Evangelie vh Koninkrijk v God. voor pdf - metopenbijbel.nl · 5 Inhoud Woord vooraf pagina 7 1. Het...

110
het Evangelie van het Koninkrijk van God Arthur Hale www.houtsnijwerk.nl

Transcript of Evangelie vh Koninkrijk v God. voor pdf - metopenbijbel.nl · 5 Inhoud Woord vooraf pagina 7 1. Het...

het

Evangelievan het

Koninkrijkvan

God

Arthur Hale

ww

w.h

outs

nijw

erk

.nl

4

Impressum

Het Evangelie van het Koninkrijk van God

Auteur: Arthur HaleRedactie: Jan Koert Davids

1e druk juni 2014

Een uitgave van:Met Open Bijbel/Broeders in Christus Nederland

Met Open Bijbel Postbus 520, 3800 AM AmersfoortWebsites: metopenbijbel.nl en broedersinchristus.nl

E-mail: [email protected]: 0318 845120 (ma-vr 9-20 u)

Illustratie kaftHoutsnijwerk van www.houtsnijwerk.nl

De inhoud van dit boek mag vrij worden geciteerd, mits met bronvermelding

5

Inhoud

Woord vooraf pagina 7

1. Het einddoel van Gods heilsplan pagina 10

2. De troon van David pagina 21

3. Het volk Israël pagina 30

4. De tijden van de heidenen pagina 39

5. Het Koninkrijk van God is nabijgekomen pagina 48

6. Christus’ rede over de laatste dingen pagina 58

7. De wederkomst van Christus pagina 70

8. Opstanding en oordeel pagina 82

9. Regeerders met Christus op aarde pagina 93

10. Gods Koninkrijk op aarde pagina 103

7

Woord vooraf

Het Onzevader is onder christenen het meest bekende, en mis-schien ook wel meest gebeden gebed. En dat brengt het gevaarmet zich mee dat de inhoud uit het zicht raakt. Ja, we biddenom iets concreets, dat ons raakt: het voedsel dat wij elke dagnodig hebben. En dat is goed; want hiermee belijden wij onzeafhankelijkheid van God. Maar er staat meer in dit gebed en dusis dat is niet het enige waar het om gaat. Als wij bidden om onsdagelijks voedsel, hebben wij dat gewoonlijk al vóór ons. Maarin de tijd van Jezus, was dat niet vanzelfsprekend; net zoalsvoor velen in onze tijd. In zo’n geval bid je in het geloof dat Godhet je geven zal. En dat is waar het in dit gebed om gaat! Ge-loof dat God geeft wat wij Hem nederig en in geloof vragen, datGod doet wat Hij gezegd en beloofd heeft.

Dit gebed beginnen we met: “Uw naam worde geheiligd. UwKoninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ookop de aarde”. Willen we dat echt? Geloven we dat dit zal gebeu-ren? Zien we in welke gevolgen dat heeft voor ons leven nu enstraks wanneer het Koninkrijk komt? God heeft gezworen dat deaarde eens vol zal zijn van zijn heerlijkheid. Wat niet anders isdan de belofte van de komst van het Koninkrijk, waar wij omvragen. Geloven we dat God zijn woord zal houden? Wat is datKoninkrijk eigenlijk? En waarom moet dat komen?

Velen menen dat de kerk het Koninkrijk is. Maar als dat zo is,hoeven wij er niet meer om te bidden, want dan is het er al. Devraag is echter of het zo is. Het criterium is kennelijk dat in hetKoninkrijk Gods wil volmaakt wordt gedaan, op de manier waar-op de engelen in de hemel dat doen. En dan ziet het er heel an-ders uit. Want waar op aarde is dat het geval? Ook de kerk kandus het Koninkrijk niet zijn. Anderen menen dat je het Konink-rijk zelf tot stand moet brengen. De vraag is dan hoe onvol-maakte mensen dat moeten doen, en of wij dan in staat zullenzijn Gods wil volmaakt te doen. En is er niet iets ongerijmds?Wat als God heeft beloofd dat Hij zijn Koninkrijk op aarde zalvestigen, mogen wij dan het heft in eigen hand nemen en hetzelf doen? Uit de geschiedenis blijkt dat het Godsrijk Israël be-slist niet volmaakt was, en dat God zich zelfs daaruit heeft te-ruggetrokken. Maar wat is dan de bedoeling van ons gebed?

8

In dit boekje willen we u laten zien dat het Koninkrijk iets an-ders is, en op een andere manier komt, dan meestal wordt ge-dacht. Daarin verschilt een groot deel van het christendom nietvan de meeste Joden in de tijd van de Heer Jezus en zijn apos-telen. Het idee toen en nu was en is veelal, dat het Koninkrijkeen voortzetting is van dit leven in veel betere en fijnere om-standigheden dan nu. Maar in de Bijbel staat het juist tegenoverhet ‘koninkrijk’ van ons mensen, die ons de aarde hebben toe-geëigend, en kan dus niet daaruit voortkomen. Het komt inplaats van alles wat wij nu op aarde kennen en bezitten. Beidekoninkrijken kunnen ook niet naast elkaar bestaan. Want als hetKoninkrijk van God er is, zal er niemand meer zijn die Gods wilniet doet, en is er een einde gekomen aan ons rijk.

Toen de Heer Jezus zijn werk onder het volk Israël begon, ver-kondigde Hij het Koninkrijk van God. Hij zei zelfs dat het´nabij´ was gekomen; sterker nog: dat het midden onder henwas. Dat Hij niet bedoelde ‘nabij in de tijd’ is duidelijk; want hetKoninkrijk is nog niet op aarde. Wat Hij wel bedoelde, is dat Hijde Koning van dat Rijk is. Met Hem is het Koninkrijk gekomen.Maar omdat de mensen Hem verwierpen, heeft God Hem totZich genomen in de hemel. Niet om daar altijd te blijven. Wantwaarom zouden we dan nog bidden of zijn Koninkrijk zal ko-men? Hij bereidt met zijn Vader en de engelen de komst vandat Koninkrijk op aarde voor. Want er moet veel worden gedaanbij zijn komst. Denk maar aan de opwekking van de doden, hetbrengen van allen die het evangelie hebben gehoord naar Chris-tus, en het oordeel.

Zoals elk ander koninkrijk, bestaat Gods Koninkrijk uit drie ele-menten: de Koning, een land en burgers. Twee zijn er al, ze zijnhiervoor al genoemd: de Koning (God, Die het koningschap aanzijn Zoon heeft gegeven) en het land (de aarde). Om de Koningover zijn land te laten regeren en zijn wil door de bewoners er-van te laten doen, keert Hij naar de aarde terug. Het momentdaarvoor is al door God vastgesteld. De voorbereidingen voorhet Koninkrijk kunnen daarom alleen te maken hebben met deburgers daarvan. Maar wie zijn zij?

Dat kunnen niet alle mensen zonder onderscheid zijn – allen dieleven als Christus naar de aarde terugkeert. Het evangeliemaakt duidelijk dat er voorwaarden zijn aan het burgerschap.Geloof in en gehoorzaamheid aan God zijn daarvan de belang-

9

rijksten. Niet in formele zin, maar zodanig dat hun innerlijkemotivatie duidelijk wordt aan God en mensen. Want ondankshun ernstig pogen falen ook de meest oprechte gelovigen vantijd tot tijd. Een belangrijk criterium bij het oordeel zal daaromzijn hoe en waarom zij hebben gedaan en gesproken zoals zijgedaan hebben. Wat was hun drijfveer? De goddelijke liefde ende dankbaarheid voor zijn verlossingswerk in zijn Zoon, of eigenbelang? De burgers kunnen daarom alleen zij zijn die ervoor inaanmerking komen. Zij die de ‘poort’ van het Koninkrijk mogenbinnengaan en niet buiten de ‘stad’ moeten blijven.

Dit vraagt een geheel andere manier van denken over ons levennu. Wie gelooft dat zijn of haar Koning leeft en naar de aardekomt om Gods wil hier te laten doen, kan geen afwachtendehouding aannemen. Oprechte gelovigen die hun Heer verwach-ten (zo stonden zij in de eerste eeuw bekend!), bereiden zichvoor op Diens komst. Zij leven nu al alsof het Koninkrijk op aar-de is. Want dat is niet afhankelijk van de plaats waar de Koningis. Zij gehoorzamen immers geen land, maar hun Koning. Zijdoen hun uiterste best om zoveel mogelijk op hun Heer te lij-ken, die tijdens zijn leven onder de mensen niet zondigde. Zijleven nu al als burgers van het Koninkrijk.

Is het Koninkrijk dan toch al op aarde? Ja, in zekere zin wel.Het is er in voorlopigheid in de gemeenschap van hen die hetgeloof van hun Heer en zijn apostelen, zoals dat is opgetekendin de geschriften van het Nieuwe Testament, delen en belijden.Alle reden dus, lijkt mij, om aandacht te geven aan dit Konink-rijk en hoe wij daartoe kunnen behoren. En voor wie dat wetenen ernaar handelen, zal zijn komst uit de hemel geen onaange-name verrassing zijn, maar de vervulling van hun hoop en ver-wachting, van dat waarvoor zij altijd hebben gebeden.

Dit boekje is de bewerking van een tiendelige studie, die ArthurHale tientallen jaren geleden in openbare lezingen heeft gege-ven, en nadien als cursus beschikbaar is geweest. De bood-schap is tijdloos en daarom nog altijd actueel. Ik wens u Godszegen toe bij uw onderzoek in de Bijbel naar zijn Koninkrijk, enuw oprechte pogingen te leven als een burger daarvan, samenmet anderen die de Koning uit de hemel verwachten, met eeu-wig leven voor zijn volk.

Jan Koert Davids

10

De bede om het Koninkrijk op aarde in het Onze Vader

In de bede Uw naam wordt geheiligd; uw Koninkrijk kome; uw wilgeschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde in Mat 6:9 en10, leert Jezus zijn volgelingen God in de eerste plaats te vragenop aarde een hemels Rijk te vestigen. Dit gebed houdt nauw ver-band met ’het evangelie van het Koninkrijk van God’, dat Hij over-al verkondigt.

De basisfeiten van Jezus’ leer over het Koninkrijk

Een vluchtig lezen van het eerste van de vier evangeliën – methoofdstuk 13 als uitgangspunt – is al voldoende om enkele basis-feiten van Jezus’ onderwijs vast te kunnen stellen:

1. Het Koninkrijk van God is het hoofdonderwerpIn Matteüs 13 noemt Jezus zijn boodschap: ‘het woord van het Ko-ninkrijk’ (v.19). Ook zegt Hij dat het zijn discipelen is gegeven degeheimenissen van het Koninkrijk van de hemel te kennen (vs 11).De bevestiging hiervan is te vinden in enkele samenvattingen, diehet verslag van een bepaald stadium van Jezus’ openbare werkafronden:

En Hij trok rond in geheel Galilea en leerde in hun synagogen enverkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziek-te en alle kwaal onder het volk. (Mat 4:23; 9: 35)

Met het oog op de uitgebreide verkondiging van zijn boodschap nazijn hemelvaart, zei Hij:

En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld ge-predikt worden. (Mat 24:14)

2. Het Koninkrijk komt wanneer God in de eindtijd ingrijpt.Er is geen sprake van een moreel proces in de samenleving, datuiteindelijk zal leiden tot een paradijs op aarde. De mens is enblijft verdorven, en God zal ingrijpen als het zo erg wordt dat hetgeloof geheel dreigt te verdwijnen op aarde, net als in de tijd vóórde zondvloed.

1

Het einddoel van Gods heilsplan

11

Ons uitgangshoofdstuk Matteüs 13 vermeldt nadrukkelijk Gods in-grijpen: Zo zal het gaan bij de voleinding van de wereld (vsn 40 en49). En wat dit ‘zo’ inhoudt is o.a. dat de engelen zullen uitgaan …om de bozen af te zonderen (vs 49).

3. Van dit Koninkrijk zal Christus Jezus de Koning zijnIn hetzelfde hoofdstuk zegt Jezus in Matteüs 13 vers 41:

De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uitzijn Koninkrijk verzamelen al wat tot zonde verleidt.

Ook dit punt wordt elders in dit evangelie bevestigd:Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijkvan de hemel binnengaan, maar wie doet de wil van mijn Vader,die in de hemel is. (Mat 7:21)

Met andere woorden: wie die wil niet doet, weiger Ik de toegangtot Mijn Koninkrijk.

4. Christus Jezus zal komen in zijn koninklijke waardigheidOp meer dan één plaats in dit evangelie zegt Jezus duidelijk, datHij uit de hemel naar de aarde komt, om daar plaats te nemen op‘de troon van zijn heerlijkheid’:

Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid van zijnVader, met zijn engelen, en dan zal Hij een ieder vergelden naarzijn daden. (16:27)Voorwaar, Ik zeg u, u, die Mij gevolgd bent, zult in de wederge-boorte, wanneer de Zoon des mensen op de troon van zijn heer-lijkheid zal zitten, ook op twaalf tronen zitten om de twaalfstammen van Israël te richten. (19:28)Wanneer dan de Zoon des mensen komt in zijn heerlijkheid en alde engelen met hem, dan zal Hij plaats nemen op de troon vanzijn heerlijkheid. (25:31)

Zijn troon is niet in de hemel, zodat Hij hen daarheen moet bren-gen, maar op aarde. Vandaar dat de discipelen de vraag stellen:

Zeg ons, wanneer zal dat geschieden en wat is het teken van uwkomst en van de voleinding van de wereld? (24:3)

5. Christus Jezus zal de Rechter zijn op aardeUit het Oude Testament blijkt duidelijk dat God, als de Scheppervan alle leven, ook de Rechter is over alles wat op aarde doormensen wordt gedaan. Zo lezen we, bijvoorbeeld, dat Abrahampleit voor de eventuele rechtvaardigen in Sodom en Gomorra:

… zou de Rechter van de gehele aarde geen recht doen? (Gen18:25)

David zegt in Psalm 7:9 en 12:

12

De HERE richt de volken … God is een rechtvaardig Rechter …En Jesaja is er zeker van dat God zal verlossen:

Want de HERE, onze Rechter, de HERE, onze Koning, Hij zal onsverlossen. (Jes 33:22)

In het Nieuwe Testament wordt God ook als zodanig erkend. Zoschrijft Jacobus:

Eén is wetgever en rechter, Hij, die de macht heeft om te behou-den en te verderven. (Jac 4:12)

En de schrijver van de brief aan de Hebreeën beschrijft God als ‘deRechter over allen’ (12:23).

In de praktijk blijkt echter dat God, als de hoogste Rechter, hetoordeel heeft toevertrouwd aan zijn Zoon, die denkt en handelt inzijn geest. Voor Paulus maakt het daarom geen verschil voor Wiehij moet verschijnen. Als Jezus hem oordeelt, is het alsof God Zelfdat doet. In de brief aan de Romeinen (14:10) schrijft hij:

… wij zullen allen gesteld worden voor de rechterstoel van God.Maar in de tweede aan de Korintiërs:

… wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaarworden, opdat een ieder zal wegdragen wat hij in zijn lichaamverricht heeft, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzijkwaad. (5:10)

In zijn tweede brief aan Timoteüs is misschien niet onmiddellijkduidelijk dat Jezus het oordeel zal uitspreken, maar het beroep dathij vervolgens op zijn medewerker doet, maakt duidelijk dat hij hetover Jezus heeft:

Ik betuig u nadrukkelijk voor God en Christus Jezus, die leven-den en doden zal oordelen, met beroep zowel op zijn verschij-ning als op zijn koningschap … (4:1)

Dat dit geen bedenksel van Paulus is, is te zien in Jezus’ eigenwoorden hierover:

… de Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeelaan de Zoon gegeven … (Joh 5:22)

6. Wie Jezus nu erkent en dient als de Koning, zal bij zijn weder-komst delen in zijn heerlijkheidDoor middel van de verkondiging van zijn evangelie, doet Jezuseen beroep op de mensen Hem nu als Koning in hun leven te aan-vaarden, met het vooruitzicht bij zijn terugkomst deel te mogenhebben aan de heerlijkheid van zijn wereldwijde Koninkrijk.

In Matteüs 13 wordt dit geïllustreerd door de gelijkenis van dezaaier, waarin gesproken wordt over de kinderen van het Konink-

13

rijk (vs 38). Wanneer de door Christus uitgezonden engelen ieder-een die en alles dat tot zonde verleidt uit zijn Koninkrijk hebbenverwijderd, zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het Ko-ninkrijk van hun Vader (vs 43). Aan ootmoedigen en vredestichtersbelooft Jezus in de Bergrede, dat van hun is het Koninkrijk van dehemel (Mat 5:3,9,10). En later, in zijn woorden tot zijn discipelenop de Olijfberg:

Wanneer de Zoon des mensen komt in zijn heerlijkheid … dan zalde Koning tot hen, die aan zijn rechterhand zijn, zeggen: Komt,u gezegenden van mijn Vader, beërft het koninkrijk, dat u bereidis van de grondlegging van de wereld af. (25:34)

Deze ’kinderen van het Koninkrijk’, die Jezus’ oproep tot discipel-schap en burgerschap horen en met geloof beantwoorden, ver-maant Jezus: Maar zoekt eerst Gods Koninkrijk en zijn gerechtig-heid (6:33). Om hen te helpen hun aandacht steeds te richten ophet komende Koninkrijk, leert Hij hun bidden: Uw Koninkrijk kome.Dit gebed vloeit voort uit zijn evangelie, en de overtuiging dat ditinderdaad Gods heilsplan voor de wereld is.

De wet en de profeten spreken over de Christus

De vier evangeliën vertellen ons hoe de Koning tot zijn volk komt.Door het merendeel wordt Hij echter niet als zodanig herkend enerkend: Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aan-genomen (Joh 1:11). Terwijl zij vragen wanneer en op welke wijzehet Koninkrijk van God zal komen, zijn ze blind voor de Koning diein hun midden staat (Luc 17:20,21). Ze hebben de tijd van hunbezoeking niet opgemerkt (Luc 19:44 SV). Met de Schriften in hunhanden hebben ze geen enkel excuus, want daarin worden dekomst en het dienstwerk van de Koning voorzegd:

Vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien wat uziet, en zij hebben het niet gezien, en te horen wat u hoort, enzij hebben het niet gehoord. (Mat 13:17)

Want het werk van Jezus Christus als Heiland en Koning werd aan-gekondigd door de profeten van Israël. Hierover zegt Jezus:

Meent niet, dat ik gekomen ben om de wet of de profeten te ont-binden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te ver-vullen. Want voorwaar, Ik zeg u: eer de hemel en de aarde ver-gaat zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet, eeralles zal zijn geschied. (Mat 5:17,18)

De heilsboodschap die Hij predikt, is een voortzetting van die vande profeten. Jezus veronderstelt kennis hiervan, en dit houdt voor

14

ons in dat een studie van de heilsbeloften in het Oude Testamenteen belangrijke voorbereiding is op een goed begrip van zijn ko-ningschap en de nieuwe situatie die met zijn komst is ontstaan.

Gods doel met de schepping

God heeft de mens geschapen om heerschappij uit te oefenen opaarde:

En God zei: Laat ons mensen maken naar ons beeld, als onzegelijkenis, opdat zij heersen over de vissen in de zee en over hetgevogelte van de hemel en over het vee en over de gehele aarde… En God zegende hen en zei tot hen: Weest vruchtbaar enwordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar. (Gen 1:26-28)

De mens draagt dus Gods beeld om namens Hem heerser op aardete zijn. Het wonder van deze koninklijke status komt goed tot uit-drukking in een psalm van David. Hij kijkt naar de nachthemel metzijn ontelbare fonkelende sterren, en voelt hoe klein en nietig demens is vergeleken met Gods oneindig grote heelal. Dan komt hetscheppingswoord in zijn gedachten, waarin God de mens een ko-ninklijke functie toevertrouwt:

Aanschouw ik de hemel, het werk van uw vingers,de maan en de sterren, die U bereid hebt:Wat is de mens, dat U hem gedenkt,en het mensenkind, dat U naar hem omziet?Toch hebt U hem bijna goddelijk gemaakt (een weinig minderdan de engelen SV)en hem met heerlijkheid en luister gekroond.U doet hem heersen over de werken van uw handen,alles hebt U onder zijn voeten gelegd.(Psalm 8:4-7)

De betekenis en vervulling van deze psalm, die op het scheppings-woord in Genesis 1:26 e.v. berust, wordt door commentaar in hetNieuwe Testament duidelijk.

Hebreeën 2:5-10In de inleiding op zijn brief, wil de schrijver zijn lezers ervan over-tuigen dat Jezus groter is dan alle engelen. De engelen zijn bood-schappers, uitgezonden ten dienste van hen, die het heil zullen be-ërven, maar Jezus is Gods Zoon, geboren om Koning te worden,getuige Psalm 45:7 en 8:

Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid en de scepter van recht-matigheid is de scepter van zijn koningschap. (Heb 1:8)

15

Dat Jezus’ koningschap uitgeoefend zal worden op aarde, wordtverklaard in het volgende hoofdstuk. De ‘toekomende wereld’ zalaan de mensen en niet aan engelen onderworpen zijn. De schrijvervindt zijn bewijs hiervoor in de door hem aangehaalde Psalm 8. Depsalm is nog niet voor alle mensen die daarvoor in aanmerking ko-men in vervulling gegaan, maar de Koning Zelf is door lijden endood heen volmaakt geworden en is al wel met heerlijkheid en eergekroond (Heb 2:9). Hij is niet alleen de Koning, die in afwachtingis van Gods bevel naar de aarde terug te keren, wanneer zijn vij-anden tot een voetbank voor zijn voeten gemaakt zullen worden(1:13). Hij is nu ook de Leidsman, de Herder, die vele andere zo-nen van God tot heerlijkheid leidt – de heerlijkheid van vorsten diemet Hem zullen regeren. Dit alles legt de schrijver uit op basis vandie heilsbelofte van Genesis 1:26.

1 Korintiërs 15:23-28Ook hier heeft de schrijver Christus’ terugkeer naar en koning-schap over de aarde voor ogen. Na de vermelding van ‘Zijnkomst’ (vs 23) zegt Paulus:

… Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onderzijn voeten gelegd heeft. De laatste vijand, die onttroond wordt,is de dood, want alles heeft Hij aan zijn voeten onderworpen.

In deze laatste woorden, een aanhaling uit Psalm 8, horen we nog-maals een weerklank van Gods woord bij de schepping: vervult deaarde en onderwerpt haar.

Dank zij de uitleg van deze passages in Hebreeën en 1 Korintiërs,leren we dat Gods doel met de schepping van de mens in vervul-ling zal gaan, wanneer Christus Jezus, met de vele zonen van Goddie Hij tot heerlijkheid leidt, alles op aarde zal onderwerpen aanGods wil. Dan zal ook het ’Onze Vader’ in vervulling gaan: uw wilgeschiedde, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde.

De heilsbeloften aan Abraham

Twee passages in Paulus’ brieven laten er geen enkele twijfel overbestaan, dat alle christenen Gods beloften aan Abraham als vanhet hoogste belang zouden behoren te beschouwen.

In zijn brief aan de Galaten beschrijft hij de zegeningen, die dedoop in Christus met zich meebrengen, als volgt:

Want u allen, die in Christus gedoopt bent, hebt u met Christusbekleed … u allen bent immers één in Christus Jezus. Indien u nuvan Christus bent, dan bent u zaad van Abraham, en naar debeloften erfgenamen. (Gal 3:27-29)

16

In zijn brief aan de Efeziërs herinnert hij zijn niet-Joodse mede-gelovigen aan de hopeloze toestand waarin zij zich, vóór hun roe-ping en aanneming tot Gods kinderen, bevonden:

… zonder Christus, uitgesloten van het burgerrecht van Israël envreemd aan de verbondsbeloften. (Efez 2:11-13)

Gezien het feit dat niet-Joodse gelovigen óók beschouwd wordenals kinderen van Abraham en erfgenamen van de aan de aartsva-ders gedane beloften, moeten deze beloften ook voor ons van gro-te betekenis zijn: Zij, die uit het geloof zijn, worden dus gezegendmet de gelovige Abraham (Gal 3:9). Door geënt te worden op deolijfboom van Israël hebben ze deel gekregen aan de saprijke wor-tel van de olijf (Rom 11:17).

De eeuwige erfenis op aarde

Eén van de voornaamste beloften die God aan Abraham heeft ge-daan, betreft een erfenis op aarde. Toen Abraham in de stad Ur inChaldea woonde, riep God hem op: Ga uit uw land en uit uwmaagschap en uit het huis van uw vader naar het land, dat Ik uwijzen zal (Gen 12:1). En toen hij in het land Kanaän was geko-men, zei God: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven (Gen 12:7).

Dat deze belofte veel verder reikt dan de tijd toen de stammenvan Israël onder hun richters en koningen in het heilige land woon-den, leert ons het commentaar van Paulus, waarin hij verklaart dat‘nageslacht’ of ’zaad’ voornamelijk op Christus doelt:

Nu werden aan Abraham de beloften gedaan en aan zijn zaad.Hij zegt niet: en aan zijn zaden, in het meervoud, maar in hetenkelvoud: en aan uw zaad, dat wil zeggen: aan Christus. (Gal3:16)

Het land werd in de eerste plaats aan Christus beloofd (vergelijkJesaja’s profetie over Christus’ heerschappij: uw land, o Immanuël(Jes 8:8; 9:5,6).

Het land werd echter ook meermalen aan Abraham zelf beloofd. Bijhet vertrek van Lot zei God tot Abraham:

Sla toch uw ogen op, en zie van de plaats waar u bent naar hetnoorden, zuiden, oosten en westen, want het gehele land, dat uziet, zal Ik u en uw nageslacht voor altoos geven. (Gen13:14,15)

En bij het verbond dat Hij met hem sloot:Ik zal aan u en uw nageslacht het land, waarin u als vreemdelingvertoeft, het ganse land Kanaän, tot een altoos durende bezit-ting geven. (Gen 17:8)

17

De belofte is nooit in vervulling gegaan

Het boek Genesis maakt al duidelijk dat deze plechtige beloftenooit in vervulling is gegaan. Het land is het land waarin u alsvreemdeling vertoeft (Gen 17:8). Toen zijn vrouw Sara stierf, ont-brak het de ‘eigenaar’ van het gehele land aan voldoende grondom als begraafplaats voor haar te kunnen dienen (Gen 23)!

Het Nieuwe Testament vestigt onze aandacht op deze tot nu toeniet vervulde belofte:

(God) gaf hem geen erfdeel daarin, zelfs niet één voet, maar Hijbeloofde het hem en zijn nakomelingschap tot een bezitting tegeven. (Hand 7:5)Door het geloof heeft Abraham vertoefd in het land van de belof-te, als in een vreemd land, waar hij in tenten woonde met Isaäken Jakob, die medeërfgenamen waren van dezelfde belofte … Indat geloof zijn deze allen gestorven, zonder de beloften verkre-gen te hebben; slechts uit de verte hebben zij die gezien en be-groet, en zij hebben beleden dat zij vreemdelingen en bijwonerswaren op aarde. (Heb 11:9,13)Ook deze allen, hoewel door het geloof een getuigenis aan hengegeven is, hebben het beloofde niet verkregen, daar God ietsbeters met ons voor had, zodat zij niet zonder ons tot de vol-maaktheid konden komen. (Heb 11:39,40)

Erfgenaam van de wereld

De aan Abraham beloofde erfenis blijft niet beperkt tot het kleineland ten oosten van de Middellandse Zee. Een andere belofte – uwnageslacht zal de poort van zijn vijanden in bezit nemen (Gen22:17) – houdt de uitnodiging van gezag over andere volken in.Het land Israël zal het centrum zijn van een zich wijd en zijd uit-strekkende erfenis. Deze belofte is dus een voortzetting en verdui-delijking van Gods doel met de schepping van de mens: bestemdom over Gods schepping op aarde te heersen. Vandaar het ver-trouwen van de psalmist, die over de hoop van de rechtvaardigenschreef:

Want boosdoeners worden uitgeroeid,maar wie de HERE verwachten, zij zullen het land beërven:Immers nog een korte tijd, en de goddeloze is niet meer;als u let op zijn plaats, dan is hij niet meer;maar de ootmoedigen beërven het landen verlustigen zich in grote vrede.(Psalm 37:9-11)

18

Jezus haalt deze psalm in de Bergrede aan, als Hij zegt:Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven. (Mat5:5)

Het Hebreeuwse woord erets, dat met land is vertaald, kan ookaarde betekenen. Jezus kent er dus de brede betekenis van aardeaan toe. Vooruitkijkend naar de erfenis die ook aan niet-Joden, dieook treden in het voetspoor van het geloof van Abraham, gegevenzal worden, zegt Hij:

… velen zullen komen van oost en west en zullen aanliggen metAbraham en Isaäk en Jakob in het Koninkrijk van de hemel. (Mat8:11)

Een eeuwige erfenis

De aan Abraham belofte veronderstelt dat God hem weer tot levenzal wekken. Want hij slaapt al duizenden jaren in het stof van deaarde. De Hebreeënbrief vertelt ons dat Abraham dit vertrouwenop een opstanding had, toen hij bereid was zijn zoon Isaäk te offe-ren:

Hij heeft overwogen, dat God bij machte was hem zelfs uit dedoden op te wekken. (Heb 11:18)

Jezus legt enkele Sadduceeën (die niet geloven in een opstanding)de betekenis uit van het feit dat God Zich, lang nadat Abrahamgestorven is, de God van Abraham noemt. Deze beschrijving geeftaan dat er een relatie is tussen God en zijn ’vriend’ Abraham (Jac2:23), die de opstanding van Abraham zeker doet zijn:

Hij is niet een God van doden, maar van levenden, want voorHem leven zij allen. (Luc 20:38)

Deze woorden betekenen niet, zoals meestal wordt verondersteld,dat Abraham sinds zijn overlijden op aarde in de hemel voortleeft.Als dat zo was, zouden ze geen enkel bewijs vormen voor Abra-hams opstanding, terwijl het hier juist om het voor Jezus onwrik-bare feit gaat dat de doden opgewekt worden (vs 37).

De beloften aangaande een erfenis op aarde maken herhaaldelijkmelding van leven zonder einde:

Het gehele land, dat u ziet, zal Ik u en uw nageslacht voor altoosgeven. (Gen 13:15)Ik zal u en uw nageslacht het land … tot een altoosdurende be-zitting geven. (Gen 17:8)

Over alle ‘kinderen van de opstanding’ zegt Jezus dan ook: zij kun-nen niet meer sterven (vs 36). Wat voor zin zou zo’n uitspraakhebben als zij al eeuwig leven in de hemel hebben?

19

Zo ook de op de vorige pagina aangehaalde psalm, die zegt dat dezachtmoedigen de aarde zullen beërven:

De Here kent de dagen van de vromen,en hun erfdeel zal voor altoos bestaan…De rechtvaardigen beërven het landen wonen daarin voor immer.(Ps 37:18,29)

Een hemels vaderland

We doen de gelovige Abraham en zijn kinderen onrecht, als wedenken dat deze erfenis beperkt blijft tot een materieel bezit. Toenhij woonde te midden van heidense volken, zag Abraham uit naarhet Rijk van God. En mogelijk heeft God hem, met als later deapostel Johannes, daar iets van laten zien in een visioen. Jezus zeieens:

Uw vader Abraham heeft zich erop verheugd mijn dag te zien enhij heeft die gezien en zich verblijd. (Joh 8:56)

De Galatenbrief zegt dat aan Abraham het evangelie werd verkon-digd (Gal. 3:8). Als ’erfgenaam van de wereld’, zoals Paulus hemin Romeinen 4:13 noemt, zag hij uit naar een wereld die Gods Rijkzou worden en waarvan het beloofde land het heilige centrum zouzijn. In de brief aan de Hebreeën lezen we dat hij verlangde naareen beter, dat is een hemels, vaderland (Heb 11:16). Dat doenook zijn kinderen in het geloof, wanneer zij bidden: Uw Koninkrijkkome … gelijk in de hemel alzo ook op de aarde.

