CIM affichage
Transcript of CIM affichage
Methodologie Bereikstudie 2005
Update inplanting panelen
per 1 september 2012
Affichage
CIM Affichage 2012 2
CIM - Centrum voor Informatie over de Media
Terhulpsesteenweg 181, Bus 22 - 1170 Brussel
Tel. : 32 2 661 31 50 - fax: 32 2 661 31 69
E-mail : [email protected]
URL : http://www.cim.be
CIM Affichage 2012 3
INHOUDSTAFEL
Voorwoord van de voorzitter van de Technische Commissie Affichage 5
Werkwijze, opdrachtgevers en uitvoerders van de studie 6
Het CIM en diens verschillende instanties 6
De Spelers 8
De afficheurs die deelnemen aan deze CIM affichagestudie 9
Het netwerk van de CIM-Studies 10
Methodologie 12
Waarom een nieuwe Affichagestudie ? 12
Een verouderd verplaatsingsonderzoek 12
Nieuwe definities voor Habitat CIM en CIM Inwoner 14
Nieuwe technologieën 19
De nieuwe affichagestudie 20
Historiek van de affichagestudie 21
DEEL I VERPLAATSINGEN 26
Het begrip Verplaatsing 27
Modelisatie van verplaatstingen 28
Verantwoording 28
Doel 28
De gebruikte bouwstenen 28
Overige voorbereidende werkzaamheden 29
Ontwikkeling van het model 30
Het routeconstructiemodel 33
Verplaatsingsonderzoek 2005-2006 39
Doel van de studie 39
Steekproef 39
Verloop van het veldwerk. 54
Weerhouden enquêtes 59
Vragenlijst 64
Trajectreconstructie 67
DEEL II INPLANTING VAN DE VASTE PANELEN 76
Inleiding 77
Inplantingsoftware 77
Inplantingreglement 78
Hoe wordt een paneel ingeplant in de software? 78
Inplanting van de borden in metro- en treinstations 84
Echtverklaring van het panelenpark 85
DEEL III PRESTATIES 86
Inleiding 87
Berekening van prestaties 88
Bereiksaccumulatie 88
CIM Affichage 2012 4
Prestatiecijfers voor vaste Outdoor borden 98
Prestatiecijfers voor Indoor affichage 100
Berekening van prestaties voor publicitaire uitingen op trams en bussen 105
De toegang tot de gegevens 119
De CIM-fiches 119
De exploitatiesoftware 128
Bijlage 1 Habitat CIM: Lijst van de gemeenten 132
Bijlage 2 Cim Inwoner: Lijst van de gemeenten behorende tot de stedelijke leefcomplexen
137
Bijlage 3 Clusters 143
Bijlage 4 Inschatten van de statistische afwijking 144
Bijlage 5: Glossary 145
CIM Affichage 2012 5
Voorwoord van de voorzitter van de Technische Commissie Affichage
De nieuwe tactische studie Affichage is er eindelijk. Ze is het resultaat is van vele jaren exploratie,
reflectie en werk. Dit is een ware gebeurtenis. In de eerste plaats omdat België tegenover haar
Europese buurlanden in meerdere opzichten een voorloper is op methodologisch vlak. We be-
schikken vanaf nu over één van de meest gesofisticeerde studies en dit is nog maar een begin,
want andere nieuwigheden worden al volop ontwikkeld. Onze studie is ook zeer rijk aan ver-
plaatsingsgegevens en daar kunnen we terecht trots op zijn, gezien het belang van dit onderdeel
in de bepaling van het mediabereik.
De gekozen approach betekent een duidelijke breuk met voorgaande initiatieven. Daar waar in
het verleden sprake was van het zuiver en onvervalst inzamelen van de eigenlijke verplaatsingen
die zo nauwkeurig en vastgeroest lagen dat geen enkel ruimte overbleef om er enig toekomst-
perspectief in te ontwaren, maken we vandaag gebruik van «modeliseringen» en «probabilise-
ringen» samen met updates en een verlangen om voor continuïteit te zorgen.
Om een bereikstudie te realiseren die deze benaming waardig is, zijn belangrijke investeringen
nodig. De geleverde inspanningen verrechtvaardigen zich echter omdat er sprake is van een lan-
ge termijn perspectief en een collectieve noodzaak. Het is reeds lang geweten dat de verplaatsin-
gen zowel in tijd als budgettair toenemen. Het was enkel nog een kwestie dit ook effectief te be-
wijzen. Dit was dan ook één van de belangrijkste objectieven van deze nieuwe studie.
Als voorzitter van deze Technische Commissie Affichage, wens ik te benadrukken dat een project
met een dergelijke omvang, slechts kon gerealiseerd worden dank zij de wil en de vastberaden-
heid van al diegenen die zich persoonlijk hebben ingezet voor de ontwikkeling en de uitwerking
van deze vernieuwende studie.
Benoît Van Cottem
CIM Affichage 2012 6
Werkwijze, opdrachtgevers en uitvoerders van de studie
Het CIM en diens verschillende instanties
Het CIM (Centrum voor Informatie over de Media) is een vereniging zonder winstoogmerk waar-
van de leden actief zijn binnen de Belgische communicatiesector en behoren tot één van de groe-
pen van de tripartiet nl. adverteerder, publiciteitsagentschap of media-agentschap of media en
hun regie.
Het CIM telt 308 leden; deze groep bestaat uit 15 adverteerders, 35 tussenpersonen (re-
clame- en media-agentschappen) en 258 media (uitgevers en regies) (cijfers dd
27/06/2012). Deze leden komen samen in de Algemene Vergadering, waar de stemmen
zodanig verdeeld zijn tussen de verschillende beroepsverenigingen uit de sector en de in-
dividuele leden dat alle belangen die op de reclamemarkt aanwezig zijn op een evenwichti-
ge manier worden vertegenwoordigd.
Deze leden komen samen in Algemene Vergadering, waar de stemmen zodanig verdeeld zijn tus-
sen de verschillende beroepsverenigingen uit de sector en de individuele leden dat alle belangen
die op de reclamemarkt aanwezig zijn, evenwichtig zijn vertegenwoordigd.
Het CIM heeft als doel zijn leden permanent, op regelmatige tijdstippen en zo snel mogelijk juiste
en betrouwbare informatie te verschaffen die nodig is om op objectieve en optimale wijze publi-
citaire investeringen in België te realiseren.
Tot de CIM organen behoren de Algemene Vergadering, de Raad van Bestuur, het Bureau, de
Permanente Structuur en de diverse Technische Commissies (namelijk de Technische Commissie
Affichage, Bioscoop, Echtverklaring, Internet, MDB, Pers, Plurimedia, Radio en Televisie). Indien
u meer informatie wenst over de diverse instanties, dan kan u hiervoor terecht op onze website
(www.cim.be).
I. De Raad van Bestuur
Elk jaar verkiest de Algemene Vergadering een Raad van Bestuur met aan het hoofd een voorzit-
ter. De samenstelling van de Raad van Bestuur verandert dus in de loop der jaren. Op het mo-
ment dat dit volume werd uitgegeven, was de Raad als volgt samengesteld:
Voorzitter : Patrick de BORCHGRAVE
Ondervoorzitter: Christiane DARDENNE
Secretaris : Patrick STEEGMANS
Schatbewaarder : Thierry KEYEN
Bestuurders : Fabienne CLOSE
Dominique DE VILLE
Thierry HUGOT
Christian KEVERS
Leen SCHRAMME
2012
2012
CIM Affichage 2012 7
Thierry TACHENY
Kristine VERHELST
Hans DE RORE
Hans COOLS
Bruno VAN BOUCQ
Yves GERARD
Max Bart BROUNS
Hugues REY
Nathalie HUBLET
Caroline VAN DEN ABEELEN
David DEBIE
Ben JANSEN
Denis MASQUELIER
Bernard COOLS
Thierry MISSON
Wim FRISON
Wim JANSEN
Patrick HERMIE
Patricia VERMANDELE
II. De Technische Commissie Affichage
Op het ogenblik dat deze tekst geschreven werd, was de Commissie als volgt samengesteld:
Voorzitter: Benoit VAN COTTEM
Leden : Patrick BYA
Bernard COOLS
Véronique DEBEER
Charles DEJEAN
Michel JADOUL
Lieve NOLMANS
Cédric TYTGAT
Jos VAN CAMPENHOUT
Arnaud VANDENBERGHEN
2012
CIM Affichage 2012 8
Binnen het CIM wordt het werk van deze commissie gecoördineerd door Luc EECKHOUT en Sofie
WERA.
Zij staan in voor de coördinatie van de samenwerking met de leveranciers, als ook voor de con-
trole op het veldwerk en de productie van de resultaten. De meest markante punten van de di-
verse lopende studies worden besproken op het Bureau.
De functie van Algemeen Directeur wordt verzekerd door Stef PEETERS.
De Spelers
I. Het instituut belast met de realisatie van het verplaatsingsonderzoek
Het veldwerk van het verplaatsingsonderzoek werd toevertrouwd aan het markt-
onderzoeksbureau IPSOS BELGIUM.
De geocodering van de verplaatsingsgegevens namelijk het toekennen van Lambertscoördinaten
(XY coördinaten) aan een plaats werd toevertrouwd aan Raphael AMORY - medestichter en
commercieel directeur van ADHOC SOLUTIONS, die in het kader van dit onderzoek optrad in on-
deraanneming van IPSOS BELGIUM.
Ter informatie, ADHOC SOLUTIONS is eind november 2006, opgenomen in de groep BUSINESS
STRATEGIES, een afdeling van de EXPERIAN GROEP.
II. Het instituut belast met de weging van de gegevens uit het Verplaat-singsonderzoek
De gegevens uit het Verplaatsingsonderzoek werden herwogen door het onderzoeksin-stituut
TNS Media. Deze opdracht werd toevertrouwd aan
Jan DRIJVERS - Client Service Management
Luc VAN DE MOORTELE - Informatica verwerkingen
III. De softwareleverancier
POINTLOGIC is een Nederlands bedrijf gespecialiseerd in het ontwikkelen van wiskundige mo-
dellen en softwares voor de communicatie sector. Het CIM vertrouwde dit bedrijf de volgende
taken toe (die hierna nader zullen besproken worden):
het ontwikkelen van het routegeneratie- en routekeuzemodel ;
het ontwikkelen van een model voor de berekening van de prestaties van affiches
op tram en bussen ;
het ontwikkelen van een model voor de berekening van de prestaties van affiches
in trein- en metrostations ;
de ontwikkeling en het onderhoud van de inplantingsoftware ;
de ontwikkeling en het onderhoud van de exploitatiesoftware ;
de ontwikkeling van de accumulatieformule.
Deze opdrachten werden toevertrouwd aan:
Marcel VAN DER KOOI - Business Director
Marieke DE KONING - Analytical consultant
Susanne BUIJTENHEK - Analytical consultant
CIM Affichage 2012 9
De modelisatie van de verplaatsingsgegevens, door POINTLOGIC in 2004 gerealiseerd, gebeurde
onder begeleiding van het Belgische bedrijf ASPEMAR (Ivo HENDRIKX - Media Director N.V. Au-
dimetrie). Zo bestond de garantie dat maximaal met de eigenheid van de Belgische situatie werd
rekening gehouden. ASPEMAR stond in 2004 tevens in voor de nieuwe weging van de in 1995
gerealiseerde steekproef, teneinde maximaal aan te sluiten bij de structuur van de bevolking van
15 jaar en ouder, woonachtig in België in 2002-2003.
IV. Het bedrijf belast met de reconstructie van de verplaatsingen met het openbaar vervoer
De reconstructie van de routes die gevolgd werden bij verplaatsingen met het openbaar vervoer
werden toevertrouwd aan SYNTIGO. Dit bedrijf is een filiaal van de NMBS Holding en heeft als
voornaamste activiteiten:
het leveren van informatica-oplossingen aan de reis- en transportsector. SYNTIGO is ge-
specialiseerd in internationale distributie-applicaties via diverse kanalen zoals internet,
reisagentschappen en touroperators, stations, enz. en is op dit vlak marktleider in de Be-
nelux ;
het leveren van Telecom-diensten voor alle interne telecommunicatie activiteiten van de
NMBS teneinde de veiligheid van alle nationaal en internationaal spoorverkeer te garan-
deren.
De afficheurs die deelnemen aan deze CIM affichagestudie
Op dit ogenblik nemen drie afficheurs deel aan de affichagestudie, namelijk:
JCDECAUX BELGIUM
CLEAR CHANNEL BELGIUM
THINK MEDIA OUTDOOR
BELGIAN POSTERS
2012
CIM Affichage 2012 10
Het netwerk van de CIM-Studies
Het CIM verzamelt twee types van gegevens: gegevens met betrekking tot echtverklaring en ge-
gevens met betrekking tot het bereik van de belangrijkste Belgische reclamedragers. Het lasten-
boek voor de verschillende bereikstudies wordt opgesteld door de betrokken Technische Com-
missie. De realisatie ervan wordt toevertrouwd aan marktonderzoeksbureaus en andere gespe-
cialiseerde bedrijven. De controle en opvolging van de werkzaamheden wordt verzekerd door de
Projectmanagers en hun assistenten die actief zijn binnen de Permanente Structuur. Zij werken
hierbij nauw samen met de betrokken Technische Commissie.
De affichagestudie is een tactische studie. Onderstaand schema toont hoe zij zich positioneert ten
opzichte van de andere CIM studies.
Deze nieuwe studie Affichage meet en beschrijft het bereik van de voornaamste affichagedragers
in de 48 stedelijke centra van België.
De affichagedragers die in deze studie worden bestudeerd kunnen ruwweg als volgt omschreven
worden, praktisch elke vorm van vaste affichage, klein formaat (stadsmeubilair en stationsaffi-
ches) en groot formaat (in netwerk of per stuk) plus mobiele affichage aan de buitenzijde van
trams en bussen.
Het bereik van de affichagedragers komt tot stand door contacten van voorbijgangers met de
borden.
Om het bereik te kunnen berekenen is het dus van belang de verplaatsingen te bestuderen van
de mensen die voorbij de borden komen en ook de borden geografisch juist in te planten op kaart
van België (TELE ATLAS cartografie).
De Studie Affichage omvat twee luiken:
een luik Verplaatsingen, die de verplaatsingen van de bevolking in België in kaart
brengt ;
CIM Affichage 2012 11
een luik Inplanting van de Panelen die de exacte positionering van de vaste borden
in de weggedeelten en stations bevat.
Door confrontatie van beide gegevens kan men de prestaties van de panelen voor een selectie
per stuk of een netwerk berekenen. Onder netwerk dient men te verstaan een verzameling van
panelen die als geheel door een afficheur in een commercieel aanbod worden aangeboden.
Dit kan als volgt schematisch voorgesteld worden:
De verschillende elementen uit bovenstaande grafiek worden in de volgende hoofdstukken gede-
tailleerd uitgelegd. Bovenstaand schema geldt niet voor mobiele affichage, waarvoor een speciale
methode werd ontwikkeld die verder apart wordt beschreven.
CIM Affichage 2012 12
Methodologie
De resultaten gebaseerd op het Verplaatsingsonderzoek 2005-2006 werden voor het eerst
gepubliceerd in 2008. Deze resultaten zijn niet te vergelijken met vorige studies.Er kan geen
vergelijking gemaakt worden met vorige studies aangezien de gebruikte methodologie totaal
anders is.
Waarom een nieuwe Affichagestudie ?
Een verouderd verplaatsingsonderzoek Het laatste verplaatsingsonderzoek dateert van 1995. Sindsdien zijn echter veel zaken veranderd
zodat de realisatie van een nieuwe studie wenselijk, zo niet noodzakelijk, werd en dit om diverse
redenen.
I. Een nieuw referentie-universum
Sinds vele jaren is in de strategische Plurimedia- Productenstudie, maar ook in de tactische Pers,
Bioscoop en Radio studies, het referentie-universum niet langer de bevolking van 15 jaar en ou-
der, maar werd dit uitgebreid tot de bevolking van 12 jaar en ouder.
Het werd dus tijd dat de affichagestudie ook hetzelfde universum (12+) beschouwt.
II. De evolutie in de bevolkingsstructuur
In de loop der jaren is ook de bevolkingsstructuur sterk gewijzigd. De bevolking telt nu meer ou-
dere mensen.
Onderstaande bevolkingspiramides van 1991 en 2006 tonen dit duidelijk aan.
CIM Affichage 2012 13
Het aantal personen van 65 jaar en ouder is in de voorbije jaren aanzienlijk gestegen. Er zijn nu
ook meer mensen met een beroepsbezigheid, meer personen met een diploma van algemeen
middelbaar onderwijs, meer mensen met kinderen, enz.
De kenmerken van de bevolking zijn dus sterk geëvolueerd.
III. Wijziging in het wegennet
Sinds 1995 is het wegennet grondig gewijzigd. Er kwamen nieuwe wegen, nieuwe ronde punten
die verkeerslichten vervangen, nieuwe vluchtheuvels, … Brugge en Gent zijn voor Vlaanderen in
dit verband erg sprekende voorbeelden. Heel wat straten werden er verkeersvrij gemaakt, ver-
anderden in eenrichtingsverkeer, kregen verkeersdrempels zodat doorgaand verkeer ontmoe-
digd werd. Vandaar ook de vraag in welke mate de wegen die bij de verplaatsingen in 1995 geko-
zen werden, ook vandaag nog (kunnen) gebruikt worden.
IV. Technologische evolutie in het kaartmateriaal
Het CIM heeft in de affichagestudie steeds gebruik gemaakt van TELE ATLAS kaartmateriaal. Het
gebruik van een nieuwe technologie heeft echter een aanzienlijke impact op de kaartgegevens en
hiermee dient rekening gehouden te worden bij het updaten van de inplantingsoftware maar ook
bij het modeliseren van de verplaatsingen. Momenteel heeft TELE ATLAS de ligging van alle we-
gen en de daarbij horende informatie (zoals maximum toegelaten snelheid, rijrichting,…) op punt
gesteld door beroep te doen op de techniek van de Mobile Mapping. Deze vrij nieuwe techniek is
gebaseerd op het gebruik van een ’intelligente camionette‘ uitgerust met een camera die automa-
tisch alle noodzakelijke metingen verricht om de overeenstemmende geografische coördinaten
te bepalen. Deze camionnette rijdt alle wegen van het Belgische grondgebied af. De wijzigingen in
de wegligging worden vervolgens in de kaart ingevoerd, wat bijgevolg ook wijzigingen in de XY
coördinaten met zich meebrengt. Momenteel zijn nog niet alle wegen van België op deze wijze
gemeten. Deze evolutie dient dus opgevolgd te worden. Deze wijzigingen brengen ook met zich
mee dat de aankoop van nieuw, meer nauwkeurig kaartmateriaal op geregelde tijdstippen aan-
gewezen is.
V. Evolutie in het verplaatsingsgedrag
Het verplaatsingsgedrag van de bevolking is ook gewijzigd. Men verplaatst zich niet meer zoals
tien jaar geleden. Niet alleen de gebruikte vervoermiddelen maar ook de verplaatsingswijze is
veranderd. Mensen verplaatsen zich meer en anders. De officiële cijfers, zowel op federaal als op
regionaal niveau tonen een toename van het aantal verplaatsingen. De auto wordt meer en meer
gebruikt, ook voor korte verplaatsingen. Tussen 1996 en 2006, is het aantal particuliere wagens
toegenomen met 15 %. De afgelegde afstand is in dezelfde periode met 18 % gestegen. Het aantal
gebruikers van het openbaar vervoer (De Lijn, TEC en MIVB) is bijna verdubbeld.
CIM Affichage 2012 14
Evolutie van het autopark in Belgie (1903-2006)
Wagenpark (aantal personenwagens)
Bron : FOD Economie - Afdeling statistiek en FOD mobiliteit en vervoer
VI. Nieuwe inplantingnormen voor panelen
De afficheurs moeten rekening houden met de gemeentelijke beslissingen in verband met urba-
nisme bij het plaatsen van hun borden. Zo mogen al lang geen borden staan in het centrum van
Brugge.
Nieuwe definities voor Habitat CIM en CIM Inwoner In 1999 deed het CIM beroep op onafhankelijke experts teneinde tot een nieuwe en eenduidige
definitie van het stedelijk universum te komen. Het betrof hier meer bepaald Professor E. Van
Hecke van het Instituut voor Economische en Sociale Geografie aan de KULeuven en Professor B.
Mérenne- Schoumaker van SEGEFA (Service d’Etude en Géographie Economique Fondamentale
et Appliquée) van de Luikse universiteit.
Beide professoren hebben al meermaals samengewerkt en beschikken over een ruime ervaring
op het vlak van onderzoek naar verstedelijking.
CIM Affichage 2012 15
Bij de aanvang van hun werkzaamheden zijn zij uitgegaan van de stelling dat de verstedelijkings-
graad van een ruimte steunt op twee fenomenen die tegelijkertijd verschillend maar ook sterk
gecorreleerd zijn namelijk:
een morfologische verstedelijking ;
een functionele verstedelijking.
Verstedelijking is inderdaad niet uitsluitend een morfologisch fenomeen (zoals aaneensluitende
bebouwing en hoge bevolkingsdichtheid) maar ook een functioneel fenomeen (zoals concentra-
tie van handel en diensten) evenals een sociologisch fenomeen dat stedelijk gedrag genereert.
Dit uitgangspunt resulteerde dan ook in de uitwerking van 2 nieuwe typologieën namelijk:
een typologie gebaseerd op morfologische kenmerken die de naam ’Habitat CIM’
meekreeg en vooral de structuur van de woonplaats in kaart brengt ;
een typologie gebaseerd op functionele kenmerken die de naam ’CIM Inwoner’
meekreeg en vooral bedoeld is om de sociologie van de inwoner en zijn levensstijl
voor te stellen.
I. Habitat CIM
Het is dit gegeven dat in het bijzonder de affichagewereld interesseert.
Deze morfologische analyse is voornamelijk gebaseerd op enerzijds de bevolkingsdichtheid en
anderzijds het uitrustingsniveau dat men in een gemeente aantreft.
Dit uitrustingsniveau wordt bepaald door de aanwezigheid van medische en sociale voorzienin-
gen, sport- en recreatiemogelijkheden, horeca, transport, loketdiensten, openbare diensten, cul-
tuur, onderwijs en detailhandel.
Aan elk van deze 8 functies werd een score toegekend waardoor men een uitrustingsniveau kan
berekenen.
Het voordeel van deze methode is dat ze gebaseerd is op objectieve gegevens die op eenzelfde
wijze in elke afgebakende ruimte kunnen gemeten worden.
Bij de bepaling of een gemeente al dan niet tot het stedelijk universum behoorde, werd zeer
streng te werk gegaan. Zo werd een gemeente niet als ’stad‘ beschouwd indien de bekomen uit-
rustingsscore uitsluitend te danken was aan de aanwezigheid van één welbepaalde uitrusting en
dus niet gepaard ging met een multifunctioneel uitrustingsniveau. Hetzelfde gold indien uitslui-
tend het gegeven ’aantal inwoners’ te zwaar doorwoog.
Uiteindelijk kwam men tot een opdeling van de gemeenten in acht categorieën die men van el-
kaar wist te onderscheiden doordat breekpunten werden vastgesteld bij de klassering naar uit-
rustingsscore of op basis van de bepaling van minimale waarden voor andere indicatoren.
De Technische Commissies PMPA en Pers hebben in 1999 bepaalde opdelingen nog verder uitge-
splitst terwijl anderen werden samengevoegd.
Volgende opdelingen werden weerhouden:
Antwerpen CIM ;
Gent CIM ;
Brussel CIM ;
Luik CIM ;
Charleroi CIM ;
CIM Steden Vlaanderen (n = 30) ;
CIM Affichage 2012 16
CIM Steden Wallonië (n = 13).
De eerste vijf vormen samen de Grote Centra. De twee laatste vormen de 43 CIM Steden. Samen
vormen ze het stedelijk universum CIM (n= 48).
Deze 43 CIM steden kunnen op hun beurt opgedeeld worden in:
16 regionale steden, waarvan er zich 10 in Vlaanderen en 6 in Wallonië bevinden ;
27 kleine steden waarvan er zich 20 in Vlaanderen en 7 in Wallonië bevinden.
Wat betreft de lokaliteiten die niet behoren tot het stedelijk universum, hierin wordt nog een on-
derscheid gemaakt tussen:
kleine CIM lokaliteiten Vlaanderen ;
kleine CIM lokaliteiten Wallonië ;
landelijke CIM gemeenten Vlaanderen ;
landelijke CIM gemeenten Wallonië.
Op het einde van dit rapport wordt in bijlage 1 voor dit Habitat CIM criterium de volledige lijst
van bijhorende gemeenten gegeven.
De huidige affichagestudie heeft betrekking op de 48 Stedelijke Centra (SC's).
