte doen Keuze
5. Iemand heeft aangifte gedaan.
Wat moet hij als laatste doen voordat de politie zijn
aangifte in behandeling neemt?
A de aangifte nog eenmaal in zijn geheel voorlezen
B de aangifte ondertekenen en opsturen naar de politie
C de aangifte op een internetformulier invullen
6. In het filmpje wordt een aantal dingen genoemd die je nodig
hebt om aangifte te doen.
Wat noemen ze in het filmpje wel, maar blijkt niet altijd
nodig te zijn?
A headset
B internet
C webcam
7. Waarom heeft de politie dit filmpje laten maken?
A Ze wil laten zien dat aangifte doen verplicht is.
B Ze wil laten zien hoe je aangifte kunt doen.
C Ze wil laten zien hoe je contact op kunt nemen met de
politie.
Een compleet voorbeeld van een centraal examen Nederlands kun je vinden op:
https://www.cve.nl/item/voorbeeldexamens_coe_mbo
(Niet heel prettig leesbaar, maar wel informatief, bevat ook het videofragment
“Aangifte doen”)
Een demofilm over het centrale examen kun je vinden op:
http://www.cito.nl/static/mbo/COE/nederlands/DemoFilmNederlands_2F/
start.html
Examenvoorbereiding mbo 2/3
20
20
2.3.3 Aandachtspunten voor het examen luisteren
1. Luister goed naar de inleiding van het fragment en bedenk wat je al van het
onderwerp weet.
2. Lees de vraag en de antwoorden een keer door, voordat je gaat luisteren
naar het fragment. Probeer de antwoorden in steekpunten te onthouden
zodat je weet waar je op moet letten tijdens het luisteren. Gebruik de pauzes
tussen de fragmenten om de volgende vraag te lezen.
3. Probeer het antwoord te ontdekken tijdens het luisteren. Soms hoor je een
woord dat in één van de antwoorden voorkomt. Dat hoeft echter niet het
goede antwoord te zijn. Beluister daarom altijd het hele fragment en kies
vervolgens je antwoord. Sprekers zeggen vaak in andere woorden hetzelfde
nog een keer.
4. Weet je een antwoord niet? Raak niet in paniek. Kies in ieder geval een
antwoord. Geen antwoord wordt altijd als fout beoordeeld. Concentreer je
vervolgens op de volgende vraag.
5. Luisteren is vooral een kwestie van concentratie. Probeer je niet af te laten
leiden door dingen die om je heen gebeuren. Gebruik de pauzes tussen
fragmenten op de juiste manier: om alvast de volgende vraag te lezen.
6. Je mag bij het examen de fragmenten meerdere keren beluisteren. Doe dit
niet té vaak: je hebt niet veel tijd voor een luisterexamen. Fragmenten
herhalen kost veel tijd.
2.3.4 Extra bronnen
Wil je meer weten over (het examen) luisteren? Kijk dan eens op de volgende
websites:
https://www.cve.nl/item/voorbeeldexamens_coe_mbo
Een compleet voorbeeld van een centraal examen Nederlands mbo. De
kijk/luister-vragen vormen het laatste deel van het examen.
http://www.cito.nl/static/mbo/COE/nederlands/DemoFilmNederlands_2F/
start.html
Een demofilm over het centrale examen Nederlands mbo.
http://www.schooltv.nl/eigenwijzer/project/3088509/kijk-en-luistervaardigheid/
Oefenvragen voor het onderdeel kijken en luisteren van het vmbo-examen
(niveau 2F).
Nederlands en rekenen
21
2.4 Schrijven
2.4.1 Wat kun je verwachten van het examen schrijven?
Tijdens het examen schrijven moet je een aantal korte teksten schrijven over
uiteenlopende onderwerpen uit de beroepsopleiding of van maatschappelijke
aard. Deze teksten moeten samenhangend zijn en een duidelijke en
overzichtelijke opbouw hebben. Meestal moet je 3 à 5 teksten schrijven.
Het kan hierbij gaan om:
correspondentie (informele brief of e-mail, zakelijke brief of e-mail)
notities/korte berichten
instructie
advertentie (bijvoorbeeld op Marktplaats)
kort artikel/betoog
In de opdracht kun je antwoorden vinden op de volgende vragen:
Wat is de aanleiding om te gaan schrijven?
Bijvoorbeeld: je hebt de telefoon opgenomen voor een collega, je gaat op
vakantie, je hebt een ondeugdelijk product gekocht.
Wat moet je gaan schrijven?
Bijvoorbeeld een brief, een e-mail, een betoog.
Welke informatie moet je gebruiken?
Bijvoorbeeld een bepaalde datum, een bepaald adres, maar ook de punten
die je aan de orde moet stellen.
Hoe lang moet de tekst minimaal zijn?
Er is niet altijd een minimumlengte, maar als er een minimumlengte staat,
moet je deze ook aanhouden. Anders krijg je namelijk 0 punten voor de
opdracht.
Welke argumenten kan ik gebruiken?
Als je een artikel of betoog moet schrijven, moet je soms eerst een paar
korte teksten lezen. Hierin staat extra informatie over het onderwerp en vaak
worden er ook argumenten genoemd voor en tegen de stelling. Deze
argumenten mag je gebruiken in je betoog, maar je mag natuurlijk ook
andere argumenten gebruiken.
Bij de beoordeling van je teksten worden punten gegeven voor de (volledigheid
van de) inhoud, voor de opbouw/overzichtelijkheid en voor de taalvaardigheid.
Bij het examen mag je geen woordenboek gebruiken.
Examenvoorbereiding mbo 2/3
22
22
2.4.2 Voorbeeldopgaven schrijven
Voorbeeldopgave 1 Een zakelijke brief schrijven
Je woont in een huurwoning van Woningcorporatie Woongenot. Je hebt gehoord
dat het soms mogelijk is om een huurwoning van Woongenot te kopen. Je zou
jouw huurhuis ook wel willen kopen. Je weet niet of dat mogelijk is voor jouw
huis. Je schrijft daarom een brief aan Woningcorporatie Woongenot om te
informeren naar de mogelijkheden.
Het adres van Woningcorporatie Woongenot is:
Woningcorporatie Woongenot
Lange Binnendijk 25
3801 AA Zattum
Jouw adres is:
Kerkstraat 39
3803 DK Zattum
De inhoud van je brief moet uit minimaal 60 woorden bestaan. In de brief:
vertel je waar je woont en dat je je huurhuis wilt kopen
geef je twee redenen waarom je je huurhuis wilt kopen
vraag je of het mogelijk is om je huurhuis te kopen en voor welke prijs
vraag je welke voorwaarden er gelden voor het kopen van je huurhuis
vraag je om een spoedig antwoord
Gebruik de indeling van de zakelijke brief zoals je die hebt geleerd. Gebruik de
datum van vandaag. Je schrijft de brief vanaf jouw eigen adres in Zattum. Geef
een duidelijk onderwerp. Open de brief met een passende aanhef. Sluit de brief
af met een passende slotgroet.
Schrijf de netversie van de brief op de schrijflijnen op de volgende bladzijde.
Controleer de brief goed op taalfouten. Plaats waar nodig witregels.
Nederlands en rekenen
23
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
Examenvoorbereiding mbo 2/3
24
24
Voorbeeldopgave 2 Een reactie schrijven
Lees de volgende teksten. Ga daarna verder met de opdracht op de volgende
pagina.
‘Consumentenvuurwerk moet verboden worden’ DOOR MIRJAM REMIE
De Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) en het
Oogheelkundig Gezelschap (NOG) pleiten voor een verbod op het afsteken
van consumentenvuurwerk. Dat meldt de NOS. Een meerderheid van de
Nederlanders is het hier mee eens, zeggen twee GroenLinks-fracties.