De aarde vol met heerlijkheid van de Here

De Israëlieten, geroepen om een koninkrijk van priesters en eenheilige natie te zijn, bevinden zich in de woestijn, op weg naar hetheilige land. Hun gebrek aan vertrouwen, in reactie op het berichtvan de twaalf teruggekeerde verspieders van het land dat de daarwonende mensen wel erg groot en hun steden wel erg sterk zijn,laat zien hoe ongeschikt ze zijn om als natie de priesterlijke taakte vervullen om andere volken Gods wetten te leren. Toch blijftGods heilsplan onveranderd, en Israëls gebrek aan geloof geeftaanleiding tot de verkondiging:

Doch zekerlijk, zo waarachtig als Ik leef, zo zal de ganse aardemet de heerlijkheid van de HERE vervuld worden. (Num 14:21SV)

De NBG’51 vertaling zo waar Ik leef en de heerlijkheid van de HERE

de ganse aarde vervullen zal, is niet minder nadrukkelijk. Want zoweergegeven wordt Gods heilsplan naast zijn eeuwige bestaan ge-

20

plaatst, als twee grote waarheden die al Gods werk op aarde ver-klaren en zeker stellen.

Op welke wijze deze plechtige eed zal worden verwezenlijkt, ont-hulden later de profeten van Israël.

21

David vraagt God zijn belofte te vervullen

Psalm 72 is een gebed van David om de komst van een Koning, dieonder Gods leiding en zegen in gerechtigheid zal regeren. Depsalm beschrijft ook de zegenrijke gevolgen van diens wereldwijdeheerschappij, en ziet hierin de vervulling van Gods belofte aanAbraham van een Zaad, door wie alle volken van alle tijden op aar-de gezegend zullen worden (Psalm 72:17, vgl Gen 12:3; 18:18).De psalm eindigt met de woorden:

En geloofd zij zijn heerlijke naam voor eeuwig,en zijn heerlijkheid vervulle de ganse aarde.

Met deze woorden laat David zien, dat Gods eed aan Mozes, dat deaarde eens vol zal zijn met zijn heerlijkheid, in vervulling zal gaantijdens de rechtvaardige regering van de komende Koning.

Een troonverbond

Als David zich als koning in Jeruzalem heeft gevestigd, vertelt hijde profeet Nathan over zijn plan een tempel te bouwen, die alswoonplaats voor God onder zijn volk zal moeten dienen. Die zal deversleten tabernakel uit de dagen van de uittocht uit Egypte dankunnen vervangen. In antwoord hierop zegt God door zijn profeet:

De HERE zal u een huis bouwen. Wanneer uw dagen vervuld zijn,en u bij uw vaderen te ruste bent gegaan, dan zal Ik uw nako-meling, uw eigen zoon, na u doen optreden, en Ik zal zijn ko-ningschap bevestigen. Die zal mijn naam een huis bouwen, en Ikzal zijn koninklijke troon voor immer bevestigen. Ik zal hem toteen vader zijn, en hij zal Mij tot een zoon zijn. Wanneer hij on-gerechtigheid bedrijft, zal Ik hem tuchtigen met een roede dermensen en met slagen van mensenkinderen. Maar Mijn goeder-tierenheid zal niet van hem wijken, zoals Ik haar heb doen wij-ken van Saul, die Ik voor uw aangezicht heb weggedaan. Uwhuis en uw koningschap zullen voor immer bestendig zijn vooruw aangezicht, uw troon zal vast staan voor altijd. (2 Sam 7:11-16)

2

De troon van David

22

Deze belofte houdt in:1. dat, terwijl David een huis voor God wil bouwen, God heeft

besloten zijn dienaar te belonen door hem een huis te bou-wen, d.w.z. een vorstenhuis uit zijn afstammelingen;

2. dat God de troon voor eeuwig voor David zal bestemmen;3. dat de verhouding tussen God en de koning er een is van va-

der en zoon;4. dat God de koning die van zijn wegen zal afwijken, in genade

zal tuchtigen.

Vele koningen en de Christus

De belofte heeft gedeeltelijk betrekking op de afstammelingen vanDavid, die als elkaar opvolgende koningen in Jeruzalem regeerden.God zegt over Davids zoon Salomo: hij zal Mij tot een zoon zijn, enIk hem tot een vader (1 Kron 22:10;28:6). Over latere koningenuit de lijn van David staat geschreven:

Zijn hart was de HERE, zijn God, niet volkomen toegewijd, zoalsdat van zijn vader David. Maar ter wille van David gaf de HERE,zijn God, hem een lamp in Jeruzalem door zijn zoon na hem tedoen optreden, en door Jeruzalem staande te houden. (1 Kon15:3,4)Maar de HERE wilde Juda niet verderven ter wille van zijn knechtDavid, aan wie Hij immers had toegezegd hem te allen tijde eenlamp voor zijn zonen te zullen geven. (2 Kon 8:19)

Maar de geschiedenis van het huis van David laat zien, dat het vol-komen uitgesloten is de profetie in 2 Samuël 7 toe te passen opéén van de koningen uit zijn lijn. Want zijn weelderig leven, zijnhuwelijken met buitenlandse vrouwen, en vooral zijn meedoen methun afgoderij van zijn zoon Salomo zijn het begin van de onder-gang van het koninkrijk van de man naar Gods Hart, David

Maar meer nog dan naar deze algemene vervulling, zien David ende latere profeten uit naar de komst van Eén in het bijzonder, inwie het troonverbond in vervulling zou gaan. De belofte is in ditopzicht dus gelijk aan die aan Abraham, die betrekking heeft opzowel een zaad talrijk als de sterren aan de hemel, en als het zandaan de oever van de zee (Gen 22:17), als op één Zaad in het en-kelvoud … dat wil zeggen: Christus (Gal 3:16). Op gelijke wijzeheeft Gods belofte door de mond van Mozes, aangaande het optre-den een profeet zoals hijzelf, zowel betrekking op een reeks bood-schappers, als op één Profeet in het bijzonder, aan wie Israël moetgehoorzamen (Deut 18:15-22; vgl Hand 3:22; 7:37).

23

Volgens Petrus heeft David zelf goed begrepen, dat de belofte ge-richt is op de komst van de Messias:Daar hij een profeet was en wist, dat God hem onder ede gezwo-ren had een uit de vrucht van zijn lendenen op zijn troon te doenzitten, heeft hij in de toekomst gezien en gesproken van de op-standing van de Christus. (Hand 2:30,31)Davids geloof in een eeuwig geldend verbond vinden we in eenaantal van zijn geschriften:

De laatste woorden van David

In zijn ‘laatste woorden’ (2 Sam 23:3-5) ziet hij uit naar de komstvan een Koning, die sterker zal zijn dan hij zelf, om onrechtvaardi-ge mensen uit het Koninkrijk te verwijderen:

Een rechtvaardige heerser over de mensen,een heerser in de vreze voor God,hij is als het morgenlicht bij het opgaan van de zon,een morgen zonder wolken:door de glans na de regenspruit jong groen uit de aarde.Maar niet alzo mijn huis bij God!Toch heeft Hij mij een eeuwig verbond gegeven,geordend in alles en verzekerd.Want al mijn heil en alle welbehagen,zou Hij die niet laten uitspruiten?

Psalm 2

Deze psalm bestaat uit vier delen. In elk daarvan is een anderestem te horen.In het eerste deel (vsn 1-3) de verontwaardiging van een boze we-reld, die zegt: Wij willen niet, dat deze koning over ons wordt:

Waarom woelen de volken en zinnen de natiën op ijdelheid …tegen de Here en zijn gezalfde: Laat ons hun banden verscheu-ren en hun touwen van ons werpen!

Het tweede deel (vsn 4-6) geeft Gods reactie hierop weer:Ik heb immers mijn koning gesteld over Sion, mijn heilige berg.

In het derde deel (vsn 7-9) spreekt de Koning zelf tot de wereld,die in haar verontwaardiging de wetten van de Christus niet wilaanvaarden; en Hij legt haar zijn recht op de wereldtroon uit:

Hij (God) sprak tot mij: Mijn zoon bent u;Ik heb u heden verwekt.Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel,

de einden van de aarde tot uw bezit.

24

Ten slotte spreekt de psalmist (vsn 10-12), om de mensen aan teraden verstandig te zijn en zich aan de Koning te onderwerpen:

Nu dan, u koningen, weest verstandig,laat u gezeggen, u richters van de aarde.Dient de HERE met vreze en verheugt u met beving.

Psalm 110

De verzen 1-3 van deze psalm openbaren het woord dat God eenstot Davids Zoon zal spreken, waarmee Hij Hem als Koning over dewereld aanstelt. En toch, ofschoon het zijn Zoon is, bewijst DavidHem hulde:

Aldus luidt het woord van de HERE tot mijn Here:Zet u aan mijn rechterhand,totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voe-ten.

Zo wordt de Koning uitgenodigd om in Gods heilige tegenwoordig-heid te blijven, tot het moment waarop de wereld aan Hem onder-worpen zal worden:

De Here strekt van Sion uw machtige scepter uit:heers te midden van uw vijanden.

De psalm schildert vervolgens de onsterfelijke Koning, terugge-keerd naar de heilige stad, die ten strijde uittrekt tegen zijn vijan-den, omringd door zijn jeugdige krijgshelden, stralend en talrijk alsde dauwdruppels op een zomerochtend:

Uw volk is een en al gewilligheid ten dage van uw heerban;in heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraadde dauw van uw jonge mannen voor u op.

Zo rijdt Hij uit als Here, Koning en Priester met zijn legerscharenvan heiligen; overwinnend en om te overwinnen, zijn vijanden on-vermoeibaar vervolgend, totdat zij totaal verslagen en onderwor-pen zijn.

Psalm 89

Deze psalm maakt van Gods plechtige troonverbond een psalmvan lof en gebed. In het parallellisme, dat kenmerkend is voor He-breeuwse poëzie, vertelt de psalmist hoe God zijn genade geopen-baard heeft in een eeuwigdurende belofte aan David. Wegens dedreiging van Israëls vijanden, waardoor de troon van David in ge-vaar komt, pleit hij in de slotwoorden bij God of Hij trouw wil blij-ven aan zijn eed. De gehele psalm is een commentaar op het ver-bond, en legt in de verzen 36-38 vooral de nadruk op het feit dathet eeuwig zal zijn:

25

Eénmaal heb Ik bij mijn heiligheid gezworen:Hoe zou Ik tegenover David liegen!Zijn nakroost zal voor altoos bestaan.zijn troon als de zon vóór mij zijn;als de maan zal voor altoos vaststaan,en de getuige aan de hemel is getrouw.

Een driedelige profetie over Immanuël

De serie van drie profetieën in Jesaja over de toekomstige geboor-te, komst en heerschappij van Immanuël, begint met een beschrij-ving van een aanval op het koninkrijk, waarbij de troon van Davidin gevaar komt. Het doel van de binnenvallende vijanden is eenandere koning op de troon te zetten (Jes 7:6):

Wij zullen optrekken tegen Juda, het schrik aanjagen, het voorons veroveren en de zoon van Tabeal daarin koning maken.

Als zodanig is deze aanval een poging om het verbond, dat God zolang tevoren met het huis van David sloot, teniet te doen. Daaromgaat Jesaja naar koning Achaz, met deze boodschap: Het zal nietbestaan en het zal niet geschieden. De koning krijgt de uitnodigingeen zichtbaar teken te vragen, als verzekering dat God zal optre-den om de lijn van David in Jeruzalem te beschermen: Vraag vooru een teken van de HERE, uw God, diep in het dodenrijk of boven inden hoge (vs 11). Achaz was echter te goddeloos en te ongelovigom op God te vertrouwen en vraagt Hem geen teken. Hij heeft na-melijk al besloten de hulp van een ander rijk in te roepen. Daaromvoorzegt Jesaja de ineenstorting van het rijk en de wegvoering vande bevolking naar een ander land. Maar voor de gelovigen zal erwel een teken zijn: dat van Immanuël, dat uit drie delen bestaat:

1. De geboorte van ImmanuëlHoort toch, u huis van David … Daarom zal de HERE zelf u eenteken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoonbaren; en zij zal hem de naam Immanuël geven. (Jes 7:14)

Het teken concentreert zich op Iemand die komen zal. En alleen alhet feit dat hij wordt voorgesteld als het kind van zijn moeder, integenstelling tot de universele gewoonte de afstamming van devader te vermelden, herinnert aan de woorden van het verbond: Ikzal hem tot een vader zijn, en hij zal Mij tot een zoon zijn. Een ge-boorte volgens de normale loop van de natuur zou geen teken zijn,en al helemaal geen teken van het voortbestaan van het konings-huis van David. Ook is de betekenis van de naam van groot be-lang: Immanuël – God met ons. Dat Hij Israëls Koning zal zijn, iste zien in het volgende hoofdstuk: Uw land, o Immanuël (8:8).

26

2. De komst van ImmanuëlTerwijl de eerste profetie uitziet naar Immanuëls geboorte in detoekomst – zal een zoon baren – drukt de tweede profetie devreugde van Gods volk uit bij zijn komst (Jes 9:3-6):

Want het juk dat het drukte, en de stang op zijn schouder, deroede van zijn drijver, hebt U verbroken als op Midiansdag. Wantelke schoen die dreunend stampt, en elke mantel, in bloed ge-wenteld, zal verbrand worden, een prooi van het vuur. Want eenKind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschap-pij rust op zijn schouder en men noemt Hem wonderbare Raads-man, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heer-schappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David enover zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest metrecht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid.

Het uitgangspunt van deze profetie is de eeuwenlange toestand,die op de ondergang van het koninkrijk Israël zou volgen. Eentweede Gideon zal opstaan om zijn volk te bevrijden van vreemdeonderdrukkers. De oorlogen die in zijn land hebben gewoed, zullenbeëindigd worden; en ieder spoor van de strijd, de schoenen en dein bloed gewentelde mantels die over het slagveld verspreid lig-gen, zullen door het vuur worden vernietigd. Terwijl de moeder deVerlosser Immanuël noemt, geeft zijn volk Hem andere namen, uiterkentelijkheid voor wat Hij voor hen betekent.

3. De heerschappij van ImmanuëlDe derde en laatste van deze serie profetieën over Immanuël be-schrijft de aard en de gevolgen van zijn rechtvaardige heerschap-pij. Het machteloze koningshuis van David (Isaï is de vader vanDavid) wordt vergeleken met een omgehakte boom, waaruit eenscheut te voorschijn komt.

De eigenschappen van God Zelf komen tot uitdrukking in de ze-genrijke regering van de Koning, als Hij alle geweld onderdrukt engerechtigheid en vrede op aarde brengt. De beschrijving doet den-ken aan Psalm 72, en het gevolg is hetzelfde: de vervulling van debelofte dat de aarde vol met de heerlijkheid van de Heren zal wor-den (Jes 11:1–9):

Er zal een rijsje voortkomen uit de tronk van Isaï, en een scheutuit zijn wortelen zal vrucht dragen. En op hem zal de Geest vande HERE rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest vanraad en sterkte, de Geest van kennis en vreze voor de HERE; ja,zijn lust zal zijn in de vreze voor de HERE. Hij zal niet richtennaar hetgeen zijn ogen zien, noch rechtspreken naar hetgeen

27

zijn oren horen; want hij zal de geringen in gerechtigheid richtenen over de ootmoedigen van het land in billijkheid rechtspreken,maar hij zal de aarde slaan met de roede van zijn mond en metde adem van zijn lippen de goddeloze doden. Gerechtigheid zalde gordel van zijn lendenen zijn en trouw de gordel van zijn heu-pen … Men zal geen kwaad doen noch verderf stichten op gansmijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van kennis van deHERE, zoals de wateren de bodem van de zee bedekken.

Andere profetieën over de Koning op Davids troon

Naarmate de ondergang van de natie nadert, en tijdens de triestejaren van ballingschap, richten de profeten van Israël steeds deaandacht op de komst van de grote Zoon van David, die het Ko-ninkrijk zal herstellen en vanuit Jeruzalem over de gehele aardezal regeren. Enige voorbeelden hiervan:

Wanneer het gedaan is met de verdrukker, de vernieling voltooidis, de verwoesters uit het land verdwenen zijn, dan zal op goe-dertierenheid een troon worden gevestigd en in getrouwheid zaldaarop in Davids tent zetelen een, die richt en die het rechtzoekt en die zich haast gerechtigheid te oefenen. (Jes 16: 4,5)Ik zal met u een eeuwig verbond sluiten: de betrouwbare gena-debewijzen van David. Zie, Ik heb hem tot een getuige voor denatiën gesteld, tot een vorst en gebieder van de natiën. (Jes55:3,4)Zie, de dagen komen, luidt het woord van de HERE, dat Ik aanDavid een rechtvaardige Spruit zal verwekken; die zal als koningregeren en verstandig handelen, die zal recht en gerechtigheiddoen in het land. In zijn dagen zal Juda behouden worden enIsraël veilig wonen; en dit is zijn naam, waarmede men hem zalnoemen: de Here onze gerechtigheid. (Jer 23:5,6)En u, onheilige, goddeloze vorst van Israël, wiens dag komt tentijde van de eindafrekening, zo zegt de Here HERE: Neem wegdie tulband! Zet af die kroon! Zo zal het niet blijven. Verhoogwat laag is; verlaag wat hoog is. Een puinhoop, een puinhoop,een puinhoop zal Ik ze maken. Maar ook zo zal het niet blijven.Totdat hij komt, die er recht op heeft en aan wie Ik het gevenzal. (Ezech 21:25-27)En de HERE zal koning worden over de gehele aarde; te dien da-ge zal de HERE de enige zijn, en zijn naam de enige. (Zach 14:9)

28

De Koning komt

Het feit dat Jezus van Nazaret de Zoon van David is, is kennelijkvan het begin tot het einde van het Nieuwe Testament van grootbelang. Zo begint het eerste evangelie met de mededeling dat Je-zus het Zaad van Abraham en de Zoon van David is: Geslachtsre-gister van Jezus Christus, de zoon van David, de zoon van Abra-ham (Mat 1:1). Jozef is een ‘Zoon van David’ (vs 20) ‘uit het huisvan David’ (Luc 1:27). Bij de inschrijving van het Joodse volk moethij naar Bethlehem gaan, omdat hij uit het huis en het geslachtvan David was (Luc 2:4). Enkele maanden vóór Jezus geborenwordt, zegt Zacharias, onder invloed van de heilige Geest:

Geloofd zij de Here, de God van Israël, want Hij heeft omgeziennaar zijn volk en heeft het verlossing gebracht, en heeft ons eenhoorn van heil opgericht, in het huis van David, zijn knecht –gelijk Hij gesproken heeft door de mond van zijn heilige profetenvan oudsher. (Luc 1:68-70)

Bij Jezus’ geboorte verkondigen engelen:U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Here, in destad van David. (Luc 2:11)

Vooral de woorden van de engel Gabriël, als hij bij Maria komt omhaar te berichten over het wonder van haar zwangerschap dat ge-beuren zal, laten er geen enkele twijfel over bestaan dat Jezus debeloofde Zoon van David is die eenmaal op de troon van David zalregeren:

Deze zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste genoemd wor-den, en de Here God zal Hem de troon van zijn vader David ge-ven, en Hij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot ineeuwigheid, en zijn koningschap zal geen einde nemen. (Luc1:32,33)

Jezus komt tot een volk dat op de komst van de Messias wacht.Velen zijn ervan overtuigd dat Jezus deze Koning is en begroetenHem als ‘de zoon van David’ (Mat 9:27; 15:22; 20:30; 21:9). Zijbeseffen echter niet dat Hij eerst moet sterven, noch dat Hij, metde woorden van een gelijkenis, naar een ver land moet gaan omvoor zich de koninklijke waardigheid in ontvangst te nemen endaarna terug te keren (Luc 19:11,12), omdat zij menen dat hetKoninkrijk van God onmiddellijk openbaar zal worden (Luc19:11,12). Pogingen van mensen om Hem in die tijd koning te ma-ken (Joh 6:15), veroorzaken Hem moeilijkheden.

Het is dus niet te verwachten, dat we veel zullen vinden over watHij in het openbaar heeft gezegd over de tijd wanneer Hij op de

29

troon van David over de wereld zal regeren. Aanwijzingen voor zijnkoningschap zijn er wel te vinden. Jeruzalem is ‘de stad van degrote Koning’ (Mat 5:35, vgl Ps 48:3): Wanneer dan de Zoon desmensen komt in zijn heerlijkheid en al de engelen met Hem, danzal Hij plaats nemen op de troon van zijn heerlijkheid (Mat 25:31).En als Hij dat heeft gedaan, zullen ook zijn discipelen met Hem ge-zag uitoefenen (Mat 19:28,29).

In een gesprek met de Farizeeën haalt Hij de woorden van Psalm110 aan – De HERE heeft gezegd tot mijn Here: Zet u aan mijnrechterhand, totdat Ik uw vijanden onder uw voeten gelegd heb –om hun te laten zien dat de Zoon van David van hogere afkomst isdan slechts uit de lijn van David: Indien David Hem dus Herenoemt, hoe kan Hij dan zijn zoon zijn? (Mat 22:45). Zij begrijpenniet dat het antwoord te vinden is in de woorden van het troonver-bond: Ik (God) zal hem tot vader zijn.

De Zoon van God verhoogd tot Gods rechterhand

Na zijn opstanding verkondigen de apostelen Jezus als de Zoonvan David. In zijn toespraak op de Pinksterdag in Jeruzalem zegtPetrus:

Daar hij nu een profeet was en wist, dat God hem onder ede ge-zworen had een uit de vrucht van zijn lendenen op zijn troon tedoen zitten, heeft hij in de toekomst gezien en gesproken van deopstanding van de Christus … Dus moet ook het ganse huis Isra-ël zeker weten, dat God Hem én tot Here én tot Christus ge-maakt heeft, deze Jezus, die u gekruisigd hebt. (Hand 2:30–36)

In zijn brief aan de Romeinen beschrijft Paulus Jezus als gesprotenuit het geslacht van David (Rom 1:3). In zijn brief aan Timoteüsschrijft hij:

Gedenk, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt, uit het ge-slacht van David, naar mijn evangelie (2 Tim 2:8).

Het boek Openbaring beschrijft Jezus als de leeuw uit de stam Ju-da, de wortel van David (Op 5:5). In de afscheidsgroet van hetboek zegt Jezus: Ik ben de wortel en het geslacht van David (Op22:16).

In het evangelie van het Koninkrijk van God neemt het troonver-bond met David dus een belangrijke plaats in (zie ook onze uitgaveVerbonden en Beloften). Hieruit leren we waar de zetel van hetKoninkrijk zal staan, de goddelijke aard van de regering, en dat dieeeuwig zal duren.

30

Het voorrecht van het volk Israël

De hele menselijke geschiedenis door is God al werkzaam, ommensen uit alle volken te roepen tot zijn Koninkrijk. Zij zullen metChristus over de wereld regeren, en onder hun rechtvaardige heer-schappij zal alles op aarde tot onderdanigheid aan Gods wil ge-bracht worden, zodat alle mensen zich zullen verheugen in de ken-nis van Gods heerlijkheid en Hij alles in allen zal zijn.

Bij deze goddelijke roeping tot het Koninkrijk van God neemt hetvolk Israël een bijzondere plaats in:

… van hun is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en deverbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften; vanhun zijn de vaderen en uit hen is, wat het vlees betreft, deChristus ... (Rom 9:4,5)

God kiest op een zeker moment Abram, om de vader van dit volkte worden. Als hij nog kinderloos is, zegt God tot hem:

Zie toch op naar de hemel en tel de sterren, indien u ze tellenkunt … Zo zal uw nageslacht zijn. (Gen 15:5)

God vertelt hem ook dat zijn nakomelingen, voordat zij het beloof-de land in bezit nemen, in slavernij gaan in een vreemd land:

Weet voorzeker, dat uw nakomelingen vreemdelingen zullen zijnin een land, dat het hunne niet is, en dat zij hen dienen zullen,en dat die hen zullen verdrukken, vierhonderd jaar. (Gen 15:13)

God wil het volk op deze wijze leren, dat zij hun bestaan als natiealleen aan Hem te danken hebben. Door zijn dramatisch ingrijpen,met de wonderen van de uittocht uit Egypte, redt Hij hen uit hunhulpeloze toestand. Vervolgens geeft God hun wetten, om zowelhun persoonlijke als hun leven als volk tot in alle details te rege-len. Hij vormt hen tot een natie, door de discipline van een langdu-rig verblijf in woestijnachtig gebied, voordat Hij hen naar het be-loofde land brengt en hun de overwinning geeft over de toenmaligebewoners van het land. De Israëlieten leren in verband hiermee bijéén van hun feesten te belijden:

3

Het volk Israël

31

Een zwervende Arameeër was mijn vader; hij trok met weinigemannen naar Egypte en verbleef daar als vreemdeling, maarwerd er tot een groot, machtig en talrijk volk. Toen de Egypte-naren ons mishandelden en verdrukten en ons harde slavenar-beid oplegden, riepen wij tot de HERE, de God van onze vaderen,en de HERE hoorde onze stem en zag onze ellende, moeite enverdrukking. Toen leidde ons de HERE uit Egypte met een sterkehand, een uitgestrekte arm en grote verschrikking, door tekenenen wonderen; Hij bracht ons naar deze plaats en gaf ons ditland, een land, vloeiende van melk en honig. (Deut 26:5-9)

Gods keuze van Israël is alleen te danken aan zijn liefde en nietaan enige verdienste van het volk:

Niet, omdat u talrijker was dan enig ander volk heeft de HERE

Zich aan u verbonden, en u uitverkoren; veeleer bent het klein-ste van alle volken. Maar, omdat de HERE u liefhad en de eedhield, die Hij uw vaderen gezworen had, heeft de HERE u met eensterke hand uitgeleid en u verlost. (Deut 7:7,8)

De vele voorrechten die zij als uitverkoren volk genieten, brengenook verantwoordelijkheden met zich mee (Amos 3:2):

U alleen heb Ik gekend uit alle geslachten van het aardrijk;daarom zal Ik al uw ongerechtigheden aan u bezoeken.

Een Koninkrijk van priesters

God roept Israël om zijn dienaren te worden, en een taak te ver-richten die zal bijdragen tot Gods werk onder de mensen: Ik heb ugeformeerd, u bent mijn knecht, Israël (Jes 44:21). God legt degehele natie een priesterlijke taak op, als Hij bij de berg in de Sinaïdoor Mozes tot hen zegt:

Nu dan, indien u aandachtig naar Mij luistert en mijn verbondbewaart, dan zult u uit alle volken Mij ten eigendom zijn, wantde ganse aarde behoort Mij. En u zult Mij een koninkrijk vanpriesters zijn en een heilig volk. (Ex 19:5, 6)

Een priester heeft de taak mensen tot God te brengen en is o.a.leraar van Gods wegen:

Want de lippen van de priester bewaren kennis en uit zijn mondzoekt men onderricht in de wet, want een bode van de HERE vande heerscharen is hij. (Mal 2:7)

Het land dat God hun geeft, ligt te midden van andere rijken, ophet kruispunt van grote werelddelen, ‘de navel van deaarde’ (Ezech 38:12). God zegt: Dit is Jeruzalem. Midden onder devolken heb Ik het gesteld, met landen eromheen (Ezech 5:5). Als

32

het volk maar trouw was geweest aan zijn roeping, had het eenbron van heilzaam onderricht in Gods wegen kunnen zijn, en kun-nen komen tot de vervulling van Gods doel met hen: U bent mijnknecht, Israël, in wie Ik Mij zal verheerlijken (Jes 49:3).

Profetieën van afval

Het is een merkwaardig feit dat God, nota bene al voordat het volkhet beloofde land binnenging, tegen Mozes zegt dat het ontrouwzal worden:

Zij zullen Mij verlaten en mijn verbond verbreken, dat Ik methen gesloten heb. (Deut 31:16)

Naar aanleiding hiervan zegt Mozes tot hen:Want ik weet, dat u na mijn dood zeer verderfelijk handelen zulten afwijken van de weg, die ik u geboden heb; daarom zal naverloop van tijd het onheil over u komen, wanneer u doet watkwaad is in de ogen van de HERE en Hem krenkt door het maak-sel van uw handen. (Deut 31:29)

Om hun de vreselijke gevolgen van ontrouw en afgoderij in teprenten, leert God hun zelfs een lied. Zoals de meeste volken heeftdus ook het volk Israël een volkslied. Maar terwijl andere nationalehymnen een uiting zijn van nationale moed en roem, moet Israëlzijn afvalligheid belijden! (Deut 31:29; hfdst 32). Een latere pro-feet voorzegt dat het volk zelfs zijn Heiland zal verwerpen:

… onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten ge-dragen; wij echter hielden hem voor een geplaagde, een doorGod geslagene en verdrukte ... Hij werd mishandeld, maar hijliet zich verdrukken en deed zijn mond niet open. (Jes 53:4,7)De steen die de bouwlieden versmaad hebben, is tot een hoek-steen geworden; van de HERE is dit geschied, het is wonderlijk inonze ogen. (Ps 118:22,23)

De gevolgen van Israëls ontrouw

Om Israël te waarschuwen voor de gevolgen van ontrouw aan hetverbond, geeft God door zijn profeten een duidelijke beschrijvingvan het onheil dat over hen zal komen.

Als zij aan de grens van het land staan, geeft Mozes hun een over-zicht van de rampen die hen de eeuwen door zullen treffen. Deprofetie over de vervloekingen, die God over hen zal brengen alszij Hem zouden verlaten, is te onderscheiden in drie fasen.

De eerste is het leed, dat ze zullen ondergaan terwijl ze nog in hunland wonen: pest, droogte, ziekte en nederlagen op hun vijanden.

33

Dit wordt bij blijvende ongehoorzaamheid gevolgd door de tweedefase: ballingschap:

… de HERE zal u en de koning, die u over u hebt aangesteld, naareen volk voeren dat u niet kende, u noch uw vaderen; aldaarzult u andere goden dienen, hout en steen. (Deut 28:36)

De tweede is de komst van een wrede vijand uit een ver land:De HERE zal tegen u doen aanrukken een volk, dat van verrekomt, van het einde van de aarde ... Het zal u in het nauw bren-gen in al uw steden. (vsn 49-53)

Deze profetie is vooral in vervulling gegaan tijdens de gruwelijkestrijd tussen de legers van het Romeinse rijk en de Joden in deeerste eeuw, als gevolg waarvan de stad Jeruzalem werd ver-woest, meer dan een miljoen inwoners van het land om het levenkwamen, en vele duizenden op de slavenmarkten rond de Middel-landse Zee werden verkocht.

