ACP CONNECT Pacific Assessment Study 1 ACP Dany Vandromme & George McLaughlin.
De persoonlijke verschijning van partijen op het strafproceslib.ugent.be › fulltxt › RUG01 ›...
Transcript of De persoonlijke verschijning van partijen op het strafproceslib.ugent.be › fulltxt › RUG01 ›...
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2012-2013
De persoonlijke verschijning van partijen
op het strafproces
Masterproef van de opleiding
‘Master in de rechten’
Ingediend door
Julie Gaudissabois
(studentennr. 00903922)
Promotor: Prof. Dr. P. Traest
Commissaris: Dr. Tessa Gombeer
2
3
WOORD VOORAF
Deze masterproef kwam tot stand in het kader van de masterjaren in de rechten aan
de Universiteit van Gent. Ik zou graag een dankwoord richten aan alle personen die
bijgedragen hebben tot de totstandkoming van deze masterproef.
Vooreerst wil ik mijn promotor, Prof. dr. P. Traest, en commisaris, Tessa Gombeer,
bedanken om mij de mogelijkheid te geven een masterproef te schrijven rond dit
bijzonder interessante thema. Ik apprecieerde vooral het feit dat me vrijheid werd
gelaten om zelf een aanpak te kiezen en concreet uit te werken. Daarnaast wil ik ook
mijn lectoren van de Hogeschool Gent bedanken omdat ik daar de kans kreeg een
prachtige leerrijke stage te doorlopen, die mijn interesse in het strafrecht enorm heeft
aangewakkerd.
Een bijzonder dankwoord gaat ook uit naar de advocaten en rechters die me een
praktijkinkijk hebben gegeven en mij te woord hebben gestaan met al mijn vragen.
Ook mijn ouders wil ik bedanken, zij hebben me de kans gegeven om verder te
studeren. In het bijzonder wil ik mijn mama bedanken voor het volledig nalezen van
deze masterproef.
Als laatste wil ik ook nog mijn vrienden bedanken voor hun aanmoedigingen en
onvoorwaardelijke steun.
4
5
INHOUDSOPGAVE
Inleiding……………………………………………………………………………………….1
HOOFDSTUK 1: Situatie voor de wet van 12 februari 2003………………………....4
1.1 Politierechtbank…………………………………………………………………………..4
1.2 Correctionele rechtbank…………………………………………………………………5
1.3 Recht op verstek……………………………………………………………………….11
HOOFDSTUK 2: Rechtspraak E.H.R.M……………………………………………..….16
2.1 De zaak Poitrimol/Frankrijk (23 november 1993)…………………………………..17
2.2 De zaken Lala/Nederland en Pelladoah/Nederland (22 september 1994)………18
2.3 De zaak Van Geyseghem/België (21 januari 1999)………………………………..21
2.4 De zaak Krombach/Frankrijk (13 februari 2001)……………………………………25
2.5 De zaak Goedhart/België (20 maart 2001)………………………………………….28
2.6 Conclusie……………………………………………………………………………….28
HOOFDSTUK 3: Hof van Cassatie na arrest Van Geyseghem…………………….30
3.1 Zaak Waanders (16 maart 1999)……………………………………………………..30
3.2 Arrest 8 juni 1999………………………………………………………………………33
3.3 Arrest 15 februari 2000………………………………………………………………..34
3.4 Arrest 4 september 2001………………………………………………………………35
3.5 Conclusie……………………………………………………………………………….36
HOOFDSTUK 4: Wetswijziging 12 februari 2003…………………………………….37
4.1 Politierechtbank………………………………………………………………………...41
4.2 Correctionele rechtbank……………………………………………………………….42
4.3 Rechtspersoon………………………………………………………………………….43
4.4 Opheffing art. 421 Sv…………………………………………………………………..45
4.5 Belgische rechtspraak sinds wetswijziging………………………………………….47
HOOFDSTUK 5: Is het Belgische recht nu in overeenstemming met de
Europese rechtspraak?............................................................................................49
6
5.1 Procedure voor het Hof van Assisen………………………………………………..49
5.2 Opschorting en probatieopschorting…………………………………………………53
5.3 Het opleggen van een werkstraf……………………………………………………..54
5.4 Heterdaadprocedure (artikel 34 Sv.)…………………………………………………57
5.5 Procedure voor de jeugdrechtbank………………………………………………….57
5.6 Strafprocedure tegen ministers……………………………………………………….59
5.7 Rehabilitatieprocedure…………………………………………………………………59
5.8 De procedures voor onderzoeksgerechten………………………………………….60
5.9 Bemiddeling in strafzaken……………………………………………………………..62
HOOFDSTUK 6: De verschijning in enkele bijzondere gevallen……….…………63
6.1 Vertegenwoordiging in correctionele zaken in laatste aanleg…………………….63
6.2 Vertegenwoordiging indien nog verzet of hoger beroep mogelijk is……………...63
6.3 Regeling der rechtspleging voor de onderzoeksgerechten……………………….63
6.4 Bevel tot persoonlijke verschijning…………………………………………………...64
6.5 De voorlopige hechtenis……………………………………………………………….65
HOOFDSTUK 7: Welke dwangmiddelen dan wel gebruiken om beklaagde aan te
zetten om persoonlijk voor de rechtbank te
verschijnen?.............................................................................................................68
7.1 Verplichting tot persoonlijke verschijning……………………………………………68
7.1.1 Begrip bevel tot persoonlijke verschijning…………………………………………69
7.1.2 Rechtskarakter……………………………………………………………………….70
7.1.3 Bevoegdheid…………………………………………………………………………70
7.1.4 Betrokken partijen……………………………………………………………………71
7.1.5 Rechtspleging………………………………………………………………………...71
7.2 Bevel tot medebrenging……………………………………………………………….72
7.3 De persoonlijke verschijning en de dwangsom…….............................................75
7.4 Bevel tot aanhouding…………………………………………………………………..79
7
7.5 Geldboete……………………………………………………………………………….80
7.6 Onmiddellijke verschijning in strafzaken…………………………………………….80
7.6.1 Procedure onmiddellijke verschijning zoals ingevoerd bij wet van 28 maart
2000………………………………………………………………………………………….80
7.6.2 Teloorgang van de onmiddellijke verschijning in strafzaken door arrest van het
Arbitragehof van 28 maart 2002…………………………………………………………..82
7.6.3 Conclusie……………………………………………………………………………..83
HOOFDSTUK 8: Slaagt de nieuwe wet erin onverantwoorde afwezigheden af te
raden?........................................................................................................................84
HOOFDSTUK 9: Toenemende verantwoordelijkheid van de
advocaat…………………………………………………………………………………….90
HOOFDSTUK 10: Verschijning Openbaar Ministerie……………………………….93
HOOFDSTUK 11: Verschijning van de getuigen…………………………………….94
HOOFDSTUK 12: Common law landen………………………………………………..95
HOOFDSTUK 13: Praktijk conclusie…………………………………………………...96
HOOFDSTUK 14: Conclusie……………………………………………………………100
Bibliografie…………………………………………………………………………………103
8
INLEIDING
Een strafproces is een zeer belangrijke gebeurtenis. Persoonlijke factoren en
gevoelens spelen in dergelijk proces meer dan ooit een belangrijke rol. Vaak vindt op
een strafproces voor het eerst een confrontatie plaats tussen alle betrokken partijen.
Deze confrontatie is van belang voor alle partijen: de benadeelde krijgt de
gelegenheid om vragen te stellen aan de dader, wat een belangrijke stap kan zijn in
zijn verwerkingsproces, en de beklaagde kan zich verdedigen tegenover de rechter.
In vele gevallen worden ook de burgerlijke belangen geregeld in het strafproces, in
dat geval komen ook werkgevers, mutualiteiten e.d. aan bod. Het strafproces is ook
voor hen van groot belang, zij het wel om andere redenen, zoals financiële
overtuigingen.1
De verschijning van de beklaagde zelf is van groot belang voor wat betreft de
persoonlijke aspecten van het strafproces. Het is iets minder van belang voor de
patrimoniale betwistingen die de strafrechter beslecht.
Op een zitting voor een strafrechtbank spelen twee zaken de hoofdrol: vooreerst de
waarheidsvinding en ten tweede het afleggen van verantwoording. De rechter
spreekt dan op grond van deze twee zaken een passende straf uit.2
Het Belgische rechtssysteem is een accusatoir systeem, m.a.w het verloopt op
tegenspraak. De rechter moet dus actief op zoek gaan naar de waarheid, en hij kan
daarbij de medewerking vragen van de beklaagde. Indien deze laatste zijn
medewerking niet wil geven, kan de rechter overgaan tot een bevel van persoonlijke
verschijning. Alhoewel dit laatste middel aan belang heeft ingeboet sinds de
wetswijziging van 2003.
De aanwezigheid van de beklaagde op de zitting kan heel belangrijk zijn voor de
uitkomst van zijn proces. Bijvoorbeeld: hoe zal de advocaat van de beklaagde
reageren als er dingen aan het licht komen op het proces, waarvan hij niet op de
hoogte werd gebracht door zijn cliënt. De advocaat kan niet altijd voorbereid zijn om
vragen te beantwoorden over zijn cliënt. Bovendien kan een persoonlijk contact
1 P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed
procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 33. 2 S. VANDROMME, “Kan de strafrechter de persoonlijke verschijning van de beklaagde bevelen onder
verbeurte van een dwangsom?”, Rechtskundig Weekblad (R.W.) 2002-03, afl. 15, 589-595.
9
tussen de rechtbank en de beklaagde boekdelen spreken. Lichaamstaal en attitude
zijn zaken waarvan de rechter veel kan leren. De beklaagde kan op het strafproces
voor het eerst de kans krijgen om met het slachtoffer oog in oog te staan. Ook deze
confrontatie kan heel belangrijk zijn, maar door de komst van de nieuwe wet wordt dit
allemaal naar de achtergrond verschoven gezien het feit dat de beklaagde niet meer
verplicht is in persoon te verschijnen. 3
Er kunnen zich op de zitting voor de rechter aldus vijf mogelijke situaties voordoen4:
1. de beklaagde is aanwezig
2. de beklaagde is aanwezig EN vertegenwoordigt door een advocaat
3. de beklaagde is niet aanwezig MAAR vertegenwoordiging wordt toegestaan
4. de beklaagde is niet aanwezig en vertegenwoordiging wordt geweigerd
5. de beklaagde is niet aanwezig en ook niet vertegenwoordigt
In de eerste drie gevallen doet zich geen probleem voor. Ook het vijfde geval is geen
enkel probleem. De beklaagde komt niet opdagen en heeft ook geen advocaat onder
de arm genomen. Zijn rechten van verdediging worden niet geschonden omdat ons
strafwetboek voorziet in een systeem van verstek. De beklaagde zal dan bij verstek
veroordeeld worden, waarna hij verzet kan aantekenen.5
De vierde situatie geeft wel problemen: de beklaagde is niet aanwezig op de zitting
maar hij stuurt wel een advocaat waardoor hij duidelijk aangeeft dat hij wenst
verdedigd te worden. Indien de rechtbank deze verdediging weigert, rijzen er
problemen: de rechten van verdediging worden geschonden. In deze thesis wordt
deze problematiek behandeld.
België hanteerde voor de wet van 2003 een systeem waarin persoonlijke verschijning
verplicht was. In 1999 werd België hiervoor veroordeeld door het Europees Hof voor
de rechten van de mens6. In 2003 is er dan een wetswijziging gekomen als antwoord
op deze veroordeling. In deze wet is de verplichte persoonlijke verschijning
afgeschaft. Het Europees Hof heeft België in het arrest Van Geyseghem echter nooit
3 S. VANDROMME, “Kan de strafrechter de persoonlijke verschijning van de beklaagde bevelen onder
verbeurte van een dwangsom?”, Rechtskundig Weekblad (R.W.) 2002-03, afl. 15, 589-595. 4 S. VANDROMME, “Kan de strafrechter de persoonlijke verschijning van de beklaagde bevelen onder
verbeurte van een dwangsom?”, Rechtskundig Weekblad (R.W.) 2002-03, afl. 15, 589-595. 5 S. VANDROMME, “Kan de strafrechter de persoonlijke verschijning van de beklaagde bevelen onder
verbeurte van een dwangsom?”, Rechtskundig Weekblad (R.W.) 2002-03, afl. 15, 592. 6 E.H.R.M. 21 januari 1999, Van Geyseghem/België.
10
expliciet verplicht die verplichting tot persoonlijke verschijning af te schaffen. België
heeft echter het roer volledig omgeslagen en de verplichting afgeschaft. Is die
afschaffing een goede zaak? Wat zijn de intrinsieke voordelen van die afschaffing? Is
het Belgisch recht volledig in overeenstemming met het Europees recht?
Vooreerst zal ik de situatie schetsen voor de wetswijziging van 12 februari 2003.
Vervolgens zal ik de arresten van het Europees Hof voor de rechten van de mens
bespreken die aanleiding hebben gegeven tot die wetswijziging. Het belangrijkste
arrest terzake is dit van Van Geyseghem/ België. Nadien zal ik onderzoeken of onze
Belgische wetgeving in overeenstemming is met de Europese rechtspraak en welke
dwangmiddelen de rechter nu nog kan gebruiken om de beklaagde er toe aan te
zetten persoonlijk te verschijnen. Ik moet er ook op wijzen dat de rol van de
raadsman sterk is toegenomen sinds de wetswijziging. De advocaat krijgt veel meer
verantwoordelijkheid door zijn cliënt ter zitting te gaan verdedigen in diens
afwezigheid. Ten slotte zal ik ook nog kort ingaan op de aanwezigheid van het
Openbaar Ministerie en de getuigen op de zitting.
11
HOOFDSTUK 1: situatie vóór de wet van 12 februari 2003
1. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de verschijning van de
verschillende procespartijen.
2. De burgerlijke partijen hebben de keuze om persoonlijk te verschijnen of zich
te laten vertegenwoordigen door een advocaat op een zitting voor de strafrechter.
3. Voor de beklaagde is het een heel ander verhaal. Er wordt van de verdachte
verwacht dat hij bij zijn proces aanwezig is. De Belgische wetgever heeft een
verschijningsplicht opgelegd voor beklaagden die dienen te verschijnen voor de
correctionele rechtbank. De idee achter deze verplichting was het feit dat de rechter
zich zo een juist beeld kon vormen van de feiten, omdat hij op die manier alle nuttige
informatie van de beklaagde zelf kan krijgen. De rechter maakt dan een
afwegingsoefening tussen de standpunten van de beklaagde en die van andere
partijen. In uitzonderlijke gevallen kon de beklaagde wel door een advocaat worden
vertegenwoordigd.7
4. Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de politierechtbank en de
correctionele rechtbank inzake de persoonlijke verschijning van de beklaagde en het
verplichte karakter ervan. Men nam aan dat de ernst van de feiten veel geringer is bij
de politierechtbank dan bij de correctionele rechtbank en daarom zou de plicht om
persoonlijk te verschijnen voor de politierechtbank dus veel minder groot zijn.8
1.1 Politierechtbank
5. In artikel 152 Sv. stond de verplichting om in persoon te verschijnen, of
eventueel door een bijzonder gemachtigde. Men kon dus in persoon verschijnen of
vertegenwoordigd worden door een advocaat. Er werd in dit artikel geen mogelijkheid
voorzien voor de rechter om een bevel tot persoonlijke verschijning uit te vaardigen,
wat wel het geval was voor art. 185 Sv. Men was van mening dat het verschil in
7 B. DE SMET, “De raadsman van de afwezige beklaagde in de rol van observator van het
strafproces”, noot onder Antwerpen 24 december 1997, Rechtskundig weekblad (R.W.) 1998-1999, afl. 8, 259-261. 8 B. DE SMET, “De raadsman van de afwezige beklaagde in de rol van observator van het
strafproces”, noot onder Antwerpen 24 december 1997, Rechtskundig weekblad (R.W.) 1998-1999, afl. 8, 259-261.
12
behandeling tussen de politierechtbank en de correctionele rechtbank inzake de
verplichte persoonlijke verschijning te rechtvaardigen was door het verschil in de
aard van de te beoordelen feiten.
6. Bij de politierechtbank zou het niet gaan om de schuld van de verdachte, maar
eerder om de materialiteit van de ten laste gelegde feiten. Het is dus de ernst van de
feiten die de wijze van de verschijning bepaalt, meer dan de aard van de rechtbank.9
1.2 Correctionele rechtbank
7. Artikel 185 Sv. bevatte de verplichting tot persoonlijke verschijning. Dit artikel
ging ervan uit dat de persoonlijke verschijning voor de strafrechter de regel was. Er
werd wel een aantal milderingen van het beginsel van de verplichte persoonlijke
verschijning aanvaard.
8. Het is belangrijk dat de rechter een juist beeld krijgt van de beklaagde om een
passende straf op te leggen. Er is een brede waaier aan straffen voorhanden,
evenals individualiseringsmogelijkheden, verzachtende omstandigheden, uitstel en
opschorting. De rechter heeft een grote beoordelingsbevoegdheid, niet alleen over
de proportionaliteit van de straffen naar de ernst van het misdrijf toe maar ook over
de opportuniteit van de bestraffing naar het strafdoel dat hem voor de bepaalde daad
en dader voor ogen staat. Het strafdossier bevat een inlichtingenbulletin over de
beklaagde. Dit bevat informatie over leeftijd, geslacht, gezinssamenstelling en het
strafrechterlijk verleden van de beklaagde. In sommige gevallen bevat het dossier
eveneens een maatschappelijke enquête. Het dossier zegt zeer weinig over de
persoonlijkheid van de dader. De informatie is dus allesbehalve volledig om een juist
en accuraat beeld van de beklaagde te schetsen. Om deze redenen is het dus
belangrijk dat de rechter de beklaagde in persoon te zien krijgt om een passende
straf op te kunnen leggen. Rechtstreeks contact leert vaak meer dan de verslagen uit
het dossier. De persoonlijke aanwezigheid is dus van belang, niet alleen opdat de
straf passend zou zijn maar ook opdat ze haar doel zou bereiken.
9 P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen
(XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 35.
13
9. De rechtbank kon de vertegenwoordiging toestaan als de beklaagde kan
aantonen dat hij zich in de onmogelijkheid bevindt om persoonlijk te verschijnen.10
10. De beklaagde moest dus in principe in persoon verschijnen. Indien hij dit niet
deed zou hij veroordeeld worden bij verstek, waarna hij verzet kon aantekenen. In
uitzonderlijke gevallen kon hij wel worden vertegenwoordigd door een advocaat. Het
ging om volgende gevallen11:
- er kon geen hoofdgevangenisstraf worden uitgesproken
Bv. er kon enkel een geldboete worden opgelegd volgens de wet
- het debat betrof enkel een exceptie of een tussengeschil
Bv. de grond van de strafzaak werd niet behandeld
- het debat handelde enkel over de burgerlijke belangen
Bv. de strafzaak werd reeds beëindigd, doordat er een vonnis is
uitgesproken
- de beklaagde was een vreemdeling die zijn woonplaats niet heeft in
België, maar wel in een van de verdragsluitende Staten, Duitsland,
Frankrijk, Italië, Luxemburg of Nederland. Bovendien moet de
beklaagde vervolgd worden voor een onopzettelijk misdrijf.
- de rechtbank kan de advocaat machtigen om zijn cliënt te
vertegenwoordigen MAAR dit kan enkel als de beklaagde in de
onmogelijkheid verkeert om in persoon te verschijnen. Het is de
beklaagde zelf die moet aantonen dat hij in de onmogelijkheid
verkeert, en het is de rechtbank die uiteindelijk oordeelt over de
machtiging tot vertegenwoordiging. De onmogelijkheid tot
verschijnen moet dus uitdrukkelijk worden aangevoerd op de zitting
en bewezen worden.
11. Persoonlijke verschijning was ingevolge deze uitzonderingen niet verplicht
wanneer het debat enkel een exceptie betrof. De beklaagde diende dus niet te
verschijnen bij een verzoek tot verdaging van de behandeling van de zaak, of bij een
10
R. DECLERCQ, “beginselen van strafrechtspleging”, Mechelen, Kluwer, 2010, 990 11
R. DECLERCQ, “beginselen van strafrechtspleging”, Mechelen, Kluwer, 2010, 990
14
debat over een exceptie van onbevoegdheid, nietigheid van de dagvaarding, niet-
toelaatbaarheid van de dagvaarding, e.d.m. 12
12. Wat verstaan werd onder de onmogelijkheid om persoonlijk te verschijnen is
iets waarover de feitenrechter oordeelde. Er werd zelfs aangenomen dat, zelfs indien
de onmogelijkheid werd bewezen, dat de vraag om vertegenwoordiging toch
afgewezen werd als de rechter dit verkieslijk acht.13 De rechter kon van mening zijn
dat door de aard van het misdrijf of de omstandigheden van de zaak, hij het niet
wenselijk achtte om vertegenwoordiging toe te staan. De tekst van artikel 185 Sv.
verplichtte de rechter er ook niet toe om op elke vraag van vertegenwoordiging in te
gaan. De rechter diende wel zijn afwijzing tot de vraag om vertegenwoordiging te
motiveren.14
13. Van een algemeen recht op verstek was in 1808 nog geen sprake. De
afwezigheid van de beklaagde werd opgevat als minachting ten opzichte van de
rechtbank. De rechter had wel een aantal drukkingsmiddelen voorhanden om de
beklaagde ertoe aan te zetten aan zijn proces deel te nemen. Tegen een in vrijheid
gelaten verdachte kon de rechter een aanhoudingsbevel afleveren15. De feitenrechter
kon er ook voor kiezen om de aangehouden verdachte in vrijheid te laten tegen
betaling van een borgsom, die aan de Staat toeviel als de verdachte niet verscheen
op de zitting (zonder wettige reden weliswaar)16. Een laatste drukkingsmiddel
bestond uit een bevel tot onmiddellijke aanhouding. Wanneer de verdachte niet
kwam opdagen op zijn proces, kon de veroordeling bij verstek worden uitgesproken.
Wanneer de veroordeling meer dan één jaar gevangenisstraf bedroeg, dan kon de
feitenrechter, op vordering van het Openbaar Ministerie, de onmiddellijke aanhouding
12
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 39. 13
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 39. 14
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 39. 15
Artikel 28 voorlopige hechteniswet. 16
Artikel 35 voorlopige hechteniswet.
15
bevelen17. Op voorwaarde dat er vluchtgevaar bestond. Deze vorm van voorlopige
hechtenis verviel wanneer het verzet of beroep ontvankelijk werd verklaard. 18
14. In tegenstelling tot artikel 152 Sv. voorzag artikel 185 Sv. wel in de
mogelijkheid voor de rechter om persoonlijke verschijning te bevelen. De rechter kon
dit doen als hij het nodig achtte in het belang van het onderzoek. Als dit bevel
genegeerd wordt, dan word de zaak behandeld bij verstek. Men was van mening dat
het ondenkbaar was dat de niet-verschijnende partij zich liet vertegenwoordigen. Dit
zou de onderzoeksbevoegdheden van de rechtbank ondergraven.19
15. In een advies van de Procureur-Generaal van Brussel20 werden enkele
voordelen gegeven die pleitten in het voordeel van de verplichte verschijning van de
beklaagde voor de strafrechter:
- de aanwezigheid van de beklaagde vergemakkelijkt het onderzoek
ter terechtzitting en bovendien zou er minder kans bestaan op het
maken van een vergissing. De rechter kan rechtstreeks vragen
stellen aan de beklaagde en waarnemen hoe de beklaagde
reageert. Hierdoor kan de rechter een goede inschatting maken van
de beklaagde en aldus een passende straf opleggen.
- bij de beklaagde zou een gezonde vrees ontstaan door die
verplichting om persoonlijk te verschijnen. Dit zou de beklaagde tot
nadenken aanzetten en hem doen vaststellen dat hij niet goed bezig
is.
- de mogelijkheid om vertegenwoordigd te worden zou niet
verenigbaar zijn met de trend om straftoemeting méér te
individualiseren.
16. Om deze redenen was men van mening dat de persoonlijke verschijning van
de beklaagde voor de strafrechter in het belang was van een goede rechtsbedeling.
17
Artikel 33 voorlopige hechteniswet. 18
B. DE SMET, “De raadsman van de afwezige beklaagde in de rol van observator van het strafproces”, noot onder Antwerpen 24 december 1997, Rechtskundig weekblad (R.W.) 1998-1999, afl. 8, 259-261. 19
S. VANDROMME, “Kan de strafrechter de persoonlijke verschijning van de beklaagde bevelen onder verbeurte van een dwangsom?”, Rechtskundig Weekblad (R.W.) 2002-03, afl. 15, 589-595. 20
Dit advies werd uitgebracht bij de bespreking van een wetsvoorstel ingediend op 5 december 1950.
16
17. De persoonlijke aanwezigheid van de beklaagde op de zitting biedt dus talrijke
voordelen. Het laat de beklaagde toe, zelf zijn onschuld aan te tonen en de
standpunten van de tegenpartij te weerleggen. De rechter kan opmerkingen van de
verschillende partijen ook meteen verifiëren, hetgeen de waarheidsvinding ten goede
komt. Het is ook belangrijk voor de rechter om zich een beeld te kunnen vormen van
de beklaagde. Op die manier kan hij de geloofwaardigheid van het verhaal van de
beklaagde nagaan, en ook een betere straf opleggen die is toegespitst op het
individu van de beklaagde. Voor het slachtoffer bestaat ook de mogelijkheid om de
beklaagde rechtstreeks met zijn daden en de gevolgen ervan te confronteren. Op die
manier ontstaat een evenwicht tussen alle betrokken procespartijen. 21
18. Aan de andere kant is er ook het vermoeden van onschuld, waardoor de
beklaagde dus niet verplicht is om mee te werken aan zijn eigen veroordeling. De
beklaagde bepaalt vrij zijn verdedigingsstrategie. De rechter mag bovendien geen
nadelige gevolgtrekkingen afleiden uit het stilzwijgen van de beklaagde. De
beklaagde kan nooit gedwongen worden om actief deel te nemen aan de debatten.22
19. We kunnen dus wel concluderen dat de verdachte er alle voordeel bij had om
aanwezig te zijn op de zitting en zijn proces contradictoir te laten verlopen, vooral
door het feit dat de raadsman niet kon worden toegelaten om zijn cliënt ter zitting te
vertegenwoordigen en dus een verstekvonnis moest afwachten (met uitzondering
van de gevallen bij wet bepaald). De wetgever nam aan dat de uitsluiting van de
advocaat tot vertegenwoordiging de verdachte ertoe aan zou zetten om actief deel te
nemen aan de debatten op de zitting.23
20. Als de verdachte, ondanks alle nadelen, er toch voor kiest om niet te
verschijnen op de zitting, dan blijft de waarborg van een contradictoire bewijsvoering
toch behouden. De meerderheidsopvatting bestond er in dat de beklaagde het recht
had afwezig te blijven en aldus het recht behield om verzet aan te tekenen. De
beklaagde kon dus zijn proces vanuit de zaal volgen en toch nog de mogelijkheid
21
S. VANDROMME, “De 2 arresten Krombach: de positie van de afwezige beklaagde, bekeken vanuit Straatsburgs en Luxemburgs perspectief. Wijzigingen in de Belgische verstekprocedure. Toekomstperspectieven voor de erkenning van buitenlandse strafvonnissen.” , T. Strafr., 2002, 293. 22
B. DE SMET, “De raadsman van de afwezige beklaagde in de rol van observator van het
strafproces”, noot onder Antwerpen 24 december 1997, Rechtskundig weekblad (R.W.) 1998-1999, afl. 8, 259-261. 23
B. DE SMET, “De raadsman van de afwezige beklaagde in de rol van observator van het strafproces”, noot onder Antwerpen 24 december 1997, Rechtskundig weekblad (R.W.) 1998-1999, afl. 8, 259-261.
17
hebben om verzet aan te tekenen. Het was voor het gerecht dan ook veel moeilijker
om verstekprocedures te vermijden.24
21. De vraag rijst nu dus in welke mate deze oude wetgeving in overeenstemming
is met het Europees recht. Het komt vaak voor dat de beklaagde op het moment van
zijn proces in het buitenland verblijft of dat hij onvindbaar is voor het gerecht. De
vraag is of het nog langer verantwoord is, dat de advocaat niet mag optreden en
volledig als buitenstaander dient behandeld te worden. Is dit in strijd met de
beginselen van het Europees recht, meer bepaald artikel 6 E.V.R.M.?25
22. In de meeste gevallen rees geen probleem, behalve in het geval waar de
beklaagde afwezig was en te kennen gaf dat hij wenste vertegenwoordigd te worden
maar dat de rechtbank de vertegenwoordiging niet toestond. In eerste aanleg kunnen
zich twee mogelijkheden voordoen: ofwel gaat het om een eerste verstek ofwel gaat
het om een verzetsprocedure. Als de beklaagde voor een tweede keer op rij niet
opdaagt, dan is de sanctie opnieuw het volledig ontnemen van het recht op bijstand
van de advocaat. De vraag rijst dus of dit te rijmen valt met de rechten van
verdediging voorzien in artikel 6 E.V.R.M.26
23. Bij een eerste verstek lijkt de regeling niet in strijd met het europees recht. Als
de afwezige beklaagde zich niet kan verzoenen met de uitspraak, dan kan hij nog
altijd verzet aantekenen en wordt de zaak helemaal opnieuw behandeld in eerste
aanleg, zowel in rechte als in feite. Ook al is de persoonlijke verschijning bevolen,
dan nog veranderd er niets. De beklaagde zal wel de verzetskosten moeten dragen
maar de zaak kan ook hier helemaal opnieuw in eerste aanleg worden behandeld.
Het betalen van de verzetskosten kan in dit geval niet als disproportioneel worden
aanzien.27
24
B. DE SMET, “De raadsman van de afwezige beklaagde in de rol van observator van het strafproces”, noot onder Antwerpen 24 december 1997, Rechtskundig weekblad (R.W.) 1998-1999, afl. 8, 259-261. 25
B. DE SMET, “De raadsman van de afwezige beklaagde in de rol van observator van het strafproces”, noot onder Antwerpen 24 december 1997, Rechtskundig weekblad (R.W.) 1998-1999, afl. 8, 259-261. 26
S. VANDROMME, “Kan de strafrechter de persoonlijke verschijning van de beklaagde bevelen
onder verbeurte van een dwangsom?”, Rechtskundig Weekblad (R.W.) 2002-03, afl. 15, 589-595. 27
S. VANDROMME, “Kan de strafrechter de persoonlijke verschijning van de beklaagde bevelen onder verbeurte van een dwangsom?”, Rechtskundig Weekblad (R.W.) 2002-03, afl. 15, 589-595.
18
24. Bij een verzetsprocedure rijzen er wel problemen. Verzet op verzet is niet
mogelijk. Hier zouden dus wel de rechten van verdediging in eerste aanleg worden
ontnomen als men weigert dat de beklaagde wordt vertegenwoordigd door zijn
raadsman. Indien de ontneming van de rechten van verdediging disproportioneel zou
zijn dan moet de vertegenwoordiging worden toegelaten. Als men het nadien nog
altijd nodig acht om de beklaagde in persoon te zien dan kan men nog altijd de
persoonlijke verschijning bevelen. Als men dan nog altijd niet verschijnt dan neemt
men aan dat er geen andere sanctie mogelijk is dan een verstekvonnis. Er zou geen
dwang zijn om de persoonlijke verschijning te verzekeren.28
25. De band tussen het eerlijk proces en de afwezigheid van de verdachte kwam
aan bod in de arresten Poitrimol/Frankrijk en Lala en Pelladoah/Nederland. Het ging
telkens om een beklaagde die niet verscheen in hoger beroep maar wel zijn
raadsman stuurde om hem te vertegenwoordigen. De vertegenwoordiging werd
telkens geweigerd omdat er geen wettige reden zou bestaan. Het Hof is duidelijk van
mening dat er een evenwichtsoefening dient gemaakt te worden. Enerzijds is het
zeer belangrijk dat de beklaagde persoonlijk op de zitting verschijnt, in het kader van
een eerlijke en objectieve bewijsvoering. Anderzijds dienen de rechten van
verdediging in acht te worden genomen, zeker als de Staten voorzien dat er geen
rechtsmiddelen openstaan tegen een veroordeling bij verstek. De afwezigheid van de
beklaagde mag er niet toe leiden dat de beklaagde zijn recht op bijstand door een
advocaat volledig wordt ontnomen.
