Een Zilveren Huis Uit Malang

52

Click here to load reader

Transcript of Een Zilveren Huis Uit Malang

Page 1: Een Zilveren Huis Uit Malang

9 789040 086991

ISBN 90-400-8699-0

Laser Proof

b u l l e t i nv a n h e t

r i j k sm u s e u m

b u l l e t i nv a n h e t

Jaargang 50, 2002 / nummer 4

Page 2: Een Zilveren Huis Uit Malang

b u l l e t i nv a n h e t

r i j k sm u s e u m

Inhoud

j .f. heijbroek en k .f. treebusDe vormgeving van het Bulletin van het Rijksmuseum

451huib akihary

Een zilveren huis uit Malang467

eveline sint nicol aasKoffers vol gedachten

De opvattingen van Remmet van Luttervelt (1916-1963) over historische musea

485bianca du mortier

Een vroeg Nederlands waaierblad515

gijs van der hamRampspoed op zilver

521Keuze uit de aanwinsten

Schilderijen, beeldhouwkunst, kunstnijverheid en foto’s525

Summaries536

Over de auteurs543

Rijksmuseum informatie544

Tentoonstellingen544

Jaargang 50, 2002 - nummer 4Verschijnt in vier afleveringen

Uitgave van Waanders Uitgevers, Rijksmuseum,Amsterdam

RedactieGijs van der Ham, Freek Heijbroek, Frits Scholten

Redactie-assistenteHinke Wiggers

SummariesPatricia Wardle

Correspondentie bestemd voor de redactiete richten aan het Rijksmuseum,

Postbus 74888, 1070 dn Amsterdam,telefoon 020-6747000

AbonnementenPer jaargang A 21,–; buitenland A 25,–

losse nummers A 7,–Opgave bij Waanders Uitgevers

Postbus 1129, nl-8001 bc Zwolletelefoon 038-4658628

fax 038-4655989of bij de erkende boekhandel

Foto’s: afdeling Fotografie Rijksmuseum(tenzij anders vermeld).

Typografische vormgeving: Richard van den DoolDruk: Waanders, Zwolle.

omsl agDetail van Marius Bauer,

Benares(zie pp.524-525)

Page 3: Een Zilveren Huis Uit Malang

Het Bulletin van het Rijksmuseumbestaat 50 jaar. In 1952 vatten

A.F.E. van Schendel, Th.H. LunsinghScheurleer en K.G. Boon het plan opeen tijdschrift op te richten dat artike-len zou bevatten over (kunst)werkenin het Rijksmuseum. Het is waar-schijnlijk dat soortgelijke publicatiesvan buitenlandse musea model hebbengestaan voor dit initiatief. In hetnieuwe tijdschrift konden bijdragenworden opgenomen over schilderijen,tekeningen, prenten, beelden, voor-werpen uit de verzameling kunst-nijverheid, de afdeling Nederlandsegeschiedenis of de Aziatischeafdeling. De goed geïllustreerde arti-kelen moesten geschreven wordendoor vakmensen en waren bedoeldvoor de geïnteresseerde museumbe-zoeker die uitvoeriger geïnformeerdwenste te worden over wat hij in hetmuseum zag. In elke aflevering vanhet Bulletin zou ook een geïllustreerdoverzicht van de belangrijkste aan-winsten van het museum wordenopgenomen. Iedere aflevering zou inprincipe 24 bladzijden tellen en uitge-voerd worden in het toen zeer gang-bare groot octavoformaat. Vanaf hetbegin betaalde het Rijksmuseum eenvaste bijdrage in de exploitatiekosten.Met de inkomsten uit abonnements-gelden was de begroting vrijwelsluitend.

451

b u l l e t i nv a n h e t

r i j k sm u s e u m

450

De vormgeving van hetBulletin van het Rijksmuseum

• j . f . h e i j b r o e k e n k . f . t r e e b u s •

De directeur van het Mauritshuis,A.B. de Vries, zou ervoor zorgen dattweemaal per jaar een kort, inhoude-lijk bulletin aan dat van het Rijks-museum werd toegevoegd. Daarmeehoopten de twee musea een zo grootmogelijke lezerskring te bereiken. Deeerste jaargang bevatte tweemaal eendubbelnummer. In aflevering 3-4 werdinderdaad een zes pagina’s tellendBulletin van het Mauritshuis opgeno-men. In de inleiding schreef De Vriesdat hij hoopte ‘de vele vrienden vanhet Mauritshuis’ zo beter te kunneninlichten over het wel en wee van zijninstelling en bovendien ‘het in som-mige kringen nogal verbreide misver-stand weg te nemen, dat dit museumeen volkomen afgesloten en statischeverzameling herbergt’. Dit Bulletin vanhet Mauritshuis is maar twee keer ver-schenen. Na de tweede jaargang, num-mer 2, is het zonder nadere uitleg –mogelijk door gebrek aan kopij – nietmeer opgenomen. Ook de Verenigingvan Vrienden der Aziatische Kunstzou regelmatig verslag doen over haarbelangrijkste aanwinsten in het Bulle-tin van het Rijksmuseum. Het warenvooral conservator H.F.E. Visser enzijn wetenschappelijk assistent J. Fon-tein die af en toe artikelen schrevenover aanwinsten van het Museum vanAziatische Kunst, dat in 1951 onderdakhad gevonden in het Rijksmuseum.

1 2

Afb. 1Uitgevoerd ontwerpvoor het omslag meteen staande illustratiedoor Kurt Löb.

Afb. 2Uitgevoerd ontwerpvoor het omslag meteen liggende illustra-tie door Kurt Löb.

Page 4: Een Zilveren Huis Uit Malang

Voor het omslag werd Kurt L. Löbgevraagd een ontwerp te maken dat alsbasis kon dienen voor diverse jaargan-gen. Hij maakte twee varianten waarinzowel een liggende als een staandeillustratie geplaatst konden worden(afb. 1-4). Er kon worden gekozen tus-sen een omslag met een vaste steun-kleur of met een vijf centimeter hogegekleurde band aan de onderzijde vanelke aflevering. Op beide ontwerpenstond een diapositief vlakje met hetwoord Bulletin. In het archief van hettijdschrift bevinden zich ook nog tweeandere ontwerpen (afb. 5-6), vermoe-delijk gemaakt door een vormgevervan het Staatsdrukkerij- en Uitgeverij-bedrijf in Den Haag, dat het bulletinzou gaan drukken.1 Deze ontwerpenzijn wat rommeliger van opzet, maarde afbeeldingen komen beter tot hunrecht. De voorkeur van het museumging uit naar het basisontwerp vanLöb met als vaste steunkleur blauw-grijs (afb. 7). De twee andere doorhem voorgestelde kleuren – bruin engroen – vervielen daarmee.

De typografie van het binnenwerkwerd verzorgd door A.J. Blom enH. Alkema, de ‘huisvormgevers’ vanhet Staatsdrukkerij- en Uitgeverijbe-drijf. Als zovele uitgaven uit die tijdoogde het geheel wat zuinig: slechtséén brede kolom tekst met krapperegelafstanden. De tekst is gezet uitde monotype-versie van het ‘klassieke’lettertype Garamond (zie afb. 19) metkopregels uit de bijpassende halfvetteGaramont cursief van Lettergieterij‘Amsterdam’ v/h N. Tetterode.2 Derubrieken Kanttekeningen en berichtenen Aanwinsten en de Summaries zijngedrukt in twee kolommen in een zeerkleine letter, terwijl de rubriekskoppenop grijze (raster)vlakjes zijn aan-gebracht. De Garamond was ookgebruikt voor de meubelcatalogus vanhet Rijksmuseum uit 1952.3 Kenmer-kend voor die tijd was het ‘inbouwen’van illustraties, d.w.z. dat er bij afbeel-dingen die aanzienlijk smaller warendan de kolombreedte, vaak gewoon

tekst naast het cliché werd ‘verlopen’.Een handzetter moest het op de zet-machine (Monotype-apparaten) ver-vaardigde zetsel handmatig langs der-gelijke afbeeldingen ‘bouwen’ (afb. 8).

Het Bulletin werd gedrukt op100 grams houtvrij kunstdrukpapier.In de tweede jaargang maakte hetStaatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijfeen ‘grove fout’. Aflevering twee endrie van die jaargang werden op eenandere, dunnere papiersoort gedrukten de kleur blauw van het omslag ver-schilde van die van de vorige afleverin-gen. Deze fout werd hersteld in num-mer vier van die jaargang.

In 1958 lijken twee afleveringen vanhet Bulletin te ontbreken. In dat jubi-leumjaar is een gedenkboek, Het Rijks-museum 1808-1958 uitgegeven, ter gele-genheid van het 150-jarig bestaan vanhet museum. Hoewel op de titelpaginaalleen ‘Bulletin van het RijksmuseumStaatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijf,’s-Gravenhage 1958’ is vermeld, gaathet in wezen om aflevering 3-4 vanhet Bulletin. De paginering begint op-nieuw en is in het register van dat jaargemarkeerd met een G. Dit gedenk-boek verscheen in een afwijkendevormgeving. Typografie en omslagwaren verzorgd door Fons van derLinden, hoofd van de afdeling vorm-geving van het Staatsdrukkerij- enUitgeverijbedrijf. Het lettertype(Monotype) was de Perpetua, ontwor-pen door Eric Gill (1882-1940) en ingebruik sinds 1928. Het omslag is vanrood karton met een bestempeling ingoudfolie. De contourletter van detitel op het omslag is gezet uit deOpen Augustijn Kapitalen. Deze letteris ontworpen door Jan van Krimpenvoor Lettergieterij Joh. Enschedé enZonen en was slechts leverbaar in éénlettergrootte, de 24 punts. Het bijzon-dere van dat type was dat er alleenhoofdletters bestonden; cijfers e.d.waren er nooit bijgemaakt. De afde-ling vormgeving van het Staatsdrukke-rij- en Uitgeverijbedrijf heeft destijdsvoor dat omslag voor de jaartallen

453

d e v o r m g e v i n g v a n h e t b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

452

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

3

5 6

4

Afb. 3Niet uitgevoerd ont-werp voor het omslagmet een staande illu-stratie door Kurt Löb.

Afb. 4Niet uitgevoerd ont-werp voor het omslagmet een liggende illu-stratie door Kurt Löb.

Afb. 5Niet uitgevoerd ont-werp voor het omslagmet een staande illu-stratie vermoedelijkgemaakt door de afde-ling Vormgeving vanhet Staatsdrukkerij-en Uitgeverijbedrijf.

Afb. 6Niet uitgevoerd ont-werp voor het omslagmet een liggende illu-stratie vermoedelijkgemaakt door de afde-ling Vormgeving vanhet Staatsdrukkerij-en Uitgeverijbedrijf.

Page 5: Een Zilveren Huis Uit Malang

1808 en 1958, die op een zwart vlakjezijn aangebracht, bijpassende contour-cijfers moeten tekenen (afb. 9).

Deze uitgave werd dat jaar gekozentot één van de Best verzorgde vijftigboeken. De jury, ingesteld door deCommissie voor de Collectieve Pro-paganda van het Nederlandse Boek(cpnb) was het kennelijk ontgaan datde reglementen niet toestaan dat tijd-schriften voor deze selectie in aanmer-king komen. Het juryrapport wond ergeen doekjes om en stelde: Bij het hon-derdvijftig jarig bestaan van een instel-ling als het Rijksmuseum had men zicheen grootscheepser uitgave voor kunnenstellen. Op de weidse naam gedenkboekkan dit bescheiden boekje nauwelijksaanspraak maken, maar als typografi-sche prestatie behoort het stellig tot hetbeste, dat de jury dit jaar onder ogenkreeg. Met eenvoudige middelen is eenvoornaam en zelfs ietwat feestelijkomslag je gemaakt. De goede titelpaginaen tussentitels, de grotendeels in tweekolommen gezette tekst, de plaatsing vande clichés, dit alles getuigt van de zorgen het vakkundig overleg, waarmee ditboekje tot stand gekomen is. Lof ver-dient in het algemeen het nauwe zetten,hoewel in de smalle kolommen het ont-staan van te grote woordafstanden – endus gaten – niet steeds vermeden konworden.4 Wellicht zorgde het ontbre-ken van een jaargangsaanduiding enhet afleveringsnummer er mede voordat de uitgave niet werd herkend alstijdschrift.

In de vierde en de vijfde jaargangverscheen al één keer een aflopendomslag (afb. 10). Bij de afleveringter gelegenheid van het afscheidvan hoofddirecteur jhr. D.C. Röell(zevende jaargang, nummer 3-4) werdeen nieuw omslagontwerp ingevoerd.De kleur blauw bleef in een bandonderaan het omslag, de afbeeldingenwerden groter dan voorheen. Het dia-positieve vlakje, dat incidenteel bij eenenkel nummer al eens was vervallen,verdween definitief (afb. 11). Met in-gang van de negende jaargang (1961)

werd een geheel nieuw ontwerp voorhet omslag gemaakt door HendrikAlkema van het Staatsdrukkerij- enUitgeverijbedrijf. Het grijsblauw alsvaste omslagkleur verdween definitief.De kleur werd nu per nummer vastge-steld. De omslagen werden gevarieer-der van kleur en van vormgeving en deafbeeldingen steeds groter (afb. 12-13).Pagina 2 van het omslag kreeg eenaflopend kleurvlak in dezelfde tint alsde gekozen steunkleur van het omslag.De uitvoering van het binnenwerkwerd royaler en de opmaak van deartikelen twee-koloms. De Garamondals lettertype verdween en maakteplaats voor de (Monotype-)Bembo(zie afb. 19), die dateert van 1929. Dekopletter werd de Volta vet, een Egyp-tienne-soort van de Bauersche Giesse-rei uit Frankfurt am Main. Dat letter-type was omstreeks 1956 op de marktgekomen. Merkwaardig – maar nietongebruikelijk in die tijd – waren depaginacijfers uit weer een ander letter-type, namelijk de Monotype Gill Sans.De rubriekskoppen, zoals Aanwinsten,waren diapositief op zwarte vlakjesgeplaatst. De noten werden vanaf denegende jaargang (1961) geheel cursiefgezet en stonden vanaf eind 1961 nietmeer onderaan de betreffende kolomof pagina maar aan het eind van hetartikel. Het zou tot 1967 duren voor-dat alle voetnoten definitief in eind-noten waren veranderd.

In 1963 werd het omslag vrij radi-caal veranderd. Met ingang van num-mer 2 was de titel van het tijdschriftaf en toe niet meer horizontaal maarverticaal geplaatst (afb. 14). Dit hingaf van het feit of de afbeelding liggendof staand was. Dit ontwerp was vanKarel F. Treebus die toen de langdurigzieke Alkema verving. Het omslag metde Rembrandt-tekening van de toren‘Swijgh Utrecht’ was oorspronkelijkin een wat rossige proefdruk aan deredactie voorgelegd (afb. 15). Redac-teur P.J.J. van Thiel, die vermoeddedat de directeur van het Rijksprenten-kabinet daar nooit mee akkoord zou

455

d e v o r m g e v i n g v a n h e t b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

454

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Afb. 7Omslag van het eerstenummer van het Bul-letin van het Rijksmu-seum ontworpen doorKurt Löb. Dit omslagwerd ook gebruiktvoor de prospectus.

Afb. 8Voorbeeld van het‘inbouwen’ van illu-straties. Bulletin vanhet Rijksmuseum4(1956), pp. 14-15.

7

8

Page 6: Een Zilveren Huis Uit Malang

457

d e v o r m g e v i n g v a n h e t b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

456

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

9

10 11

Afb. 9Het afwijkende omslagvoor het gedenkboekHet Rijksmuseum1808-1958 (= Bulletinvan het Rijksmuseum6(1958) nr. 3-4) doorFons van der Linden.

Afb. 10Ontwerp voor eenaflopend omslagvan het Michiel deRuyter-nummer.

Afb. 11Omslag van het Bulletin7(1959) nr. 3-4 dat enigegelijkenis vertoont methet niet uitgevoerdeontwerp van Kurt Löb(zie afb. 3 en 4).

Afb. 12Omslag van het Bulletin9(1961) nr. 1, ontworpendoor Hendrik Alkema.

Afb. 13Omslag van het Bulle-tin 9(1961) nr. 2-3 ont-worpen door de afde-ling Vormgeving vanhet Staatsdrukkerij-en Uitgeverijbedrijf.Deze aflevering isgewijd aan de schen-king De Bruijn-Vander Leeuw.

Afb. 14Omslag van het Bulle-tin 14(1966) nr. 1, metde titel van het tijd-schrift verticaal ge-plaatst. Het ontwerpis van Karel Treebus.

Afb. 15Omslag van het Bulle-tin 17(1969) nr. 3 metde titel van het tijd-schrift horizontaal ge-plaatst. Het ontwerpis van Karel Treebus.

12

14 15

13

Page 7: Een Zilveren Huis Uit Malang

gaan, adviseerde de redactiesecretarisabsoluut de heer Boon om advies tevragen. Tot Van Thiels stomme verba-zing vond Boon het een ‘heel aardigekleur’. Maar die werd uiteindelijk tochveranderd. In een kattebelletje aan deredactiesecretaris schreef Van Thiel:Dit [het Rijksmuseum] blijft een huisvol verrassingen en dat maakt het levenhier zo aangenaam.

Het afscheidsnummer vanTh.H. Lunsingh Scheurleer (1963,nr. 4) had een foto van Eva Besnyöop het omslag. Zij maakte een speelsvisueel grapje waarbij de beeltenisvan deze directeur van de afdelingBeeldhouwkunst en Kunstnijverheidopduikt in de spiegel op de foto (afb.16). Scheurleer is gefotografeerd in deovale zaal van de afdeling Beeldhouw-kunst en Kunstnijverheid, die in 1991ingrijpend werd verbouwd. Over detwee verguld houten consoletafels metspiegels, die afkomstig waren uit hethuis Shardeloes, had Scheurleer in hetBulletin van 1959 een korte bijdragegeschreven. Eva Besnyö zou tegelijker-tijd de fotografie voor een van deFacetten-boekjes voor haar rekeningnemen, maar dat is uiteindelijk nietgebeurd omdat de directie van hetmuseum de prijs te hoog vond.5

In september 1963 was een raam-affiche gemaakt dat verspreid werdonder boekverkopers, volkshogescho-len en openbare leeszalen (afb. 17). Opdeze manier hoopte het Rijkmuseumde lezerskring van het Bulletin uit tebreiden en de kosten van de uitgave teverminderen. In een brief aan de vvv’sin de grote steden werd het driemaan-delijks verschijnend Bulletin aangepre-zen als een publicatie van en over hetRijksmuseum, bevattende de beschou-wingen over de verzamelingen en deafzonderlijke kunstwerken en mede-delingen betreffende de aanwinsten ententoonstellingen. Hoeveel abonneesdeze actie heeft opgeleverd is nietbekend.

Vanaf 1965 (de 13de jaargang) isde Aanwinsten-rubriek in plaats van in

twee in drie kolommen opgemaakt enin vrije regelval gezet. Het diapositieverubriekskopje werd vervangen dooreen kopje in een haarlijnkader. DeKanttekeningen en berichten en deSummaries zouden pas in 1970 (metingang van jaargang 18, nr. 2) in vrijeregelval worden gezet.

In het Bulletin van het Rijksmuseumwerd bij nieuwe alinea’s nooit inge-sprongen. Door de geringe breedtevan de kolommen leidde dat nogaleens tot het vollopen van de laatsteregel van een alinea. Sommige auteurs,zoals Frits Lugt, waren daar, terecht,niet gelukkig mee: Ik moet u zeggen datik daar een vijand van ben, want de rust-punten gaan daardoor soms verloren.[…] Indien ik mij moet neerleggen bijde algemene opzet van het Bulletin, zouik U willen vragen of het niet mogelijkis om tussen de verschillende paragrafentelkens een halve interlinie meer wit telaten.6 Gewoontes, zoals het niet in-springen werden langzamerhandgemeengoed en steeds meer elementenvan de oude vormgeving, zoals hetkleurvlak op pagina 2, dat in 1961 wasingevoerd, verdwenen.

Door de ziekte en de daarop vol-gende pensionering van HendrikAlkema werd de vormgeving van hetBulletin in 1968 definitief overgeno-men door Treebus, die voorlopig debestaande lay-out handhaafde.

Eind 1967-begin 1968 kon de lezerverzamelbanden aanschaffen uitge-voerd in grijs natuurlinnen met eentitel op de rug en het bovenblad inbruin. Met behulp van klemmen kon-den de afleveringen in de band wordenbevestigd. Dat was in die tijd eengoedkoop en gangbaar opbergsysteemdat ook gebruikt werd door tijdschrif-ten als Spiegel Historiael en Antiek.

Af en toe verschenen er themanum-mers, in 1970 een aflevering van deEducatieve Dienst (18de jaargang,nr. 3; afb. 18) en in 1972 een speciaalnummer gewijd aan de restauratie vanDe liefdesbrief van Vermeer (20ste jaar-gang, nr. 3) waarbij de tekst in twee

459

d e v o r m g e v i n g v a n h e t b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

458

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

16

18

17

Afb. 16Omslag van het Bulle-tin 11(1963) nr. 4 tergelegenheid van hetafscheid van Th.H.Lunsingh Scheurleer.Deze scheidendedirecteur is nog juistte zien in de spiegelboven de consoletafel.De foto op het om-slag werd gemaaktdoor Eva Besnyö.

Afb. 17Raamaffiche uit 1963om het Bulletin onderde aandacht van eenbreder publiek tebrengen. Het isgemaakt op de afde-ling Vormgeving vanhet Staatsdrukkerij-en Uitgeverijbedrijfen waarschijnlijk ont-worpen door Ton vanRiel.

Afb. 18Omslag van het the-manummer 18(1970)nr. 3 dat geheel wasgewijd aan de Educa-tieve Dienst van hetRijksmuseum. Hetontwerp is van KarelTreebus.

Page 8: Een Zilveren Huis Uit Malang

461

d e v o r m g e v i n g v a n h e t b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

talen, het Nederlands en het Engels,naast elkaar was gedrukt. Dit nummerkreeg een oplage van 6000 stuks. Hetaantal abonnees bedroeg dat jaar ruim3400. Het binnenwerk was bovendienvoor het eerst voorzien van afbeeldin-gen in kleur. Later zouden meer vandit soort succesvolle ‘specials’ volgen,zoals het themanummer uit 1976(24ste jaargang, nr.1-2), dat geheelgewijd was aan de restauratie van deNachtwacht van Rembrandt. In dieaflevering waren niet alleen kleurenaf-beeldingen maar ook uitslaande af-beeldingen opgenomen. Dit nummer,waarvan eveneens een oplage van6000 stuks was gedrukt, raakte geheeluitverkocht.

Met ingang van de 22ste jaargang,nummer 1, in het voorjaar van 1974,vernieuwde Karel Treebus de vormge-ving totaal. Hij koos voor een ander,sinds het begin van de jaren ’30 zeer

populair, maar ook ‘zuinig lopend’lettertype (Times New Roman, in deoorspronkelijke Monotype-versies; zieafb. 19) en ging ertoe over alle tekstin vrije regelval te zetten, dus ook deartikelen (afb. 20). Tot dan toe warenalleen de vaste rubrieken en de sum-maries op die wijze gezet. Het gebruikom noten geheel te cursiveren werdafgeschaft omdat het usance wasgeworden de titels van boeken en tijd-schriften te cursiveren. Nieuw bij deopmaak van een bladzijde was deinvoering van de zogenaamde vlucht-of smokkelkolom aan de linkerzijdevan de pagina. Hierdoor werd meervariatie en afwisseling van de breedte-maten voor afbeeldingen mogelijk. Inhet spraakgebruik is voor de breedte-maat van dergelijke afbeeldingen deuitdrukking ‘kolom-plus’ gangbaargeworden. Bovendien plaatste hij depaginacijfers bovenin de bladzijden,afgesloten door een haarlijn. Daaron-der creëerde hij ook een vaste plaatsvoor alle bijschriften.7 De omslagenbleven gedrukt in zwart/wit, met alsenig kleurelement de titel van het tijd-schrift in een steeds wisselende steun-kleur (afb. 21).

In 1980 trad een grote productie-technische vernieuwing op. Het oudeboekdrukprocédé (hoogdruk) werdafgeschaft en vervangen door offset.Niet langer werd de tekst gedrukt vanloden letters en de afbeeldingen vankoperen clichés, maar voortaan wer-den tekst en beeld van aluminium pla-ten gedrukt. Het zetwerk kwam nuelektronisch en fotografisch tot stand,waarbij elke drukletter digitaal werdopgebouwd. Het zetwerk werd gedaanop een aan een computer gekoppeldeHell-Digiset fotografische zetmachine.Lettertekens zijn in deze apparatuurniet meer tastbaar aanwezig, maaralleen numeriek. Deze in het schijven-geheugen van de computer aanwezigecode-informatie zorgt ervoor dat eenelektronenstraal digitaal lettertekensgenereert. Elk letterteken wordt puntvoor punt in verticale lijnen opge-

460

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Afb. 19De Garamond(Monotype serie 156),de Bembo (Monotypeserie 270) en deTimes New Roman(Monotype serie 327)

die respectievelijk tot1961, 1974 en 2000 ingebruik waren. Gezetdoor margedrukkerij‘De vergulde meetlat’,Berkel en Rodenrijs. 21 22

20

Afb. 20Twee door Treebusopgemaakte pagina’svan het Bulletin vanhet Rijksmuseum31(1983), pp. 10-11.

Afb. 21Omslag van het Bulle-tin 26(1978) nr. 4 methet artikel over decollectie Otto Lanzdoor H.W. van Os.Het ontwerp is vanKarel Treebus.

Afb. 22Kleuromslag van hetBulletin 30(1982) nr. 2.Het ontwerp is vanKarel Treebus.

Page 9: Een Zilveren Huis Uit Malang

bouwd uit minieme puntjes. Doordeze techniek wijkt het lettertypeTimes New Roman iets af van de oor-spronkelijke (monotype-)versie vandeze letter, die voor het loodzettenwas getekend. De afbeeldingen kwa-men – in plaats van het tot nu toegebruikte foto-chemografische ets-procédé – tot stand via foto-lithogra-fie. Het Bulletin van het Rijksmuseumwas het laatste tijdschrift dat bij deStaatsdrukkerij overschakelde vanboekdruk op offset. Omdat opmaaken lettertype niet principieel werdengewijzigd, ging deze technische ver-nieuwing ongemerkt aan de lezersvoorbij. De enige voor de abonneeswel opvallende verandering was degelijktijdige invoering van omslagenin full-colour (afb. 22-23). Tot dan toewaren incidenteel omslagen in full-colour gedrukt. De eerste kleuren-afbeelding in het binnenwerk wasreeds acht jaar eerder geweest.

Het aantal specials en themanum-mers nam in de jaren ’80 en ’90 zien-derogen toe. Bij het afscheid vanhoofddirecteur dr. S.H. Levie en bijdat van de directeuren dr. J.W. Nie-meijer en dr. P.J.J. van Thiel versche-nen omvangrijke afleveringen van hetBulletin. Bij het afscheid van Van Thielkwam zelfs de dikste special uit, dietot dan toe ooit was verschenen. Sindseind jaren ’80 werd vrijwel alle kopijop floppydisks aangeleverd. De op-maak geschiedt nog steeds met plak-proeven die op het beeldscherm wor-den overgezet.

Begin 1992 stelde Treebus voor omvoor de 40ste jaargang op een moder-ner lettertype over te gaan. De ‘Times’(ontworpen in 1931-1935) die sinds1974 bij het Bulletin in gebruik was,begon wat gedateerd te raken. De‘Hollander’ was een in 1983 door deNederlandse letterontwerper GerardUnger voor de digitale fotozettechniekgemaakte letter. Treebus liet door dezetterij van de Staatsdrukkerij en uit-geverij (Sdu) enkele modellen voor detekst, de noten en de bijschriften uit-

draaien.8 Het is er echter niet meervan gekomen.

Op 1 augustus 1992 maakte Treebusop 55-jarige leeftijd gebruik van deregeling van vrijwillig vervroegdeuittreding (vut).9 Aan het begin vandat jaar had hij de vormgeving vanhet Bulletin al overgedragen aan zijncollega Herman F.M. Govers, die alsenige was overgebleven op de afdeling.Hij werkte voort op de basis-layoutvan Treebus (afb. 24), maar op 16januari 1999 overleed de pas 55-jarigeGovers na een kortstondig ziekbed.Met ingang van jaargang 47 van 1999nam Paul Cornelisse de vormgevingvan het Bulletin over. Ook zijn werkaan het tijdschrift was van korte duur,want in 2000 ging het Bulletin overvan de Sdu naar Waanders Uitgeversin Zwolle. De vormgeving kwam inhanden van Richard van den Dool.Het blad onderging een algehele meta-morfose (afb. 25). De naam van hettijdschrift op de omslag werd gezetin de schreefloze versie van de Haar-lemmer10, een ontwerp uit 1938 vanJan van Krimpen, gedigitaliseerd in1995 door de Dutch Type Library(dtl). De belettering beslaat de helftvan het omslag maar mag niet storenddoor het beeld geplaatst worden.Dat vergt nogal wat creativiteit vande vormgever. In het binnenwerk wer-den de tekstkolommen smaller en devluchtkolommen voor de bijschriftenbreder. Deze smokkelkolommenbevinden zich niet meer aan de linker-,maar aan de rechterzijde van depagina. Het haarlijntje aan de boven-kant van de bladzijde verdween. Er-voor in de plaats zijn kopregels geko-men. De letter van het binnenwerk isde gewone Haarlemmer; die van debijschriften is gezet uit de Haarlem-mer Sans. Ieder artikel begint op eenrechterpagina, terwijl links steeds eenafbeelding wordt geplaatst – aflopendof op een steunkleur – die representa-tief is voor de inhoud van de bijdrage.Tussen de entries van de aanwinsten-rubriek en tussen de verschillende

463

d e v o r m g e v i n g v a n h e t b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

462

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

23

25

24

Afb. 23Kleuromslag van hetBulletin 31(1983) nr. 1.Het ontwerp is vanKarel Treebus.

Afb. 24Omslag van hetBulletin 46(1998) nr. 1.Het ontwerp is vanHerman Govers.

Afb. 25Omslag van hetBulletin 49(2001) nr. 4.Het ontwerp is vanRichard van den Dool.

Page 10: Een Zilveren Huis Uit Malang

465

d e v o r m g e v i n g v a n h e t b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

summaries zijn haarlijntjes geplaatst.Met ingang van 2002 is een nieuwerubriek Cursief opgenomen, waarkorte, luchtige stukjes wordenopgenomen.

Het meest opvallend van de laatstetwee jaar is dat het Bulletin van hetRijksmuseum steeds meer het uiterlijkvan een boekje dan dat van een tijd-schrift heeft gekregen. Alle nummersworden nu genaaid gebrocheerd, waar-door ze een ‘platte rug’ hebben. Hetbinnenwerk, dat al in 1999 gedeeltelijk(d.w.z. de aanwinstenrubriek) in kleurwerd gedrukt, is nu full-colour.

Het Bulletin van het Rijksmuseum isthans het oudste door een Nederlandsmuseum uitgebracht vakblad. Hetheeft zich in de afgelopen vijftig jaar,qua vormgeving, vrij moeiteloos aan-gepast aan de eisen en de wensen vande tijd. Hoe het blad het post-digitaletijdperk tegemoet zal treden, blijftechter een open vraag.