De derde fase is verstrooiing onder alle volken:De HERE zal u verstrooien onder alle natiën van het ene eindevan de aarde tot het andere ... U zult onder die volken geen rustvinden. (vsn 64,65)

Het beloofde land verwoest

Leviticus 26 spreekt van een lange periode, waarin Israël verdre-ven zal zijn uit zijn land en dit onbewoond en woest zal liggen:

Uw land zal een woestenij zijn en uw steden een puinhoop. Danzal het land zijn sabbatsjaren vergoed krijgen, al de dagen dathet woest ligt en u in het land van uw vijanden bent; dan zal hetland rusten en zijn sabbatsjaren vergoeden. (Lev 26:33-35)

Vele jaren later zegt de profeet Zacharia hetzelfde:Ik zal hen als een stormwind heendrijven naar allerlei volken diezij niet kennen, en achter hen zal het land verwoest worden, zo-dat niemand daarin heen en weer trekt. (Zach 7:14)

Een langdurige ballingschap

De profeten beschrijven ook de toestand, waarin de Israëlietenzullen verkeren, terwijl ze uit het land verbannen zijn. Ze zullengeen eigen regering hebben, en ook niet in staat zijn hun normalegodsdienst te beoefenen:

Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder ko-ning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zon-der efod of terafim. (Hosea 3:4)Ik zal u verstrooien onder de volken en verspreiden over de lan-

34

den, en Ik zal uw onreinheid geheel van u wegdoen. Zo zult udoor uw eigen toedoen voor het oog van de volken ontwijd wor-den. (Ezech 22:15,16)

Gods roeping is onberouwelijk

De vervulling van deze profetieën in de geschiedenis van Israël iseen krachtig bewijs van de waarheid van de Bijbel. Zelfs in on-trouw en leed heeft het volk getuigenis gegeven van Gods woorden zijn werk op aarde. Maar de waarschuwingen voor rampen enoordelen vormen slechts een deel van de boodschappen van deprofeten.

Herhaaldelijk verkondigen zij dat God zijn uitverkoren volk, on-danks zijn ontrouw, nooit voorgoed zal verwerpen:

… want Ik zal met alle volken waaronder Ik u verstrooid heb,voorgoed afrekenen, maar met u zal Ik niet voorgoed afrekenen,doch naar recht u tuchtigen. (Jer 30:11)Zo zegt de HERE, die de zon overdag tot een licht geeft, die demaan en de sterren verordent tot een licht ‘s nachts, die de zeeopzweept, dat haar golven bruisen, wiens naam is HERE van deheerscharen: Als deze verordeningen voor mijn ogen zullen wan-kelen, luidt het woord van de HERE, dan zal ook het nageslachtvan Israël ophouden al de dagen een volk te zijn voor mijn ogen.Zo zegt de HERE: Als de hemel boven te meten is en de funda-menten van de aarde beneden na te speuren zijn, dan zal Ikheel het nageslacht van Israël verwerpen om al hetgeen zij ge-daan hebben, luidt het woord van de HERE. (Jer 31:35-37)

Het Nieuwe Testament bevestigt dit principe. In antwoord op devraag: Heeft God zijn volk verstoten?, zegt Paulus: Volstrekt niet!God heeft zijn volk niet verstoten, dat Hij tevoren gekend heeft(Rom 11:1). Het tijdelijke gevolg van de Joodse verwerping vanChristus en de boodschap van de apostelen is dat dezen zich tot deheidenen wenden:

Het was nodig, dat eerst tot u het woord van God werd gespro-ken, maar nu u het verstoot en u het eeuwige leven niet waardigkeurt, zie, nu wenden wij ons tot de heidenen. Want zo heeftons de Here geboden: Ik heb u gesteld tot een licht voor de hei-denen. (Hand 13:46,47; vgl Hand 28:25-28)

Met het oog hierop legt Paulus in zijn Romeinenbrief verder uit:Ik vraag dan: zij zijn toch niet zo gestruikeld, dat zij wel vallenmoesten? Volstrekt niet! Door hun val is het heil tot de heidenengekomen, om hen tot naijver op te wekken. Betekent nu hun val

35

rijkdom voor de wereld en hun tekort rijkdom voor de heidenen,hoeveel te meer hun volheid! ... Want, indien hun verwerping deverzoening van de wereld is, wat zal hun aanneming anders we-zen dan leven uit de doden? (vsn 11,12,15)

God, die ongelovige takken uit de olijfboom van Israël heeft weg-gebroken, is wel in staat deze weer daarop te enten:

Maar ook zij zullen, wanneer zij niet bij hun ongeloof blijven,weer geënt worden; God is immers bij machte hen opnieuw teenten ... Want, broeders, opdat u niet eigenwijs zou zijn, wil ik uniet onkundig laten van dit geheimenis: een gedeeltelijke ver-harding is over Israël gekomen, totdat de volheid van de heide-nen binnengaat, en aldus zal gans Israël behouden worden, ge-lijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zalgoddeloosheden van Jakob afwenden. En dit is mijn verbond methen, wanneer Ik hun zonden wegneem. (Rom 11:23,25-27)

Bekering bij de komst van Christus

Deze laatste aanhaling toont dat Israël zich slechts tot God zal be-keren door de komst van de Verlosser. Op verschillende plaatsenin het Oude Testament is dit in eerste instantie een verlossing uiteen ernstige crisis, wanneer het volk weer in eigen land woont enhet land het brandpunt is van een strijd tussen alle volken:

Te dien dage zal Ik Jeruzalem maken tot een steen, die alle nati-ën moeten heffen ... en alle volken van de aarde zullen zichdaarheen verzamelen. (Zach 12:3)

God zal hen verlossen uit hun nood, zij zullen hun Verlosser ont-moeten en in diep en groot berouw reiniging zoeken voor al hunonreinheid:

Ik zal over het huis van David en over de inwoners van Jeruza-lem uitgieten de Geest van genade en van de gebeden; zij zullenhem aanschouwen, die zij doorstoken hebben, en over hem eenrouwklacht aanheffen als de rouwklacht over een enig kind.(Zach 12:7, 10)

Hierop volgt een zuivering van het volk, in voorbereiding op zijnvolledig herstel als een heilige natie:

Ik zal u onder de herdersstaf doen gaan en u brengen in de bandvan het verbond. Ik zal de weerspannigen uit u uitschiften enhen die tegen Mij overtreden hebben. (Ezech 20:34-38)

Terugkeer naar eigen land

Deze profetieën over een ernstige crisis in de eindtijd in Israël –een tijd van benauwdheid is het voor Jakob; maar daaruit zal hij

36

gered worden (Jer 30:7) – veronderstellen dat het volk is terugge-keerd naar eigen land. Deze terugkeer is, van de dagen van Mozesaf, keer op keer voorzegd:

Hij zal u weer bijeenbrengen uit al de volken, naar wier gebiedde HERE, uw God, u verstrooid heeft. Al waren uw verdrevenenaan het einde van de hemel, de HERE, uw God, zal u vandaar bij-eenbrengen en vandaar halen. (Deut 30:3-5)En Hij zal een banier opheffen voor de volken, en de verdreve-nen van Israël verzamelen en de verstrooide dochters van Judavergaderen van de vier einden van de aarde. (Jes 11:12)Hij, die Israël verstrooide, zal het verzamelen en het behoedenals een herder zijn kudde. (Jer 31:10)Ik zal u weghalen uit de volken en u bijeenvergaderen uit allelanden, en Ik zal u brengen naar uw eigen land; Ik zal rein waterover u sprengen, en u zult rein worden; van al uw onreinhedenen van al uw afgoden zal Ik u reinigen ... U zult wonen in hetland dat Ik uw vaderen gegeven heb; u zult Mij tot een volk zijnen Ik zal u tot een God zijn. (Ezech 36:24-28)Ik haal de Israëlieten weg uit de volken naar wier gebied zij ge-gaan zijn; Ik zal hen van alle kanten bijeenverzamelen en hennaar hun land brengen. En Ik zal hen tot één volk maken in hetland, op de bergen van Israël, en één koning zal over hen allenkoning zijn. (Ezech 37:21, 22)Zie, Ik verlos mijn volk uit het land van de opgang en uit dat vande ondergang van de zon; Ik breng hen terug en zij zullen bin-nen Jeruzalem wonen. (Zach 8:7,8)

Een na verwoesting hersteld land

Evenals de voorzeggingen van verval, beschrijven ook de profetie-ën van herstel de toestand van het volk en zijn door God gegevenerfenis. Gedurende de vele jaren van de ballingschap van het volk,heeft het land zijn sabbatsjaren vergoed gekregen. Als gevolg vande terugkeer van Israël zal het land, dat eeuwenlang braak heeftgelegen, weer vruchtbaar worden:

Terwijl u eertijds verlaten was en gehaat, zodat niemand door uheentrok, zal Ik u stellen tot een eeuwige praal, tot een vreugdevoor geslacht op geslacht. (Jes 60:15)Maar u, bergen van Israël, zult uw takken voortbrengen en uwvruchten dragen voor mijn volk Israël, want nabij is zijn komst.Want zie, Ik kom bij u en keer Mij tot u, u zult bewerkt en be-zaaid worden. Ik zal de mensen op u talrijk maken: het gansehuis van Israël; de steden zullen weer bewoond en de puinhopen

37

herbouwd worden ... Wanneer Ik u reinig van al uw ongerechtig-heden, zal Ik de steden weer bevolken en zullen de puinhopenherbouwd worden; het verwoeste land zal weer worden bewerkt,in plaats van een woestenij te zijn voor het oog van iedere voor-bijganger. En men zal zeggen: Dit land dat verwoest was, is ge-worden als de hof van Eden; de steden die, verwoest en ver-nield, in puin lagen, zijn weer versterkt en bewoond. (Ezech36:8-10,33-35)En alle volken zullen u gelukkig prijzen, omdat u een land vanwelbehagen bent, zegt de HERE van de heerscharen. (Mal 3:12)

Ik zal hun tot een God zijn

Belangrijker nog dan het herstel van de natie en het land, is hetfeit dat Israël weer met God verzoend zal worden. In plaats vanhet verbond dat God te Sinaï met hen sloot, zal Israël Gods gunstblijven genieten op basis van een nieuw verbond in Christus’bloed:

Zie, de dagen komen, luidt het woord van de HERE, dat Ik methet huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond slui-ten zal. Niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen geslotenheb ten dage dat Ik hen bij de hand nam, om hen uit het landEgypte te leiden: mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoe-wel Ik heer over hen ben, luidt het woord van de HERE. Maar ditis het verbond, dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na dezedagen, luidt het woord van de HERE: Ik zal hun tot een God zijnen zij zullen Mij tot een volk zijn ... Ik zal hun ongerechtigheidvergeven en hun zonde niet meer gedenken. (Jer 31:31-34)Uit hen zal Ik er nemen tot priesters, tot Levieten, zegt de HERE.Want zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die Ik makenzal, voor mijn aangezicht zullen blijven bestaan, luidt het woordvan de HERE, zo zal uw nageslacht en uw naam blijven bestaan.(Jes 66:21,22)

Zo zullen zij een voorkeursplaats innemen, tussen de Koning metzijn onsterfelijke heiligen, die met Hem zullen regeren en de ande-re volken van de aarde (Jes 61:6):

U zult priesters heten, dienaars van onze God genoemd worden.

Een grote wolk van getuigen

Terugblikkend op de eeuwen van falen als natie, zegt Paulus:Hetgeen Israël najaagt, heeft het niet verkregen, maar het uit-verkoren deel heeft het verkregen, en de overigen zijn verhard(Rom 11:7).

38

In de loop van de eeuwen is dit uitverkoren deel tot een enormemenigte geworden. Zelfs in de dagen van wijdverbreide afgoderij,zoals in de tijd van Achab en Izebel, kan God zeggen: Ik heb ze-venduizend man die hun knie voor Baäl nièt hebben gebogen. Inverhouding tot de massa van het volk is het ware Israël, de gees-telijke kinderen die in het voetspoor van het geloof van Abrahamtreden, slechts een ‘overblijfsel’ en een ‘overschot’ (Rom 11:4,5;9:27). Maar aangezien die massa ontelbaar is als het zand van dezee en de sterren aan de hemel, vormt dit overblijfsel van waregelovigen toch ‘een grote wolk van getuigen’ (Heb 12:1).

Na de Joodse verwerping van Christus, en als gevolg van de uitge-breide verkondiging van het evangelie in de gehele wereld, zijn ersinds die tijd gelovigen ‘uit alle volk en stammen en natiën en ta-len’ bij hen aangesloten. Ook dezen zijn, door de doop in Christus,het zaad van Abraham en erfgenamen naar de belofte (Gal 3:29),delend in het burgerrecht van Israël. Samen vormen ze ‘een groteschare, die niemand tellen kon’ en waarin ‘geen sprake is van Joodof Griek’. Door hen zal Gods wil geschieden, gelijk in de hemel alzoook op de aarde.

39

Hoe lang Here?

Wanneer iemand het evangelie van het Koninkrijk van God – geba-seerd op Gods belofte van een verheerlijkte aarde onder de rege-ring van de Here Jezus en zijn getrouwen – gelooft, staat hij voorde vraag die de discipelen hun Here op een dag stellen:

Zeg ons wanneer zal dat geschieden, en wat is het teken van uwkomst en van de voleinding van de wereld? (Mat 24:3)

Als de profeet Jesaja in een visioen ‘serafs’ hoort zingen: de ganseaarde is van zijn heerlijkheid vol, reageert hij met de vraag: Hoe-lang, Here? (Jes 6:3,11).In antwoord op de vraag van zijn discipelen spreekt Jezus in eenuitgebreide profetie over toekomende gebeurtenissen, die zullenuitlopen op zijn terugkomst:

En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen op een wolk,met grote macht en heerlijkheid. (Luc 21:27)

Deze, op de Olijfberg gegeven, profetie is een voortzetting van dievan Daniël, waarnaar Jezus verwijst. Hij spreekt, zoals eens Daniëldeed, over de ‘tijden van de heidenen’ en wijst dan op iets opmer-kelijks:

Wanneer u dan de gruwel van de verwoesting, waarvan door deprofeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan – wiehet leest, geve er acht op ... (Mat 24:15)

Bij een andere gelegenheid verwijt Jezus zijn tijdgenoten dat zij,hoewel ze het weer van de volgende dag kunnen voorspellen, ‘detekenen van de tijden’ niet kunnen lezen. Voor een christen is ditonderwerp dus uiterst belangrijk.

De 70 x 7 jaar

Het koninkrijk Israël was in principe een koninkrijk van God. Detroon wordt beschreven als ‘de troon van het koningschap van deHERE’ (1 Kron 28:5; vgl 29:23 en 2 Kron 13:8). Als gevolg van deafgoderij van koning Salomo, wordt het Rijk gesplitst in twee de-

4

De tijden van de heidenen

40

len; en na langdurige ongehoorzaamheid worden de beide delenomvergeworpen. Eerst gaat het noordelijke deel, Israël, in balling-schap naar Assur (2 Kon 17:21-23), vervolgens worden de bewo-ners van het zuidelijke deel, Juda, naar Babel weggevoerd. Hetland wordt verwoest en Jeruzalem wordt een puinhoop. Gods von-nis over de laatste koning van het huis van David geeft echterhoop op herstel:

En u, onheilige, goddeloze vorst van Israël, wiens dag komt tentijde van de eindafrekening, zo zegt de Here HERE: Neem wegdie tulband! zet af die kroon! Zo zal het niet blijven. Verhoogwat laag is, verlaag wat hoog is. Een puinhoop, een puinhoop,een puinhoop zal Ik ze maken. Maar ook zo zal het niet blijven.Totdat hij komt, die er recht op heeft en aan wie Ik het gevenzal. (Ezech 21:25-27)

De profeet Jeremia voorzegt een periode van 70 jaar onderwor-penheid aan Babel:

Deze volken nu zullen de koning van Babel dienstbaar zijn ze-ventig jaren; maar na verloop van zeventig jaren zal Ik aan dekoning van Babel en dit volk, luidt het woord de van HERE, hunongerechtigheid bezoeken. (Jer 25:11,12)

De profeet Daniël brengt deze zeventig jaar ballingschap in Babeldoor. Als tiener of heel jonge man is hij, na de eerste aanval vanNebukadnezar, weggevoerd (vgl 2 Kon 24:1 en Dan 1:1,2,6). Hij iseen ijverige Schriftonderzoeker, en in hoofdstuk 9 van zijn boekschrijft hij:

In het eerste jaar van Darius ... lette ik, Daniël, in de boeken ophet getal van de jaren, waarover het woord van de HERE tot deprofeet Jeremia gekomen was, dat Hij over de puinhopen vanJeruzalem zeventig jaar zou doen verlopen. (Dan 9:1,2)

Omdat hij inziet dat de tijd gekomen is om Gods volk in het land teherstellen, bidt hij ernstig tot God:

Here, mogen naar al uw gerechtigheid uw toorn en uw grimmig-heid zich toch afwenden van uw stad Jeruzalem, uw heilige berg;want om onze zonden en om de ongerechtigheden van onze va-deren zijn Jeruzalem en uw volk tot een smaad geworden voorallen om ons heen. (vs 16)

In antwoord op dit gebed zegt God, dat er nog een tijd moet verlo-pen voordat de beloofde Messias (‘Gezalfde’) zal komen:

Zeventig weken zijn bepaald over uw volk en uw heilige stad, omde overtreding te voleindigen, de zonde af te sluiten, de onge-rechtigheid te verzoenen, en om eeuwige gerechtigheid te bren-

41

gen, gezicht en profeet te bezegelen en iets allerheiligst te zal-ven. Weet dan en versta: vanaf het ogenblik, dat het woord uit-ging om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op een ge-zalfde, een vorst, zijn zeven weken; en tweeënzestig weken langzal het hersteld en herbouwd blijven, met plein en gracht, maarin de druk der tijden. En na de tweeënzestig weken zal een ge-zalfde worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen hem is ... (Dan9:24-26)

De verlossing waarvoor Daniël bidt, zal dus niet onmiddellijk ko-men. Zeventig zevens (of dit dagen, weken, maanden of jaren zijnwordt niet gezegd) zullen verlopen vóór de komst van Messias, deVorst. Wat Hij zal doen bij zijn komst, wordt in zes zinsdelen, drienegatieve en drie positieve, uiteengezet. Wanneer we deze zinsde-len naast elkaar zetten, zien we de overeenkomst:a) overtreding te voleindigen, eeuwige gerechtigheid te brengen;b) de zonde af te sluiten, gezicht en profeet te bezegelen;c) de ongerechtigheid te verzoenen, iets allerheiligst te zalven.

In deze profetie van Iemand die én Vorst én Heiland zal zijn, vin-den wij dus een opvallende combinatie van gedachten:a) er zal een eind worden gemaakt aan overtredingen en eeuwi-

ge gerechtigheid worden gebracht;b) de zonde zal worden afgesloten en profetie bezegeld (d.w.z.

tot een eind gebracht door vervulling);c) ongerechtigheid zal worden verzoend door het zalven van het

allerheiligste. D.w.z. het zalven van de Here Jezus met on-sterfelijkheid, die is overgeleverd om onze overtredingen enopgewekt om onze rechtvaardiging (Rom 4:25). Vers 26 ver-telt wanneer dit zal gebeuren: de Messias zal worden uitge-roeid (maar het zal niet voor Hemzelf zijn) aan het eind van69 zevens, en ‘in de helft van de week’ (d.w.z. de laatste ze-ven van de 70) zal Hij het slachtoffer en het spijsoffer doenophouden.

Waar moeten wij dan het beginpunt van deze profetie zoeken?Vanaf het ogenblik, dat het woord uitging om Jeruzalem te herstel-len en te herbouwen? Het gevaar is altijd, dat je een beginpuntneemt dat je uiteindelijk brengt waar je wilt uitkomen. Maar wedoen een voorstel.

Een heel belangrijke mijlpaal in het herstel van Israël na de bal-lingschap, is het edict van koning Artaxerxes in het jaar 457/458v.o. jaartelling, als Ezra met de tweede groep ballingen naar Jeru-

42

zalem teruggaat. Hij wordt daar door de koning naartoe gezonden,om het godsdienstige leven van de Joden te regelen volgens hetboek van de wet van Mozes, dat hij meeneemt. Judea wordt dustot een tempelstaat binnen het Perzische imperium gemaakt; eengemeenschap die georganiseerd wordt volgens de wetten van detempel van de God van Israël. Deze staat krijgt een aanzienlijkemate van zelfbestuur, en aan het hoofd van de interne zaken hier-van staat in het begin de hogepriester Ezra (Ezra 7:25,26). Dit be-vel is van het uiterste belang geweest voor de verdere ontwikke-ling van het Jodendom tot een volk dat ijverig is voor hun heiligeSchriften, in voorbereiding op de komst van Christus. 490 jarenvanaf dit jaar brengen ons tot 33 na het begin v.o. jaartelling. Indat jaar wordt Stefanus gestenigd, waarmee de Joden Christus enzijn gezanten definitief verwerpen. De vervolgde christenen gaanhet evangelie dan prediken in heidense steden. Drie en een halfjaar daarvoor, in het midden van de week, werd Jezus gekruisigd.

Het gevolg van deze verwerping van hun Messias, is de verwoes-ting van Jeruzalem door de Romeinen in het jaar 70 en de ver-strooiing van de Joden over alle landen. Ook dit wordt in deze pro-fetie van Daniël voorzegd: na zijn voorzegging van het nieuwe ver-bond in Christus’ bloed vervolgt Daniël:

… en het volk van een vorst die komen zal, zal de stad en hetheiligdom te gronde richten, maar zijn einde zal zijn in de over-stroming; en tot het einde toe zal er strijd zijn … en op een vleu-gel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan devoleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstor-ten over wat woest is. (Dan 9:26,27)

Jezus Zelf identificeert deze ‘gruwel van verwoesting’ met de le-gers van de Romeinen die Jeruzalem zullen omsingelen (Mat24:15).

Twee toekomstvisioenen

Daniël wordt geroepen om als de profeet van de ene ware Godvoor heidense heersers te staan, en te getuigen dat de Allerhoog-ste macht heeft over het koningschap van de mensen en dat geeftaan wie Hij wil (4:25).

Zijn boek bevat o.a. twee droomvisioenen. Het eerste van koningNebukadnezar, in het tweede jaar van diens regering. Het tweedekrijgt hij meer dan vijftig jaar later zelf. In beide wordt de loop vande geschiedenis voorzegd: de vier koninkrijken die achtereenvol-gens over Jeruzalem zullen heersen, de verdeelde toestand van

43

het koninkrijk van de heidenen daarna, en Gods einddoel: de ver-nietiging van alle menselijke koninkrijken, om plaats te makenvoor zijn eeuwige Koninkrijk op aarde.

De droom van een beeld

Het eerste van deze visioenen is de droom van de jonge, zegevie-rende Nebukadnezar. Hij ziet, volgens de latere uitleg door Daniël,de wereldrijken van de mensen in de vorm van een beeld, dat isgemaakt van verschillende metalen en leem. Het is niet moeilijkom, aan de hand van de symbolen zelf, de historische toestandwaarin de profetie wordt uitgesproken, en de uitlegging die Daniëlzelf in 2:36-45 ontvangt, deze verschillende metalen te identifice-ren als de rijken van Babylonië, Medo-Perzië, Griekenland en Ro-me.

Het beeld laat de toekomstige rijken zien vanuit het standpunt vande koning van Babel. De pracht van zijn rijk, met zijn met goudversierde hoofdstad, wordt uitgebeeld als een gouden hoofd. Hetvolgende rijk, het Perzische, rijk geworden door de schatten vanzijn uitgestrekte provincies, als de borst en de armen van zilver.Het derde, het Griekse, de militaire macht van Alexander de Grote,als de lendenen van koper. Het vierde, de ijzeren macht van Ro-me, die alles – inclusief Jeruzalem en de Joodse natie – zal ver-trappen en verbrijzelen, wordt uitgebeeld als benen van ijzer; ende toestand die daarop zal volgen als de voeten, die deels van ijzeren deels van broos leem zijn.

In dit visioen wordt de aandacht vooral gevestigd op de vier mach-ten die Jeruzalem zullen overheersen. Na de verwoesting van Jeru-zalem door de Romeinen lijkt de heerschappij van de heidenen vol-ledig te zijn, maar het beeld staat al wankel op zijn voeten. Uitein-delijk zal de steen die zonder toedoen van mensenhanden uit deberg losraakte, het aan de voeten treffen en het verpulveren(2:45). Jezus spreekt hier als volgt over: Jeruzalem zal door hei-denen vertrapt worden, totdat de tijden van de heidenen zullenvervuld zijn (Luc 21:24).

Het visioen van vier dieren

Het visioen in hoofdstuk 7 laat de vier rijken vanuit Gods stand-punt zien: als wilde, verscheurende beesten. Het vestigt vooral deaandacht op het vierde beest en de koningen en de macht diedaaruit zullen voortkomen, het oordeel over de wereldmacht in deeindtijd, en de Man aan Wie de heerschappij over de gehele aardegegeven zal worden.

44

De leeuw met adelaarsvleugelsHet eerste dier stelt kennelijk het koninkrijk van Babel voor. Ge-vleugelde leeuwen zijn symbolisch voor dit rijk en zijn teruggevon-den bij opgravingen in Irak.

De beelden van leeuw en arend worden door de profeten in Israëlgebruikt in verband met Babel, de sterke ‘verderver van de vol-ken’, die snel als een arend op zijn prooi neerstrijkt en deze weg-draagt naar een ver land (Jer 4:7;49:19,22;50:7; Hab 1:8; Ezech17:3). In latere jaren, na de krankzinnigheid van Nebukadnezar,werden de vleugels uitgerukt; en door zijn erkenning van de Godvan de hemel is het menselijker geworden: het werd van de grondopgeheven en op twee voeten overeind gezet als een mens, en hetwerd een mensenhart gegeven (7:4).

De beerHet volgende beest lijkt op een beer. Het richtte zich op de enezijde op, en drie ribben waren in zijn muil tussen zijn tanden: enmen sprak tegen hem aldus: sta op, eet veel vlees (7:5). Het rijkdat op Babel volgt, is dat van de ‘Meden en Perzen’ (door Daniël zogenoemd in 5:28 en 6:13), wat de profeten Jesaja en Jeremia hetrijk van de Meden noemen.

En toch is de koning die het verenigde rijk tot de overwinning overBabel leidt, Kores, een Pers, evenals al zijn opvolgers. Zij nemende macht van het oudere rijk van de Meden over. Dit moet dan debetekenis zijn van de woorden: Hij richtte zich op de ene zijde op.De drie ribben, de prooi tussen zijn tanden, zullen de voornaamstedoor Kores veroverde gebieden voorstellen – de rijken van Babel,Lydië (Klein Azië) en Bactrië (het uitgestrekte gebied tussen deKaspische Zee en India). Dit zullen echter niet de laatste verove-ringen van de Perzen zijn, en de profetie in de woorden eet veelvlees bereikt haar hoogtepunt in de grote overwinningen van dewrede Darius de Grote.

De panterHet derde dier is gelijk een panter, het had vier vogelvleugels opzijn rug en vier koppen. Aan hem werd heerschappij gegeven(7:6). Een panter wordt gekenmerkt door snelheid, en de viervleugels versterken dit nog. Het is een geschikt symbool voor desnelle overwinningen van de Macedoniër Alexander de Grote metzijn Griekse legers, die in slechts drie jaar tijd Klein Azië, Egypteen Perzië verovert en zijn rijk snel uitbreidt tot aan de Indus. Alshij – een jonge man nog – sterft, wordt het rijk verdeeld onder zijnvier generaals (de vier koppen en vier vleugels), die de Griekse

45

heerschappij voortzetten. Aan hem werd heerschappij gegeven,wordt van dit dier gezegd, zoals in hoofdstuk 2 over het derde,‘koperen’, rijk wordt gezegd dat het heersen zal over de geheleaarde (2:39).

De draak met tien horensHet vierde dier is een monster dat verschilde van alle vorige. Hetviel kennelijk slechts te beschrijven in een opeenhoping van woor-den die geweldige kracht, verschrikking en vernieling uitdrukken:

… een vierde dier, vreselijk, schrikwekkend en geweldig sterk;het had grote ijzeren tanden: het at en vermaalde, en wat over-bleef, vertrad het met zijn poten; en dit dier verschilde van allevorige, en het had tien horens. (7:7)

Het drukt hetzelfde idee uit als de ‘ijzeren benen’ van hoofdstuk 2:gelijk ijzer, dat vergruizelt, zal dit die allen verbrijzelen en vergrui-zelen (2 : 40).

De tien horensDe tien horens van het vierde beest stellen, net als de tien tenenvan het beeld, de verdeling van het Romeinse keizerrijk voor: dekoninkrijken die daaruit ontstaan zullen nooit meer tot één rijkverenigd worden. Uit dat koninkrijk zullen tien koningen opstaan,is Daniëls verklaring (7:24; vgl 2:41,42). Deze koningen zijn ken-nelijk een voortzetting van het Romeinse rijk, want de horens ma-ken deel uit van het vierde beest, evenals de voeten en tenen vanhet beeld gedeeltelijk uit het ijzer van de benen bestonden.

De overeenkomsten tussen beide visioen zijn dus onmiskenbaar.Voor de duidelijkheid zetten we ze nog even naast elkaar (zie ookpagina 47):Gouden hoofd = een leeuw met adelaarsvleugels

= Het Babylonische RijkZilveren borst en armen = beer met drie ribben in zijn muil

= Het Medo-Perzische RijkKoperen lendenen = panter met vier vogelvleugels

= Het Griekse RijkIJzeren benen = monster met ijzeren tanden

= Het Romeinse RijkIJzeren/lemen voeten/tenen = tien horens

= De verdeelde Europese Rijken

Gods ingrijpen in de geschiedenis

De visioenen in het boek Daniël voorzeggen de tijden van heidenseheerschappij over het volk Israël en het heilige land. Zij verwijzen

46

ook naar de eindtijd, wanneer God, door middel van zijn oordelenover de wereld, ingrijpt en een einde maakt aan de menselijkeheerschappij, om deze aan de door Hem aangestelde Koning tegeven (Dan 7:13,14).

Dit ontzagwekkende ingrijpen van God wordt in het visioen van hetbeeld op dramatische wijze voorgesteld door een steen, die zondertoedoen van mensenhanden uit de berg losraakt en het beeld treftaan de voeten van ijzer en leem. Het hele bestel van menselijkekoninkrijken valt uiteen; en als de steen over de brokstukken heenrolt, worden ze zo sterk verpulverd, dat er geen spoor meer van tevinden is. Daniël’s verklaring hiervan luidt:

In de dagen van die koningen zal de God van de hemel een ko-ninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, enwaarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan:het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde ma-ken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid. (2: 44,45)

De voeten met tien tenen en de tien horens zijn de verdeeldemachten na de val van het machtige Rome in de vijfde eeuw. Dieopeenvolgende machten beheersten en beheersen de wereld vande Bijbel, tot op het moment dat God definitief ingrijpt. En als Godhet zo belangrijk vindt dit aan de koning van de eerste wereld-macht en diens Joodse onderkoning te vertellen, dan maakt ditduidelijk dat Hij op dezelfde plaats waar de menselijke machtenheersten zijn Koninkrijk zal vestigen: de aarde. God zal haar toe-stand zo veranderen, dat zij het oord wordt voor mensen, en zijnpredikaat ‘vol van mijn heerlijkheid’ zal kunnen dragen.

