Evaluatierapport Steunpunt Bestuurlijke · Een initiatief van het Departement Bestuurszaken om de...
Transcript of Evaluatierapport Steunpunt Bestuurlijke · Een initiatief van het Departement Bestuurszaken om de...
IDEA Consult nv Tel: (+32) 02 282 17 10 Kunstlaan 1-2, bus 16 Fax: (+32) 02 282 17 15
B –1210 Brussel www.ideaconsult.be
In opdracht van:
Vlaamse Overheid, Departement Economie, Wetenschap en
Innovatie
Brussel, 10 mei 2011
Evaluatierapport
Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen
INHOUDSOPGAVE
p.
1 Inleiding bij de evaluatie _________________________________ 3
2 Facts & figures van het steunpunt __________________________ 5 2.1 Samenstelling .............................................................................. 5 2.2 Doelstellingen en onderzoekslijnen ................................................. 6 2.3 Budget ........................................................................................ 9
3 Krachtlijnen zelfevaluatie _______________________________ 10
4 Beleidsrelevante evaluatie _______________________________ 12 4.1 Werking van het steunpunt .......................................................... 12 4.2 Relatie steunpunt – overheid ....................................................... 13 4.3 Efficiëntie van het steunpunt ........................................................ 14 4.4 Effectiviteit van het steunpunt ...................................................... 14 4.5 Doorstroming van resultaten ........................................................ 15 4.6 Relatie van het steunpunt met derden ........................................... 16
5 Wetenschappelijke evaluatie _____________________________ 17 5.1 Globale beoordeling steunpunt ..................................................... 17 5.2 Vernieuwend karakter ................................................................. 17 5.3 Internationaal karakter ............................................................... 18 5.4 Relevantie van het onderzoek ...................................................... 18 5.5 Valorisatie van de resultaten ........................................................ 19 5.6 Productiviteit van het steunpunt ................................................... 19
6 Conclusies ___________________________________________ 20
3
1 INLEIDING BIJ DE EVALUATIE
Dit rapport bevat de evaluatieresultaten voor het Steunpunt Bestuurlijke
Organisatie Vlaanderen. Deze evaluatie wordt uitgevoerd naar aanleiding van het
aflopen eind 2011 van de beheersovereenkomst tussen de Vlaamse overheid en
het steunpunt.
De evaluatie is opgebouwd uit complementaire evaluaties door verschillende
actoren, met name:
een zelfevaluatie door het steunpunt zelf (1),
een beleidsrelevante evaluatie door de overheid-opdrachtgever (2a) en door
andere stakeholders vertegenwoordigd in de steunpuntstuurgroep of
klankbordgroepen (2b)
een wetenschappelijke evaluatie door experten (3)
IDEA Consult vervulde in het kader van deze evaluatie een begeleidende rol, in de
zin dat IDEA instond voor „het binnen de voorziene tijdsplanning objectieve en
representatieve gegevens verzamelen en rapporteren over de performantie van
de individuele standpunten en het steunpuntenprogramma, zodat de
begeleidende stuurgroep een besluit kan nemen over de toekomst van deze
steunpunten en het programma als geheel‟.
Voorliggend evaluatierapport bevat de kernresultaten van de evaluatie en is als
volgt opgebouwd:
in een eerste deel worden de belangrijkste facts en figures van het steunpunt
beknopt en overzichtelijk samengebracht (consortium, doel, taken,
onderzoekslijnen, budget,…);
in een tweede deel worden de krachtlijnen van de zelfevaluatie samengevat;
het derde en vierde deel rapporteren dan de evaluatieresultaten door derden,
met een beschrijving van de resultaten van de beleidsrelevante en de
wetenschappelijke evaluatie;
het rapport sluit af met een aantal conclusies.
Voor een correcte interpretatie van de scores in dit evaluatierapport geven we
nog mee dat deze de perceptie vormen van de externe evaluatoren op de
performantie van het steunpunt als geheel, dit wil zeggen dat:
- de scores de uitdrukking zijn van de eigen beoordeling van de betrokken
externe evaluatoren,
- de evaluatie slaat op het geheel van het steunpunt (steunpuntteam,
stuurgroep, overheid-opdrachtgever, EWI-ondersteuning,…), en dus niet
enkel op het steunpuntteam.
De scores vormen aldus slechts één element van de evaluatiemethodiek, en
moeten samengelezen worden met de kwalitatieve beoordeling en aanbevelingen
bij elk evaluatiecriterium.
4
Voor het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen is deze evaluatie
gebaseerd op de input van volgende externe actoren:
Beleidsrelevantie - overheid
Beleidsrelevantie - andere stakeholders
Wetenschappelijke evaluatie1
Guido Decoster, Vlaamse overheid, Bestuurszaken
Luc Lathouwers, Vlaamse overheid, Bestuurszaken
Josée Lemaitre, Studiedienst Vlaamse
regering
Ilse Snelders, Vlaamse overheid, stedenbeleid
Jeroen Vervloessem, raadgever Bestuurszaken Kabinet Minister-president
Kris Peeters
Jeroen Windey, adjunct-kabinetschef Binnenlandse Aangelegenheden Kabinet Minister Bourgeois
Peter Van Humbeeck, SERV
Ellen Vermoesen, dienst Wetsmatiging Vlaamse overheid
Steven Van Garsse,
manager Vlaams
Kenniscentrum PPS
Prof. dr. V.N. Andersen, University of Southern Denmark (DK)
Prof. dr. Peter Leisink, Utrecht University School of Governance (NL)
Prof. dr. Jean-Michem
Eymeri-Douzans, Insitut d’ etudes politiques de Toulouse, France (FR)
