Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

30
Onderzoek “beleid inzake jeugdcultuur” Synthese eindrapport Onderzoeksgroep: Peter Van Mullem Veerle De Schrijver Freya Versluys Bart Van Bouchaute Stuurgroep: Johan Van Gaens (Afdeling Jeugd en Sport) Bart Dierick (Administratie Cultuur) Pascal Ennaert (Kabinet Min.Van Grembergen) Dirk Broekaert (Kabinet Min.Van Grembergen) Mark Verstappen (Villanella) Inge Van de Walle (Steunpunt Jeugd) Frank Stevens (VUB Vakgroep Sociologie) Ralph Leesen (Provinciale Jeugddienst Limburg) Joost Ramaut (VVJ)

Transcript of Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

Page 1: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

Onderzoek “beleid inzake jeugdcultuur”

Synthese eindrapport

Onderzoeksgroep:

Peter Van MullemVeerle De Schrijver

Freya VersluysBart Van Bouchaute

Stuurgroep:

Johan Van Gaens (Afdeling Jeugd en Sport)Bart Dierick (Administratie Cultuur)

Pascal Ennaert (Kabinet Min.Van Grembergen)Dirk Broekaert (Kabinet Min.Van Grembergen)

Mark Verstappen (Villanella)Inge Van de Walle (Steunpunt Jeugd)

Frank Stevens (VUB Vakgroep Sociologie)Ralph Leesen (Provinciale Jeugddienst Limburg)

Joost Ramaut (VVJ)

1 INHOUDELIJKE TOELICHTING........................................................................................2

ArteveldehogeschoolOpleiding Sociaal Werk

Sint-Annaplein 319000 Gent

09 269 97 35

Page 2: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

Jeugdcultuur en de nieuwe sociale kwestie.....................................................................2Jeugdcultuur versus gevestigde cultuur...........................................................................2Jeugdcultuur en markt.....................................................................................................3Jeugdcultuur en jeugdverantwoordelijken.......................................................................3Jeugdcultuur en de rol van de overheid...........................................................................4Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur........................................................4

2 METHODISCHE TOELICHTING........................................................................................52.1. Verwachtingen van stakeholders........................................................................5

2.1.1. Bevoorrechte getuigen: vier actorgroepen.........................................................52.1.2. Focusgroepsinterviews.......................................................................................62.1.3. Tussenrapport en tweede discussieronde...........................................................62.1.4. Besluiten over de verwachtingen van de stakeholders.......................................72.1.5. Analysekader......................................................................................................7

2.2. Analyse van beleidsdocumenten.........................................................................72.2.1. Inventaris van het beleid....................................................................................72.2.2. Analyse van de inventarissen.............................................................................8

2.3. Eindrapport.........................................................................................................83 BESLUITEN EN AANBEVELINGEN...................................................................................9

3.1. Visie....................................................................................................................93.1.1. Naar een duidelijke opdrachtverklaring..............................................................93.1.2. Visieontwikkeling over jeugdcultuur...................................................................9

Een gelaagd begrip...................................................................................................9Offensieve visie.......................................................................................................10Een vrijetijdsfenomeen?..........................................................................................11

3.1.3. Verantwoording van de rol van de overheid.....................................................12Een actieve of terughoudende rol?..........................................................................12Mogelijkheid tot toe-eigening??...............................................................................12

3.2. Beleidslijnen en beleidsinstrumenten................................................................133.2.1. Grote oriëntaties..............................................................................................133.2.2. Steden en gemeentes......................................................................................143.2.3. Provincies.........................................................................................................153.2.4. Vlaamse Gemeenschap....................................................................................16

3.3. Jongeren, markt, middenveld, samenleving......................................................173.3.1. Jongeren...........................................................................................................173.3.2. Middenveld.......................................................................................................183.3.3. Markt................................................................................................................193.3.4. Omgeving.........................................................................................................19

3.4. Complementariteit en samenwerking...............................................................203.4.1. Binnen de ‘eigen’ overheid...............................................................................203.4.2. Complementariteit en samenwerking tussen de overheden.............................21

3.5. Communicatie en participatie...........................................................................213.5.1. Beleidscommunicatie.......................................................................................213.5.2. Participatie.......................................................................................................22

1

Page 3: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

Dit onderzoek werd opgezet in uitvoering van de onderzoeksopdracht 'beleid inzake jeugdculturen' zoals uitgeschreven door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, administratie cultuur in oktober 2001. De administratie Cultuur wenste “een inventariserende en analyserende enquête te laten opstellen en uitvoeren over het beleid gevoerd door diverse overheden in Vlaanderen ter aanmoediging van artistiek culturele uitingen van jongeren en inzake de noden aan ondersteuningsmaatregelen op dit terrein.”

1 INHOUDELIJKE TOELICHTINGEen onderzoek naar de beleidsondersteuning van jeugdcultuur is een ‘delicaat onderzoek’. Het thema ‘jeugdcultuur’ zit namelijk vervat in een geheel van spanningsvelden. Een inzicht in deze spanningsvelden heeft niet alleen theoretische, maar zeker ook beleidsmatige implicaties.

Jeugdcultuur en de nieuwe sociale kwestieDe hele ‘hype’ rond de stijlsupermarkt bevestigt de mythe van de individuele jeugdcultuur, van individuele smaak- en stijlontwikkeling. Die visie op jeugdcultuur sluit naadloos aan bij de dominante mythe op ontwikkeling als “zelfontplooiing”1. Niet alleen smaken maar ook houdingen zouden in de ‘postmoderne’ samenleving in toenemende mate een hoogst individuele keuze zijn.In recente onderzoeken van Marc Elchardus, Koen Pelleriaux en Frank Stevens (allen VUB-sociologie) vinden we duidelijke patronen in houdingen, vrijetijdsbesteding en culturele smaken2. Culturele verschillen tussen sociale klassen groeien door het verblijf in het onderwijssysteem uit tot culturele verschillen volgens onderwijsvorm. Bovendien dreigt de ‘segregatie’ van jongeren in die onderwijsvormen nog eens bevestigd te worden door de ‘apartheid’ van vrijetijdswerk en het culturele aanbod. Meer dan ons lief is - en meer dan jongeren zelf willen geloven - worden we ook in (jeugd)cultureel opzicht bepaald door onze ‘sociale identiteit’.

Jeugdcultuur versus gevestigde cultuurEen andere boeiende spanning bij dit onderzoek is de vraag hoe zinvol het is om exclusief de eigen uitingsvormen van jeugdcultuur te ondersteunen. In de kunstenwereld heerst nogal wat ongerustheid over de moeilijke aansluiting tussen jeugdcultuur en gevestigde cultuur. De jonge generaties lijken ‘anders cultureel geprogrammeerd’. Gevreesd wordt voor het ‘uitsterven ‘ van gevestigde kunst.Toch is er een principiële overeenkomst in de manier waarop zowel jongeren hun jeugdcultuur, als ‘ouderen’ hun gevestigde cultuur gebruiken.3 Jongeren ontdekken betekenis in de steeds nieuwe en opwindende stromingen in de jeugdcultuur. Ze ontdekken ook - oude of nieuwe - betekenissen in de gevestigde cultuur. Hoe staan overheden en jeugdverantwoordelijken in dit debat ? Nemen ze de uitdaging aan of lijden ze aan de ‘verlegenheid van cultuuropvoeders’ 4? 1 Marc Elchardus neemt die ideologie op de korrel onder de titel ‘bloemkolen ontplooien zich, mensen realiseren iets’ in het congresboek veer10-acht102 Frank Stevens brengt een goed overzicht van dit onderzoek in zijn bijdrage ‘Vive les differences?’ in B. Van Bouchaute, I. Van De Walle en D. Verbist (2001), Strax. Jeugwerk verkent de toekomst. 3 Hendrik Henrichs, cultuurhistoricus en coördinator van de specialisatie cultuureducatie aan de Universiteit Utrecht, werkt de relatie tussen jeugdcultuur; gevestigde cultuur en cultuureducatie verder uit in ‘We laten die mensen wel even zien wat onze kunst is’. In: Boekmancahier. Kwartaaltijdschrift voor kunt, onderzoek en beleid, 40, pp. 148-164. Zijn besluit is voorwaardelijk optimistisch: “Als dit ideaal (het Bildungsideal nvdr) niet verstard wordt opgevat, als opvoeders zich realiseren dat de canon voor alle kunstvormen gedurig aan verandering onderhevig zijn, en als zij zich in hun opvoedingspraktijk bedienen van een open kunstbegrip, ontstaat er ruimte voor het ontdekken van een praktische esthetiek die jeugdcultuur en gevestigde cultuur gemeen hebben. Jongeren kunnen dan ‘die mensen wel even laten zien wat onze kunst is’, en misschien ook nog de waarde ontdekken van Mozart en Bach. Zo wordt er gewerkt aan het overbruggen van de kloof tussen gevestigde en jeugdcultuur en blijkt de mogelijkheid open van een gemeenschappelijke cultuur.”4 De Waal, M. (1999), ‘De verlegenheid van cultuuropvoeders’. In: O/25, juni: 46-25.

2

Page 4: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

Jeugdcultuur en markt Jeugdcultuur kan niet los gezien worden van het commerciële aspect. Jeugdcultuur als aparte entiteit ontstaat immers pas wanneer jongeren door de economische welvaart in de westerse maatschappij langer kunnen gaan studeren. De vrijetijdsruimte krijgt een naam en een aantal specifieke kenmerken. Die jongerenmarkt wordt steeds meer door commerciële sectoren verkend. Niet uitsluitend de traditionele commerciële producten geven het universum van de jongerencultuur kleur. Cosmetica, de auto-industrie, de wereld van de communicatie en zelfs de medische wereld mikken op een jongerenpubliek. Wat zij showen en in de aanbieding hebben, laat jongeren toe hun identiteit te ondersteunen, hun status te verhogen en deel uit te maken van een maatschappij die voortdurend op weg is naar verandering.

