De musealiteit van het verleden Herinnering, amnesie en ... · kel „Muzej bezuvjetne predaje...
Transcript of De musealiteit van het verleden Herinnering, amnesie en ... · kel „Muzej bezuvjetne predaje...
Dorien Van Damme
Master in de Oost-Europese talen en culturen
Major Zuidoost-Europa
Universiteit Gent
De musealiteit van het verleden
Herinnering, amnesie en nostalgie bij Dubravka Ugrešić
Scriptie voor de masterproef
Promotor: dr. Stijn Vervaet
Mei 2009
“Sama nisam ni emigrant, ni izbjeglica, niti politički azilant. Ja sam spisateljica
koja je u jednom trenutku odlučila da više ne živi u svojoj zemlji jer njezina
zemlja više nije bila njezina”.
- Dubravka Ugrešić, Zabranjeno čitanje, p. 146 -
Voorwoord
Hoewel ik een jaar geleden nog huiverachtig stond tegenover de scriptie voor de masterproef,
is het een van de boeiendste en meest verrijkende ervaringen van mijn universitaire opleiding
geweest. Dat dank ik in eerste instantie aan het gekozen onderwerp, dat mij in staat stelde
mijn belangstelling voor de Kroatische taal te combineren met mijn liefde voor de literatuur.
Het literaire werk van Dubravka Ugrešić waarmee ik kennis maakte dankzij prof. dr. Ray-
mond Detrez, confronteerde mij met een interessante problematiek die ik als uitgangspunt heb
genomen van verder onderzoek. Ondanks het feit dat het onderzoek niet vlekkeloos verliep,
openbaarde het een nieuwe wereld die mij uitermate kon boeien.
Mijn dank gaat volledig uit naar dr. Stijn Vervaet omwille van zijn enthousiasme voor
deze keuze. Ik wil hem bedanken voor de tijd die hij heeft vrijgemaakt, de interesse die hij
heeft betoond en de vele suggesties die hij bij de besprekingen van het onderwerp heeft ge-
maakt.
Vervolgens wens ik Els, Tigri en Tibert te bedanken voor de morele steun en liefde die
ze gedurende het hele verloop van deze masterproef hebben geboden. Zij allen hebben bijge-
dragen tot het uiteindelijke resultaat waarvoor ik hen ten zeerste dank.
mei 2009
INHOUDSOPGAVE
Inleiding 1
Hoofdstuk I
Dubravka Ugrešić: leven en werk 7
1.1. Biografie Dubravka Ugrešić 7
1.1.1. Leven 7
1.1.2. Werk 8
1.2. Historisch tijdskader: gekneld tussen Tito en Tudjman 9
1.3. Overzicht behandelde werken 10
1.3.1. Nationaliteit geen: de eerste literaire vrucht in ballingschap 10
1.3.2. De cultuur van leugens: de perceptie van het huidige Kroatië 11
1.3.3. Museum van onvoorwaardelijke overgave: de musealisering van het
verleden 12
1.3.4. Verboden te lezen: het hoofdthema verschuilt de ware toedracht 13
1.3.5. Ministerie van pijn: de terugkeer naar de roman 14
1.3.6. Niemand thuis: het eeuwigdurende gevoel van ontheemding 15
Hoofdstuk II
Fictie of non-fictie? De karakterisering van het oeuvre van Dubravka Ugrešić 17
2.1. Inleiding 17
2.2. De overschrijding van literaire genres 17
2.2.1. Fictie of non-fictie? 17
2.2.2. Autobiografie, dagboek of memoires? 24
2.3. De problematiek van de identiteit 27
2.3.1. False memory syndrome: een verdraaiing van de feiten? 27
2.4. De problematiek van het verleden: herinnering versus vergetelheid 30
2.4.1. De „musealisering‟ van het verleden 30
2.4.2. Herinnering versus vergetelheid: het belang van leesboekjes 31
2.4.3. Herinnering versus vergetelheid: amnesie en musealiteit 34
2.5. Besluit: Ugrešić‟ autobiografische relaas van de identiteitscrisis 36
Hoofdstuk III
Nostalgie naar een verdwenen wereld… De zoektocht naar de collectieve identiteit 39
3.1. De nostalgie 39
3.1.1. Inleiding: theoretisch kader 39
3.1.2. De vermeende Joegonostalgie van Ugrešić 40
3.1.3. Nostalgie in het oeuvre van Ugrešić 41
3.1.4. Nostalgie versus ostalgie 46
3.1.5. Nostalgie en schrijverschap 49
3.2. Collectieve identiteit 50
3.3. Besluit 55
Besluit 57
Bibliografie 61
1
INLEIDING
Probleemstelling
“In mijn columns […] wilde ik eigenlijk steeds over iets anders schrijven dan de oorlog, maar
het thema kwam er toch steeds weer tussen door. Het was niet te vermijden. Het werd mijn
trauma, die oorlog” (Mulder 1995: 3). Dit zijn de woorden van Dubravka Ugrešić, een „Joe-
goslavische‟ schrijfster die zich sinds de val van het communisme in vrijwillige ballingschap
bevindt. De oorzaak van haar vlucht uit het „herschapen‟ Kroatië ligt in de onmogelijkheid om
zich te verzoenen met of liever te conformeren aan het nieuwe staatsbestel, dat volgens haar
een „cultuur van leugens‟ nastreeft. Haar opvattingen die niet werden gesmaakt door de
machthebbers, gaven aanleiding tot een ware heksenjacht die haar het leven in eigen land on-
mogelijk maakte. Deze hetze veranderde het bestaan van de schrijfster op radicale wijze: ze
verliet haar natuurlijke „habitat‟ en zwierf als een balling - enkel vergezeld door koffers die
golden als haar enige bezit - over de wereld. Ook haar schrijverschap kreeg een zware klap te
verduren, aangezien zij voortaan geboekstaafd stond als een auteur in ballingschap die tegen
tal van vooroordelen diende op te boksen. Haar belang schuilde voortaan in haar verbanning
en niet langer in haar literaire kwaliteiten, waardoor zij zich (ten einde een carrière in het bui-
tenland op te bouwen) genoodzaakt zag om een nieuwe koers te varen.
Hierdoor is er een duidelijke breuk zichtbaar tussen enerzijds haar zogenaamde Joego-
slavische werk en anderzijds haar geschriften die dienen te worden gesitueerd na de val van
het communisme in 1991. Om praktische redenen zal dit in het verdere verloop van ons on-
derzoek worden aangeduid met de termen vooroorlogs en naoorlogs. Terwijl haar literatuur
van vóór de oorlog in het teken staat van een experimentele vermenging van hoge en lage
literaire - weliswaar fictieve - vormen, is Ugrešić sinds haar vlucht en ballingschap eerder
geneigd tot een realistische toon. Dit komt tot uiting in de vorm van essays en columns, waar-
in ze haar eigen ervaringen en gevoelens neerschrijft. In een tijdspanne van vijftien jaar heeft
ze zich slechts tweemaal gewaagd aan het genre dat ze eertijds liefdevol koesterde en beoe-
fende, namelijk de roman. Ook de onderwerpkeuze van Ugrešić heeft enige verandering on-
dergaan. Haar vooroorlogs werk bevat luchtige en ironische verhalen die handelen over de
vraagstukken van het dagelijkse leven. Niettemin is het thema van het schrijverschap reeds
prominent aanwezig. Haar naoorlogs werk daarentegen kan hoofdzakelijk worden bestempeld
als een essayistisch relaas van haar persoonlijke belevenissen, waarbij de oorlog als een rode
draad doorheen haar geschriften loopt. Toch beschouwt ze zichzelf niet als een oorlogsver-
slaggever: “Het patroon dat ik […] volg, is het patroon van mijn eigen omgeving” (Mulder
1995: 3).
2
Het conflict dat een einde heeft gemaakt aan Joegoslavië vormt een wezenlijk onderdeel
van haar bestaan (daar het de aanleiding vormt van al het leed dat zij heeft doorstaan) en kan
bijgevolg niet worden verwaarloosd. Dit vormt dan ook het vertrekpunt van deze scriptie,
waarbij we de bewering van Ugrešić - dat haar elke vorm van identiteit is ontnomen ten ge-
volge van haar vlucht en ballingschap - zullen trachten te staven. Aan de hand van een analyse
van enkele (voor de schrijfster althans) heikele kwesties zoals onder meer herinnering, amne-
sie, musealiteit en nostalgie, zullen we de zoektocht van Ugrešić naar haar persoonlijke en
collectieve identiteit illustreren. Haar oeuvre vormt het uitgangspunt van ons onderzoek, hoe-
wel bepaalde passages in verband zullen worden gebracht met overige niet fictieve bronnen
die een ander licht op de zaak werpen. Zo ontkent ze in haar geschriften bijvoorbeeld stellig
dat zij een vertegenwoordiger is van de Joegonostalgie, terwijl ze in interviews daarentegen
vaak het tegendeel beweert. Hetzelfde geldt voor de vraag of haar geschriften nu al dan niet
een therapeutische werking hebben. Het is bijgevolg interessant om haar overtuiging op dit
vlak te ontkrachten door verschillende bronnen - zowel fictief als niet fictief - tegenover el-
kaar uit te spelen, zodanig dat er een globaal beeld kan worden geschetst van Ugrešić als
schrijfster en als individu.
Vooral haar verhouding met het verleden speelt een centrale rol, aangezien dit onlosma-
kelijk is verbonden met het verlies van haar identiteit. We trachten bijgevolg na te gaan welke
herinneringen zij koestert aan het socialistische Joegoslavië en aan het communisme, op wel-
ke wijze zij haar kritiek op het huidige regime thematiseert en hoe zij het verleden „vorm
geeft‟. Dit brengt ons bij de eerder vermelde begrippen van onder meer amnesie en nostalgie,
waarbij we zullen nagaan in welke mate Ugrešić zich hierdoor laat leiden in haar perceptie
van de huidige én de vroegere tijden.
Status quaestionis
Dubravka Ugrešić is een beroemd en gevierd schrijfster die het onderwerp is van tal van
(soms vrij oppervlakkige) studies. Zij bieden de lezer vooral een summier overzicht van haar
leven en werk, waardoor er slechts een vrij algemeen en beperkt beeld van haar schrijverschap
voorhanden is. Er is immers telkens sprake van een allegaartje van elementaire gegevens,
waarin nauwelijks nieuwe onderzoeksvragen naar voren worden geschoven. Deze publicaties
hebben bijgevolg geen waarde voor ons onderzoek. Enkel de vele gepubliceerde interviews
met Ugrešić zijn van belang voor een volwaardig begrip van haar oeuvre. Het door ons geko-
zen thema van deze scriptie - meer bepaald de identiteitsproblematiek van Ugrešić - vormt
bijgevolg een half „onontgonnen‟ terrein waarnaar nog geen uitvoerig onderzoek is verricht.
Dit impliceert voor ons onderzoek meerdere problemen op het vlak van het bronnenmateriaal,
aangezien er weinig publicaties omtrent dit „deelaspect‟ van Ugrešić‟ literatuur beschikbaar
zijn. Er zijn voldoende tijdschriftartikelen waarin het probleem weliswaar wordt aangekaart,
3
maar echte wetenschappelijke uitgaven (die deze kwestie uitvoerig toelichten) zijn gering.
Recent zijn er echter enkele studies verschenen die dit onderwerp behandelen. Zowel het arti-
kel „Muzej bezuvjetne predaje Dubravke Ugrešić‟ (2005) van Bašćina als het artikel „Imaging
the Past: Cultural Memory in Dubravka Ugresic‟s The Museum of Unconditional Surrender‟
(2007) van Popescu gaan dieper in op de identiteitsproblematiek van de schrijfster. Spitz
daarentegen behandelt de kwestie van de ballingschap uitvoerig in haar bijdrage „Lost and
Found: Reflections on Exile and Empathy‟ (2000). Hoewel zij zich beperken tot een eerder
voorzichtige benadering van de materie, reikt deze literatuur een basis aan voor verder onder-
zoek. Ondanks de geringe informatie zullen we een poging ondernemen om het belang van
het besproken thema aan te tonen, waarbij het naoorlogse oeuvre van Ugrešić als uitgangspunt
zal dienen.
Methodologie
Zoals reeds vermeld vormt het gekozen onderwerp een onderbelicht aspect in het onderzoek
naar de literatuur van Ugrešić. De originaliteit van het thema en de gebrekkige informatie
hieromtrent confronteerden ons echter met tal van obstakels. Niettemin hebben we getracht
om een zo uitgebreid en gevarieerd mogelijk corpus van bronnen te hanteren, wat ons in staat
moest stellen inzicht te verwerven in de persoonlijkheid van de schrijfster. Het gevoerde on-
derzoek is dan ook in drie fasen verlopen.
In een eerste fase bestudeerden we de primaire bronnen, waarbij de zoektocht naar inte-
ressante passages er ons in eerste instantie van moest vergewissen of het voorgestelde thema
een haalbare kaart was. Al vrij snel werd duidelijk dat de nadruk beter zou liggen op het na-
oorlogse werk van Ugrešić, waarna er een duidelijk omlijnde problematiek naar voren werd
geschoven. Tal van interessante onderwerpen - zoals het verlies van het vaderland, de erva-
ringen van de balling, de dagelijkse beslommeringen en culturele beperkingen ten gevolge
van de oorlogssituatie, het onderzoek naar de (post)communistische Joegoslavische identiteit -
komen immers aan bod in haar oeuvre van na 1991. Er zal dan ook uitsluitend gebruik worden
gemaakt van de volgende geschriften: Američki fikcionar (2002), Kultura laţi (2002), Muzej
bezuvjetne predaje (2002), Zabranjeno čitanje (2002) Ministarstvo boli (2004) en Nikog nema
doma (2005).1 Amsterdam, Amsterdam dat in 2002 is verschenen in Nederlandstalige versie,
zal niet afzonderlijk worden behandeld vermits dit als een apart hoofdstuk is opgenomen in
Nikog nema doma. Haar boeken die dateren van voor de val van Joegoslavië en die boeiend
vergelijkingsmateriaal zouden opleveren, zullen niet aan bod komen. In deze scriptie gelden
de primaire bronnen dus als het belangrijkste onderzoeksmateriaal, aangezien deze ons toela-
ten inzicht te verwerven in haar kijk op de wereld.
1 De in deze scriptie gebruikte citaten zijn telkens ontleend aan de Kroatische versie met uitzondering van Minis-
tarstvo boli en Nikog nema doma. Doordat in de bibliotheek van de vakgroep Slavistiek en Oost-Europakunde
het Kroatische origineel niet voorhanden was, zijn de citaten hieruit in het Nederlands weergegeven.
4
In een tweede fase hebben we onze aandacht toegespitst op de studie van het secundaire
bronnenmateriaal over leven en werk van de schrijfster. Ugrešić is weliswaar een bekend
schrijfster, maar desondanks is er weinig onderzoek verricht naar de vooropgestelde proble-
matiek. Vooral haar vooroorlogse geschriften vormen de kern van talrijke publicaties, wat
voor onze studie echter weinig waarde heeft. Bijgevolg domineren hoofdzakelijk kranten- en
tijdschriftartikelen alsook internetpublicaties (in zowel het Nederlands als het Kroatisch) onze
bibliografie. In dit opzicht is er grotendeels gebruik gemaakt van de officiële website van de
schrijfster en van The Complete Review. Ook de opvattingen van de literatuurcritici De Moor,
Ghijs en Schutte bleken uiterst interessant voor onze scriptie. Helaas zijn de wetenschappelij-
ke publicaties vaak oppervlakkig, waardoor het aantal bruikbare bronnen vrij beperkt is.
Dit literatuuronderzoek brengt ons bij een derde fase die vooral een dieper inzicht in het
wezen van de autobiografie, de nostalgie en de identiteitsproblematiek beoogde. Er bestaat
echter een omvangrijk aanbod aan secundaire literatuur, zodat we enigszins genoodzaakt wa-
ren om een selectie door te voeren in de geraadpleegde werken. We hebben ons dan ook be-
perkt tot twee standaardwerken, namelijk Over de autobiografie (1989) van Jongeneel en The
Language of Autobiography. Studies in the First Person Singular (1993) van Sturrock. Voor
een nauwgezettere behandeling van de nostalgie daarentegen hebben we gebruik gemaakt van
The Future of Nostalgia (2001) van Boym, hoewel in dit verband ook Huyssen met Twilight
Memories: Marking Time in a Culture of Amnesia (1995) kan worden vermeld. Met betrek-
king tot de identiteitsproblematiek hebben we hoofdzakelijk Social Identity (2008) van Jenk-
ins aangewend.
Deze drie fasen hebben gezorgd voor voldoende achtergrondinformatie om inzicht te
verwerven in de onderzochte problematiek, maar toch dienen we meermaals hypothesen en
persoonlijke oordelen naar voren te schuiven ter verklaring van allerhande fenomenen die
zich manifesteren in het onderzoek naar Ugrešić.
Opbouw
Het werk bestaat uit drie omvangrijke delen. In het eerste deel, dat feitelijk kan worden gele-
zen als een inleidend hoofdstuk, wordt een korte schets gegeven van leven en werk van Du-
bravka Ugrešić. Haar biografie wordt vervolgens aangevuld met enerzijds een historisch
tijdskader en anderzijds een summiere samenvatting van de in deze scriptie behandelde wer-
ken. Hierdoor krijgt de lezer een duidelijk beeld van de context waarin de hele verhandeling
dient te worden gesitueerd: de literatuur van Ugrešić betreft immers een aanklacht tegen de
huidige Kroatische staat en zijn machthebbers vanuit een melancholische heimwee naar het
socialistische Joegoslavië dat in 1991 onherroepelijk is tenietgegaan. Een dergelijke vaststel-
ling ligt aan de basis van ons hele onderzoek en dient tijdens het verdere verloop hiervan
voortdurend in acht te worden genomen. De belangrijkste vraag heeft echter betrekking op de
5
identiteitsproblematiek van de schrijfster, wat we aan de hand van het tweede en het derde
gedeelte zullen trachten aan te tonen.
In het tweede deel, „Fictie of non-fictie? De karakterisering van het oeuvre van
Ugrešić‟, ligt de nadruk op de persoonlijke identiteit van de schrijfster. Zij verkondigt immers
meermaals de stelling dat zij sinds haar ballingschap geen idee meer heeft wie ze nu eigenlijk
is. Ze heeft het gevoel dat de nieuwe machthebbers haar biografie hebben ontnomen, waar-
door zij hopeloos is verworden tot een wezenloze schim in een reële wereld. Dit hoofdstuk
valt bijgevolg uiteen in twee luiken, waarin we trachten te polsen hoe Ugrešić zich verhoudt
tot haar eigen verleden als individu en als schrijfster. Het eerste luik omvat de problematiek
van de (overschrijding van) literaire genres. Dit moet in verband worden gebracht met de
overtuiging van de schrijfster dat zij geen levensverhaal meer heeft, hoewel al haar werken in
se kunnen worden gelezen als een autobiografie, als een dagboek. Het feit dat zij echter een
„producent‟ is van fictie die qua vorm eerder aanleunt bij non-fictie (namelijk essays en co-
lumns), confronteert ons met een belangrijk twistpunt dat in dit gedeelte nader zal worden
onderzocht. Het tweede luik daarentegen heeft betrekking op de problematiek van het verle-
den, waarin er aandacht wordt besteed aan kwesties die verband houden met herinnering, am-
nesie en „musealiteit‟. Vooral Ugrešić‟ dubbelzinnige houding ten aanzien van de vroegere en
volgens haar gelukkigere tijden zal worden behandeld, zodat we haar afkeer van het aange-
broken tijdperk in een breder kader kunnen plaatsen.
In het derde deel tenslotte, „Nostalgie naar een verdwenen wereld… De zoektocht naar
de collectieve identiteit‟, ligt de nadruk op de vermeende Joegonostalgie van Ugrešić én op
datgene wat de schrijfster verstaat onder collectieve identiteit. Beide termen zijn onlosmake-
lijk met elkaar verbonden en worden bijgevolg in eenzelfde hoofdstuk behandeld. Aan de
hand van een theoretische omkadering van het begrip wordt er nagegaan in welke mate de
schrijfster kan worden beschouwd als een Joegonostalgica. Ook de ostalgie komt ter sprake,
aangezien de opvattingen van Ugrešić duidelijk wijzen in de richting van een dergelijk ge-
voel. Hoewel de schrijfster elk verondersteld gebruik van nostalgie weerlegt, trachten we in
dit hoofdstuk aan te tonen dat zij wel degelijk geldt als een vertegenwoordiger hiervan. Tege-
lijkertijd wagen we een poging om de reden van haar ontkenning te achterhalen. Een laatste
aandachtspunt tenslotte betreft de zoektocht naar collectieve identiteit (in de betekenis van
een identificatie met een bepaalde sociale, nationale groep). Ondanks Ugrešić‟ distantiëring
van haar vaderland vertoont zij immers een paradoxale verhouding met haar landgenoten:
enerzijds voelt zij zich nog enigszins met hen verbonden, maar anderzijds is ze niet langer
bereid om zich met (de politieke koers van) het nieuwe Kroatië te vereenzelvigen. Haar be-
sluiteloosheid op dit vlak vormt een belangrijk onderdeel van ons onderzoek en zal bijgevolg
uitvoerig worden belicht. In deze drie omvangrijke delen zullen we trachten om het onder-
werp zo consequent mogelijk uiteen te zetten.
6
7
HOOFDSTUK I
Dubravka Ugrešić: leven en werk
1.1. Biografie Dubravka Ugrešić
1.1.1. Leven
Dubravka Ugrešić werd in 1949 geboren in Kutina nabij Zagreb, in (het voormalige) Joego-
slavië. Ze promoveerde in de Vergelijkende Literatuurwetenschap en de Russische taal- en
letterkunde aan de Universiteit van Zagreb, waar ze tot 1992 aan het hoofd stond van het In-
stituut voor de Theorie van Literatuur dat onderzoek voerde naar de Russische avant-garde.2
Bloemlezingen over modern Russisch proza, artikelen over de schrijvers Leonid Dobytsjin en
Daniil Charms alsook over de beeldende kunstenaar Ilya Kabakov en vertalingen van Russi-
sche grootmeesters maakten deel uit van haar dagelijkse repertoire (Mulder 1995: 3). Behalve
vakliteratuur (Pojmovnik ruske avangarde, Nova Ruska Proza) publiceerde ze sinds 1970
eveneens verhalenbundels, romans, kinderboeken en scenario‟s die een groot succes in eigen
land kenden. Zo ontving Ugrešić in 1988 drie belangrijke literaire bekroningen voor For-
siranje romana reke, waaronder de literaire prijs van het vooraanstaande Servische weekblad
NIN (Van Damme 1994: omslag).
Het uitbreken van de burgeroorlog in 1991 zou echter een einde maken aan de ver-
maardheid van Ugrešić, die zich omwille van politieke redenen genoodzaakt zag haar baan
aan de universiteit op te geven en haar land te ontvluchten onder het mom van vrijwillige bal-
lingschap. De aanleiding van haar vertrek vormden haar kritische geschriften over het Servi-
sche en Kroatische nationalisme, over de onzinnigheid en wreedheid van de oorlog die het
ideaal van de eenheidsstaat Joegoslavië teniet deed. Ten gevolge van haar antinationalistisch
standpunt en haar ongezouten mening werd Ugrešić het mikpunt van de media, politici,
schrijvers, collega‟s en burgers die haar bestempelden als een landverrader, een publieke vij-
and en een heks (officiële website Dubravka Ugrešić 2005).
Deze hardnekkige aanvallen werden vooral in de hand gewerkt door het nationalistische
tijdschrift Globus, dat meermaals persoonlijke informatie - zoals thuisadres en telefoonnum-
mer - publiceerde in de hoop dat de schrijfster geen rust meer zou kennen.3 Dit offensief werd
in volle hevigheid gelanceerd naar aanleiding van een voorval op het congres van de PEN in
1992, waar Ugrešić samen met vier andere vooraanstaande vrouwen aandacht had gevraagd
2 Ze was mede verantwoordelijk voor het internationale wetenschappelijke project Pojmovnik ruske avangarde
(Een glossarium van de Russische avant-garde). 3 Dit heeft betrekking op het artikel „Hrvatske feministice siluju Hrvatsku‟ (11 december 1992), dat aanleiding
gaf tot de zogenaamde heksenjacht. Dit werd gepubliceerd met een tabel die al dan niet correcte informatie gaf
over geboorteplaats, adres, beroep en statuut van de vijf betrokken vrouwen: Dubravka Ugrešić, Slavenka
Drakulić, Rada Iveković, Jelena Lovrić en Vesna Kesić.
8
voor de verkrachtingen in haar land (Mulder 1995: 3). Zij wenste de wereld op de hoogte te
brengen van het lijden van alle vrouwen in deze door mannen beheerste oorlog: van Serviërs,
Kroaten en moslims die werden blootgesteld aan vervolging, moord, zuivering en verkrach-
ting als een middel om boodschappen over te brengen aan de vijand (Tax 1993). De laster-
campagne die hierop volgde, was meedogenloos en maakte de situatie voor de schrijfster on-
houdbaar, waarop zij uiteindelijk besloot om haar land te verlaten.
Dankzij beurzen van onder meer de culturele uitwisselingsorganisatie DAAD kon
Ugrešić afreizen naar de Verenigde Staten, Nederland en Duitsland. Daar hield ze gastcolle-
ges en observeerde ze het plaatselijke leven in correlatie met het bestaan dat zij eertijds had
gekend in Joegoslavië en dat zij nu aantrof in Kroatië (officiële website Dubravka Ugrešić
2005). Vandaag is Ugrešić woonachtig te Amsterdam, waar ze bekend staat als een gevierd
schrijfster: ze heeft meerdere grote Europese literaire prijzen ontvangen (zoals de Premio
Feronia-Città di Fiano, de Heinrich Mannprijs, de Oostenrijkse Staatsprijs voor Europese lite-
ratuur en de Verzetsprijs 1997) en haar boeken zijn in meer dan twintig talen vertaald (Dijks-
graaf 2006: 199).
1.1.2. Werk
Ugrešić combineerde een succesvolle carrière als literair academicus (literatuurwetenschap-
per) en populair schrijver. In 1971 debuteerde ze met het kinderboek Mali Plamen, wat haar
meteen een bekroning met een prestigieuze Kroatische literaire prijs voor kinderliteratuur
opleverde. Hierop volgde de publicatie van Filip i Srecica (1976) en Kucni Duhovi (1988),
maar al vrij snel schoof ze het schrijven van kinderverhalen aan de kant ten voordele van een
„ernstige‟ en „volwassen‟ literatuur. Haar fictie, romans en kortverhalen leverden haar onmid-
dellijke bekendheid op in het voormalige Joegoslavië: meer bepaald Poza za Prozu (1978),
Štefica Cvek u raljama ţivota (1981), Ţivot je bajka (1983) en Forsiranje romana reke
(1988). Haar succes blijkt tevens uit de omwerking van het verhaal van Steffie Steek tot een
scenario voor de film U raljama ţivota (1984) in een regie van Rajko Grlić (officiële website
Dubravka Ugrešić 2005).
Het jaar 1991 - de aanvang van de oorlog in het voormalige Joegoslavië - betekende
echter een kentering in het leven van de schrijfster: ze werd belaagd door de media (die haar
standpunten in verband met de oorlog niet in dank afnamen) en verliet in 1993 haar „vader-
land‟. Sindsdien tracht ze een nieuw leven op te bouwen in het buitenland. Ugrešić is welis-
waar gezwicht voor de politieke en mediale overmacht, maar ze heeft haar literaire principes
niet afgezworen en evenmin haar afkomst verloochend: ze is blijven schrijven en haar stand-
punten blijven verkondigen. Niettemin is er een evolutie zichtbaar in haar oeuvre: terwijl ze in
haar geschriften van vóór het uiteenvallen van Joegoslavië en de val van het communisme
neigt naar proza waarin ze een ludiek spel speelt met tal van literaire conventies en genres,
9
focust ze zich na 1991 eerder op het medium van de essays dat haar in staat stelt om een kriti-
sche houding aan te nemen ten aanzien van vooral zwaarwichtige onderwerpen. Zo doet ze
onder meer verslag van haar unieke kijk op de literatuur, de geopolitiek en de verhoudingen
tussen Oost en West, maar neemt ze ook stelling in tegen het dreigende einde van de „boeken-
cultuur‟ en tegen de invloed die de media hebben op ons begrip van de werkelijkheid (Van
Damme 1994: omslag).