1 In november 1952 werd ook bij de GrafischeInrichting van Johan Enschedé & Zonen in Haar-lem een offerte aangevraagd.

2 De variatie in spelling Garamond/Garamont iscorrect. Lettergieterijen en matrijzenleveranciersspellen de naam óf met een d óf met een t. DeGaramond van Monotype draagt weliswaar denaam van de Franse koninklijke drukker ClaudeGaramond (1499-1561), maar is afgeleid van eenlettertype van Jean Jannon uit Sedan (1580-1658),van wie stempels en matrijzen berusten bij deImprimerie Nationale in Parijs, die ten onrechteaan Garamond werden toegeschreven. Zie Huibvan Krimpen, Boek over het maken van boeken,Veenendaal 1986, p. 245.

3 Zie Th.H. Lunsingh Scheurleer, Catalogus vanmeubelen en betimmeringen, Amsterdam (Rijks-museum) 1952.

4 Geciteerd in: ’s Landsdrukker. Personeelsorgaanvan het Staatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijf,12 (1959) nr. 6-7, pp. 24-25.

5 Archief Bulletin van het Rijksmuseum, brief vanEva Besnyö aan E.R. Meijer, d.d. 13 december1963 en twee afschriften van brieven vanE.R. Meijer aan Eva Besnyö, d.d. 18 november en13 december 1963. De reeks Facetten der verzame-ling bestond uit een serie van twaalf deeltjes diein de jaren ’50 en ’60 zijn verschenen. Elk boekjebevat circa 30 illustraties en een inleiding in hetNederlands en Engels.

6 Archief Bulletin van het Rijksmuseum, brief vanF. Lugt aan A.L. den Blaauwen, d.d. 2 september1965.

7 R.E.O. Ekkart, H. van Krimpen e.a., Karel F. Tree-bus. Typograaf, ’s-Gravenhage 1986, pp. 48-49.

8 Zie voor het gebruik van deze uit minusculebeeldelementjes (pixels) opgebouwde letter:K.F. Treebus, Vormwijzer. Een gids bij het vorm-geven en produceren van drukwerk, ’s-Gravenhage19973, p. 17.

9 Bij zijn terugtreden kreeg hij op 10 september1992 een ‘liber amicorum’: A. Hoekman, B. Ver-steeg en W. Zaat, Typografie moet! Een bundel bijhet afscheid van Karel Treebus, ’s-Gravenhage 1993.

10 De schreefloze versie erbij is ontworpen doorFrank E. Blokland in 1996.

464

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

n o t en

Page 11: Een Zilveren Huis Uit Malang

Hulde aan Marinus Wins op zijn50sten geboortedag, Malang –

18 juni 1931 staat op het etiket van eenbijzondere zilveren maquette, die deafdeling Nederlandse Geschiedenis in2000 bij het veilinghuis J.P. Glerumin Amsterdam heeft aangekocht. Demaquette stelt een woonhuis voor, is42 cm lang en 19 cm hoog en geplaatstop een los houten plateau met eenlengte van 50 cm. Het huis is minuti-eus weergegeven. Ramen, deuren, dak-pannen en ventilatieroosters zijn totin detail uitgevoerd. Het centrale deelheeft schilddaken en telt aan de voor-zijde twee verdiepingen met – alsmeest in het oog springend – een acht-hoekige uitbouw met een ronde koepelop de hoek en afdaken rondom. Ach-ter dit centrale deel liggen aaneenge-sloten twee grote aanbouwen van éénbouwlaag. Dit achterste gedeelte heeftzadeldaken met wolfseinden (afb. 1).

hoff. Het moge duidelijk zijn, dezezestien heren schonken de kostbaremaquette aan Marinus Wins toen hijvijftig jaar werd. Dat feest vond op18 juni 1931 plaats in de stad Malangop Java, in het toenmalige Nederlands-Indië. Maar wie was die MarinusWins? Wie waren deze huldebrengers?Wat stelt de maquette daadwerkelijkvoor? En wat voor stad was Malangeigenlijk?

MalangVoor het Nederlandse kolonialebewind was Malang lang een onbete-kenende plaats in de oostelijke binnen-landen van Java. De nederzetting, gele-gen in het dal van de Brantas tussenGoenoeng Kawi en het Tenggerge-bergte, was in 1767 door troepen vande voc ingenomen, waarna een jaarlater een fortje werd gebouwd. Pas na1820 was van enige economische ont-wikkeling sprake doordat hier in hetkader van het in die jaren ingevoerdeCultuurstelsel met de teelt van koffiewerd begonnen. Nadat Indië in 1870voor het particuliere bedrijfslevenwerd opengesteld, vestigden zich opJava talrijke handelshuizen, bankenen ondernemingen. Vooral in de driegrote havensteden Batavia, Soerabajaen Semarang vestigden zich bedrijven,kantoren en de filialen van groteNederlandse ondernemingen, in de

467

Een zilveren huis uit Malang• h u i b a k i h a r y •

b u l l e t i nv a n h e t

r i j k sm u s e u m

Na de losse daken van de maquetteweg te hebben gehaald, wordt aande binnenzijde een gegraveerde lijstzichtbaar met de namen van de hulde-brengers: J.J.S. Brandsma, J.A. Katten-busch, J.L. van Laer, G.J. Lukeij,W.M. O’Hara, C.D. Punt, C.J. Quist,D.J.M.G. Baron van Slingelandt,Jhr. L.W. van Suchtelen, A. ter Kuhle,Dr. P.W. Toussieng, A.J.W. Vorster,Mr. H.H.A. van West, E.C.A. Winckel,Mr. G.A. Yssel de Schepper, G.J. Zuyder-

466

Afb. 1Zilveren maquettevan het huis van Wins,1931, vooraanzicht.RijksmuseumAmsterdam(inv.nr. ng-2000-3).

Ter herinnering aanBas Kist (2-12-1933/1-1-2003), conserva-tor NederlandseGeschiedenis van1964 tot 1998.

Page 12: Een Zilveren Huis Uit Malang

binding tussen het spoorwegstationen de belangrijke weg Kajoetangan-Tjelaket (afb. 2). Het werd ontworpendoor de directeur van de DienstGemeentewerken, ir. J.H. Termeulen,samen met ir. M. Wins, lid van degemeenteraad en voorzitter van degemeentelijke Technische Commissie,én degene die 11 jaar later de zilverenmaquette ten geschenke zou krijgen.In de raad was besloten om in dittweede bouwplan vrij grote percelenvan gemiddeld 2550 m2 uit te geven endeze te bestemmen voor woningbouwen een aantal openbare gebouwen.3

De architect en stedenbouwkundigeir. Thomas Karsten, stedenbouwkun-dig adviseur van veel Indische gemeen-ten en in 1933 tijdelijk als ontwerperwerkzaam voor Malang, prees laterWins en Termeulen: Malang kaneeuwig dankbaar zijn voor de goedekwaliteit van dit plan, vooral voor hetsprekende tweede centrum, dat in hetJ.P. Coenplein werd geschapen, en de

kloeke O.-W.-as, waarmede dat metKajoetangan werd verbonden; aan hetO.-einde daarvan werd ook toen reedsde nieuwe en betere plaats voor hetS.S.-station ontworpen, een station datbegin 1941 in gebruik werd genomenen ook nu nog het hoofdstation vanMalang is.4

In een fotoalbum dat gouverneur-generaal mr. D. Fock in september 1922kreeg aangeboden bij zijn bezoek aanMalang, is een foto opgenomen vanhet J.P. Coenplein in aanleg (afb. 3).De afbeelding toont het plein metslechts één voltooid gebouw, van tweeverdiepingen met een uitbouw en eenkoepel.5 Het is het gebouw van demaquette die in 1931 aan MarinusWins werd gegeven.

Marinus Wins (1881-1967)De op 18 juni 1881 in Den Haag gebo-ren Marinus Wins6, zoon van HendrikWins en Sophia Maria Meijboom, wasna het voltooien van een opleiding tot

469

e e n z i l v e r e n h u i s u i t m a l a n g

binnenlanden werden tegelijkertijdnieuwe plantages en cultuuronderne-mingen opgericht. Ook voor Malangging veel veranderen, vooral nadat in1879 een spoorlijn naar Soerabajagereed was gekomen en de plantagesin de omgeving hun producten sinds-dien veel gemakkelijker konden trans-porteren en vervolgens exporteren.

Net als elders op Java kozen steedsmeer Europeanen hun domicilie inMalang, waarbij de vestiging van eengarnizoen in 1890 stimulerend werkte.Toch bleef hun aantal klein en ook inverhouding met de overige bevolkingbeperkt. Malang was zeker een aan-trekkelijke woonplaats, want doordathet in de bergen ligt, kent het vergele-ken met de kuststeden een aangenaamklimaat. In 1905 telde Malang inmid-dels bijna 30.000 inwoners, onder wie1353 Europeanen. In die jaren kreeg deplaats steeds meer het karakter vaneen stad en ontwikkelde zich tot hetcentrum van een omvangrijk gebied.Zo had de regionale Malang Stoom-trammaatschappij (ms) in 1897 haareerste lijn geopend, die naar Boelela-wang en Gondarlegi liep. Koffie, sui-ker en nieuwere producten als rubberkonden hierdoor nog sneller en in gro-tere aantallen worden vervoerd. Elfjaar later had de ms deze lijn verlengdtot Dampit en Kepandjen, was eennieuwe lijn naar Toempang geopenden een zijlijn naar Toeren. Het net vande ms was toen 85 kilometer lang enontsloot een belangrijk deel van dewijde omgeving van Malang.1

De komst van veel ‘totoks’ of nieu-welingen die niet alleen in Indië kwa-men om er te werken, maar die er wil-den blijven wonen, leidde in de jarenomstreeks 1900 tot een ongekendegroei van allerlei steden, ook omdatniet-Europeanen – Indonesiërs vooral,maar bijvoorbeeld ook Chinezen –eveneens door de stad en de daaraanwezige mogelijkheden voor werkwerden aangetrokken. De specifiekstedelijke vraagstukken die hierdoorontstonden, vroegen om een nieuwe

aanpak en een andere wijze van be-stuur. In het begin van de 20ste eeuwwerd het bestuur van Indië hieromingrijpend hervormd. Na 1905 werdende eerste en belangrijkste steden zelf-standige stadsgemeenten naar Neder-lands model, met elk een eigengemeenteraad en met gemeentelijkediensten. Stadsontwikkeling, stads-uitbreiding en het vraagstuk van devolkshuisvesting werden samen metandere onderwerpen door dezenieuwe gemeenten voortvarend terhand genomen. In de jaren erna kre-gen ook andere plaatsen een dergelijkestatus, waaronder Malang, dat in 1914een zelfstandige gemeente werd, zijhet nog met een door het Gouverne-ment benoemde raad. De stad teldeinmiddels 50.000 inwoners, van wie2500 met een Europese afkomst. Vierjaar later koos een zeer select deel vande bevolking – 230 ingezetenen – zelfeen raad van 15 leden: 9 Europeanen,4 Javanen (‘Inheemschen’) en 2 Chine-zen (‘Vreemde Oosterlingen’). In 1919kreeg Malang in de persoon vanH.I. Bussemaker bovendien voorhet eerst een eigen burgemeester.2

De snel groeiende gemeente Malangwas ondertussen naarstig op zoeknaar gebiedsuitbreiding. Verschillendebouw- en uitbreidingplannen werdenin deze periode ontwikkeld. Om spe-culatie tegen te gaan en zo de stads-ontwikkeling in goede banen te kunnenleiden, kocht de gemeente tegelijker-tijd zelf grond aan. In 1917 kwam degemeente naar buiten met het tennoorden van de bestaande bebouwinggeprojecteerde Bouwplan i: een opper-vlak van 13 hectare, verdeeld over100 percelen voor woningbouw. Ditwerd de latere Oranjebuurt. In 1920al volgde Bouwplan ii, een terrein van17 hectare dat voornamelijk bestonduit sawahgronden, rijstvelden, en datten zuiden van Bouwplan i en tennoorden van de rivier de Brantas lag.Dit plan bestond uit een groot rond,centraal gelegen plein, het latereJ.P. Coenplein, en een oost-west ver-

468

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Afb. 2Luchtfoto van hetJ.P. Coenplein. Foto:Museum Bronbeek,Arnhem.

Page 13: Een Zilveren Huis Uit Malang

471

e e n z i l v e r e n h u i s u i t m a l a n g

militair ingenieur aan de KoninklijkeMilitaire Academie te Breda, om-streeks 1905 als 1ste luitenant naarNederlands-Indië vertrokken. Hiernam hij als genieofficier dienst in hetknil, het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (afb. 4). Daarop aanslui-tend was hij op Midden-Java korte tijdwerkzaam als ingenieur bij de Sema-rang-Joana Stoomtrammaatschappij(sjs) en de Serajoedal Stoomtram-maatschappij (sds)7, totdat hij in 1915in dienst trad bij de n.v. MalangStoomtrammaatschappij als chefexploitatie. Hij zou 500 gulden permaand verdienen, exclusief een toelagevan 30 gulden. Malang werd toen ookzijn woonplaats.8

De ontwikkeling van het spoorweg-net op Java was snel gegaan, nietzozeer door het grote aanbod aan pas-sagiers, maar door de stijgende nood-zaak in het binnenland verbouwde ofgewonnen producten zo snel mogelijk

naar zee en vandaar naar Europa tevervoeren (afb. 5). De hoofdlijnenwaren in handen van de Staatsspoor-wegen, de talrijke overige lijnen, vaakbereden door stoomtrams, werdengeëxploiteerd door een aanzienlijkaantal particuliere maatschappijen. Aldeze spoor- en tramwegmaatschappijenwaren lid van en vertegenwoordigd inde Vereeniging van Nederlandsch-Indische Spoor- en Tramwegmaat-schappijen (vnist).9

Zes van de kleinere stoomtram-maatschappijen, waaronder de MalangStoomtrammaatschappij (ms), vorm-den in oostelijk Java samen de zoge-naamde Oosthoektrams.10 De n.v.Malang Stoomtrammaatschappij wasin 1896 in Amsterdam opgericht.Zoals voor de meeste in Indië actievebedrijven gold, was het hoofdkantoorin Nederland gevestigd. De in Amster-dam zetelende directie leidde ook deéén jaar oudere n.v. Kediri Stoom-

470

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Afb. 3Het J.P. Coenpleinin 1922, uit het albumdat gouverneur-generaal D. Fockkreeg ter herinneringaan zijn bezoek van 11tot 13 september 1922aan Malang. Foto:Ong Kian Bie/StudioMalang; KoninklijkInstituut voor deTropen, Amsterdam.

Afb. 4Marinus Wins als 1steLt. der Genie in 1908.Collectie H. Wins,Leidschendam.

Afb. 5Wins op inspectie bijde bouw van de pijlervan een spoorbrug,circa 1930. CollectieH. Wins, Leidschen-dam.

Page 14: Een Zilveren Huis Uit Malang

als karakteristiek centrum, het pleinwaaraan ook zijn woonhuis kwam testaan (afb. 7-8).

Wins’ positie in Malang moethet hem mogelijk hebben gemaakt alvroeg een perceel te bemachtigen aanwat een voornaam plein, in zekeropzicht zelfs het voornaamste plein

van Malang zou worden. Op deze pro-minente plaats kon hij het huis voorzijn prille gezin laten bouwen, hethuis van de maquette (afb. 9). Hetzal Wins zelf zijn geweest die het uit-gebreide, twee verdiepingen tellende,kostbare gebouw heeft ontworpen.14

In het familiearchief is een eenvou-

473

e e n z i l v e r e n h u i s u i t m a l a n g

trammaatschappij (ks). Het net vandeze maatschappij had Kediri als kern,een plaats ten zuidwesten van Soera-baja; Malang ligt ten zuidoosten vandeze havenstad en wordt van Kedirigescheiden door het Tenggergebergte.Terwijl het hoofdkantoor zorgde voorhet noodzakelijke kapitaal, de finan-ciële administratie, de inkoop en aan-schaf van materiaal en het algemenebeleid, was de dagelijkse leiding opJava zowel bij de ms als de ks in han-den van een ‘Chef van exploitatie’. Ditwas een behoorlijk zelfstandige func-tie: Nederland was ver weg en de com-municatie kostte betrekkelijk veel tijd.De chef was formeel belast met hetdagelijksch bestuur en de leiding vanden dienst der door de Maatschappijgeëxploiteerde spoorwegen en autodien-sten.11 Wel trad als gemachtigde vande directie in Indië voor beide maat-schappijen één hoofdvertegenwoordi-ger op, maar aanvankelijk beperktediens taak zich tot het geven vanadvies aan de chefs van exploitatie, deoverdracht van kasgelden, de behande-ling van juridische zaken en de verte-

zo valt in het jaarverslag van de msover 1915 te lezen. Bekwaam en ijverigheeft de nieuwe Administrateur aan onzeMaatschappij reeds menigeen goedendienst bewezen; aan practisch beleidgepaard, zal zijn toewijding aan debelangen onzer Maatschappij ons onge-twijfeld bij voortduring tot grote dank-baarheid stemmen.12 De verwachtingenover Wins waren bij zijn meerderenhoog gespannen.

In zijn persoonlijk leven vond Winsin Malang ook snel zijn draai. Zo’ntwee jaar na zijn komst huwde hij,inmiddels 36 jaar oud, op 4 oktober1917 met Casimir Adolphine Louisevan Steyn van Hensbroek. Miertje,zoals haar roepnaam luidde, was gebo-ren in Garoet op West-Java op 14 juli1897, en dus ruim 16 jaar jonger danWins (afb. 6). Hun oudste zoon HenriLouis zag op 10 juli 1919 het levens-licht, volgens de familiegeschiedenis inhet nieuwe huis dat Wins, wellicht metfinanciële steun van de bemiddeldefamilie Van Steyn van Hensbroek,in Malang had laten bouwen.

In de nog kleine Europese gemeen-schap van Malang, in 1920 zo’n 3500personen, had Wins zich ondertussensnel een positie verworven, waarbijzijn verantwoordelijke functie bij deMalang Stoomtrammaatschappijongetwijfeld had geholpen. In 1918was hij een van de gekozen negennieuwe ‘Europese’ gemeenteraadsle-den en van 1919 tot 12 oktober 1923was hij zelfs de plaatsvervangend bur-gemeester van Malang. Wins bleef, metuitzondering van de jaren 1925 en 1926,tot 1930 zeer actief in de gemeentelijkepolitiek.13 Zo was hij vanwege zijningenieursopleiding onder meer voor-zitter van de Technische Commissiedie zich met allerlei gemeentelijkevraagstukken op het gebied van destadsplanning en stadsontwikkelingbezighield. Als zodanig had hij eengrote greep op de ontwikkeling en uit-voering van het gemeentelijk Bouw-plan ii, de latere Gouverneurs-Generaalbuurt met het J.P. Coenplein

472

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Afb. 8Detail van afbeelding 7.

Afb. 7J.P. Coenplein. Fotouit: Malang, de berg-stad van Oost-Java,Malang 1927, p. 26.

genwoordiging bij de landsregering.Pas na 1925 werd zijn positie belang-rijker en werden zijn taken verzwaardmet het toezicht op het dagelijksbeheer van beide maatschappijen.In 1915 voor het eerst fungeerde de HeerM. Wins als onze bedrijfsleider in Indië,

Afb. 6Marinus Wins enechtgenote Miertjevan Steyn van Hens-broek, circa 1920.Collectie H. Wins,Leidschendam.

Page 15: Een Zilveren Huis Uit Malang

dige, niet-gedateerde tekening van hetgrondplan van het huis bewaard geble-ven (afb. 10). Duidelijk zijn de ruimtesop de begane grond te onderscheidenin een hoofdgebouw en bijgebouwen,die door galerijen met elkaar wordenverbonden. In het hoofdgebouw bevin-den zich naast privé-vertrekken alsslaap- en kleedkamers, ook de woon-vertrekken, een voor- en achtergalerijen een kantoortje. De bijgebouwenzijn bestemd voor de toilet- en was-ruimtes, de dapoer of keuken, degarage, goedangs (opslag) en de ver-blijven voor het personeel. De uitein-delijke uitvoering wijkt overigens aan-zienlijk van de tekening af. Uit demaquette blijkt dat alleen het hoofdge-bouw volgens tekening is uitgevoerd.De bijgebouwen, op de tekening nogals aparte vleugels aan de oostzijdegedacht, zijn in werkelijkheid gebouwdals twee gesloten bouwvolumes aande zuidzijde, liggend tegen het hoofd-gebouw aan. Bijzonder aan het woon-huis is de uitbouw met koepel. Op debegane grond is deze uitbouw als openvoorgalerij ingericht (afb. 11).15 Ookde ruimte op de eerste verdiepingwas aanvankelijk open, maar hier zijn,zoals de maquette toont, later in deopeningen louvreramen geplaatst. Om

ook op de begane grond verkoeling enenige schaduw te hebben is, als eenrondom-buitengalerij, een doorlopendafdak geplaatst.16

Omstreeks 1900 waren daken metwolfseinden waarmee de bijgebouwenzijn bedekt, gemeengoed in de utili-teitsbouw in Nederlands-Indië. Eendergelijke bouwmethode werd meestalgebruikt door genieofficieren enbouwkundig geschoolde opzichtersen aannemers. Geschoolde architectenwaren toen nog nauwelijks in Indië tevinden. Men ontwierp aan de handvan modellenboeken, handboekenvoor militaire of civiele bouwwerkenof volgens het zogenaamde ‘normaal-ontwerpen’, standaardontwerpen diedoor de Indische Waterstaat warenvastgelegd en genormaliseerd. Wins’ontwerp voor zijn eigen huis verraadtzo zijn kma-achtergrond en weer-spiegelt een ontwerppraktijk en bouw-wijze die kenmerkend zijn voor utili-teitswerken en herkenbaar als IndischeWaterstaatsarchitectuur van om-streeks 1900.17

Op de bouwtekening is, ongetwij-feld later, een kamer aangemerkt alsde geboortekamer van de oudste zoonvan het echtpaar Wins, Henri Louis.Dit zou betekenen dat het huis voor

475

e e n z i l v e r e n h u i s u i t m a l a n g

474

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Afb. 9Het woonhuis vande familie Wins aanhet J.P. Coenplein,circa 1925. CollectieH. Wins, Leidschen-dam.

Afb. 10Tekening grondplanontwerp woonhuisM. Wins. Blauwdruk27,6 x 21,8 cm.Collectie H. Wins,Leidschendam.

Afb. 11Thee-uurtje in devoorgalerij van hethuis, circa 1920.Collectie H. Wins,Leidschendam.

Page 16: Een Zilveren Huis Uit Malang

10 juli 1919 gereed moet zijn geweest.De gemeenteraad van Malang zouechter pas op 26 april 1920 – ruimnegen maanden later – formeel hetverkavelingsplan vaststellen en de ver-koopprijzen bepalen van de grote per-celen van gemiddeld 2550 m2.18 Hoedan ook, in 1922, het jaar waarin denieuwe wijk met een brug over deBrantas met de rest van de stad werdverbonden, stond het huis er zeker.Veel andere bebouwing was hier ooktoen nog niet. Hoe bijzonder de plekwas, blijkt wel uit de andere gebouwendie aan het zeer ruime plein verrezen.In 1924 kwam de zogeheten kolonels-woning gereed (afb. 12), in 1929het raadhuis naar een ontwerp vanH.F. Horn en in 1931 de gecombineerdehbs-ams (Algemene MiddelbareSchool) naar ontwerp van ir. W. Lemei(afb. 13-14). Het huis van Wins, aan

het plein gelegen tussen de Daendels-boulevard die naar het toekomstigestation leidde en de Van Imhoffstraat,bevond zich precies tussen het raad-huis en de hbs-ams in (afb. 15).19

De maquetteIn 1921, toen Wins zes onafgebrokenjaren voor de MS had gewerkt, kon hijgedurende enkele maanden met verlofnaar Nederland. De familie gaf voorvertrek op 7 februari 1921 nog eenafscheidsreceptie in Hotel Palace inMalang – wederom een teken van zijnhoge status in de stad (afb. 16).20 Inoktober 1921 keerde Wins met vrouwen zoon Henri terug naar Malang,ongetwijfeld vol verwachtingen overde toekomst. Maar het noodlot sloegtoe: in maart 1923 stierf ‘Miertje’ Winsin het kraambed; ook de baby over-leefde het niet. Zoon Henri werd op-

477

e e n z i l v e r e n h u i s u i t m a l a n g

476

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Afb. 12De woning van deKolonel der InfanterieP. Schaafsma aan hetJ.P. Coenplein, 1928.Foto kitlv, Leiden.

Afb. 13Panorama van hetJ.P. Coenplein in 1933,met links de hbs-ams,rechts het raadhuis enin het midden achterhet geboomte hethuis van Wins. Foto:Ong Kian Bie/StudioMalang.

Afb. 14Detail van afbeelding 13.

Afb. 15Detailtekening vande omgeving van hetJ.P. Coenplein. Uit:W. de Haan, ‘Hethoofdwegen-stelselvan de stadsgemeenteMalang, in verbandmet de plaats vanhet nieuwe station’,Indisch BouwkundigTijdschrift – LocaleTechniek, (1941) 2,p. 53.

Page 17: Een Zilveren Huis Uit Malang

basis van zijn invloed had verkregen.Zijn huldebrengers bestaan uit colle-ga’s uit het Indische spoor- en tramwe-zen, zakenrelaties van de n.v. MalangStoomtrammaatschappij, collega’s uitde gemeentelijke politiek en anderenotabelen uit het Malangse. De herenJ.A. Kattenbusch, ir. D.J.M.G. baronvan Slingelandt, A.J.W. Vorster enA. ter Kuhle zijn allen werkzaamgeweest in het spoor- en tramwezen.De drie laatstgenoemden bekleeddenevenals Wins bestuurlijke functiesin de Vereeniging van Nederlandsch-Indische Spoor- en Tramwegmaat-schappijen. Kattenbusch nam in 1930-1931 tijdelijk de exploitatie van deOosterlijnen waar en was in die jarentevens als hoofdingenieur werkzaambij de Afdeling Weg en Werken,Opnamen, Aanleg en Constructie bijde Staatsspoor- en Tramwegen.23 VanSlingelandt was bovendien van 1920tot 1931 Wins’ directe collega geweestbij de Kediri Stoomtrammaatschappij,het zusterbedrijf van de ms. Hij ookwas degene die Wins in 1932 als chefexploitatie van de Malang Stoomtram-maatschappij zou opvolgen, een func-tie die hij tot 1934 bekleedde, waarnahij als directeur van beide stoomtram-maatschappijen in Nederland zouterugkeren.24 Vorster was tot 1930 chefvan de Nederlandsch-Indische Spoor-wegen op het hoofdkantoor in Sema-rang en van 1931 tot 1934 de hoofdver-tegenwoordiger in Nederlands-Indiëvoor de Malang Stoomtrammaat-schappij en Kediri Stoomtrammaat-schappij, dus kort Wins’ directe chef.Ook hij werd uiteindelijk directeurvan de twee bedrijven, zij het na deTweede Wereldoorlog, van 1946 tot1949.25 Ter Kuhle ten slotte was inde periode 1930-1932 in Soerabajaals administrateur werkzaam bij deOost-Java Stoomtrammaatschappijen bekleedde bestuurlijke functiesbij zowel de vnist als de MadoeraStoomtrammaatschappij.26

Maar niet alleen collega’s uit zijnspoorwegnetwerk droegen bij aan de

maquette. G.J. Lukeij en G.J. Zuyder-hoff bijvoorbeeld waren net als Winsactief in de Malangse gemeentepoli-tiek. Vooral de in 1869 in Amsterdamgeboren Zuyderhoff was in Malangeen belangrijke figuur. Hij was in 1892naar Indië gekomen om zijn geluk alskoffieplanter te beproeven en was totzijn pensioen werkzaam als admini-strateur van de koffieondernemingSoember Duren bij Dampit, ten zui-den van Malang. Na zijn pensioneringomstreeks 1919 bekleedde Zuyderhofftalrijke bestuurlijke functies enmaakte hij zich in Malang verdienste-lijk als gemeenteraadslid en wethou-der, een functie die hier pas in 1930werd ingevoerd, en als voorzitter ofbestuurslid van verschillende plaatse-lijke instellingen. Zo was hij jarenlangbestuurslid van de Malangsche Land-bouwvereeniging en voorzitter Land-en Bosbouwonderwijs van de Cultuur-school Malang. Ook was hij lid van deProvinciale Raad van Oost-Java enzelfs van de Volksraad, het in Bataviazetelende parlement (met beperktebevoegdheden) van Nederlands-Indië.Als lid van deze Volksraad heeft Zuy-derhoff jarenlang de oprichting bepleitvan een hbs in Malang, uiteindelijkmet succes. In 1927 kwam de defini-tieve toezegging van het gouverne-ment voor de bouw van een ams enhbs, de school die aan het J.P. Coen-plein, vanuit het huis van Wins gezienaan de overkant van de Daendelsbou-levard, kwam te staan en die in 1931haar deuren opende. De eerste voor-zitter van het schoolbestuur was:G.J. Zuyderhoff. Zuyderhoff stierf inde functie van wethouder en plaatsver-vangend burgemeester op 7 september1933, twee jaar na Wins’ vertrek uitMalang.27 Vooraanstaande leden van deMalangse samenleving waren voortsde geneesheer dr. P.W. Toussieng ende advocaat mr. H.H.A. van West.E.C.A. Winckel leidde het gelijkna-mige kantoor in Malang en vertegen-woordigde zo het lokale bedrijfsle-ven.28 Onder de overige gulle gevers

479

e e n z i l v e r e n h u i s u i t m a l a n g

gevangen door een tante en vertrok alsnel naar Nederland. Marinus Winsbleef alleen, met zijn bedienden, inzijn grote huis achter. Of hij zijnwoning werkelijk alleen bleef gebrui-ken of delen ervan verhuurde of aananderen beschikbaar stelde, is helaasniet bekend, maar ligt wel enigszinsvoor de hand.

Zelf zat Wins ondertussen niet stil.Tot 1 januari 1932 bleef Wins als chefexploitatie in dienst van de MalangStoomtrammaatschappij en was hijtevens bestuurslid van de Vereenigingvan Nederlandsch-Indische Spoor- enTramweg Maatschappijen, een functiedie hij in 1927 had aanvaard.21 Toenhij in 1928 tijdens een volgend verlofopnieuw in Europa was, leerde Winser de in Sint-Petersburg geboren RuthHartwig kennen. Enige tijd verbleefhij bij haar in Berlijn, alvorens naarIndië terug te keren. Maar toen al wisthij zeker dat zij zijn tweede vrouw

moest worden. Hiervoor moesten bei-den echter eerst nog wat geduld uitoe-fenen. Pas nadat Wins met ingang vanjanuari 1932 eervol ontslag werd ver-leend, lag een gezamenlijk te volgenweg voor hen open. Dankzij zijngespaarde verlofdagen had Wins ove-rigens reeds op 1 september 1931 naarNederland kunnen terugkeren, tweemaanden na zijn vijftigste verjaardag.Malang telde toen inmiddels ruim85.000 inwoners, onder wie zo’n14.000 Europeanen.22

De viering van zijn vijftigste ver-jaardag was zo tegelijkertijd voorWins een vroeg afscheidsfeest. Datzal ook het kostbare karakter van hetcadeau verklaren, dat natuurlijk tevenseen hele directe herinnering is aanMalang en het huis dat hij hier lietbouwen (afb. 17-18). De schenkers vor-men een aardige indruk van de waaieraan contacten die Wins in Malang enomgeving krachtens zijn functie en op

478

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Afb. 16Afscheidsreceptievan de familie Winsop 7 februari 1921 inHotel Palace Malang.In het midden hetechtpaar Wins metde kleine Henri Louis.Foto: kitlv, Leiden.