1 Alle wetenschappelijke experten hebben een verklaring van ‘no conflict of interest’ ondertekend.
5
2 FACTS & FIGURES VAN HET STEUNPUNT
2.1 Samenstelling
Samenstelling
Consortium Het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen bestaat uit volgende onderzoeksgroepen:
Katholieke Universiteit Leuven, Instituut voor de Overheid
Universiteit Gent, Centrum voor Lokale Politiek
Universiteit Antwerpen, Onderzoeksgroep Management & Bestuur
Universiteit Hasselt, Centrum voor Overheid en Recht
Hogeschool Gent, Departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde
Coördinatieteam Prof. dr. Geert Bouckaert, Gewoon hoogleraar K.U.Leuven, Faculteit Sociale Wetenschappen, Departement Politieke Wetenschappen/ Directeur Instituut voor de Overheid met als promotoren
Instituut voor de Overheid, K.U.Leuven: Prof. dr. Annie
Hondeghem
Onderzoeksgroep management & bestuur, Universiteit
Antwerpen: Prof. dr. Ria Janvier Departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde,
Hogeschool Gent: Prof. dr. Filip De Rynck
Centrum voor Lokale Politiek, Universiteit Gent: Prof. dr. Herwig
Reynaert Centrum voor Overheid en Recht, Universiteit Hasselt: Prof. dr.
Johan Ackaert
6
2.2 Doelstellingen en onderzoekslijnen
Doelstellingen en onderzoekslijnen
Doelstellingen Het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen (SBOV)
beoogt volgende algemene doelstellingen:
Het verzamelen, analyseren en ontsluiten van gegevens Het uitvoeren van probleemgericht wetenschappelijk onderzoek
(korte termijn)
Het uitvoeren van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek Het verlenen van wetenschappelijke dienstverlening
Specifieke doelstellingen met betrekking tot bestuurlijke
vernieuwing:
Het geven van onafhankelijk advies mbt de modernisering van bestuur en beleid
Het geven van gespecialiseerd advies over het toepassen van bepaalde beleids- en beheersinstrumenten in de besturen en de samenhang tussen de diverse instrumenten
Het uitvoeren van toegepast ondersteunend onderzoek en geven van wetenschappelijk advies in het kader van
fundamentele bestuurlijke keuzen Wetenschappelijke ondersteuning bij de ontwikkeling van
monitoring-systemen en indicatoren (zowel kwalitatief als kwantitatief) die de prestaties van de diverse besturen in Vlaanderen meten
Onderzoeksclusters In het onderzoeksprogramma 2007-2011 komen deze thema's
naar voor als 4 clusters:
Cluster innoverende beleids-, beheers- en financiële cycli Cluster HRM en veranderingsmanagement Cluster sturing in netwerking van overheid, non-profit en
bedrijf Cluster vernieuwende relaties burger en bestuur
7
Onderzoekslijnen
Research
cluster
Research lines
Cluster 1: innoverende beleids-, beheers- en financiële cycli
1. Kwaliteit, tevredenheid en vertrouwen in de publieke sector: kwaliteit en innovatie in de Vlaamse lokale besturen
2. Effectiviteit van financiële innovaties in Vlaamse gemeenten en OCMW's
3. Government governance: theoretische en
normatieve modellen voor deugdelijk bestuur in de Vlaamse overheid
4. Geïnformeerd beleid: afstemming van vraag en aanbod van kwantitatieve beleidsinformatie en toekomstverkenningen
Cluster 2:
HRM en veranderings-management
1. Vergrijzing van het overheidspersoneel :
een macro-, meso- en microperspectief 2. Centrale aansturing versus decentrale
autonomie in personeelsmateries bij de Vlaamse lokale overheden
Cluster 3: sturing in netwerken
1. Publiek-private samenwerkingsvormen: aansturing en evaluatie van specifieke samenwerkingsverbanden door Vlaamse en lokale overheden
2. Lokaal beleid in netwerksturing. De invloed van netwerking op lokaal beleid, politiek en management
3. Europeanisering van interbestuurlijke relaties. Vlaamse strategieën om met de
federale structuur om te gaan tegen een Europese achtergrond
4. Organisatie en management van regulering
Cluster 4: vernieuwde relaties burger en bestuur
1. Burgerparticipatie in Vlaamse steden. Onderzoek naar praktijken van en opvattingen over de participatieve stedelijke democratie
2. Interactief beleid van de Vlaamse overheid. Optimalisering van participatie
aan verschillende types van interactief beleid
8
Onderzoek op vraag
Internationale vergelijkingen vergeleken: een meta-analyse
van rangschikkingen van publieke sectoren (2007) Naar een meetinstrument ter ondersteuning van het ambtelijk
integriteitsbeleid (2007) Bestuurskundige en juridische evaluatie van