Tot haar essaybundels behoren Američki fikcionar, Kultura laţi, Zabranjeno čitanje en
Nikog nema doma die (met uitzondering van het laatstgenoemde werk) eerst in vertaling zijn
verschenen en pas vanaf 2002 zijn uitgegeven in Kroatië. Dit is onder meer te wijten aan het
feit dat alle essays die hierin verzameld zijn, reeds voorheen waren gepubliceerd in toonaan-
gevende Amerikaanse en Europese kranten en tijdschriften zoals Context, The Hedgehog Re-
view, Vrij Nederland, NRC Handelsblad, Die Zeit, Neue Zurcher Zeitung en Die Welt Woche
(officiële website Dubravka Ugrešić 2005). Het heeft echter ook te maken met haar status als
ballinge in Kroatië: daar is ze een „uitgewiste‟ auteur, maar het maakt haar gelukkig dat haar
boeken verder leven in andere en volgens haar belangrijkere talen (Spitz 2000: 142). Behalve
deze journalistieke essays heeft Ugrešić in dezelfde periode nog twee romans geschreven,
namelijk Muzej bezuvjetne predaje en Ministarstvo boli, waardoor ze opnieuw aansluiting
vond bij de fictie die ze eertijds beoefende. Niettemin is er een duidelijk verschil met haar
vooroorlogs oeuvre op het vlak van zowel de stijl als de inhoud: vroeger was ze immers voor-
al geïnteresseerd in het experimenteren met verschillende literaire genres, waarbij ze variaties
op bestaande verhalen schreef en gebruik maakte van triviale literatuur (Hawkesworth 1990:
436). Tijdens een kort verblijf in Amsterdam, in september 1991, vroeg het Cultureel Sup-
plement haar echter een stuk te schrijven over haar gevoelens van dat moment - toen de vijan-
delijkheden in Joegoslavië net in alle hevigheid waren losgebarsten - en sindsdien vormt de
oorlog een steeds terugkerend en in zekere mate zelfs politiek thema (Mulder 1995: 3). De
keuze om journalistiek te laten primeren op fictie maakte zij dan ook vrij bewust: als een ver-
bannen schrijfster beschouwde ze het immers als haar plicht om de waarheid te vertellen over
haar eigen land én over andere landen (Wachtel 2006: 151).
1.2. Historisch tijdskader: gekneld tussen Tito en Tudjman
Dubravka Ugrešić groeide op onder het communistische regime van Tito die vanaf 1945
heerste over Joegoslavië. Zijn heerschappij, in de vorm van een onafhankelijke federale socia-
listische staat, was hoofdzakelijk gericht op de begrippen broederlijkheid en eenheid. Zo
drong hij aan op een versmelting van alle nationale en religieuze rechten ten dienste van een
nieuwe communistische en Joegoslavische identiteit, waarbij elke vorm van vijandigheid tus-
sen religie, taal en identiteit werd onderdrukt (Tighe 2005: 141-142). Aan het einde van de
jaren tachtig had Joegoslavië een economische en politieke stabiliteit bereikt, maar de pogin-
10
gen om een vrijemarkteconomie en een democratie te vestigen (dankzij de opkomst van
meerdere politieke partijen in tegenstelling tot de eenmansfractie ten tijde van Tito) gaven
aanleiding tot tal van problemen. Voortaan werden er politieke partijen opgericht overeen-
komstig nationale en etnische kenmerken, waardoor er zich een soort van „rassenhaat‟ ont-
wikkelde die Tito zo langdurig had bestreden. De verwezenlijking van etnische zuiverheid en
territoriale eenheid vormde de doelstelling van de heersende politici, wat het startschot was
voor talrijke aanhoudende conflicten (Tighe 2005: 144).
Met de ineenstorting van de Sovjet-Unie in 1989 kreeg de streek af te rekenen met poli-
tieke, economische, culturele en religieuze onlusten. Het nationalisme wakkerde aan en er
kwam een einde aan het bestaan van Joegoslavië. In 1990 riep Slovenië de onafhankelijkheid
uit, gevolgd door Kroatië en Bosnië en Hercegovina in 1992. De meeste republieken procla-
meerden zichzelf als onafhankelijke staten, maar zij stuitten op verzet van Servië en Monte-
negro die de eenheid wouden bewaren en die samen de Federale Republiek Joegoslavië op-
richtten. Hieraan kwam echter een einde in 2003, waarna beiden opgingen in een confedera-
tie. Dit verbond werd stopgezet in 2006, nadat Montenegro zijn onafhankelijkheid had uitge-
roepen (Winland 2007: 3-4). In deze scriptie ligt de nadruk vooral op Kroatië vermits Ugrešić
na de val van Joegoslavië werd bestempeld als een burger van deze staat. Zij verzet zich voor-
al tegen de praktijken van Franjo Tudjman, de president van Kroatië gedurende de jaren ne-
gentig, voor wie zij een enorme afkeer voelt. Vele Kroaten zagen hem aan voor een held, aan-
gezien hij mede aan de basis lag van de Kroatische onafhankelijkheid. Voor de schrijfster
daarentegen is hij louter de personificatie van het kwaad: hij is immers verantwoordelijk voor
de „cultuur van leugens‟ die vandaag in de nieuwe staten heerst en die het leven van talloze
individuen heeft verwoest.
1.3. Overzicht van behandelde werken
1.3.1. Nationaliteit geen: de eerste literaire vrucht in ballingschap
Američki fikcionar is de eerste pennenvrucht van Ugrešić sinds haar vertrek uit Kroatië. Na
een verblijf in Amsterdam besluit ze niet meer terug te keren naar Zagreb en reist ze door naar
de Verenigde Staten om gastcolleges te geven over de Midden- en Oost-Europese literatuur
(De Moor 1994: 91). Daar wordt ze geconfronteerd met een nieuwe wereld en een nieuwe
zienswijze, die aan de basis liggen van tal van columns die ze tussen oktober 1991 en juni
1992 schrijft voor de Nederlandse krant NRC Handelsblad (Saelman 1993: 2). Deze essays
vormen de kern van Američki fikcionar, dat zich afspeelt “in de onbestemde driehoek tussen
Zagreb, haar Joegoslavische woonplaats, New York en Amsterdam” (Schutte 1993). Ugrešić
verzamelde tegen haar literaire principes in haar autobiografische notities uit deze drie steden.
De keuze voor een dergelijke literaire vorm beschouwde ze immers als een verloochening van
11
het schrijverschap en als een uiting van narcisme, aangezien ze van mening is dat elke zich-
zelf respecterende auteur zich dient te onthouden van de autobiografie, het dagboek en aante-
keningen over andere landen (De Moor 1993). Bijgevolg excuseert ze zich in haar column
„Fictionary‟ voor dit „narcistisch‟ boek, maar ze voegt eraan toe dat de oorlog haar hiertoe
heeft genoopt (De Gruyter 1993).
De pijn en vervreemding die de oorlog veroorzaakt, wordt voorgesteld in de vorm van
een woordenboek. Ze maakt hierbij gebruik van bondige lemma‟s of titelwoorden - zoals „Or-
ganizer‟, „Shrink‟, „Harassment‟ - die zich concentreren op telkens één begrip of één gebeur-
tenis die representatief is voor de Amerikaanse samenleving. Schutte omschrijft deze begrip-
pen als een pars pro toto: ze staan immers voor een geheel en bieden een schrijnende analyse
van het leven ten tijde van oorlogsvoering (Schutte 1993). Tegelijkertijd peilt Ugrešić naar de
sterk vervaagde grens tussen werkelijkheid en fictie, tussen feitelijke en fictieve „werelden‟.
Dit blijkt vooral uit de verwarring die optrad bij de vooropstelling van de definitieve titel: in
plaats van „My American Dictionary‟ typte ze per abuis „My American Fictionary‟. Deze toe-
vallige verwisseling van twee letters uit het alfabet is echter vrij betekenisvol, aangezien de
schrijfster doorheen het boek voortdurend beweert dat de realiteit niet langer bestaat en dat
feit en fictie voortaan één ondoorgrondelijk kluwen vormen. De wereld wordt slechts beheerst
door verbeelding en chaos en ten gevolge hiervan voorziet ze haar woordenboek evenmin van
enige ordening (De Haes 1993: 9).
1.3.2. De cultuur van leugens: de perceptie van het huidige Kroatië
De opvolger van Američki fikcionar is Kultura laţi, een verzameling van essays die werden
geschreven tussen 1991 en 1994 en die grotendeels gedurende deze periode werden gepubli-
ceerd in West-Europese dagbladen en tijdschriften (Folks 1999: 557). In deze bundel werpt
Ugrešić een kritische blik op de veranderingen die hebben plaatsgevonden in Kroatië na de
val van Joegoslavië. De klemtoon ligt hoofdzakelijk op de nieuwe „cultuurpolitiek‟ in haar
land, meer bepaald op de stelselmatige vernietiging van wat zij beschouwt als haar culturele
identiteit. Ze geeft zich als het ware over aan een lofzang op het oude regime, terwijl ze de
nieuwe republieken hekelt omwille van hun nationale grootheidswaanzin die de cultuur van
leugens mede in de hand heeft gewerkt. Hierdoor verglijden haar essays geleidelijk tot felle
aanklachten tegen de politieke leiders die zij „maffiosi‟, „fascisten‟, „leugenaars‟ en „moorde-
naars‟ noemt. In Kroatië vielen haar opvattingen echter niet in goede aarde, waarop ze op haar
beurt werd beschimpt als een „Joego-nostalgica‟, „salon-internationaliste‟, „nationale massa-
moordenares‟, „landverraadster‟ en „heks‟ (Mulder 1995: 3).
Een dergelijke aanklacht tegen de oorlog en de Kroatische machthebbers verraadt een
politieke zienswijze van Ugrešić. Hoewel zij haar essaybundel in de Nederlandse vertaling
heeft voorzien van de ondertitel Anti-politieke essays, kunnen deze verhandelingen allesbe-
12
halve als dusdanig worden gelezen. Zelf is ze van mening dat de politiek haar heeft gedwon-
gen om antipolitiek te worden, temeer daar zij voordien een eerder apolitieke houding aan-
nam. Naarmate de oorlog het droombeeld van een gelukzalige toekomst teniet deed, voelde ze
zich echter niet langer in staat om zich te onttrekken aan de politiek die haar leven en land had
vernietigd. Haar verzet resulteerde bijgevolg in deze antipolitieke, maar in wezen politiek
getinte essays (Vogelaar 1995). De essaybundel Kultura laţi omhelst met andere woorden de
kritische opmerkingen van Ugrešić ten aanzien van de republiek waaruit ze afkomstig is,
waarbij ze vooral haar vervreemding van de nieuwe onafhankelijke staat Kroatië benadrukt.
Ze heeft immers de indruk dat haar echte vaderland niet enkel werd opgedeeld als een politie-
ke entiteit, maar ook uit vrije wil werd „gewist‟ uit de herinnering van de bevolking ten ge-
volge van het heersende nationalisme van de pas opgerichte naties (Folks 1999: 557).
1.3.3. Museum van onvoorwaardelijke overgave: de musealisering van het verleden
Het boek Muzej bezuvjetne predaje is opnieuw een verzameling van beschouwingen, dag-
boekaantekeningen, brieven, verhalen en autobiografische schetsen die Ugrešić heeft gebun-
deld in de vorm van een roman (De Moor 1997). Het geldt als een stap terug in de richting
van de literatuur die ze eertijds beoefende, weg van de oorlog die haar leven en oeuvre gron-
dig heeft aangetast. Hoe ze dit boek moet omschrijven, weet ze eigenlijk niet: “Het is geen
roman, als je vindt dat een roman een plot moet hebben, maar het is ook geen essay. De oor-
log speelt wel een rol, maar zijdelings, hij wordt niet genoemd” (Lucas 1997). Menig auteur
stelt dat het boek dient te worden geïnterpreteerd als een raamvertelling of „vitrine‟, waarin
uiteenlopende zaken - zoals foto‟s, aantekeningen, brieven, feiten en verhalen - worden geëx-
poseerd (Smeets 1997). Anderen daarentegen omschrijven het werk eerder als een collage of
assemblage van overpeinzingen (Malin 2000: 187). De categorisering van deze bundel als een
roman is bijgevolg incorrect: de roman vormt een te eng begrip, aangezien de lezer net zoals
in de vroegere geschriften van Ugrešić wordt geconfronteerd met een amalgaam van genres
waarin feit en fictie zich vermengen (Chernetsky 1999: 773).
De ballingschap, de ontheemding en het verlies van de identiteit zijn de centrale thema‟s
van Muzej bezuvjetne predaje, die aan de hand van de gedachten van een enkele verteller
worden uiteengezet. Zij wordt aan de lezer geïntroduceerd als Bubi, het alter ego van de au-
teur (Jablow 2000: 4), die zich voortdurend tussen het verleden en het heden beweegt: haar
mijmeringen over het vroegere leven worden immers onderbroken door korte passages of
dagboekaantekeningen over Berlijn, waar ze zich thans heeft gevestigd (Kuebler 1999). Het
verleden wordt weerspiegeld in enerzijds de herinneringen aan haar moeder en kindertijd en
anderzijds de scène met de aardse engel Alfred die het einde van haar vriendenkring aankon-
digt (Pekar 2000). Het heden daarentegen wordt geïllustreerd door haar persoonlijke relaas
13
van de (ervaringen van de) ballingschap, waarin de eerder genoemde Duitse hoofdstad een
prominente rol speelt (Jablow 2000: 4).
De stad Berlijn heeft Ugrešić geïnspireerd tot de titel van haar boek, die ontleend is aan
het Museum van de onvoorwaardelijke capitulatie. Dit werd in 1949 opgericht in het door de
sovjets bezette deel van Berlijn en sloot zijn deuren in 1994, waarna het dienst deed als een
ontmoetingsplaats voor Joegoslavische oorlogsvluchtelingen (Smeets 1997). Het begrip
„museum‟ incorporeert meervoudige - al dan niet symbolische - betekenissen. In eerste instan-
tie moet het boek zelf worden opgevat als een museum, meer bepaald als een verzameling van
vreemde objecten, onverwachte wonderen, herinneringen en mysterieuze artefacten. Aan de
hand hiervan tracht de verteller Bubi - die meent dat zij in het museum van de titel leeft - een
kunstwerk of een persoonlijk album op te bouwen die haar zullen verzoenen met haar situatie
(Malin 2000: 188). Ten tweede stelt ze met veel bravoure vast dat zijzelf en haar „verbannen‟
landgenoten zijn verworden tot levende museumstukken, die verwijzen naar een land dat sa-
men met zijn identiteit is vernietigd ten gevolge van de oorlog (Cunha 1999). Tenslotte heeft
ze voor Berlijn gekozen, omdat deze stad voor haar de tegenhanger van Joegoslavië is: het is
immers een stad die tegelijkertijd wil vergeten én herinneren, die het verleden en het heden
tracht te vermengen en te huldigen in haar dagelijks bestaan (Smeets 1997). De onvoorwaar-
delijke overgave daarentegen heeft betrekking op Ugrešić‟ overtuiging dat elke mens zich op
een dag zal moeten onderwerpen aan de eigenlijke zin van het leven: “to aging, disillusion,
forgetfulness, insignificance, death: the unconditional surrender of life” (Cunha 1999).
Muzej bezuvjetne predaje is de persoonlijke getuigenis van een vluchteling, waarin de
voor hem cruciale kwesties van herinnering en identiteit worden aangekaart (Chernetsky
1999: 773). Het is met andere woorden de (auto)biografie van Ugrešić, die door middel van
de literatuur haar aan diggelen geslagen leven tracht te reconstrueren.
1.3.4. Verboden te lezen: het hoofdthema verschuilt de ware toedracht
Zabranjeno čitanje is een verzameling van essays die werden uitgegeven tussen 1996 en 2001
(Martin 2005). Deze bundel omvat reflecties op de hedendaagse literaire cultuur en industrie
die ten gevolge van een verregaande democratisering en commercialisering hun exclusiviteit
hebben verloren. Voor Ugrešić betekent dit het einde van de literatuur: voortaan telt immers
enkel kwantiteit en niet langer kwaliteit, vermits iedereen een schrijver kan worden. Ze levert
bijgevolg een bijtende commentaar op het fenomeen van literaire agenten, scouting, bestsel-
lers, book proposals en celebrities. Alles moet zodanig worden afgestemd op de massa dat er
louter ondermaatse boeken worden uitgegeven en de echte literatuur onherroepelijk verdwijnt
(Kuipers 2001).
Dit werk kan worden beschouwd als een klaagzang van Ugrešić op de teloorgang van de oude
literaire cultuur (Fortuin 2001). Tegelijkertijd belicht zij de cultuurpolitiek in het voormalige
14
Joegoslavië en blikt zij terug op de jaren negentig toen het Kroatische nationalisme haar een
verdere deelname aan het schrijversmilieu ontzegde. De distantiëring van het vaderland met
zijn literaire productie voorzag haar echter van het etiket van een ex-Joegoslavische schrijfster
in ballingschap. Dit thema van de „verbannen schrijver‟ treedt in deze bundel meermaals op
de voorgrond: de meeste essays zijn immers gebaseerd op persoonlijke ervaringen, waardoor
zij eerder dienen te worden beschouwd als verhalen of anekdotes. Net zoals in haar vorige
geschriften speelt Ugrešić dus opnieuw met de grenzen van het fictieve en niet-fictieve genre.
Ook dezelfde thema‟s komen telkens weer aan bod zoals het protest tegen de boekverbrandin-
gen, de wijziging van straatnamen en het schrappen van „vijandige‟ schrijvers op de leeslijs-
ten (De Haes 2001: 11). Ze vertelt met andere woorden over haar achtergrond, over Joegosla-
vië en over haar ballingschap, waardoor de essaybundel eerder kan worden omschreven als
een “getuigenis van iemand die gedwongen werd haar cultuur te verlaten” (Kuipers 2001).
Alle verhalen behandelen bijgevolg hetzelfde thema, meer bepaald het verlies waarmee zij
voortdurend wordt geconfronteerd: het verlies van haar land, haar cultuur en haar leven (Bou-
chard 2003: 3).
1.3.5. Ministerie van pijn: de terugkeer naar de roman
Ministarstvo boli is het enige werk in de reeks dat daadwerkelijk als een roman kan worden
bestempeld. Tanja Lucić is een lerares Slavische talen in Zagreb en is getrouwd met Goran,
een Serviër die bij het uitbreken van de oorlog zijn baan verliest wegens zijn etniciteit. Beiden
verlaten het land en vestigen zich in Berlijn, maar al vrij snel krijgt Goran een aanbieding in
Japan (Tax 2007: 23). Tanja besluit hem niet te vergezellen en reist af naar Amsterdam, waar
ze gedurende een jaar de literatuur van ex-Joegoslavië zal onderwijzen aan een groep Servi-
sche, Kroatische en Bosnische studenten (Battista 2005). Bij de aanvang van het academiejaar
werpt Tanja zich eerder op als een therapeut dan als een docent, aangezien zij haar leerlingen
dwingt hun herinneringen aan het verdwenen vaderland op te roepen. Ze waagt zich aan een
trip doorheen de trauma‟s van verlies, ongerustheid en verlangen, aan een trip doorheen de
Joegonostalgie als een middel om het verleden te kaderen: het oproepen van gelukzalige beel-
den uit lang vervlogen tijden draagt immers bij tot de onderdrukking van de bloederige tafere-
len van de recente oorlog, die de identiteit van zowel Tanja als haar studenten heeft vernietigd
(Tax 2007: 23).
Hun geboorteland bestaat voortaan slechts in hun herinneringen en dromen. Ten gevol-
ge hiervan zijn zij onderhevig aan een gevoel van ontheemding, aangezien hun vertrouwde
identiteit hen is ontnomen door de teloorgang van Joegoslavië. De colleges van Tanja daaren-
tegen houden het verleden levend, zodat ze zich in hun gezamenlijke ballingschap met elkaar
verbonden voelen door hun gesprekken, culturele achtergronden en oorlogservaringen (Kriel-
aars 2005). Deze vorm van „groepstherapie‟ is echter geen lang leven beschoren, want gelei-
15
delijk treedt de oude pijn weer op de voorgrond. De zelfmoord van één van haar studenten en
het verraad dat jegens haar wordt gepleegd, maken een einde aan de vriendschappelijke sfeer.
Overmand door woede en zelfbeklag wijdt ze zich voortaan aan ernstige literatuurstudie,
waarop de helft van haar studenten afhaakt en de hechte groep uiteenvalt (Gold 2006). Haar
haat spitst zich vooral toe op Igor, aangezien ze vermoedt dat hij haar heeft verraden. Ze straft
hem door hem een onvoldoende te geven voor zijn nochtans uitstekende mondelinge examen.
Hij neemt echter weerwraak: hij tiranniseert haar en wijst haar op haar zelfbedrog en op de
illusies die ze koestert over haar taal, gemeenschap en herinnering (Hussein 2005). Daarbo-
venop wordt ze ook van haar ambt ontheven, waarna Tanja volledig instort. Ze verliest de
mogelijkheid om zichzelf een plaats te geven in de huidige wereld en komt terecht in een
neerwaartse spiraal van depressies die haar gevoel van ontheemding steeds groter maken en
die haar verhinderen om zich te conformeren aan het leven in een nieuw land (McEwen
2005).
1.3.6. Niemand thuis: het eeuwigdurende gevoel van ontheemding
De laatst verschenen essaybundel van Ugrešić, Nikog nema doma, kan worden beschouwd als
een synthese van haar vorige essayistische werken - als een mengelmoes van de thema‟s die
ze reeds heeft behandeld in Američki fikcionar, Kultura laţi en Zabranjeno čitanje. Beschou-
wingen omtrent de identiteit, de nationaliteit, het schrijverschap, de wereldmarkt en de geopo-
litiek worden samengevoegd tot één geheel, waarin ze reflecteert op het dagelijkse leven van
de mens in een individualistische samenleving. Ten behoeve van een dergelijke persoonlijke
kijk op onze „tijd‟ biedt ze de lezer een inzicht in haar waarnemingen omtrent cultuur, ge-
schiedschrijving, politiek en allerhande trivia. Zo schrijft ze onder meer over de verhouding
tussen Oost- en West-Europa sinds 1989, over de zegeviering van het kapitalisme, over de
nachtmerries van het communisme, over de vrijheid van de schrijver, over identiteit en
nostalgie. Tegelijkertijd stelt ze de gewelddadigheid en de gewetenloze vervalsing van de
eigen geschiedenis in Kroatië aan de kaak (Van Istendael 2007).
De verzamelde essays in Nikog nema doma zijn onderverdeeld in vijf delen. Het eerste
gedeelte omvat vrij korte stukken die zijn verschenen in 1998 en 1999 als een reeks columns
in de Zwitserse krant Die Weltwoche. Deze „feuilletons‟ behandelen een bepaald begrip, on-
derwerp of thema die aan de lezer worden voorgesteld met behulp van bondige lemma‟s - een
opbouw die sterk doet denken aan Američki fikcionar. De overige delen van het boek bestaan
uit langere essays, waarvan enkele zijn gepubliceerd in literaire tijdschriften in de periode
2002-2006. In het tweede deel bieden deze verhandelingen eerder plaats aan de persoonlijke
ervaringen van Ugrešić. Het essay „Europa, Europa‟ becommentarieert haar trip op de Litera-
tuurexpres Europa-2000, terwijl „Amsterdam, Amsterdam‟ haar observaties van deze stad
verzamelt. In het derde gedeelte tenslotte handelen de verschillende essays over de wereldlite-
16
ratuur, meer bepaald over de toekomst van de Literatuur in een wispelturige commerciële
omgeving (Rudick 2008).
In Nikog nema doma kan de kwestie van identiteit en ontheemding worden beschouwd
als een rode draad: Ugrešić reflecteert immers vanuit haar standpunt als een schrijver in bal-
lingschap op de gevaren van het nationalisme en de persoonlijke identiteit. Het boek gaat ech-
ter evengoed over de hedendaagse cultuur en de gevolgen van de globalisering op de boe-
kenmarkt (Leister 2007: 28). Tegelijkertijd hebben alle essays ook met ballingschap te maken,
meer bepaald met het leven dat zij in het buitenland leidt sinds zij het postcommunistische en
nationalistische Kroatië heeft verlaten (Döbler 2007). Haar houding ten aanzien van haar
nieuwe bestaan zit reeds vervat in de titel van het boek: ze voelt zich nergens thuis, zelfs niet
op de plekken die haar het meest vertrouwd lijken of die ze sinds haar kindertijd kent (Rudick
2008). Hoe kan dit ook wanneer vijftig jaar gemeenschappelijke Joegoslavische geschiedenis
is uitgewist door middel van de vernietiging van monumenten, de naamswijziging van straten
en de zuivering van de taal? Het verlies van haar geboorteland Joegoslavië, de heersende cul-
tuur van leugens in de nieuwe staten en haar ervaringen van de ballingschap worden treffend
weergegeven in de essays, die telkens de ontkoppeling van identiteit en vaderland, taal en
heimat, literatuur en natie benadrukken (Plath 2007).
17
HOOFDSTUK II
Fictie of non-fictie?
De karakterisering van het oeuvre van Dubravka Ugrešić
2.1. Inleiding
Het werk van Dubravka Ugrešić laat zich niet gemakkelijk herleiden tot één welomlijnd gen-
re. Reeds in haar vooroorlogse periode stond de schrijfster bekend omwille van haar ludieke
vermenging van verscheidene literaire conventies en genres. De naoorlogse periode - dat wil
zeggen het ogenblik vanaf haar vlucht uit Kroatië - wordt gekenmerkt door eenzelfde „vaar-
digheid‟, namelijk de aanwezigheid van intertekstualiteit en vage literaire grenzen. Hierdoor
worden haar geschriften meermaals gedefinieerd als een mengelmoes van karakteristieke
elementen die ontleend zijn aan onder meer het dagboek, de autobiografie, de roman en de
memoires. Zij worden echter vermengd in slechts één tekst, één geheel dat hoofdzakelijk de
vorm aanneemt van essays en columns.4 Een dergelijk gebruik van fictieve genres die eerder
de doelstellingen van non-fictie belichamen (meer bepaald de weergave van een persoonlijke
visie op actuele problemen), maakt het moeilijk om het werk van Ugrešić eenduidig te classi-
ficeren. Ten gevolge van deze werkwijze staat in dit hoofdstuk de volgende kwestie ter dis-
cussie: hoe kan de literatuur van Ugrešić worden omschreven en kan dit op de een of andere
manier worden geassocieerd met de problematiek betreffende haar identiteit? Aangezien haar
identiteitsbesef sterk is aangetast door historische omstandigheden, zal ook de volgende vraag
aan bod komen: hoe verhoudt zij zich tot het verleden en op welke wijze komt dit tot uiting in
haar oeuvre?
2.2. De overschrijding van literaire genres
2.2.1. Fictie of non-fictie?
Het onderwerp van een dergelijke strijd tussen „fiction‟ en „faction‟ wordt door Ugrešić zelf
aangesneden in haar essaybundel Američki fikcionar. Hierin verkondigt zij de volgende stel-
ling: “Pretipkavajući tekstove svog američkog rječnika greškom sam umjesto d otisnula f, i
dictionary se pretvorio u fictionary. Slučajna greška samo je potvrdila moj unutrašnji košmar.
Jer ako stvarnost više ne postoji, onda i “fikcija” i “fakcija” ukidaju svoja prvotna značenja”
(Ugrešić 2002b: 15; nadruk in origineel).5 Fictie duidt op het verzonnen karakter van teksten,
4 Uitzonderingen hierop vormen Muzej bezuvjetne predaje en Ministarstvo boli, die allebei staan geboekstaafd
als roman. 5 “Toen ik de tekst van My American Dictionary overtypte, typte ik per ongeluk een F in plaats van een D, en
Dictionary veranderde in Fictionary. Deze heel toevallige vergissing versterkte alleen maar het nachtmerrie-
18
terwijl factie een op feiten berustende documentaire voorstelling van gegevens inhoudt. Fictie
creëert met andere woorden een subjectieve en deels vertekende werkelijkheid, factie daaren-
tegen streeft naar een objectieve weergave van de feiten op basis van verslagen en documen-
ten (Van Gorp 1998: 161, 165). In dit opzicht kunnen we ons afvragen of Ugrešić ooit enige
fictie heeft geproduceerd: al haar geschriften waarin haar eigen stem kan worden gehoord,
zijn immers gebaseerd op geschiedkundige gebeurtenissen en ervaringen die de verdere loop
van haar leven hebben beïnvloed. Deze verwijzingen berusten echter op herinneringen die al
dan niet vervormd zijn door allerlei psychologische factoren. Zorgt de verstoting uit en heim-
wee naar een bepaald land en een bepaalde cultuur immers niet voor een andere, deels aange-
paste kijk op het verleden? Is het mogelijk onbevooroordeeld terug te blikken op een regime
dat zijn onderdanen met een dergelijk onrecht en onmenselijke behandeling heeft bejegend?
Deze vraagstellingen leiden ons momenteel te veel in de richting van de Joegonostalgie en het
zogenaamde false memory syndrome en zullen later uitvoeriger worden behandeld.
Niettemin dient te worden opgemerkt dat de grens tussen fictie en non-fictie bijzonder
klein is. Ugrešić maakt weliswaar gebruik van fictieve genres (zoals het dagboek, de autobio-
grafie en de memoires) om haar ideeën en standpunten te verkondigen aan het publiek, maar
de inhoud leunt eerder aan bij de tegenhanger hiervan: ze biedt de lezer immers een inzicht in
specifieke problemen van het menselijke bestaan, in bepaalde situaties van het hedendaagse
leven, in maatschappelijke kwesties enzovoort. Omwille van haar persoonlijke betrokkenheid
met de beschreven gebeurtenissen kan er echter geen sprake zijn van enige objectiviteit, wat
nochtans een noodzakelijke voorwaarde vormt van non-fictie. Het subjectieve gehalte van
haar geschriften blijkt onder meer uit de waardeoordelen die ze uitspreekt over het vroegere
Joegoslavië en het huidige Kroatië, inclusief hun leiders. Aan de hand hiervan tracht ze het
verleden te reconstrueren, hoewel dit eerder gebeurt op basis van herinneringen en anekdotes
in plaats van daadwerkelijke documenten die historisch gegrond zijn. Er kan met andere
woorden worden besloten dat Ugrešić een vertegenwoordiger is van de „autofaction‟, een
nieuwe stroming binnen het autobiografische schrijven waarin bewust wordt gestreefd naar
het opheffen van de scheidingslijn tussen fictie en non-fictie door waar gebeurde feiten uit het
leven van de autobiografische verteller te vermengen met of te verdraaien tot fictieve gege-
vens (Van Gorp 1998: 45). Dit resulteert in de productie van non-fictieve romans, van verha-
len op basis van autobiografische feiten die echter uitermate gefictionaliseerd zijn (Saunders
2008: 328-329).