Page 18: Een Zilveren Huis Uit Malang

staat werd opgeëist, al heeft Winshiervoor wel enige compensatie ont-vangen.33 Het gebouw was ontsnaptaan de grootschalige vernieling dieMalang eind juli 1947 teisterde, toentijdens de Politionele Actie Indonesi-sche troepen de stad moesten verlatenen zij hierbij de meeste openbaregebouwen in brand staken, waaronderhet raadhuis en de hbs-ams, waartus-sen Wins’ huis lag.34

De ontwikkeling van Malang hielduiteraard niet bij het vertrek van Winsof het koloniale bewind op. De stadbleef in de jaren ’30 doorgroeien.In 1939 liep het inwonertal al tegende 100.000 en was het inmiddels devijfde stad van Java, terwijl Malang in1920 nog op de negende plaats stond.In 1928 al was Malang hoofdplaats vande gelijknamige residentie geworden;voordien viel Malang onder de toenopgeheven residentie Pasoeroean –opnieuw een voorbeeld van de snelleontwikkeling van de stad. Na deIndonesische onafhankelijkheid bleefMalang een belangrijke stad, die

momenteel zo’n 700.000 inwonerstelt en geldt als een belangrijk onder-wijscentrum; zo kent Malang eeneigen universiteit. Veel van de in 1947aangerichte vernielingen werdennadien hersteld. Aan het Coenpleinis nog steeds het raadhuis te vindenin hetzelfde gebouw als onder hetkoloniale bewind, maar het plein heetinmiddels Tuguplein, naar het monu-ment (‘tugu’) voor de Indonesischeonafhankelijkheid dat in het middenervan is geplaatst. Maar Wins’ huislijkt er niet meer te staan. Op dieplaats staat nu een modern kantoor-gebouw.

481

e e n z i l v e r e n h u i s u i t m a l a n g

zijn voorts enkele zakelijke relaties tevinden bij cultuurondernemingen uitDampit, waarvoor de Malang Stoom-trammaatschappij een belangrijkeschakel was, zoals de administrateurvan de onderneming Loengoer Dowo,W.M. O’Hara, en diens collega bij deonderneming Soember Soeko Tang-kep, C.D. Punt. Ook vertegenwoordi-gers van in de havenstad Soerabajagevestigde exportfirma’s hoordenbij degenen die Wins de zilverenmaquette aanboden: C.J. Quistwas directeur van de Tabak ExportCompagnie, J.L. van Laer chef bijde bekende firma Sluyters & Co. InLawang, gelegen aan de weg vanMalang naar Soerabaja, voerde mr.G.A. Yssel de Schepper de directievan de plaatselijke Nederlandsch-Indi-sche Spaarbank.29 J.J.S. Brandsma wasvan 1930 tot en met 1932 waarnemenddirecteur van de Koningin Emma-school in Soerabaja en jhr. L.W. vanSuchtelen was in het verre Bandoeng(West-Java) directeur van de Neder-landsch-Indisch Hotel Vereeniging.

Misschien dat de opkomst in de jaren’20 van Malang als toeristisch cen-trum zijn deelname aan het cadeauverklaart.30

Na Wins’ vertrekKort na zijn aankomst in Nederlandtrad Wins in het huwelijk met zijngeliefde Ruth Hartwig. Met haar ginghij in Wassenaar wonen.31 Bij hetDepartement van Financiën vond hijals referendaris werk; hij bleef hier tot1949 in dienst. Tijdens de mobilisatiein 1939 en 1940 was hij als kapiteinder Genie bij de Generale Stafgeplaatst. Marinus Wins overleedop 18 februari 1967 in Den Haag.

Zijn huis aan het Malangse Coen-plein had hij na zijn vertrek in eigen-dom gehouden. In de jaren ’30 her-bergde het gebouw het Instituut VanRee, een christelijk internaat voorleerlingen van de middelbare school.32

Tot 1949 of wellicht later heeft Winsrevenuen gekregen uit de verhuur vanzijn pand, tot het na de onafhankelijk-heid van Indonesië door de nieuwe

480

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Afb. 17Zilveren maquettevan het huis van Wins,1931, achteraanzicht.RijksmuseumAmsterdam(inv.nr. ng-2000-3).

Afb. 18Zilveren maquettevan het huis van Wins,1931, zijaanzicht.RijksmuseumAmsterdam(inv.nr. ng-2000-3).

Page 19: Een Zilveren Huis Uit Malang

22 na, ksms, inv.nr. 138, Malang Stoomtrammaat-schappij, Verslag over het jaar 1932, J.H. de Bussy,Amsterdam, p. 6; in ra 1931-2/718 staat de laatstevermelding van Wins als chef exploitatie van dems. Van Schaik, op.cit. (noot 1), p. 29.

23 ra 1930-2/669, 685, ra 1931-2/694, 711, ra 1932-2/699.

24 ra 1930-2/693, ra 1931-2/715, ra 1932-2/709,ra 1934-2/668, 671. Adam, op.cit. (noot 12),bijlage ii, pp. xii-xiii.

25 Nieuw Adresboek voor geheel Nederlandsch-Indië,Batavia 1930; Adam, op.cit. (noot 12), bijlage ii,p. xiii.

26 ra 1930-2/690, 692, 694, ra 1931-2/715, 717,ra 1932-2/78, 715, 717, 772.

27 Van Schaik, op.cit (noot 1), p. 35. ra 1930-2/60,218, 464, 568, 743, 745, ra 1931-2/60, 225, 479,591, 773, 775, ra 1932-2/485, 595, 766, 768. Zieook: na, Familie Archief J.W. Meyer Ranneft;Ranneft was in 1929 president van de Raad vanIndië, lid van de Hollandsch-Inlandsche Onder-wijs Cie (1928-1931) en vanaf 15 mei 1929 voorzit-ter van de Malangsche Landbouwvereeniging alsopvolger van Zuyderhoff.

28 Nieuw Adresboek 1934 (noot 25).29 Nieuw Adresboek 1930 (noot 25).30 ra 1930-2/466, ra 1931-2/481 en ra 1932-2/488;

Nieuw Adresboek 1932 (noot 25).31 Buurtweg 111.32 Zie ook g 6-5 op de Officiële Plattegrond der

Gemeente Malang 1936-1937, een uitgave vanG. Kolff & Co., Malang; ook: FotoarchiefKoninklijk Instituut van de Tropen Amsterdam(kit), fotonr. 373.53 N5: Europeesch huis teMalang 1937. Instituut van Ree. Internaat metm.o.

33 Zo heeft kleinzoon H. Wins uit Leidschendammij verteld.

34 Van Schaik, op.cit. (noot 1), pp. 73-74.

483

e e n z i l v e r e n h u i s u i t m a l a n g

1 A. van Schaik, Malang, beeld van een stad,Purmerend 1996, pp. 12-24.

2 F.J.M. van Liempt, Stadsgemeente Malang 1914-1939, Malang 1940, pp.xxi-xxii, xxxiv.

3 Van Liempt, op.cit. (noot 2), p. xxxv. Het ontwerpvan de verkaveling is behandeld in de raadsverga-dering van 26 april 1920.

4 Thomas Karsten, ‘Het ontwikkelingsplan dergemeente Malang’, Indisch Bouwkundig Tijdschrift– Locale Techniek, (1936) 3, p. 65.

5 Fotoarchief Koninklijk Instituut voor de TropenAmsterdam, doos 80, Fotoalbum ter herinnering aanhet bezoek van Gouverneur Generaal Mr. D. Fockaan Malang op 11-13 sept. 1922, Zijner Excellentieeerbiedig aangeboden door den gemeenteraad vanMalang, foto nr. 35/17. Voor latere opnamen vanhetzelfde pand zie: Malang, de bergstad van Oost-Java, Malang 1927, p. 26, en A. van Schaik, op.cit.(noot 1), p. 121.

6 Veel dank ben ik verschuldigd aan de schoon-dochter, mevrouw E.J. Wins-van de Oord uitWassenaar voor het geven van biografische gege-vens van Marinus Wins en aan de kleinzoonH. Wins uit Leidschendam voor het afstaan vanfoto’s.

7 Nationaal Archief (na), Archief van de Kediri-Stoomtrammaatschappij en de Malang-Stoom-trammaatschappij, 1895-1970, 2.20.12 [hierna tenoemen: ara, ksms], inv.nr. 188, Wins aan baronvan Styrum, directeur ks en ms te Amsterdam,28 april 1950.

8 na, ksms, inv.nr. 185, Staat der Mutatiën van hetEuropeesch personeel in vasten dienst over 1e kwar-taal 1918, Malang Mei 1918.

9 na, Archief van de Nederlandsch-Indische Spoor-en Tramwegmaatschappijen, 2.20.14. Deze vereni-ging werd in 1917 opgericht met als doel degemeenschappelijke belangen van de spoor- entramwegmaatschappijen te behartigen, en is in1950 opgeheven.

10 Tot de Oosthoektrams behoorden de MalangStoomtrammij., de Kediri Stoomtrammij., deModjokerto Stoomtrammij., de Madoera Stoom-trammij., de Pasoeroean Stoomtrammij. en deProbolinggo Stoomtrammij. Elke maatschappijbestreek een eigen lokaal net.

11 na, ksms, inv.nr. 186, Arbeidsovereenkomst Chefexploitatie Van Slingelandt 29 Mei 1933, Malang /29 april 1933 Amsterdam. Van Slingelandt verdiende1200 gulden per maand en een percentage in dewinstdeling met een minimum van 10.000 guldenper jaar. Wins zal in zijn laatste jaren ongeveereenzelfde beloning hebben mogen ontvangen; zieook Arbeidsovereenkomst Jan Madarasz, Malang28 Nov. 1935 (na, ksms, inv.nr. 86).

12 na, ksms, inv.nr. 135, Malang Stoomtrammaat-schappij, Verslag over het jaar 1915, J.H. de Bussy,Amsterdam, p. 6; Regeerings-almanak van Neder-landsch-Indië [hierna: ra] 1916-2/643, waarin

Wins’ functie wordt omschreven als ‘Chef vanaanleg & exploitatie ms, tevens chef 2e afd. en4e afd.’ Wins volgde E. van IJsseldijk op, van1907 tot 1915 de eerste Chef exploitatie van dems: H.B.N.B. Adam, Inventaris van de archievenvan de Kediri-Stoomtrammaatschappij en deMalang Stoomtrammaatschappij, 1895-1970,’s-Gravenhage 1976, bijlage ii, p. xi.

13 Van Liempt, op.cit. (noot 2), p. xxxiii; Stads-gemeente Malang 1914-1934, Malang 1934, p. 23.ra 1918-2 tot ra 1930-2/74. Geen vermelding alsgemeenteraadslid in de Regeerings-Almanakkenvan 1925 en 1926. In ra 1930-2/745 wordt Winsvermeld als gemeenteraadslid, ir. E.A. Voorne-man als burgemeester en G.J. Zuyderhoff alsloco-burgemeester. Voorneman zou in 1933burgermeester worden van Batavia.

14 Mededeling mevr. E.J. Wins-Van de Oord(schoondochter M. Wins) te Wassenaar aanauteur.

15 De voorgalerij die vanwege het tropische klimaataltijd open was, werd meestal gebruikt voor ont-vangst van gasten. De open achtergalerij haddaarentegen een meer privé karakter.

16 In de periode 1900 tot 1920 worden in de Indi-sche woonhuisarchitectuur meestal alleen ramenen deuren tegen direct zonlicht beschermd doormiddel van louvres of luifels. In de jaren ’20 en’30 worden ook de buitenmuren zoveel mogelijkbeschermd tegen direct zonlicht en verhitting,door daken verder door te laten lopen in overstek.Zadeldaken (twee dakschilden) en schilddaken(vier dakschilden) worden veel toegepast in dewoningbouw. Het principe van een tweede, openbuitengevel voor extra verkoeling en ventilatiewordt dan voornamelijk toegepast in de kantoor-architectuur.

17 Een mooi voorbeeld van een veel gebruikt hand-boek is: A. van Lakerveld en W.L. Brocx, Hand-leiding voor bouwkundigen en industrielen inNederlandsch Oost-Indië, ’s-Gravenhage 1864.

18 Van Liempt, op.cit. (noot 2), p. xxxv; Van Schaik,op.cit. (noot 1), p. 32.

19 Zie voor kolonelswoning: kitlv, image code31004, foto woning van de Kolonel der infanterieP. Schaafsma aan het J.P. Coenplein te Malang,1928; zie voor het raadhuis: ‘Het Raadhuis van destadsgemeente Malang’, Indisch Bouwkundig Tijd-schrift – Locale Techniek, 5 (1936), 3, pp. 56-58;zie voor de hbs: W. Lemei, ‘De nieuwe HoogereBurgerschool-Algemeene Middelbare school teMalang’, De Waterstaats-Ingenieur, 19 (1931),p. 393.

20 Koninklijk Instituut Taal, Land & VolkenkundeLeiden (kitlv), album 289, image code 35277,z/w foto Afscheidsreceptie op 7 februari 1921Fam. M. Wins in Hotel Palace Malang.

21 Zie ra 1927-2/682, ra 1928-2/685, ra 1929-2/666,ra 1930-2/690, ra 1931-2/715.

482

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

n o t en

Page 20: Een Zilveren Huis Uit Malang

In mijn koffers begint zich op gebrui-kelijke wijze een dichte afzetting van

papier te vertonen. Dat verhoogt de reis-vreugde!1 Het zijn de woorden vanRemmet van Luttervelt, de man dievan 1946 tot zijn dood in 1963 de af-deling Vaderlandse geschiedenis vanhet Rijksmuseum gezicht gaf (afb. 2).Van Luttervelt was een veelzijdig enenthousiast mens, die zijn leven geheelin dienst stelde van zijn werk. Zijnpersoonlijke archief is in april 2000door zijn familie overgedragen aan hetRijksmuseum (afb. 1). Het bevat eenschat aan informatie, te veel om in éénartikel te bespreken. De jaren waarinVan Luttervelt in het museum werk-zaam was, kunnen worden getypeerdals een overgangsperiode tussen voor-oorlogse, traditionele opvattingen overhistorische opstellingen en vernieu-wende ideeën over de rol en de vormvan historische musea in een brederperspectief. De vroege dood van VanLuttervelt betekende dat veel van zijnopvattingen niet zijn uitgevoerd. Datmaakt zijn gedachtegoed niet minderinteressant. In een overgangsperiodeworden immers vaak de bakens verzeten wordt de basis gelegd voor een vol-gende fase.

Vorstenhuizen en stambomenRemmet van Luttervelt was als kleinkind al geïnteresseerd in vaderlandsegeschiedenis. Uit de weekbladenknipte hij plaatjes van vorstenhuizenen aan zijn moeder vroeg hij eenSpaanse vlag te maken om op straatmet vriendjes de Opstand tegen deSpanjaarden na te spelen.2 Vorstenhui-zen met hun stambomen en heraldiekzijn altijd favoriete onderwerpen vanVan Luttervelt gebleven. Thuis werdzijn interesse in geschiedenis en kunstgestimuleerd. Het behalen van het toe-latingsexamen voor het gymnasiumbijvoorbeeld werd gevierd met eenreisje naar Duitsland en ook bij anderegelegenheden bezocht het gezin musea,kastelen en buitenhuizen. Vader Rem-met van Luttervelt was na een jaren-lange carrière als beroepsmilitair in1922 burgemeester van Zuidlarengeworden. Het gezin bestond uit driekinderen: Remmet (1916-1963) en Joke(1918-2002) waren in Haarlem geboren,Willem (1921-2000) in Amersfoort.Het burgemeestersgezin woonde opLaarwoud, het voormalige jachtver-blijf van koning Willem I dat de func-tie van ambtswoning had gekregen. In1929 werd vader Van Luttervelt bur-gemeester van Lochem en verruildede oudste zoon het gymnasium vanAssen voor dat van Zutphen. Het waseen moeilijke tijd voor Remmet, die

485

Koffers vol gedachtenDe opvattingen van Remmet van Luttervelt

(1916-1963) over historische musea*

• e v e l i n e s i n t n i c o l a a s •

b u l l e t i nv a n h e t

r i j k sm u s e u m

484

Afb. 1Een deel van hetarchief van R. vanLuttervelt, dat in2000 door zijn broerW. van Luttervelt aanhet Rijksmuseumwerd geschonken.

Page 21: Een Zilveren Huis Uit Malang

lair-wetenschappelijke tijdschriftengepubliceerd. Gezaghebbende publica-ties op het terrein van middeleeuwsekunst, zijn specialisatie, bleven uit.Een opeenvolging van ongelukkigeincidenten in de jaren ’20 gaf een aan-zienlijke knauw aan zijn reputatie enhet is ook hierom niet verwonderlijkdat Staring vader Van Luttervelt advi-seerde om zijn zoon in Leiden te latenstuderen. Wilhelm Martin, specialistop het gebied van de 17de-eeuwseschilderkunst, was de eerste persoonin Nederland die promoveerde op eenkunsthistorisch onderwerp.8 Hij wastoen al enkele maanden onderdirec-teur van het Mauritshuis in Den Haag.Toen directeur A. Bredius in 1909 af-trad, volgde Martin hem op en ver-vulde deze functie naast zijn hoog-leraarschap tot 1945.9 Het is goedmogelijk dat Staring Martin kendein zijn functie als directeur van hetMauritshuis.

Kunstgeschiedenis in LeidenTijdens zijn studententijd in Leidenleerde Remmet gelijkgestemdenkennen, jonge mensen die evenzeer

geïnteresseerd waren in kunst engeschiedenis. In 1936, het jaar dat hijaankwam, werd hij lid van het LeidsStudentencorps en van het SodaliciumLiteris Sacrum, een dispuut van Leidseletterenstudenten (afb. 3).10 Van Lut-tervelt was de eerste student kunstge-schiedenis die lid werd van dit dispuut,dat toen uitsluitend uit mannelijke envrouwelijke neerlandici en historicibestond. Zijn omvangrijke kennisleverde hem al snel waardering op.Oudere studenten merkten dat hijbelezen was en dat hij, wat kennisbetreft, minstens op gelijke voet methen stond. Ook zijn veelzijdige belang-stelling viel op. Hij hield voordrachtenover uiteenlopende onderwerpen alsmoderne kerkelijke schilderkunst,Las Meniñas van Velasquez en gemeen-schapskunst.11

Ook in zijn jaarclub Edelweiss, diehoofdzakelijk bestond uit juristen,nam Van Luttervelt een bijzonderepositie in. Sinds 1927 waren er geencorpsleden meer geweest die kunst-geschiedenis studeerden. Deze bijzon-dere positie maakte van hem echtergeen eenling. Hij had een zeer actief

487

k o f f e r s v o l g e d a c h t e n

het niet naar z’n zin had op school,weinig vrienden had en het liefst thuisaan het lezen was. In 1936 verliet hijop 20-jarige leeftijd het gymnasium,relatief oud voor een aankomendstudent.

Toen Remmet aangaf dat hij kunst-geschiedenis wilde gaan studeren,maakte zijn vader bezwaar omdat hijvreesde dat er voor zijn zoon in eendergelijk vak geen carrière was wegge-legd. Een goede vriend van de familie,mr. A. Staring (1890-1980), over-tuigde vader Van Luttervelt ervan datRemmet met zijn ‘onderzoekersfel-heid’ wel snel zou opvallen en zich zoukunnen onderscheiden van de overigestudenten kunstgeschiedenis.3

Staring was jurist, maar had naenkele jaren diplomatieke dienst voorde kunstgeschiedenis gekozen. Van1920 tot 1922 was hij verbonden aanhet Haags Gemeentemuseum. Hijschreef tal van kunsthistorische artike-len en was onder meer betrokken bijde oprichting van het Oranje Nassau

Museum in Den Haag. Ook verza-melde hij vanaf zijn studententijd teke-ningen uit de 18de en vroege 19deeeuw, destijds een periode waarvoorgeringe kunsthistorische belangstel-ling bestond.4 In 1931 kocht Staringhet voorvaderlijk huis De Wildenborchin Vorden, nabij Lochem. Hij verliethet westen, maar bleef actief in allerleibesturen en commissies op het gebiedvan kunst en monumenten. In dat jaarheeft waarschijnlijk ook de kennisma-king met de familie Van Lutterveltplaatsgevonden, een contact dat voorhet verloop van Remmets leven vancruciaal belang is geweest.

Ook bij het kiezen van een univer-siteit trad Staring adviserend op. Hetwerd Leiden met professor dr. Wil-helm Martin (1876-1954), omdat deUtrechtse universiteit naar de meningvan Staring ongeschikt was. De zwoelesfeer op het instituut daar, waarin stu-denten al te zeer elkaar en hun hoog-leraar Willem Vogelsang (1875-1954)bewonderden, achtte Staring voorRemmet geen goede omgeving. Beterwas het in Leiden te studeren, waar dehoogleraar wellicht iets minder ambi-tieus was, maar waar men wel leerdehard te werken.5

Gezien Starings achtergrond is hetbegrijpelijk dat hij Remmet steundeen vader Van Luttervelt wist te over-tuigen dat kunstgeschiedenis in Leidenin allerlei opzichten voor zijn zoon debeste keuze was. De recente leerstoe-len werden in de kunsthistorischewereld met belangstelling gevolgd.6

Willem Vogelsang was in 1907 hoogle-raar Algemene Kunstgeschiedenis aande Rijksuniversiteit te Utrecht gewor-den, Wilhelm Martin werd in dat-zelfde jaar buitengewoon hoogleraarin Leiden. Met het Academisch Sta-tuut van 1921 was kunstgeschiedenisin Leiden en Utrecht een zelfstandigestudie met een eigen doctoraal gewor-den.7 Op Vogelsang was inderdaad welenige kritiek te beluisteren. Na hetaanvaarden van zijn leerstoel had hijvoornamelijk korte artikelen in popu-

486

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Afb. 2Remmet van Lutter-velt op ongeveer42-jarige leeftijd.

Afb. 3Buitenvergaderingvan het SodaliciumLiteris Sacrum, zomer1937. Staand geheellinks R. van Lutter-velt, derde van linksstudievriendA.E. Cohen.

Page 22: Een Zilveren Huis Uit Malang

Op maandag 28 augustus 1939 kon-digde de Nederlandse regering eenalgemene mobilisatie aan. De lichtin-gen 1929 tot en met 1938 telden veelstudenten. Zij dienden zich zo spoedigmogelijk te melden. Het Nederlandseleger, dat tot die tijd uit circa 100.000man bestond, werd in enkele dagenverdrievoudigd. Van Luttervelt, in 1934afgekeurd voor de militaire dienst,hoefde zich niet te melden. Vanzelf-sprekend beïnvloedde de mobilisatiede sfeer op de universiteit. In de colle-gezalen en op de studentenverenigingwerd het uniform een vertrouwd ele-ment, maar de dreigende oorlog bete-kende ook dat de gemobiliseerde stu-denten een deel van hun onderwijsmisten. Door middel van voordrach-ten en avondcolleges werd geprobeerddit enigszins te compenseren.15 Toenop 10 mei 1940 de oorlog uitbrak,organiseerden de studenten vanuitSociëteit Minerva aan de Breestraatde sirenewachten en ook de coördina-tie tussen de luchtbeschermingsauto-riteiten en de politie gebeurde opMinerva. Studenten wierpen in destad barricaden op en plaatsten zand-zakken ter bescherming van de hui-zen. In de agenda van Van Lutterveltzijn de geplande afspraken (o.a.Congres Nederlandse Historici) door-gestreept en vervangen door ‘wacht-dienst’ en ‘brandweerdienst’. Inten-sieve en onzekere dagen volgden totdinsdagavond 14 mei de capitulatiebekend werd gemaakt. De genoteerdetijden voor de brandweerdienst op15 en 16 mei kon hij weer doorstrepen.De Sociëteit was nog enkele wekengevorderd voor de legering van medi-sche troepen, maar toen ook hieraaneen eind kwam, probeerde men dedraad van het normale leven weer opte pakken. Wel werd besloten de lus-trumactiviteiten in verband met het365-jarig bestaan van de Leidse uni-versiteit te beperken tot een herden-king in de Pieterskerk op 26 juni 1940.Deze werd door ongeveer 1600 stu-denten bijgewoond, die na afloop een

zeer hartstochtelijk Wilhelmus zon-gen. Nog nooit waren er zoveel stu-denten bijeen geweest.16

Vlak na het beroemde college vanprof.mr. R.P. Cleveringa op 26 novem-ber 1940, waarin hij protesteerdetegen het beleid van de nazi’s in hetalgemeen en het ontslag van zijnjoodse collega prof.mr. E.M. Meijersin het bijzonder, en de hierop volgendestaking van de studenten, werd deRijksuniversiteit te Leiden door debezettende macht gesloten.17 De slui-ting betekende een definitief einde vande onderwijsactiviteiten gedurende debezettingstijd. Het verbod tot het af-nemen van examens werd wel gedeel-telijk opgeschort, waardoor Van Lut-tervelt in de gelegenheid was op 23 mei1941 zijn studie kunstgeschiedenis cumlaude af te ronden. Hij woonde toeninmiddels in Utrecht, waar hij op1 januari 1941, reeds enkele maandenvoor zijn afstuderen, was begonnenals wetenschappelijk assistent bij hetCentraal Museum. Van Luttervelt washiervoor benaderd door de directricejkvr.dr. Carla H. de Jonge.

Een eerste museumbaanHet Centraal Museum had, net alsveel andere musea in Nederland, inhet voorjaar van 1940 zoveel mogelijkkunstwerken in veiligheid gebracht inde kelders van het museum. Deze kel-ders waren in korte tijd uitgegravenen verstevigd.18 Na op 10 mei te zijngesloten, werd het museum op 21 juni1940 weer voor het publiek geopend.Van Luttervelt, die de gehele oorlogs-periode bij het museum zou werken,maakte er tentoonstellingen, schreefbegeleidende publicaties en gaf rond-leidingen. Het museumwerk ging hemmakkelijk af en viel goed te combine-ren met zijn promotieonderzoek naarde buitenplaatsen langs de Vecht. Dekeuze voor dit onderwerp was hemgrotendeels uit praktische overwegin-gen ingegeven: vanuit Utrecht warende buitenplaatsen langs de Vecht metde fiets te bereiken, terwijl zijn oor-

489

k o f f e r s v o l g e d a c h t e n

en betrokken studentenleven, waarinverschillende commissies en subver-enigingen en de daarbij behorendevrienden een belangrijke rol speelden.Dit varieerde van de Almanakcommis-sie van het Corps en de archiefcom-missie tot de commissie van beheervan Sociëteit Minerva, het bestuurvan de Litteraire Faculteit der Leid-sche Studenten, het reeds genoemdedispuut Literis en het dispuut V4:Vogels Van Velerlei Veren.12 Zijn agen-da’s staan vol met lezingen, excursies,vergaderingen en congressen. En daarkwam het studeren zelf nog bij. Destudie kunstgeschiedenis en archeolo-gie (met bijvak geschiedenis) ging hemgemakkelijk af. In tegenstelling tot zijnschooltijd voelde hij zich als een vis inhet water en haalde hij vlot zijn tenta-mens. In de rubriek ‘Mixed Pickles’van de Almanak van 1941 was onderde titel ‘Lutterator’ door een medestu-dent de volgende uitspraak ingezon-den: Elck mensch is een wezen dat in zijnbijzondere bepaaldheid geen duplicaatvindt.13 Dat hijzelf in die bijzondere

bepaaldheid werd gewaardeerd doorzijn omgeving zal een bevestigingzijn geweest van de juistheid van zijnstudiekeuze.

In 1938 maakte Van Lutterveltsamen met zo’n 30 andere studentenkunstgeschiedenis en archeologie eenstudiereis naar Zuid-Italië en Sicilië.14

De reis werd begeleid door de Leidsehoogleraar in de archeologie en oudegeschiedenis, dr. A.W. Byvanck, endoor prof.dr. D. Cohen, sinds 1926hoogleraar in Amsterdam en een stu-dievriend van Byvanck. Dr. C.W. Lun-singh Scheurleer, in 1936 als bijzonderhoogleraar in de Griekse archeologiein Leiden benoemd, was ook mee. Eenmaand lang reisde het gezelschap doorItalië, onvermoeibaar monumenten enmusea bekijkend (afb. 4). De reismaakte veel indruk op Van Luttervelt.Voor het eerst kwam hij in direct con-tact met de klassieke beschaving, inhet gezelschap van vrienden en gelijk-gestemden die elkaars enthousiasmestimuleerden.

488

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Afb. 4Van Luttervelt metzijn medestudentenkunstgeschiedenis enarcheologie voor hetColosseum in Rometijdens hun studiereisnaar Zuid-Italië enSicilië, voorjaar 1938.

Page 23: Een Zilveren Huis Uit Malang

mer in Duitsland gewerkt en is voor-zover is na te gaan ook nooit onder-gedoken. Blijkbaar lukte het hemsteeds een onmisbaarheidverklaringte bemachtigen. Mogelijkerwijs heeftzijn aanstelling in september 1943 alsleraar aan de opleiding voor tekenle-raar in Amsterdam hier ook mee temaken. Vanaf dat moment gaf hij elkeweek les in Amsterdam.28 De werk-zaamheden van Van Luttervelt ston-den in deze laatste oorlogsjaren opeen laag pitje. Een groot deel van detijd was er geen verwarming in hetmuseum. Uit zijn agenda’s is op temaken dat hij vooral veel op pad wasnaar veilingen en lezingen of gewoonging wandelen. Op 7 oktober 1944werd het Centraal Museum gesloten.Het zou dat blijven tot het eind vande oorlog.29

Een nieuwe tijd, een nieuwe wereld

Voor de familie Van Luttervelt kwamer op 1 april 1945 een einde aan deoorlog, een dag later was ook vaderterug in Lochem. Op 30 juli 1945 ginghet Centraal Museum in Utrecht weergedeeltelijk open en ging men aan deslag om de kunstwerken uit de kelderste halen en de schade aan het gebouwte herstellen. Er brak een nieuwe tijdaan, maar veel afspraken staan er nietin Van Luttervelts agenda van 1945.Wel een aantekening op 2 november:bioscoop: Modern Times.30 Voor VanLuttervelt zou pas echt een nieuwe tijdaanbreken met zijn aanstelling bij hetRijksmuseum. Op 14 januari 1946 hadhij de eerste bespreking met Ton Koot,de secretaris van het Rijksmuseum,en op 1 augustus 1946 begon hij alsopvolger van H.P. Baard bij de afde-ling Vaderlandse Geschiedenis.31

Jhr. D.C. Röell (1894-1961) was eenjaar daarvoor tot hoofddirecteurbenoemd.