“Laat gemeenten maar een vuurwerkshow organiseren”, zegt Annekatrien
van de Kar van de NVPC zondag tegen de NOS. Tjeerd de Faber van het
Oogziekenhuis in Rotterdam stelt dat de afgelopen twee jaarwisselingen in
Nederland tot net zo veel ernstig oogletsel hebben geleid als de Irak-oorlog
bij Amerikaanse militairen.
Reacties:
Waarom moet iedereen nu weer lijden om de stommiteiten van een ander? Vuurwerk hoort bij Oud-en Nieuw! Iedereen maakt zelf de keuze om vuurwerk wel/dan niet te kopen en af te steken en de consequenties horen daar ook bij. Het zou wel fijn zijn als er alleen siervuurwerk gekocht kon worden....
wolga op 03 januari 2013
Ik ben het helemaal eens met deze stelling, en dan druk ik het nog zachtjes uit. Waarom kan het in Nederland niet zo als ze in andere landen doen, namelijk dat de overheden en gemeentes in nederland zelf een locatie uit zoeken waar dan iedereen vrijwillig naar toe kan gaan.
bank1 op 03 januari 2013
Particulier vuurwerk afsteken moet verboden worden omdat de vernielingen, die erdoor ontstaan de gemeenschap heel veel kosten. Ook zou het verboden moeten worden omdat mensen zichzelf verwonden, maar erger is dat door toedoen van deze vuurwerkafstekers anderen verwond raken.
AnRo op 04 januari 2013
Hè ja, laten we weer eens wat verbieden, daar zijn ze heel goed in hier in dit land. Niemand gaat toch helemaal naar een plek waar de gemeente vuurwerk afsteekt? De meesten hebben gedronken tijdens oudejaarsavond en gaan dan met kinderen in de auto naar die bewuste plek van het vuurwerk. christien op 10 januari 2013
Nederlands en rekenen
25
Een reactie schrijven
Schrijf een reactie op de stelling “Consumentenvuurwerk moet verboden
worden”. Gebruik minimaal 40 woorden.
In de reactie:
geef je één passend argument vóór het verbieden van consumenten-
vuurwerk
geef je één passend argument tegen het verbieden van consumenten-
vuurwerk
sluit je af met een conclusie. Daarin geef je aan wat jouw mening is en
waarom je er zo over denkt
Je mag informatie uit de teksten gebruiken, maar je mag niets letterlijk
overschrijven. Geef je reactie een passende titel. Deel je reactie in alinea’s in.
Schrijf de netversie van je reactie in het schrijfkader hieronder. Controleer je
reactie goed op taalfouten.
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
................................................................................................................
Examenvoorbereiding mbo 2/3
26
26
2.4.3 Aandachtspunten voor het examen schrijven
1. De opdracht
In de opdracht bij de schrijftaak staat informatie over wat voor soort tekst je
moet schrijven, welke punten je moet noemen en eventueel hoe lang de
tekst minimaal moet zijn. Deze informatie staat er niet voor niets; het zijn de
voorwaarden waaraan je tekst moet voldoen om een voldoende te kunnen
halen.
Lees de opdracht daarom goed door voor je gaat schrijven en onderstreep
eventueel kernwoorden. Ben je klaar met schrijven? Controleer dan nog een
keer of je alle relevante informatie uit de opdracht hebt gebruikt.
2. Conventies
Een brief heeft een bepaalde indeling en bevat bepaalde vaste onderdelen,
zoals een plaats en een datum. Dit soort gewoonten noem je conventies.
Ook voor andere tekstsoorten als een email, een notitie of een betoog
gelden bepaalde conventies. Je krijgt punten voor het juiste gebruik hiervan.
Het is dus belangrijk dat je op de hoogte bent van deze conventies.
Hieronder vind je daarom voorbeelden van de indeling van een email en een
zakelijke brief.
Onderwerp. Door een
duidelijk onderwerp weet de
lezer precies waar de mail
over zal gaan. E-mailadres van de
geadresseerde.
Een passende eindgroet met een komma. Een witregel ervoor en erna.
In een zakelijke mail:
Met vriendelijke groet,
Hoogachtend,
Een passende aanhef met
een komma.
Een witregel na de aanhef.
In een zakelijke mail:
Geachte heer/mevrouw,
Geachte mevrouw De Wit,
Naam van de afzender.
In een zakelijke mail de voor- en achternaam
en eventueel daaronder de functie.
Nederlands en rekenen
27
Zakelijke brief
Naam en adres van de ontvanger.
Naam en adres van de afzender.
Een passende aanhef met een
komma. Let op het hoofdletters
bij achternamen met een
voorvoegsel. Het is Jan van Dijk,
Maar meneer Van Dijk.
Aanhef in een persoonlijke brief:
Beste Jan,
Lieve moeder,
Een passende eindgroet met een
komma. Alternatief:
Met vriendelijke groet,
In een persoonlijke brief:
Groetjes,
Liefs,
Handtekening van de afzender.
Niet in een persoonlijke brief.
Onderwerp. Door een duidelijk onderwerp weet
de lezer precies waar de brief over zal gaan.
Plaats, datum. Let op de komma!
Handtekeningen zijn meestal
onleesbaar. Vermeld dus ook
altijd je volledige naam.
Examenvoorbereiding mbo 2/3
28
28
Let op de witregels:
Nederlands en rekenen
29
1. Opbouw
Of je nu een brief, een betoog of een e-mail schrijft, zorg altijd voor een logische
opbouw van je tekst. Er moet een duidelijke verdeling in een inleiding, een
middenstuk en een slot te herkennen zijn. Dit kan bijvoorbeeld door het gebruik
van witregels.
De inleiding is bedoeld om de aandacht van de lezer te trekken én om de lezer
te informeren over het onderwerp van de tekst.
Het middenstuk is het belangrijkste en langste stuk van de tekst. Hierin geef je
informatie, leg je iets uit of geef je bijvoorbeeld argumenten voor een stelling.
Het slot is het laatste deel van de tekst. Hierin staat geen nieuwe informatie,
maar wel een samenvatting, een conclusie of bijvoorbeeld een toekomst-
verwachting.
2. Alinea’s
Het is belangrijk dat je je tekst verdeelt in alinea’s. Alinea’s zorgen voor structuur
en rust en maken het lezen op die manier gemakkelijker.
Een alinea heeft altijd een kernzin. Deze vertelt waar de alinea over gaat en
bevat de kernuitspraak van de alinea. De kernzin staat aan het begin (eerste of
tweede zin) of aan het einde van de alinea.
In de volgende voorbeelden is de kernzin van de alinea vetgedrukt.
De agenda is niet zomaar een lijstje met onderwerpen. Een goede agenda
geeft een algemeen overzicht en informatie aan de deelnemers over wat van
hen verwacht wordt en waar zij zich op moeten voorbereiden. Je verzendt de
agenda van tevoren en zorgt dat iedereen genoeg tijd heeft om zich voor te
bereiden.
In de vorige alinea stelden we dat het belangrijk is om eerst uit te zoeken wat het
werkelijke probleem is. Om het werkelijke probleem te kunnen vaststellen,
zul je zoveel mogelijk informatie moeten verzamelen. Ga niet tot het
oneindige door met het zoeken van informatie, maar zorg wel dat je voldoende
informatie hebt, zodat je volledig kunt zijn.
We hebben veel aanmeldingen gekregen voor de workshop “Doelgericht
Communiceren”. Helaas kunnen er maar twintig mensen deelnemen aan deze
workshop. We willen de andere geïnteresseerden niet in de kou laten staan.
Daarom geven we in januari twee extra workshops.
Een alinea begint altijd op een nieuwe regel. Je kunt alinea’s scheiden door een
enter, een witregel of door in te springen.
Behandel in één alinea één onderwerp. Zorg ervoor dat de alinea niet te kort is,
maar ook niet te lang. Houd ongeveer 10 regels tekst als maximum aan en
probeer alinea’s van één regel te vermijden.
Examenvoorbereiding mbo 2/3
30
30
3. Verbanden
Door het gebruik van verbindingswoorden/signaalwoorden geef je aan wat het
verband is tussen zinnen. Hiermee wordt de structuur van de tekst helder en dus
beter leesbaar.