1.3 Recht op verstek
26. Het recht dat een beklaagde heeft om verstek te laten gaan is historisch vrij
nieuw. Het is geen recht dat gewaarborgd wordt door Europese regelgeving. Het
verstek heeft zich in de Franse rechtspraak in de negentiende eeuw ontwikkeld tot
een recht. De Belgische rechtspraak en rechtsleer hebben dit recht nadien
overgenomen. De nationale wetgever stelt dus zelf vast wat de invulling van dit recht
is. Iedereen is er wel over eens dat verstek nooit mag worden aanzien als een
vermoeden van schuld, aangezien algemeen wordt aanvaard dat verstek een recht
28
S. VANDROMME, “Kan de strafrechter de persoonlijke verschijning van de beklaagde bevelen onder verbeurte van een dwangsom?”, Rechtskundig Weekblad (R.W.) 2002-03, afl. 15, 589-595.
19
is.29 Sinds de wetswijziging van 12 februari 2003 heeft de Belgische wetgever het
recht op verstek beperkt door de invoering van het vonnis dat geacht wordt op
tegenspraak te zijn. De beperking gaat echter niet zover, zodat een bevel tot
persoonlijke verschijning en een bevel tot medebrenging niet mogelijk zijn voor de
beklaagde die van meet af aan niet verschijnt en zich ook niet laat
vertegenwoordigen.30
27. Het is echter niet volledig duidelijk wanneer een bepaalde beslissing nu op
tegenspraak of verzet is gewezen. De artikelen 149 en 186 Sv. bepalen dat wanneer
de beklaagde zelf of zijn advocaat niet verschijnt op de dag en het uur in de
dagvaarding voorzien, het vonnis op verstek zal worden uitgesproken. Het is duidelijk
dat een partij die helemaal niet deelneemt aan zijn proces (ook niet door zijn
advocaat te sturen) bij verstek zal worden veroordeeld. Het verstek mag echter niet
worden afgeleid louter op basis van het niet verschijnen op de eerste zitting. Het
belangrijke element is het niet deelnemen aan de debatten. Hieruit volgt dat er ook
een veroordeling bij verstek zal zijn indien de beklaagde wel aanwezig is maar
duidelijk niet wenst deel te nemen aan de debatten. De afwezigheid van de
beklaagde bij de uitspraak heeft totaal geen gevolg voor het al dan niet op
tegenspraak gewezen beslissing.
Er wordt algemeen aangenomen dat er verstek is als de beklaagde afwezig is bij één
van de volgende rechtshandelingen31:
- de vordering van het Openbaar Ministerie of een bijkomende
vordering, na de heropening van de debatten
- het pleidooi of het nemen van conclusies door de burgerlijke partij
- het ogenblik dat de rechter de beklaagde wil ondervragen of zijn
verweermiddelen wil horen
- het debat over de bijkomende onderzoeksdaden, gesteld na het
eerste pleidooi van de verdediging
- het debat over de nieuwe stukken, gevraagd door het Openbaar
Ministerie
- het verhoor van getuigen die belastende verklaringen afleggen
29
L. ARNOU , Strafrecht en strafprocesrecht (Gandaius PUC Delva), Mechelen, Kluwer, 2006, 470. 30
L. ARNOU, Strafrecht en strafprocesrecht (Gandaius PUC Delva), Mechelen, Kluwer, 2006, 470. 31
B. DE SMET, “Verstek en verzet in strafzaken”, CABG, 2003,afl. 3, 27
20
Belangrijk bij deze rechtshandelingen is de aanwezigheid van de beklaagde zelf. Bij
afwezigheid mag de advocaat zijn cliënt verdedigen, maar als de advocaat expliciet
aangeeft dat hij zijn cliënt niet wenst te verdedigen, is de rechter verplicht het vonnis
bij verstek uit te spreken. Indien de cliënt wel de verdediging op zich neemt, dan zal
de rechter een vonnis uitspreken dat geacht wordt op tegenspraak te zijn.32
28. De grootste problemen rijzen in de gevallen waar de beklaagde slechts op een
gedeelte van de behandeling aanwezig is ter zitting. In een aantal gevallen wordt het
recht op verstek uitgesloten, ook al is de uitspraak in werkelijkheid bij verstek
verlopen. Het vonnis wordt in zulks geval ‘geacht op tegenspraak’ te zijn verlopen.33
Indien men letterlijk de tekst van de nieuwe wet van 12 februari 2003 leest, dan zou
men kunnen denken dat het vonnis geacht wordt op tegenspraak te zijn louter door
de latere niet-verschijning van de beklaagde of zijn raadsman. Er is echter wel een
voorwaarde aan verbonden, namelijk het uitvaardigen van een bevel tot persoonlijke
verschijning. Slechts als hieraan geen gevolg wordt gegeven zal de uitspraak geacht
worden op tegenspraak te zijn. 34
29. De wet van 12 februari 2003 heeft verder geen wijzigingen aangebracht aan
de regels met betrekking tot verzet.
30. Verzet na verzet is uitgesloten (‘opposition sur opposition ne vaut’). Dit wordt
op drie verschillende manieren toegepast.
1. de opposant verschijnt niet op de eerste nuttige zitting en zijn verzet wordt
ongedaan verklaard. Tegen deze laatste beslissing die bij verstek is
uitgesproken, kan hij geen verzet meer aantekenen. Hij kan wel nog hoger
beroep instellen.
2. de opposant verschijnt wel op de eerste nuttige zitting, en zijn verzet wordt
niet ingedaan verklaard. In de loop van de verdere procedure verschijnt hij
echter niet meer. Over de grond van de zaak wordt bijgevolg uitspraak
gedaan bij verstek. Ook hier is opnieuw verzet tegen de uitspraak in verzet
uitgesloten.
32
B. DE SMET, “Verstek en verzet in strafzaken”, CABG, 2003, afl. 3, 27. 33
L. ARNOU, Strafrecht en strafprocesrecht (Gandaius PUC Delva), Mechelen, Kluwer, 2006, 470. 34
L. ARNOU, Strafrecht en strafprocesrecht (Gandaius PUC Delva), Mechelen, Kluwer, 2006, 470.
21
3. de opposant wiens verzet ongedaan werd verklaard wegens het niet -
verschijnen, kan niet opnieuw verzet doen tegen de oorspronkelijke
uitspraak.
31. In de gevallen waar het verzet ongedaan werd verklaard kan de opposant
steeds hoger beroep aantekenen, waardoor de grond van de zaak opnieuw
behandeld kan worden door de appelrechter. Voor de appèlrechter kan hij dan
opnieuw verstek laten gaan en verzet aantekenen. Ook hier geldt de regel dat een
tweede verzet niet mogelijk is. 35
32. Het verzet wordt dus ongedaan verklaard als de opposant, noch zijn advocaat
verschijnt op de eerste nuttige zitting. Het verzet kan echter niet ongedaan worden
verklaard als de opposant op een andere dag afwezig blijft.
De regelen van artikel 185, §2 Sv. betreffende de persoonlijke verschijning van de
beklaagde zijn hier van toepassing. De advocaat mag dus wel vragen om zijn cliënt
te vertegenwoordigen op de eerste nuttige zitting. De rechter die de advocaat zijn
recht ontzegt om zijn cliënt te vertegenwoordigen, schendt artikel 6 E.V.R.M.36
33. Als een verzet niet ontvankelijk is en de opposant komt niet opdagen op de
eerste nuttige zitting dan wordt het verzet niet ongedaan, maar wel onontvankelijk
verklaard. Er bestaat een groot verschil tussen beide, vooral als er hoger beroep
wordt ingesteld. Het ongedaan verzet betekent impliciet dat het ontvankelijk is, maar
het wordt niet uitdrukkelijk gezegd. Door het ontvankelijk verklaren van het verzet
verdwijnt het verstekvonnis. Door het ongedaan verklaren van het verzet herwint het
verstekvonnis zijn volle kracht.
De beslissing die het verzet ongedaan verklaart doet het rechtsmiddel vervallen. De
rechter kan dan geen uitspraak meer doen over de vervolging zelf. De bij verstek
genomen beslissing blijft dus bestaan. Tegen een beslissing die het verzet ongedaan
verklaart is dus enkel nog hoger beroep of cassatieberoep mogelijk.37
Indien het verzet ontvankelijk wordt verklaard, dan wordt de grond van de zaak
opnieuw onderzocht en komt er een nieuwe beslissing. De bedoeling van de nieuwe
35
R. DECLERCQ, “Beginselen van strafrechtspleging”, Mechelen, Kluwer, 2010, 1465 36
R. DECLERCQ, “Beginselen van strafrechtspleging”, Mechelen, Kluwer, 2010, 1493 37
R. DECLERCQ, “Beginselen van strafrechtspleging”, Mechelen, Kluwer, 2010, 1496
22
procedure is dat ze deze keer op tegenspraak wordt gevoerd. Als de opposant echter
opnieuw afwezig blijft dan is het opnieuw een verstekprocedure.38
34. Sedert de wet van 30 juni 2000 is verzet mogelijk tegen arresten van het Hof
van Assisen die bij verstek zijn gewezen. Tegen een arrest van het Hof van Cassatie
is geen verzet mogelijk. Beschikkingen van de raadkamer zijn niet vatbaar voor
verzet, behalve in de gevallen dat ze uitspraak doet als vonnisgerecht39 . Hetzelfde
geldt voor de beschikkingen van de kamer van inbeschuldigingstelling. Uitzonderlijk
is het ook mogelijk om verzet aan te tekenen tegen een beschikking van de kamer
van inbeschuldigingstelling wanneer het ingesteld wordt door een partij die niet
gehoord werd met betrekking tot de gerechtskosten en als deze persoon beweert
niet gehouden te zijn tot de betaling ervan. Artikel 23, 2° voorlopige hechteniswet,
laat wel toe dat er uitspraak wordt gedaan in afwezigheid van de
inverdenkinggestelde. Dit geeft echter geen recht op verzet.40
38
R. DECLERCQ, “Beginselen van strafrechtspleging”, Mechelen, Kluwer, 2010, 1497 39
dit is het geval bij internering of opschorting. 40
L. ARNOU, Strafrecht en strafprocesrecht (Gandaius PUC Delva), Mechelen, Kluwer, 2006, 474.
23
HOOFDSTUK 2: Rechtspraak E.H.R.M.
35. De vraag stelt zich of een beklaagde verstek mag laten gaan en zich door zijn
raadsman mag laten vertegenwoordigen. De aanwezigheid van de beklaagde op zijn
proces is van kapitaal belang, aldus het Europees Hof. Het Hof stelt dat het zeer
moeilijk is voor de rechter om de waarheid te achterhalen als hij de beklaagde niet
kan ondervragen op de zitting. Staten mogen daarom maatregelen nemen om
verstek tegen te gaan. Dwangmiddelen zijn toegelaten maar ze mogen het recht op
een contradictoir proces niet in het gedrang brengen. Volgens het Europees Hof
moet de raadsman van de afwezige beklaagde het woord kunnen voeren op de
zitting.41
“Artikel 6.3.c EVRM kent aan eenieder die wegens een strafbaar feit vervolg wordt,
het recht toe zichzelf te verdedigen of de bijstand te hebben van een raadsman naar
zijn keuze, of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te
bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan,
indien het belang van de rechtspraak dit vereist.” 42
36. Het Europees Hof leidt uit deze bepaling een “quasi absoluut recht op
persoonlijke aanwezigheid” af. Het Hof stelt wel dat de verplichting die door sommige
lidstaten worden opgelegd om persoonlijk te verschijnen maar zonder de
mogelijkheid om te worden vertegenwoordigd door een raadsman strijdig is met
artikel 6.3.c E.V.R.M. Het laat de beklaagde niet toe zich op een gepaste manier te
verdedigen. Het is dus schending van zijn rechten van verdediging. 43
37. Het recht op bijstand zoals vermeld in artikel 6 E.V.R.M mag niet te eng
geïnterpreteerd worden. Het omvat niet alleen het recht voor de beklaagde om
samen met zijn advocaat te verschijnen voor de rechter, maar het omvat ook het
recht om vertegenwoordigd te worden door diens advocaat. Ook al verkeerd de
41
K. RIMANQUE, B. DE SMET, “Het recht op een behoorlijke rechtsbedeling”, Antwerpen- Apeldoorn, Maklu, 2002, 131. 42
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 41. 43
T. PRAKKEN, T. SPRONKEN, “Handboek verdediging”, Deventer, Kluwer, 2009.
24
beklaagde niet in de onmogelijkheid om persoonlijk te verschijnen, toch mag hij nog
altijd vertegenwoordigd worden door een advocaat.44
38. De beklaagde heeft dus het recht om zich te laten vertegenwoordigen, maar
niet de plicht. Hij kan niet gedwongen worden om zich te laten vertegenwoordigen.
39. Het Hof hecht, voor alle duidelijkheid, wel veel belang aan het persoonlijk
verschijnen van de beklaagde voor de strafrechter. Het Hof is van mening dat de
aanwezigheid van de beklaagde op zijn eigen proces heel belangrijk is. Maar het
recht op verdediging prevaleert hierop volgens het Hof. Zelfs als de beklaagde
behoorlijk werd opgeroepen en hij verschijnt niet op zijn proces, dan zou zijn recht op
verdediging aangetast zijn als zijn advocaat niet in zijn plaats zou verschijnen. Als de
advocaat aldus duidelijk aanwezig is op het proces om zijn cliënt te verdedigen, dan
moet hem daartoe de mogelijkheid worden gegeven.
2.1 de zaak Poitrimol/Frankrijk (23 november 1993)
40. Het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft in deze zaak de
problematiek omtrent de afwezigheid van de beklaagde op de zitting en het sturen
van een advocaat in diens plaats onder de loep genomen.
41. Poitrimol werd vervolgd wegens niet-naleving van een omgangsregeling voor
zijn kinderen, door de rechter opgelegd. Poitrimol was in eerste aanleg niet
verschenen, maar gaf wel toestemming aan zijn advocaat om hem te
vertegenwoordigen op zitting. Poitrimol werd veroordeeld tot een effectieve
gevangenisstraf. P. gaat in hoger beroep. Het Hof hechtte veel belang aan de
aanwezigheid van P. op de zitting en het Hof liet hem dagvaarden op de volgende
zitting. Op die zitting verscheen opnieuw de advocaat van Poitrimol met de vraag aan
het Hof om zijn cliënt te verdedigen. Het Hof weigerde dit en bevestigde uiteindelijk
ook het vonnis dat gewezen werd in 1e aanleg. Hierop stapte P. naar het Hof van
Cassatie, maar ook dit werd onontvankelijk verklaard omdat P. geen gevolg had
44
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed
procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 41.
25
gegeven aan het bevel tot onmiddellijke aanhouding. Men stapte vervolgens naar het
E.H.R.M.45
42. Het Hof kwam tot het besluit dat men in de nationale wetgeving wel degelijk de
beklaagde mag verplichten om persoonlijk te verschijnen en men mag hiervoor een
passende sanctie bepalen. In de zaak Poitrimol besloot het Hof dat de sanctie voor
de afwezigheid van de beklaagde op de zitting buitensporig was, gezien het feit dat
hij zijn recht op verdediging volledig verliest.46 Het Hof geeft aan dat de persoonlijke
verschijning van zeer groot belang is om twee redenen: vooreerst is het van
belangerijk dat de beklaagde wordt gehoord en ten tweede is de aanwezigheid van
de beklaagde belangrijk om de waarachtigheid van zijn verklaringen na te gaan en ze
te confronteren met de verklaringen van het slachtoffer en getuigen. Het Hof is dus
duidelijk van mening dat de nationale wetgever de mogelijkheid moet hebben om
onverantwoorde afwezigheden te ontmoedigen.47
2.2 De zaken Lala/Nederland en Pelladoah/Nederland (22 september 1994)
43. Ongeveer 1 jaar na het arrest Poitrimol werden twee arresten gewezen tegen
Nederland.48
44. Lala moest voor de politierechter verschijnen, maar kwam niet in persoon. Er
stond nog een geldboete open, die hij nog niet betaald heeft. Hij vreesde zijn
onmiddellijke aanhouding waardoor hij besliste niet in persoon te verschijnen. Hij
stuurde wel zijn advocaat. De advocaat vroeg niet expliciet aan de rechtbank om zijn
cliënt te mogen vertegenwoordigen. Lala werd bij verstek veroordeeld. Lala ging in
beroep waar alles nog eens werd herhaald. De Hoge Raad besliste uiteindelijk het
volgende:
“In gevallen waarin bij aanvang van het onderzoek ter terechtzitting de
verdachte niet doch diens raadsman wel blijkt te zijn verschenen, mag de
rechter er van uitgaan dat deze, indien hij ondanks de afwezigheid van de
verdachte als zodanig wil optreden, dit aan de rechter kenbaar maakt.
45
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 42. 46
E.H.R.M. 23 november 1993, Poitrimol/Frankrijk, Publ. Cour eur. D.H., Serie A, vol. 277A, §32-35. 47
R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 2006, 758. 48
T. SPRONKEN, “Rechtsbijstand gewaarborgd, ook bij verstek”, Advocatenblad, afl. 20, 28 oktober 1994, http://arno.unimaas.nl/show.cgi?fid=3076.
26
Aangezien het proces-verbaal ter terechtzitting van het Hof niets inhoudt
waaruit kan worden afgeleid dat de raadsman aan het Hof heeft kenbaar
gemaakt dat hij als zodanig wilde optreden – noch zijn enkele aanwezigheid,
noch zijn verklaring van de afwezigheid van zijn cliënt kan daartoe dienen –
moet het ervoor worden gehouden dat hij dit niet heeft gedaan. Onder deze
omstandigheden was het Hof niet verplicht de raadsman toe te staan bij de
behandeling van de strafzaak tegen zijn cliënt als zodanig op te treden.”
45. Pelladoah (oorsprong: Mauritius) werd in 1987 op Schiphol aangehouden met
twintig kilogram heroïne en methaqualone in zijn bagage. Hij werd door de rechtbank
veroordeeld tot 6 maanden hechtenis. De voorlopige hechtenis werd opgeheven en
hij werd uit Nederland gezet. Pelladoah, evenals het Openbaar Ministerie, stelden
hoger beroep in tegen deze beslissing. Pelladoah kon niet verschijnen op de zitting
voor het Hof, gezien het feit dat hij op Mauritius verbleef. Zijn advocaat vroeg
expliciet aan het Hof van Beroep om zijn cliënt te vertegenwoordigen. Dit verzoek
werd door het Hof afgewezen. De zaak werd geschorst om de Procureur-Generaal
de mogelijkheid te geven meerdere stukken te onderzoeken. De zaak werd hervat in
een andere samenstelling. De advocaat vroeg opnieuw expliciet om zijn cliënt te
mogen vertegenwoordigen voor wat betreft de subsidiaire tenlastelegging, op basis
van art. 270 sv. (art. 10 lid 2a Opiumwet). Dit verzoek werd afgewezen omdat
nergens uit bleek dat Pelladoah zijn advocaat uitdrukkelijk gemachtigd had om hem
te vertegenwoordigen. Uiteindelijk werd Pelladoah veroordeeld tot 9 jaar
gevangenisstraf voor het opzettelijk invoeren van heroïne (zijnde het primair ten laste
gelegde feit). De Hoge Raad besliste uiteindelijk dat het niet toestaan van het Hof om
de advocaat als vertegenwoordiger te laten optreden fout was, doch irrelevant
gezien het feit dat het primair ten laste gelegde feit een misdrijf was.49
46. Het Europees Hof is van mening dat de verschijning van de beklaagde zeer
belangrijk is (§33), doch dat het recht van de beklaagde om zich te verdedigen een
cruciaal element is in het recht op een eerlijk proces. Dit recht kan hem niet worden
ontnomen, zelfs al heeft hij geen geldige reden om niet te verschijnen.50
49
E.H.R.M. 22 september 1994, Pelladoah/Nederland, Publ. Cour eur. D.H., Serie A, vol. 297B. 50
E.H.R.M. 22 september 1994, Pelladoah/Nederland, Publ. Cour eur. D.H., Serie A, vol. 297B.
27
47. De afwezigheid van de verdachte op de zitting mag niet worden gestraft door
hem zijn recht op verdediging door een advocaat te ontzeggen. Het belang van
persoonlijk te verschijnen op zitting wordt afgewogen tegen het belang om zich te
laten vertegenwoordigen door een advocaat, en het is dit laatste dat prevaleert.51
48. De fundamenten om van een absoluut recht op verdediging te spreken zijn
zeer labiel. Het Hof geeft in haar arrest wel duidelijk aan dat de verschijning van de
verdachte van kapitaal belang is want het is voor de rechter zeer moeilijk om de
waarheid te achterhalen op basis van één versie van de feiten. Indien de beklaagde
dus steeds verstek kan laten gaan zou er aldus een risico ontstaan op onterechte
bestraffing, wat nefast is voor de efficiëntie van het gerecht. Het Hof is daarom niet
radicaal tegen maatregelen die de beklaagde ertoe kunnen dwingen aanwezig te zijn
op de zitting. 52
49. Het arrest Lala biedt ook geen stevige houvast voor een recht op
vertegenwoordiging. De feitelijke context is verschillend. Het Hof tilde zwaar aan de
uitsluiting van de advocaat omdat de beklaagde na een veroordeling bij verstek over
geen enkel rechtsmiddel meer beschikte. In dit geval zijn de belangen van
verdediging ernstig geschonden. Wanneer de zaak zich zou voorgedaan hebben in
België, dan zou Lala verzet kunnen aantekenen en dus een tweede kans krijgen om
zijn verdediging te voeren. De weigering om de raadsman toe te staan schenden de
rechten van verdediging dus niet, want er is een tweede kans voorzien.
50. In de zaak Pelladoah werd de straf in hoger beroep verzwaard, zonder dat de
raadsman mocht pleiten. Er stond ook hier geen rechtsmiddel open tegen de
veroordeling bij verstek. Zoals hierboven reeds aangegeven, heeft de beklaagde in
België een iets comfortabelere positie, gezien men tegen een verstekvonnis verzet
kan aantekenen. De positie van de beklaagde komt dus niet in het gedrang wanneer
de advocaat wordt uitgesloten van vertegenwoordiging. De zaak zou echter helemaal
51
E.H.R.M. 22 september 1994, Pelladoah/Nederland, Publ. Cour eur. D.H., Serie A, vol. 297B. 52
B. DE SMET, “De raadsman van de afwezige beklaagde in de rol van observator van het strafproces”, noot onder Antwerpen 24 december 1997, Rechtskundig weekblad (R.W.) 1998-1999, afl. 8, 259-261.
28
anders liggen indien de beklaagde niet zou komen opdagen bij de behandeling van
de zaak op verzet.53
51. De vraag stelt zich nu of de beklaagde die niet komt opdagen bij de
behandeling op verzet zich door een raadsman mag laten vertegenwoordigen. In het
arrest Lala is het Hof van mening dat de afwezigheid van de beklaagde geen reden
kan zijn om vertegenwoordiging door zijn advocaat niet toe te staan. Velen leiden
hieruit af dat de rechter het woord moet verlenen aan de advocaat wanneer de
beklaagde voor de tweede keer verstek laat gaan. Deze visie valt echter moeilijk te
rijmen met het standpunt van het Hof dat de aanwezigheid van de verdachte
essentieel is in het kader van een eerlijke en objectieve bewijsvoering.54 Bovendien
zou zich dan de vraag stellen wat bij een onbeperkt recht op vertegenwoordiging het
nut van een bevel tot persoonlijke verschijning nog zou zijn. Vele beklaagden zouden
dan gewoon afwezig blijven, wat de kwaliteit van de bewijsvoering niet ten goede zou
komen. Het zou moeilijk zijn voor de rechter om een passende straf uit te spreken
zonder dat hij de beklaagde persoonlijk heeft gezien. Het zou nochtans niet
onredelijk zijn om te stellen dat de beklaagden die voor de tweede keer de
mogelijkheid om zich te verdedigen laten schieten, hier zelf de gevolgen van moeten
dragen. Uit artikel 6 §3 c E.V.R.M. kan echter geen onbeperkt recht op
vertegenwoordiging worden afgeleid. Dit recht op vertegenwoordiging vormt een
deelaspect van het recht op een eerlijk proces. Bovendien hecht het Europees Hof
veel belang aan de daden van de verdachte zelf. De verdachte moet de zorg op een
eerlijk proces niet volledig op het gerecht afwentelen.55
2.3 de zaak Van Geyseghem/België (21 januari 1999)
52. In dit arrest werd België voor het eerst veroordeeld omdat het bleef
vasthouden aan de verplichte persoonlijke verschijning, ondanks artikel 6 E.V.R.M.
Het Europees Hof stelt wel dat verstekprocedures op zich niet strijdig zijn met artikel
53
B. DE SMET, “De raadsman van de afwezige beklaagde in de rol van observator van het strafproces”, noot onder Antwerpen 24 december 1997, Rechtskundig weekblad (R.W.) 1998-1999, afl. 8, 259-261. 54
B. DE SMET , “De raadsman van de afwezige beklaagde in de rol van observator van het strafproces”, noot onder Antwerpen 24 december 1997, Rechtskundig weekblad (R.W.) 1998-1999, afl. 8, 259-261. 55
B. DE SMET, “De raadsman van de afwezige beklaagde in de rol van observator van het strafproces”, noot onder Antwerpen 24 december 1997, Rechtskundig weekblad (R.W.) 1998-1999, afl. 8, 259-261.
29
6 EV.R.M., op voorwaarde dat de beklaagde nog rechtsmiddelen kan aanwenden
tegen het verstekvonnis.
53. Het Hof herhaalde in dit arrest uitdrukkelijk dat het recht om zich te laten
vertegenwoordigen door een advocaat een fundamenteel recht is dat gegarandeerd
wordt in artikel 6 §3 c E.V.R.M. De beklaagde kan dit recht niet ontnomen worden
louter door niet te verschijnen.56
54. De zaak betrof volgende feiten: Mevrouw Van Geyseghem werd vervolgd
vanwege het driemaal uit Brazilië verdovende middelen te hebben ingevoerd,
waaronder 2.330 kilogram cocaïne.57
55. In 1992 veroordeelde de correctionele rechtbank te Brussel Van Geyseghem
bij verstek tot een gevangenisstraf van 4 jaar en een geldboete. Van Geyseghem
tekende verzet aan. Ze verscheen wel op de terechtzitting gehouden op verzet. De
correctionele rechtbank te Brussel, uitspraak doende op tegenspraak, veroordeelde
haar tot gevangenisstraf van 3 jaar en een geldboete. Van Geyseghem ging hierop in
beroep (evenals het Openbaar Ministerie).58
56. Van Geyseghem verscheen niet persoonlijk op de zitting voor het Hof van
Beroep, en ze werd ook niet vertegenwoordigd door een advocaat. Het Hof
bevestigde de uitspraak bij verstek. Van Geyseghem tekende opnieuw verzet aan
tegen dit arrest van het Hof van Beroep. Ze verscheen niet op de nieuwe
terechtzitting, maar ze stuurde wel haar advocaat. Hij vermeldt expliciet op de zitting
dat hij zijn cliënt wenst te vertegenwoordigen en conclusies wou neerleggen met
betrekking tot verjaring van de strafvordering op grond van het oud artikel 185 §2
sv.). Het Hof verzette zich hiertegen. Het Hof van Beroep verklaarde in haar arrest
van 4 oktober 1993 het verzet van onwaarde om volgende reden: 59
“Overwegende dat het verzet regelmatig is naar de vorm en ingediend binnen
de wettelijke termijn, maar dat opposante niet verschijnt op de terechtzitting
die door haar is vastgesteld en geenszins doet blijken van overmacht
56
L. ARNOU, “België opnieuw veroordeeld wegens verplichting te verschijnen voor strafrechter”, De Juristenkrant 2001, afl. 27, 3. 57
E.H.R.M. 21 januari 1999, Van Geyseghem/België. 58
E.H.R.M. 21 januari 1999, Van Geyseghem/België. 59
E.H.R.M. 21 januari 1999, Van Geyseghem/België.
30
waardoor zij in de onmogelijkheid zou zijn geplaatst om in eigen persoon te
verschijnen.”
57. Van Geyseghem ging in cassatie omdat de weigering van het Hof van Beroep,
om neerlegging van conclusies door haar advocaat toe te staan, een schending
inhield van haar rechten op verdediging. Het Hof van Cassatie verwierp dit bij arrest
van 4 mei 1994.60
58. Van Geyseghem stapte naar het Europees Hof voor de rechten van de mens.
Ze heeft op 25 oktober 1994 haar zaak aanhangig gemaakt bij de Commissie. Ze
beklaagde zich over een inbreuk op het recht op een eerlijk proces en een
belemmering van haar rechten op verdediging, omdat zij zich niet heeft kunnen laten
vertegenwoordigen door een raadsman voor het Hof van Beroep te Brussel. Ze heeft
om die reden dus niet kunnen aanvoeren dat de strafvordering jegens haar vervallen
was door verjaring.61
59. Het Hof begint haar arrest met te stellen dat deze zaak niet gaat omtrent de
vraag of verstekprocedures verenigbaar zijn met artikel 6 EV.R.M. maar wel over de
uitoefening van het recht op verdediging.62 Het gaat erom dat de advocaat van Van
Geyseghem haar niet heeft mogen vertegenwoordigen en dat het feit dat ze niet
verscheen gesanctioneerd werd door haar recht op verdediging volledig te
ontzeggen.63
60. Het Hof herhaalt in haar arrest dat de verschijning van de beklaagde zeer
belangrijk is doch dat anderzijds het recht op bijstand zeer belangrijk is en dat dit
laatste prevaleert op het eerste.
61. Op 21 januari heeft het Europese Hof België veroordeeld in de volgende
bewoordingen: “Het principe dat is vastgelegd in de zaken Lala en Pelladoah is hier
van toepassing. Zelfs indien mevrouw Van Geyseghem verschillende mogelijkheden
heeft gehad om zich te verdedigen, diende het Hof van Beroep te Brussel aan haar
advocaat, die ter zitting is verschenen, de gelegenheid te bieden haar te verdedigen,
60
E.H.R.M. 21 januari 1999, Van Geyseghem/België. 61
E.H.R.M. 21 januari 1999, Van Geyseghem/België. 62
C. VAN DEN WYNGAERT ,“Kennismaking met de rechten van verdediging in strafzaken”, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2003, 45. 63
C. VAN DEN WYNGAERT ,“Kennismaking met de rechten van verdediging in strafzaken”, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2003, 45.
31
zelfs bij haar afwezigheid. Dit geldt des te meer omdat in deze zaak het middel van
verdediging dat mevrouw V. wenste te ontwikkelen betrekking had op het recht (...).
Zij wilde pleiten over de verjaring van de publieke vordering, een kwestie die door het
Hof reeds als cruciaal werd aangemerkt (.). Zelfs indien,zoals de regering beweert,
het Hof van Beroep ambtshalve het probleem van de verjaring heeft moeten
onderzoeken, blijft het feit dat de advocaat een onontbeerlijke bijdrage levert aan de
oplossing van de conflicten en dat hij zijn essentiële rol precies vervult wanneer het
recht van verdediging moet worden uitgeoefend. Bovendien blijkt uit het arrest van 4
oktober 1993 niet (.) dat over de kwestie werd geoordeeld”64
62. De schending van het verdrag werd uiteindelijk vastgesteld met een
meerderheid van 16 tegen 1. 65
63. Het Hof is dus van mening dat de nationale wetgever het recht heeft om
ongerechtvaardigde afwezigheden te ontmoedigen, maar zonder zover te gaan dat
de beklaagde zijn recht op bijstand door een raadsman wordt ontzegd, zelfs indien
de beklaagde niet verschijnt ter zitting. België diende dus zijn wetgeving aan te
passen om de rechtszekerheid te garanderen. De Belgische wetgeving diende zich
dus te schikken naar de leer van Straatsburg, omwille van de rechtstreekse
toepasselijkheid van het Europees Verdrag. In een arrest van 16 maart 1999 heeft
het Belgische Hof van Cassatie zich voor de eerste maal geschikt naar de Europese
rechtspraak.66
64. Het Europees Hof heeft in deze zaak korte metten gemaakt met de stelling dat
de raadsman wel het woord zou mogen voeren maar geen verzoeken zou mogen
doen waarmee rechterlijke beslissingen worden uitgelokt. De appelrechter was hier
van oordeel dat de advocaat slechts een beperkte verdediging kon voeren en geen
verzoeken mag doen. Dergelijke beperking is ontoelaatbaar volgens het Hof. Deze
beslissing van het Europees Hof is een logisch uitvloeisel van de Conventie. In de
Conventie wordt her recht op verdediging gezien als een bijzonder aspect van het
recht op een eerlijk proces. En dit is één van de basisprincipes van een contradictoire
64
E.H.R.M. 21 januari 1999, Van Geyseghem/België. 65
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 42. 66
R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 2006, 759.