intergemeentelijke samenwerking (2007) Impact van de staatshervorming op bestuurszaken (2007-
2011) Stedenbeleid (2007-2011):
o Strategische besluitvorming in Vlaamse centrumsteden: alternatieve modellen en strategische sturingsinstrumenten (2007-2008)
o Toekomstonderzoek in Vlaamse steden: exploratieve scenario’s rond multiculturaliteit (case Mechelen) en economie (case Antwerpen) (2009-2011)
Administratieve lastenmeting: aanvulling van het Vlaamse
meetinstrument (2008)
De efficiënte overheid geanalyseerd (2008) Evaluatie van de innovaties in het gemeentedecreet op de
lokale administratieve en politieke werking (2008-2010) Het nieuwe strategische adviesstelsel: een
verbeteringsgerichte procesevaluatie (2009) Management Ondersteunende Dienstverlening in de Vlaamse
overheid (2009) Empirische onderbouw van de centrumfuncties in stadsregio’s
– onderzoek naar aspecten van stadsregionale verevening (2009)
Slagkrachtige Overheid (2010) Digitale kloof (2010)
Binnengemeentelijke decentralisatie in Vlaanderen (2010-2011)
Personeelsmobiliteit in de Vlaamse overheid: een evaluatie (2011)
Lokale efficiëntie (2011) Slagkrachtige overheid: Ondersteuning en uitdieping van de
basisopdrachten van de Commissie Efficiënte en Effectieve
Overheid (2010-2011) Regioscreening als instrument voor bestuurlijke hervorming
(2011)
9
2.3 Budget
Op basis van de jaarverslagen en de jaarplannen vindt u in onderstaande tabel de
jaarlijkse budgetten voor het steunpunt:
Jaar Budget (EUR)
2007 1.477.000
2008 1.500.875
2009 1.504.032
2010 1.472.886
2011 1.413.079
Totaal 2007-2011 7.367.872
Gemiddeld budget per jaar 1.473.574
Waarvan projecten2 Langetermijnprojecten Kortetermijnprojecten
Waarvan valorisatie en coördinatie
84% 58% 26%
16%
2 percentages op basis van het meerjarenprogramma van het steunpunt.
10
3 KRACHTLIJNEN ZELFEVALUATIE
Het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen is een gevestigde waarde
onder de steunpunten:
het is een tweede generatie-steunpunt, dat qua samenstelling in vergelijking
met het eerste generatie-steunpunt op 2 punten is aangepast om de vereiste
expertise in lijn met de overheids-call afdoende af te dekken;
het is een uitgebreid steunpunt, met een gemiddeld aantal onderzoekers van
20,9 VTE per jaar, met een ruime senioriteit;
het is een sterk genetwerkt steunpunt, zowel naar andere steunpunten en
onderzoeksgroepen (nationaal en internationaal) als naar derden en
internationale organisaties in het onderzoeksdomein.
Het steunpunt heeft in zijn zelfevaluatie een eigen ‘sterkte-zwakte’-analyse
gemaakt, die hieronder is gerapporteerd.
Sterktes Zwaktes
Wetenschappelijk + de combinatie van diepgaand wetenschappelijk en beleidsgericht
onderzoek
+ intensieve interactie met het onderzoeksveld
+ continuïteit gedurende 5 jaar van de beschikbare budgettaire middelen
+ capaciteitsopbouw (expertise, PHD, administratieve ondersteuning, databases, …)
+ mogelijkheden voor uitgebreide en longitudinale dataverzameling
+ 5 jaars tijdskader laat toe om onderzoeksresultaten te valoriseren
+ mogelijkheden voor innovatieve onderzoeksprojecten uit te voeren
+ structurele samenwerking tussen onderzoeksunits van verschillende universiteiten en hogescholen
- divergentie in evaluatiecriteria tussen overheid en academische
wereld
- transactiekosten op het einde en bij de opstart van een nieuw onderzoeksprogramma omwille van het verloop van de onderzoekers
Beleidsrelevantie + contactpunt voor de administratie inzake beleidsgerichte vragen
+ bijdrage tot evidence based beleid
+ interactie tussen administratie en universiteiten
+ capaciteitsopbouw voor de overheid (1): ter beschikking hebben van onderzoekers met relevante expertise
+ capaciteitsopbouw voor de overheid (2): extern informatiecentrum voor de overheid
- communicatie van onderzoeksresultaten strookt niet altijd met aanbod/vraag
- moeilijkheid om specifieke beleidsvragen te beantwoorden die niet gerelateerd zijn aan het onderzoeksprogramma
- tijdskader van wetenschappelijke output is soms te lang voor beleidsvragen
- geen eenduidigheid in aansturing tussen politiek en administratie
11
Aanvullende aandachtspunten en leereffecten die het Steunpunt Bestuurlijke
Organisatie Vlaanderen in zijn zelfevaluatie heeft gerapporteerd, zijn:
de governance van het steunpunt is opgebouwd rond een stuurgroep
(vergadert 2 maal per jaar), die eerder gericht is op de monitoring van de
uitvoering van het meerjarenprogramma, en klankbordgroepen per project.