Toch zijn jongeren niet makkelijk te vatten als doelgroep voor de commerciële wereld. De doelgroep is wel groot, maar wanneer het cultuur betreft, botst men op een wereld van diversiteit. Marketeers proberen op diverse manieren aansluiting te vinden bij de leefwereld van de jongeren, om te detecteren hoe en of de producten van hun klanten daar in passen. Jongerencultuur levert steeds opnieuw voedsel aan de markt, waardoor het tijdelijk aan kracht inboet, maar tegelijkertijd haar stempel drukt op de markt en de gevestigde cultuur.5

Wat voor de commerciële wereld een missie is: het aansluiten bij de leefwereld van jongeren, is (of lijkt) voor de pedagogisch verantwoordelijken doorgaans een onoverbrugbare kloof.

Jeugdcultuur en jeugdverantwoordelijkenJeugdverantwoordelijken in het brede veld van onderwijs, jeugdhulpverlening en jeugdwerk hebben het niet makkelijk met jeugdculturen. Wat heeft jeugdcultuur te betekenen ? Er is het gevaar voor onder- of overschatting. Pedagogische intenties staan op gespannen voet met het verleidelijk plezier van de jeugd- en popcultuur. We zien een drietal verschillende posities tegenover pop6.

(1) De concurrentie aangaan lijkt steeds moeilijker te lukken, want pop krijgt veel aandacht en een grote invloed in de samenleving.

(2) De botte afwijzing – het geheven vingertje – ketst af op jonge koppen. (3) Pop als glijmiddel dan maar, als lokaas voor het betere (lees pedagogische) werk ?

Recent zijn er nieuwe, interessante pogingen om jeugd- en popcultuur au serieux te nemen, te bestuderen en voorzichtig bloot te stellen. In het onderzoek moeten we duidelijk vertrekken van het spanningsveld tussen de pogingen van jongeren om een ‘eigen jeugdcultuur’ te heroveren en de pogingen van volwassenen om hierin beheersend of ondersteunend, maar in elk geval ‘regelend’ op te treden. Jeugdcultuur en de rol van de overheidVanuit het oogpunt van de jongerensubculturen moet de underground inderdaad blijven waar ze thuishoort. Anderzijds gaat de jeugdcultuur er prat op de gevestigde cultuur op zijn minst te infecteren. De mainstream jongerencultuur wordt door haar massale achterban en met welwillende steun van de commerciële wereld gehypet in alle regionen van onze cultuur. Als logisch gevolg daarop trachten de opvoeders te volgen wat er 5 At the top of the triangle there's the innovator, which is like two to three percent of the population. Underneath them is the trend-setter, which we would say is about 17 percent. And what they do is they pick up on ideas that the innovators are doing and they kind of claim them as their own. Underneath them is an early adopter, which is questionable exactly what their percentage is, but they kind of are the layer above mainstream, which is about 80 percent. And what they do is they take what the trend-setter is doing and they make it palatable for mass consumption. They take it, they tweak it, they make it more acceptable, and that's when the mass consumer picks up on it and runs with it and then it actually kills it.(http://www.pbs.org/wgbh/pages/frontline/shows/cool/etc/hunting.html)6 Van Bouchaute, B. (1998), ‘Opgepast, dan breekt het lijntje niet.’ In: D. Verbist en S. De Weser (red.), Overspel. Roekeloze uitdagingen voor jeugdverantwoordelijken. Garant, Leuven-Apeldoorn: 125-134.

3

Page 5: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

gaande is onder jongeren. Zij doen dat weliswaar van op een afstand. De ene keer proberen zij alles te grijpen, te vertalen in probleemstellingen of te pedagogiseren. De andere keer nemen zij een respectvolle afstand die de jongerencultuur haar eigen verhaal laat vertellen.

Het zijn deze spanningen, namelijk binnen de jeugdcultuur zelf, in haar spel met de verschillende subculturen, tussen de jeugdcultuur en de markt die haar probeert te stroomlijnen en te verkopen, tussen de jeugdcultuur en de gevestigde cultuur die haar tegelijk afstoot en probeert te omarmen waar nodig en tussen de jeugdcultuur en de pedagogisch verantwoordelijken, die de speelruimte van de overheid in het geheel niet bepaald overzichtelijk maakt.

Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuurWe analyseren in dit onderzoek de uitgangspunten én de concrete aanpak van diverse overheden. De laatste jaren zijn die overheden actief op het terrein van jeugdcultuur. Er zijn een heleboel visies, intenties, initiatieven ontwikkeld. Belangrijke vernieuwing is dat de aandacht voor jeugdcultuur expliciet in het beleid van de Vlaamse Minister van Jeugd is opgenomen. Zowel de beleidsbrief jeugd, het Vlaamse jeugdwerkbeleidsplan als het Vlaamse jeugdbeleidsplan schenken hier aandacht aan. En het blijft niet bij intenties: de subsidiestromen naar regionale ‘jeugdculturele infrastructuur’, de projectsubsidies voor jeugdcultuur en de aandacht voor het clubcircuit en de ondersteuning van popmuziek zijn maar enkele voorbeelden van de nieuwe initiatieven van de Vlaamse overheid.

Die recente beleidsaandacht voor jeugdcultuur verhoogt de relevantie van het onderzoek. Er is een vrij grote ‘dadendrang’ vanuit de overheid: allerlei ideeën worden voorstellen en praktijk. Een moeilijk, maar boeiend moment om stil te staan – hoe moeilijk ook in een periode van stroomversnelling – en rustig te analyseren.

De aangehaalde spanningsvelden wijzen er alvast op dat overheidsbeleid in het jeugdculturele veld geen evidentie is. Een overheid zal best ‘reflexief’ optreden, nadenken over de motivaties en de (on)bedoelde effecten van het beleid. Dat betekent meteen dat een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur ook een reflexief onderzoek is. We proberen in de methodiek onze eigen idealen, verlangens, invullingen tussen haakjes te zetten en met een grote nieuwsgierigheid en openheid het terrein te verkennen.

4

Page 6: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

2 METHODISCHE TOELICHTING In een eerste deel van ons onderzoek voerden we een ‘geconcentreerd maatschappelijk debat’ over jeugdcultuur en over een beleid inzake jeugdcultuur. We brachten een aantal relevante actoren samen voor focusinterviews: jongeren, experts, ambtenaren en politici. In de besluiten van het eerste deel formuleerden we een aantal voorlopige verwachtingen en spanningsvelden.

Vervolgens maakten we een analysekader dat we toepasten op de inventaris van het beleid inzake jeugdcultuur van een aantal overheden. Dat analysekader vulden we voor de verschillende overheden in door een studie van aangeleverde documenten, een inventarisatie van beleidsinstrumenten en gerichte interviews. In de besluiten van het tweede deel maakten we een samenvatting van onze vaststellingen.

De combinatie van deze twee documenten vormt de basis voor de besluiten en aanbevelingen.

2.1. Verwachtingen van stakeholders 2.1.1. Bevoorrechte getuigen: vier actorgroepen

In een eerste fase worden een vijftigtal bevoorrechte getuigen bevraagd. Voor de selectie van die bevoorrechte getuigen vertrekken de onderzoekers van een vier-actoren-model zoals dit ontwikkeld werd door Guy Redig.7

Politici AmbtenarenJongeren Experts

Dit model betrekt twee dimensies:

1. de dimensie beleid (boven) - leefwereld (beneden) :in deze dimensie plaatsen we het overheidssysteem (politici en ambtenaren) tegenover jongeren in hun leefwereld en de experts die als jeugdcultuur’watcher’ dicht bij die leefwereld staan.

2. de dimensie experten (rechts) versus niet-deskundigen (links):in deze dimensie leggen we de klemtoon op de specifieke betrokkenheid en deskundigheid van zowel ambtenaren als gespecialiseerde organisaties in het middenveld.

De onderzoekers kiezen in overleg met de stuurgroep de bevoorrechte getuigen uit volgende actorgroepen:

'ervaringsdeskundigen', een staalkaart van jongeren die op de meest diverse wijzen betrokken zijn bij jeugdcultuur (6 groepen)

experts : hierbij moet vooral gedacht worden aan specifieke jeugdorganisaties en aan organisaties uit de verwante sectoren onderwijs en cultuur (2 groepen);

beleidsmedewerkers op diverse overheidsniveaus die verantwoordelijk zijn voor het beleid inzake jeugdcultuur; (4 groepen)

politici die verantwoordelijkheid dragen voor het beleid inzake jeugdculturen. (4 groepen)

We veronderstellen dat elk van deze actorgroepen vanuit een eigen 'ratio' naar jeugdculturen en naar de rol van de overheid kijkt. Binnen ons onderzoek willen we 7 G.Redig, De gemeentelijke jeugdambtenaar als kernactor in een interactief beleid. Mogelijkheden en begrenzingen van ambtelijke ondersteuning van beleidsnetwerken en sociale leerprocessen. VVJ, Antwerpen, pp. 103-109.

5

Page 7: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

enerzijds die verschillende 'brillen' duidelijk krijgen, anderzijds het debat tussen die invalshoeken stofferen in onze zoektocht naar elementen van consensus en dissensus.