Dit betoog gaat uit van de veronderstelling dat Ugrešić haar eigen autobiografie heeft
neergeschreven onder het mom van essays en (in het geval van Muzej bezuvjetne predaje en
Ministarstvo boli) een roman. De voortdurende nadruk op de ballingschap en de hieraan ver-
bonden problemen van nationaliteit, politieke dissidentie, heimwee en ontworteling hebben
achtige gevoel dat ik had. Want als de realiteit niet meer bestaat, dan verliezen „fictie‟ en „factie‟ hun primaire
betekenis” (Ugrešić 1993: 14; nadruk in origineel).
19
een dergelijke indruk in de hand gewerkt. Ten gevolge van deze thematiek worden haar ge-
schriften vaak gerekend tot de zogenaamde exil- of emigrantenliteratuur, hoewel ze het ge-
bruik van deze volgens haar denigrerende term vermijdt. Niettemin beantwoordt haar litera-
tuur in alle opzichten aan deze benaming: zij heeft enerzijds betrekking op de literaire produc-
tie die tijdens een gedwongen of vrijwillige ballingschap wordt voortgebracht, maar slaat an-
derzijds ook op de auteurs uit de Oostbloklanden die in de periode van de Koude Oorlog hun
schrijverschap hebben voortgezet in het westen (Van Gorp 1998: 153-154). Ugrešić is echter
van mening dat zij dient te worden beschouwd als een (aan de westerling) gelijkwaardige
producent van Literatuur, die ontheven is van elke discriminerende praktijk op basis van af-
komst. Ze vraagt zich af waarom elke Oost-Europese schrijver telkens wordt benaderd vanuit
zijn verleden. De vraag is natuurlijk of Ugrešić dit in haar literaire productie niet zelf deels in
de hand werkt.
Ugrešić is immers niet in staat om het verleden te laten rusten, om zich te verzoenen
met het leven dat haar in het buitenland toelacht. In al haar werken blikt ze met enige wee-
moed terug op het vredige Joegoslavië, maar deze scènes worden abrupt afgebroken om aan te
belanden bij de essentie van haar geschriften: het trauma van het einde van de eenheidsstaat,
de cultuur van leugens van het nieuwe regime en de eeuwigdurende ballingschap. De sfeer en
toon worden steeds grimmiger naarmate de verteller (telkens een ik-figuur) het heeft over de
donkere bladzijden uit zijn of haar leven. De keuze voor een vertelling in de eerste persoon
bewerkstelligt enerzijds een persoonlijker dimensie, aangezien er een overeenkomst in identi-
teit bestaat tussen de verteller en de auteur. Dit is niet het geval in Ministarstvo boli, waarin
Ugrešić opteert voor een protagonist - namelijk Tanja Lucić - die in de eerste persoon haar
waarnemingen en handelingen beschrijft. Het „ik‟ van het hoofdpersonage komt echter duide-
lijk overeen met het „ik‟ van de schrijfster, die eenvoudigweg tracht om via een ander medium
(de roman) dezelfde inzichten te verkondigen. Anderzijds leunt deze keuze ook aan bij de
vooropgestelde autobiografische invalshoek van Ugrešić‟ oeuvre. De autobiografie die samen
met het dagboek en de memoires deel uitmaakt van de bekentenisliteratuur, wordt door van
Gorp (1998: 53-54) omschreven als elke “vorm van literatuur waarin een auteur voor een pu-
bliek van lezers openlijk getuigenis aflegt van zichzelf. […] Hij kan zich hierbij beperken tot
uiterlijke gebeurtenissen, maar ook zijn innerlijke ontwikkeling of levensbeschouwelijke op-
vattingen weergeven”. Ugrešić komt hieraan tegemoet door ons aan de hand van onder meer
essays en dagboekfragmenten een blik te gunnen op haar gedachten, gevoelens, stemmingen,
gemoedstoestanden en herinneringen.
Het dagboek is een verzameling van korte, chronologisch geordende en gedateerde aan-
tekeningen en kan tevens worden beschouwd als een autobiografisch genre, aangezien een
bepaalde persoon van dag tot dag zijn ervaringen weergeeft. Dit kan variëren van een zakelij-
ke opsomming van externe gebeurtenissen tot een weergave van persoonlijke stemmingen en
gevoelens. Kenmerkend is de chronologische opbouw, het fragmentarische karakter en de
20
intieme toon die wordt weerspiegeld in de ik-vorm (Van Gorp 1998: 110). Het essay daaren-
tegen betreft een eerder zakelijk discours omtrent de actualiteit, hoewel de auteur hierin even-
eens zijn gevoel en ethische overtuiging tot uiting kan laten komen (Van Gorp 1998: 147). In
de geschriften van Ugrešić worden beide genres - die gelden als de tegenpolen subjectiviteit
en objectiviteit - met elkaar vermengd tot één prozaïsch geheel, dat in al zijn uniformiteit kan
worden gelezen als een autobiografie. In de strikte zin van het woord is haar werk echter geen
dagboek, wat door de schrijfster zelf wordt beaamd: het zijn slechts beknopte en genummerde
aantekeningen die elkaar zonder enige datering en enig verband opvolgen als een schriftelijke
neerslag van haar hersenspinsels. Toch is de keuze voor deze literaire vorm vanzelfsprekend,
vooral wanneer we de therapeutische functie van het dagboek in acht nemen die ervoor zorgt
dat de auteur alle existentiële beslommeringen van zich kan afschrijven (Van Gorp 1998:
110).
Ugrešić waagt zich in haar geschriften maar enkele malen aan een theoretische verdui-
delijking van haar keuze voor het dagboek en de autobiografie. In Američki fikcionar stelt zij
het volgende: “Ţanr dnevničkih zapisa, smatrala sam, tek je oprostivi knjiţevno-dobni grijeh.
Tuţna knjiţevna praksa u mojoj zemlji pokazuje da je dnevnik, zapravo, ratni ţanr” (Ugrešić
2002b: 11).6 Hieruit blijkt dat de oorlog de voornaamste reden was om zich over te geven aan
een dergelijke literaire vorm, want “zo zonder land, zonder verleden, zonder toekomst, zonder
ik, zonder eigen cultuur, is opschrijven wat je nog meent te zien de enige manier van overle-
ven” (De Coninck 1994: 27). De opsomming van specifieke eigenschappen uit het leven voor
en tijdens haar ballingschap behelst met andere woorden een bespiegeling omtrent haar eigen
identiteit. Ondanks het verlies van een echte „thuis‟ blijft zij aan de hand van deze dagboek-
fragmenten in staat om zin te verlenen aan haar bestaan. Niettemin zit ze vastgeroest in een
stereotiep denkpatroon dat haar niet toelaat om haar leven - wars van enig identiteitsbesef -
voort te zetten, hoewel ze voldoende keuzemogelijkheden bezit om zich hieraan te onttrekken.
Over de autobiografie daarentegen heeft Ugrešić een uitgesprokener mening, temeer
daar zij dit genre gelijkstelt aan het wezen van de fotografie (wat uitvoerig wordt besproken in
Muzej bezuvjetne predaje): “Fotografija je naša mjera svijeta. Fotografija je i uspomena.
Pamćenje je svoĎenje svijeta na kvadratiće. Uvrštavanje kvadratića u album je autobiografija.
IzmeĎu tih dvaju ţanrova, obiteljskog albuma i autobiografije, veza je nesumnjiva: album je
materijalna autobiografija, autobiografija je verbalni album” (Ugrešić 2002d: 45).7 Aan de
hand van dit citaat geeft de schrijfster impliciet te kennen dat zij een schriftelijke opeenstape-
ling van herinneringen tracht te bewerkstelligen. Vooral het fragmentarische karakter van haar
6 “Het dagboekgenre heb ik altijd beschouwd als een vrij onschuldige, aan tijd gebonden literaire zonde. De
trieste literaire realiteit in mijn land laat echter zien dat het dagboek in feite een oorlogsgenre is” (Ugrešić 1993:
11). 7 “Een foto is onze maat van de wereld. Een foto is ook een herinnering. Een herinnering betekent dat de wereld
tot rechthoekjes wordt gereduceerd. Door het rangschikken van deze rechthoekjes in een album ontstaat een
autobiografie. Tussen deze beide genres, het familiealbum en de autobiografie, bestaat een onloochenbaar ver-
band: een album is een tastbare en zichtbare autobiografie, een autobiografie is een verbaal album” (Ugrešić
1997: 41).
21
geschriften - omwille van de vermenging van diverse genres zoals dagboekaantekeningen,
brieven en essays - levert het onomstreden bewijs hiervan: de aaneenschakeling van woorden
of beelden in een album vertelt immers een levensverhaal dat gelezen of bekeken dient te
worden. Toch erkent ze de nadelen van een dergelijke werkwijze: “Naime, sam čin slaganja
fotografija u albume upravlja naša nesvjesna ţelja da se pokaţe ţivot u svoj njegovoj raznoli-
kosti, a ţivot je u rezultatu […] sveden na niz mrtvih fragmenata. I autobiografija ima sličan
problem, u tehnologiji pamćenja; ona se bavi onim što je jednom bilo, a to što je jednom bilo
ispisuje netko koji sada jest” (Ugrešić 2002d: 46; nadruk in origineel).8 Ugrešić is zich bijge-
volg bewust van haar subjectieve benadering die meermaals neigt tot een nostalgische blik op
een uitgeroeid verleden, op een dood fragment.
In een interview naar aanleiding van haar pas verschenen roman Ministarstvo boli werd
Ugrešić gevraagd waarom ze zo uitdrukkelijk koos voor een autobiografische invalshoek.
Haar antwoord luidde als volgt:
Of course you can find those autobiographical matches: yes, I was in Berlin in 1994, yes,
The Museum of Unconditional Surrender is about that. Yes, of course, I was in Amsterdam,
I even taught for a year at Amsterdam University. Otherwise how would I know about those
details? But I think that this autobiographical approach does not lead us anywhere. If I say:
yes, this is autobiography – so what? If I say: no, this is not autobiography – again, so what?
I mean, it is senseless. The only approach I do not understand - I can‟t appreciate its value -
it is this so-called: autobiography or not (Orthofer 2006)?
Ze probeert zich bijgevolg te onttrekken aan elke eenduidige definiëring van haar oeuvre,
aangezien ze gekant is tegen de observatie van haar literatuur als louter een afspiegeling van
de gebeurtenissen en gevoelens die ze heeft ervaren. Dit kan tevens een verklaring bieden
voor de wijze waarop zij haar werk doorspekt met essays die handelen over esthetische, ethi-
sche en maatschappelijke kwesties (die los van haar verleden en haar persoon kunnen worden
bekeken). Niettemin dient er een innerlijke motivatie te zijn voor Ugrešić‟ voorkeur om eer-
der autobiografisch te werk te gaan.
Enerzijds wekt Ugrešić de indruk dat de autobiografie een volwaardig literair genre is,
waarmee ze zich kan onderscheiden van het gros van haar collega‟s. Zo verkondigt ze dat
autobiografie en fotografie “će napipati točku boli. […] U knjiţevnosti je takvo djelo predmet
zavisti, proistekle iz osjećaja poraza, samo pravih pisaca. Takvo je djelo, naime, s boţanskom
lakoćom postiglo to što oni, uza sve svoje napore, nikada neće postići” (Ugrešić 2002d: 46).9
8 “De daad zelf, het rangschikken van foto‟s in een album, wordt namelijk beheerst door een onbewust verlangen
het leven in al zijn verscheidenheid te tonen, maar in het resultaat daarvan […] wordt het leven gereduceerd tot
een reeks dode fragmenten. De autobiografie kent een soortgelijk probleem, het is gelegen in de technologie van
het herinneren; ze houdt zich bezig met wat ooit was, waarbij datgene wat ooit was, wordt beschreven door ie-
mand die er nu is” (Ugrešić 1997: 42). 9 “de gevoelige plek zullen raken. […] In de literatuur zijn alleen echte schrijvers jaloers op zulke werken (een
jaloezie die voortkomt uit het gevoel verslagen te zijn). Zo‟n werk bereikt namelijk met goddelijk gemak datgene
wat zij met al hun inspanningen nooit zullen bereiken” (Ugrešić 1997: 42).
22
Vormt dit nu haar motivatie? Wil zij zich profileren als een betekenisvol schrijver? Een toe-
reikend antwoord op deze vragen blijft uit. Anderzijds stelt ze echter dat dit voor haar geen
enkel nut heeft, want “moja biografija, htjela ja to ili ne, uporno potvrĎuje jednostavnu
činjenicu: uvijek sam bila bugarica!” (Ugrešić 2002c: 235; nadruk in origineel).10
Haar hou-
ding ten aanzien van de autobiografie blijft met andere woorden dubbelzinnig, temeer daar ze
ondanks haar keuzes voortdurend zal worden aanzien voor een buitenstaander, meer bepaald
voor een burger van het Joegoslavië dat niet langer bestaat en voor een zelfverklaarde balling
uit Kroatië (Clea 2005).
Toch vormt het gebruik van de ik-vorm een stimulans om de lezer
inzicht te schenken in haar tumultueuze leven en gemoedstoestand. Dit wordt benadrukt door
de gedachte van de schrijfster dat de autobiografie een “ozbiljan i tuţan ţanr” (Ugrešić 2002d:
47) is.11
Een dergelijke tristesse - die gevoelens van bedroefdheid, neerslachtigheid, somber-
heid en troosteloosheid inhoudt - en ernst zitten zowel vervat in haar persoon als in haar lite-
ratuur, maar de vermenging met eerder satirische passages zorgt voor een vrolijke noot en
zwakt de droefgeestige sfeer van het geheel enigszins af.
In het algemeen kan worden gesteld dat Ugrešić met haar geschriften een autobiografi-
sche schets beoogt, hoewel een zuivere opsomming van feiten achterwege blijft. Ze beperkt
zich immers tot een weergave van innerlijke bedenkingen en emoties naar aanleiding van en-
kele rudimentair voorgestelde omstandigheden: zo vermeldt ze weliswaar haar werkzaamhe-
den in het buitenland, maar een diepgaande analyse van onder meer haar integratieproces
blijft uit. Dit verklaart ze zelf als volgt: “[…] I‟m not integrated. Though I love Holland, I‟m
somehow not concerned to be a part of that literary milieu. I don‟t know why that‟s so, I can‟t
rationalize that situation, but that‟s how it is” (Orthofer 2006). Ook het feit dat ze zich niet
beperkt tot een duidelijk omlijnd genre is voor discussie vatbaar, aangezien we na verloop van
tijd geen idee meer hebben wat we nu feitelijk lezen: dagboek, essay, memoires of roman. In
een bepaald opzicht kunnen we zelfs de these opperen dat Američki fikcionar een reisverhaal
of reisjournaal is, waarin de notities over haar ervaringen in de Amerikaanse samenleving
worden gepresenteerd in de vorm van een dagboek (Van Gorp 1998: 373). Een dergelijke
onmogelijkheid tot karakterisering of definiëring van Ugrešić‟ oeuvre wordt op treffende wij-
ze benadrukt door Roncevic (2003: 41). Zij stelt namelijk dat het grootste deel van haar werk
bestaat uit “essays on the verge of becoming stories – or stories on the verge of becoming
essays”, waarbij ze eindigt met de betekenisvolle woorden van de schrijfster die zichzelf be-
schouwt als een onovertroffen meester in “mixing fiction and nonfiction”.
We kunnen bijgevolg besluiten dat de literaire werken van Ugrešić beantwoorden aan
het begrip autobiografie, hoewel we ook hier worden geconfronteerd met een bijkomende
dimensie: een autobiografisch geschrift kan zich immers strikt aan de werkelijkheid houden,
maar het kan ook verbeeldingselementen bevatten die ervoor zorgen dat het geschreven stuk
10
“in mijn biografie wordt, of ik dat nu leuk vind of niet, slechts één simpel feit bevestigd: dat ik altijd… een
bugarica ben geweest” (Ugrešić 1995: 241; nadruk in origineel). 11
“treurig en serieus genre” (Ugrešić 1997: 43).
23
in kwestie wordt opgetekend als een geromantiseerde autobiografie of een autobiografische
roman. Als de auteur bovendien zijn hoofdpersonage laat terugblikken op zijn leven - zoals
het geval is in Ministarstvo boli - hebben we te maken met een fictief of een zogenaamd
pseudo-autobiografisch relaas (Van Gorp 1998: 54). Een dergelijk spel met de conventies van
het autobiografisch schrijven zou kenmerkend kunnen zijn voor Ugrešić, die zich reeds in
haar vooroorlogs oeuvre heeft overgegeven aan eenzelfde techniek (meer bepaald de combi-
natie van literaire genres). In het hoofdstuk „Pisac u egzilu‟ als onderdeel van de essaybundel
Zabranjeno čitanje bevindt er zich een in dit opzicht treffende passage:
[P]isac-egzilant pruţa ruku svome čitaocu. Piscu ne pada na pamet da na bilo koji način
diskreditira vlastitu ţivotnu priču, niti bi mu to čitalac oprostio. […] Tako autor i čitalac
nerijetko romantiziraju temu egzila, baš kao da je u pitanju ljubavna priča. I doista, ţanr
ljubavne i ţanr egzilantske priče u jednome su slični: nijedan se ne bavi prljavim rubljem.
Nijedan ne reţe granu na kojoj sjedi. […] Pravi sadrţaj ljubavne priče je čeţnja, s ispunjen-
jem čeţnje priča završava. Ljubavna priča završava s vjenčanjem, a egzilantska s primitkom
pasoša nove drţave (Ugrešić 2002e: 145-146).12
Aan de hand van dit citaat zaait Ugrešić opnieuw twijfel bij haar lezerspubliek, aangezien ze
expliciet te kennen geeft dat verhalen omtrent ballingschap worden geromantiseerd en dus
geen zuivere weergave of vertaling vormen van de werkelijkheid. De bewering dat een derge-
lijk relaas eenvoudigweg eindigt met de ontvangst van een gloednieuw staatsburgerschap, is
bovendien vrij kortzichtig. Heeft Ugrešić zich immers - nadat zij onlangs werd geproclameerd
tot Nederlands en Kroatisch burger - onttrokken aan haar literatuur die bekend staat om de
talloze referenties aan de ballingschap? Betekende dit een nieuwe wending in haar literaire
carrière?
Toen de schrijfster in 1997 werd bekroond met de Verzetsprijs, opperde ze in haar dankwoord
dat haar verzet tegen het nieuwe regime een persoonlijke overwinning belichaamt die tevens
tot uiting komt in haar literatuur “want de mensen komen en gaan, terwijl boeken blijven”. Ze
vervolgde haar redevoering met de opmerking dat “in ieder kunstwerk een wezenlijk element
van verzet besloten ligt; verzet is een strijd voor de kunst, elke kunst is een vorm van verzet”
(Hoeks 1997: 44-45). Haar strijd is vandaag nog altijd niet beëindigd, wat onder meer blijkt
uit haar onlangs verschenen essaybundel Nikog nema doma die opnieuw een heftige aanval op
de corrupte leiders van haar land bevat. Niettemin dienen we in ons betoog rekening te hou-
den met enkele belangrijke uitspraken van de schrijfster die ons een andere kijk bieden op het
12
“[D]e schrijver in ballingschap steekt zijn lezer een hand toe. Het komt niet bij de schrijver op om zijn eigen
levensverhaal op enigerlei wijze in diskrediet te brengen, en zijn lezer zou hem dat ook niet vergeven. […] Op
die manier wordt het onderwerp „ballingschap‟ door schrijver en lezer gezamenlijk „geromantiseerd‟, alsof het
om een liefdesverhaal gaat. En inderdaad, het liefdesverhaal en het verhaal van ballingschap lijken in één opzicht
sterk op elkaar: de vuile was wordt niet buiten gehangen en de verteller zal de poten niet onder zijn eigen stoel
vandaan zagen. […] De diepere inhoud van een liefdesverhaal is verlangen, en met de bevrediging van dat ver-
langen is het verhaal uit. Een liefdesverhaal eindigt met een huwelijk, het verhaal van een balling met het mo-
ment waarop hij het paspoort van zijn nieuwe vaderland in ontvangst neemt” (Ugrešić 2001c: 153-154).
24
gegeven. Zo stelt Ugrešić bijvoorbeeld het volgende: “Het was voor mij onmogelijk om tij-
dens de oorlog romans te schrijven. Daar heb je tijd voor nodig, concentratie, inwendige rust.
Romans horen enkel thuis in de cultuur van de vrede” (Ghijs 1995: 14). Vermits Ministarstvo
boli wordt voorgesteld als een roman, dienen wij ons als lezer te vergewissen van het feit dat
zij eindelijk die innerlijke vrede heeft bereikt. Of dit echter daadwerkelijk het geval is, is zeer
twijfelachtig.
De ballingschap vormt een eeuwigdurende ervaring en kwelling die doordringt in elk
domein van het dagelijks leven, dat wil zeggen ook in de literatuur. Ugrešić geeft aan wat dit
met haar als een schrijver doet: “Osobni košmar u kojem se obreo pisac će pokušati racionali-
zirati u tekstu; u tekstu će nastojati smiriti svoje strahove; svoj razlomljeni ţivot nastojat će
dovesti u red u tekstu; spoznaje do kojih je došao fiksirat će u tekstu; vlastitu gorčinu nastojati
će smekšati u tekstu” (Ugrešić 2002e: 144).13
Dit heeft tal van gevolgen voor de verschij-
ningsvorm van de hieruit resulterende teksten:
[E]gzilantske tekstove često karakterizira osobita vrsta “hladnoće”, koja se moţe grubo us-
porediti s posttraumatskom distanciranošću od vlastite traume. Egzilantski tekstovi znaju
biti i “nervozni”, fragmentarni, eksplicitno ili implicitno polemični, ironični, autoironični,
melankolični, subverzivni i nostalgični. Jer, sam egzil je stanje neuroze, nemirne aktivnosti
testiranja vrijednosti i usporeĎivanja svjetova, onoga koji smo napustili i onoga u kojemu
smo se obreli (Ugrešić 2002e: 144).14
Al deze opgesomde eigenschappen zijn karakteristiek voor de geschriften van Ugrešić, die
ons aan de hand van deze beschrijving als het ware de indruk geeft dat de teksten van ballin-
gen tot een afzonderlijk genre behoren.
2.2.2. Autobiografie, dagboek of memoires?
Het autobiografisch schrijven heeft tot doel om het leven van de auteur in herinnering te
brengen, om hem door middel van zelfbespiegeling in staat te stellen zich een idee van de
eigen persoonlijkheid te vormen. Een dergelijke beeldvorming kan aan de hand van verschil-
lende genres - zoals het dagboek, de memoires, het zelfportret, de brief en het essay - worden
bereikt, aangezien zij tal van autobiografische referenties incorporeren (Musarra-Schroeder
13
“De schrijver zal proberen de persoonlijke nachtmerrie waarin hij is terechtgekomen in zijn tekst te rationalise-
ren, hij zal proberen zijn angsten in zijn tekst tot rust te brengen, hij zal ook trachten daarin zijn gebroken leven
te ordenen, hij zal de inzichten waartoe hij is gekomen willen vastleggen, ook zal hij willen proberen zijn eigen
verbittering wat te verzachten” (Ugrešić 2001c: 152). 14
[D]e teksten van een balling worden gekenmerkt door een zekere gereserveerdheid die lijkt op de posttrauma-
tische afstandelijkheid ten opzichte van een persoonlijk trauma. De teksten van ballingen zijn dikwijls wat ner-
veus en fragmentarisch, als een montage, ze hebben iets impliciet of expliciet polemisch en ironisch, iets van
zelfspot, iets melancholisch, subversiefs of nostalgisch. Want ballingschap is in wezen een neurose, een rustelo-
ze activiteit waarbij waarden op de proef worden gesteld en werelden met elkaar worden vergeleken (namelijk
die welke we achterlieten en die waarin we ons thans bevinden)” (Ugrešić 2001c: 152).
25
1989: 41). Zoals eerder vermeld worden we bij Ugrešić echter geconfronteerd met een zekere
problematiek, namelijk de moeilijkheid om haar geschriften deel te laten uitmaken van één
duidelijk omlijnd classificatiesysteem. Zij streeft immers naar een vermenging van al deze
subgenres van de autobiografie. In dit gedeelte trachten we na te gaan waarom de schrijfster
dient te worden beschouwd als een oprechte vertolker van haar levensverhaal, waarna we dit
in verband zullen brengen met de heikele kwestie van haar identiteit.
We moeten erkennen dat de literaire werken van Ugrešić alle kenmerken van de eerder
vermelde subgenres belichamen, maar tegelijkertijd dienen we ook te benadrukken dat zij
geen memoires of dagboeken zijn. Beiden concentreren zich immers op een afgerond verle-
den, op beleefde feiten en gebeurtenissen die al dan niet in de vorm van dagelijkse aanteke-
ningen aan de lezer worden geopenbaard. Het dagboek is slechts een tijdelijke interpretatie
van het leven, waarbij de besproken omstandigheden betekenis verwerven op het ogenblik dat
ze worden neergepend. De autobiografie daarentegen beperkt zich niet tot de weergave van
„losse fragmenten‟, maar bevat eerder zinvolle (achteraf toegekende) interpretaties van zowel
het individuele als het collectieve leven. De ikverteller bevindt zich met andere woorden in
een situatie die plaatsgrijpt na afloop van de voorgestelde handelingen, terwijl het dagboek
gebruik maakt van een zekere gelijktijdigheid (Weintraub 1989: 13). De overtuiging dat de
geschriften van Ugrešić nauwer aanleunen bij de memoires, is enigszins begrijpelijk: zij bie-
den namelijk meer dan louter opsommingen van voorvallen en aangelegenheden, aangezien
ze ook de innerlijke gemoedstoestand van de beschouwer weerspiegelen. Weintraub (1989:
11) verwoordt dit op treffende wijze: “Het genre van de memoires laat aardig zien hoezeer het
individuele leven is verweven met de omstandigheden waarin men zich bevindt”. In dit op-
zicht is de gangbare verwarring verstaanbaar.
Niettemin kan er een duidelijk verschil worden aangetroffen in beide vormen van de le-
vensbeschrijving, meer bepaald in het gebruik van subjectiviteit en objectiviteit. Dit uit zich
concreet in enerzijds de subjectieve autobiografie en anderzijds de objectieve memoires, een
onderscheid dat we reeds voorheen hebben aangekaart in de veronderstelling dat Ugrešić
streeft naar een vermenging van deze twee zienswijzen. Vanuit een dergelijk idee zouden we
kunnen spreken van de persoonlijke memoires van de schrijfster, waarin een opsomming van
feiten wordt gecombineerd met tal van autobiografische gegevens. Er moet echter worden
opgemerkt dat dit literaire genre tracht om elke vorm van subjectiviteit te vermijden, terwijl
de autobiografie duidelijk de persoonlijke standpunten van haar auteur tot uiting laat komen.
De memoires belichten enkel het sociale wezen van de persoon in kwestie, aangezien een der-
gelijke functie hem enige betekenis verschaft in onze maatschappij. Indien hij zijn rol heeft
uitgespeeld, komt er ook een einde aan zijn memoires die slechts zijn bevindingen als een
individu - wars van elke psychologische beschouwing - weergeven in de vorm van een zake-
lijke beschrijving van diens daden. Dit is bijgevolg niet van toepassing op Ugrešić: het einde
van haar maatschappelijke rol in Kroatië betekende immers het begin van haar „hernieuwde‟
26
literatuur in het buitenland, waarbij ze haar lezer voortaan inzicht zou gunnen in haar diepste
innerlijk (Neumann 1989: 30-31).
Dit verklaart deels haar toenadering tot de autobiografie die “de wording, de vorming,
en de intrede in de maatschappij” beschrijft en wat Ugrešić een tweede maal heeft moeten
doorstaan sinds haar vlucht en ballingschap (Neumann 1989: 32). Ook het feit dat de autobio-
grafie nooit een volledige weergave van historische feiten maar eerder een selectie van le-
venservaringen biedt die een beeld kunnen geven van de al dan niet gunstige omstandigheden
waarin de schrijver zich thans bevindt, vormt een belangrijk argument om Ugrešić te linken
aan deze literaire traditie. Zo neemt ze haar eigen leven als uitgangspunt van de vele verhalen
waarin ze meermaals het essayistisch aspect laat domineren, omdat het “pogingen [zijn] tot
verkennen van een breed scala persoonlijke ervaringen op verschillende terreinen en tot het
leggen van betekenisvolle verbanden tussen die ervaringen” (Hillenaar 1989: 173). Vanuit
haar huidige situatie blikt ze terug op het verleden om een lijn te ontdekken in haar tegensla-
gen, maar ondanks het gebruik van de autobiografie is ze niet in staat een waarheidsgetrouw
beeld van de werkelijkheid tot stand te brengen (cf. infra). Dit kan in verband worden ge-
bracht met onze eerdere bevinding omtrent de wisselwerking tussen feit en fictie in haar ge-
schriften: zij zijn weliswaar verankerd in geschiedkundige bronnen en gebeurtenissen, maar
tegelijkertijd bieden zij ook ruimte voor een eigen inbreng (Van Buren 1990: 56).