Deze laatste blijken interessante en actieve fora om de onderzoeksresultaten
met de stakeholders te bespreken. De kwaliteit van deze klankbordgroepen is
evenwel wisselend, mede bepaald door de al dan niet actieve rol die de
klanbordleden spelen, hun aanwezigheid en de mate waarin ze breder
terugkoppelen naar hun eigen organisatie. Een initiatief van het Departement
Bestuurszaken om de leden in de SBOV-klankbordgroepen samen te brengen
met het oog op informatie-uitwisseling, was niet succesvol;
SBOV heeft een uitgebeide coördinatie en communicatiestrategie ontwikkeld,
die fungeert op verschillende niveaus en via verschillende kanalen. Naast de
hierboven vermelde stuurgroep en klankbordgroepen zijn dit onder meer het
opzetten van doctorale seminaries, website en intranet, en ook uitwisseling
van onderzoekers tussen onderzoeksgroepen;
het steunpunt kent een relatief beperkt personeelsverloop, mede ook
ingegeven door de 5-jarige looptijd van het steunpunt, die toelaat dat
onderzoekers zich kunnen ontwikkelen en vertrouwd raken met de volledige
onderzoekscyclus, gaande van het ontwikkelen van theoretische denkkaders,
empirisch veldwerk en rapportering, al dan niet onder de vorm van een PHD-
traject;
de continuïteit van SBOV I naar SBOV II heeft toegelaten om postdoc’s aan
boord te houden, wat een positief effect heeft op de kwaliteit van zowel het
lange termijn- als het korte termijnonderzoek;
voormalige medewerkers van het steunpunt komen dikwijls terecht in
overheidsfuncties (‘civil servants’) zodat deze kennistransfer en
capaciteitsopbouw richting overheid kan beschouwd worden als een positief
afgeleid effect;
het steunpunt fungeert ook als hefboom om bijkomende middelen uit andere
fondsen aan te trekken, zoals FWO en het Europese FP7-programma;
de open coördinatierol van EWI wordt sterk ge-apprecieerd, zowel
organisatorisch-administratief ondersteunend als in de rol van intermediator
tussen verschillende steunpunten. Er wordt wel gevraagd om te werken aan
een doorontwikkeling van het steunpuntenforum in een eventueel toekomstig
steunpuntenprogramma;
de verhouding van 70% lange termijn onderzoek en 30% korte
termijnonderzoek wordt als een goede balans beschouwd;
verschillen in efficiëntie en effectiviteit tussen verschillende onderzoekslijnen
kunnen in hoofdzaak herleid worden tot een gebrek aan continuïteit in het
onderzoekspersoneel in de minst presterende lijnen;
transversale thema’s zijn binnen SBOV niet beschouwd als prioritaire
aandachtsvelden, en zijn aldus wat op de achtergrond geraakt;
inzake publiek beschikbaar stellen van datasets wordt erop gewezen dat het
van ethisch oogpunt niet verantwoord is om éénder welke dataset integraal
publiek te maken, gezien heel wat datasets gebonden zijn aan
vertrouwelijkheidsclausules jegens bevraagde personen. Waar het kan worden
de datasets beschikbaar gesteld via de website van SBOV en/of als onderdeel
van de gepubliceerde rapporten.
12
4 BELEIDSRELEVANTE EVALUATIE
De beleidsrelevante evaluatie bestaat uit een bevraging van twee groepen
beleidsrelevante actoren, met name de opdrachtgevers (kabinetten en
administratie) en stakeholders, beide lid van de stuurgroep/klankbordgroepen
van het steunpunt.
De evaluatie steunt op een beoordeling van de performantie van het steunpunt op
6 hoofdcriteria, zijnde:
werking van het steunpunt;
relatie steunpunt-overheid;
efficiëntie van het steunpunt;
effectiviteit van het steunpunt;
doorstroming van resultaten, en
de relatie van het steunpunt met derden.
Het Steunpunt Bestuurlijke organisatie Vlaanderen heeft van de beleidsrelevante
experten een goede tot zeer goede evaluatie gekregen, en dit met een globale
score van 3,53 op 5.
De evaluatieresultaten per criterium zijn hieronder beschreven, bestaande zowel
uit een score als uit achterliggende duiding bij de beoordeling.
4.1 Werking van het steunpunt
Score*
1. Samenstelling van het steunpunt 3,86
2. Multidisciplinaire werking en kennisuitwisseling 3,62
3. Interne werking van het steunpunt 4,00
*Schaal van 0 (=zeer slecht) tot 5 (=uitstekend)
Het gemiddelde per steunpunt werd berekend als het rekenkundig gemiddelde
van alle respondenten (administratie, kabinet en overige stakeholders) met
evenwel een maximaal gewicht van 50% voor de “overige stakeholders”.
Op dit eerste criterium is de spreiding in evaluatiescore tussen de verschillende
respondenten beperkt.
Het steunpunt is multidisciplinair samengesteld (niet alleen bestuurskundig), en
de toewijzing van de onderzoeksthema’s gebeurt op basis van aanwezige
competenties. Wel wordt vastgesteld dat de agenda sterk is afgestemd op
aanwezige expertise, met als gevolg dat output rond terreinen waar expertise
minder ontwikkeld is zoals in reguleringsmanagement, ook lager is.
De organisatie rond de onderzoeksclusters zorgt voor een goede structuur en
resulteert in een goede thematische afdekking mbt het onderzoeksdomein
‘bestuurlijke organisatie’.
De methodische aanpak van het steunpunt geeft meerwaarde aan de verzamelde
informatie door het te koppelen aan een theoretisch model of referentiekader.
Er zou wel ruimte zijn voor meer intensieve samenwerking en kruisbestuiving
tussen de onderscheiden onderzoeksgroepen, bvb. in het onderzoeksspoor
‘interne staatshervorming’.
13
De coördinator en de senior onderzoekers zijn sterk zichtbaar.