2.1.2. Focusgroepsinterviews

In een eerste ronde nemen we interviews af met deze bevoorrechte getuigen. We kiezen voor een systeem van focusgroepsinterviews met kleine groepjes uit dezelfde actorgroep. In de focusinterviews komen volgende thema’s aan bod:

1. visies en uitgangspunten: jeugdcultuur de rol van de overheid

2. strategische opties voor een beleid inzake jeugdcultuur3. succesvolle beleidsinstrumenten

verschillende instrumentenverschillende overheidsniveaus

4. afstemming en complementariteit tussen de overheden en tussen de beleidssectoren tussen overheden, markt en middenveld

5. communicatie en participatiebeleidscommunicatieparticipatie

2.1.3. Tussenrapport en tweede discussieronde

Als afsluiting van de eerste fase maken de onderzoekers een synthesetekst van deze interviews.

- Overzicht van thema’s In een eerste stap hebben we alle interviewverslagen gelezen terwijl de thema’s genoteerd werden die in de interviews aan bod kwamen. Die thema’s en subthema’s hebben we geordend als een ‘boom’ met een stam van hoofdthema’s en takken met subthema’s.

- Codering van de interviewverslagen met de ‘boomstructuur’Met behulp van het kwalitatieve dataverwerkingsprogramma QSR N6 werden de interviewverslagen ‘gecodeerd’. Interviewfragmenten en thema’s uit de boom werden aan elkaar gelinkt. We kregen per (sub)thema een overzicht van de interviewfragmenten.

- Opmaak van de synthesefichesAan de hand van de uitgeprinte thematische overzichten was het mogelijk in een derde stap een coherente en volledige synthese en interpretatie van de interviewmateriaal te maken.

Die synthese die daarvan het product is, wordt besproken met de stuurgroep van dit onderzoek op 28 november 2002. De synthesetekst wordt teruggekoppeld aan dezelfde groep bevoorrechte getuigen in een tweede ronde focusgroepsgesprekken. Nu kiezen we bewust voor gemengde reflectiegroepen waarin we de vier actorgroepen aanwezig zijn. We verzamelen reacties rond de elementen van consensus, maar evengoed rond de elementen van polarisatie uit de synthesetekst.

2.1.4. Besluiten over de verwachtingen van de stakeholders

Na deze discussies krijgt het synthesedocument verder vorm: nieuwe ideeën werden aan de tekst toegevoegd elementen van consensus of juist polarisatie werden sterker benadrukt de inhoudelijke lijn en consistentie van het rapport werd verduidelijkt de opbouw en volgorde van de thema’s werd verfijnd

6

Page 8: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

Als afronding wagen de onderzoekers zich aan voorlopige besluiten. Deze besluiten zijn een interpretatie op basis van het ‘geconcentreerde maatschappelijke debat’ met de stakeholders.

Tijdens de stuurgroepvergadering van 20 februari 2003 geven de onderzoekers een toelichting bij het verloop van deze tweede ronde interviews en bij de voorlopige besluiten van de verwachtingen van de stakeholders.

2.1.5. Analysekader

De besluiten uit de synthese van de verwachtingen vormen de basis voor het analysekader voor beleidsdocumenten inzake jeugdculturenbeleid. Dit analysekader heeft aandacht voor:

Opdrachtverklaring en visie over jeugdcultuur en de rol van de overheidSuccesvolle beleidsinitiatievenverschillende instrumentenverschillende niveausDoelgroepen en partners in het beleid

jongerenmiddenveldmarktmaatschappelijke omgeving

Complementariteit tussen en binnen overhedenbinnen de eigen overheidmet andere overheden

Communicatie en participatie beleidscommunicatieparticipatie

Het analysekader wordt in het tweede deel van het onderzoek gehanteerd als instrument om het geïnventariseerde beleid te analyseren.

2.2. Analyse van beleidsdocumenten 2.2.1. Inventaris van het beleid

In eerste instantie maken de onderzoekers een inventaris op van beleidsdocumenten over maatregelen inzake jeugdculturen van :- de Vlaamse overheid;- de vijf Vlaamse provincies;- de Vlaamse Gemeenschapscommissie;- een tiental Vlaamse gemeentes Voor de selectie van de gemeentes kiezen de onderzoekers voor 'trendsettende' gemeentes die enige ervaring en instrumentarium hebben opgebouwd. In de selectie houden ze rekening met de diversiteit van gemeentes en steden volgens sociaal-geografische structuur. Hiervoor werken ze samen met stafmedewerkers van de Vereniging Vlaamse Jeugddiensten.

De geselecteerde gemeenten en steden worden gecontacteerd en om hun medewerking gevraagd. Allen reageren positief. Vervolgens worden hen per brief en per mail twee standaardformulieren bezorgd. In een eerste formulier schrijven zij de motivatie voor hun jeugdcultureel beleid neer en geven een overzicht van de initiatieven die zij nemen op dat vlak. In een tweede document geven zij een omschrijving van elk beleidsinstrument. Dit bevat een beschrijving van de motivatie voor de keuze van het instrument, de

7

Page 9: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

beoogde resultaten, de werking, de middelen die voorzien zijn en een sterktezwakteanalyse. Een deel van de respondenten stuurt vervolgens de documenten zorgvuldig ingevuld terug. Van het gros ontvangen wij slechts gedeeltelijke informatie met daaraan toegevoegd een bundel documenten en beleidsplannen.In de loop van het onderzoek blijkt dat 2 gemeentes toch niet de nodige tijd en energie kunnen vrijmaken om mee te werken. Omdat ze de diversiteit niet vertekenen, beslissen de onderzoekers om ze niet meer te vervangen door andere lokale overheden.

In een volgende fase worden deze documenten verwerkt tot een hanteerbare inventaris. De informatie uit de ingevulde formulieren en de beleidsdocumenten wordt door de onderzoekers toegevoegd aan een inventaris per lokaal bestuur. Dit document met de voorlopige inventaris wordt vervolgens ter aanvulling teruggestuurd aan de respondenten. Daarna blijken er nog vier samenkomsten nodig met verantwoordelijken van gemeenten of steden, waarvan de inventaris nog onvolledig was.

Resultaat van deze fase is een inventaris van beleidsmaatregelen, geordend naar overheidsniveau en naar 'soort' instrument. Tevens wordt een inhoudelijk overzicht gemaakt op basis van de vier hierboven beschreven aspecten.

2.2.2. Analyse van de inventarissen

De inventaris van de beleidsdocumenten wordt vervolgens tegen het licht gehouden van dit analysekader. In functie van de analyses werden telefonisch bijkomende vragen gesteld ter aanvulling en verduidelijking van de informatie die was aangeleverd in de inventarissen. Op die manier komen we tot analyses van de beleidsdocumenten van de verschillende overheden. Deze analyses vatten we daarna samen in algemene besluiten per beleidsniveau.

2.3. Eindrapport Het resultaat van deze fase is een eindrapport met een synthese van de verwachtingen en een inventaris van beleidsdocumenten en de bijhorende analyses.Dit rapport wordt aangevuld met aanbevelingen van de onderzoekers om het overheidsbeleid te optimaliseren, die gebaseerd zijn op een confrontatie van de besluiten uit de synthese van de verwachtingen en de besluiten uit de analyse van de beleidsdocumenten.Het voorlopige eindrapport wordt besproken op de stuurgroepvergadering van 29 april 2003. De discussies en opmerkingen uit deze vergadering worden tenslotte verwerkt bij de redactie van het eindrapport.

De tekst van het eindrapport moet kunnen functioneren als een kader voor reflexieve beleidsvoering op het domein van jeugdcultuur. De inhoud en de toon is dus eerder bevragend dan voorschrijvend.

8

Page 10: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

3 BESLUITEN EN AANBEVELINGENDeze algemene besluiten en aanbevelingen zijn gebaseerd op de deelbesluiten uit het onderzoek. Ze sluiten nauw aan bij de verzamelde gegevens. Het was de uitdrukkelijke bedoeling een ‘reflexief’ onderzoek te voeren. Betrokken actoren en overheden krijgen een spiegel voorgehouden. Hopelijk vormt dat een nieuwe impuls voor het verdere maatschappelijke debat over het beleid inzake jeugdcultuur.

3.1. Visie

3.1.1. Naar een duidelijke opdrachtverklaring

Veel stakeholders formuleren een duidelijke vraag dat overheden een ‘mission statement’ uit zouden schrijven. Dat klinkt evident. Toch is het minder vanzelfsprekend dan het lijkt: zowel jeugdcultuur als de rol van de overheid wordt niet eenduidig ingevuld. Bovendien heeft een minder expliciet en meer organisch beleid het voordeel dat jongeren het voortdurend kunnen invullen en vormgeven. Hier komen we verder op terug.

Het opmaken van een duidelijke opdrachtverklaring veronderstelt een denkoefening van de overheid met een aantal ‘stake-holders’. Jongeren, jeugdcultuur-watchers, partners uit de wereld van kunst en cultuur kunnen hierin een bijdrage leveren. Een opdrachtverklaring zal een antwoord moeten bieden op een aantal vragen zoals : wat is de visie van deze overheid op jeugdcultuur en op de haar eigen rol inzake jeugdcultuur? Waarom is jeugdcultuur belangrijk (genoeg) om er beleid over te ontwikkelen? Waar wil de overheid op lange termijn naar toe? Wat zijn de grote lijnen in de acties die de overheid wil ondernemen? In welke mate en op welke wijze zijn jongeren mede-eigenaar van het beleid inzake jeugdcultuur? Wie wil de overheid als partner in de ontwikkeling en uitvoering van dat beleid betrekken? …

De provincies en de Vlaamse overheid hebben duidelijke inspanningen gedaan om hun beleidsopdracht inzake jeugdcultuur meer te expliciteren. Bij de lokale overheden vinden we opvallend weinig expliciete opdrachtverklaringen. Het beleid inzake jeugdcultuur is er vaak organisch gegroeid, onder invloed van actieve jongerengroepen of beleidsmakers. Die gebrekkige explicitering hoeft helemaal niet te betekenen dat er binnen die gemeentes of steden niet stevig wordt gediscussieerd over jeugdcultuur en de rol van de overheid. Die discussies kunnen leiden tot een meer expliciete opdrachtverklaring die zowel voor jongeren, organisaties en diensten binnen de overheid zelf het optreden van de overheid kadert.