Enkele weken na zijn indienst-treding bij het Rijksmuseum vertrokVan Luttervelt samen met Koot enD.F. Lunsingh Scheurleer, secretaris

van de Rijkscommissie voor de musea,voor drie maanden naar de VerenigdeStaten. Op uitnodiging van de Rocke-feller Foundation in New York maak-ten zij een studiereis langs ruim 90Amerikaanse musea. De RockefellerFoundation, in 1913 door John D.Rockefeller opgericht to promote thewell-being of mankind throughout theworld kende naast vele activiteiten opmedisch en landbouwkundig terreinook een speciale afdeling die zich methet stimuleren van kunst en cultuurbezighield.32 De interesse van het drie-tal was zeer breed. Het ging hen nietalleen om de presentatie van de kunst-voorwerpen, maar ook om het muse-umrestaurant, de reproductieverkoopen de opleiding voor museum-ambte-naar. Men hoopte zelfs, elk afzonder-lijk, een periode in het gezin van eendaarvoor toegankelijk Museumambte-naar te worden opgenomen bv alspaying guest en zoo het Museumlevenvan een origineelen kant te leeren zienen ons begrip daarvan te verdiepen.33

Ook hoofddirecteur Röell was in dezeperiode in de Verenigde Staten. Zesschilderijen, waaronder VermeersKeukenmeid, waren in 1939 in bruik-leen gegeven aan de World’s Fair inNew York en waren door het uitbre-ken van de oorlog in de Verenigde Sta-ten gebleven. Röell regelde de terug-keer van de werken en maakte van degelegenheid gebruik contacten aan tehalen en te vernieuwen.34 De vier ont-moetten elkaar in Washington. VoorVan Luttervelt betekende dit dat hij degelegenheid had rustig met zijn hoofd-directeur van gedachten te wisselenover de toekomst van het Rijksmu-seum. Aan tafel, na de tocht, ontsponzich met Röell een langdurig gesprekover Rijksmuseum en museumwezen, ergprettig want hij heeft zo zelden tijd voordergelijke dingen.35 In de brieven naarhuis doet Van Luttervelt uitgebreidverslag van zijn bevindingen (afb. 5-6).Het land, de mensen en hun gewoon-ten, hij heeft alles in zich opgezogenen tot in detail in de brieven aan het

491

k o f f e r s v o l g e d a c h t e n

spronkelijke wens om een buitenlandsonderwerp te kiezen in deze oorlogs-jaren niet uitvoerbaar was. Met een-zelfde enthousiasme en voortvarend-heid als waarmee hij zijn studie hadafgemaakt, werkte hij nu aan zijn dis-sertatie. Omdat de Leidse universiteitgesloten was en hij bovendien inUtrecht woonde en werkte, promo-veerde hij bij Vogelsang. Aangeziendeze zich met de inhoud van hetonderzoek nauwelijks had beziggehou-den, heette het dat het proefschrift‘buiten enig academisch verband’ wasontstaan. Met Martin, zijn hoogleraarin Leiden, had Van Luttervelt na zijnvertrek naar Utrecht nog geregeld con-tact. Evenals Staring was Martin eenvoorbeeld van iemand die van zijninteresse in kunst en geschiedenis zijnwerk had weten te maken. Dat VanLuttervelt nu ook zijn plaats in demuseumwereld had gevonden, haddaar ongetwijfeld mee te maken.

Voorafgaand aan zijn promotiemaakte Van Luttervelt in het CentraalMuseum de tentoonstelling De zege-pralende Vecht.19 De promotie zelfvond een half jaar later plaats, op9 juli 1943. Het proefschrift, gedruktdoor Cuperus in De Bilt (de drukkerijvan de vader van een goede studie-vriend), moest in verband met depapierschaarste worden ingekrompenvan 300 tot 100 pagina’s.20 Desondankswerd het werk gunstig ontvangen. HetUtrechts Nieuwsblad schreef: Men voeltuit dit geschrift hoe de schrijver telkensvan het object naar de mensch, van dehistorie naar de cultuurgeschiedenis isdoorgedrongen, en hoe hem een grootespeurzin, een goede smaak en een nietgeringe belezenheid daarbij ten dienstehebben gestaan.21 Het is een rake type-ring die eveneens voor veel van zijnlatere publicaties opgaat. Ook in destellingen die aan het proefschrift zijntoegevoegd, zijn zijn latere opvattin-gen terug te vinden. Van Lutterveltvoegde op het laatst een stelling toewaarin hij zich afzette tegen de tegen-woordig gebruikelijke negatieve waarde-

ring van de ‘historische’ stijl der negen-tiende eeuw.22 Hij was hiermee zijn tijdvooruit, de echte herwaardering vanhistoriserende stijlen kwam pas in dejaren ’80 van de 20ste eeuw.23 Een stel-ling die in de uiteindelijke versie vanzijn proefschrift niet is opgenomen,maar die aangeeft dat Van Lutterveltzich bewust was dat niet alle geschie-denis terug te vinden is in schriftelijkebronnen, luidt: Bij de stichting van deLeidse universiteit hebben mondelingebesprekingen een belangrijke plaatsingenomen. Ook hier toonde de pro-movendus zich een origineel denker.Het was een opvatting die hij in zijnlatere museumwerk trouw bleef endie leidde tot een herhaald pleidooidat historici zich niet moesten beper-ken tot de traditionele schriftelijkebronnen.

Inmiddels was in het museum dezomertentoonstelling Twintig eeuwenUtrecht te zien, die een overzicht gafvan de ontwikkeling van de stad vande Romeinse tijd tot het eind van de19de eeuw.24 In de agenda’s van VanLuttervelt zijn veel rondleidingen overdeze tentoonstelling terug te vinden.Schoolklassen, de plaatselijke vvv,maar ook een afvaardiging van de nsben later de nsb-vrouwen werden doorhem rondgeleid; bezoeken die vanhogerhand werden opgelegd en die,net als in veel andere musea, plaats-vonden om bedreigender situaties tevoorkomen.25 Het is mogelijk dat VanLuttervelt niet al te veel aandacht opzich heeft willen vestigen. Zijn vaderwas in het voorjaar van 1943 net teruguit Sint Michielsgestel, waar hij naverschillende aanvaringen met debezetter als politiek gijzelaar was geïn-terneerd; dit zal enige voorzichtigheidvan de familie hebben gevraagd.26

In de herfst van 1943 werden demaatregelen van de arbeidsinzet ver-scherpt. Alle werkende mannen tussen18 en 45 moesten zich laten registrerenom opgeroepen te kunnen wordenvoor gedwongen tewerkstelling inDuitsland.27 Van Luttervelt heeft nim-

490

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Page 24: Een Zilveren Huis Uit Malang

bedienen en te inspireren. Dit com-plete beeld van de geschiedenis bestaatuit een brede benadering van degeschiedenis die zoveel mogelijk Ame-rikanen met hun gevarieerde herkomstmoet aanspreken. Het is een grootcontrast met de musea in Nederlanddie zich vaak beperkten tot de studievan één facet uit de eigen geschiedenisen daarbij zeer grondig te werk gaan.De Amerikaanse musea leggen zichbovendien ook chronologisch vaakweinig beperkingen op, wat als voor-deel heeft dat de geschiedenis voor hetpubliek beter te herkennen is en tast-baarder wordt. De band die het verle-den en heden verbindt wordt daardoorveel gemakkelijker duidelijk, dan wan-neer men de laatste halve of hele eeuwuitschakelt ‘als nog geen geschiedeniszijnde’. Ook hier een groot verschilmet de situatie in Nederland, waar inhet Rijksmuseum de geschiedenisophield met de Slag bij Waterloo.

Het was de heren duidelijk hoezeerde Amerikaanse musea gezien engebruikt werden als een middel om

het grote land bijeen te houden ente inspireren met het oog op de toe-komst. Musea in de Verenigde Statenwaren geen statische plekken waarjarenlang dezelfde kunstvoorwerpenwerden gepresenteerd. Het warenplekken waar steeds iets nieuws tezien was en waar men kwam om ietste leren en niet zozeer voor esthetischgenot. Zo hadden alle door henbezochte musea naast de vaste pre-sentatie ook een tentoonstellingspro-gramma, iets wat in die tijd in Neder-land vrij ongebruikelijk was. Hetwaren bovendien plekken waar demuseumbezoeker een film ging bekij-ken of in het restaurant koffie gingdrinken, ook als men niet het museumzelf bezocht. Vaak waren de bezoekersook lid van de vriendenvereniging.Door op deze wijze het publiek aanhet plaatselijk museum te bindenhoopte men bovendien op schenkin-gen.37 Al deze activiteiten vroegennatuurlijk om een uitgebreide staf, diegemiddeld drie à vier keer zo grootwas als in Nederland.

493

k o f f e r s v o l g e d a c h t e n

thuisfront beschreven. Hij bericht overvele bezoeken aan musea en cultureleinstellingen en schrijft, in dezelfdebrief waarin hij verslag doet van zijngesprek met Röell: over de wijze vanopstellen en vooral over de publiciteit en‘education’ valt veel te leren, zoveel dathet je soms gaat duizelen. Het makenvan aantekeningen is steeds zeer nodig.

Eenmaal terug in Nederland gafVan Luttervelt, vaak samen metD.F. Lunsingh Scheurleer, lezingenover hun bevindingen in de nieuwewereld.36 Bovenal is het Van Lutterveltduidelijk hoe enthousiast de Amerika-nen zijn over hun geschiedenis. Metverbazing kijkt het gezelschap uitEuropa naar het grote aantal relatiefjonge standbeelden dat ze op hun wegvinden. Heel de geschiedenis der Ver-enigde Staten is zo af te lezen aan demonumenten in de steden en daarnaastaan de straatnamen. De geschiedbe-schouwing van de Amerikanen is con-structief, zo stelde Van Luttervelt ineen college voor ouderejaars letteren-studenten in Leiden. Door het verle-

den te bestuderen begrijpt men hetheden en dit zal ten goede komen aande toekomst. Een kritische of scepti-sche houding ten aanzien van de(eigen) geschiedenis ontbreekt. Inplaats daarvan is er een rotsvast ver-trouwen in de waarde en de onbe-grensde mogelijkheden van cultuuren wetenschap. Het begrip, dat hetgeenwij geschiedenis noemen slechts eenbepaalde visie op het verleden is, afhan-kelijk van de beschouwer en niet van hetvroeger gebeurde zelf, het bewustzijn dathet ook anders, héél anders zelfs, kanzonder aan de aardheid iets te kort tedoen, bestaat in de nieuwe wereld niet,althans niet in brede kringen. Van Lut-tervelt noemt dit naïef, maar tegelij-kertijd een enorme kracht die eenheidgeeft en elk gevoel van twijfel omtrentde waarde en doelmatigheid van watmen doet, elimineert. Het levert inelke stad een ‘museum van monster-formaat’ op, musea die elk voor zichproberen een compleet beeld van deAmerikaanse geschiedenis te gevenom zo de leergierige Amerikanen te

492

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Afb. 5Tekening van hetCapitool in Washing-ton van R. van Lutter-velt, najaar 1946. Op21 september 1946schrijft Van Lutterveltvanuit WashingtonD.C. aan zijn familie:Mijn eerste gang wasnatuurlijk naar hetmuseum. Ik zocht dedirecteur op, die ikkende, en sprak ver-schillende collega’swaardoor ik interes-sante zaken zag. Hieren daar maakte ik eennotitie.’s Avonds liepik wat door de ‘oude’stad, rommelig en nieterg boeiend.

Afb. 6Tekening door VanLuttervelt, waarschijn-lijk van D.F. LunsinghScheurleer, najaar1946.Over de hotels inNew York schreef VanLuttervelt op 10 sep-tember 1946 aan zijnfamilie: Ons hôtelheeft 6 liften, die nietallen tegelijk gebruiktworden. Een lift-boy ofjuffer met grote wittehandschoenen bedientze. Stopt ze op eenverdieping, dan wordtde deur geopend enhard ‘Ja’ gegild, waar-op ieder toestuift.

Page 25: Een Zilveren Huis Uit Malang

voor het uitpakken van de kisten enmanden. Van Luttervelt had onder-tussen opdracht gekregen de afdelingVaderlandse geschiedenis op zo kortmogelijke termijn weer in orde temaken voor het publiek. Afgezien vande genoemde beperkingen op finan-cieel en bouwkundig terrein was ernog een andere factor waar Van Lut-tervelt rekening mee moest houden.Voor de oorlog had de afdeling Vader-landse geschiedenis de oostelijke bin-nenplaats én de omliggende kabinet-ten in gebruik. Na de oorlog warenalleen de kabinetten beschikbaar. Deoostelijke binnenplaats werd na 1945door de Stichting Nederlands Kunst-bezit gebruikt voor het tonen vangerecupereerde kunstwerken. Ookwaren er plannen om hier tijdelijketentoonstellingen te houden, zoalsgezegd een relatief nieuw fenomeen inNederland waarvoor Röell al contac-ten in het buitenland had gelegd.40

De derde beperking waar Van Lut-tervelt mee te maken had, waren deplannen voor de oprichting van eennationaal historisch museum. Devooroorlogse opstellingen van geschie-denis ter zee en geschiedenis te landwaren in de jaren ’30 onder de toen-malige directeur Schmidt-Degenertot stand gekomen met de gedachtedat het Rijksmuseum onderdak zoubieden aan een Centraal HistorischMuseum. Dit was een uitvloeisel vande museumdiscussie in de jaren ’20waarbij gesproken werd over eenopsplitsing van het NederlandschMuseum voor Geschiedenis en Kunst,een van de verzamelafdelingen waar-aan het Rijksmuseum onderdak bood,waarbij de geschiedenis van de kunstzou worden gescheiden.41 Schmidt-Degener had hiervoor een plan opge-steld waarbij in het Openluchtmuseumte Arnhem aandacht zou wordenbesteed aan de ‘lagere’ geschiedenis;

495

k o f f e r s v o l g e d a c h t e n

Werken aan geschiedenisVan Luttervelt kwam vol plannenterug uit de ‘Nieuwe Wereld’, maarstond al snel met beide benen weer opde grond (afb. 7). Er was een groten-deels leeg gebouw waar de collectiedie over verschillende plaatsen inNederland was verspreid, naar moestterugkeren. Het gebouw was simpel-weg verouderd en had scheurendemuren, lekkages en daardoor proble-men met schimmel en vocht. Door deveranderde smaak en inzichten warenbovendien investeringen nodig in deinrichting. Nu de collectie nog moestterugkeren leek het hoofddirecteurRöell het moment bij uitstek voor eengrote onderhoudsbeurt. In theorie washet zeker het geschikte moment, maarNederland was een land in opbouw ener waren tal van bouwprojecten meteen grotere urgentie.38 Ondertussenwilde de Nederlandse bevolking deachterstand op het gebied van cultuur-

consumptie die men tijdens de oorloghad opgelopen, zo snel mogelijk inha-len. De eerste tentoonstelling na deoorlog, Weerzien der Meesters, was eengroot succes. Na met een maand ver-lengd te zijn had de tentoonstellingtussen 15 juli en 28 oktober 1945 ruim166.000 bezoekers getrokken.39 Röellmoest laveren tussen het enthousiastepubliek en de wens een nieuwe inrich-ting te combineren met een ingrij-pende renovatie van de museumzalen.Voorlopig hadden de museummede-werkers de handen vol aan de recupe-ratie van de kunstwerken. Baard, devoorganger van Van Luttervelt, had deevacuatie grotendeels gecoördineerden nauwgezet de geregeld verande-rende standplaatsen van de objectenbijgehouden (afb. 8).

Met vrachtwagens en binnenvaart-schepen kwam de collectie stukje bijbeetje terug naar Amsterdam. De eer-ste helft van 1947 werd nog gebruikt

494

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Afb. 7Schets voor de inrich-ting van de historischeafdeling van het Rijks-museum, gemaakt in1946 toen Van Lutter-velt op reis was in deVerenigde Staten.

Afb. 8Catalogus der schilde-rijen, miniaturen, pas-tels, aquarellen ten-toongesteld in hetRijksmuseum teAmsterdam, Amster-dam 1934, met aante-kening van H.P. Baardbetreffende de (wisse-lende) standplaatsenvan de schilderijengedurende de TweedeWereldoorlog.

Page 26: Een Zilveren Huis Uit Malang

van het verhaal bij het object, alvorensmen dat ging bekijken. De objectenwaren de visualisering van het verhaal,terwijl in een kunstmuseum de bezoe-ker eerst naar het object keek, dan hettekstbordje las en vervolgens weerkeek. Hier stond het object voorop.45

Alle objecten hadden dan ook eennieuw etiket gekregen. Gezamenlijkvertelden die een min of meer door-lopend verhaal. In diezelfde stafbijeen-komst zette Van Luttervelt zich aftegen de gedachte dat het historischmuseum een les voor de toekomst inzich zou hebben, zoals hij dat in deVerenigde Staten veel was tegen geko-men. Hij beëindigde zijn uiteenzettingmet: Ik herhaal liever: wat men van degeschiedenis en van de historische museaverwacht hangt ervan af wat men van hetleven verwacht of van hetgeen men zich-zelf suggereert ervan te mogen of te moe-ten verwachten.46

De eerste reacties in de pers waren,met een verwijzing naar de beperkin-gen waar men mee te maken hadgehad, over het algemeen zeer positief.Men zal thans dan kunnen zien wat menmet eigen middelen bereikt heeft – enhet zal geen teleurstelling zijn schreefde Groene Amsterdammer en het Alge-meen Handelsblad eindigde met Leer-zaam en in zijn bescheidenheid hoogstaantrekkelijk. Ronduit negatief was deLeeuwarder Courant die sprak over hetopenen van een oude doos die betergesloten had kunnen blijven nu mengeen aandacht besteedde aan cultuur-geschiedenis. De expositie verveeldeen deed de bezoeker steevast met eendiepe geheugenduik belanden in de tijdder schoolbanken met zijn vermaledijderijtjes jaartallen en oorlogsgeschiedenis.47

Het ontbreken van de cultuurge-schiedenis werd ook door de staf vanhet Rijksmuseum betreurd. Röell had

497

k o f f e r s v o l g e d a c h t e n

in het Rijksmuseum voor Oudhedenin Leiden zou de antieke geschiedenisworden getoond en in Amsterdamkwam het zwaartepunt te liggen opbasis van de collecties van het Rijks-museum en het Scheepvaartmuseum.

Het Centraal Historisch Museumwerd uiteindelijk niet gerealiseerd,maar het was wel de achterliggendegedachte van de splitsing tussen zee-en landgeschiedenis in het Rijksmu-seum. Ook het afstoten van grotedelen van de Rijksmuseumcollectienaar de wapenverzameling van Gene-raal Hoeffer in Kasteel Doorwerth enhet Openluchtmuseum, moet in hetkader van deze plannen wordengezien. Met deze situatie had VanLuttervelt te maken en de plannenvoor een nationaal historisch museumwaren bovendien niet definitief van debaan. In 1943 had Röell, destijds direc-teur van zowel het Stedelijk als vanhet Amsterdams Historisch Museum,opnieuw een grote ‘herverkaveling’van collecties en gebouwen voorge-steld. In het Stedelijk Museum zou eennationaal historisch museum moetenkomen, waar niet alleen de historischeafdeling van het Rijksmuseum eenplaats kreeg, maar ook de afdelingprehistorie van het Leidse museumvoor Oudheden en het gehele Scheep-vaartmuseum, dat sinds 1922 aan deDe Lairessestraat in Amsterdam wasgevestigd. Na de oorlog bleek dat erin Leiden hevig verzet was tegen hetafstaan van een deel van de collectieten behoeve van een dergelijk nationaalhistorisch museum en toen Röell alshoofddirecteur van het Rijksmuseumna de oorlog Van Luttervelt vroeg dehistorische afdeling weer ‘zichtbaar’ temaken, was het duidelijk dat dergelijkeonzekere toekomstplannen voorlopigmoesten wijken. Als er meer geld enmiddelen ter beschikking zoudenkomen, hoopte men alsnog het planmet nationale allure uit te voeren.42

Op 20 maart 1948 werd de afdelinggeopend. Röell schreef in het jaarver-slag: Gebrek aan middelen en de wens

om deze afdeling niet langer aan hetpubliek te onthouden, waren de redenenom zo weinig mogelijk veranderingenaan te brengen en alleen met de voor-handen zijnde materialen te werken, het-geen niet tot een geheel bevredigendeopstelling kon leiden.43 Toch had VanLuttervelt wel degelijk toevoegingengedaan en een eigen stempel gedruktop de presentatie van de vaderlandsegeschiedenis. Hij had geprobeerd ermeer samenhang in aan te brengen ende bezoeker een min of meer doorlo-pend historisch verhaal te vertellen,waarbij niet langer onderscheid werdgemaakt tussen zee- en landgeschiede-nis. Om lacunes in de presentatie opte vullen had hij objecten van de afde-ling Beeldhouwkunst en Kunstnijver-heid geleend en prenten uit de AtlasFrederik Muller. Schmidt-Degeneren Baard hadden voor de oorlog ookvoor een aanvulling met prenten geko-zen, maar de zeer rijke collectie vandr. J.C.J. Bierens de Haan die hiervoorter beschikking had gestaan, was in1946 teruggevraagd door de eige-naar.44 De presentatie bestond uit eenchronologische opstelling die begonmet de vroege middeleeuwen in kabi-net 146 van de oostelijke vleugel eneindigde in kabinet 176, aan de anderezijde van de binnenplaats, met de slagbij Waterloo (afb. 9). In vergelijkingmet de opstelling van voor de oorlogvalt op dat deze, hoewel er minderruimte ter beschikking was, veel rus-tiger en evenwichtiger overkomt dande volgepropte zalen van Schmidt-Degener en Baard. De kabinettengaven mooi de looprichting aan endoor het plaatsen van schotten washet mogelijk de bezoeker nog meer testuren. Tijdens een stafbijeenkomstvan 11 maart 1948 zette Van Lutterveltzijn ideeën omtrent historische museauiteen en wees hij op het feit dat hetpubliek in historische opstellingen opeen andere wijze informatie tot zichnam dan in kunstmusea. In historischemusea was het van belang dat de be-zoeker zich eerst op de hoogte stelde

496

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Afb. 9De afdeling Vader-landse geschiedenis,onder andere met deSlag bij Waterloo vanJ.W. Pieneman, kortna de opening op20 maart 1948.

Page 27: Een Zilveren Huis Uit Malang

Getrouwd met zijn muze,getrouwd met het museum

In de jaren die volgden toonde VanLuttervelt zich een actief man, wiensleven in het teken stond van het werkin het museum. In schriften getiteld‘gesta et facta’ noteerde hij de lezin-gen, voordrachten en cursussen die hijgaf, en die ons nu inzicht geven in zijnenthousiaste en veelzijdige betrokken-heid bij tal van onderwerpen en pro-jecten (afb. 10). Op langere termijnwas hij verbonden aan initiatieven bui-ten het Rijksmuseum, zoals de herin-richting van enkele vertrekken van hetslot Oranienstein in de Duitse plaatsDietz, het bestuur van het Theatermu-seum in Amsterdam en de oprichtingvan een Stichting tot beheer van deerfenis van Belle van Zuylen.51 Boven-dien was hij verschillende malen eenperiode in het buitenland om les tegeven aan een universiteit, lezingente houden en ondertussen onderzoekte doen. Dergelijke buitenlandse ver-blijven werden door Röell, vanwegede contacten met collega’s en de ver-

dieping en verbreding van de kennisvan de eigen collectie, gestimuleerd.Samen met zijn vakanties, die ook inhet teken van het werk stonden, lever-den de reizen keer op keer een koffervol met folders en informatie op(afb. 11-12).52

Ook binnen de muren van hetRijksmuseum was Van Lutterveltactief. In de historische afdeling wasmet grote regelmaat een tentoonstel-ling te zien en samen met Th.H. Lun-singh Scheurleer maakte hij tevenstentoonstellingen voor de afdelingBeeldhouwkunst en Kunstnijverheid(afb. 13-14).53 Voor dergelijke exposi-ties werd meestal een begeleidendecommissie samengesteld, bestaandeuit wetenschappers van buiten hetmuseum (bijvoorbeeld A. Staring, VanLuttervelts inspirator van het eersteuur) en de betrokken conservatoren.Van Luttervelt was een geliefd lid vandeze commissies. Hij was enthousiast,werkte hard en was in het bezit vaneen uitgebreid (inter-)nationaal net-werk. Door zijn veelzijdige interesse

499

k o f f e r s v o l g e d a c h t e n

er in de dagen rondom de opening bijde pers herhaaldelijk op gewezen datdeze historische afdeling een tijdelijkkarakter had en tot stand was gekomenin afwachting van de in voorbereidingzijnde plannen voor een nationaal his-torisch museum. Dan zou er ook plaatszijn voor de cultuurgeschiedenis, dezeden en gewoonten en de economi-sche geschiedenis die nu nog ontbrakenop de historische afdeling.48 Het is eenopmerkelijke wens wanneer we beden-ken dat slechts dertig jaar ervoor doorSchmidt-Degener collectieonderdelenmet het label ‘sociale geschiedenis’waren afgestoten naar het Openlucht-museum in Arnhem, een bruikleen datnota bene in 1948 werd omgezet in eenschenking. En de staf had nog meerwensen die met deze opstelling niet invervulling waren gegaan: de ruimte waste beperkt om de bijzondere collectie tetonen, bijvoorbeeld de fraaie wapenver-

zameling die nu maar tot 1815 getoondkon worden, en de unieke verzamelingop scheepvaartgebied. Studiecollectieszouden in een behoefte voorzien,evenals een ruimte voor historischetentoonstellingen.49 Gebrek aan am-bitie had de nieuwe conservator duide-lijk niet. In 1950 verscheen het AlbumVaderlandse geschiedenis in beeld, met96 afbeeldingen en korte toelichtingenvan de belangrijkste voorwerpenvan het Nederlands Museum voorGeschiedenis, zoals de afdeling for-meel tot 1966 bleef heten.

Ook in de rest van het museumwerd onder leiding van architectF.A. Eschauzier (1889-1957) gestaagdoorgewerkt.50 In 1952 was uiteindelijkhet gehele Rijksmuseumgebouw weerin gebruik, mede onder druk van hetInternationale KunsthistorischeCongres dat in dat jaar in het Rijks-museum plaatsvond.

498

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Afb. 10In drie schriften geti-teld ‘gesta et facta’hield Van Lutterveltprecies bij wanneer,waar en waarover hijeen voordracht, radio-optreden of rondlei-ding hield. Samen metzijn agenda’s gevendeze schriften eenzeer nauwkeuriginzicht in zijn werk-zaamheden.

Afb. 11Verslag van Van Lut-tervelt van de reis diehij van 27 augustus toten met 25 september1960 maakte naarJoegoslavië, via Duits-land en Oostenrijk.

Page 28: Een Zilveren Huis Uit Malang

verzamelde, gebruikte hij om nieuweverbanden te leggen tussen objectenuit Rijksmuseumbezit en die in anderecollecties. Ook een belangrijke aan-koop, zoals het schilderij Joan vanTwist en de blokkade van Goa doorJ.B.Weenix, kon aanleiding zijn vooreen bijdrage in uiteenlopende tijd-schriften en bulletins.57 Maar Van Lut-tervelt schreef ook over museologischeonderwerpen en was hierbij trouw aanzijn pleidooi voor een interdiscipli-naire benadering van het museum-werk, waarbij historici meer gebruikzouden moeten maken van objectenals bron voor hun onderzoek. Dit plei-dooi was al terug te vinden in zijn dis-sertatie.58 Aan het in 1953 opgerichtteBulletin van het Rijksmuseum leverdehij de eerste tien jaar met groteregelmaat bijdragen.59 Onder de titel‘Herinneringen aan … in het Rijks-museum’ schreef hij artikelen over

objecten die met historische personenals Michiel de Ruyter, Piet Hein ofCornelis Tromp in verband kondenworden gebracht. Hij bracht in dezeartikelen niet alleen veel kennis samen,maar gaf ook blijk oog te hebben voorde herkomst en verdere collectiege-schiedenis van de objecten.

Plannen voor een nationaalhistorisch museum

De vele aantekeningen over interes-sante objecten, klapstoeltjes of verlich-ting werden gemaakt met de gedachtedat de opstelling in het Rijksmuseumvan 1948 een tijdelijke was (afb. 16-17).Röell hield vast aan zijn plan eennationaal historisch museum op terichten, ook toen het gebouw van hetStedelijk Museum als locatie afviel.Aan de Amstel zou het NederlandsHervormd Tehuis voor Ouden vanDagen vrijkomen, wat na een verbou-

501

k o f f e r s v o l g e d a c h t e n

en zijn pleidooi voor een interdisci-plinaire aanpak was hij zeer op zijnplaats in het Rijksmuseum. Dat hij eenenkele keer ‘klem’ kwam te zitten tus-sen kunsthistorische en historischeopvattingen en daarbij ook wel eens tesnel zijn conclusies trok, blijkt uit defelle discussie met de historicus PieterGeyl naar aanleiding van de tentoon-stelling Middeleeuwse kunst in de Noor-delijke Nederlanden die in 1958 in hetRijksmuseum plaatsvond. Van Lutter-velt en K.G. Boon, directeur van hetRijksprentenkabinet, stelden in decatalogus dat er in deze periode eentypisch Noord-Nederlandse stijl wasterug te vinden in de kunst. Deze hol-landocentrische benadering ging Geyl,die pleitbezorger was van de Groot-Nederlandse gedachte, te ver. Het waseen anachronistische redenering vaneen hardleerse kunsthistoricus die degeschiedenis te veel wilde zien als hetresultaat van geleidelijke en voorbe-stemde ontwikkelingen. In niet mis teverstane bewoordingen werden de ver-schillende standpunten uiteengezet in

de vakliteratuur.54 Het is de enige keerdat de kunsthistoricus Van Lutterveltop een dergelijke wijze werd aangeval-len vanuit het historisch veld voor zijn,naar Geyls opinie, te rechtlijnigeopvattingen. ‘Een zekere faam vanvluchtigheid’ noemde studievriendA.E. Cohen het in een brief aan Sta-ring na de dood van Van Luttervelt.55

De combinatie van bezeten onderzoeken bezonken overzicht leidde vaak totpublicaties met vernieuwende inzich-ten, maar ook wel eens tot overhaasteconclusies. Met een gemiddelde vanelf artikelen en één boek per jaar wistVan Luttervelt (afb. 15) in zijn relatiefkorte leven een omvangrijk oeuvre nate laten.56 De onderwerpen lopen uit-een van portretten van Oranjes enandere staatslieden (waaruit zijn inte-resse voor heraldiek en koninklijkestambomen blijkt) tot uiteenzettingenover het zwaard van Van Heemskerck,de brieventas van Napoleon, een dio-rama van Paramaribo of een eenvou-dige ballotagezak uit Schagen. Deinformatie die hij op zijn vele reizen

500

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Afb. 12Van elke grote reiswerd na terugkomsteen plakboek gemaakt.Deze reisverslagenbestaan uit de brievengeschreven aan defamilie en uit foto’sen tekeningen doorVan Luttervelt terplekke gemaakt, aan-gevuld met een grotehoeveelheid folders,kaartjes en platte-gronden.

Afb. 13Voor de herdenkings-tentoonstelling overMichiel de Ruyter in1957 werd door hetRijksmuseum voorhet eerst de ontwer-per Dick Elffers (1910-1990) ingeschakeld.

Page 29: Een Zilveren Huis Uit Malang

wing een zeer geschikt onderkomenkon zijn. Voor het eerst werd in deplannen voor een centraal of nationaalhistorisch museum, die zoals gezegdteruggaan tot de periode Schmidt-Degener, gesproken over een nieuwgebouw, in plaats van het samen-voegen van collecties in een van debetrokken musea. Voor de verbouwingvan het Amstelhof waren echter mil-joenen nodig en in 1949 richtte Röelldaarom zijn aandacht opnieuw op hetRijksmuseumgebouw, waar de geheleoostelijke benedenvleugel inclusiefde kelderverdieping voor dit planbeschikbaar zouden moeten wordengemaakt. Een tussenvloer moest voormeer expositieruimte zorgen.60 Deoostelijke binnenplaats was echter ooknodig als tentoonstellingsruimte en in1951 werd definitief gekozen voor dezebestemming. Het plan voor een natio-naal historisch museum was echternog niet uit het hoofd van de hoofd-directeur verdwenen. In 1950 werdSlot Zeist als alternatief genoemd,maar dat kon de goedkeuring vanRöell en Van Luttervelt niet krijgen,overtuigd als zij waren dat een derge-lijk museum in Amsterdam moestkomen. Het slot was te klein, Zeist inde vaderlandse geschiedenis te onbe-duidend en bovendien vooral aantrek-kelijk voor dagjesmensen die nietzaten te wachten op zware kost. Voorscholen was het dan weer te ver wegen ten slotte waren er problemen tevoorzien bij het ‘losweken’ van collec-tieonderdelen uit de bestaande collec-ties.61 Dat dit laatste bezwaar natuur-lijk ook voor de eigen plannen gold,daar stapte men maar even overheen.