4.2 Relatie steunpunt – overheid
Score*
1. Samenwerking steunpunt - overheid 3,37
2. Aansturing door stuurgroep 3,00
3. Coördinerende rol EWI 3,50
*Schaal van 0 (=zeer slecht) tot 5 (=uitstekend)
Globaal wordt de kennisuitwisseling tussen onderzoekers en Vlaamse overheid
(administratie en kabinet) als goed omschreven. De vertegenwoordigers van de
kabinetten geven doorgaans wel een hogere score dan die van de administratie
en de stakeholders.
De governance bestaat uit een stuurgroep (eerder formeel) en klankbordgroepen
per project. De samenwerking tussen SBOV II en het beleidsdomein
Bestuurszaken verloopt voornamelijk via de klankbordgroepen (op niveau van
projecten) die op zich goed functioneren, maar:
er lopen veel projecten tegelijkertijd, wat de inzet van relevante
medewerkers vanuit de administratie bemoeilijkt;
er dient van bij de aanvang van een onderzoek meer aandacht besteed te
worden aan de juiste samenstelling van deze klankbordgroepen;
er dient een grotere flexibiliteit te zijn om tijdens de looptijd van het
steunpunt mensen te wisselen of nieuwe mensen op te nemen;
voor sommige onderzoeken is het begeleidingstraject goed uitgewerkt,
andere kunnen winnen bij het inbouwen van meer interactieve werksessies
tussen academici – kabinet en administratie;
de klankbordgroepen komen soms te weinig of soms niet op juiste momenten
samen zodat inbreng na afgeronde fasen niet meer kan verwerkt worden.
De bereidheid van onderzoekers om mee te werken aan activiteiten op vlak van
kennisoverdracht, vorming, externe profilering en validatie, wordt als positief
ervaren. In het bijzonder de vertaling van het onderzoek naar opleidingen gericht
op beleidsmensen wordt als positief beschouwd.
De onderzoekers voeren hun onderzoek in hoofdzaak uit op afstand. Om meer
vertrouwd te raken met de praktijk kan het ook aangewezen zijn om
onderzoekers (deels) hun onderzoek te laten uitvoeren binnen de administratie.
Ook wordt –i.h.b. vanuit de administratie- erop gewezen dat voor de bepaling van
de onderzoeksthema’s op strategisch niveau tussen de administratie, de politiek
en het consortium gedurende de looptijd van het programma behoefte is aan
meer onderlinge afstemming (i.h.b. voor de B-projecten).
De secretariaatsfunctie van EWI wordt gewaardeerd in zijn (formele)
coördinatierol, maar velen verwachten een sterkere inhoudelijke rol. Er worden
volgende suggesties gedaan van bijkomende taken die EWI zou kunnen
opnemen, zoals:
frequenter samenbrengen van steunpunten;
14
bijkomende zoekfuncties op overkoepelende website, zoals gezamenlijke
databank van onderzoeksprorgamma’s en –rapporten, die toegankelijk
gemaakt worden via zoekfunctie (thema, steunpunt, auteur);
steunpunten-studiedag.
4.3 Efficiëntie van het steunpunt
Score*
1. Efficiëntie van het steunpunt als geheel (verhouding output/middelen) 4,10
2. Efficiëntie van de deeltaken
a. Dataverzameling en analyse 3,87
b. Onderzoek 4,12
c. Kennisoverdracht en wetenschappelijke dienstverlening 3,75
*Schaal van 0 (=zeer slecht) tot 5 (=uitstekend)
In verhouding tot de ingezette middelen wordt de output van het steunpunt –
zonder onderscheid tussen alle respondenten- als ruim omschreven. Vanuit
stedenbeleid wordt de kanttekening gemaakt dat naast de output (gericht op A1-
publicaties) ook voldoende oog moet zijn voor de maatschappelijke waarde en
beleidsrelevantie van het resultaat.
Om de kennisoverdracht te versterken wordt de suggestie gedaan om informele
nagesprekken te organiseren tussen de onderzoekers en de administratie+
kabinet. Elke onderzoeker moet vanuit zijn beleidsrelevante opdracht sterke
aandacht hebben voor het natraject.
De organisatie van studiedagen door SBOV wordt dan weer gezien als een
efficiënte manier om de onderzoeksresultaten en beleidsaanbevelingen aan een
ruim publiek kenbaar te maken.
4.4 Effectiviteit van het steunpunt
Score*
1. Effectieve invulling van doelstellingen inzake
a. Dataverzameling en analyse 3,87
b. Onderzoek 4,12
c. Kennisoverdracht en wetenschappelijke dienstverlening 3,87
d. Transversale thema’s 3,14
e. Opbouw van wetenschappelijke capaciteit 4,25
2. Wendbaarheid om beleidsvragen te beantwoorden 3,86
*Schaal van 0 (=zeer slecht) tot 5 (=uitstekend)
De verwachtingen ten aanzien van het steunpunt zijn grotendeels ingevuld, zowel
inzake fundamenteel onderzoek als het beantwoorden van beleidsvragen. Dit
wordt door alle respondenten erkend.
De beleidsprioriteiten en timing van de administratie stroken niet altijd met het
onderzoeksproces. Vandaar komen resultaten soms te laat of houden deze
onvoldoende rekening met recente ontwikkelingen op beleidsvlak. Vandaar wordt
15
gepleit voor meer focus op kortlopende projecten (ook vertaald in budget), wat
ook de directe bruikbaarheid van het onderzoek voor het beleid ten goede komt.