3.1.2. Visieontwikkeling over jeugdcultuur

Een gelaagd begrip

Jeugdcultuur blijkt allesbehalve een eenduidig begrip. Beleidsmakers, experts en jongeren hanteren duidelijk verschillende benaderingen en omschrijvingen van jeugdcultuur. Veel actoren hanteren een breed beeld over jeugdcultuur als ‘de elementen uit de (algemene) cultuur die jongeren zich toe-eigenen’. Jongeren pikken en gebruiken symbolische elementen uit de culturele omgeving en ‘maken’ jeugdcultuur. Een smaller beeld van jeugdcultuur legt de klemtoon op al dan niet duidelijk af te lijnen jeugdsubculturen. Een andere versmalling is die naar artistiek-expressieve uitingsvormen: jeugdcultuur komt dan meer in de buurt van het artistieke veld.

De stakeholders waarschuwden voor een te smalle en eenzijdige focus op specifieke uitingsvormen of erg zichtbare subculturen. Toch werden ook specifieke projecten of platforms niet radicaal afgewezen. De onderzoekers pleiten voor een ‘gelaagd’ beleid

9

Page 11: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

inzake jeugdcultuur met accenten zowel op het brede jeugdculturele veld (uitgaan, fuiven, ontmoetingsplekken…) als op specifieke artistieke of subculturele uitingsvormen?

Bij alle overheden valt het sterk op dat het begrip ‘jeugdcultuur’ meestal erg impliciet wordt gehanteerd.

Vanuit de praktijk van het lokale beleid blijkt een ‘gelaagde’ invulling van jeugdcultuur. Een ‘brede’ invulling van jeugdcultuur als een nogal onbestemde ‘ruimte’ voor ontmoeting en experiment gaat er samen met een meer ‘smalle’ benadering van jeugdcultuur als specifieke subculturen of specifieke artistieke uitingsvormen. De VGC hanteert een eerder ‘smalle’ invulling van jeugdcultuur. Ze legt sterk de nadruk op de ondersteuning van projecten en organisaties die de cultuurparticipatie van jongeren verhogen en focust sterk op het artistieke.Ook de meeste provincies hanteren impliciet de term jeugdcultuur. Jeugdcultuur wordt breed of gelaagd ingevuld, met in de concrete uitvoering een sterker accent op popmuziek en subculturele uitingen.Binnen de Vlaamse overheid wordt jeugdcultuur vooral benaderd vanuit een brede visie op ‘jongeren en cultuur’. Een aantal beleidslijnen passen binnen een visie op jeugdcultuur die we in de focusinterviews als ‘smal’ hoorden omschrijven. Jeugdcultuur wordt dan benaderd als potentiële kunstvormen van jonge mensen. De recente inspanningen rond fuif- en popbeleid kaderen dan weer in een brede omschrijving van jeugdcultuur.

De onderzoekers pleiten voor meer debat over de invulling van ‘jeugdcultuur’ door de overheden. Dat is immers niet alleen voer voor intellectuelen. De invulling heeft meteen ook praktische implicaties in het gevoerde beleid. Vanuit een gelaagde invulling komt een overheid makkelijk tot een combinatie van brede (fuiven, concerten, uitgaansplekken…) en smalle (workshops, repetitieruimtes, platforms, projecten…) beleidsoriëntaties.

Offensieve visie

Tijdens de focusinterviews schreven veel respondenten aan jeugdcultuur een centrale betekenis toe in de identiteitsontwikkeling van jongeren. Dit sluit aan bij een het sociaal-pedagogisch paradigma over de jeugdperiode als ‘experimenteerruimte’. Veel kansen krijgen om allerlei dingen mee te maken, zot doen en alles uitproberen voor je in het vaste keurslijf van de volwassenheid terecht komt: dat lijkt volgens die visie de essentie van de jeugdperiode. Beleidsmatig betekent dat veel ruimte voor jongeren en een groot vertrouwen in hun mogelijkheden. Dat positieve, emancipatorische jeugdbeeld staat op gespannen voet met het maatschappelijke overlast-verhaal en de sterke vraag naar controle en indamming van jeugdgedrag. Het overlast-verhaal over jongeren hangt samen met een negatief, defensief jeugdbeeld.

Overheden kunnen dus niet vrijblijvend een beleid inzake jeugdcultuur ontwikkelen. Het vraagt meteen een expliciete visie over de betekenis van de jeugdperiode, over de waardering van jeugdgedrag.

Opvallend is het offensieve en positieve discours bij alle onderzochte overheden. Het begrip jeugdcultuur wordt gehanteerd vanuit een positieve en intrinsieke waardering en sluit aan bij het positieve en emancipatorische discours over jongeren. In hun visie verwijzen ze vaak naar ruimte om te experimenteren en naar het belang van jeugdcultuur voor de ontwikkeling van identiteit.

Het discours van de overheid kan bijdragen tot een genuanceerde beeldvorming over jeugdcultuur zonder zelf in een romantisch naïef verhaal te vervallen.

Een aantal lokale overheden bevorderen de ‘normalisering’ van jeugdcultuur door de opname en toelichting van allerlei activiteiten in het gemeentelijk informatieblad en/of activiteitenkalender.

10

Page 12: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

Ook de inspanningen van de provinciale overheden leiden impliciet tot een meer genuanceerde beeldvorming. Limburg wil expliciet een positief beeld ophangen van de jongeren in het algemeen en bepaalde jeugdculturele uitingen in het bijzonder.Het beleidsdiscours van de Vlaamse overheid is opvallend offensief en positief tegenover jeugd en jeugdcultuur.

De overheden lijken niet naïef: ze beseffen dat bepaalde jeugdculturele uitingen zoals graffiti minder maatschappelijk gewaardeerd zijn. Toch wordt overlast niet het uitgangspunt voor het beleid inzake jeugdcultuur. Het veiligheidsdiscours kleurt het beleid inzake jeugdcultuur dus in beperkte mate.

Het discours over jeugdcultuur is geen louter theoretisch verhaal. Het discours bepaalt mee de richting en de ruimte voor het beleid inzake jeugdcultuur. Een beleid heeft niet alleen een technische dimensie met de klemtoon op structuren en instrumenten. De normatieve dimensie bepaalt mee de beleidsruimte voor jeugdcultuur. Een verschuiving in het discours van ‘ontplooiingskansen’ naar ‘veiligheid’ en ‘overlast’ kan leiden tot een verschuiving en een versmalling van de beleidsruimte. We merkten bij onze analyse dat dit ook kan leiden tot het verschralen van het beleidsinstrumentarium. Daarom pleiten we voor meer expliciete aandacht voor het offensieve discours over jongeren en jeugdcultuur.

Er was veel discussie over de veranderende en vernieuwende kracht van jeugdcultuur. Het lijkt niet wenselijk om een beleid enkel te richten op het ‘nieuwe’ als absolute norm. ‘Nieuw’ is hoogstens een subjectieve norm in de beleving van de betrokken jongeren zelf.Ook het begrip ‘authenticiteit’ lijkt ons niet relevant om jeugdcultuur te omschrijven en vooral als criterium om er een beleid over te ontwikkelen. Bij de onderzochte overheden bleek die ‘nuchtere’ en niet romantiserende kijk op jeugdcultuur sterk aanwezig. Het respect voor jeugdcultuur leidt er niet meteen tot een weinig kritische bewondering.

Een vrijetijdsfenomeen?

Tijdens de focusinterviews werd jeugdcultuur niet beperkt tot een vrijetijdsgebeuren. De koppeling van jeugdcultuur en vrije tijd betekent volgens een aantal deelnemers inperking van de betekenis van jeugdcultuur voor jongeren. Volgens hen is jeugdcultuur is een belangrijk element van het dagelijkse leven, ook op school. Jeugdcultuur als een vrijetijdsfenomeen binnen de vrije tijd tussen school en het slapen is een ‘braaf’ middenklasse fenomeen. Voor de betrokken jongeren is jeugdcultuur een noodzaak in het hele leven. Vooral de spanning tussen de school- en jeugdcultuur vormt een voortdurende bron van spanning en dynamiek.

Daarom valt het op dat bijna alle onderzochte overheden jeugdcultuur afbakenen tot een vrijetijdsfenomeen. Hun actieradius in het beleid inzake jeugdcultuur is sterk gericht op de vrije tijd. Wellicht is dat historisch te duiden door de sterke verankering van het jeugdbeleid in het vrijetijdsbeleid. Recent merken we vooral op het niveau van de Vlaamse Gemeenschap inspanningen om de samenwerking met de onderwijswereld te versterken.

De onderzoekers pleiten voor een voorzichtige benadering van jeugdcultuur in de wereld van onderwijs en (gevestigde) cultuur. Als we erkennen dat jeugdcultuur meer is dan een afgebakend vrijetijdsfenomeen, dan kan de onderwijswereld jeugdcultuur niet kunstmatig buiten de schoolpoorten houden. Enige aandacht en respect voor jeugdculturele uitingsvormen is prima. Meer inzicht over jeugdcultuur bij verantwoordelijken in het onderwijs en de culturele sector ook. Toch blijft de spanning tussen school en jeugdcultuur, tussen jeugdculturele uitingsvormen en de meer gevestigde cultuur een noodzakelijke dynamiek. Tussen volslagen onbegrip en verstikkende omhelzing ligt een respectvolle en noodzakelijk afstandelijke omgang met jeugdcultuur.

11

Page 13: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

3.1.3. Verantwoording van de rol van de overheid

Een actieve of terughoudende rol?