De wijze waarop Ugrešić wenst dat haar werk wordt gelezen, namelijk als een relaas
van fictie of van feiten, vormt een logische vraagstelling. Volgens De Jong (1989: 168) is het
immers de taak van de auteur om aan zijn lezer duidelijk te maken met welk waarheidscriteri-
um hij de lectuur van zijn tekst dient aan te vangen. Deze visie ligt geheel in de lijn van de
opvattingen van Philippe Lejeune, die met zijn werk Le Pacte Autobiographique de notie van
een „contract‟ tussen auteur en lezer introduceerde. Dit pact heeft tot doel om de lezer ervan te
vergewissen dat er wel degelijk een overeenkomst bestaat tussen de auteur van de autobiogra-
fie en zijn protagonist, zijn „ik‟ die aan het woord is (Saunders 2008: 322). Deze vraag blijft
met betrekking tot Ugrešić echter onbeantwoord, temeer daar ze zelf geen duidelijkheid om-
trent deze kwestie wil scheppen. Dit blijkt onder meer uit het volgende citaat: “[P]itanje je li
ovaj roman autobiografski moglo bi u nekom eventualnom, hipotetičnom trenutku spadati u
nadleţnost policije, ali ne i čitalaca” (Ugrešić 2002d: 11).15
Is dit echter van enig belang?
Moet de lezer de lectuur van Ugrešić aanvangen met de vooropgestelde idee van fictie of non-
fictie om de ware betekenis hiervan te achterhalen? De vaststelling dat de geschriften van
Ugrešić een weergave bieden van haar persoonlijke lotgevallen die haar in staat stellen om de
waarheid omtrent zichzelf aan het licht te brengen, vormt het belangrijkste uitgangspunt van
ons onderzoek (De Jong 1989: 161). Zo stelt ze zich aan de hand van herinneringen (aan bij-
voorbeeld haar kindertijd en de oorlog in haar land) allerlei vragen over haar verleden, heden
15
Deze opmerking is weggelaten in de Nederlandse versie. De eigen vertaling luidt als volgt: “De vraag of deze
roman autobiografisch is, zou op een bepaald - eventueel hypothetisch - moment kunnen behoren tot de be-
voegdheid van de politie, maar zeker niet van de lezer”.
27
en toekomst, die al dan niet bewust worden voorzien van een zekere identiteitsproblematiek.
Hierbij wordt de schrijver echter gehinderd door twee factoren, namelijk “de ontoereikend-
heid van zijn herinnering en de ontoereikendheid van zijn taal” waarop Ugrešić telkens weer
alludeert (De Jong 1989: 167).
2.3. De problematiek van de identiteit
2.3.1. False memory syndrome: een verdraaiing van de feiten?
De autobiografie wordt meermaals omschreven als het verslag van de innerlijke erva-
ring van een persoonlijk leven, als het bewijs van de identiteit van de schrijver (Weintraub
1989: 11). Door middel van een selectie van levenservaringen wordt er immers een - al dan
niet correct - beeld geschetst van de persoon in kwestie, wiens herinneringen aan de basis
liggen van het in de autobiografie verwoorde en gepresenteerde zelfportret. Dit heeft tot doel
om ondanks zijn door tegenslagen getekend bestaan toch een coherent beeld van zichzelf na te
laten (Spigt 1985: 215). Deze herinneringen zijn echter onderhevig aan een enigszins subjec-
tieve interpretatie die de ware toedracht van de feiten kan verhullen: de gebeurtenissen kun-
nen zodanig worden geselecteerd, gereconstrueerd en genuanceerd dat zij een geheel andere
(zelfs valse) waarheid over iemands leven en persoonlijkheid verspreiden met het oog op het
bereiken van het eerder vermelde zelfbeeld (Spigt 1985: 12). Dit fenomeen staat ook bekend
als het false memory syndrome, waarbij de herinneringen door de betreffende schrijver wor-
den vervormd om een bepaalde wending aan zijn levensgeschiedenis te geven en om de voor-
stelling van zichzelf in zekere zin bij te schaven (Dragstra 1989: 213). Een dergelijke werk-
wijze resulteert in de creatie van een nieuwe identiteit die met behulp van de autobiografie
wordt verspreid.
In dit opzicht kan Ugrešić worden vermeld, aangezien zij in haar essaybundel Nikog
nema doma melding maakt van deze praktijk. Om de context hiervan te schetsen, dienen we
echter een passage uit Muzej bezuvjetne predaje aan te halen. Hierin stelt zij het volgende:
“Iako su sami autori autobiografija više-manje poznavali ţanr, “urednik” je imao duţnost da
autobiografije uskladi. Postojao je ne samo obavezni ţanrovski i jezični kliše, nego su i osob-
ni podaci morali biti sabijeni u klišeje” (Ugrešić 2002d: 47).16
Ugrešić geeft met andere
woorden toe dat ze verplicht wordt om feiten te vermelden die geen enkele relevantie hebben
voor haar eigen levensverhaal, omdat het genre dit eenvoudigweg voorschrijft. Desondanks
impliceert deze uitspraak niet dat er gegevens worden uitgevonden of aangepast om haar ge-
schiedenis in een bepaalde richting te drijven. In Nikog nema doma daarentegen is er wel
16
“Hoewel de auteurs van de autobiografieën het genre min of meer kenden, had de „redacteur‟ tot taak de auto-
biografieën de vereiste vorm te geven. Er waren niet alleen verplichte door het genre bepaalde en taalkundige
clichés, maar ook bepaalde persoonlijke gegevens die er clichématig in verwerkt moesten worden” (Ugrešić
1997: 43).
28
sprake van een verdraaiing van de feiten ten behoeve van een zekere perceptie in de huidige
wereld, dat wil zeggen ter rechtvaardiging van haar manier van handelen na het uiteenvallen
van Joegoslavië. Dit bemerken we vooral in het hoofdstuk waarin Ugrešić haar mening ver-
kondigt over de transitie, meer bepaald in het gedeelte over de Joegoslavische intellectueel die
zich plots genoodzaakt zag om zich te conformeren aan het nieuwe regime ten gevolge van
het verlies van een gemeenschappelijke culturele ruimte:
Hij moest zijn etnische identiteit aanvaarden als de enige identiteit die hij had; hij moest
zijn paspoort vervangen en bleek staatsburger te zijn geworden van een veel kleiner land
dan de grote, federale republiek waar hij tot dusver had gewoond. Hij moest zich bereid
verklaren tot een radicale breuk met het Joegoslavische culturele verleden, vooral als hij
een Kroaat was. Hij moest instemmen met een ideologische en historische retouche en de
stelling onderschrijven dat hij in een „totalitair communistisch regime‟, in „communisti-
sche duisternis‟ en in „Tito‟s Joego-Servische dictatuur‟ had geleefd. Onze intellectueel
werd opgeroepen om het land waar hij gewoond had achteraf te demoniseren, met andere
woorden: om de dode te bespuwen. […] Zelf had hij geen schijntje van bewijs dat hij het
niet goed had gehad. Daarom ontwikkelde hij een false memory syndrome, hij veranderde
zichzelf op stel en sprong in een „slachtoffer van het communisme‟. Gelukkig was ieder-
een om hem heen op een of andere manier ineens „slachtoffer‟ geworden, zodat niemand
hem om bewijzen vroeg. Hij moest zich een nieuwe retoriek eigen maken. […] Hij moest
instemmen met de stelling dat fascisme en communisme in feite hetzelfde waren. Hij
moest afstand doen van de antifascistische geschiedenis waarmee hij jarenlang was op-
gevoed. Hij moest zijn ogen sluiten voor de massale dump van boeken, vooral in Kroatië,
en voor het verwijderen van ongewenste titels uit de bibliotheek. Hij moest de ogen slui-
ten voor de vernietiging van monumenten […]. En nog was het niet genoeg. Een paar
jaar later moest hij nogmaals zijn retoriek aanpassen. Nu vanwege de beloofde toelating
tot de EU. Binnen de kortste keren had hij zich de nieuwste Europese bon ton eigen ge-
maakt. Voor hem was de taal een middel om de deur op een kier te houden (Ugrešić
2007: 187-188).
Ugrešić veralgemeent de kwestie door zich toe te spitsen op de zogenaamde Joegoslavische
intellectueel, maar ze lijkt niet in te zien dat ze zelf deel uitmaakt van deze classificatie. In
feite vat deze passage haar hele problematiek samen - namelijk haar identiteitscrisis - doordat
ze ingaat op de talrijke eisen waarnaar ze zich diende te schikken. Zo moest ze haar verleden
afzweren, het communisme veroordelen en geen weerstand bieden tegen de systematische
vernietiging van „haar‟ cultuur. Ze was met andere woorden verplicht om haar hele leven dat
zich situeerde in het communistische Joegoslavië, te beschouwen als een leugen. Het feit dat
Ugrešić heeft geopteerd voor vrijwillige ballingschap, vormt het bewijs dat ze niet bereid was
om deel uit te maken van deze „cultuur van leugens‟. Of ze zich zelf al dan niet schuldig heeft
gemaakt aan het false memory syndrome, staat echter ter discussie.
Ten eerste beschouwt ze zich niet als een slachtoffer van het communisme, terwijl dit
wel het geval is bij haar landgenoten omdat “ze zijn geboren als het slachtoffer van de lagere
29
driften van hun zondige ouders, ze zijn het slachtoffer van de geografie […], ze zijn het
slachtoffer van historisch gegroeide omstandigheden […], van economische omstandigheden
[…], van politieke omstandigheden […], en ook van hun eigen omgeving en hun eigen we-
reld” (Ugrešić 2007: 58). Ze verheerlijkt daarentegen het tijdperk van Tito waar er in tegen-
stelling tot het regime van Tudjman wel degelijk vrijheid, broederschap, respect voor het ver-
leden en geloof in de toekomst heerste. Ugrešić kan dus eerder worden omschreven als het
slachtoffer van een nieuwe machtspolitiek die geen tegenspraak duldde en die haar tegenstan-
ders vakkundig - dat wil zeggen via de media - elimineerde. Dit verwoordt ze zelf als volgt:
“Medijska praksa pokazuje da su svi jugo-intelektualci koji su javno prosvjedovali protiv lo-
kalnih nacionalističkih ideologija i zagovarali mir bili optuţeni kao izdajice svojih naroda i,
gle, propagatori povratka na – komunizam!” (Ugrešić 2002c: 230).17
Deze ervaring die ze zelf heeft beleefd in de vorm van een zogenaamde „heksenjacht‟,
kan haar loftuitingen met betrekking tot het titoïsme enigszins verklaren. Hoe kan ze immers
een regime verdedigen dat haar het leven in eigen land onmogelijk heeft gemaakt? Volgens
haar dient bijgevolg niet Tito maar wel Tudjman te worden beschouwd als de boosdoener,
aangezien hij degene is die zijn volk en land ten ondergang heeft gebracht. Het postcommu-
nisme heeft grotere schade berokkend dan het communisme, waarmee zij is opgegroeid en
waaraan zij goede herinneringen koestert. Het huidige Kroatië daarentegen vervult haar van
pijn:
Soms voel ik een steek in mijn hart als ik zie hoe al die mensen zich vanwege hun duizend-
jarige geschiedenis op de borst kloppen, terwijl ze zo makkelijk een rituele, kitscherige ver-
valsing accepteren en maar al te zeer bereid zijn al die jaren, die hun eigen geschiedenis, hun
eigen bescheiden, persoonlijke leven hebben gevormd, uit te wissen. Het kost me wat meer
moeite steeds maar weer te moeten zien hoe ze in de media staten behandelen als slachtof-
fers, terwijl tegelijk de menselijke slachtoffers zo talrijk en zo anoniem zijn (Ugrešić 1993:
155-156).18
Ugrešić is eerder een slachtoffer van het postcommunisme, maar ze tracht als individu te ze-
gevieren door haar kritische bemerkingen via de literatuur te openbaren aan de wereld. Ten
tweede geeft Ugrešić in de volgende citaten stilzwijgend toe dat een schrijver zich meermaals
overgeeft aan een verdraaiing van de feiten. Het false memory syndrome impliceert immers
dat het geheugen telkens deel heeft aan een vervalsing of vervorming van de in herinnering
gebrachte belevenissen en bijgevolg niet noodzakelijkerwijs de waarheid verkondigt (Saun-
ders 2008: 323). Enerzijds verkondigt ze haar mening als volgt:
17
“De dingen die dagelijks in de media gebeuren, laten duidelijk zien dat alle Joego-intellectuelen die de moed
hebben voor de vrede op te komen, direct worden gebrandmerkt als verraders van hun volk, die propaganda
bedrijven voor de terugkeer naar het communisme” (Ugrešić 1995: 235). 18
Fragment is niet opgenomen in de Kroatische versie.
30
Wat hij [de schrijver] geschreven heeft, kan hij achteraf niet meer ontcijferen. Wat hij zich
nog herinnert stemt niet meer overeen met wat hij heeft genoteerd om het zich later nog te
kunnen herinneren. Daarom heeft de reisbeschrijver geen andere keus dan de werkelijkheid
achteraf te arrangeren of delen daarvan te verzinnen. Maar wat een goede schrijver verzint
stemt vaak genoeg ook met de werkelijkheid overeen (Ugrešić 2007: 90).
Anderzijds stelt ze het volgende: “Ook de vluchtelingen en ballingen zelf retoucheren nog
weleens onbewust hun vluchtverhaal, of ze laten toe dat hun omgeving dat doet” (Ugrešić
2007: 16). Beide uitspraken kunnen in verband worden gebracht met het false memory syn-
drome, maar ze bieden geen antwoord op de vraag of Ugrešić wel of niet gebruik maakt van
deze praktijk. Ze blijft vrij oppervlakkig over haar eigen rol in dit debat. We kunnen echter
vermoeden dat deze opmerkingen ook op haar betrekking hebben, vermits zij thuishoort in de
door haar aangehaalde categorieën die onderhevig zijn aan dit syndroom. Niettemin speelt het
verleden alsook de tweestrijd tussen herinneren en vergeten een zeer belangrijke rol in haar
geschriften.
2.4. De problematiek van het verleden: herinnering versus vergetelheid
2.4.1. De „musealisering‟ van het verleden
De autobiografie geldt als een retrospectief verslag van het verleden, waarbij de auteur com-
mentaar levert op zowel voorbije als huidige omstandigheden die in zekere mate zijn identiteit
hebben bepaald. Details van het hedendaagse leven, reacties en houdingen ten aanzien van
verschillende gebeurtenissen worden met uiterste zorgvuldigheid geregistreerd in de persoon-
lijke „annalen‟ van de autobiograaf. Dit behelst een specifieke doelstelling, namelijk de vere-
niging van enerzijds zijn leven uit het verleden en anderzijds zijn eigen ik uit het heden tot
een eenvormig geheel (Sturrock 1993: 4, 12). Volgens Musarra-Schroeder (1989: 48) kunnen
beiden echter niet met elkaar worden verzoend, aangezien het verleden enkel vanuit het heden
kan worden bekeken en beoordeeld. De manier waarop het autobiografische ik zijn verleden
oproept is immers “altijd afhankelijk van zijn heden, van de situatie waarin hij zich nu bevindt
en van zijn actuele gevoelens”. Het verleden kan met andere woorden enkel worden opgeroe-
pen in het licht van nu, waarbij de auteur tracht om de vluchtige tijd vast te leggen en te fixe-
ren (Spigt 1985: 8).
De aantekeningen die we aantreffen in de autobiografie getuigen bijgevolg van een ge-
interpreteerd of gereconstrueerd verleden, waarbij de aangehaalde gebeurtenissen achteraf en
na enige bezinning hun betekenis krijgen toegekend. De schrijver selecteert enkele al dan niet
banale feiten uit zijn leven en plaatst ze binnen een groter betekenispatroon, wat een wijziging
teweegbrengt in het belang dat oorspronkelijk werd gehecht aan deze persoonlijke ervaring.
Vanuit zijn huidige standpunten onderzoekt hij zijn leven dat onderhevig is geweest aan tal
31
van innerlijke crises, waarna de nu waargenomen betekenis wordt geprojecteerd op het eer-
tijds voorgevallen feit (dat toen op waarschijnlijk geheel andere wijze werd geïnterpreteerd).
De betekenis van het verleden wordt dus als het ware duidelijk in termen van het heden. Een
dergelijk procedé resulteert in zinvolle interpretaties van zowel het leven als de identiteit van
de betreffende schrijver, aangezien de autobiografie meer beoogt dan louter een opsomming
van feiten en herinneringen (Weintraub 1989: 13-15).
Sturrock (1993: 4) beschuldigt de autobiografie echter van een „mummificatie‟ van het
verleden, waarmee hij zinspeelt op de neiging van menig schrijver om de vroegere tijden op
een of andere manier te verstarren. Alle feiten en artefacten dienen zodanig te worden gecon-
serveerd dat zij ook in de toekomst een bewijs vormen van het grandioze verleden dat dreigt
vernietigd te worden door de heersende machthebbers. Volgens Spigt (1985: 16) kan de auto-
biografie eerder worden omschreven als een “poging van de mens om uit het ontglippende
verleden bestanddelen te redden teneinde, zoals Maurice Sachs zei: „in de doolhof van het
bewustzijn de hoofdlijn terug te vinden van een gevoel van eigenwaarde‟”. Beide gedachte-
gangen impliceren dat het verleden wordt onderworpen aan een zogenaamde „musealisering‟,
waarbij zowel de herinneringen aan als de daadwerkelijke restanten uit vroegere tijden (in de
vorm van bijvoorbeeld souvenirs die kunnen worden aangetroffen op de Berlijnse vlooien-
markten) een museale waarde krijgen toebedeeld. De vraag of we een dergelijke werkwijze
ook aantreffen bij Ugrešić, zal in een volgend gedeelte worden besproken.
2.4.2. Herinnering versus vergetelheid: het belang van leesboekjes
Dergelijke souvenirs liggen aan de basis van de herinneringen die Ugrešić oproept in haar
geschriften. Een karakteristieke plastic tas, een winkel of een bibliotheek kunnen haar plots
terugvoeren naar het verleden dat haar zowel met afgrijzen als met vreugde vervult. Het zijn
immers reminiscenties aan vroegere tijden die uit het collectieve geheugen zijn gewist ten
gevolge van - zoals zij het noemt - de „terreur van het vergeten‟, die samen met de „terreur
van de herinnering‟ een belangrijke strategie vormt van de machthebbers van de nieuwe repu-
blieken (De Moor 1995b: 96).19
Zelf omschrijft ze beiden als volgt: “Teror sjećanjem je stra-
tegija kojom se uspostavlja kontinuitet (navodno prekinutog) nacionalnog identiteta, teror
zaboravom je strategija kojom se zatire “jugoslavenski” identitet i mogućnost njegove ponov-
ne uspostave” (Ugrešić 2002c: 103).20
Ze hekelt de nieuwe dictators omwille van hun nationa-
le grootheidswaanzin die de cultuur van leugens mede in de hand heeft gewerkt: enerzijds
oefenen zij op de bevolking een terreur van herinnering uit ter creatie van een compleet ver-
19
Bij de terreur van het vergeten wordt men gedwongen datgene te vergeten wat men zich herinnert, de terreur
van de herinnering daarentegen verplicht iemand zich datgene te herinneren wat men in feite niet kan herinneren
omdat het nooit heeft plaatsgevonden. 20
“De terreur van de herinnering is een strategie die de (blijkbaar onderbroken) continuïteit van de nationale
identiteit weer herstelt, de terreur van het vergeten is een strategie waarmee men de „Joegoslavische‟ identiteit
uitwist, evenals de mogelijkheid deze naderhand te herstellen” (Ugrešić 1995: 113).
32
zonnen roemrijk verleden, anderzijds is er sprake van een terreur van het vergeten die de veer-
tigjarige geschiedenis van het verenigde Joegoslavië tenietdoet. Dit resulteert in leugenachtige
verdraaiingen van de werkelijkheid die door de schrijfster niet kunnen worden getolereerd.
Ugrešić tracht deze verandering van het wereldbeeld vooral aan te tonen door middel
van een vergelijking van „haar‟ leesboekje uit 1957 en de nieuwe leesboeken uit de jaren
1990. Dit vormt een steeds terugkerend thema in haar oeuvre, wat meteen wijst op het grote
belang dat zij hecht aan (het benadrukken van) de verschillen die zijn ontstaan tussen twee
tijdperken, twee culturen. Dit verwoordt zij als volgt: “Het coördinatenstelsel van mijn lees-
boekje is gebaseerd op tegenstellingen. In de wereld van het leesboekje bestaat geen kwaad.
We vinden hier slechts het goede, ontdaan van zijn tegenhanger. […] De wereld van mijn
leesboekje stemt overeen met de realiteit” (Ugrešić 1997: 102-103).21
Ze vervolgt met de
woorden:
Na stranicama prošlostoljetne početnice ne postoji sumnja u istinitost svijeta. U početnici iz
1990. svijet ne postoji. Nema gradova, rijeka i planina, domovina se ne mjeri. Ne postoje
Jovani i Ivani. Samo je abeceda ista […]. U novoj početnici našle su se slike svijeta koji više
ne postoji. Tito i pioniri. […] Zbilja ne pokriva crteţ, crteţ ne pokriva zbilju. Svijet nove
početnice nalikuje svijetu crtanoga filma […]. Svijet nove početnice nepostojeći je svijet
papirnate sreće. Svijet moje početnice pokriva svakidašnju zbilju (Ugrešić 2002c: 29-30).22
Uit beide citaten blijkt duidelijk dat Ugrešić aansluiting zoekt bij Joegoslavië, haar vooroor-
logse wereld en realiteit die vernietigd is door het chauvinistische gedrag van de postcommu-
nistische staten. Zij hebben immers een einde gemaakt aan de ooit zo geliefkoosde eenheid
die vakkundig werd „gedemonteerd‟ om het onderscheid ten gunste van het nieuwe systeem te
onderstrepen: symbolen werden verwijderd, formules werden geschrapt en nationalistische
gebruiken werden geïntroduceerd om de bevolking te wijzen op hun onderlinge verschillen
(Allegaert 1995: 27). Zelf formuleert ze dit op volgende wijze: “Ljudi koji će pisati novu
početnicu za svoje Ďake pripadaju narodima koji su se omotali zastave kao u svoj jedini iden-
titet. Taj identitet ih čini sigurnima, daje im osjećaj realnosti […] (Ugrešić 2002c: 31-32).23
Een dergelijk gevoel van geborgenheid ontbreekt bij Ugrešić, aangezien zij haar land de rug
heeft toegekeerd en bijgevolg geen aanspraak kan maken op een duidelijk omlijnd identiteits-
21
Fragment is niet opgenomen in de Kroatische versie. 22
“Op de bladzijden van het leesboekje uit de vorige eeuw bestaat geen twijfel aan wat op deze wereld als waar-
heid geldt. In het leesboekje uit 1990 bestaat de wereld niet. Er zijn geen steden, rivieren en bergen, het vader-
land wordt niet gedefinieerd. Er zijn geen Jovans en geen Ivans. Alleen het alfabet is hetzelfde […]. In het nieu-
we leesboekje vindt men – als oude vlaggen die men vergeten heeft weg te halen – nog afbeeldingen afkomstig
uit een wereld die niet meer bestaat: Tito en de pioniers. […] Er is geen enkele realiteit meer die met een plaatje
overeenstemt en geen plaatje klopt meer met de realiteit. De wereld van het nieuwe leesboekje lijkt op de wereld
van een tekenfilm […]. De wereld van mijn leesboekje is de niet-bestaande wereld van het papieren geluk. In
mijn leesboekje stemt de wereld overeen met de realiteit” (Ugrešić 1995: 23-24). 23
“De mensen die voor hun leerlingen een nieuw leesboekje gaan schrijven, behoren tot nieuwe volken die zich
gehuld hebben in hun nationale vlag, alsof dat hun enige, ware identiteit is. Deze identiteit geeft hun […] een
gevoel van veiligheid, het gevoel dat ze werkelijk bestaan” (Ugrešić 1995: 26).
33
besef. Zo vroeg ze zich ooit af wat er van haar overblijft als ze niet meer kan bewijzen dat ze
heeft geleefd, “als de scholen die je hebt bezocht weg zijn, als je leerboekjes [sic] zijn ver-
dwenen” (Mulder 1995: 3). Ook haar uitspraak uit Muzej bezuvjetne predaje is in dit opzicht
betekenisvol: “Het leesboekje is een soort paspoort dat de identiteit bepaalt van enkele gene-
raties. Enkele generaties, dat is een heel volk” (Ugrešić 1997: 104).24
Haar persoonlijkheid
vindt met andere woorden haar oorsprong in Joegoslavië, wat tevens het geval is bij de vele
ballingen die hun land zijn ontvlucht omwille van de onmogelijkheid om hun eigen individu
te ontplooien. Een verklaring van haar pertinente voorkeur voor de periode van haar kindertijd
onder het bewind van Tito (tot en met de val van het communisme) kan dus opnieuw in ver-
band worden gebracht met haar identiteitsproblematiek.
De voortdurende beklemtoning van het belang van de leesboekjes in de geschriften van
Ugrešić heeft een betekenisvolle functie, wat onder meer blijkt uit de volgende passage:
Moja socijalistička čitanka propagirala je “bratstvo i jedinstvo meĎu narodima i narodnosti-
ma Jugoslavije”. Na sličicama su bili mali ljudi, različito obučeni […]. Zato sam, valjda,
odrasla u uvjerenju da su ljudi isti, samo se kostimiraju drugačije. Kasnija putovanja u
različite krajeve Jugoslavije nisu me uvjerila da su njezini stanovnici “splet različitih naroda
i narodnosti”, kako me učila moja čitanka. […]Moja socijalistička čitanka poučavala me i
tomu da su “svi ljudi na zemaljskoj kugli braća”, i “bijeli i ţuti i crni”. […] Tako egzil moţe
biti i povratak u retroutopiju, u sličice iz stare čitanke. Danas sam zaista okruţena braćom: i
crnima i ţutima i bijelima. […] Ţivim okruţena braćom u New Yorku, u Berlinu, u Londo-
nu, u Amsterdamu. Nepogrešivo lovim bljesak njihova pogleda, znam svoju rasu, egzilants-
ku, nomadsku, emigrantsku (Ugrešić 2002e: 166-167; nadruk in origineel).25
De schrijfster ziet in dat de wereld die werd gepropageerd door haar leesboekje, niet overeen-
stemt met de hedendaagse realiteit waarin de verschillende volkeren en nationaliteiten - die
eertijds in harmonie samenleefden - oorlog met elkaar voeren. Niettemin is ze ervan overtuigd
dat het haar waarden en inzichten (van onder meer broederschap en gelijkheid) heeft verleend,
die niet langer kunnen worden aangetroffen in de leesboeken van de jaren 1990 die louter haat
ten aanzien van de diverse „rassen‟ uitdragen. Ook het feit dat ze haar ballingschap beschouwt
als een terugkeer naar de wereld van haar leesboekje, is betekenisvol. Het levert ons immers
een bewijs van haar verlangen naar het verleden, waarin ze werd omringd door haar „broe-
24
Fragment is niet opgenomen in de Kroatische versie. 25
“Mijn socialistische leesboekje propageerde de „broederschap en eenheid van de volkeren en nationaliteiten
van Joegoslavië‟. Op die plaatjes stonden kleine mensen, allemaal verschillend gekleed […]. Maar ik groeide
wel op in de overtuiging dat de mensen gelijk zijn en alleen verschillende kostuums dragen. Toen ik later de
verschillende gebieden van Joegoslavië bezocht, vond ik geen bevestiging voor mijn overtuiging dat de inwoners
van het land een „samenstel van verschillende volkeren en nationaliteiten‟ vormden, zoals het boekje me leerde.
[…] Mijn socialistische leesboekje bracht me ook bij dat „alle mensen op de aardbol broeders zijn‟, en „blank en
geel en zwart‟. […] Ballingschap kan dus ook worden gezien als een utopische regressie, een terugkeer naar de
plaatjes uit een oud leesboekje. Nu word ik echt omringd door „broeders‟: zwart, geel en blank. […] Ik woon te
midden van mijn „broeders‟ in New York, Berlijn, Londen en Amsterdam. Ik vang feilloos de schittering van
hun blik op, ik herken mijn eigen „ras‟ – een ras van ballingen, nomaden en emigranten” (Ugrešić 2001c: 178-
179).
34
ders‟ die ze nu slechts aantreft in het buitenland. Dit zal in een volgend hoofdstuk uitvoeriger
worden besproken.
Toch lijkt Ugrešić de indruk te wekken dat ze net zoals haar land ook haar verleden de
rug heeft toegekeerd. Dit komt tot uiting in Američki fikcionar, waarin ze het volgende
schrijft: “Prije godinu dana, premećući po starim stvarima, pronašla sam svoju početnicu iz
1957. godine. Iz početnice je zajedno s prašinom izletio čitav jedan svijet koji sam bila posve
zaboravila” (Ugrešić 2002b: 13).26
Als lezer is het moeilijk om deze uitspraak ernstig op te
vatten, temeer daar haar hele oeuvre kan worden beschouwd als een beschrijving van de twee-
spalt tussen vroeger en nu waarbij het eerstgenoemde zegeviert. In het kader van de eerder
vermelde terreur van het vergeten zou dit echter een logische gevolgtrekking kunnen vormen.