Aandachtspunt tav de korte termijn projecten is dat ze soms overladen worden in
vraagstelling met als resultaat dat de aanbevelingen algemeen blijven en te
weinig focus hebben. Inzake longitudinaal onderzoek wordt de suggestie gedaan
om opvolgingsonderzoeken naar beleidseffecten meer op de voorgrond te
plaatsen, zodat maatschappelijke evoluties meer zichtbaar worden. Er wordt ook
gepleit om korte termijn-opdrachten enkel aan het steunpunt te vragen, als deze
aansluiten bij de aanwezige expertise. Indien dit niet het geval is, gebeurt dit
beter via andere kanalen.
Op het vlak van kennisoverdracht kan er nog meer aandacht besteed worden aan
het natraject door van bij het begin te voorzien in een sterkere wisselwerking
tussen de onderzoeker en de administratie, en het structureel voorzien van een
valoriserende uitloop in elk onderzoeksproject.
Beleidsrelevantie van onderzoek kan versterkt worden door vernieuwing van
onderzoeksaanpak, die nu vaak terugvalt op internationaal vergelijkend
onderzoek met veelal zelfde (Angelsaksische) landen. Sommige respondenten
wijzen ook op overwegend conceptueel-beleidsvoorbereidend onderzoek, terwijl
er meer nadruk zou kunnen gelegd worden op ‘harde’ evaluatiestudies.
Vanuit de administratie is er de wens om sterker betrokken te worden bij de
formulering van de thema’s voor het korte termijnonderzoek, en ook het meer
systematisch inbouwen van een startvergadering met de geïnteresseerde actoren.
In dezelfde lijn wordt ook gepleit voor voldoende flexibiliteit ten aanzien van
nieuwe onderzoeksnoden tijdens de looptijd van het steunpunt.
4.5 Doorstroming van resultaten
Score*
1. Doorstroming van steunpuntresultaten in de beleidscyclus 3,12
2. Doorstroming van steunpuntresultaten in maatschappelijke debat en media
3,00
3. Bijdrage van het steunpunt tot het versterken van de beleidsvoorbereidende capaciteit van het departement
3,17
4. Toegang datasets voor Vlaamse overheid 2,86
*Schaal van 0 (=zeer slecht) tot 5 (=uitstekend)
De scores op bovenvermelde criteria liggen doorgaans wat lager en vertonen ook
een grotere spreiding tussen de respondenten, zonder evenwel een duidelijk
patroon in deze spreiding. De respondenten vermelden tal van voorbeelden van
doorstroming van onderzoeksresultaten naar de beleidscyclus, zoals:
evaluatie organieke decreten lokale besturen, lessen uit aanpak
staatshervorming, invoeren rechtspositieregeling lokale besturen,
samenwerking gemeente-OCMW, evaluatie IGS-decreet, evaluatie
strategische adviesraden, rekendecreet, planlastendecreet,…
de bijdrage van SBOV tot het meerjarenprogramma ‘Slagkrachtige overheid’
en de Commissie voor Efficiënte en Effectieve Overheid, en de samenwerking
met VVBB en VEP;
de voorbereiding van Vlaanderen ikv het Europees Voorzitterschap.
16
De toename van de wetenschappelijke capaciteit en de instroom van vroegere
SBOV-medewerkers in de administratie op onderzoeks- en beleidsondersteunende
functies en in andere onderzoeksgroepen wordt erkend.
Het is aangewezen dat het steunpunt per afgeleverd onderzoeksrapport een
beknopte duiding geeft hoe dit onderzoek zich verhoudt tot de huidige
beleidscontext en wat de meest relevante aanbevelingen zijn. Vanuit stedenbeleid
wordt ook ge-argumenteerd dat er meer academische-ambtelijke- politieke
werkgroepen/sessies nodig zijn om de doorstroming van de onderzoeksresultaten
te bevorderen. In dezelfde lijn zou de doorstroming van het onderzoek nog
kunnen winnen bij het actief betrekken van de experten in werkgroepen mbt ViA-
doorbraken of andere beleidsvoorbereidende trajecten.
Vanuit stedenbeleid wordt aangegeven dat door het intern beperkt doorstromen
van de resultaten SBOV te weinig wordt ingezet als beleidsvoorbereidende
capaciteit. Hiervoor wordt vooral een beroep gedaan op de Studiedienst van de
Vlaamse regering (stedenbeleid).
Aandachtspunt voor een betere valorisatie is de absorptiecapaciteit bij de
Vlaamse overheid zelf. Ook de verkokering binnen de overheid wordt als rem
vermeld (kabinet). SBOV spreidt zich over ‘deelbeleidsdomeinen’ binnen de
Vlaamse overheid (DAR, DBZ, ABB en Stedenbeleid), wat soms flexibel inspelen
op beleidsprioriteiten beperkt.
Inzake beschikbaarheid van datasets zijn geen afspraken tussen administratie en
steunpunt gemaakt. De beschikbaarheid en gebruik van de databanken zou best
versterkt worden.
4.6 Relatie van het steunpunt met derden
Score*
1. Beroep van derden op het steunpunt 3,25
2. Samenwerking met andere steunpunten en onderzoeksgroepen 3,00
3. Toegang tot datasets voor derden 2,50
*Schaal van 0 (=zeer slecht) tot 5 (=uitstekend)
Het SBOV is een heel gekend centrum op vlak van bestuurskundig onderzoek, dat
ook veel gesolliciteerd wordt vanuit verschillende fora. De onderzoekers en
promotoren staan voldoende open voor vragen van derden. Vermeldenswaard is
het groot aantal opleidingen en vormingen.