Dat Koninkrijk zal dus niet stil en onopgemerkt komen – bijvoor-beeld door de geleidelijke uitbreiding van de invloed van de kerk,of omdat de mensen ‘elkaar liefhebben’ – maar plotseling enkrachtig, door het onderwerpen van elk menselijk gezag aan Godsgezag, door Gods persoonlijk ingrijpen op een vastgesteld momentin de tijd. Dan zal het woord van de profeet Zacharia worden ver-vuld:

En de HERE zal koning worden over de gehele aarde; ten diendage zal de HERE de enige zijn, en zijn naam de enige. (Zach14:9)

47

De profetieën van Daniel 2 en 7

vsn 33,41-43

vsn 7,23

vs 6

vs 5

vs 4vsn 32,38

vsn32,39

vsn33,40

vsn32,39

Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 7

Babylo

nis

che

Rijk

Grie

kse

Rijk

Rom

ein

se

Rijk

Medo-P

erz

ische

Rijk

Verd

eeld

eRijk

en

Godslastering

vsn 8,11,20-26

48

De wereld voorbereid op de komst van de Heiland

Met de val van Jeruzalem, omstreeks 600 v.o. jaartelling, komt ereen eind aan het kleine Godsrijk in het land Israël, dat – van detijd van koning David af gerekend – ongeveer vier eeuwen heeftbestaan. Tegelijkertijd groeit Babel, dat Jeruzalem ten val heeftgebracht, uit tot het eerste wereldrijk in de geschiedenis. In een(relatief korte) periode van zeshonderd jaar komen vier wereldrij-ken op. Achtereenvolgens: Babel, Medo-Perzië, Griekenland en Ro-me – zoals voorzegd in de droom van Nebukadnezar, de koningvan Babel, in Daniël 2, en in het visioen van Daniël in hoofdstuk 7.Elk van deze rijken levert, in Gods voorzienigheid, een belangrijkebijdrage aan de voorbereiding van de wereld op de komst van deHeiland, en het werk dat in zijn dienst gedaan moet worden. Hier-voor moeten eerst de primitieve volken van het Midden-Oosten, enlater die om de Middellandse Zee, uit hun isolement worden ge-haald, om opgenomen te worden in een grotere samenleving eneen zich steeds verder ontwikkelende beschaving.

BabelDe wrede veroveringen door Babel – dat grimmige en onstuimigevolk, dat de breedten van de aarde doortrekt om woonsteden inbezit te nemen, die de zijne niet zijn (Hab 1:6) – toont hoe ver-geefs alle vertrouwen van mensen op hun lokale stamgoden was.En de deportatie van volken naar een ander deel van het rijk – inhet belang van de algemene vrede – maakt deze ballingen los vanhun eigen taal, religie en gewoonten, en brengt ze met een univer-selere cultuur in aanraking. In deze smeltkroes begint het proceswaarin – in een periode van enkele eeuwen – sterk van elkaar ver-schillende stammen uit een groot gebied, verenigd worden tot eenomvangrijke samenleving, waarin de dominerende intellectuelensteeds meer invloed krijgen.

Medo-PerziëGedurende het tweede wereldrijk, Medo-Perzië, vestigen de Joden(d.w.z. de twaalf stammen van Israël) zich in een gebied dat zich

5

Het Koninkrijk van God is nabijgekomen

49

uitstrekt ‘van Indië tot Ethiopië’ (Ester 1:1), zonder – in hun uit-zonderlijke geval – hun nationale identiteit en godsdienst te verlie-zen. Hiervan getuigt de klacht van de hooggeplaatste Haman totde koning van Perzië:

Er is één volk, dat verstrooid en afgezonderd leeft onder de vol-ken in al de gewesten van uw koninkrijk, en zijn wetten verschil-len van die van alle volken. (Esther 3:8)

Dankzij de invloed van de synagogen, die de Joden overal waar zijwoonden bouwen, komen ook heidenen iets te weten over Jahweh– de God van Israël, die de Schepper van hemel en aarde is –waardoor – als de tijd hiervoor rijp is – de verbreiding van hetevangelie door de apostelen en hun medewerkers sterk wordt be-vorderd.

GriekenlandDe veroveringen door Alexander de Grote – die door zijn bliksem-snelle veroveringstocht door Klein Azië, het Midden-Oosten, totzelfs Afghanistan en Pakistan toe, het nog grotere wereldrijk vanGriekenland sticht – brengen overal het Grieks als de algemenevoertaal, en daarmee de Griekse cultuur, filosofie en wetenschap.In de zeer invloedrijke stad Alexandrië, die hij op zijn veldtocht inEgypte had sticht (vandaar de naam) komt de Septuaginta – deGriekse vertaling van het Oude Testament, die de Bijbel werd vande nieuwtestamentische gemeente – tot stand.

RomeTenslotte komt uit de woelige wereldzee het rijk van Rome op, hetgrootste van alle. Een ‘ijzersterke’ combinatie van de macht vangeorganiseerde legers met een voortreffelijk wetsysteem, brengende orde en vrede van de beroemde Pax Romana in een gebied datzich uitstrekt van Syrië tot de Atlantische Oceaan en van Noord-Afrika tot de Rijn en de Donau.

Geplaveide wegen worden aangelegd van de keizerstad Rome totde verst afgelegen grenzen. De zeeroverij wordt uitgeroeid, wathet de gezanten van de opgestane Christus mogelijk maakt hetzaad van zijn Rijk wijd en zijd uit te strooien, en dat de vele huis-gemeenten die overal in het Romeinse imperium ontstaan, nauwcontact met elkaar kunnen houden. Slechts dertig jaar nadat Jezusde apostelen de wereld instuurde met de opdracht: Gaat heen inde gehele wereld, verkondigt het evangelie in de ganse schepping(Mar 16:15), kan Paulus vanuit gevangenschap in Rome schrijvendat het evangelie verkondigd is in de ganse schepping (Kol 1:23).

50

De tijd is vervuld

Na vierhonderd jaar van zwijgen van de kant van de profeten inIsraël, is het optreden van Johannes de Doper het signaal dat debeloofde Messias zijn opwachting gaat maken. Vele Joden gevengehoor aan zijn oproep zich te laten dopen, om vergeving van hunzonden te ontvangen, in voorbereiding op de ontmoeting met hunKoning. Kort daarna verschijnt Hij zelf in de dichtbevolkte streekvan Zuid-Galilea, waar Hij van dorp tot dorp gaat met de bood-schap:

De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen. Be-keert u en gelooft het evangelie. (Mar 1:15)

Het woord ‘tijd’ in deze aankondiging (kairos, de tijd gezien naarzijn inhoud en de gelegenheid die hij biedt, in tegenstelling metchronos, tijd die als een stroom van dagen en jaren gemeten kanworden) is in enkele opzichten veelzeggend. In de eerste plaatsgeeft dit aan dat Jezus is gekomen op het tijdstip in de heilsont-wikkeling dat God bepaald heeft: toen de volheid van de tijd geko-men was, heeft God zijn Zoon uitgezonden (Gal 4:4). De vastge-stelde periode van voorbereiding en afwachting is, in de bepaalderaad en voorkennis van God, nu eindelijk verstreken.

Het is ook de tijd van vervulling: de tijd is vervuld. Eeuwenlanghebben gelovigen in Israël, onderwezen door de profeten, uitge-zien naar de dag waarop de Messias zou komen. Jezus vertelt dediscipelen op een dag hoe bevoorrecht ze zijn:

Vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien wat uziet, en zij hebben het niet gezien, en te horen wat u hoort, enzij hebben het niet gehoord. (Mat 13:17)

Na in de synagoge van Nazaret Jesaja’s profetie van de Knecht vande Here, die blinden licht en gevangenen vrijheid zou schenken, tehebben voorgelezen, zegt Jezus: Heden is dit schriftwoord voor uworen vervuld (Luc 4:16-21).

Daarom merken we in de wereld van de vier evangeliën zo’n gela-den sfeer, want Christus’ werk onder de verloren schapen van hethuis Israël brengt tevens een uiterst gewichtige tijd van gelegen-heid. Onder het volk dat in duisternis gezeten is, kwijnend in deschaduw van de dood, straalt gedurende een kostbaar heilsmo-ment een helder licht. Er zijn mensen die hun nood erkennen, dietot dat licht worden aangetrokken, terwijl anderen – vooral dehoogmoedige leiders van het volk – zich als nachtdieren in de duis-ternis terugtrekken, zodat zij niet aan die lichtstralen blootgesteldworden. Nog een korte tijd is het licht onder u, zei Jezus, Gelooft

51

in het licht zolang u het licht hebt, opdat u kinderen van het lichtmag zijn (Joh 12:35,36). Hij ziet zo helder in dat de gevolgen vanzijn verwerping uiterst tragisch en verstrekkend zullen zijn, enweent diep bedroefd over de moederstad Jeruzalem, dat u niethebt opgemerkt het tijdstip waarop God u heeft bezocht (Luc19:43, vert. Prof. Brouwer).

Het Koninkrijk is nabijgekomen

Welke betekenis hebben de woorden: het Koninkrijk van God isnabijgekomen? (Dat Matteüs in zijn evangelie doorgaans de gelijk-waardige uitdrukking ‘het Koninkrijk van de hemel’ bezigt, is teverklaren vanuit het toenmalige Joodse taalgebruik, waarin Godsnaam meestal vermeden wordt; er is tussen de twee uitdrukkingengeen wezenlijk verschil.)

Zeker is dat Jezus niet ‘nabij in de tijd’ bedoelt, aangezien Hij van-af het begin van zijn prediking over het Koninkrijk spreekt als ietstoekomstigs. Hij leert de discipelen bidden: Uw Koninkrijk kome(Mat 6:10). Hij zegt dat het evangelie in de gehele wereld gepre-dikt zal worden voordat het Koninkrijk zal komen (Mat 24:14). Opde laatste avond van zijn leven op aarde zegt Hij: Ik zal van nuaan voorzeker niet van de vrucht van de wijnstok drinken, voordathet Koninkrijk van God gekomen is (Luc 22:18). Niet naar de tijdgerekend, maar door Christus’ koninklijke aanwezigheid is GodsKoninkrijk voor het volk Israël dichtbij gekomen.

De profeten spraken hun volksgenoten moed in en gaven hen hoopop de toekomst, door te vertellen over wonderen van genezing diein Gods Koninkrijk gedaan zouden worden:

Dan zullen de ogen van de blinden geopend en de oren van dedoven ontsloten worden; dan zal de lamme springen als een herten de tong van de stomme zal jubelen. (Jes 35:5,6)

Als Jezus dan zulke wonderen onder zijn volk doet (Mat 11:5),toont Hij daarmee dat de Messias van dat Koninkrijk in hun mid-den werkzaam is. (Hoewel Hij op volledig onbegrip stuit, is juist desabbatdag – het teken en de belofte van het sabbatrijk – beslistgeen ongeschikte dag voor het doen van deze wonderen.)

Maar indien Ik door de Geest van God de boze geesten uitdrijf,dan is het Koninkrijk van God over u gekomen (Mat 12:28)

In antwoord op de vraag van de Farizeeën, wanneer Gods Konink-rijk zal komen, verwijst Jezus naar de belangrijke betekenis vanzijn aanwezigheid onder hen: Want zie, het Koninkrijk van God isbij u (Luc 17:21 – midden onder u, vert. Prof. Brouwer, evenals in

52

P. Canisius vert.). Velen zijn tegenwoordig van mening dat Jezusbedoelde dat het Koninkrijk binnen ons, in ons hart, is; maar datkan onmogelijk de uitleg van deze woorden zijn. Jezus bestrijdtniet de opvatting van zijn tijdgenoten, dat er een concreet Konink-rijk op aarde zal komen, maar legt uit dat de Koning van dat Ko-ninkrijk er al is. Jezus wil de Farizeeën leren dat het zinloos is uitte kijken naar de komst van het Koninkrijk, zonder de Koning teherkennen. Anders gezegd: het heeft geen zin te verwachten datde macht van het Koninkrijk voor u gebruikt zal worden, als u nietwilt dat God in u regeert. Want hoe kunnen ze hopen deel uit temaken van het Koninkrijk, zolang ze de Koning die God heeft aan-gesteld niet aanvaarden?

Dat Gods Koninkrijk nabijgekomen is in de persoon van ChristusJezus als de Koning ervan, wordt duidelijker wanneer we weten dathet Griekse woord basileia zowel koningschap als koninkrijk kanbetekenen. Het kernbegrip is Gods heerschappij, uitgeoefend doorde Koning. De concrete verwezenlijking hiervan impliceert ook eenRijk in ruimtelijke zin, dat op een bepaalde tijd en plaats gevestigdzal worden, met een regeringszetel, een bestuur, wetten en bur-gers. In de loop van zijn prediking brengt Jezus al deze aspectenonder de aandacht van zijn volgelingen.

Zoals de profeten dikwijls hebben voorzegd, zal Gods Koninkrijk opaarde gevestigd worden (Zach 14:9 e.d.):

Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven (Matt5:5)Uw Koninkrijk kome, uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzoook op de aarde. (Mat 6:10)… velen zullen komen van oost en west en zullen aanliggen inhet Koninkrijk van de hemel. (Mat 8:11)

De hoofdstad van het Koninkrijk op aarde zal Jeruzalem zijn:… de Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven, enHij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwig-heid (Luc 1:32,33; vgl Jes 9:5,6)Maar Ik zeg u, in het geheel niet te zweren … bij Jeruzalem niet,omdat het de stad van de grote Koning is … (Mat 5:35; vgl Ps48:3)

Het Koninkrijk zal pas in de eindtijd tot stand komen, door dekomst van Christus uit de hemel met zijn engelen:

… zo zal het gaan bij de voleinding van de wereld. De Zoon desmensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Koninkrijk

53

verzamelen al wat tot zonde verleidt … Dan zullen de rechtvaar-digen stralen als de zon in het Koninkrijk van hun Vader. (Mat13:40-43)

Bij de uitoefening van zijn heerschappij zal de Koning taken toe-vertrouwen aan zijn vrienden:

… u, die Mij gevolgd bent, zult in de wedergeboorte, wanneer deZoon des mensen op de troon van zijn heerlijheid zal zitten, ookop twaalf tronen zitten om de twaalf stammen van Israël te rich-ten. (Mat 19:28)Voortreffelijk, goede slaaf; omdat u in het minste getrouw ge-weest bent, heb gezag over tien steden. (Luc 19:17)

Deze en nog andere aspecten van het toekomstige Koninkrijk alseen ruimtelijke maatschappij, hebben een belangrijke plaats in Je-zus’ boodschap. Door hun concreetheid helpen ze ons – als wedoor de nevelen heen proberen te turen naar een wereldorde vangehoorzaamheid aan God en vrede onder de mensen op aarde –een voorstelling te maken van een rechtvaardige, Godvrezendesamenleving, die even werkelijk is als de huidige bedorven wereld.

Toch is het uitgangspunt en de overheersende gedachte bij Jezus’verkondiging van het Koninkrijk: Gods heerschappij. Gods Konink-rijk manifesteert zich in Hem, als de door God aangestelde Koning.Dit verklaart bijvoorbeeld de wijze waarop Jezus in de evangeliënmet het Koninkrijk wordt geïdentificeerd; bijvoorbeeld door ‘Zoondes mensen’ en ‘Koninkrijk’ als uitwisselbare termen te gebruiken.Matteüs schrijft in zijn evangelie, dat Jezus spreekt over het prijs-geven van bezit om mijn naam (19:29), terwijl Lucas in een paral-lel verslag zegt: om het Koninkrijk van God (18:30). De woorden:voordat zij de Zoon des mensen zien komen’ worden elders weer-gegeven als: voordat het Koninkrijk van God gekomen is (Mat16:28; Mar 9:1). Paulus geeft Jezus’ woorden in de bovenzaal:Voordat het Koninkrijk van God gekomen is, weer met de woor-den: totdat Hij komt (Luc 22:18; 1 Kor 11:26).

Koning Jezus is niet te scheiden van het Koninkrijk dat God Hemgegeven heeft. Als Hij in Israël optreedt als de gevolmachtigde Ko-ning, en wonderen doet die Gods toekomstige Rijk op aarde zullenkenmerken, komt daarmee in diepere zin ook het Koninkrijk. Enwanneer Hij in de eindtijd terugkomt naar de aarde, zal Gods Ko-ninkrijk zich tot een wereldwijde samenleving uitbreiden. Het ge-bed dat Jezus leert: Uw Koninkrijk kome, komt zo geheel overeenmet dat van zijn gemeente: Maranatha! – Kom, Here Jezus!

54

Neem mijn juk op u

Jezus’ taak op aarde was destijds de intensieve verkondiging vanhet nieuws van het Koninkrijk. Tegen mensen die graag willen datHij in hun dorp blijft, zegt Hij: Ook aan de andere steden moet Ikhet evangelie van het Koninkrijk van God verkondigen, want daar-toe ben Ik uitgezonden (Luc 4:43). Hij illustreerde dit werk eensaan de hand van een gelijkenis van een Koning, die zijn burgerseen uitnodiging voor een bruiloftsmaal stuurt: Het Koninkrijk vande hemel is gelijk aan een koning, die voor zijn zoon een bruilofts-maal aanrichtte (Mat 22:2). Degenen die een gelovig antwoord opzijn prediking geven, gaan in zekere zin op dat moment al het Ko-ninkrijk binnen:

De wet en de profeten gaan tot Johannes; sinds die tijd wordthet evangelie gepredikt van het Koninkrijk van God en iederdringt zich erin. (Luc 16:16)

Tot een schriftgeleerde die een ongewoon begrip voor zijn leertoonde zegt Hij:

U bent niet ver van het Koninkrijk van God. (Mar 12:34)

Hij weet van het begin af, dat het aantal mensen dat zijn uitnodi-ging met dankbaarheid en geloof zal aanvaarden betrekkelijk kleinzal zijn. De gelijkenis van het bruiloftsmaal eindigt met de sombe-re woorden: Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren(Mat 22:14). Sommigen van hen die Hem aanvankelijk enthousiastzijn gevolgd, zullen Hem later verlaten. Hij waarschuwt voor ge-brek aan volharding:

Niemand, die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeenachter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk van God. (Luc9:62)

Slechts een minderheid zal tot het einde toe trouw blijven, en dezaligheid van zijn Koninkrijk ervaren:

Eng is de poort, en smal de weg, die ten leven leidt, en weinigenzijn er, die hem vinden. (Mat 7:14)

De wetten van het Koninkrijk

Allen die in Jezus’ boodschap van het Koninkrijk geloven, en desoevereiniteit van de Vader en zijn geliefde Zoon volledig aanvaar-den, worden burgers van een Koninkrijk dat nu nog niet op aardetot stand is gekomen. Zij leven in geloof en in hoop op de toe-komst, evenals de aartsvaders van Israël, die in tenten verblevenin een van God vervreemde wereld. Met hen zien zij uit naar destad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmees-ter is (Heb 11:10).

55

Dit contrast tussen hun tegenwoordige toestand in een ongelovigesamenleving, waarin ze zelf ook verre van volmaakt zijn, en watGod hun in de toekomst zal schenken, ligt aan de basis van de za-ligsprekingen waarmee de Bergrede begint.

Hoe kan Jezus zeggen dat mensen die treuren, hongeren en dors-ten, zelfs door vijanden vervolgd worden, ‘zalig’, d.w.z. ‘gelukkig’,zijn? Het antwoord ligt in wat zij zullen ontvangen als het Konink-rijk eenmaal komt:

… van hun is het Koninkrijk van de hemel … zij zullen de aardebeërven … zij zullen verzadigd worden … zij zullen God zien.(Mat 5:3-12)

Het tegenwoordige leven van zulke discipelen is dus een doelge-richte voorbereiding op het leven in Gods Koninkrijk. Jezus spoorthen dan ook aan dit vooruitzicht steeds voor ogen te houden. An-dere mensen maken zich voortdurend zorgen over wat zij om zichheen kunnen verzamelen, maar de kinderen van God moeten ereenvoudig op vertrouwen dat God ervoor zal zorgen dat ze geengebrek zullen hebben aan de eerste levensbehoeften: voedsel, kle-ding en onderdak. Deze zorg van God stelt hen in staat hun stre-ven te richten op een hoger doel:

Want naar al deze dingen gaat het zoeken van de heidenen uit.Want uw hemelse Vader weet, dat u dit alles behoeft. Maar zoekteerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bo-vendien geschonken worden. (Mat 6:32,33)

Enerzijds verzekert Jezus zijn volgelingen dus van het loon datGod hun zal geven. Dit is niet alleen kenmerkend voor de Bergre-de, maar voor zijn hele leer:

Verzamelt u geen schatten op aarde ... maar verzamelt u schat-ten in de hemel. (Mat 6:19, 20)Wees niet bevreesd, u klein kuddeke! Want het heeft uw Vaderbehaagd u het Koninkrijk te geven. (Luc 12:32)

Op de vraag van enkele volgelingen: Wat zal ons deel zijn? geeftJezus een stellig antwoord, dat geldt voor allen:

Een ieder, die huizen of broeders of zusters of vader of moederof kinderen of akkers heeft prijsgegeven om mijn naam, zal velemalen meer terugontvangen en het eeuwige leven erven. (Mat19:27-29)Dan zal de Koning tot hen, die aan zijn rechterhand zijn, zeggen:Komt, u gezegenden van mijn Vader, beërft het Koninkrijk, dat ubereid is van de grondlegging van de wereld af. (Mat 25:34)

56

Anderzijds is dit zoeken geen zelfzuchtige en vreugdeloze pogingin de toekomst meer persoonlijk bezit te krijgen dan de wereld nubiedt. Het is niet alleen op ‘Gods Koninkrijk’ maar ook ‘op zijn ge-rechtigheid’ gericht. Het is een doelbewuste voorbereiding op eenleven in een samenleving, waar iedereen er vreugde en voldoeningin vindt Gods wil te doen, en waar Hij ‘alles in allen’ zal zijn.

In de Bergrede leert Jezus wat dit streven naar Gods gerechtigheidin de praktijk van dit leven betekent. Zijn uitgangspunt is de open-baring van Gods wil door Mozes en de profeten, waarbij Jezus eenonvoorwaardelijk vertrouwen in het gezag van Gods geschrevenWoord toont, en zegt dat een ieder die groot zal heten in het Ko-ninkrijk van de hemel en wiens gerechtigheid ‘overvloedig’ zal zijn,dezelfde houding als Hij moet hebben.

Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten teontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om tevervullen. Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aardevergaat, zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet, eeralles zal zijn geschied. (Mat 5:17,18)

Maar terwijl de wet van Mozes, wegens de omstandigheden waarinzij werd gegeven, de samenleving in Israël noodzakelijkerwijs vanbuitenaf moest regelen, geeft Jezus in de Bergrede illustraties vande toepassing van de principes van de Wet op het innerlijke leven.

Eerst geeft Hij zes voorbeelden, ontleend aan de opvattingen vande schriftgeleerden (U hebt gehoord betekent iets anders dan Je-zus’ gebruikelijke uitdrukking er staat geschreven), om het verschilte laten zien tussen het uiterlijke gedrag en de innerlijke gezind-heid van een mens. Niet alleen moord als daad, bijvoorbeeld, maarhaat is voor God al verwerpelijk; niet alleen echtbreuk als daad,maar ook het verlangen naar een andere vrouw of man is al over-treding van de Goddelijke wet.

Deze gerechtigheid in wat Petrus de verborgen mens van het hartnoemt, illustreert Jezus vervolgens met voorbeelden die betrekkinghebben op onze houding tot onze medemens – het geven van aal-moezen, onze relatie met God – onze gebeden tot Hem, en de per-soonlijke discipline die wij ons opleggen – zoals het vasten. Even-als Gods Koninkrijk thans een verborgen heerschappij is, die pasgeopenbaard zal worden met de wederkomst van de Koning, zoleiden ook de burgers daarvan een innerlijk, voor de mensen ver-borgen, leven in liefdevol vertrouwen op de Vader, die hun voort-durend zijn barmhartigheid bewijst.

57

Maar laat, als u aalmoezen geeft, uw linkerhand niet weten watuw rechter doet, opdat uw aalmoes in het verborgene zal zijn,en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden …sluit uw deur en bidt tot uw Vader in het verborgene; en uw Va-der, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden ... Maar u,zalf uw hoofd, als u vast, en was uw gelaat, om u niet bij uwvasten aan de mensen te vertonen, maar aan uw Vader, die inhet verborgene is; en uw Vader, die in het verborgene ziet, zalhet u vergelden. (Mat 6:1-18)

Als Jezus na zijn kruisdood en opstanding tot Gods rechterhandwordt verhoogd, als Gods Zoon in kracht, Koning van het Konink-rijk en Hoofd van zijn gemeente, komt de relatie met Hem – vaakimpliciet in zijn leer opgetekend in de evangeliën – in een nog hel-derder licht te staan, waaronder ook het thans verborgen burger-schap:

Want wij zijn burgers van een rijk in de hemel, waaruit wij ookde Here Jezus Christus als verlosser verwachten, die ons verne-derd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt li-chaam gelijkvormig wordt. (Flp 3:20,21)Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn.Want u bent gestorven en uw leven is verborgen met Christus inGod. Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook umet Hem verschijnen in heerlijkheid. (Kol 3:2-4)… tot een levende hoop, tot een onvergankelijke, onbevlekte enonverwelkelijke erfenis, die in de hemel weggelegd is … welkegereed ligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd. (1 Pet1:3-5)

58

Toekomstige dingen

De Here Jezus zit met enkele van zijn discipelen op de helling vande Olijfberg, ten oosten van Jeruzalem. Direct tegenover hen, aande andere kant van het Kidrondal, zien ze de grote en prachtigetempel van Herodes. Het witte marmer en de gouden platen glin-steren in het zonlicht. Bijna vijftig jaar lang zijn zo’n duizend speci-aal hiervoor opgeleide Levieten bezig geweest het heiligdom – datde enkele eeuwen eerder uit Babel teruggekeerde ballingen had-den gebouwd – te herbouwen. Het is een wonder van schoonheidgeworden, en nog altijd niet helemaal klaar. In een tijd dat velenin Israël menen dat de komst van zijn Messias nabij is, lijkt dit be-roemde heiligdom bijna klaar voor zijn functie in het wereldomvat-tende Rijk, als het beloofde ‘bedehuis voor alle volken’, waarovermensen uit alle landen zullen zeggen: Laten wij opgaan naar hethuis van de God van Jakob (Jes 57:7; 2:2,3).

Als Jezus’ discipelen zulke gedachten al koesterden, dan zullen zijwel pijnlijk ontnuchterd zijn door enkele recente uitspraken vanJezus. De taal waarmee Hij de belegering en verwoesting van Jeru-zalem beschrijft is glashelder, en toont dat er veel leed over Israëlmoet komen eer de stad van de grote Koning Hem zal verwelko-men met de blijde uitroep: Gezegend Hij, die komt in de naam vande Here!

Want er zullen dagen over u komen, waarin uw vijanden eenbolwerk tegen u zullen opwerpen en u omsingelen en u van allezijden in het nauw brengen, en zij zullen u en uw kinderen in uvertreden en zij zullen in u geen steen op de andere laten, om-dat u de tijd niet hebt opgemerkt, dat God naar u omzag. (Luc19:43,44)

En nu zij vol bewondering met elkaar praten over de geweldigesteenblokken waarmee de tempel is herbouwd, en over de mooieen kostbare versieringen, reageert Jezus opnieuw met zo’n ont-goochelende voorzegging:

6

Christus’ rede over de laatste dingen

59

Ziet u dit alles niet? Ik zeg u, er zal hier geen steen op de ande-re gelaten worden, die niet zal worden weggebroken. (Mat 24:2)

Het zal ons dan ook niet verbazen dat zijn woorden zo’n indruk opde discipelen maken, dat zij deze gelegenheid op de Olijfberg ge-bruiken om meer te weten te komen over de toekomstige gebeur-tenissen: Zeg ons, wanneer zal dat geschieden, en wat is het te-ken van uw komst en van de voleinding van de wereld? (vs 3). Dit:wat ‘geschieden zal’ is kennelijk de verwoesting van de tempel, inverband waarmee zij ook aan Christus’ ‘komst’ denken – d.w.z.zijn verschijning in heerlijkheid; want zij begrijpen nog niet dat Hijzal heengaan om in de hemel plaats te nemen aan Gods rechter-hand – en de ‘voleinding van de wereld’ – d.w.z. de tijd waaropChristus zijn engelen zal uitzenden en zijn Koninkrijk vestigen (Mat13:39-43; 49,50).

Terwijl de gedachten van de discipelen naar de toekomstige ge-beurtenissen uitgaan, blijkt uit het vervolg dat Jezus bezorgd isover de discipelen zelf – gezien de grote taak die hen wacht wan-neer zij het evangelie wijd en zijd zullen verkondigen – evenalsover degenen die door hun prediking volgelingen van Hem zullenworden. Wanneer zij van tevoren weten wat voor gevaren ze moe-ten doorstaan, en ook dat de Here dit alles heeft voorzegd, zullenzij niet verbijsterd raken door alle moeilijkheden die ze in een on-gelovige en vijandige wereld zullen ondervinden.

Ziet toe op uzelf

Allereerst richt Jezus Zich dus tot zijn volk, en waarschuwt henvoor vier soorten van gevaar: valse messiassen, valse profeten,wereldrampen en vervolgingen.

Valse messiassenVelen zullen komen onder mijn naam en zeggen: Ik ben de Chris-tus (Mat 24:5). Zulke mensen beweren niet Jezus van Nazaret tezijn, maar de Messias die de profeten in Israël herhaaldelijk had-den verkondigd. In de eerste en tweede eeuw na Chr. staan er ve-le Joden op, om het volk uit zijn benauwdheid te redden. In zijnverslag over de opstand van de Joden, die leidt tot de val van Je-ruzalem, maakt de Joodse geschiedschrijver Josephus melding vanmannen die als bevrijders van het volk optreden en velen achterzich weten te krijgen. Bekend uit de tweede eeuw (132-135 naChr.) is de Jood Bar Kochba, die de leiding neemt in een felle op-stand tegen de Romeinen. Vele Joden menen dat hij de Messias is,zodat zij hem de naam: zoon van een ster geven; naar aanleiding

60

van Numeri 24:17: een ster gaat op uit Jakob, een scepter rijst opuit Israël. Ondanks de druk die hun volksgenoten zeker op hen zul-len uitoefenen, moeten Jezus’ volgelingen in het land Israël zichniet achter zulke mensen scharen.

Valse profetenDe waarschuwing voor ‘valse profeten’ kan, evenals die voor ‘valsechristussen’, betrekking hebben op Joden die het volk aanspoordentegen de Romeinse overheersers te rebelleren en daardoor veelellende veroorzaakten. De brieven van de apostelen waarschuwenechter meer voor valse profeten die uit de gemeente zelf te voor-schijn zouden komen. Zowel Petrus als Judas trekken in hun brie-ven een parallel tussen de valse profeten in Israël en die in de ge-meente:

Toch zijn er ook valse profeten onder het volk geweest, zoalsook onder u valse leraars zullen komen, die verderfelijke kette-rijen zullen doen binnensluipen. (2 Pet 2:1)

Bijzonder duidelijk zijn ook de woorden van Paulus, in zijn af-scheidsrede tot de oudsten van Efeze:

Zelf weet ik, dat na mijn heengaan grimmige wolven bij u zullenbinnenkomen, die de kudde niet zullen sparen; en uit uw eigenmidden zullen mannen opstaan, die verkeerde dingen sprekenom de discipelen achter zich aan te trekken. (Hand 20:29,30)

Leed door rampenOok zal de toestand in de wereld moeilijkheden brengen, waardoor‘zorgen voor levensonderhoud’ een toegewijde navolging vanChristus zullen kunnen belemmeren. Er komen, zegt Jezus, oorlo-gen en geruchten van oorlogen, hongersnoden, pestziekten enaardbevingen. Na de aanvankelijke blijdschap en vreugde van eenbekeerling, zullen rampen en leed in de wereld tijdens het langewachten op Christus’ komst en het Koninkrijk, teleurstelling entwijfel brengen. Laat u niet beangstigen, raadt Jezus aan, Ziet toeop uzelf.