Ook zij is reeds geïndoctrineerd door een dergelijke strategie van de nieuwe machthebbers,
waardoor haar herinneringen vervagen ten gevolge van de overschrijding van de grens tussen
realiteit en verzinsel.
2.4.3. Herinnering versus vergetelheid: amnesie en musealiteit
De begrippen herinnering en vergetelheid vervullen een sleutelfunctie in het oeuvre van
Ugrešić. Zij zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en vormen een essentieel onderdeel van
haar psyche die meermaals onderhevig lijkt te zijn aan een zekere amnesie. De schrijfster
spreekt openlijk over haar geheugenverlies, wat onder meer blijkt uit het volgende citaat:
U posljednje vrijeme sve češće zaboravljam. […] Pokušavam misliti, sjetiti se, rekonstruirati
sve ispočetka, pokušavam pronaći razloge. U glavi kuca tek bol. Plink-plonk. Pokušavam
ponovo, drugom, lukavijom metodom: skupljam na hrpicu ostatke ruševina, pokušavam se
prisjetiti škole, prijatelja, putovanja, gradova, rijeka, planina, otoka, baš tako, ispočetka,
počinjem od početnice. Plink-plonk. U glavi kuca tek tupa bol. Pokušavam ponovo,
pokušavam se prisjetiti imena ulica, imena prijatelja, u Sarajevu, u Dubrovniku, u Beogradu.
U pamćenju iskrsavaju kuće bez broja, ulice bez imena, imena bez lica ili lica bez imena,
fragmenti, raspadnute slike, istrgnute rečenice. Plink-plonk. Kuca bol. Sve stoji u sivoj zoni
zaborava i ne miče se. Moju memoriju naselili su virusi. […] Virusi u ovom trenutku ţderu
moju zemlju, ljudske ţivote, povijest, spomenike, virusi ţderu ţive, ţderu mrtve. […] Sive
zone zaborava u mojoj memoriji posve su zakonite: mogu li rekonstruirati svoju osobnu
povijest na pozadini koje više nema (Ugrešić 2002b: 183-185)?27
26
“Toen ik een jaar geleden in mijn oude spullen rommelde, vond ik mijn oude leesboekje, uit 1957. Uit dat
boekje kwam, samen met het stof, een hele wereld te voorschijn die ik bijna helemaal vergeten was” (Ugrešić
1993: 13). 27
“De laatste tijd vergeet ik steeds vaker iets. [… ] Ik probeer na te denken, ik probeer me iets te herinneren en
alles vanaf het begin te reconstrueren om de reden te achterhalen waarom ik opstond. In mijn hoofd klopt slechts
de pijn. Plink-plonk. Ik probeer het opnieuw, nu volgens een nieuwe, slimmere methode: ik veeg alle brokstuk-
ken op een hoop, ik probeer me mijn school en mijn vrienden, mijn reizen, de steden, de rivieren, de bergen en
de eilanden te herinneren, gewoon, zomaar, van voren af aan, ik begin bij mijn eerste leesboekje. Plink-plonk. In
mijn hoofd klopt slechts een doffe pijn. Ik probeer het opnieuw, ik probeer me de namen te herinneren van de
straten en van mijn vrienden in Sarajevo, in Dubrovnik, in Belgrado… In mijn herinnering verschijnen huizen
35
De herinnering aan de op zich onvergetelijke aspecten van het leven - zoals de kindertijd en
de streek waar men is opgegroeid - is verdwenen en gaat louter gepaard met pijn. De pijn van
het trauma en de pijn van het heimwee maken deel uit van de persoonlijke identiteit van
Ugrešić, die de Kroatische leiders hiervoor verantwoordelijk acht: zij hebben haar immers
haar biografie ontnomen, waardoor ze niet meer in staat is te bewijzen dat ze heeft geleefd
omdat er eenvoudigweg niets meer van haar overblijft (Mulder 1995: 3). Dit kan een verkla-
ring bieden voor haar keuze voor de autobiografie, maar tegelijkertijd dienen we ons af te
vragen of de zogenaamde reconstructie van haar eigen geschiedenis wel correct verloopt. Een
dergelijke vraagstelling houdt verband met de eerder geponeerde kwestie van het „musealise-
ren‟ van het verleden, waarbij we zullen nagaan of Ugrešić zich al dan niet schuldig maakt
aan deze praktijk. Een goed uitgangspunt hiervoor betreft de volgende passage uit Ministarst-
vo boli:
En hoeveel afstand kon je uiteindelijk van het verleden nemen, dacht ik… Ik had mijn stu-
denten gevraagd zich met het verleden te verzoenen, omdat dat naar mijn mening de enige
manier was om er afstand van te nemen. Ik had ze binnen dat verleden een gebied aangebo-
den dat vrij was van pijn, om ze te beschermen […] Maar nee, afstand kon je er nooit van
nemen. We konden alleen nog onze toevlucht zoeken in vergetelheid en we werden daarbij
geholpen door de delen van onze hersenen die zo genadig waren om elke herinnering zo
grondig mogelijk uit te wissen. We sleepten allemaal een zware kist vol herinneringen met
ons mee. Binnen in ons huisden geesten en skeletten. Nu nog sluimerend, maar op een dag
zouden ze naar buiten komen, zij het in een gemaskeerde vorm, de vorm waarin we heime-
lijk naar ze verlangden […]. Want het verleden is een „installatie‟ die wij zelf maken – een
amateuristisch kunstwerk met artistieke pretenties. Hier een beetje retoucheren en daar wat
bijwerken. Retoucheren is onze meest geliefde techniek. Iedereen is suppoost in zijn eigen
museum. We kunnen ons alleen met ons verleden verzoenen als we het in onze macht heb-
ben (Ugrešić 2005: 149-150).
Deze passage bevat vele contradictorische gedachten. Zo verlangt Ugrešić enerzijds van haar
lotgenoten dat zij afstand nemen van en zich verzoenen met het verleden, hoewel zij tegelij-
kertijd (op basis van haar persoonlijke ervaringen) toegeeft dat dit een onmogelijke opdracht
vormt. Anderzijds is ze van mening dat de vergetelheid de enige mogelijke uitweg biedt voor
de balling dankzij de vakkundige eliminatie van de herinneringen die hem in zijn nieuwe „ha-
bitat‟ achtervolgen. Niettemin geeft ze de lezer te kennen dat het geheugen nooit ten volle kan
worden vernietigd, aangezien dit de basis vormt van het leven dat op een bepaald ogenblik
zijn eindpunt heeft bereikt. Ze zit gevangen in het verleden, waardoor ze niet in staat is om het
zonder nummer, straten zonder namen, namen zonder gezichten of juist gezichten zonder namen, fragmenten,
verbrokkelde beelden en uit hun verband gerukte zinnen. Plink-plonk. Mijn hoofd doet zeer. Alles bevindt zich
roerloos in de schemerzone van de vergetelheid. In mijn geheugen zijn virussen binnengeslopen. […] Intussen is
ook mijn land, met zijn bewoners, zijn geschiedenis en zijn monumenten, door virussen aangetast; ze infecteren
de levenden, ze infecteren de doden… […] De schemerzone van de vergetelheid in mijn geheugen heeft iets
stars en volkomen wetmatigs: kan ze haar eigen geschiedenis reconstrueren tegen de achtergrond van iets wat
niet meer bestaat?” (Ugrešić 1993: 140-142).
36
heden en de toekomst te omarmen die haar bestaan een andere wending zouden kunnen ge-
ven. Enkel een verzoening met de vroegere tijden - dat wil zeggen de erkenning van de histo-
rische correctheid hiervan (in tegenstelling tot het misbruik en de verdraaiing van de werke-
lijkheid) - zou haar de kans bieden om dit hoofdstuk af te sluiten en een nieuw leven aan te
vangen.
In deze passage geeft Ugrešić - weliswaar in naam van de verteller Tanja Lucić - ook
toe dat zij het verleden reconstrueert en retoucheert, waarbij het de functie vervult van een
museum voor ieder individu dat hieraan behoefte heeft. Hier zijn we aanbeland bij de eerder
geponeerde kwestie van de zogenaamde „musealisatie‟ van het verleden, waarbij we de
schrijfster zullen polsen over haar toepassing van en bedoeling met deze praktijk. Twee vra-
gen staan centraal: onderwerpt zij zich aan het gebruik hiervan en gebeurt dit al dan niet be-
wust? In dit opzicht kan er opnieuw een citaat uit Ministarstvo boli worden aangehaald: “Ik
wist dat ik balanceerde op het scherp van de snede. Want het stimuleren van de herinnering
was net zo goed een manier om het verleden te manipuleren als een verbod daarop. De autori-
teiten in ons voormalige land hadden geklikt op „verwijderen‟, en ik klikte op „verwijderen
ongedaan maken‟” (Ugrešić 2005: 63). Deze uitspraak leidt tot de veronderstelling dat
Ugrešić zich overgeeft aan een „manipulatie‟ van het verleden door tal van herinneringen op
te roepen die door de autoriteiten zijn uitgewist. Dit lijkt echter op een subversieve daad, want
“jezelf persoonlijk iets herinneren lijkt op een daad van verzet en wie dat doet, heeft iets ge-
meen met iemand in de ondergrondse” (Ugrešić 2007: 26). De schrijfster tracht zich met an-
dere woorden te profileren als een dissident die fel tekeer gaat tegen het machtsregime van
Tudjman, waardoor haar optreden eerder de indruk wekt van een protestactie of een aan-
klacht. Voor haar staat verzet immers gelijk aan “een strijd tegen geestelijke luiheid, het is een
vorm van geestelijke waakzaamheid en een toestand van permanent herinneren” (Hoeks 1997:
46). Het is bijgevolg ondenkbaar dat haar „manipulatie‟ geen enkel verband houdt met haar
identiteitscrisis.
2.5. Besluit: Ugrešić’ autobiografische relaas van de identiteitscrisis
De autobiografie vormt telkens een weergave van een identiteitscrisis, waarbij de auteur tracht
om een gerechtvaardigd beeld van zijn persoonlijkheid tot stand te brengen. Hij wenst zich te
vergewissen van zijn eigen identiteit door een overzicht te bieden van een aantal levensfeiten,
herinneringen en idealen (Spigt 1985: 10, 221). Een dergelijke doelstelling treffen we ook aan
bij Ugrešić die ons aan de hand van haar geschriften een blik gunt op haar leven. We worden
echter geconfronteerd met een zekere problematiek, aangezien ze meent dat zowel haar per-
soonlijke als collectieve identiteit is vernietigd ten gevolge van de val van Joegoslavië en de
stichting van de nieuwe staat Kroatië die haar als het ware heeft verdreven. “[Ţ]ivot u svijetu
knjiţevne demokracije ozbiljno je poljuljao moj identitet. Najednom više ne znam tko sam.
37
Najednom ne znam koje je moje zanimanje. Više ne znam gdje da samu sebe smjestim i kamo
da uopće krenem” (Ugrešić 2002e: 59).28
“Tko sam ja? Nitko. Dolazim iz Atlantide. Atlantida
ne postoji. Prema tome, ja ne postojim” (Ugrešić 2002c: 54).29
Ze vereenzelvigt zich met
Joegoslavië waar ze is geboren, is opgegroeid en carrière heeft gemaakt. Ze bestempelt zich
als een Joegoslavische burger, maar vermits deze eenheidsstaat niet langer bestaat en ze zich
niet identificeert met het regime van Tudjman is ze onderhevig aan een identiteitsverlies,
waarop ze zichzelf a-nationaal noemt.
Menig theoreticus stelt dat de autobiografie tot stand komt in periodes van maatschap-
pelijke en ideologische crises, waarbij de behoefte aan een identiteitsbesef steeds sterker
wordt omwille van het problematische leven en het tegenstrijdige tijdperk van de autobiograaf
(Spigt 1985: 218, 224). Vanuit hun standpunt begint men namelijk met de realisatie van dit
literaire genre, omdat de auteur de indruk heeft dat hij iets wezenlijks mist (Neumann 1989:
38). Bij Ugrešić situeert dit gemis zich op het vlak van de identiteit, de persoonlijkheid die
haar en vele anderen is ontnomen door de oorlog. Ze stelt dat iedereen in dezelfde mate zijn
vaderland is verloren, maar “topografija ratnog terora, gradovi i stoljetni spomenici Bosne i
Hrvatske pretvoreni u ruševine, mrtvi i ţivi ljudi jednako svedeni na brojku, svjedoči o
uništenju svakog identiteta” (Ugrešić 2002c: 246).30
Tegelijkertijd oppert ze het volgende:
“Rat donosi destrukciju identiteta, ali i brzu mogućnost za njegovo stjecanje” (Ugrešić 2002c:
106).31
Een dergelijke strategie viel ook haar te beurt: zo werd haar indertijd de Joegoslavi-
sche identiteit ontrukt, maar niet veel later kreeg zij de kans om het huichelachtige Kroatische
nationaliteitsgevoel te omarmen. Ze kon zich echter niet onderwerpen aan een cultuur die
gebaseerd was op en gretig gebruik maakte van leugens, waarop ze besloot haar leven zonder
enige identiteit en buiten haar oorspronkelijke landsgrenzen voort te zetten.
Ugrešić reflecteert vanuit haar standpunt als een schrijver in ballingschap over de geva-
ren van het nationalisme en de persoonlijke identiteit, waarbij ze reeds vroeg een verklaring
biedt voor haar afkeer van een dergelijke terminologie:
De laatste jaren ben ik steeds allergischer geworden voor het woord „identiteit‟. […] Hoe
zou ik toch aan die allergie zijn gekomen? Ik weet het niet zeker, maar waarschijnlijk komt
het door een overdosis identiteit. „Identiteit‟ is het woord waarmee ze in mijn vroegere va-
derland dag in dag uit mijn gehoor belaagden, ze beukten ermee op mijn trommelvliezen tot
28
“[H]et leven in een wereld waar een literaire democratie heerst, heeft mijn identiteit ernstig aan het wankelen
gebracht. Ik weet niet meer wie ik ben. Ik weet niet meer wat mijn beroep is. Ik weet niet meer waar ik me kan
vestigen en waar ik nog terecht kan…” (Ugrešić 2001c: 55). 29
“Wie ben ik? Niemand. Ik kom uit Atlantis. Atlantis bestaat niet. Daarom besta ik ook niet” (Ugrešić 1995:
51). 30
“Wanneer men de terreur en de verwoestingen van de oorlog in kaart brengt (de steden en de eeuwenoude
monumenten van Bosnië en Kroatië die in puinhopen zijn herschapen, de doden en de levenden die allemaal in
dezelfde mate tot een nummer zijn gereduceerd), wordt duidelijk dat elke vorm van identiteit vernietigd is”
(Ugrešić 1995: 254). 31
“De oorlog vernietigt iemands identiteit en schept tegelijk de mogelijkheid om op een goedkope manier een
nieuwe te verkrijgen” (Ugrešić 1995: 115).
38
ik bijna flauwviel, ze sloegen me ermee als met een dikke stok. Het was dus te verwachten
dat ik daar een chronische aversie aan zou overhouden (Ugrešić 2007: 63-64).
Ze streeft bijgevolg naar een opheffing van nationalistische labels, die als het ware onont-
koombaar lijken voor de schrijvers die in eerste instantie worden gecategoriseerd aan de hand
van hun herkomst. De reden hiervoor omschrijft ze als volgt:
Omdat in de praktijk blijkt dat een literaire tekst en de ontvangst daarvan worden belast door
de bagage van iemands identiteit. Omdat steeds weer blijkt dat het wezen en de betekenis
van een literaire tekst door zo‟n etiket worden veranderd. Omdat een etiket leidt tot een
overhaaste en meestal ook foutieve interpretatie van een tekst. Omdat je door een etiket al-
lerlei dingen in een tekst gaat lezen die er helemaal niet zijn. En ten slotte, omdat een etiket
discriminerend werkt, in de allereerste plaats voor de tekst zelf (Ugrešić 2007: 162-163).
De literatuur van Ugrešić ontwikkelt zich al dan niet bewust op basis van dit thema. Aan de
hand van een terugblik schetst ze het proces van haar persoonlijkheidsvorming, waarbij ze de
gebeurtenissen benadrukt die er volgens haar voor hebben gezorgd dat zij diegene is gewor-
den die ze vandaag is of althans meent te zijn. Neumann (1989: 38) meent echter dat de auteur
pas tijdens het schrijven van diens autobiografie zijn eigen ik ontwerpt. Hierdoor krijgen de
betekenisvolle feiten een enigszins subjectief karakter en vervormen zij de werkelijkheid zo-
als die daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Gebeurtenissen worden anders benaderd, gege-
vens worden verzwegen of extra in de verf gezet om een aanvaardbaar maar vaak incorrect
beeld van zichzelf te creëren. De autobiograaf is met andere woorden bevooroordeeld, aange-
zien hij vanuit zijn huidige positie schrijft over een persoonlijkheid die in het verleden dient te
worden gesitueerd. Beide individuen zijn weliswaar gelijk, maar het in de autobiografie aan
het woord zijnde ik beschikt voortaan over een gewijzigd perspectief dat door middel van een
projectie op de vroegere jaren een ideaalbeeld tot stand tracht te brengen (Spigt 1985: 221).
Een identiteit wordt gevormd door iemands persoonlijke geschiedenis en komt tot uiting in de
verhalen die men over zichzelf verspreidt. De autobiografie is één van de vele genres die hier-
aan gestalte geeft, maar zij kan nefaste gevolgen hebben voor de auteur: ofwel identificeert hij
zich met de verhalen ofwel geraakt hij vervreemd van zichzelf omdat er geen sprake meer is
van enige zelfherkenning (Van Buren 1990: 53). Dit zien we ook bij Ugrešić die naar aanlei-
ding van de vraag wie of wat ze is, telkens de woorden van haar moeder herhaalt: “Sada više
ne znam tko sam…” (Ugrešić 2002c: 21; nadruk in origineel).32
32
“Ik weet op dit moment niet meer wie of wat ik ben…” (Ugrešić 1995: 14).
39
HOOFDSTUK III
Nostalgie naar een verdwenen wereld…
De zoektocht naar de collectieve identiteit
3.1. De nostalgie
3.1.1. Inleiding: theoretisch kader
Nostalgie kan worden omschreven als een verlangen naar een bakermat, een vertrouwde om-
geving die ten gevolge van allerlei omstandigheden niet langer bestaat. Het incorporeert een
gevoel van verlies en ontheemding doordat de nostalgicus zich bevindt op een plaats en in een
tijd die niet overeenstemmen met de situering van het verlangde (en bijgevolg ongrijpbare)
object (Boym 2001: XIII). Dit geldt ook voor Dubravka Ugrešić. Zij verwoordt in haar ge-
schriften een heimwee naar het socialistische Joegoslavië, maar door haar vrijwillige balling-
schap doet ze dit op enige afstand van haar vaderland. Bovendien hunkert ze naar een andere
periode, meer bepaald naar haar kinderjaren die zich afspelen in het broederlijk regime van
Tito. Volgens de gangbare opvattingen zou deze vorm van nostalgie kunnen worden geïnter-
preteerd als een verzet tegen het (post)moderne tijdperk, maar in het geval van Ugrešić gaat
het veeleer om radicale gevoelens ten aanzien van het huidige Kroatische staatsbestel (dat
aanvankelijk werd aangevoerd door Tudjman) en niet zozeer ten aanzien van de moderniteit
(Boym 2001: XV). Niettemin voldoet zij aan een andere vereiste van de nostalgie, namelijk “a
double exposure, or a superimposition of two images” (Boym 2001: XIV). Dit impliceert dat
er telkens twee contrasterende denkbeelden tegenover elkaar worden geplaatst, wat duidelijk
het geval is in Ugrešić‟ oeuvre: zij vermengt immers heden en verleden, de vertrouwde omge-
ving (bekend als thuis) en het buitenland, de droom en het dagelijkse leven om te wijzen op
de hachelijke evolutie van haar leven.
Volgens Boym (2001: XVIII, 41, 44, 50) dient er een onderscheid te worden gemaakt
tussen twee soorten van nostalgie, namelijk de „restorative nostalgia‟ en de „reflective nostal-
gia‟. De „restorative nostalgia‟ heeft tot doel om de verloren thuisbasis met haar monumenten
uit het verleden te reconstrueren door alle hiaten in het collectief geheugen op te sporen en
aan te vullen. Een dergelijk denkpatroon ligt aan de basis van het nationalistisch discours dat
door middel van het teruggrijpen op nationale symbolen en mythes bestaansrecht tracht te
verlenen aan pas opgerichte naties. De vertegenwoordigers van deze strekking beschouwen
zich bijgevolg niet als nostalgici, maar eerder als verkondigers en beschermers van de waar-
heid die deze nieuwe staten naar voren schuiven als hét object van verlangen voor alle ballin-
gen. Enkel een terugkeer naar huis kan hen van de vervreemding (die zij in het buitenland
ervaren) redden en hun nostalgie bevredigen. De „reflective nostalgia‟ daarentegen stelt de
40
thuiskomst uit: ze twijfelt aan de waarheid en trekt zich terug in haar eigen droomwereld die
de tand des tijds vlekkeloos heeft doorstaan. Een terugkeer naar huis betekent immers geen
herstel van de eigen identiteit die het verbannen individu op zijn tocht is kwijtgeraakt. Zijn
herinneringen aan het verleden zijn derhalve fragmentarisch, maar het ervaren gevoel van
afstand spoort hem aan om zijn verhaal - waarin zijn verleden, heden en toekomst samensmel-
ten - mee te delen. Ugrešić kan dan ook worden beschouwd als een representatief vertegen-
woordiger van de „reflective nostalgia‟, terwijl haar grootste vijand - de Kroatische staat -
eerder neigt naar de „restorative nostalgia‟.
3.1.2. De vermeende Joegonostalgie van Ugrešić
Dubravka Ugrešić wordt meermaals „verweten‟ een Joegonostalgicus te zijn, wat ze zelf ten
stelligste tegenspreekt. Niettemin kan haar verlangen naar de inmiddels verdwenen eenheids-
staat niet worden ontkend, temeer daar ze in haar geschriften regelmatig uiting geeft aan een
onbewuste drang om de tijd terug te draaien en de Joegoslavische wereld opnieuw in de ar-
men te sluiten. Of een dergelijk gevoel dient te worden bestempeld als nostalgie of eerder als
een vorm van melancholie, staat ter discussie. Hoewel elk nostalgisch verlangen gepaard gaat
met een droefgeestige stemming, dient er volgens Simpson (2006: 3) immers een onderscheid
te worden gemaakt tussen beide gemoedstoestanden doordat zij het verleden op een geheel
andere wijze interpreteren en verwerken. In de verdere uitwerking van deze these zal er tevens
een verband worden vooropgesteld met de collectieve identiteit, een gevoel dat de voormalige
Joegoslavische bevolking (of liever de ballingen in het buitenland) met elkaar verbindt on-
danks het uiteenvallen van het gemeenschappelijk territorium in duidelijk omlijnde naties en
etnische groeperingen.
De term „Joegonostalgicus‟ is onderhevig aan tal van interpretaties en zorgt bijgevolg
voor een telkens afwijkende invulling van het begrip. De Moor (1995b: 96) vermeldt de in
Kroatië gangbare omschrijving van dit woord, wat in feite neerkomt op een synoniem van
landverrader. Volgens Krielaars (2005) daarentegen ligt in deze term vooral een zekere sub-
versiviteit vervat, een vorm van verzet tegen de heersende machthebbers. Beide verklaringen
zijn van toepassing op Ugrešić, aangezien zij zich na haar vertrek uit haar „vaderland‟ heeft
opgezadeld met beide labels door zich in haar professionele activiteiten te wijden aan een
bijtende kritiek op haar vroegere landgenoten, inclusief hun denk- en handelswijzen. De
schrijfster zelf interpreteert Joegonostalgie echter als een verlangen naar een land en een cul-
tuur die verdwenen zijn in de „muil van de geschiedenis‟ (Marcus 2006). Deze interpretatie
zal bijgevolg in het verdere verloop van dit hoofdstuk worden gebruikt als een leidraad bij ons
betoog, waarbij we zullen nagaan of Ugrešić al dan niet bewust enige Joegonostalgie in haar
oeuvre verwerkt.
41
In een gesprek met Coenen (1995: 28) laat de schrijfster zich over deze kwestie als volgt
uit:
Laat ik dit heel duidelijk stellen: ik ben een normaal mens en normale mensen kunnen geen
nostalgie voelen voor staten, voor politieke systemen of voor ideologieën. In tegenstelling met
wat sommigen beweren ben ik helemaal geen Joego-nostalgica, ik vond dat epitheton zelfs
een belediging. Het enige wat ik zeg is dat het in dat vroegere Joegoslavië nog zo slecht niet
was. Het alledaagse leven was behoorlijk comfortabel, wij hadden een hoogstaand cultureel
leven, de verscheidenheid maakte alles uitermate boeiend. Daarnaar kijk ik met spijt terug, ja.
Ik vind het heel erg dat dit kapot is gemaakt door deze oorlog.
Ze vertoont met andere woorden geen nostalgie naar een staat, maar wel naar de manier
waarop er in het verleden met elkaar werd samengeleefd: er heerste immers een vredige sfeer
tussen de verschillende etnische groepen, meer bepaald een samenhorigheidsgevoel dat door
de oorlog geheel is vernietigd. Dit wordt bevestigd door Boym (2001: 53) die stelt dat men
tijdens de ballingschap niet zozeer het verleden en het thuisland mist, maar eerder de culturele
ervaring die men met zijn landgenoten deelt. Niettemin is er volgens de schrijfster zelf geen
sprake van enige idealisering van het voormalige Joegoslavië in haar geschriften, althans “niet
in de politieke betekenis die in de media wordt gebruikt” (Ghijs 1995: 13). Met deze uitspraak
geeft ze impliciet te kennen dat er wel degelijk nostalgische of verheerlijkende sporen kunnen
worden aangetroffen in haar werk, wat in schril contrast staat met het eerder vermelde citaat
waarin ze elke vereenzelviging met nostalgici hartgrondig verwerpt. De mate waarin dit ech-
ter het geval is, staat ter discussie en zal in het hiernavolgende gedeelte worden behandeld.
3.1.3. Nostalgie in het oeuvre van Ugrešić
Ministarstvo boli wordt meermaals aangehaald als het voorbeeld bij uitstek van Ugrešić‟ ver-
onderstelde Joegonostalgie. De hoofdfiguur van deze roman is Tanja Lucić, een lerares Slavi-
sche talen die in Amsterdam de taak krijgt toebedeeld om een literatuuroverzicht te onderwij-
zen aan een groep Servische, Kroatische en Bosnische studenten. Zij ontpopt zich echter als
een therapeute, aangezien zij haar leerlingen dwingt hun herinneringen aan het verdwenen
vaderland op te roepen en zich over te geven aan een reis doorheen de Joegonostalgie. Dit
resulteert in de oprichting van een denkbeeldig „museum‟ (in de vorm van een kleurrijk ge-
streepte winkeltas), waarin de gedachten aan allerlei banaliteiten - zoals traditionele liederen,
dansen, snoeprepen, kitscherige souvenirs en zelfs treinritten door een verenigd land - worden
verzameld ter bevestiging van de eigen identiteit die door de oorlog is vernietigd (Tax 2007:
23). Elke student wordt op die wijze de curator van zijn eigen museum, waardoor we opnieuw
zijn aanbeland bij het reeds vermelde begrip van de musealisatie dat fel wordt gekoesterd en
nageleefd door Ugrešić (Hopkin 2005). Deze problematiek die tracht te achterhalen wat er
kan worden gereconstrueerd uit de herinnering en wat onherroepelijk verloren is, is duidelijk
42
aanwezig in Ministarstvo boli en bereikt een climax in het beklijvende slot van de roman
wanneer Igor, een student van Tanja, haar confronteert met haar Joegonostalgie (The Comple-
te Review 2009). Hierdoor komt zij samen met de lezer en waarschijnlijk ook de schrijfster tot
het inzicht dat alles voorbij is en dat ze voor haar verdere leven is aangewezen op een ronddo-
lend bestaan zonder enige vorm van erkenning en vertrouwdheid (Krielaars 2005). Dit is een
duidelijk autobiografisch gegeven, aangezien ook Ugrešić is „veroordeeld‟ tot een dergelijk
lot door haar vaderland de rug toe te keren.
Ugrešić geeft toe dat ze net als haar personages wordt gekweld door het verlangen naar
een verdwenen land en cultuur, maar in plaats van nostalgie omschrijft ze een dergelijk gevoel
eerder als fantoompijn: “Jugonostalgija je sloţeno osećanje, podseća na sindrom fantomskog
uda” (Kikić 2004).33
Ze voelt zich als het ware beroofd van onder meer het recht op herinne-
ring, wat voor haar een essentieel onderdeel vormt van haar persoonlijkheid en identiteit die
(ten gevolge van het voortdurend gemis) zijn bedekt met littekens die onmogelijk ongedaan
kunnen worden gemaakt. Dit kan een verklaring bieden voor haar toevlucht tot een nostalgi-
sche terugblik op het Joegoslavische verleden, hoewel ze het gebruik van een dergelijke term
(als een soort stigma) opnieuw achterwege laat. Niettemin schuilt er een duidelijk verschil in
de aanwending van de Joegonostalgie in enerzijds Ministarstvo boli en anderzijds haar overi-
ge geschriften: het eerstgenoemde werk is vooral een lofzang op triviale zaken, waarbij elke
politieke component achterwege wordt gelaten; de rest van haar oeuvre daarentegen concen-
treert zich grotendeels op een vergoelijking van het regime van Tito ten tijde van een een-
heidsstaat waarin broederschap en gelijkheid heerste. Er zijn bijgevolg tal van argumenten die
een verklaring kunnen bieden voor dit opmerkelijke onderscheid.