CIM Affichage 2012 17
II. CIM Inwoner
Het criterium CIM Inwoner is gebaseerd op de functionele benadering van het fenomeen verste-
delijking.
Functionele urbanisatie wordt bepaald in functie van het belang en de verscheidenheid waarmee
bepaalde functies in een gemeente aanwezig zijn, waardoor het een aantrekkingskracht uitoefent
in een bepaalde regio.
Hierbij werd rekening gehouden met:
de commerciële functionaliteit die in kaart werd gebracht op basis van 30.000 en-
quêtes die de aantrekkingskracht van bepaalde commerciële centra aantoonden en
waardoor de belangrijkste attractiviteitzones in België konden bepaald worden ;
de gegevens betreffende de pendelbewegingen waarbij rekening werd gehouden
met zowel de binnenkomende als de buitengaande pendel.
Bovendien werd ook rekening gehouden met een aantal demografische en morfologische criteria
(zoals o.a. de internationale norm dat een stadsgewest minstens 80.000 inwoners dient te tellen)
evenals met gegevens zoals bevolkingsgroei, aandeel van de bebouwde oppervlakte en inkomen
van de inwoners.
Binnen deze typologie naar CIM Inwoners onderscheidt men 4 niveaus:
de kernstad ;
de agglomeratie ;
de stadsgewest ;
het stedelijk leefcomplex.
Deze vier niveaus werden eveneens op 23/3/2000 door het CIM tijdens het GRP symposium ge-
presenteerd en ook toen werd benadrukt dat bepaalde benamingen dienden beschouwd als
werktitels.
In wat volgt zullen we eerst de nomenclatuur die gebruikt werd door de universiteitsprofessoren
hanteren, om vervolgens de door het CIM weerhouden terminologie te vermelden.
Dit lijkt ons de meest aangewezen methode teneinde verwarring met andere publicaties over
hetzelfde onderwerp te vermijden (Zoals de NIS-publicatie uit 1996 betreffende de stadsgewes-
ten).
Hoe komt men tot de notie van ’stedelijk leefcomplex’?
Men vertrekt van de notie stadskern, het hartje van de stad met een grote concentratie aan
kleinhandel en diensten. De stadskern is ingebed in een patroon van dicht bebouwde stedelijke
wijken met hoofdzakelijk woongebouwen maar ook activiteiten zoals handel, ambachten, scho-
len, ziekenhuizen en nijverheid komen er gemengd voor. De stadskern en de dicht bebouwde
stedelijke wijken vormen samen DE KERNSTAD. In totaal werden 17 kernsteden in België weer-
houden.
CIM Affichage 2012 18
De kernstad is langs alle zijden omringd door de stadsrand (benaming gebruikt door de universi-
teitsprofessoren) of de randstad (benaming verkozen en weerhouden door de CIM commissies)
Deze stadsrand/randstad wordt gekenmerkt door een minder dichte maar nog steeds aanslui-
tende bebouwing, waarvan de hoofdfunctie nog steeds wonen blijft maar waar ook handels- en
dienstenkernen voorkomen. Kernstad en stadskern vormen samen de stedelijke woonkern. Door
deze stedelijke woonkern aan te passen aan de bestaande gemeentegrenzen bekomt men het
tweede niveau namelijk dit van DE AGGLOMERATIE.
De banlieue (benaming gebruikt door de universiteitsprofessoren) of de buitenwijk (benaming
verkozen en weerhouden door de CIM commissies) sluit aan bij de agglomeratie. Het is de bui-
tenste zone van de stad. Agglomeratie en banlieu of buitenwijk vormen samen het derde niveau
namelijk HET STADSGEWEST.
Voegt men bij het stadsgewest de forensenwoonzone (benaming gebruikt door de universiteits-
professoren) of de slaapsteden (benaming verkozen en weerhouden door de CIM commissies)
dan bekomt men als vierde niveau: HET STEDELIJK LEEFCOMPLEX.
Onderstaand schema tracht dit alles samen te vatten. Hierbij wordt de weerhouden CIM nomen-
clatuur gebruikt.
Op het einde van dit rapport wordt in bijlage 2 voor dit CIM Inwoner criterium de volledige lijst
van bijhorende gemeenten gegeven
CIM Affichage 2012 19
Nieuwe technologieën
I. De inplantingsoftware
Voor het invoeren van het panelenpark in de gedigitaliseerde TELE ATLAS kaart beschikten de
afficheurs over een CIM inplantingsoftware die dateerde uit 1997. Tot 2004 konden enkel pane-
len die aanwezig waren in de 24 Stedelijke Centra (definitie uit 1978) ingeplant en geupdated
worden. De afficheurs wensten echter te beschikken over de mogelijkheid om de panelen die zich
op het ganse Belgische grondgebied bevonden te kunnen invoeren in de kaart. Dit is momenteel
dus mogelijk dankzij een gebruiksvriendelijke inplantingsoftware die door POINTLOGIC werd
ontwikkeld.
II. Meer innovatieve enquêtemogelijkheden
Er is ook grote evolutie in de enquêtetechnieken die gebruikt worden om informatie over het
verplaatsingsgedrag van personen in te zamelen. Allerlei GPS systemen werden ontwikkeld, ge-
test en als registratietechniek voor verplaatsingsgedrag weerhouden (onder andere in Denemar-
ken en Zwitserland). Een meer nauwkeurige registratie van verplaatsingsgedrag is nauwelijks
denkbaar.
Maar deze technieken worden ook vaak uitsluitend ter validatie gebruikt. Want tegelijkertijd is
er een tendens om meer en meer beroep te doen op modelisering, waarbij enkel begin- en eind-
punt van een verplaatsing moeten gekend zijn (dit is het geval in Frankrijk voor de studie Affime-
trie).
Ook in België werd gekozen beroep te doen op modelisatietechnieken. Hierover meer in wat
volgt.
III. Evolutie in het affichage- aanbod
De affichagemarkt wordt meer en meer vindingrijk. Nieuwe technieken werden ontwikkeld. Bij-
voorbeeld een Play Station ingebouwd in een affiche, de mogelijkheid om beltonen op een GSM te
downloaden, 3D affiches, grote gevelbekledingen... Men kan in het buitenland al publicitaire
ruimte op borden aankopen voor een aantal uren van de dag. Nieuwe affichagedragers hebben
het daglicht gezien: trams en bussen worden volledig bekleed.
CIM Affichage 2012 20
De nieuwe affichagestudie
Alle bovenvermelde evoluties gaven aanleiding tot een eerste lastenboek dat het CIM in mei
2001 opstelde met als doel de affichagestudie aan de nieuwe marktkenmerken aan te passen.
De bekomen offertes toonden dat een aanzienlijk budget nodig was om deze nieuwe affichage-
studie te realiseren. De Technische Commissie heeft toen gekozen om het project per module te
realiseren. Deze worden in de hierna volgende historiek beschreven.
In 2004 werd een tweede lastenboek opgesteld voor de realisatie van het verplaatsingsluik. In
2010 volgde een derde lastenboek.
CIM Affichage 2012 21
Historiek van de affichagestudie Om de huidige affichagestudie goed te begrijpen, is een stukje geschiedenis onmisbaar. Zo wor-
den de huidige uitdagingen en evoluties duidelijk. Zoals alle media is de affichagewereld ook con-
tinu in beweging. Het CIM staat erop deze evoluties nauwgezet te volgen teneinde tegemoet te
komen aan de verwachtingen die op de markt leven.
De ontwikkeling van de nieuwe affichagestudie is in verschillende stappen gebeurd die in onder-
staande tijdslijn samengevat worden.
CIM Affichage 2012 22
STAP I Realisatie van het eerste verplaatsingsonderzoek (24 Stedelijke Cen-tra)
De studie van 1995 had als referentie-universum alle individuen (Belgen en buitenlanders)
woonachtig in België, van 15 jaar en ouder. In totaal werden 13.458 enquêtes gerealiseerd,
waarvan 9.000 enquêtes in de 24 Stedelijke Centra en 4.458 enquêtes in niet-stedelijke gebieden.
Voor de 24 Stedelijke Centra werd de steekproef aselect samengesteld op basis van adressen die
willekeurig gekozen werden binnen de NIS-wijken.
Voor de interviews bij de niet-stedelijke inwoners werd via een omnibusenquête gevraagd naar
het verplaatsingsgedrag op de dag voor het interview en de dag zelf in de 24 Stedelijke Centra.
De enquêtes werden face to face gerealiseerd aan de hand van een CAPI (Computer Assisted Per-
sonal Interview) vragenlijst. Indien verplaatsingen gisteren en eergisteren gemaakt werden, dan
werden de afgelegde trajecten via PC nauwkeurig straat per straat op de gedigitaliseerde kaart
ingevoerd.
Resultaat: een bestand met verplaatsingen.
STAP II Ontwikkeling van een routemodel
Het begin van de werkzaamheden bestond uit de aankoop van een nieuwe up-to-date TELE AT-
LAS cartografie en het overbrengen van de ingeplante panelen en de in 1995 geregistreerde ver-
plaatsingen.
Vervolgens werd voor alle verplaatsingen die niet met het openbaar vervoer gebeurden, gebruik
gemaakt van het routegeneratie- en routekeuzemodel. Hierdoor werd het mogelijk om op basis
van volgende gegevens:
vertrekpunt en aankomstpunt van de verplaatsing ;
motief van de verplaatsing ;
vervoermiddel ;
sociodemografische kenmerken van de ondervraagde persoon ;
in te schatten wat de meest waarschijnlijke routes zijn voor een persoon die zich van A naar B
verplaatst, plus te bepalen hoe groot de kans is dat de persoon voor één van deze routes kiest.
Het resultaat is een vernieuwde en in omvang grotere verplaatsingsdatabase. Een bijkomend ge-
volg hiervan is tevens dat er nu minder borden met nul contacten zijn.
Het model werd uitvoerig gevalideerd. Dit onder meer door:
de berekening van het percentage overlap tussen de werkelijk gebruikte route ver-
sus de geschatte routes ;
de telling van het aantal nulborden vóór en na modelisatie ;
het visualiseren van wat het model effectief doet (door het uittekenen van bijvoor-
beeld 3 gevonden alternatieve wegen om van A naar B te gaan namelijk: de snelste
weg, de kortste weg, de weg met de minste kruispunten versus de werkelijk afge-
legde weg).
Resultaat: Een model dat gebruikt kan worden om routes tussen 2 punten (aankomst en ver-
trek) te genereren en dat uitvoerig gevalideerd werd.
CIM Affichage 2012 23
STAP III Ontwikkeling van een nieuwe inplantingsoftware
POINTLOGIC heeft ook, in nauwe samenwerking met de Technische Commissie, een nieuwe ge-
bruiksvriendelijke inplantingsoftware ontwikkeld. Via deze software is het mogelijk om elk be-
staand paneel zeer nauwkeurig in de kaart van België te plaatsen. De inplantingsoftware is ook
niet langer gecentraliseerd bij het CIM maar bij elke afficheur afzonderlijk geïnstalleerd, wat het
updaten van het panelenbestand voor hen ook aanzienlijk vergemakkelijkt.
De gebruikte gedigitaliseerde kaart is dezelfde als deze waarin de verplaatsingen, gecreëerd door
het routemodel, in werden overgebracht.
Elk paneel wordt met een rode stip aangeduid op de kaart.
Resultaat: een software die elke afficheur toelaat zijn panelen in te planten in een nieuwe gedigi-
taliseerde kaart van België, die tevens de verplaatsingsgegevens bevat.
STAP IV Update van de verplaatsingsgegevens
Teneinde de verplaatsingsgegevens uit 1995 te updaten werd een nieuwe weging uitgevoerd,
gebaseerd op de resultaten van de PMPA Studie 2002-2003. Hierbij werd naast de klassieke so-
ciodemo’s ook rekening gehouden met de resultaten uit het luik Verplaatsingen.
Deze update liet toe een aantal evoluties in kaart te brengen zoals een toename van de bevol-
kingsomvang, en dan vooral in de 24 Stedelijke Centra alsook een toename van de verplaatsingen
naar de 24 Stedelijke Centra door de bevolking die buiten deze 24 Stedelijke Centra wonen.
Resultaat: een update van zowel socio's als verplaatsingen.
STAP V Ontwikkeling van een exploitatiesoftware
De CIM Affichagesoftware werd door POINTLOGIC ontwikkeld en laat toe de prestaties van cam-
pagnes en netwerken van borden te evalueren.
Deze software wordt aangeboden aan de intekenaars op deze studie.
Resultaat: een exploitatiesoftware die toelaat prestaties te berekenen.
CIM Affichage 2012 24
STAP VI Realisatie van een nieuw verplaatingsonderzoek
Deze studie wordt in de volgende bladzijden in detail beschreven. Daarom worden hier slechts
enkele hoofdkenmerken opgesomd. De enquête ging in 2005 van start en de steekproef bestaat
uit 15.032 personen van 12 jaar en ouder, woonachtig in België. Alle verplaatsingsgegevens over
het ganse Belgische grondgebied werden ingezameld. Dit gebeurde via het verzenden van dag-
boekjes per post. De ondervraagde persoon diende voor elke gemaakte verplaatsing volgende
zaken op te geven: vertrek- en aankomstpunt, uur van vertrek en aankomst, motief en gebruikt
transportmiddel. Tevens werden een aantal sociodemografische gegevens ingezameld (zoals
leeftijd, geslacht, beroep,…).
Het routegeneratie- en routekeuzemodel dat in 2003 ontwikkeld werd op basis van de verplaat-
singsgegevens uit 1995, werd vervolgens toegepast op deze nieuwe verplaatsingen teneinde de
meest waarschijnlijke trajecten tussen vertrek- en aankomstpunt te bepalen. Hierbij werd ge-
bruik gemaakt van de nieuwste TELE ATLAS kaart van 2007. Uitzondering hierop vormden de
verplaatsingen met openbaar vervoer. Deze volgen steeds dezelfde weg en het heeft bijgevolg
geen zin deze mee in het model te stoppen teneinde alternatieve routes te zoeken.
De verplaatsingen via openbaar vervoer werden gereconstrueerd aan de hand van de routeplan-
ner van de NMBS. Deze houdt hierbij rekening met vertrek- en aankomstpunt, gebruikt vervoer-
middel (trein, tram, bus of metro), dag en vertrekuur en zoekt de snelste route om ter bestem-
ming te komen.
Resultaat: Een nieuw verplaatsingsbestand dat gebruik maakt van de meest recente TELE AT-
LAS kaart, dat rekening houdt met het volledige Belgische grondgebied en met alle personen die
er wonen van 12 jaar en ouder.
STAP VII Ontwikkeling van een model voor bereik van tram- en busaffichage
Dit was echt een historische stap in het affichage-onderzoek in België. Want tot nu toe beperkten
de CIM affichagestudies zich tot vaste borden. Affichage aan de buitenzijde van trams en bussen
betreft 'mobiele borden' gezien deze reclamedrager zich verplaatst. Om hiervoor tot prestatiecij-
fers te komen, diende een speciaal model ontwikkeld te worden. Hierbij diende met nieuwe vari-
abelen rekening gehouden te worden zoals de routes die trams en bussen volgen, hun uurrege-
ling, verplaatsingssnelheid, verplaatsingsrichting, enz. Zo kwam men tot bereikcijfers voor bus-
/tramnetwerken (aantal beplakte bussen/trams per depot en beplakkingszijde) die zich ook le-
nen tot een eventuele combinatie met een vast affichagenetwerk.
Resultaat: Prestatiecijfers voor reclame aan de buitenzijde van trams en bussen.
STAP VIII Ontwikkeling van een exploitatiesoft voor tram- en busnetwerken
De exploitatiesoftware werd aangepast teneinde ook de prestaties van netwerken op trams en
bussen te kunnen leveren.
Resultaat: een uitbreiding van de exploitatiesoft met cijfers voor ’tram- en busnetwerken‘.
STAP IX Ontwikkeling van een nieuwe accumulatieformule
De accumulatie beschrijft de opbouw van het bereik in de tijd. We vinden hier dus cijfers over het
bereik na één dag, drie dagen, zeven dagen, n dagen affichage.
CIM Affichage 2012 25
De accumulatieformule die tot nu gebruikt werd, was ontwikkeld op basis van het vorige ver-
plaatsingsonderzoek. Zij hield dus enkel rekening met de verplaatsingen in de 24 SC's (oude de-
finitie). Er werd ook rekening gehouden met een Cmax (maximale dekking) die het resultaat was
van een expliciete vraagstelling namelijk: ’Naar welke van de volgende Stedelijke Centra bent u
in de loop van de voorbije 12 maanden geweest.?‘ In het model werd ook gebruik gemaakt van
het ’gemiddeld dagbereik‘ dat berekend was op basis van twee dagen.
De nieuwe affichagestudie stelde geen expliciete vragen die tot het achterhalen van de Cmax
konden leiden en vroeg naar de verplaatsingen over zeven dagen (in plaats van over twee dagen,
zoals in het oude onderzoek). Het zou dan ook dom zijn om geen gebruik te maken van deze ge-
gevens over zeven dagen.
Trouwens werd de oude formule op de nieuwe gegevens getest en dit bracht volgende zaken aan
het licht:
het model overschatte het netto bereik ten opzichte van het geobserveerde bereik ;
het model werkte niet optimaal voor kleinere netwerken.
De Technische Commissie Affichage gaf POINTLOGIC de opdracht een nieuw bereiksmodel te
ontwikkelen, op basis van de in het nieuwe verplaatsingsonderzoek verzamelde gegevens. Meer
technische details over de ontwikkeling van deze nieuwe accumulatieformule vindt u verderop.
Het bereik werd berekend door in de TELE ATLAS kaart 2007 de door het model gegenereerde
verplaatsingen (afkomstig uit het nieuwe verplaatsingsonderzoek) te matchen met de borden die
in dezelfde kaart ingeplant stonden.
Resultaat: een nieuwe accumulatie formule gebaseerd op zeven dagen gemeten bereikaccumu-
latie.
CIM Affichage 2012 26
DEEL I VERPLAATSINGEN
CIM Affichage 2012 27
Het begrip Verplaatsing
Onder verplaatsing verstaat men een traject afgelegd door eenzelfde respondent met eenzelfde
vervoermiddel en met hetzelfde motief vanaf het vertrekpunt tot aan het aankomstpunt. Deze
definitie bleef dus ongewijzigd ten opzichte van 1995.
Elk traject dat wordt gekenmerkt door een tussenliggende motiefwijziging (bijvoorbeeld naar
het werk gaan en onderweg zijn kinderen afzetten aan de school) of door een wijziging in ge-
bruikt vervoermiddel (bijvoorbeeld naar het werk gaan met de bus tot aan een bepaald punt en
vervolgens te voet) vertaalt zich dus in meerdere verplaatsingen.
Een verplaatsing wordt door de volgende gegevens gekenmerkt:
een vertrekpunt, dat door volledige adresgegevens (straat, huisnummer, postcode,
gemeente) aangeduid wordt ;
een uur van vertrek ;
een verplaatsingsmotief, bijvoorbeeld ’boodschappen doen‘, ’naar werk/school‘,… ;
een vervoermiddel: auto/moto, te voet, per fiets, scooter, bus, tram, metro, trein,
andere ;
een aankomstpunt, dat net als het vertrekpunt aangeduid wordt door het volledige
adres van aankomst ;
een uur van aankomst.
Dit betekent met andere woorden dat een verplaatsing steeds gekenmerkt wordt door één enkel
motief en één enkel vervoermiddel.
Alle hiervoor vermelde begrippen werden in het dagboekje duidelijk aan de respondenten uitge-
legd. Dit om er voor te zorgen dat zij goed begrepen wat van hen verwacht werd.
Bij de verwerking van de ingezamelde gegevens dient het onderscheid gemaakt te worden tus-
sen:
verplaatsingen die met het openbaar vervoer gebeuren (de zogenaamde OV ver-
plaatsingen). Tot de OV verplaatsingen behoren alle verplaatsingen per trein, tram,
bus en metro.
verplaatsingen die hiermee niet gebeuren (de zogenaamde niet-OV verplaatsin-
gen). Tot de niet-OV verplaatsingen behoren alle verplaatsingen met de andere
vervoermiddelen zoals met de auto, te voet, per fiets, per scooter en andere.
CIM Affichage 2012 28
Modelisatie van verplaatstingen
Verantwoording In 2003 werd beslist om beroep te doen op een modelisatie van de verplaatsingsgegevens. Deze
beslissing werd genomen op basis van een ganse reeks argumenten.
We sommen ze hier nogmaals op:
het verplaatsingsonderzoek werd gerealiseerd in 1995. Het kaartmateriaal dat in
1995 werd gebruikt en waarin de verplaatsingen op een gedigitaliseerde TELE AT-
LAS kaart werden ingetekend, raakte verouderd. Vandaar de vraag in welke mate
de wegen die bij de verplaatsingen in 1995 gekozen werden, ook vandaag nog kun-
nen gebruikt worden ;
het klopt dat voor eenzelfde verplaatsing (bijvoorbeeld van huis naar werk) niet
steeds dezelfde weg gevolgd wordt, maar dat soms voor alternatieve routes geko-
zen wordt (omdat er een ongeval gebeurde of omdat er werkzaamheden aan de
gang zijn, ed.). Tussen een bepaald vertrekpunt en een bestemming, maken perso-
nen vaak een keuze tussen een (beperkt) aantal routes ;
in 1995 waren 6.9% van de toenmalige panelen ’nulborden’, dit wil zeggen borden
die geen (nul) passanten hadden en dus ook geen bereik genereerden. Dit resultaat
was weinig geloofwaardig en vooral te wijten aan een te kleine steekproef ;
er wordt meer en meer gebruik gemaakt van modellen in affichagestudies. Het
voordeel van deze modellen is dat zij lang stand houden en dat zij de mogelijkheid
bieden om gebruik te maken van relatief goedkope observatiemethoden voor de
registratie van verplaatsingsgedrag.
Doel Het doel van deze modelisatie was enerzijds te komen tot een vernieuwde en grotere verplaat-
singsdatabase. Gecombineerd met een update van het panelenpark leidt dit tot een betere be-
reiksmeting. Anderzijds wenste men te komen tot een uniek Belgisch routegeneratie- en route-
keuzemodel dat op later nieuw verplaatsingsonderzoek kan worden toegepast.
De gebruikte bouwstenen Als basis voor de ontwikkeling van het model werd gebruik gemaakt van het verplaatsingson-
derzoek dat in 1995 door INRA (nu IPSOS BELGIUM) werd gerealiseerd.
We herhalen hier nog even de voornaamste kenmerken van het toenmalig onderzoek:
als referentie-universum gold: alle individuen (Belgen en buitenlanders) woonach-
tig in België, 15 jaar en ouder. Het betrof (in 1995) hier 8.303.700 personen ;
in totaal werden 13.458 enquêtes gerealiseerd, waarvan 9.000 in de 24 Stedelijke
Centra en 4.458 in niet-stedelijke gebieden ;
CIM Affichage 2012 29
voor de 24 Stedelijke Centra (SC) werd de steekproef aselect samengesteld op basis
van adressen (niet op naam) die willekeurig gekozen werden binnen de NIS-
wijken. Voor de interviews bij de niet-stedelijke inwoners werd via een omnibus-
enquête gevraagd naar het verplaatsingsgedrag op de dag voor het interview en de
dag zelf in één van de 24 Stedelijke Centra. Enkel indien de respondent zich in die
periode naar één van de 24 Stedelijke Centra verplaatste, werd de verkeersenquête
uitgevoerd ;
de enquêtes werden face-to-face gerealiseerd aan de hand van een CAPI (Computer
Assisted Personal Interview) vragenlijst. Indien verplaatsingen in de 24 SC de vori-
ge dag (gisteren) en/of de dag daarvoor (eergisteren) dan werden de afgelegde tra-
jecten via de computer nauwkeurig ingetekend op een gedigitaliseerde kaart.
Overige voorbereidende werkzaamheden Alvorens met de effectieve modelisatie te starten werden een aantal belangrijke werkzaamheden
uitgevoerd.
Zo werd het onderzoek uit 1995 geactualiseerd. Hiertoe werd een nieuwe weging uitgevoerd.
Tevens werd in 2003 een nieuwe Tele Atlas kaart gekocht en de geactualiseerde verplaatsings-
gegevens werden hierin overgebracht.
I. Herweging van de steekproef
De steekproef die in het kader van het verplaatsingsonderzoek uit 1995 werd gerealiseerd, werd
opnieuw gewogen.
Hiertoe werden de resultaten van de PMPA Studie 2002-2003 als basis gebruikt en werd naast
de klassieke sociodemo’s ook rekening gehouden met de resultaten uit het luik ’verplaatsingen‘.
Bij de extrapolatie werden de NIS cijfers uit 2002 gebruikt die 8.504.480 personen (Belgen en
vreemdelingen) van 15 jaar en ouder, woonachtig in België, vermeldden.