Ook op internationaal vlak heeft het steunpunt een steeds sterkere positie
opgebouwd, onder meer door publicatie in internationale tijdschriften. Het moet
echter een uitdaging blijven om een optimale afweging te creëren tussen het
fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en het voldoende praktijkgericht
onderzoek.
17
5 WETENSCHAPPELIJKE EVALUATIE
De wetenschappelijke evaluatie van het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie
Vlaanderen is gebaseerd op drie evaluaties van experten in bestuurlijke
organisatie3. De evaluatiecriteria zijn in onderstaande tabel weergegeven.
De evaluatie van de drie wetenschappelijke experten is eensluidend zeer positief,
en dit op elk van de evaluatiecriteria.
Globaal krijgt het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen een zeer goede
wetenschappelijke beoordeling (3,80 op 4).
5.1 Globale beoordeling steunpunt
Score*
Vernieuwend karakter van de onderzoeksthema’s 3,60
Internationaal karakter van het onderzoek 3,60
Relevantie van het onderzoek 4,00
Valorisatie van de onderzoeksresultaten 4,00
Productiviteit van het steunpunt 3,60
Algemene wetenschappelijke beoordeling4 3,80
*Schaal van 1 tot 4 met 1 = “poor”, 2 = “acceptable”, 3 = “good” en 4 = “very good”
Het gemiddelde per steunpunt werd berekend als het rekenkundig gemiddelde
van de scores van alle wetenschappelijke experts.
5.2 Vernieuwend karakter
Inzake bijdrage tot de ontwikkeling van wetenschappelijke onderzoeksthema’s
wordt in het bijzonder verwezen naar volgende thema’s:
hervormingsprocessen (vb. agencification) en participatietheorieën;
overheidsmanagement;
scenariobuilding in stedelijk beleid;
sterke positie in onderzoeksdomeinen gerelateerd aan governance binnen
meerlagige overheid.
Inzake het vernieuwend karakter van onderzoeksvragen en methodes wordt in
het bijzonder het cross-disciplinaire en longitudinale karakter van de onderzoeken
onderlijnd. Dit wordt versterkt door de gecombineerde inzet van verschillende
onderzoeksmethodieken (surveys, database, case studies, interviews,…).
Aanbevelingen:
versterken van de duurzaamheid van de onderscheiden onderzoekslijnen
gezien bepaalde van deze lijnen te lijden hebben gehad onder de uitval van
onderzoekers;
3 Alle wetenschappelijke experten hebben een verklaring van ‘no conflict of interest’ ondertekend. 4 Deze algemene wetenschappelijke beoordeling is de gemiddelde score van de experten op dit
overkoepelend criterium, en dus niet het gemiddelde van de 5 deelcriteria
18
er is ruimte voor meer samenwerking tussen de verschillende
onderzoeksgroepen, aangezien slechts 2 van de LT-projecten en 4 van de KT-
projecten ‘cross-institutional’ zijn.
5.3 Internationaal karakter
Het internationale karakter van het onderzoek wordt zonder onderscheid als sterk
beschouwd, en dit zowel inzake:
de onderzoeksthema’s die relevant zijn voor de overheden van de meeste
westerse landen;
de longitudinale studies zijn uniek binnen het onderzoeksdomein;
het internationaal vergelijkend onderzoek;
de publicaties in internationale erkende vaktijdschriften;
actieve deelname aan internationale congresssen en conferenties;
actieve rol in internationale netwerken zoals COBRA (comparative public
organisation data base for research and analysis), COST-CIPRO (comparative
trends in public organizations), EGPA (European Group for Public
Administration) and IIAS (International Institute of Administrative Sciences).
Aanbevelingen:
aangezien er een duidelijk verschil in internationale oriëntering en uitstraling
is tussen de onderscheiden onderzoekslijnen ligt hier nog een uitdaging voor
deze onderzoeksgroepen (vb. lokale overheden);
nagaan hoe de opgebouwde internationaal vergelijkende databases verder en
meer kunnen ingezet worden voor internationaal vergelijkend onderzoek.
5.4 Relevantie van het onderzoek
De onderzoekslijnen worden gerelateerd aan de actuele thema’s in het
wetenschappelijk debat rond bestuurlijke organisatie als zeer relevant
omschreven. In het bijzonder worden volgende punten onderlijnd:
government governance;
vergrijzing van het overheidspersoneel;
netwerkregie;
het ontwikkelen van evaluatie-onderzoek, zoals evidence based-policy
making, benchmarking, impact assessment en performantiemeting.
Aanbeveling: het zou interessant zijn om op basis van de vele case studies die
werden uitgevoerd deze kwalitatieve onderzoeksmethodiek verder te ontwikkelen
op maat van bestuurlijke organisatie-onderzoeksprojecten.