32
strafrechtspleging in een democratische staat. Een restrictieve interpretatie van
artikel 6 E.V.R.M. is dan ook uit den boze.67
2.4 de zaak Krombach/Frankrijk (13 februari 2001)68
65. In dit arrest werd onderzocht of de raadsman in afwezigheid van de beklaagde
toch nog de verdediging van zijn cliënt op zich mag nemen, zelfs als die beklaagde
er vrijwillig voor kiest om niet te verschijnen.69 Deze zaak gaf aanleiding tot twee
internationale procedures, een voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
en een voor het Hof van Justitie te Luxemburg. De rechtsvraag in het Europees Hof
betrof het feit dat Krombach zich niet mocht laten vertegenwoordigen in de franse
procedure.70
66. Dieter Krombach ( van Duitse nationaliteit) is hertrouwd met een vrouw van
Franse nationaliteit. Deze vrouw had reeds 2 kinderen uit een vorig huwelijk. De
kinderen logeren tijdens de zomervakantie bij Krombach in Duitsland. Een van de
kinderen voelde zich niet goed en Krombach gaf haar een injectie met ijzer. De
volgende morgen wordt ze dood aangetroffen in haar bed. Krombach probeerde haar
wel nog te reanimeren door haar verschillende injecties toe te dienen.71
67. Er wordt direct een onderzoek ingesteld door de Duitse autoriteiten, maar er
komen geen concrete bewijzen aan het licht van moord of seksueel misbruik.
68. Krombach heeft ondertussen reeds een klacht ingediend bij de Franse
onderzoeksrechter, op basis van een franse wet die Frankrijk de bevoegdheid geeft
het onderzoek te voeren, gezien het meisje de franse nationaliteit had. Krombach
weigerde zich echter naar Frankrijk te begeven voor een ondervraging, hij stelde dat
het geen zin meer had, omdat Duitsland de zaak reeds had geklasseerd. Uiteindelijk
maakt de onderzoeksrechter het dossier over aan de Kamer van
67
M. BOSCH , “Arresten strafrecht/strafprocesrecht”, Deventer,Kluwer, 2006,1102. 68
E.H.R.M. 13 februari 2001, Krombach/Frankrijjk, R.S.C. 2001, 429. 69
S. VANDROMME, “De 2 arresten Krombach: de positie van de afwezige beklaagde, bekeken vanuit Straatburgs en Luxemburgs perspectief. Wijzigingen in de Belgische verstekprocedure. Toekomstperspectieven voor de erkenning van buitenlandse strafvonnissen”, T. Strafr., 2002, 288-293. 70
C. VAN DEN WYNGAERT, “Kennismaking met het Internationaal en Europees strafrecht”, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2003, 110 71
S. VANDROMME, “De 2 arresten Krombach: de positie van de afwezige beklaagde, bekeken vanuit Straatburgs en Luxemburgs perspectief. Wijzigingen in de Belgische verstekprocedure. Toekomstperspectieven voor de erkenning van buitenlandse strafvonnissen”, T. Strafr., 2002, 288-293
33
Inbeschuldigingstelling, die hem op hun beurt verwees naar het Hof van Assisen.
Krombach, noch zijn advocaat woonden deze zitting van de K.I. bij. 72
69. Op 17 november 1994 werd Krombach een oproeping betekend om zich aan
te melden voor de voorbereiding van het proces. Krombach reageerde hier slechts
maanden later op, met een brief waarin hij zegt dat hij vrijwillig wil verschijnen op de
zitting van 1 maart 1995 op voorwaarde dat hij niet van zijn vrijheid zou worden
beroofd gedurende het proces. Op 1 maart werd de behandeling uitgesteld tot 9
maart, en op 9 maart verschenen de advocaten van Krombach. Het Hof van Assisen
veroordeelde Krombach bij verstek, zonder rekening te houden met de conclusies
van de advocaten van Krombach.73
70. Krombach stapt naar de Europese Commissie voor de rechten van de mens
waar hij een schending inroept van artikel 6§1 en 6§3c, zijnde een schending van
zijn recht op verdediging en recht op bijstand van een advocaat. Hij had zijn
advocaat gemachtigd de ne bis in idem-exceptie op te werpen. Bovendien was zijn
aanwezigheid niet noodzakelijk waardoor de weigering van zijn recht op bijstand door
een advocaat disproportioneel was.74
71. De Franse regering stelt echter dat zijn aanwezigheid wel noodzakelijk is voor
de goede rechtsbedeling. Bovendien zijn ze van mening dat enkel een beklaagde die
gevolg geeft aan zijn verplichting in persoon te verschijnen gebruik kan maken van
zijn recht op bijstand. Zolang de beklaagde zich vrijwillig onttrekt aan zijn
verschijningsplicht, moet hij het ook zonder bijstand van raadsman stellen.75
72
S. VANDROMME, “De 2 arresten Krombach: de positie van de afwezige beklaagde, bekeken vanuit Straatburgs en Luxemburgs perspectief. Wijzigingen in de Belgische verstekprocedure. Toekomstperspectieven voor de erkenning van buitenlandse strafvonnissen”, T. Strafr., 2002, 288-293. 73
S. VANDROMME, “De 2 arresten Krombach: de positie van de afwezige beklaagde, bekeken vanuit Straatburgs en Luxemburgs perspectief. Wijzigingen in de Belgische verstekprocedure. Toekomstperspectieven voor de erkenning van buitenlandse strafvonnissen”, T. Strafr., 2002, 288-293. 74
S. VANDROMME, “De 2 arresten Krombach: de positie van de afwezige beklaagde, bekeken vanuit Straatburgs en Luxemburgs perspectief. Wijzigingen in de Belgische verstekprocedure. Toekomstperspectieven voor de erkenning van buitenlandse strafvonnissen”, T. Strafr., 2002, 288-293. 75
S. VANDROMME, “De 2 arresten Krombach: de positie van de afwezige beklaagde, bekeken vanuit Straatburgs en Luxemburgs perspectief. Wijzigingen in de Belgische verstekprocedure. Toekomstperspectieven voor de erkenning van buitenlandse strafvonnissen”, T. Strafr., 2002, 288-293.
34
72. Het Hof zegt dat de aanwezigheid van de beklaagde van groot belang is en
dat de wetgever ongerechtvaardigde afwezigheden moet ontmoedigen. Anderzijds is
het ook zeer belangrijk dat de beklaagde adequaat word verdedigt. Bij conflict tussen
beide belangen prevaleert het laatste.
73. Het Hof heeft dus beslist dat zelfs als de beklaagde vrijwillig niet verschijnt, dit
niet kan gesanctioneerd worden door hem zijn recht te ontzeggen om zich te laten
vertegenwoordigen door een advocaat.
Conclusie: “het absoluut verbod op bijstand van een raadsman bij afwezigheid van
de beklaagde is manifest disproportioneel en maakt dus een schending uit van artikel
6 § 1 in combinatie met artikel 6 § 3 c E.V.R.M.”76
74. Het Hof hanteert nu vaste rechtspraak in verband met de vertegenwoordiging
van de afwezige beklaagde door zijn raadsman. Dit arrest betreft het 4e in een reeks
arresten waarin het Hof duidelijk stelt dat het recht op bijstand van een advocaat,
zoals voorzien in artikel 6 § 3 c E.V.R.M., moet worden beschouwd aks een bijzonder
aspect van het recht op een eerlijk proces gewaarborgd door artikel 6 § 1 E.V.R.M.
Het recht op bijstand moet volgens het Hof in de ruime zin worden geïnterpreteerd en
het houdt dus ook het recht op vertegenwoordiging in. Het Hof laat anderzijds wel
duidelijk blijken dat ze groot belang hecht aan de aanwezigheid van de beklaagde,
maar bij conflict met het recht op adequate verdediging prevaleert dit laatste.77
75. Door dit arrest laat het Hof nu ook toe dat de beklaagde volledig vrijwillig
afwezig blijft en dat zijn recht op bijstand hem toch niet wordt ontnomen. Als de
advocaat klaarblijkelijk aanwezig is om zijn cliënt, de afwezige beklaagde, te
verdedigen, moet hem daartoe de mogelijkheid worden gegeven.
76. Het Hof stelt wel dat staten de aanwezigheid van beklaagde mogen
aanmoedigen. De vraag is echter hoe ver de staten hierin kunnen gaan. Het is wel
duidelijk dat de niet-naleving van de verplichting om persoonlijk te verschijnen niet
76
S. VANDROMME, “De 2 arresten Krombach: de positie van de afwezige beklaagde, bekeken vanuit Straatburgs en Luxemburgs perspectief. Wijzigingen in de Belgische verstekprocedure. Toekomstperspectieven voor de erkenning van buitenlandse strafvonnissen”, T. Strafr., 2002, 288-293. 77
S. VANDROMME, “De twee arresten Krombach: de positie van de afwezige beklaagde, bekeken vanuit Straatsburgs en Luxemburgs perspectief. Wijzigingen in de Belgische verstekprocedure. Toekomstperspectieven voor de erkenning van buitenlandse strafvonnissen.”, T.Strafr., 2002, 288-292.
35
gesanctioneerd kan worden met weigering van het recht op bijstand van een
advocaat. Dergelijke sanctie zou onevenredig zijn met het beoogde doel. Het is nu
aan de nationale wetgevers om te bepalen welke sancties wel proportioneel zouden
zijn.
2.5 de zaak Goedhart/België (20 maart 2001)78
77. Goedhart werd in eerste aanleg bij verstek veroordeeld tot een effectieve
gevangenisstraf met bevel tot onmiddellijke aanhouding. Hij tekende verzet aan maar
verscheen niet op de zitting. Het verzoek van de advocaat om zijn cliënt te mogen
vertegenwoordigen werd dan ook afgewezen en het verzet werd ongedaan gemaakt.
Voor het Hof van Beroep verzochten de advocaten van Goedhart opnieuw om hem
te mogen vertegenwoordigen. De vraag werd opnieuw afgewezen omdat Goedhart
niet in de onmogelijkheid verkeerde om te verschijnen, hij werd daarop bij verstek
veroordeeld. Goedhart tekende wederom verzet aan. Opnieuw werd
vertegenwoordiging geweigerd door het Hof van Beroep en het verzet werd
ongedaan gemaakt. Goedhart stapte naar het Hof van Cassatie, maar die eis werd
onontvankelijk verklaard omdat Goedhart geen gevolg had gegeven aan het
onmiddellijke bevel tot aanhouding.79
78. Het Europees Hof hield vast aan haar rechtspraak en stelde opnieuw een
schending van het E.V.R.M. vast.
79. De zaak Stroek betreft een vrijwel identieke zaak, waarin het Hof haar
rechtspraak in de zaak Van Geyseghem bevestigt en veroordeelt België opnieuw
wegens schending van artikel 6.1 en 6.3.c. 80
2.6 Conclusie
80. De rechtspraak van het Europees Hof kent geenszins een algemeen recht op
vertegenwoordiging toe. Het Hof blijft in elk arrest benadrukken dat de persoonlijke
verschijning voor de strafrechter zeer belangrijk is voor een behoorlijke
78
E.H.R.M. 20 maart 2001, Goedhart/België, J.L.M.B. 2001, 1003-1005; E.H.R.M. 20 maart 2001, Stroek/België, www.coe.int. 79
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 47 80
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 47
36
rechtsbedeling. Het is belangrijk voor de rechter om rechtstreeks vragen te stellen
aan de beklaagde en zich een mening aan te meten van de houding van de
beklaagde op de zitting, zodat hij de juiste beslissing kan nemen.
Het Europees Hof heeft op geen enkel moment de nationale wetgevers verplicht om
vertegenwoordiging op gelijke voet te plaatsen als verschijning in persoon. Wat het
Hof wel zegt is dat het recht op bijstand door een advocaat prevaleert op die
persoonlijke verschijning. Met andere woorden, de sanctie wegens niet verschijnen
mag niet zo zwaar zijn dat de beklaagde zijn recht op verdediging volledig verliest.
81. Eigenlijk is het zeer eenvoudig, iedereen die een misdrijf heeft begaan, moet
ten allen tijde het recht hebben om zich door een raadsman te laten
vertegenwoordigen. Het is belangrijk dat, in het kader van een eerlijk proces, de
verdachte zijn recht effectief kan uitoefenen en dat hij adequaat kan verdedigd
worden. De rechter moet op de zitting toelaten dat de advocaat zijn cliënt
vertegenwoordigd indien die afwezig blijkt te zijn.
37
HOOFDSTUK 3: Hof van Cassatie na arrest Van Geyseghem
82. Het is al van voor het arrest Van Geyseghem duidelijk dat onze Belgische
wetgeving niet in overeenstemming was met de Europese rechtspraak. Het arrest
Poitrimol zou ook voor België voor problemen zorgen betreffende de verplichte
persoonlijke verschijning van beklaagden. 81
83. Het Hof van Cassatie bleef echter vastklampen aan onze Belgische wetten.
Het Hof van Beroep te Antwerpen oordeelde zelfs op 24 december 1997 dat de
verplichting om persoonlijk te verschijnen niet in strijd is met artikel 6.3.C E.V.R.M.
Men motiveerde dit arrest door te stellen dat de aanwezigheid van de beklaagde zeer
belangrijk is derhalve de rechter alle informatie te bieden die hij nodig heeft. De
aanwezigheid komt dus ten goede voor de correcte rechtsbedeling. Het Hof
benadrukt wel uitdrukkelijk dat de beklaagde zijn zwijgrecht behoudt.82
84. In de lagere rechtbanken paste men wel al hun rechtspraak aan, reeds voor
België werd veroordeeld. De correctionele rechtbank van Turnhout stelde dat het
recht van de beklaagde om zich te laten bijstaan door een raadsman primeert op de
verplichting om in persoon te verschijnen.83
85. Na het arrest Van Geyseghem paste het Hof van Cassatie zich snel aan de
Europese rechtspraak aan.84
3.1 Zaak Waanders (16 maart 1999)
86. Het Hof van Cassatie deed uitspraak in deze zaak omtrent de weigering van
de rechter in eerste aanleg om de zaak te onderzoeken omdat de verzetdoende partij
niet verscheen. De rechter ontneemt op die manier het recht van de verzetdoende
partij om zich te laten vertegenwoordigen.
87. De chronologische aard van de feiten was als volgt:
81
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 49. 82
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 49. 83
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 49. 84
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 50.
38
De zaak werd behandeld door de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren waarbij
de beklaagde vrijwillig verscheen. De beklaagde werd vrijgesproken waarop het
Openbaar Ministerie in beroep ging. De beklaagde werd opgeroepen voor de zitting
voor het Hof van Beroep te Antwerpen. (Beklaagde was op dat moment gedetineerd
in de gevangenis van Roermond). Doordat de betekening is gebeurd in het
detentiehuis te Nederland, moest het Hof van Beroep te Antwerpen een ernstig
vermoeden hebben dat de beklaagde zich in de onmogelijkheid bevond om
persoonlijk aanwezig te zijn op de zitting. De behandeling van de zaak bij verstek
was naar mening van de beklaagde in strijd met de eerlijke procedure zoals bedoeld
in artikel 6 E.V.R.M. Het Hof van Beroep heeft hem niettemin bij verstek veroordeeld
en de onmiddellijke aanhouding bevolen. De eiser heeft vervolgens verzet
aangetekend tegen die uitspraak van het Hof van Beroep, waarbij hij ook afstand
deed van zijn aanwezigheidsrecht. 85
88. Het Hof van Beroep werd geadieerd ingevolge het verzet van de betrokkene
tegen een veroordeling bij verstek. De beklaagde verscheen niet persoonlijk op de
zitting, uit schrik dat hij onmiddellijk zou worden aangehouden. Zijn advocaat vroeg
wel uitdrukkelijk om hem te vertegenwoordigen. Dit verzoek werd geweigerd bij
tussenarrest om volgende reden: men kon niet aantonen dat de beklaagde zich in
de onmogelijkheid vond om persoonlijk te verschijnen. De zaak werd uitgesteld naar
een volgende zitting, waar noch de beklaagde zelf, noch zijn advocaat verschenen.
Het verzet werd dan ook ongedaan verklaard.86 Het Hof hield voor recht dat er niet is
aangetoond dat de beklaagde zich in de onmogelijkheid bevond om persoonlijk te
verschijnen. Dit is in strijd met artikel 6 E.VR.M. en in elk geval disproportioneel.87
89. Het Hof van Cassatie parafraseerde in deze zaak het Europees Hof voor de
rechten van de mens in hun uitspraak inzake de zaak Poitrimol tegen Frankrijk. Het
Hof stelt dat het niet duidelijk is hoe een advocaat die een niet verschenen
beklaagde vertegenwoordigt, het evenwicht in het rechtsgeding zou kunnen
verstoren ten nadele van de belangen van de maatschappij, van de klagers of van de
benadeelde. Een advocaat zal er zich immers alleen maar toe kunnen inspannen dat
85
Cass. (2e k) AR P. 980861.N, 16 maart 1999 ( Waanders).
86 P. TRAEST, “De vertegenwoordiging van de afwezige beklaagde”, T. Strafr., 2000 , 205.
87 P. TRAEST, “De vertegenwoordiging van de afwezige beklaagde”, T. Strafr., 2000 , 205.
39
het proces eerlijk verloopt ter zitting. Indien het zich niet kunnen doen
vertegenwoordigen door een advocaat bedoeld is om de persoonlijke verschijning
van de beklaagde af te dwingen, dan is dit een oneigenlijk middel en in elk geval
disproportioneel. Het Europees Hof voor de rechten van de mens zegt in de zaak
Poitrimol immers het volgende:
“It is of capital importance that a defendant should appear, both because of his
right to a hearing and because of the need to verify the accuracy of his
statements and compare them with those of the victim – whose interests need
to be protected – and of the whitnesses. The legislature must accordingly be
able to discourage unjustified absences. In the instant case, however, it is
unnecessary to decide whether it is permissible in principle to punish such
absences by ignoring the right to legal assistance, since at all events the
supression of that right was disproportionate in the circumstances”88.
90. Het Europees Hof heeft hecht veel belang aan de persoonlijke verschijning
maar de sanctie die verbonden wordt aan het niet verschijnen mag de rechten van
verdediging niet aanpassen.
91. Het Hof van Cassatie past in casu dus reeds de leer van het Europees Hof
toe, al is in de Belgische wetgeving de verplichte persoonlijke verschijning nog
steeds opgenomen.
In deze zaak stelde het Hof van Cassatie dus duidelijk dat de beklaagde mag
vertegenwoordigd worden door een raadsman, ook al verkeert de beklaagde niet in
de onmogelijkheid om persoonlijk te verschijnen. Artikel 6.1 en 6.3.c E.V.R.M.
hebben rechtstreekse werking in de interne rechtsorde waardoor ze voorrang hebben
op de minder gunstige rechtsbepaling opgenomen in artikel 185 Sv.89
92. Het Hof van Cassatie vernietigde zowel het tussenarrest als het eindarrest om
volgende reden:
“ Overwegende dat de appelrechters, door in deze omstandigheden eiser het
recht te ontzeggen zich te laten vertegenwoordigen door zijn raadsman, hem
88
E.H.R.M. 23 november 1993, Poitrimol/Frankrijk, Publ. Cour. Eur. D.H., Serie A vol. 277 A. 89
R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 2006, 759.
40
de mogelijkheid ontnemen zijn verdediging voor te dragen door de raadsman
naar zijn keuze, mitsdien de artikelen 6.1 en 6.3.c EVRM schenden;
Overwegende dat de vermelde verdragsbepalingen rechtstreekse werking
hebben in de interne rechtsorde en voorrang hebben op de minder gunstige
internrechtelijke regel bepaald bij artikel 185 sv.; Dat het middel gegrond is”90
93. Dit arrest is een echt princiepsarrest in de materie betreffende de persoonlijke
verschijning van de beklaagde en de vertegenwoordiging door een advocaat. Het Hof
van Cassatie volgde hierbij de Europese rechtspraak en stelde dat die voorrang had
op de Belgische wetgeving. Het Hof stelt dat de verplichte persoonlijke verschijning
eerder als een uitzondering moet worden aanzien en de motieven die het bevel tot
persoonlijke verschijning moeten ondersteunen moeten worden gevonden in het
belang van de maatschappij, de beklaagde zelf of de burgerlijke partij.91
3.2 Arrest 8 juni 199992
94. Het Hof van Cassatie bevestigde in dit arrest haar standpunt uit de zaak
Waanders.
95. Het ging in deze zaak ook om een persoon (eiser) die bij verstek werd
veroordeeld en op zijn verzetsprocedure verscheen hij opnieuw niet in persoon. Hij
stuurde zijn advocaat, door wie hij wenste vertegenwoordigd te worden.
96. Het Hof stelde in deze zaak dat artikel 6.3.C EVRM en artikel 14.3.d IVBPR
rechtstreekse werking hebben in de interne rechtsorde en dat deze dus voorrang
hebben op de minder gunstige bepalingen uit ons intern recht. Opvallend is in deze
zaak dat het Hof ook melding maakt van de directe werking van artikel 14.3.d IVBPR,
dit heeft ze niet gedaan in haar vorig arrest.
97. Het Hof van Cassatie stelt “dat het Europees Hof voor de Rechten van de
Mens, bij arrest van 22.09.1994, reeds gesteld heeft dat het volledig ontnemen van
het recht op bijstand niet in evenredigheid is met de verplichting om persoonlijk voor
90
Cass. (2e k) AR P. 980861.N, 16 maart 1999 ( Waanders).
91 “Projet de loi modifiant le Code d'instruction criminelle en ce qui concerne le défaut et abrogeant
l'article 421 du même code”, Parl.St., Senat, 2003, nr. 2-265 http://www.senate.be/www/?MIval=/publications/viewPubDoc&COLL=H&LEG=2&NR=265&PUID=33578370&TID=33620238&LANG=FR. 92
Cass. 8 juni 1999, www.cass.be
41
de rechtbank te verschijnen; zodat het bestreden arrest, door aan de raadsman van
eiser in cassatie bij de behandeling van het verzet te weigeren om beklaagde te
vertegenwoordigen, de hiervoor aangehaalde artikelen heeft geschonden”
98. Het recht vervat in artikel 6 EVRM houdt in dat ook al legt artikel 185§2 sv. de
verplichting op om persoonlijk te verschijnen, de raadsman zijn cliënt mag
vertegenwoordigen, ook al toont hij niet aan dat hij zich in de onmogelijkheid bevindt
om persoonlijk te verschijnen.
99. Het Hof van Cassatie benadrukt dus opnieuw dat de raadsman moet worden
toegelaten om zijn cliënt te vertegenwoordigen, ook al bevindt de beklaagde zich niet
in de onmogelijkheid om te verschijnen. Het Hof spreekt duidelijk over
vertegenwoordiging, hetgeen impliceert dat de procedure tegensprekelijk is indien de
advocaat aanwezig is en zijn cliënt verdedigt.93
3.3 Arrest 15 februari 2000
100. In dit arrest wordt de stelling uit de vorige twee arresten nogmaals bevestigd
door het Hof van Cassatie. 94
101. De appelrechters die op het verzet van de beklaagde deze het recht
ontzeggen zich te laten vertegenwoordigen door een raadsman en het verzet
ongedaan verklaren, ontnemen hem de mogelijkheid zijn verdediging voor te dragen
door de raadsman van zijn keuze en schenden aldus art. 6.1 en 6.3, c EVRM, nu
vermelde verdragsbepalingen rechtstreekse werking hebben in de interne rechtsorde
en voorrang hebben op de voor de beklaagde minder gunstige internrechtelijke regel
bepaald bij art. 185 en 211 Sv. 95
102. De beklaagde werd ook in deze zaak bij verstek veroordeeld en verscheen
niet op de verzetsprocedure. Hij wenste zich toch te laten vertegenwoordigen door
zijn advocaat. Het Hof stelde een schending vast van de Europese rechtsregels:
93
M. BOCKSTAELE, G. BOURDOUX ,“Voorlopige hechtenis”, Diegem, Kluwer, 2000, 317. 94
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 51. 95
P. TRAEST, “De vertegenwoordiging van de afwezige beklaagde”, T. Strafr., 2000 , 205.
42
“het Hof van Beroep heeft de advocaat van eiser niet toegelaten zijn cliënt te
vertegenwoordigen, terwijl hij wel uitdrukkelijk heeft verzocht het woord ter
verdediging te nemen”
Bovendien maakt het Hof melding van de vaste jurisprudentie van het Europees Hof.
103. Het Hof kwam dus tot een schending van artikel 6 lid 1 en 6.3.c EVRM en
vernietigt het arrest gewezen door het Hof van Beroep.
3.4 Arrest 4 september 2001
104. Het betreft hier de eerste behandeling van de zaak in tweede aanleg, en niet
de behandeling van zaak in tweede aanleg op verzet, zoals in de vorige arresten.96
105. De feitenrechters oordeelden dat de versteklatende beklaagde nog steeds de
gelegenheid heeft om verzet aan te tekenen en zich daarbij kan laten bijstaan door
een advocaat. Het probleem wordt dus eigenlijk doorgeschoven naar de rechters die
het eventuele verzet zullen behandelen.97
106. Het Hof van Cassatie oordeelde als volgt: “Overwegende dat de
appèlrechters oordelen dat "nu de versteklatende beklaagde naar Belgisch
strafprocesrecht ook in graad van beroep de mogelijkheid heeft verzet in te stellen en
in het kader van dit verzet zich te laten bijstaan door een raadsman, er vooralsnog
geen aanleiding (is) de raadsman van de, buiten het kader van overmacht of andere
rechtsgeldige reden, versteklatende beklaagde toe te laten deze laatste te
vertegenwoordigen of zijn verdediging waar te nemen"; Dat zij door eiser het recht
te ontzeggen zich te laten vertegenwoordigen door zijn raadsman, hem de
mogelijkheid ontnemen zijn verdediging voor te dragen door de raadsman van zijn
keuze, mitsdien de artikelen 6, lid 1, en 6, lid 3, c, EVRM schenden; Dat het middel
gegrond is; “
96
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 51. 97
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 51.
43
3.5 Conclusie
107. Er moet worden opgemerkt dat de formulering van vorige vier arresten van het
Hof van Cassatie niet identiek is: in de arresten van 16 maart 1999 en 15 februari
2000 wordt gezegd dat de bepalingen van het EVRM “in deze omstandigheden”
geschonden zijn. In de andere arresten word er geen melding van die nuance
gemaakt. Het is echter niet duidelijk wat het Hof daarmee bedoelt. Het is mogelijk dat
zij een beslissende rol toekent aan de bijzondere omstandigheden van de zaak zoals
de vrees om op zitting onmiddellijk te worden aangehouden. Dit is echter niet
duidelijk, daarom wordt algemeen aangenomen dat het Hof van Cassatie de
rechtspraak van het Europees Hof volledig overneemt en dat de bepalingen uit ons
wetboek van Strafvordering niet meer kunnen worden toegepast in zoverre zij in strijd
zijn met de bepalingen uit het Europees Verdrag. Het recht voor de beklaagde om
zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat bestaat dus zowel voor de
verdediging over een rechtspunt als voor de verdediging over de grond van de
zaak.98
108. De vraag is nu of de interpretatie van artikel 6.3.c EVRM ook in eerste aanleg
dient te worden toegepast.99
Uit de rechtspraak van het Europees Hof blijkt dat het recht op bijstand in eerste
aanleg niet de afwezigheid van dat recht rechtvaardigt in een andere aanleg. De
advocaat moet dus ook in eerste aanleg toegelaten worden om het debat te voeren
in afwezigheid van zijn cliënt.
109. Deze interpretatie moet ook worden toegepast ingeval van een bevel tot
persoonlijke verschijning. Niemand kan gedwongen worden om in persoon te
verschijnen, als een persoon dus geen gevolg geeft aan het bevel tot persoonlijke
verschijning zal hij bij verstek worden berecht. Nu verstek in feite neerkomt op het
ontnemen van recht op bijstand door raadsman, moeten we dus concluderen dat ook
de raadsman van een beklaagde wiens persoonlijke verschijning werd bevolen moet
de kans krijgen om zijn cliënt te vertegenwoordigen en te verdedigen, zelfs als die
niet in de onmogelijkheid bevindt om persoonlijk te verschijnen.
98
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 51. 99
P. TRAEST, “De vertegenwoordiging van de afwezige beklaagde”, T. Strafr., 2000 , 205.
44
HOOFDSTUK 4: wetswijziging 12 februari 2003
110. Het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft een schending
vastgesteld van de artikelen 6.1 en 6.3.c EVRM wanneer de rechtbank weigert om de
beklaagde te laten vertegenwoordigen door een raadsman wanneer de beklaagde
zelf niet persoonlijk verschijnt.
111. Onze Belgische wetgever is afgestapt van de idee van de verplichte
persoonlijke verschijning, onder druk van de Europese rechtspraak. Ze heeft nu een
ruim recht van vertegenwoordiging voor de strafrechter ingevoerd. Aan de basis van
deze wet lagen drie wetsvoorstellen100. Ze waren het alle drie eens over één zaak:
het recht op vertegenwoordiging moet veralgemeend worden.101
112. De wet van 12 februari 2003 heeft de artikelen 185 en 186 van ons wetboek
van strafvordering, voor wat betreft de correctionele rechtbank (artikel 152 sv. voor
wat betreft de politierechtbank), dan aangepast als volgt:
Art. 185. - § 1. De beklaagde, de burgerrechtelijk aansprakelijke partij en de
burgerlijke partij verschijnen persoonlijk of in de persoon van een advocaat.
§ 2. De rechtbank kan in elke stand van het geding de persoonlijke verschijning
bevelen, zonder dat tegen haar beslissing enig rechtsmiddel kan worden
ingesteld. Het vonnis dat deze verschijning beveelt, wordt ten verzoeke van het
Openbaar Ministerie aan de betrokken partij betekend, met dagvaarding om te
verschijnen op de door de rechtbank vastgestelde datum.
Indien de beklaagde noch persoonlijk, noch in de persoon van een advocaat
verschijnt, nadat hij op de inleidingszitting overeenkomstig § 1 is verschenen,
wordt het vonnis dat gewezen wordt geacht op tegenspraak te zijn en ten
verzoeke van het Openbaar Ministerie aan de beklaagde betekend. Ten aanzien
van de beklaagde kan een bevel tot medebrenging worden uitgevaardigd.
100
Wetsvoorstel van 15 mei 2000 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering wat het verstek betreft (ingediend door de heren Bourgeois, Van Hoorebeke en Erdman), Parl.St. Kamer, 1999-2000, nr. 65/001; wetsvoorstel van 26 oktober 2001 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering teneinde ervoor te zorgen dat beklaagden en beschuldigden door een raadsman kunnen worden bijgestaan, ook al waren zij niet op de terechtzitting aanwezig (ingediend door de heer Bacquelaine, mevrouw Herzet en mevrouw Barzin), Parl.St. Kamer, 2001-02, nr. 1478/001; wetsontwerp van 22 januari 2002 tot wijziging van de bepalingen inzake de persoonlijke verschijning van de beklaagde en van het artikel 421 van het Wetboek van Strafvordering, Parl.St, Kamer, 2001-02, nr. 1600/001. 101
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12 februari 2003”, R.W. 2003-04, afl. 13, 480-496.
45
Art. 186. - Indien de gedaagde, of een advocaat die hem vertegenwoordigt, niet
verschijnt op de dag en het uur in de dagvaarding bepaald, wordt jegens hem
vonnis bij verstek gewezen.