Lijden door vervolgingChristus’ dienaren hebben een grote opdracht, en bij de uitvoeringdaarvan zullen ze op verzet stuiten en zich aan vervolging bloot-stellen.

Dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepre-dikt worden tot een getuigenis voor alle volken. (Mat 24:14)

Als gevolg hiervan zullen de verkondigers van het evangelie voorde Joodse en wereldlijke autoriteiten worden gesleept. Jezus ver-zekert de apostelen van zijn bijstand op zo’n hachelijk ogenblik,

61

want Ik zal u mond en wijsheid geven, welke al uw tegenstandersniet zullen kunnen weerstaan of weerleggen (Luc 21:15).

Al enkele weken later maakt Hij deze belofte waar, als Petrus enJohannes onder bedreiging met de dood voor de Joodse Raad wor-den gebracht:

Toen zij nu de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes zagen enbemerkt hadden, dat zij ongeletterde en eenvoudige mensen uithet volk waren, verwonderden zij zich. (Hand 4:13)

Enkele tientallen jaren later schrijft Paulus in Rome over zijn ver-hoor voor het keizerlijke gerechtshof:

… de Here heeft mij ter zijde gestaan en kracht gegeven, zodatdoor mij de verkondiging tot haar recht gekomen is en al de hei-denen haar hebben kunnen horen. (2 Tim 4:17)

Maar verkondigers van het evangelie zullen zich niet alleen deboosheid van de machthebbers op de hals halen. Vooral onder deJoden zal de kwestie of Jezus inderdaad de Messias van Israël is,aanleiding geven tot heftige debatten en groot verschil van me-ning, waardoor vele gezinnen verdeeld en uiteengescheurd zullenworden. In deze toestand zullen de woorden van de profeet Michaeen maar al te letterlijke vervulling krijgen:

Want de zoon minacht de vader; de dochter staat op tegen haarmoeder, de schoondochter tegen haar schoonmoeder; iemandshuisgenoten zijn zijn vijanden. (Micha 7:6; vgl Mat 24:21)

Uit de geschiedenis van de vroege gemeente, blijkt dat het nietongewoon was dat een discipel van Christus door eigen familiele-den bij de plaatselijke overheid werd verraden.

Het begin van de weeën

Met dit alles heeft Jezus echter nog geen direct antwoord gegevenop de vragen, wanneer Jeruzalem en de tempel verwoest zullenworden, en wanneer Hij zal komen in heerlijkheid. Want die dingenmoeten eerst geschieden, zegt Jezus, maar dat is nog niet onmid-dellijk het einde (Luc 21:9). Voor dit alles zullen zij de handen aanu slaan en u vervolgen (vs 12). En met betrekking tot rampen diezullen komen, zegt Hij: Doch dat alles is het begin van de weeën(Mat 24:8).

Voor een Joodse vrouw betekenden de eerste barensweeën de na-derende vervulling van haar sterkste verlangen. De pijn was eenbelofte dat zij binnenkort niet meer kinderloos zou zijn. Een vrouw,die baart, heeft droefheid, omdat haar uur gekomen is; maar wan-neer zij het kind ter wereld heeft gebracht, denkt zij niet meer aan

62

haar benauwdheid, uit vreugde, dat een mens ter wereld is geko-men, zegt Jezus een dag of twee later. Evenzo zijn de barenswee-ën van de wereld de verzekering van de komst van het Koninkrijk,en het openbaar worden in heerlijkheid van de zonen van God (vglRom 8:18-22).

De belegering van Jeruzalem

Na deze schets van ellende in de wereld, ontrouw en verzaking on-der zijn discipelen, en de vervolging van zijn dienaren, gaat Jezusdirect in op de vraag om een teken van de verwoesting van Jeru-zalem. Bij de uitleg hiervan gaan we uit van het volgende verslagvan Lucas:

Zodra u nu Jeruzalem door legerkampen omsingeld ziet, weetdan, dat zijn verwoesting nabij is. Laten dan die in Judea zijn,vluchten naar de bergen, en die binnen de stad zijn, de wijk ne-men, en die op het land zijn, er niet binnengaan, want dit zijn dedagen van vergelding, waarin alles wat geschreven is, in vervul-ling gaat. Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen! Wanter zal grote nood zijn over het land en toorn over dit volk, en zijzullen vallen door de scherpte van het zwaard en als gevange-nen weggevoerd worden onder alle heidenen, en Jeruzalem zaldoor heidenen vertrapt worden, totdat de tijden van de heidenenzullen vervuld zijn. (Luc 21:20-24)

Hoewel de oudtestamentische profeten duidelijk spreken over eengrootscheepse aanval op Jeruzalem in de eindtijd (bijvoorbeeldZach 12:2), hebben deze woorden van Jezus kennelijk betrekkingop de val van Jeruzalem, na de belegering van 68-70 na Chr. Dezebelegering heeft namelijk geleid tot de verstrooiing van de Jodenonder alle volken, en de vertrapping van Jeruzalem door heidenen.Deze zullen duren totdat de tijden van de heidenen zullen vervuldzijn – waarmee een lange periode bedoeld lijkt te zijn.

Enkele details bevestigen, dat dit deel van deze profetie van Jezusin de eerste eeuw volledig in vervulling is gegaan, en dat er geenreden is een tweede vervulling te verwachten. Als de waarschu-wing om uit Judea te vluchten bedoeld was voor Jezus’ volgelingen– wat blijkt uit de woorden ter wille van de uitverkorenen zullendie dagen worden ingekort (Mat 24:22) – dan had dit in de eersteeeuw betekenis, omdat er toen veel gelovigen in dat gebied waren,maar nu niet. Als Paulus ongeveer tien jaar vóór de val van Jeru-zalem naar de stad komt, zegt Jacobus tegen hem: U ziet, broe-der, hoevele duizenden er onder de Joden gelovig zijn (Hand

63

21:20). Dat kan, helaas, niet gezegd worden met betrekking tot deJoden die nu in Jeruzalem en Judea wonen. De woorden: Bidt, datuw vlucht niet in de winter valt en niet op een sabbat, hadden indie tijd betekenis. In de winter waren de wegen vaak onbegaan-baar wegens de met water gevulde wadi’s; maar tegenwoordig zijner overal in het land goede wegen. In die tijd zouden reizigers opde sabbat plaatselijke moeilijkheden ondervinden, omdat over hetalgemeen de zevende dag als rustdag in acht werd genomen. Te-genwoordig is de toestand heel anders.

De gruwel van verwoesting

Volgens het overeenkomstige verslag in Matteüs en Marcus echter,spreekt Jezus niet van legerkampen rond Jeruzalem, maar van ‘degruwel van verwoesting’ – een Joodse uitdrukking, die onbegrijpe-lijk zou zijn voor niet-Joodse lezers, voor wie Lucas zijn evangelievoornamelijk schreef. Wanneer we de twee passages naast elkaarplaatsen, blijkt dat ze beide over dezelfde gebeurtenissen gaan:

Wanneer u dan de gruwel van verwoesting, waarvan door deprofeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan – wiehet leest, geve er acht op – laten dan wie in Judea zijn, vluchtennaar de bergen. (Mat 24:15,16)

Zodra u nu Jeruzalem door legerkampen omsingeld ziet, weetdan, dat zijn verwoesting nabij is. Laten dan die in Judea zijn,vluchten naar de bergen. (Luc 21:20,21)

Hieruit blijkt dat ‘de gruwel van verwoesting’ – op de betekeniservan gaan we hierna in – te maken heeft met wat er in de eersteeeuw is gebeurd.

Met het gebruik van de uitdrukking ‘de gruwel van verwoesting’verwijst Jezus naar het boek Daniël, waar hier drie keer, in ver-schillende vormen, over wordt gesproken. In antwoord op Daniël’sernstige smeekbede om Gods vergiffenis en het herstel van de hei-lige stad en de tempel, komt de engel Gabriël met een belangrijkemededeling van God bij hem. Deze door God beminde dienaarkrijgt dan niet alleen de verzekering van de herbouw van Jeruza-lem, maar hoort ook dat God de tijd heeft bepaald wanneer de on-gerechtigheid wordt verzoend en er eeuwige gerechtigheid komt.Dit zal gebeuren door de komst van ‘een gezalfde, een vorst’, die,hoewel Hij de meest Heilige van al Gods heiligen is, zodat er nietstegen Hem is, vermoord zal worden. Daarna zal er een verwoes-tende macht komen:

64

… in de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doenophouden; en op een vleugel van gruwelen zal een verwoesterkomen, en wel tot aan de voleinding toe, en waartoe vastbeslo-ten is, dat zal zich uitstorten over wat woest is. (Dan 9:27)

Deze verwoestende macht, die dus optreedt na de komst en dekruisdood van de Messias, kan alleen Rome zijn.

Wat de uitdrukking betreft: op een vleugel van gruwelen zal eenverwoester komen, die uitleggers zoveel moeite heeft bezorgd, zoudeze niet een verwijzing kunnen zijn naar Mozes’ profetie over eenvolk, dat van verre komt, van het einde van de aarde, zoals eenarend aanzweeft (Deut 28:49)? Overal waar zij kwamen richttende Romeinen hun veldtekens op, met daar bovenop het beeld vaneen arend, als symbool van hun onweerstaanbare macht.

In Daniël 11 wordt verteld over een koning van het noordelijke rijkvan de Seleucieden, die het volk Israël veel ellende zal bezorgen:

… hij zal zijn belangstelling wijden aan hen die het heilig verbondverzaken. Dan zullen strijdmachten door hem op de been ge-bracht worden; zij zullen het heiligdom, de vesting, ontheiligen,het dagelijks offer doen ophouden en een gruwel oprichten, dieverwoesting brengt. (Dan 11:31)

Er is geen twijfel mogelijk dat deze koning Antiochus Epiphanes(173-163 v.o. jaartelling) is. Als de Romeinen zijn plan om Egyptete veroveren verijdelen, besluit Antiochus de Joodse godsdienst uitte roeien en de Griekse cultuur in te voeren. Hij probeert de ere-dienst in Jeruzalem op te heffen, de heilige geschriften te vernieti-gen, de sabbat en andere feestdagen niet meer te laten vieren ende wetten aangaande besnijdenis (het teken van het verbond) enspijzen af te schaffen. Ook ontwijdt hij het heiligdom, door er eenbrandofferaltaar, gewijd aan Zeus/Olympos – de god van wie Anti-ochus beweert een incarnatie te zijn – in te laten bouwen.

Na een beschrijving van de loutering, die als gevolg van de dadenvan Antiochus Epiphanes onder het volk zal komen (die kwam inde strijd met de Makkabeeën, die begon als een opstand tegen deontheiliging van de tempel), wordt vervolgens gesproken over eenverwoestende macht, die zal voorspoedig zijn, totdat de maat vande gramschap vol is; want wat vastbesloten is, geschiedt (Dan11:36). In enkele opzichten zijn deze profetieën niet op Antiochusvan toepassing, maar wel op de Romeinse macht.

In de Romeinse legerkampen die Jeruzalem omsingelen, plaatsende soldaten vaandels met het beeld van de keizer, die zichzelf be-

65

schouwt als een goddelijk wezen en daarom aanbidding toekomt.Als de verovering van de stad ten slotte een feit is, worden dezeGodonterende vaandels opgericht in de tempel zelf, zoals de schrij-ver F. F. Bruce verhaalt:‘Toen het tempelgebied door de Romeinen was veroverd en hetheiligdom zelf nog in brand stond, brachten de soldaten de vaan-dels van hun legioenen binnen het heilige gebied, plaatsten ze te-genover de oostpoort en brachten er offers aan, waarbij zij Titustot imperator (zegevierend bevelhebber) uitriepen. De Romeinsegewoonte van offeren aan hun vaandels was al door een Joodseschrijver veroordeeld als een symptoom van heidense arrogantie,maar het feit dat men nu een dergelijk offer in de tempelhof hadgebracht, was wel de zwaarste belediging voor de God van Israël.Deze daad, die volgde op de stopzetting van het dagelijkse offerdrie weken tevoren, moet vele Joden, en kennelijk ook Josephus,zijn voorgekomen als een nieuwe, definitieve vervulling van Dani-ëls visioen van een tijd waarin het voortdurende brandoffer zouworden weggenomen en de gruwel der verwoesting zou wordenopgericht.’

De duur van de stopzetting van de dagelijkse offers en de ver-woesting van Jeruzalem wordt voorts in Daniël 12:11 op symboli-sche wijze aangegeven:

En van de tijd af dat het dagelijks offer wordt gestaakt en eengruwel wordt opgericht, die verwoesting brengt, zijn het duizendtweehonderd en negentig dagen.

De komst van de Zoon des mensen

Maar Jezus’ woorden op de Olijfberg gaan verder dan de verwoes-ting van Jeruzalem. Volgens Lucas’ verslag zal Jeruzalem na dezevreselijke verwoesting door heidenen vertrapt worden totdat detijden van de heidenen zullen vervuld zijn. Hoe lang deze tijd zalduren, geeft Jezus niet aan; Hij gaat direct over tot een beschrij-ving van de wereld in de tijd van zijn komst:En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op deaarde radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen vanzee en branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angstvoor de dingen die over de wereld komen. Want de machten vande hemel zullen wankelen. En dan zullen zij de Zoon des mensenzien komen op een wolk, met grote macht en heerlijkheid.

Wanneer Jezus zegt dat er tekenen zullen zijn ‘aan zon, maan ensterren’, gebruikt Hij de taal van oudtestamentische voorzeggingen

66

van grote veranderingen wat de wereldmachten betreft. Hetscheppingsverslag van Genesis 1 zegt dat de zon gemaakt werdtot heerschappij over de dag, en de maan tot heerschappij over denacht (Gen 1:16). De hemellichamen zijn in de Bijbel vertrouwdesymbolen van heersende wereldmachten. Jesaja voorzegt de valvan Babel met de woorden:

Want de sterren en de sterrenbeelden aan de hemel doen hunlicht niet stralen, de zon is bij haar opgang verduisterd en demaan laat haar licht niet schijnen. (Jes 13:10)

In een profetie van de ondergang van Egypte, zei Ezechiël:Wanneer Ik u uitblus, befloers Ik de hemel en verduister Ik desterren, de zon overdek Ik met wolken, en de maan doet haarlicht niet schijnen. (Ezech 32:7)

Dergelijke taal wordt ook gebruikt in profetieën over de eindtijd(bijvoorbeeld in Joël 2:31; 3:16).

Of dit beeld van veranderingen aan de sterrenhemel ook een let-terlijke betekenis zal hebben, valt niet uit de profetieën af te lei-den. Wel staat vast dat er bij Christus’ wederverschijning grotemachtsverschuivingen in de wereld plaats zullen vinden.

Jezus’ volgende woorden over het ‘bulderen van zee en branding’op aarde, zijn tevens eveneens gebaseerd op een bekend oudtes-tamentisch beeld van voortdurende onrust onder de grote massa’svan de wereldbewoners:

Maar de goddelozen zijn als de zee, zo opgezweept, dat hij niettot rust kan komen, en wier wateren slijk en modder opwoelen.(Jes 57:20)

De geschiktheid van dit beeld als een beschrijving van de groteonrust en ontevredenheid, die de huidige maatschappij meer danooit kenmerkt ligt voor de hand. Vanwege deze onvrede onder devolken, die dikwijls aanleiding geeft tot geweldpleging, terrorismeen oorlog, verkeren de aardbewoners in ‘radeloze angst’, want zezien geen oplossing meer. Wie kan zich veilig voelen in een wereldwaarin instabiele en dictatoriaal geleide landen nucleaire en chemi-sche wapens bezitten, waardoor de toekomst van het leven opaarde in ernstige mate wordt bedreigd? In digitale oorlogvoeringkunnen elektrische centrales worden uitgeschakeld, waardoor dehele maatschappij tot stilstand komt. De financiële en economischewereld wankelt regelmatig op zijn voeten. Door manipulaties meten massareproductie van het door God geschapen leven, tredensteeds meer gevaarlijke ziekten op, die zich via de moderne ver-voersmiddelen steeds vaker en sneller over de aarde verspreiden.

67

Door ongebreidelde industriële ontwikkeling en stedenvormingstijgt de temperatuur op aarde, zodat het steeds harder gaat waai-en en de dikke ijslagen overal op aarde smelten waardoor de zee-spiegel stijgt. En het is niet uit te sluiten dat er ook hier sprakekan zijn van een letterlijke en een ‘politieke’ vervulling van dezewoorden van Jezus over de angst voor het bulderen van zee enbranding.

Het boek Openbaring geeft in de hoofdstukken 16 en 18 een hui-veringwekkend beeld van de ondergang van de huidige verdorvensamenleving. Het is aannemelijk dat in hoofdstuk 18 de ondergangvan Rome (de grote stad, die het koningschap heeft over de konin-gen van de aarde – (Op 17:18) rond 400 n. Chr., en de gevolgendaarvan zijn gebruikt. Hierbij wordt ook weer het beeld van desteen uit de droom van Nebukadnezar in het boek Daniël gebruikt:

En een sterke engel nam een steen op als een grote molensteenen wierp hem in de zee, zeggende: Zó zal Babylon met geweldgeworpen worden, de grote stad, en zij zal nooit meer gevondenworden. (Op 18:21)

Natuurlijk zijn er mensen van goede wil, die onzelfzuchtig regeer-den of regeren. Maar hun levensdagen zijn kort, en wie kwamen ofkomen er na hen? Waren of zijn zij even rechtvaardig en belange-loos als zij? De praktijk leert helaas anders! De meeste mensenzijn moreel zo zwak, dat zij een machtspositie maar zelden aan-kunnen. Bovendien zijn er tegenwoordig in ieder land ontevredenen gewetenloze minderheden, die al te gemakkelijk de beschikkingkrijgen over wapens, waarmee zij terreur kunnen uitoefenen enregeringen omverwerpen. En brengen die machtswisselingen daneen verbetering voor de gewone burgers? Ook daar leert de prak-tijk ons iets anders. En omdat andere landen meestal heel ver-schillende opvattingen hebben over (lees: belangen hebben in) water in zo’n roerig land gebeurt, wordt de onderlinge strijd ooksteeds heviger.

Uit dit alles kunnen we slechts concluderen, dat pas wanneer al hetgezag op aarde door één rechtvaardige Koning uitgeoefend zalworden, we opgelucht kunnen zeggen:

De Here is Koning: vast staat nu de wereld, zij wankelt niet. (Ps93:1; vgl Jes 2:2))

De gelijkenis van de vijgenboom

Jezus spoort zijn volgelingen aan de tekenen van zijn komst nauw-lettend in het oog te houden:

68

Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heftuw hoofden omhoog, want uw verlossing genaakt. (Luc 21:28)

Want alleen wie op deze manier waakzaam is, kan met moed envertrouwen de omstandigheden van het moment tegemoet treden,in het vooruitzicht dat de Here spoedig zal komen. En om ons aante sporen niet te verslappen in onze waakzaamheid, spreekt Hij dekorte gelijkenis uit over ‘de vijgenboom en al de bomen’. Juist deellendige toestand waarin de wereld van de eindtijd zich zal bevin-den, geeft de zekerheid dat de zomer van licht en leven in aan-tocht is. Maar waarom spreekt Jezus juist over een vijgenboom?

Niet ver van waar hij dit zegt, staat een vijgenboom die Hij eendag of twee eerder heeft vervloekt – een onmiskenbaar wonderte-ken van de naderende ondergang van het onvruchtbare Israël. Alsdit de betekenis van een verdorde vijgenboom is, zou een uitbot-tende vijgenboom dan niet het herleven van Israël betekenen? Je-zus heeft net daarvoor gezegd dat Jeruzalem, de hoofdstad van denatie Israël, door heidenen vertrapt zal worden totdat de tijdenvan de heidenen vervuld zijn; wat impliceert dat zij daarna alshoofdstad van Israël hersteld zal worden.

Het slot van deze gelijkenis geeft de verzekering, dat alles wat Je-zus in deze rede heeft gezegd in vervulling zal gaan:

Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voor-dat alles geschiedt. (Luc 21:32)

Het is niet waarschijnlijk dat Jezus met de woorden ‘dit geslacht’mensen in het algemeen, het Joodse volk, of gelovigen bedoelt; enevenmin dat Hij bij de woorden ‘alles’ uitsluitend aan de val vanJeruzalem veertig jaar later denkt.

In de loop van deze hele rede stelt Hij zijn discipelen twee perio-den van verdrukking, oordeel en ondergang voor ogen, die Hij opéén lijn brengt: de val van Jeruzalem in de eerste eeuw en de on-dergang van de heidense wereld in de eindtijd. Dit is kennelijk hetgeval in Matteüs 24:29 en 30, waar de indruk zou kunnen ontstaandat Jezus direct na de val van Jeruzalem terug zal komen. Het isdus mogelijk dat deze raadselachtige uitspraak van Christus eendubbele toepassing toelaat: evenals de ondergang van de natieIsraël plaats had terwijl veel van zijn tijdgenoten nog leefden, zalde generatie die de herleving van de natie Israël meemaakt vanChristus’ wederkomst getuige zijn.

De verslagen in de eerste drie evangeliën van deze rede lopen ver-der uiteen, met verschillende vermaningen om waakzaam te blij-ven tot het einde toe:

69

Waakt te allen tijde, biddende, dat u in staat mag zijn te ontko-men aan alles wat geschieden zal, en gesteld te worden voor hetaangezicht van de Zoon des mensen. (Luc 21:36)

Terwijl de ‘hemel en aarde’ van de menselijke samenleving voorbijzullen gaan, staat Christus’ woord vast. En in de zekerheid hiervanbehoort elke discipel van Hem in heiligheid en godsvrucht te wan-delen, zich vol verwachting spoedende naar de komst van de dagvan God, in het vooruitzicht van nieuwe hemel en een nieuwe aar-de, waar gerechtigheid woont (2 Pet 3:11-13).

70

Jezus gaat naar zijn Vader in de hemel

Elf trouwe discipelen van Christus Jezus staan bij elkaar op deOlijfberg tegenover Jeruzalem, starend naar de hemel. Tijdens deveertig dagen sinds zijn opstanding zijn ze regelmatig met Hemsamen geweest. Die momenten heeft Hij gebruikt om hen verderte onderwijzen, in voorbereiding op het grote predikingswerk datzij zullen gaan doen. Nu is Hij net uit hun midden opgestegen, enkort daarna aan hun ogen onttrokken door een wolk. Hoe lang zalHij wegblijven? Waar en wanneer zal Hij weer verschijnen?

Terwijl zij daar zo naar boven staren, wordt de stilte van hun ge-dachten verbroken door de stemmen van twee engelen, die zeg-gen:

Galileese mannen, wat staat u daar en ziet op naar de hemel?Deze Jezus, die van u opgenomen is naar de hemel, zal op de-zelfde wijze wederkomen, als u Hem ten hemel hebt zien varen.(Hand 1:11)

De woorden zijn eenvoudig en de boodschap zonneklaar. Jezus,die in een wolk van hen is weggegaan, zal ook in een wolk terug-komen. Hij ging in lichamelijke gedaante; op deze wijze zal Hij ookterugkeren.

Er valt veel te leren uit de verschillende woorden, die in het Nieu-we Testament gebezigd worden wat betreft Christus’ wederkomst:

De parousie: aankomst/tegenwoordigheidHet vaakst komt parousie voor, dat eenvoudig ‘aankomst’ of‘tegenwoordigheid’ betekent, in tegenstelling tot afwezigheid. Dealledaagse betekenis van parousie is te zien op enkele plaatsen inPaulus’ brieven. Bijvoorbeeld: Ik verblijd mij over de komst(parousie) van Stefanus (1 Kor 16:17; vgl 2 Kor 7:6,7). Sommigenzeiden over Paulus: Zijn brieven zijn wel gewichtig en krachtig,maar zijn persoonlijke verschijning (parousie) is zwak (2 Kor10:10). Een dergelijk gebruik is ook te zien in Filippenzen 1:26 en2:12.

7

De wederkomst van Christus

71

De eenvoudigste betekenis van parousie is de aankomst en dedaaropvolgende tegenwoordigheid van een bezoeker. In de tijdvan het Nieuwe Testament echter sprak men in het bijzonder vande parousie van een koning of stadhouder. Soms dateerde meneen nieuw tijdperk vanaf dit koninklijke bezoek, of men sloeg eennieuwe munt om zijn parousie te gedenken. De parousie was eenbijzondere aangelegenheid, en tegen deze achtergrond is te zienwaarom het woord zo toepasselijk is met betrekking tot Christus’komst. De profeet Zacharia had voorzegd:

Juich, u dochter van Jeruzalem! Zie, uw koning komt tot u ... Hijzal de volken vrede verkondigen, en zijn heerschappij zal zichuitstrekken van zee tot zee, en van de Rivier tot de einden vande aarde. (Zach 9:9,10)

De apokalupsis: onthulling/openbaringEen ander woord dat in het Nieuwe Testament voor Christus’ we-derverschijning gebezigd wordt, is apokalupsis, dat ‘onthulling’ of‘openbaring’ betekent. Een duidelijk voorbeeld is Lucas 12:2: Er isniets bedekt, of het zal geopenbaard (apokalupsis) worden, enverborgen, of het zal bekend worden. Soms komt het woord voorin verband met de kendmaking van iets in Gods plan, dat wel wasvoorzegd, maar waarvan de betekenis niet werd gezien. Het laat-ste boek van het Nieuwe Testament ontleent zijn naam aan ditwoord: Openbaring (apokalupsis) van Jezus Christus ... om zijndienstknechten te tonen hetgeen weldra moet geschieden (Op1:1). Veel in dit boek is vervolgens gebaseerd op profetieën uit hetOude Testament.

Dit woord is bijzonder geschikt om de onverwachte verschijningvan Christus in de eindtijd te beschrijven. In zijn tweede briefheeft de apostel Petrus het over spotters, die zeggen: Waar blijftde belofte van zijn komst? (2 Pet 3:3,4). In het licht hiervan is hetinteressant, dat hij in zijn eerste brief Christus’ wederkomst zietals een ‘openbaring’ (1 Pet 1:7,13; 4:13):

… tot lof en heerlijkheid en eer zal blijken te zijn bij de openba-ring van Jezus Christus.… vestigt uw hoop volkomen op de genade, die u gebracht wordtdoor de openbaring van Jezus Christus.… opdat u zich ook met vreugde zult mogen verblijden bij deopenbaring van zijn heerlijkheid.

Epifaneia: verschijningEen derde woord, epifaneia, leert ons (evenals de andere woordentrouwens) dat de komst van Christus zichtbaar zal zijn. Dit woord

72

komt zes keer voor, en wordt in elk geval in de NBG’51 vertalingmet ‘verschijning’ vertaald. Christus zal ‘de mens van de wette-loosheid’ doden door de adem van zijn mond en machteloos ma-ken door zijn verschijning, als Hij komt (2 Tes 2:8). Gelovigenmoeten leren rechtvaardig en onberispelijk te leven, verwachtendede zalige hoop en de verschijning van de heerlijkheid van onzegrote God en Heiland, Christus Jezus (Titus 2:13).

De leer van Christus Jezus

In de loop van zijn prediking maakt Jezus duidelijk, dat zijn Ko-ninkrijk niet meteen gevestigd zal worden. In de gelijkenis van hetonkruid beeldt Hij de tijd voordat het Koninkrijk tot stand komt, afals een groeiperiode, gevolgd door een grote oogst. Hij noemt deoogsttijd ‘de voleinding van de wereld’ en zegt hierover:

De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uitzijn Koninkrijk verzamelen al wat tot zonde verleidt ... Dan zul-len de rechtvaardigen stralen als de zon in het Koninkrijk vanhun Vader. (Mat 13:36-43)

Deze ingrijpende overgang, van de koninkrijken van deze wereldnaar het wereldwijde Koninkrijk van Christus, noemt Hij een‘wedergeboorte’, die zal komen met de troonsbestijging van deMessias:

… in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen op detroon van zijn heerlijkheid zal zitten. (Mat 19:28)

Het is dus niet verwonderlijk dat voor de discipelen de voleindingvan de wereld tevens de komst van Christus betekende, zoalsblijkt uit hun vraag:

Wat is het teken van uw komst en van de voleinding van de we-reld? (Mat 24:3)

De Joden die Jezus’ prediking hoorden, waren vertrouwd met deprofetieën over de toekomstige heerschappij van de Messias opaarde. Zij zagen echter niet in, dat hun Messias eerst het offervoor de zonde moest brengen, voordat Hij op de troon van Davidkon plaatsnemen. Zij verwachtten terecht het toekomstige koning-schap van de ‘zoon van David’, maar vergisten zich in het tijdstipwaarop dat zou gebeuren. In het christendom menen velen, dathet de fout van de Joden was te denken dat Christus zijn Konink-rijk in de een of andere vorm op aarde op zou richten, terwijl Hijkwam om een ‘geestelijk koningschap’ tot stand te brengen. Velenzijn namelijk niet bereid te aanvaarden, dat Christus persoonlijk opaarde zal regeren. Een weigering die voortkomt uit de neiging de

73

profetieën in de Schrift te ‘vergeestelijken’, en de voor de handliggende verklaring niet als de ware te beschouwen. Deze neigingom wat de Schrift zegt als een zinnebeeldige voorstelling te be-schouwen, is twee tot drie eeuwen na Christus’ ‘hemelvaart’ opge-komen, en maakte dus geen deel uit van diens eigen prediking.Ook het binnensluipen van de leer van de onsterfelijkheid van deziel, overgenomen uit de Griekse filosofie, bracht een geloof in eenrijk in de hemel met zich mee. En dit ging uiteraard niet samenmet de verkondiging van de komst van het Koninkrijk op aarde.Daarnaast werd de kerk, die nog niet lang daarvoor een vervolgdeminderheid vormde, sinds de tijd van Constantijn de Grote, eenmachtsfactor in het Romeinse Rijk. En een kerk die de keizer totbondgenoot had, kon niet langer verkondigen dat Christus zou ko-men om een eind te maken aan alle menselijke heerschappij. Noglater werd de kerk een zodanig autonome macht, dat zij beweerdezelf het Koninkrijk te zijn, en machtsmiddelen gebruikte om ieder-een die haar gezag ondermijnde te doden.

De Joden vergisten zich echter niet in hun veronderstelling, dat hetkoningschap van Christus een letterlijke vestiging van zijn gezagover alle landen van de aarde zal zijn, maar in hun verwachtingvan het moment waarop. Dat is duidelijk uit de vraag van Jezus’discipelen: Here, herstelt U in deze tijd het koningschap voor Isra-ël? (Hand 1:6). Jezus verwijt hen dan niet hun domheid, dat zijeen aards idee hebben van het Koninkrijk en niet begrijpen dat zijstraks toch hun Here naar de hemel zullen volgen, maar reageertjuist op het ‘in deze tijd’: Het is niet uw zaak de tijden of gelegen-heden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich ge-houden heeft (Hand 1:7). Het is de tijd, en niet de aard van hetKoninkrijk dat zij niet mogen weten; zoals Jezus hen al eerder hadgezegd: van die dag en van die ure weet niemand, ook de engelenin de hemel niet, ook de Zoon niet, maar de Vader alleen (Mat24:36).