19
5.5 Valorisatie van de resultaten
De valorisatie van de onderzoeksoutput wordt als ruim omschreven, onder meer
onderbouwd door:
het aantal beleidsadviezen en de deelname aan comités bij de overheid;
het omvangrijk aandeel B-projecten, die aansluiten bij concrete
beleidsbehoeften;
het aanreiken van methodieken met het oog op hervormingen bij de publieke
sector op verschillende niveaus;
de interactie met de stakeholders in de klanbordgroepen;
de toegankelijkheid voor derden en andere onderzoekers van rapporten en
databases op de website, en de verspreiding ervan via de nieuwsbrief
Aanbevelingen:
de dynamisering van stuurgroep en klankbordgroepen als actieve fora die
ontwerprapporten en adviezen voor publicatie dienen te becommentariëren;
evenwicht tussen LT en KT-onderzoek, waarbij blijvend voldoende ruimte
dient te zijn voor LT-onderzoek (dankzij LT-financiering) aangezien deze een
sleutelrol speelt in de sterke internationale positionering van het centrum;
verkennen op welke wijze tussen onderzoekers en beleidsmakers de
interactie verder kan versterkt worden (‘bridging the gap’).
5.6 Productiviteit van het steunpunt
In globo wordt vastgesteld dat het SBOV II-team (een gemiddeld aantal
onderzoekers van 20,9 VTE per jaar) heeft geleid tot 538 publicaties, 10 grote
vergelijkende surveys en 97 case studies, 315 nationale en 177 internationale
lezingen. Gebaseerd op de verhouding van aantal publicaties versus de omvang
van het team wordt de productiviteit van het steunpunt als zeer goed
gekwoteerd. Deze blijken daarbij van hoog niveau te zijn, gezien de vele
publicaties in internationale hoog aangeschreven vaktijdschriften. Dit wordt nog
versterkt door het substantiële aantal bijdragen in internationale boeken.
Aanbevelingen:
er wordt een verschillende publicatiestrategie vastgesteld tussen de
onderzoekslijnen (verhouding nationaal/internationaal). Er is ruimte om –
zeker in bepaalde onderzoekslijnen- de nationale publicaties bijkomend te
valoriseren op internationaal vlak;
gezien het grote aantal databases, surveys, case studies is er een gevaar van
‘data-overload’. Even belangrijk is de valorisatie van het verzamelde
datawerk;
het behoud van voldoende senior staf in het steunpunt (als PhD en na PhD
als post doc).
20
6 CONCLUSIES
Het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen heeft zowel inzake
beleidsrelevantie als inzake wetenschappelijke kwaliteit een positieve evaluatie
gekregen, en dit meer positief dan het gemiddelde van alle steunpunten samen.
In het bijzonder de wetenschappelijke experten hebben het steunpunt zeer
positief geëvalueerd, en dit op alle criteria (innovatieve en internationale karakter
van het onderzoek, relevantie van het onderzoek, valorisatie van de output en de
productiviteit van het steunpunt).
Inzake beleidsrelevantie scoort het steunpunt eveneens goed met relatief gezien:
hoogste scores en ruime overeenstemming op interne werking van het
steunpunt, de efficiëntie als verhouding tussen output en de beschikbare
middelen, de effectiviteit van het steunpunt (met uitzondering van de
transversale thema’s);
marge voor verbetering is er inzake aansturing van het steunpunt door de
stuurgroep, de doorstroming van de resultaten naar beleid (spreiding van 2
tot 5 in score), maatschappelijk debat en media, en de toegang tot datasets
voor de overheid en voor derden.
Bij vergelijking van de zelfevaluatie, de beleidsrelevante en de wetenschappelijke
evaluatie komen we tot volgende conclusies:
21
Convergentie
De structurele samenwerking tussen onderzoeksunits van verschillende universiteiten en hogescholen, waardoor uiteenlopende expertisedomeinen gecombineerd worden. Sommige beleidsrelevante actoren geven evenwel advies om meer proactief om te gaan met maatschappelijke uitdagingen over de grenzen van de eigen discipline heen en ook meer samenwerking op te zoeken met andere steunpunten.
De ruime valorisatie van de onderzoeksoutput: publicaties, website, opleidingen en
vormingen.
De capaciteitsopbouw van relevante expertise voor de overheid. Hier speelt evenwel ook de tijdsperiode van 5 jaar, waar de wetenschappelijke wereld (steunpunt en experten) wijst op de breuk in longitudinaal onderzoek elke 5 jaar, de beperkte mogelijkheden om getalenteerde onderzoekers na hun PHD te kunnen behouden en de hoge transactiekosten op het einde en bij de opstart van een nieuw onderzoeksprogramma.
Het steunpunt als hefboom voor netwerking rond bestuurskundige thema’s en toegang tot internationale fora.
De interactie tussen de onderzoekswereld en beleidsactoren (vb. via de klankbordgroepen). Toch wijzen beleidsrelevante actoren op de marge om onderzoeksresultaten meer te vertalen naar beleidsaanbevelingen, en onderzoekers meer onderzoek te laten doen op het terrein zelf.
Divergentie
Dat er een juiste balans dient te zijn tussen korte termijn en lange termijn projecten zijn alle partijen het eens; evenwel onderlijnen de beleidsrelevante actoren het belang van een groter aandeel van KT-onderzoek om nauwer te kunnen aansluiten op snel
wijzigende maatschappelijke context en politieke realiteit, terwijl de wetenschappelijke experten wijzen op het belang van longitudinaal onderzoek/dataverzameling en de bedreiging van een te groot aandeel van KT-
onderzoek dat LT-onderzoek onder druk zou kunnen zetten. In essentie is deze divergentie ook gerelateerd aan verschillen in evaluatiecriteria tussen overheid (beleidsgerichtheid) en academische wereld (academische kwaliteit) om de waarde van de onderzoeksoutput te waarderen.