113. De wetgever heeft dus het artikel 152, 185 en 186 sv. aangepast teneinde ons
wetboek van strafvordering in overeenstemming te brengen met de rechtspraak van
het Europees Hof. De wetgever heeft een identieke tweede paragraaf ingevoegd in
de artikelen 152 en 186 sv.
114. Voortaan kan de beklaagde dus ofwel in persoon verschijnen ofwel in de
persoon van een advocaat, zowel voor de politierechter als de correctionele
rechtbank. De beklaagde is niet langer verplicht om persoonlijk te verschijnen, hij kan
zich steeds door zijn advocaat laten vertegenwoordigen. Er zijn geen uitzonderingen
voor bepaalde ernstige misdrijven. De procedure is in dat geval op tegenspraak en
verzet is dan niet meer mogelijk, de termijn voor hoger beroep begint dan te lopen
vanaf de dag van de uitspraak. 102
115. Het tweede lid van de artikelen is nieuw, het stelt dat wanneer de beklaagde
op de inleidingszitting is verschenen (in persoon of via een raadsman) maar op latere
zittingen niet meer (noch in persoon, noch via raadsman), dan wordt het vonnis
geacht op tegenspraak te zijn. Tegen het vonnis kan dus geen verzet meer worden
aangetekend.103
116. De situatie waarbij de advocaat alleen verschijnt op de vastgestelde
zittingsdag kan zich ook voordoen. In dat geval mag de advocaat zijn afwezige cliënt
vertegenwoordigen waardoor de procedure geacht wordt op tegenspraak te zijn
gevoerd. Als op latere zitting de advocaat niet meer verschijnt, blijft echter voldaan
aan de voorwaarde van artikel 185§2 sv. en zal de eindbeslissing ook op
tegenspraak zijn.
117. Uit de parlementaire voorbereidingen blijkt dat het eerste en de tweede
paragraaf samen dienen gelezen te worden. Het moet dan als volgt worden
geïnterpreteerd: op de inleidende zitting is de beklaagde in persoon of via een
102
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12
februari 2003”, R.W. 2003-04, afl. 13, 480-496. 103
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12
februari 2003”, R.W. 2003-04, afl. 13, 480-496.
46
raadsman verschenen. Als enkel de raadsman is verschenen dan kan de rechter een
bevel tot persoonlijke verschijning bevelen. Als aan dat bevel geen gevolg wordt
gegeven, en er verschijnt niemand op de vastgelegde zittingsdag (ook de raadsman
niet) dan wordt het vonnis toch geacht op tegenspraak te zijn uitgesproken, ook al is
niemand van de verdediging aanwezig. De minister van justitie stelt dat als je bent
verschenen op de eerste zitting, maar nadien niet meer, dan onttrek je je opzettelijk
aan het vervolg van de debatten. De sanctie daarop is dat de debatten op
tegenspraak zijn gevoerd. 104
118. Er blijft veel verwarring ontstaan omtrent de voorlaatste zinsnede van artikel
185§2 Sv. De vergissing schuilt hem in het feit dat dit deel zelfstandig wordt gelezen.
Deze bepaling behandelt echter een zeer specifieke situatie en kan niet los gezien
worden van hetgeen daarvoor wordt bepaald, nl. het uitvaardigen van een bevel tot
persoonlijke verschijning. De lezer van dit artikel zou de vergissing kunnen vermijden
door ook de slotzin van artikel 185§2 Sv. te lezen. In deze zin staat dat ten aanzien
van de beklaagde een bevel tot medebrenging kan worden uitgevaardigd, dit kan
enkel in het geval er reeds eerder een bevel persoonlijke verschijning was
bevolen.105
119. De beoordeling of een beslissing op tegenspraak of bij verstek is gewezen is
niet altijd makkelijk te beoordelen. Het is wel duidelijk voor een partij die geheel niet
deelneemt aan het strafproces en op alle terechtzittingen afwezig blijft. In dit geval is
de uitspraak duidelijk op verzet. Het is minder duidelijk als de beklaagde op een deel
van de behandeling van de zaak afwezig is en op een deel aanwezig. Verstraeten
omschrijft een verstekbeslissing als volgt: “een vonnis of arrest waarbij de betrokken
partij, door haar afwezigheid of door niet aan de debatten deel te nemen, niet in de
mogelijkheid is geweest alle bezwaren te weerleggen die tegen haar werden
ingebracht, hetzij als bewijsmateriaal, hetzij als vordering.”106 Het verschil tussen
verstek of tegenspraak slaat hem dus op de mogelijkheid tot verweer die aan de
partijen geboden wordt. Bij een gedeeltelijke aanwezigheid dient dus te worden
nagegaan of wat er gedurende die afwezigheid gebeurde en welke
proceshandelingen werden gesteld. Wanneer de beklaagde niet aanwezig is
104
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12
februari 2003”, R.W. 2003-04, afl. 13, 480-496. 105
B. MEGANCK, “Over verstekken die op tegenspraak worden geacht”, T.Strafr. 2007/3, 203. 106
B. MEGANCK, “Over verstekken die op tegenspraak worden geacht”, T.Strafr. 2007/3, 203.
47
wanneer de rechter hem wil ondervragen is er in elk geval verstek. Het is dus een
feitenkwestie of er sprake is van verstek of niet. 107
120. De artikelen 152 §2 en 185§2 Sv. vormen dus een heel belangrijke
uitzondering op de principes over gedeeltelijke aanwezigheid bij de behandeling van
een zaak. De mogelijkheid van verzet wordt uitgesloten ook al is de uitspraak in
werkelijkheid bij verstek gewezen, want de artikelen bevatten de situatie waarin de
uitspraak geacht wordt op tegenspraak te zijn gewezen, in het geval er persoonlijke
verschijning is bevolen. Het Hof van Cassatie stelt: “Overwegende dat het arrest het
verzet tegen voormeld vonnis niet ontvankelijk verklaart, om reden dat er grond is om
het, met toepassing van artikel 185, ,§ 2, tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering, te beschouwen als geacht op tegenspraak te zijn gewezen ; Maar
overwegende dat uit de vaststellingen van het arrest niet blijkt dat de correctionele
rechtbank de persoonlijke verschijning van eiser op de terechtzitting van 24
november 2003 zou hebben bevolen ; Dat het arrest daarentegen beslist dat het
verlies van het recht om verzet aan te tekenen tegen een verstekvonnis, dat bij
voormeld artikel 185, ,§ 2, tweede lid, is bepaald, niet afhangt van de voorwaarde dat
de rechtbank, voorafgaand, de persoonlijke verschijning zou hebben bevolen”.108
121. Steven Vandromme stelt in de juristenkrant van 2004 dat de sanctie van de op
tegenspraak geachte beslissing dus steeds afhankelijk is van de vereiste dat vooraf
een bevel tot persoonlijke verschijning tegen de beklaagde is uitgevaardigd. In de
praktijk wordt dergelijk bevel echter zeer weinig uitgevaardigd, waardoor de impact
van de nieuwe artikelen op de dagelijkse gang van zaken zeer beperkt blijft. De op
tegenspraak geachte vonnissen in strafzaken blijven dus nog een rariteit.109
122. Verschijnt men dus op de inleidende zitting en later niet meer, dan wordt het
vonnis geacht op tegenspraak te zijn, maar dit is enkel het geval als de rechtbank de
persoonlijke verschijning bevolen had. De correctionele rechtbank kan deze
persoonlijke verschijning in elke stand van het geding bevelen. Dit bevel kan echter
niet met dwang worden uitgevoerd.
107
B. MEGANCK, “Over verstekken die op tegenspraak worden geacht”, T.Strafr. 2007/3, 203. 108
Cass. 1 juni 2005, www.cass.be. 109
S. VANDROMME, “Vonnis dat geacht wordt op tegenspraak te zijn in strafzaken blijft rariteit”, De Juristenkrant, 9 juni 2004, afl. 91.
48
123. Als op de inleidende zitting niemand is verschenen, noch de beklaagde, noch
zijn raadsman, dan zal de uitspraak bij verstek worden uitgesproken.
4.1 Politierechtbank
124. Zoals hierboven reeds gezegd, stond in de oorspronkelijke versie van de wet
reeds dat de beklaagde voor de politierechtbank persoonlijk kon verschijnen of in
persoon van een bijzonder gemachtigde.
125. Bij wet van 16 februari 1961 werd artikel 152 Sv. reeds ingrijpend gewijzigd.
De beklaagde kan voortaan in persoon verschijnen of via een advocaat. Bovendien
kan er steeds een bevel tot persoonlijke verschijning worden uitgevaardigd lastens
de beklaagde. 110
126. Ingevolge een aantal bepalingen inzake de modernisering en versnelling van
de strafrechtspleging, heeft men de politierechtbank bevoegd gemaakt voor alle
wanbedrijven inzake onopzettelijke slagen en verwondingen als gevolg van een
verkeersongeval. In het kader van deze nieuwe bevoegdheid heeft men ook artikel
152 Sv. aangepast. Aan dit artikel werd een tweede lid toegevoegd omdat de
wetgever niet wou dat in zulke zaken de verplichte persoonlijke verschijning kon
worden omzeild. Het tweede lid stelde dat de persoonlijke verschijning verplicht was
in geval van “onopzettelijke doding en het plegen van een vluchtmisdrijf na een
ongeval waarbij aan een ander slagen en verwondingen werden toegebracht of een
ongeval veroorzaken met dezelfde gevolgen terwijl de betrokkene in staat van
dronkenschap verkeert of in een soortgelijke staat ten gevolge van verdovende
middelen, hallucinogenen, geneesmiddelen of alcoholhoudende dranken”. Het gaat
dus om gevallen waarvoor vroeger de correctionele rechtbank bevoegd was en
waarvoor dus de persoonlijke verschijning verplicht was.111
127. Door de wetswijziging van 12 februari 2003 is de vertegenwoordiging voor de
politierechtbank nu voor alle partijen volledig. De beklaagde kan in persoon
verschijnen of via een advocaat. Er bestaan geen uitzonderingen meer.
110
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed
procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 35. 111
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 36.
49
128. Dit is niet nieuw voor wat betreft de politierechtbank. Wat wel nieuw is, is de
invoering van de mogelijkheid voor de rechter om de persoonlijke verschijning te
bevelen. Sinds de wetswijziging van 2003 is het voorts mogelijk voor alle partijen om
vertegenwoordigd te worden. De beklaagde, de burgerrechtelijk aansprakelijke partij
en de burgerlijke partij kunnen voorts persoonlijk of via een raadsman optreden.112
4.2 Correctionele rechtbank
129. De nieuwe wet voorziet een nieuwe categorie van vonnissen. Naast de
vonnissen op tegenspraak en deze op verzet, zijn er nu de vonnissen die geacht
worden op tegenspraak te zijn gewezen. Het verzet wordt uitgesloten voor
beklaagden die tijdens het onderzoek ter terechtzitting verstek laten gaan. Deze
categorie beklaagden kunnen enkel nog hoger beroep aantekenen. Het doel van de
nieuwe wet was de voorzieningen bij verstek te beperken en de mogelijkheden tot
verzet in te perken.113
130. Luidens de nieuwe wet zijn de vonnissen die geacht worden op tegenspraak
deze zaken waarin de beklaagde verschijnt op de inleidingszitting (in persoon of via
advocaat) en op de latere zittingen niet meer verschijnt en zich ook niet laat
vertegenwoordigen. Dit tast het recht op verstek niet aan. De beklaagde die van bij
het begin niet verschijnt kan nog altijd verstek laten gaan en verzet aantekenen.
Tegen deze beklaagde kan geen bevel tot persoonlijke verschijning of bevel tot
medebrenging worden uitgevaardigd.114 De meerderheid gaat er vanuit dat het
eerste en tweede paragraaf samen dienen gelezen te worden waardoor het vonnis
dat geacht wordt op tegenspraak te zijn impliceert dat er voorafgaand een bevel tot
persoonlijke verschijning dient te worden uitgevaardigd tegen de beklaagde. De
vraag rijst nu of er een ongerechtvaardigde discriminatie bestaat tussen de
beklaagde die totaal niet verschijnt en degene die wel verschijnt op de inleidende
zitting en later niet meer.
112
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed
procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 36. 113
B. DE SMET, “Verstek en verzet in strafzaken”, CABG 2003, afl. 3, 21. 114
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 80.
50
131. Wanneer men de nieuwe wet letterlijk interpreteert, zou de beklaagde die op
de inleidingszitting verscheen en later niet meer verscheen, noch via zijn raadsman,
zijn recht op verzet verliezen. Enkel beklaagden die van meet af aan verstek laten
gaan zouden hun recht op verzet behouden.115
132. Bij de teleologische interpretatie van de nieuwe wet is de uitsluiting van het
recht op verzet veel minder ruim. De toelaatbaarheid van het verzet hangt af van de
reden van het uitstel. Als de rechter de zaak uitstelt met als doel de beklaagde te
kunnen horen op de zitting en hij vaardigt daartoe een bevel tot persoonlijke
verschijning uit, waarna de beklaagde het nalaat te verschijnen, dan verliest hij zijn
recht op verzet. De sanctie van uitsluiting van de mogelijkheid van verzet bestaat dus
enkel voor de beklaagden die met enig misrijzen voor de rechtbank afwezig blijven.
Als de zaak bijvoorbeeld wordt uitgesteld met het oog op de aanstelling van een
deskundige en de rechter zegt niets over de aanwezigheid van de verdachte, dan
blijft het recht op verzet onaangetast.116
4.3 Rechtspersoon
133. De rechtspersoon heeft altijd al het recht op vertegenwoordiging door een
advocaat naar keuze gehad. De beklaagde-rechtspersoon kon steeds op grond van
artikel 152§1 en 185 §1 Sv. zowel voor de politierechtbank als de correctionele
rechtbank in persoon of via advocaat verschijnen. In de rechtsleer werd aangenomen
dat een bevel persoonlijke verschijning ook ten aanzien van een rechtspersoon kan
uitgevaardigd worden. In dit geval verscheen de rechtspersoon via de natuurlijke
persoon, dit is degene die krachtens de wet of de statuten bevoegd is om de
rechtspersoon te vertegenwoordigen. Indien er een persoon is aangesteld op grond
van artikel 2 V.T.Sv. dan is het deze lasthebber ad hoc die de vertegenwoordiging op
zich neemt en niet de personen die normalerwijze bevoegd zijn de
vertegenwoordiging op zich te nemen.117
115
B. DE SMET, “Verstek en verzet in strafzaken”, CABG 2003, afl. 3, 21. 116
B. DE SMET, “Verstek en verzet in strafzaken”, CABG 2003, afl. 3, 21. 117
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12 februari 2003”, R.W. 2003-04, afl. 13, 491.
51
134. De wet van 12 februari 2003 maakt geen onderscheid meer tussen de
beklaagde die een natuurlijk persoon is en de beklaagde die een rechtspersoon is.
Dezelfde rechtsregels zijn dus van toepassing op zowel de natuurlijke als
rechtspersonen. Er kan dus zowel tegen de natuurlijke persoon als tegen een
lasthebber ad hoc een bevel tot medebrenging worden uitgevaardigd.118
135. De wet bevat geen bepalingen meer over de wijze van verschijning in geval
van een bevel tot persoonlijke verschijning. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt
dat in zulks geval het bevoegd orgaan aangewezen in statuten of door wet in rechte
mag verschijnen. Er wordt dus verwezen naar de regels van het gemeen recht voor
wat betreft de vertegenwoordiging van de rechtspersoon. Als we toepassing maken
van het gemeen recht dan kan een N.V. in persoon verschijnen door de voltallige
raad van bestuur. Deze vertegenwoordigingsbevoegdheid kan echter ook toekomen
aan de personen die krachtens de statuten gemachtigd zijn om de vennootschap te
vertegenwoordigen.119
136. Een B.V.B.A. kan in persoon verschijnen door elke zaakvoerder, tenzij de
statuten anders bepalen.120(artikel 257 W. Venn.)
137. Het is ook mogelijk dat een lasthebber ad hoc is aangesteld overeenkomstig
artikel 2bis V.T.Sv. In geval van bevel tot persoonlijke verschijning dient deze
lasthebber te verschijnen. De vraag stelt zich dan of in geval van gelijktijdige
vervolging van natuurlijke persoon en de rechtspersoon in alle omstandigheden een
lasthebber ad hoc dient aangesteld te worden. De meerderheid van de rechtspraak
neemt aan dat er een belangenconflict ontstaat tussen de natuurlijke persoon en de
rechtspersoon ter zitting. De vraag dient dus ontkennend te worden beantwoord.
Indien het belangenconflict het recht van verdediging van de rechtspersoon zelf
aantast dient eerst een lasthebber ad hoc te worden aangesteld en dient deze
vervolgens verstek te laten gaan.121
118
P. TRAEST, “De vertegenwoordiging van de afwezige beklaagde”, T. Strafr., 2000 , 205. 119
Artikel 522 Wetboek vennootschappen. 120
P. TRAEST, “De vertegenwoordiging van de afwezige beklaagde”, T. Strafr., 2000 , 205. 121
P. TRAEST, “De vertegenwoordiging van de afwezige beklaagde”, T. Strafr., 2000 , 205.
52
138. Aan de voor de rechtspersoon verschijnende natuurlijke persoon wordt een
zwijgrecht toegekend. Hij vertegenwoordigt de rechtspersoon dus al zijn verklaringen
zouden als bewijs kunnen worden gebruikt.122
139. Indien de rechter andere personen wenst te horen dan de personen die
verschijnen als vertegenwoordiger, kan hij ze oproepen als getuige. In dit geval kan
echter wel een probleem ontstaan, nl. als de getuige de getuigeneed aflegt en later
blijkt dat deze persoon betrokken is bij de feiten.123
140. We kunnen hieruit besluiten dat na een bevel tot persoonlijke verschijning
lastens de rechtspersoon, de rechter kan toestaan dat deze rechtspersoon niet
verschijnt, doch zich wel laat vertegenwoordigen door een raadsman. Het was
immers de bedoeling van de wetgever om de rechtspersoon zoveel als mogelijk gelijk
te behandelen als een natuurlijk persoon in geval van bevel tot persoonlijke
verschijning.124
4.4 Opheffing art. 421 Sv.
141. Artikel 421 Sv. bevatte een bijzondere ontvankelijkheidsvereiste voor het
instellen van cassatieberoep voor personen die tot een vrijheidsstraf zijn veroordeeld.
Personen die zich in deze situatie bevonden konden enkel cassatie aantekenen als
ze zich op dat moment in hechtenis bevonden of als ze onder borgtocht in vrijheid
werden gesteld. Dit betekende dus een zware belemmering voor de tot een
vrijheidsstraf veroordeelde die in cassatie wenste te gaan. 125
142. Hoewel de partijen niet verplicht zijn om persoonlijk te verschijnen voor het
Hof van Cassatie, hield artikel 421 Sv. een problematische voorwaarde in waardoor
de ontvankelijkheid van het cassatieberoep erg werd beïnvloed. Artikel 6.1 E.V.R.M.
kwamen hierdoor in het gedrang.
143. In de zaak Poitrimol heeft het Europees Hof duidelijk gesteld dat de
onontvankelijkheid van het cassatieberoep een te zware sanctie is in de verhouding
122
P. TRAEST, “De vertegenwoordiging van de afwezige beklaagde”, T. Strafr., 2000 , 205. 123
P. TRAEST, “De vertegenwoordiging van de afwezige beklaagde”, T. Strafr., 2000 , 205. 124
P. TRAEST, “De vertegenwoordiging van de afwezige beklaagde”, T. Strafr., 2000 , 205. 125
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12 februari 2003”, R.W. 2003-04, afl. 13, 491.
53
tot het niet onmiddellijk ingaan op een beslissing van de rechter tot onmiddellijke
aanhouding. Het Hof wees er in dit arrest wel op dat er in Frankrijk geen verzet
openstond voor de afwezige beklaagde.126
144. Het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft hier dan ook een
schending van art. 6 E.V.R.M. vastgesteld. Het Hof stelt wel dat het de staat vrijstaat
om de toegang tot rechtsmiddelen afhankelijk te maken van een aantal voorwaarden,
maar die beperkingen mogen geen afbreuk doen aan het recht zelf. Het Hof diende
na te gaan of de beperking in redelijke verhouding staat met het doel. Het Hof diende
dus een afweging te maken dus het beoogde doel, zijnde de uitvoering van de
veroordeling, en het vermoeden van onschuld en het feit dat een veroordeling nog
niet definitief is zolang er nog rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld.
Cassatieberoep is voor veroordeelden tot een vrijheidsstraf van groot belang. De
onontvankelijkheid van het cassatieberoep wordt door het Hof als een te zware
sanctie aanzien. 127
145. In Frankrijk was echter niet voorzien in verzet tegen een beslissing in tweede
aanleg, in tegenstelling tot België. Om deze reden hield het Hof van Cassatie eerst
vast aan haar vroegere rechtspraak en bleef ze artikel 421 Sv. toepassen. Het Hof
versoepelde haar rechtspraak wel in de loop der jaren. In de zaak Van Geyseghem
kon het Hof het cassatieberoep ook onontvankelijk verklaren, doch heeft ze ervoor
gekozen om het beroep te verwerpen.128
146. Het Hof van Cassatie heeft haar rechtspraak voor het eerst aangepast bij
arrest van 9 maart 1999 en artikel 421 Sv. doen wijken voor het E.V.R.M.129 Ze heeft
zich hierbij gesteund op de arresten Guérin en Omar tegen Frankrijk. In deze twee
arresten hadden betrokkenen zich kunnen verdedigen in eerste en tweede aanleg.
Ze hadden echter geen gevolg gegeven aan een bevel tot aanhouding dat tegen hen
was uitgevaardigd. Het Europees Hof was van mening dat de veroordeelde verplicht
werd zichzelf een vrijheidsberoving op te leggen op basis van een beslissing die nog
126
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 70. 127
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12 februari 2003”, R.W. 2003-04, afl. 13, 491. 128
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 70. 129
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12 februari 2003”, R.W. 2003-04, afl. 13, 491.
54
niet definitief was, zolang niet beslist werd over het cassatieberoep. Het Europees
Hof stelde dat het evenwicht tussen de zorg om naleving van gerechtelijke
beslissingen te verzekeren en het recht op toegang tot een rechter verbroken werd.
130
147. Het Belgische Hof van Cassatie heeft in haar arrest van 9 maart 1999 het
cassatieberoep van een voortvluchtige veroordeelde ontvankelijk verklaard en artikel
421 Sv. niet toegepast. Bij artikel 14 van de wet van 12 februari 2003 werd artikel
421 opgeheven. Nu dient de eiser in cassatie zich dus niet meer in hechtenis te
bevinden om een ontvankelijk cassatieberoep in te stellen.131
4.5 Belgische rechtspraak sinds wetswijziging
148. De correctionele rechtbank te Hasselt heeft op 5 februari 2009132 een zaak
behandeld waarbij de beklaagde op de inleidingszitting persoonlijk of via een
raadsman verschijnt maar op een latere zitting noch in persoon noch via raadsman
verschijnt. Het eindvonnis wordt dan geacht op tegenspraak te zijn. De rechtbank
past de nieuwe wetgeving letterlijk toe: artikel 185 §2, 2e lid Sv. stelt uitdrukkelijk dat
indien de beklaagde noch in persoon, noch via raadsman verschijnt, nadat hij op de
inleidende zitting wel is verschenen, dan wordt het vonnis geacht op tegenspraak te
zijn. Het tweede lid moet echter wel worden samen gelezen met het eerste. De
sanctie die dan in de wet is ingebouwd, zijnde dat het een vonnis op tegenspraak is,
geldt enkel als de beklaagde geen gevolg heeft gegeven aan een bevel tot
persoonlijke verschijning. In casu was zulks wel het geval, dus de rechter heeft
terecht het vonnis op tegenspraak uitgesproken.
149. In een arrest van het Hof van Cassatie d.d. 19 maart 2008 beklemtoont het
Hof het algemeen rechtsbeginsel van vertegenwoordiging van beklaagde,
beschuldigde, veroordeelden.133 Het is niet omdat de beklaagde uitdrukkelijk moet
instemmen met een werkstraf of met de opgelegde probatievoorwaarden dat hij
persoonlijk voor de strafrechter dient te verschijnen. Dit kan ook allemaal via een
130
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 71. 131
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 70. 132
Corr. rechtbank Hasselt, 5 feburari 2009, NJW,afl. 209, 28 oktober 2009, 729-730 133
Cass. 19 maart 2008, R.W., 2009-10, afl. 36.
55
raadsman gaan, de instemming met een werkstraf kan zelfs uitdrukkelijk blijken uit
een schriftelijk verzoek die de betrokkene kan meegeven aan zijn raadsman.
150. In de praktijk zal de strafrechter altijd eerst vragen aan de betrokken partij om
toch in persoon te verschijnen. Op die manier kan hij zich een beter beeld schetsen
van de betrokkene om een gepaste individuele straf op te leggen. De rechter moet
zich kunnen vergewissen van de werklust van betrokkene indien er een werkstraf
wordt gevraagd. Deze beoordeling gaat altijd beter indien hij de man of vrouw in
persoon voor zich ziet staan. Indien de rechter het echt strikt noodzakelijk acht om de
betrokkene te zien kan hij nog altijd een bevel tot persoonlijke verschijning
uitvaardigen. De rechter zal dit doen als hij zich rechtstreeks tot de betrokkene wil
richten of zich wil vergewissen van de geestesgesteldheid van de betrokkene.
56
HOOFDSTUK 5: Is het Belgisch recht nu in overeenstemming met
de Europese rechtspraak?
151. De nieuwe wet beperkt zich eigenlijk tot procedures voor de politierechtbank
en correctionele rechtbank en procedures in hoger beroep. Bijzondere procedures
werden buiten beschouwing gelaten. De vraag rijst dus of de persoonlijke
verschijning ook nodig is bij opleggen van een werkstraf of probatievoorwaarden.
Dient de beklaagde hiervoor persoonlijk aanwezig te zijn of kan dit ook via een
raadsman worden geregeld?
152. De vraag stelt zich ook met betrekking tot de procedure voor het Hof van
Assisen. Kan de nieuwe wet ook op deze procedure worden toegepast, of is er een
andere procedure voorzien.
5.1 Procedure voor het Hof van Assisen
153. Het Hof van Assisen is steeds een buitenbeentje geweest op vlak van de
verschijning van de beschuldigde en de gevolgen van de afwezigheid van de
beschuldigde.134
154. Voor 2000 bestond er voor de beschuldigde een principiële verplichting tot
verschijnen. Er bestond ook een procedure van weerspannigheid aan de wet. Dit
was voor de beschuldigde die na het arrest van verwijzing niet kon worden gevat en
die zich niet aanmeldde binnen 15 dagen na betekening van het arrest (oud artikel
465-478 sv.)135. Het oud artikel 468 sv. bepaalde dat er geen advocaat mocht
optreden om de weerspannige beschuldigde te verdedigen.136
155. De procedure voor het Hof van Assisen werd echter bij wet van 30 juni 2000
grondig gewijzigd. De procedure van weerspannigheid werd afgeschaft en een
gewone verstekprocedure werd ingevoerd. Artikel 381 Sv.137 bepaalt dat de
134
S. VANDROMME, “Verstek en het Hof van Assisen: de cassatie-arresten van 2 oktober 2002 en 16 juni 2004”, T.Strafr. 2005, 267. 135
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 64. 136
S. VANDROMME, “Verstek en het Hof van Assisen: de cassatie-arresten van 2 oktober 2002 en 16 juni 2004”, T.Strafr. 2005, 267. 137
“Art. 381. - Wanneer de beschuldigde, die zich niet in hechtenis bevindt, zich niet aanmeldt op de
voor de opening van de debatten vastgestelde datum, geeft de voorzitter van het hof van assisen
terstond een beschikking houdende dat die beschuldigde bij verstek zal worden berecht.”.
57
beschuldigde bij verstek zal worden berecht als hij zich niet in voorhechtenis bevindt
en zich niet aanmeldt op de datum van opening der debatten. Na de veroordeling bij
verstek is verzet mogelijk. Het Hof van Assisen dient dan uitspraak te doen over de
ontvankelijkheid van het verzet, evenwel zonder bijstand van de jury. Artikel 385,
eerste lid Sv. bepaalt dat de beschuldigde zich op verzet kan laten
vertegenwoordigen door een raadsman.
156. Dit betekent dus dat de gewone assisenprocedure ook wordt gevolgd in geval
van verstek, enkel de deelname van de verdediging aan de debatten kan niet
plaatsvinden, aangezien de beschuldigde niet aanwezig is.138
157. De mogelijkheid van vertegenwoordiging door een advocaat is niet in artikel
381 Sv. ingebouwd. Het Europees Hof heeft in de zaak Krombach nochtans
uitdrukkelijk gezegd dat een adequate verdediging door een advocaat evenzeer geldt
in assisenzaken. De afwezigheid van de beklaagde mag niet tot gevolg hebben dat
hij zijn rechten van verdediging niet mag uitoefenen, aldus het E.H.R.M.139
158. De wet van 1 februari 2003 heeft niets gewijzigd aan de procedure van het Hof
van Assisen.
159. Sommigen zijn van mening dat de rechtspleging voor het Hof van Assisen
hoofdzakelijk mondeling verloopt en dat daarom de aanwezigheid van de
beschuldigde wel vereist is. Deze argumentatie zou nochtans in strijd zijn met de
Straatburgse rechtspraak.140
160. De rechtsleer is van oordeel dat onze Belgische wetgeving op zeer gespannen
voet staat met de Europese rechtspraak. In de praktijk zal het echter niet veel
voorkomen dat een beschuldigde aan zijn advocaat de opdracht zou geven om hem
in zijn afwezigheid te verdedigen. Dit zou een zeer slechte indruk geven aan de jury
en bovendien zou een veroordeling meteen definitief worden, behoudens
cassatieberoep. Er staat geen verzet meer open wanneer de advocaat de
138
S. VANDROMME, “ Verstek en het Hof van Assisen: de cassatie-arresten van 2 oktober 2002 en 16 juni 2004”, T. Strafr., 2005, 267. 139
E.H.R.M. 13 februari 2001, Krombach/Frankrijjk, R.S.C. 2001, 429. 140
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12 februari 2003.”, Rechtskundig weekblad (R.W.) 2003-2004, afl. 13, 494.
58
beschuldigde verdedigt in zijn afwezigheid, bovendien zullen slechts zeer weinig
advocaten bereid zijn zo’n verantwoordelijkheid te dragen.141
161. Sinds het cassatie-arrest van 2 oktober 2002 is meer discussie ontstaan
omtrent volgende zinsnede uit het artikel 381 sv.: “de beschuldigde, die zich niet in
hechtenis bevindt”. Het Hof van Cassatie oordeelde bij arrest van 2 oktober 2002 dat
de verstekprocedure niet van toepassing kan zijn op de beschuldigde die vóór de
samenstelling van de jury gevangen is genomen. De gevangen genomen
beschuldigde moet bijgevolg verschijnen. Wanneer de beschuldigde de wil zou uiten
om bij verstek te worden veroordeeld dan kan het Hof van Assisen niet op dit verzoek
ingaan. Uit deze gang van zaken kan geen miskenning van de rechten van
verdediging worden afgeleid, aangezien de behandeling van de zaak volledig in het
bijzijn van de beschuldigde plaatsvond, ook al was het tegen zijn zin.142
162. Het bevel tot gevangenneming143 heeft tot doel te beletten dat de
beschuldigde zich zou onttrekken aan het gerecht en te verhinderen dat hij ervoor
zou kiezen om niet te verschijnen voor een jury die een verdict zou uitspreken
waaraan hij zich niet wil onderwerpen.144 Door de beschuldigde vóór het kiezen van
de jury reeds van zijn vrijheid te beroven en hem dan niet meer toe te staan verstek
te laten gaan, wordt vermeden dat hij, nadat hij kennis heeft genomen van de
samenstelling van de jury nog verstek zou laten gaan. Op die manier zou hij verzet
kunnen aantekenen om nadien berecht te worden door een andere jury. De
beschuldigde heeft niet het recht om zijn jury te kiezen. 145
163. Is deze methode een aantasting op het recht op een eerlijk proces, in de zin
van artikel 6 EVRM? Het is de lidstaten toegestaan om maatregelen te nemen om de
persoonlijke verschijning van de beklaagde aan te moedigen. Een verschijningsplicht
is op zich dus niet strijdig met artikel 6 EVRM. Enkel de sanctie op het niet voldoen
aan de verschijningsplicht mag er niet toe leiden dat de rechten van verdediging van
141
S. VANDROMME, “Verstek en het Hof van Assisen: de cassatie-arresten van 2 oktober 2002 en 16 juni 2004”, T. Strafr., 2005, 267. 142
S. VANDROMME, “Verstek en het Hof van Assisen: de cassatie-arresten van 2 oktober 2002 en 16
juni 2004”, T. Strafr., 2005, 267. 143
artikel 26§5 voorlopige hechteniswet. 144
S. VANDROMME, “Verstek en het Hof van Assisen: de cassatie-arresten van 2 oktober 2002 en 16 juni 2004”, T. Strafr., 2005 ,269. 145
S. VANDROMME, “Verstek en het Hof van Assisen: de cassatie-arresten van 2 oktober 2002 en 16
juni 2004”, T. Strafr., 2005 ,269.