In het overzicht hieronder kun je zien welke signaalwoorden je kunt gebruiken
om een bepaald verband aan te brengen.
opsommend ook, tevens,
bovendien,
ten eerste, ten
tweede
Het rookverbod heeft ervoor gezorgd
dat minder jongeren naar disco-
theken gaan. Ook speelt het feit dat
jongeren thuis indrinken een
belangrijke rol.
tegenstellend maar, echter,
toch,
daarentegen
Meneer De Wit vindt dat bank-
directeuren verantwoordelijk zijn
voor de crisis, maar meneer
Wientjes denkt daar anders over.
chronologisch eerst, daarna,
toen, vroeger, nu,
later
Vroeger gingen veel mensen naar
de kerk, maar nu is er alleen nog
een handvol kerkgangers. Hoe zou
dat later zijn?
oorzakelijk doordat,
waardoor,
daardoor
De huizenprijzen zijn enorm gedaald
doordat het aanbod groter is
geworden dan de vraag.
toelichtend
(geven van een
voorbeeld)
zo, zoals,
bijvoorbeeld
Nederlandse voetbalclubs spelen
internationaal nauwelijks een rol van
betekenis. Ajax bijvoorbeeld won de
Champions League voor het laatst in
1995.
voorwaardelijk als, indien, tenzij,
mits
Als jij kookt, doe ik de afwas.
(voorwaarde: jij kookt)
vergelijkend zoals, evenals,
beter dan
In Libië is de dictator van zijn troon
gestoten, evenals in Tunesië en
Egypte is gebeurd.
redengevend daarom, omdat,
want, immers
Omdat het steeds kouder wordt, trek
ik mijn winterjas aan.
doel-middel om te, zodat,
opdat, om … te
De bandleden verspreidden een
aankondiging van hun optreden in
de buurt, om meer publiek te
trekken.
toegevend
(andere kant van
de zaak)
ook al, hoewel,
ofschoon
Pieter moest de hele avond toetsen
nakijken, hoewel hij liever een boek
had gelezen.
samenvattend kortom,
samengevat,
al met al
Kortom, sommige leerlingen
besteden het liefst zo weinig
mogelijk tijd aan school.
concluderend dus, daarom,
concluderend
Het is dus belangrijk om regelmatig
het huiswerk te controleren.
Nederlands en rekenen
31
4. Spelling
Op niveau 2F mag je nog af en toe een spelfout in je tekst maken, maar niet te
veel. Kijk daarom je tekst altijd nog even goed na op spelfouten.
Werkwoordspelling
De meest gemaakte fouten met de spelling van werkwoorden hebben te maken
met de zogenaamde d/t-problematiek; is het nou beantwoord, beantwoordt,
beantwoorde of beantwoordde?
Om de spelling van werkwoorden te controleren, moet je bekend zijn met de
volgende begrippen:
Persoonsvorm: werkwoord dat meeverandert als je de zin van tijd of getal
verandert. Als je de zin vragend maakt, staat de persoonsvorm vooraan.
Mijn vriend loopt op straat.
“Loopt” is de persoonsvorm.
In de verleden tijd verandert loopt in “liep”.
Mijn vriend liep op straat.
“Loopt” verandert in “lopen” als de zin in het meervoud wordt gezet.
Mijn vrienden lopen op straat.
“Loopt” staat vooraan in de vraagzin.
Loopt mijn vriend op straat?
Onderwerp: Te vinden door de vraag te stellen: Wie of wat + persoonsvorm?
Mijn vriend loopt op straat.
“Mijn vriend” is het onderwerp. Wie of wat loopt? Mijn vriend.
Stam van het werkwoord: De stam van het werkwoord is dat deel van het
werkwoord dat in alle vormen van het werkwoord te herkennen is. De stam van
het werkwoord is te vinden door het hele werkwoord uit te spreken zonder de
“-en” en dit op te schrijven.
Werkwoord Stam
werken werk
worden word
lopen loop
zitten zit
boffen bof
leven leef (eigenlijk leev, maar we schrijven nooit een v aan het einde)
wassen was
reizen reis (eigenlijk reiz, maar we schrijven nooit een z aan het einde)
Examenvoorbereiding mbo 2/3
32
32
Je kunt je werkwoordspelling nu controleren aan de hand van een aantal vragen.
Is het woord dat je wilt schrijven een persoonsvorm? Alleen dan heb je
mogelijk te maken met d/t-problematiek. Je moet dan doorgaan naar de
volgende vraag.
Is het woord geen persoonsvorm? Schrijf het woord dan zo kort mogelijk,
volgens de algemene spellingsregels.
Voorbeelden:
Het antwoord van de minister komt volgende week.
Antwoord is geen persoonsvorm.
Gisteren heb ik een nieuwe auto besteld.
Besteld is geen persoonsvorm.
De crisis duurt nu al een aantal jaar.
Duurt is wél een persoonsvorm. Ik ga verder naar de volgende vraag om de
spelling te controleren.
Staat de persoonsvorm in de tegenwoordige of in de verleden tijd? Welk
onderwerp hoort er bij de persoonsvorm?
Voorbeelden:
Mijn moeder woont al haar hele leven in Rotterdam.
woont = tegenwoordige tijd
onderwerp = mijn moeder (zij)
Jullie woonden daar ook in 1989.
woonden = verleden tijd
onderwerp = jullie
De persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd. De persoonsvorm van een
regelmatig werkwoord schrijf je dan afhankelijk van het onderwerp volgens het
onderstaande schema.
Tegenwoordige tijd
Onderwerp Persoonsvorm Voorbeeld
ik stam ik loop, ik word, ik zit
jij/je stam + t jij loopt, jij wordt, jij zit
u stam + t u loopt, u wordt, u zit
hij/zij/ze/het stam + t hij loopt, zij wordt, het zit
wij/we hele werkwoord wij lopen, wij worden, wij zitten
jullie hele werkwoord jullie lopen, jullie worden, jullie zitten
zij/ze hele werkwoord zij lopen, zij worden, zij zitten
Als het onderwerp jij/je achter de persoonsvorm staat, krijgt de persoonsvorm
geen -t!
Jij loopt op straat. Loop jij op straat? Vandaag loop je op straat.
Nederlands en rekenen
33
De persoonsvorm staat in de verleden tijd. Veel werkwoorden hebben in de
verleden tijd een afwijkende, onvoorspelbare spelling. Bijvoorbeeld:
kopen - kocht, worden - werd, lopen - liep. Deze woorden schrijf je zo kort
mogelijk, volgens de algemene spellingsregels. Meestal levert de spelling van
deze onregelmatige werkwoorden weinig problemen op.
De schrijfwijze van de persoonsvorm van een regelmatig (zwak) werkwoord is
afhankelijk van de laatste letter van de stam van het werkwoord.
Eindigt de stam van het werkwoord op één van de medeklinkers uit het woord
’T eXKoFSCHiP?
Dan is de persoonsvorm stam + te (enkelvoud) of stam + ten (meervoud).
Anders is de persoonsvorm stam + de (enkelvoud) of stam + den (meervoud).
faxen stam: fax stam + te(n) ik faxte, wij faxten
bakken stam: bak stam + te(n) jij bakte, jullie bakten
wandelen stam: wandel stam + de(n) u wandelde, zij wandelden
leren stam: leer stam + de(n) hij leerde, jullie leerden
barsten stam: barst stam + te(n) het barstte, zij barstten
branden stam: brand stam + de(n) het brandde, ze brandden
kussen stam: kus stam + te(n) zij kuste, wij kusten
reizen stam: reis (maar z= s!) stam + de(n) ik reisde, jullie reisden
boffen stam: bof stam + te(n) jij bofte, wij boften
leven stam: leef (maar v = f!) stam + de(n) hij leefde, zij leefden
gooien stam: gooi (i = klinker!) stam + de(n) u gooide, jullie gooiden
Wanneer is het dus beantwoord, beantwoordt, beantwoorde of beantwoordde?