Begin jaren ’50 kwam opnieuw hetAmstelhof in zicht toen bleek dat deeigenaren het complex wilden restau-reren, waardoor het financieel gezienwellicht wel haalbaar werd. Ook hetScheepvaartmuseum was nog steedsin de plannen betrokken. In een geza-menlijk opgesteld Memorandum van5 december 1952 werd uit de doekengedaan hoe men de inrichting van het

Amstelhof voor ogen had.62 De bel-etage was te gebruiken voor een over-zicht van de Vaderlandse geschiedenistot en met de 20ste eeuw, voor tijde-lijke tentoonstellingen en eventueelvoor studiecollecties. De bovenverdie-ping kon dienen voor de technisch-scheepvaartkundige verzamelingenvan het Scheepvaartmuseum en hetNederlands Museum voor Geschiede-nis, plus eventuele studieverzame-lingen, en op de verdieping onderde bel-etage kwamen dienstlokalen,werkplekken, restaurant, studieafde-lingen, maar bijvoorbeeld ook eennationaal portrettenmuseum. Ookkleinere verzamelingen van historischeaard zouden in dit gebouw een plekkunnen krijgen. Daarbij dacht menaan de collectie van het Penningkabi-net in Den Haag, dat op dat momentgeen vast onderdak had. Ook eenhistorische foto- en een grammofoon-platencollectie stonden op het verlang-lijstje.

Van Van Luttervelt is uit dezeperiode een uitgewerkter plan bekenddat helaas niet is gedateerd en vooreen onbekende locatie was bestemd,maar dat overeenkomt met bovenge-noemde plannen en waarin bovendienzijn opvattingen over de ideale histori-sche opstelling goed zijn terug te vin-den.63 Plannen die hij in het Rijksmu-seum met de opstelling van 1948 niethad kunnen realiseren kregen nu eennieuwe kans. Hier zouden de gewenstestudiecollecties en tentoonstellings-ruimtes komen, hier zou de bezoekerhet verhaal van de Nederlandsegeschiedenis kunnen volgen tot aande eigen tijd en deze presentatie zoubovendien een veel completer verhaalkunnen bieden door de mogelijkhedendie de samenvoeging van de verschil-lende historische collecties bood. VanLuttervelt leek zijn kritiek op de Ame-rikaanse musea te vergeten, want ookhier was sprake van een museum vanmonsterformaat, een museum dat inhet plan van Van Luttervelt 71 thema’stelde van de prehistorie tot koningin

503

k o f f e r s v o l g e d a c h t e n

502

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Afb. 14In 1959 organiseerdeVan Luttervelt in hetRijksmuseum een ten-toonstelling overLodewijk Napoleonen het KoninkrijkHolland.

Afb. 15Voor het 40-jarigjubileum van mej.M.H. Bottenheim, debibliothecaresse vanhet Rijksmuseum,werd het album‘Facetten’ samenge-steld. De foto’s engedichtjes plaatstende werknemers vanhet museum in eentoepasselijke setting.

Bij het portret vanVan Luttervelt hoortde tekst: Ik toon uexclusief mijn nieuweambtsgewaad. Vindt uniet, dat het me voor-treffelijk staat? Onder-werp en snit zijn naarde regels der heraldiek.Zo ben ik gewapendtegen goede en slechtekritiek.

Page 30: Een Zilveren Huis Uit Malang

naal historisch museum, zonder daar-bij overigens een concrete locatie tenoemen. Uiteindelijk koos het Scheep-vaartmuseum voor een eigen koers enrichtte Van Luttervelt zich weer op hetRijksmuseum.

Belangstelling voor historische opstellingen

De plannen voor een nationaal his-torisch museum lopen min of meerparallel met de hernieuwde belangstel-ling voor de rol en vorm van histori-sche musea in het algemeen en hetonderscheid met kunstopstellingen.Van Luttervelt heeft zich hier vanafhet begin van zijn aanstelling in hetRijksmuseum mee beziggehouden.Kenmerkend voor deze toegenomenbelangstelling is de oprichting in 1951van een aparte sectie ‘Historie in de

Musea’ van de Vereniging Museum-dag, de voorloper van de NederlandseMuseum Vereniging.66 Het was duide-lijk dat de historische afdeling van hetRijksmuseum aan het worstelen wasmet de erfenis van de jaren ’20, toendoor Schmidt-Degener een onder-scheid was gemaakt tussen kunst engeschiedenis. Een situatie die nietuniek was voor het Rijksmuseum. DeMuseumdag constateerde in 1951 datin veel musea in Nederland de leidingover de historische collecties in han-den was gekomen van kunsthistorici,die vervolgens de mooie stukken naarde kunstafdelingen hadden verplaatsten de geschiedenis lieten verstoffen.Het resterende was weinig aantrekkelijken fragmentarisch.67 De oprichting vande leerstoelen kunstgeschiedenis aande universiteiten in Leiden en Utrecht

505

k o f f e r s v o l g e d a c h t e n

Juliana. Interessant zijn de ideeën vanVan Luttervelt omtrent de functie vanstudiecollecties, want een historischmuseum behoort te fungeren als eenaanschouwelijke geschiedenisles voor deschooljeugd en voor anderen eveneens,doch het behoort mede een wetenschap-pelijk instituut, een verzameling vanbronnenmateriaal, te zijn.64 Studiecol-lecties zouden depots vervangen, wantwat alleen maar in een depot thuishoorde, hoorde niet in een museumthuis. De objecten moesten allemaaleen bijschrift krijgen en in de studie-zaal, die voor iedereen toegankelijkzou zijn, kwamen schrijflessenaarsvoor de onderzoekers. Het was depraktische invulling van zijn herhaal-delijke pleidooi dat historici meergebruik zouden moeten maken vanobjecten als bron.

Het nationaal historisch museum iser uiteindelijk niet gekomen. De rede-nen staan nergens zwart op wit, maarhet is een stille dood gestorven. Hetplan van Van Luttervelt had een alles-omvattende ambitie, die goed bij debedenker paste, maar waarschijnlijkook de oorzaak is geweest dat depoging strandde. Het particuliereScheepvaartmuseum raakte, zo blijktuit de correspondentie, steeds meerbeducht voor een beperkte rol in hetnieuwe museum. Tot concrete plannenvoor de toevoeging van andere ‘zwe-vende’ collecties kwam het niet.65 Hetlosweken van dergelijke deelverzame-lingen was blijkbaar moeilijker dan deplannenmakers hadden voorzien. In1956 hield Van Luttervelt, de beoogdedirecteur, tijdens de Museumdag nogeen enthousiast betoog over het natio-

504

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Afb. 16In januari 1963 werdde afdeling Vader-landse geschiedenisgefotografeerd. Ingrote lijnen was deopstelling toen noggelijk aan de presen-tatie uit 1948.

Afb. 17De opstelling overoverzeese expansiein januari 1963. Opde linkerwand hangtnaast het schilderijvan de voc-factorijHougly door Hendrikvan Schuylenburg(inv.nr. sk-a-4282), deOost-Indische markt-kraam, toegeschrevenaan Albert Eckhout(inv.nr. sk-a-4070),een belangrijke aan-winst uit 1962.

Page 31: Een Zilveren Huis Uit Malang

geschiedenis aandacht te geven? HetAmsterdams Historisch Museum kanop dit gebied in Nederland als een pio-nier worden gezien. Het museum datmidden jaren ’60 een verhuizing vande Waag op de Nieuwmarkt naar hetverbouwde Burgerweeshuis aan hetvoorbereiden was, legde in haar pre-sentaties juist sterk de nadruk op deeconomische geschiedenis van de stadAmsterdam, waarbij de gewone manniet werd vergeten.70 De staf van hetAmsterdams Historisch Museumheeft zich ook altijd verzet tegen hetidee dat objecten in historische museavan een andere orde zouden zijn dan inkunstmusea. Het toonde zich boven-dien een enthousiast gebruiker vanmaquettes, kaartmateriaal en repro-ducties om lacunes in de collectie opte vullen en nam hiermee een duidelijkstandpunt in de discussie in.71

Plannen voor een nieuwe vaste presentatie in hetRijksmuseum

Nu de plannen voor een nationaal his-torisch museum definitief van de baanwaren, richtte Van Luttervelt zijn aan-dacht weer op het Rijksmuseum en deplannen voor de herinrichting van demuseumzalen, die Röell vlak na deoorlog had willen beginnen. Door zijnoverlijden in 1961 maakte Röell alleende verbouwing van de westelijke vleu-gel met de presentaties van de afdelingBeeldhouwkunst en Kunstnijverheidmee. Hij was in 1959 opgevolgd doordr. A.F.E. van Schendel (1910-1979),die de architecten D. Elffers (1910-1990) en Th. Wijnalda (1916-1995)opdracht had gegeven nu ook de oos-telijke vleugel te verbouwen. Ook hierzou de binnenplaats een tussenvloerkrijgen, waardoor de expositieruimtevan de afdeling aanzienlijk werd ver-groot. Van Luttervelt had sinds 1960een assistent, J. Braat (1932), en geza-menlijk hadden zij in augustus 1962het eerste inhoudelijke overleg met dearchitecten Elffers en Wijnalda.

Ondanks het feit dat Van Luttervelt

buiten het museum met regelmaat zijnideeën over historische opstellingenontvouwde, was men in het museumzelf blijkbaar slecht op de hoogte vanzijn plannen voor de nieuwe opstel-ling. Dit is tenminste af te leiden uitde geheel in de sfeer van de tijd pas-sende ‘discussienota’ die drie mede-werkers opstelden met de bedoelingVan Luttervelt tot een uitwisseling vanopvattingen te bewegen. Twee visiesover historische opstellingen werdenin de nota uiteengezet, die ongeda-teerd is maar begin jaren ’60 moet zijnopgesteld. Allereerst de opvatting diehet museale karakter van de histori-sche verzameling voorop stelde: alleenoriginele voorwerpen, in hun bestestaat moesten worden getoond. Mendiende dan wel te erkennen dat hetonmogelijk was om een volledig enrepresentatief beeld van de Neder-landse geschiedenis te geven. Evenminals de afdeling Schilderijen van onsmuseum de geschiedenis van de Neder-landse schilderkunst volledig kan tonen(en dat ook niet pretendeert), kan deafdeling Vaderlandse geschiedenis ooiteen enigermate volledig en representatiefbeeld van de Nederlandse geschiedenisgeven. De afdeling Vaderlandse geschie-denis zou, in haar ‘museale’ vorm, danook beter: afdeling Vaderlandse Histo-rische Voorwerpen kunnen heten.72

Daartegenover stond de opvattingdie sociografisch-didactisch werdgenoemd, die meer aandacht wildebesteden aan politieke, maatschappe-lijke en economische ontwikkelingen.Het gebruik van ondersteunendematerialen als maquettes en reproduc-ties was hierbij geoorloofd. Hier wasdus wel sprake van een streven naareen volledig en representatief beeldvan de geschiedenis.

Uit de toon van de ‘discussienota’ isop te maken dat Van Luttervelt werdverweten te veel te kiezen voor de eer-ste benadering, en dat is misschienwel begrijpelijk, maar niet helemaalterecht. Van november 1960 dateerteen stuk van zijn hand getiteld Beginse-

507

k o f f e r s v o l g e d a c h t e n

in 1907 had haar invloed op demuseumwereld doen gelden.

Wat werd er eigenlijk van het histo-risch museum verwacht? Moest hetzich, zoals Schmidt-Degener het hadgesteld, richten naar de kunstcollectievan het betreffende museum en hetbegin- en eindpunt hierop afstemmen?In hoeverre vereiste de andere aardvan de objecten inderdaad een anderebenadering; en moest het historischmuseum zich vooral richten op hetonderwijs en het bijbrengen van devaderlandse geschiedenis aan de‘onwetende jeugd’? Om een antwoordte geven op deze vragen werd door dekersverse Sectie ‘Historie in de Musea’een leidraad opgesteld. Eigenlijk gingmen maar zeer summier in op deinhoudelijke kant van de presentaties,dat werd afgedaan met Hierbij is voor‘geschiedenis’ alleen gedacht aan ‘gebeur-tenissen’, staatkundige instellingen enandere organisaties, o.m. gilden. Handelen nijverheid, zeden en gewoonten, cul-tuurgeschiedenis als bv toneel zijn voor-hands in een andere eventueel parallelleopstelling gedacht, samen met kunstnij-verheid en beeldende kunst. Dat de pre-sentatie moest worden doorgetrokkentot de hedendaagse geschiedenis, daarwas men het in de museumwereld welover eens. Het is ook terug te vindenin het aankoopbeleid van Van Lutter-velt dat zich, naast aandacht voorVOC-relieken en voorwerpen diebetrekking hebben op de aanwezig-heid van Nederlanders in de West,steeds meer ging richten op de 19deen 20ste eeuw.68 De leidraad wijddevervolgens twaalf punten aan de vormwaarin de geschiedenis moest wordengetoond. Het was een pleidooi vooreen verhalende presentatie. De objec-ten dienden ondergeschikt, dienstbaar,te worden gemaakt aan het verhaal,aangezien het publiek niet meer dehistorische kennis had waarover hetzo’n vijftig jaar daarvoor nog welbeschikte. Het primaat van het verhaalging zo ver dat daar waar afbeeldingenvan bepaalde gebeurtenissen ontbreken

men zijn toevlucht kan nemen tot recon-structie, hetzij in tekening, aquarel ofzelfs schematische wandschildering, als-mede maquette en diorama’s, mits een enander door een kunstenaar met gevoelvoor het historische, doch niettemin inzijn eigen stijl wordt verzorgd. Wantmen was beducht voor eigentijdsereconstructies die de sfeer van detijd niet goed weergaven en ook hetgebruik van niet-contemporaine schil-derijen zoals die van Charles Rochus-sen (1814-1894) raadde men ten sterk-ste af.

De discussie over het historischmuseum was in de loop van de jaren’50 steeds meer verschoven van in-houd naar vorm. De voorkeur vooreen verhalende aanpak leidde afgezienvan uiteenzettingen over het wel ofniet opvullen van lacunes in het be-schikbare materiaal, ook tot een dis-cussie over het feit of men een beeldof een visie in een historisch museumpresenteerde. Van Luttervelts opvat-tingen lijken naïef. Hij stelde zich ophet standpunt dat het niet alleen wen-selijk, maar ook mogelijk was zich teverplaatsen in een historisch persoonen daarbij de eigen bagage te vergeten.Meer dan ergens anders in de geschiede-nis geldt voor het historisch museum:men geve beeld en geen visie.69 Hijkwam hiermee binnen de historischesectie zwaar onder vuur te liggen enlijkt andermaal zijn eigen kritischeblik op de Amerikaanse musea te zijnvergeten.

De interesse voor de positie ende vorm van het historisch museumbeperkte zich niet tot Nederland. In1960 werd het congres van het Inter-national Congres of Museums (icom)geheel gewijd aan de problematiek vanhistorische musea, waarbij werd gewe-zen op de trage doorwerking vannieuwe inzichten in de historischewetenschap. Waarom was er nog zoweinig te zien van de sociaal-economi-sche geschiedenis, terwijl de historicizich nu toch ten volle bewust warenvan het belang ook deze kant van de

506

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Page 32: Een Zilveren Huis Uit Malang

welke volgorde hij de thematisch geor-dende ensembles bekeek.76 Voor heteerst in de geschiedenis van de histo-rische presentaties van het Rijksmu-seum nam men expliciet afstand vande wens een volledig doorlopendgeschiedverhaal te tonen. Het was nietmogelijk op basis van de aanwezigeobjecten, en Couvée en zijn afdelingwilden hun heil niet zoeken inmaquettes en reproducties. De opstel-ling werd in 1971 geopend als afdelingNederlandse geschiedenis in plaatsvan Vaderlandse geschiedenis. Hetwas het product van een volgendemuseumgeneratie.

* Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van deherinneringen, kennis en opvattingen van enkelebetrokkenen die ik graag op deze plaats zou wil-len bedanken voor hun bereidheid mij te ontvan-gen en met mij van gedachten te wisselen. In deeerste plaats is dat ir. W. van Luttervelt, de broervan Remmet, die bovendien een bijzonder mooigebaar heeft gemaakt door het archief van zijnbroer aan het Rijksmuseum over te dragen.Helaas overleed hij voor het verschijnen van ditartikel. Zijn zoon M.W. van Luttervelt en zijnneef D. van der Scheer hebben zich steeds zeergeïnteresseerd getoond in mijn onderzoek.

Prof.dr. A.E. Cohen, vriend en dispuutgenootvan Remmet van Luttervelt, heeft mij vanaf hetbegin van mijn onderzoek van informatie voor-zien en mij vervolgens met twee studievrienden,mevr.dr. E.P. de Loos-Dietz en mr. K.W. Cuperus,in contact gebracht. Ook hen wil ik hier graagbedanken voor hun verhalen en interesse in mijnwerk.

** De afkorting RvL in de noten staat voor Remmetvan Luttervelt.

1 rma, archief RvL, ds 10, reisverslag VerenigdeStaten, Mexico en Cuba 1959, brief RvL aanfamilie uit Bellevue Hotel Washington dc, 21 september 1959.

2 De moeder van RvL was W.J.S. van Luttervelt-Badon Ghijben.

3 rma, archief RvL, ds 1, brief A. Staring aanA.E. Cohen, 25 augustus 1969: Ik zei toen tegende vader dat ik onder al die kunstlievende jongerenniemand kende met een onderzoekersfelheid als dievan Rem.

4 Zie Biografisch Woordenboek, deel 2, pp. 532-533,voor complete levensschets en staat van verdien-ste door R.E.O. Ekkart. Staring verkocht zijn ver-zameling in 1968 aan het Prentenkabinet van deRijksuniversiteit te Leiden, zie: R.J.A. te Rijdt,‘De collectie tekeningen van mr. Adolph Staringin het Prentenkabinet der Rijkuniversiteit teLeiden’, Leids Kunsthistorisch Jaarboek 9 (1994),pp. 157-230.

5 rma, archief RvL, ds 1, brief A. Staring aanA.E. Cohen, 25 augustus 1969: Utrecht was ergin de mode maar het milieu van de elkaar bewon-derende en hun professor aanbiddende mannelijkeen vrouwelijke leerlingen van professor Vogelsang,bewonderde ik niet.(…) Ik beval toen aan hem naarLeiden te sturen bij professor Martin, die geengeniale pretenties had maar al zijn leerlingen leerdedegelijk te werken.

6 Zie A. Hoogenboom ‘Kunstgeschiedenis aan deuniversiteit: Willem Vogelsang (1875-1954) enWilhelm Martin (1876-1954)’ in Peter Hecht e.a.,Kunstgeschiedenis in Nederland, Amsterdam 1998.

7 Staatsblad N° 800, Koninklijk Besluit van 15 juni1921.

509

k o f f e r s v o l g e d a c h t e n

len voor de nieuwe inrichting van hetNederlands Museum voor Geschiedenis,waaruit blijkt dat hij er wel degelijknog steeds naar streefde een vollediggeschiedverhaal te vertellen, net zoalshij dat in de opstelling van 1948 en inde plannen voor een nationaal histo-risch museum had gedaan. Het mate-riaal dat de historicus hierbij terbeschikking stond, bestond uit authen-tieke stukken, reproducties en recon-structies, waarbij het authentiekemateriaal nooit overvleugeld mochtworden door de andere middelen. Uitdezelfde tijd bestaan objectlijsten dieingedeeld zijn in de categorieën ‘aan-wezig, wenselijk en te maken’, en dieaangeven dat Van Luttervelt bereidwas de lacunes in de collectie op tevullen met reconstructies. Zo stond erin de categorie ‘wenselijk’ bijvoorbeeldeen facsimile van de Unie van Utrechtof de Pacificatie van Gent. Ook voorde sociale kant van de geschiedenishad Van Luttervelt oog, zoals blijkt uithet thema ‘Het Nederlandse volk in dezeventiende eeuw’, waar Bakker ArendOostwaerts van Jan Steen te zien zouzijn en Het Advocatenkantoor van P. deBloot. Voorts koos hij voor het thema‘Nederlandse cultuur in de GoudenEeuw’, een soort vergaarbak voorwetenschap, filosofie, literatuur, gevel-stenen, tulpencultuur en inpolderin-gen. En voor de 20ste eeuw wilde hijgebruik maken van statistieken, ookiets waar de discussienota op hadgewezen. Al met al kan gezegd wordendat Van Luttervelt, althans op papier,een poging heeft gedaan een even-wichtig geschiedverhaal te vertellen,al realiseerde hij zich heel goed datdat nooit volledig kon zijn.73

De presentatievorm die hij voorogen had, sloot aan bij de wens eenverhaal te vertellen; de bezoekers wer-den als het ware bij de hand genomen.De tentoongestelde objecten moestenin logisch samenhangende verbandenworden gegroepeerd en de bezoekerdiende daarom in één richting te wor-den geleid; in een zaal rondlopen

moest in vele gevallen onmogelijk zijn.Hoe strikt zijn opvattingen hieroverzijn, blijkt uit de brief die hij vanafzijn ziekbed in Lochem schreef aanhoofddirecteur Van Schendel: Recht-hoekige kabinetten en zalen zullen weleens bruikbaar zijn, doch dikwijls niet.Ik houd aan mijn wens, de mensen steedséén wand, vitrine, schot te tonen en nietde keus te laten tussen de vier cq driewanden van een vertrek. Bovendien blijfik erbij dat deze wand of aan de linkerkant van de bezoeker moet liggen, ofrecht voor hem moet zijn. Hij moetsteeds van links naar rechts kunnen lezenen zien, behalve in bepaalde zalen, waarniet een logisch verhaal, doch een alge-mene historische sfeer valt te genieten,bv het hof van Frederik Hendrik.74

Van Luttervelt was inmiddels ern-stig ziek. Na de eerste vergaderingenmet de architecten correspondeerdehij vanaf zijn ziekbed in Lochem methoofddirecteur Van Schendel over denieuwe afdeling, maar zijn overlijdenop 19 februari 1963 verhinderde deuitvoering van zijn plannen.75 Dathij voor velen een dierbare vriend wasgeweest, blijkt alleen al uit het feit datzijn studievriend Cuperus hemel enaarde bewoog om vanuit het buiten-land op zijn begrafenis te kunnen zijn.Door het lange en ernstige ziekbedwas in het museum inmiddels duidelijkgeworden dat Remmet van Lutterveltde nieuwe historische afdeling nietmeer zou ‘neerzetten’. Braat hield hetproces gaande, terwijl Van Schendelop zoek ging naar een opvolger, diehij uiteindelijk vond in D.H. Couvée(1921-2000), bibliothecaris van hetInstituut voor de Perswetenschapvan de Amsterdamse Gemeente-universiteit.

Couvée hield vast aan het belangvan de authenticiteit van de objectenmaar maakte een andere historischeafdeling dan Van Luttervelt voor ogenhad gestaan: geen schotten, maar eensoort marktplein van de 17de eeuwwaar de bezoeker mocht ronddwalenen waar het niet veel uitmaakte in

508

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

n o t en

Page 33: Een Zilveren Huis Uit Malang

1955 docent cultuurgeschiedenis aan de Oplei-dingsschool voor tekenleraren te Amsterdam.Na deze periode heeft hij nog 3 jaar kunstgeschie-denis gedoceerd aan het Nutsseminarium voorPedagogiek te Amsterdam.

29 Cat.tent. 125 jaar Centraal Museum, Utrecht(Centraal Museum), 14 maart-31 mei 1964.

30 Film uit 1936 van en met Charlie Chaplin.31 Jaarverslagen rm (1946), p. 22. Baard was per

1 maart 1946 benoemd tot directeur van hetFrans Hals Museum in Haarlem.

32 Zie voor een uitgebreide toelichting op de uit-gangspunten, geschiedenis en werkterreinenvan de Rockefeller Foundation de website:www.rockfound.org

33 rma, archief RvL, ds 5, reisverslag VerenigdeStaten 1946, brief Ton Koot aan J.K. van derHaagen, hoofd van de afdeling okn van hetDepartement van ok&w, 15 januari 1946.

34 Jaarverslagen rm (1946), p. 6. De schilderijenkwamen met het Amerikaanse oorlogsschipAdria terug naar Nederland en werden op 18december 1946 in het Rijksmuseum ontvangen.

35 rma, archief RvL, ds 5, reisverslag VerenigdeStaten 1946, brief uit Washington, 27 september1946, p. 5.

36 rma, archief RvL, ds 15, diverse verhandelingennaar aanleiding van de reis naar de v.s.: ‘Belang-stelling voor het verleden in Amerika’ collegegegeven aan de Faculteit der Letteren en Wijsbe-geerte te Leiden t.g.v. de diesviering, 17 februari1947 (Gesta et Facta, deel 1) en Opmerkingen overNederlandse kunstwerken in Amerika, Het museum-wezen in Amerika. Tijdens de Directeurendagop 15 februari 1947 te Utrecht brachten RvL enLunsingh Scheurleer uitgebreid verslag uit.

37 rma, archief RvL, ds 5, aantekeningen RvL.Schenkingen aan musea door particulieren wer-den in de v.s. extra gestimuleerd door een rege-ling die ontheffing gaf van hoge successierechtenindien het een nalatenschap van geld of kunst aande gemeenschap betrof.

38 De benodigde bouwmaterialen en glas voor vitri-nes waren simpelweg niet beschikbaar, net zoalsPhilips nog niet de gewenste verlichting kon leve-ren. Zie G. van der Ham, 200 jaar Rijksmuseum.Geschiedenis van een nationaal symbool, Amster-dam 2000, p. 295.

39 Hoe druk het soms was blijkt uit de aantekenin-gen van de directiesecretaresse mej. M. Zettels:‘J.L. Zondag was het zoo vol dat wij de hoofddeurhebben moeten sluiten en tal van menschen teleur-stellen, in den namiddag werd er alleen maar toe-gang verleend als er een bepaald aantal het museumverliet; gingen er 10 weg dan mochten er weer 10naar binnen.’Aantekeningen van 3 augustus 1945aangehaald bij J. Baruch en L. van der Horst,Het Rijksmuseum in oorlogstijd, Amsterdam 1985,pp. 72-73.

40 In juni 1945 werd deze stichting opgericht onderleiding van A.B. de Vries, tot 1941 conservatorschilderijen van het Rijksmuseum. De gerecupe-reerde schilderijen werden op de oostelijke bin-nenplaats getoond om de eigenaren de gelegen-heid te geven hun voormalige bezit terug tevinden. In tweede instantie kregen Nederlandsemuseumdirecties de gelegenheid een keuze temaken uit het aanbod. Zie Van der Ham, op.cit.(noot 38), p. 315 e.v.

41 Het Rijksmuseum was in die tijd een samenvoe-ging van een aantal verzamelafdelingen, met tot1924 elk hun eigen directeur: het Rijksmuseumvoor Schilderijen, het Rijksprentenkabinet enhet Nederlandsch Museum voor Geschiedenisen Kunst. Zie voor een uitgebreide beschrijvingvan deze discussie J. Bos, ‘De geschiedenis isvastgelegd in boeken, niet in musea. Van plan-vorming tot realisatie. Het Nederlands Museumvoor Geschiedenis in het Rijksmuseum, 1922-1939’, Bulletin van het Rijksmuseum 45 (1997), pp. 262-309.

42 Van der Ham, op.cit (noot 38), pp. 298-299.43 Jaarverslagen rm (1948), p. 6.44 Jaarverslagen rm (1946), p. 22.45 rma, archief, RvL, ds 15, verslag 11 maart 1948

stafbijeenkomst rm, uiteenzetting RvL over his-torische musea. RvL haalt hier Arthur Parker, Amanual for history museums aan (p. 55) en gebruikthet volgende citaat: The idea in mind is of the firstimportance, for ideas and not merely impressions ofspecimens or relics are the values that the visitor andstudent carry away. The objects shown are merelytools in the visualisation of ideas. With ideas first inmind as the function of the institution one may workand plan for the materialization of the ideas.

46 Ibidem.47 De Groene Amsterdammer, 13 maart 1948, zonder

titel; Algemeen Handelsblad, 19 maart 1948: Mor-gen voor het publiek geopend – een vluchtige les invaderlandse geschiedenis; Leeuwarder Courant,4 mei 1948: Musea- rondgang.

48 De woorden van Röell werden o.a. aangehaaldin de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 27 maart1948 in de rubriek Amsterdam speurtocht in hetboek der geschiedenis. De historische afdeling vanhet Rijksmuseum.

49 Jaarverslagen rm (1948), p. 31.50 Zie voor de rol van Eschauzier het artikel van

Jouke van der Werff dat vermoedelijk volgendjaar in het Bulletin van het Rijksmuseum zal ver-schijnen.

51 Dit gebeurde op initiatief van de in 1959 opge-richte Stichting ‘Je Maintiendrai Nassau’, die totdoel heeft het instandhouden van gedenktekenenvan geschiedenis en kunst in binnen-en buiten-land die betrekking hebben op het leven en wer-ken van de leden van het huis Nassau. Ingeschre-ven onder nummer St. 4447 in het Openbaar

511

k o f f e r s v o l g e d a c h t e n

8 In 1901 promoveerde Martin bij prof. P. J. Blok opHet leven en de werken van Gerard Dou beschouwdin verband met het schildersleven van zijn tijd(Leiden 1901). Zie ook: Te Rijdt, op.cit. (noot 4),pp. 78-87.

9 In verband met de Tweede Wereldoorlog bleefMartin na het bereiken van de pensioengerech-tigde leeftijd in 1941 aan als museumdirecteur. In1945 werd hij opgevolgd door J.G. van Gelder, dieechter kort daarna weer vertrok, waarop Martinin 1946-1947 optrad als waarnemend directeur.R.E.O. Ekkart, Biografisch Woordenboek, deel 2,pp. 378-380.

10 Sodalicium Literis Sacrum werd opgericht in 1872.De installatie van RvL was op 9 december 1936,in 1940 verliet hij het dispuut.

11 rma, archief, RvL, ds 2, Gesta et Facta, 1936-medio 1953: 27 november 1936 hospitantenbeurt:de Klassieke oudheid en de 18de eeuw; 29 maart1938: Moderne kerkelijke schilderkunst; 5 febru-ari 1940: Las Meniñas van Velasquez; 25 novem-ber 1940: Gemeenschapskunst. In het TweedeGedenkboek van het Sodalicium Literis Sacrum(1922-1947), dat verscheen in 1947, worden oppagina 50 de beurten van RvL genoemd en gety-peerd: Hij was iets te glad in het debat (‘als een aal’vond Van Eyck), somde wat te veel op, maar hij wistveel en had een goed geheugen.

12 Almanak van het Leidsche Studentencorps (1941),p. 57. Wat de Litteraire Faculteit der LeidscheStudenten precies inhield is mij niet duidelijkgeworden.

13 Almanak van het Leidsche Studentencorps (1941),p. 195. De rubriek Mixed Pickles bestaat uitspreuken en uitspraken die studenten instuurden,vergezeld van een aanwijzing op welke medestu-dent(e) deze van toepassing was. De pickle dieop RvL slaat is ingezonden door Casimir, ‘alleenmet Uzelf’.

14 rma, archief RvL, ds 3. Het verslag van de reis,gemaakt door A. Willink-van Oldenborgh, werdin oktober 1940 door prof.dr. D. Cohen aan destudenten toegestuurd. De reis vond plaats van7 april t/m 7 mei 1938.

15 Zo vonden eind 1939 de zogenaamde Academie-dagen plaats, met voordrachten als ‘Het Neder-landsche Volk’, ‘De Roeping van Nederland in deVolkerengemeenschap’ en ‘Gemeenschapszin’,Almanak van het Leidsche Studentencorps (1941),p. 97.

16 Idem, p. 102.17 Cat.tent. Heden geen college. Studentenverzet 40-

45, Amsterdam 1990 (Verzetsmuseum), pp. 13-14.18 E. Muller, Rapport Museale Verwervingen 1940-

1948, (nmv december 1999), p. 187.19 Opening 19 december 1942 in het Centraal

Museum. De tentoonstelling duurde tot17 januari 1943.