59
de beklaagde worden aangetast (hetgeen het geval zou zijn als het de advocaat niet
wordt toegelaten zijn cliënt te verdedigen).146
164. In een cassatie-arrest van 16 juni 2004 betrof het de vraag of de beschikking
om bij verzet te worden berecht door afwezige beschuldigde die in de loop van het
proces alsnog verschijnt kan worden herroepen. Het betrof een zaak met meerdere
beschuldigden en zij waren van oordeel dat de beschikking van de voorzitter dat een
beschuldigde bij verzet wordt berecht onherroepelijk is.147
165. Het Hof van Cassatie stelt dat het perfect mogelijk is dat beschuldigde bij de
opening van de debatten afwezig was en in de loop van de procedure toch nog
verschijnt en verzoekt om aan de debatten deel te nemen om zich te verdedigen. De
verschijnende beschuldigde kan zich dus zonder veel problemen aansluiten bij een
reeds in aanwezigheid van de andere beschuldigden aangevatte procedure. Enkel
als de verzetsprocedure zou zijn aangevangen zonder aanwezigheid van de
beschuldigden, kan ze niet omgezet worden in een procedure op tegenspraak,
omdat de jury dan niet is samengesteld volgens de bepalingen van artikel 242
Gerechtelijk wetboek.148
166. Deze oplossing wordt dan ook verdedigd als de oplossing van het gezond
verstand. Het is beter om het proces verder te zetten, en eventueel bepaalde
onderzoekshandelingen over te doen, dan het hele proces te moeten overdoen.
167. Gezien het feit dat een assisenprocedure een zware procedure is, is het niet
meer dan normaal dat de verstekprocedures tot een minimum worden beperkt. Het is
normaal dat de aanwezigheid van de beschuldigde zoveel mogelijk wordt
bewerkstelligd, dit is om zinloze processen in afwezigheid van de beschuldigde en
om een tweede proces na verzet te kunnen vermijden. In bepaalde situaties kan het
niet anders dat een proces plaats vindt in afwezigheid van de beschuldigde,
bijvoorbeeld als verjaring dreigt en de beschuldigde nog steeds spoorloos is.
146
S. VANDROMME, “Verstek en het Hof van Assisen: de cassatie-arresten van 2 oktober 2002 en 16 juni 2004”, T. Strafr., 2005, 270. 147
S. VANDROMME, “Verstek en het Hof van Assisen: de cassatie-arresten van 2 oktober 2002 en 16
juni 2004”, T. Strafr., 2005, 273. 148
S. VANDROMME, “Verstek en het Hof van Assisen: de cassatie-arresten van 2 oktober 2002 en 16 juni 2004”, T. Strafr., 2005, 273.
60
5.2 Opschorting en probatieopschorting
168. Er was geruime tijd onduidelijkheid over het feit of de persoonlijke
aanwezigheid van de beklaagde vereist is voor het instemmen met opschorting of
aanvaarden van probatievoorwaarden. 149
169. In een vonnis van de correctionele rechtbank van Brugge werd geoordeeld dat
niet kon worden ingegaan op de vraag tot opschorting omdat de beklaagden hun
persoonlijke instemming niet konden geven.
170. De rechtsleer en rechtspraak nemen intussen aan dat vertegenwoordiging hier
wel mogelijk is. Men neemt aan dat het akkoord voor opschorting of
probatievoorwaarden kan blijken uit bepaalde stukken van de rechtspleging.
Bovendien aanvaard men dat akkoord kan gegeven worden via de raadsman.150
171. Artikel 1, §2 van de probatiewet vereist dat de verdachte wordt ingelicht over
de draagwijdte van de maatregel probatie door de rechter en dat hij hierover gehoord
wordt voor de sluiting van de debatten. Sommige auteurs zijn van oordeel dat deze
informatieplicht en hoorplicht van de verdachte een persoonlijke aanwezigheid van
de toekomstige probant veronderstelt. Dit is mijns inziens een zwakke
veronderstelling, gezien een advocaat ook toelichting kan geven over probatie aan
zijn cliënt en bovendien kan hij ook eventuele opmerkingen formuleren op de zitting
namens zijn cliënt.151
172. Uit probatiewet blijkt dus nergens expliciet dat de beklaagde zelf persoonlijk
aanwezig moet zijn. De advocaat kan met opschorting instemmen als
vertegenwoordiger van zijn cliënt. Hij kan ook de noodzakelijke informatie betreffende
de probatievoorwaarden meedelen aan zijn cliënt. Er is dus geen enkele reden om
aan te nemen dat de persoonlijke verschijning vereist is teneinde een opschorting
van de uitspraak te bekomen.
173. De rechter kan natuurlijk altijd de persoonlijke verschijning bevelen.
149
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed
procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 68. 150
P. TRAEST,“De vertegenwoordiging van de afwezige beklaagde”, T. Strafr. 2000, 209. 151
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 68.
61
174. De Minister van justitie heeft expliciet gezegd dat de nieuwe wet enkel van
toepassing is op de politierechtbank en de correctionele rechtbank. Alle andere
wetgevingen blijven ongewijzigd. De Minister stelt dat als vertegenwoordiging toch
zou worden toegestaan in deze bijzondere wetgeving, dat de advocaat dan over een
bijzonder mandaat moet beschikken voor aanvaarding van de voorwaarden.152 Deze
visie kan echter niet worden bijgetreden aangezien de wet dit niet expliciet vereist en
bovendien kan het akkoord met een opschorting ook niet uitgelegd worden als een
berusting of een bekentenis van schuld aan de ten laste gelegde feiten.153 Het blijft
echter aangewezen om u als advocaat te wapenen en ter zitting te vertrekken met
een geschreven document uitgaande van zijn cliënt.
175. Het is dus niet omdat de beklaagde uitdrukkelijk zijn instemming moet geven
met de probatievoorwaarden dat hij daarom persoonlijk moet verschijnen. Een
dergelijke verbintenis kan ook door bemiddeling van een raadsman worden
aangegaan.
176. De gevallen waarin de persoonlijke verschijning van de betrokkene als
onontbeerlijk worden beschouwd zijn in ons Belgisch strafrecht zeer beperkt. Het zijn
enkel de gevallen waarin de rechter zich rechtstreeks tot de beklaagde moet wenden
om zijn geestesgesteldheid te beoordelen of zich te vergewissen van zijn
bereidheid.154
5.3 Het opleggen van een werkstraf
177. De werkstraf heeft een persoonlijk en individueel karakter, de strafrechter
bepaalt een geïndividualiseerde straf die de beklaagde persoonlijk moet ondergaan.
De werkstraf is een hoofdstraf die de rechter kan opleggen “indien een feit van die
aard is om door een politiestraf of een correctionele straf gestraft te worden” (artikel
37ter §1 Sw.).155 De wet van 17 april 2002 heeft bepaald dat de werkstraf wordt
ingevoerd als autonome straf in correctionele zaken en politiezaken.156 De wet zelf
152
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed
procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 68. 153
P. TRAEST, “De vertegenwoordiging van de afwezige beklaagde” , T. Strafr., 2000, 209. 154
artikel 53 Wet Strafuitvoering en art. 23 Voorlopige hechteniswet. 155
S. VANDROMME, “werkstraf”, OSS, Afl 46, 1 april 2004, 194. 156
S. VANDROMME, “werkstraf”, OSS, Afl 46, 1 april 2004, 194.
62
heeft echter geen definitie voorzien van “de werkstraf”. Ze omschrijft enkel de
toepassingsvoorwaarden, de inhoud en de uitvoeringsmodaliteiten.157
178. De rechter moet de beklaagde inlichten over de draagwijdte van de werkstraf
en hij moet de beklaagde horen in zijn opmerkingen158. Dit zijn essentiële
vormvoorschriften voor het opleggen van de werkstraf. Miskenning van deze
voorwaarden kan leiden tot de onwettigheid van de uitspraak van de werkstraf. Na de
grondige inlichting over de draagwijdte van de straf en zijn mogelijkheid om vragen te
stellen, kan de beklaagde instemmen met kennis van zaken.159
179. Artikel 37ter§3 had reeds uitdrukkelijk een recht van vertegenwoordiging
ingebouwd. De rechter kan de werkstraf pas uitspreken als de beklaagde aanwezig is
op de zitting OF vertegenwoordigd is, nadat hij zijn instemming heeft gegeven. Het
zou trouwens zinloos zijn een werkstraf op te leggen aan een veroordeelde als die
zich niet wil engageren om die uit te voeren. Dwangarbeid is in de hedendaagse tijd
immers verboden. Door de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van
de Mens kan de beklaagde niet langer verplicht worden zijn proces persoonlijk bij te
wonen. Om deze reden is uitdrukkelijk bepaald dat de beklaagde zich kan laten
vertegenwoordigen door zijn advocaat. Ook de instemming kan hij bijgevolg geven
via zijn raadsman.
180. De rechter deelt vóór de instemming alle informatie betreffende de werkstraf
mee aan de beklaagde, maar net als bij probatie, kan dit ook via de advocaat die dat
dan doorgeeft aan zijn cliënt.
181. Het staat de rechter echter wel vrij om de persoonlijke verschijning te bevelen.
De rechter doet dit omdat hij zich vaak eerst een beeld wil schetsen van de
beklaagde alvorens een werkstraf voor te stellen. Het is heel belangrijk voor de
rechter om een zeer volledig beeld van de verdachte en de situatie te krijgen, omdat
hij zich ervan wil vergewissen dat de werkstraf een gepaste sanctie inhoudt voor het
criminele gedrag. Om hem hierbij te helpen kan hij ook een maatschappelijke
157
S. VANDROMME, “werkstraf”, OSS, Afl 46, 1 april 2004, 195. 158
Art. 37ter §3 eerste lid Sw. 159
S. VANDROMME, “werkstraf”, OSS, Afl 46, 1 april 2004, 213.
63
enquête bevelen, zodat hij bijkomende informatie heeft over de sociale achtergrond,
de fysieke en intellectuele capaciteiten van de beklaagde.160
182. Vaak acht de rechter ook dit niet voldoende en wil hij de beklaagde in
persoon zien. De rechter kan in dat geval opteren om een kort uitstel te verlenen om
de beklaagde in persoon te horen en in te lichten over de draagwijdte van zijn
werkstraf.161 Bijkomend zal de rechter ook rekening houden met de eventuele
slachtoffers162. Voor alle duidelijkheid: het slachtoffer heeft geen inspraak in de
keuze en de omvang van de straf, maar de rechter zal die elementen wel meenemen
in zijn keuze voor het al dan niet opleggen van een werkstraf.
183. Het opleggen van een werkstraf bij verstek is dus niet mogelijk, aangezien
noch de beklaagde zelf, noch zijn raadsman met de werkstraf kan instemmen.
184. De vraag rijst nu of het mogelijk is een werkstraf op te leggen in het geval er
toepassing wordt gemaakt van artikel 152 §2 en 185 §2 Sv. Het vonnis wordt dan
geacht op tegenspraak te zijn gewezen indien de beklaagde op de inleidende zitting
wel verschijnt (in persoon of via raadsman) en nadien geen gevolg geeft aan een
bevel persoonlijke verschijning uitgevaardigd door de rechter. Het antwoord op deze
vraag is afhankelijk van een aantal factoren: is de beklaagde ingelicht over de
draagwijdte van de werkstraf? Werd de beklaagde in zijn opmerkingen gehoord?
Heeft hij zijn instemming kunnen geven?163
185. In de praktijk zal deze vraag in de meeste gevallen negatief worden
beantwoord. Hoe kan een beklaagde geïnformeerd worden over de draagwijdte van
de werkstraf en zijn instemming geven, als noch hijzelf, noch zijn raadsman
aanwezig zijn op de zitting.
186. De rechter neemt de niet-verschijning in zijn achterhoofd om een beslissing
inzake toekenning van een werkstraf te nemen. Uit de praktijk blijkt dat de rechter
bijna nooit een werkstraf zal toekennen aan iemand die niet persoonlijk wil
verschijnen op de zitting. De rechter kan hieruit afleiden dat de beklaagde niet
160
S. VANDROMME, “werkstraf”, OSS, Afl 46, 1 april 2004, 213. 161
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12 februari 2003.”, Rechtskundig weekblad (R.W.) 2003-2004, afl. 13, 488. 162
Artikel 37ter §3 eerste lid Sw. 163
S. VANDROMME, “werkstraf”, OSS, Afl 46, 1 april 2004, 213.
64
genoeg wilskracht, doorzettingsvermogen en engagement in zich heeft om een
werkstraf uit te voeren.
5.4 Heterdaadprocedure (artikel 34 sv.)
187. De Procureur des Konings kan zich bij een ontdekking op heterdaad ter
plaatse begeven om de nodige onderzoeksdaden te stellen. Er wordt een proces-
verbaal opgesteld van de vaststelling van het misdrijf, de gesteldheid der plaats en
verklaringen van aanwezige personen. De Procureur geeft dan bericht aan de
onderzoeksrechter van zijn bezoek ter plaatse.164
188. De Procureur kan om het even wie verbieden de plaats van het misdrijf te
verlaten alvorens hij alles in zijn pv heeft opgenomen. De straf hierop wordt
uitgesproken door de onderzoeksrechter, op conclusie van de procureur, nadat de
overtreder is gedagvaard en gehoord.165
189. De vraag was of in deze procedure ook het recht op vertegenwoordiging
diende ingeschreven te worden. De straffen zijn niet al te zwaar maar toch kan
vertegenwoordiging het enige middel zijn dat de verdediging van de beklaagde
mogelijk maakt. Tegen een veroordeling bij verstek staat hier echter geen enkel
rechtsmiddel meer open.166
5.5 Procedure voor jeugdrechtbank
190. Artikel 54, eerste lid van de jeugdbeschermingswet bepaalt dat partijen zich
door een advocaat mogen laten vertegenwoordigen, behalve in de gevallen bepaald
in titel II, hoofdstuk III waarin ze in persoon moeten verschijnen. Daaronder vallen
strafzaken tegen minderjarigen die, een als misdrijf omschreven feit hebben
gepleegd. Men stelt hierbij dat de maatregelen die de jeugdrechter oplegt zeer
persoonlijk zijn en daarom zou het moeilijk uit te leggen zijn om deze maatregelen op
te leggen aan de minderjarige zonder dat hijzelf aanwezig is. Het Hof van Beroep te
164
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12
februari 2003.”, Rechtskundig weekblad (R.W.) 2003-2004, afl. 13, 489. 165
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12
februari 2003.”, Rechtskundig weekblad (R.W.) 2003-2004, afl. 13, 489. 166
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12
februari 2003.”, Rechtskundig weekblad (R.W.) 2003-2004, afl. 13, 489.
65
Brussel oordeelde dat de minderjarige om die redenen enkel mag vertegenwoordigd
worden door aan advocaat in geval van overmacht.167
191. De vraag rijst dus of het recht op vertegenwoordiging, dat voortvloeit uit art.
185 Sv. ook kan toegepast worden voor de jeugdrechter? De berechting van de
minderjarige verloopt immers op precies dezelfde manier als voor een correctionele
rechtbank (art. 62 JBW).
192. Zowel de rechtspraak als de rechtsleer nemen verschillende stellingen in
omtrent deze problematiek.
193. Uit het arrest van Geyseghem volgt dat de rechter de advocaat het woord niet
mag ontnemen. De plicht tot verschijnen die voortvloeit uit artikel 54 JBW boet
hierdoor aan belang in. De jeugdrechter kan altijd een bevel tot persoonlijke
verschijning uitvaardigen om de minderjarige te lokken naar de zitting. Indien de
minderjarige hier geen gevolg aan geeft, dan kan de rechter ook niet anders dan
vertegenwoordiging toe te staan.168
194. Sommigen zijn van mening dat de opvoedende rol die de jeugdrechtbanken
vervullen een afwijking op het recht van verdediging kan rechtvaardigen. Anderen,
waaronder Ph. Traest169, zijn niet door deze stelling overtuigd. “De persoonlijke
aanpak van de jongere betekent niet noodzakelijk dat vertegenwoordiging beperkt
moet blijven tot de gevallen van onmogelijkheid om persoonlijk te verschijnen.” Ook
hier zou de behandeling van de zaak zonder de advocaat, die wel wenst het woord te
nemen, een disproportionele aantasting zijn op het recht op verdediging.
195. Bovendien heeft het EVRM voorrang op de jeugdbeschermingswet. De
wetgever heeft echter nagelaten om deze problematiek te verduidelijken in de
jeugdbeschermingswet.
196. Verder bepaald artikel 54 nog dat de rechtbank ten allen tijde de persoonlijke
verschijning kan bevelen.
167
N. CALUWE, “De procesbekwaamheid van minderjarigen”, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2006, 216. 168
N. CALUWE, “De procesbekwaamheid van minderjarigen”, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2006,
216. 169
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004.
66
5.6 Strafprocedure tegen ministers
197. In de bijzondere wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke
verantwoordelijkheid van ministers staat, dat de betrokken minister moet verschijnen
na dagvaarding door de procureur-generaal. De wijze van verschijning wordt echter
niet verduidelijkt. Daarom rijst de vraag of vertegenwoordiging ook hier is
toegestaan.170
198. Artikel 25 van die bijzondere wet maakt melding dat de wetsbepalingen die
gelden voor de correctionele rechtbanken ook hier van toepassing zijn. Op die
manier zou ook het nieuw artikel 185 Sv. van toepassing zijn op deze bijzondere
procedure, zolang ze echter niet strijdig is met de bepalingen uit de bijzondere wet.
5.7 Rehabilitatieprocedure
199. Artikel 630 in fine Sv. stelt het volgende: “De verzoeker moet in persoon
verschijnen op elke terechtzitting, behalve op die waarop het arrest wordt
uitgesproken. Indien hij niet verschijnt zonder een wettige reden van verschoning aan
te voeren, wijst het Hof zijn aanvraag af.”
200. De vraag is dus of deze procedure ook zou moeten aangepast worden aan de
rechtspraak van het Europees Hof. De rehabilitatieprocedure is echter geen
procedure die gaat over de grond van de strafvordering. Ze kan wel worden aanzien
als een procedure tot vaststelling van de burgerlijke rechten en plichten.171 In dat
geval valt de procedure enkel binnen het toepassingsgebied van artikel 6.1 EVRM en
dat omvat niet het recht op bijstand, zoals bepaald in artikel 6.3.c EVRM.172
201. Het betreft hier een verzoek van de veroordeelde zelf om rehabilitatie te
bekomen, we mogen er dus redelijkerwijze van uitgaan dat de veroordeelde zelf
persoonlijk wil verschijnen om dat verzoek ingewilligd te krijgen. Het is dan ook niet
170
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12
februari 2003.”, Rechtskundig weekblad (R.W.) 2003-2004, afl. 13, 488. 171
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12 februari 2003.”, Rechtskundig weekblad (R.W.) 2003-2004, afl. 13, 489. 172
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12
februari 2003.”, Rechtskundig weekblad (R.W.) 2003-2004, afl. 13, 489.
67
onredelijk dat er een verplichte verschijning staat ingeschreven in de wet, behoudens
in de gevallen van een wettige verschoning.173
5.8 De procedures voor de onderzoeksgerechten
202. De rechtspraak van het Europees Hof is in principe enkel van toepassing op
procedures over de gegrondheid van de strafvordering. Het vooronderzoek blijft er
dus in principe buiten. Tenzij dat artikel 6 E.V.R.M. zo erg zou geschonden zijn dat
de procedure in haar geheel geen eerlijk karkater meer zou hebben. Maar normaliter
zal een miskenning van een recht in de vooronderzoeken achteraf nog kunnen
worden hersteld voor de vonnisrechter.174
203. Artikel 127, 7e lid sv. bepaald, in verband met de regeling van de
rechtspleging, dat partijen kunnen worden bijgestaan of vertegenwoordigd worden
door een advocaat. Die vertegenwoordiging kan ongeacht de reden van
afwezigheid.175
204. De raadkamer kan echter altijd de persoonlijke verschijning bevelen. De
rechtspraak neemt wel aan dat als de betrokkene niet verschijnt na zo’n bevel tot
persoonlijke verschijning, ook haar advocaat niet tot de verdediging is toegelaten en
dus ook geen onregelmatigheden kan opwerpen of buitenvervolgingstelling kan
bepleiten.
205. Voor beschikkingen van de raadkamer inzake de regeling van de
rechtspleging bestaat dus eigenlijk geen onderscheid tussen beslissingen bij verstek
of op tegenspraak. Indien de verdachte niet verschijnt, noch zijn raadsman dan zal
de raadkamer uitspraak doen. Hoger beroep is dan enkel nog mogelijk in de gevallen
bij wet bepaald. Indien de rechter een bevel tot persoonlijke verschijning zou bevolen
hebben, kan dit geenszins een dwangmiddel inhouden. De raadsman die dan zou
verschijnen zonder zijn cliënt zal meestal niet toegelaten worden om zijn cliënt te
vertegenwoordigen. In dat geval zal de beslissing van de raadkamer toch als op
173
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12 februari 2003.”, Rechtskundig weekblad (R.W.) 2003-2004, afl. 13, 489. 174
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12
februari 2003.”, Rechtskundig weekblad (R.W.) 2003-2004, afl. 13, 489. 175
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12
februari 2003.”, Rechtskundig weekblad (R.W.) 2003-2004, afl. 13, 490.
68
tegenspraak worden aanzien. In geval de raadsman wel wordt toegelaten tot
vertegenwoordiging zal de beslissing vanzelfsprekend ook een beslissing op
tegenspraak zijn.176
206. De vraag rijst of het recht op een eerlijk proces geschonden is indien de
raadsman niet wordt toegelaten tot vertegenwoordiging van zijn cliënt. Deze vraag
wordt negatief beantwoord in de rechtsleer. De verwezen inverdenkinggestelde heeft
immers nog de kans om zich ten volle te verdedigen voor de vonnisrechter. Is dit
antwoord wel nog actueel? Wat als de inverdenkinggestelde de gelegenheid wordt
ontnomen om onregelmatigheden aan te voeren? In dat geval is de impact van de
weigering van vertegenwoordiging na een bevel tot persoonlijke verschijning veel
groter dan vroeger.177
207. Aangezien artikel 6 EVRM hier niet van toepassing is, moet de procedure in
principe ook niet worden aangepast aan de Europese rechtspraak. Nochtans lijkt het
niet ondenkbaar dat een uitbreiding van de leer van het arrest Van Geyseghem naar
voorlopige hechtenis er dreigt te komen. Het zal echter niet eenvoudig zijn om aan te
tonen dat bij weigering van vertegenwoordiging voor een zitting van de raadkamer
het eerlijk proces van de procedure in zijn geheel is geschonden.
208. De vraag stelt zich nu: wat met de voortvluchtige verdachten? Een gerechtelijk
onderzoek kan vanzelfsprekend gevoerd worden tegen een voortvluchtige verdachte.
Na afronding van het onderzoek beslist de raadkamer over het verdere gevolg van
de zaak. Indien de verdachte nog steeds voortvluchtig is, is de kans klein dat hij zijn
belangen persoonlijk komt behartigen in de procedure regeling der rechtspleging. Zo
gebeurde het in de praktijk ook dat de voortvluchtige, noch zijn advocaat verschenen.
Wanneer de zaak voor de kamer van inbeschuldigingstelling kwam, verscheen de
advocaat wel. De kamer van inbeschuldigingstelling stond de advocaat toe om zijn
voortvluchtige cliënt te vertegenwoordigen, maar ze weigerde om in te gaan op het
verzoek om de zaak uit te stellen. De kamer van inbeschuldigingstelling weigerde dit
om de simpele reden dat de verdachte voortvluchtig was. Het Hof van Cassatie178 is
176
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 56. 177
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed
procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 56. 178
Cass. 11 januari 2006, www.cass.be.
69
van oordeel dat een voortvluchtige verdachte geen afstand kan doen van zijn recht
op verdediging juist door het loutere feit dat hij voortvluchtig is.179
209. Artikel 223 Sv. stelt dat de verdachte zich tijdens de procedure voor de kamer
van inbeschuldigingstelling kan laten vertegenwoordigen, met inachtneming van de
regels voor verschijning van de raadkamer. Het Hof van Cassatie leidt hieruit af dat
de wetgever gewild heeft, dat een verdachte die zich wil laten vertegenwoordigen
ook effectief aan de procedure op tegenspraak voor de kamer van
inbeschuldigingstelling moet kunnen deelnemen. Het Hof heeft dus beslist dat de
kamer van inbeschuldigingstelling het recht van verdediging geschonden heeft door
het verzoek om uitstel af te wijzen met als enig argument dat de verdachte
voortvluchtig is.180
5.9 Bemiddeling in strafzaken
210. Artikel 216ter §6 sv. bepaald dat de dader zich kan laten bijstaan door een
advocaat, in verband met rechtspleging bij bemiddeling in strafzaken.
Vertegenwoordiging door een advocaat is echter niet toegelaten door de wet.181
211. De persoonlijke betrokkenheid van de betrokkene bij bemiddeling is van
essentieel belang, om deze redenen kan de persoonlijke aanwezigheid van de
betrokkene ook redelijkerwijze worden verlangd.182
179
S. VANDROMME, “Ook voortvluchtige verdachte heeft recht op verdediging”, De juristenkrant, 26 april 2006, afl.128. 180
S. VANDROMME, “Ook voortvluchtige verdachte heeft recht op verdediging”, De juristenkrant, 26
april 2006, afl.128. 181
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12 februari 2003.”, Rechtskundig weekblad (R.W.) 2003-2004, afl. 13, 490. 182
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12 februari 2003.”, Rechtskundig weekblad (R.W.) 2003-2004, afl. 13, 490.
70
HOOFDSTUK 6: De verschijning in enkele bijzondere gevallen
6.1 Vertegenwoordiging in correctionele zaken in laatste aanleg
212. In het arrest Van Geyseghem stelde zich ook de vraag of de beklaagde recht
had op vertegenwoordiging in laatste aanleg. De advocaat van de beklaagde diende
de kans te krijgen om zijn cliënt te verdedigen, zelfs als zijn cliënt zich niet in de
onmogelijkheid bevond om persoonlijk te verschijnen. Uit het arrest Van Geyseghem
kan duidelijk worden afgeleid dat de aard of het voorwerp van het verweer geen rol
speelt.183
213. De nieuwe regeling staat de partijen toe om zich door een raadsman te laten
vertegenwoordigen. Er wordt in de nieuwe wet geen onderscheid gemaakt tussen de
politierechtbank en correctionele rechtbank of tussen eerste en laatste aanleg. De
beklaagde mag zich zelfs op verzet door zijn advocaat laten vertegenwoordigen.
6.2 Vertegenwoordiging indien nog verzet of hoger beroep mogelijk is
214. De vraag stelt zich of de beklaagde die in tweede aanleg niet verschijnt en nog
verzet instelt tegen zijn veroordeling in tweede aanleg ook beroep zou kunnen doen
op vertegenwoordiging door een raadsman. Het antwoord is bevestigend. Er bestaat
een recht op vertegenwoordiging in alle fasen van het proces. Dit recht geldt dus ook
in de fase waarbij nog verzet mogelijk is.184 Dit recht blijkt ook uit de nieuwe
wetgeving, die steeds een recht van vertegenwoordiging voorziet, ongeacht of
verzet of hoger beroep nog mogelijk is.
6.3 Regeling der rechtspleging voor de onderzoeksgerechten
215. De procedure voor de onderzoeksgerechten valt duidelijk niet onder de
nieuwe wet van 2003. De nieuwe procedure inzake de persoonlijke verschijning is er
gekomen naar aanleiding van een schending van artikel 6 E.V.R.M. De schending
van dit artikel kan slechts in heel uitzonderlijke gevallen ingeroepen worden voor de
183
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 53. 184
P. TRAEST,“De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 54.
71
onderzoeksgerechten. Dit is enkel wanneer door schending van artikel 6 E.V.R.M. in
het vooronderzoek het eerlijk proces voor het vonnisgerecht aantast.185
216. Artikel 127, zevendelid Sv. stelt dat de partijen zich kunnen laten bijstaan of
vertegenwoordigen door een raadsman. De wet legt dus niet de verplichte
persoonlijke verschijning op. Het artikel bevat echter wel de bevoegdheid voor de
raadkamer om de persoonlijke verschijning te bevelen. Tegen deze beslissing van de
raadkamer staat geen rechtsmiddel open. Dit artikel is vanzelfsprekend ook van
toepassing voor de Kamer van Inbeschuldigingstelling die uitspraak doet in hoger
beroep. 186
217. Tegen beschikkingen van de raadkamer staat eigenlijk geen verzet open, er is
dus in wezen geen verschil tussen beslissingen bij verstek of op tegenspraak. Indien
niemand (noch de partij, noch de raadsman) verschijnt voor de raadkamer bij de
regeling der rechtspleging, zal de raadkamer gewoon uitspraak doen waarna enkel
nog hoger beroep mogelijk is in de gevallen bij wet bepaalt.187
218. Een bevel tot persoonlijke verschijning is geen dwangmiddel en kan de partij
niet verplichten om te verschijnen. De raadkamer kan de advocaat toestaan om zijn
cliënt te vertegenwoordigen, maar is daar zeker niet toe verplicht.
219. De vraag is nu of het recht op eerlijk proces geschonden is doordat de
raadsman niet wordt toegelaten zijn cliënt te vertegenwoordigen. Het antwoord is
negatief. De verwezen inverdenkinggestelde kan zich voor het vonnisgerecht nog
steeds ten volle verdedigen.188
6.4 Bevel tot persoonlijke verschijning
220. Het bevel tot persoonlijke verschijning werd reeds voorzien in de wet voor de
wetswijziging van 2003. De wet van 12 februari 2003 heeft niet geraakt aan dit bevel
185
P. TRAEST,“De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed
procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 55. 186
P. TRAEST,“De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed
procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 55. 187
P. TRAEST,“De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed
procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 56. 188
P. TRAEST,“De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed
procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 56.
72
tot persoonlijke verschijning. De mogelijkheid werd volledig behouden en opnieuw
geformuleerd in de tweede paragraaf van de nieuwe artikelen.189
221. Vroeger werd echter aangenomen dat indien de beklaagde geen gevolg geeft
aan een bevel tot persoonlijke verschijning, maar zijn advocaat is wel aanwezig, dan
kan de advocaat geen vragen stellen aan de getuigen en zelfs geen conclusies
neerleggen.190
222. Nu wordt aangenomen dat de beklaagde tegen wie een bevel tot persoonlijke
verschijning is uitgevaardigd en niet verschijnt, zich kan laten vertegenwoordigen
door een raadsman. De rechter kan niet anders dan de advocaat toe te staan zijn
cliënt te verdedigen als die geen gevolg geeft aan het bevel.
223. De wet stelt niet uitdrukkelijk dat vertegenwoordiging is toegestaan na de niet-
verschijning na bevel tot persoonlijke verschijning. De wet stelt dat
vertegenwoordiging steeds wordt toegestaan, dus wordt er aangenomen dat dit ook
het geval is na een bevel tot persoonlijke verschijning.