Tijdens de focusinterviews vonden we bij alle actoren argumenten voor een actieve rol van de overheid. We kregen argumenten die aansluiten bij de algemene rol van de overheid in het cultuurdebat: kwaliteit en diversiteit van ‘het aanbod’ stimuleren, mogelijkheden tot ‘participatie’ bevorderen. Die algemene rol wordt wel anders vertaald.

Opvallend was de grotere terughoudendheid bij jongeren tegenover de overheid. Jongeren brachten verschillende argumenten aan voor een bescheiden interventie van de overheid op het domein van jeugdcultuur. Vooral het gevaar van betutteling, recuperatie en controle werd in discussies beklemtoond.Bovendien berust jeugdcultuur – zo zeggen veel respondenten – op plezier en ongebondenheid. Beleid heeft de suggestie van saaiheid, van gebondenheid aan voorschriften en regels, aan begeleiding en verantwoording. Dat staat op gespannen voet met elkaar.De overheid kan jeugdcultuur doodknuffelen. Ook het omgekeerde - blinde repressie of het totaal negeren van jeugdcultuur uit volslagen onbegrip – lijkt niet wenselijk. Jongeren verwezen naar onbegrip van de omgeving, de omgekeerde generatiekloof. De rol van de overheid is een delicate evenwichtsoefening.

Daarom viel het ons op dat we weinig expliciete verantwoording terugvonden voor de rol van de overheid inzake jeugdcultuur. De overheden zijn vrij actief inzake jeugdcultuur. Hun beleid lijkt gebouwd op een grote evidentie. De spanning tussen afstandelijkheid en betrokkenheid wordt weinig bewust tegen het licht gehouden. In de praktijk merkten we wel dat overheden een oplossing zoeken voor die spanning in een faciliterende kerntaak voor de overheid zelf en een stimulerende rol voor intermediaire organisaties. Lokale overheden vullen dit soms in met een taakverdeling tussen de overheid en het gemeentelijk jeugdcentrum. De provinciale overheden voeren in de eerste plaats een ondersteunend beleid met subsidies en bovenlokale infrastructuur. Ze nemen ook eigen initiatieven op provinciaal en regionaal niveau. De Vlaamse overheid kiest vooral voor de subsidiëring van andere overheden en intermediaire organisaties.

Mogelijkheid tot toe-eigening??

Tijdens de focusinterviews werd de ‘feitelijke’ eigenheid van jeugdcultuur tegenover de algemene of de volwassen cultuur gerelativeerd. Veel reacties gingen in tegen de absolute ‘apartheid’ van de jeugd: zijn leefwereld en cultuur van jongeren vooral te benaderen in termen van verschil met de wereld en cultuur van de volwassenen? Of stellen we vooral gelijkenissen vast? In de discussie over jeugdcultuur en volwassen jeugdigheidcultuur, over identiteitsvorming, over jeugdcultuur in de publieke ruimte… werd het ‘grote verschil’ gerelativeerd of tegengesproken. De ‘eigen beleving’ door jonge mensen werd wel voluit erkend. Dat werd de ‘noodzaak’, het ‘subjectieve monopolie’ genoemd. Jeugdcultuur betekent dan ‘toe-eigening’ door jongeren. We hoorden sterke pleidooien om die vrij kwetsbare beleving te respecteren.

Interventies van overheden en voorzieningen houden in die zin altijd een gevaar voor ‘onteigening’ in.

Het gebrek aan planning en systematiek in het lokale overheidsbeleid inzake jeugdcultuur heeft – bedoeld of onbedoeld – het grote voordeel dat het lokale beleid meestal sterk openstaat voor invulling en verandering door ideeën en initiatieven van jongeren. De provinciale beleidslijnen vertonen een vrij grote vrijheid voor inhoudelijke invulling en openheid voor nieuwe en vernieuwende initiatieven van jongeren. De Vlaamse ondersteuning laat heel veel ruimte aan organisaties en individuen die actief zijn op het terrein van jeugdcultuur.

12

Page 14: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

In principe biedt het beleid van de verschillende overheden dus voldoende ruimte voor toe-eigening door jongeren. Het blijft een aandachtspunt om die sterkte van het beleid te behouden als er meer systematisch en intentioneel beleid wordt ontwikkeld.

3.2. Beleidslijnen en beleidsinstrumenten3.2.1. Grote oriëntaties

Tijdens de focusinterviews peilden we naar ‘mogelijk succesvolle initiatieven’. Volgende grote beleidsoriëntaties werden door de meeste actoren gedeeld:

1. Prospecteren of detecteren in de betekenis van: voeling houden met de jongeren en het gegeven ‘jeugdcultuur, ontwikkelingen volgen en onderzoek op dit domein organiseren. Er dient wel een onderscheid gemaakt naar de rol van de verschillende beleidsniveaus op het vlak van prospecteren en detecteren.

2. Faciliteren:enerzijds, in de betekenis van ruimte scheppende voorwaarden creëren inzake infrastructuur, personeel, logistiek, financies of informatie;en anderzijds een gunstig klimaat scheppen; een goede ondertoon creëren, een correcte beeldvorming stimuleren, voorwaardenscheppende maatregelen naar voren schuiven die een psychische ruimte moeten creëren op het vlak van jeugdcultuur.

3. Actief ondersteunen met subsidies, projecten, eigen initiatieven. 4. Platform bieden voor creaties van jongeren. 5. Marktcorrecties doorvoeren: deze correcties gebeuren niet vanuit een

concurrentiepositie tot de markt, maar worden begrepen als leemtes aanvullen, toegankelijkheid verhogen, impulsen geven voor nieuwe initiatieven, en zwakke vormen ondersteunen.

6. Netwerkvorming stimuleren: contacten, uitwisseling, expertise bevorderen. Deze netwerkvorming moet gestimuleerd worden bij alle actoren: jongeren, organisaties, ambtenaren, politici, experts,… Netwerking kan enkel ondersteunend werken met betrekking tot de zaken waar de verschillende actoren mee bezig zijn.

7. Beleidscommunicatie Communicatie over de beleidsinitiatieven naar jongeren blijkt een groot aandachtspunt.

8. Participatie De meeste deelnemers zijn het er over eens dat een beleid inzake jeugdcultuur permanente samenspraak met jongeren en heel veel flexibiliteit en veranderlijkheid veronderstelt.

Een aantal grote beleidslijnen komen bij de onderzochte overheden globaal zwak uit de verf:

Prospecteren of detecteren: voeling houden met jongeren en jeugdcultuur, ontwikkelingen volgen en onderzoek op dit domein organiseren.

Een platform bieden voor creaties van jongeren. Netwerkvorming stimuleren bij alle actoren door het bevorderen van contacten,

uitwisseling en expertise Beleidscommunicatie:communicatie over de beleidsinitiatieven naar jongeren

blijkt een groot aandachtspunt.

Het verdient aanbeveling om het denk- en actiewerk van de overheden op die beleidslijnen te versterken.

13

Page 15: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

3.2.2. Steden en gemeentes

Voor het lokale beleidsniveau (steden en gemeentes) schoven de deelnemers aan de focusinterviews een heel pakket aan beleidsinitiatieven naar voor.

Prospectie van jeugdcultuur - plaatselijke respondenten spreken liever over ‘voeling houden met jeugdcultuur’ – krijgt heel weinig aandacht van lokale overheden. Dit kan nochtans de basis vormen voor de uitstippeling van aangepaste beleidsinstrumenten.

Vooral politici beklemtonen de nood aan meer coherentie en visie in het lokale beleid inzake jeugdcultuur. Ze houden een pleidooi om jeugdcultuur als thema op te nemen in het jeugdwerkbeleidsplan. De opmaak van het jeugdwerk- en het cultuurbeleidsplan zet jeugdcultuur alvast op de kaart maar lijkt weinig beleidsimpulsen te geven. Het gebrek aan beleidssystematiek is een zwakte, maar biedt ook kansen voor ‘bottom-up’ dynamieken.

Tijdens de focusinterview legden de deelnemers opvallend weinig accent op eigen initiatieven van de lokale overheid. Soepele subsidies, laagdrempelige dienstverlening en flexibele ruimte/infrastructuur scoorden hoog in de verwachtingen. Ook bij de onderzochte steden en gemeentes kwam die combinatie van instrumenten sterk uit de verf.

Subsidies worden ingeschakeld om gemeentelijke jeugdcentra of intermediaire organisaties een duidelijke ondersteunende rol te laten spelen. Projectsubsidies worden ingeschakeld met wisselend en matig succes. Ze kunnen zorgen voor dynamiek, maar stranden in onvoldoende bekendheid en toegankelijkheid, in een gebrek aan hanteerbaarheid en soepelheid. De experimenten met soepeler en laagdrempeligere vormen van ondersteuning verdienen dus alle krediet.

De kwaliteit van de dienstverlening hangt sterk samen met ‘een vertrouwd gezicht in een laagdrempelige setting.’ Plaatselijke ambtenaren vervullen een dubbele rol in de dienstverlening: in de ondersteuning van allerlei vragen en initiatieven van jongeren; als advocaat van jeugdbelangen in een aantal algemene voorzieningen zoals een fuifzaal of een uitleendienst. De inhoudelijke uitschieter in de dienstverlening is fuifcoaching (of fuiftalisman, of fuifbijbel …). Dat heeft in een aantal steden en gemeenten duidelijk geleid tot een betere service aan jonge organisatoren en meer tevredenheid bij het jongerenpubliek en de omgeving.

De belangrijkste inspanningen – ook financieel – leveren nogal wat lokale overheden op het vlak van infrastructuur. Jeugdcentra, skateparken en fuifzalen zijn vaak voorkomende investeringen. Heel opvallend en uniek zijn de vele polyvalente ‘cultuurruimtes’ die in Limburgse gemeentes met financiële steun van de provinciale overheid werden ingericht.