Wij mensen hebben echter geen geduld en willen alles meteen.Dat blijkt ook uit wat er gebeurt als Jezus zijn laatste reis naar Je-ruzalem maakt. Hoewel Jezus steeds een oppervlakkige populari-teit probeert te vermijden, trekt er een grote schare mee op zijnlaatste reis naar Jeruzalem. Om voorbarige verwachtingen de kopin te drukken, vertelt Hij weer een gelijkenis, omdat Hij dicht bijJeruzalem was en zij meenden, dat het Koninkrijk van God onmid-dellijk openbaar zou worden (Luc 19:11). Hij vergelijkt zichzelfmet een man van hoge geboorte, die naar een ver land trekt om

74

voor zich de koninklijke waardigheid in ontvangst te nemen endaarna terug te keren (vs 12). Hiermee geeft Hij duidelijk aan datHij, voordat Hij zijn macht gebruikt om Gods Koninkrijk op aardete vestigen, een tijd naar zijn Vader in de hemel zal gaan. Kortdaarna vertelt Hij ook de gelijkenis van de talenten; over eenmens, die bij zijn vertrek naar het buitenland zijn slaven riep enhun zijn bezit toevertrouwde ... En na lange tijd kwam de heer vandie slaven en hield afrekening met hen (Mat 25:14,19). De toepas-sing van deze gelijkenis is te zien in de hierop volgende passage,waar Jezus zegt:

Wanneer dan de Zoon des mensen komt in zijn heerlijkheid en alde engelen met Hem, dan zal Hij plaats nemen op de troon vanzijn heerlijkheid ... Dan zal de Koning tot hen, die aan zijn rech-terhand zijn, zeggen: Komt, u gezegenden van mijn Vader, be-ërft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging van dewereld af. (Mat 25:31,34)

Er staat van Christus geschreven dat Hij, om de vreugde, welkevóór Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft (Heb 12:2). Opgelijke wijze heeft Hij zijn discipelen aangespoord tot zelfverloo-chening, met het vooruitzicht op wat er zal gebeuren op de dagvan zijn wederverschijning:

Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf enneme zijn kruis op en volge Mij ... Want de Zoon des mensen zalkomen in de heerlijkheid van zijn Vader, met zijn engelen, endan zal Hij een ieder vergelden naar zijn daden. (Mat 16:24-27)

Is het mogelijk uit de evangeliën een indruk te krijgen van de tijdwanneer Christus verwachtte terug te komen? Hij zegt weliswaar:Maar van die dag en van die ure weet niemand, ook de engelenvan de hemel niet, ook de Zoon niet, maar de Vader alleen (Mat24:36); maar deze woorden – die dikwijls worden aangehaald alsbewijs voor Jezus’ beperktheid als mens – getuigen eerder van zijnbovennatuurlijke kennis. Hij wist immers dat onder al de legioenenengelen in de dienst van God in de hemel, er niet één weet wan-neer Gods Zoon, bekleed met macht en heerlijkheid, naar de aardeterug zal gaan!

Er zijn aanduidingen dat Jezus begreep dat Hij, na plaats te heb-ben genomen aan de rechterhand van de Vader – de vervullingvan Psalm 110 – niet meteen naar de aarde terug zou gaan. Deuitdrukking na lange tijd kwam de heer van die slaven is nogalvaag. Het slot van de gelijkenis van de pachters doet een vrij lan-ge tijd vermoeden:

75

Daarom, Ik zeg u, dat het Koninkrijk van God van u zal wegge-nomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat devruchten daarvan opbrengt. (Mat 21:43)

Gezien de ijverige pogingen van de apostelen en hun medewerkershet evangelie te prediken, eerst voor de Jood en ook voor de Griek(Rom 1:16), is het bijna onmogelijk dit ‘wegnemen’ van het Ko-ninkrijk van de Joden vroeger te plaatsen dan de val van Jeruza-lem circa 40 jaar later.

Wel heeft Jezus Zich uitgelaten over de toestand in de wereld bijzijn tweede komst (een beschrijving die op zichzelf een diepgaandeverandering in de wereld veronderstelt, en tevens de geruime tijddie hiervoor nodig is). Hij spreekt soms over een wereld vol genot-zoekende mensen, en dan weer over een wereld vol angst. Tweeschijnbaar tegenstrijdige kenmerken, die in deze tijd naast elkaarblijken te kunnen bestaan! Veel mensen verdrijven hun angstenmet allerlei vormen van genot.

En gelijk het geschiedde in de dagen van Noach, zó zal het ookzijn in de dagen van de Zoon des mensen: zij aten, zij dronken,zij huwden, en zij werden ten huwelijk genomen tot op de dag,waarop Noach in de ark ging en de zondvloed kwam en allenverdelgde. (Luc 17:26)En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op deaarde radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen vanzee en branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees enangst voor de dingen, die over de wereld komen. Want de mach-ten van de hemel zullen wankelen. En dan zullen zij de Zoon desmensen zien komen op een wolk, met grote macht en heerlijk-heid. (Luc 21:25-27)

Midden in een wereld die voor het heden leeft, dreigt ook de disci-pel van Jezus de komst van zijn Heer wel eens te vergeten. Met ditgevaar voor ogen geeft Jezus telkens weer waarschuwingen, bij-voorbeeld:

Ziet toe op uzelf, dat uw hart nimmer bezwaard worde door roesen dronkenschap en zorgen voor levensonderhoud, en die dagniet plotseling over u kome, als een strik ... Waakt te allen tijde,biddende, dat u in staat mag zijn te ontkomen aan alles wat ge-schieden zal, en gesteld te worden voor het aangezicht van deZoon des mensen. (Luc 21:34-36)

Welwillende mensen kunnen maar al te gemakkelijk misleid wor-den door de sterke nadruk die het huidige christendom legt op het

76

doen van ‘goede werken’ voor iedereen, gericht op de verbeteringvan de samenleving. Soms wordt het zelfs zo voorgesteld dat hetKoninkrijk op aarde zo gestalte moet krijgen. De christen weet ui-teraard dat hij de verantwoordelijkheid draagt liefde te bewijzenaan zijn naaste in de meest ruime zin van dit woord, en moet doenwat goed is voor allen (Gal 6:10). Met het voorbeeld van Christusen zijn apostelen voor ogen, is het duidelijk dat het zijn voornaam-ste plicht is – wat dit goed doen betreft – zichzelf en anderen voorte bereiden op de grote confrontatie met ‘de Koning der koningen’op de dag van zijn heerlijke verschijning.

Het getuigenis van de apostelen

Bij een vluchtig doorlezen van de Handelingen van de apostelenzijn we wellicht geneigd te denken, dat de apostelen maar weinighebben gezegd over Christus’ wederkomst. Zij stelden zich vooralten doel hun toehoorders te overtuigen dat Jezus van Nazaret isgekruisigd en begraven, en vervolgens door de machtige hand vanGod opgewekt is uit de doden. Lucas vat hun getuigenis aan deJoden aldus samen: met grote kracht gaven de apostelen hun ge-tuigenis van de opstanding van de Here Jezus (Hand 4:33). Dezelf-de boodschap verkondigt Paulus later aan niet-Joodse volken, ge-tuige zijn woorden aan de Korintiërs:Want vóór alle dingen heb ik u overgegeven, hetgeen ik zelf ont-vangen heb: Christus is gestorven voor onze zonden, naar deSchriften, en Hij is begraven en op de derde dag opgewekt, naarde Schriften. (1 Kor 15:3,4)

Als een Jood eenmaal overtuigd was, dat Jezus van Nazaret inder-daad de Messias van Israël was, hoefde het feit dat Hij nogmaalsnaar de aarde zal komen niet speciaal te worden benadrukt. Messi-as betekende voor hem de beloofde Zoon van David, die in gerech-tigheid vanuit Jeruzalem over de gehele wereld zal regeren. Veleprofetieën hierover zouden dan pas duidelijk worden, want dezeveronderstellen, bijvoorbeeld, dat de Koning geen sterfelijk mensis, wiens koningschap beperkt blijft tot dit kortstondige menselijkeleven. Dat Jezus is opgewekt uit de doden tot volmaakt en eeuwigleven, beantwoordt zowel aan deze als aan elke andere eigenschapvan de beloofde Koning.

In zijn rede op de Pinksterdag in Jeruzalem, vestigt Petrus de aan-dacht van zijn toehoorders op Psalm 16, waarin David de hoop opde opstanding uit het graf, ‘zonder ontbinding te zien’ (die op devierde dag begint, en dus gelijk is aan ‘op de derde dag’), uitdrukt:

77

U zult mijn ziel niet aan het dodenrijk overlaten, noch uw heiligeontbinding doen zien.

Petrus’ commentaar hierop luidt:Daar hij nu een profeet was en wist, dat God hem onder ede ge-zworen had een uit de vrucht van zijn lendenen op zijn troon tedoen zitten, heeft hij in de toekomst gezien en gesproken van deopstanding van de Christus. (Hand 2:30)

In overeenstemming hiermee spreekt David, in een andere psalm,ook over de verhoging van Christus tot Gods rechterhand:

Want David is niet opgevaren naar de hemel, maar hij zegt zelf:de Here heeft gezegd tot mijn Here: Zet u aan mijn rechterhand,totdat Ik uw vijanden gemaakt heb tot een voetbank voor uwvoeten. (vsn 34,35)

Voor wie door deze uitleg zijn overtuigd, is de terugkomst vanChristus een vanzelfsprekende zaak. Als Jezus van Nazaret, Zoonvan David en Israëls Messias, op Davids troon zal zitten, moet Hijnaar Jeruzalem terugkomen; en dat ligt in de betekenis van hetwoord ‘totdat’ in deze psalm. Na plaats te hebben genomen op detroon naast zijn Vader in de hemel, zal Hij terugkomen om plaatste nemen op zijn troon op aarde (vgl Op 2:21).

Wat in deze redevoering stilzwijgend wordt verondersteld, wordtuitdrukkelijk verklaard in Petrus’ redevoering in Handelingen 3:

Komt dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uitgedelgdworden, opdat er tijden van verademing mogen komen van hetaangezicht van de Here, en Hij de Christus, die voor u tevorenbestemd was, Jezus, zendt; Hem moest de hemel opnemen totde tijden van de wederoprichting van alle dingen, waarvan Godgesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten, van ouds-her. (Hand 3:19-21)

Met deze woorden plaatst Petrus de komst en opstanding van Je-zus in het kader van het heilsplan, dat God door de profeten vanIsraël heeft bekendgemaakt. De uitdrukking ‘wederoprichting vanalle dingen’ doet in het bijzonder denken aan Gods belofte, toenhet kleine Godsrijk Israël ten val kwam:

Neem weg die tulband! zet af die kroon! ... een puinhoop zal Ikze maken. Maar ook zo zal het niet blijven. Totdat hij komt, dieer recht op heeft en aan wie Ik het geven zal. (Ezech 21:27)

Met het oog op deze belofte vragen de apostelen de opgestane He-re: Here, herstelt U in deze tijd het koningschap voor Israël?(Hand 1:6). Er leeft op dat moment in Israël een algemene ver-

78

wachting van de komst van Elia, de voorbode van de Messias, invoorbereiding op dit beloofde herstel; Jezus erkent deze verwach-ting toen Hij zei: Elia komt wel eerst en herstelt alles (Mar 9:12).

Maar ‘wederoprichting’ houdt nog meer in dan alleen het herstelvan het koningschap voor Israël. Jezus spreekt over een‘wedergeboorte’, wat betekent: een zeer grondige vernieuwing vande samenleving, zodat alles a.h.w. opnieuw begint; een nieuw le-ven, zoals Noach en zijn zonen dat hebben ervaren, toen zij na dezondvloed uit de ark gingen (Mat 19:28). Het door God beloofdeherstel houdt ook volgens Paulus een vernieuwing van de hele toe-stand op aarde in:

… omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan devergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heer-lijkheid van de kinderen van God. (Rom 8:21)

Paulus’ redevoering tot de Grieken in Athene toont eenzelfde ver-band tussen Christus’ opstanding en zijn toekomstige regering opaarde. Aangezien hij tot mensen spreekt die niets van de profetenvan Israël weten, kan de apostel hen niet overtuigen door een be-roep te doen op hun geschriften. Maar zijn boodschap, evenals dievan Petrus, heeft betrekking op de grote dag van crisis voor dewereld, en de noodzaak zich te bekeren in voorbereiding op zijnkomst:

God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden van onwe-tendheid, heden aan de mensen, dat zij allen overal tot bekeringmoeten komen; omdat Hij een dag heeft bepaald, waarop Hij deaardbodem rechtvaardig zal oordelen door een man, die Hij aan-gewezen heeft, waarvan Hij voor allen het bewijs geleverd heeftdoor Hem uit de doden op te wekken. (Hand 17:30,31)

Het getuigenis van de brieven

Ook in de brieven van de apostelen zijn er aanwijzingen, dat zij inhun evangelieverkondiging de wederkomst van Christus de voor-naamste plaats geven.

Na een betrekkelijk kort verblijf in de stad Tessalonika kan Paulusin een brief aan de jonge gemeente daar schrijven:

Want zelf verhalen zij (medegelovigen in Griekenland) van ons,hoe wij bij u ontvangen zijn en hoe u zich van de afgoden totGod bekeerd hebt, om de levende en waarachtige God te dienen,en uit de hemel zijn Zoon te verwachten, die Hij uit de dodenopgewekt heeft, Jezus, die ons verlost van de komende toorn. (1Tes 1:9,10)

79

Paulus looft de gemeente in Korinte, die zich op de openbaringenvan de Geest in hun bijeenkomsten beroemt, en verwijst naar hetgrote doel van hun door de Geest geleide activiteiten: terwijl u uit-ziet naar de openbaring van onze Here Jezus Christus (1 Kor 1:7).In een afscheidsbrief aan Timoteüs, die zijn aarzelingen moetoverwinnen en vastberaden zijn om zijn verantwoordelijkheden alsdienaar van Christus te nemen, schrijft hij:

Ik betuig u nadrukkelijk voor God en Christus Jezus, die leven-den en doden zal oordelen, met beroep zowel op zijn verschij-ning als op zijn koningschap … (2 Tim 4:1)

De houding van de eerste gemeenten, wakend en wachtend opChristus, wordt treffend beschreven in de brief aan de Filippenzen.De stad Filippi was in die zin bijzonder, dat het een Romeinse kolo-nie was. Haar regering en gewoonten waren een nabootsing vande stad Rome zelf, en haar burgers bezaten – hoewel ze Griekenwaren en ver weg van de keizer woonden – dezelfde rechten enprivileges als de burgers van Rome. Hun toestand doet Paulus den-ken aan die van de gelovigen. Die zijn de onderdanen van een Ko-ning die nu ver weg in de hemel is, maar onder wiens wetten zeleven. Eens zal de Koning uit de hemel verschijnen om hen te ver-heerlijken:

Want wij zijn burgers van een rijk in de hemel, waaruit wij ookde Here Jezus Christus als verlosser verwachten, die ons verne-derd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt li-chaam gelijkvormig wordt, naar de kracht, waarmee Hij ook alledingen Zich kan onderwerpen. (Flp 3:20,21)

De dag van Christus’ wederkomst wordt ook gezien als de gelegen-heid, waarbij wat nu verborgen is aan het licht komt. De wereldkent gelovigen als zodanig niet, evenmin als zij Christus kende enkent. In de openbaring en openlijke bevestiging van Christus’overwinning, zal ook zijn volk herkend worden en erkend moetenworden. Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping ophet openbaar worden van de zonen van God, schrijft Paulus in Ro-meinen 8:19. En in zijn brief aan de Kolossenzen:Want u bent gestorven en uw leven is verborgen met Christus inGod. Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook u metHem verschijnen in heerlijkheid. (Kol 3:3,4)

Aan het begin van zijn brief aan de vervolgde christenen van Klein-Azië, prijst de apostel Petrus de God en Vader van onze Here JezusChristus, om de grote barmhartigheid die Hij hun bewezen heeft:die ons ... door de opstanding van Jezus Christus uit de doden

80

heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop (1 Pet1:3). Dankzij deze hoop, die de vijandschap van hun buren en devervolging door de plaatselijke overheid niet kunnen uitdoven, ziendeze gelovigen met grote verwachting uit naar een heerlijke toe-komst:

… een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis,die in de hemel weggelegd is voor u ... welke gereed ligt om ge-openbaard te worden in de laatste tijd.

De erfenis ligt klaar. Christus, de Heiland, is gekomen, heeft zijnverlossende taak verricht, en is door de machtige hand van de Va-der uit de doden opgewekt tot eeuwig leven. Nu wachten ze op debeloofde intocht in zijn Rijk bij zijn terugkomst. De hele brief is volvan een levende hoop op zijn verschijning. De openbaring ‘in delaatste tijd’ is ‘de openbaring van Jezus Christus’, die zij liefheb-ben, al hebben zij Hem (nog) niet gezien (1:5,7). Petrus vermaanthen trouw te blijven tot Hij komt: opdat uw geloof ... door vuurbeproefd, tot lof en heerlijkheid en eer zal blijken te zijn bij deopenbaring van Jezus Christus. Het thema komt in deze korte briefherhaaldelijk terug:

Omgordt dus de lendenen van uw verstand en vestigt uw hoopvolkomen op de genade, die u gebracht wordt door de openba-ring van Jezus Christus. (1:13)Wanneer de opperherder verschijnt, zult u de onverwelkelijkekrans van heerlijkheid verwerven. (5:4)

Een dergelijke gedachte is ook bij de apostel Johannes (1 Joh3:1,2) te lezen. Hij schrijft met diepe bewondering voor de liefde,die God zijn volk toont door hen als zijn kinderen te beschouwen.De wereld herkent de kinderen van God niet. Kijkend naar het ui-terlijk van de dingen, de gewone omstandigheden waarin ze nuleven, ziet de wereld niets van de heerlijkheid die Gods kinderen tewachten staat. Maar de Here zal eens tot zijn volk komen, en zijnopenbaring in heerlijkheid zal gepaard gaan met hun eigen ver-schijning in de heerlijkheid van de kinderen van God :

Ziet, welk een liefde ons de Vader heeft gegeven, dat wij kin-deren van God genoemd worden, en wij zijn het ook. Daaromkent de wereld ons niet, omdat zij Hem niet kent. Geliefden, nuzijn wij kinderen van God, en het is nog niet geopenbaard watwij zijn zullen; maar wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn,wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hijis.

81

De christenen van de eerste eeuw waren een vaak onderdrukteminderheid, die leed onder de handen van mensen die maar al tebereid waren een groep uit te buiten waar zowel de maatschappijals de overheid een afkeer van had. Jacobus maakt melding vanbroeders die hun loon niet kregen uitbetaald, nadat zij hun werkhadden gedaan. Hebt dus geduld, broeders, is zijn raad aan hendie door zulke praktijken moesten lijden.

Het leven van een boer in Israël was altijd onzeker, want zijn ge-wassen waren afhankelijk van de winterregens. De trouwe Israëlietwist dat God zijn belofte zou nakomen:

… dan zal Ik de regen voor uw land op zijn tijd geven, de vroegeen de late regen, zodat gij uw koren en uw most en uw olie kuntinzamelen. (Deut 11:14)

Zo wacht ook de discipel van Christus op de tijd wanneer God zijnbelofte zal vervullen, door zijn Zoon te zenden om de oogst binnente brengen:

Hebt dus geduld, broeders, tot de komst van de Here! Zie, delandman wacht op de kostelijke vrucht van het land en heeft ge-duld, totdat de vroege en late regen er op gevallen is. Oefentook u geduld, sterkt uw harten, want de komst van de Here isnabij. (Jac 5:7,8)

Het laatste Bijbelboek houdt gelovigen dit vooruitzicht steeds voorogen:

Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook zij, dieHem hebben doorstoken, en alle stammen der aarde zullen overHem weeklagen. Ja, amen. (1:7)Zie, Ik kom als een dief. Zalig hij, die waakt en zijn klederen be-waart, opdat hij niet naakt zal wandelen en zijn schaamte nietgezien zal worden. (16:15)Zie, Ik kom spoedig en mijn loon is bij Mij om een ieder te ver-gelden, naardat zijn werk is. (22:12)Hij, die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom spoedig. Amen,kom, Here Jezus! (22:20)

82

Het bijeenbrengen van wie rekenschap moeten afleggen

Wanneer de Here Jezus naar de aarde terugkomt, zal een grotemenigte engelen Hem vergezellen. Jezus zegt tot zijn discipelen:

Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid van zijnVader, met zijn engelen. (Mat 16:27)Wanneer dan de Zoon des mensen komt in zijn heerlijkheid en alde engelen met Hem. (Mat 25:31)

Paulus schreef over Gods rechtvaardig oordeel, dat zal plaatsvin-den bij de openbaring van de Here Jezus van de hemel met de en-gelen van zijn kracht (2 Tes 1:7).

Waarschijnlijk zijn het deze engelen waarover Zacharia (14:5)spreekt in zijn profetie van de komst van de Here naar Jeruzalem,op de grote dag van het oordeel:

En de Here, mijn God, zal komen, alle heiligen met Hem.

Zij staan in dienst van Christus, en zullen bepaalde taken voorHem verrichten tijdens de eerste fasen van de vestiging van zijnKoninkrijk. Eerst worden ze uitgezonden om allen die rekenschapvoor hun Rechter moeten afleggen, voor Christus’ rechterstoel tebrengen. Dit blijkt, bijvoorbeeld, uit zijn profetie op de Olijfberg.Na te hebben gezegd dat de mensen op aarde de Zoon des men-sen zullen zien komen op de wolken van de hemel met grotemacht en heerlijkheid, gaat Jezus verder:

En Hij zal zijn engelen uitzenden met luid bazuingeschal en zijzullen zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken,van het ene uiterste van de hemel tot het andere. (Mat24:30,31)

Het aanvankelijke doel van dit bijeenbrengen, is dat Christus alsRechter scheiding maakt tussen wat Hij noemt ‘rechtvaardigen’ en‘onrechtvaardigen’ (Mat 25:32):

En al de volken zullen vóór Hem verzameld worden, en Hij zal zevan elkaar scheiden, zoals de herder de schapen scheidt van debokken.

8

Opstanding en oordeel

83

Dat de engelen aanwezig zullen zijn bij deze uiterst gewichtigeaangelegenheid, blijkt ook uit Jezus’ woorden:

Een ieder, die Mij belijden zal voor de mensen, hem zal ook deZoon des mensen belijden voor Gods engelen; maar wie Mij ver-loochenen zal voor de mensen, die zal verloochend worden voorGods engelen. (Luc 12:8,9)

De engelen dragen ook de verantwoordelijkheid voor de uitvoeringvan Christus’ oordeel over een ieder die voor Hem staat:

De engelen zullen uitgaan om de bozen uit het midden der recht-vaardigen af te zonderen, en zij zullen hen in de vurige ovenwerpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars. (Mat13:49,50)

In de gelijkenis van het koninklijke bruiloftsmaal zijn deze engelendus de ‘bedienden’, tot wie de Koning zegt: werpt hem uit in debuitenste duisternis (Mat 22:13; vgl 25:30).

Het bijeenbrengen van allen die in staat zijn rekenschap af te leg-gen, vanwege hun kennis van wat God van hen eist, blijft niet be-perkt tot mensen die in leven zijn op de dag van Christus’ komst.Paulus brengt Timoteüs deze dag van oordeel in herinnering, alshij hem schrijft:

Ik betuig u nadrukkelijk voor God en Christus Jezus, die leven-den en doden zal oordelen, met beroep zowel op zijn verschij-ning als op zijn koningschap. (2 Tim 4:1)

De manier waarop dit zal gebeuren, wordt nader verklaard in Pau-lus’ eerste brief aan de gemeente te Tessalonika. De leden van de-ze prille gemeente zijn bedroefd wegens het overlijden van sommi-ge gemeenteleden, voordat Christus is teruggekomen. Op grondvan de reactie van Paulus op het bericht dat hem hierover bereikt,mogen we concluderen dat ze zeker wel geloven in een opstandingtot eeuwig leven nadat Christus zal zijn teruggekomen. Als dit nietzo was, had Paulus deze hoop op de zekerheid van een opstandingopnieuw uitgelegd, evenals hij dit doet in zijn eerste brief aan degemeente te Korinte. Uit Paulus’ antwoord in deze kwestie blijkt,dat de Tessalonicenzen menen dat wie ontslapen zijn de heerlijk-heid van de dag van Christus’ verschijning zullen moeten missen,en pas later, nadat de levende gelovigen met de Here verenigdzijn, opgewekt zullen worden. Paulus weerlegt deze opvatting, metde verzekering dat de ontslapenen in geen enkel opzicht achterge-steld zullen worden ten opzichte van wie nog leven bij de komstvan de Here:

84

Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven en opgestaan is,zal God ook zó hen, die ontslapen zijn, door Jezus wederbrengenmet Hem. (1 Tes 4:14)

Dit ‘wederbrengen’ (‘terugvoeren’ – vert. P. Canisius) kan niet be-tekenen ‘meebrengen uit de hemel’; want geen enkele gelovigegaat bij zijn of haar dood naar de hemel (Joh 3:13; Hand 2:34). Indat geval zouden de Tessalonicenzen immers geen reden tot droef-heid hebben gehad. Bovendien zou Paulus hen dan wel geschrevenhebben over de zaligheid die ze al in de hemel hadden! EvenalsGod zijn geliefde Zoon uit de doden heeft teruggebracht (Heb13:20), zal Christus bij zijn komst zijn volk uit hun doodsslaap tothet leven terugbrengen. Deze opstanding vindt het eerst van allesplaats, zegt Paulus vervolgens, zodat er geen sprake van is dat deontslapenen Christus pas later zullen ontmoeten (vers 15):

Want dit zeggen wij u met een woord van de Here: wij, leven-den, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan, want de He-re zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bijhet geklank van een bazuin van God, neerdalen van de hemel,en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan.

Dit woord ‘eerst’ kan niet betekenen, dat eerst de rechtvaardigenworden opgewekt en bij een latere opstanding de onrechtvaardi-gen. Want dat zou o.a. in strijd zijn met het op enkele plaatsenvoorkomende beeld van een scheiding, als van bokken en schapen,tussen waardige en onwaardige volgelingen van Christus. Wat heteerst bij Christus’ verschijning gebeurt, is de opstanding uit de do-den en daarna zullen wij, die achterbleven, samen met hen op dewolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet ...en zó zullen wij altijd met de Here zijn (vs 17).

Waar vindt deze ontmoeting met Jezus plaats? Alle andere mede-delingen hierover verwijzen naar Christus’ rechterstoel. Christusneemt plaats op ‘de troon van zijn heerlijkheid’, en allen die daar-voor in aanmerking komen worden voor Hem gebracht om reken-schap af te leggen. Paulus’ woorden: weggevoerd worden, de Heretegemoet in de lucht, passen volkomen in dit consequente beeld.Wanneer de woorden ‘in de lucht’ tenminste niet worden gelezenals zijnde de plaats van ontmoeting, maar van de wegvoering: …op de wolken in een oogwenk weggevoerd door de lucht, de Heretegemoet. Evenals de Geest van de Here de evangelist Filippusplotseling op wonderbaarlijke wijze wegnam (hetzelfde woord in deGriekse grondtekst), zo zullen de ‘uitverkorenen’ van alle plaatsenop aarde, door de lucht heen, vóór Christus verzameld worden.

85

Dan zullen er twee in het veld zijn, één zal aangenomen wordenen één achtergelaten worden; twee vrouwen zullen aan het ma-len zijn met de molen, één zal aangenomen worden, en één ach-tergelaten worden. Waakt dan, want u weet niet, op welke daguw Here komt. (Mat 24:40-42)

De rechterstoel van Christus

Het woord ‘rechterstoel’ betekent in het Nieuwe Testament ge-woonlijk: de verhoogde tribune in een zaal of openbare plaats,waar de vertegenwoordiger van het Romeinse gezag rechtspraakuitoefende (vandaar de benaming ‘tribunaal’ voor een rechtszaak).Gezeten op zo’n rechterstoel leverde Pontius Pilatus Jezus over aande kruisdood (Joh 19:13), en luisterde Festus naar Paulus’ verde-digingsrede (Hand 25:6). Op twee plaatsen komt het woord echtervoor in de betekenis van een veel gewichtiger aangelegenheid, na-melijk het tribunaal van God dat in de eindtijd op aarde zal plaats-vinden:

Want wij zullen allen gesteld worden voor de rechterstoel vanGod. (Rom 14:10)Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus open-baar worden. (2 Kor 5:10)

Het feit dat één van deze teksten spreekt van Gods rechterstoel ende andere van die van Christus, geeft een belangrijke waarheidaan. God is, zoals Abraham eens zei, ‘de Rechter van de ganseaarde’ (Gen 18:25), maar heeft Christus gezag gegeven om hetoordeel over de mensen uit te spreken. Zoals Petrus tot Corneliusen zijn gezelschap zegt: Hij (Jezus van Nazaret) is het, die doorGod is aangesteld tot rechter over levenden en doden (Hand10:42). Wat nu in de mensen verborgen ligt, schrijft Paulus in zijnRomeinenbrief, zal God oordelen door Christus Jezus (Rom 2:16).

Jezus’ bevoegdheid

Jezus heeft zelf uitvoerig over deze aanstelling gesproken, in ant-woord op de beschuldiging dat Hij Zich met God gelijkstelde. Zijnwoorden verdienen onze nauwkeurige aandacht; en wel o.a. omdatzij de betekenis van Gods rechterstoel verklaren, door het nauweverband te leggen tussen het geven van eeuwig leven (bij de op-standing) en de functie van het oordeel.

Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u,de Zoon kan niets doen van Zichzelf,of Hij moet het de Vader zien doen;

want wat deze doet, dat doet ook de Zoon evenzo. (Joh 5:19)

86

Jezus is in elk opzicht volkomen afhankelijk van zijn Vader. In Is-raël beschouwde men een zoon als iemand die de gewoonten vanzijn vader reproduceert en zijn werk voortzet. Dit gold met namevoor de eerstgeborene. Jezus is de ‘eerstgeboren Zoon van God’,maar bezit geen eigen macht of gezag: Hij is de gretige leerlingwaarvan de profeet Jesaja zegt:

De Here HERE heeft mij als een leerling leren spreken ... Hij wektelke morgen, Hij wekt mij het oor, opdat ik hore zoals leerlingendoen. (Jes 50:4)

Evenals een aardse vader, die bezig is een groot plan te verwezen-lijken, zijn opgroeiende zoon toont wat hij doet, openbaart Godaan Christus zijn heilrijke plan met de mensen op aarde, waarinJezus zelf de voornaamste plaats inneemt.

Want de Vader heeft de Zoon liefen toont Hem al wat Hij zelf doet,

en Hij zal Hem grotere werken tonen dan deze,opdat u zich verwondert.

Want gelijk de Vader de doden opwekt en doet leven,zo doet ook de Zoon leven, wie Hij wil. (Joh 5:20,21)

Ten aanzien van mensen is God vooral de Gever van leven:Hij zelf geeft aan allen leven en adem en alles. (Hand 17:25)… bij U is de levensbron. (Ps 36:10)De Here doodt en doet herleven. (1 Sam 2:6)

Dit werk van God is, binnen afzienbare tijd na de uitspraak vanJezus (in Joh 5:20,21), bij uitnemendheid zichtbaar geworden inde opwekking van zijn Zoon tot eeuwig leven. Met de kracht dieGod Hem geeft zal Jezus eerst Lazarus opwekken, aantonend datHij ‘de opstanding en het leven is’ (Joh 11:25). De nog ‘groterewerken’ zullen verricht worden bij zijn wederkomst, wanneer gelo-vigen uit alle eeuwen uit de doden opgewekt zullen worden:

Want dit is de wil van mijn Vader, dat een ieder, die de Zoonaanschouwt en in Hem gelooft, eeuwig leven zal hebben, en Ikzal hem opwekken op de jongste dag. (Joh 6:40)

Want ook de Vader oordeelt niemand,maar heeft het gehele oordeel aan de Zoon gegeven,

opdat allen de Zoon eren gelijk zij de Vader eren.Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet,

die Hem gezonden heeft. (Joh 5:22,23)

Dit woord ‘want’ geeft (als nevenschikkend voegwoord) een be-langrijke schakel in Jezus’ redenering aan: de macht die Hij heeftom gelovigen onsterfelijk leven te schenken, komt voort uit zijn

87

gezag als de door God aangestelde Rechter, en niet andersom.Omdat Hij met Gods gezag en macht de mensen oordeelt, kan Hijhen ook tot de ‘buitenste duisternis’ van een tweede, definitieve,dood verbannen; of hen in een oogwenk veranderen, zodat het nuvernederde lichaam aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormigwordt, naar de kracht, waarmee Hij ook alle dingen Zich kan on-derwerpen (Flp 3:21). En als de allerhoogste Vertegenwoordigervan de Vader komt Hem alle eer toe.

Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u,wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft,

heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel,want hij is overgegaan uit de dood in het leven. (Joh 5:24)

Aangezien het geven van leven een functie is van oordeel (zie 5:22en 6:40), betekent ‘oordeel’ hier, evenals op enkele andere plaat-sen, ‘veroordelen’. Vergelijk, bijvoorbeeld, Joh 3:19: Dit is het oor-deel, dat de mensen de duisternis liever gehad hebben dan hetlicht, en het contrast in Joh. 5:29 tussen ‘opstanding ten leven’ en‘opstanding ten oordeel’.

Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u,de ure komt en is nu,

dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen horen,en die haar horen, zullen leven.

Want gelijk de Vader leven heeft in Zichzelf,heeft Hij ook de Zoon gegeven, leven te hebben in Zichzelf.

En Hij heeft Hem macht gegeven om gericht te houden,omdat Hij de Zoon des mensen is. (Joh 5:25-27)

De opwekking van Lazarus, waarbij Jezus riep met luider stem:Lazarus, kom naar buiten (Joh 11:43), is het zichtbare teken vande door God aan Jezus gegeven macht, om aan mensen – die doodzijn door hun overtredingen – leven te geven. Christus is gekomenom mensen die in deze zin ‘dood’ zijn – ‘dood door overtredingenen zonden’ (Efez 2:1) – tot leven te roepen. Of zij eeuwig levenzullen ontvangen, hangt af van hun reactie op zijn boodschap nu indit leven. Nogmaals wordt gelijkheid van Vader en Zoon tegenge-sproken. Van God wordt gezegd: ‘die alleen onsterfelijkheidheeft’ (1 Tim 6:16). Christus leeft nu en tot in alle eeuwigheid,dankzij wat Paulus noemt:

… de werking van de sterkte van zijn (Gods) macht, die Hij heeftgewrocht in Christus, door Hem uit de doden op te wekken (Efez1:19-23).

88

Verwondert u hierover niet,want de ure komt, dat allen, die in de graven zijn,naar zijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan,

wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven,wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel.

(Joh 5:28,29)

De uitoefening van Christus’ taak als de Rechter over de mensen,vindt dus op een vastgestelde tijd plaats: ‘de ure komt’. Bij één endezelfde gelegenheid komen zowel rechtvaardigen als onrechtvaar-digen tevoorschijn. De eersten om de goedkeuring van Christus tevernemen, en van Hem eeuwig leven te ontvangen. De anderenom afgewezen, en veroordeeld te worden tot een eeuwige dood.

Evenals in ons normale taalgebruik kan ‘allen’ absoluut zijn, dus indit geval ieder persoon die ooit geleefd heeft, of allen die in aan-merking komen, of allen zonder onderscheid. De Bijbel leert dat demens die geen inzicht heeft is gelijk aan de beesten, die vergaan(Ps 49:21); die inslapen tot een eeuwige slaap en niet ontwaken(Jer 51:39). In Daniël 12:2 wordt gezegd: velen van hen die sla-pen in het stof van de aarde, zullen ontwaken, dezen tot eeuwigleven en genen tot versmading, tot eeuwig afgrijzen.Het principe dat hieraan ten grondslag ligt, legt Paulus zo uit:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonderwet verloren gaan; en allen, die onder de wet gezondigd hebben,zullen door de wet geoordeeld worden ... ten dage dat God hetin de mensen verborgene oordeelt. (Rom 2:12,16)

Met ‘allen’ beklemtoont Jezus, dat zowel rechtvaardigen als on-rechtvaardigen samen voor Hem zullen staan om geoordeeld teworden.

De conclusies waartoe deze verklaring van Christus over opstan-ding en oordeel leiden, kunnen als volgt samengevat worden:1. wanneer Christus in de eindtijd terugkomt en op zijn rechter-

stoel plaats neemt, zal Hij degenen die Hij waardig bevindteeuwig leven schenken, en zal Hij anderen tot een tweede,dit keer finale, dood veroordelen;

2. de macht om leven te geven, impliceert dat Hij het gezagheeft om recht te spreken;

3. de opstanding en het oordeel vinden bij dezelfde gelegenheidplaats: op de dag van het oordeel;

4. het oordeel maakt scheiding tussen degenen voor wie op-standing uitloopt op onsterfelijkheid en degenen die wordenveroordeeld tot een eeuwige dood.

89

Een dag van vergelding

Het tweede hoofdstuk van Paulus’ brief aan de Romeinen toont hoecentraal deze leer van toekomstig oordeel staat in het evangeliedat de apostelen verkondigen. De apostel richt zich op dit punt totbepaalde mensen, die menen dat zij apart staan van Gods oordeeldat over de heidenen zal komen. Naar aanleiding hiervan stelt hijtwee fundamentele principes vast, die bepalend zijn voor de helekwestie van oordeel.

Het eerste, het uitgangsprincipe, is dat er bij God, de volmaakteRechter, nooit sprake van partijdigheid kan zijn:

Wij weten echter, dat Gods oordeel onpartijdig gaat over hen,die zulke dingen bedrijven. (Rom 2:2)

Het feit dat iemand het voorrecht heeft een afstammeling vanAbraham te zijn, stelt hem niet vrij van Gods alles indringendevaststelling van zijn waarde voor Hem, op de dag waarop zijn eeu-wige bestemming voor mensen en engelen aan het licht zal ko-men. De suggestie dat de Jood met een gunstiger maatstaf geme-ten zal worden dan de niet-Jood, wordt opnieuw tegengesproken invers 11: Want er is geen aanzien van de persoon bij God.

Het tweede principe waarop Gods rechtspleging gebaseerd is, isdat Hij een ieder zal vergelden naar zijn werken (vs 6). Deze woor-den hebben nog extra betekenis, omdat zij zijn geschreven in hetkader van Paulus’ meest uitvoerige uiteenzetting van het evangelievan behoudenis door geloof in Christus. In de loop hiervan stelt hijduidelijk dat uit werken van de wet geen vlees voor Hem gerecht-vaardigd zal worden. Dit betekent niet dat er geen plaats meer isvoor werken. Door een gehoorzame Zoon uit de mensen te ver-wekken, heeft God de basis gelegd voor het wegnemen van zonde;en alleen op grond van geloof hierin kan een mens met Hem ver-zoend worden. Maar de aldus tot stand gebrachte relatie krijgt ge-stalte in wat de gelovige voortaan denkt en zegt en doet, zodatzijn waarde wordt bewezen in een levenswijze die open en blootligt voor de ogen van de Here.

De uitwerking van deze twee vaste principes houden twee verschil-lende bestemmingen voor twee soorten mensen in:

… hun, die, in het goeddoen volhardende, heerlijkheid, eer enonvergankelijkheid zoeken, het eeuwige leven; maar hun, diezichzelf zoeken, aan de waarheid ongehoorzaam en de onge-rechtigheid gehoorzaam zijn, wacht toorn en gramschap. (vsn7,8)

90

Dit woord ‘wacht’ wordt aan het eind van dit gedeelte nader ver-klaard: ten dage, dat God het in de mensen verborgene oordeeltvolgens mijn evangelie, door Jezus Christus (vs 16). Nogmaalsricht hij de aandacht op wat er gaat gebeuren in de eindtijd:

Wat een mens zaait, zal hij ook oogsten, schrijft Paulus in zijnbrief aan de Galaten, want wie op de akker van zijn vlees zaait,zal uit zijn vlees verderf oogsten, maar wie op de akker van deGeest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten. (Gal 6:7,8)

Het zaaien gaat in deze tijd door en het oogsten komt pas bij Je-zus’ verschijning: wanneer het eenmaal tijd is, zullen wij oogsten,als wij niet verslappen (vs 9).

Een nauwkeurig onderzoek van Romeinen 2:1-16 leidt dus tot de-zelfde conclusie als de woorden van Christus in Johannes 5:19-29.Zij die, op grond van kennis van Gods geboden, rekenschap moe-ten afleggen – goeden zowel als slechten, waardigen en onwaardi-gen – zullen allen tegelijkertijd door Christus geoordeeld worden.

De dag van openbaring

De functie van Christus’ oordeel is dat mensen gezien zullen wor-den zoals ze in Gods ogen zijn: Wij moeten allen voor de rechter-stoel van Christus openbaar worden, zegt Paulus (2 Kor 5:10). Ditbetekent iets anders dan voor Christus verschijnen, want wij, allenzonder onderscheid moeten in onze ware gedaante voor de rech-terstoel van Christus bekend worden (vert. Prof. Brouwer).

Wat dit ‘openbaar worden’ zal betekenen, is nog duidelijker te zienin 1 Korintiërs 4:1-5. Paulus beschrijft zichzelf als een dienaar vanChristus, van wie dus betrouwbaarheid wordt geëist. In enig men-selijk oordeel hierover stelt Paulus weinig belang; trouwens, hijbeoordeelt zichzelf niet eens:

Hij, die mij oordeelt is de Here. Daarom, velt geen oordeel vóórde tijd, dat de Here komt, die ook hetgeen in de duisternis ver-borgen is, aan het licht zal brengen en de raadslagen van deharten openbaar maken.

Met ditzelfde vooruitzicht voor ogen vermaant de apostel Johanneszijn lezers standvastig te blijven in hun geloofsrelatie met de Here:Blijf in Hem, opdat wij, als Hij zal geopenbaard worden, vrijmoe-digheid hebben en voor Hem niet beschaamd staan bij zijn komst.(1 Joh 2:28)

Een dag van rekenschap

Paulus belicht in zijn brief aan de Romeinen nog een ander aspectvan Christus’ oordeel in de eindtijd:

91

Want wij zullen allen gesteld worden voor de rechterstoel vanGod ... Zo zal dan een ieder van ons voor zichzelf rekenschapgeven aan God. (Rom 14:10,12)

Hetzelfde woord ‘rekenschap’ komt in dit verband ook in Heb13:17 voor:

Gehoorzaamt uw voorgangers en onderwerpt u aan hen, want zijzijn het, die waken over uw zielen, daar zij rekenschap zullenmoeten afleggen.

Dit is het beeld van een herder, die de verantwoordelijkheid draagtGods kudde te hoeden, en die bij de verschijning van de Opperher-der rekenschap zal moeten afleggen over hoe hij de kudde heeftgehoed.

De rekenschap in Romeinen 14 is echter niet die voor de kudde,maar die ieder persoon voor zichzelf moet afleggen. Paulus raadtzijn lezers aan verdraagzaam te zijn tegenover broeders die be-zwaren hebben tegen bepaald voedsel, en die sommige dagen alsheilig beschouwen. Op de doordachte wijze, die zo kenmerkendvoor hem is, ziet hij zulke kwesties in het licht van centrale princi-pes. In woorden die ons doen denken aan die van Jezus in het Jo-hannesevangelie, zegt hij: Want hiertoe is Christus gestorven enlevend geworden, opdat Hij èn over doden èn over levenden heer-schappij voeren zou. Daarom mag geen broeder een andere broe-der beoordelen; hij moet wachten op de beslissing van Christus.

Welke rekenschap zullen mensen, die wegens hun kennis van Godswil hiervoor verantwoordelijkheid dragen, dan moeten afleggen?Zeker niet een gedetailleerde rekening waarin iedere daad, verge-ven of niet vergeven, genoteerd staat. Want God heeft door Eze-chiël, over de goddeloze die zich bekeert, gezegd: geen van deovertredingen die hij begaan heeft, zal hem worden toegerekend(Ezech 18:21,22). We mogen aannemen dat, wanneer God onzezonden in de diepte van de zee werpt (Micha 7:19), zij nooit meertevoorschijn zullen komen. Is niet wat God vraagt het resultaatvan een leven dat in de doop aan Hem wordt gewijd? Volgens Je-zus’ gelijkenis zijn gelovigen toch te vergelijken met slaven, aanwie de heer des huizes gedurende zijn verblijf in het buitenlandzijn bezit heeft toevertrouwd? Hebben ze de talenten zo gebruiktdat ze ‘winst hebben gemaakt’, er iets aan hebben toegevoegd (is,bijvoorbeeld, hun geloof gegroeid in de beproeving, en hebben zijgeloof bij anderen gewekt)? In de gelijkenis kan een ijverige slaafzeggen: Here, vijf talenten hebt u mij toevertrouwd: zie, ik heb ervijf bijverdiend. De waardigheid van de slaaf wordt bewezen uit

92

zijn dienst. Daarom zegt de Rechter-Koning tot wie aan zijn rech-terhand staan:

Komt, u gezegenden van mijn Vader, beërft het Koninkrijk, dat ubereid is van de grondlegging van de wereld af. Want ... u hebtMij te eten gegeven ... In zoverre u dit aan één van deze mijnminste broeders hebt gedaan, hebt u het Mij gedaan. (Mat 25:31-46)

Zonder vergeving zou niemand voor Gods heilig aangezicht kunnenstaan. Maar een gelovige wordt niet enkel door vergeving, maarjuist door zijn geloof gerechtvaardigd. En de echtheid van zijn ge-loof wordt bewezen door zijn daden van gehoorzaamheid. De re-den waarom Christus’ dienaars voor zijn rechterstoel moeten staanis, om Paulus’ woorden te citeren, opdat een ieder wegdrage wathij in zijn lichaam verricht heeft, naardat hij gedaan heeft, hetzijgoed, hetzij kwaad (2 Kor 5:10). En hiermee komen Christus’ her-haalde waarschuwingen volledig overeen: Zie, Ik kom spoedig enmijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden, naardat zijn werk is(Op 22:12). Zoals wordt gezegd van het allerlaatste oordeel: dedoden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken ge-schreven stond, naar hun werken (Op 20:12).

93

De hoge plaats van Christus

De brief aan de Hebreeën is geschreven opdat de eerste gelovigenin Christus hun Heer beter zullen leren kennen als Koning, Hoge-priester, Zoon van God en Zoenoffer. Omdat zijn lezers vertrouwdzijn met de geschriften van het Oude Testament, maakt de schrij-ver hier uitvoerig gebruik van.

Eerst legt hij aan de hand van een reeks aanhalingen uit, datChristus zóveel machtiger geworden dan de engelen is als Hij uit-nemender naam boven hen als erfdeel ontvangen heeft (Heb 1:4).De engelen zijn Gods dienaars, die uitgezonden worden ten dienstevan hen, die het heil zullen beërven (vs 14). Christus echter isGods Zoon en daarom Koning. Na zijn verschijning in de wereld alsGods allergrootste Profeet (1:1), zit Hij nu aan Gods rechterhand,met de belofte dat al zijn vijanden op aarde te zijner tijd aan Hemonderworpen zullen worden (1:13).

Eeuwen eerder, in een psalm over de bruiloft van de Koning, hadGod voorzegd:

Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid en de scepter van derechtmatigheid is de scepter van zijn koningschap. Gerechtigheidhebt U liefgehad en ongerechtigheid hebt U gehaat; daaromheeft U, o God, uw God met vreugdeolie gezalfd boven uw deel-genoten. (Heb 1:8,9)

Uit deze laatste woorden blijkt dat er nog anderen, ‘deelgenoten’,zijn die rijkelijk gezegend zullen worden. Iets dat duidelijk wordtals de schrijver zijn uitleg voortzet.

Zijn uitgangspunt is dat het tegenwoordige toezicht van engelenop de aarde slechts tijdelijk is; want anderen zullen dit overne-men: Want niet aan engelen heeft Hij de toekomende wereld,waarvan wij spreken, onderworpen (2:5). Het bewijs hiervoorvindt de schrijver in Gods woorden bij de schepping van de eerstemens, opgeschreven in Genesis 1:26 en nader verklaard in Psalm8. God zei:

9

Regeerders met Christus op aarde

94

Laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, op-dat zij heersen ... over de gehele aarde.

In zijn overpeinzing in Psalm 8:6 en 7 is David vol eerbiedige ver-wondering over de eer, die God de mens geschonken heeft. Hoe-wel klein en onbeduidend vergeleken met de uitgestrekte sterren-hemel, wordt hem toch een zeer verheven taak toevertrouwd:

Toch hebt U hem bijna goddelijk gemaakt,en hem met heerlijkheid en luister gekroond.U doet hem heersen over de werken van uw handen,alles hebt U onder zijn voeten gelegd.

De schrijver van de Hebreeënbrief leest deze woorden in het lichtvan Gods heilsplan met Christus en zijn deelgenoten. Zij zijn deregeerders van de toekomende samenleving op aarde. Nog steedsleven de mensen in vervreemding en vijandschap ten opzichte vanGod, maar de toekomstige Koning is al verschenen, en zit – na zijngehoorzaamheid, zelfs tot de kruisdood toe – aan Gods rechter-hand, voorts afwachtende, totdat zijn vijanden gemaakt wordentot een voetbank voor zijn voeten. Hij is al met heerlijkheid en eergekroond, en samen met zijn volgelingen, die voortdurend op wegzijn naar de beloofde heerlijkheid, vormt Hij een familie aan wie dehele verantwoordelijkheid voor de toekomstige wereld gegeven zalworden: Want het voegde Hem, om wie en door wie alle dingenbestaan, dat Hij, om vele zonen tot heerlijkheid te brengen (d.w.z.die heerlijkheid waarover Psalm 8 spreekt: van regeerders op aar-de), de Leidsman van hun behoudenis door lijden heen zou volma-ken’ (2:10). Zowel de Koning als de vorsten in Gods Koninkrijk opaarde krijgen hun hoge rang, en mogen hun verheven taak uitoe-fenen, omdat zij zich – tijdens hun proeftijd in het vlees – de groteeer die God voor hen in voorbereiding heeft, waardig hebben ge-toond.

De belofte van Christus

Kort voor zijn gevangenneming vraagt de Here Jezus zijn Vader ingebed of allen, die tot geloof in Hem zullen komen, deel zoudenmogen hebben aan zijn heerlijkheid:

En de heerlijkheid, die U Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven,opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn ... Vader, hetgeen U Mij ge-geven hebt – Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, ommijn heerlijkheid te aanschouwen. (Joh 17:22,24)

Opgewekt uit de doden, en geplaatst aan Gods rechterhand als ‘deKoning der koningen’, heeft Christus de zekere belofte van dezeheerlijkheid aan zijn volk kunnen geven:

95

Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon,gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader opzijn troon. (Op 3:21)

Uit deze belofte blijkt opnieuw dat de heerlijkheid, die God voorzijn dienaren in voorbereiding heeft, de uitoefening van heerschap-pij inhoudt.

Om zijn volgelingen ervan te verzekeren dat zij deelgenoten vanzijn heerlijkheid zullen zijn, stelt Jezus hier de wereldtroon voor alseen zetel waarop ook zijn mederegeerders plaats zullen nemen. Ditin tegenstelling tot de aparte zitplaatsen aan de rechter- en linker-zijde van de koning, zoals, bijvoorbeeld, in 1 Koningen 2:19. Jezusspreekt in deze belofte van twee tronen (hoewel vanuit een anderoogpunt, spreekt Openbaring later van één troon: de troon vanGod en van het Lam, Op 22:1,3), waarmee Hij de troon van zijnVader in de hemel en die van hemzelf bedoelt. Over de eerste zegtDavid: De Here heeft zijn troon in de hemel gevestigd, zijn koning-schap heerst over alles (Ps 103:19). Bij dit koningschap staan legi-oenen engelen de Koning ten dienste:

Looft de Here, u zijn engelen, u krachtige helden die zijn woordvolvoert, luisterend naar de klank van zijn woord. (vs 20)

Christus’ troon zal op aarde zijn, in overeenstemming met Godstroonverbond met David, dat wij al in een eerder hoofdstuk heb-ben bekeken. Gabriël zegt tegen Maria:

De Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven, enHij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in alleeeuwigheid. (Luc 1:32,33)

Als Jezus in de Bergrede de heersende gewoonte om een uitspraakachteloos met een eed te bekrachtigen verbiedt, zegt Hij:

… bij de hemel niet, omdat hij de troon van God is ... bij Jeruza-lem niet, omdat het de stad van de grote Koning is (Mat5:34,35).

Het is kenmerkend voor Jezus’ liefdevolle houding tegenover zijnonderling strijdende volgelingen, dat Hij hen naast Zich wil heb-ben, wanneer Hij eenmaal macht en gezag uitoefent over alle vol-ken. De genadevolle belofte in zijn brief aan de gemeente in Laodi-cea, is een verdere toepassing van wat Hij in de bovenzaal tegende apostelen zegt:

Ik beschik u het Koninkrijk, gelijk mijn Vader het Mij beschiktheeft, opdat u aan mijn tafel eet en drinkt in mijn Koninkrijk.(Luc 22:29,30)

96

De hoop van de vroege gemeente

Het vooruitzicht met Christus te mogen regeren, heeft een duidelij-ke plaats in het evangelie dat Paulus verkondigt. In een vergelij-king tussen Adam en Christus beeldt hij de macht van de zonde ende dood af als een koning. Door geloof in Christus, en vereenzelvi-ging met Hem door de doop, worden mensen vrij gemaakt van detreurige dienstbaarheid aan deze sterke en wrede koning. En wieeens zijn slaven waren, mogen vanaf dat moment uitzien naar detijd wanneer ze, onder de leiding van Christus, zelf koningen zullenzijn (Rom 5:17):

Want, indien door de overtreding van de ene de dood als koningis gaan heersen door die ene, veel meer zullen zij, die de over-vloed van genade en de gave van de gerechtigheid ontvangen,leven en als koningen heersen door de ene, Jezus Christus.

Jezus’ naam, ‘de Zoon van David’, is een koninklijke titel, zoals bij-voorbeeld blijkt uit de woorden: Ik ben de wortel en het geslachtvan David, de blinkende morgenster (Op 22:16). In zijn brievenvestigt Paulus op twee plaatsen de aandacht op het feit dat Hij, diedoor God uit de doden is opgewekt, de Zoon van David is. In deaanhef van de brief aan de Romeinen schrijft de apostel over hetevangelie dat Hij verkondigt:

... aangaande zijn Zoon, gesproten uit het geslacht van Davidnaar het vlees, naar de geest van heiligheid door zijn opstandingverklaard Gods Zoon te zijn in kracht. (Rom 1:3,4)

De plechtige wijze waarop Paulus Timoteüs Jezus’ opstanding alsde Zoon van David in herinnering brengt, toont hoe centraal ditstaat in zijn evangelie:

Gedenk, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt, uit het ge-slacht van David, naar mijn evangelie. (2 Tim 2:8)

Evenals in zijn andere brieven ziet Paulus hier in Jezus’ opstandingde zekerheid dat ook zijn volgelingen opgewekt zullen worden, omte delen in zijn heerlijkheid. Zoals hij vervolgt:

Om deze reden wil ik alles verdragen, om de uitverkorenen, op-dat ook zij het heil in Christus Jezus verkrijgen met eeuwigeheerlijkheid. Het woord is betrouwbaar: immers, indien wij metHem gestorven zijn, zullen wij ook met Hem leven; indien wijvolharden, zullen wij ook met Hem als koningen heersen. (vsn10-12)

Zo duidelijk en helder is dit vooruitzicht om met Christus op aardete regeren, dat Paulus hier, in al zijn zorg en arbeid en moeilijkhe-den, door bemoedigd wordt trouw te blijven tot het einde toe.

97

Is de slapheid, die het huidige christendom zo vaak kenmerkt, tewijten aan gebrek aan geloof in de komst van Christus’ Koninkrijkop aarde, en de noodzaak nu al te leven als burgers van dat Rijk?In ieder geval vraagt Jezus zich eens af, of Hij bij zijn terugkomsthet geloof zal vinden op aarde (waarmee Hij het geloof bedoelt,dat God echt doet wat Hij zegt).

Aan de heiligen wordt heerschappij gegeven

De gelovigen van het verbondsvolk Israël kregen dezelfde belofte.Als de profeet Daniël het visioen over vier dieren krijgt, schrijft hijdaarover:

Ik bleef toekijken, en zie, met de wolken van de hemel kwamiemand gelijk een mensenzoon; hij begaf zich tot de Oude vandagen, en men leidde hem voor deze; en hem werd heerschappijgegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natiën entalen dienden hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschap-pij, die niet zal vergaan, en zijn koningschap is een, dat onver-derfelijk is. (Dan 7:13,14)

Diep ontroerd door wat hij ziet, vraagt Daniël een uitleg hiervan.Maar terwijl de engel hem wel de betekenis van de vier dieren uit-legt (Dan 7:17), krijgt hij verder niets te horen over de‘mensenzoon’. In plaats daarvan hoort hij de belofte:

… daarna zullen de heiligen van de Allerhoogste het koningschapontvangen, en zij zullen het koningschap bezitten tot in eeuwig-heid, ja, tot in eeuwigheid der eeuwigheden. (vs 18)

En na een nadere uitleg van de betekenis van het vierde dier, eenmacht die de heiligen van de Allerhoogste te gronde zal richten (vs25), krijgt hij opnieuw de verzekering (vs 27):

En het koningschap, de macht en de grootheid der koninkrijkenonder de ganse hemel zal gegeven worden aan het volk van deheiligen van de Allerhoogste; zijn koningschap is een eeuwig ko-ningschap, en alle machten zullen het dienen en gehoorzamen.

Bij het lezen hiervan valt opnieuw de duidelijkheid op van de belof-te, dat Gods volk op aarde zal regeren. Hoe is het dan mogelijk tezeggen de Bijbel te geloven, en tegelijkertijd van mening te zijndat de gelovigen eeuwig leven in de hemel. De consequente open-baring van de Bijbel is, dat de menselijke machten op aarde plaatsmoeten maken voor het koningschap dat God zal uitoefenen opaarde, waarbij Hij alle regeringsmacht effectief toevertrouwd aanzijn Zoon en al zijn heiligen. Dit vooruitzicht wordt kennelijk be-doeld in het beeld, dat gebruikt wordt in het laatste hoofdstuk vandeze profetie:

98

En de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspan-sel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de ster-ren, voor eeuwig en altoos. (Dan 12:3)

Sterren zijn immers een beeld van koningschap: een ster gaat opuit Jakob, een scepter rijst op uit Israël (Num 24:17).

De heiligen zullen de wereld oordelen

In de verschillende beloften die wij tot dusver hebben bekeken,wordt de toekomstige heerlijkheid van Christus’ volgelingen be-schreven in termen van ‘regeren’ en ‘koningschap’. Op andereplaatsen komt het woord ‘oordelen’ of ‘richten’ voor. Bijvoorbeeldals Paulus sommige gemeenteleden in Korinte berispt, omdat zijmenen onderlinge geschillen voor de plaatselijke (heidense) rech-ter te mogen brengen:

Of weet u niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen? En in-dien bij u het oordeel over de wereld berust, bent u dan onbe-voegd voor de meest onbetekenende rechtspraak? (1 Kor 6:2)

En als Petrus vragend zegt: Zie, wij hebben alles prijsgegeven enzijn U gevolgd; wat zal dan ons deel zijn?, verzekert Jezus hem:

Voorwaar, Ik zeg u, u, die Mij gevolgd bent, zult in de wederge-boorte, wanneer de Zoon des mensen op de troon van zijn heer-lijkheid zal zitten, ook op twaalf tronen zitten om de twaalfstammen van Israël te richten. (Mat 19:27,28)

Om deze en dergelijke beloften te begrijpen, is het nodig het on-derscheid duidelijk te maken tussen twee verschillende betekenis-sen van ‘richten’.

Evenals bij ons kan het woord betrekking hebben op juridische za-ken, waarbij een uitspraak wordt gedaan in een gerechtshof. Ookin Israël werden geschikte mensen aangesteld om het ambt vanrechter te bekleden. Zij moesten de beklaagden, die hen werdenvoorgeleid, ondervragen en schuldig of onschuldig verklaren:

Rechters en opzieners zult u aanstellen in al de steden die deHere, uw God, u geven zal, naar uw stammen; zij zullen het volkberechten met een rechtvaardige rechtspraak. (Deut. 16 : 18)

Bij de uitoefening van deze functie droeg de rechter de verant-woordelijkheid, de verordeningen van de, door Mozes aan het volkgegeven, wet van God nauwkeurig toe te passen.

Maar richten in Israël betekende niet alleen de toepassing vanGods wet op juridische gevallen in een gerechtshof, maar ook deuitvoering van Gods wet door de koning en de vorsten in het land,voor alle aspecten van de samenleving. De koning was niet alleen

99

rechter, omdat hij uitspraak moest doen in bijzonder moeilijke ge-vallen – de kwestie, bijvoorbeeld, die aan Salomo werd voorge-legd, welke van twee vrouwen de moeder van het levende kindwas – maar ook omdat hij bij de uitoefening van zijn koninklijketaak moest zorgen voor de toepassing van Gods wet op het gehelevolk. Vandaar dat Vrouwe Wijsheid in het boek Spreuken zegt:

Door mij regeren de koningen en verordenen de machthebbersrecht. Door mij heersen de vorsten en de edelen, al de rechtersvan de aarde. (Spr 8:15,16)

Met ditzelfde spraakgebruik wordt vaak voorzegd hoe de Messiaszijn volk zal richten. Niet in de zin van zijn juridische uitspraken,maar door aan te geven dat zijn heerschappij zal worden geken-merkt door recht, barmhartigheid en zorg voor het welzijn van zijnonderdanen. David, bijvoorbeeld, bidt op deze wijze om de komstvan de Messias:

O God, verleen de koning uw recht, en uw gerechtigheid de zoonvan de koning. Hij richte uw volk met gerechtigheid, uw ellendi-gen met recht. (Ps 72:1,2)

Het resultaat zal de wereld zijn die deze psalm beschrijft. Waarinmensen vrij van druk en geweld leven; waarin alle volken geze-gend worden, en uiteindelijk de aarde vol wordt van de heerlijk-heid van God.

Bij zijn terugkomst naar de aarde zal Christus zelf de Rechter zijnin de beide betekenissen van het woord. Hij is het, die door God isaangesteld tot rechter over levenden en doden, zegt Petrus (Hand10:42). Hem alleen geeft de Vader gezag, om de eeuwige bestem-ming te bepalen van allen die voor zijn rechterstoel gebracht zullenworden:

Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft het geheleoordeel aan de Zoon gegeven, opdat allen de Zoon eren gelijk zijde Vader eren ... Hij heeft Hem macht gegeven om gericht tehouden, omdat Hij de Zoon des mensen is. (Joh 5:22,23,27)

Christus alleen is bevoegd om mensen op die wijze te beoordelen.

Bij de uitoefening van zijn rechtvaardige heerschappij, wanneer Hijde aardbodem rechtvaardig zal oordelen (Hand 17:31), zal Chris-tus echter de leiding hebben over talrijke mederegeerders: Zie,een koning zal regeren in gerechtigheid en vorsten zullen heersennaar het recht (Jes 32:1). Jezus’ belofte aan de apostelen, dat zeop twaalf tronen zullen zitten om de twaalf stammen van Israël terichten, betekent dus dat zij onder Hem macht en gezag zullen uit-oefenen.