20 De buitenplaatsen aan de Vecht, Utrecht 1943

(dissertatie, 143 pagina’s). Later bewerkt in deHeemschut-serie, nr. 40: Schoonheid aan de Vecht,Amsterdam 1944. In 1948 verscheen de handelse-ditie: De Buitenplaatsen aan de Vecht, Lochem1948 (278 pagina’s, excl. bijlage met afb.). Ooknadien bleef RvL geregeld publiceren over deVechtstreek. Na zijn overlijden was dit aanleidingvoor de oprichting in 1969 van de Dr. R. vanLuttervelt Stichting die zich ten doel stelde: hetrestaureren en geschikt maken voor modern woon-en zakengebruik van panden in Loenen, Vreeland,Loenersloot, Nieuwersluis en omgeving die eenarchitectonische en/of historische waarde hebben.Ingeschreven onder nr. 27.561 in het OpenbaarCentraal Stichtingsregister, Nationaal ArchiefDen Haag. K.W. Cuperus (1916) kwam tegelijker-tijd met RvL aan in Leiden en studeerde rechten.Zij zaten samen in de jaarclub Edelweiss.

21 Utrechts Nieuwsblad, 5 januari 1944, titel onbe-kend, geschreven door C.A. Schilp.

22 rma, archief RvL, ds 1. De ‘historische stijl’ in denegentiende eeuwse kunst is niet, zoals veelal wordtaangenomen, ontstaan als gevolg van een gebrekaan capaciteiten bij de kunstenaars om zelf nieuwevormen te scheppen; zij was daarentegen een pro-dukt van krachtig historisch gericht denken en vaneen welbewust streven de kunst hieraan te doen deelhebben. De tegenwoordig gebruikelijke negatievewaardering van de ‘historische’ stijl der negentiendeeeuw dient derhalve herzien te worden. Dat dezestelling in een laat stadium is toegevoegd, is opte maken uit een kladlijstje met stellingen datafwijkt met de gedrukte versie in de dissertatie.

23 Zie bijvoorbeeld cat.tent. De Lelijke Tijd; pronk-stukken van Nederlandse interieurkunst 1835-1895,Amsterdam (Rijksmuseum) 1995, 25 november1995 t/m 31 maart 1996.

24 Opening 12 juni 1943.25 rma, archief RvL, ds 1, agenda 1943. De bezoeken

vonden plaats op 19 juli 1943 en 28 sept 1943.26 In juli en oktober 1940 namen de Duiters bijna

350 mensen gevangen om de Nederlandse autori-teiten in Nederlands-Indië onder druk te zettende daar geïnterneerde Duitsers goed te behande-len. De zogenaamde Indische gijzelaars werdenin november 1941 overgebracht van Buchenwaldnaar Haaren in Noord-Brabant. In mei 1942 wer-den nog eens 1260 personen, onder wie de bur-gemeester van Lochem R. van Luttervelt, ingijzeling genomen. Deze ‘anti-verzet-gijzelaars’moesten de bevolking bij een eventuele geal-lieerde invasie weerhouden van grootscheepseverzetsacties. Zij werden ingesloten in het klein-seminarie ‘Beekvliet’ in Sint Michielsgestel.

27 Zie voor een overzicht van de maatregelen t.b.v.de arbeidsinzet: Winkler Prins Encyclopedie van deTweede Wereldoorlog, deel 1, Amsterdam/Brussel1980, pp. 52-54.

28 RvL was van 1 september 1943 tot 1 september

510

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Page 34: Een Zilveren Huis Uit Malang

Overzee, voorzitter bij oprichting in 1961. ZieStichtingsakte gepubliceerd in ‘Stichting Cultuur-geschiedenis van de Nederlanders OverzeeVerslagen en aanwinsten 1961-1965’, z.pl. z.j.,pp. 20-22. Het doel van cno werd hierin als volgtomschreven: Het doel van de stichting is het bevor-deren van de kennis en het behoud van de voorwer-pen, monumenten en documenten, welke herinnerenaan het verblijf van de Nederlanders en aan de Ne-derlandse vestigingen buiten Europa of welke onderinvloed van Nederlanders aldaar zijn ontstaan. In1994 is de Stichting cno opgeheven. Een belang-rijk deel van de verzameling maakt nu deel uitvan de Rijksmuseumcollectie.

69 RMA, archief RvL, ds 15, map historische opstel-lingen, Leidraad voor leden van de sectie Histori-sche Musea juni 1951, concept en commentaarvan 11 en 13 juni evenals verslag van vergaderingover de leidraad op 23 november 1951.

70 Dit blijkt ook uit de tentoonstelling Arm in deGouden Eeuw. S. Levie schrijft in het voorwoordvan de catalogus, Amsterdam 1965: Hier wordteen facet van de sociale geschiedenis van Nederlanden in het bijzonder van Amsterdam belicht, waar-mede het historisch onderzoek zich reeds intensiefheeft bezig gehouden.

71 Zie Het programma van Eisen voor het AmsterdamsHistorisch Museum, Amsterdam 1963.

72 rma, archief RvL, ds 15, map historische opstel-lingen, Discussie-nota inzake historische afdeling,ongedateerd, ondertekend door D. de HoopScheffer, B. Haak en E. Meijer.

73 rma, archief RvL, ds 15, map historische opstel-lingen, Beginselen voor de nieuwe inrichting van hetNederlands Museum voor Geschiedenis, november1960, punt 5: het vertonen van onze vaderlandsegeschiedenis in heel haar volledigheid is onmogelijken, wegens het geven van overlading, niet gewenst. Inhet Museum moet het geschiedverhaal derhalve wor-den gestyleerd.

74 rma, archief RvL, ds 15, map historische opstel-lingen, brief 9 november 1962.

75 A. van Schendel, ‘In memoriam dr. R. van Lutter-velt’, Bulletin van het Rijksmuseum, 11 (1963),pp. 20-21, I.Q.v.R.A., ‘In memoriam dr. R. vanLuttervelt’, Jaarverslag KOG (1961-1963), pp. 45-46,K.G. Boon, ‘In memoriam Dr. Remmet vanLuttervelt’, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek,(1963), pp. 27-29, Th.H. Lunsingh Scheurleer,‘In memoriam dr. R. van Luttervelt’, Nieuws-Bulletin van de Kon.Ned.Oudh.Bond, (april 1963),A.E. Cohen, ‘Remmet van Luttervelt’, Jaarboekvan de Maatschappij der Nederlandse Letterkundete Leiden, (1966-1967), pp. 110-120, rma, archiefRvL, ds 1.

76 Voor meer informatie over de totstandkomingvan de afdeling Nederlandse geschiedenis onderD.H. Couvée zie: E. Sint Nicolaas, ‘Het Vader-land voorbij. De totstandkoming van de presenta-

tie van de afdeling Nederlandse geschiedenis vanhet Rijksmuseum in de jaren zestig en begin jarenzeventig’, Bulletin van het Rijksmuseum 45 (1997),pp. 311-354.

513

k o f f e r s v o l g e d a c h t e n

Centraal Stichtingenregister (Nationaal Archief,Den Haag).

52 In het archief Van Luttervelt bevinden zich devolgende reisverslagen: Verenigde Staten (1946),Verenigde Staten en Helsinki (1949), Zuid-Afrika(1951), Italië (1951), Denemarken en Noorwegen(1952), Denemarken en Zweden (1953), Oosten-rijk en Italië (1955), Griekenland en Turkije(1957), Griekenland (1958), Verenigde Staten,Mexico en Cuba (1959), Wenen en Polen (1960),Joegoslavië, via Duitsland en Oostenrijk (1960),Zuid- Rhodesië (1961), Zwitserland en Italië(1962).

53 Van Luttervelt werkte in het Rijksmuseum meeaan: De Stadhouder-Koning en zijn tijd (1950),Bourgondische Pracht (1951), Michiel de Ruyter(1957), Middeleeuwse kunst der Noordelijke Neder-landen (1958), Lodewijk Napoleon en het Konink-rijk Holland (1959), Belle van Zuylen en haar tijd(1961), Herdenkingstentoonstelling 350 jaar Neder-land-Turkije 1612-1962 (1962), Fagel, een Nederlandsregentengeslacht 1585-1929 (1962).

54 Zie de inleiding van catalogus Middeleeuwse kunstder Noordelijke Nederlanden, Amsterdam 1958,P. Geyl, ‘Hardleersheid der kunsthistorici’, enR. van Luttervelt en K.G. Boon, ‘Aantekening.Zijn de kunsthistorici hardleers’ in Bijdragen voorde geschiedenis der Nederlanden, deel 15, afl. 2,pp. 103-108, met in hetzelfde nummer het ant-woord van P. Geyl, pp. 109-111.

55 rma, archief RvL, ds 1, brief A. Staring aanA.E. Cohen, 29 augustus 1969: Zoals veel mensendie veel schrijven, had hij een zekere faam van vluch-tigheid; u noemt die voor zijn eerste publicaties; voorzijn samenvattende geschriften geldt het zeker nietleek mij.

56 Voor een volledig overzicht van alle publicatiesvan RvL zie: A.E. Cohen, Remmet van Luttervelt,Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Let-terkunde te Leiden (1966-1967), pp. 110-120. Allehierna genoemde publicaties zijn hierin terug tevinden.

57 Inv.nr. sk-a-3879, aangekocht in 1953, eninv.nr. ng-87, verworven in 1948.

58 Zie bijvoorbeeld voordracht 27 april 1957 tiendecongres Nederlandse Historici te De Haag, Histo-rische beelden, een verkenning in het grensgebiedtussen geschiedenis en kunstgeschiedenis.

59 RvL werd in 1960 lid van de redactie. Daar-voor zaten K.G. Boon, A.E.F. van Schendel enTh.H. Lunsingh Scheurleer in de redactie. In 1959werd Van Schendel hoofddirecteur. Vanaf 1960bestond de redactie uit Boon, RvL, E.R. Meijeren Th.H. Lunsingh Scheurleer.

60 rma, archief, RvL, ds 15, map historische opstel-lingen, brief 4 december 1950.

61 rma, archief RvL, ds 15, map historische opstel-lingen, memorandum RvL, Bezwaren tegen de ves-tiging van een historisch museum in het Slot Zeist,

reactie op de plannen van de heer Labouchère. In1954 werd het Prinsenhof in Delft vanuit hetministerie als alternatief aangedragen, maar ookdit kon de goedkeuring van Röell niet krijgen.Zie Van der Ham, op.cit. (noot 38), p. 299.

62 rma, archief RvL, ds 15, map historische opstel-lingen, Memorandum inzake het plan tot het stich-ten van een nieuw Nederlands Museum voorGeschiedenis, gecombineerd met het NederlandsHistorisch Scheepvaartmuseum, in het tehuis voorOuden van dagen van de Ned. Herv. Gemeente aande Amstel te Amsterdam.

63 rma, archief RvL, ds 15, Ontwerp voor een Neder-lands Museum voor Geschiedenis, R. van Lutter-velt, ongedateerd.

64 rma, archief RvL, ds 15, map historische opstel-lingen, lezing 6 oktober 1956.

65 rma, archief RvL, ds 15, map historische opstel-lingen, brief bestuur Nederlands HistorischScheepvaartmuseum aan college B&W vanAmsterdam 20 november 1950, en brief Scheep-vaartmuseum aan Rijksmuseum 6 december 1952.

66 De sectie ‘Historie in de musea’ heet vanaf 1970‘Historische Sectie’. De wens om de krachten tebundelen en een gezamenlijk beleid uit te zettenkwam ook tot uiting in het opzetten van eenMuseumcursus, die tot doel had de historischemusea een handvat te reiken bij het ordenen enpresenteren van hun collectie. Daan LunsinghScheurleer, de Adviseur voor de musea van hetministerie van ok&w vervulde hierbij een lei-dinggevende rol. Van Luttervelt had hem eenopzet voor de cursus toegestuurd (18 december1948) en maakte deel uit van het programma meteen uiteenzetting over de samenstelling van histo-rische musea en het verschil tussen deze en dekunstmusea.

67 rma, archief RvL, ds 15, map historische opstel-lingen, Leidraad voor leden van de sectie Histori-sche Musea juni 1951: De laatste tijd is bij verschil-lende gelegenheden duidelijk aan het licht gekomendat de Nederlandse musea – voor het grootste deelontstaan uit stedelijke historische collecties, dochvan lieverlede zich specialiserend op de kunstrichting– op onbevredigende wijze de vaderlandse – ofplaatselijke historie laten zien. De oorzaak hiervanis in de eerste plaats het feit, dat er slechts betrekke-lijk weinig voorwerpen of afbeeldingen, welke dezehistorie zouden kunnen uitbeelden, zijn bewaardgebleven en in de tweede plaats, dat vooral na 1920de leiding der musea meer en meer in handen vankunsthistorici kwam, waardoor het weinig toonbarenaar de afdelingen schilderijen, plastiek of kunstnij-verheid werd overgebracht. Het resterende was wei-nig aantrekkelijk en fragmentarisch. (…) Een enander heeft tot gevolg gehad dat bovendien veelal deslechtste zaal voor de historie beschikbaar bleven.

68 RvL was betrokken bij oprichting van de Stich-ting Cultuurgeschiedenis van de Nederlanders

512

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Page 35: Een Zilveren Huis Uit Malang

Op 9 september 2001 kocht hetRijksmuseum tijdens een waaier-

veiling bij Christie’s in Amsterdameen ongemonteerd waaierblad vanperkament beschilderd met tempera.1

Er was tot aankoop overgegaan omdathet blad alle kenmerken van eenvroege waaier vertoonde: de geringeafmeting (15 cm hoog, spanwijdte46,5 cm), de bladvullende classicisti-sche voorstelling aan de voorzijde ende symmetrisch opgebouwde versie-ring van een centraal medaillon aanweerszijden geflankeerd door bloem-en vruchtenslingers, die ieder uit eenhoorn des overvloeds afhangen, opde achterkant. De combinatie vandeze drie elementen is typerend voorwaaiers aan het einde van de 17de enhet begin van de 18de eeuw.

de richting van een aantal vrouwenen kinderen die bloemen en bloemen-kransen brengen naar een beeld van degodin Flora, dat in een nis tussen deborstbeelden van een onbekende goden van de godin Artemis is geplaatst.Rechts van de offerende maagd zit eentriest ogende vrouw (de Melancholie)te kijken naar twee dansende kinderen.Zij is gezeten op een achthoekige steendie verwijst naar haar vader, de godKronos (onder meer de god van demeetkunde). Links op de voorgrondstaat kostbaar vaatwerk en rechts iseen watertje met bloeiende planten tezien. De voorstelling is omgeven dooreen smalle gouden rand met schelp-motieven en rasterwerk.

Dankzij een collega in het Rijks-prentenkabinet bleek vrijwel meteen,dat de klassieke voorstelling naar degravure ‘Aetas Avrea’ van AbrahamBlooteling - uitgegeven door NicolaasVisscher in Amsterdam - is geschil-derd (afb. 2).2 Blooteling vervaardigdede prent naar een tussen 1667 en 1670ontstaan schilderij met dezelfde titelvan de hand van Gerard de Lairesse.3

Het schilderij is klein van formaat,een typisch stuk voor de liefhebber enverzamelaar. Het heeft dan ook eenroemrijke herkomst met eigenaren alsAdriaen Paets, Gerard Braamkamp,Cornelis Ploos van Amstel en keizerFrederik de Grote.4

515

Een vroeg Nederlands waaierblad• b i a n c a m . d u m o r t i e r •

b u l l e t i nv a n h e t

r i j k sm u s e u m

De voorkantCentraal in de voorstelling staat eenVestaalse maagd, die wierook offertin een vat (afb. 1). De compositie lijktuit twee delen te zijn opgebouwd: linkseen architectonische omgeving metperspectivische doorkijk naar een om-muurde tuin met een schelpvormigefontein, en bergen en gebouwen in deachtergrond; rechts een tuin met eenvijver en bergen op de achtergrond.In de colonnade links verschijnt eenvrouw met een hoorn van overvloed inhaar hand: de Overvloed. Zij loopt in

514

Afb. 1Voorkant waaierbladmet ‘Floralia’ naarG. de Lairesse, circa1700. Perkament (?)met tempera. Rijks-museum Amsterdam(inv.nr. bk-2001-7).

Page 36: Een Zilveren Huis Uit Malang

De achterkantOp de achterkant is op een lage sokkeleen ovaal medaillon geplaatst, datbekroond wordt door twee hoorns vanovervloed waar slingers uit hangen(afb. 3). In het medaillon is een voor-stelling aangebracht van twee naakte,spelende kinderen van wie de linker inzijn linkerhand een aantal korenarenen in zijn rechterhand een bal of vruchthoudt. Het rechterkind heeft een bloe-menkrans om zijn hoofd. Onder ditgeheel de tekst: De lieve lente wil onsschoone bloe / men geven / de oegstschenckt nu tter vrucht / men kan vanreuk niet / leven. Ook hiervoor heeftde waaierschilder gebruik gemaaktvan een gedrukte bron, namelijk degravure ‘Allegorie op de lente en dezomer’ van Hendrik Bary naar eenverloren gegaan schilderij van Antoonvan Dyck (afb. 4).8 Evenals de prentvan Blooteling werd deze gravureuitgegeven bij Nicolaas Visscher inAmsterdam. De derde staat, die zichin het Rijksprentenkabinet bevindt,verscheen echter bij Gerrit Valck inAmsterdam.9

Hoe het schilderij van Van Dyck ervermoedelijk uit heeft gezien, valt af teleiden uit de twee tot nu toe bekendekopieën, waarvan zich één in de verza-meling van het Rijksmuseum bevindt

(afb. 5).10 Beide naschilderingen zijnvrijwel even klein van formaat (resp.41 x 34 cm en 43 x 34 cm) en de spe-lende kinderen zijn nauw verwant aande dansende engeltjes die Van Dyckswerk veelvuldig sieren.

De korenaren, de bloemen en hetonderschrift maken de verwijzing naarde lente duidelijk en corresponderenzo met de voorstelling op de voorzijdevan het waaierblad. De ogenschijnlijksymmetrische versiering op de achter-kant van het waaierblad, krijgt bijnadere inspectie een asymmetrischkarakter door de vruchtenslinger metvogeltjes links en de bloemenslingermet vlinders rechts.

ConclusieDe keuze van de waaierschilder voorde combinatie van juist deze voorstel-lingen op de voor- en achterkant vanzijn blad is opvallend. Het vooraf-gaande heeft aangetoond dat er eenaantal overeenkomsten tussen beidebestaan. Niet het feit dat naar een gra-vure is gewerkt, want dat gebruik wasook onder waaierschilders wijdver-spreid. Maar wel dat twee kleine schil-derijen – dus bij uitstek geschikt omverder te verkleinen! – hieraan tengrondslag lagen. Bovendien was er eenverband tussen De Lairesse en Van

517

e e n v r o e g n e d e r l a n d s w a a i e r b l a d

Blootelings gravure is met een maatvan 39,2 x 51 cm veel groter en uitge-werkter dan het waaierblad. Op hetlaatste ontbreekt de wolk waaropKronos/Saturnus neerdaalt. Hierdooris de voorstelling op het waaierbladslecht op één manier te duiden. Integenstelling tot de gravure, die afwis-selend ‘Feest van Flora’ en ‘Feest vanSaturnus’ werd genoemd.5

De waaierschilder legde duidelijkhet accent bij Flora, van oorsprongeen Sabijnse godin van de vrucht-baarheid, die later de Romeinsegodin van het graan, de wijn en allebloesem werd. Op 28 april 238 v. Chr.werd haar tempel in Rome ingewijden vanaf die dag vierde men tussen28 april en de eerste dagen van mei deFloralia. Dit meerdaagse feest kendezijn oorsprong in de boerenkalenderswaarbij men van oudsher op 3 mei eenoffer aan Flora bracht. Toen het feest

in 238 v. Chr. werd geïnstitutionali-seerd, behield het volgens tijdgenotenzijn boerse karakter.6 De Floralia mar-keerden het belangrijkste moment inde graanteelt, namelijk de bloeitijd.Wanneer deze ongestoord verliep, zoueen succesvolle bevruchting plaatsvin-den en kon de boer uitzien naar eengoede oogst. Bloeiende bloemen speel-den een belangrijke rol in het feest, alstafelversiering, als slinger of los omte strooien. In processie werden bloe-men- en graanslingers naar tempels enbeelden van Flora gebracht om dezedaarmee te versieren. Naast de rituelehazen- en geitenjacht in het CircusMaximus werden de zaden van peul-vruchten uitgestrooid onder het volk.Dit laatste was een toespeling op hetfeitelijk seksuele karakter van het bloe-semfeest en verwees volgens Ovidiusnaar de verwekking van Ares bij Heradoor Zeus.7

516

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Afb. 2Abraham Blooteling,Aetas Avrea. Gravure,41,8 x 51,5 cm. Rijks-prentenkabinet, Rijks-museum Amsterdam(inv.nr. rp-p-bi-1843).

Afb. 3Achterkant waaier-blad met medaillonnaar A. van Dyckomgeven door slin-gers, vlinders envogels, circa 1700.Perkament (?) mettempera, Rijksmu-seum Amsterdam(inv.nr. bk-2001-7).

Page 37: Een Zilveren Huis Uit Malang

1 Christie’s Amsterdam, 9 september 2001, nr. 47;Rijksmuseum, inv.nr. bk-2001-7.

2 Met dank aan R.J. te Rijdt, die mij op de prentenvan zowel de voor- als achterkant attent maakte.Abraham Blooteling (1640-1690), Amsterdamsegraveur, tekenaar en prentverkoper, werkzaamvanaf ca. 1665. Nicolaas Visscher (1618-1709),zoon van de beroemde Amsterdamse graveur enuitgever Claes Jansz. Visscher de Jonge, zettevanaf 1652 het werk van zijn vader voort.

3 Op de gravure: G.D. Lairesse Pinxit / A. Blootelingfecit. Het schilderij bevindt zich sinds 1961 in deschilderijenverzameling van Sanssouci in Pots-dam. Het meet 57 x 72 cm. Alain Roy veronder-stelt dat het gezien het profane karakter van devoorstelling tussen 1667 en 1670 werd geschil-derd. Hij gaat er vervolgens van uit, dat de prenttussen 1667 en 1680 is gemaakt en dat De Lai-resse hem gekend zal hebben; A. Roy, Gérardde Lairesse (1640-1711), Parijs 1995, pp. 218-220.Blooteling vertrok echter in 1672 naar Londen enwordt pas weer in 1678 in Amsterdam gesigna-leerd. De gravure moet dus vrij kort na de vol-tooiing van het schilderij óf na 1678 zijn gemaakt.

4 Mr. Adriaen Paets, heer van Oudcarspel, de beideKoedijken, Schooten en Schooterbosch (1631-1686) bekleedde in Rotterdam allerlei bestuurlijkefuncties. Hij was advocaat, vroedschap, bewind-hebber van de voc, gezant aan het hof van Spanjeen gedeputeerde ter Admiraliteit op de Maas. In1713 werd zijn omvangrijke kunstverzameling inRotterdam geveild: G. Hoet, Catalogus of Naam-lyst van Schilderyen met derselver Pryzen, deel 1,Den Haag 1752, pp. 154-158, nr. 26. Gerrit Braam-camp (1699-1771) maakte als koopman in Amster-dam naam en fortuin en begon vanaf 1742 kunstte verzamelen. Zijn kabinet was in heel Europabekend en werd veelvuldig bezocht. Eenmaal opleeftijd besloot hij zijn verzameling te verkopen,maar stierf kort voor de veiling; Catalogus van hetuitmuntend Kabinet Schilderyen, Tekeningen, Pren-ten, Beelden enz. Door geheel europa beroemd enin veel Jaaren byeenverzameld door den Heere Ger-ret Braamcamp. (31 July 1771) Door de makelaars(...), p. 42, nr. 104. Eén van de makelaars was Cor-nelis Ploos van Amstel (1726-1798), gefortuneerdAmsterdams koopman en verzamelaar, die hetschilderij kocht en verkocht aan keizer Frederikde Grote, die het vanaf 1772 onderbracht in zijnNeues Palais in Berlijn. (In de marge van de vei-lingcatalogus is met inkt geschreven ‘f 600,- -P.v.Amstel’).

5 De veiling Paets: 26. Een zeer curieus stukje, doordezelve [Gerard de Lairesse] verbeeldende deAurea Aetas, hoog 1 voet 8 duim, breed 2 voet....f. 505-0, Hoet, op.cit. (noot 4), p. 156. VeilingBraamcamp: Een Offerhande aan Saturnus vol beel-den, door denzelven [G. de la Resse], G. Hoet,Catalogus of Naamlyst van Schilderyen met dersel-

ver Pryzen, deel 2, Den Haag 1752, p. 505. In decatalogus van de veiling Braamcamp staat echterhet volgende: Lairesse. (Gerard de) dk [doek] /Verbeeldende een Feest van Flora. Het voornaamsteBeeld is eene Maagd, eene Offerhande aan dieGodin doende. Dit stuk is ryk van Ordonnantie,fraay van houding en Koloriet, en zeer edel geschil-derd; zynde door hem zelven in ’t Koper gebragt.,Catalogus 1771, op.cit. (noot 4), p. 42.

6 Ovidius, Fasti, 5, 329-378.7 Ibid., 5, 229 e.v. De Griekse god Ares werd door

de Romeinen vervangen door Mars, een centralefiguur die zijn naam aan de eerste maand van hetjaar gaf: Maart. Hij was oorspronkelijk debeschermer van de akkers, die hij in oorlogstijdzou verdedigen. De langzame verschuiving naaruitsluitend oorlogsgod is door de verminderingvan het belang van de landbouw te verklaren.

8 Onder de gravure: A. van Dyck pinxit HBarySculp.. Hendrick Bary (1640-1707) werkte inGouda en moet volgens Van Eijnden en Van derWilligen onder de bekwaamste Plaatsnijders van deHollandsche school gerangschikt worden (...); R. vanEijnden en A. van der Willigen, Geschiedenis derVaderlandsche Schilderkunst, deel 3, Haarlem 1820,p. 211.

9 Onder de gravure: ex Formis Nikolai Vischer /Cum Privilegio Ordinum Hollandiae & West Frisiae.Nunc apud Ger. Valk. Gerrit Valck (1651-1726),graveur en uitgever, was de leerling, zwager encompagnon van Abraham Blooteling met wie hijin 1672 naar Londen vertrok. De prent heeft eenpendant van Johannis van Munnickhuysen ‘Alle-gorie op de herfst en de winter’ naar Gerard deLairesse en werd evenals de prent van Bary voor-zien van de naam van Visscher én die van Valck,zie J. van Tatenhove, ‘Lairessiana III’, in Deline-avit et Sculpsit, 21 (juni 2000), pp. 32-34.

10 Over de herkomst van deze kopie is niets bekend,behalve dat het schilderij zich al in 1885 in hetmuseum bevond. Het is toen geïnventariseerd als‘naar A. van Dyck’. De andere kopie werd op 16april 1991 geveild bij Philips in Londen, cat.nr. 95en was aldaar toegeschreven aan Thomas Wille-boirts, Bosschaert (1614-1644).

11 Van Tatenhove, op.cit. (noot 9), pp. 32-33, afb. 13,14.

12 I.H. van Eeghen, ‘Waaiers, dertig jaar archiefon-derzoek en verzamelen’, Nederlands Kunsthisto-risch Jaarboek 31 (1981), pp. 364-374.

519

e e n v r o e g n e d e r l a n d s w a a i e r b l a d

Dyck. Van Tatenhove geeft namelijkduidelijk aan, dat de prent van Barynaar Van Dyck als pendant werd ge-bruikt bij een prent van Van Munnick-huyzen naar De Lairesse en bedoeldwas voor diens bundel Opus elegantis-simum.11 Het blijft echter de vraag ofde waaierschilder hiervan op de hoogtewas of dat we met toeval te makenhebben. Prenten werden namelijk opgrote schaal gedrukt en waren vooreen relatief laag bedrag te koop inprentwinkels, boekenstallen, op beur-zen en veilingen en bij uitgevers. Datbeide prenten in Amsterdam werdengedrukt, hoeft niet te betekenen dathet waaierblad ook in die stad is ont-staan. Echter, gezien de combinatievan voorafgaande factoren komtAmsterdam als plaats van ontstaanzeker in aanmerking, temeer daar ereen bloeiende waaierindustrie bestondwaar hoogwaardige producten werdenafgeleverd. Deze tak van nijverheidwas kort voor en na de opheffing vanhet Edict van Nantes (1685) doorvluchtelingen uit Frankrijk opgezet.Niet alleen waaierschilders maar ookivoorwerkers en vergulders vestigdenzich in Amsterdam en verkochten hunwaaierbladen, -monturen of completewaaiers zelf of in de vele winkels met‘Franse kramerijen’. Archiefonderzoekheeft aangetoond dat een aantal vande waaierschilders van origine minia-tuurschilder was. De schilderingen opdit waaierblad, waarvan de kwaliteitrelatief hoog is en die ondanks degeringe afmetingen zeer gedetailleerdzijn, lijken deze constatering te onder-steunen.12

Zoals al eerder werd aangegeven, iseen datering omstreeks 1700 – zekerook vanwege de afmetingen van hetblad – gerechtvaardigd. Indien hetblad gemonteerd zou zijn geweest,had het montuur hier mogelijk meeruitsluitsel over kunnen geven.

Iconografisch gezien levert hetwaaierblad geen vragen op. Beide zij-den verwijzen overduidelijk naar delente en de vruchtbaarheid. Dergelijke

thema’s waren bijzonder in trek voorde zogenaamde huwelijkswaaiers,die de bruid na het tekenen van dehuwelijkse voorwaarden van haar aan-staande ontving.

Dankzij de kwaliteit van de beschil-dering en doordat de voorbeeldenvoor de voorstelling konden wordenteruggevonden, is dit waaierblad eenbuitengewoon waardevolle aanvullingop de waaiercollectie van het Rijks-museum.

518

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Afb. 4hendrick bary ,Allegorie op de lente.Gravure, 28,2 x 23,6cm. Rijksprenten-kabinet, RijksmuseumAmsterdam (inv.nr.rp-p-1891-a16663).

Afb. 5Zuid-Nederlandseschool, Twee spelendekinderen, eerste helft17de eeuw. Doek, 41 x 34 cm. Rijks-museum Amsterdam(inv.nr. sk-a-622).

n o t en

Page 38: Een Zilveren Huis Uit Malang

Slechts met de grootste moeite kre-gen ze de sloep van boord en roei-

den van hun schip naar het strand vande Zuid-Afrikaanse Helenabaai. Hetis 11 november 1693. Het voc-schipGouden Buys dobbert dan al zo’ndrie weken hulpeloos rond. Van de190 opvarenden zijn er nog maar 27in leven, de anderen zijn tijdens de reisuit Nederland gestorven. Scheurbuiken tyfus, versterkt door de zinderendetropenzon op een wekenlang wind-stille oceaan, eisten hun tol. Van deoverlevenden is nog eens de helft ziek.De overigen zijn niet in staat het schipte bezeilen. Dus moet er hulp komen,wordt de sloep gestreken en roeienzeven vrijwilligers naar de kust, ophemelsbreed zo’n 100 kilometer tennoorden van Kaapstad. Hun kamera-den laten zij achter.

een rivier – de Bergrivier – trokkenze landinwaarts. Onderwijl ging hunlichamelijke toestand ernstig achteruit.Pas een heel eind stroomopwaartsbleek het water van de rivier vol-doende zoet om van te kunnen drin-ken. Uiteindelijk keerden ze na dagenzwerven naar de baai terug, zondertweede bootsman Philip Warlo, dieonderweg van uitputting was gestor-ven. Op het strand troffen de zesanderen het aangevreten lijk van hunschipper aan, dat al een tijd geledenoverboord was gezet. Toen ze in hunsloep waren gestapt, viel deze tot over-maat van ramp in de branding uitelkaar. Ze konden niet meer terug,de Gouden Buys was onbereikbaar.