De stam van beantwoorden = beantwoord.
Ik beantwoord de brief.
(persoonsvorm, tegenwoordige tijd, onderwerp ik stam)
Beantwoord jij de brief?
(persoonsvorm, tegenwoordige tijd, onderwerp jij achter persoonsvorm stam)
Ik heb de brief beantwoord.
(geen persoonsoonsvorm, zo kort mogelijk schrijven volgens gewone spellings-
regels, als ik het woord langer maak hoor ik een /d/, dus beantwoord eindigt niet
op een t, maar op een d)
Hij beantwoordt de mail.
(persoonsvorm, tegenwoordige tijd, onderwerp hij stam + t)
De beantwoorde brieven legde hij op een stapel.
(geen persoonsvorm, zo kort mogelijk schrijven volgens gewone spellingsregels)
De ambtenaar beantwoordde gisteren de brieven.
(persoonsvorm, verleden tijd, stam eindigt niet op medeklinker ’t exkofschip,
onderwerp enkelvoud stam + de)
Examenvoorbereiding mbo 2/3
34
34
Aaneenschrijven van woorden
Woorden die uit twee of meer woorden bestaan krijgen nooit een spatie. Ze
worden in principe aaneengeschreven.
Niet: productie medewerker Maar: productiemedewerker
Niet: vijf sterren restaurant Maar: vijfsterrenrestaurant
Eigennamen zijn een uitzondering op deze regel. Tussen Marco en Borsato
komt wel altijd een spatie, ook in een woord als Marco Borsato-fandag. Hier is
een koppelteken gebruikt om de leesbaarheid te vergroten.
Behalve in samenstellingen met een eigennaam worden ook in de volgende
gevallen altijd koppeltekens gebruikt:
Afkorting tv-programma, AIVD-medewerker
Cijfer 50-jarig, 10-tonner (maar: vijftigjarig, tientonner)
Symbool @-teken, €-teken
Klinkerbotsing na-apen, diploma-uitreiking (ter voorkoming van een foute
uitspraak)
Ten slotte worden koppeltekens soms ook gebruikt om verwarring te voorkomen,
maar dit is niet verplicht. Kassalade is correct, maar kan twee heel verschillende
betekenissen hebben. Om onduidelijkheid te voorkomen, kun je ook kas-salade
of kassa-lade schrijven.
U, uw, jou en jouw
Onthoud dat uw en jouw bezittelijke voornaamwoorden zijn. Ze betekenen
eigenlijk “van u”, “van jou”. In alle andere gevallen wordt u/jou geschreven,
zonder w dus.
Ik zag jou en jouw hond gisteren op straat lopen.
Ik heb u gevraagd of u uw legitimatiebewijs en dat van uw vrouw wilde
meenemen.
Is dát uw auto of is die blauwe daar van u?
5. Interpunctie
Begin elke zin met een hoofdletter en eindig met een punt, een uitroepteken of
een vraagteken.
Schrijf geen punt aan het einde van een titel, een vraagteken of uitroepteken
mag eventueel wel.
Schrijf een komma als er bij het voorlezen een duidelijke pauze hoorbaar is. Hoe
langer de zin is, hoe meer behoefte er bestaat aan een rustpunt in de zin, en dus
aan een komma.
In de volgende gevallen gebruiken we in ieder geval komma’s:
In opsommingen: 'Zij schrijft artikelen, essays, romans, verhalen en
columns.'
Tussen gelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden: 'Oma had een mooie,
oude, eiken linnenkast.'
Voor en na een bijstelling: 'Schultz van Haegen, de minister van
Infrastructuur en Milieu, deed een nieuw voorstel.'
Voor en na een uitbreidende bijzin: 'De cursisten, die goed Nederlands
spreken, vinden die komma's niet moeilijk.'
Na de aanhef boven een brief: 'Geachte heer/mevrouw,'.
Na de groet aan het einde van een brief: ‘Met vriendelijke groet,’.
Nederlands en rekenen
35
Het is ook gebruikelijk om tussen twee naast elkaar staande persoonsvormen
een komma te zetten: 'Wat zij gezegd heeft, is heel opmerkelijk', 'Nu ik er langer
over nadenk, vind ik het geen gek idee', 'Wat zij bereikt heeft, is vooral te danken
aan haar doorzettingsvermogen.' Alleen in korte zinnen kan de komma tussen
persoonsvormen soms achterwege blijven: 'Wat je zegt ben je zelf', 'Wie dit leest
is gek', 'Voor je het weet is het zover.' In deze zinnen is ook geen duidelijke
pauze hoorbaar.
Vóór voegwoorden als hoewel, omdat, zodat, opdat, indien, maar, aangezien en
terwijl kan meestal het best een komma worden geplaatst: 'Zij vertelde het aan
iedereen, hoewel de informatie vertrouwelijk was', 'Hij dacht er lang over na,
aangezien hij veel tijd had.'
2.4.4 Extra bronnen
Wil je meer weten over schrijven? Kijk dan eens op de volgende websites:
www.beterspellen.nl
Uitleg over veelvoorkomende moeilijkheden op het gebied van spelling en stijl.
Elke dag een nieuw taaltestje.
www.cambiumned.nl
Uitleg over o.a. brieven schrijven, spelling, grammatica en stijl. Veel oefeningen.
www.onzetaal.nl/taaladvies
Voor bijna elk taalprobleem is hier wel een advies te vinden.
www.taaladvies.net
Nog een website met heel veel taaladviezen.
Examenvoorbereiding mbo 2/3
36
36
2.5 Gesprekken
2.5.1 Wat kun je verwachten van het examen gesprekken?
Tijdens het examen gesprekken moet je een aantal gesprekken voeren over
onderwerpen van maatschappelijke aard. Je moet tijdens de gesprekken je
mening kunnen uiten, informatie kunnen uitwisselen en je gevoelens onder
woorden kunnen brengen.
Je doet het examen gesprekken samen met een andere kandidaat of met één
van de examinatoren.
Jij en jouw gesprekspartner moeten het gesprek zelfstandig op gang kunnen
houden.
Ongeveer 2 weken voor het examen ontvang je de gespreksopdrachten en meer
informatie over het examen gesprekken. Lees de informatie direct na ontvangst
door. Je hebt dan voldoende tijd om je voor te bereiden op het examen.
Je krijgt in de informatie onder andere antwoord op de volgende vragen:
Hoeveel gesprekken moet je voeren?
Meestal zullen dit twee gesprekken zijn.
Wat voor soort gesprekken moet je voeren?
Vaak gaat het om een interview en/of een discussie.
Waarover gaan de gesprekken?
Over welk onderwerp (interview) of over welke stelling (discussie).
Hoe lang moeten de gesprekken minimaal duren?
Er is niet altijd een minimumduur, maar als er een minimumduur staat, moet
je deze ook aanhouden. Anders is het examen niet geldig en moet je het
herkansen.
Mag ik aantekeningen gebruiken tijdens het gesprek?
Over het algemeen mag je korte aantekeningen wél gebruiken tijdens het
examen, maar hele teksten niet. Kijk goed welke regels voor jouw examen
gelden.
Het examen wordt afgenomen door twee examinatoren. Bij de beoordeling
worden punten gegeven voor de inhoud, voor gespreksvaardigheden en voor de
taalvaardigheid.
Nederlands en rekenen
37
2.5.2 Voorbeeldopgave gesprekken
Voorbeeldopdracht Nederlands Gesprekken 2F
Je gaat binnenkort examen doen voor het onderdeel Gesprekken voeren. Je
doet dit examen samen met een andere kandidaat.
Het examen bestaat uit twee delen:
1. Informatie uitwisselen: je stelt vragen aan je medekandidaat en je
beantwoordt de vragen van je medekandidaat. De vragen gaan over het
discussieonderwerp van deel 2.