De voornaamste resultaten van deze update kunnen als volgt samengevat worden:
een toename van de totale bevolking met meer dan 200.000 personen ;
deze toename situeert zich proportioneel vooral in de 24 Stedelijke Centra;
wat de inwoners buiten het stedelijk gebied betreft, geldt een stijging van de ver-
plaatsingen naar de 24 Stedelijke Centra toe. En dit zowel Non-Passanten Laatste
Periode (NPLP) (= inwoners niet stedelijk gebied die zich in de afgelopen maanden
naar minstens 1 van de 24 SC’s verplaatst hebben, maar niet tijdens 1 van de 2 vo-
rige dagen,… wat evolueerde van 45 % in 1995 naar 52% in 2003) als Passanten
Laatste Periode (PLP) (= inwoners niet stedelijk gebied die zich naar minstens 1
van de 24 SC’s verplaatst hebben in minstens 1 van de 2 vorige dagen,… wat evolu-
eerde van 31 % in 1995 naar 35% in 2003).
De realisatie van deze werkzaamheden werd toevertrouwd aan ASPEMAR.
II. Aankoop van TELE ATLAS kaart in 2003
Zoals hierboven al vermeld werd in 2003 ook een nieuwe TELE ATLAS kaart aangekocht. Het
voordeel hiervan was vooral tweeërlei:
er werd rekening gehouden met de nieuwe verkeersinfrastructuur (stratenplan en
geldende verkeersregels) ;
CIM Affichage 2012 30
de afficheurs konden hun panelen gemakkelijker en juister in deze kaart inplanten,
wat de betrouwbaarheid van de bereiksresultaten ten goede kwam.
III. Overdracht van de verplaatsingsgegevens naar de TELE ATLAS kaart van 2003
De verplaatsingen die in 1995 in de gedigitaliseerde kaarten ingetekend waren, werden in 2003
naar de nieuwe kaart overgebracht.
Waarom?
omdat men voor de toepassing van het model begin- en eindpunt van elke (toen-
malige) verplaatsing nodig heeft. Vertrek- en aankomstpunt van elke verplaatsing
stemmen dus beide overeen met een adres, wat zich vertaalt in een geocodering in
XY coördinaten ;
omdat het de validatie van het model toelaat door het vergelijken van de overge-
brachte werkelijke gebruikte routes met de gemodeliseerde routes.
Ontwikkeling van het model
I. Inleiding
Voor de ontwikkeling van het model werd beroep gedaan op het Nederlandse bedrijf POINTLO-
GIC, dat in haar werkzaamheden begeleid werd door het Belgische bedrijf ASPEMAR zodat opti-
maal rekening gehouden werd met de Belgische situatie.
Dit model heeft als doel het schatten van de meest waarschijnlijke routes voor een persoon die
zich verplaatst van een vertrekpunt naar een eindpunt en het bepalen van de kans dat de per-
soon voor elk van deze routes kiest.
Voor de reconstructie van de meest waarschijnlijk genomen routes voor een verplaatsing wor-
den twee modellen gebruikt:
het routegeneratiemodel dat ervoor zorgt dat voor een verplaatsing (met een ver-
trek- en aankomstpunt), een reeks mogelijke alternatieve routes berekend worden,
hierbij rekening houdend met een aantal criteria ;
het routekeuzemodel dat vervolgens de kans berekent dat elk van de mogelijke al-
ternatieve routes ook daadwerkelijk genomen wordt door de persoon in kwestie.
Opdat er sprake zou zijn van een goed model, werden een aantal vereisten voorop gezet waaraan
diende voldaan te worden namelijk:
het model dient individuele routes op te leveren ;
het model dient rekening te houden met het feit dat niet iedereen dezelfde route-
keuze maakt ;
het model moet rekening houden met het feit dat een persoon in functie van zijn
vervoermiddel en/of zijn verplaatsingsmotief voor een route kiest.
II. Gegevens
Rekening houdend met de hierboven gestelde voorwaarden kon het model ontwikkeld worden
indien men voor elke verplaatsing uit 1995 over volgende gegevens beschikt:
het vertrekpunt (vertaald in XY coördinaten) ;
CIM Affichage 2012 31
het aankomstpunt (vertaald in XY coördinaten) ;
het motief van de verplaatsing ;
het gebruikte vervoermiddel ;
de sociodemografische kenmerken van de persoon die de verplaatsing maakte.
In wat volgt keren we even terug op de laatste 3 elementen van de hierboven vermelde lijst.
I. Het motief van verplaatsing
In de vragenlijst werden volgende motieven als mogelijkheden opgenomen:
naar werk gaan of ervan terugkomen ;
andere beroepsmatige verplaatsingen ;
kinderen naar school brengen of van school gaan halen ;
boodschappen en inkopen doen ;
vrienden of familieleden bezoeken ;
hobby’s/sport ;
terug naar huis ;
andere redenen.
II. Het gebruikte vervoermiddel
De vragenlijst voorzag volgende antwoordmogelijkheden:
te voet ;
per fiets, moto, brommer ;
per auto, taxi ;
per tram, bus ;
per trein ;
andere.
In totaal beschikte men over meer dan 71.232 verplaatsingen. 3104 (of 4,3 %) hiervan werden
met het openbaar vervoer (trein, tram, bus) gerealiseerd. Het heeft geen zin om voor deze ver-
plaatsingen met het openbaar vervoer alternatieve routes te gaan berekenen, gezien altijd de-
zelfde weg gevolgd wordt.
De vervoercategorie ’per fiets, moto, brommer‘ zorgde ook voor bijkomende problemen. In wer-
kelijkheid passen ’moto’s‘ beter bij ’auto/taxi‘ dan bij ’fietsen en brommers‘. Dus werd een po-
ging ondernomen om de verplaatsing per moto af te zonderen van deze per fiets of brommer, op
basis van de in 1995 gebruikte weg (waren fietsers toegelaten op deze weg?) en de afgelegde af-
stand in combinatie met het motief.
Ook voetgangers en fietsers (+ brommers) werden samengevoegd op basis van volgende argu-
menten:
beiden mogen geen autosnelwegen gebruiken ;
beiden verplaatsen zich aan een (quasi) constante snelheid.
III. De sociodemografische kenmerken van de respondenten
De steekproef bestond uit 13.458 personen die samen 71.232 verplaatsingen maakten.
CIM Affichage 2012 32
Binnen deze 13.458 personen werd via het gebruik van een clusteranalyse gezocht naar groepen
die hetzelfde routekeuzegedrag vertonen. De clusters werden gezocht op basis van de sociode-
mogra-fische kenmerken van de respondenten, zoals geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, beroep,
gezins-samenstelling en de provincie.
Deze clusteranalyse leverde 5 homogene groepen op.
In bijlage 3 vindt men een gedetailleerde beschrijving van elk van deze 5 groepen.
CIM Affichage 2012 33
Het routeconstructiemodel
I. Basisprincipes
Het doel van het routereconstructiemodel is te schatten wat de meest waarschijnlijke routes zijn
voor een persoon die zich verplaatst van A naar B, plus te bepalen hoe groot de kans is dat de
persoon voor één van deze routes kiest.
Het model werd ontwikkeld na grondige literatuurstudie van de criteria die gebruikt worden bij
de keuze van een route.
Wij herhalen nog even dat alle verplaatsingen van 1995 uitgevoerd met het openbaar vervoer
hier buiten beschouwing werden gelaten.
Er werd beroep gedaan op GIS (Geografische Informatie Systeem) software die onder andere re-
kening hield met de gemiddelde snelheden op de diverse wegtypes en met de lokaal geldende
verkeersregels zoals eenrichtingsstraten en dergelijke.
Om de meest waarschijnlijke routes voor een gegeven verplaatsing te vinden, werden twee mo-
dellen gebruikt, namelijk een routegeneratiemodel en een routekeuzemodel.
het routegeneratiemodel genereert een aantal meest waarschijnlijke alternatieve
routes (tussen een vertrek - en aankomstpunt van een verplaatsing) op basis van
een criterium of een combinatie van criteria. Elk criterium stemt overeen met een
kostenfunctie die - als zij wordt geminimaliseerd (of met andere woorden een mi-
nimale kost vergt) toelaat om de beste route volgens dat criterium te bepalen ;
het routekeuzemodel bepaalt –voor elke aldus gegenereerde route– de kans dat
een persoon werkelijk deze route neemt bij zijn verplaatsing. Hierbij wordt reke-
ning gehouden met de kenmerken van de weg(en) en de betrokken personen. Dit
model is op het berekende nut van een route gebaseerd.
CIM Affichage 2012 34
I. Het routegeneratiemodel
Het doel van het routegeneratiemodel is, uit een geheel van alternatieve routes, zo goed mogelijk
schatten welke hiervan de meest waarschijnlijke routes zijn die een individu zal kiezen. Ze wor-
den op basis van een vertrek - en aankomstpunt van een verplaatsing gegenereerd.
Een alternatief is een route die gebruikt kan worden. Twee alternatieven zijn altijd duidelijk ver-
schillend van elkaar ; twee alternatieven die elkaar over een klein stuk traject overlappen, wor-
den als eenzelfde alternatief beschouwd.
Teneinde de meest waarschijnlijke routes te bepalen werd met volgende 4 criteria rekening ge-
houden:
de minimalisering van de reisduur ;
de minimalisering van de afstand ;
de minimalisering van het aantal kruispunten ;
de optimalisering van het gebruik van autosnelwegen.
Enkel op basis van deze 4 criteria konden alternatieven gecreëerd worden.
Bijgevolg kunnen dus maximum vier routes worden gegenereerd. Dit betekent niet dat er steeds
vier mogelijke routes zullen zijn. De snelste route kan bijvoorbeeld ook de route zijn met de min-
ste kruispunten.
Bij het berekenen van de reisduur werd rekening gehouden met de gemiddelde snelheden die op
de diverse wegtypes gelden. Zo was het mogelijk om de tijd te berekenen die nodig is om een tra-
ject af te leggen.
De gemiddelde snelheden waarmee in de berekening werd rekening gehouden, varieerden uiter-
aard naargelang het gebruikte transportmiddel.
Voor de voetgangers en de fietsers (+ brommers) werd verondersteld dat zij zich aan een con-
stante snelheid verplaatsen (ongeacht het gebruikte wegtype). De gemiddelde snelheid voor een
fietser werd bepaald op 15km/u en voor een voetganger op 5km/u.
Voor auto’s wordt verondersteld dat zij rijden aan de maximum toegelaten snelheid (d.w.z. 120
km/uur op de autosnelweg, 50 km/uur in de bebouwde kom,...).
CIM Affichage 2012 35
De opdeling in wegtypes werd in de TELE ATLAS kaart voor elke weg aangegeven.
Het model houdt eveneens rekening met het feit dat voetgangers wel eenrichtingsstraten mogen
nemen (in omgekeerde richting tegen de enkelrichting in), dat zij rondpunten in om het even
welke richting kunnen passeren, enz. want heel wat verkeersregels gelden niet voor voetgangers.
In de gebruikte GIS-applicatie werd met dit alles rekening gehouden.
Uiteindelijk werd voor elke verplaatsing met een vertrekpunt (A) en een aankomstpunt (B ) een
geheel van routes gegenereerd die de meeste kans maken om gekozen te worden door een indi-
vidu.
II. Het routekeuzemodel
Het routekeuzemodel berekent, door middel van een nutsfunctie, voor elke – door het route-
generatiemodel – gegenereerde alternatieve route de kans dat deze route ook effectief zal ge-
bruikt worden door een individu bij een verplaatsing.
Het is immers zo dat een persoon niet noodzakelijk steeds dezelfde weg gebruikt om van het ene
punt naar het andere te gaan.
Men vertrekt van het principe dat elk individu kiest voor die route die hem het beste lijkt. De
kans dat een persoon voor een bepaalde route kiest, wordt bepaald door de kans dat het totale
nut van deze route groter is dan die van andere routes.
Alvorens de kansen te bepalen, heeft POINTLOGIC vijf homogene groepen of ’clusters‘ van perso-
nen geïdentificeerd. Een homogene groep is een groep van personen waarvoor geldt dat ze een-
zelfde gedrag in verband met routekeuzegedrag vertonen.
De keuze van een route wordt ook beïnvloed door het verplaatsingmotief.
Door de vijf homogene groepen (’clusters‘) van personen, de acht verplaatsingsmotieven evenals
de twee transportmiddelen (voetgangers en fietsers versus auto’s, moto’s en taxi’s) in deze ana-
lyse met elkaar te combineren, bekomt men meer dan 70 te schatten nutsfuncties. Maar een aan-
tal van deze ‘cellen’ waren te klein (te weinig waarnemingen) zodat ze niet konden meegenomen
worden in het schattingsproces. Uiteindelijk werden 40 nutsfuncties berekend.
De interpretatie van de berekende nutsfuncties is geen eenvoudige zaak. Beter is het te kijken
naar de uiteindelijke gevolgen van de geschatte waarden. In onderstaande tabel wordt, bij wijze
van voorbeeld, gekeken naar de keuzes die naargelang het motief van verplaatsing gemaakt
worden tussen de diverse gegenereerde routes.
CIM Affichage 2012 36
Wat leren we uit bovenstaande tabel? Het zijn vooral mensen die hun kinderen naar school
brengen en mensen die inkopen doen, die voor de snelste route kiezen. Mensen die voor profes-
sionele redenen op de baan zijn, nemen het vaakst de snelweg. Dit komt waarschijnlijk door het
feit dat deze mensen vaker van buiten de stad komen.
Mensen die naar het werk gaan verkiezen een route met weinig kruispunten zodat ze niet teveel
tijd verliezen. Wellicht heeft dit te maken met het feit dat zij zich meestal tijdens de spits ver-
plaatsen en dat op dit tijdstip het vaak erg druk is op kruispunten.
Belangrijk is tenslotte om te vermelden dat de parameters van zowel het routegeneratie- als het
routekeuzemodel zijn geschat op basis van de routes in het verplaastingsonderzoek uit 1995. De
bekomen modellen zullen nu toegepast worden op het verplaatsingsonderzoek uit 2006.
II. Validering
Het routegeneratie- en routekeuzemodel werd uitvoerig gevalideerd.
Een eerste zeer eenvoudige maar belangrijke controle is de visualisatie van wat het model wer-
kelijk doet. Dit door in een kaart 3 alternatieve routes om van punt A naar punt B te tekenen
(namelijk de snelste route, de kortste route, de route met de minste kruispunten) en deze te ver-
gelijken met de route die werkelijk gebruikt werd. Onderstaande figuur geeft een voorbeeld van
de constructie van de route voor persoon X.
CIM Affichage 2012 37
De kortste weg tussen punt A en punt B (in het roze) heeft een kans van 30%.
De snelste weg (in het blauw) is langer maar vlugger dan de eerste (omdat er sneller mag gere-
den worden) en dus het meest gekozen. De kans voor het gebruiken van de snelste route is 50%.
De laatste route (in het groen) is de route met het minste aantal kruispunten. Hoewel de weg
langer is, zal men vermoedelijk minder tijd verliezen aan verkeerslichten. Er is een kans van 20
% dat voor deze weg gekozen wordt.
Als tweede oefening werd gekeken naar de overlap tussen de geschatte route en de werkelijk
genomen route. Om deze validatie te kunnen uitvoeren, diende een conversie van weggedeeltes
te gebeuren van de kaart van 1995 naar de kaart van 2003.
Niet alleen vertrek- en aankomstpunt van een verplaatsing werd hierbij overgebracht van de ou-
de naar de nieuwe kaart. Maar de volledig werkelijk genomen route (behalve indien de verplaat-
sing met openbaar vervoer gebeurde) in 1995 werd opnieuw ingetekend in de kaart van 2003.
In feite legt men in deze oefening bij wijze van spreken twee kaarten op elkaar: de ene met de
geac-tualiseerde verplaatsingen (uit 1995) en de andere met de door het model gegenereerde
routes (beiden uiteraard met hetzelfde vertrek- en aankomstpunt) om vervolgens het percentage
overlap tussen beide te berekenen.
De globale gemiddelde overlap bedroeg 68,1%. Of, met andere woorden, 68,1% van de door de
respondent werkelijk afgelegde afstand werd ook door de gegenereerde route afgelegd.
Deze overlap bedroeg:
71,3 % voor de automobilisten ;
62,4 % voor de voetgangers ;
61,9 % voor de fietsers.
Het blijkt dus gemakkelijker om op een betrouwbare manier een route te genereren voor een
automobilist dan voor een voetganger. Dit resultaat lijkt ook logisch omdat het gedrag van een
automobilist zich beter laat voorspellen doordat ook verkeersregels moeten nageleefd worden,
die niet gelden voor voetgangers.
Merk ook op dat in het Nederlandse onderzoek (Summo enquête van 2000) de overlap 73% be-
droeg. Dat dit globale percentage iets lager ligt in België is vooral toe te schrijven aan het feit dat
in België enkel de verplaatsingen binnen de Stedelijke Centra beschouwd werden. En in (vooral
oude) Stedelijke Centra vindt men zeer vaak een wirwar van vele kleine straatjes in de stadskern,
zodat echte overlap ook moeilijker wordt.
Tenslotte is het model ook gevalideerd door rekening te houden met de inplanting van de pane-
len (Laag 2) in de TELE ATLAS kaart van 2003 en te kijken naar het aantal nulborden en naar het
aantal gegenereerde contacten vóór en na modelisatie.
CIM Affichage 2012 38
De Technische Commissie Affichage oordeelde dat bovenstaande resultaten in lijn lagen met de
verwachtingen omdat:
het aantal nulborden met de helft gereduceerd werd ;
de vermindering van het aantal contacten kan verklaard worden door :
o het principe van de kansberekening (er zijn nu meer alternatieven voor verplaat-
singen beschikbaar) ;
o de automatische transfer van paneelgegevens van de oude kaart naar de nieuwe
kaart in 2003 is niet steeds perfect verlopen. Daarom ook hebben de afficheurs na
deze validatie-oefening elk paneel uit hun park afzonderlijk opnieuw nagekeken
om de juistheid van de inplanting te verifiëren.
CIM Affichage 2012 39
Verplaatsingsonderzoek 2005-2006
Doel van de studie Het lastenboek dat in juli 2004 werd opgesteld door het CIM vermeldt als doel van deze studie:
« Het meten van de verkeersbewegingen van de Belgische bevolking van 12 jaar en ouder IN,
NAAR en DOOR de 48 Stedelijke Centra. Dit teneinde de prestaties van zowel vaste als mobiele
affichagedragers te kunnen meten ».
Steekproef
I. In het lastenboek vooropgestelde opties
Samenvattend kan gesteld worden dat in het lastenboek dat in 2004 werd opgesteld, volgende
opties vooropgesteld werden met betrekking tot de te realiseren steekproef:
er dient rekening gehouden worden met de bevolking van 12 jaar en meer, woon-
achtig in België, met inbegrip van de vreemdelingen die er gedomicilieerd zijn ;
de steekproef dient voldoende groot te zijn teneinde de kans om weggedeeltes te
vinden met daarin zogezegd nul verplaatsingen, tot een minimum te herleiden ;
de steekproef dient in tijd gespreid over 12 maanden, gerealiseerd via 6 golven van
2 maand. Dus ook in de maanden juli en augustus dient een golf gerealiseerd. Per
half jaar (3 golven van twee maand) dient de steekproef representatief te zijn ;
de steekproef dient in ruimte maximaal geografisch gespreid te zijn over het ganse
Belgische grondgebied ;
in elk van de 48 Stedelijke Centra dienen voldoende observaties gerealiseerd te
worden teneinde per Stedelijk Centrum over betrouwbare resultaten te beschik-
ken.
Hieronder vindt u welke van bovenvermelde doelstellingen ook effectief gerealiseerd werden.
II. Gemaakte keuzes
De volgende keuzes werden uiteindelijk gemaakt:
qua steekproefomvang werd gekozen voor 15.000 respondenten ;
qua spreiding van de enquêtes in de tijd werd geopteerd voor 6 golven, namelijk:
CIM Affichage 2012 40
Dit teneinde seizoenseffecten in verplaatsingsgedrag te kunnen meten.
qua spreiding van de enquêtes in de ruimte werden volgende keuzes gemaakt:
Voor elk van de 48 Stedelijke Centra (Habitat CIM: n = 48) werd afzonderlijk bepaald
hoeveel enquêtes er dienden gerealiseerd te worden. (zie infra)
Wat de rest van België (dus niet behorend tot de Stedelijke Centra) betreft, werd een on-
derscheid gemaakt tussen deze gemeentes die volgens de CIM Inwoner nomenclatuur
behoren tot de stedelijke leefcomplexen versus deze gemeenten die hiertoe niet behoren.
In de CIM INWONER nomenclatuur vinden we 17 zones die behoren tot het 'stedelijk
leefcomplex' (met kernstad, randstad, buitenwijk en/of slaapstad). Het betreft hier 17
zones met pendel- en aankoopbewegingen naar de Stedelijke Centra toe. Binnen elk van
deze 17 stedelijke leefcomplexen heeft men een onderscheid gemaakt tussen deze ge-
meenten die tevens ook behoren tot Habitat CIM versus deze die hier niet toe behoren.
Enkel deze gemeenten binnen elk van deze 17 zones die niet behoren tot Habitat CIM
werden in een afzonderlijke groep weerhouden. Ter verduidelijking: Binnen het stedelijk
leefcomplex Antwerpen behoort de gemeente Brasschaat zowel tot Habitat CIM als tot
CIM Inwoner en wordt hier dus niet weerhouden. Boom daarentegen behoort niet tot
Habitat CIM (dus niet in de Stedelijk Centra) maar behoort wel tot het stedelijk leefcom-
plex Antwerpen, waar deze gemeente als CIM Slaapstad geldt. Deze gemeente wordt hier
dus wel weerhouden.
Wat tenslotte de overige gemeenten betreft, d.w.z. deze die noch behoren tot CIM Habi-
tat, noch tot CIM Inwoner, werd er gekozen voor een aantal enquêtes per provincie.
De gemaakte keuze hield dus rekening met volgende driedeling:
zone A prioritair, dus gevormd door de gemeenten die behoren tot de 48 Stedelijke
Centra
zone B secundair, dus gevormd door de gemeenten die deel uitmaken van een ste-
delijk leefcomplex, maar die geen deel uitmaken van de 48 Stedelijke Centra
zone C tertiair, dus gevormd door de rest van België.
Of, schematisch:
CIM Affichage 2012 41
Uiteindelijk werd geopteerd om de 15.000 enquêtes als volgt te verdelen:
Zone A: Inwoners 48 Stedelijke Centra:
Zone B : CIM Inwoners behorende tot de 17 CIM Stedelijke leefcomplexen (buiten
CIM Affichage 2012 42
zone A)
Zone C : Rest van België (geen Stedelijk Centrum en geen Stedelijk Leefcomplex):
In totaal werd dus rekening gehouden met 48 (zone A) plus 17 (zone B) plus 9 (zone C) = 74 stra-
ta. Merk op dat deze 74 strata samen het ganse Belgische grondgebied dekken.
CIM Affichage 2012 43
Samengevat betekent dit dat geopteerd werd om de 15.000 enquêtes als volgt te verdelen:
Deze verdeling stemt uiteraard niet overeen met de realiteit binnen de Belgische populatie. Toch
werd voor deze structuur gekozen, omdat een representatieve steekproef een te groot gewicht
zou geven aan de zones die voor de affichage minder nuttig zijn. Bij de verwerking van de inge-
zamelde gegevens werd via het toepassen van de juiste wegingprocedure opnieuw de represen-
tativiteit verkregen. (zie infra)
III. Referentie-universum
Het referentie-universum bestaat uit alle individuen (Belgen en buitenlanders), woonachtig in
België, van 12 jaar en ouder. De omvang van dit universum wordt bepaald door het ex - Nationaal
Instituut voor de Statistiek (NIS), Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie. In wat
volgt zullen wij om het gemakkelijk te houden echter steeds spreken over het NIS.
IV. Methode van steekproeftrekking
I. Bepaling van de statistische wijken per stratum
Voor elk van de 74 weerhouden strata werd een lijst gemaakt van de NIS Wijken die er toe beho-
ren.
(Zo telt de CIM Stad Kortrijk 160 statistische wijken en de CIM Stad Lier 31 statistische wijken).
Beroep doen op deze statistische wijken bij de samenstelling van de steekproef heeft als grote
voordeel dat men hierdoor een betere geografische spreiding van de interviews bekomt, dan
wanneer men werkt op basis van gemeenten of postcodes.
II. Toevalstrekking van de statistische wijken per stratum
De aselecte trekking van statistische wijken maakt het mogelijk een optimale geografische sprei-
ding te verzekeren van de steekproef in elk stratum.