In een aantal steden en gemeenten speelt het jeugdcentrum een centrale rol in de ondersteuning van jeugdcultuur. In het onderzoek kwamen twee kritische succesfactoren voor jeugdcentra terug:

de ‘objectieve’ factor van de polyvalentie en de kwalitatieve technische uitrusting van de infrastructuur; ruimte voor jeugdcultuur is geen restruimte

de ‘subjectieve’ factor van de ‘toe-eigening’ van die infrastructuur door jongeren en jeugdcultuur. De openheid en betrokkenheid van medewerkers tegenover jeugdcultuur bepaalt in sterke mate die wervende kracht.

De relevantie van een jeugdcentrum verschilt nogal volgens de schaalgrootte van de gemeente/stad. In grotere steden wordt er meer gedacht in termen van een netwerk van decentraal ingeplante infrastructuur.Bovendien waarschuwen de onderzoekers voor de gevaarlijk omslag van ‘gereserveerde ruimte’ voor jeugdcultuur naar ‘reservaat’. Jeugdculturele uitingsvormen en evenementen laten zich niet altijd ‘opsluiten’ in een bepaalde (en bepalende en

14

Page 16: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

beperkende) infrastructuur. In principe moet jeugdcultuur ‘overal’ ruimte kunnen krijgen. Locatieprojecten, mobiele infrastructuur… spelen hierop in.

Een aantal lokale overheden maken momenteel de oversteek van de eigen infrastructuur voor jeugdcultuur naar het openbreken van de algemene culturele infrastructuur. Op het gebied van infrastructuur van de VGC is het opvallend dat die niet aansluit bij de noden en behoeften.

Over eigen initiatieven van lokale overheden waren er geen specifieke verwachtingen geformuleerd in het eerste deel van het onderzoek. Toch bereiken enkele overheden opmerkelijke resultaten met enkele goed gemikte initiatieven. Een jeugdcentrum is een interessante ‘uitvalsbasis’ voor initiatieven. De sturing en inmenging van de overheid zijn beperkt, toch kunnen er interessante impulsen worden gegeven aan jeugdcultuur. Het valt op dat de VGC er voor kiest geen eigen initiatieven op te zetten.

3.2.3. Provincies

Op het provinciale vlak voert men weinig gestructureerd onderzoek met betrekking tot jeugdcultuur. Prospectie en detectie krijgen vooral aandacht via formele en informele contacten met de verschillende actoren in het werkveld. In de toekomst mag hier zeker meer aandacht naar toe gaan.

Alle provinciale overheden bieden subsidies voor jeugdculturele uitingen – meestal muziek. Die subsidielijnen bieden in principe ook kansen aan informele jongerengroepen. De toegankelijkheid wordt soms gehinderd door teveel formaliteiten.

De provinciale overheid kreeg duidelijk een rol toegeschreven in de tweede lijn. Dat sluit nauw aan bij de klemtoon op gebiedsgerichte werking in het nieuwe profiel van de provinciale overheden. In die zin is de opdracht van de provincie in het bevorderen van uitwisseling en de opbouw van expertise geen echte verrassing. Verrassend is evenwel dat de meeste provincies weinig systematische dienstverlening op dat vlak hebben uitgebouwd. Dit vormt alvast een uitdaging voor de toekomst.

In de focusinterviews werd ook gepleit voor een actieve rol van de provincies in het uitbouwen van bovenlokale, aanvullende infrastructuur. De provinciale inspanningen voor repetitieruimtes en jongerencultuurcentra sluiten hierbij aan.

Verder steunden de respondenten ook een positie als speerpunt bij het ontwikkelen van een aantal nieuwe initiatieven inzake jeugdcultuur. De dynamiek van eigen initiatieven als ‘de Kunstbende’, ‘100 % puur’ wordt wel gesmaakt.

3.2.4. Vlaamse Gemeenschap

De Vlaamse overheid kreeg van veel actoren een duidelijke rol in het beleidsonderzoek. De Vlaamse Gemeenschap heeft de intentie om de onderzoeksmatige inspanningen te verhogen. Het is daarbij echter niet duidelijk hoe tendensen en trends systematisch zullen worden in kaart gebracht.

Op het vlak van beleidsplanning inzake jeugdcultuur heeft de Vlaamse overheid in de voorbije jaren een ernstige inspanning geleverd. Ze stimuleert daarnaast ook de lokale overheden tot planning. Nogal wat respondenten verwachten succes van een stimulerend beleid naar de lokale overheden. Jeugdcultuur kan als thema opgenomen worden in de jeugd- én de cultuurbeleidsplannen. Vooral lokale politici vragen dat aan lokale initiatieven ook Vlaamse ‘incentives’ (subsidies) worden gekoppeld.

Tijdens de focusinterviews werd vooral een subsidiërend en dienstverlenend beleid als mogelijk succesvol beschouwd. Het Vlaamse beleid is vooral een subsidiërend beleid. De

15

Page 17: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

Vlaamse overheid ontwikkelt verschillende kanalen, meestal naar intermediaire organisaties of andere overheden. Binnen de subsidiëring van het landelijk jeugdwerk worden een aantal gespecialiseerde organisaties betoelaagd die actief zijn op het snijvlak tussen jeugdcultuur, kunst en jeugdwerk. Ook het steunpunt voor amateurkunsten of Poppunt kunnen een relevante werking ontwikkelen voor jeugdculturele uitingsvormen.

Het meest directe subsidiekanaal is de regelgeving voor artistieke projecten. Er is discussie over de opportuniteit en effectiviteit van die directe subsidiëring van jonge initiatiefnemers ‘vanuit Brussel’ . Groepjes jonge initiatiefnemers krijgen nieuwe kansen. Maar het gevaar is groot dat enkel goed geïnformeerde initiatiefnemers die subsidielijn vinden. Bovendien staat dit haaks op het subsidiariteitprincipe binnen het beleid.

Hoofdzakelijk lokale respondenten spraken de verwachting uit dat de Vlaamse overheid de ontwikkeling van netwerken van expertise en uitwisseling zou stimuleren. Het is opvallend dat de Vlaamse overheid momenteel geen antwoord biedt op die verwachting. Nochtans schuilen hier heel wat mogelijke uitdagingen in om een sterke inhoudelijke invulling te creëren voor de verschillende beleidslijnen.

In overeenstemming met de verwachtingen ontwikkelt de Vlaamse Gemeenschap geen eigen ‘jeugdculturele infrastructuur’. Binnen de regelgeving culturele infrastructuur geeft ze impulsen naar de uitbouw van regionale jongerencultuurcentra.

Daarnaast verwachten veel actoren ook succes van het ondersteunen van ‘grote projecten’, regionale en vernieuwende initiatieven. De Vlaamse overheid zou hier een actievere rol kunnen in opnemen, aangezien zij geen eigen initiatieven inzake jeugdcultuur organiseert.

Over de effectiviteit en de opportuniteit van rechtstreekse ondersteuning van jongereninitiatieven vanuit ‘Brussel’ bestond er heel wat discussie.

16

Page 18: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

3.3. Jongeren, markt, middenveld, samenleving

3.3.1. Jongeren

Diversiteit als uitgangspunt voor een beleid inzake jeugdcultuur

Het bewust nastreven van diversiteit werd tijdens de focusinterviews als een uitdrukkelijke taak van de overheid beschouwd. De overheid zou de diversiteit moeten stimuleren met haar beleid inzake jeugdcultuur: een verscheidenheid aan uitingsvormen, subculturen, doelgroepen.

Daarom viel het de onderzoekers op dat overheden zichzelf weinig een taak gaven in het stimuleren van diversiteit. In de praktijk merkten we wel regelmatig dat overheden inspanningen leveren: het stimuleren van minder bekende of minder toegankelijke uitingsvormen, de aandacht voor kleine subculturen of het betrekken van nieuwe doelgroepen. Maar globaal lijkt dit een onderbelicht facet van het beleid.

De kloof tussen hoog- en laaggeschoolde jongeren

Jeugdculturele stijlen en smaken onderscheiden zich in onze samenleving sterk volgens een aantal sociale achtergronden en groepspatronen. Dat vloekt met het ideaal van de zelfontplooiing dat eigenaardig genoeg ook in onze gesprekken als een belangrijke waarde overeind bleef. Het beeld van de ‘zelfontplooiende’ jongere klopt maar voor een segment van de jeugd: de hoogopgeleide trendy jongeren met een grote culturele bagage.Vooral het belang van het opleidingsniveau werd beaamd. Die discussie hangt samen met de zich verdiepende nieuwe sociale kwestie in onze samenleving: de breuklijn in maatschappelijke perspectieven, culturele voorkeuren en matschappelijke attitudes tussen hoog- en laagopgeleide groepen.

Toegankelijkheid en diversiteit zijn in het jeugdbeleid van diverse overheden in Vlaanderen al een hele tijd ‘hot items’. De meeste overheden willen een divers doelpubliek bereiken. Toch vonden we opvallend weinig aandacht voor de breuklijn tussen hoog- en laaggeschoolden in het beleid inzake jeugdcultuur. Goed gemikte subsidielijnen en initiatieven bij een aantal overheden tonen nochtans aan dat een goede sociale mix ook in dit beleidsdomein mogelijk is.