2. Deelnemen aan een discussie: je voert een discussie met je medekandidaat.
Het onderwerp van de discussie is: Illegaal downloaden van films en muziek.
De discussie zal gaan over de volgende stelling:
Het illegaal downloaden van muziek en films moet harder worden
aangepakt.
Voor deel 1 bereid je een interview voor over illegaal downloaden. Zorg ervoor
dat je jouw medekandidaat gerichte vragen kunt stellen over dit onderwerp.
Bedenk van tevoren wat je graag van de ander zou willen weten. Denk eraan dat
je deel 1 goed kunt gebruiken om informatie op te doen die je in deel 2 kunt
gebruiken. Ga voor jezelf ook na hoe je tegenover het gespreksonderwerp staat,
zodat je de vragen van jouw medekandidaat goed kunt beantwoorden.
Het uitwisselen van informatie duurt 4 minuten: elke kandidaat heeft 2 minuten
de tijd om vragen te stellen. Let op: je bent samen verantwoordelijk voor het op
gang houden van het gesprek. Als het gesprek te kort is, kan het niet worden
beoordeeld.
Deel 2 bereid je voor aan de hand van de stelling. Je hoort bij het examen pas of
je de stelling moet aanvallen of verdedigen. Bereid daarom minimaal twee
argumenten vóór en twee argumenten tegen de stelling voor.
De discussie duurt minimaal 5 en maximaal 8 minuten. Ook bij de discussie
ben je weer samen verantwoordelijk voor het op gang houden van het gesprek.
Als de discussie korter dan 5 minuten is, kan deze niet worden beoordeeld en
krijg je geen cijfer.
Je mag voor beide delen van het examen aantekeningen maken die je tijdens
het examen bij je houdt. Volledig uitgewerkte teksten zijn niet toegestaan.
2.5.3 Aandachtspunten voor het examen gesprekken
1. Samen
Het examen gesprekken doe je samen met een andere kandidaat. Als er geen
andere kandidaat beschikbaar is, doe je het examen met één van de
examinatoren.
Je bent samen met je gesprekspartner verantwoordelijk voor het voeren van een
goed gesprek. Houd daarom tijdens het gesprek rekening met je
gesprekspartner: luister goed, ga in op wat de ander zegt en ondersteun elkaar
als dat nodig is. Kom ook goed voorbereid naar het examen. Als je je niet goed
Examenvoorbereiding mbo 2/3
38
38
hebt voorbereid op het examen, dan maak je het examen voor je mede-
kandidaat onnodig moeilijker.
Jij en je gesprekspartner worden overigens wel individueel beoordeeld.
2. Vragen stellen
Misschien moet je tijdens je examen je gesprekspartner interviewen. Stel dan
vooral open vragen. Open vragen zijn vragen die beginnen met een vraagwoord
(wie, wat, waar, waarom, hoe, enz.). Op deze vragen komen langere en
interessantere antwoorden dan op gesloten vragen.
Vergelijk maar eens:
Welke hobby’s heb je? (open vraag)
Hou je van voetballen? (gesloten vraag)
Zorg dat je vragen aansluiten bij het thema van het interview. Vraag ook door op
de antwoorden van je gesprekspartner.
Voorbeeld:
Jij: Welke hobby’s heb je? (open vraag)
Gesprekspartner: Voetballen, musea bezoeken en trompet spelen.
Jij: Je speelt trompet? Hoe lang doe je dat al? (vervolgvraag)
Als een antwoord van je gesprekspartner niet helemaal duidelijk is, kun je een
verhelderende vraag stellen. Dit is meestal een gesloten vraag. Je wilt immers
geen lang antwoord, maar je wilt duidelijkheid. Dan kun je snel weer verder met
het gesprek.
Voorbeeld:
Jij: Welke hobby’s heb je?
Gesprekspartner: Mijn werk.
Jij: Heb ik goed begrepen dat je werk je hobby is?
3. Argumenten
Tijdens je examen moet je een standpunt kunnen verdedigen. Bijvoorbeeld in
een discussie. Het is dan niet voldoende om te vertellen wat je vindt, wat je
standpunt is. Je moet je standpunt ook uitleggen en onderbouwen. Wat voor jou
misschien vanzelfsprekend is, hoeft dat voor een ander niet te zijn.
Met argumenten kun je je standpunt aannemelijker maken, de ander overtuigen.
Argumenten volgen vaak op woorden als “want”, “vanwege”, “omdat” en
“daarom”.
Je kunt je standpunt onderbouwen aan de hand van het zogenaamde A.U.B.-
model: Argument - Uitleg - Bijvoorbeeld
Stap 1: Argument
Je begint met het benoemen van het argument.
Stap 2: Uitleg
Je legt uit wat je met het argument bedoelt. Je maakt de link tussen het
argument en de stelling duidelijk en je benadrukt hoe belangrijk het argument is.
Stap 3: Bijvoorbeeld
Tot slot geef je voorbeelden waarmee je je argument zo tastbaar en concreet
mogelijk maakt. Hiermee wordt je argument extra geloofwaardig en dat is
natuurlijk wat je wilt bereiken.
Een voorbeeld:
Nederlands en rekenen
39
Roken moet verboden worden (stelling). ‘Roken is erg ongezond (argument).
Ieder jaar gaan er 25.000 mensen dood als een direct gevolg van roken (uitleg).
Neem mijn buurman die vorig jaar aan longkanker overleed nadat hij 20 jaar lang
een pakje per dag had gerookt (voorbeeld).
Bij het voorbereiden van een discussie moet je zowel argumenten vóór als tegen
de stelling bedenken. Je hoort namelijk pas tijdens het examen of je vóór of
tegen de stelling moet pleiten. Bovendien weet je op deze manier ook al welke
argumenten de tegenpartij kan gaan gebruiken. Je kunt dan alvast nadenken
over een weerwoord. Tijdens een discussie moet je immers niet alleen je eigen
argumenten naar voren brengen. Je moet ook proberen de argumenten van de
ander te weerleggen.
4. Non-verbale communicatie
Een goed gesprek wordt niet alleen gevoerd met woorden. Ook de non-verbale
communicatie is belangrijk. Hoe is je houding? Kijk je de gesprekspartner aan?
Spreek je rustig en overtuigend of hard en agressief? Ook deze aspecten tellen
mee bij de beoordeling van je examen gesprekken.
Tips non-verbale communicatie:
Zit of sta in een open houding: zorg dat je naar je gesprekspartner
toegedraaid staat of zit. Hou je armen niet over elkaar of gekruist voor het
lichaam. Dit komt verdedigend over.
Hou oogcontact met je gesprekspartner.
Spreek rustig en duidelijk, niet hard en agressief.
Geef de ander de ruimte om uit te spreken. Wees niet bang voor een korte
stilte. Soms is de ander nog even aan het nadenken.
2.5.4 Extra bronnen
Wil je meer weten over gespreksvaardigheden? Kijk dan eens op de volgende
websites:
http://www.leren.nl/rubriek/persoonlijke_vaardigheden/communiceren/vragen-
stellen
Links naar meer informatie over vragen stellen.
http://nl.wikihow.com/Het-ontwikkelen-van-goede-communicatievaardigheden
Tips voor het verbeteren van communicatievaardigheden.
Examenvoorbereiding mbo 2/3
40
40
2.6 Spreken
2.6.1 Wat kun je verwachten van het examen spreken?
Tijdens het examen spreken moet je een korte presentatie houden over een
onderwerp van maatschappelijke aard. De presentatie moet een duidelijke
opbouw hebben. Je moet tijdens de presentatie informatie kunnen geven over
het onderwerp van de presentatie, je moet je mening kunnen verwoorden en je
moet deze ook kunnen onderbouwen met argumenten. Je moet ook vragen
kunnen beantwoorden over je presentatie.
Ongeveer 2 weken voor het examen ontvang je de spreekopdracht voor het
examen en meer informatie over het examen spreken. Lees de informatie direct
na ontvangst door. Je hebt dan voldoende tijd om je voor te bereiden op het
examen.