Alle statistische wijken die behoren tot een stratum werden toevallig gerangschikt en telkens
werd voor elke wijk ook het aantal inwoners vermeld. Vervolgens werd het gecumuleerde aantal
inwoners in het stratum berekend en werd per stratum een trekkingsvoet berekend waarbij het
totale aantal inwoners in het stratum gedeeld werd door het aantal te realiseren interviews. Tel-
kens men een veelvoud van de trekkingsvoet vond, werd deze statistische wijk(en) geselecteerd.
Bij wijze van voorbeeld:
Bevolking in het stratum: 240.000 ; Aantal te realiseren enquêtes: 37
Trekkingsinterval: 240.000 / 37 = 6.486
CIM Affichage 2012 44
Op deze wijze werden dus 15.000 invalspunten geselecteerd. Maar eenzelfde invalspunt kon ui-
teraard meerdere keren geselecteerd worden, gezien zijn inwonersaantal.
III. Eerste selectie van de potentiële respondenten (in elk
stratum)
Het zou niet verstandig geweest zijn om in één keer 15.000 gezochte respondenten te selecteren.
Dit gezien mensen verhuizen, overlijden, scheiden enz... Daarom werd initieel gekozen om 50%
van de 15.000 potentiële respondenten te selecteren bij het begin van het fieldwerk en de overi-
ge 50% een half jaar later op basis van een nieuw up to date adressenbestand (cf. infra).
Het was de initiële bedoeling om in elk van de geselecteerde statistische wijken vervolgens op
volledig toevallige wijze één inwoner van 12 jaar en ouder te selecteren. Dat was DE gezochte
respondent, ook de respondent in rang 1 genoemd. Omdat men niet zeker is dat de initieel gese-
lecteerde respondent ook effectief gaat antwoorden, werden tevens een aantal ’klonen‘ geselec-
teerd. Het betreft hier personen die in de nabijheid wonen (in dezelfde statistische wijk) en met
dezelfde gegevens qua geslacht en leeftijdsgroep (cf. infra).
De geplande toevalsselectie werd door WDM BELGIUM uitgevoerd op basis van een bestand met
100% van de bevolking in België woonachtig, om vervolgens te worden samengevoegd met de
gegevens uit hun Consu-Databestand. Aldus konden de kenmerken van de op toevalswijze gese-
lecteerde persoon verrijkt worden met een reeks gegevens (zoals zijn naam en voornaam indien
hij behoort tot de 90% personen gedekt door Consu-Data). Het feit dat men beschikt over nomi-
natieve informatie zou uiteraard ook de response rate positief beïnvloeden.
Maar bij analyse van de ’aldus’ getrokken adressen, bleek het profiel van de geselecteerde poten-
tiële respondenten (in het totaal en in rang 1) alles behalve te getuigen van een toevalsselectie.
De geselecteerde steekproef bleek volledig atypisch, en dit zowel globaal als per 'regio'. (Zo vond
de Technische Commissie in sommige strata tot meer dan 65% vrouwen, tot meer dan 30% 65
plussers enz.)
Gezien niet duidelijk was waarom deze selectie qua profiel zo afweek van de verwachtingen,
werd door de Technische Commissie de optie genomen om in elk van de 74 strata afzonderlijk
een adresselectie te maken waarbij in rang 1 telkens de proporties naar geslacht en leeftijd ge-
respecteerd worden, zoals hier vermeld:
CIM Affichage 2012 45
IV. Vervangadressen
Gezien men niet zeker is dat deze initieel beoogde respondent (of de respondent in rang 1) ook
effectief gaat meewerken aan het onderzoek, ging men op zoek naar klonen. Deze klonen dienden
zich in hetzelfde invalspunt (of statistische wijk) te bevinden en qua geslacht en leeftijd maxi-
maal te gelijken op de respondent in rang 1.
Bij het berekenen van het aantal te selecteren klonen werd aanvankelijk uitgegaan van :
een spontane response rate op deze enquête van 20% bij personen van 35 jaar en
ouder, zodat er 4 klonen dienden geselecteerd te worden (adressen in rang 2 tot 5)
(België telde op 1 januari 2006 6.074.348 personen ouder dan 34 jaar, wat over-
eenstemt met 2/3 van de bevolking 12+) ;
een response rate van 15% bij personen jonger dan 35 jaar, zodat er 6 klonen
dienden geselecteerd te worden (adressen in rang 2 tot 7). (België telde op 1 janua-
ri 2006 3.025.742 personen tussen 12 en 34 jaar wat overeen stemt met 1/3 van de
bevolking 12+) ;
Dit betekent dat in deze eerste selectie van de 7.500 (50% van 15.000) respondenten er door
WDM BELGIUM voor 2.500 (1/3 van 7.500) telkens 7 adressen (1 respondent en 6 klonen) ge-
zocht werden en voor 5.000 (2/3 van 7.500) telkens 5 adressen (1 respondent en 4 klonen) ge-
zocht werden.
Zo werden in totaal 42.463 adressen geselecteerd.
Het was de bedoeling deze adressen aan te wenden voor de realisatie van de 3 eerste golven,
d.w.z. van begin maart 2005 tot eind augustus 2005.
CIM Affichage 2012 46
V. De te lage algemene response rate en de gekozen remedies
Al snel bleek dat de aanvankelijk geschatte response rate aanzienlijk lager lag en globaal schom-
melde rond de 8 %. Ook de hypothese dat jongeren minder antwoordden dan ouderen bleek niet
te kloppen.
Er diende dus actie ondernomen te worden… zeker indien men rekening wenste te houden met
de seizoenen en hun mogelijke impact op de verplaatsingen!
Daarom werd immers gekozen voor 6 golven met elk 2.500 enquêtes gespreid over 12 maanden.
Maar begin juni 2005 bleek dat de eerste golf (maart-april 2005) slechts 1.250 enquêtes had op-
geleverd en dat deze tendens zich verder zette in golf 2. Het tekort in de eerste 2 golven (maart-
april 2005 en mei-juni 2005) kon enkel maar goedgemaakt worden in dezelfde periode van het
daaropvolgende jaar (maart-april-mei-juni 2006).
Er diende dus zo snel mogelijk ingegrepen te worden als men wenste te voorkomen dat ook voor
golf 3 (juli-augustus) tekorten zouden ontstaan die pas 12 maanden later konden goedgemaakt
worden.
De optie werd genomen om de 14.291 nog resterende adressen ter realisatie van golf 3 (gepland
voor juli en augustus 2005), allemaal al in juli 2005 te versturen. Voor de maand augustus 2005
dienden bijgevolg al nieuwe (meer up to date) adressen aangekocht te worden.
VI. Tweede selectie van de potentiële respondenten (in elk stratum)
Bij de selectie van de bijkomende adressen, bestemd om het tekort aan adressen voor de maand
augustus 2006 te verhelpen en om de nog resterende 6 maanden veldwerk (van september 2005
tot februari 2006) te realiseren, werd bovenvermelde procedure (toevalsselectie binnen de
weerhouden invalspunten met in acht name van opgelegde procentuele verdeling naar geslacht
en leeftijd in elk stratum) behouden maar werd aan WDM BELGIUM gevraagd ook met volgende
punten rekening te houden:
de invalspunten die in Golf 1 en 2 geen enkele enquête opleverden, werd opnieuw
opgenomen in de selectie ;
gezien de response rate van stad tot stad sterk verschilde, werd rekening gehouden
met de response rate in elke stad ;
gezien de response rate in termen van geslacht en leeftijd ook sterk afweek, werd
bij de selectie van de klonen, ook rekening gehouden met de effectieve response
die waargenomen werd (zo werden nu vooral klonen geselecteerd voor de 65 plus-
sers).
Globaal beschouwd zouden we dus kunnen stellen dat in grote mate binnen elk van de 74 strata
voor een groot stuk afgestapt werd van de volledige toevalsselectie maar dat binnen de toevallig
geselecteerde invalspunten er bijkomende adressen geselecteerd werden in functie van geregi-
streerde en verwachte response rate naargelang stratum, geslacht en leeftijd.
Bij wijze van voorbeeld:
Zowel in Tielt als in Oudenaarde diende in golf 4, 5 en golf 6 nog 60 enquêtes gerealiseerd.
In de stad Tielt gold in Golf 1 en 2 een response rate van 10% en werd geopteerd om voor elke
respondent in rang 1 op zoek te gaan naar 7 klonen, indien deze respondent in rang 1 tussen 12
en 24 jaar is, naar 9 klonen indien hij/zij tussen 25 en 64 jaar oud is, naar 13 klonen indien tus-
sen 65 en 74 jaar oud en naar 19 klonen indien hij/zij 75 jaar of ouder is.
CIM Affichage 2012 47
In de stad Oudenaarde gold in Golf 1 en 2 een response rate van slechts 4% en werd geopteerd
om voor elke respondent in rang 1 op zoek te gaan naar 19 klonen, indien deze respondent in
rang 1 tussen 12 en 24 jaar is, naar 24 klonen indien hij/zij tussen 25 en 64 jaar oud is, naar 33
klonen indien tussen 65 en 74 jaar oud en naar 49 klonen indien hij/zij 75 jaar of ouder is.
Aldus werden door WDM BELGIUM bij deze tweede selectie 127.344 adressen geselecteerd.
VII. Derde selectie van de potentiële respondenten (in elk stratum)
Bovenvermelde procedure gold tevens voor de selectie van de adressen voor de golven 1bis en
2bis (maart-april 2006 en mei-juni 2006) die het tekort aan enquêtes in het voorjaar van 2005
dienden te compenseren. Hierbij werd er gestreefd om de opgelopen tekorten in het eerste twee
golven goed te maken. Met andere woorden en bij wijze van voorbeeld: indien in golf 1, 2 en 3
voor Tielt slechts 35 enquêtes op 60 behaald werden, dan werden nu nog 25 respondenten in
rang 1 getrokken. Deze respondenten in rang 1 werden gekozen op basis van de tekorten naar
Geslacht en Leeftijd die men in Tielt vaststelde. En opnieuw werd het aantal geselecteerde klo-
nen bepaald in functie van de geregistreerde response rate naargelang leeftijd en geslacht.
In totaal werden door WDM BELGIUM 37.305 adressen geselecteerd voor de realisatie van Golf 1
bis en Golf 2 bis.
VIII. Vierde selectie van potentiële respondenten: de zelfstandigen.
Zoals hiervoor al vermeld, varieerde de response rate sterk van stratum tot stratum. Ook qua
leeftijd waren er grote verschillen te merken. Maar beide ’problemen’ werden tijdens de loop van
het veldwerk maximaal opgelost door er bij de selectie van de adressen mee rekening te houden.
Naast regio, geslacht en leeftijd spelen echter nog andere elementen een rol bij de samenstelling
van een representatieve steekproef.
Zo vertoonde de bruto steekproef een groot tekort aan laag geschoolden en aan zelfstandigen.
En voor deze laatste bestond de mogelijkheid dit tekort te verhelpen via de aankoop van bijko-
mende adressen. Met 5.000 extra adressen hoopte de Technische Commissie ongeveer 150 extra
enquêtes bij deze bevolkingsgroep in te zamelen.
Deze adressen werden opnieuw door WDM BELGIUM geleverd. De adressen werden verdeeld
pro rate het aandeel van de zelfstandigen in elk van de 74 strata volgens de NIS gegevens.
In deze selectie van 5.000 adressen, werden als zelfstandigen weerhouden: de landbouwers, de
ambachtsmannen en de kleinhandelaars maar geen vrije beroepen.
De helft van deze 5.000 dagboekjes werden eind april 2006 verzonden en de andere helft half-
mei 2006.
V. Correctie van de steekproef
I. Gerealiseerde steekproef, respons rate en steekproefverhouding
Qua te realiseren steekproef werd geopteerd voor 15.000 respondenten. In totaal keerden
15.560 enquêtes terug. Hiertoe werden in 212.112 dagboekjes verzonden. Het aantal uiteindelijk
bruikbare interviews bedroeg 15.032 interviews. Dit betekent dat de response rate 7% bedraagt.
CIM Affichage 2012 48
Op 1 januari 2007 telde België 10.584.534 inwoners, waarvan 9.162.424 twaalf jaar of ouder
waren. Voor de weging van de steekproef, werden enkel de individuen weerhouden die in de
PMPA studie 2007-2008 verklaarden dat ze zich verplaatst hadden, Het gaat hier om 9.134.490
individuen.
De steekproefverhouding bedraagt dus 9.134.490 / 15.032= 607,67
Dit betekent dat elke persoon in de steekproef gemiddeld 608 individuen uit het universum
vertegenwoordigt.
II. Structuur van de bruto steekproef
Het past hier even stil te staan bij de samenstelling van de bruto steekproef in termen van ge-
slacht, leeftijd en geografische spreiding.
De 15.032 weerhouden enquêtes waren als volgt gespreid:
In het kader van deze studie is het ook belangrijk te kijken hoeveel enquêtes gerealiseerd wer-
den in elk van de 74 ruimtelijke strata die men gedefinieerd had.
CIM Affichage 2012 49
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gestelde objectieven versus de bekomen respons.
Zone A: Inwoners van de 48 Stedelijke Centra
CIM Affichage 2012 50
Zone B: Inwoners van de 17 CIM Stedelijke leefcomplexen (buiten zone A)
Zone C: Rest van België (geen Stedelijk Centrum en geen Stedelijk Leefcomplex):
CIM Affichage 2012 51
III. Op zoek naar de juiste correctiecriteria
De gerealiseerde steekproef heeft helemaal niet de structuur van het referentie-universum. Dit
omwille van voornamelijk 2 redenen:
er is gekozen voor een geografische stratificatie die rekening hield met de specifie-
ke gerichtheid van het medium affichage op stedelijke gebieden. Het aandeel van
de Stedelijke Centra binnen de bruto gerealiseerde steekproef (totaal en elk afzon-
derlijk) stemt hierdoor niet overeen met het reële aandeel van de Belgische bevol-
king ;
scheeftrekking in de gerealiseerde steekproef is onvermijdelijk (ongeacht de geko-
zen steekproefmethode) omdat er immers weigeringen tot deelname aan de enquê-
te zijn, mensen die meer dan anderen verhuizen …en alle ontbrekende personen
binnen een steekproef hebben vaak een specifiek sociodemografisch profiel.
Gezien de Technische Commissie Affichage er zich van bij de aanvang van de studie van bewust
was dat een goede weging noodzakelijk zou zijn, heeft zij al na 6 maanden veldwerk (in novem-
ber 2005) gevraagd aan IPSOS BELGIUM om een aantal wegingmogelijkheden uit te testen.
Vijf mogelijke wegingen werden op een testbestand met 4.961 enquêtes uitgeprobeerd. Het aan-
tal cellen in de wegingsmatrix varieerde van minimum 251 cellen tot maximum 523 cellen. Er
werd telkens gekeken naar de maximum en minimum waarde van de toegekende gewichten en
de sample efficiency. Op basis van deze oefening weerhield de Technische Commissie 2 moge-
lijkheden voor de uiteindelijke weging van de finaal gerealiseerde steekproef.
Bij het bekijken van de bruto steekproefstructuur van de uiteindelijk gerealiseerde steekproef,
drong zich echter een nog meer verfijnde weging op teneinde het tekort aan laag geschoolden en
inactieven te compenseren. (cf. infra)
IV. Gebruikte wegingsfactoren
De referentie gegevens werden bepaald aan de hand van de CIM PMPA Studie 2007-2008 (Laat-
ste PMPA studie die gepubliceerd werd voor deze affichagestudie).
Voor de herweging werd er enkel rekening gehouden met de personen die zich verplaatsen. Uit
de CIM PMPA 2007-2008, bleek dat er een 27.930 tal personen van de 9.162.420 individuen 12+
verklaarden dat ze zich nooit verplaatsen. Dit komt neer op 0,3%.
Volgende correctiecriteria werden gebruikt:
Habitat X Geslacht (11 X 2 modaliteiten)
Habitat X Leeftijd (11 X 4 modaliteiten)
Habitat X Actief/Niet actief (11 X 2 modaliteiten)
Nielsen X Geslacht X Leeftijd (3 X 2 X 7 modaliteiten)
Provincie X Geslacht (11 X 2 modaliteiten)
Provincie X Leeftijd (11 X 4 modaliteiten)
Provincie X Actief/Niet actief (11 X 2 modaliteiten)
43 CIM Steden (43 modaliteiten)
Opleidingsniveau Ondervraagde Persoon (4 modaliteiten)
Beroep Ondervraagde Persoon (7 modaliteiten)
CIM Affichage 2012 52
Verplaatsingsfrequentie (4 modaliteiten)
In deze weging werd dus rekening gehouden met 276 wegingscellen.
Nota: de modaliteiten vertegenwoordigen het aantal waarden dat een variabele kan aannemen.
Er zijn er dus elf voor Habitat, twee voor het geslacht,… Wat de elf Habitat criteria betreft, werd
hierbij rekening gehouden met elk van de vijf grote centra afzonderlijk, + de 13 Waalse steden
(samen) + de 30 Vlaamse steden (samen) + kleine CIM lokaliteiten Wallonië + kleine CIM lokali-
teiten Vlaanderen + de landelijke CIM gemeenten Wallonië + de landelijke CIM gemeenten
Vlaanderen.
Voor de 43 CIM steden werden de meest recente NIS-gegevens (2007) gebruikt.
De leeftijdscategorieën voor de weging Habitat X Leeftijd en Provincie X Leeftijd zijn: 12-17 /18-
34/ 35-54 / 55+ en voor Nielsen X Geslacht X Leeftijd: 12-24 / 25-34 / 35-44 / 45-54 / 55-64 /
65-74 / 75+. De 4 criteria waarmee rekening gehouden werd voor de verplaatsingsfrequentie
waren: 7 dagen op 7, 5 of 6 dagen op 7, 3 of 4 dagen op 7 en minder dan 3 dagen op 7.
V. Distributie van de gewichten
We weten dat de correctie van de steekproef noodzakelijk is, vermits de gerealiseerde steekproef
nooit helemaal toevallig is. Alle ondervraagde personen zullen dus niet dezelfde ’waarde‘ hebben
; bepaalde respondenten vertegenwoordigen groepen die moeilijker te bereiken vallen (actieve
mannen bijvoorbeeld) en zullen dus een groter gewicht dan het gemiddelde toegekend krijgen.
Andere mensen, die gemakkelijker te bereiken zijn of eerder meewerken (vrouwen of mensen
die niet werken bijvoorbeeld) zullen minder doorwegen. Aangezien men het geheel van variabe-
len die individuen van elkaar onderscheiden niet volledig beheerst, is het aangewezen geen al te
groot of al te klein gewicht toe te kennen aan een ondervraagde persoon. Het ideale gewicht, in-
dien de steekproef perfect zou zijn, is gelijk aan het steekproefpercentage (of 1 in relatieve ter-
men). Men neemt aan dat de correctie aanvaardbaar is wanneer geen enkel gewicht lager ligt dan
0,4 of hoger dan 3.
Door het gebruik van geografische stratificatie en postale enquêtes mochten de gewichten in de-
ze studie niet hoger zijn dan 10,
Ter informatie volgt hierna de distributie van de gewichten die overeenstemmen met de correc-
tie van de steekproef.
CIM Affichage 2012 53
CIM Affichage 2012 54
Verloop van het veldwerk.
I. Interviewmethode
We herhalen hier nog even dat de studie gerealiseerd werd via een postale enquête waarbij de
respondenten verzocht werden in een dagboekje gedurende 7 dagen hun verplaatsingen op te
tekenen.
In de helft van de verstuurde dagboekjes werd gevraagd naar de verplaatsingen van maandag tot
en met zondag, in de andere helft van donderdag tot en met woensdag.
De meeste dagboekjes werden nominaal verstuurd. Dit wil zeggen dat op de omslag een familie-
naam en soms een voornaam stond, evenals een volledig adres (straatnaam, huisnummer, soms
busnummer, postcode en gemeente).
Op het dagboekje zelf stond steeds vermeld welke persoon (geslacht en leeftijd) diende te ant-
woorden.
II. Verdeling van de enquêtes per golf
De verzending van de enquêtes gebeurde via opeenvolgende golven van 2 maanden. Zo beoogde
men een volledig jaar te dekken en rekening te houden met seizoenschommelingen in de ver-
plaatsingen. Initieel waren 6 golven voorzien, maar gezien de lage response rate dienden Golf 1
en 2 aangevuld worden met bijkomende verzendingen in dezelfde periode van het daaropvol-
gende jaar. Deze bijkomende verzendingen kregen de naam Golf1 Bis en Golf 2 Bis.
Binnen een golf werden de enquêtes niet in één keer verstuurd maar werd ongeveer ¼ van de
beschikbare adressen per keer verstuurd met een tijdsinterval van 14 dagen (Uitzondering hier-
op vormt Golf 6 die maar 3 verzendingen telde omwille van sluiting van IPSOS BELGIUM gedu-
rende de kerstperiode).
Vergeet ook niet dat extra dagboekjes dienden verstuurd te worden naar zelfstandigen, omwille
van hun opvallend lage response rate. 2.500 extra boekjes werden eind april 2006 verstuurd en
2500 half mei 2006.
CIM Affichage 2012 55
Onderstaande tabel geeft een gedetailleerd overzicht van de verzendingen:
CIM Affichage 2012 56
III. Codering van de ingezamelde dagboekjes
De gegevens die door de respondent met de hand in het dagboekje werden aangeduid werden
vervolgens gecodeerd en in de computer ingevoerd. Invoeren van de gegevens en codering ge-
beurden handmatig en gelijktijdig.
De ingezamelde gegevens werden in 2 bestanden opgeslagen. Het eerst bestand bevat alle socio-
demografische gegevens (socio-bestand) en het tweede bestand alle gegevens met betrekking tot
de verplaatsingen. Via een uniek vragenlijstnummer kunnen de gegevens uit beide bestanden
met elkaar verbonden worden.
In het socio-bestand werd ook het thuisadres opgenomen en het (eventuele) adres van het werk
of de school.
Naast de klassieke codering van de gegevens dienden de adressen op een speciale wijze geco-
deerd worden namelijk door codering in XY coördinaten of Lambertscoördinaten. Via deze geo-
codering wordt het mogelijk om de administratieve adressen over te brengen naar een TELE AT-
LAS kaart en de bijhorende verplaatsing te modeliseren.
Lambertscoördinaten leggen een punt in de ruimte vast aan de hand van 2 dimensies, namelijk
het X en het Y coördinaat.
Voor deze geocodering werd door IPSOS BELGIUM beroep gedaan op de firma ADHOC SOLU-
TIONS (lid van EXPERIAN GROEP).
Deze zorgde er voor dat voor alle verplaatsingen op het Belgische grondgebied Lambertscoördi-
naten werden toegekend aan vertrek- en aankomstpunt... en wel op volgende wijze:
een correct ingevuld vertrek- of aankomstpunt d.w.z. met een straatnaam, een
huisnummer, een postcode en een gemeente, kreeg de overeenstemmende XY co-
ordinaten. Bijvoorbeeld: Terhulpsesteenweg 181, te 1170 Watermaal-Bosvoorde
heeft als X coördinaat 152554.758641203 en als Y coördinaat 165024.624432204 ;
indien echter het huisnummer ontbrak, dan kende men de Lambertscoördinaten
toe die overeenstemmen met het midden van de straat...waarbij dit midden niet
overeenstemt met het geografisch midden maar wel met dat punt dat rekening
hield met het aantal passanten over de diverse weggedeeltes in de straat ;
indien geen adres maar een Point Of Interest (POI) en een gemeente en/of postco-
de werd opgegeven, dan werd gebruik gemaakt van een codeboek om de overeen-
stemmende XY coördinaten te vinden. In dit codeboek kwamen de gemeentehui-
zen, de postkantoren en de meeste shoppingcenters en supermarkten voor (zoals
GB, Carrefour, Delhaize, Lidl, ...).
Ondanks deze 3 mogelijkheden om een adres te vertalen in XY coördinaten, bleven er heel wat
verplaatsingen over die niet op juiste wijze konden gegeocodeerd worden. Dit omwille van ver-
schillende redenen:
er is een fout in de schrijfwijze van het adres ;
er staat een POI ingevuld dat niet in het codeboek voorkwam ;
er staat geen straatnaam maar wel een gemeente, enz.
CIM Affichage 2012 57
Daarom werd in laatste instantie beslist een vierde codeboek toe te voegen dat slechts in uiterste
nood mocht gebruikt worden, namelijk een codeboek met gegeocentreerde Lambertscoördina-
ten. Wat moet men zich hierbij voorstellen? Dit codeboek hield rekening met de unieke combina-
tie tussen postcode en gemeente. Per unieke combinatie werden XY coördinaten aangeduid die
overeenstemmen met het middenpunt van de aldus geografisch afgebakende ruimte. (Bij wijze
van voorbeeld: postcode 2520 en gemeente Ranst geeft andere XY coördinaten dan deze zelfde
postcode 2520 en gemeente Oelegem. 2000 Antwerpen geeft andere XY coördinaten dan 2018
Antwerpen).