224. In theorie heeft dit bevel tot persoonlijke verschijning zeer veel aan zijn nut
ingeboet. In de praktijk is het echter wel nog een effectief middel. Indien de rechter
een bevel tot persoonlijke verschijning uitvaardigt, wat hij overigens niet vaak doet,
zal in quasi alle gevallen de beklaagde ook effectief verschijnen in persoon.191
225. Het bevel tot persoonlijke verschijning is eigenlijk slechts een aanmaning voor
de beklaagde om te verschijnen op de zitting, het heeft geenszins de waarde van
een bevel tot medebrenging.
6.5 De voorlopige hechtenis
226. Zoals hoger reeds gezegd (zie supra 215) is de nieuwe regeling inzake
persoonlijke verschijning niet van toepassing op de onderzoeksgerechten die
uitspraak doen over de voorlopige hechtenis.
189
P. TRAEST,“De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed
procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 57. 190
P. TRAEST,“De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed
procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 57. 191
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed
procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 60.
73
227. Het is vaste rechtspraak dat de onderzoeksgerechten de vertegenwoordiging
van een niet-verschijnende verdachte weigeren, al blijkt dat de toepassing van dit
principe wel verschilt van gerecht tot gerecht. Door de weigering te verschijnen zou
de verdachte de wil uitdrukken om zich niet te verantwoorden voor de rechter. Dit is
mijns inziens een zwakke motivering aangezien de advocaat zich namens zijn cliënt
aanbiedt en de wens uitdrukt om zijn cliënt te vertegenwoordigen.192
228. Artikel 23, 2° Voorlopige Hechteniswet zegt uitdrukkelijk dat de verdachte door
zijn raadsman kan vertegenwoordigd worden indien hij zich in de onmogelijkheid
bevindt om te verschijnen. Het betreft hier een recht voor de verdachte om zich te
laten vertegenwoordigen. In tegenstelling tot de vonnisrechter die onder de vroegere
wetgeving een bewezen onmogelijkheid toch nog kon weigeren, is de
vertegenwoordiging in dit geval een recht.193
229. Advocaat-generaal VANDERMEERSCH stelt dat de wettelijke mogelijkheid
om vertegenwoordiging te weigeren geschrapt dient te worden uit onze wetgeving.
Hij steunt zich hierbij op de arresten Goedhart en Van Geyseghem van het Europees
Hof voor de rechten van de mens. In deze arresten stelt het Hof uitdrukkelijk dat
vertegenwoordiging voor de feitenrechter mogelijk is. Vandermeersch verwijst ook
naar de rechtspraak inzake Lamy en Mooren, waarin het Europees Hof aangeeft dat
de waarborgen van artikel 6 E.V.R.M. zoveel mogelijk getransponeerd dienen te
worden op de rechtspleging inzake voorlopige hechtenis.
230. Het Hof van Cassatie houdt echter vast aan haar rechtspraak en past artikel
23, 2° in fine voorlopige hechteniswet strikt toe. Het Hof blijft van mening dat de
onderzoeksgerechten de vertegenwoordiging van de aangehouden
inverdenkinggestelde die niet wenst te verschijnen kan weigeren.
231. De vraag wordt ook gesteld naar het recht van vertegenwoordiging bij het
debat over een bevel tot onmiddellijke aanhouding (artikel 33 §2 voorlopige
hechteniswet). Artikel 33 §2 in fine stelt dat de beklaagde en zijn raadsman worden
gehoord als ze aanwezig zijn. Er wordt aanvaard dat de raadsman bij niet
verschijning van de beklaagde dan ook enkel mag pleiten als hij daarvoor
192
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 61. 193
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 62.
74
toestemming krijgt. De belangrijkste vraag in heel deze zaak is of de vonnisrechter
kan weigeren aan de advocaat om zijn cliënt te vertegenwoordigen. Dit debat heeft
geen betrekking over de gegrondheid van de strafvervolging. De schuldvraag en de
strafmaat staan reeds vast. De onmiddellijke aanhouding wordt beschouwd als een
vorm van voorlopige hechtenis die dient om de uitvoering van de straf te waarborgen
zolang die niet definitief is.194
232. Er kan wel worden aangenomen dat het bevel tot onmiddellijke aanhouding
geen beslissing is die los staat van de veroordeling zelf. Het kan dus als
problematisch worden aanzien dat de raadsman zijn cliënt wel kan
vertegenwoordigen voor wat betreft de schuldvraag en de strafmaat maar dat hij dit
niet meer mag onmiddellijk daarna, inzake het debat van de onmiddellijke
aanhouding. Het nauwe verband tussen de twee debatten kan aanzien worden als
een argument pro vertegenwoordiging in het debat over de onmiddellijke
aanhouding.
233. De wet van 12 februari 2003 heeft niets gewijzigd inzake de onmiddellijke
aanhouding. Uit het feit dat vertegenwoordiging nu mogelijk is voor de correctionele
rechtbank kan niet automatisch worden afgeleid dat dit ook zo is bij het debat over de
onmiddellijke aanhouding. Dit laatste wordt immers geregeld door de voorlopige
hechteniswet en niet door artikel 185 Sv.195
194
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 63. 195
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 64.
75
HOOFDSTUK 7: welke dwangmiddelen dan wel gebruiken om
beklaagde aan te zetten om persoonlijk voor rechtbank te
verschijnen?
234. De beklaagde kan zich nu altijd laten vertegenwoordigen door een advocaat,
daardoor rijst de vraag hoe de betrokkene ertoe kan worden aangezet om toch
persoonlijk voor de rechter te verschijnen. De bestaande middelen kunnen nog
weinig worden toegepast: het bevel tot persoonlijke verschijning bijvoorbeeld is op
geen enkele manier afdwingbaar. Wat is het nut dan nog van de persoonlijke
verschijning in strafzaken, en zijn er nog alternatieven?
235. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft op geen enkel moment
de staten verboden om maatregelen te nemen die de aanwezigheid van de
beklaagde verzekeren. De sanctie mag echter niet zijn dat de betrokkene
vertegenwoordiging via een raadsman wordt ontnomen.
236. In de nieuwe wet van 2003 is een tweevoudig drukkingsmiddel ingevoerd:
enerzijds de op tegenspraak geachte beslissing en anderzijds het bevel tot
medebrenging. Deze sancties kunnen slechts in één geval worden gebruikt, namelijk
in de situatie waarin de beklaagde op de inleidende zitting is verschenen, en in de
loop van het geding is een bevel tot persoonlijke verschijning uitgevaardigd waaraan
geen gevolg is gegeven (noch beklaagde, noch zijn advocaat verschijnt nog).
Wanneer de advocaat toch zou verschijnen, om zijn cliënt te vertegenwoordigen, dan
is de procedure sowieso op tegenspraak. 196
7.1 Verplichting tot persoonlijke verschijning
237. Het is niet verboden voor de nationale wetgever om nog steeds de
persoonlijke verschijning te bevelen, wanneer ze dat nodig acht in het kader van de
waarheidsvinding. De persoonlijke verschijning is nog altijd zeer belangrijk omdat het
de rechter een beeld schetst van de beklaagde zodat hij een passende straf kan
opleggen. 197
196
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12 februari 2003.”, Rechtskundig weekblad (R.W.) 2003-2004, afl. 13, 490. 197
P. TRAEST,“De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed
procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 73.
76
238. Het Europees Hof is nog altijd voor de persoonlijke verschijning omdat zij vindt
dat dat thuishoort in een democratische rechtsbedeling. Rechtstreekse tegenspraak
wordt nog altijd verkozen boven onrechtstreeks contact. Dit belet niet aan de
beklaagde om zich op zijn zwijgrecht te beroepen en niet deel te nemen aan de
debatten.198
239. Onze nationale wetgever heeft de verplichting om persoonlijk te verschijnen
afgeschaft, maar dat neemt niet weg dat de mogelijkheid om een bevel tot
persoonlijke verschijning uit te vaardigen nog steeds bestaat.
Het probleem situeert zich op het vlak van de gevolgen van de afwezigheid van de
beklaagde en de sanctie die hem daarvoor kan worden opgelegd.199
240. De niet-verschijning van de betrokkene mag zeker niet worden aanzien als
bewijs van schuld of als motief worden gebruikt om een hogere straf op te leggen.
Het verstek is een recht en de betrokkene kan niet gesanctioneerd worden als hij dit
recht uitoefent.
241. Er zijn dus bijzonder weinig middelen voorhanden die de beklaagde dwingen
om persoonlijk te verschijnen en die aanvaardbaar zijn in het licht van het EVRM.200
7.1.1 Begrip bevel tot persoonlijke verschijning
242. Het bevel tot persoonlijke verschijning is een rechterlijke beslissing. Deze
beslissing houdt in dat een bepaalde procespartij wordt opgeroepen om in persoon te
verschijnen teneinde enige uitleg of toelichting te verschaffen aan de rechter.201 De
rechter kan het soms nodig achten om bepaalde zaken uit de mond van de
beklaagde te horen. Deze antwoorden kunnen onvoorbereid zijn en werpen soms
198
P. TRAEST,“De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed
procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 73. 199
P. TRAEST,“De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed
procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 74. 200
P. TRAEST,“De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed
procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 74. 201
A. VANDEPLAS, “Bevel tot persoonlijke verschijning”, OSS afl 43, 30 juni 2003,101.
77
een heel andere kijk op de zaak in tegenstelling tot het doorgewinterd pleidooi van de
advocaat.202
De term ‘verschijnen’, zoals vastgesteld in artikel 185 Sv. houdt dus in dat de
beklaagde niet alleen fysiek aanwezig dient te zijn op de zitting, maar zich ook
aanbiedt aan de rechter om deel te nemen aan de debatten en te reageren op de
tenlasteleggingen. Hieruit volgt dat ook beklaagden die in voorlopige hechtenis zitten
verstek kunnen laten gaan door expliciet te kennen te geven niet te willen deelnemen
aan de debatten.203
7.1.2 Rechtskarakter
243. Deze beslissing om een bevel uit te vaardigen wordt door de rechtbank
genomen, op verzoek van het Openbaar Ministerie, een van de procespartijen of van
ambtswege.
Het betreft een discretionaire beslissing, die de rechter dus niet hoeft te motiveren.
Hij kan zelfs op elk moment afzien van zijn beslissing en zonder enige motivatie
beslissen dat het uitgevaardigde bevel tot persoonlijke verschijning niet meer nodig
is.
De beslissing moet aanzien worden als een uitnodiging om persoonlijk zijn standpunt
te komen uiteenzetten. De strafrechter neemt nog geen standpunt in omtrent de
zaak, maar neemt deze voorbereidende beslissing om de beklaagde eens in persoon
te kunnen zien.204
244. Aangezien het verstek een recht is, kan de persoonlijke verschijning niet onder
dwang worden uitgevoerd205.
7.1.3 Bevoegdheid
245. De artikelen 152§2 en 185§2 Sv. geven zowel de politierechter als de
correctionele rechter het recht om persoonlijke verschijning te bevelen. Dit recht geldt
ook in hoger beroep voor de correctionele rechtbank en het Hof van Beroep.206
202
A. VANDEPLAS, “Bevel tot persoonlijke verschijning”, OSS afl 43, 30 juni 2003 102. 203
B. DE SMET, “Verstek en verzet in strafzaken”, CABG, 2003, afl. 3, 26. 204
A. VANDEPLAS, “Bevel tot persoonlijke verschijning”, OSS afl 43, 30 juni 2003, 102. 205
B. DE SMET, “Verstek en verzet in strafzaken”, CABG, 2003, afl. 3, 21. 206
art 176 en 211 Sv.
78
De persoonlijke verschijning kan worden bevolen in elke stand van het geding, zelfs
ingeval er vroeger reeds vertegenwoordiging is toegestaan.207 De tekst van de wet is
zeer duidelijk en stelt: “in elke stand van het geding”. Concreet betekent dit dus dat
als noch de beklaagde in persoon, noch zijn advocaat, op de inleidingszitting zijn
verschenen de rechter ook een bevel tot persoonlijke verschijning kan uitvaardigen.
Tegen dit bevel tot persoonlijke verschijning staat geen rechtsmiddel open.
7.1.4 Betrokken partijen
246. De rechter kan het bevel tot persoonlijke verschijning bevelen ten aanzien van
de beklaagde, de burgerlijk aansprakelijke partij en van de burgerlijke partij.
Als het om een vennootschap gaat, dan is het de persoon die krachtens de statuten
de bevoegdheid heeft om de vennootschap in rechte te vertegenwoordigen, die
gevolg zal moeten geven aan het bevel.208
7.1.5 Rechtspleging
247. Het vonnis dat de persoonlijke verschijning beveelt zal aan de betrokken
procespartij worden betekend, samen met de dagvaarding om te verschijnen op de
door de rechtbank vastgestelde datum.209
248. De rechter mag, ondanks deze regel, toch overgaan tot verhoor van een partij
die ter zitting aanwezig is, hoewel die partij niet verplicht was aanwezig te zijn.210
249. In beginsel is de procespartij verplicht gevolg te geven aan dit bevel, maar als
de betrokkene niet verschijnt ter terechtzitting, ondanks het bevel, dan kan hij alsnog
worden vertegenwoordigd door een advocaat en geschiedt de rechtspleging wel op
tegenspraak.
Indien noch de betrokkene, noch zijn advocaat verschijnt, dan zal de rechtspleging
bij verstek verlopen.
207
A. VANDPELAS, “Bevel tot persoonlijke verschijning”, OSS, afl 43, 30 juni 2003, 103. 208
A. VANDEPLAS, “Bevel tot persoonlijke verschijning”, OSS afl 43, 30 juni 2003, 104 209
A. VANDEPLAS, “Bevel tot persoonlijke verschijning”, OSS afl 43, 30 juni 2003, 104 210
A. VANDEPLAS, “Bevel tot persoonlijke verschijning”, OSS afl 43, 30 juni 2003, 104
79
250. Indien de beklaagde noch in persoon, noch zijn advocaat is verschenen, terwijl
hij op de inleidende zitting wel is verschenen, dan wordt het vonnis geacht op
tegenspraak te zijn uitgesproken.
De weigering om te verschijnen mag in geen geval worden gelijkgesteld met een
bekentenis. De rechter mag deze weigering ook niet in aanmerking nemen bij de
straftoemeting. De persoonlijke verschijning biedt de procespartij de gelegenheid om
haar standpunt ter zitting duidelijk te maken, maar als de betrokkene daar geen
gebruik van wenst te maken, dan voorziet de wetgever niet in een sanctie.
251. Wat wordt nu verstaan onder ‘verschijnen van de beklaagde’? Hiermee wordt
bedoeld het zich aanmelden ter terechtzitting teneinde actief deel te nemen aan de
debatten. De beklaagde moet dus de nodige info verstrekken aan de rechter over de
feiten.211
252. Het is duidelijk dat het bevel tot persoonlijke verschijning sinds het arrest Van
Geyseghem veel aan betekenis heeft verloren.212 In dit arrest werd duidelijk dat de
sanctie van uitsluiting van vertegenwoordiging onverenigbaar is met het recht op een
eerlijk proces. Het Hof van Cassatie nam daarom aan dat ook al negeert de
beklaagde het bevel tot persoonlijke verschijning, toch mag hij zich laten
vertegenwoordigen zodat zijn proces wel op tegenspraak gebeurt.
7.2 Bevel tot medebrenging
253. In de nieuwe wet van 12 februari 2003 is de mogelijkheid voorzien voor de
rechter om een bevel tot medebrenging uit te vaardigen tegen beklaagden die in de
loop van het proces verstek laten gaan213 (art. 185 §2 Sv.). Het bevel tot
medebrenging is een rechterlijke bevel die een titel tot vrijheidsberoving creëert voor
24 uur effectieve vrijheidsbeneming.
254. Bij gebrek aan een wettelijke regeling hieromtrent, dient de voorlopige
hechteniswet naar analogie te worden toegepast voor het bevel tot medebrenging
211
A. VANDEPLAS, “Bevel tot persoonlijke verschijning”, OSS afl 43, 30 juni 2003, 106. 212
A. VANDEPLAS, “Bevel tot persoonlijke verschijning”, OSS afl 43, 30 juni 2003, 104. 213
B. DE SMET, “Verstek en verzet in strafzaken”, CABG, 2003, afl. 3, 22.
80
dat de correctionele rechtbank of de politierechtbank nu krachtens art. 152 en 185
Sv. kan uitvaardigen.214
255. De strafrechter kan een bevel tot medebrenging uitvaardigen ten aanzien van
de beklaagde die geen gevolg geeft aan het bevel tot persoonlijke verschijning.215
Artikel 3 van voorlopige hechteniswet stelt dat het bevel tot medebrenging met
redenen moet zijn omkleed. Er wordt aangenomen dat het loutere geen gevolg
geven aan een bevel persoonlijke verschijning, op zichzelf voldoende is om een
bevel tot medebrenging uit te vaardigen.
Dit bevel moet worden betekend op het moment van de vrijheidsbeneming en laat
een hechtenis toe van 24 uur.
Het bevel tot medebrenging mag alleen worden uitgevaardigd tegen de beklaagde,
en niet tegen andere procespartijen.
256. Het Hof van Cassatie maakt melding van de volgende zaken die het bevel tot
medebrenging moet inhouden: identiteit van de betrokkene, plaats, datum en
omschrijving van het ten laste gelegde feit en opsomming van de wetsartikelen die
het feit als misdrijf omschrijven en de strafmaat bepalen. De betrokkene is
normalerwijze op de hoogte van de tenlasteleggingen, gezien het feit dat hij (of zijn
advocaat) reeds op de inleidende zitting is verschenen.
257. Artikel 152 §2 sv. maakt het expliciet mogelijk voor de politierechtbank om een
bevel tot medebrenging uit te vaardigen, om het bevel tot persoonlijke verschijning
kracht bij te zetten. Het artikel maakt geen nadere precisering voor de feiten
waarvoor het mogelijk is, dat wil dus zeggen dat de politierechtbank ook voor
overtredingen een bevel tot medebrenging kan uitvaardigen. Artikel 3 van de
voorlopige hechteniswet heeft het daarentegen enkel over wanbedrijven en
misdaden. De vraag rijst dan of er geen schending van het proportionaliteitsbeginsel
kan worden vastgesteld indien voor vrij geringe misdrijven een verregaande
maatregel zoals een bevel tot medebrenging kan worden uitgevaardigd?216
214
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12 februari 2003.”, Rechtskundig weekblad (R.W.) 2003-2004, afl. 13, 494. 215
A. VANDEPLAS, “Bevel tot persoonlijke verschijning”, OSS afl 43, 30 juni 2003, 106. 216
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12
februari 2003.”, Rechtskundig weekblad (R.W.) 2003-2004, afl. 13, 494.
81
258. Artikel 3 van de voorlopige hechteniswet bevat ook nog de bepaling dat de
persoon nog niet ter beschikking van de onderzoeksrechter mag zijn gesteld. Is deze
bepaling ook van toepassing ten aanzien van de vonnisrechter?
Het feit dat de beklaagde zich in voorlopige hechtenis bevindt, verzekert nog niet zijn
aanwezigheid op de terechtzitting. De beklaagde is immers niet verplicht om naar de
zitting te gaan. Een bevel tot medebrenging blijft dus nuttig, ondanks de voorlopige
hechtenis.217
259. De regel van art. 10 voorlopige hechteniswet heeft geen uitwerking. Volgens
deze regel moet het bevel tot medebrenging onmiddellijk worden uitgevoerd. Dit
heeft vanzelfsprekend geen zin. Het is de bedoeling dat de beklaagde op de datum
van de terechtzitting aanwezig is. Er kan dus ten vroegste worden overgegaan tot
uitvaardigen van het bevel tot medebrenging de dag voor de datum van de
terechtzitting (wegens de beperking van de vrijheidsberoving tot hoogstens 24 uur).
Na het verstrijken van de termijn van 24 uur moet de beklaagde terug in vrijheid
worden gesteld. De vraag rijst nu of een aanhouding van 24 uur zich niet in
onevenredigheid bevindt tot de ondervraging ter terechtzitting die misschien een
kwartier duurt. Vooreerst moet opgemerkt worden dat het een maximumtermijn van
24 uur betreft. Een vroegere vrijlating is dus mogelijk. Er moet echter voldoende tijd
gegeven worden aan de agenten om de beklaagde op te sporen en ter zitting te
brengen. Het is dus mogelijk dat een beklaagde de avond voordien wordt opgepakt
en de nacht in de cel moet doorbrengen. Dit is dan aan de beklaagde zelf te wijten
want hij had zich maar niet moeten onttrekken aan het bevel tot persoonlijke
verschijning.
Eigenlijk zou het beter zijn zich af te vragen of de termijn wel haalbaar is. Beklaagden
die niet willen gevonden worden zullen ook heel moeilijk op te sporen zijn door de
agenten. Vierentwintig uur lijkt dan ook een korte termijn om zulke onwillige
beklaagden te zoeken.218
217
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12
februari 2003.”, Rechtskundig weekblad (R.W.) 2003-2004, afl. 13, 494. 218
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12
februari 2003.”, Rechtskundig weekblad (R.W.) 2003-2004, afl. 13, 494.
82
260. Het bevel tot medebrenging moet dus duidelijk worden onderscheiden van het
bevel tot persoonlijke verschijning. In geval van bevel tot medebrenging wordt het
“recht op verstek” van de beklaagde rechtstreeks aangetast aangezien de beklaagde
met dwang voor de rechter wordt gebracht. Sinds de wet van 2003 zal het bevel tot
persoonlijke verschijning echter wel kunnen leiden tot uitsluiting van de mogelijkheid
van verzet, doordat het vonnis geacht wordt op tegenspraak te zijn. Het “recht op
verstek” wordt door de wet van 12 februari 2003 dus wel beperkt, hoewel het verstek
wel mogelijk blijft voor de beklaagde die van meet af aan niet verschijnt.219
7.3 De persoonlijke verschijning en de dwangsom
261. De vraag wordt gesteld of het mogelijk is om de persoonlijke verschijning te
bevelen met daaraan gekoppeld een dwangsom. De rechtsleer is het erover eens dat
het burgerlijk procesrecht geen beletsels kent voor het opleggen van een dwangsom
om de persoonlijke verschijning te bevorderen. Het bevel tot persoonlijke verschijning
wordt ook als hoofdveroordeling aanzien, ook al betreft het een tussenvonnis. Er
dient een hoofdveroordeling te zijn die de beklaagde verplicht om iets te doen of niet
te doen. Het feit dat de hoofdveroordeling, zijnde het bevel tot persoonlijke
verschijning, niet manu militari afdwingbaar is, staat de toepassing van de dwangsom
niet in de weg. De toepassing van de dwangsom blijft niet beperkt tot burgerlijk recht,
maar het vindt ook toepassing in strafzaken.
De vraag stelt zich echter of de dwangsom om de persoonlijke verschijning aan te
moedigen ook verenigbaar is met de rechten van verdediging?220
262. Door de vaste rechtspraak van het Europees Hof is het nu niet meer mogelijk
om de raadsman niet toe te staan zijn cliënt te vertegenwoordigen en nadien de zaak
bij verstek te behandelen. De vraag stelt zich dus hoe ver de lidstaten nu nog mogen
gaan in het bevorderen van de aanwezigheid van de beklaagde ter terechtzitting.221
Is het mogelijk een dwangsom af te dwingen om de persoonlijke verschijning aan te
moedigen? Welke sanctie is niet disproportioneel ten aanzien van het beoogde doel?
219
L. ARNOU, Strafrecht en strafprocesrecht (Gandaius PUC Delva), Kluwer, 2005-06, 470. 220
S. VANDROMME, “Kan de strafrechter de persoonlijke verschijning van de beklaagde bevelen
onder verbeurte van een dwangsom?”, R.W. 2002-03, 593. 221
S. VANDROMME, “Kan de strafrechter de persoonlijke verschijning van de beklaagde bevelen onder verbeurte van een dwangsom?”, R.W. 2002-03, 593.
83
263. Volgens de correctionele rechtbank van Gent is het mogelijk om de
persoonlijke verschijning te bevelen onder verbeurte van een dwangsom222.
Wanneer het Openbaar Ministerie optreedt als hoofdpartij in het geding, dan is het
mogelijk dat ze een dwangsom eist om een rechterlijke beslissing afdwingbaar te
maken223. Volgens het Benelux Gerechtshof valt onder de term ‘hoofdveroordeling’
het bevel tot eedaflegging. Hieruit leidt de correctionele rechtbank te Gent af dat ook
een bevel tot persoonlijke verschijning kan gekoppeld worden aan een dwangsom,
mits het initiatief uitgaat van het Openbaar Ministerie. Deze visie van de rechtbank te
Gent kan fel betwist worden, gezien het recht op verstek. Zelfs al is er een bevel tot
persoonlijke verschijning uitgevaardigd, dan nog heeft de beklaagde recht om
verstek te laten gaan, aldus onze Belgische wetgeving. 224
264. Het E.H.R.M stelt dat zelfs als de rechter de persoonlijke verschijning beveelt,
dan nog mag de niet-naleving ervan niet tot gevolg hebben dat de beklaagde zijn
recht op bijstand door een advocaat wordt ontnomen.
Op het eerste zicht lijkt het afdwingen van een dwangsom in deze situatie in strijd
met het recht op verstek. In Europese context is dit recht op verstek echter minder
absoluut. Het Hof hecht evenveel belang aan de aanwezigheid van de beklaagde op
de zitting.
265. Ons recht kent drie rechtsfiguren die in zekere zin kunnen worden gebruikt om
de aanwezigheid van de beklaagde te stimuleren:225
1. De voorwaardelijke invrijheidsstelling tegen betaling van een
borgsom. Dit kan echter enkel worden toegepast als er een
voorlopige hechtenis is aan vooraf gegaan. De feiten dienen dus
een zekere ernst te vertonen. Als de beklaagde zijn borgsom niet wil
verliezen aan de Staat, dan moet hij gedwongen afstand doen van
zijn recht op verstek. Dit is een prijs die hij moet betalen voor zijn
voorlopige invrijheidsstelling. Meer recente rechtspraak stelt echter
222
Corr. Gent 15 oktober 2001, R.W. 2002-03, 589-593. 223
Artikel 1385bis Ger. W 224
S. VANDROMME, “Kan de strafrechter de persoonlijke verschijning van de beklaagde bevelen
onder verbeurte van een dwangsom?”, R.W. 2002-03, 593. 225
S. VANDROMME, “Kan de strafrechter de persoonlijke verschijning van de beklaagde bevelen
onder verbeurte van een dwangsom?”, R.W. 2002-03, 594.
84
dat de in vrijheid gestelde verdachte wel nog zijn recht op verstek
behoudt. Hij dient echter wel nog aanwezig te zijn op de zitting om
zijn borgsom niet te verliezen. Hij kan er wel voor kiezen om niet
actief deel te nemen aan de debatten, waardoor er nog een
verstekvonnis kan uitgesproken worden.226
2. Bevel tot aanhouding
Indien de beklaagde in vrijheid is gesteld en verzuimt te verschijnen
op de zitting, dan kan het vonnisgerecht een bevel tot aanhouding
uitvaardigen. Deze methode leeft echter ook op voet van spanning
met het recht op verstek.227
3. Onmiddellijke aanhouding
Hierbij wordt de veroordeelde, die eventueel nog rechtsmiddelen
kan aanwenden, preventief aangehouden. Dit middel is echter meer
ingesteld om de strafuitvoering te verzekeren, eerder dan de
aanwezigheid te stimuleren. Er bestaat een groter risico dat een
versteklatende partij zich zal onttrekken aan de strafuitvoering, dan
de aanwezige partij, om deze reden wordt de onmiddellijke
aanhouding gevorderd ten laste van de afwezige beklaagde. 228
266. Op het eerste zicht bestaat er een vrij grote gelijkenis tussen de borgsom en
de dwangsom. In beide gevallen dreigt een geldelijke sanctie indien de beklaagde
niet verschijnt ter terechtzitting. Het recht op verdediging wordt niet fundamenteel
aangetast want er is het behoud van recht op vertegenwoordiging en het behoud van
zwijgrecht.
Wanneer de beklaagde niet verschijnt dan zal hij de consequenties moeten
ondergaan. Wanneer hij wel verschijnt, kan hij niet verplicht worden actief deel te
nemen aan de debatten. De ‘dwang’ kan niet verder leiden dan de aanwezigheid van
de beklaagde ter terechtzitting.229
226
S. VANDROMME, “Kan de strafrechter de persoonlijke verschijning van de beklaagde bevelen
onder verbeurte van een dwangsom?”, R.W. 2002-03, 594. 227
S. VANDROMME, “Kan de strafrechter de persoonlijke verschijning van de beklaagde bevelen
onder verbeurte van een dwangsom?”, R.W. 2002-03, 594. 228
S. VANDROMME, “Kan de strafrechter de persoonlijke verschijning van de beklaagde bevelen
onder verbeurte van een dwangsom?”, R.W. 2002-03, 594. 229
S. VANDROMME, “Kan de strafrechter de persoonlijke verschijning van de beklaagde bevelen
onder verbeurte van een dwangsom?”, R.W. 2002-03, 595.
85
267. De dwangsom lijkt dus een goed middel te zijn om de aanwezigheid van de
beklaagde te stimuleren. Desalniettemin zijn er ook ernstige nadelen aan verbonden.
Voor de toepassing van de dwangsom is er initiatief van een der partijen nodig. De
vragende partij moet hierbij belang aantonen. De rechter kan dus niet ambtshalve
een dwangsom opleggen, de vraag moet uitgaan van het Openbaar Ministerie, de
burgerlijke partij, een medebeklaagde,.. Hierdoor is de dwangsom niet altijd bruikbaar
als alleen de rechter het wenselijk acht dat de beklaagde persoonlijk ter zitting
verschijnt. Deze techniek kan dus niet gebruikt worden door de strafrechter, die er
nog altijd het meeste belang bij heeft dat de beklaagde voor zijn zetel verschijnt. De
dwangsom is dus een middel die de mogelijkheden van de particulieren versterkt
wanneer die een rechterlijke uitspraak vlotter willen doen naleven. De onmacht van
de rechter zelf blijft weliswaar bestaan. Het feit dat het Openbaar Miniserie het
algemeen belang nastreeft, en dus een dwangsom kan vorderen van de rechter, mag
niet gebruikt worden om de onmacht van de rechter te omzeilen en toch de
beklaagde te dwingen om voor de rechter te verschijnen.230
268. Er kan ook nog een tweede nadeel worden gevonden omtrent de techniek van
de dwangsom, nl. het feit dat men moet opletten voor een cumul van dwangmiddelen
om de aanwezigheid te garanderen. Een dwangsom kan zo niet meer mogelijk zijn
als de beklaagde reeds de verbeurte van zijn gedeponeerde borgsom riskeert.
Anders zou zijn afwezigheid met een dubbele sanctie worden gesanctioneerd
(enerzijds moet hij een som betalen aan de Staat en anderzijds moet hij een
dwangsom betalen aan de partij die het vorderde).231
269. Een laatste vraag die moet worden gesteld is deze: is de dwangsom wel
wenselijk? Is het wel zinvol een beklaagde te dwingen om aanwezig te zijn als hij
zich ter zitting nog steeds kan beroepen op zijn zwijgrecht? De beklaagde mag dan
wel ter zitting verschijnen, hij behoudt het recht zijn eigen verdedigingstactiek te
bepalen en kan zich dus beroepen op zijn zwijgrecht. De persoonlijke verschijning
230
B. DE SMET, “Verstek en verzet in strafzaken”, CABG, 2003, afl. 3, 19. 231
S. VANDROMME, “Kan de strafrechter de persoonlijke verschijning van de beklaagde bevelen
onder verbeurte van een dwangsom?”, R.W. 2002-03, 595.
86
bevelen onder verbeurte van een dwangsom garandeert dus geen proces op
tegenspraak. 232
270. We kunnen dus concluderen dat de toepassing van de dwangsom om de
beklaagde persoonlijk te laten verschijnen, op het eerste zicht aanlokkelijk lijkt, maar
dat er enkele bedenkingen bij te maken zijn. De grootste moeilijkheid voor de
toepassing van deze techniek blijft het feit dat het initiatief moet uitgaan van één van
de partijen, terwijl de persoonlijke verschijning vooral dient om het algemeen belang
te dienen. Bovendien is het moeilijk om via een dwangsom een proces op
tegenspraak te willen verkrijgen, als de beklaagde halsstarrig blijft vasthouden aan
zijn zwijgrecht. 233 Om al de hierboven genoemde argumenten lijkt de dwangsom
mijns inziens niet het gepaste middel om de beklaagde te dwingen aanwezig te zijn
op de zitting.