Je krijgt in de informatie onder andere antwoord op de volgende vragen:
Waar moet de presentatie over gaan?
Je krijgt de keuze uit een aantal onderwerpen. Dit zijn onderwerpen van
maatschappelijke aard waar de meeste mensen wel eens wat over gehoord
of gelezen hebben. Je kiest bij voorkeur één van deze onderwerpen voor je
presentatie. Je mag eventueel wel een ander onderwerp kiezen. Dit
onderwerp moet goedgekeurd worden door de examinatoren. Geef je
voorstel voor een ander onderwerp daarom zo snel mogelijk door aan de
opleidingsinstelling. Doe je dit niet, dan kan je onderwerp tijdens het examen
afgekeurd worden en daarmee zak je voor het examen.
Welke punten moeten in de presentatie aan de orde komen?
Op deze onderdelen zullen de examinatoren letten bij de beoordeling.
Hoe lang moet de presentatie duren?
Je moet de minimum- en de maximumduur echt aanhouden. Als je
presentatie te kort is, is het examen niet geldig en moet je het herkansen.
Als je presentatie te lang is, wordt hij afgebroken. Hierdoor krijg je minder
punten voor de presentatie.
Mag ik ondersteunend beeld- en geluidsmateriaal gebruiken?
Het is gebruikelijk dat je beeld- en geluidsmateriaal mag gebruiken tijdens je
presentatie, bijvoorbeeld powerpoint-dia’s. In de informatie die je voor je
examen ontvangt, staan de regels die voor je examen gelden. Het al dan
niet gebruiken van visuele ondersteuning telt overigens niet mee in de
beoordeling. Je wordt alleen beoordeeld op je spreekvaardigheid.
Mag ik aantekeningen gebruiken tijdens de presentatie?
Over het algemeen mag je korte aantekeningen wél gebruiken tijdens het
examen, maar hele teksten niet. Kijk goed welke regels voor jouw examen
gelden.
Het examen wordt afgenomen door twee examinatoren. Bij de beoordeling
worden punten gegeven voor de inhoud, voor de presentatievaardigheden en
voor de taalvaardigheid.
Nederlands en rekenen
41
2.6.2 Voorbeeldopgave spreken
Voorbeeldopdracht Nederlands Spreken 2F
Voorbereiding
Je gaat binnenkort een presentatie houden over een vraagstelling. Je kunt
kiezen uit één van de onderstaande vraagstellingen, maar je mag ook zelf een
vraagstelling verzinnen die verband houdt met de maatschappij in het algemeen.
1. Moet consumentenvuurwerk ook met Oud en Nieuw verboden worden?
2. Moet het openbaar vervoer gratis worden?
Let op: als je een andere vraagstelling kiest, moet je je vraagstelling zo spoedig
mogelijk doorgeven ter goedkeuring!
Bereid je presentatie voor aan de hand van de volgende eisen:
Stel jezelf voor.
Introduceer het onderwerp van de presentatie en de vraagstelling die daarbij
hoort.
Maak duidelijk wat je standpunt is ten opzichte van het onderwerp.
Geef minimaal twee passende argumenten om je standpunt te
ondersteunen.
Sluit je presentatie af met een conclusie waarin je terugkomt op de
vraagstelling.
Maak en houd contact met de luisteraars; lees niet voor.
Spreek duidelijk, niet te gehaast en niet monotoon.
Maak zo weinig mogelijk taalfouten.
Blijf binnen de afgesproken tijd.
Tijdens je presentatie:
geef je informatie over het onderwerp van de vraagstelling
neem je een standpunt in en verdedig je dit met argumenten
geef je je mening
Je presentatie moet 5 tot 8 minuten duren. Je mag aantekeningen maken die je
tijdens de toets bij je houdt. Je mag ondersteunend beeld- en geluidsmateriaal
gebruiken, bijvoorbeeld een powerpointpresentatie. Uitgeschreven teksten mag
je niet bij je houden.
Het examen
Het examen zelf bestaat uit twee onderdelen. Eerst houd je je presentatie
volgens de opgegeven eisen. Daarna krijg je minimaal twee vragen over de
presentatie.
Examenvoorbereiding mbo 2/3
42
42
2.6.3 Aandachtspunten voor het examen spreken
1. Opbouw
Een goede presentatie heeft een duidelijke opbouw:
Voorstellen
Je begint een presentatie altijd met jezelf voor te stellen. Wie ben je?
Waarom houd je deze presentatie?
Inleiding
De inleiding is bedoeld om de aandacht van het publiek te trekken én om de
luisteraars te informeren over je vraagstelling. Het is een goed idee om ook
alvast je standpunt te noemen. Bij een langere presentatie vertel je in de
inleiding ook iets over de opbouw van de rest van de presentatie.
Kern
In het middenstuk geef je meer informatie over het onderwerp. Je bespreekt
de argumenten die je hebt voor je standpunt.
Slot
Aan het einde van je presentatie geef je geen nieuwe informatie meer, maar
kom je even terug op de vraagstelling en herhaal je kort je standpunt en je
belangrijkste argumenten.
2. Argumenten
Tijdens je presentatie moet je je standpunt verdedigen. Het is dan niet
voldoende om te vertellen wat je vindt, wat je standpunt is. Je moet je standpunt
ook uitleggen en onderbouwen. Wat voor jou misschien vanzelfsprekend is,
hoeft dat voor een ander niet te zijn.
Met argumenten kun je je standpunt aannemelijker maken, de ander overtuigen.
Argumenten volgen vaak op woorden als “want”, “vanwege”, “omdat” en
“daarom”.
Je kunt je standpunt onderbouwen aan de hand van het zogenaamde A.U.B.-
model: Argument - Uitleg - Bijvoorbeeld.
Stap 1: Argument
Je begint met het benoemen van het argument.
Stap 2: Uitleg
Je legt uit wat je met het argument bedoelt. Je maakt de link tussen het
argument en de stelling duidelijk en je benadrukt hoe belangrijk het argument is.
Stap 3: Bijvoorbeeld
Tot slot geef je voorbeelden waarmee je je argument zo tastbaar en concreet
mogelijk maakt. Hiermee wordt je argument extra geloofwaardig en dat is
natuurlijk wat je wilt bereiken.
Een voorbeeld:
Roken moet verboden worden (stelling). ‘Roken is erg ongezond (argument).
Ieder jaar gaan er 25.000 mensen dood als een direct gevolg van roken (uitleg).
Neem mijn buurman die vorig jaar aan longkanker overleed nadat hij 20 jaar lang
een pakje per dag had gerookt (voorbeeld).
Nederlands en rekenen
43
3. Non-verbale communicatie
Goed presenteren doe je niet alleen met woorden. Ook de non-verbale
communicatie is belangrijk. Hoe is je houding? Kijk je het publiek aan? Spreek je
rustig en overtuigend of hard en agressief? Ook deze aspecten tellen mee bij de
beoordeling van je examen spreken.
Tips non-verbale communicatie
Zit of sta in een open houding: zorg dat je naar het publiek toegedraaid staat
of zit. Hou je armen niet over elkaar of gekruist voor het lichaam. Dit komt
verdedigend over.
Hou oogcontact met je gesprekspartner.
Spreek rustig en duidelijk, niet hard en agressief.
Wees niet bang voor een korte stilte. De stilte duurt voor jou altijd langer dan
voor het publiek. Een korte stilte geeft je de gelegenheid om je gedachten te
ordenen.
2.6.4 Extra bronnen
Wil je meer weten over presenteren? Kijk dan eens op de volgende websites:
http://www.leren.nl/cursus/professionele-vaardigheden/presentatie
Links naar meer informatie over presentatievaardigheden.
http://nl.wikihow.com/Het-ontwikkelen-van-goede-communicatievaardigheden
Tips voor het verbeteren van communicatievaardigheden.