IV. Coherentie en cleaning
Coherentie- en cleaningprocedures zijn onmisbaar bij het gebruik van zelf in te vullen vragenlijs-
ten. De eerste techniek laat toe onvolledig ingevulde vragenlijsten te vervolledigen of te ontdoen
van onmogelijke antwoorden. De tweede techniek tracht vooral verbeteringen aan te brengen.
Deze operaties werden op beide bestanden uitgevoerd.
Beide technieken maken het mogelijk maximaal gebruik te maken van de gegevens door ontbre-
kende, verkeerde of onlogische antwoorden te remediëren.
I. Automatische coherenties
We sommen hier even de automatische verbeteringen op die in de bestanden werden aange-
bracht.
Met betrekking tot het bestand ‘Socio’s ‘:
indien in het dagboekje geen VVA en/of VVI is aangeduid en het gezin uit slechts 1
persoon bestaat, dan wordt de ondervraagde persoon tevens VVA en VVI ;
als de respondent ook de VVI is, dan worden zijn opleidingsniveau en zijn beroep
ook aan de VVI toegekend ;
bij het berekenen van de sociale klasse wordt aan het opleidingsniveau van de VVI
de waarde 10 toegekend indien er geen opleidingsniveau was geantwoord.
Met betrekking tot het bestand ‘Verplaatsingen’:
uren en data toegeschreven aan verplaatsingen werden verbeterd in functie van de
volgorde waarin zij voorkwamen (in geval van overlapping of bij onmogelijke ‘ant-
woorden’, …) ;
indien het thuisadres het adres van aankomst is, dan werd het motief automatisch
‘terug naar huis’;
indien het werkadres het adres van aankomst is, dan werd het motief automatisch
‘werk/school’.
II. Manuele cleanings
De Permanente Structuur van het CIM heeft een ganse reeks handmatige verbeteringen aange-
bracht, teneinde het aantal verplaatsingen waarvoor de overeenstemmende XY coördinaten voor
vertrek- en aankomstpunt niet konden gevonden worden tot een minimum te herleiden.
CIM Affichage 2012 58
In de eerste plaats werden de ontbrekende XY coördinaten voor werk-en schooladres onder
handen genomen. In 571 dagboekjes stond een werk - of schooladres ingevuld maar waren geen
XY coördinaten gevonden. De Permanente Structuur heeft deze adressen één na één nagekeken
en maximaal aangevuld en/of verbeterd. Hierbij werd vooral beroep gedaan op de Gouden Gids.
Aldus slaagde zij er in voor 435 adressen verbeteringen aan te brengen (teneinde de juiste XY
coördinaten te vinden) en werden 91 adressen afgezonderd die zich in het buitenland bevonden.
In de tweede plaats werden voor 17.514 verplaatsingen zonder XY coördinaten, gezocht naar een
oplossing. Bij deze operatie waren vooral de NIS bestanden met alle straatnamen en bestaande
huisnummers een belangrijke hulp. Volgende oplossingen werden aangebracht:
aanvullen van ontbrekende gegevens (bijvoorbeeld er staat een gemeente vermeld
maar geen postcode) ;
verbeteren van foute gegevens. Merk op dat er zich fouten konden voordoen zowel
in de straatnaam, de postcode als de gemeente (bijvoorbeeld Centraal Station in
Antwerpen heeft niet postcode 2000 maar postcode 2018, het Sportpaleis ligt niet
in Deurne maar in Merksem) ;
verbeteren van schrijf- en/of typfouten (bijvoorbeeld Roseveldplein wordt Fran-
klin Roosevelt-plaats) ;
opzoeken van overeenstemmende XY coördinaten voor vaak terugkerende POI’s
die niet in het codeboek opgenomen waren (Bijvoorbeeld Walibi).
Aldus werden voor 10.565 van de 17.514 problematische trajecten één of meerdere verbeterin-
gen aangebracht teneinde de overeenstemmende XY coördinaten te vinden.
III. Bijkomende editing van adressen
Voor 17.108 adressen waarvoor de Lambertscoördinaten niet onmiddellijk gevonden werden,
deed het CIM een beroep op WDM BELGIUM die beschikken over een speciaal programma, Ad-
dress-Check genoemd.
Address-Check is een verwerking die in 4 stappen wordt uitgevoerd:
Stap 1: een identificatie van alle adreselementen: straatnaam, huisnummer, bus-
nummer, postcode, locatie ;
Stap 2: controle van de combinatie postcode met locatie en correctie indien nodig ;
Stap 3: controle van het bestaan van de straatnaam in de postcode of locatie ;
Stap 4: Indien de straatnaam bestaat, dan wordt de schrijfwijze gecontroleerd en
gecorrigeerd indien nodig.
Indien de straatnaam al volgens de officiële schrijfwijze is opgenomen, dan wordt hieraan niets
gewijzigd, indien dit niet het geval is, dan voert WDM BELGIUM de nodige correcties uit.
Deze controle baseert zich op een referentiebestand met daarin 145.000 officiële straatnamen en
1.800.000 varianten.
Bv. Officieel: Boulevard Général Jacques - Variant: Bd Général Jacques
Voor 13.282 van de 17.108 adressen slaagde WDM BELGIUM erin of een betrouwbare correctie
uit te voeren of een valabele correctie voor te stellen. Voor 3.826 adressen in het bestand kon zij
geen oplossing geven.
CIM Affichage 2012 59
V. Uitgevoerde controles
Tijdens het ganse verloop van het veldwerk heeft het CIM controles uitgevoerd.
Meer in het bijzonder werd nauwgezet toegekeken op:
de steekproeftrekking en de bijhorende adresselectie ;
de response rate en het behalen van de vooropgestelde objectieven naar de diverse
strata toe ;
het coderingsprogramma en de geocodering van de adressen ;
de weging van de uiteindelijk weerhouden steekproef.
Elke maand kreeg zij van IPSOS BELGIUM een Progress Report. Hierin werd zij geïnformeerd
over volgende punten:
aantal verzonden vragenlijsten en aantal teruggekeerde vragenlijsten ;
binnen de teruggekeerde vragenlijsten: aandeel van de ingevulde en de bruikbare vra-
genlijsten ;
analyse van de response rate ;
per golf
per geografisch stratum
naar geslacht en leeftijd
beschrijving van de bruto gerealiseerde steekproef ;
per golf
per geografisch stratum
naar geslacht en leeftijd.
Tijdens het veldwerk gaf IPSOS BELGIUM ook enkele presentaties aan de Technische Commissie.
Deze leverden nadere informatie over punten zoals:
verschil in response rate naargelang type vragenlijst (beginnend op maandag of op
donderdag) ;
meer detail betreffende het profiel van respondenten in termen van opleiding en
beroep, aanwezigheid van kinderen in het gezin ed. ;
gegevens over het verplaatsingsgedrag: dagen van de week waarop men zich ver-
plaatst, spreiding over de dagen van de week, gemiddeld aantal verplaatsingen,
motieven en gebruikte vervoermiddelen.
Weerhouden enquêtes
Zoals hierboven vermeld werden in totaal 212.112 dagboekjes verzonden. Hiervan keerden
19.504 bij IPSOS BELGIUM terug. 1.646 hiervan hadden een probleem om door de post besteld te
worden (verhuisd, overleden, woont niet meer op dat adres,...). 2.298 keerden terug maar waren
niet ingevuld. 15.560 dagboekjes werden initieel weerhouden en werden ook effectief gecodeerd.
CIM Affichage 2012 60
Het is belangrijk te vermelden dat bij de acceptatie van de ingevulde dagboekjes niet moeilijk
werd gedaan. Indien de persoon die het dagboekje invulde niet de persoon was die op het dag-
boekje vermeld stond, maar iemand van een andere leeftijd en/of een ander geslacht, dan werd
de enquête toch geaccepteerd. Indien iemand het dagboekje niet invulde in de gewenste week
maar dit uitstelde naar later, dan werd deze enquête ook aanvaard. Het was ook geen probleem
indien de initieel geselecteerde respondent en één (of meer) van zijn klonen antwoordde, of in-
dien enkel de clone(s) antwoordde(n).
Na codering van de 15.560 dagboekjes, werden vervolgens volgende enquêtes verwijderd:
169 dagboekjes zonder sociodemografische gegevens of zonder enige verplaatsing
;
359 dagboekjes waarin quasi uitsluitend cirkelverplaatsingen ingevuld stonden
d.w.z. met verplaatsingen waarvan begin- en eindpunt hetzelfde was (bijvoorbeeld
van thuis naar huis) en waarvoor bijgevolg onmogelijk een route kon gesimuleerd
worden.
De uiteindelijk weerhouden steekproef omvatte dus 15.032 enquêtes.
Sleutelwaarden van het gerealiseerde veldwerk
I. Verdeling van de enquêtes per stratum en per golf
De verdeling van de 15.032 weerhouden enquêtes over de 74 beschouwde geografische strata
staat hieronder.
Zone A: Inwoners van de 48 CIM steden
CIM Affichage 2012 61
Zone B: Inwoners van de 17 CIM Stedelijke leefcomplexen
Zone C : Rest van België (geen CIM stad en geen Stedelijk Leefcomplex):
CIM Affichage 2012 62
Bekijken we de spreiding van de enquêtes in de tijd, en vergelijken we met de initieel vooropge-
stelde objectieven, dan levert dit volgende onderstaande resultaten:
We vermelden nog even dat in Golf 2bis, 5000 extra dagboekjes naar zelfstandigen werden ver-
stuurd. Dit leverde een retour van 151 extra dagboekjes op, die vervat zitten in het totaal van
1.222 ingezamelde dagboekjes voor deze golf.
II. Verdeling van de enquêtes naargelang vragenlijstversie.
Zoals reeds vermeld, werd in de helft van de verzonden enquêtes een dagboekje gebruikt dat
diende ingevuld te worden van maandag tot zondag. In de andere helft van de verzendingen zat
een dagboekje dat liep van donderdag tot woensdag.
Dit leverde volgend resultaat op: 51% van de 15.032 weerhouden dagboekjes begonnen op
maandag en 49% op donderdag.
III. Enkele sleutelwaarden met betrekking tot de verplaatsingen.
In de 15.032 dagboekjes vonden we in totaal 482.335 verplaatsingen.
Dit stemt overeen met gemiddeld 32 verplaatsingen per dagboekje of 32/7 = 4.6 verplaatsingen
per dag.
In wat volgt geven we meer details over de resultaten die we vonden, waarbij we eerst naar de
bruto cijfers kijken en vervolgens naar de resultaten na weging.
CIM Affichage 2012 63
CIM Affichage 2012 64
Vragenlijst
De vragenlijst bestond uit een dagboekje in A2 formaat, in offset en in kleurendruk. Voor elke
golf van twee maanden werd gekozen voor een andere kleur op de omslag.
Dit dagboekje werd uitvoerig gepretest alvorens zijn definitieve vorm te krijgen.
Bij de verzending werd een begeleidende brief en een omslag toegevoegd met de vermelding
’port betaald door bestemmeling‘.
In het boekje vinden we volgende punten terug:
inleiding ;
technische uitleg (Hoe deelnemen?) en te winnen prijs ;
geheugensteunen ;
voorbeeld van een goed ingevulde vragenlijst ;
sociodemografische gegevens : Wie bent u ? ;
beschrijving van de verplaatsingen per dag ;
waarom een verplaatsingsonderzoek en Wie is Wie ;
bedanking.
De inleiding, de technische uitleg en de geheugensteunen zijn gedrukt op een uitklapbare omslag.
In wat volgt zullen we meer aandacht besteden aan de inhoud van het boekje, waarvan u een PDF
versie op onze website vindt.
I. Inleiding
In de inleiding tracht men de respondent te overtuigen van het belang van deze enquête en van
de toegevoegde waarde die hij kan leveren door te antwoorden.
Door erop te wijzen dat elke respondent meer dan 300 Belgen vertegenwoordigt, wil men de
persoon overtuigen van het grote belang van zijn deelname.
II. Technische uitleg (Hoe deelnemen?)
In het tweede luik wordt uitgelegd hoe het boekje dient ingevuld. De verschillende onderdelen
van het boekje worden erin samengevat.
De te winnen prijs die maandelijks verloot wordt, is ook een lokmiddel om deel te nemen. Het
betreft hier een geschenk dat naar één van de respondenten zal gaan.
De respondent kan kiezen uit:
Een home cinema systeem ;
Een flatscreen voor een PC ;
Een gastronomisch weekend in België voor twee personen.
Er wordt gespecificeerd dat deze geschenken een waarde van 500 Ä hebben en dat het lot de
winnaar zal aanduiden.
III. Geheugensteunen
Twee geheugensteunen staan vermeld op de derde en vierde zijde van de uitklapbare omslag.
De eerste herhaalt wat als een verplaatsing geldt:
CIM Affichage 2012 65
verplaatsen betekent buiten gaan om ergens naar toe te gaan ;
indien men onderweg naar een bestemming ergens halt houdt, dan moet dit als
meerdere verplaatsingen beschouwd worden (bijvoorbeeld: op weg naar het werk,
de kinderen naar school voeren, dienen als twee verplaatsingen beschouwd) ;
indien meerdere transportmiddelen worden gebruikt om ter bestemming te gera-
ken dan moet dit als meerdere verplaatsingen beschouwd worden (bijvoorbeeld:
indien bij het naar de winkel gaan eerst een bus en dan een tram genomen wordt,
dan dient dit als twee verplaatsingen beschouwd te worden ;
kleine verplaatsingen mogen niet vergeten worden (krant kopen, langs de bank
gaan,…) ;
terugkeren naar het vertrekpunt is een nieuwe verplaatsing ;
gaan wandelen, een toertje doen zonder specifieke bestemming worden eveneens
als verplaatsingen beschouwd.
De tweede geheugensteun geeft meer informatie over het transportmiddel en het doel van de
verplaatsing. Negen transportmiddelen en negen verplaatsingsdoelen worden opgesomd en uit-
gelegd in de vragenlijst via eenvoudige voorbeelden.
IV. Voorbeeld van een goed ingevulde vragenlijst
In de eerste drie bladzijden van het eigenlijke boekje vindt men voorbeelden over hoe dit moet
ingevuld worden en wat moet ingevuld worden:
datum van de dag ;
vertrekadres (thuis, werk of andere) ;
vertrekuur ;
aankomstuur ;
transportmiddel ;
doel van de verplaatsing ;
aankomstadres.
In het boekje worden 9 trajecten als voorbeeld gegeven.
V. Sociodemografische gegevens: Wie bent u?
Dit onderdeel is erg belangrijk omdat het een inzicht geeft in het profiel van de respondent in
termen van geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, enz. Het is de bedoeling met deze vragen dezelfde
sociodemografische gegevens in te zamelen als deze die in de andere CIM studies verzameld
worden. In de rubriek ’Wie bent u?‘, worden volgende gegevens gevraagd:
geslacht ;
leeftijd ;
hoogst behaalde diploma ;
beroep ;
samenstelling van het gezin ;
geslacht en leeftijd van de voornaamste verantwoordelijke voor de aankopen
(VVA) ;
geslacht en leeftijd van de voornaamste verantwoordelijke voor het gezinsinkomen
(VVI), plus zijn/haar hoogst behaalde diploma en zijn/haar beroep.
CIM Affichage 2012 66
Gezien normaliter een groot deel van de verplaatsingen ’thuis‘ en ’werk‘ als bestemming hebben,
heeft men de respondent deze adresgegevens slechts 1 keer gevraagd in het begin van het boek-
je. In wat nadien volgde, volstond het dan om slechts de code ’Thuis‘ of ’Werk‘ te omcirkelen als
vertrek- of aankomstadres zonder verdere vermelding van het adres. Een beroepsadres diende
enkel ingevuld te worden indien de respondent beroepsactief was en een vast werkadres heeft.
Ook studenten werden verzocht hier het vaste school-/studieadres te vermelden.
VI. Verplaatsingen per dag
De bladzijden 7 tot 34 vormen de hoofdbrok. In deze bladzijden dienden elke dag, en dit gedu-
rende 7 dagen, de verplaatsingen genoteerd te worden die de respondent maakte.
Per dag kan de respondent tot 15 trajecten invullen.
Indien de respondent zich een ganse dag niet verplaatste, dan had hij/zij de mogelijkheid dit in
een afzonderlijk vakje aan te duiden.
VII. Waarom een verplaatsingsonderzoek en Wie is Wie ?
Op de laatste bladzijde van het boekje kon de respondent zijn opmerkingen over de enquête
neerschrijven.
Op de binnenkant van de achterflap werd uitgelegd waarom dit verplaatsingsonderzoek gehou-
den werd. Het CIM en INRA (voormalige naam van IPSOS BELGIUM) werden er voorgesteld. Ten-
slotte werd informatie gegeven over het naleven van de privacy.
VIII. Bedanking
Op de achterzijde van het boekje werd de respondent nogmaals bedankt en werd de wedstrijd
opnieuw in herinnering gebracht.
CIM Affichage 2012 67
Trajectreconstructie
I. Inleiding
Zoals hiervoor reeds vermeld, werden in de dagboekjes in totaal 482.335 verplaatsingen geregi-
streerd. Hierbij werd telkens gevraagd naar een aantal elementen zoals:
dag en datum van de verplaatsing ;
vertrek- en aankomstuur ;
motief van verplaatsing ;
gebruikt vervoermiddel ;
vertrek- en aankomstpunt.
Vertrek- en aankomstpunt werden tevens gegeocodeerd in XY coördinaten.
Het komt er nu op aan om op basis van deze XY coördinaten voor vertrek- en aankomstpunt, te
komen tot de constructie van de volledige weg(en) die hierbij (mogelijk) afgelegd werd(en). Of
nog concreter: We kennen nu 2 geografische punten in de TELE ATLAS kaart (de 2 XY coördina-
ten) en dus de 2 daarbij horende weggedeeltes. Maar we willen zo nauwkeurig mogelijk alle tus-
senliggende weggedeeltes kennen om van vertrek naar aankomst te geraken. Het is immers be-
langrijk om voor elk weggedeelte in België en meer in het bijzonder voor deze weggedeeltes die
behoren tot de 48 Stedelijke Centra waar borden staan, het aantal voorbijgangers te bepalen.
Alvorens hiermee van start te gaan dringen zich een aantal voorbereidende werkzaamheden op.
In de eerste plaats dient nagegaan of voor alle verplaatsingen ook de overeenstemmende XY co-
ordinaten gevonden werden. Zoals hierboven reeds vermeld, is dit niet altijd het geval. Maar
zonder XY coördinaten is het ook niet mogelijk om een traject te construeren. Daarom is het be-
langrijk nauwgezet de kwaliteit van de ingezamelde gegevens te analyseren.
In de tweede plaats dient rekening gehouden te worden met het gebruikte vervoermiddel en
dient het onderscheid gemaakt te worden tussen verplaatsingen met het openbaar vervoer ver-
sus verplaatsingen met andere vervoermiddelen.
voor verplaatsingen die niet met het openbaar vervoer gebeurden, zal nu het rou-
tekeuze- en routegeneratiemodel toegepast worden op deze nieuwe verplaatsings-
gegevens, waarna het resultaat opnieuw zal gevalideerd worden.
voor de verplaatsingen die met het openbaar vervoer gebeuren zal een routeplan-
ner (ontwikkeld door SYNTIGO), gebruikt worden. Deze routeplanner laat toe de
trajecten die met trein, tram, bus of metro gebeurden, terug te reconstrueren.
CIM Affichage 2012 68
II. Kwaliteit van de ingezamelde gegevens
De geocodering van de 482.335 verplaatsingen leverde volgende resultaten:
Het is niet mogelijk om routes te genereren voor de 19.290 circulaire verplaatsingen of met an-
dere woorden voor verplaatsingen met een aankomstpunt dat hetzelfde is als het vertrekpunt.
Zelfs niet indien men zou overwegen om in functie van het gebruikte vervoermiddel en de duur
van de verplaatsing te komen tot een parcours over een aantal weggedeeltes. Dit eenvoudigweg
omdat dan bij elk kruising er volledig arbitrair zou moeten bepaald worden of er links of rechts
gedraaid wordt, dan wel rechtdoor gegaan wordt. Binnen de (ongetwijfeld zeer talrijke) aldus
uitgestippelde routes zou bovendien, geen enkele route zijn waarvoor men kan stellen dat ze
meer of minder kans heeft om genomen te worden.
Ook voor de 3.168 verplaatsingen van en naar het buitenland wordt geen route gesimuleerd. Dit
simpelweg omdat dit buiten het bestek van dit onderzoek valt. In dit verband een kleine opmer-
king: indien het opgegeven werkadres zich in het buitenland bevond (waarbij vooral Nederland
en Luxemburg aan bod kwamen) dan heeft de SPS de XY coördinaten van de meest waarschijnlij-
ke grensovergang ingegeven, waardoor de code ‘buitenland’ kon vermeden worden en er dus wel
een traject kon gesimuleerd worden dat liep tot de grensovergang.
Voor de 26.051 verplaatsingen zonder XY coördinaten bij aankomst en/of vertrek is in principe
geen uittekening van het gevolgde traject mogelijk. Maar bij nadere analyse van de beschikbare
gegevens bleek dat voor verplaatsingen met het openbaar vervoer er vaak geen XY coördinaten
waren terwijl toch de naam van een halte vernoemd werd. Dit gegeven liet ons toe alsnog de XY
coördinaten te vinden (zie infra).
Slotsom: Op een totaal van 482.335 verplaatsingen, bleven 433.826 verplaatsingen over waar-
voor naar een of meerdere overeenstemmende trajecten kon worden gezocht. Voor 48.509 ver-
plaatsingen was het onmogelijk om een route te reconstrueren. Dit betekent een verlies van
10%.
III. Trajectreconstructie voor de niet OV verplaatsingen
I. Het gebruik van het routekeuze- en routegeneratiemodel
Het hiervoor beschreven routekeuze- en routegeneratiemodel werd aangewend om voor
405.220 verplaatsingen die met de auto, de fiets, te voet of een ander vervoermiddel dan het
openbaar vervoer gebeurden, de meest waarschijnlijke routes uit te tekenen.
CIM Affichage 2012 69
Het resultaat van deze verwerking kan als volgt samengevat worden:
Per verplaatsing werden gemiddeld 2,6 routes berekend, wat een totaal van 1.050.000 trajecten
oplevert. Wanneer we deze trajecten intekenen in de TELE ATLAS kaart van België, dan betekent
dit dat 61 miljoen weggedeeltes ingekleurd worden.
II. Validatie van de resultaten
De uitgevoerde validatie omvatte drie belangrijke punten.
Op de eerste plaats werd gekeken naar het aantal nulborden die na de toepassing van dit route-
keuze- en routegenereatiemodel overbleven. Het percentage bedroeg 3.8%, wat volledig aan-
vaarbaar was voor de Technische Commissie. Temeer ook dat in dezelfde analyse verder werd
aangetoond dat het vooral ging om:
2m² borden, welke men vaak in het midden van een plein aantreft en die bijgevolg
aan geen enkel weggedeelte met trafiek kunnen gekoppeld worden.
Borden die door de afficheurs slordig waren ingeplant. Zo gaat het hier bijvoor-
beeld om borden die te ver van de weg werden ingeplant of waarvoor vergeten was
de richting waarin de voorzijde staat aan te duiden,… met als gevolg dat deze bor-
den zogezegd geen passanten hebben.
Op de tweede plaats werd een top 100 van de best presterende panelen gemaakt. De geloof-
waardigheid van deze hitparade werd door de Technische Commissie gecontroleerd en vergele-
ken met de toestand voordien (top 100 Golf 3 van maart 2007).
En tenslotte werd ook het gemiddelde aantal contacten per persoon en per dag met vaste borden
berekend en vergeleken met de resultaten uit de vorige golf (Golf 3 van maart 2007). Ook deze
vergelijking leverde aanvaardbare resultaten.
IX. Trajectreconstructie voor de OV verplaatsingen
I. Inleiding
We herhalen nog even dat we beschikten over 31.359 verplaatsingen die met trein, tram, bus of
metro gebeurden waarvoor voor 28.480 verplaatsingen een route kon gezocht worden (de ont-
brekende 2.879 verplaatsingen waren of circulaire verplaatsingen, of verplaatsingen naar het
buitenland, of zonder XY coördinaten).
Voor deze verplaatsingen diende zo correct mogelijk de gebruikte trajecten achterhaald te wor-
den.