100

Ongetwijfeld zal de overgang van de koninkrijken van deze wereldnaar het eeuwige Koninkrijk van God en zijn Gezalfde een drasti-sche en zeer omvangrijke ommekeer betekenen. Jezus gebruikthet woord ‘wedergeboorte’ hiervoor: in de wedergeboorte, wan-neer de Zoon des mensen op de troon van zijn heerlijkheid zal zit-ten (Mat 19:28). Met een heel andere wetgeving zullen de dan le-vende mensen een andere levenswijze moeten leren. Bekende in-stellingen op politiek en sociaal gebied moeten plaats maken vooreen ander bestuur. Hierbij zullen ongetwijfeld ook de engelen eenrol spelen, want God en Christus zullen al deze (miljoenen?) trou-we dienaren niet werkeloos laten staan.

Onsterfelijke priesters

De heiligen die op de aarde zullen regeren, worden ook priestersgenoemd:

Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God enVader gemaakt.U hebt hen voor God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters,en zij zullen heersen op de aarde. (Op 5:10)

Een priester draagt de verantwoordelijkheid mensen nader tot Godte brengen, en daarom was het nodig dat de hogepriester, zoals deHebreeënbrief zegt, uit de mensen genomen wordt:Hij kan tegemoetkomend zijn jegens de onwetenden en dwalen-den, daar hij ook zelf met zwakheid omvangen is. (Heb 5:1,2)De schrijver heeft hierbij in het bijzonder Jezus voor ogen, wantdiens ervaringen tijdens zijn dagen in het vlees hebben Hem ge-schikt gemaakt als middelaar tussen God en mensen:

Daarom moest Hij in alle opzichten aan zijn broeders gelijk wor-den, opdat Hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou wor-den bij God, om de zonden van het volk te verzoenen. Wantdoordat Hij zelf in verzoekingen geleden heeft, kan Hij hun, dieverzocht worden, te hulp komen. (Heb 2:17,18)

Ditzelfde principe geldt ook voor de heiligen. Omdat zij zelf, alsfalende en onvolmaakte mensen, ‘omvangen met zwakheid’, eenproeftijd in het vlees hebben doorgemaakt, hebben ze goede redenbarmhartig en vol begrip te zijn, als ze de sterfelijke mensen opaarde geestelijk begeleiden. De uitoefening van macht en gezagzal vooral tijdens de eerste jaren van Christus’ heerschappij nodigzijn; maar er zal meer dan macht nodig zijn, om de bewoners vande wereld te leren God vrijwillig en uit liefde te gehoorzamen; enhier ligt een taak voor volmaakte priesters.

101

Zij zullen allen door God geleerd zijn

Eén van de meest radicale verschillen tussen de huidige samenle-ving en het Koninkrijk van Christus, is dat de tegenwoordige onwe-tendheid aangaande God en zijn heilsplan ten einde zal komen.Evangelieverkondiging zoals we die nu kennen, zal dan niet meernodig zijn:

Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijnbroeder leren: Ken de Here: want zij allen zullen Mij kennen, vande kleinste tot de grootste onder hen, luidt het woord van de HE-

RE. (Jer 31:34)

Weliswaar wordt deze belofte in Jeremia aan het volk Israël ge-daan, maar profetieën die ons vertellen hoe ‘alle volken’ en ‘velenatiën’ zullen zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg van deHERE, naar het huis van de God van Jakob, opdat Hij ons zal lerenaangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen (Jes2:3), laten er weinig twijfel over bestaan, dat allen op aarde degelegenheid zullen krijgen God te kennen en te gehoorzamen. Aluw zonen zullen leerlingen van de HERE zijn, zei Jesaja eens (Jes54:13; vgl Joh 6:45). De mensen zullen overal op aarde over hunafgoderij erkennen: Enkel leugen hebben onze vaderen bezeten,nietigheid, waaronder niet één die baat kon brengen (Jer 16:19).De tegenwoordige betreurenswaardige situatie van mensen die vangoede wil zijn, maar niet beter weten, zal dan voorbij zijn:

... uw leraars zullen zich niet meer verbergen, maar uw ogenzullen uw leraars zien; en wanneer u rechts of wanneer u linkszou willen gaan, zullen uw oren achter u het woord horen: Dit isde weg, wandelt daarop. (Jes 30:21,22)

U zult uw naaste liefhebben

Op deze wijze stelt de Bijbel alle gelovigen, zonder onderscheid, demeest verheven taak in de wereld van de toekomst voor ogen. Erkan ons geen groter voorrecht gegeven worden dan God, zijn ge-liefde Zoon, en onze medemensen te dienen. Want zelfs als zij inheerlijkheid voor de troon van God staan, worden de heiligen‘dienstknechten’ genoemd: En de troon van God en van het Lamzal daarin zijn en zijn dienstknechten zullen Hem vereren (Op22:3). Zij die, ondanks hun totale onwaardigheid vergeleken metChristus, eeuwig leven van Hem hebben ontvangen, zullen de ge-legenheid hebben andere sterfelijke mensen op de weg naar eeu-wig leven te vergezellen en te helpen. Voortreffelijk, goede slaaf …heb gezag over tien steden ... En u, wees heer over vijf steden,zegt de Koning, die uit een ver land (de hemel) is gekomen na

102

daar de koninklijke waardigheid in ontvangst te hebben genomen.Met dat gezag kunnen Gods heiligen een nieuwe, Godvrezende sa-menleving op aarde tot stand brengen, de zieken genezen, demensen die somber gestemd zijn opbeuren, overal de kennis vanGod brengen. Nu zij zelf in Christus de volmaaktheid hebben be-reikt, kunnen ze andere mensen tot volmaaktheid in Christus bren-gen. In plaats van een ‘eeuwig en zalig nietsdoen’ in de hemel, le-veren ze een bijdrage aan het tot stand brengen van een nieuwesamenleving op aarde, zodat de aarde uiteindelijk vol zal wordenvan de heerlijkheid van de HERE, zoals de zeeën vol water zijn(Hab 2:14).

103

Gods grote heilsplan

Het grote onderwerp dat alle boeken van de Bijbel, van Genesis totOpenbaring, beheerst, is Gods plan met de mensen. Alle zesenzes-tig delen daarvan, die in zeer verschillende tijden, plaatsen en om-standigheden zijn geschreven, vormen een eenheid, omdat zij ie-der een eigen bijdrage leveren aan de volle openbaring van ditplan, dat God voor ogen had, voordat Hij de eerste mens schiep.

Voor een deel bestaat de Bijbel uit geschiedenis, en achteraf kun-nen we vaststellen dat de wereld in de loop hiervan dichter bij haareindbestemming is gekomen, zodat we terecht mogen spreken vanheilsgeschiedenis. Voor een ander deel bestaat hij uit profetie.Maar dit zijn geen voorspellingen van mensen, die zelf geen in-vloed hebben op gebeurtenissen die ze menen vooraf te kunnenwaarnemen, maar de voorzeggingen van God, die volgens zijnraad en kennis de toekomst bepaalt:

Ik immers ben God, en er is geen ander, God, en niemand is Mijgelijk; Ik, die van het begin af de afloop verkondig en vanoudswat nog niet geschied is; die zeg: Mijn raadsbesluit zal volbrachtworden en Ik zal al mijn welbehagen doen. (Jes 46:9,10)

Bij de uitvoering en voltooiing van dit plan neemt Christus Jezusde voornaamste plaats in. Evenals alle anderen die een plaats zul-len hebben in het heerlijke einddoel, is Hij van tevoren gekend,vóór de grondlegging van de wereld (1 Pet 1:20). De anderen heb-ben hun deel daarin te danken aan hun relatie met Hem:

In liefde heeft Hij (God) ons tevoren ertoe bestemd als zonenvan Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar hetwelbehagen van zijn wil. (Efez 1:5)Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren be-stemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van zijn Zoon, opdatHij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen. (Rom 8:29)

Hij die zelf, door Gods genade, na de zonde en de dood te hebbenoverwonnen, gekroond is met heerlijkheid en eer, is nu de Leids-man om vele zonen tot diezelfde heerlijkheid te brengen.

10

Gods Koninkrijk op aarde

104

De rol van de aarde

De plaats waar dit hele plan door de eeuwen heen wordt uitge-voerd en verwezenlijkt, is de aarde. Abraham, de vader van hetverbondsvolk, krijgt de belofte van eeuwig leven in een hemelsesamenleving op aarde, en daardoor is hij gesteld tot ‘erfgenaamvan de wereld’ (Rom 4:13). Op een kritiek moment, als het volkIsraël onbetrouwbaar blijkt, bevestigt God de zekerheid van zijnplan opnieuw: Zo waar Ik leef en de heerlijkheid van de HERE deganse aarde vervullen zal – een belofte die later enkele kerenwordt herhaald (Num 14:21; Ps 72:19; Jes 11:9; Hab 2:14).

Uit deze woorden blijkt dat de menselijke heerschappij over deaarde niet onbeperkt is en ook niet van onbeperkte duur. Dit is éénvan de grondprincipes van wat God ons in zijn woord leert. De he-mel is al vol van Gods heerlijkheid, en Gods plan en werk is ook deaarde daarvan te vervullen. Hoe meer wij de Bijbel lezen en watdaarin geschreven staat ernstig onderzoeken, Schrift met Schriftvergelijkend, hoe meer we ervan overtuigd zullen raken dat onzetoekomst op de aarde ligt en niet in de hemel

In deze tijd, waarin de wereld gemakkelijk door mensen met nu-cleaire wapens vernietigd kan worden, krijgt Gods stellige uit-spraak door het woord van Jesaja nog extra betekenis:

Want zo zegt de HERE, die de hemel geschapen heeft – Hij is God– die de aarde geformeerd en haar gemaakt heeft, Hij heeft haargegrondvest; niet tot een baaierd (woestenij) heeft Hij haar ge-schapen, maar ter bewoning heeft Hij haar geformeerd. (Jes45:18)

Twee grote fasen

Bezien we het plan in zijn geheel, dan blijkt dat het bestaat uittwee fasen, en dat de wederkomst van Christus met macht enheerlijkheid naar de aarde, de overgang van de eerste naar detweede markeert. In de eeuwen vóór Christus’ wederverschijningis God bezig uit de natuurlijke mensheid een groot aantal heiligen(geestelijke mensen) te ‘scheppen’, die onder Christus’ gezagheerschappij zullen uitoefenen tijdens de tweede fase van hetplan.

In het tijdperk tussen Abraham en de apostelen van Christus zijnhet meestal Israëlieten, die tot het toekomstige Koninkrijk wordengeroepen. Doordat Hij het volk Israël op wonderbaarlijke wijze for-meerde en in het door Hem aangewezen land liet vestigen – metdoor Hem gegeven wetten en een eredienst, onder het gezag van

105

door Hem aangestelde profeten en priesters – heeft God omstan-digheden geschapen waarin velen de gelegenheid hebben gehadHem te leren kennen en gehoorzamen.

Sinds Jezus’ opstanding wordt het evangelie van het Koninkrijk inde hele wereld verkondigd, om ook een volk voor zijn naam uit deheidenen te vergaderen (Hand 15:14). Bij de wederkomst vanChristus zullen van al deze geroepenen, zij die hier na hun proef-tijd in het vlees waardig voor zijn bevonden, met eeuwig leven eneen verheerlijkt lichaam bekleed worden. Zij zijn dan volmaaktemensen, die worden gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters,en zij zullen als koningen heersen op de aarde (Op 5:10).

De dag van de Here

De overgang van de eerste naar de tweede fase van Gods heils-plan, houdt een fundamentele verandering van de samenleving in.Tot nu toe heeft de wereld geleefd en geleden onder verschillendevormen van menselijk bestuur. Weliswaar heeft er gedurende en-kele honderden jaren in Israël een theocratie bestaan, maar deregeerders in Jeruzalem, die hun onzichtbare Koning in de hemelbehoorden te vertegenwoordigen, waren – de één erger dan deander – falende mensen. Als gevolg van voortdurende ongehoor-zaamheid werd het kleine Godsrijk omvergeworpen: Neem weg dietulband! zet af die kroon! ... Totdat Hij komt, die er recht op heeften aan wie Ik het geven zal (Ezech 21:26,27).

De grote overgang naar Gods Koninkrijk wordt als volgt aangekon-digd:

Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here enaan zijn Gezalfde, en Hij zal als koning heersen tot in alle eeu-wigheden. (Op 11:15)

De onmiddellijke gevolgen hiervan worden dan beschreven in dedaarop volgende lofprijzing:

Wij danken U, Here God, die is en die was, dat U uw grote machthebt opgenomen en het koningschap hebt aanvaard; en de vol-ken waren toornig geworden, maar uw toorn is gekomen en detijd voor de doden om geoordeeld te worden en om het loon tegeven aan uw knechten, profeten en aan de heiligen en aan hen,die uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten en om te ver-derven wie de aarde verderven. (vsn 17,18)

Gezien het leed en de ellende die menselijke leiders door de eeu-wen heen hun medemensen hebben bezorgd, en het dreigendegevaar in de eindtijd van een wereldramp, zal het duidelijk zijn dat

106

de zondige mens op de een of andere manier zijn macht ontnomenmoet worden. Want we zullen inzien dat er geen compromis moge-lijk is tussen Gods heerlijkheid op aarde en de verderfelijke invloedvan zondige menselijke heerschappijen. En hiervan spreken danook de – in negatief en positief, parallel staande – woorden van deprofeet Jesaja:

Men zal geen kwaad doen noch verderf stichten op gans mijnheilige berg, want de aarde zal vol zijn van kennis van de HERE,zoals de wateren de bodem van de zee bedekken. (Jes 11:9)

We zouden toch mogen veronderstellen dat Christus’ wederkomstaanleiding zal zijn tot wereldwijde vreugde en opluchting. Het ishaast onbegrijpelijk, maar niets is minder waar. Want helaas zullende oude machthebbers en hun sympathisanten al snel in opstandkomen tegen God en zijn Gezalfde, zeggende: Laat ons hun ban-den verscheuren en hun touwen van ons werpen! (Ps 2:3).

De grote dag van de Here, waarop het huidige tijdperk ten eindekomt en een nieuw tijdperk aanbreekt, brengt niet alleen op groteschaal verderf over mensen die in opstand komen, maar ook grootheil voor Gods dienaren. Er zal geen plaats meer zijn voor mense-lijke hoogmoed en egoïsme, en de dag van de Here zal een pijnlij-ke ervaring zijn voor allen die weigeren zich te verootmoedigen enGods heerschappij ook over hun persoonlijke leven te accepteren:

Want er is een dag van de Here van de heerscharen tegen al wathoogmoedig is en trots en tegen al wat zich verheft, opdat hetvernederd worde ... Dan wordt de verwatenheid (hoogmoed) vande mensen neergebogen en de trots van de mannen vernederd,en de HERE alleen is te dien dage verheven, en de afgoden zullenvolkomen verdwijnen. Dan kruipt men in de spelonken van derotsen en in de holen van de grond voor de verschrikking van deHERE en voor de luister van zijn majesteit, wanneer Hij opstaatom de aarde te verschrikken (Jes 2:12,17-19)

Daarom wensen en adviseren profeten wat het beste voor demachthebbers van die tijd:

… mogen alle koningen zich voor Hem neerbuigen, alle volkenHem dienen. (Ps 72:11)Nu dan, u koningen, weest verstandig, laat u gezeggen, u rich-ters van de aarde. Dient de HERE met vreze en verheugt u metbeving. Kust de Zoon … Welzalig allen die bij Hem schuilen! (Ps2:10-12)

107

Gods koningschap op aarde

Hoe grondig de maatschappij zal veranderen en menselijke instel-lingen zullen verdwijnen, blijkt uit wat er met het beeld in dedroom van Nebukadnezar gebeurt. Dit valt niet alleen om als ereen Steen op zijn voeten valt, maar valt vervolgens in stukken uit-een, die vervolgens worden verpulverd (Dan 2:35):

… zij werden gelijk kaf op een dorsvloer in de zomer, en de windvoerde ze mee, zodat er geen spoor meer van te vinden was.

Daniël schrijft de betekenis hiervan op:Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels eenkoninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan,en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal over-gaan: het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan eeneinde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid. (vs 44)

Uit de overeenkomstige profetie in Daniël 7, waarin dezelfde rijkenworden afgebeeld als wilde dieren, blijkt dat de Steen ‘een men-senzoon’ is, en hem werd heerschappij gegeven en eer en konin-klijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden hem. Zijnheerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet zal vergaan, enzijn koningschap is een, dat onverderfelijk is (Dan 7:13,14).

Ook andere profeten hebben verkondigd, dat de hele wereld onderde heerschappij zal komen van de Koning die God zal aanstellen:

Hij zal de volken vrede verkondigen, en zijn heerschappij zal zichuitstrekken van zee tot zee, en van de Rivier tot de einden vande aarde. (Zach 9: 10)En de HERE zal koning worden over de gehele aarde; te dien da-ge zal de HERE de enige zijn, en zijn naam de enige. (Zach 14:9)

De zetel van heerschappij en wetgeving

Zoals alle rijken in de wereld, zal ook het Koninkrijk van Christuseen hoofdstad hebben, waar de Koning regeert en die de zetel zalzijn van wetgeving en onderwijs.

De grote strijd tussen de volken in de eindtijd zal plaatsvindenrond Jeruzalem: Dan zal Ik alle volken tegen Jeruzalem ten strijdevergaderen (Zach 14:2; vgl Joël 3:1,2). Nadat Christus’ dramati-sche verschijning op de Olijfberg en zijn tussenkomst, gepaardgaand met een grote aardbeving, een eind aan dit conflict hebbengemaakt (Zach 14:3-5), zal Jeruzalem zijn regeringszetel zijn.

Christus’ koningschap in Jeruzalem is de vervulling van Godstroonverbond met David:

108

Ik heb immers mijn koning gesteld over Sion, mijn heilige berg(Ps 2:6);De HERE strekt van Sion uw machtige scepter uit: heers te mid-den van uw vijanden. (Ps 110:2)Want daar staan de zetels ten gerichte, de zetels van het huisvan David. (Ps 122:5)

Volgens de door Mozes gegeven wet moesten de Israëlieten naarde door God aangewezen plaats gaan, om zich te verheugen voorDiens aangezicht (Deut 12). Later wijst God Jeruzalem aan als zijnwoonplaats onder de mensen. Wat het voor een vrome Israëlietbetekende verhinderd te zijn daarheen te gaan, blijkt, bijvoor-beeld, uit Psalm 42: Mijn ziel dorst naar God, naar de levendeGod; wanneer zal ik komen en voor Gods aangezicht verschijnen?(vs 3). In Christus’ wereldwijde Koninkrijk zullen de bewoners vande aarde met een even gretige bereidwilligheid naar de Koning inJeruzalem gaan, om Hem hulde te bewijzen:

Te dien tijde zal men Jeruzalem noemen de troon van de HERE,en alle volken zullen zich daarheen verzamelen om de naam vande HERE te Jeruzalem, en zij zullen niet meer wandelen naar deverstoktheid van hun boos hart. (Jer 3:17)En alle volkeren zullen daar heenstromen en vele natiën zullenoptrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg vande HERE, naar het huis van de God van Jakob, opdat Hij ons zalleren aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen.Want uit Sion zal de wet uitgaan en het woord van de HERE uitJeruzalem. (Jes 2:2,3)Allen, die zijn overgebleven van al de volken, die tegen Jeruza-lem zijn opgerukt, zullen van jaar tot jaar heentrekken om zichneer te buigen voor de Koning, de HERE van de heerscharen, enhet Loofhuttenfeest te vieren. (Zach 14:16)

Vrede op aarde bij mensen van welbehagen

De oprichting van een goddelijke maatschappij in alle landen vande wereld, zal onvermijdelijk veel sloopwerk vragen. Jezus gaf zijngemeente in Thyatira de belofte (Op 2:26,27):

En wie overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart, hemzal Ik macht geven over de heidenen, en hij zal hen hoeden meteen ijzeren staf, als aardewerk worden zij verbrijzeld.

Juist in die omstandigheden zal Gods houding tegenover de men-sen zeker overal bekendgemaakt worden, en op ieder mens eenberoep worden gedaan de nieuwe wereldorde van harte te accep-teren, want Ik heb geen welgevallen aan de dood van wie sterven

109

moet, luidt het woord van de Here HERE; daarom bekeert u, opdatu leeft (Ezech 18:32), zegt God.

Dat de mensen al snel lering uit Gods onvermijdelijke oordelen zul-len trekken, blijkt o.a. uit Jesaja’s woorden:

… wanneer uw gerichten op de aarde zijn, leren de inwoners vande wereld gerechtigheid. (Jes 26:9)En de vrucht van gerechtigheid zal vrede zijn, de uitwerking vande gerechtigheid rust en veiligheid tot in eeuwigheid. (Jes 32:17)

Wanneer alle volken onder Gods ene centrale bestuur leven, zaliedereen erop kunnen vertrouwen dat deze regering naar recht enbillijkheid regeert. Zonder de rijken en machtigen te bevoorrech-ten; zonder de ogen dicht te knijpen voor welk soort onrecht danook; zonder corruptie en onderdrukking; zonder de oorlogen die deaarde gedurende de hele menselijke geschiedenis hebben geteis-terd, want geen volk zal tegen een ander volk het zwaard ophef-fen, en zij zullen de oorlog niet meer leren (Jes 2:4; Micha 4:3).Psalm 72 spreekt de wens uit hoe de rechtvaardige koning zoumoeten handelen:

Laat hij recht aan de ellendigen van het volk verschaffen, de ar-men redden, maar de verdrukker verbrijzelen … hij zal zich ont-fermen over de geringe en de arme, van druk en geweld zal hijhun leven bevrijden. (Ps 72:4,13,14)

En is dat niet wat we allemaal graag zouden willen? Een aarde be-vrijd van egoïstische, zichzelf zelfverrijkende machthebbers en be-stuurders, en rechtvaardig geregeerd door volmaakt rechtvaardigemensen! Een aarde bevrijd van geweld en hongersnood? De rege-ring van Christus zal het allemaal brengen! Wat God over de toe-komstige voorspoed van het volk Israël zegt, zal uiteindelijk gel-den voor de gehele aarde:

Zie, de dagen komen, luidt het woord van de HERE, dat de ploe-ger zich aansluit bij de maaier en de druiventreder bij hem diehet zaad strooit; dan zullen de bergen druipen van jonge wijn enal de heuvelen daarvan overvloeien. (Amos 9:13)Een overvloed van koren zij in het land; op de toppen van debergen golve zijn vrucht als op de Libanon. (Ps 72:16)De woestijn en het dorre land zullen zich verblijden, de steppezal juichen en bloeien als een narcis … in de woestijn zullen wa-teren ontspringen en beken in de steppe. (Jes 35:1,6)

Dat de komst van Christus en het Koninkrijk van God over de ge-hele aarde, de enige garantie zijn voor de vrede en voorspoed,

110

waar de meeste mensen overal op aarde zo vurig naar verlangen,blijkt ook uit de woorden van de profeten:

Hij zal de volken vrede verkondigen, en zijn heerschappij zal zichuitstrekken van zee tot zee, en van de Rivier tot de einden vande aarde. (Zach 9:10)… en zij zullen de oorlog niet meer leren. Maar zij zullen zitten,een ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom, zonderdat iemand hen opschrikt … (Micha 4:4)

En dit laatste is het beeld geworden in Israëls verwachting van hetKoninkrijk, zoals blijkt als Jezus zegt, dat Hij Nathanaël zag ‘onderde vijgeboom’ (Joh 1:48-51). D.w.z. Nathanaël geloofde in dekomst van het Koninkrijk; en in feite zegt Jezus hem, dat hij daarstraks zal zijn. Vandaar ook zijn grote verwondering dat Jezus ditniet alleen van hem weet, maar ook deze belofte kan doen.

In een leven van vrede en ontelbare andere zegeningen, zullenmensen de volle gelegenheid krijgen te leren wandelen in Godswegen:

Want zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; aanwat vroeger was, zal niet gedacht worden, het zal niemand in dezin komen ... Zij zullen huizen bouwen en die bewonen, wijn-gaarden planten en de vrucht daarvan eten ... Zij zullen niet te-vergeefs zwoegen en kinderen voortbrengen tot een vroegtijdigedood, want zij zullen een door de HERE gezegend geslacht zijn,en hun nakomelingen met hen. (Jes 65:17-23)

Maar behalve dat zij zulke aardse zegeningen ontvangen, zullendeze gezegende mensen, die het voorrecht hebben onder Christus’heerschappij te mogen leven, bovendien niet meer in onwetend-heid van God en zijn wil zijn en niet meer verleid worden tot onge-hoorzaamheid aan God door de tong van leugensprekers:

En het zal geschieden, dat Ik antwoorden zal, voordat zij roe-pen; terwijl zij nog spreken, zal Ik verhoren (vs 24)Dan zullen de ogen van de zienden niet meer verblind zijn en deoren van de horenden zullen opmerken; het hart van de onbe-zonnenen zal inzicht en kennis verkrijgen, en de tong van destamelaars zal in staat zijn duidelijk te spreken. Dan zal geendwaas niet meer edel genoemd worden en de bedrieger nietmeer aanzienlijk heten. Want een dwaas spreekt dwaasheid enzijn hart brengt ongerechtigheid voort: het bedrijven van godde-loosheid, en het prediken van afval tegen de HERE; het onverza-digd laten van de hongerige, en het onthouden van een dronkaan de dorstige… (Jes 32:3-6)

111

Het zal een wereld zijn waar alle goede mensen naar hebben ver-langd, maar die zij niet tot stand hebben kunnen brengen.

Zie, een koning zal regeren in gerechtigheid en vorsten zullenheersen naar het recht … dan woont het recht in de woestijn ende gerechtigheid verblijft in de gaarde. (Jes 32:1,16)

En in de toekomende eeuw het eeuwige leven

Evenals voor ons in deze tijd, zal de allergrootste zegen voor de inGods Koninkrijk op aarde levende sterfelijke mensen, de gelegen-heid zijn zich op eeuwig leven voor te bereiden. Het menselijkeleven zal niet meer beperkt zijn tot de zeventig jaren, en indien wijsterk zijn, tachtig jaren, zoals nu; want daar zal niet langer eenzuigeling zijn, die slechts weinige dagen leeft, noch een grijsaard,die zijn dagen niet voleindigt, want de jongeling zal als honderdja-rige sterven, zelfs de zondaar zal eerst als honderdjarige door devloek getroffen worden (Jes 65:20). Toch zullen er nog altijd men-sen af en toe de droevige taak hebben een familielid of kennis tebegraven, en ook hun eigen sterfelijkheid betreuren, want de doodzal nog steeds heerschappij uitoefenen.

De laatste vijand, die onttroond wordt, schrijft de apostel Paulus,is de dood (1 Kor 15:26). In het besef van hun sterfelijkheid, zul-len gelovigen er goed aan doen de gelegenheid te baat nemen zichwaardig te tonen Gods gave van eeuwig leven te ontvangen, als detweede grote fase van Gods heilsplan wordt voltooid. Omdat hunonder die gunstige omstandigheden veel wordt gegeven, mogenwe veronderstellen dat er ook veel van hen gevraagd zal worden.Evenals de vorsten die over hen regeren hebben gedaan, zullenook zij uitzien naar een opstandingsdag, en beseffen dat zij reken-schap moeten afleggen, wanneer de Koning voor de tweede keerop zijn rechterstoel plaats neemt, om de eeuwige bestemming vanallen die voor Hem staan te bepalen en bekend te maken:

En ik zag een grote witte troon en Hem, die daarop gezeten was,voor wiens aangezicht de aarde en de hemel vluchtten, en geenplaats werd voor hen gevonden. En ik zag de doden, de grotenen de kleinen, staande voor de troon, en er werden boeken geo-pend. En nog een ander boek werd geopend, het levensboek; ende doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boekengeschreven stond, naar hun werken. En de zee gaf de doden, diein haar waren, en de dood en het dodenrijk gaven de doden, diein hen waren, en zij werden geoordeeld, een ieder naar zijn wer-ken. En de dood en het dodenrijk werden in de vuurpoel gewor-pen. (Op 20:11-14)

112

In vergelijking met het aantal heiligen dat bij Christus’ wederkomsteeuwig leven zal ontvangen, vormen dezen – de vrucht van Chris-tus’ Koninkrijk op aarde – een grote oogst. Met betrekking tot wiebij Christus’ wederkomst onsterfelijkheid zullen ontvangen, zegtJacobus dat zij de eerstelingen zijn; d.w.z. de voorboden van eenveel grotere oogst:

Naar zijn raadbesluit heeft Hij ons voortgebracht door het woordvan de waarheid, om in zekere zin eerstelingen te zijn onder zijnschepselen. (Jac 1:18)

Hetzelfde wordt gezegd van degenen die het Lam op de berg Sionvergezellen:

Dezen zijn het, die het lam volgen, waar Hij ook heen gaat. De-zen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en hetlam. (Op 14:4)

Zoals we in het vorige hoofdstuk hebben gezien, zijn het deze‘eerstelingen’, die door Christus bij zijn wederkomst worden ver-heerlijkt, en die als priesters en leraars, op de akker van Christus’Koninkrijk, een bijzonder grote oogst onder de mensen zullenvoortbrengen.

God alles in allen

Wanneer zelfs de dood en het dodenrijk in de vuurpoel zijn gewor-pen – deze vernietiging door vuur is een radicale voorstelling vanhet moment dat er geen mensen meer zullen sterven – zal ook devoortplanting van zondige mensen ophouden. Met de overwinningvan deze laatste vijand is Gods geweldige plan voltooid. Christuszal dan zijn door God gestelde taak geheel hebben gedaan, dooralles in harmonie met de wil van God te hebben gebracht. Het ko-ningschap dat de Vader Hem had toevertrouwd, zal Hij dan metliefdevolle eerbied voor de soevereiniteit van de Vader aan Hemteruggeven:

… daarna het einde, wanneer Hij het koningschap aan God deVader overdraagt, wanneer Hij alle heerschappij, alle macht enkracht onttroond zal hebben ... want alles heeft Hij aan zijn voe-ten onderworpen. Maar wanneer Hij zegt, dat alles onderworpenis, is blijkbaar Hij uitgezonderd, die Hem alles onderworpenheeft. Wanneer alles Hem onderworpen is, zal ook de Zoon ZelfZich aan Hem onderwerpen, die Hem alles onderworpen heeft,opdat God zij alles in allen. (1 Kor 15:24,27,28)

Omdat – gezien de tekenen van de tijden – de wereldschokkendeovergang van de rijken van mensen tot het rechtvaardige Konink-rijk van Christus niet lang meer op zich zal laten wachten, hebben

113

de woorden van de apostel Petrus voor ons in het bijzonder eenspeciale betekenis:

Maar de dag van de Here zal komen als een dief. Op die dag zul-len de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen doorvuur vergaan, en de aarde en de werken daarop zullen gevondenworden. Daar al deze dingen aldus vergaan, hoedanig behoort udan te zijn in heilige wandel en godsvrucht, vol verwachting uspoedende naar de komst van de dag van God, ter wille waarvande hemelen brandende zullen vergaan en de elementen in vuurzullen wegsmelten. Wij verwachten echter naar zijn belofte nieu-we hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont. (2Pet 3:10-13)

Met deze verwachting voor ogen, past het ons, zoals Christus heeftgeboden, in al onze gebeden de Vader in de eerste plaats te vra-gen:

Uw naam worde geheiligd;uw Koninkrijk kome,

uw wil geschiede,gelijk in de hemel alzo ook op de aarde.