Examenvoorbereiding mbo 2/3
44
44
3. Rekenen
In dit deel vind je informatie over de onderdelen van het examen rekenen. Je
krijgt voorbeeldvragen en uitleg waarmee je je kunt voorbereiden op het
examen.
Het cijfer voor het examen rekenen is direct ook je eindcijfer voor rekenen.
3.1 Wat kun je verwachten van het examen rekenen?
Tijdens het examen rekenen krijg je verschillende soorten rekenopgaven.
Sommige opgaven zijn “kaal”, dat wil zeggen: je krijgt sommen en die moet je
uitrekenen. De meeste opgaven zijn “verhaaltjessommen”; je moet het probleem
en de informatie uit de opdracht halen en zelf bedenken hoe je dit probleem gaat
oplossen.
Het examen voor rekenen is op papier en duurt ongeveer 90 minuten. Bij veel
opgaven moet je ook de berekening opschrijven en daar krijg je dan ook punten
voor. Het instellingsexamen op papier is verdeeld in twee aparte onderdelen:
één deel waarbij je geen rekenmachine mag gebruiken en één deel waarbij dat
wel mag. Je mag bij het examen rekenen kladpapier gebruiken. Dit moet na
afloop worden ingeleverd bij degene die toezicht houdt op het examen.
De opgaven in het examen rekenen zijn verdeeld over 4 domeinen:
Getallen
Verhoudingen
Meten & Meetkunde
Verbanden
Met het oplossen van de opgaven in het domein Getallen laat je zien dat je de
notatie en betekenis van getallen kent en gebruikt, dat je getallen met elkaar in
verband kunt brengen en dat je kunt rekenen met getallen.
Je kunt:
getallen relateren aan de situatie
rekenen met de voorkomende gehele en decimale getallen en eenvoudige
breuken (schattend, uit het hoofd op papier of met de rekenmachine) en
waar nodig haakjes gebruiken
het resultaat van een berekening afronden in overeenstemming met de
situatie
negatieve getallen plaatsen in het getalsysteem (ordenen) en vergelijken
getalnotaties met miljoen en miljard gebruiken en eenvoudige berekeningen
met getallen in dergelijke notaties uitvoeren
aantallen, hoeveelheden en maten (weergegeven als gehele of decimale
getallen) afronden op 'mooie' getallen, met elkaar in verband brengen,
vergelijken, ordenen en plaatsen op een schaal
Met het oplossen van de opgaven in het domein Verhoudingen laat je zien dat je
de schrijfwijze, taal en betekenis van verhoudingen, procenten en breuken kent
en gebruikt en dat je eenvoudige verhoudingen, percentages, breuken en
decimale getallen in elkaar kunt omzetten.
Nederlands en rekenen
45
Je kunt:
met een rekenmachine breuken en percentages berekenen of benaderen als
eindige decimale getallen
in de context van verhoudingen berekeningen uitvoeren; ook met procenten,
samengestelde grootheden (zoals snelheid), schaal en bij
vergroten/verkleinen
rekenen met verhoudingen, onder andere verhoudingen vergelijken
Met het oplossen van de opgaven in het domein Meten & Meetkunde laat je zien
dat je de notatie en betekenis van maten en gangbare meetkundige symbolen
en begrippen kent en dat je deze kunt interpreteren en gebruiken. Je laat verder
zien dat je maateenheden en verschillende vlakke en ruimtelijke representaties
met elkaar in verband kunt brengen en dat je afmetingen of grootheden kunt
bepalen via afpassen, meten, schatten en berekenen.
Je kunt:
gangbare maateenheden en voorvoegsels gebruiken en de juiste
maateenheid kiezen in de gegeven situatie
schalen van meetinstrumenten aflezen en de aanduidingen correct
interpreteren
veelvoorkomende maten gebruiken: ze vergelijken, ordenen en in elkaar
omzetten
rekenen met gangbare maten voor grootheden zoals: lengte, oppervlakte,
inhoud, gewicht, tijd, temperatuur, geld en snelheid
afmetingen zoals: afstand, lengte, hoogte, omtrek, oppervlakte en inhoud
meten, schatten of berekenen (eventueel met behulp van een gegeven
formule of rekenregel) en aan elkaar relateren; de formules voor oppervlakte
van een rechthoek en inhoud van een balk worden bekend verondersteld
vlakke (2D) representaties (uitslagen, kaarten, aanzichten, eenvoudige
werktekeningen) van ruimtelijke (3D) objecten en situaties interpreteren, met
elkaar in verband brengen
een eenvoudige situatieschets maken
gangbare meetkundige termen, symbolen en begrippen kennen en
gebruiken, zoals plaatsaanduidingen met alledaagse coördinaten (rij 7
stoel 5); hoeken of richtingen; afstanden; namen van vormen zoals bol,
piramide, vierkant, cirkel; termen als evenwijdig, haaks, horizontaal etc., om
situaties, vormen, voorwerpen, plaatsen in de ruimte en routes te
beschrijven
Met het oplossen van de opgaven in het domein Verbanden laat je zien dat je
numerieke informatie uit diverse soorten tabellen, diagrammen en grafieken kunt
analyseren, interpreteren en gebruiken. Je laat verder zien dat je vuistregels en
alledaagse formules horend bij specifieke situaties begrijpt en dat je er
eenvoudige berekeningen mee kunt uitvoeren.
Je kunt:
eenvoudige regelmaat in een tabel herkennen en beschrijven in woorden en
eenvoudige vuistregels of (woord)formules
numerieke gegevens verwerken; deze bijvoorbeeld in een tabel, grafiek of
diagram weergeven en met enkele waarden samenvatten
waarden in een formule of vuistregel invullen en de waarde van de
ontbrekende variabele berekenen
Examenvoorbereiding mbo 2/3
46
46
3.2 Voorbeeldopgaven rekenen
Voorbeeldopgaven - contextloos
Voorbeeldopgaven met context
Opgave 1 Het reuzenrad
Nederlands en rekenen
47
Opgave 2 Abonnement
Opgave 3 Pakket versturen
Examenvoorbereiding mbo 2/3
48
48
Opgave 4 Rekening delen
Opgave 5 Logo
Een compleet voorbeeld van een centraal examen rekenen kun je vinden op:
https://www.cve.nl/item/voorbeeldexamens_coe_mbo
(Niet erg prettig leesbaar, maar wel informatief.)
Antwoorden
Nederlands en rekenen
49
3.3 Aandachtspunten voor het examen rekenen
1. Lees de opgaven goed!
Als je de opgave niet goed leest, kun je onnodige fouten maken. Bijvoorbeeld
omdat je gegevens over het hoofd ziet (je berekent een enkele reis in plaats van
een retour) of omdat je de instructie niet goed uitvoert (je geeft het antwoord in
centimeters in plaats van meters).
2. Check of je de vraag hebt beantwoord
Controleer aan het einde van de berekening of het antwoord dat is waarnaar
wordt gevraagd. Check ook of het antwoord realistisch is binnen de gegeven
context (een fietsenmaker zal geen 2,5 fiets verkopen).
3. Let op bij het afronden van geldbedragen
Bij antwoorden in geldbedragen in euro en centen moet je niet ten onrechte
afronden op veelvouden van 5 cent. Bij berekeningen van bedragen die zeker
niet leiden tot contante betalingen, is afronden op veelvouden van 5 cent fout en
wordt alleen het exacte, op centen afgeronde bedrag goedgekeurd. Dit is
bijvoorbeeld het geval bij maandelijkse kosten van nutsvoorzieningen of bij
aankopen via het internet. Bij berekeningen van bedragen die in een winkel
betaald moeten worden, wordt zowel het exacte antwoord, als het op een
veelvoud van 5 cent afgeronde bedrag goedgekeurd.
4. Verhoudingen
Een foto vergroten
Je hebt een fotoafdruk van 10 cm breed en 15 cm hoog ofwel "10 bij 15 cm".
In schrijftaal: "10 cm 15 cm" of "10 15 cm".