CIM Affichage 2012 70
Voor de realisatie van dit onderdeel werd beroep gedaan op de routeplanner van de NMBS. Deze
routeplanner biedt de mogelijkheid om voor om het even welke verplaatsing binnen het Belgi-
sche grondgebied, het meest optimale traject met het openbaar vervoer uit te stippelen. Hierbij
wordt systematisch gekozen voor de snelste route. Geïnteresseerden kunnen dit instrument uit-
testen op de website www.nmbs.be.
II. Opdracht van de routeplanner voor OV verplaatsingen.
Voor de verwerking van de OV verplaatsingen werd beroep gedaan op SYNTIGO, een filiaal van
de NMBS holding.
Bij de reconstructie van de OV trajecten, diende SYNTIGO een aantal regels te volgen teneinde er
voor te zorgen dat:
de gekozen routes maximaal zouden overeenstemmen met de werkelijk genomen
routes ;
de geleverde informatie over het afgelegde traject ook ingetekend kon worden in
de TELE ATLAS kaart van 2007.
Om maximaal aan de eerste vereiste tegemoet te komen, diende SYNTIGO bij het plannen van
een route tussen een vertrek –en aankomstpunt rekening te houden met de datum en het star-
tuur van de verplaatsing en met het gebruikte vervoermiddel.
Wat betreft de tweede vereiste, werd in overleg met POINTLOGIC overeengekomen welke output
diende geleverd te worden. Dit om er voor te zorgen dat de voorgestelde route op een eenvoudi-
ge en tegelijkertijd nauwkeurige wijze zou kunnen overgebracht worden in de TELE ATLAS
kaart.
III. Input voor de routeplanner
Volgende elementen uit de enquête werden als input gebruikt door de routeplanner:
datum waarop de verplaatsing plaats vond ;
gebruikt transportmiddel ;
vertrekuur ;
vertrekpunt ;
aankomstpunt.
Aan de hand van deze gegevens ging de routeplanner op zoek naar de snelste weg, hierbij ge-
bruik makend van:
alle vervoermiddelen die het openbaar vervoer in België biedt ;
de meest recente uurregeling die voor elk van toepassing was.
We komen nu meer in detail terug op een aantal punten.
De datum van verplaatsing
De datum van verplaatsing situeerde zich in 2005 of 2006. SYNTIGO heeft met deze datum reke-
ning gehouden teneinde te bepalen op welke dag van de week de verplaatsing gebeurde en of er
toen al dan niet sprake was van vakantieperiode. Dit is belangrijk omdat in het weekend en tij-
dens vakantieperiodes meestal een andere dienstregeling van kracht is.
Het gebruikte vervoermiddel
CIM Affichage 2012 71
Het gebruikte vervoermiddel diende voor te komen in het door de routeplanner gekozen traject.
Dit betekende met andere woorden dat indien een respondent in zijn dagboekje vermeldde dat
hij/zij zich met de tram verplaatst had, er ook gezocht diende te worden naar een traject per
tram (en niet per bus, metro etc…).
Drie belangrijke punten:
Behalve het door de respondent opgegeven vervoermiddel, mochten nog andere
vervoermiddelen door de routeplanner worden voorgesteld. Dit was vaak het ge-
val. Meer bepaald betrof het hier meestal korte verplaatsingen te voet van en naar
de halte of het station.
Indien de routeplanner geen route vond die op het opgegeven vertrekuur gebruik
zou maken van het opgegeven vervoermiddel, dan dienden simulaties gemaakt te
worden, door te proberen met tijdstippen van maximum 10 minuten vóór en 10
minuten na het opgegeven tijdstip. Binnen dit interval van 20 minuten werd dan
gezocht naar een traject met het transportmiddel dat door de respondent opgege-
ven werd. (Hierbij wordt dus verondersteld dat de respondent zich niet vergist in
het opgegeven transportmiddel maar wel in het juiste tijdstip waarop de verplaat-
sing plaats vond).
In uitzonderlijke gevallen, en na expliciet akkoord van de SPS die geval per geval
bekeek, mocht een route gesimuleerd worden zonder rekening te houden met het
opgeven vervoermiddel. Dit werd meer bepaald toegelaten wanneer het overduide-
lijk was dat het opgegeven vervoermiddel onmogelijk voor de verplaatsing in
kwestie kon gebruikt worden (bijvoorbeeld een verplaatsing met de metro in Has-
selt).
Vertrek- en aankomstpunt
Vertrek- en aankomstpunt kregen hier ook bijzondere aandacht. Meer in het bijzonder werd de
geocodering van vertrek en/of aankomst voor een aantal verplaatsingen ‘opgeschoond’ en ver-
rijkt.
De ‘opschoning’ gebeurde via een compressie nl. indien vertrek- en aankomstadres gekend wa-
ren (XY coördinaten voorhanden) binnen een reeks van aansluitende verplaatsingen, dan wer-
den deze tot één verplaatsing herleid indien voor deze tussenliggende verplaatsingen de XY co-
ordinaten ontbraken.
Wat dient verstaan te worden onder compressie, kunnen we het beste duidelijk maken aan de
hand van een voorbeeld.
Veronderstel Mr. B die vertrekt van thuis naar het werk en hierbij de bus neemt. Hij volgt zeer
nauwkeurig de instructies vermeld in het dagboekje en schrijft op:
Verplaatsing 1: Van thuis te voet naar de bushalte A
Verplaatsing 2: Van bushalte A tot bushalte B
Verplaatsing 3: Van bushalte B te voet tot het werk
Bij de codering werden de XY coördinaten gevonden van Thuis en Werk maar niet van bushalte
A, noch van bushalte B.
Theoretisch heeft dit tot gevolg dat we hier te maken hebben met drie verplaatsingen waarvoor
geen traject kan berekend worden want:
CIM Affichage 2012 72
Verplaatsing 1: XY coördinaten van vertrek gekend maar niet van aankomst.
Verplaatsing 2: noch van vertrek, noch van aankomst zijn XY coördinaten gekend.
Verplaatsing 3: XY coördinaten van aankomst gekend maar niet van vertrek.
Door het gebruik van de compressie herleidt men 3 onbruikbare verplaatsingen tot één bruikba-
re verplaatsing. Deze verplaatsing heeft als vervoermiddel de bus, als vertrekpunt Thuis (XY co-
ordinaten gekend) en als aankomstpunt Werk (XY coördinaten gekend).
Deze compressie werd door de SPS handmatig uitgevoerd en leverde een honderdtal extra
bruikbare OV verplaatsingen op.
De ‘verrijking’ gebeurde voor de verplaatsingen waarbij de respondent een halte opgegeven had
die echter niet in de overeenstemmende XY coördinaten kon omgezet worden. (Deze verplaat-
singen hadden dan ook vaak of geen XY coördinaten voor vertrek en/of aankomst of gegeocen-
treerde XY coördinaten (zie supra). Dit fenomeen deed zich vooral voor in Vlaanderen (haltes
van DE LIJN waren niet gekend en konden bijgevolg ook niet in de overeenstemmende XY coör-
dinaten omgezet worden). De SPS kreeg van SYNTIGO een codeboek ter beschikking met de offi-
ciële benaming van alle haltes in België, uitgesplitst per gemeente en met specificatie van de le-
verancier van de dienstverlening (DE LIJN, TEC, MIVB of NMBS). Voor ongeveer 4.569 verplaat-
singen ging zij op zoek naar de officiële benaming van de halte, waarna vervolgens van SYNTIGO
verwacht werd dat voor deze haltes de overeenstemmende XY coördinaten zouden geleverd
worden zodat de verplaatsing in de TELE ATLAS kaart kon ingevoerd worden.
IV. Output voor OV verplaatsingen
Op basis van de geleverde input, berekende de routeplanner de snelste route, hierbij gebruik
makend van de dienstregeling die in 2007 in voege is . We herhalen nog even dat rekening werd
gehouden met vakantieperiodes en week- versus weekend (in 2005-2006) en dat er voor ge-
zorgd werd dat als voornaamste OV vervoermiddel het door de respondent gebruikte vervoer-
middel weerhouden werd.
Maar in het kader van dit onderzoek ging de inbreng van SYNTIGO nog verder, namelijk:
Eén verplaatsing wordt omgezet in meerdere (korte) verplaatsingen
Indien het gebruik van het openbaar vervoer ook inhield dat een deel van het traject te voet
diende te worden afgelegd, dan werd dit expliciet door SYNTIGO aangegeven. Gevolg was dat het
aantal verplaatsingen (ten gevolge van de gehanteerde definitie van verplaatsing) hierdoor steeg.
Voorbeeld: Veronderstel iemand die in het dagboekje inschreef dat hij/zij met de trein van het
CIM, Terhulpsesteenweg 181 in 1170 Brussel naar de bioscoopzaal van het UGC ging op de Grand
Place 55 in 1348 Louvain-La-Neuve. De routeplanner zal deze ene verplaatsing omzetten in 3
verplaatsingen namelijk
eerste verplaatsing: te voet van het CIM tot het NMBS station van Bosvoorde ;
tweede verplaatsing: met de trein van het station van Bosvoorde naar het station van Lou-
vain-La-Neuve ;
derde verplaatsing: te voet van het station van Louvain-La-Neuve naar de Grand Place.
De wachttijden bij de haltes worden expliciet vermeld
CIM Affichage 2012 73
Vooral bij het overstappen van de ene lijn naar de andere of van het ene OV vervoermiddel naar
het andere, moet vaak gewacht worden. Deze wachttijd wordt expliciet vermeld want dit is be-
langrijk bij het berekenen van de prestaties van publiciteit aan de buitenzijde van trams en bus-
sen. Iemand die bij een halte wacht ziet tijdens dit wachten immers vaak andere bussen en/of
trams passeren.
Opmerking: Soms leverde de routeplanner zeer lange wachttijden. Dit was vooral het geval voor
verplaatsingen rond middernacht (waarbij tot de ochtend diende gewacht te worden op aanslui-
ting). Heel soms was de oorzaak te zoeken in het feit dat de uurregeling van 2007 toegepast werd
op verplaatsingen gemaakt in 2005 en 2006. Teneinde zoveel mogelijk bij de realiteit aan te slui-
ten, werd beslist (bij de berekening van prestaties voor reclame-uitingen aan de buitenzijde van
trams en bussen) rekening te houden met wachttijden van maximum 30 minuten.
Niet alleen begin en eindpunt van de OV verplaatsing werden opgegeven maar ook alle
tussenliggende haltes.
Dit betekent met andere woorden dat SYNTIGO naast de naam van vertrek- en aankomsthalte, en
bijhorende XY coördinaten ook alle tussenliggende haltes opgaf (met naam en overeenstemmen-
de XY coördinaten) die tijdens de rit gepasseerd werden. Deze input was nodig, omdat aldus in
de TELE ATLAS kaart de opeenvolgende haltes konden ingeplant worden, die vervolgens konden
omgezet worden tot een door het openbaar vervoer gevolgde route.
Van vertrek- tot aankomstpunt wordt voor elke halte aangegeven op welk tijdstip men er
toekomt.
Dit tijdstip waarop men bij de diverse haltes toekomt, wordt opgegeven in seconden. Het ver-
trekpunt (V) staat steeds gelijk aan nul. Vervolgens wordt vermeld hoeveel seconden later dan
het vertrek men aankomt bij de tussenhalte V+1, bij tussenhalte V+2, enz…
Naast het door de respondent vermelde vervoermiddel, werden door de routeplanner
soms nog andere OV vervoermiddelen ingezet.
Dit wordt verklaard door het feit dat de routeplanner steeds naar de snelste oplossing op zoek
gaat. Als volgens de routeplanner het gebruik van het openbaar vervoer sneller gaat dan te voet,
dan zal hij dit eerste ook voorstellen.
We geven hier opnieuw een concreet voorbeeld.
Veronderstel Mr. B die in zijn dagboekje neerschreef dat hij per trein van het NMBS station van
Brussel Centraal naar het Justitiepaleis in Antwerpen ging. De routeplanner van SYNTIGO zal de-
ze ene verplaatsing omzetten in 2 OV verplaatsingen (plus enkele korte afstanden te voet).
Namelijk:
eerste OV verplaatsing: met de trein van Brussel Centraal naar Antwerpen Centraal
tweede OV verplaatsing: met de tram van Antwerpen Centraal naar het Justitiepa-
leis
Hier volgt een gedetailleerd voorbeeld van de door SYNTIGO geleverde output.
Mijnheer B heeft in zijn dagboekje vermeld dat hij op 31 mei 2006, na een rit tot het metrostation
Montgomery in Sint-Pieters-Woluwe, om 8u50 de tram genomen heeft naar Square Vergote in
Schaarbeek.
Volgende elementen werden geleverd door het CIM:
CIM Affichage 2012 74
De output ziet er als volgt uit:
De routeplanner heeft deze verplaatsing omgezet in volgende gegevens:
gedurende 2 minuten te voet van metro Montgomery naar tramhalte Montgomery ;
1 minuut met tram van halte Montgomery naar halte Georges Henri;
1 minuut met tram van halte Georges Henri naar halte Diamant ;
1 minuut te voet van tramhalte Diamant naar bushalte Diamant ;
8 minuten wachten bij bushalte Diamant ;
1 minuut met bus van halte Diamant naar halte Vergote ;
2 minuten te voet van halte Vergote tot eindbestemming op hetzelfde plein.
De output omvat samenvattend volgende elementen:
nummer van vragenlijst, nummer van verplaatsing, datum en gebruikt vervoer-
middel, tijdstip van verplaatsing…dit alles geleverd door CIM ;
identificatie van vertrek en aankomstpunt via benaming van halte en overeen-
stemmende gemeente plus overeenstemmende XY coördinaten ;
de gedetailleerde weergave van alle stappen in de verplaatsing met inbegrip van de
verplaatsingen te voet (om tot bij de halte te geraken of om over te stappen) en van
de wachttijden bij de haltes. Maar ook een volledige opsomming van alle tussenhal-
tes die tijdens het traject worden aangedaan (met naam en overeenstemmende XY
coördinaten) en de overeenstemmende tijd.
CIM Affichage 2012 75
V. Resultaat voor OV verplaatsingen
SYNTIGO is er in geslaagd voor 27.971 van de 29.586 OV verplaatsingen een route met het open-
baar vervoer te vinden. Dit stemt overeen met een slaagpercentage van 95%.
Deze route bestaat uit haltes die gepasseerd worden tussen een vertrek- en aankomstpunt.
Gezien per halte de overeenstemmende XY coördinaten geleverd worden, kan dit gemakkelijk in
de TELE ATLAS kaart worden overgebracht. Maar er is niet altijd een halte in elk weggedeelte
waar trams of bussen doorrijden.
Er dient dus nog een bijkomende stap te gebeuren. De weg tussen 2 haltes moet ingevuld worden
en in de TELE ATLAS kaart ingetekend worden. Deze opdracht werd aan POINTLOGIC toever-
trouwd. Zij ging hierbij op zoek naar de snelste route tussen 2 haltes. Onderstaande grafiek toont
hoe de bekomen routes in de TELE ATLAS kaart werden ingetekend.
De zwarte verticale streepjes tonen de haltes.
De groene lijn duidt de snelste weg tussen deze haltes.
VI. Validatie
De validatie is door de Permanente structuur gebeurd door enerzijds de door Syntigo geleverde
route te vergelijken met wat de routeplanner van respectievelijk DE LIJN, MIVB, TEC en NMBS
terzake voorstellen, hierbij rekening houdend met dag (van de week) en uur van vertrek dat in
het dagboekje aangeduid stond.
Anderzijds werden een aantal afgelegde trajecten ook vergeleken met eigen (in vele gevallen bij-
na dagelijkse) ervaringen. Dit laatste was vooral nuttig omdat het de geloofwaardigheid van alle
tussenliggende stations die tijdens een traject aangedaan worden (en die door Syntigo geleverd
werden), mogelijk maakte.
CIM Affichage 2012 76
DEEL II INPLANTING VAN DE VASTE PANELEN
CIM Affichage 2012 77
Inleiding
Het inplanten van de vaste borden in de kaart van België is het tweede luik in de affichagestudie.
Zoals reeds vroeger het geval was zijn het de afficheurs die deelnamen aan deze CIM studie die
verantwoordelijk zijn voor de nauwkeurige inplanting van hun panelen. Deze nauwkeurige in-
planting heeft niet alleen betrekking op de juiste plaats in de kaart maar ook op de nauwkeurige
invoering van een aantal gegevens zoals type, grootte, weggedeelten van waaruit het paneel
zichtbaar is, enz.
Inplantingsoftware
In 1995 heeft het CIM voor de afficheurs (en hun regies) die deelnamen aan het affichage-
onderzoek, een softwareprogramma laten ontwikkelen waarmee zij hun panelen konden
inplanten in een kaart van België en tevens een aantal kenmerken (zoals type en formaat)
konden aan toevoegen.
Het ontwikkelen van een nieuwe inplantingsoft, waarvan de eerste versie dateert van 2003, was
nodig omwille van diverse redenen. We sommen er hier enkele op.
De oude soft maakte nog steeds gebruik van de TELE ATLAS kaart uit 1995 die ho-
peloos verouderd was. De huidige software gebruikt de TELE ATLAS kaart van
2007. In deze zelfde kaart werden ook de routes uit het nieuwe verplaatsingson-
derzoek ingetekend.
De oude soft was niet gebruiksvriendelijk. De nieuwe soft is dit wel!
De inplanting van de panelen diende voordien te gebeuren op één centrale compu-
ter, die bij het CIM stond. De afficheurs dienden dus vooraf een afspraak te maken
om toegang tot deze computer te hebben. Nu heeft elke afficheur één of meerdere
computers in zijn bedrijf waarop panelen kunnen ingevoerd worden.
De afficheurs hadden geen kopie van deze inplantingen, zodat zij voor elke wijzi-
ging in hun park (en de mogelijke impact ervan op de prestaties) naar het CIM
diende te gaan. Nu kunnen zij op elk gewenst ogenblik wijzigingen aanbrengen (en
zo de publicatie van een volgende golf reeds voorbereiden) en simulaties maken
(en dus de inplanting van nieuwe panelen optimaliseren).
Met de oude software konden enkel panelen ingeplant worden in de 24 Stedelijke
Centra (oude definitie). Nu kunnen alle panelen ingeplant worden, waar ze zich ook
bevinden op het Belgische grondgebied.
De oude inplantingsoft hield geen rekening met nieuwe evoluties in het marktaan-
bod. Nu kan de afficheur, indien hij dit wenste een aantal kwalitatieve parameters
toevoegen zoals aanwezigheid van verlichting, hoogte van het paneel, exposure ti-
me voor roterende panelen, enz.
Deze nieuwe inplantingsoft werd ontwikkeld door POINTLOGIC en was ook vergezeld van een
onderhoudscontract zodat gegarandeerd werd dat alle recente evoluties, zowel op gebied van
softwaremogelijkheden als op gebied van affichage-aanbod, opgevolgd worden.
CIM Affichage 2012 78
Inplantingreglement
Deze inplantingsoftware, genaamd CIM Poster Site Classification, is een onderdeel van de
tactische studie Affichage van het CIM. Dit product wordt dan ook begeleid door een Technische
Commissie Affichage. Alle afficheurs die deelnemen aan dit CIM onderzoek moeten het reglement
voor inplanting van panelen, opgesteld door de SPS, in samenwerking met de Technische
Commissie en goedgekeurd door de Raad van Bestuur van 16 november 2004, naleven.
Een afficheur of een affichageregie kan licentiehouder worden, wanneer
hij lid is van het CIM ;
het huishoudelijk reglement van de Technische Commissies en de maatregelen ge-
troffen door de Technische Commissie Affichage accepteert;
intekent op de affichagestudie ;
het reglement voor de inplanting van CIM panelen en de voorwaarden tot gebruik
van de software heeft ondertekend.
Gezien er voortdurend panelen worden opgericht en afgebroken, gaat het CIM op gezette tijd-
stippen over tot de lancering van een update van het panelenpark, wat vervolgens resulteert in
de publicatie van nieuwe resultaten. Dit houdt meer bepaald in dat de afficheurs die deelnemen
aan deze CIM studie tegen een door het CIM vooraf bepaalde datum dienen te zorgen dat de CIM
panelen die actief zijn op een vooraf medegedeeld tijdstip volledig en correct zijn ingeplant. Pa-
nelen die afgebroken werden, moeten in de inplantingsoftware gedeactiveerd wor-
den.(Bijvoorbeeld de afficheurs dienen er voor te zorgen tegen het einde van maand x de CIM
panelen in te planten die actief zullen zijn op de 15de van maand x+1).
Het naleven van de vooropgestelde termijnen alsook de realisatie van de update van het ganse
CIM Panelenpark is een verplichting en een noodzakelijke voorwaarde om opgenomen te worden
in de publicatie van de CIM fiches en de bijhorende exploitatiesoftware.
De afficheur dient ook alle nodige schikkingen te treffen opdat het CIM paneel op de juiste plaats
in de kaart van België gepositioneerd wordt. Hierbij dient niet enkel gezorgd te worden dat het
CIM paneel in het juiste weggedeelte geplaatst wordt, maar ook op de juiste plaats binnen het
betreffende weggedeelte, hierbij rekening houdend met gekende XY coördinaten, huisnummers,
point of interests evenals met de afstand ten opzichte van de rijweg en eventueel het fiets- of
voetpad. De afficheur dient ook aan te duiden in welke richting het paneel staat (juiste positie in
graden t.o.v. de noord - zuid as) en vanuit welke omringende weggedeeltes (die vallen binnen
een door de Technische Commissie vastgelegde afstand) het zichtbaar is.
Hoe wordt een paneel ingeplant in de software?
In wat volgt gaan we even kort beschrijven welke stappen nodig zijn om een vast outdoor paneel
juist in te voeren in de inplantingsoftware.
Wanneer de gebruiker zijn inplantingsoftware opent, komt hij uit op een kaart van België waarin
rode stippen voorkomen die aanduiden waar reeds panelen in de kaart aanwezig zijn.
CIM Affichage 2012 79
CIM Affichage 2012 80
Om een nieuw paneel juist in de kaart te plaatsen beschikt de afficheur over vier mogelijkheden:
via de invoering van de overeenstemmende geografische coördinaten ;
via de invoering van de gemeente en de straat en de keuze van het juiste wegge-
deelte uit een lijst ;
door rechtstreeks in de kaart te navigeren naar de juiste plaats waar het paneel
staat ;
CIM Affichage 2012 81
door een bestaand paneel te kopiëren.
Door op de aldus gevonden locatie te klikken, wordt er een paneel in de kaart geplaatst en ver-
schijnt volgend venster.
CIM Affichage 2012 82
In dit venster vinden we rechts bovenaan de kaart. Links en onderaan vinden we een reeks vel-
den. Sommige hiervan zijn reeds ingevuld. Zo staan gemeente en postcode, habitat CIM en de ge-
ografische coördinaten reeds ingevuld. In een volgende stap dienen hieraan een aantal gegevens
toegevoegd te worden. Volgende velden moeten verplicht bijkomend ingevuld worden:
afficheur object code: hier dient de afficheur zijn intern identificatienummer in te
voeren. Dit dient een uniek nummer te zijn ;
paneltype: hier dient ingegeven te worden welk type affichage het is (vast, rolling,
scrolling,…) ;
panel size: het formaat wordt hier in m² geïdentificeerd ;
network: de afficheur is verplicht aan te duiden of het CIM paneel in stukverkoop
wordt aangeboden dan wel of het deel uitmaakt van een netwerk. In dit laatste ge-
val dient tevens het betrokken netwerk aangegeven ;
placement: hier dient ingegeven te worden waar het paneel zich bevindt nl. op
straat, in parking, in metrostation,…
In een volgende stap creëert het systeem een unieke CIM code. Deze code omvat volgende ele-
menten:
de afficheurscode ;
het formaat ;
het stedelijke centrum waar het paneel zich bevindt ;
in de 5 laatste posities wordt vermeld hoeveel borden met bovenvermelde ken-
merken al ingeplant werden.
Laten we als voorbeeld de CIM code DC02. BRU.00012 nemen.
de afficheurscode is ’DC‘: dat betekent een bord van JCDECAUX ;
het formaat is ’02‘ dus een bord van 2m² ;
het stedelijk centrum is ’BRU‘ dus een paneel dat in Brugge staat ;
’00012‘ betekent dat dit het twaalfde bord is dat met bovenvermelde kenmerken
ingeplant werd.
Het opgegeven formaat bepaalt ook de maximale zichtbaarheidafstand voor elk paneel. Zo heeft
de Technische Commissie bepaald dat hierbij volgende afstanden gelden:
10 meter voor een paneel van 2 m² ;
30 meter voor een paneel tussen 8 m² en minder dan 16 m² ;
60 meter voor een bord van 16 m² tot minder dan 36 m² ;
80 meter voor een bord van 36 m² en meer.
In de kaart wordt nu rond het punt dat de positie van het panel aangeeft, door de computer een
halve cirkel getekend waarvan de straal overeenstemt met de afgesproken zichtbaarheidradius.