Die nacht stierf op het strand sol-daat Jan Herder, die van ellende zoutwater had gedronken. Voor de vijfovergeblevenen zat er niets anders opdan opnieuw het onbekende land in tetrekken. Na een paar dagen splitstenzij zich in twee groepen. TimmermanLourens Thijsz Veijselaar bleef met dedoodzieke boekhouder Jacob Lepie inhet bos achter, botteliersmaat JanChristiaansz, commandeur der solda-ten P.R. Groot en watermaker DanielSilleman trokken verder.

521

Rampspoed op zilver• g i j s v a n d e r h a m •

Een minutieus gegraveerde zilverenpenning laat dit treurige moment zien.Het voor anker liggende schip voert nogde vlag van de voc-Kamer Enkhuizen,de stad waar de meeste bemanningsle-den vandaan kwamen, maar de zeilenzijn gestreken en geborgen.

In de dagen die volgden probeerdende zeven zonder succes een weg naarde bewoonde wereld te vinden. Langs

520

b u l l e t i nv a n h e t

r i j k sm u s e u m

c ursi ef

Afb. 1Voorzijde van de pen-ning: de bemanningroeit naar de wal.

Afb. 2Achterzijde van depenning: Veijselaarontmoet zijn redders.

Page 39: Een Zilveren Huis Uit Malang

eiland. Als enige van de 16 opvarendenwerd juist hij gered.

Gedaghtenis van ’t Ramp gevaar,Van Lourens Tysse Veijselaar, Daar Hy,en Sill’man ‘t leeven hielen, Van twemaalHonderd min tien Zielen. Zo luidt kern-achtig het omschrift op de penningvan het Rijksmuseum. Het verhaalzelf van deze wonderbaarlijke reddingverscheen in 1695 in Enkhuizen in eenboekje met de titel Ongeluckig, of droe-vigh verhaal van ’t schip de Gouden Buys.De tekst is gebaseerd op de verklaringdie Silleman en Veijselaar in Kaapstadhebben afgelegd. Vandaar dat zij hierinsprekend worden opgevoerd. Ook hetomschrift aan de andere zijde vat ineen notedop het gruwelijke avontuursamen: Heleens-Bay bergd de GoudeBuys, t’wyl God Hem spaard, voor ’t wildgespuys. Tot hij (met ses) om hulp geson-den, Met Een, de Caap en ’t Schip maarvonden. De penning is, op de rand,ook nog van een derde tekst voorzien:Louwrens Thijsse geboren 25 Maart 1673.Met ‘t schip de Goude Buijs, uyt gevarenden 4 May 1693. Op ’t schip Meerestijnuijt Indien na huijs kerende den 3 Juny,in den Heere gerust. 1695.

De grote held van het verhaal, tim-merman Veijselaar, zonder wie Sille-man nooit gered zou zijn, heeft zijnthuis niet meer bereikt. Op het schipdat hem uiteindelijk terug naar Enk-huizen bracht, is hij gestorven, slechts22 jaar oud. Silleman was zo de enigeoverlevende van dit verhaal; hij zou alsschipper van het voc-schip Rijssel in1719 op 46-jarige leeftijd overlijden.

Gezien het randschrift is de pen-ning van het Rijksmuseum (inv.nr.ng-vg-1-4373) naar alle waarschijnlijk-heid als blijk van waardering door deKamer Enkhuizen geschonken aande vader van Veijselaar, kapitein vanhet jacht van de Enkhuizense voc-bewindhebbers. De penning heefteen zware zilveren ketting en wasdus bedoeld om, af en toe, te wordengedragen. Van deze penning is nog eenander exemplaar bekend, dat nu tot decollectie van het Teylers Museum in

Haarlem behoort. Dat exemplaar heeftgeen ketting en ook geen persoonlijkrandschrift.

Dankzij de uitgave die nog in hetjaar van Sillemans thuiskomst het lichtzag, is de rampspoed van de GoudenBuys in zijn volle omvang bekend enkrijgt deze penning een betekenis enindringendheid die anders zou hebbenontbroken. De tekst is enkele jarengeleden op voorbeeldige wijze op-nieuw uitgegeven: Marieke van Gesselen Andrea Kieskamp, red., Ongeluckig,of droevig verhaal van ’t schip de Gou-den Buys 1695. Een Enkhuizer voc-schipstrandt bij zuidelijk Afrika (Amster-dam, Uitgeverij Terra Incognita, 1995).Veel van het bovenstaande is hieraanontleend.

523

r a m p s p o e d o p z i l v e r

Na een paar dagen stierf de boek-houder en stond de jonge Enkhuizensetimmerman er alleen voor. Dagenlangzwierf hij rond, stuitte nu eens op ‘eenOliphant die my ongemollesteert lietgaen’, dan weer op nijlpaarden, leeu-wen, struisvogels of antilopen. Af entoe vond hij iets te eten, een verrottewaterrat, een dode haai, een eend.Uiteindelijk kreeg hij drie schildpad-den te pakken, die hij boven een vuur-tje roosterde. Nadat de godvruchtigeLourens zijn gebedenboek had gepaktom God hiervoor te danken, hoordehij och in ’t Bidden (…) eenig gherussel(…), soo dat ick schielijck opstond, enomme siende sag ick Drie Wilde Men-schen, yder met een Pijl en Boogh voormy staen; Ik verschrickte geweldig, wantick sulcken soort van Menschen nooytgesien hadt. Ook deze bijzondere ont-moeting is op de penning afgebeeld,aan de andere zijde. Veijselaar, met

boek, en de drie ‘Hottentotten’(Khoikhoi) met hun wapens bevindenzich aan de oever van de rivier, terwijlrondom hen allerlei beesten zijn tezien, waaronder prominent eenolifant.

De ontmoeting bleek Veijselaarsredding. Een van de inboorlingensprak wat Nederlands en omdat vol-gens hem ‘een Duytsman [Nederlan-der] een goet man was’, namen zijhem mee naar hun dorp en uiteindelijknaar de zuidelijker Saldanhabaai, waarenkele Nederlanders woonden. Hetwas ondertussen Kerstmis geworden;zes weken waren er verstreken sindsde zeven hun Gouden Buys haddenverlaten.

De lotgevallen van de drie anderenwaren ook niet mis. Zij waren uitein-delijk weer op het strand terechtgeko-men, waar de botteliersmaat stierf. Denood van de anderen was zo groot, datzij een deel van zijn vlees probeerdente eten. Kort hierop werden zij gevon-den door vier Khoikhoi, die op ver-zoek van Veijselaar naar hen op zoekwaren gegaan. Maar deze ontmoetingverliep niet zo fortuinlijk als die vanhun kameraad. Groot en Silleman ver-trouwden de inboorlingen niet en wer-den uiteindelijk door hen verlaten.Kort daarop, het was inmiddels oude-jaarsdag, stierf Groot, waarna Sille-man opnieuw naar het strand terug-keerde. Nu had hij eindelijk geluk,want vanuit Kaapstad waren dankzijde berichten van Veijselaar net tweeschepen in de Helenabaai aangekomenom de nog volgeladen Gouden Buys teonderzoeken. Silleman wist hun aan-dacht te trekken en werd gered. Op hetschip zelf werd nog één overlevendegevonden, die krankzinnig was gewor-den en spoedig ook zou sterven. VoorSilleman was het avontuur nog nietten einde, want nadat een deel vande lading, waaronder 17 kisten metgoud, in de schepen was overgeladen,strandde De Dageraad waar hij opvoer in het zicht van de rede vanKaapstad op de rotsen van Robben-

522

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Afb. 3Eerste uitgave van hetverhaal over de lotge-vallen van de GoudenBuys. Universiteits-bibliotheek Leiden(1367 F14).

Afb. 4Zilveren penning enbijbehorende ketting.Rijksmuseum(ng-vg-i-4373).

Page 40: Een Zilveren Huis Uit Malang

1 m a r ius bauer(Den Haag 1867-1932 Amsterdam)BenaresOlieverf op doek, 137 x 117 cm.Gesigneerd l.o. M. Bauer.

In 1897-1898 bezocht Bauer vier maanden langhet noorden en het midden van India. Eind okto-ber 1897 arriveerde hij in Benares, dat sinds 1956Varanasi heet. Van zijn bezoek aan die stad zijntwee schetsboeken bewaard gebleven die deel uit-maken van de tekeningencollectie van TeylersMuseum in Haarlem. Het schilderij, met voorBauers doen ongewoon kleurige accenten, kwamin 1913 tot stand. Het is vermoedelijk gebaseerdop schetsen die Bauer tijdens bovengenoemdereis naar het Verre Oosten maakte. Het toont eenbijna fotografische uitsnede van de trappen dieuitkomen in de rivier de Ganges, terwijl links nogjuist het Ramawahal Ghat (Ram Ghat) en rechtshet kolossale Brij Rama Paleis te zien zijn.

In augustus 1913 werd het door Bauer afgele-verd bij Kunsthandel E.J. van Wisselingh & Coen nog geen drie maanden later was het verkochtaan prof. Jacob Rotgans (1859-1948), hoogleraarin de heelkunde, die het doek af en toe beschik-baar stelde voor tentoonstellingen. Zo werd hetin 1920 op de Biënnale in Venetië getoond. Hetschilderij is na zijn dood in de familie gebleven.

Bauer is vooral bekend om zijn prenten en zijnaquarellen. Na zijn huwelijksreis naar Spanje in1903 is hij steeds meer olieverfschilderijen gaanmaken.

Linksonder is een foto van de huidige situatiete Benares te zien, genomen vanaf de plek waarBauer stond (foto Peter Kok).

liter atuur:Catalogo della XIIe Esposizione internazionale d’arte della citta diVenezia, 1920, p. 107, nr. 3; Eeretentoonstelling M.A.J. Bauer,Amsterdam (Stedelijk Museum) 1933; Marius Alexander JacquesBauer. Keuze-tentoonstelling van schilderijen ontstaan in dejaren 1895-1915 bij E.J. van Wisselingh & Co, Amsterdam 1937,nr. 2; R.W.P. de Vries jr, M.A.J. Bauer, Amsterdam 1944,afb. p. 69; M. Jansen en A. Kraayenga, Marius Bauer 1867-1932.Reisimpressies uit India en de Oriënt, Heino/Haarlem 1991,pp. 89-94.

her komst:Kunsthandel E.J. van Wisselingh & Co, 1913; prof.dr. JacobRotgans, Baarn 1913; Frits en Jenny van Iterson-Rotgans, DenHaag/Wassenaar; mevr.dr. Wout van Iterson, Amsterdam/Oosterbeek. Schenking per codicil, 2002

(inv.nr. sk-a-4975).

2 m a r inus va n der m a a r el(Den Haag 1857-1921 Den Haag)Portret van E.J. van WisselinghOlieverf op paneel, 33,3 x 24,6 cm.

Elbert Jan van Wisselingh (1848-1912) nam nazijn leertijd in Parijs in 1884 de kunsthandel vanzijn vader in Den Haag over. In 1892 richtte hijsamen met Klaas Groesbeek een vestiging vanzijn kunsthandel in Amsterdam op en vertrokdatzelfde jaar met zijn Schotse vrouw IsabellaAngus naar Londen, waar hij zich vestigde alszelfstandig kunsthandelaar in Old Bond Street.Hier handelde hij vooral in eigentijdse Hollandseen Franse meesters. Van der Maarel, een vrijwelvergeten aristocratische schilder uit Den Haagen een leerling van Willem Maris, trok als jongenveel op met Aart Pit, de latere directeur van hetNederlandsch Museum, en met de schilder/gra-

525

Keuze uitde aanwinsten

Schilderijen, beeldhouwkunst,kunstnijverheid en foto’s

b u l l e t i nv a n h e t

r i j k sm u s e u m

524

1

Page 41: Een Zilveren Huis Uit Malang

om het portret dat Jan Maurits Quinkhard in 1750van mr. Kornelis van den Helm Boddaert schil-derde (cat.tent. Rococo in Nederland, Amsterdam(Rijksmuseum) 2001-2002, nr. 93). De spiegellijstvertoont lupine-achtige vormen met een rots-structuur die in vergelijkbare vorm voorkomenop de spiegelblakers die de in Amsterdam werk-zame weduwe Robert Rogers in 1752 leverde aanhet weeshuis te Utrecht (idem, nr. 106). Wellichtis ook deze spiegel in Amsterdam gemaakt. Er iseen zeer verwant exemplaar bekend dat vermoe-delijk enkele jaren later in dezelfde werkplaats isontstaan (veil. Sotheby’s, Londen, 30-10-2002,nr. 76).

De spiegel is in latere tijd wit geschilderd.Deze beschildering is omstreeks 1980 door demeubelrestaurator van het Rijksmuseum, R.J. vanWandelen, verwijderd waarbij de oorspronkelijkevergulding is vrijgelegd.

her komst:Verz. jhr. H. Teding van Berkhout, Amsterdam. Legaat jvr.A.C. Teding van Berkhout, Bergen, 2002

(inv.nr. bk-2002-8).

527

k e u z e u i t d e a a n w i n s t e n

ficus Philippe Zilcken. Hij kende de firma VanWisselingh al van het Buitenhof in Den Haag,waar vader H.J. van Wisselingh reeds werk vanhem te koop aanbood.

Dit portret toont E.J. van Wisselingh opvrij jeugdige leeftijd. Van der Maarel heeft VanWisselingh geschilderd in allerlei tinten bruin.Het is een fraaie, wat melancholieke impressiegeworden van een man met een donkere puntbaard,een forse verzorgde snor en een aristocratische neus,schreef Nico de Jong in zijn ongepubliceerdeHerinneringen.

Het schilderij hing – buiten catalogus – opde Matthijs Maris-tentoonstelling in 1974 inDen Haag.

liter atuur:Renate van der Zee en Nico de Jong, Rokin 78. Herinneringenvan een kunsthandelaar, ongepubliceerd/typoscript, p. 55;J.F. Heijbroek en E.L. Wouthuysen, Portret van een kunsthandel.De firma Van Wisselingh en zijn compagnons 1838-heden,Zwolle/Amsterdam 1999.

her komst:Kunsthandel E.J. van Wisselingh & Co; mevr. A.M. de Jong-Hug, Naarden 1999. Schenking, 1999

(inv.nr. sk-a-4949).

3 a rt us quellinus (1609-1668) (atelier)Slapend jongetjeAntwerpen of Amsterdam, circa 1640-1650.Ivoor op moderne groen marmeren voet, l. 10,3 cm, br. 5,7 cm.

Het antieke thema van een slapend, naakt jonge-tje of amortje werd sinds de 17de eeuw in Italiëveelvuldig door beeldhouwers uitgebeeld. Hetwas vooral de in Rome werkzame VlamingFrans Duquesnoy (1597-1643) die het onderwerpbekendheid gaf. Zijn putti werden door veel kun-stenaars als voorbeeld gebruikt en in allerhandematerialen nagevolgd. Dit ivoren slapende kindjestamt waarschijnlijk uit de werkplaats van deAntwerps-Amsterdamse beeldhouwer ArtusQuellinus, die vanaf 1634 bij Duquesnoy in Romeheeft gewerkt. Er is namelijk een nagenoeg iden-tiek exemplaar bekend dat door Quellinus gesig-neerd en 1641 gedateerd is (Walters Art Gallery,Baltimore; Richard H. Randall, Masterpieces ofivory from the Walters Art Gallery, New York/Baltimore 1985, nr. 377, pl. 79). De in Haarlemwerkzame schilder Nicolaes Berchem (1620-1683)verwerkte hetzelfde slapende kind in 1648 in zijnZeus als kind op Kreta (Mauritshuis, Den Haag;The Royal cabinet of Paintings illustrated generalcatalogue, Den Haag (Mauritshuis) 1977, nr. 11),wat aantoont dat het model in de jaren ’40in Nederland voorhanden was.

her komst:Verz. mevr.drs. W. Halsema-Kubes, Huizen. Schenking van deheer J. Halsema, Huizen, 2002

(inv.nr. bk-2002-19).

4 SpiegelNederland, circa 1745-1750.Lindenhout, verguld, h. 141, 5 cm, br. 67,5 cm.

Dit is vermoedelijk een vroeg voorbeeld van eenNederlandse spiegel in rococostijl. De contourvan het glas, omgeven door een breed profiel,herinnert aan spiegels uit de jaren 1720-1735 enook het gedraaide lambrequinmotief in het mid-den van de linkerstijl is ouderwets. De spiegel isversierd met een opstapeling van kleine C-volutenmet rocailles, waartussen bloemen, lisdodden,vleugels, veren, opvallend naturalistische schel-pen en, middenonder, een drakenkop. De volleversiering met kleinschalige motieven is verwantaan die van de vermoedelijk Amsterdamse lijst

526

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

2 3

4

Page 42: Een Zilveren Huis Uit Malang

5 ChiffonnièreParijs, circa 1790-1800, door Bernhard Molitor (1755-1833).Eikenhout, belijmd met mahoniehout, beslag van koper, blad van wit marmer, h. 157,5 cm, br. 101,5 cm, d. 45,5 cm.Merken: op de linker en rechter voorste hoek van de bovenzijde gestempeld: b. molitor.

Dit is een eenvoudig voorbeeld van het werk vande beroemde maître-ébéniste Bernard Molitor(meester in 1787) die ook bijzonder kostbaremeubelen heeft vervaardigd, rijk versierd met ver-guld bronzen beslagen of belijmd met zeldzaam,oud Japans lakwerk. Een soortgelijke ladenkastvan Molitor, echter met zes in plaats van zevenladen, bevond zich in een particuliere collectie(U. Leben, Molitor, Ebéniste from the AncienRégime to the Bourbon Restoration, Londen 1992,p. 185, nr. 43). Molitor maakte ook secretairesmet eenzelfde elegante vorm, eveneens belijmdmet onversierd mahoniehout en voorzien vansimpele koperen lijsten, trekkers en sleutelplaat-jes (zie idem, p. 187, nr 53B, met afb.).

her komst:Legaat van mevr. C.C.J. de Stoubendorff-Weddelink,Amsterdam, 2001

(inv.nr. bk-2001-3).

6 Pot met dekselDelft, circa 1665.Faience, blauw beschilderd, h. 61 cm.

In het midden van de 17de eeuw stokte de importvan Chinees porselein in Nederland tamelijkabrupt. Dit materiaal was in het tweede kwartvan deze eeuw het meest luxueuze gebruiksgoedgeweest dat voor de bovenlaag van de bevolkingvoorhanden was. Met hun technisch kunnen,gebaseerd op de omvangrijke fabricage van majo-lica schotels en tegels en de veel kleinere produc-tie van een soortgelijk maar fijner materiaal, hetomstreeks 1620 ontwikkelde Hollantse porceleyn(faience), was een aantal Nederlandse fabrikantenin staat om snel een vervangend product temaken: verfijnd gevormde en gedraaide voorwer-pen van aardewerk, bedekt met een wit en dek-kend tinglazuur met een blauwe beschildering inChinese trant. Veel van dit goed uit de periode1650-1680 is geëxporteerd naar de ons omrin-gende landen. Grote afnemers, in het bijzonder

van belangrijke pronkstukken, zijn de Franse adelen de Duitse vorstenhoven geweest. Hierdoorbevinden de grootste en de best beschilderdestukken zich in Duitse musea.

Het Rijksmuseum kocht al in de jaren 1880-1890 enkele fraai beschilderde voorbeelden vandeze productie: schotels, een kandelaar en eenkleinere pot zonder deksel. Er werd echter geengroot staand siervoorwerp voor een Nederlandseopenbare verzameling verworven. In de 20steeeuw had men voor dit deel van de Delftse fai-ence minder belangstelling, mede door toeschrij-vingsproblemen. Geen enkel voorwerp uit dezegroep is namelijk gemerkt of gesigneerd.

Deze grote vaas is beschilderd met boeketten,Chinese figuren en een vliegende phoenix. Deknop en de rand van het deksel en de rand van depot zijn in de loop van de tijd beschadigd geraakten (volgens een label in het deksel) op 11 april1850 door een zekere Bernardi uit London geres-taureerd met behulp van koperen krammen eneen vulmiddel.

her komst:Kunsth. Salomon Stodel Antiquités, Amsterdam. Aankoop 2001

(inv.nr. bk-2002-11).

529

k e u z e u i t d e a a n w i n s t e n

528

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

5 6

Page 43: Een Zilveren Huis Uit Malang

Uit het fotoalbum van de schilder

mat tie boom

Een kijkje in de keuken van de kunstenaar, dat iswat het materiaal uit kunstenaarsarchieven enateliernalatenschappen ons kan bieden. Dezearchieven bevatten doorgaans ruime selectiesvan schetsen en foto’s van de hand van de kunste-naars en allerlei bijkomend materiaal. Het zijndocumenten die heel precies iets vertellen over deontstaansgeschiedenis van kunstwerken en overde concepties en de werkwijze van de kunstenaar.Vaak zijn daarbij ook portretten van vrienden enbekenden, die iets meer van de achtergrond enhet milieu van de kunstenaar laten zien. HetRijksprentenkabinet bewaart en beheert verschil-lende van dergelijke archieven, bijvoorbeeld dievan Willem Witsen en George Hendrik Breitner.Vooral de nalatenschappen van deze twee kunste-naars zijn ook van belang voor de bestuderingvan de raakvlakken tussen fotografie en beel-dende kunst aan het eind van de 19de eeuw.

Aan dit onderdeel van de collectie is nu eenbelangrijke aanwinst uit het begin van de 20steeeuw toegevoegd. In 1999 en 2000 schonk SylviaWillink-Quiël het Rijksprentenkabinet voor denationale fotocollectie een serie van 54 foto’s uitde nalatenschap van de schilder Carel Willink(1900-1983). Tot op dat moment was nooitpubliek gemaakt dat de schilder in het creatieveproces veelvuldig gebruik had gemaakt van foto-grafie, al vanaf de jaren ’20 van de 20ste eeuw.Tegelijkertijd publiceerde mevrouw Willinkhet boek Een eeuw Willink waarin ze – op evenconsciëntieuze manier als haar man altijd hadgeschilderd – de totstandkoming van verschil-lende van zijn schilderijen uit al het bewaardgebleven werkmateriaal tot in de kleinste detailsreconstrueerde, inclusief de foto’s. Telkens weerwas dat overigens een combinatie van verschil-lende voorstudies tegelijk. Een schilderij wasaltijd gebaseerd op verscheidene schetsen, stukkenvan verschillende foto’s, soms op afbeeldingen uitkranten of ansichtkaarten en op uitgewerkte teke-ningen. Willinks foto’s zijn de afgelopen tweejaren op tentoonstellingen voor het eerst te ziengeweest en ze zijn bij het grote publiek bepaaldniet onopgemerkt gebleven. Het gevoel van her-kenning dat Willinks schilderijen door hun uni-

versele thematiek, figuratie en uitgewerkt detail alteweegbrachten, is er des te groter op geworden.Ook werden in de originele foto’s eigen kwali-teiten én de ongewone fotografische kijk van dekunstenaar gewaardeerd: bijvoorbeeld in de langeserie zelfportretten, de vrouwenportretten ofin de bijna surrealistische foto’s van straten inAmsterdam.

In Willinks huis op de hoek van de Ruysdael-kade recht tegenover het Rijksmuseum bevindtzich in het nog altijd intacte atelier van de in 1983overleden schilder met verscholen in de hoek eeneven intacte donkere kamer met camera’s enapparatuur. In een kast zijn tientallen mapjes metnegatieven, originele afdrukjes, vergrotingen enmontages keurig bewaard. In de laatste jaren vanzijn leven had Willink daarnaast verschillendefoto’s in doorzichtmappen in plastic ringbandengeordend waarbij hij ook zijn eigen familie- enprivéfoto’s stak. We zien de schilder als knappejongeman in Amsterdam, Brussel en Berlijn,naast de potkachel of aan zijn werktafel. We her-kennen de hand van bekende fotografen: originelefoto’s uit een beroemde serie van Paul Citroen(aanwinst nr. 8), een portret van Willink doorEmiel van Moerkerken en een serieus kunste-naarsportret van de schilder door de Amster-damse society-fotograaf Jacob Merkelbach (aan-winst nr. 9).

Maar in de eerste plaats bestond deze nalaten-schap uit Willinks persoonlijke beeldarchiefwaarin hij motieven en bruikbare fragmentenverzamelde die hij zelf fotografeerde. Hijgebruikte het materiaal voor zijn vele zelfportret-ten, vaak als bijbelse figuur, en voor de visionairelandschappen die hij schilderde. Hij hulde zich inlappen en fotografeerde zichzelf als Job (aanwinstnr. 10), Simeon (op een zuil!) en Johannes. Hijlegde zijn vrouwen met hoed, bontje en poesvast, of naakt als rustende Venus. Hij maakte por-tretten van zichzelf en zijn tweede vrouw Wilmavoor De schilder en zijn vrouw (zie aanwinst nr. 11).In Amsterdam fotografeerde hij de huizen in deVossiusstraat. In Versailles zocht hij de bomen-rijen en de beelden langs de assen van de tuinenen in de oorlog zwierf hij door de tuin van hetRijksmuseum, tussen de zandzakken op zoeknaar Hercules of een Griekse godin. Vanuit hetgrote dakraam van zijn atelier fotografeerde hijde loodzware luchten boven het dak van hetRijksmuseum. Al deze ingrediënten zullen weuiteindelijk heel precies terugzien in de schil-

531

k e u z e u i t d e a a n w i n s t e n

7 PlaatjeLoosdrecht, porseleinfabriek onder leiding van Joannes de Mol, circa 1780.Porselein, veelkleurig beschilderd, h. 16,5 cm, br. 22,8 cm, dikte 1 cm.Merken: op de ongeglazuurde achter-zijde: m:ol met ster in blauw, ingegrift m:ol met ster, l1 en b.

In Europa vervaardigd porselein was in de18de eeuw nieuw. Als materiaal kan het wordenbeschouwd als opvolger van faience, waarvan degloriejaren tussen 1660 en 1720 liggen. Dankzijde veranderende leefgewoonten, in het bijzonderop het gebied van eten en drinken, heeft men por-selein in de tweede helft van de 18de eeuw vooralgebruikt voor serviesgoed en minder voor voor-werpen met een decoratieve functie. EnkeleDuitse fabrieken, zoals de porseleinfabriek vanFürstenberg, hebben op beperkte schaal plaatjesmet meegevormde lijsten geproduceerd, waaropvoorstellingen konden worden geschilderd, eenenkele keer eigen inventies, maar doorgaans naargrafische voorbeelden. Joannes de Mol heeft metdit plaatje vermoedelijk naar één van deze Duitse

voorbeelden gekeken. Het is beschilderd met eengevecht tussen de Amazonen en de Grieken opde brug van Troje naar een prent van GaspardDuchange (1662-1757) naar een schilderij vanPeter Paul Rubens. De keuze van dit onderwerpzal geheel en al te maken hebben gehad met devoorkeuren van de eerste eigenaar; deze heeft hetstuk vermoedelijk speciaal laten maken. Eentweede exemplaar met een eigentijdse voorstel-ling met jagers die rusten bij een herberg, bevondzich in de 19de eeuw in de verzameling vanbaron Van den Bogaerde op kasteel Heeswijk.Jhr. C.H.C.A. van Sypesteyn (1857-1937) verwierfhet op de veiling van deze verzameling in 1901.Het bevindt zich nu in het museum te Loosdrechtdat zijn naam draagt (cat.tent. Loosdrechts porse-lein 1774-1784, Amsterdam (Rijksmuseum) 1988,nr. 259).

her komst:Kunsth. Hugh C. Mote, Betchworth (Surrey). Aankoopmet steun van de Stichting Hollands Porselein, 2000

(inv.nr. bk-2000-6).

530

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

7

Page 44: Een Zilveren Huis Uit Malang

8 paul ci t roen (1896-1983)Portret van Carel Willink, circa 1930Ontwikkelgelatinezilverdruk,7,7 x 5,2 cm.

her komst:Schenking mevr. S. Willink-Quiël, Amsterdam

(inv.nr. rp-f-1999-86).

9 jacob mer k el bach (1877-1942)Portret van Carel Willink tekenend aan De Kluizenaar, circa 1938Ontwikkelgelatinezilverdruk,16 x 21,9 cm.

her komst:Schenking mevr. S. Willink-Quiël, Amsterdam

(inv.nr. rp-f-2000-306-1).

533

k e u z e u i t d e a a n w i n s t e n

derijen: van de schaduwen op het gezicht vanDe Prediker (zie aanwinst nr. 12) tot en met dehand van Rustende Venus ii (zie aanwinst nr. 13).De fotografie speelde zo een interessante rol inWillinks kunst, die hijzelf ooit karakteriseerdeals ‘imaginair realisme’ en omschreef als een‘confrontatie met de nooit geruststellende, nooitgeheel kenbare verschijningswereld, waarin hetmeest vertrouwde voorwerp plotseling een vrees-aanjagend onbegrijpbaar ‘ding’ kan worden’. Defoto’s werden gebruikt voor zijn min of meer sur-realistische concepties, waarin licht en schaduwde stemming en atmosfeer bepaalden.

In de donkere kamer koos Willink de gewensteuitsnede, draaide hij desgewenst het negatief omen maakte hij zelf vergrotingen op de goedegrootte. Daarna bewerkte hij zijn afdrukken metknippen, monteren en plakken tot werkfoto’s. Hijsneed ook wel lijnen op de foto’s om de compo-sitie en de figuren te markeren. Dat waren maarenkele van de vele stappen in de (ambachtelijke)voorbereiding naar het schilderen toe, waarbij hijook nog eens vele schetsen maakte. In de schen-king bevinden zich foto’s die hebben gediend alsvoorstudies voor Zelfportret met hoed (1931); Deschilder en zijn vrouw (1934, zie aanwinst nr. 11);De Prediker (1937, zie aanwinst nr. 12); Johannes(1937); Job (1938, zie aanwinst nr. 10); Landschapmet 7 beelden (1941, zie aanwinst nr. 14); Terrasmet Hercules (1940); Parkrand (1945); Terras metpergola (1951); Rustende Venus ii (1978, zie aan-winst nr. 13) en Sylvia, naakt in stoel gezeten(1976). Willink gebruikte de fotografie dus inten-sief als hulpmiddel bij de veelal consciëntieuzevoorbereiding van zijn schilderijen. Fragment,pose en schaduwwerking uit verschillende foto’szijn dan ook tot in detail in zijn schilderijen terugte vinden. Voorts zijn er vele zelfportretten, eengeliefd thema van de schilder, zowel op tekeningen schilderij als in fotografie. De laden met foto-materiaal vervulden zo vanaf de jaren ’20 tot inde jaren ’80 de nuttige rol van schetsboek en vanverzamel- en kijkboek met ‘voorafbeeldingen’.