Als je zo'n foto groter afdrukt en de breedte wordt 20 cm, dan wordt de hoogte
ook twee keer zo groot, dus 30 cm. De verhouding tussen de breedte en hoogte
blijft gelijk.
De verhouding tussen breedte en hoogte is in dit geval "2 staat tot 3" ofwel
"2 op 3".
In schrijftaal: "2 : 3".
De verhouding 10 : 15 is hetzelfde als 20 : 30.
Als de getallen aan beide kanten van het deelteken met dezelfde waarde
vermenigvuldigd worden, blijft de verhouding gelijk. Bij de opgaven in je examen
schrijf je de verhouding altijd in zo klein mogelijke, maar gehele getallen.
Examenvoorbereiding mbo 2/3
50
50
5. Procenten
Een procent is 1/100 deel van het geheel. 1% van € 300,00 is dus € 3,00
(300 : 100 = 3).
67% van € 300,00 is dan 67 € 3,00 = € 201,00.
Je kunt op het examen opgaven krijgen van het type “ Hoeveel is 100%?”.
Hieronder zie je twee voorbeelden2 waaraan je kunt zien hoe je dergelijke
opgaven kunt oplossen.
Voorbeeld 1 Hoeveel is 100%
Voorbeeld 2 Terugrekenen naar 100%
2 Bron: www.beterrekenen.nl
Nederlands en rekenen
51
Je kunt ook opgaven krijgen waarin je juist moet uitrekenen welk deel van een
geheel iets is. Ook hiervan krijg je drie voorbeelden 3 die laten zien hoe je dat
aan kunt pakken.
Voorbeeld 1 Een deel van het geheel berekenen
Voorbeeld 2 Het nieuwe loon uitrekenen
3 Bron: www.beterrekenen.nl
Examenvoorbereiding mbo 2/3
52
52
Voorbeeld 3
Let goed op bij opgaven waarin gerekend wordt met BTW.
Nederlands en rekenen
53
Overzicht veelgebruikte percentages
Examenvoorbereiding mbo 2/3
54
54
6. Meten
Je moet niet alleen de verschillende lengtematen en gewichtsmaten kennen,
maar je moet ook kunnen omrekenen van de ene eenheid naar de andere
eenheid. Hieronder daarom een overzicht van de verschillende eenheden en
hoe je van de ene eenheid kunt omrekenen naar de andere.
Afstand
Oppervlakte (lengte breedte)
Inhoud (lengte breedte hoogte)
Nederlands en rekenen
55
Inhoud
1 liter = 1 dm3
1 ml = 1 cm3 = 1 cc
Tijd
1 minuut = 60 seconden
1 uur = 60 minuten
1 dag (etmaal) =24 uur
Snelheid
Snelheid wordt uitgedrukt in m/s (meter per seconde). In het verkeer gebruiken
we meestal km/h (kilometer per uur).
Hieronder kun je zien hoe je kunt omrekenen van m/s naar km/h.
Dus:
1 m/s = 3,6 km/h
7. Breuken
Een taart wordt verdeeld in 8 gelijke stukken. Eén stuk taart is dan “één achtste”
van de hele taart ofwel 8
1.
8
1 is een breuk.
Boven de streep staat de teller. De teller 1 geeft aan hoeveel stukken taart je
hebt. Onder de streep staat de noemer. De noemer 8 geeft aan uit hoeveel
stukken de gehele taart bestaat. Krijg je twee stukken taart, dan heb je dus
8
2 deel van de taart.
8
2 is hetzelfde als
4
1. Je kunt namelijk de teller en de
noemer delen door hetzelfde getal (2). Dit noem je het vereenvoudigen van de
breuk. Meestal moet je bij de opgaven in het examen de breuken zoveel
mogelijk vereenvoudigen.
Voorbeelden van vereenvoudigen:
25
5=
5
1
3
10 = 3
3
1
Examenvoorbereiding mbo 2/3
56
56
Je kunt breuken optellen en aftrekken, maar dit kan alleen als ze gelijknamig
zijn. Dat wil zeggen: de breuken moeten dezelfde noemer hebben. Je kunt dan
de tellers gewoon bij elkaar optellen of van elkaar aftrekken.
Voorbeelden optellen en aftrekken:
3
1 +
3
1 =
3
2
9
1 +
9
3 +
9
3 =
9
7
3
2 –
3
1 =
3
1
37
25 –
37
2 =
37
23
Als de breuken niet gelijknamig zijn, moet je ze eerst gelijknamig maken. Je doet
dat als volgt:
Hoeveel is 8
3 +
3
1?
Het getal 24 zit zowel in de tafel van 8 als in de tafel van 3. Je kunt de noemers
van de breuken daarom veranderen in 24. Dit mag zolang je de teller maar met
hetzelfde getal vermenigvuldigt als de noemer.
Je vermenigvuldigt de teller en de noemer van 8
3 met 3, immers 3 8 = 24.
Dus 8
3 =
24
9.
Je vermenigvuldigt de teller en de noemer van 3
1 met 8, immers 8 3 = 24.
Dus 3
1 =
24
8.
Nu kun je de som wel uitrekenen, want de breuken zijn gelijknamig:
8
3 +
3
1 =
24
9 +
24
8 =
24
17
Nog een voorbeeld:
8
7 –
4
1 =
8
7 –
8
2 =
8
5
Je kunt breuken vermenigvuldigen.
Als je een breuk vermenigvuldigt met een geheel getal, gaat dat als volgt:
3 4
1 =
4
3. Je vermenigvuldigt dus de teller (1) met het gehele getal (3).
Vergeet niet te vereenvoudigen als dat kan:
5 3
2 =
3
10 = 3
3
1
Als je een breuk vermenigvuldigt met een breuk, gaat dat als volgt:
2
1
2
1 =
4
1.
Je vermenigvuldigt dus de teller (1) met de teller (1) en de noemer (2) met de
noemer (2).
Nederlands en rekenen
57
Vergeet ook hier niet te vereenvoudigen als dat kan:
4
3
9
8 =
36
24 =
3
2
Je kunt breuken delen. Als je een breuk deelt door een geheel getal, gaat dat
als volgt:
9
8 : 4 =
9
2
Je deelt dus de teller (8) door het gehele getal (4).
Als je een breuk deelt door een breuk, gaat dat als volgt:
2
1 :
8
1 =
2
1
1
8 =
2
8 = 4
Delen is vermenigvuldigen met het omgekeerde!
Nog een voorbeeld:
42
1 :
4
3 =
2
9 :
4
3 =
2
9
3
4 =
6
36 = 6
3.4 Extra bronnen
Wil je meer weten over (het examen) rekenen? Kijk dan eens op de volgende
websites:
https://www.cve.nl/item/voorbeeldexamens_coe_mbo
Een compleet voorbeeld van een centraal examen rekenen mbo.
www.beterrekenen.nl
Uitleg en oefeningen over alle onderwerpen die relevant zijn voor het examen
rekenen.
www.rekenlessen.nl
Rekenoefeningen.
Examenvoorbereiding mbo 2/3
58
58
4. Voorzieningen voor deelnemers met een
beperking
De verplichting om examens af te leggen voor Nederlands en rekenen geldt ook
voor mbo-deelnemers met een beperking. Het kan daarbij gaan om deelnemers
met een visuele of auditieve beperking, maar bijvoorbeeld ook om deelnemers
met dyslexie of dyscalculie.
Aanpassingen zoals verlengde tijdsduur, gesproken tekst of het vervangen van
luistervragen door leesvragen zijn in sommige gevallen mogelijk. Dit geldt vrijwel
altijd alleen voor deelnemers die beschikken over de juiste medische
verklaringen die ook tijdens hun opleiding al op aangepaste wijze examens
afleggen.
Denk je dat je niet in staat bent de examens zonder aanpassingen af te leggen,
neem dan in een zo vroeg mogelijk stadium contact op met de examen-
commissie van je opleiding.