Er resten nu nog twee zaken te gebeuren om volledig klaar te zijn met de inplanting van het pa-
neel namelijk:
Het paneel dient in de juiste richting gedraaid te worden, zodat duidelijk is waar de
beplakte zijde zich bevindt. Eens dit gebeurt is, geeft de software aan welke wegge-
deeltes dan binnen de zichtbaarheidradius vallen.
CIM Affichage 2012 83
De afficheur dient voor elk van deze weggedeeltes na te kijken of het paneel ja dan
nee zichtbaar is. De weggedeeltes van waaruit het paneel niet zichtbaar is (bijvoor-
beeld een hoge building belemmert het zicht op het paneel vanuit een bepaald
weggedeelte) dienen gedeactiveerd te worden. Voor de panelen van 2m² dient dit
echter niet te gebeuren. Alle weggedeeltes die vallen binnen de radius van 10 me-
ter worden hier weerhouden.
Merk op dat de inplantingsoft, naast het inplanten van nieuwe panelen, door de afficheurs ook
kan gebruikt worden voor:
het consulteren van zijn ingeplante panelenpark ;
het simuleren van panelen en het berekenen van de bijhorende prestaties ;
het vrij invoeren van bijkomende paneelkenmerken (voor zover hiertoe ruimte is
voorzien).
Nadat de afficheurs hun panelen hebben ingeplant, communiceren zij de samenstelling van hun
commercieel aanbod aan het CIM. Hierbij vermelden zij voor elk bestaand netwerk de duur van
de aangeboden affichageperiode. Meestal betreft het hier een duur van 7 of 14 dagen.
Het CIM controleert steeds dat het aantal ingeplante panelen per netwerk niet groter is dan het
aantal panelen die de afficheurs in hun commerciële aanbod vermelden.
CIM Affichage 2012 84
Inplanting van de borden in metro- en treinstations
De inplantingsoftware toont waar in de kaart zich trein- en metrostations bevinden. De treinsta-
tions zijn hierbij iets groter dan de metrostations.
Per station werden alle borden die er aanwezig zijn ingeplant, waardoor elk bord tevens automa-
tisch een unieke CIM Code kreeg.
We weten dus voor elk trein- en metrobord in welk station dit staat. Maar met de exacte plaats
binnen het station werd echter geen rekening gehouden. Of met andere woorden: de exacte loca-
tie (op basis van XY coördinaten) per bord is niet beschikbaar, maar de stations bevinden zich
natuurlijk wel op de juiste XY coördinaten.
De borden van 1 station staan dus allemaal op dezelfde locatie. Bij de inplanting is geen onder-
scheid gemaakt tussen hal- en perronborden. De borden hebben ook geen zichtbaarheidradius.
Bij het inplanten is het formaat van het bord op 2m2 gesteld. Voor borden in treinstations werd
bij de inplanting wel het onderscheid gemaakt tussen vaste borden en scrollingborden.
Borden in trein- en metrostations kregen tevens een speciaal symbool mee (een soort huisje wat
duidt op Indoor) waardoor ze in de inplantingsoftware goed herkenbaar zijn en zich ook duide-
lijk onderscheiden van outdoor- borden. Dit is ook belangrijk, omdat het kan gebeuren dat een
bord dat op de openbare weg staat zich ogenschijnlijk in een station kan bevinden.
CIM Affichage 2012 85
Echtverklaring van het panelenpark
In mei 2008 werden 640 actieve borden van 17m², 36 m², 38 m² en 40 m² echtverklaard door
een onafhankelijke expert. Deze echtverklaring gebeurde met veel zorg en professionalisme en
heeft aanleiding gegeven tot het wijzigen van de inplanting van een aantal panelen. Deze verbe-
teringen hadden vooral betrekking op de richting waarin het paneel staat en op de weggedeeltes
van waaruit het zichtbaar is.
In augustus 2011 werden actieve borden van groot formaat (36m² of groter) die tot dan toe nog
niet gecontroleerd waren, echtverklaard. De beslissing om te authentifiëren werd genomen in de
technische commissie van 28 april. Het kwam neer op 29 borden (37 zijden) waarvan enkelen,
als gevolg van de echtverklaring, aangepast werden door de betrokken afficheurs. Deze
echtverklaring werd uitgevoerd door medewerkers van de volgende media-agentschappen:
Outdoor Services, Posterscope Belgium en PTOC.
Binnen het CIM bestaat de uitdrukkelijke wens om een echtverklaring uit te voeren voor alle CIM
panelen. Van dit punt zal in de toekomst ongetwijfeld werk gemaakt worden. In afwachting kun-
nen we zeggen dat binnen de Technische Commissie en tussen de verschillende afficheurs die
deelnemen aan deze CIM studie een constructieve en open geest heerst en er gebruik wordt ge-
maakt van een soort crossed control tussen de regies onderling en door alle partijen binnen de
Commissie.
CIM Affichage 2012 86
DEEL III PRESTATIES
CIM Affichage 2012 87
Inleiding
Zoals reeds gezegd is het de match (of de combinatie) van het luik Verplaatsingen met het luik
Inplanting van de panelen die tot prestatiecijfers zal leiden.
Deze nieuwe affichagestudie bevat echter veel nieuwigheden. Bovenstaande zin is nog steeds
waar, maar enkel geldig voor vaste borden Outdoor of met andere woorden voor vaste borden
die langs de openbare weg of in het straatbeeld aanwezig zijn. In deze nieuwe affichagestudie
worden voor het eerst ook prestaties berekend voor Indoor, namelijk borden die zich bevinden
in metro- en treinstations. En voor het eerst worden ook prestatiecijfers voor mobile affichage
geleverd, namelijk cijfers voor reclame-uitingen aan de buitenzijde van trams en bussen.
In het verplaatsingsonderzoek hebben de respondenten gedurende 7 dagen hun verplaatsingen
in een dagboekje genoteerd. In het onderzoek van 1995 werden slechts 2 dagen gemeten. Tevens
worden nu de verplaatsingen over het ganse Belgische grondgebied gemeten en niet enkel deze
die betrekking hadden op de 24 Stedelijke Centra (oude definitie) zoals in het vorige verplaat-
singsonderzoek. Reden genoeg dus om op zoek te gaan naar een nieuwe accumulatieformule.
CIM Affichage 2012 88
Berekening van prestaties
De prestaties van affichagedragers worden bepaald door:
het aantal verplaatsingen (passages) die gebeuren door de weggedeeltes van waaruit het
paneel zichtbaar is ;
de duur van de affichageperiode, welke van afficheur tot afficheur verschilt.
Hoe de gegevens met betrekking tot de verplaatsingen werden ingezameld en verwerkt, werd in
deel I van dit rapport beschreven. In deel II werden de regels en procedures vermeld die gevolgd
werden om te bepalen vanuit welk weggedeelte er een paneel zichtbaar is.
Bereiksaccumulatie
I. Test met de bestaande accumulatieformule
Voor alle duidelijkheid herhalen we nog even dat dit bereiksmodel, dat dateert van 1997, gebruik
maakt van een gemiddeld dagbereik berekend over 2 dagen en van een Cmax. Cmax betekent
maximale potentiële dekking en werd berekend in functie van het beschouwde universum en
bepaald door de som te maken van het aantal inwoners in het beschouwde universum plus het
geheel van de bezoekers die verklaarden (via expliciete vraagstelling) zich minstens één keer
gedurende de laatste 12 maanden in het beschouwde universum te hebben verplaatst.
Eind 2006 vroeg de Technische Commissie Affichage aan POINTLOGIC een test uit te voeren, ten-
einde te achterhalen in welke mate deze bestaande accumulatieformule nog kon gebruikt wor-
den. Voor het uitvoeren van deze test gaf zij een vijftal netwerken en een drietal doelgroepen op.
Bij het realiseren van de test werd gebruik gemaakt van de verplaatsingen uit het nieuwe onder-
zoek (2005-2006) met uitzondering van deze die met het openbaar vervoer gebeurden. Tevens
werd gebruik gemaakt van:
het gemiddelde bereik van de eerste 2 dagen ;
de oude Cmax waarde (uit 1995) ;
de oude CIM Habitat definitie (24 SC) ;
bruto cijfers (geen weging van de steekproef).
De in de dagboekjes gemeten bereiksopbouw op 7 dagen werd vergeleken met deze die door het
model berekend werden. Dit leverde volgende resultaten op:
de resultaten berekend door het model lagen dicht in de buurt met het geobser-
veerd bereik ;
maar het model overschatte het bereik (ten opzichte van het geobserveerd bereik);
het model leek minder geschikt voor kleinere netwerken ;
de bereiksaccumulatie kon maar voor een periode van 7 dagen getest worden (om-
dat deze resultaten kunnen vergeleken worden met het reëel gemeten bereik).
Bovendien mag niet vergeten worden dat dit (oude) bereiksmodel…
geacht wordt om correct te werken, enkel voor de 24 Stedelijke Centra (oude defi-
nitie) ;
geen rekening houdt met de rijkdom die 7 dagen observatie opleveren ;
CIM Affichage 2012 89
de gebruikte Cmax naar alle waarschijnlijkheid een onderschatting betekent (want
die dateert van 1995) ;
de Cmax niet gekend is voor de nieuwe CIM steden, noch voor de borden die buiten
de 48 CIM steden staan.
Op basis hiervan heeft de Technische Commissie beslist een nieuw bereiksmodel te laten ont-
wikkelen dat beter past bij het huidig onderzoeksopzet.
II. Ontwikkeling van een nieuwe accumulatieformule
De nieuwe accumulatieformule diende aan volgende voorwaarden te voldoen:
Zij diende het nettobereik te leveren...
voor elke mogelijke combinatie van borden (indien voldoende aantal) ;
voor elke mogelijke doelgroep (indien voldoende groot) ;
voor elke mogelijke duur van de campagne ;
en ook rekening te houden met de mogelijkheid dat borden op verschillende momenten
worden ingezet (bijvoorbeeld: netwerk A in week 1 en netwerk B in week 2)
Bij de uitbouw van de formule werden volgende uitgangspunten gehanteerd:
de formule diende de bereiksgegevens ingezameld over de periode van 7 dagen mee te
nemen en op basis hiervan een bereiksopbouwcurve voor de eerste week te schatten ;
via het gebruik van extrapolatietechnieken moest het mogelijk zijn om te komen tot een
bereikscurve voor meerdere weken (ook rekening houdend met het gecombineerd inzet-
ten van netwerken) ;
en het moest mogelijk zijn het bereik apart te berekenen voor het geadverteerde en het
niet geadverteerde universum. Tot het geadverteerde universum behoren alle steden
waarin gedurende minstens 1 dag met minstens 1 bord geadverteerd wordt. Tot het niet
geadverteerde universum behoren alle andere steden plus alles wat buiten deze 48 ste-
den valt.
Op elk van deze 3 hierboven vermelde punten, wordt in wat volgt nader ingegaan.
III. Schatten bereikscurve voor de eerste week
Voor de eerste 7 dagen kan het nettobereik van een combinatie van borden voor een bepaalde
doelgroep rechtstreeks uit de data worden berekend omdat voor elke verplaatsing gedurende
deze 7 dagen gekend is met welke borden de respondent in contact is gekomen.
Er werd gekozen om hiervoor een toevallige combinatie uit deze 7 dagen te gebruiken om het
bereik na één, twee, drie …tot en met zeven dagen te berekenen. Alle mogelijke combinaties
werden hierbij gemaakt en de startdag in de curve stemde dus niet noodzakelijk overeen met dag
1 in het dagboekje van een respondent. Deze manier van werken had twee voordelen:
het fenomeen van verlies van betrokkenheid van de respondent wordt zo uitge-
vlakt en verliest invloed op de resultaten (een dagboekje wordt vaak beter inge-
vuld op dag 1 en dag 2 dan op dag 6 en dag 7) ;
een verstoring in het bereik die het gevolg is van het feit dat bepaalde dagen meer
dan andere in het dagboekje als dag 1, dag 2, ...dag 7 voorkomen, wordt uitgescha-
keld.
CIM Affichage 2012 90
Het resultaat is een meer realistische en stabielere bereiksopbouw.
Voor elke respondent bekijken we dus elke mogelijke dag als startdag, en berekenen het gemid-
delde over de 7 ‘startdagen’. Voor het bereik na twee dagen bekijken we elke mogelijke combina-
tie van twee dagen (7*6/2 mogelijkheden) en berekenen hierover het gemiddelde.
Na deze schatting van het nettobereik na 1 dag, na 2 dagen,…, na 7 dagen diende de bereikscurve
(accumulatieformule) geschat te worden. Deze curve moet een nauwkeurigere schatting van het
nettobereik na één week toelaten en als basis dienen voor schatting van de bereiksaccumulatie
over meerdere weken.
Hiertoe werden een aantal typen curves getest, allemaal concaaf van vorm maar met een net iets
andere formulering. Drie hiervan werden grondig getest op basis van 3-tal criteria. Het betrof :
CIM Affichage 2012 91
De originele CIM bereikscurve of met andere woorden de curve die men bekomt
door de accumulatieformule van het bestaande (oude) bereiksmodel maar met als
enig verschil dat de parameter voor de bereikslimiet niet meer wordt bepaald op
basis van het feit of respondenten zich wel of niet verplaatsen in het geadverteerde
universum, maar rechtstreeks wordt geschat vanuit de gemeten bereiksopbouw
over zeven dagen.
Curve op basis van machtsverheffing.
Exponentiële curve.
Deze curves zijn getest op de volgende criteria:
Beschrijvende waarde (fit op data): hierbij werd gekeken in hoeverre elke curve in
staat is de zeven achtereenvolgende punten te beschrijven.
Robuustheid (of ongevoeligheid voor verstoringen): hiertoe werd ieder geschat
nettobereik vermenigvuldigd met een willekeurig getal tussen 0.95 en 1.05. Ver-
volgens werd de verkregen schatting voor het nettobereik na zeven dagen vergele-
ken met het gemeten nettobereik na zeven dagen. De curve waarbij deze schattin-
gen het minst van elkaar verschillen is het minst gevoelig voor verstoringen.
Voorspellende waarde: van elke curve werden de parameters geschat op de eerste
drie en vier dagen. Vervolgens werd gekeken hoe goed de schatting van de zo ge-
schatte curve na zeven dagen overeenkwam met de gemeten data. De curve waar-
bij de schatting na zeven dagen het minst verschilt van de gemeten waarde heeft de
grootste voorspellende waarde.
CIM Affichage 2012 92
Uit deze testen bleek dat alle curves goed presteren, zoals ook te zien valt in onderstaande fi-
guur:
De Technische Commissie heeft uiteindelijk gekozen voor de originele CIM accumulatieformule
omdat dan maar één onbekende parameter geschat moest worden, namelijk de maximale dek-
king (of Cmax), en dit schatten kan snel en robuust.
CIM Affichage 2012 93
De gebruikte formule is:
IV. Extrapolatie over meerdere weken
Eens de accumulatieformule voor een combinatie van borden (voor een specifieke doelgroep) is
geschat op basis van de data over zeven dagen, kan deze formule ook worden gebruikt voor het
schatten van het nettobereik voor een langere periode (dus meer dan één week). Maar de bere-
kening wordt een stuk complexer wanneer binnen één campagne meerdere combinaties van
borden (netwerken) worden ingezet in verschillende weken.
Veronderstel dat we twee netwerken A en B hebben. Het is eenvoudig om nettobereik te schatten
na één week voor netwerken A en B afzonderlijk. Het is ook eenvoudig om het bereik te bereke-
nen na één week wanneer netwerk A en B gelijktijdig ingezet worden.
Over het algemeen zal er een overlap tussen beide netwerken zijn, of met andere woorden er is
een groep mensen die zowel contact heeft gehad met netwerk A als met netwerk B. Daarom ook
dat het gecombineerde nettobereik lager ligt dan de som van het individuele nettobereik van
netwerk A en netwerk B. Mensen die met beide netwerken contact hebben gehad, zijn in onder-
staande figuur terug te vinden in de overlap tussen beide cirkels.
Veronderstel nu onderstaand campagneschema. Netwerk A wordt ingezet in week 1 en netwerk
B in week 2. Net als in vorig voorbeeld, zal er een overlap bestaan in mensen die zowel contact
hebben met netwerk A (in week 1) als netwerk B (in week 2).
CIM Affichage 2012 94
Over het algemeen zal het inzetten van twee netwerken in twee verschillende weken er voor
zorgen dat het nettobereik zal stijgen, wat betekent dat de overlap kleiner zal zijn dan wanneer
twee netwerken gelijktijdig ingezet worden. De reden hiervan is dat een persoon zich over een
periode van twee weken in een grotere of gelijke ruimte verplaatst dan dat geldt voor één week.
Bijgevolg is het onmogelijk om het nettobereik via de geschatte accumulatieformule direct uit de
data te berekenen.
Een specifieke formule diende ontwikkeld te worden, waarbij uitgegaan werd van volgende pun-
ten:
het verplaatsingsgedrag in de gemeten week is representatief voor het gedrag in
andere weken ;
als netwerken (in de tijd) achter elkaar worden ingezet, dan levert dit een ander
netto bereik op dan wanneer ze in dezelfde week zouden ingezet worden (opgelet:
in het oude bereiksmodel was dit niet het geval) ;
de volgorde waarin netwerken worden ingezet verandert wel de opbouw van het
netto bereik over de weken heen, maar niet het uiteindelijke netto bereik (netwerk
A in week 1 en netwerk B in week 2 geeft na twee weken hetzelfde bereik als net-
werk B in week 1 en netwerk A in week 2) ;
wanneer twee netwerken door twee totaal verschillende groepen worden gezien
(denk aan regionale netwerken), dan is het netto bereik gelijk aan de optelling van
het nettobereik van de afzonderlijke netwerken;
het toepassen van het model op een campagne waarbij één netwerk in meerdere
weken wordt ingezet, dient dezelfde resultaten op te leveren als wanneer alleen de
geschatte accumulatieformule wordt toegepast over meerdere weken ;
indien een netwerk elke week door exact dezelfde personen wordt gezien, dan zal
de overlap met een ander netwerk in dit geval elke week even groot zijn. Daarom
dient het model geen onderscheid te maken in nettobereik als we de netwerken in
dezelfde periode of in verschillende weken inzetten.
CIM Affichage 2012 95
Onderstaande schema’s tonen het gecombineerde gebruik van netwerk A en netwerk B. In geval
1 worden beide in dezelfde week gebruikt. In geval 2 wordt netwerk A in week 1 en netwerk B in
week 2 ingezet.
De uitdaging is het bereik voor de campagne in schema 2 te berekenen. Zoals al eerder gezegd
wordt aangenomen dat de overlap tussen netwerk A en netwerk B indien deze in afzonderlijke
weken worden ingezet, kleiner is dan wanneer ze gelijktijdig worden ingezet. Het bereik van
campagneschema 2 is dus gelijk aan dit van campagneschema 1 plus een fractie van de overlap.
Mathematisch kan dit als volgt worden geschreven:
De fractie ƒab hangt af van de volgende zaken:
De groei van het nettobereik van zowel netwerk A als B afzonderlijk indien beide 2
weken in plaats van 1 week worden ingezet. Met groei, bedoelen we de procentuele
toename van het nettobereik. De mathematische notatie hiervoor is:
CIM Affichage 2012 96
Als deze groei groot is, dan verwachten we een groter effect bij de inzet van net-
werk A en B in verschillende weken dan bij de inzet in dezelfde week. Veronderstel
het extreme geval waarbij elk netwerk elke week door dezelfde personen wordt
gezien, dan zou er helemaal geen groei zijn.
de coherentie tussen A1 en B1. Met coherentie bedoelen we de overlap van mensen
die zowel contact hebben met netwerk A als B. Dit kan worden beschreven door
middel van conditionele kansen:
Beide kansen zijn tussen 0 en 1, waarbij 0 minimale coherentie betekent en 1 maximale
coherentie.
Alle elementen zijn nu geïntroduceerd om het nettobereik te schatten. Deze elementen worden
nu in een formule geplaatst die voldoet aan de uitgangspunten die hier boven beschreven wer-
den. Hierbij wordt uitgegaan van de stelling dat elke formule die voldoet aan al deze uitgangs-
punten kan gebruikt worden, omdat deze uitgangspunten zorgvuldig zijn gekozen.
Een formule die hieraan voldoet is de volgende:
We hebben hier gedetailleerd weergegeven hoe de accumulatieformule voor twee weken tot
stand kwam. We gaan hier niet uitweiden over de formule ontwikkeld voor meerdere netwerken
gedurende meerdere weken. Maar ook voor deze situatie werd de gepaste formule ontwikkeld.
V. Geadverteerde versus niet geadverteerde universum
België telt 48 Stedelijke Centra. Elk CIM bord staat in één van deze 48 Stedelijke Centra. Zo woont
ook elke respondent of in één van deze 48 Stedelijke Centra of er buiten. In de CIM affichagestu-
die worden twee afzonderlijke bereikscijfers berekend:
het bereik van mensen in het geadverteerde gebied ;
het bereik van mensen buiten het geadverteerde gebied.
Het stratificeren gebeurt als volgt:
CIM Affichage 2012 97
alle steden (behorende tot de 48 SC’s) waarin met minstens één bord, gedurende
minstens één dag geadverteerd wordt, behoren bij het geadverteerde gebied ;
alle overige steden, en het gebied buiten de 48 Stedelijke Centra, behoren tot het
niet geadverteerde gebied ;
de respondenten worden nu verdeeld in twee strata: respondenten die wonen in
het geadverteerde gebied en respondenten die wonen in het niet geadverteerde
gebied.
Merk op dat deze twee strata voor de gehele campagneperiode gelden. Neem bijvoorbeeld een
campagneperiode van drie weken. In de eerste week wordt geadverteerd in Antwerpen, in de
tweede week in Luik en in de derde week in Gent. Het geadverteerde gebied voor de gehele cam-
pagneperiode bestaat nu uit Antwerpen plus Luik plus Gent. Er gelden geen afzonderlijke gead-
verteerde gebieden per week.
CIM Affichage 2012 98
Prestatiecijfers voor vaste Outdoor borden
Tot de vaste outdoor panelen worden gerekend deze die zich op een vaste plaats in het straat-
beeld bevinden.
De panelen die op parkings van grootwarenhuizen ingeplant staan vallen hier dus (momenteel)
niet onder.
Prestaties worden meestal voor bestaande netwerken berekend. Een netwerk is een geheel van
panelen dat door de afficheurs zelf gegroepeerd werd en dat onder een specifieke naam gecom-
mercialiseerd wordt. Deze netwerken zijn niet onveranderlijk: de afficheurs kunnen de omvang
en de samenstelling ervan veranderen. Maar wanneer het CIM prestatiefiches publiceert, dan
stemmen die steeds overeen met netwerken die op een bepaalde datum (vermeld onderaan de
CIM fiche) effectief op de markt bestonden. Naast netwerken kent men in affichage ook de ‘stuk-
verkoop’. Het gaat hier om een selectie van (meestal) 20 m² panelen die per stuk gereserveerd
worden.
Binnen de netwerken onderscheidt men 2 grote types:
het stadsmeubilair ;
de grote formaten.
Binnen het stadmeubilair maakt men een onderscheid tussen de affiches van 2m² en de affiches
van 8m².
Voor de affiches van 2 m² gelden specifieke regels. De afficheurs dienen bij het inplanten van
borden van dit formaat er enkel voor te zorgen dat het bord op de juiste plaats en in de juiste
richting staat. Vervolgens zal de inplantingsoftware automatisch een halve cirkel met een straal
van 10 meter rond de voorzijde selecteren. Bij het berekenen van de prestaties wordt rekening
gehouden met alle verplaatsingen in alle weggedeeltes die binnen deze halve cirkel vallen.
Voor alle andere formaten, de 8 m² panelen inbegrepen, gelden volgende procedures:
de afficheur dient het paneel op de juiste plaats in de kaart in te planten en de rich-
ting waarin de voorzijde staat aan te duiden ;
in functie van het formaat gaat de inplantingsoft automatisch een halve cirkel selec-
teren. De straal van deze halve cirkel is afhankelijk van de grootte van het paneel.
(Straal van 30 meter voor de 8 m² en 10 m² panelen, van 60 meter van 16 m², 17
m² en 20 m² en van 80 meter voor alle borden van 36 m² en meer) ;
voor alle weggedeeltes die binnen deze halve cirkel vallen, dient de afficheur nu
aan te duiden of het paneel in kwestie al dan niet vanuit dat weggedeelte zichtbaar
is ;
bij het berekenen van de prestaties wordt enkel rekening gehouden met de ver-
plaatsingen die gebeurden in deze weggedeeltes van waaruit het paneel zichtbaar
is.
Een voorbeeld dient één en ander duidelijker te maken.