Zo kan er bijvoorbeeld worden gewezen op de romanvorm van Ministarstvo boli in ver-
gelijking met de essays waaruit haar overige geschriften zijn samengesteld. Het gebruik van
een fictief personage (dat weliswaar in de eerste persoon het verhaal vertelt) verleent Ugrešić
immers de mogelijkheid om zich te verschuilen achter een protagonist waarmee zij geen enke-
le verwantschap vertoont: ze spreekt met andere woorden niet in eigen naam, maar projecteert
haar opvattingen op een denkbeeldige figuur die zij heeft gecreëerd. In haar essays maakt ze
echter gebruik van de ik-vorm, waardoor zij een neerslag vormen van haar gedachten en ge-
voelens die aan de werkelijkheid zijn ontleend en die als politiek geladen worden bestempeld.
Omwille van het gevaar dat hiermee is verbonden, verschuift de Joegonostalgie eerder naar de
achtergrond wat door Ugrešić als volgt wordt verklaard:
Jugonostalgija je jedna od najteţih političkih kvalifikacija u paranoidnoj komunikacijskoj
situaciji, teţa od mnogih drugih signalnih oznaka koje su danas u optjecaju, teţa od četnik,
nacionalni daltonist, komunjara, Srbenda… Mali termin lijepa imena (jugo + nostalgija)
očito krije mnoge druge, opasnije stvari. On podmuklo prikriva nevjericu u novi sistem (sta-
ri je bio bolji, dakle, onaj komunjarski). Nevjerica u novi sistem neprijateljski je akt prema
33
“Joegonostalgie is een ingewikkeld gevoel, het doet denken aan het syndroom van de fantoompijn”.
43
novoj drţavi, dovoĎenje u pitanje njezinih vrijednosti; nevjerica znači i osudu rata, pristajan-
je na opciju da su i neprijatelji ljudi; ona bi nadalje mogla značiti zagovaranje komunizma.
Pa ipak, ta nostalgija najopasnija je jer podrazumijeva pamćenje. A u novouspostavljenoj
zbilji sve počinje ispočetka. A da bi počelo ispočetka, ono što je bilo mora biti zaboravljeno
(Ugrešić 2002c: 114; nadruk in origineel).34
Er is opnieuw sprake van een paradox: Ugrešić weigert zichzelf immers te bestempelen als
een Joegonostalgica, hoewel haar definitie van deze term duidelijk aanleunt bij haar eigen
persoonlijkheid die als het ware beantwoordt aan alle vooropgestelde eigenschappen. Het is
bijgevolg vreemd dat ze zich niet op dergelijke wijze laat aanspreken, maar voor de schrijfster
zelf is het een onoplosbaar raadsel waarom iedereen haar een Joegonostalgica noemt: “Okoli-
na me često optuţuje: te da sam jugo-nostalgičar, te da sam jugo-zombi. U krivu su, i ne znaju
koliko su u krivu. Jer nostalgija podrazumijeva sjećanje, a ja sam, eto, sve zaboravila. Prije će
biti da sam jugo-zombi. Staro sam zaboravila, a novo nisam naučila” (Ugrešić 2002c: 146;
nadruk in origineel).35
Haar simplistische verklaring (dat zij geen herinneringen koestert, maar
alles is vergeten waardoor zij geen nostalgica kan zijn) lijkt een dekmantel, een voorwendsel
om zich te onttrekken aan iedere vorm van kritiek. Uit haar oeuvre blijkt immers duidelijk dat
dit niet het geval is, dus waarom verkondigt ze een dergelijke stelling?
Ugrešić‟ geschriften zijn doorspekt met herinneringen (in de vorm van anekdotes) aan
het regime waarin zij is opgegroeid en dat voor haar een gevoel van geborgenheid en geluk
belichaamt. Het feit dat ze meent alles vergeten te zijn, kan bijgevolg hardnekkig worden te-
gengesproken hoewel de reden van haar „selectief geheugenverlies‟ onduidelijk blijft. Niette-
min wekt dit bij de lezer de indruk dat ze zich tracht te hoeden voor kritiek of verdere vervol-
gingen door de nieuwe machthebbers door eenvoudigweg te claimen dat zij geen of weinig
herinneringen aan het verleden koestert. Het lijkt alsof ze zich niet langer wenst te verdedigen
tegen alle beschuldigingen die haar ten gevolge van de radicale breuk met het vaderland naar
het hoofd werden geslingerd. Ze verschuilt zich als het ware achter het „tijdperk van de verge-
telheid‟, waarvan zij nu (hoe ongeloofwaardig het ook klinkt) een vertegenwoordiger wil
worden. Gebeurtenissen die bepalend zijn voor de vorming van iemands persoonlijkheid (bij-
voorbeeld uit de kindertijd), kunnen echter nooit worden verdrongen, waardoor Ugrešić‟ ver-
34
“Het woord „Joego-nostalgie‟ is in het huidige, door paranoia verziekte communicatieklimaat een van de
meest beladen politieke kwalificaties die er zijn, meer nog dan al die andere kwalificaties die op dit moment in
omloop zijn. Achter deze simpele term met die mooie naam (Joego + nostalgie) verschuilen zich duidelijk enkele
andere, veel gevaarlijker zaken. Het woord suggereert een gebrek aan vertrouwen in het nieuwe systeem (het
oude was misschien wel beter). Dit gebrek aan vertrouwen in het nieuwe systeem is een vijandige daad jegens de
nieuwe staat, het betekent dat je de waarden van deze staat ter discussie stelt, dat je de oorlog veroordeelt en van
mening bent dat ook de vijand een mens is; het betekent verder dat je het communisme en het hele ideologische
complex dat daarmee samenhangt, verdedigt. De Joego-nostalgie is echter vooral gevaarlijk doordat ze een her-
innering veronderstelt: in een nieuw geschapen realiteit begint alles van voren af aan. Om alles van voren af aan
te laten beginnen, moet men alles wat ooit geweest is vergeten” (Ugrešić 1995: 122-123). 35
“Mijn omgeving beschuldigt me er dikwijls van dat ik een Joego-nostalgica ben. Ze hebben ongelijk, ze weten
zelf niet hoezeer ze ongelijk hebben. Nostalgie veronderstelt immers een herinnering, maar dat is het nu juist: ik
ben alles vergeten. Men kan eerder zeggen dat ik een Joego-zombie ben. Ik ben het oude vergeten en iets nieuws
heb ik niet geleerd” (Ugrešić 1995: 144).
44
meende vergetelheid vrij onaannemelijk klinkt. Men herinnert zich immers datgene wat ge-
kleurd is door emoties het beste, aangezien op dat ogenblik persoonlijke en historische ge-
beurtenissen lijken samen te smelten (Boym 2001: 52). De volgende uitspraak is in dit opzicht
vrij relevant: “I taj, jugo-identitet – koji nikada, zapravo, nije osmislio, nikada artikulirao,
nikada pretvorio u vrijednost – i on mu se raspao” (Ugrešić 2002c: 51).36
Hieruit blijkt dat de
schrijfster zich bewust is van een Joegoslavische identiteit die niet meer bestaat en enkel in
het hart en de gedachten van de voormalige burgers van deze eenheidsstaat voortleeft. Een
dergelijk bewustzijn kan met andere woorden enkel tot stand komen door herinneringen aan
vroegere tijden, wat Ugrešić‟ voorafgaande stelling - namelijk dat zij alles is vergeten -
meteen ontkracht. Dit blijkt ook in een interview met Hilhorst (2000: R3), waarin zij het vol-
gende beweert: “Ik ben nu eenmaal een soort invalide. […] Ik ben gedoemd niets te verge-
ten”. Het belang (of eerder de verwerping) van een collectieve identiteit zal in een volgend
deel uitvoerig worden behandeld.
Ook in de roman Muzej bezuvjetne predaje, meer bepaald in de passage met de engel
Alfred, bevindt er zich een treffende opmerking over de kwestie van herinnering en vergetel-
heid: “Bilo kako bilo, njima je, curama, anĎeo poklonio pero i zaborav, a meni pamćenje.
Kao da nije znao da je trebao učiniti obratno, njima je trebao ostaviti pamćenje, a meni pero i
zaborav. Taj iz kojega ću jednoga dana, upinjući se iz petnih ţila da se sjetim, početi izmišljati
stvarnost. Jer izmišljanje stvarnosti i jest posao prave knjiţevnosti” (Ugrešić 2002d: 275).37
Dit gedeelte, dat geheel autobiografisch kan worden geïnterpreteerd, getuigt van Ugrešić‟
besef dat zij nog steeds over herinneringen beschikt, hoewel zij liever onderhevig zou zijn aan
de vergetelheid: op basis hiervan zou ze immers een werkelijkheid kunnen verzinnen die con-
form is aan haar eigen verlangens en illusies. De huidige omstandigheden (van zowel haar
land als haar bestaan) hebben haar echter dit voorrecht ontzegd, zodat ze voortdurend wordt
geconfronteerd met haar kwelgeesten. Volgens Boym (2001: XVI, 58) vormt dit de werkelij-
ke basis van de nostalgie van de schrijfster: zij verlangt naar een terugkeer naar haar kinder-
tijd, waarbij ze haar persoonlijke herinneringen projecteert op een groter historisch tijdskader.
Dit verlangen omhelst niet zozeer het oude en gevallen regime, maar eerder de ongerealiseer-
de dromen van het verleden die in de toekomst nimmer in vervulling zullen gaan.
Na verloop van tijd krijgt de lezer de indruk dat Ugrešić zichzelf voortdurend tegen-
spreekt in verband met de kwestie van haar vermeende nostalgie. Alle vorige citaten onder-
schrijven haar verwerping van de gedachte dat zij een Joegonostalgica is, maar de volgende
passage - ontleend aan Zabranjeno čitanje - geeft een ander inzicht in deze problematiek:
36
“Nu viel ook iets uiteen waarvan hij zich eigenlijk nooit zo bewust was geweest, waar hij nooit een punt van
had gemaakt en waaraan hij nooit zoveel waarde had gehecht: zijn Joego-identiteit” (Ugrešić, 1995: 47). 37
“Hoe het ook zij, aan hen, de meisjes, schonk de engel een veer en volledige vergetelheid, aan mij slechts een
schamele herinnering. Alsof hij niet wist dat hij het andersom had moeten doen: hun de herinnering laten en mij
de veer en volledige vergetelheid. Een vergetelheid van waaruit ik op een zekere dag, terwijl ik mijn uiterste best
doe om me iets te herinneren, zou beginnen een werkelijkheid te verzinnen. Dat, het verzinnen van een werke-
lijkheid, is immers de taak van de ware literatuur” (Ugrešić 1997: 267-268).
45
Ne znam zašto, ali pravila trţišno orijentirane knjiţevne kulture podsjećaju me na dobri stari
socijalistički realizam. Dopuštam, dakako, da mi se pomutilo u glavi od traume zvane Istočna
Evropa. Dopuštam i to da previše putujem, amo, tamo, i uokolo, pa sve vidim kroz pobrkane
prizme. Dopuštam i to da je u pitanju nostalgija. MeĎutim, cijelu su mi zemlju ubojice i kri-
minalci uništili, biblioteke su mi, primitivci, spalili, imam barem pravo na nju, nostalgiju
(Ugrešić 2002e: 41).38
Hierin geeft de schrijfster openlijk toe dat zij zich laat leiden door nostalgie, omdat zij meent
dat de opzettelijke verwoesting van haar land haar dit recht heeft toegekend. Een eenduidige
verklaring voor deze plotse ommekeer blijft uit. Alleen de chronologie van deze uitspraken
kan deze ogenschijnlijke paradox enigszins verduidelijken.
De passages waarin zij zichzelf opwerpt als een felle tegenstander van het nostalgische
principe, zijn afkomstig uit Kultura laţi, dat slechts twee jaar na haar vertrek uit Kroatië in
boekvorm werd uitgegeven. Het betreft echter een verzameling van essays die werden ge-
schreven tussen 1991 en 1994, dat wil zeggen in een tijdspanne die zowel het vooroorlogse
als het naoorlogse bestaan van Ugrešić overbrugt (Folks 1999: 557). Het boek beslaat met
andere woorden een periode waarin de schrijfster werd geconfronteerd met allerlei trauma‟s
zoals het uiteenvallen van Joegoslavië, de heksenjacht omwille van haar opvattingen, de bal-
lingschap en het hieruit resulterende „identiteitsloze‟ leven dat haar nu te beurt valt. Het citaat
waarin zij enige nostalgie bij zichzelf erkent, dateert daarentegen uit 2001, meer bepaald uit
een latere fase waarin zij zich reeds heeft kunnen aanpassen aan of verzoenen met het leven
waartoe zij is veroordeeld. Dit argument van de chronologie kan Ugrešić‟ gewijzigde houding
ten aanzien van de aanwending van de nostalgie in haar oeuvre enigszins verklaren: zij is im-
mers tot het inzicht gekomen dat Joegoslavië voorgoed tot de verleden tijd behoort en nooit
meer zal herrijzen, wat bijgevolg haar heimwee en verlangen verklaart en rechtvaardigt.
In haar laatst verschenen boek Nikog nema doma zaait ze echter opnieuw twijfel bij de
lezer: “Terwijl ik dit schrijf, sabbel ik op mijn laatste sovjetbonbon, een naar Roodkapje ver-
noemde Krasnaja Sjapotsjka. Met moeite slik ik de kleverige, naar chocolade smakende mas-
sa door. Ik voel me een illegaal. Met die bonbon bevredig ik mijn nostalgie. Ook al zou ik niet
weten waarnaar” (Ugrešić 2007: 29). Hierin geeft ze weliswaar toe dat ze nood heeft aan
nostalgie, maar tegelijkertijd heeft ze er geen benul van waarom en waarnaar ze een dergelijk
verlangen koestert. Hunkert ze naar verloren gewoontes en triviale zaken (zoals traditionele
gerechten) of wenst ze eenvoudigweg het herstel van Joegoslavië waarin een „broederlijke‟
levenswijze primeerde? Volgens Boym (2001: XIV) is deze uitspraak eenvoudig te verklaren:
het merendeel van de nostalgici is immers niet in staat aan te geven waarnaar zij smachten,
38
“Ik weet niet waarom, maar de regels en wetten van een marktgerichte literaire cultuur doen me denken aan
het goede, oude socialistisch realisme. Oké, ik moet toegeven dat het me vroeger door het trauma genaamd Oost-
Europa af en toe wat duizelde. Ik geef ook toe dat ik te veel reis, hierheen, daarheen, overal heen, zodat ik alles
door een vertroebeld prisma zie. Ook moet ik erkennen dat er sprake is van enige nostalgie. Mijn hele land is
door moordenaars en criminelen vernield, de bibliotheken die ik bezocht zijn door primitievelingen platgebrand,
het minste waar ik recht op heb, is nostalgie” (Ugrešić 2001c: 38).
46
aangezien het object van nostalgie ongrijpbaar is. Er kan geen eenduidig antwoord worden
gegeven op de vraag of Ugrešić zich al dan niet overgeeft aan de nostalgie, temeer daar zij
zelf elke stelligheid hieromtrent tenietdoet. Een dergelijke onbeslistheid of onverschilligheid
in verband met deze kwestie wijst bijgevolg op meer dan louter zelftwijfel. Het vormt een
essentieel onderdeel van haar existentiële crisis, waarbij het gemis van een persoonlijke en
collectieve identiteit haar elk inzicht in het mens-zijn heeft ontnomen. Niettemin dient nostal-
gie net te worden begrepen als een bemiddeling tussen de collectieve en persoonlijke herinne-
ring, tussen de biografie van een individu en van een staat met diens onderdanen (Boym 2001:
XVI, 54).
3.1.4. Nostalgie versus ostalgie
De discussie omtrent de karakterisering van Ugrešić als een Joegonostalgica kan worden uit-
gebreid met een andere term, namelijk ostalgie. Dit thema wordt meermaals aangesneden in
Muzej bezuvjetne predaje, maar vooral in Nikog nema doma levert Ugrešić een treffende be-
schrijving van dit verschijnsel:
Ostalgie, zoals de nostalgie naar het Oosten in het Duitsland van na de Wende kwam te heten,
is een complex gevoel dat gewoonlijk geen genoegen neemt met een replica als reconstructie
van het Oost-Europese vaderland dat we achterlieten. De confrontatie met een replica roept bij
ons gemengde gevoelens op: minachting, verbazing, afkeer, verwondering, verdriet of wat er
verder in de getraumatiseerde ziel van een balling zou kunnen broeien. Daarom worden ostal-
gici meestal door nostalgie overvallen op een plek die niet van henzelf is. Want de wegen der
nostalgie zijn kronkelend en onvoorspelbaar, net als het lot zelf (Ugrešić 2007: 28; nadruk in
origineel).
Hoewel Ugrešić elke nadrukkelijke waardebepaling hieromtrent achterwege laat, dient zij
volgens Feinstein (2007) te worden beschouwd als een representatief vertegenwoordiger van
de ostalgie. Dit blijkt vooral uit haar verslag over de Literatuurexpres, waarin wordt geschetst
hoe een honderdtal schrijvers wordt overmand door een vreemde nostalgie voor de eigen (ver-
loren) herinneringen aan het oosten ten gevolge van de zorgwekkende veranderingen in hun
vaderland. Naar mijn mening dient vooral Ugrešić‟ aantrekkingskracht tot Berlijn met diens
vlooienmarkten in acht te worden genomen, aangezien deze stad telkens het uitgangspunt
vormt van haar uiteenzettingen over de ostalgie. In overeenstemming met haar uitspraak dat
ostalgici worden overvallen door nostalgie op een plek waar zij niet thuishoren, zouden we de
schrijfster bijgevolg kunnen bestempelen als een representant van deze gemoedsstemming. De
confrontatie met de huidige omstandigheden in Berlijn (waar zij een tijdje verblijft omwille
van haar ballingschap) zorgt immers voor reminiscenties aan het vaderland, wat onder meer
kan worden bevestigd door middel van het volgende citaat:
47
Nalazim se u Berlinu, progone me dva košmara oko kojih kao oko velikih špula namatam
napete konce svoga ţivota. Ime jednoga je dom, taj kojeg više nemam, a ime drugoga zid, taj
koji je nikao u mojoj izgubljenoj domovini. U Berlinu se često uspinjem na nevidljive
osmatračnice i neodreĎeno prijetim šakom u pravcu jugu. U košmarnim snovima gradim dom
koji se uvijek iznova ruši (Ugrešić 2002d: 184).39
De keuze voor Berlijn als leidraad in haar betoog omtrent de ostalgie hangt nauw samen met
de betekenis van deze stad als “an ideal crossroad between longing and estrangement, me-
mory and freedom, nostalgia and modernity” (Boym 2001: 76). Berlijn symboliseert een my-
thische stad boordevol herinneringen en monumenten, waarin oost en west elkaar ontmoeten
en waarnaar Ugrešić hopeloos op zoek is. Tegelijkertijd confronteert deze metropool haar
echter met de uitzichtloze situatie die in haar eigen land heerst: de muur is weliswaar gevallen
in Berlijn, maar als een soort van tegenbeweging werd er in de zuidelijke contreien een nieu-
we barrière opgericht die een einde heeft gemaakt aan de smeltkroes van nationaliteiten waar-
uit Joegoslavië ooit bestond. Ze portretteert in haar geschriften het leven aan beide zijden van
de Berlijnse muur, waarbij een nostalgie of ostalgie naar de souvenirs van het communisme
(en niet naar het communisme zelf) overheerst. Deze twee termen dienen echter te worden
geïnterpreteerd als een “archaeological drive”, een archeologische speurtocht naar artefacten
uit het verleden die reeds verdwenen zijn of in de toekomst onherroepelijk zullen vergaan
(Jaggi 2008).
Ugrešić‟ voorliefde voor vlooienmarkten die de herinnering aan voorbije tijden levendig hou-
den en die druk worden bezocht door ballingen, kan hiermee in verband worden gebracht.
Hier krijgt zij immers de kans om in haar verleden te graven, om terug één te zijn met haar
land. De reden hiervoor omschrijft zij als volgt: “Ako su nestali predmeti koji su nas
okruţivali, nestat će i sjećanje na svakidašnjicu koju smo ţivjeli. Sjećanje na bivšu zemlju je
zabranjeno. A kada jednoga dana zabrana prestane, svi će u meĎuvremenu zaboraviti”
(Ugrešić 2002d: 297).40
Deze vorm van „hereniging‟ wordt meermaals bestempeld als een
nostalgisch ideaal: het drukt immers een verlangen uit naar het thuisfront dat enerzijds haar
band met het verleden levendig houdt en haar anderzijds voorziet van enige toekomstperspec-
tieven. Het heden speelt hierbij echter geen enkele rol (Boym 2001: 177). In dit opzicht kan
ook de passage over de Berlijnse Zoo met de overleden walrus Roland worden vermeld:
[U]paljač roza boje, četiri štapića od sladoleda (drvena), metalni broš u obliku pudlice,
otvarač za pivske boce, ţenska narukvica (vjerojatno srebrna), kopča za kosu, drvena
39
“Ik ben namelijk in Berlijn en word achtervolgd door twee nachtmerries waaromheen ik, als om twee grote
spoelen, de strakgespannen draad van mijn leven wind. De ene heet „Thuis‟, een thuis dat ik niet meer heb, de
andere „Muur‟, de muur die in mijn vaderland is verrezen. In Berlijn klim ik dikwijls op een onzichtbare uitkijk-
toren en schud met een onbestemd, dreigend gebaar met mijn vuist naar het zuiden. In mijn nachtmerries bouw
ik een huis dat steeds opnieuw instort” (Ugrešić 1997: 180). 40
“Wanneer de voorwerpen die we om ons heen hadden er niet meer zijn, is ook de herinnering aan de dagelijk-
se realiteit waarin we leefden er niet meer. Bovendien rust er op elke herinnering aan ons vroegere land een
verbod. Wanneer op een dag dat verbod wordt opgeheven, is alles vergeten” (Ugrešić 1997: 287).
48
olovka, plastični dječji pištolj na vodu, plastični noz, sunčane naočale, lančić, opruga
(manja), gumeni kolut, padobran (dječja igračka), ţeljezni lanac cca 40 cm, četiri čavla
(velika), plastični automobil zelene boje, metalni češalj, plastični bedţ, lutkica, pivska
limenka (Pilsner, 0,33l), kutija šibica, dječja papuča, kompas, automobilski ključ, četiri
novčića, noţ s drvenom drškom, duda-varalica, sveţanj ključeva (5 kom.), lokot, plastična
torbica za igle i konac. Više očaran nego zgranut, posjetilac stoji pred neobičnim izlošcima
kao pred arheološkim iskopinama. Posjetilac zna da je njihovu muzejsko-izloţbenu vrijed-
nost odredio slučaj (hirovit Rolandov apetit), pa ipak ne moţe odoljeti poetskoj misli da su
s vremenom predmeti meĎu sobom uspostavili tananije veze. Uhvaćen u tu misao posjeti-
lac nadalje pokušava uspostaviti neke značenjske koordinate, rekonstruirati one povijesne
[…], i tomu slično. Na sličan bi način čitalac trebao čitati roman koji stoji pred njim. Ako
mu se učini da meĎu poglavljima nema smislenijih i čvršćih veza, neka bude strpljiv, veze
će se postepeno uspostavljati same (Ugrešić 2002d: 11).41
De maaginhoud van de walrus doet Ugrešić denken aan de talrijke souvenirs die immigranten
met zich meeslepen op hun tocht naar een nieuw bestaan. Ook zij verzamelt voorwerpen die
een herinnering aan het verdwenen Joegoslavië in zich dragen, aangezien dit een substituut
vormt voor haar gemis van een „collectief gedachtegoed‟ - dat wil zeggen voor de onmoge-
lijkheid om zich te identificeren met haar voormalige landgenoten (cf. infra). Als een thera-
peutisch middel handelt zij in memorabilia met de overige medeballingen die net zoals zij
worden verteerd door vervreemding. Deze gedachte sluit aan bij haar perceptie van Berlijn als
een stadsmuseum, waarin zij en haar lotgenoten slechts figureren als museumstukken met een
fragmentarisch en arbitrair karakter (Boym 2001: 210-211). Ugrešić wenst zich met andere
woorden te omringen met herinneringen aan haar vroegere leven, land en persoonlijkheid om
te verhinderen dat dit alles in de vergetelheid terecht zal komen. Hierdoor wordt zij vaak ge-
kenmerkt door een nostalgisch verlangen, waaraan volgens Popescu (2007: 341) meerdere
betekenissen kunnen worden toegekend. Volgens haar tracht de schrijfster in eerste instantie
het volgende te bewerkstelligen: “to make the best of this new condition, to find sources of
rejuvenation, and to prevent memories from becoming pain – the pain of returning home, as
the etymology of the word nostalgia suggests”. Dit heeft betrekking op de pijn van een terug-
41
“[E]en roze aansteker, vier ijslollystokjes (van hout), een metalen broche in de vorm van een poedeltje, een
flessenopener, een damesarmband (waarschijnlijk van zilver), een haarspeld, een potlood, een plastic waterpi-
stooltje, een plastic mes, een zonnebril, een kettinkje, een metalen veertje (klein), een elastiekje, een parachute
(speelgoed), een ijzeren kettinkje (ongeveer 40 cm), vier spijkers, een plastic speelgoedautootje (groen), een
metalen kammetje, een plastic badge, een poppetje, een bierblikje („Pilsener‟, 0,33l), een doosje lucifers, een
kinderpantoffeltje, een passer (klein), een autosleutel, vier bankbiljetten, een mesje met een houten heft, een
fopspeen, een sleutelbos (met vijf sleutels), een hangslot en een plastic naai-etuitje. Meer gecharmeerd dan ge-
schokt blijft de bezoeker voor de ongewone uitstalling staan als voor een verzameling voorwerpen die tijdens
een opgraving zijn gevonden. Hij weet heel goed dat hun lot als museumstukken bepaald werd door het toeval
(de grillige eetlust van de ongelukkige Roland), maar toch kan hij de poëtische gedachte niet van zich afzetten
dat er in de loop van de tijd een subtiele band tussen de voorwerpen is ontstaan. Eenmaal door deze gedachte
gegrepen blijft de bezoeker proberen bepaalde betekenisvolle, bijvoorbeeld historische, coïncidenties te ontdek-
ken. […] Op een soortgelijke manier moet men de stukken en fragmenten lezen die hier volgen. Wanneer de
lezer de indruk heeft dat ze geen duidelijk verband met elkaar hebben, laat hij dan geduld hebben: dat verband
zal geleidelijk vanzelf tot stand komen” (Ugrešić 1997: 7-8).
49
keer naar huis die haar telkens opnieuw wordt ontzegd. Ten tweede maakt haar nostalgisch
verlangen deel uit van de daadwerkelijke doelstelling van haar oeuvre: zij tracht immers ener-
zijds de officiële - weliswaar leugenachtige - historiografie van haar land (verkondigd door de
nieuwe machthebbers) te verwerpen en anderzijds enige zin te geven aan haar leven in bal-
lingschap, aangezien ze vervreemd is geraakt van haar vertrouwde omgeving die haar voorzag
van een persoonlijke en collectieve identiteit.
3.1.5. Nostalgie en schrijverschap
Voor vele ballingen vormt nostalgie niet alleen een artistieke uitweg, maar vooral een ware
overlevingsstrategie om enige zin te geven aan de onmogelijkheid om terug naar huis te ke-
ren. Dit kan bijgevolg worden beschouwd als een soort van esthetische therapie, aangezien dit
tot doel heeft om de symptomen van heimwee te verdringen of tot een minimum te reduceren
(Boym 2001: XVII, 252). Dit geldt ook voor Ugrešić die - ondanks haar ontkenning dat zij
een nostalgica is - talloze verwijzingen in haar oeuvre opneemt naar verbannen artiesten en
schrijvers (waaronder Nabokov, Brodsky en Kabakov) die tevens een dergelijk nostalgisch
verlangen belichamen. Hun autobiografische teksten en kunstwerken worden gedreven door
het idee van een „thuis‟ dat zij nooit meer in de armen zullen sluiten ten gevolge van histori-
sche omstandigheden. Het lijkt alsof de schrijfster zich door middel van de vermelding van
deze mannen tracht te identificeren met een gelijkaardig levenspatroon: ze is geen losstaand
geval, maar slechts één onbeduidend nummer in een hele reeks van verbanningen die het in-
dividu hebben vervreemd van zijn vaderland. Ze probeert als het ware haar nostalgie te ver-
goelijken door te wijzen op drie grote figuren die net als haar getuigen van eenzelfde psycho-
logische toestand en die een zogenaamde “ethics of remembrance” tot stand wensen te bren-
gen (Boym 2001: 257-258).