7.4 Bevel tot aanhouding
271. De vonnisrechter kan een bevel tot aanhouding uitvaardigen tegen de in
vrijheid gestelde verdachte, als die verzuimt te verschijnen.234 Dit wordt in de praktijk
slechts zeer zelden toegepast, gezien deze bepaling slechts betrekking heeft op een
bepaalde groep beklaagden, met name degene die door de onderzoeksrechter na
ondervraging werden in vrijheid gelaten of zij die het voorwerp hebben uitgemaakt
van een bevel tot aanhouding en nadien in vrijheid werden gesteld door de
onderzoeksrechter of de onderzoeksgerechten.235 Een bevel tot aanhouding kan
bovendien slechts worden uitgevaardigd voor feiten waarop meer dan een jaar
gevangenisstraf staat en er zijn ernstige aanwijzingen van schuld nodig. Het doel van
het bevel tot aanhouding mag er niet in bestaan de beklaagde onmiddellijk te willen
bestraffen of dwang op hem uit te oefenen (bijvoorbeeld de beklaagde dwingen om
een bekentenis ter zitting af te leggen).236
232
S. VANDROMME, “Kan de strafrechter de persoonlijke verschijning van de beklaagde bevelen
onder verbeurte van een dwangsom?”, R.W. 2002-03, 595. 233
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed
procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 76. 234
artikel 28§2 Voorlopige hechteniswet. 235
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 74. 236
T. PRAKKEN, T. SPRONKEN, “Handboek verdediging”, Deventer, Kluwer, 2009, 1175.
87
Dit wil niet automatisch zeggen dat de procedure op tegenspraak zal verlopen. De
beklaagde behoudt echter zijn recht om verstek te laten gaan. De beklaagde moet
wel duidelijk maken op de zitting dat hij op geen enkele manier wenst te participeren
in de debatten en dat zijn stilzwijgen dient om een verstekvonnis af te wachten.237
7.5 Geldboete
272. De beklaagden die nog nooit voor de onderzoeksrechter zijn ondervraagd in
het kader van de voorlopige hechteniswet kunnen op geen enkele manier
gedwongen worden om aanwezig te zijn op de zitting. Een geldboete zou een
eventuele oplossing kunnen zijn. Er kan dan een geldboete worden gekoppeld aan
het niet verschijnen van de beklaagde, onafhankelijk van de beoordeling van de
grond van de zaak. De vraag stelt zich echter of dit een efficiënt middel is. Een
persoon die zich wil onttrekken aan justitie zal zich echter niet laten afschrikken door
een geldboete.238
7.6 Onmiddellijke verschijning in strafzaken
273. In 2000 is de onmiddellijke verschijning in strafzaken ingevoerd239. Deze wet
verloor twee jaar later echter al veel aan waarde. Deze procedure was in de eerste
plaats ingevoerd als snelrechtprocedure. Deze wet voorzag ook een uitzondering op
het gemeenrechtelijke verzetsregime. Ook in deze wet was een sanctie voorzien van
‘op tegenspraak geachte beslissingen’.
Het Grondwettelijk Hof, toenmalig Arbitragehof, vernietigde enkele bepalingen uit
deze wet omdat ze strijdig zijn met de rechten van verdediging.240
7.6.1 Procedure onmiddellijke verschijning zoals ingevoerd bij wet van 28
maart 2000
237
DE SMET, B., “Verstek en verzet in strafzaken”, CABG, 2003, afl. 3, 26. 238
P. TRAEST, “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht - Goed
procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003), Mechelen, Kluwer, 2004, 75. 239
Wet 28 maart 2000 tot invoeging van een procedure van onmiddellijke verschijning. 240
J. MEESE, “De teloorgang van de onmiddellijke verschijning in strafzaken”, T. Strafr., 2002, 137.
88
274. Het Openbaar Ministerie kan de procedure van onmiddellijke verschijning
enkel benutten als voldaan was aan een aantal wettelijke voorwaarden. Deze
voorwaarden hebben betrekking op de strafmaat en de bewijsgaring.
De Procureur des Konings kan een bevel tot aanhouding met het oog op
onmiddellijke verschijning vorderen indien de feiten worden bestraft met een
gevangenisstraf die minstens één jaar bedraagt en de tien jaar niet te boven gaat
(artikel 20bis, §1, 1° voorlopige hechteniswet). Dit verschilt van een klassiek
aanhoudingsbevel door de bovengrens van maximum tien jaar.
Een tweede voorwaarde betreft de bewijsgaring. De procedure van onmiddellijke
verschijning kan enkel worden toegepast op heterdaadmisdrijven en andere
eenvoudige strafzaken. Het betreft een eenvoudig misdrijf als de bewijzen binnen de
maand voldoende zijn om de zaak over te maken aan de rechter ten gronde (art.
20bis §1, 2° voorlopige hechteniswet). Voor wat betreft de heterdaadmisdrijven wordt
verwezen naar het gemene recht (artikel 41 Sv.). Het Openbaar Ministerie moet dus
binnen de maand een dossier samenstellen met voldoende bezwaren. Het gaat hier
dus om de eenvoud van de zaak: er mag geen enkel probleem van bewijsvoering zijn
en ook het aantal verdachten moet beperkt zijn.241
275. De zaak wordt aanhangig gemaakt bij een afdeling van de correctionele
rechtbank door kennisgeving door het Openbaar Ministerie. Deze kennisgeving dient
onmiddellijk na het uitvaardigen van het bevel tot aanhouding met het oog op
onmiddellijke verschijning te gebeuren. De verschijning geschiedt na ten vroegste
vier dagen en ten hoogste zeven dagen te rekenen vanaf uitvaardiging van bevel tot
aanhouding met het oog op onmiddellijke verschijning (art. 216 quinquies, §3 ,Sv.).
Indien de beklaagde niet voor de rechter verschijnt binnen deze termijn wordt hij
onmiddellijk in vrijheid gesteld (art. 20bis § 5 voorlopige hechteniswet).
De rechtbank zal uitspraak doen op de terechtzitting of binnen de vijf dagen nadat de
zaak in beraad is genomen (art. 216quinquies, § 3, Sv.). Het feit dat de rechter geen
uitspraak doet binnen de vijf dagen, wil niet zeggen dat de strafvordering
241
I. VAN DAELE, “De onmiddellijke verschijning in strafzaken”, Rechtskundig weekblad(R.W.), 2000-01, afl. 17, 642.
89
ontoelaatbaar wordt. Dit heeft als enige gevolg dat verder de procedure voor gewone
rechtspleging zal gevolgd worden.242
276. De procedure omtrent de onmiddellijke verschijning wijkt ook af van het
gemeen recht voor wat betreft een verstekvonnis. Er zullen vanzelfsprekend veel
minder verstekvonnissen worden uitgesproken gezien het feit dat men in deze soort
procedure vooral te maken zal hebben met aangehouden verdachten. Toch kan de
verdachte beslissen om in zijn cel te blijven. De raadsman van de verdachte moet
wel de gelegenheid krijgen om op te treden op de zitting. Het proces wordt dan
‘geacht op tegenspraak’ te zijn verlopen.243
7.6.2 Teloorgang van de onmiddellijke verschijning in strafzaken door arrest
van het Arbitragehof van 28 maart 2002
277. Twee jaar na de totstandkoming van de wet inzake onmiddellijke verschijning
vernietigde het Arbitragehof enkele bepalingen uit de wet, waardoor deze wet veel
aan belang heeft ingeboet. 244
278. Een eerste belangrijk gegeven is dat art. 20bis §1, 1e lid van de voorlopige
hechteniswet volledig is vernietigd. Dit wetsartikel bevatte de gevallen waarin een
bevel tot aanhouding met het oog op onmiddellijke verschijning kon uitgevaardigd
worden. Het Arbitragehof vernietigde dit artikel omdat ze van mening was dat de
wetgever onvoldoende duidelijk heeft gepreciseerd in welke gevallen de procedure
inzake onmiddellijke verschijning kon gebruikt worden. De vraag rijst nu in welke
mate de procedure van onmiddellijke verschijning nog overeind blijft door de
vernietiging van dit artikel.245
279. Een tweede vernietiging heeft betrekking op artikel 216 quinquies, §1 eerste
lid Sv. Het Hof was van mening dat er een ongelijke behandeling was tussen de
242
I. VAN DAELE, “De onmiddellijke verschijning in strafzaken”, Rechtskundig weekblad (R.W.), 2000-
01, afl. 17, 649. 243
I. VAN DAELE, “De onmiddellijke verschijning in strafzaken”, Rechtskundig weekblad (R.W.), 2000-
01, afl. 17, 653. 244
J. MEESE, “De teloorgang van de onmiddellijke verschijning in strafzaken”, T. Strafr., 2002, 150. 245
J. MEESE, “De teloorgang van de onmiddellijke verschijning in strafzaken”, T. Strafr., 2002, 150.
90
verdachte die in hechtenis is genomen en degene die door de onderzoeksrechter in
vrijheid is gesteld. De wet bepaalde niets voor deze laatste categorie. 246
280. Ook het volledige artikel 216 quinquies §3 Sv. wordt volledig verbroken. In
deze bepaling stond de termijn waarbinnen uitspraak diende gedaan te worden,
eveneens als het feit dat geen verzet kon aangetekend worden. Het arbitragehof was
van mening dat de rechten van verdediging van de beklaagde werden ingeperkt door
deze wettelijke bepaling. Enerzijds beschikt de beklaagde slechts over een zeer korte
periode om elementen à décharge aan te brengen en de verdediging voor te
bereiden. Anderzijds wordt de beklaagde beperkt in zijn recht om
onderzoeksmaatregelen te vragen.247
7.6.3 Conclusie
281. Deze nieuwe wet voorzag dat ook in een snelrechtprocedure de beklaagde
vertegenwoordigd kan worden door een raadsman. Indien de beklaagde niet
persoonlijk verschijnt, maar wel zijn raadsman, dan zal de beslissing van de
rechtbank geacht worden op tegenspraak te zijn. De beklaagde heeft dan niet meer
de mogelijkheid om in verzet te gaan. Deze bepaling is echter 2 jaar later vernietigd
door een arrest van het Arbitragehof waardoor heel de snelrechtprocedure in de
praktijk niet meer kan gebruikt worden. Het Hof was van mening dat de rechten van
verdediging van de beklaagde aangetast werden door deze regeling.
282. Uit hetgeen hier voorafgaand vermeld is, kunnen we afleiden dat de
beklaagde recht heeft om verstek te laten gaan en dus om tactische redenen een
verstekvonnis kan afwachten. Uit de afwezigheid van de beklaagde kan de rechter
nooit een vermoeden van schuld afleiden. Wat hij er wel uit kan afleiden is een
negatieve proceshouding van de beklaagde.
246
J. MEESE, “De teloorgang van de onmiddellijke verschijning in strafzaken”, T. Strafr., 2002, 151. 247
J. MEESE, “De teloorgang van de onmiddellijke verschijning in strafzaken”, T. Strafr., 2002, 152.
91
HOOFDSTUK 8: Slaagt de nieuwe wet erin onverantwoorde
afwezigheden af te raden?
283. Het is ondertussen duidelijk dat er een dunne lijn grenst tussen het recht op
een eerlijk proces met de vereiste persoonlijke aanwezigheid van de beklaagde en
het recht op verstek. Het Europees Hof heeft echter nooit gewag gemaakt van een
recht op verstek, dit is iets wat de nationale wetgevers hebben ingebouwd in hun
nationaal rechtssysteem.248
284. Het Hof was nooit tegen de verplichte persoonlijke verschijning van de
beklaagde, integendeel ze heeft steeds gezegd hoe belangrijk ze de persoonlijke
verschijning vindt. Het Hof staat zelfs toe dat de staten maatregelen nemen om de
aanwezigheid van de beklaagde te bevorderen. Het is de sanctie bij de afwezigheid
van de beklaagde die niet in strijd mag zijn met de rechten van verdediging. Indien
de beklaagde niet verschijnt, mag hem niet zijn recht worden afgenomen om hem te
laten vertegenwoordigen door zijn raadsman.
285. Het was niet makkelijk voor de nationale wetgevers om hun rechtssysteem in
overeenstemming te brengen met de Europese rechtspraak. Hoe zit het nu met de
nieuwe wet van 12 februari 2003?
286. In de nieuwe artikelen 152 en 185 Sv. zijn twee drukkingsmiddelen in het
leven geroepen om de aanwezigheid van de beklaagde te bevorderen. Het gaat om
de op tegenspraak geachte beslissing en het bevel tot medebrenging. Deze sancties
kunnen wel enkel worden toegepast in de gevallen waar de beklaagde of zijn
advocaat wel is verschenen op de inleidende zitting, er een bevel tot persoonlijke
verschijning is uitgevaardigd en nadien verschijnt noch de beklaagde noch de
raadsman. In dit geval wordt de procedure geacht op tegenspraak te zijn verlopen. In
het geval dat de raadsman na de uitvaardiging van het bevel tot persoonlijke
verschijning wel nog verschijnt om zijn cliënt te vertegenwoordigen verloopt de
procedure sowieso op tegenspraak. De vraag stelt zich nu of deze automatische
sanctie bij niet verschijnen niet moet worden genuanceerd in sommige gevallen. We
denken aan gevallen van overmacht. Wat als de beklaagde om redenen van ziekte of
ongeval niet op de volgende zitting kan verschijnen? Voor deze gevallen is geen
248
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12
februari 2003”, R.W. 2003-04, afl. 13, 490.
92
opvangsysteem voorzien in de wet. De enige oplossing is dat de beklaagde zijn
toevlucht neemt tot zijn raadsman en dat deze laatste zijn cliënt verdedigt op de
zitting.249
287. De praktijk leert ons echter dat dit uitzonderingsgevallen betreft. De
strafrechter zal slechts heel uitzonderlijk toepassing maken van deze
drukkingsmiddelen. In de meeste gevallen verschijnt de beklaagde sowieso voor de
rechter na een informele vraag, en als de rechter het echt noodzakelijk acht dan zal
hij een bevel tot persoonlijke verschijning uitvaardigen, maar dit is echt zeer
uitzonderlijk.250
288. Een tweede vraag die de nieuwe wet met zich meebrengt is de volgende: kan
er geen sprake zijn van discriminatie tussen enerzijds de beklaagde die op de
inleidingszitting wel verschijnt en nadien niet meer en anderzijds de beklaagde die
vanaf de inleidende zitting al niet verschijnt (om zijn recht op verstek veilig te stellen).
Dit onderscheid vloeit voort uit de opvattingen in verband met het bevel tot
persoonlijke verschijning. Dergelijk bevel wordt uitgevaardigd in de gevallen waarin
de advocaat op de inleidingszitting zijn cliënt komt vertegenwoordigen maar waarin
de rechter het nuttig acht om de beklaagde in persoon te zien. Wanneer op de
inleidende zitting niemand verscheen dan had het weinig zin om eerst nog een niet-
afdwingbaar bevel tot persoonlijke verschijning uit te vaardigen. Er kunnen zich
verschillende mogelijke gevallen voordoen waarom de beklaagde niet verschijnt op
de inleidingszitting. De rechter heeft het raden naar de reden van niet-verschijning.251
- eerste geval: de beklaagde heeft de dagvaarding niet bereikt. Dit is
het typevoorbeeld van verstek. De verdachte moet de kans krijgen
op een nieuwe behandeling van zijn zaak. Het zou niet
gerechtvaardigd zijn dat de sanctie van ‘op tegenspraak geachte
beslissing’ ook hierop van toepassing is.
- tweede geval: de dagvaarding bereikt de beklaagde wel, maar deze
laatste bevindt zich in de onmogelijkheid om te verschijnen. Er is
249
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12 februari 2003”, R.W. 2003-04, afl. 13, 490. 250
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12 februari 2003”, R.W. 2003-04, afl. 13, 490. 251
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12
februari 2003”, R.W. 2003-04, afl. 13, 491.
93
sprake van werkelijke onmogelijkheid dus een sanctie waardoor de
beslissing op tegenspraak wordt geacht te zijn, is ook hier
onrechtvaardig. Door de nieuwe wetgeving is het wel mogelijk dat
de beklaagde zijn raadsman stuurt om zijn belangen te gaan
verdedigen. In dit geval is de procedure sowieso op tegenspraak.
Indien de rechter het toch noodzakelijk acht, kan hij een bevel tot
persoonlijke verschijning uitvaardigen, dit zal echter niet veel
uithalen aangezien de beklaagde zich in de onmogelijkheid bevindt
om te verschijnen. Ook in dit geval is de procedure op tegenspraak
gevoerd (ook al verschijnt de advocaat nadien niet meer). Het komt
ook voor dat de advocaat enkel verschijnt om uitstel te vragen tot de
dag dat de beklaagde wel in staat is om in persoon te verschijnen.
De rechtbank beslist dan in welke mate het mogelijk is om de zaak
effectief uit te stellen.
- derde geval: de dagvaarding heeft de beklaagde wel bereikt, maar
hij bevindt zich niet in de onmogelijkheid om te verschijnen. De
beklaagde oefent wetens en willens zijn recht op verstek uit. In de
huidige wet is niets voorzien om deze beklaagde te dwingen
aanwezig te zijn op de zitting. De rechter beschikt dus over geen
enkel middel om de niet-verschijnende partij of zijn advocaat te
dwingen wel te verschijnen. De sanctie van een op tegenspraak
geachte beslissing zou ook hier niet gerechtvaardigd zijn en in strijd
met Europese rechtspraak.
289. De vraag rijst of er nog alternatieven zijn om de onverantwoorde
afwezigheden af te raden. In het wetsvoorstel252 van Geert Bourgeois werden
afwezigheden ontmoedigd door verzet enkel nog toe te staan in geval van
overmacht.253 Als de beklaagde dus niet verschijnt om andere redenen dan
overmacht, resulteert dit in het verlies van verzet. Dit voorstel werd afgewezen omdat
de term overmacht veel te vaag was, dit zou tot te veel interpretatieproblemen leiden:
252
Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering wat het verstek betreft, Parl. St.
Kamer, 1999-2000, nr. 651/001. 253
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12 februari 2003”, R.W. 2003-04, afl. 13, 493.
94
wanneer bevindt een beklaagde zich in een overmachtsituatie? Deze te vage
omschrijving zou leiden tot rechtsonzekerheid.254
290. Het is nochtans niet in strijd met het Europees recht om het recht op verzet
afhankelijk te maken van een geldige reden voor de afwezigheid van de beklaagde.
In de zaak Medenica255 had de dagvaarding de beklaagde wel bereikt en werd wel
toegestaan dat de afwezige beklaagde werd vertegenwoordigd door zijn raadsman.
De sanctie bestond erin te weigeren de zaak uit te stellen tot de beklaagde wel
aanwezig kon zijn. De beklaagde was een arts, gespecialiseerd in kankerbestrijding.
Hij behandelde een patiënt in de VS, wie hij had doen geloven dat hij de enige
dokter in het land was die hem kon helpen. De Amerikaanse rechtbank verbood hem
op grond van deze argumentatie het grondgebied van de Verenigde Staten te
verlaten. De arts had hiertegen geen beroep ingesteld waardoor hij niet aanwezig
kon zijn op zijn Assisenproces in Zwitserland. De beklaagde had er dus in ruime
mate zelf toe bijgedragen dat hij niet kon aanwezig zijn bij de start van de
behandeling van zijn zaak. Het is niet disproportioneel dat een nieuwe behandeling
geweigerd wordt tot de beklaagde wel aanwezig kan zijn.256
291. Vroeger werd het begrip ‘onmogelijkheid’ gehanteerd in de rechtspraak. Dit
zou misschien een billijkere maatstaf zijn dan het begrip ‘overmacht’. Vroeger werd
het begrip onmogelijkheid gehanteerd voor het criterium voor het al dan niet toestaan
van vertegenwoordiging. Terwijl het nu beter zou gehanteerd worden als criterium
voor de toelaatbaarheid van het verzet. Verzet moet dan worden toegestaan als de
beklaagde geen dagvaarding heeft gekregen of in de gevallen dat hij niet kan
verschijnen en ook geen afstand wil doen van zijn aanwezigheidsrecht. Verzet moet
niet worden toegestaan als de beklaagde kennis had van de zitting en opzettelijk niet
verscheen. Het opzettelijk niet verschijnen wordt aanzien als expliciete afstand van
zijn aanwezigheidsrecht. In zulks geval acht het Europees Hof een nieuwe
behandeling van de zaak niet noodzakelijk.257
254
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12 februari 2003”, R.W. 2003-04, afl. 13, 493. 255
E.H.R.M., Medenica t/Zwitserland, 7 juni 2001. 256
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12 februari 2003”, R.W. 2003-04, afl. 13, 493. 257
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12 februari 2003”, R.W. 2003-04, afl. 13, 493.
95
Conclusie: het wetsvoorstel van Geert Bourgeois zou er wel in geslaagd zijn de
procedures van verzet aanzienlijk te reduceren. Om de persoonlijke aanwezigheid
van de beklaagde te garanderen, voorzag de minister in de mogelijkheid om een
geldboete op te leggen in de gevallen waarin de beklaagde geen gevolg geeft aan
een bevel tot persoonlijke verschijning. Het wetsvoorstel zou echter ook het recht op
verstek afschaffen, wat waarschijnlijk een te drastische oplossing zou betekenen. Het
is slechts in uitzonderlijke gevallen dat de rechter de persoonlijke verschijning van de
beklaagde wenst, en het was enkel voor deze gevallen dat een drukkingsmiddel
moest worden voorzien. Het afschaffen van het recht op verstek zou hiervoor veel te
verregaand zijn. In vele gevallen is de persoonlijke verschijning van de beklaagde
zelfs niet nodig omdat het geen meerwaarde biedt, zoals in het geval van louter
juridische discussies.258
292. De vraag stelt zich dus of de nieuwe regeling een goede regeling is. Het doel
van de persoonlijke verschijning is voor de rechter de betrouwbaarheid van de
beklaagde te achterhalen door het persoonlijk contact. Verder is de aanwezigheid
belangrijk voor een passende individuele straf. Sommigen zijn dan ook van mening
dat er een systeem zou moeten komen waarbij de verplichte persoonlijke
verschijning de regel is en de afwezigheid de uitzondering (vb. als het puur om
zuivere rechtsvragen gaat, zoals de verjaring, dan dient de beklaagde niet aanwezig
te zijn).259
293. Bovendien zijn sommige auteurs van mening dat het nieuwe systeem niet
verenigbaar is met de filosofie van de wetgeving achter de voorlopige hechtenis: een
aanhoudingsbevel heeft, onder andere, als nut om de aanwezigheid van de
beklaagde te verzekeren in geval er vluchtgevaar is. Deze auteurs vinden het
paradoxaal om te stellen dat de aanwezigheid van de beklaagde niet langer vereist
is. Zij vinden het beter om een systeem uit te werken geïnspireerd op het common
law systeem. In dat geval zou de persoonlijke aanwezigheid principieel vereist zijn en
de niet-verschijning is strafbaar als contempt of court. Als de beklaagde niet
verschijnt, omdat hij bijvoorbeeld in het buitenland verblijft, dan wordt de verjaring
258
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12 februari 2003”, R.W. 2003-04, afl. 13, 494. 259
C. VAN DEN WYNGAERT, Kennismaking met de rechten van verdediging in strafzaken, Maklu, Antwerpen, 2003, 46.
96
van de strafvordering geschorst tot op het ogenblik dat hij voor de rechter moet
verschijnen.260
260
C. VAN DEN WYNGAERT, Kennismaking met de rechten van verdediging in strafzaken, Maklu, Antwerpen, 2003, 46.
97
HOOFDSTUK 9: Toenemende verantwoordelijkheid van de advocaat
294. De nieuwe wet heeft sowieso een grote impact op de dagelijkse
beroepsuitoefening van de advocaat. Hij moet nu meer dan ooit instaan voor de
vertegenwoordiging van zijn cliënt, zelfs bij afwezigheid van die cliënt. De inzet voor
de afwezige beklaagde is immers groot. Er staan grote straffen op het spel, dus de
advocaat moet vooraf goed overleggen met de afwezige beklaagde om zo volledig
mogelijk zijn verdediging te kunnen voeren op de zitting.261
295. De wetgever heeft zich afgevraagd of de rechtbank een vorm van controle zou
moeten uitoefenen op de relatie tussen de beklaagde en de advocaat. Het is immers
van groot belang dat de afwezige beklaagde weet welke verantwoordelijkheid hij
geeft aan zijn advocaat wanneer hij niet ter zitting verschijnt. Als er onverwachte
wendingen ontstaan op het proces moet de advocaat op eigen houtje bepalen hoe hij
zijn verdedigingsstrategie verder zet. Het wetsvoorstel Bacquelaine-Herzet-Barzin
hield in dat de advocaat die zijn cliënt wil vertegenwoordigen een bijzondere
machtiging voorlegt die achteraf aan het dossier zal worden toegevoegd. Deze
machtiging zou op straffe van nietigheid enkele gegevens verplicht moeten
vermelden. Het gaat bijvoorbeeld om de nauwkeurige aanduiding van de zaak
waarvoor machtiging wordt verleend en de waarschuwing aan de opdrachtgever dat
de procedure zal eindigen met een vonnis op tegenspraak, waardoor verzet is
uitgesloten. De commissie voor de Justitie heeft dit wetsvoorstel echter niet
aangenomen omdat ze vond dat dit best geregeld zou worden in de deontologie.
Deze invoering van een bijzondere machtiging zou geen goede zaak geweest zijn
om twee redenen: De eerste reden is dat dit op gespannen voet zou komen te staan
met het E.V.R.M. Het Europees Hof heeft in haar rechtspraak uitdrukkelijk gesteld
dat de bijstand van een advocaat niet afhankelijk kan worden gesteld van overdreven
formalistische voorwaarden262. Een tweede reden vinden we ook terug in Nederland.
De Nederlandse wetgever heeft er voor gekozen om een systeem van uitdrukkelijke
machtiging in hun regelgeving in te bouwen. Dit heeft daar al voor veel controverse
gezorgd. De kern van deze controverse ging omtrent de vraag of een advocaat die
gemachtigd is door zijn cliënt om uitstel te komen vragen ter zitting, maar niet
261
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12 februari 2003.”, R.W. 2003-04, nr. 13, 493. 262
zie arresten Lala en Pelladoah/Nederland
98
gemachtigd is om zijn cliënt te vertegenwoordigen, toch zijn cliënt ‘ een beetje’ zou
mogen verdedigen als zijn verzoek om uitstel wordt afgewezen. Volgens de
Europese rechtspraak zou dit niet mogen geweigerd worden, want dit zou in strijd zijn
met de rechten van verdediging. Het is echter een moeilijke kwestie, een procedure
kan nl. niet ‘een beetje’ op tegenspraak zijn want dan rijst de vraag of er nu verzet
mogelijk is of niet. Men pleit er nu voor in Nederland dat de rechter zo soepel
mogelijk omspringt met de verzoeken tot uitstel om zo de mogelijkheid te bieden aan
de beklaagde om zijn raadsman te machtigen of om alsnog persoonlijk te
verschijnen. Het lijkt dus een wijze beslissing om ons Belgisch strafprocesrecht
hiervan te sparen.263
296. In theorie lijkt het dus alsof de advocaat een zwaardere bevoegdheid krijgt
inzake de vertegenwoordiging van zijn cliënt, sinds de invoering van de nieuwe wet.
In de praktijk verandert er echter niet veel. De advocaat blijft handelen in het
voordeel van zijn cliënt en dit is meestal de persoonlijke verschijning van zijn cliënt
ter zitting. In de praktijk verplicht de advocaat vaak zijn cliënt te verschijnen.
Sommige advocaten stellen hun cliënt voor een ultimatum: ofwel persoonlijk
verschijnen voor de rechtbank samen met zijn raadsman, ofwel stapt hij op als zijn
advocaat. Sommige advocaten hebben het moeilijk met de verantwoordelijkheid die
op hen wordt afgeschoven en kunnen moeilijk pleiten terwijl hun cliënt niet aanwezig
is. Indien de advocaat en zijn cliënt van mening verschillen inzake de persoonlijke
verschijning dan is de beste oplossing ook dat hij opstapt als raadsman, zo blijkt uit
de gedragsregels.
297. De advocaat heeft volgens de gedragsregels en de standaardrechtspraak de
volledige verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak. Hij mag wel geen
handelingen verrichten die kennelijk tegen de wil van zijn cliënt ingaan. Artikel 9, lid 2
van de gedragsregels luidt als volgt: “Indien tussen de advocaat en zijn cliënt verschil
van mening bestaat over de wijze waarop de zaak dient behandeld te worden, en dit
geschil kan niet in onderling overleg worden opgelost, dan dient de advocaat zich
263
S. VANDROMME, “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de wet van 12
februari 2003.”, R.W. 2003-04, nr. 13, 495.
99
terug te trekken”. De terugtrekking moet wel op zorgvuldige wijze gebeuren en moet
zo weinig mogelijk nadeel toebrengen aan de cliënt.264
298. Indien de cliënt niet persoonlijk wenst te verschijnen en de advocaat zijn cliënt
vertegenwoordigt op de zitting, kan de rechter steeds vragen aan de advocaat om op
een volgende zitting zijn cliënt mee te brengen. In dit geval zal de rechter de zaak
uitstellen. Indien op de volgende zitting de cliënt nog steeds niet verschijnt kan de
rechter nog steeds een bevel tot persoonlijke verschijning uitvaardigen. De rechter
zal dit echter niet vaak doen want een persoon die niet wenst te verschijnen en dit
ook volhoudt, daarvoor doet de rechter niet zoveel moeite. Het geeft ook al een
duidelijk beeld aan de rechter van de persoon van de beklaagde als die blijft
volhouden om niet te verschijnen.
299. De vraag rees of de regeling van verstek niet te veel was afgestemd op de
afwezige beklaagde. Afwezig blijven leek een lonende strategie te zijn. De
vertragingen die een procesgang opleveren door verstek te laten gaan en verzet aan
te tekenen kunnen wel nefast zijn voor de bewijsvoering en de waarheidsvinding.
Sommige getuigen kunnen zich niet veel meer herinneren of zijn gewoon niet meer
beschikbaar om te getuigen na al die jaren. Men kon zich afvragen of het niet beter is
dat verstekprocedures enkel werden voorbehouden voor de beklaagden die hun
dagvaarding niet hebben gekregen of die zich in de onmogelijkheid bevinden om te
verschijnen. De nieuwe wet van 12 februari 2003 lijkt hieraan een oplossing te
bieden. De procedure wordt ook als contradictoir aanzien als de raadsman zijn cliënt
vertegenwoordigd. Tegenspraak is dus mogelijk gemaakt zonder dat de beklaagde
een proces kan verlammen.265
264
C. KLAASEN, “Aansprakelijkheid in beroep, bedrijf of ambt”, Kluwer, 2003, 233. 265
B. DE SMET, “De raadsman van de afwezige beklaagde in de rol van observator van het proces”, R.W. 1998-99, 261.
100
HOOFDSTUK 10: Verschijning Openbaar Ministerie
300. Indien het Openbaar Ministerie niet aanwezig is bij de uitspraak, dan is het
vonnis of arrest nietig. Het Openbaar Ministerie moet zelfs aanwezig zijn op élke
zitting waarop de zaak wordt behandeld. Uit artikel 4 V.T. blijkt wel dat de
aanwezigheid van het Openbaar Ministerie niet verplicht is wanneer alleen de
burgerlijke belangen bij de rechter aanhangig werden gemaakt.266
266
C. VAN DEN WYNGAERT, “Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht”, Antwerpen, Maklu, 2006, 1202.
101
HOOFDSTUK 11: Verschijning van de getuigen
301. Getuigen die worden opgeroepen zijn verplicht om persoonlijk te verschijnen.
Indien zij niet verschijnen kunnen zij tot een geldboete worden veroordeeld. Ze
kunnen zelfs onder dwang voor de vonnisrechter worden geleid. Zelfs indien de
getuige zich wil beroepen op zijn beroepsgeheim dan nog is hij verplicht om
persoonlijk te verschijnen. Een getuige kan niet verplicht worden om tegen zichzelf te
getuigen, maar dit neemt niet weg dat hij wel verplicht is om persoonlijk te
verschijnen en de eed als getuige af te leggen.267
302. Het is echter heden ten dage wel toegelaten dat getuigen van op afstand hun
getuigenis afleggen. Dit is mogelijk door een videoconferentie of een teleconferentie.