De positieve en negatieve aandacht van overheden voor uitingen van jeugdcultuur kan dus ook in- of uitsluiting van bepaalde jeugdgroepen betekenen. Dit vraagt wellicht een voortdurende reflectie van overheden over de effecten van allerlei vaak goedbedoelde en trendy initiatieven – vooral langs de breuklijn van hoog- en laaggeschoolden

Jongeren als consument én als producent

Aansluitend hierbij was er het interessante debat over jongeren als consument én als producent. Jongeren consumeren jeugdcultuur. Ze produceren ook jeugdcultuur. Soms is dat te onderscheiden, soms ook niet. Een podium bieden aan ‘producenten’ biedt ook een kans aan een publiek van jonge ‘consumenten’. Discussie was er over de trajectgedachte: moeten jongeren eerst allerlei initiatieven, mogelijkheden kunnen proeven om dan ‘door te gaan’ als producent? Wellicht werken interesses bij jongeren impulsiever en minder geleidelijk dan een trajectgedachte suggereert.

17

Page 19: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

Voor overheden stelt dit een dubbele vraag: hoe verhoudt de aandacht voor het receptieve en het actieve zich tegenover elkaar? En hoe breed of scherp is die aandacht voor jongeren als producent?

Lokale overheden spelen in elk geval in op jongeren als consument van jongerencultuur. Veel inspanningen in de breedte zijn erop gericht jongeren te laten fuiven, uitgaan, deelnemen aan evenementen… Daarnaast zien we ook duidelijke inspanningen om jongeren als producent te stimuleren via projectsubsidies, het ontwikkelen van activiteiten in het jeugdcentrum, het aanbieden van repetitielokalen.Door een mix aan te bieden van subsidiëring en eigen initiatieven spelen de provincies in op de jongeren als consument én als producent van jeugdcultuur. De eigen initiatieven zijn door hun eigen aard gericht op het bieden van podia aan producenten. Ze presenteren meteen ook interessante cultuurproducten aan een bredere groep van jonge cultuurconsumenten.Door de eigen opstelling van de Vlaamse overheid als voornamelijk subsidiërende overheid worden jongeren vooral als deelnemer aan het aanbod van allerlei organisaties ondersteund. Meestal worden jongeren hierin benaderd als consument.

De aandacht voor jongeren als consument en als producent van jeugdcultuur valt als twee ‘momenten’ samen in het beleid van vele overheden. Bij sommige overheden gaat de aandacht voor jongeren als producent verloren omdat ze zich richten op het wat ‘gemakkelijk’ betrekken van jongeren als consument. Het evenwicht tussen die twee benaderingen lijkt de onderzoekers van groot belang.

Vooral een groepsbenadering

De benadering van jongeren in het jeugdcultuurbeleid is vooral gericht op jongeren in formele of informele groepen. De aandacht voor de ondersteuning van de individuele vraag met bvb. kortingen is klein. In Vlaanderen heeft het Cultureel Jongeren Paspoort een traditie opgebouwd. Brussel experimenteert met de jeugdhuiskaart. Her er der vermeld men pogingen om vanuit jeugdhuizen of jeugdcentra reducties te koppelen aan kaarten. De inspanningen zijn lokaal, versnipperd en niet krachtig genoeg. Op lokaal vlak zijn ze ook moeilijk vol te houden. Een krachtiger koppeling van het lokale aan het nationale (CJP) lijkt hier een aangewezen piste. Ook de bekendmaking van beleidsinitiatieven naar individuele jongeren gebeurt zelden. Wellicht heeft dit een historische grond in het grote jeugdwerkgehalte van het jeugdbeleid. Toch verdient het aanbeveling om ook de aandacht voor de individuele, zoekende en surfende jongere sterk te verhogen.

3.3.2. Middenveld

Voor de rol van het middenveld in het beleid inzake jeugdcultuur kijken overheden wellicht beter verder dan de klassieke indelingen in organisaties en structuren. Dat werd tijdens de focusinterviews geformuleerd als de ‘500 ambassadeurs’. Heel veel personen en organisaties in het brede veld van jeugdwerk, cultuur en kunsten, onderwijs, … kunnen de verschillende beleidslijnen mee vormgeven, zoals prospectie, dienstverlening en ondersteuning, platforms aanbieden.

Lokale overheden schakelen vooral het jeugdwerk in als ‘middenveld’ inzake jeugdcultuur. De binding met de culturele sector is opvallend zwak. Ook met het onderwijs is er weinig binding inzake jeugdcultuur. Een aantal gemeentes en steden creëren hun ‘eigen’ middenveld door de oprichting van een jeugdcentrum. Of ze kiezen voor een gerichte ondersteuning van professionele organisaties. Bij de ontwikkeling van het jeugdcultuurbeleid van de provincies worden doorgaans op een niet gestructureerde manier intermediairen uit het jeugdwerk en de culturele wereld betrokken. Wat de beleidsuitvoering betreft is het beeld divers: soms worden actoren uit jeugdwerk en cultuur ingeschakeld. Intermediairen uit het onderwijs komen niet aan bod.

18

Page 20: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

Historisch is het Vlaamse jeugd(werk)beleid sterk afgestemd op de ondersteuning van intermediaire organisaties. Recent worden er heel wat inspanningen geleverd om het jeugdwerk, de culturele sector en het onderwijs sterker te linken.

Globaal werken de overheden vrij sterk samen met intermediaire organisaties bij de beleidsuitvoering. De invulling van het cultuurbeleid als een subsidiebeleid is historisch te duiden. Het beleid inzake jeugdcultuur wijkt hierin niet sterk af. De onderzoekers pleiten evenwel voor een bredere invulling van die samenwerking. Bij de beleidsuitvoering kunnen meer intermediairen uit meer sectoren worden ingeschakeld. Bij de beleidsontwikkeling inzake jeugdcultuur kunnen die intermediairen sterker worden betrokken.

3.3.3. Markt

Het oppositioneel denken overheid-markt werd tijdens de debatten verlaten. Overheden zouden in hun denken over jeugdcultuur de markt (producten, infrastructuur, activiteiten…) meer moeten insluiten. Overheden kunnen een rol spelen in het bijsturen van de markt aan de vraagzijde (toegankelijkheid) en de aanbodzijde (diversiteit).

De onderzochte lokale overheden plaatsen zich niet tegen de markt. In hoofdzaak werken ze aanvullend op de markt. Ze verbeteren de omgeving en infrastructuur. Ze nemen aanvullende initiatieven. In beperkte mate werken ze ook samen. De verhouding overheid-markt hangt sterk af van de aanwezigheid en dynamiek van de plaatselijke commerciële initiatieven. Speerpunt van het brede, marktgerichte beleid is uitgaan/fuiven. Overheden willen de mogelijkheden verhogen (goede zalen, goede omstandigheden) en moeilijkheden vermijden (veiligheid verhogen, overlast vermijden).

De provincies treden niet in de plaats van de particuliere sector. Zij nemen wel eigen initiatieven die aansluiten op het aanbod van de markt.

De Vlaamse overheid speelt vooral in op de niet-commerciële initiatieven. De markt komt relatief weinig in beeld in het overheidsbeleid inzake jeugdcultuur.De Vlaamse overheid speelt vooral in op de aanbodzijde. Ze ondersteunt een kwalitatief en divers aanbod. Met de prioriteit voor ‘ruimte voor jeugd’ speelt ze een actieve rol in het mogelijk maken van kwalitatief fuiven in Vlaanderen.

Uit het onderzoek blijkt dat de overheden inderdaad het oppositionele denken over markt tegen overheid inzake jeugdcultuur hebben verlaten. Toch blijven ze soms nog te aarzelend om een actieve rol te spelen in die markt bij het samenwerken aan concrete initiatieven en bij het aansturen van de markt. Wellicht vraagt die ontwikkeling nog meer communicatie, overleg en samenwerking.

3.3.4. Omgeving

De spanning tussen jeugdcultuur en omgeving was voer voor veel discussie. Moet je die conflicten beheersen, ontzenuwen, vermijden of voorkomen? Of geven conflicten juist zuurstof en dynamiek aan jeugdcultuur? Is een houding tussen blinde repressie en complete bepampering wenselijk en mogelijk? Die spanning is het scherpst als jeugdculturele uitingsvormen balanceren op (of net over) de grens van de legaliteit (illegale raves, graffiti…). Hier raken we wellicht aan een limiet voor het overheidsoptreden.

In de relatie met de omgeving verschuiven lokale overheden blijkbaar de aandacht voor bemiddelen bij conflicten naar het voorkomen van ‘overlast’ en conflicten. De sterk toegenomen aandacht voor fuifcoaching met afspraken, ondersteuning, vorming… toont dit duidelijk aan. De provinciale overheden hebben geen expliciete bemiddelende functie bij conflicten met jeugdculturele uitingen.

19

Page 21: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

In de spanning rond fuiven neemt de Vlaamse overheid duidelijk positie door van het thema ‘ruimte voor jeugd’ een prioriteit te maken. Zij koppelt dit aan het stimuleren van de opmaak van gemeentelijke jeugdruimteplannen.

De spanning tussen jeugdcultuur en omgeving sluit aan bij het ruimere debat over de ‘overheid als de oplosser van de problemen van de burgers’. Zijn allerlei problemen in de samenleving - rondhangende jongeren, luidruchtige buren - een zaak voor de overheid? Moet en kan de overheid die oplossen? Kan en moet een overheid onmiddellijk alle wensen, grieven, verwachtingen van de burgers inlossen? Vermindert hierdoor het onbehagen in de samenleving, of verschuift het voordturend? Een reflectie over jeugdcultuur en omgeving leidt meteen tot een diepgaande reflectie over onbehagen en verzuring in de samenleving. Het stimuleren van interactie in de publieke ruimte wordt bevestigd als een fundamentele opgave van het cultuurbeleid.