Willinks kunst is later, voornamelijk in denaoorlogse tijd van Cobra en ten tijde van debeeldende kunst met conceptuele inslag vaakmet een scheef oog bekeken. Waar zijn collega’sdetail, realisme en figuratie in toenemende matemeden, bleef Willink zijn eigen stijl, met de pre-cisie van passer, meetlat en fototoestel hanterenén zijn klassieke thematiek zijn hele leven vol-houden. Dat hij foto’s als voorstudies gebruikte,

was een gegeven waarmee hij bewust niet te koopliep. Maar hij moet van jongs af aan niet beterhebben geweten of foto’s waren dienstig aanschilderijen. Al vanaf het eind van de 19de eeuwbeschikten de Amsterdamse tekenscholen, deRijksacademie en de kunstenaarsverenigingenimmers over omvangrijke fotocollecties waaruitde kunstenaar in spe kon oefenen en naar belie-ven details kon overnemen uit bestaand fotomate-riaal: ornament- en architectuurstudies, model-studies, dierstudies en landschapsstudies. Ookmoet de aankomend kunstenaar in de tijd dat hijin Delft bouwkunde studeerde de kasten metfotografische platen, immers handige hulpmidde-len, hebben bekeken. Willink trok in 1920 naarBerlijn waar hij bij Hans Baluschek lessen volgde,tot de Novembergruppe toetrad en het werk vanGeorg Grosz, de Duitse expressionisten en dedadaïsten leerde kennen. In deze kringen werdveel geëxperimenteerd met foto’s en fotomonta-ges. Maar daar was het Willink niet om te doen.Zijn hart lag vooral bij het schilderen. Toen in dejaren ’20 steeds meer mensen over een fotografie-uitrusting konden beschikken en de amateurfoto-grafie in welgestelde kringen een grote vluchtnam, begon de jonge Carel Willink al snel metzijn eigen Duitse toestel, een ‘Clunz’, zijn eigenop maat gemaakte werkfoto’s te maken. Dat zalomstreeks 1924 zijn geweest. De eerste schilde-rijen waarvoor hij foto’s als voorstudie gebruikte,zijn Ariadne Semafoor uit 1926 en Portret van Miesuit 1928. Van enkele jaren daarvoor zijn overigensook al fraaie fotografische zelfportrettenbewaard, de negatieven zitten nog altijd in demapjes.

liter atuur:S. Willink-Quiël, Een eeuw Willink (1900-1983), Benningbroek 1999.

532

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

9

8

Page 45: Een Zilveren Huis Uit Malang

13 ca r el w illink (1900-1983)Studie van de hand van Sylviavoor Rustende Venus ii, 1978Ontwikkelgelatinezilverdruk,23,9 x 17,6 cm.

her komst:Schenking mevr. S. Willink-Quiël, Amsterdam

(inv.nr. rp-f-2000-149).

14 ca r el w illink (1900-1983)Hercules vechtend met Kakus doorJ.P. von Baurscheit, beeld in de tuinvan het Rijksmuseum, voorstudievoor Landschap met zeven beelden, 1941Ontwikkelgelatinezilverdruk,25,3 x 17,9 cm.

De opname werd gemaakt in oorlogstijd toen hetgebouw en de beelden in de tuin met zandzakkenwerden beschermd.

her komst:Schenking mevr. S. Willink-Quiël, Amsterdam

(inv.nr. rp-f-2000-164).

535

k e u z e u i t d e a a n w i n s t e n

10 ca r el w illink (1900-1983)Zelfportret voor het schilderij Job, 1938Ontwikkelgelatinezilverdruk,11,3 x 7,6 cm.

her komst:Schenking mevr. S. Willink-Quiël, Amsterdam

(inv.nr. rp-f-2000-154).

11 ca r el w illink (1900-1983)Zelfportret voor het schilderij De schilder en zijn vrouw, 1934Ontwikkelgelatinezilverdruk,8,5 x 5,7 cm.

her komst:Schenking mevr. S. Willink-Quiël, Amsterdam

(inv.nr. rp-f-2000-158).

12 ca r el w illink (1900-1983)Zelfportret voor het schilderij De Prediker, 1937Ontwikkelgelatinezilverdruk,13,1 x 8 cm.

her komst:Schenking mevr. S. Willink-Quiël, Amsterdam

(inv.nr. rp-f-2000-156).

534

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

10

11 12

13

14

Page 46: Een Zilveren Huis Uit Malang

an entirely new design was made for the coverby Hendrik Alkema of the government printingoffice. Now a colour was chosen for each coverindividually, the designs were more varied andthe illustrations even larger (Figs. 12-13). Thedesign of the inside was less cramped, with thetext in two columns, Garamond replaced byBembo, titles in Volta bold, which had beenbrought on to the market around 1956 by Bau-ersche Giesserei of Frankfurt am Main and yetanother type face, Gill Sans, for the page num-bers. From 1961 the notes were printed in italicsand by 1967 endnotes had completely replacedfootnotes.

In 1963 the cover design was altered quiteradically by Karel F. Treebus, the title now beingplaced vertically on occasion. No 4 of that year,marking the departure of T.H. Lunsingh Scheur-leer, featured a visual pleasantry in a photographby Eva Besnyö, in which his reflection appears inthe mirror over one of the side tables he had writ-ten about in the 1959 volume (Fig. 16). In Septem-ber 1963 a poster (Fig. 17) was distributed amongbooksellers, adult education centres and publicreading rooms in an effort to acquire more sub-scribers, but how effective it was is unknown.From 1965 onwards the Recent Acquisitionssection was printed in three columns with theright side unjustified and this was extendedto Notes and News and the Summaries in 1970.Indentation was never used at the beginning ofa paragraph, which could result in a lack ofclarity, as Frits Lugt complained in a letter in1965 (Note 6).

From 1968 onwards the design was definitelyin the hands of Treebus, who made no changesat first. At the beginning of that year binders hadbeen introduced and occasionally there appearednumbers devoted to a single theme, like those in1970 on the Education Service (Fig. 18) and 1972on the restoration of Vermeer’s Love Letter, thelatter in an edition of 6,000 copies with the firstcolour illustration. More such successful specialnumbers followed, notably that on the restorationof the Night Watch in 1976, in which for the firsttime illustrations were bled-off. All 6,000 copiesof it sold out.

In the spring of 1974 the design was completelyrenewed with the introduction of the very popu-lar Times New Roman in the original Monotypeversions. None of the text now had justified mar-gins on the right (Fig. 20), the notes were no

longer in italics and it became possible for illus-trations to spread over into extra space. The pagenumbers were moved to the top of the page witha hairline rule below, which created a fixed placefor captions to illustrations. The cover remainedin black and white with the title printed in differ-ent colours (Fig. 21). 1980 saw a great change inthe production technology with the advent of off-set. This necessitated the use of slightly differentversions of Times New Roman, but most readersprobably noticed nothing apart from the intro-duction of covers in full colour.

In the eighties and nineties there were morespecial numbers, that on the departure ofDr. P.J.J. van Thiel being the thickest up to then.Early in 1992 Treebus suggested a switch to amore modern type face of Dutch design, butnothing came of this. That same year Treebustook early retirement and no changes were madeby his two successors.

With the move to Waanders Uitgevers inZwolle in 2000 the design came into the handsof Richard van den Dool, who brought about acomplete metamorphosis (Fig. 25). The title, inthe sans serif version of Haarlemmer Sans, adesign of 1938 by Jan van Krimpen digitalised in1995, now occupies half the cover, but is alwaysmeant to be subordinate to the picture, some-thing which makes demands on the designer’screativity. The text columns are now narrower,the space for captions wider and now on theright side of the page. The hairline rule has goneand been replaced by headlines. Each article nowbegins on a right-hand page with an illustrationon the left, while a new section introduced in2002 is Cursief, comprising short, light pieces.The most striking aspect is that the Bulletin nowlooks more like a book than a periodical, while ithas also become a full-colour publication.

A Silver House from Malang

by h. akihary

‘Homage to Marinus Wins on his 50th birthdayMalang - 18 June 1931’, reads the text on a labelon an unusual silver maquette recently acquiredby the Dutch History Department, which is aminutely detailed rendering of a dwelling house

537

The Design of the Bulletin of theRijksmuseum

by j .f. heijbroek & k .f. treebus

The Bulletin van Het Rijksmuseum is fifty yearsold. The decision to start it in 1952 was probablyinspired by similar publications in museumsabroad. It was to contain articles on objects inall departments of the museum and an illustratedsection on recent acquisitions within a compassof around 24 pages per issue. A short bulletinwould also be added twice a year by the Maurit-shuis, but after the second volume this elementdisappeared without explanation. Kurt L. Löb,who was asked to make a cover design that wouldserve for a number of years, came up with twovariants, each of which could accommodate eithera vertical or a horizontal illustration (Figs. 1-4)and offered a choice between a set colour or aband of colour at the bottom, with the wordBulletin on an inset. The archives also containtwo other designs (Figs. 5-6), presumably bysomeone at the Staatsdrukkerij- en Uitgeverij-bedrijf, the Government Printing and PublishingOffice responsible for the publication. These lackclarity, although the illustrations undoubtedlycome out better. The choice fell on Löb’s basicdesign with blue-grey as the colour (Fig. 7).

The typography, designed by A.J. Blom andH. Alkema of the government printing office,was, like so much at that time, on the meagre

side with only one column of text and little spacebetween the lines, set in the monotype versionof classic Garamond, with headings in semi-boldGaramont italics by Lettergieterij ‘Amsterdam’v/h N. Tetterode. The Notes and News, RecentAcquisitions and Summaries were printed in twocolumns in very small type. Characteristic of thetime was the insertion of illustrations into thebody of the text (Fig. 8). In Volume 2 two num-bers were erroneously printed on thinner paperthan the normal 100 gr. art paper, while the blueon the cover was different, but all this was soonrectified.

Nos. 3 and 4 of 1958 took the form of a bookcommemorating the 150th anniversary of theRijksmuseum. Here the typography and coverwere designed by Fons van der Linden of thegovernment printing office with the lettering inPerpetua in gold on a red ground the dates on ablack inset (Fig. 9). The publication was chosenas one of the fifty best-designed books of theyear, although as a periodical it was not actuallyeligible. The jury felt that the commemorationwould have warranted a larger publication, butthis one with its simple, but distinguished, evenfestive design, was among the best they had seenthat year. The new typesetting in two columnsalso came in for particular praise (Note 4).

One of the numbers in the fourth and fifthvolumes had a bled-off illustration, while inVolume vii, Nos. 3 and 4, marking the retirementof Director-General D.C. Röell, a new coverdesign came in with larger illustrations and a blueband at the bottom, and the inset with the wordBulletin disappeared for good (Fig. 11). In 1961

536

b u l l e t i nv a n h e t

r i j k sm u s e u m

Summaries

Page 47: Een Zilveren Huis Uit Malang

van Luttervelt (1916-1963, Fig. 2). His personalarchives (Fig. 1), presented to the Rijksmuseumby his family in April 2000, contain a wealth ofinformation on his years there, a period of transi-tion between traditional prewar concepts regard-ing historical displays and new ideas about therole and form of historical museums in a widerperspective.

The period before 1946The early interest in history evinced by VanLuttervelt, the eldest child of a military man whobecame burgomaster of Zuidlaren in 1922, wasencouraged by his parents. After his schooldays,which were sometimes difficult after the familymoved to Lochem in 1929, he decided to study arthistory, which had only become an independentdegree course at Leiden and Utrecht in 1921,opting on advice for Leiden under Professor Wil-helm Martin, the first person in the Netherlandsto gain a doctorate in an art historical subject. AtLeiden Van Luttervelt entered fully into studentlife, winning plaudits for his talks on a wide rangeof subjects to a literary society (Fig. 3, Notes 10-11). His studies now went equally well, while on avisit to Southern Italy and Sicily with fellow-stu-dents his first contact with Classical civilizationsmade a great impression on him (Fig. 4). He wasnot involved in the mobilization of 1939, havingalready been turned down for military service in1936, but he participated in civil defence. At theend of 1940 Leiden University was closed down(Note 17), but some provision was made for tak-ing exams and he gained his first degree cumlaude on 23 May 1941.

By that time he had been taken on as a scien-tific assistant at the Centraal Museum in Utrecht.The collections there had been moved to safeplaces in the spring of 1940 and after themuseum reopened to the public on 21 June VanLuttervelt made exhibitions, produced publica-tions and gave guided tours, work he combinedwith preparing a thesis on the country housesalong the Vecht. He gained his doctorate inJuly 1943 under Professor Willem Vogelsang atUtrecht. His thesis, with its emphasis on the his-torical and social information to be derived fromobjects, already bore the hallmarks of his manylater writings, while the accompanying state-ments also revealed his opposition to the currentnegative image of the 19th century, in which hewas certainly ahead of his time (Note 23), and his

view that historians should not just stick slavishlyto traditional written sources. He evidently man-aged to avoid being sent to Germany for forcedlabour and remained at Utrecht until the end ofthe war, although the Centraal Museum wasclosed on 7 October 1944.

A new beginningOn 1 August 1946 Van Luttervelt succeededH.P. Baard as curator of the Dutch HistoryDepartment of the Rijksmuseum (Note 31). A fewmonths later he embarked with two colleagues onan extended three-months’ tour of around ninetymuseums in the United States, following an invi-tation by the Rockefeller Foundation in NewYork (Figs. 5-6). Lengthy reports in his lettershome reveal him making notes, as he was eagerto learn, especially as regards publicity and edu-cation. In the lectures he gave after his return hecommented above all on how enthusiastic Ameri-cans were about their own history, taking theview that by studying the past one could under-stand the present and exhibiting a firm belief intheir own culture. Somewhat naive though thisapproach might be, it certainly produced atremendous unity and removed all doubt as tothe value of what was done in this respect. Asa result each city had ‘a museum of monstroussize’, which tried to present as complete a pictureas possible of American history in order toinspire people - this in contrast to Dutch muse-ums, which tended to concentrate on a singleaspect. Moreover, there were no chronologicalconstraints, so that the past could be linked withthe present - this quite unlike the Rijksmuseum,where history stopped at the Battle of Waterloo.American museums were, in fact, used as ameans of holding a vast country together. Therewas always something new to see and peoplecame not just for esthetic reasons, but to learn.

However, although Van Luttervelt returned fullof plans, he soon came down to earth when facedwith a large empty building in need of repair, towhich its scattered collections still had to return.While the first half of 1947 was still occupied bythe unpacking of objects, Van Luttervelt was alsoasked to get his department in order for the pub-lic as soon as possible, despite the lack of fundsand the allocation of a much smaller space thanbefore. A third impediment was constituted bythe plans for a new museum of Dutch history,an idea already mooted before the war (Note 41).

539

s u m m a r i e s

(Figs. 1, 17-18). Removal of the roofs reveals anengraved list of the names of sixteen donors.

MalangOnly after 1820 did Malang in the eastern interiorof Java, which had been captured by the Dutch in1767, undergo any economic development withthe advent of coffee-growing. After the EastIndies were opened to private business initiativesin 1870 Malang began to change significantly,especially with the establishment of a garrisonthere in 1890. Its situation in the mountains madeit an attractive place to live and by 1905 it num-bered nearly 30,000 inhabitants. Its developmentinto the centre of an extensive area was greatlystimulated by the opening in 1897 of the first lineof the Malang Steam Tram Company (ms), thebeginning of a network later to undergo consider-able expansion (Note 1). By 1914 Malang had itsown town council and in 1918 even its own burgo-master (Note 2).

In 1917 a first extension was built to the northand in 1920 plans were drawn up for a secondbetween the first and the river Brantas, centredon a large round open space called J.P. Coenplein.The designers of this second plan were J.H. Ter-meulen, the town’s director of public works, andthe engineer M. Wins, town councillor and chair-man of the Technical Committee, both of whomwon praise later for the high quality of theirdesign. A photograph of J.P. Coenplein underconstruction in 1922 shows only one finishedbuilding, that of the maquette of 1931 (Fig. 3).

Marinus Wins (1881-1967)Wins, who was born in The Hague and trainedas a military engineer at the Royal MilitaryAcademy in Breda, went to the Indies around1905 and joined the army there (Fig. 4). Subse-quently he worked for a short time for two steamtram companies before becoming manager of theMS in 1915, a position which was later expandedto cover two lines and in which he won highpraise. Two years after arriving in Malang hemarried (Fig. 6) and in 1919 his son Henri Louiswas born, according to family tradition in thehouse on J.P. Coenplein. In 1921 the family helda farewell reception at the Palace Hotel (Fig. 16)before returning to the Netherlands on leave. InOctober that year they were back in Malang, butin 1923 Wins’ wife died in childbirth and his sonwas confided to the care of an aunt. Wins

remained in the service of the ms until 1932.Among the small European community in

Malang Wins had meanwhile rapidly gained animportant position. In 1918 he became a memberof the town council and from 1919 to 1923 heserved as deputy burgomaster, thereafter remain-ing active in local politics almost without a breakup to 1930. It must have been the standing thusacquired that enabled him at an early stage tobuy land on what was eventually to become ina certain respect the most important open spacein Malang, where the town hall and a secondaryschool were later to be built (Figs. 2, 7-9, 12-14).He evidently designed his house himself: there isa ground plan in the family archives (Fig. 10), butthe house itself differs considerably from this. Itis a characteristic example of Dutch East Indiesarchitecture around 1900 (Note 17).

Wins remained in Malang until his retirementin 1932, after which he returned to the Nether-lands, where he remarried. Thus the celebrationof his 50th birthday recorded on the maquettewas actually an early farewell party, whichexplains the costly character of the present.The persons whose names are inscribed on themaquette included colleagues from the railwaysand local government, business associates andother notables.

After his return to the Netherlands Wins set-tled in Wassenaar. He worked for the FinanceDepartment until 1949 and was also involvedin the general mobilization in 1939-1940. Heretained possession of the house at Malang afterhis departure. In the 1930s it served as accommo-dation for boarders at the secondary school andthereafter it was rented out. It escaped the wide-spread destruction suffered by Malang at the endof July 1947, but has since been replaced by amodern office building.

Suitcases Full of IdeasRemmet van Luttervelt’s Conception

of Historical Museums

by e . sint nicol aas

From 1946 until his death in 1963 the aspect ofthe Dutch History Department in the Rijksmu-seum was determined by its director Remmet

538

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Page 48: Een Zilveren Huis Uit Malang

filling of gaps and the question of whether it wasa picture or a vision that was being presented ina historical museum. Opting for the picture, VanLuttervelt was subject to much criticism for hisnaive suggestion that it was not only desirable,but also possible to put oneself in the shoes of ahistorical figure, apparently forgetting his earliercriticism of American museums. At the 1960icom conference entirely devoted to historicalmuseums it was asked why they were so slow toincorporate new insights and, again, why therewas so little emphasis on social and economichistory, points on which the Amsterdam Histori-cal Museum was to play a pioneering role in theNetherlands.

In August 1962 Van Luttervelt and his assistantJ. Braat had the first discussion with the archi-tects on the new display to be installed in themuch larger space now allotted for it. Van Lutter-velt had discussed his ideas widely outside themuseum, but evidently not inside, to judge from amemorandum drawn up by three colleagues in aneffort to get him to discuss his views. This statedthat either pride of place should be given to themuseum character of the history collection, i.e.only original objects should be used, so that itwould be impossible to provide a complete pic-ture, or more attention should be paid to politi-cal, social and economic developments with theaid of supportive material such as maquettes andreproductions. Van Luttervelt was accused ofleaning too much towards the first alternative,but a surviving plan of his of November 1960shows that this was not entirely true, as he pro-posed to cover themes such as ‘The people of theNetherlands in the 17th century’ and ‘Dutch cul-ture in the Golden Age’. However, the form ofpresentation he envisaged still told a story andvisitors were as it were to be led by the handalong a pre-ordained route.

Meanwhile, however, Van Luttervelt had fallenseriously ill and his death on 19 February 1963precluded the execution of his plans. In the endhis successor D.H. Couvée made quite a differentdisplay, in which visitors could wander around atwill and no effort was made to provide a com-plete picture. Opened in 1971, it was clearly theproduct of a new generation.

An Early Dutch Fan Leaf

by b .m. du mortier

In 2001 the Rijksmuseum acquired a smallunmounted fan leaf (Note 1) painted on parch-ment in tempera with a classical subject entirelyfilling the front and a symmetrical design on theback, i.e. of the type characteristic of the decadesaround 1700. The front (Fig. 1) shows a scenewith a Vestal virgin sacrificing and women andchildren bringing offerings to Flora, which hasbeen taken from the engraving Aetas Aurea byAbraham Blooteling published by Nicolaas Vis-scher in Amsterdam (Fig. 2, Note 2). The printwas made between 1667 and 1670 after a smallpainting of the same name by Gerard de Lairesse(Note 3) with an illustrious pedigree culminatingin the Emperor Frederick the Great (Note 4). Theengraving was variously known as the Feast ofFlora or the Feast of Saturn (Note 5), but the fanpainter has omitted the latter aspect.

On the back (Fig. 3) in an oval medallioncrowned by cornucopiae appear two naked chil-dren, one holding ears of corn and a ball or fruit,the other wearing a wreath of flowers, with anappropriate text below. They are taken from theengraving Allegory on Spring and Summer (Fig. 3,Note 8) by Hendrik Bary after a lost painting byAnthony van Dyck, which was initially also pub-lished by Nicolaas Visscher, while the third statewas brought out, likewise in Amsterdam, byGerrit Valck (Note 9). One of two extant copiesof the Van Dyck is in the Rijksmuseum (Fig. 5,Note 10). Both copies are small in size and theplaying children are closely related to the dancingcherubs often found in Van Dyck’s work. Refer-ences to spring in the composition and the textshow a clear iconographical correspondence withthe design on the front of the fan leaf.

It is striking that two small paintings shouldbe behind the decoration chosen for the fan.There was, moreover, a link between them: theprint by Bary was actually used by Van Munnick-huysen as the pendant to a print by him after theDe Lairesse, which was intended for his Opuselegantissimum (Note 11). It is questionable whetherthe fan painter was aware of this. Nor does thefact that both prints were made in Amsterdammean that the fan was necessarily painted there,

541

s u m m a r i e s

Although as few changes as possible had beenmade in the display which was opened to thepublic on 20 March 1948, Van Luttervelt hadtried to set his own stamp on it by endeavouringto introduce a greater coherence and give the visi-tor a more or less consecutive story, using objectsfrom the Department of Sculpture and AppliedArt and prints from the Atlas Frederik Muller tofill gaps. Starting in the early Middle Ages andending at Waterloo, this was a much quieter andmore balanced display than the crowded prewarone. Van Luttervelt provided all the exhibits withnew labels, which together added up to a coher-ent story (Fig. 9).

First reactions in the press were generallyvery positive, but the Leeuwarder Courant slatedthe display as tiresome and old-fashioned anddeplored the absence of any social history, a viewshared by the staff of the Rijksmuseum. However,the director-general D.C. Röell constantlystressed that all would be made good in thenew national museum. The museum staff alsolamented the fact that there was no room for thecollection of arms after 1815 or that concernedwith shipping, let alone space for exhibitions.Van Luttervelt published a picture book in 1950featuring 96 illustrations of the most importantobjects in the collection.

In the years that followed he was very activelyengaged on lectures and projects inside and out-side the museum, while he also taught and didresearch abroad, returning with many suitcasesfull of leaflets and information (Figs. 11-12,Note 52). Inside the Rijksmuseum he mountedmany exhibitions, often in collaboration withT.H. Lunsingh Scheurleer (Figs. 13-14, Note 53).With an average of eleven articles and a book ayear, Van Luttervelt also amassed an extensiveoeuvre (Note 56), albeit he was sometimes criti-cized for jumping to over-hasty conclusions. Hefurther wrote on aspects of museum work andargued for an interdisciplinary approach, withhistorians making use of more objects as sourcematerial (Note 58).

Plans for a national historical museumVan Luttervelt’s many notes on interestingobjects, folding stools or lighting were made onthe understanding that the 1948 display in theRijksmuseum would be only temporary. In theplans for a national historical museum the sug-gestion was now being put forward that this

should occupy a separate building rather thanjust part of one of the museums involved. In theearly 50s discussion centred around the Amstel-hof, the almshouse for the elderly on the riverAmstel, and there is a detailed plan by Van Lut-tervelt which tallies with the suggestions as tohow this should be arranged. Here he would beable to do what had not been possible in theRijksmuseum and he posited a much more com-plete picture, comprising 71 subjects from prehis-tory to the reign of Queen Juliana. This would becomplemented by study collections, which wouldreplace stores, and where all the objects wouldbe properly labelled and provision made forstudents.

None of this ever materialized, however. VanLuttervelt’s comprehensive plan accords withhis thinking, but might also have been the reasonfor its failure, since other museums whose collec-tions were involved, notably the MaritimeMuseum, were unwilling to cooperate and playwhat would inevitably have been a subsidiaryrole. In 1956 Van Luttervelt, the putative director,put forward another enthusiastic plea for themuseum, but with no mention of a site and in theend he had to turn his attention to the Rijksmu-seum again.

Towards a new displayThe increasing interest in history was reflectedby the establishment in 1951 of a separate sectionon history in museums in what was eventually tobecome the Dutch Museums Association. Whileit was clear that in the Rijksmuseum the historydepartment was still struggling with the legacyof the twenties, when Schmidt Degener hadmade the distinction between art and history,this problem was not unique to the Rijksmuseum,for many museums’ historical collections weresuffering neglect as a result of being placed underthe direction of art historians. In the guidancegiven by the new section all agreed that onlypolitical history should be covered, the remaindercoming under the applied arts, and that it shouldbe continued up to the present day. A narrativepresentation was advocated, in which the objectswould be at the service of the story, since thepublic no longer possessed the historical knowl-edge of previous generations. Where no illustra-tive objects were available, reconstructions ofvarious types were advocated. This emphasis onnarrative led to further discussions regarding the

540

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

Page 49: Een Zilveren Huis Uit Malang

Museum, Haarlem, has no inscription round theedge and no chain.

(Summaries: Patricia Wardle)

o v e r d e a u t e u r s

j.f. heijbroek is sinds 1980 verbonden aan hetRijksprentenkabinet als conservator prenten.Hij maakte tentoonstellingen en boeken op hetgebied van de museum- en de verzamelgeschiede-nis, de kunsthandel en over onderwerpen vanmonografische aard.

karel f. treebus was van 1953 tot 1993werkzaam bij het Staatsdrukkerij- enUitgeverijbedrijf. Van 1963 tot 1993 was hijverantwoordelijk voor de vormgeving van hetBulletin van het Rijksmuseum.

huib akihary studeerde kunstgeschiedenis aande Universiteit van Amsterdam met als speciali-satie architectuurgeschiedenis. In het kader vandeze studie verrichtte hij veldonderzoek in Indo-nesië. Hij publiceerde onder meer over Neder-lands-Indische architectuur en stedenbouw enverzorgde ook tentoonstellingen over dit onder-werp. Hij is thans werkzaam in de Amsterdamsevolkshuisvesting.

eveline sint nicolaas is conservator Neder-landse Geschiedenis in het Rijksmuseum. Zijhoudt zich specifiek bezig met de geschiedenisvan de 19de en 20ste eeuw en beheert de collectiemilitaria.

bianca m. du mortier is werkzaam als con-servator Kostuum in het Rijksmuseum. Zij heeftzich de afgelopen jaren regelmatig beziggehoudenmet waaiers – onder andere voor de wisselendeopstellingen in de Kostuum & Textielzaal – enhierover gepubliceerd.

gijs van der ham is conservator NederlandseGeschiedenis in het Rijksmuseum en als zodanigverantwoordelijk voor de collectie penningen. In2000 publiceerde hij 200 jaar Rijksmuseum.Geschiedenis van een nationaal symbool.

543

although there was a flourishing fan-paintingtrade in the city. The high quality of this fan leafand its small size makes it a good example of thetheory that fan painters were originally miniatur-ists (Note 12). The themes of spring and fertilityon front and back were highly popular for thefans given to brides by their future husbandsafter the signing of the marriage contract.

Disaster on Silver

by g . van der ham

A silver medal in the Rijksmuseum bears roundthe edge an inscription in memory of LourensThijsz Veijselaar (1673-1695), a ship’s carpenter,who was one of only two men to survive the dis-aster that befell the East Indiaman the GoldenBuys belonging to the Enkhuizen Chamber ofthe Dutch East India Company (voc). The shipbecame becalmed off the coast of South Africa inNovember 1693 after losing all but 27 of its crewof 190 to scurvy and typhus. Veijselaar was oneof seven men who rowed the ship’s sloop ashoreto look for help. This scene is minutely engravedon the obverse of the medal (Fig. 1). EventuallyVeijselaar became isolated, but managed to sur-vive by eating dead animals and three turtles hecaught and roasted over a fire. As he was aboutto give thanks for this, prayerbook in hand, heencountered three ‘Hottentots’ or Khoikhoi, asshown on the reverse (Fig. 2). They took him towhere some Dutch people lived. It was thanks tohis survival that the only other member of thecrew to be rescued, Daniel Silleman, also reachedsafety in the end. The story of this miraculousescape, based on their own accounts, was pub-lished in Enkhuizen in 1695 (Fig. 3) and hasrecently appeared in a new edition.

The other inscriptions on the medal record thedisaster and the survival of Veijselaar in particu-lar. Unfortunately, he never reached his homeagain, dying on the return voyage to Enkhuizenat the age of only 22. The medal recording hisheroism was in all probability presented to hisfather, captain of the Enkhuizen East India Com-pany Directors’ yacht. It has a heavy silver chain,indicating that it was meant to be worn on occa-sion. Another example of the medal in the Teylers

542

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m

CorrectionsThe editors regret the following mistakes made inthe summary ‘Portraits High and Low, Large andSmall. The Wierix Family and Hendrick Goltziusby Z. van Ruyven-Zeman’ (Bulletin van hetRijksmuseum 50(2002), pp. 443-444).

page 443, ‘The four members of the Wierixfamily’, last sentence: for ‘Antonius iii’, read:‘Johannes’;page 444, 2nd column, 2nd sentence: for‘unsigned’, read: ‘undated’;page 444, 2nd column, 2nd paragraph, 1st sen-tence: for ‘It has been suggested that Goltziusalso made drawings in metal point on tablets,which could be erased’, read: ‘It has been sug-gested that the Goltzius drawings made in metalpoint on tablets could be erased, and the tabletsreused’;page 444, 2nd column, 4th line from bottom:for ‘both’ read: ‘Johannes, Hieronymus andGoltzius’.

Page 50: Een Zilveren Huis Uit Malang

r i j k s m u s e u m i n f o r m a t i e

Algemeenwww.rijksmuseum.nl

Bezoekadresingang a en b:Stadhouderskade 42Amsterdam

ingang c:Hobbemastraat 19

PostadresPostbus 748881070 dn AmsterdamTel.: 020-6747000Fax: [email protected]

Openingstijdendagelijks van 10.00-17.00 uur1 januari gesloten

Toegangsprijst/m 18 jaar: gratisvanaf 19 jaar: A 9mjk/Vereniging Rembrandt: gratisEuropas Rabobank en ns kortingkaart: A 4,50

Groepstarief15 personen of meer:20% korting p.p.

BereikbaarheidTram 2 en 5(halte Hobbemastraat)Tram 6, 7 en 10(halte Spiegelgracht).Er is een speciale invalidentoegang aanwezig

Bibliotheek/studiezaalr i jk spr en t enk a binetJan Luijkenstraat 1adinsdag-zaterdag 10.00-17.00 uur;voor het raadplegen van boeken, tijdschriften, prenten en tekeningen (niet tussen 12.30 en 14.00 uur).Legitimatie verplicht.

t e n t o o n s t e l l i n g e n

t/m 25 mei 2003Liotard (1702-1789)Portretten in pastelPortraits in Pastelingang c

t/m 15 maartRondom Jordaens; 17de-eeuwse VlaamsemeestersAround Jordaens; 17th Century FlemishMastersingang a

7 maart t/m 15 meiHendrick Goltzius (1558-1617)Tekeningen, prenten en schilderijeningang c

7 maart t/m 15 meiGespierd bronsBeelden van Willem Tetrode (ca. 1525-1580)ingang b

544

© 2002 Rijksmuseum, Amsterdam en Uitgeverij Waanders b.v., Zwolle

Auteursrecht voorbehouden.

issn 0165-9510isbn 90 400 8699 0

Niets uit deze uitgave mag worden verveel-voudigd en/of openbaar gemaakt door middel

van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke

toestemming van het museum.No part of this publication may be reproduced

in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written

permission of the museum.

Page 51: Een Zilveren Huis Uit Malang
Page 52: Een Zilveren Huis Uit Malang

548

b u l l e t i n v a n h e t r i j k s m u s e u m