Nabokov experimenteert met het thema van de ballingschap en reist telkens onder het
mom van een fictief personage af naar zijn vaderland. Een poging om daadwerkelijk terug te
keren heeft hij echter nooit ondernomen (Boym 2001: 252). Brodksy daarentegen vertoont
nostalgie naar de vertrouwde omgeving uit zijn kindertijd, naar het dagelijkse leven dat hij
destijds deelde met zijn ouders en hem uiteindelijk met afgrijzen heeft vervuld. Van een te-
rugkeer kan er bijgevolg geen sprake zijn, aangezien hij dit in wezen beschouwt als een twee-
de ballingschap die hem opnieuw een gevoel van eenzaamheid en vervreemding zal opleve-
ren. Hij tracht het verleden in zijn herinneringen uit te schakelen door zijn literaire werken
vooral te laten focussen op het motief van de ontvluchting (Boym 2001: 288-289, 295). Ka-
bakov tenslotte verwerkt de nostalgie in zijn kunstwerken, meer bepaald in installaties die zijn
herinneringen in de vorm van vroegere creaties belichamen. Hierdoor groeien zijn „Gesamt-
kunstwerken‟ uit tot volwaardige musea die functioneren als een persoonlijk toevluchtsoord
voor zijn verbanning (Boym 2001: 313, 324). Ugrešić‟ werk kan worden begrepen als een
50
synthese van deze drie artiesten. Zij ziet haar eigen - zowel individuele als literaire - leven
weerspiegeld in het bestaan van andere kunstenaars en gebruikt dit argument ter rechtvaardi-
ging van haar opvattingen die meermaals controverse in haar thuisland hebben veroorzaakt.42
Niettemin dienen er enkele betekenisvolle verschillen te worden vermeld. In tegenstelling
tot Nabokov, Brodsky en Kabakov, die tot ballingschap werden gedwongen (en pas later op-
teerden voor een vrijwillige ballingschap), heeft Ugrešić er zelf voor gekozen om haar vader-
land de rug toe te keren. Bovendien heeft zij Kroatië ondertussen al meerdere keren bezocht:
de toegang wordt haar niet ontzegd; enkel een permanente vestiging en een zogenaamde reha-
bilitatie blijven uit. Hierdoor wordt zij vaak bestempeld als een bevoorrechte vluchteling,
waarvan zij zich ten zeerste bewust is:
Ik zou het geen ballingschap noemen. Al die noties hebben hun betekenis verloren. […] We
reserveerden vroeger het begrip “exil” bijvoorbeeld voor Russische schrijvers die op last van
de rechter hun land waren uitgezet en niet meer terug mochten. De wet verbiedt mij niet terug
te komen als ik dat wil. “Exil” kan tegenwoordig alles betekenen, ook een eigen keuze. Ik
geloof in de meest simpele definitie van “exil”, die ik van Joseph Brodski hoorde: exil is heel
goed, je wordt met rust gelaten. […] Voor mij is in ballingschap leven niet zo‟n tragedie. Ik
ben er aan gewend (Schutte 1994).
3.2. Collectieve identiteit
"[I]ndividuals are identified, by themselves and by others, in terms which distinguish them
from other individuals” (Jenkins 2008: 80). Deze zinsnede legt de nadruk op het belang van
identificatie in het begrip van de collectieve identiteit: gelijkaardig gedrag, overeenkomstige
uiterlijkheden en vergelijkbare omstandigheden kunnen een individu immers onderbrengen in
een groep waarmee hij de meeste verwantschap vertoont. Dankzij een dergelijke vereenzelvi-
ging weet hij wie hij is en kan hij bovendien aanspraak maken op een groepsidentiteit, waar-
van de betekenis door de leden zelf wordt ingevuld. De identificatie met een groep op basis
van tal van gemeenschappelijke kenmerken gebeurt echter niet louter door haar leden; ook de
maatschappij kent individuen een plaats toe in een zekere categorie door middel van “social
categorisation”. Collectieve identiteit moet dan ook altijd worden voorgesteld als het resultaat
van zowel groepsidentificatie als sociale categorisering (Jenkins 2008: 81-84, 89, 102). Dit is
duidelijk het geval bij Ugrešić die onvermijdelijk wordt vereenzelvigd met haar vroegere
landgenoten. De houding van de schrijfster ten aanzien van dit gegeven zal in het hiernavol-
gende deel worden besproken.
42
Ook inhoudelijk vertoont Ugrešić‟ werk overeenkomsten met dat van de drie aangehaalde kunstenaars. Zij
bieden in hun geschriften een alternatieve kijk op twee werelden, namelijk Rusland en de Verenigde Staten. Dit
zien we tevens weerspiegeld in Američki fikcionar, waarin Ugrešić een vergelijkende studie maakt van de Bal-
kan en de Amerikaanse samenleving.
51
Ook de Joegonostalgie kan niet los worden gezien van de kwestie van collectieve identi-
teit. Dit wordt erkend door Ugrešić: volgens haar kan de Joegonostalgie enkel worden beleden
in het gezelschap van een gelijke, dat wil zeggen een individu met dezelfde nationaliteit en
dezelfde geschiedenis. De schrijfster geeft dit onder meer aan in het volgende citaat: “Goran
kreeg regelmatig een aanval van joegonostalgie. Dan schoot hij op straat de eerste de beste
„landgenoot‟ aan en nam hem mee naar huis om iets te drinken” (Ugrešić 2005: 28). Hier is er
duidelijk sprake van een groepsidentificatie, waarmee een verhouding tussen diens leden
wordt verondersteld: zelfs wanneer zij elkaar niet persoonlijk kennen, identificeren zij elkaar
immers onmiskenbaar als verwanten (Jenkins 2008: 86). Deze universele herkenning van
landgenoten vormt bijgevolg een belangrijk aandachtspunt in de geschriften van Ugrešić:
Toen ik de eerste keer de collegezaal binnenkwam, kon ik in sommige studenten direct ie-
mand „van ons‟ herkennen. Ze droegen op hun wang de onzichtbare afdruk van een klap, ze
hadden een wat steelse blik, als van een angstige haas, en in hun hele lichaam voelde je die
bijzondere, alerte spanning als van een dier dat roerloos blijft zitten en links en rechts om zich
heen snuffelt om vast te stellen van welke kant er gevaar dreigt. Ook werd hun afkomst verra-
den door een aparte, trieste gelaatsuitdrukking, een neergeslagen blik, een zekere verstrooid-
heid en de houding van iemand die onder de last van zijn gedachten en herinneringen gebukt
gaat. […] Op straat besnuffelden onze mensen elkaar, ze herkenden elkaar aan een gemeen-
schappelijk soort ongeluk en bewezen elkaar zonder schaamte bepaalde kleine diensten. […]
Ik ging instinctief wat in elkaar gedoken zitten, net als zij. Ik had het gevoel dat ik, net als zij,
op mijn wang de afdruk droeg van een klap. Ik weet niet precies wat ik daar zocht en wat mij
ertoe bracht er steeds weer heen te gaan. Misschien was het een duister verlangen om heel af
en toe aan mijn „kudde‟ te snuffelen, al weet ik niet eens zeker of het wel „mijn‟ kudde was of
ooit was geweest (Ugrešić 2005: 23, 28-29).
Hoewel we als lezer de stem van een fictief personage - namelijk Tanja Lucić - volgen, zien
we in deze passage een duidelijke projectie van de opvattingen van Ugrešić. Zo beschrijft ze
vanuit haar eigen ervaring de gevoelens van een balling, een gekweld persoon wiens gehele
bestaan in beslag wordt genomen door een zekere droefheid en verslagenheid. Ten gevolge
van heimwee of de indruk nergens thuis te horen tracht ze toenadering te zoeken tot haar volk
dat onderhevig is aan hetzelfde leed, hoewel ze zich tegelijkertijd afvraagt wat hen nu feitelijk
bindt (zowel in het verleden als in het heden). Enerzijds geeft Ugrešić de indruk dat ook zij
soms behoefte heeft aan het gezelschap van haar „eigen volk‟ of van zogenaamde medeballin-
gen, maar anderzijds is zij niet mild voor hen in haar beschrijvingen. Hierin maakt zij gebruik
van een treffende metaforiek:
Wij zijn barbaren. […] Al onze wijken zijn hetzelfde. Onze woningen zijn te herkennen aan
de schotelantennes bij de balkons. Via deze metalen uitgroeisels luisteren we naar de polsslag
van de landen waar we werden geboren en die we achter ons lieten. Wij zijn verliezers, per-
manent aangesloten op de mega-bloedsomloop van het land dat we met zo veel haat hebben
verlaten. [… ] Wij hebben kinderen. Wij vermenigvuldigen ons angstaanjagend snel. Ze zeg-
52
gen wel eens dat een kangoeroe één jong achter zich aan heeft lopen, het volgende zit in de
buidel, het derde nog in de buik, klaar om elk moment naar buiten te komen, en het vierde,
niet meer dan een bevrucht ei, zit al op zijn beurt te wachten. Onze vrouwen zijn net zo groot
als kangoeroes. […] Ons eten halen we bij Basis, Aldi, Lidl of Dirk van den Broek. Daar
slaan we onze voorraden in, goedkoop, veel en in bulkverpakking. Anders dan bij hen zijn
onze winkels vies. […] Wij zijn barbaren. Wij zijn de dubbele bodem, het duveltje uit het
doosje, de afstotende keerzijde van deze volmaakte samenleving, wij zijn een parallelwereld,
een halve wereld. We lopen door de stront van honden en mensen, en ‟s morgens vroeg en ‟s
avonds laat komen we de ratten tegen die de stad bevolken. […] Onze jongens zijn rusteloos
en weinig spraakzaam, en zitten vol agressie. ‟s Avonds laat verzamelen ze zich als een meute
jonge honden op de verlaten betonnen pleinen, en daar gaan ze tot diep in de nacht tekeer.
[…] Onze jongens laten hetzelfde gekrijs horen als de meeuwen. […] En altijd zie je ze in een
groep bij elkaar, in een meute, net als de honden in een dorp. […] Wij zijn barbaren. We heb-
ben geen eigen schrift, we zetten onze handtekening in de wind. We stoten klanken uit. We
zetten onze handtekening met een kreet, een gil, een losse klank of door te spugen. Zo bake-
nen wij onze ruimte af. We trommelen met onze vingers op alles wat we tegenkomen, op
vuilnisemmers, op ramen en op regenpijpen, zo laten we horen dat we bestaan. We maken
herrie en de herrie die we maken doet net zo veel pijn als een zere kies. We jammeren tijdens
een bruiloft, weeklagen tijdens een begrafenis en dan weerkaatsen de stemmen van onze
vrouwen als geweersalvo‟s tegen de betonnen gevels. We slaan ruiten in, maken rommel en
ons meest geliefde vermaak is rotjes afsteken. Geluiden zijn ons schrift en onze handtekening,
het lawaai dat we maken is het enige bewijs dat we bestaan, en stof is het enige spoor dat we
achterlaten. Wij zijn net honden, we blaffen en we sturen ons geblaf naar de grauwe, laaghan-
gende hemel die op ons schedeldak lijkt te drukken (Ugrešić 2005: 239-243).
Een gelijkaardige omschrijving treffen we aan in Nikog nema doma, waarin Ugrešić haar
voormalige landgenoten als volgt weergeeft:
Het ergst zijn mijn voormalige landgenoten, de Joegoslaven. Als je door een buitenlandse stad
loopt, herken je hen meteen. Ze kijken somber en loerend om zich heen en bewegen zich be-
hoedzaam, alsof ze door een jungle zwerven waar ze van achter elke struik door een ver-
schrikkelijk monster kunnen worden besprongen. […] Soms denk ik weleens dat die landge-
noten van me geen mensen zijn, maar inktvissen in mensengedaante: je hoeft ze maar aan te
raken en ze spuiten inkt. Ze vertegenwoordigen een cultuur waarin het beroep van klaagvrouw
nog niet is uitgestorven. […] Mijn landgenoten behoren tot een volk dat in de loop der eeu-
wen een gevoel voor ongeluk heeft ontwikkeld, het zit in hun genen; erger nog: het ongeluk is
als een uitdrukking van het hoogst denkbare geluk hun spreektaal binnengeslopen. Terwijl
andere samenlevingen in hun ideologische pakket een aantal bepalingen hebben opgenomen
waarin het recht van de individuele burgers op persoonlijk geluk is vastgelegd, streden mijn
vroegere landgenoten (en met succes!) voor het recht op persoonlijk ongeluk (Ugrešić 2007:
21-22).
In beide passages ontbreekt elke vorm van vereenzelviging met het eigen volk: haar landgeno-
ten worden omschreven als onhandelbare lastpakken die louter kunnen worden vergeleken
met tal van dierlijke soorten en bijgevolg het mens-zijn onwaardig zijn. De intentie van een
53
dergelijke omschrijving is onduidelijk, maar vermoedelijk tracht Ugrešić te wijzen op een
belangrijk aspect van haar identiteitscrisis, die onlosmakelijk verbonden is met de identificatie
met of in ieder geval het deel uitmaken van een bepaalde bevolkingsgroep. Dit blijkt onder
meer uit het volgende citaat: “We wensten niet bij „onze mensen daarginds‟ te horen en ook
niet bij „onze mensen hier‟. Op het ene moment vereenzelvigden we ons met zoiets vaags als
een „collectieve identiteit‟, en een ogenblik later wierpen we dat hele idee vol afkeer ver van
ons” (Ugrešić 2005: 29). Deze gedachtegang verklaart het tegenstrijdige gevoel van de
schrijfster die weliswaar verlangt naar een zeker gemeenschapsleven, maar dit desondanks
niet kan aanvaarden. Het resultaat is dat ze alleen en verweesd achterblijft, verstoken van elke
persoonlijke en collectieve identiteit die haar is ontnomen door de oorlog en de hieruit resulte-
rende (doch vrijwillige) ballingschap. Ugrešić‟ afkeer van een dergelijke collectiviteit kan
echter worden verduidelijkt aan de hand van enkele opmerkingen die tegelijkertijd een nostal-
gisch verlangen naar het verleden tot uiting laten komen. Zij luiden als volgt:
Govorim o socijalizmu, o mentalitetu, o kolektivizmu, o kolektivnom mi umjesto individual-
nog ja, o tome mi koje nikada ne snosi odgovornost, u ime kojega se godinama obećavala
sretna budućnost, u ime kojega se danas kolje. […] Moj indoktrinirani mozak okrenuo je zna-
ne slike totalitarne sreće, slike parada, cijelu jednu povijest sretnih masa koje glume kolek-
tivno tijelo. […] GraĎanin bivše Jugoslavije još uvijek nije zaboravio bivši, drţavni kič i mo-
numentalne predstave u kojima je glavnu i jedinu ulogu imalo kolektivno tijelo. […] Kao što
se svaka tragedija pretvara u farsu, tako su se svi bivši jugo-simboli pretvorili u svoju suprot-
nost. Titova štafeta (simbol bratstva i jedinstva) u bratoubilačku palicu, pušku ili noţ […]
Gradovi i sela kroz koje je prolazila Titova štafeta danas se ruše kao kule od karata, gotovo
istim redom, od sjevera prema jugu. Kolektivno ljudsko tijelo pretvorilo se u kolektivno
ljudsko meso, bivši Jugoslaveni danas su čovječetina. Činjenica da jedni ginu kao Hrvati,
drugi kao Srbi, a treći kao Muslimani, u pitanjima smrti, čini se, ne znači mnogo (Ugrešić
2002b: 47, 64, 147; nadruk in origineel).43
Ugrešić meent met andere woorden dat men vroeger recht had om te spreken over en te stre-
ven naar een collectieve identiteit, aangezien deze was gericht op het bereiken van een geluk-
zalige toekomst door middel van de concepten broederschap en eenheid. Vandaag echter
43
“Ik vertel over het socialisme en de heersende mentaliteit, over het collectivisme en het collectieve „wij‟ in
plaats van het individuele „ik‟; in naam van dat „wij‟ dat nooit verantwoordelijkheid hoefde te dragen, werd ons
jarenlang een gelukkige toekomst beloofd, in naam van dat „wij‟ maken de mensen elkaar nu af… […] In mijn
geïndoctrineerde Europese geest doemde opnieuw het bekende beeld op van het totalitaire geluk, de beelden van
parades, de hele geschiedenis van mensen die met hun lichamen figuren vormden, de beelden van gelukkige
massa‟s die tezamen een collectief lichaam uitbeelden… […] De burger van het voormalige Joegoslavië herin-
nert zich nog steeds de oude staatskitsch, de monumentale voorstellingen waarin het gemeenschappelijke li-
chaam de hoofdrol speelde, de enige rol die er was. […] Net zoals iedere tragedie overgaat in een klucht, gaan
alle vroegere Joego-symbolen over in hun tegendeel: de stok van de Tito-estafette (het symbool van broeder-
schap en eenheid) verandert in de stok van de broedermoordenaar, in een geweer of een mes […]. De steden en
dorpen waar de estafette doorheen kwam, storten nu, in bijna dezelfde volgorde, van noord naar zuid, als kaar-
tenhuizen in. Het collectieve mensenlichaam is veranderd in het collectieve mensenvlees van de voormalige
Joegoslaven… Het feit dat sommige mensen doodgaan als Kroaten, anderen als Serviërs en weer anderen als
moslims, doet er niet veel toe” (Ugrešić 1993: 37, 50, 112).
54
wordt het collectieve „wij‟ misbruikt om de voormalige broeders uit te moorden met het oog
op de totstandkoming van eigen naties die de gemeenschappelijke geschiedenis en cultuur
verloochenen. Beide tijdperken - Tito versus Tudjman - hanteerden dit begrip ten dienste van
verschillende doeleinden, maar voor Ugrešić is de postcommunistische invulling van het „wij‟
onaanvaardbaar. Dit kan haar weigering om zich te associëren met een „ras‟, etnische groep of
bevolkingsgroep verklaren, hoewel ze niet in staat is om zich geheel te onttrekken aan de
identificatie met haar volk. In Kultura laţi geeft ze echter een eerder banale uiteenzetting van
haar afwijzing van de collectiviteit:
Moţda je uzrok nesvjesnu nepristajanju na (bilo koji) kolektivitet bilo ono davno poniţenje
kada sam čokoladom podmićivala tri djevojčice: za kolektivitet moraš nešto dati, moraš biti
isti, kao dio kolektiva moraš imati petlje da i sam isključiš neku nepodobnu jedinku… Je li
onaj rani defekt (nedostatak pletenica) zaostao u mojoj svijesti kao trajna spoznaja da sam
drukčija i da mimikriranje ne pomaţe […]? Moţda svaki poziv na kolektivitet budi u meni
nesvjestan strah? I je li ono davno dječje poniţenje zaista uzrok mome današnjem
otpadništvu? Primjećujem, naime, tvrdoglavo odbijanje da shvatim vaţnost nacionalna ko-
lektiviteta […] (Ugrešić 2002c: 236).44
Ten gevolge van de weigering om zich een collectieve identiteit aan te meten, om zich te ver-
eenzelvigen met een nationale groep, vertonen haar geschriften vaak een ironische toon, wat
kenmerkend is voor de „reflective nostalgia‟ (Boym 2001: 49). Dit blijkt onder meer uit het
volgende citaat:
Soms moet ik met weemoed denken aan die oude, totalitaire tijd […]. Mijn vrienden –
schilders, schrijvers, intellectuelen – leefden in een gelukzalige oppositie tegen het regime,
het waren allen dissidenten, ze werkten ondergronds, ze zaten tot over hun oren in de samiz-
dat… Wat was dat een creatief en opwindend bestaan! Hier drijven we allemaal aan de op-
pervlakte, van een ondergrondse beweging is hier geen sprake, we hebben democratisch
gestemd voor een democratische regering, we hebben die zelf gekozen… Wat is er toch met
me aan de hand? Ben ik som gek geworden, wat wil ik dan, wil ik soms het onderste uit de
kan, haal ik niet verschillende perioden door elkaar, kan ik niet eens meer een democratische
regering van een totalitair regime onderscheiden (Ugrešić 1993: 153)!?45
44
“Misschien is mijn onbewuste afwijzing van collectiviteit, in welke vorm dan ook, het gevolg van de vernede-
ring die ik heel lang geleden onderging toen ik die drie meisjes met chocolade probeerde om te kopen: om te
kunnen behoren tot een collectief moet je iets geven, je moet hetzelfde zijn, als lid van een collectief moet je ook
zelf de moed hebben een individu dat anders is, buiten te sluiten… Is het feit dat ik destijds iets miste (ik had
geen vlechten) ergens in mijn herinnering blijven hangen, zodat ik nu voortdurend besef dat ik anders ben en dat
gebruik van mimicry geen zin heeft? […] Misschien doet elke roep om collectiviteit in mij een onbewuste angst
ontwaken […]. Maar is de vernedering die ik, lang geleden, als kind onderging, er werkelijk de oorzaak van dat
ik me tegenwoordig van alles zo afzijdig houd? Ik merk namelijk dat ik pertinent weiger enig belang toe te ken-
nen aan de nationale collectiviteit” (Ugrešić 1995: 242). 45
Is niet opgenomen in de Kroatische versie.
55
Spottend stelt ze Tito en Tudjman gelijk aan respectievelijk het totalitarisme en de democra-
tie, zoals men door de nieuwe regimes wordt verondersteld te doen (hoewel dit in werkelijk-
heid net het tegenovergestelde is). Ze speelt met andere woorden een spel met de verwachtin-
gen van de postcommunistische staten: vandaag heerst er op papier immers een democratie,
maar de autoritaire trekken van de machthebbers doen eerder een schrikbewind vermoeden
dat de burgers zoals in overige dictaturen transformeert in angsthazen en verraders. Deze
denkwijze van Ugrešić geeft echter tegelijkertijd uiting aan haar verwarring die wordt veroor-
zaakt door de heersende chaos van de vergetelheid. Zo lijkt ze bij nadere beschouwing niet
meer in staat om een duidelijk onderscheid aan te brengen tussen beide tijdperken, terwijl dit
altijd het uitgangspunt is geweest van haar gedachtegoed. De schrijfster is bijgevolg in meer-
dere opzichten een slachtoffer van het postcommunisme, hoewel ze dit - net als de nostalgie -
zal ontkennen. Er kan dan ook worden besloten met volgende treffende uitspraak van Ugrešić:
Što da kaţem, ţivot u svijetu knjiţevne demokracije ozbiljno je poljuljao moj identitet. Na-
jednom više ne znam tko sam. Najednom ne znam koje je moje zanimanje. Više ne znam
gdje da samu sebe smjestim i kamo da uopće krenem. […] A onda me, najednom, usred
same krize identiteta, kao grom iz vedra neba pogaĎa spoznaja da sam aktivistica i da nika-
da, zapravo, drugo nisam ni bila (Ugrešić 2002e: 59).46
3.3. Besluit
Ugrešić heeft een hekel aan „etikettering‟, de toekenning van labels op basis van onder meer
etnische afkomst en professionele activiteiten. Bovendien gebeurt het toekennen van deze
labels vaak op basis van vermoedens, zodat personen ten onrechte tot een bepaalde groep
worden gerekend. Zij wenst zich niet te onderwerpen aan deze werkwijze, waardoor zij bijge-
volg alle suggesties of eerder beschuldigingen omtrent haar persoonlijkheid ontkent. Dit geldt
ook voor haar omschrijving als een Joegonostalgica, wat in dit hoofdstuk nader is bekeken
door de reden van haar zelfverloochening ter discussie te stellen: is zij daadwerkelijk geen
nostalgicus of wil zij eenvoudigweg niet worden geconfronteerd met de mogelijkheid dat zij
dit kan zijn? Ons onderzoek heeft aangewezen dat de schrijfster wel degelijk sporen van
nostalgie naar Joegoslavië vertoont, meer bepaald naar een periode die onherroepelijk verlo-
ren is gegaan. De vraag of Ugrešić deze Joegonostalgie al dan niet bewust in haar geschriften
incorporeert, blijft echter onbeantwoord. Het vormt weliswaar een integraal onderdeel van
haar oeuvre, maar de diepere betekenis van deze nostalgische interpellaties kan niet worden
achterhaald doordat de schrijfster hierop commentaar weigert te leveren. Zo kan dit worden
46
“Wat ik zeggen wil: het leven in een wereld waar een literaire democratie heerst, heeft mijn identiteit ernstig
aan het wankelen gebracht. Ik weet niet meer wie ik ben. Ik weet niet meer wat mijn beroep is. Ik weet niet meer
waar ik me kan vestigen en waar ik nog terecht kan. […] Maar dan, op het dieptepunt van mijn identiteitscrisis,
dringt als een donderslag bij heldere hemel tot mij het besef door dat ook ik een activiste ben, en dat ik ook nooit
iets anders ben geweest” (Ugrešić 2001c: 55).
56
geïnterpreteerd als een belangrijke stap in het verwerkingsproces, maar tevens als een metho-
de om zich te oriënteren in de „nieuwe‟ wereld en om zich te verzetten tegen de vergetelheid
die elke balling overvalt in deze postmoderne tijd.
De enige zekerheid die Ugrešić ons verschaft, houdt verband met de collectieve identiteit
die zij ten zeerste verwerpt. Hoewel zij meermaals de behoefte heeft zich te laten omringen
door haar „eigen volk‟, vertoont zij even vaak de neiging om zich van hen te distantiëren. Ze
weigert zich met hen te identificeren, aangezien er niets meer is dat hen bindt. In tegenstelling
tot het tijdperk van Tito waarin er sprake was van een echte gemeenschap, heerst er vandaag
louter chaos ten gevolge van het beleid dat het collectieve „wij‟ misbruikt om politieke doel-
stellingen te bereiken. Men moordt elkaar uit omwille van deze gezamenlijke identiteit die
echter beperkt dient te blijven tot de nationale grenzen. Indien dit de doelstelling vormt van de
nieuwe staten, blijft Ugrešić liever zonder enige identiteit achter in het buitenland waar zij kan
opgaan in de bonte massa.
57
BESLUIT
De val van Joegoslavië betekent een radicale wending in het persoonlijke en artistieke leven
van Dubravka Ugrešić. Na een lastercampagne van de media, die zij zelf omschrijft als een
ware „heksenjacht‟, ontvlucht ze in 1993 haar land onder het mom van vrijwillige balling-
schap. Aanleiding van haar vertrek vormen haar kritische geschriften over het Kroatische en
het Servische nationalisme alsook over de onzinnigheid van de oorlog die een einde maakte
aan het communistische regime. Ten gevolge van haar opvattingen wordt zij het mikpunt van
de media, politici, schrijvers en burgers die haar bestempelen als een landverrader, een pu-
blieke vijand en een heks. Deze onhoudbare situatie creëert een nieuwe dimensie in het leven
van de schrijfster: het levert haar immers niet alleen een nieuw zwervend bestaan in het bui-
tenland op, maar ook een nieuwe literatuur of liever een nieuwe thematiek. Terwijl ze in haar
geschriften van voor het uiteenvallen van Joegoslavië en de val van het communisme neigt
naar proza waarin ze een ludiek spel speelt met tal van literaire conventies en genres, focust
ze zich na 1991 eerder op de essayistiek. Gedurende een decennium (tussen de late jaren tach-
tig en het einde van de jaren negentig) publiceert ze geen fictie meer. Ze geeft dit genre als het
ware op voor de productie van journalistieke teksten, wat haar in staat stelt om een kritische
houding aan te nemen ten aanzien van vooral zwaarwichtige onderwerpen. Deze keuze maakt
ze vrij bewust: als een „verbannen‟ schrijfster beschouwt ze het immers als haar plicht om de
waarheid te vertellen over haar eigen land.
De vraag of haar geschriften al dan niet als fictie kunnen worden beschouwd, staat in
deze scriptie centraal en wordt belicht in het kader van de identiteitsproblematiek van de
schrijfster. De breuk met het vaderland ging immers gepaard met een hevige identiteitscrisis
die Ugrešić elke vorm van zelfbewustzijn heeft ontnomen. Door het verlies van haar echte
thuis - dat wil zeggen het socialistische Joegoslavië - voelt ze zich ontheemd en beroofd van
haar persoonlijkheid, haar verleden en haar herinneringen. Dit komt duidelijk tot uiting in
haar literatuur, waarin de zoektocht naar de eigen, zowel persoonlijke als collectieve, identi-
teit voortdurend op de voorgrond treedt. Aan de hand van een analyse van op zich triviale
fenomenen gaat ze op zoek naar haar verleden, waarbij ze de geschiedenis van haar eigen
leven tracht te reconstrueren. Hoewel ze meermaals verscheidene onderwerpen aansnijdt,
staat haar hele betoog telkens in het teken van de huidige ballingschap die de oorzaak vormt
van haar „zoekend‟ bestaan. Hierdoor kan het merendeel van haar geschriften worden bestem-
peld als autobiografische lectuur, als fictie die qua vorm en inhoud eerder aanleunt bij non-
fictie. Deze tweestrijd tussen „fiction‟ en „faction‟ vormt een constante doorheen het oeuvre
van Ugrešić. Zij geldt bijgevolg als een vertegenwoordiger van de autofictie, die streeft naar
een opheffing van de grens tussen fictie en non-fictie.
58
Hoewel de geschriften van Ugrešić kunnen worden gerekend tot het autobiografische
genre, zijn zij in de ware zin van het woord geen autobiografie doordat zij geen beschrijving
bieden van haar gehele levensloop (gaande van haar geboorte tot het punt waarop ze is aanbe-
land). Zij brengen daarentegen eerder verslag uit van één bepaalde periode uit haar leven die
van grote betekenis is geweest voor de verdere ontplooiing van haar identiteit, namelijk haar
vlucht uit Kroatië en de daaropvolgende „integratie‟ in het westen. Ze beoogt met andere
woorden een schriftelijke neerslag van haar herinneringen en ervaringen, waarmee ze ener-
zijds haar levensverhaal tracht te reconstrueren en anderzijds onderzoek tracht te voeren naar
de vraag wie ze nu feitelijk is. Het schrijverschap biedt haar enige troost: het zorgt immers
voor een legitimering van haar bestaan en geeft haar de kans om oude herinneringen op te
halen. Dit geldt als een belangrijke stap in het verwerkingsproces van het individuele trauma
en leed, maar tegelijkertijd geeft Ugrešić in haar literatuur duidelijk te kennen dat zij niet in
staat is het verleden te laten rusten.