3.4. Complementariteit en samenwerkingTijdens de focusinterviews waren er opvallende interventies over ‘grensvervaging’. Jongeren overschrijden vandaag blijkbaar makkelijk(er) grenzen van leeftijden, maar ook van subculturen en expressievormen. Jeugdcultuur laat zich ook niet opsluiten in het segment van de vrije tijd alleen. Overheden willen nu net hun bevoegdheden aflijnen en hanteren die indelingen: in doelgroepen, in tijdssegmenten of beleidssectoren. Die vaststellingen kunnen overheden inspireren om die grenzen te overschrijden bij het uittekenen van beleidslijnen - of toch minstens om bestaande ‘hokjes’ niet te versterken of te ‘betonneren’.

3.4.1. Binnen de ‘eigen’ overheid

Een beleid inzake jeugdcultuur maakt deel uit van het brede jeugdbeleid én van het brede cultuurbeleid? Jeugdcultuur is net een thema waar het categoriale jeugdbeleid verschillende sectoriele beleidsdomeinen doorkruist: niet alleen cultuur en onderwijs, maar ook openbare werken en infrastructuur, ruimtelijke ordening… komen in beeld. Het is onmogelijk om de bevoegdheid ‘exclusief’ toe te wijzen. Het is zelfs wellicht niet wenselijk. Precies door de ‘overlappende’ aandacht vanuit het jeugdbeleid, het cultuurbeleid, het beleid over de publieke ruimte enzovoort ontstaan discussies, ideeën en concrete acties.De keuze om de regie van het beleid inzake jeugdcultuur aan de bevoegdheid jeugd te koppelen kan worden gemotiveerd door de grotere experimenteerruimte en de sterkere aandacht voor de beleving van jongeren.

Lokaal vormt het beleid inzake jeugdcultuur een onderdeel van het jeugdbeleid en is het vooral een opdracht voor de jeugddienst. Jeugdcultuur wordt dus eerder gekoppeld aan de categoriale (jeugd) dan aan de sectoriele (cultuur) invalshoek. Wellicht is dat eerder een toeval als gevolg van een historische evolutie dan een bewuste beleidskeuze Dat historisch ‘toeval’ heeft echter duidelijke praktische gevolgen voor het discours en de praktijk van het beleid inzake jeugdcultuur. Recente ontwikkelingen naar sterkere dwarsverbindingen tussen het jeugd- en cultuurbeleid zullen dus wellicht het beleid inzake jeugdcultuur beïnvloeden. De uitwerking van cultuurbeleidsplannen bieden de kans om de aanwezigheid in het plaatselijke cultuurdebat van jongeren te verhogen en het thema jeugdcultuur op de agenda te zetten.

Ook in de provincies maakt het beleid inzake jeugdcultuur deel uit van een breed jeugdbeleid. De regie berust bij de jeugddienst. Het jeugdcultuurbeleid wordt gerealiseerd in dialoog met andere beleidsdomeinen, waarbij cultuur de meest aangewezen partner is.

20

Page 22: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

In de Vlaamse gemeenschap maakt het jeugdcultureel beleid deel uit van een breed jeugd- en cultuurbeleid. De wil tot integratie in diverse beleidsdomeinen is zeker aanwezig, maar op operationeel vlak lijken de ‘schotten’ tussen de verschillende sectoren en bevoegdheidsdomeinen nog redelijk hoog.

3.4.2. Complementariteit en samenwerking tussen de overheden

In de vraagstelling over complementariteit en samenwerking tussen de verschillende overheidsniveau’s, zagen de meeste actoren duidelijk een aanvullende en versterkende rol. Onze vraag uit de interviews welke overheid de ‘belangrijkste’ is in het beleid inzake jeugdcultuur, blijft na de gesprekken niet overeind. Precies in de samenwerking, zelfs in de gedeeltelijke overlapping zit de sterkte van het beleid.

Vlaamse regelgevingen stimuleren het lokale beleid. Voor de jeugdruimteplannen is dat duidelijk, maar ook de subsidies voor het Sociaal Impuls Fonds gaven impulsen. Plaatselijke overheden betrekken zich ook concreet op de subsidiemogelijkheden van ‘hogere’ overheden. Hoewel in de focusinterviews een complementair en stimulerend beleid sterk werd benadrukt als meerwaarde voor het lokale beleid, valt het op hoe weinig lokale overheden hun eigen opdracht complementair ‘denken’ met de provincies en Vlaanderen. In de praktijk zien we wel dat ze hun beleid nogal complementair ‘doen’ want hun beleidslijnen passen in een complementair schema.

De opdracht van de provinciale overheid wordt in principe als complementair gezien met de ander overheden. Op het gebied van jeugdcultuur heeft het beleid duidelijk een aanvullende rol te spelen op het gemeentelijk beleid. Ook de samenwerkingen situeren zich hoofdzakelijk op het lokale niveau. De onderlinge samenwerking tussen de provincies bij initiatieven als de Kunstbende zijn opvallend. De afstemming en de samenwerking met het Vlaamse niveau blijkt eerder zwak.

Het Vlaams jeugdwerkbeleidsplan maakt een verregaande complementariteit tussen de Vlaamse gemeenschap, de VGC, de gemeenten en de provincies mogelijk. Het omschrijft en faciliteert daarbij de taken van het (landelijk) jeugdwerk en alle spelers in het veld. Een duidelijker impulsbeleid van de Vlaamse Gemeenschap voor het lokale beleid inzake jeugdcultuur kan worden verwacht. Het thema jeugdcultuur kan zowel in de jeugdwerk- als cultuurbeleidsplannen worden opgenomen. Lokale inspanningen kunnen worden gestimuleerd door subsidies, coaching en het ontwikkelen van expertisenetwerken.

3.5. Communicatie en participatie3.5.1. Beleidscommunicatie

Beleidscommunicatie kwam tijdens de focusinterviews naar voor als een belangrijk aandachtspunt. Het onderzoek bij de verschillende overheden toont een gedifferentieerd beeld.

Lokale overheden zien de communicatie over het beleid inzake jeugdcultuur als dé uitdaging. Het communicatiebeleid is zwak en weinig systematisch. Peer-communicatie is slechts in een aantal onderzochte steden en gemeentes sterk aanwezig. De evaluatie van de communicatie gebeurt intuïtief, effecten worden niet of zeer algemeen gemeten.Aan de communicatie van de eigen initiatieven wordt heel veel aandacht besteed door de provincies. Het intermediaire niveau, dat in vele gevallen de belangrijkste doelgroep is van het provinciale beleid, wordt gemakkelijk bereikt. De jongeren zelf zijn daarentegen een moeilijker te bereiken doelgroep. Elke provinciale jeugddienst beschikt over een aangepaste website en de respons van jongeren wordt steeds groter. De evaluatie gebeurt eerder gevoelsmatig op basis van informele reacties.De beleidscommunicatie van het Vlaams jeugdcultuurbeleid is divers van vorm en verdient meer aandacht.

21

Page 23: Een onderzoek naar het beleid inzake jeugdcultuur

Globaal staat de beleidscommunicatie inzake jeugdcultuur nog zwak. De onderzoekers vragen meer aandacht voor systematiek en planning in de communicatie, voor aangepaste kanalen en een juiste toon, voor meer doelgroepgerichte en ‘peer’communicatie.

3.5.2. Participatie

Tijdens de focusinterviews hoorden we sterke pleidooien voor jongeren als ‘mede-eigenaar’ van beleid. Verschillende actoren haken die participatiegedachte vast aan de verschillende stappen van de beleidsontwikkeling: van het formuleren van een mission statement, het uitdenken en realiseren van beleidsinitiatieven, de bekendmaking en peer-communicatie, tot en met het gezamenlijk beheren van infrastructuur.

Binnen het lokale beleid merken we pogingen om jongeren mede-eigenaar te maken van het lokale beleid inzake jeugdcultuur. Dat kadert in de inspraaktraditie waaruit het lokale jeugdbeleid is ontstaan en gegroeid. De participatie zien we vorm krijgen bij concrete initiatieven, in de programmatie van jeugd- of culturele centra, bij het beheer van infrastructuur en in het meedenken over grote beleidslijnen. Een laagdrempelig jeugd- of cultureel centrum bleek een sterk ankerpunt voor die participatie.Op het provinciale niveau zijn jongeren niet meteen mede-eigenaar van het beleid inzake jeugdcultuur. Door samen te werken met intermediairen zoals bij het Popforum van Limburg trachten de provincies zo goed mogelijk in te spelen op de interessewereld van jongeren. Een provinciale ambtenaar als rechtstreeks aanspreekpunt voor jeugdcultuur verlaagt de drempel voor indirecte participatie van jongeren. De Vlaamse overheid voorziet geen specifieke participatiemogelijkheden met betrekking tot haar jeugdcultuurbeleid. Algemeen wil de Vlaamse overheid de participatie van de jeugd in haar jeugdbeleid maximaliseren door een eigentijds, creatief en gevarieerd instrumentarium te ontwikkelen.

In het discours en in de praktijk zien we duidelijke inspanningen – vooral op het lokale niveau – om jongeren mede-eigenaar te maken van het beleid inzake jeugdcultuur. Die gedeelde verantwoordelijkheid is niet zo evident. De ongebondenheid van jeugdcultuur klikt niet zo best met het regelende van het overheidsbeleid. Er is altijd het spel van ontsnappen aan controle en vaste kaders. Het ‘delen’ van verantwoordelijkheid kan leiden tot een verwatering en verbraving van spannende jeugdinitiatieven, of omgekeerd tot een compromitterende betrokkenheid van overheden. Toch bleken in het onderzoek weinig spanningen tussen jongeren en beleidsmakers die samen initiatieven uitbouwen of infrastructuur beheren. Er is een ‘welwillendheid’ langs beide kanten. Nogal eenzijdige beelden over ‘de’ overheid en ‘de’ jongeren worden doorbroken. Spanningen zijn er wel tussen de administratieve en de creatieve reflex.

22