Het moet in zulks geval wel gaan om bedreigde getuigen aan wie de
Beschermingscommissie een beveiligingsmaatregel heeft opgelegd of om getuigen
die zich in het buitenland bevinden. De bewijswaarde van deze getuigen op afstand
is echter wel beperkt. De getuigenissen die via teleconferentie werden afgelegd
kunnen enkel in aanmerking worden genomen als bewijs indien de rechter over
afdoende ander bewijs beschikt (artikel 112bis §6, 158ter §5 en 317quinquies §4
Sv.).268 Getuigen hebben geen recht op bijstand door een advocaat (en dit in
tegenstelling tot de beklaagde).
303. Voor minderjarige getuigen is een bijzondere regeling voorzien. Zowel tijdens
het vooronderzoek als tijdens het onderzoek ter terechtzitting mogen minderjarigen
zich laten bijstaan door een vertrouwenspersoon (art. 91bis Sv.). Als de rechtbank de
verschijning van minderjarigen nodig acht, dan kan de rechtbank een
videoconferentie organiseren tenzij de minderjarige toestemt om zelf persoonlijk te
verschijnen voor de rechter (artikel 190bis en 327bis Sv.).269
267
C. VAN DEN WYNGAERT, “Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht”, Antwerpen, Maklu, 2006, 1185. 268
C. VAN DEN WYNGAERT, “Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht”, Antwerpen, Maklu, 2006, 1185. 269
C. VAN DEN WYNGAERT, “Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht”, Antwerpen, Maklu, 2006, 1187.
102
HOOFDSTUK 12: Common law landen
304. Het rechtsmiddel “verzet” is typisch voor bepaalde civil law landen. In common
law landen is de beklaagde verplicht te verschijnen. Er kan geen veroordeling bij
verstek worden uitgesproken dus is er ook geen behoefte aan het rechtsmiddel
verzet. Indien de beklaagde niet verschijnt kan hij dus ook niet worden berecht. Men
compenseert dit in deze common law landen doordat het begrip verjaring quasi
ontbreekt in hun rechtssysteem. Beklaagden die niet verschijnen kunnen nog jaren
nadien voor de rechter worden gebracht. In het Verenigd Koninkrijk maakt de niet-
verschijnende verdachte zich zelfs schuldig aan een nieuw misdrijf: contempt of
court. 270
305. Dit verbod op verstekvonnissen is geen exclusief element uit de common law,
ook landen als Zwitserland, Polen, Rusland en Duitsland kennen het.271
306. Ook voor het Internationaal Strafhof gaat men uit van het principe van verbod
van verstekprocedures. Deze uitsluiting van verstekprocedures voor het Strafhof
kwam er pas na enkele strubbelingen. Nu het verbod een feit is, komt er kritiek van
een aantal auteurs dat het te veel geïnspireerd is op het strafrecht van de common
law landen. Deze auteurs zijn van mening dat verstekprocedures wel moeten kunnen
voor het Strafhof.272
307. Berechting bij verstek voor het Internationaal Strafhof is dus uitgesloten. Elke
verdachte heeft uiteraard wel recht op een eerlijk proces (art. 21 Statuut
Internationaal Strafhof). Alle VN-lidstaten zijn verplicht om de verdachten ter
beschikking te stellen van het Hof. Als ze dit niet doen, maken ze zich schuldig aan
een inbreuk op het internationaal recht.273
308. Men kan zich nu de vraag stellen waarom onze wetgever niet meer is
geëvolueerd richting het systeem van de common law landen.274
270
C. VAN DEN WYNGAERT, “Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht”, Antwerpen,
Maklu, 2006, 1247. 271
S. GUTWIRTH, “Strafrechtelijke vervolging van ernstige schendingen van mensenrechten”, Antwerpen, Maklu, 2002, 65. 272
S. GUTWIRTH, “Strafrechtelijke vervolging van ernstige schendingen van mensenrechten”, Antwerpen, Maklu, 2002, 65. 273
P. KOOIJMANS, “Internationaal publiekrecht in vogelvlucht”, Kluwer, 2008, 357. 274
C. VAN DEN WYNGAERT, “Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht”, Antwerpen, Maklu, 2006, 1178.
103
HOOFDSTUK 13: Praktijk conclusie
309. Verschijnen beklaagden voor de strafrechter vaak in persoon of laten ze zich
in het merendeel van de gevallen vertegenwoordigen door hun raadsman? Wat doet
de rechter om de aanwezigheid van de beklaagde op de terechtzitting te stimuleren?
Waarom is het een goede zaak om persoonlijk voor de rechter te verschijnen? Is er
een groot verschil tussen de praktijkwerking vóór de wetswijziging van 2003 en erna?
Dit zijn allemaal vragen die de moeite zijn om te onderzoeken.
310. Ik heb deze vragen voorgelegd aan een aantal rechters275 van de
correctionele rechtbank te Gent. Zij waren allemaal dezelfde mening toegedaan;
namelijk dat de persoonlijke verschijning voor een rechter zeer belangrijk is op het
vlak van de straftoemeting. Na een grondige doorlezing van het dossier kunnen de
rechters zich al een beeld vormen van de beklaagde, maar niet alles kan uit een
dossier worden afgeleid. Het is maar als de rechter persoonlijk met de beklaagde
spreekt dat hij zich een accurater beeld kan vormen. Uit een dossier kan bijvoorbeeld
blijken dat een beklaagde slechts een IQ van 49 is toegedaan, dit lees je als rechter
wel in het dossier maar het is onmogelijk om zich voor te stellen hoe zo’n persoon in
werkelijkheid kan communiceren. Het is pas op de zitting dat je echt ziet hoe die
persoon is en kan functioneren in de maatschappij. Op die manier kunnen de straffen
meer geïndividualiseerd worden.
311. Om een ander voorbeeld te geven: uit het dossier kan blijken dat een persoon
van Iraanse origine een aantal misdrijven heeft begaan. Zijn raadsman vraagt dat
een werkstraf zou worden opgelegd. De rechter zal er heel veel belang aan hechten
om de beklaagde in persoon te zien zodat hij kan inschatten of die persoon
Nederlands spreekt, in staat is om te werken en of hij ook bereid is om te werken.
Indien de rechter een werkstraf zou uitspreken op basis van de conclusies van de
raadsman, die stelt dat zijn cliënt zeer werkwillig is en graag een werkstraf zou
uitvoeren, en achteraf blijkt dat de man geen Nederlands spreekt en/of een bepaalde
medische toestand heeft waardoor hij de werkstraf niet kan uitvoeren, dan is de
uitspraak van de werkstraf een slechte zaak. Het zou verlies van tijd en energie
betekenen voor in de eerste plaats de justitie-assistent belast met het dossier en in
de tweede plaats voor alle mensen die geconfronteerd worden met de onwillende of
275
J. Dangreau, M. Van Wemmel, E. Raman
104
onbekwame persoon. Bovendien kan er in zulks geval geen sprake meer zijn van
een gepaste bestraffing van het individu.
312. De rechter vindt het dus zeer belangrijk om met de beklaagde rechtstreeks
contact te hebben. Het bevordert ook de waarheidsvinding ter terechtzitting want de
rechter kan rechtstreeks vragen stellen aan de beklaagde zelf, bovendien kan hij zich
zo vergewissen van de persoonlijkheid van de beklaagde. Zowel de rechter die
diefstallen, zedenfeiten en dergelijke behandelen, als de rechter die economisch en
financiële misdrijven behandelen zijn dezelfde mening toegedaan.
313. Indien de raadsman van de advocaat de vertegenwoordigingsbevoegdheid op
zich neemt en de rechter zou graag de beklaagde in persoon zien, dan zal de rechter
de zaak uitstellen met de vraag aan de advocaat om op de volgende zitting zijn cliënt
mee te brengen. In het merendeel van de gevallen zal de beklaagde ook effectief in
persoon verschijnen op de volgende zitting.
314. In extreme gevallen zal de rechter een bevel tot persoonlijke verschijning
uitvaardigen, eventueel gekoppeld aan een bevel tot medebrenging. In de praktijk
wordt dit echter zeer zelden uitgesproken. De rechter zal er geen moeite in steken
als de beklaagde echt niet wil verschijnen. Ze mogen met de niet-verschijning echter
geen rekening houden bij het bepalen van de straf, maar door niet te verschijnen laat
de beklaagde geen positieve indruk na op de rechter. De rechter zal hem in vele
gevallen dan ook niet de gunst van uitstel, probatie of een werkstraf verlenen. Het
niet willen verschijnen van de beklaagde voor de rechter mag in geen geval
meespelen bij de straftoemeting maar het speelt uiteraard wel mee in de beoordeling
van de persoonlijkheid van de beklaagde.
315. Volgens de rechter speelt het niet in het voordeel van de beklaagde om niet in
persoon te verschijnen. Voor correctionele zaken is het altijd beter om wel in persoon
te verschijnen, het kan alleen maar in het voordeel van de beklaagde spelen. Hij kan
zich ter zitting verantwoorden en iets verduidelijken. De rechter, het Openbaar
Ministerie en de advocaat zelf waren niet aanwezig bij de feiten. Vaak is het alleen
de beklaagde die bepaalde dingen kan verduidelijken. Zijn aanwezigheid is dus zeer
belangrijk voor de uitkomst van zijn zaak.
105
316. Voor de drugbehandelingskamer is het zelfs nog belangrijker om in persoon te
verschijnen. Het betreft een echte behandeling van de persoon met therapieën en
opvolging van nabij door de rechter en justitie-assistenten. Het is belangrijker dat die
beklaagde in persoon komt uitleggen hoe het gesteld is met zijn toestand en wat zijn
evolutie is. Indien beklaagde niet verschijnt voor de DBK, dan geeft dit een duidelijk
signaal naar de rechtbank toe van desinteresse.
317. Uit de praktijk blijkt dat in het merendeel van de gevallen de beklaagden ook
effectief in persoon verschijnen. Degenen die hun raadsman sturen worden vaak
toch nog gevraagd door de rechter om op een latere zitting in persoon te verschijnen,
wat ze meestal ook doen. Er blijven echter altijd gevallen waarin de beklaagde niet
wenst te verschijnen maar wel wenst vertegenwoordigd te worden door zijn
raadsman, in die gevallen kan de rechter niets doen dan de
vertegenwoordigingsbevoegdheid toestaan.
318. Er is geen discussie over dat de Belgische wetgever zijn regelgeving in
overeenstemming heeft gebracht met de Europese regelgeving. België is niet
veroordeeld om haar wetgeving in verband met de verplichte persoonlijke
verschijning af te schaffen, maar toch heeft ze dit gedaan. Europa heeft de rechten
van verdediging vooropgesteld - terecht mijns inziens- en heeft beslist dat de sanctie
verbonden aan de niet verschijning de rechten van verdediging niet mag aantasten.
Onze wetgever heeft dit standpunt klakkeloos gevolgd en zijn regelgeving aangepast
aan deze Europese bepalingen.
319. Practici stellen echter dat er nauwelijks een gevoel merkbaar is tussen het
systeem gehanteerd vóór de wetswijziging en deze erna. In de praktijk worden zeer
weinig bevelen tot persoonlijke verschijning uitgevaardigd. De rechter zal gewoon
vragen aan de advocaat van de beklaagde of hij de volgende zitting zijn cliënt wil
meebrengen en de zaak wordt dan uitgesteld. In twee derde van alle gevallen zal de
beklaagde vertegenwoordigd worden door een raadsman en acht de rechter zijn
aanwezigheid ook niet noodzakelijk. Als de rechter er echt op staat om de beklaagde
in persoon te zien dan werkt het bevel tot persoonlijke verschijning nog zeer effectief.
Beklaagden zullen na zo’n bevel verschijnen en meewerken aan het onderzoek ter
terechtzitting. Het is uiterst zeldzaam dat men verschijnt en zich nog beroept op het
zwijgrecht.
106
320. Vele advocaten raden hun cliënt aan om direct persoonlijk te verschijnen, dat
bespaart een hele hoop kostbare tijd van zowel de advocaat als de rechter, en
bovendien komt het alleen maar ten goede van de beklaagde zelf. Sommige
advocaten willen zelfs hun cliënt niet vertegenwoordigen als ze zelf niet persoonlijk
aanwezig zijn. Deze advocaten zijn van mening dat de aanwezigheid hoogst
belangrijk is. Hij zal het er moeilijk mee hebben om te staan pleiten voor een cliënt
die het niet de moeite waard vindt om op te dagen. Hoe kan je dan als advocaat als
een blok achter je cliënt staan?
Stel dat je cliënt op de vlucht is en hij maakt het voorwerp uit van een onmiddellijke
aanhouding. In dat geval kan je als advocaat naar de zitting gaan en je cliënt
vertegenwoordigen. Vele advocaten zijn echter de mening aangedaan om in dat
geval niet op te treden. Indien de advocaat geen contact heeft kunnen leggen met
zijn cliënt alvorens de zitting plaatsvindt, dan zal hij zich niet geroepen voelen om zijn
cliënt te staan vertegenwoordigen op de zitting.276
276
P. DAENINCK, L. DELBROECK, “Strafprocesrecht in beweging, preciseringen, nuanceringen en
kritische bedenkingen bij recente evoluties”, http://www.law.kuleuven.be/jura/art/35n4/heervers.htm.
107
HOOFDSTUK 14: Conclusie
321. De aanwezigheid van de beklaagde is zeer belangrijk gebleken voor een
goede afloop van zijn proces. De rechter zal uit de aanwezigheid van de beklaagde
een vorm van respect voor de rechtbank afleiden. De beklaagde kan op die manier
persoonlijk antwoorden op de vragen van de rechter, wat de waarheidsvinding alleen
maar ten goede komt. Ook de confrontatie met een eventueel slachtoffer kan zeer
belangrijk zijn. Wat zeker niet mag vergeten worden is het belang van de persoonlijke
verschijning in het kader van de individualisering van de straf. De rechter moet wel
steeds in het achterhoofd houden dat de beklaagde zich op zijn zwijgrecht kan
beroepen, ook al staat hij in persoon voor de rechter.
322. Vóór de wetswijziging van 12 februari 2003 was er een verplichte verschijning
in de wet ingeschreven, althans voor de correctionele rechtbank. Voor de
politierechtbank stond er al een mogelijkheid van vertegenwoordiging in de wet
ingeschreven. In uitzonderlijke gevallen kon de beklaagde ook voor de correctionele
rechtbank worden vertegenwoordigd.
323. De nieuwe wet is er gekomen naar aanleiding van een arrest van het E.H.R.M.
In het arrest Van Geyseghem werd België veroordeeld wegens schending van artikel
6 E.V.R.M. Dit artikel vormt de grondslag voor het recht op een eerlijk proces. Het
Hof stelt dat het recht op bijstand moet worden aanzien als een bijzonder aspect van
artikel 6.3.c E.V.R.M. Het ontnemen van de advocaat aan een beklaagde die afwezig
is op de zitting, maakt aldus een schending uit van deze wetsbepaling. De nieuwe
wet heef zich beperkt tot het aanpassen van artikel 152 en 185 Sv. De wet heeft het
echter nagelaten om bijzondere procedures ook te regelen. Dient de beklaagde
bijvoorbeeld ook aanwezig te zijn voor het instemmen met opschorting of aanvaarden
van probatievoorwaarden? Wat met de aanvaarding van een werkstraf? In al deze
gevallen wordt algemeen aanvaard dat de raadsman kan optreden voor zijn cliënt.
Hij kan zijn cliënt informeren over de draagwijdte van die maatregelen en de cliënt
kan instemmen via zijn raadsman. De praktijk leert ons echter dat een rechter het feit
van de niet-verschijning in aanmerking zal nemen als een negatieve houding,
waardoor hij geen werkstraf of probatievoorwaarden zal opleggen. Uiteraard mag de
niet-verschijning niet meespelen in de straftoemeting, maar ik vind het niet meer dan
normaal dat de rechter dit wel in het achterhoofd houdt voor de beoordeling van de
108
persoon van de beklaagde. Indien de beklaagde het al nalaat om te verschijnen op
een zitting, waarom hem dan een gunst toekennen en riskeren dat hij nooit zal
opdagen voor het uitoefenen van zijn werkstraf? Het feit dat de persoonlijke
verschijning en vertegenwoordiging door een raadsman niet geregeld wordt in al
deze bijzondere procedures lijkt me toch een vergetelheid van de wetgever te zijn.
324. In de nieuwe wet werden nieuwe middelen ingevoerd om de beklaagde aan te
zetten tot persoonlijke verschijning. Het vonnis dat geacht wordt op tegenspraak te
zijn uitgesproken en het bevel tot medebrenging werd ingevoerd. De wetgever
probeert op die manier de procedures van verzet in te perken. Mijns inziens zal dit de
verzetprocedures in de praktijk niet echt inperken. Ook al wordt een bevel tot
persoonlijke verschijning uitgevaardigd, de beklaagde blijft het recht behouden om
niet te verschijnen. Indien een beklaagde echt verstek wenst te laten gaan, dan
verschijnt hij gewoon niet vanaf de inleidende zitting. Het misbruik van de
mogelijkheid van verzet zal dus wel blijven voortbestaan. Wanneer de advocaat wel
verschijnt en hij neemt de vertegenwoordiging van zijn cliënt op zich, dan zal het
vonnis geacht worden op tegenspraak te zijn uitgesproken. Dit verschil in
behandeling lijkt discriminerend op het eerste zicht. Is het gerechtvaardigd dat
degene die op de inleidingszitting verschijnt en nadien niet meer, op een andere
manier behandeld wordt dan degene die vanaf de inleidingszitting helemaal niet
verschijnt?
325. Het Hof heeft altijd duidelijk gesteld dat België niet verplicht is om die
verplichte persoonlijke aanwezigheid af te schaffen. Het Hof heeft steeds gezegd dat
er wel maatregelen door de lidstaten mogen genomen worden om die
onverantwoorde afwezigheden in te perken, alleen mogen die maatregelen niet in
strijd zijn met de rechten van verdediging. De afwezigheid van de beklaagde mag
dus niet gesanctioneerd worden met het ontnemen van de vertegenwoordiging door
de raadsman. Die sanctie wordt als disproportioneel aanzien door het E.H.R.M.
326. De vraag is nu wat de intrinsieke voor- en nadelen zijn van het nieuwe
systeem, en of er veel veranderd is buiten het vroegere systeem. Zoals eerder reeds
aangehaald (zie supra 322) zijn er verschillende voordelen aan de aanwezigheid van
de beklaagde: de individualisering van de straf, de waarheidsvinding, de confrontatie
met het slachtoffer, enzovoort. Het feit dat de beklaagde nu echter kan
109
vertegenwoordigd worden op de zitting verandert niet veel in de praktijk. Indien de
rechter het echt noodzakelijk acht, zal hij de advocaat vragen om zijn cliënt mee te
brengen naar de volgende zitting. Als hij dit niet doet, kan de rechter nog altijd een
bevel tot persoonlijke verschijning uitvaardigen. In de praktijk wordt zo’n bevel echter
niet veel uitgevaardigd, waardoor de impact van de nieuwe artikelen zeer beperkt
blijven. Men moet het eerste en het tweede lid van artikel 185 Sv. echter samen
lezen, waardoor een vonnis maar geacht kan worden op tegenspraak te zijn, indien
geen gevolg wordt gegeven aan het bevel tot persoonlijke verschijning. En
aangezien dergelijke bevelen niet snel worden uitgesproken zijn de vonnissen die
geacht worden op tegenspraak te zijn ook zeer beperkt in de praktijk.
327. De vraag hoe men nu een beklaagde ertoe moet aanzetten om toch
persoonlijk te verschijnen is moeilijk te beantwoorden. Het bevel tot persoonlijke
verschijning lijkt een effectief middel, maar het is niet afdwingbaar dus lijkt het zijn
effect te hebben verloren. Ook een geldboete of dwangsom eraan koppelen lijkt geen
goed idee. De rechten van verdediging moeten steeds in het achterhoofd gehouden
worden. Het feit blijft dat een beklaagde die zich echt wil onttrekken aan het gerecht
en niet wil verschijnen dit ook effectief kan doen. Hieraan heeft de nieuwe wet van 12
februari 2003 niets veranderd.
328. We kunnen dus concluderen dat het systeem niet veel verandert aan de
dagdagelijkse praktijk. De beklaagde kan zich voortaan laten vertegenwoordigen
door een advocaat, ook al bevindt hij zich niet in de onmogelijkheid om niet te
verschijnen. Vaak zal de advocaat er echter op aandringen bij zijn cliënt om wel
persoonlijk te verschijnen, omdat dit hem alleen maar ten goede komt. In deze
gevallen zal het vonnis op tegenspraak zijn. De beklaagde kan ook nog altijd verstek
laten gaan, waardoor hij verzet kan aantekenen. Dit is het geval indien hij totaal niet
verschijnt vanaf de inleidende zitting. De procedure van verzet probeerde men in te
perken door het vonnis dat geacht wordt op tegenspraak te zijn, in te voeren. De
uitspraak van deze vonnissen vormen echter nog steeds een rariteit in de dagelijkse
gang van zaken.
110
BIBLIOGRAFIE
-WETGEVING
Wet van 16 februari 1961 betreffende de vertegenwoordiging van de beklaagden, de
burgerrechtelijk aansprakelijke partijen en de burgerlijke partijen voor de
strafgerechten, B.S. 2 maart 1961.
Wet van 4 mei 1999 tot invoering van strafrechtelijke verantwoordelijkheid van
rechtspersonen, B. S. 22 juni 1999.
Wet 28 maart 2000 tot invoeging van een procedure van onmiddellijke verschijning.
Wet van 12 februari 2001 tot aanvulling van de wet van 30 juni 2000 tot wijziging van
het Wetboek van strafvordering, van artikel 27 van de wet van 20 juli 1990
betreffende de voorlopige hechtenis en van artikel 837 van het Gerechtelijk Wetboek,
ten einde de rechtspleging voor het Hof van Assisen te stroomlijnen, B.S. 17 maart
2001.
Wet 12 februari 2003 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering wat het
verstek betreft en tot opheffing van artikel 421 van hetzelfde Wetboek, B.S. 28 maart
2003.
Wet 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen, B.S. 11 januari 2010.
111
Wetsvoorstel van 15 mei 2000 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering wat
het verstek betreft (ingediend door de heren Bourgeois, Van Hoorebeke en Erdman),
Parl.St. Kamer, 1999-2000, nr. 65/001.
Wetsvoorstel van 26 oktober 2001 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering
teneinde ervoor te zorgen dat beklaagden en beschuldigden door een raadsman
kunnen worden bijgestaan, ook al waren zij niet op de terechtzitting aanwezig
(ingediend door de heer Bacquelaine, mevrouw Herzet en mevrouw Barzin), Parl.St.
Kamer, 2001-02, nr. 1478/001.
Wetsontwerp van 22 januari 2002 tot wijziging van de bepalingen inzake de
persoonlijke verschijning van de beklaagde en van het artikel 421 van het Wetboek
van Strafvordering, Parl.St, Kamer, 2001-02, nr. 1600/001.
Projet de loi modifiant le Code d'instruction criminelle en ce qui concerne le défaut et
abrogeant l'article 421 du même code, Parl.St., Senat, 2003, nr. 2-265.
-RECHTSPRAAK
E.H.R.M. 23 november 1993, Poitrimol/Frankrijk, Publ. Cour. Eur. D.H., Serie A vol.
277A.
E.H.R.M. 22 september 1994, Lala/Nederland, Publ. Cour. Eur. D.H., Serie A, vol.
298A.
E.H.R.M. 22 september 1994, Pelladoah/Nederland, Publ. Cour. Eur. D.H., Serie A,
vol. 297B.
E.H.R.M. 21 januari 1999, Van Geyseghem/België, J.T. 1999, 174.
112
E.H.R.M. 13 februari 2001, Krombach/Frankrijjk, R.S.C. 2001, 429.
E.H.R.M. 20 maart 2001, Goedhart/België, J.L.M.B. 2001, 1003-1005.
E.H.R.M. 20 maart 2001, Stroek/België, www.coe.int.
E.H.R.M. 14 juni 2001, Medenica/Zwitserland, www.coe.int.
Cass. 8 juni 1999, www.cass.be
Cass. 15 februari 2000, www.cass.be
Cass. (2e k) AR P. 980861.N, 16 maart 1999 ( Waanders).
Cass. 4 september 2001, www.cass.be
Cass. 1 juni 2005, www.cass.be.
Cass. 19 maart 2008, R.W., 2009-10, afl. 36.
Cass. 11 juni 2008, R.W. 2009-10, 406-408, noot B. DE SMET.
Cass. 28 mei 2008, R.W. 2009-10, 798-800, noot B. DE SMET.
Antwerpen, 2 oktober 2002, R.W. 2002-03, 991-992, noot A. VANDEPLAS.
Antwerpen, 7 mei 2008, R.W. 2008-09, 1008-1010, noot B. DE SMET.
Antwerpen, 14 mei 2008, R.W. 2009-10, 197-198, noot A. VANDEPLAS.
Gent, 21 november 2006, T.Strafr. 2007/3, 198.
Corr. Gent 15 oktober 2001, R.W. 2002-03, 589-593.
Corr. rechtbank Hasselt, 5 feburari 2009, NJW,afl. 209, 28 oktober 2009, 729-730.
113
-RECHTSLEER
ARNOU, L., “Verplichting te verschijnen voor strafrechter: België veroordeeld”, De
Juristenkrant 2009/1, 1. 69.
ARNOU, L., Strafrecht en strafprocesrecht (Gandaius PUC Delva), Mechelen,
Kluwer, 2006, 653p.
ARNOU, L., “België opnieuw veroordeeld wegens verplichting te verschijnen voor
strafrechter”, De Juristenkrant 2001, afl. 27, 3.
BOSCH, M., “Arresten strafrecht/strafprocesrecht”, Deventer,Kluwer, 2006,1102.
BOCKSTAELE, M., BOURDOUX, G.,“Voorlopige hechtenis”, Diegem, Kluwer, 2000,
317.
CALUWE, N., “De procesbekwaamheid van minderjarigen”, Antwerpen-Oxford,
Intersentia, 2006, 341 p.
DECLERCQ, R., “Enkele aspecten van de devolutieve werking van het verzet in
strafzaken”, Liber Amicorum Frédéric Dumon, Antwerpen, Kluwer, 1983, 383-414.
DECLERCQ, R., “Beginselen van strafrechtspleging”, Mechelen, Kluwer, 2010, 989-
1095
DE GRYSE, B.,” Het recht op vertegenwoordiging van de afwezige beklaagde voor
wie nog rechtsmiddelen openstaan”, A.J.T. 2001-02, 578-580.
DE HULLU, J., Over rechtsmiddelen in strafzaken, Arnhem, Gouda Quint, 1989, 570.
D’HAENENS, J., Belgisch Strafprocesrecht, Gent, Story-Scientia, 1985, 499.
114
DE NAUW, A. en DERUYCK, F., “De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van
rechtspersonen”, R.W., 1999-2000, 913.
DESCHEPPER, T., “Het bevel tot medebrenging”, De Voorlopige Hechtenis, Brussel,
Kluwer, 2000, 119.
DE SMET, B., “De raadsman van de afwezige beklaagde in de rol van observator
van het proces”, R.W., 1998-99, 258-261.
DE SMET, B., Internationale samenwerking in strafzaken tussen Angelsaksische en
continentale landen, Antwerpen, Maklu, 1999, 95.
DE SMET, B., “Verstek en verzet in strafzaken”, CABG 2003, afl. 3, 92. 70
D‟HONT, F., “Over de onmiddellijke aanhouding van een verzetdoende (en bij
uitspraak afwezige) beklaagde”, N.C. 2006, 223-231.
GUTWIRTH, S., “Strafrechtelijke vervolging van ernstige schendingen van
mensenrechten”, Antwerpen, Maklu, 2002, 65.
KLAASEN, C., “Aansprakelijkheid in beroep, bedrijf of ambt”, Kluwer, 2003, 233.
KOOIJMANS, P., “Internationaal publiekrecht in vogelvlucht”, Kluwer, 2008, 357.
MEGANCK, B., “Over verstekken die op tegenspraak worden geacht”, T.Strafr.
2007/3, 203-204.
MEESE, J., “De teloorgang van de onmiddellijke verschijning in strafzaken”, T.
Strafr., 2002, 137.
115
PRAKKEN, T., SPRONKEN, T., “Handboek verdediging”, Deventer, Kluwer, 2009,
1255 p.
RIMANQUE, K., DE SMET, B. “Het recht op een behoorlijke rechtsbedeling”,
Antwerpen- Apeldoorn, Maklu, 2002, 179 p.
SPRONKEN, T., “Rechtsbijstand gewaarborgd, ook bij verstek”, Advocatenblad, afl.
20, 28 oktober 1994, http://arno.unimaas.nl/show.cgi?fid=3076.
TRAEST, P., “Hoger beroep en verzet in strafzaken: een stand van zaken en
toekomstperspectieven”, Strafrecht en strafprocesrecht (XXXIIste postuniversitaire
cyclus Willy Delva 2005-2006), Kluwer, 2006, 466-506.
TRAEST, P., “De verschijning van partijen voor de strafrechter”, Goed procesrecht -
Goed procederen (XXIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003),
Mechelen, Kluwer, 2004, 31-83.
TRAEST, P., “De vertegenwoordiging van de afwezige beklaagde”, T. Strafr. 2000,
205-210.
VAN DAELE, I., “De onmiddellijke verschijning in strafzaken”, Rechtskundig
weekblad(R.W.), 2000-01, afl. 17, 642.
VANDEPLAS, A., “Het verzet in strafzaken”, Strafrecht voor rechtspractici, Leuven,
Acco, 1990, 240.
VANDEPLAS, A., “Bevel tot persoonlijke verschijning”, Comm. Straf., 4.
VANDEPLAS, A., “Over het op tegenspraak geachte vonnis in strafzaken”, T. Strafr.,
2005, 306.
VANDEPLAS, A., “Over het verstek in strafzaken”, R.W. 1986-87, 747-753.
116
VANDEPLAS, A.,” De verschijningsplicht van de gehechte beschuldigde”,
Rechtskundig Weekblad (R.W.) 2004-05, afl. 14, 534.
VANDROMME, S., “De 2 arresten Krombach: de positie van de afwezige beklaagde,
bekeken vanuit Straatburgs en Luxemburgs perspectief. Wijzigingen in de Belgische
verstekprocedure. Toekomstperspectieven voor de erkenning van buitenlandse
strafvonnissen”, T. Strafr., 2002, 288-293.
VANDROMME, S., “Kan de strafrechter de persoonlijke verschijning van de
beklaagde bevelen onder verbeurte van een dwangsom?”, R.W. 2002-03, 593-595.
VANDROMME, S., “De afbrokkeling van het verstek in strafzaken. Bespreking van de
wet van 12 februari 2003”, R.W. 2003-04, afl. 13, 481-496.
VANDROMME, S., “Wanneer wordt een vonnis in strafzaken geacht op tegenspraak
te zijn gewezen?”, Rechtskundig Weekblad (R.W.) 2006-07, afl. 15, 650-651.
VANDROMME, S., “Vonnis dat geacht wordt op tegenspraak te zijn in strafzaken blijft
rariteit” Juristenkrant 2004, afl. 91, 4.
VANDROMME, S., “Verstek en het Hof van Assisen: de cassatie-arresten van 2
oktober 2002 en 16 juni 2004”, T.Strafr. 2005, 267-274.
VANDROMME, S., “werkstraf”, OSS, Afl 46, 1 april 2004, 193-230
VAN DEN WYNGAERT, C., Kennismaking met de rechten van verdediging in
strafzaken, Maklu, Antwerpen, 2003, 65 p.
VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht,
Antwerpen, Maklu, 2006, 1314 p.
117
C. VAN DEN WYNGAERT, “Kennismaking met het Internationaal en Europees
strafrecht”, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2003, 141 p.
VERSTRAETEN, R., Handboek Strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 1193.
118