De gelukkige herinneringen aan het oude regime versus de kritische beschouwingen
omtrent het huidige tijdperk met zijn „cultuur van leugens‟ doen vermoeden dat de schrijfster
nostalgische verlangens naar het voormalige Joegoslavië koestert. Zo wordt haar in haar ge-
boorteland meermaals verweten een Joegonostalgica te zijn, maar Ugrešić verzet zich heftig
tegen deze beschuldiging. Uit ons onderzoek is gebleken dat zij wel degelijk heimwee ver-
toont naar een cultuur en een staat die in het teken stonden van broederlijkheid en eenheid. De
reden voor haar voortdurende ontkenning blijft echter onduidelijk. Zij geeft slechts één argu-
ment: ze kan geen vertegenwoordiger zijn van de nostalgie omdat dit een herinnering veron-
derstelt, terwijl zij juist alles is vergeten. Deze amnesie - of in het geval van Ugrešić „selectief
geheugenverlies‟ - loopt als een rode draad doorheen haar naoorlogse geschriften. Opnieuw is
het motief van haar vergetelheid moeilijk te achterhalen, aangezien de schrijfster nooit een
verklaring biedt voor deze (eerder psychologische) verschijnselen. Ze stelt louter een diagno-
se zonder de oorzaken van deze symptomen te verduidelijken. Het lijkt echter vrij onaanne-
melijk dat Ugrešić wordt gekweld door gaten in haar geheugen, wat we bijgevolg ook hebben
trachten aan te tonen in deze scriptie. Hetzelfde geldt voor de kwestie van het false memory
syndrome en de zogenaamde „musealisering‟ van het verleden, waarvan we meerdere sporen
aantreffen in de literatuur van Ugrešić. Ze kent als het ware een museale waarde toe aan het
verleden door de herinneringen aan het communistische regime van Tito onder te brengen in
een denkbeeldig museum, waarnaar ze vervolgens met grote bewondering terugblikt.
Ugrešić kent echter vanuit haar huidige gemoedstoestand waarde en betekenis toe aan
het verleden. Dit werkt een subjectieve vertekening van haar herinneringen in de hand, aange-
zien ze - ten gevolge van de vervolging in haar land - niet langer onbevooroordeeld kan ver-
wijzen naar een tijdperk dat haar ongemoeid liet en dat haar bovendien een identiteit verschaf-
te. Met betrekking tot de persoonlijke identiteit hebben we reeds aangetoond dat Ugrešić
moeite heeft om zich een plaats toe te kennen in haar nieuwe wereld: ze weet niet meer wie ze
59
is of ooit geweest is, waardoor ze haar leven moet heropbouwen op basis van gegevens die ze
uit haar geheugen heeft gebannen. Haar identiteit ligt in Joegoslavië en is bijgevolg samen
met de val van deze eenheidsstaat onherroepelijk verloren gegaan. Het besef dat tevens de
nationaliteit een wezenlijk onderdeel vormt van het identificatieproces (wat zij sinds haar te-
rugtrekking uit Kroatië niet meer bezit daar ze zichzelf a-nationaal noemt), ligt mede ten
grondslag aan haar existentiële crisis. Ondanks de mogelijkheid om zich te vereenzelvigen
met haar voormalige landgenoten die ze in het buitenland ontmoet, weigert Ugrešić zich te
onderwerpen aan een dergelijke nationalistische en patriottische praktijk: het collectieve „wij‟
dient naar haar mening immers enkel ter verwezenlijking van politieke doeleinden en niet ter
creatie van een eenheid en samenhorigheidsgevoel die eertijds wel werden nagestreefd door
Tito. Omwille van haar hardnekkige afwijzing wordt haar dus eveneens een collectieve en
sociale identiteit ontzegd. In tegenstelling tot haar persoonlijke identiteit betreft dit echter een
bewuste keuze van Ugrešić, die hiermee te kennen geeft dat zij zich onder geen enkel beding
zal conformeren aan het huichelachtige Kroatische bewind (dat zij ten tijde van Tudjman be-
stempelt als een cultuur van leugens).
We kunnen als het ware besluiten dat het verlies van de persoonlijke en collectieve
identiteit Ugrešić heeft genoopt tot een nostalgische terugblik op het verleden, op het tijdperk
dat zij ten zeerste koestert en mist. Ondanks de beoogde doelstelling van deze scriptie om een
verklaring te bieden voor de paradoxale verhouding van de schrijfster met het verleden, blij-
ven echter vele vragen onbeantwoord. Er dringt zich bijgevolg nader onderzoek op van dit
onderwerp, zodanig dat er een duidelijk beeld kan worden geschetst van de identiteitsproble-
matiek van Ugrešić.
60
61
BIBLIOGRAFIE
Primaire bronnen
Ugrešić, Dubravka
1991a
b
Steffie Steek in de klauwen van het leven: patchworkverhaal. Amsterdam: Amber.
De sleutelroman ontsloten. Amsterdam: Amber.
1992 Het leven is een sprookje. Amsterdam: Amber.
1993 Nationaliteit: geen. Amsterdam: Nijgh en Van Ditmar.
1995 De cultuur van leugens: anti-politieke essays. Amsterdam: Nijgh en Van Ditmar.
1997 Museum van onvoorwaardelijke overgave. Amsterdam: Nijgh en Van Ditmar.
2001a
b
c
d
Forsiranje romana-reke. Zagreb: Konzor.
Štefica Cvek u raljama ţivota. Zagreb: Konzor.
Verboden te lezen. Breda: De Geus.
Ţivot je bajka. Zagreb: Konzor.
2002a
b
c
d
e
Amsterdam, Amsterdam. Breda: De Geus.
Američki fikcionar. Zagreb: Konzor.
Kultura laţi. Zagreb: Konzor.
Muzej bezuvjetne predaje. Zagreb: Konzor.
Zabranjeno čitanje. Zagreb: Konzor.
2005 Ministerie van pijn. Breda: De Geus.
2007 Niemand thuis. Breda: De Geus.
62
Secundaire bronnen
1. Boeken
Altrichter, Helmut & Elisabeth Müller-Luckner
2006 GegenErinnerung. Geschichte als politisches Argument im Transformationsprozeß
Ost-, Ostmittel- und Südosteuropas. München: R. Oldenbourg Verlag.
Bašćina, Rasuta
2005 Muzej bezuvjetne predaje Dubravke Ugrešić. In: V. BITI, Doba Svjedočenja. Tvorba
identiteta u suvremenoj brvatskoj prozi: 225-242. Zagreb: Matica Hrvatska.
Boym, Svetlana
2001 The Future of Nostalgia. New York: Basic Books.
De Jong, Martien
1989 De onvoltooide van Willem Frederik Hermans. In: E. Jongeneel (ed.), Over de auto-
biografie: 160-169. Utrecht: HES Uitgevers.
Dijksgraaf, Margot
2006 De pen van Europa : gesprekken met Europese schrijvers. Amsterdam: Prometheus.
Dragstra, Henk
1989 Drie recente gevangenis-autobiografieën: Jimmy Boyle, Alain Reeve en Breyten
Breytenbach. In: E. Jongeneel (ed.), Over de autobiografie: 213-224. Utrecht: HES
Uitgevers.
Gallagher, Tom
2001 Outcast Europe: The Balkans, 1789-1989. From the Ottomans to Milošević. London:
Routledge.
Hillenaar, Henk
1989 De autobiografie volgens Michel Leiris. In: E. Jongeneel (ed.), Over de autobiografie:
170-182. Utrecht: HES Uitgevers.
Hoeks, Henk (ed.)
1997 Verbannen naar het land van het boek. Nijmegen: Sun.
63
Huyssen, Andreas
1995 Twilight Memories: Marking Time in a Culture of Amnesia. New York: Routledge.
Jenkins, Richard
2008 Social Identity. London: Routledge.
Lejeune, Philippe
1996 Le Pacte autobiographique. S.l.: Éditions du Seuil.
Musarra-Schroeder
1989 Vormen van „autobiografisch schrijven‟. In: E. Jongeneel (ed.), Over de autobiogra-
fie: 41-56. Utrecht: HES Uitgevers.
Neumann, Bernd
1989 De autobiografie als literair genre. In: E. Jongeneel (ed.), Over de autobiografie: 27-
40. Utrecht: HES Uitgevers.
Saunders, Max
2008 Life-Writing, Cultural Memory, and Literary Studies. In: A. Erll, A. Nünning & S.B.
Young (eds), Cultural Memory Studies: An International and Interdisciplinary Hand-
book: 321-331. Berlin; New York: Walter de Gruyter.
Simpson, David
2006 9/11: The Culture of Commemoration. Chicago: University of Chicago Press.
Spigt, P.
1985 Het ontstaan van de autobiografie in Nederland. Amsterdam: G.A. Van Oorschot.
Sturrock, John
1993 The Language of Autobiography. Studies in the first person singular. Cambridge:
Cambridge University Press.
Tighe, Carl
2005 Writing and Responsibility. London: Routledge.
Todorova, Maria (ed.)
2004 Balkan identities: nation and memory. London: Hurst.
64
Van Buren, Maarten
1990 De biografie als literair genre. In: J. Anthierens et al., Aspecten van de literaire bio-
grafie: 50-61. Kampen: Kok Agora.
Van Gorp, H.
1998 Lexicon van literaire termen. Deurne: Wolters Plantyn.
Wachtel, Andrew Baruch
2006 Remaining Relevant After Communism: The Role of the Writer in Eastern Europe.
Chicago: University of Chicago Press.
Weintraub, Karl
1989 De ontwikkeling van de autobiografie als vorm van zelfbewustwording. In: E. Jonge-
neel (ed.), Over de autobiografie: 9-26. Utrecht: HES Uitgevers.
Winland, Daphne N.
2007 We Are Now a Nation: Croats between ‘Home’ and ‘Homeland’. Toronto: University
of Toronto Press.
Ţanić, Ivo
2007 Flag on the Mountain. A Political Anthropology of the War in Croatia and Bosnia-
Herzegovina 1990-1995. London: The Bosnian Institute.
65
2. Artikels
Allegaert, Patrick
1995 Over het uitvinden van verschillen. Dubravka Ugresic. „De cultuur van leugens‟. De
Morgen, 3 maart 1995, p. 27.
Blommaert, Johanna
1991 De Joegoslavische schrijfster Dubravka Ugresic: „Ik weiger een nationaliteit te heb-
ben‟. De Morgen, 18 oktober 1991, p. 28.
Bouchard, Daniel
2003 Trivial Pursuits. American Book Review 24/6: 3.
Chernetsky, Vitaly
1999 World Literature in Review: Croatian. World Literature Today 73/4: 773-775.
Coenen, Martin
1995
Het achterwerk van een boer: Dubravka Ugresic over de leugen als motor van de oor-
log, De Morgen, 3 juni 1995, p. 28.
Crnkovic, Gordana P.
1999 Reviews. Slavic & East European Journal 43/3: 544-547.
Cuyt, Martine
1993 De literatuur verbannen uit ex-Joegoslavië. Het verweesde gevoel van Dubravka Ug-
resic. Gazet van Antwerpen, 2 oktober 1993, z.p.
De Coninck, Herman
1994 Als het Empire State Building instort. De Morgen, 18 februari 1994, p. 27.
De Gruyter, Caroline
1993 Leven in de transithal. Gesprek met de Kroatische schrijfster Dubravka Ugrešić. Else-
vier, 16 oktober 1993, z.p.
De Haes, Leo
1993 Dubravka Ugresic en het dubbele niets. DNM 36/8: 6-9.
1995 Kroatische salami. NWT 12/5: 69-70.
66
2001 Joan Collins in het roze. Slordige cultuurkritiek van Dubravka Ugresic. De Standaard,
5 juli 2001, p. 11.
De Moor, Piet
1991 Zonde van het bestek. Knack, 5 juni 1991, p. 127.
1993 Nationaliteit: geen. Een bloedige dolk als grafmonument. Vrij Nederland, 13 novem-
ber 1993, z.p.
1994 In tijden van waanzin. Knack, 9 februari 1994, p. 91.
1995a Essays over ex-Joegoslavië. Een stempel op het achterwerk. Vrij Nederland, 4 maart
1995, z.p.
b Branden als wierook. Knack, 15 maart 1995, pp. 96-97.
1997 Hoe de zware dingen licht te maken. Vrij Nederland, 22 maart 1997, z.p.
Emery, Jacob
2002 Guides to Berlin. Comparative Literature 54/4: 291-307.
Folks, Jeffrey J.
1992 World Literature in Review: Croatian. World Literature Today 66/4: 743.
1999 World Literature in Review: Croatian. World Literature Today 73/3: 557-559.
Fortuin, Arjen
2001 Onder het mes. Het boek en de bloeiende markt voor cultuurpessimisme. NRC Han-
delsblad, 25 mei 2001, z.p.
Ghijs, Inge
1995 Een vijand van het volk. Dubravka Ugresic en het Kroatische macho-chauvinisme:
“De abnormaliteit is normaal geworden”. DS Magazine, 22 september 1995, pp. 12-
14.
Gold, Sarah F. & Mark Rotella & Lynn Andriani
2003 Thank You For Not Reading: Essays on Literary Trivia (Book). Publishers Weekly
250/28: 63.
Hawkesworth, Celia
1990 Dubravka Ugrešić: the Insider‟s Story. The Slavonic and East European Review 68/3:
436-446.
67
Hermans, Lex
1997 Ballingschap en herinnering. Haagsche Courant, 16 mei 1997, z.p.
Hilhorst, Pieter
2000 „Ik blijf voor Kroaten het kwade geweten‟. De Volkskrant, 15 januari 2000, Reflex R3.
Hoving, Isabel & Jasmina Lukic & Karen Rosenberg
2000 Book Reviews. European Journal of Women’s Studies 7/3: 383-397.
Jablow, Valerie
2000 No Place Like Home. The Women’s Review of Books 17/6: 1-4.
Janssen, Dries
1992 Serieus bedoelde rapporten. Kruispunt 33/47: 139-140.
Kuhlman, Martha
1999 The Ex(centric) Mind of Europe: Dubravka Ugresic. World Literature Today 73/3:
423-429.
Krielaars, Michel
2005 Leve de plastic tas! Ugresić‟ roman toont nostalgie als subversieve activiteit. NRC
Handelsblad, 8 april 2005, z.p.
Kuipers, Willem
2001 Blijf lezen! De Volkskrant, 27 april 2001, z.p.
Kuypers, Jeroen & Piet De Moor
1995 “Al mijn illuzies zijn vernietigd”. Dubravka Ugresic gehaat en verwenst in eigen land.
SdL, 6 april 1995, pp. 10-11.
Lucas, Nicole
1997 Buitenwereld heeft grote waardering voor de heks van Kroatië. Trouw, 8 maart 1997,
z.p.
Lukić, Jasmina
2000 Witches Fly High : The Sweeping Broom of Dubravka Ugresic. The European Jour-
nal of Women’s Studies 7/3 : 385-393.
68
Malin, Irving
2000 Book Reviews. Review of Contemporary Fiction 20/1: 187-189.
Meijer, Martijn
2001 „Boegalkov heeft een scherp oog voor absurditeiten‟. Het beslissende boek van Du-
bravka Ugresic. NRC Handelsblad, 11 mei 2001, z.p.
Millar, Eloise
2008 Nobody‟s Home. New Internationalist 408: 38.
Milivojevic, Dragan
1992 World Literature in Review: Croatian. World Literature Today 66/3: 545.
Mulder, Reinjan
1995 De elastische mensheid. Dubravka Ugrešić over heksen, mafiosi en haar verloren iden-
titeit. CS Literair NRC Handelsblad, 17 februari 1995, p. 3.
Pavlović, Aleksandar
2006 Ţanrovska priroda Panih Jada. Biblid 38 128/129: 301-322.
Pinker, Michael
2006 The Ministry of Pain. Review of Contemporary Fiction 26/2: 92.
Popescu, Monica
2007 Imaging the Past: Cultural Memory in Dubravka Ugresic‟s The Museum of Uncondi-
tional Surrender. Studies in the Novel 39/3: 336-357.
Roncevic, Mirela
2003 Plea of an Exiled Writer. Library Journal 128/14: 40-42.
Saelman, Helen
1993 Juicy, crispy en fluffy. CS Literair NRC Handelsblad, 26 november 1993, p. 2.
Schutte, Xandra
1993 Fictionary. Een pijnlijke terugkeer naar de werkelijkheid. De Groene Amsterdammer,
27 oktober 1993, z.p.
1994 Joegozombie. „Hoe ik een heks werd ...‟. De Groene Amsterdammer, 2 februari 1994,
z.p.
69
Smeets, Hubert
1997 Ballingschap als status. De vitrine van Dubravka Ugrešić. NRC Handelsblad, 11 april
1997, z.p.
Spitz, Ellen Handler
2000 Lost and Found: Reflections on Exile and Empathy. American Imago 57/2: 141-158.
Tax, Meredith
1999 Aboard „The Balkan Express‟. Nation 269/20: 52-56.
2007 The Language without a Name. Women’s Review of Books 24/1: 23-25.
Ugrešić, Dubravka & Celia Hawkesworth
1996 The Confiscation of Memory. New Left Review 218: 26-40.
Ugrešić, Dubravka & Celia Hawkesworth & Vlatka Velčić
2003 Thank You For Not Reading: Essays on Literary Trivia. Slavic and East European
Journal 47/4: 701-703.
Van Damme, Jos
1994 Dubravka Ugresic. Boekengids 72/5, omslag.
Van den Boogaard, Raymond
1999 Alleen zotten houden hun fatsoen. Dubravka Ugrêsíc over haar verloren Joegoslavië.
NRC Handelsblad, 9 juli 1999, pp. 38-39.
Van Istendael, Geert
2007 Negeer de grote wereld niet. Bas Heijne en Dubravka Ugresic over identiteit. NRC
Handelsblad, 5 oktober 2007, z.p.
Vogelaar, Jacq
1995 Satire met voetnoten. De Groene Amsterdammer, 15 februari 1995, z.p.
Zaleski, Jeff
2002 The Museum of Unconditional Surrender (Book). Publishers Weekly 249/2: 39-41.
Zeeman, Michaël
1992 Hoe men taai vlees mals kan maken. De Volkskrant, 24 januari 1992, p. 5.
1993 Feit en fictie in twee werelden. De Volkskrant, 15 oktober 1993, z.p.
70
3. Internetpublicaties
Babić-Šuvar, Mira
2004 Dubravka Ugrešić. Ministarstvo boli. Blic. Online. Internet. Gepubliceerd op 25 juni
2004. Geraadpleegd op 20 december 2008. Beschikbaar via
http://www.blic.rs/stara_arhiva/arhiva/2004-06-25/strane/intervju.htm.
Battista, Anna
2005 Dubravka Ugresic, The Ministry of Pain. Online. Internet. Geraadpleegd op 3 de-
cember 2008. Beschikbaar via http://www.erasingclouds.com/wk0206books.html.
Bazdulj, Muharem
2002 Evolucija Egzila. Feral Tribune. Online. Internet. Gepubliceerd op 31 november
2002. Geraadpleegd op 28 december 2008. Beschikbaar via
http://www.blic.rs/stara_arhiva/arhiva/2004-06-25/strane/intervju.htm.
Breitenfellner, Kirstin
2002 Lesen verboten. Falter. Online. Internet. Gepubliceerd op 20 maart 2002. Geraad-
pleegd op 3 december 2008. Beschikbaar via
http://www.falter.at/web/shop/detail.php?distribution_id=2&oldid=1267&SESSID=4
2...
Clea, Simon
2005 A spot-on look at the book „industry‟. The Boston Phoenix. Online. Internet. Ge-
raadpleegd op 3 december 2008. Beschikbaar via
http://www.bostonphoenix.com/boston/arts/books/documents/03681708.asp.
Crnković, Gordana
2006 Savez Konzumista. Feral Tribune. Online. Internet. Gepubliceerd op 1 februari 2006.
Geraadpleegd op 28 december 2008. Beschikbaar via
http://feral.audiolinux.com/look/weekly1/section3.tpl?IdLanguage=7&IdPublication.
Cunha, Carlos
1999 A displaced person strives to keep memories alive. New Standard. Online. Internet.
Gepubliceerd op 19 december 1999. Geraadpleegd op 3 december 2008. Beschikbaar
via http://archive.southcoasttoday.com/daily/12-99/12-19-99/e07li185.htm.
71
Döbler, Katharina
2007 Teils resignierte, teils erleicherte Weltbürgerin. Online. Internet. Gepubliceerd op 17
augustus 2007. Geraadpleegd op 3 december 2008. Beschikbaar via
http://www.dradio.de/dkultur/sendungen/kritik/659023.
Eder, Richard
1999 Books of The Times. Treating Exile as a Separate Country. New York Times. Online.
Internet. Gepubliceerd op 9 november 1999. Geraadpleegd op 29 november 2008.
beschikbaar via
http://query.nytimes.com/gst/fullpage.html?res=9800EED6153AF93AA35752C1A96
F958260&sec=&spon=&pagewanted=1.
Evans, Julian
2004 Joan Collins and the Decline of the West. The Guardian. Online. Internet. Gepubli-
ceerd op 8 mei 2004. Geraadpleegd op 29 november 2008. Beschikbaar via
http://books.guardian.co.uk/print/0,3858,4918318-99939,00.html.
Feinstein, Elaine
2007 Foreign Bread has a Bitter Flavour. The Telegraph. Online. Internet. Gepubliceerd op
22 november 2007. Geraadpleegd op 29 november 2008. Beschikbaar via
http://www.telegraph.co.uk/arts/main.jhtml?view=DETAILS&grid=&xml=/arts/2007
/11/22/bougrl117.xml.
Gauss, Karl-Markus
2008 Identität: Die Gestreifte Tasche. Die Presse. Geraadpleegd op 3 december 2008.
Beschikbaar via http://books.guardian.co.uk/print/0,3858,4918318-99939,00.html.
Gold, Elizabeth
2006 On Being Yugoslav without a Yugoslavia. The Ministry of Pain. San Francisco
Chronicle. Online. Internet. Gepubliceerd op 5 maart 2006. Geraadpleegd op 29 no-
vember 2008. Beschikbaar via
http://www.sfgate.com/cgi-bin/article.cgi?f=/c/a/2006/03/05/RVGJDHEBAV1.DTL.
Hopkin, James
2005 This Side of Paradise. Times. Online. Internet. Gepubliceerd op 24 september 2005.
Geraadpleegd op 29 november 2008. Beschikbaar via
http://entertainment.timesonline.co.uk/tol/arts_and_entertainment/books/fiction/articl
e569551.ece.
72
Hussein, Aamer
2005 Beyond the Borders of Brutality. The Independent. Online. Internet. Gepubliceerd op
18 november 2005. Geraadpleegd op 29 november 2008. Beschikbaar via
http://www.independent.co.uk/arts-entertainment/books/reviews/the-ministry-of-
pain-by-dubravka-ugresic-translated-by-michael-henry-heim-515715.html.
Jaggi, Maya
2008 Balkan Warrior. The Guardian. Online. Internet. Gepubliceerd op 23 februari 2008.
Geraadpleegd op 19 december 2008. Beschikbaar via
http://www.guardian.co.uk/books/2008/feb/23/politics2.
Kikić, Jelena
2004 Preostaje Nemušti Jezik. Dubravka Ugrešić. Politika. Online. Internet. Gepubliceerd
op 2 juli 2004. Geraadpleegd op 20 december 2008. Beschikbaar via
http://www.knjizara.com/index.php?gde=@http%3A//www.knjizara.com/pls/sasa/knj
izara.s_1o%3Fcttid%3D100410%26za%3D@ .
Kuebler, Carolyn
1999 The Curator of Oblivion. City Pages. Internet. Online. Gepubliceerd op 24 november
1999. geraadpleegd op 3 december 2008. Beschikbaar via
http://www.citypages.com/1999-11-24/books/the-curator-of-oblivion.
Lasić, Igor
2006 Hrvatska je zemlja voajera. Feral Tribune. Online. Internet. Gepubliceerd op 12 janua-
ri 2006. Geraadpleegd op 28 december 2008. Beschikbaar via
http://feral.audiolinux.com/look/weekly1/article_sngl.tpl?IdLanguage=7&IdPublicati...
Leister, Judith
2007 Auf den Keks. Frankfurter Allgemeine Zeitung 174/28. Online. Internet. Gepubli-
ceerd op 30 juli 2007. Geraadpleegd op 29 november 2008. Beschikbaar via
http://www.faz.net/s/RubC17179D529AB4E2BBEDB095D7C41F468/Doc
EB11035849BB94786B0E1CDF8314B7543 Atpl Ecommon Scontent.html.
Marcus, James
2006 Brief Encounter: Dubravka Ugresic. House of Mirth. Online. Internet. Gepubliceerd
op 12 mei 2006. Geraadpleegd op 19 december 2008. Beschikbaar via
http://housemirth.blogspot.com/2006/05/brief-encounter-dubravka-ugresic.html.
73
Martin, Isabelle
2005 Dubravka Ugresic dénonce par l‟humour les dérives de l‟édition en Occident. Le
Temps. Online. Internet. Gepubliceerd op 24 september 2005. Geraadpleegd op 3
december 2008. Beschikbaar via
http://www.letemps.ch/livres/Critique.asp?Objet=3851.
McEwen, Todd
2005 Adrift on the Map. The Guardian. Online. Internet. Gepubliceerd op 1 oktober 2005.
Geraadpleegd op 29 november 2008. Beschikbaar via
http://books.guardian.co.uk/print/0,3858,5297757-99930,00.html.
Nüchtern, Klaus
1999 Tränen für Tito & Tudjman. Falter. Online. Internet. Gepubliceerd op 3 oktober
1999. Geraadpleegd op 3 december 2008. Beschikbaar via
http://www.falter.at/web/shop/detail.php?distribution_id=2&oldid=84&SESSID=0dc
7e...
Officiële website Dubravka Ugrešić
2005 Bio, Books, Awards, References, Scholarschip. Dubravka Ugrešić. Online. Internet.
Geraadpleegd op 3 december 2008. Beschikbaar via
http://www.dubravkaugresic.com.
Orthofer, M.A.
2006 An Interview with Dubravka Ugresic. 2/2. Online. Internet. Gepubliceerd in mei
2006. geraadpleegd op 29 november 2008. Beschikbaar via
http://www.complete-review.com/quarterly/vol7/issue2/ugresic.htm.
Pavlovic, Tatjana
1995 Demystifying Nationalism: Dubravka Ugresic and the Situation of the Writer in
(Ex-) Yugoslavia. Postmodern Culture 5/3. Online. Internet. Gepubliceerd in mei
1995. Geraadpleegd op 29 november 2008. Beschikbaar via
http://www.iath.virginia.edu/pmc/text-only/issue.595/review-1.595.
Pekar, Harvey
2000 Off the Bookshelf. Online. Internet. Gepubliceerd op 11 februari 2000. Geraad-
pleegd op 3 december 2008. Beschikbaar via
http://www.austinchronicle.com/gyrobase/Issue/review?oid=oid%3A75809.
74
Plath, Jörg
2007 Mein Koffer, der Gott. Online. Internet. Gepubliceerd op 14 juli 2007. Geraadpleegd
op 3 december 2008. Beschikbaar via
http://www.taz.de/index.php?id=archivseite&dig=2007/07/14/a0017.
Rudick, Nicole
2008 When In Roam. Bookforum. Online. Internet. Gepubliceerd in september, oktober,
november 2008. Geraadpleegd op 29 november 2008. Beschikbaar via
http://www.bookforum.com/inprint/015-03/2758.
Šuvar, Mira
2005 Dubravka Ugrešić. Najteţe je biti ničiji. Blic. Online. Internet. Gepubliceerd op 22
november 2005. Geraadpleegd op 20 december 2008. Beschikbaar via
http://www.blic.rs/stara-arhiva/arhiva/2005-11-22/strane/intervju.htm.
Tax, Meredith
1993 The Five Croatian “Witches”: A Casebook on “Trial by Public Opinion” as a Form
of Censorship and Intimidation. Women’s World. Online. Internet. Gepubliceerd op
1 juli 1993. Geraadpleegd op 3 december 2008. Beschikbaar via
http://www.wworld.org/archive/archive.asp?ID=157.
The Complete Review
2009 Dubravka Ugresic. The Complete Review. Online. Internet. Geraadpleegd op 29 no-
vember 2008. Beschikbaar via
http://www.complete-review.com/authors/ugresic.htm.
Visković, Velimir
2002 Od ljubimice do vještice. Feral Tribune. Online. Internet. Gepubliceerd op 12 decem-
ber 2002. Geraadpleegd op 28 december 2008. Beschikbaar via
http://feral.audiolinux.com/look/weekly1/article_tisak.tpl?IdLanguage=7&IdPublicati..
Wittman, Mirjana
1999 Suchen und Sammeln. Freitag. Online. Internet. Gepubliceerd op 29 januari 1999.
Geraadpleegd op 3 december 2008. Beschikbaar via
http://www.freitag.de/1999/05/99051602.htm.