Laten we ons een paneel van 20m² voorstellen, dat als volgt ingeplant staat:
CIM Affichage 2012 99
Voor het berekenen van de prestaties, houdt men enkel rekening met de passanten die men vindt
in de weggedeeltes van waaruit het paneel zichtbaar is (in het groen aangeduid). In dit voorbeeld
zal dus bij de berekening van de prestaties enkel rekening gehouden worden met de voorbijgan-
gers in een aantal weggedeeltes van de Ninoofsesteenweg. Er wordt geen rekening gehouden
met de passanten in de Nachtegaalstraat, gezien dit weggedeelte niet groen gekleurd staat, wat
dus betekent dat het bord in deze straat niet zichtbaar is.
CIM Affichage 2012 100
Prestatiecijfers voor Indoor affichage
I. Inleiding
De Technische Commissie Affichage wenste in dit nieuwe onderzoek ook prestaties te berekenen
voor andere vormen van affichage. Meer bepaald was het de wens om aandacht te besteden aan
affichage in trein- en metrostations. In wat volgt gaan we nader in op de berekening van presta-
tiecijfers voor de metrostations.
Het model voor outdoor-borden, dat rekening houdt met verplaatsingen op de openbare weg,
kan immers niet gebruikt worden voor het berekenen van contactkansen voor borden in stati-
ons. Een alternatief model diende dan ook te worden opgesteld voor dit type borden.
II. Prestatiecijfers voor metroborden
Als uitgangspunt werd geopteerd voor een nieuw model dat diende aan te sluiten op het gereali-
seerde verplaatsingsonderzoek, zodat de basis van beide modellen gelijk bleef. Dit kon redelijk
eenvoudig omdat in het nieuwe verplaatsingsonderzoek voor elke verplaatsing met het openbaar
vervoer gekend is in welke stations of bij welke haltes men komt en wat er daar gebeurt: instap-
pen, uitstappen of gewoon passeren. De basis blijft dus nog steeds het verplaatsingsonderzoek.
Het bestand dat SYNTIGO aanleverde voor de verplaatsingen met de metro vermeldt immers ex-
pliciet
in welk station werd opgestapt en uitgestapt ;
alle tussenliggende stations die tijdens de rit gepasseerd werden.
We weten dus voor elke metrogebruiker in welke stations hij was en wat hij daar deed. Er dient
dus een model ontwikkeld te worden om de contactkansen met de borden in een station te bepa-
len.
Hierbij werden volgende stappen genomen:
Stap 1:
Per metrostation werd in kaart gebracht:
hoeveel ingangen en hoeveel uitgangen het station telt ;
hoeveel perrons er zijn ;
hoeveel borden er staan er in de gangen? En hoeveel staan er op het perron?
CIM Affichage 2012 101
Voorbeeld:
Stap 2:
Als basis voor dit contactkansenmodel beschikt men in België over tellingen van het aantal reizi-
gers per metrostation. Zij dienen als basis voor de berekening van de contactkansen.
Deze tellingen worden in een soort verplaatsingsmatrix geplaatst waarbij voor verschillende ty-
pes verplaatsingen (in- uitstappen of passeren) binnen een station aangegeven wordt hoeveel
reizigers er betrokken zijn in een bepaald tijdsvak. Aan de hand van deze matrix wordt nu voor
elke type verplaatsing (globaal, ongeacht het tijdstip), een kans bepaald dat deze verplaatsing
door iemand die in dat station komt, wordt gemaakt. Meer concreet: indien er 100 instappers
zijn in een station met meerdere ingangen, dan kan men aan de hand van de verplaatsingstellin-
gen bepalen wat de kans is dat gekozen wordt voor een bepaalde gang.
Van ingang (A,B,C,D,…) naar perron (1,2,3,4,…)
Van perron (1,2,3,4,…) naar ingang (A,B,C,D,…)
Bovenstaand voorbeeld toont dat het metrostation Kunst-Wet 4 in/uitgangen (A, B, C en D) en 4
perrons (1, 2, 3 en 4) heeft. Alle verplaatsingen die mogelijk zijn tussen de verschillende
in/uitgangen en perrons werden geteld. Zo werden 2.419 personen (namelijk 1.917 + 502) ge-
teld die zich verplaatst hebben van perron 1 naar uitgang A.
CIM Affichage 2012 102
Uit bovenstaande cijfers blijkt tevens dat er meer personen zijn die het station verlaten (namelijk
10.320 uitstappers) dan personen die het station binnenkomen (namelijk 8.162 instappers).
Stap 3:
We weten niet alleen per station hoeveel borden er zijn maar we weten ook hoeveel borden er
voor wie zichtbaar zijn.
Aantal zichtbare borden:
Uit bovenstaande cijfers blijkt dat personen die van perron 1 naar uitgang A gaan, voorbij 5 bor-
den waarvoor een Opportunity To See geldt, waarvan er zich 4 op het perron bevinden en 1 in de
gang.
Bovendien blijkt dat bij het gaan van perron 1 naar in-/uitgang A men 4 perronborden kan zien,
terwijl indien men de tegengestelde richting neemt, namelijk van in-/uitgang A naar perron 1,
men 8 perronborden kan zien.
Stap 4:
Per type bezoeker (in- of uitstapper) wordt een gemiddelde OTS bepaald: namelijk hoeveel bor-
den ziet een gemiddelde in- of uitstapper. Hierbij wordt rekening gehouden met alle mogelijke
routes die gevolgd kunnen worden en met de bijhorende borden die op routes zichtbaar zijn
evenals met de kans dat voor een bepaalde route gekozen wordt. Voor passanten werd op verge-
lijkbare wijze de gemiddelde OTS bepaald.
Gezien voor elk metrostation ook geweten is hoeveel zichtbare borden er staan, kan deze gemid-
delde OTS dus omgerekend worden naar een gemiddelde contactkans per bord.
Neem volgend fictief voorbeeld:
CIM Affichage 2012 103
Uit tellingen van de MIVB blijkt dat er in een station 4 instapmogelijkheden zijn en 4 perrons met
elk een aantal reizigers en met daarbij horend een aantal panelen die voor deze instapper in de
goede richting staan.
De gemiddelde OTS voor een instapper in dit station bedraagt:
((500 x 4) + (1000 x 2) + (250 x 1) + (250 x 5))/2000 = 2.75
Gezien er 12 zichtbare borden staan, is voor deze instapper de gemiddelde contactkans per bord
2.75/ 12 = 0.23
Voor perronborden werd nog een bijkomend detail meegenomen namelijk indien deze borden
op een centraal platform staan, dan wordt er van uitgegaan dat slechts 50% van de passanten het
bord ziet (of met andere woorden 50% van de reizigers die zich in het metrovoertuig bevinden).
Onderstaande tekening maakt dit duidelijk.
Stap 5:
Uit de geleverde gegevens van Syntigo weten we per station hoeveel instappers, hoeveel uitstap-
pers en hoeveel passanten er zijn, globaal genomen over het ganse jaar. Deze 3 types van reizi-
gers krijgen nu de gemiddelde contactkans die voor hen geldt.
Zo heeft bij wijze van voorbeeld, iedere instapper in het station Kunst-Wet een gemiddelde OTS
van 6.88, iedere uitstapper een gemiddelde OTS van 4.99.
Er is geen aparte contactkans berekend voor halborden en perronborden: er is wel een kans be-
rekend om een gemiddeld bord te zien.
CIM Affichage 2012 104
III. Specifiek voor treinstations
De prestaties voor panelen in treinstations werden op analoge wijze berekend. Maar hier be-
schikten we alleen over het aantal treinreizigers die instappen en uitstappen per station. Er zijn
geen gegevens beschikbaar over verplaatsingen binnen het station zelf, noch over passanten. Bij
de berekening werd er uitgegaan van de hypothese dat elke treinreiziger minstens 1 stations-
bord ziet. Dit na onderzoek van de wijze waarop de panelen in de stations ingeplant stonden,
waarbij gekeken werd naar zowel complexe stations zoals Brussel Zuid, als naar stations met
slechts één centrale gang zoals Mechelen.
Naast de dekking wordt ook een bezoekfrequentie berekend voor deze stations die zich in 48
SC’s bevinden.
Hierbij een voorbeeld om de dekking en frequentie van een set borden op Brussel Noord en Zuid
te bepalen:
persoon A neemt de trein van Koksijde (buiten de 48 SC’s) naar Brussel Noord
(binnen de 48 SC’s) en neemt vervolgens de trein van Brussel Noord weer terug
naar Koksijde ;
persoon B neemt de trein van Gent Sint Pieters (binnen de 48 SC’s) naar Brussel
Zuid (binnen de 48 SC’s) ;
persoon C neemt de trein van Koksijde (buiten de 48 SC’s) naar Veurne (buiten de
48 SC’s).
Dit levert volgend resultaat:
netto dekking: 2 personen (namelijk enkel persoon A en persoon B hebben de trein
genomen in een station dat deel uitmaakt van de 48 SC’s) ;
frequentie: er zijn in totaal 3 contacten geweest met de borden: persoon A twee
maal in Brussel Noord, persoon B één maal in Brussel Zuid.
In de software wordt deze bezoekfrequentie weergegeven onder de noemer GRP. Het gaat hier
uiteraard om een minimale GRP. Vandaar ook dat zowel op de fiche als in de exploitatiesoft een
warning wordt gegeven die benadrukt dat de GRP voor treinstations een ander statuut heeft.
CIM Affichage 2012 105
Berekening van prestaties voor publicitaire uitingen op trams en bus-sen
I. Methodologie
De methode die gebruikt werd, omvatte drie belangrijke stappen die als volgt kunnen samenge-
vat worden:
Stap 1: bepalen of persoon en tram/bus gebruik maken van dezelfde wegen ;
Stap 2: bepalen of persoon en tram/bus elkaar ontmoeten, door te kijken naar de reistijden en
verplaatsingssnelheden ;
Stap 3: bepalen welke buitenzijden van de tram/bus zichtbaar zijn voor de persoon, door te kij-
ken naar de reisrichting, het vervoermiddel en de positie van tram/bus op de weg.
Prestaties berekenen voor publiciteit op trams en bussen is niet zo gemakkelijk als voor vaste
panelen. Er zijn immers een groot aantal variabelen die aan het basismodel moeten toegevoegd
worden, o.a.:
de snelheid van de verplaatsing van respondent en tram/bus ;
de reisrichting van tram/bus en van respondent ;
de stoptijden van de trams/bussen aan de haltes ;
de positie van de tram op de weg (links van, in het midden van, rechts van de baan)
;
de positie van publicitaire uitingen op de buitenzijde van de trams en bussen (links,
rechts, achter, voor).
Het model diende een zo betrouwbaar mogelijke schatting van het aantal gerealiseerde contac-
ten met de bussen en trams te geven. Het gaat er dus om voor elke verplaatsing het aantal con-
tacten te bepalen tussen enerzijds de voorbijgangers en anderzijds elke publicitaire uiting aan de
buitenzijde van tram/bus.
Voor de berekening van de prestaties voor publiciteit op de trams/bussen werd één en dezelfde
formule gebruikt als voor de vaste panelen, dit teneinde de resultaten voor beide te kunnen ver-
gelijken en de prestaties van combinaties (tram/bus plus netwerk vaste panelen) te kunnen ma-
ken.
II. Gebruikte bouwstenen
We geven hier om te beginnen een opsomming van alle elementen waarmee rekening werd ge-
houden om vervolgens in detail elk van hen te bespreken:
Met betrekking tot trams en bussen werd rekening gehouden met:
de locatie van de haltes per lijn ;
de dienstregeling per lijn ;
de depots waartoe zij behoren ;
het aantal voertuigen per depot ;
de lijnen bediend door elk depot ;
de steden bediend door elk depot ;
specifiek voor trams in Brussel: de positie op de weg en aanwezigheid van tram-
tunnels ;
CIM Affichage 2012 106
de ingekochte beplakkingszijden.
Met betrekking tot de respondenten werd rekening gehouden met:
de gevolgde route ;
de snelheid van de verplaatsing in functie van het gebruikte vervoermiddel ;
het tijdstip van vertrek.
III. De verwerking van de gegevens m.b.t. trams en bussen
I. Gebruikte data
MIVB en TEC stelden ons volgende gegevens ter beschikking:
de locatie van de haltes (in XY coördinaten) ;
de volledige dienstregeling zodat kon afgelezen worden welk voertuig op welk
moment bij een halte aanwezig is ;
de ligging van de depots en het aantal voertuigen die in elk depot aanwezig zijn ;
voor elke lijn het percentage bussen dat uit elk depot komt.
Voor de trams en bussen in Vlaanderen (DE LIJN), heeft het CIM de informatie over de haltes niet
kunnen bemachtigen. Gevolg hiervan was dan ook dat er geen prestaties berekend werden voor
voertuigen van DE LIJN.
II. De routes van alle trams en bussen reconstrueren
Om de trajecten van bussen in kaart te brengen werden de XY coördinaten van elke halte ge-
bruikt. Vervolgens werd het traject dat de bus volgde, gegenereerd via de routeplanner die de
snelste route tussen twee haltes koos.
Voor trams geldt dat zij vaak midden op de weg rijden, soms zelfs links van de weg en dat zij
vaak door tunnels rijden. Met al deze uitzonderlijke situaties werd voor 100% rekening gehou-
den, dank zij het werk dat door Clear Channel geleverd werd. Inderdaad voor elk weggedeelte
waarin een tram in de Brusselse regio rijdt, werd bepaald wáár hij rijdt: links, midden of rechts.
Tevens werd in kaart gebracht wanneer de tram onzichtbaar wordt omdat hij in een tunnel ver-
dwijnt.
Vervolgens werd ook het traject dat de tram volgde, gegenereerd via de routeplanner die de
snelste route tussen twee haltes koos.
III. Aankomsttijden van alle trams en bussen in elk weggedeelte bepalen
Om te bepalen of een tram/bus en een persoon elkaar ontmoeten in een bepaald weggedeelte,
moeten we weten wanneer beide daar aanwezig zijn. De dienstregeling van TEC en MIVB leren
ons wanneer welke lijn rijdt en bij een halte is. We hebben ook rekening gehouden met een vaste
stoptijd bij elke halte die 15 seconden bedroeg voor een bus en 20 seconden voor een tram. De
impact van deze stoptijd is dat in een weggedeelte waarin een halte aanwezig is, de gemiddelde
snelheid van de tram/bus lager ligt.
Het exacte tijdstip waarop een tram/bus in een welbepaald weggedeelte is, werd als volgt bere-
kend:
CIM Affichage 2012 107
als basis werd het uur van vertrek bij de eerste halte van een verplaatsing en het
uur van aankomst bij de laatste halte van deze verplaatsing genomen ;
we kennen de totale afstand tussen vertrek- en aankomstpunt en op basis van de
dienstregeling kunnen we ook de snelheid berekenen waarmee gereden wordt ;
door met afstand en snelheid rekening te houden, kunnen we voor elk weggedeelte
op de route bepalen op welk tijdstip de tram/bus er aankomt. Om te bepalen hoe
laat de bus bij elke halte is, werd gebruik gemaakt van de gemiddelde snelheid over
het hele traject (rekening houdend met het feit dat op sommige wegen sneller mag
gereden worden). Dus als het eerste deel van een route uit snelwegen bestaat en
het tweede deel uit straten in de stad, dan rijdt de bus sneller op het eerste deel en
trager op het tweede deel. Dit heeft gevolgen voor aankomsttijden bij de haltes. Dit
is ook nauwkeuriger dan gewoon de gemiddelde snelheid te gebruiken over het he-
le traject.
Er werd dus geen gebruik gemaakt van de tijdstippen waarop een tram/bus volgens de dienstre-
geling bij een halte was. Hiervan kon ook geen gebruik gemaakt worden omdat deze officiële
diensregeling enkel over minuten spreekt (en niet over seconden), wat tot gevolg heeft dat een
bus volgens de officiële dienstregeling op exact hetzelfde tijdstip bij verschillende opeenvolgende
haltes toekomt. Trouwens, deze geschatte methode lijkt erg verdedigbaar, gezien een tram/bus
zelden op het ‘officiële tijdstip’ (zoals in de dienstregeling vermeld) bij een halte is.
Het tijdstip waarop trams/bussen in een weggedeelte aanwezig zijn, hangt af van:
de dag van de week (meer voertuigen op een werkdag en minder in het weekend) ;
het uur ( meer voertuigen overdag dan ’s nachts).
Voor onze berekeningen hebben we gebruik gemaakt van de dienstregeling van de MIVB en TEC
van de winter 2006.
Gezien er in de winter meer trams en bussen rijden dan in de zomer werd een correctiefactor
toegepast teneinde te komen tot bereikcijfers die overeenstemmen met de gemiddelde jaar-
dienstregeling, namelijk een correctiefactor van 0,9327 voor de dienstregeling van de MIVB en
0,9135 voor de dienstregeling van de TEC.
IV. De verwerking van de verplaatsingsgegevens van de respondenten
I. De gevolgde route
Hierbij werd gewerkt met de verplaatsingsgegevens uit het nieuwe onderzoek die door POINT-
LOGIC gemodeliseerd werden op basis van de TELE ATLAS kaart 2007.
Een specifieke procedure werd echter gevolgd voor de respondenten die zich met het openbaar
vervoer verplaatsten d.w.z. per trein, metro, tram of bus. Voor hen werd één route berekend op
basis van de door Syntigo uitgewerkte routeplanning die naast vertrek en aankomst ook alle tus-
senliggende haltes en overstapplaatsen vermelde.
Voor personen die gebruik maken van tram en bus geldt dat zij meer dan anderen trams en bus-
sen zien (en dat zij bijgevolg ook meer contactmogelijkheden hebben met reclame-uitingen die er
op aangebracht zijn). Zo werd rekening gehouden met volgende punten:
de personen die zich aldus verplaatsen zien steeds de reclameboodschap op de
voorzijde en de instapzijde van het voertuig (met een waarschijnlijkheid van 1) ;
CIM Affichage 2012 108
tijdens het wachten (en dit zowel bij de eerste instaphalte als bij elke overstaphalte
nadien) zien zij ook andere trams/bussen voorbijkomen, zeker als het gaat om hal-
tes waar meerdere lijnen stoppen ; zij zien hierbij de voorzijde, achterzijde en of-
wel de linker ofwel de rechterzijde van elke passerende bus ;
tijdens het rijden hebben zij uiteraard geen contacten meer met (de buitenzijde
van) hun eigen bus, maar wel met de trams en bussen die in tegengestelde richting
rijden en ook met zijden van bussen die door hun eigen bus ingehaald worden of
waardoor hun bus ingehaald wordt.
II. De snelheid van verplaatsing
In het nieuwe verplaatsingsonderzoek werd voor elke verplaatsing gevraagd naar vertrekuur en
aankomstuur (uitgedrukt in minuten) zodat we snelheid van verplaatsing exact kunnen bereke-
nen.
Behalve voor voetgangers en fietsers (waarvoor verondersteld wordt dat zij zich aan een con-
stante snelheid verplaatsten) werd wel rekening gehouden met het wegtype dat gebruikt werd:
op een autosnelweg zal de persoon zich dus sneller verplaatsen dan in de bebouwde kom (hierbij
werd gebruik gemaakt van de verhouding van de maximaal toegelaten snelheden).
Voor respondenten die zich met tram en bus verplaatsen wordt de snelheid bepaald door de
dienstregeling zoals opgegeven door Syntigo.
III. Het tijdstip van vertrek
Voor de contactberekening met bussen en trams moeten we ook nog weten op welk tijdstip een
respondent in elk weggedeelte aanwezig is dat op zijn route ligt. Dit wordt berekend op basis van
het tijdstip van vertrek dat de respondent opgegeven heeft, gecombineerd met de snelheid van
de verplaatsing.
Voor de reizigers met bussen en trams worden de vertrektijden zoals aangekondigd in de dienst-
regeling gebruikt.
V. Contactberekening
We herhalen hier nog even de stappen in de contactberekening:
Stap 1: Matchen de weggedeeltes van respondent en tram/bus?
Stap 2: Zo ja: zijn zij beide ook simultaan in dit weggedeelte aanwezig?
Stap 3: Welke bekledingszijde(n) van tram/bus is/zijn zichtbaar voor de persoon?
I. Matchen routes
In de eerste stap wordt bepaald of personen en trams/bussen van dezelfde weggedeelten ge-
bruik maken. Hiervoor worden de ‘gemodeliseerde routes’ (zie deel 1) gebruikt.
CIM Affichage 2012 109
II. Bepalen van simultane aanwezigheid van personen en tram/bus
Ook al maken tram/bus en persoon gebruik van dezelfde wegen, daarom ontmoeten ze elkaar
nog niet daadwerkelijk. Dit is enkel het geval wanneer beiden op hetzelfde tijdstip in een wegge-
deelte aanwezig zijn. De situatie kunnen we weergeven in een time-space grafiek:
CIM Affichage 2012 110
Op de X-as staat de tijd, op de Y as de afstand binnen een weggedeelte.
De volle lijnen stellen de trajecten voor die personen A, B, C gevolgd hebben.
De stippellijn stelt het traject van bus 1, 2 en 3 voor.
De verplaatsingsnelheid wordt voorgesteld door de helling van de rechtse lijnen. Hoe steiler de
lijn, hoe sneller de verplaatsing.
CIM Affichage 2012 111
In dit geval begint de bus eerder aan het traject dan persoon A. Aangezien de 2 lijnen parallel lo-
pen, verplaatsen bus 1 en persoon A zich met dezelfde snelheid en ontmoeten ze elkaar niet.
De helling van lijn B is steiler dan deze van bus 2 dus persoon B verplaatst zich aan een hogere
snelheid dan bus 2. Bovendien snijden de lijnen elkaar, wat betekent dat er een contact is tussen
bus 2 en persoon B.
CIM Affichage 2012 112
Persoon C verplaatst zich in tegenovergestelde richting van bus 3. Maar op een bepaald ogenblik
ontmoeten ze elkaar in een weggedeelte en is er contact met de voorkant en linker flank van de
bus.
Opgelet: Wanneer tram/bus en respondent elkaar enkel kruisen op een kruispunt (waarbij de
ene zich verplaatst van noord naar zuid en de andere van west naar oost) dan werd geen contact
in rekening gebracht.
Een klein verschil in aankomsttijd kan bepalend zijn voor wel of geen ontmoeting. Over de exacte
aankomsttijden in de diverse weggedeeltes van zowel personen als trams/bussen zijn we echter
niet zeker. De kans is dus groot dat berekende tijden en de werkelijke tijden van elkaar afwijken.
Als we alleen uitgaan van de door ons berekende tijden versimpelen we de werkelijkheid te veel.
We zullen daarom werken met een mate van onzekerheid in de aankomsttijd van de respondent
(zie Figuur 8. ).
Hierdoor is het resultaat van de berekening niet simpelweg binair ‘wel of geen contact’, maar een
contactkans. Ongeacht de lengte van het traject en het gebruikte vervoermiddel houden we
steeds rekening met een onzekerheid van 30 minuten: van 15 minuten vóór tot 15 minuten ná
het verwachte tijdstip.
CIM Affichage 2012 113
De hierna staande grafiek wil dit visueel aantonen.
De berekening van de contactkans tussen persoon A en bus i wordt geïllustreerd in
bovenstaande grafiek. Deze grafiek laat zien dat indien een persoon tussen tijdstip Ta-t en Ta+t
aankomt, er een contact is met bus i. De minimale aankomsttijd voor een ontmoeting tussen
beiden is Ta-t, de maximale aankomsttijd is Ta+t. De persoon gaat in werkelijkheid binnenkomen
op het weggedeelte tussen tijdstip Ta-15 en tijdstip Ta+15. De kans dat er een contact is met de bus
is daarom
Door deze werkwijze heeft men dus meer mensen met contacten, maar tegelijkertijd heeft men
ook lagere contactkansen.
Hier volgt een voorbeeld om dit alles beter te begrijpen.
Een respondent verklaart aan zijn verplaatsing te zijn begonnen om 8u10. We hebben dus :
Ta = 8u10
We gaan er nu van uit dat deze persoon in realiteit hetzij 15 minuten vroeger, hetzij 15 minuten
later in het weggedeelte is toegekomen. We hebben dus :
Ta-15 = 7u55
Ta+15 = 8u25
De bus komt in dit weggedeelte om 8u05 en verlaat dit weggedeelte om 8u15. We hebben dus :
Ta-t = Ti = 8u05
Ta+t = 8u15
De contactkans is dus :
CIM Affichage 2012 114
III. De zichtbaarheid van de publiciteit
De zichtbaarheid van de verschillende beplakte buitenzijden van een tram/bus hangt af van drie
zaken:
de reisrichting van de persoon ten opzichte van de tram/bus ;
het door de persoon gebruikte vervoermiddel ;
de positie van tram/bus op de weg.
De reisrichting
De richting waarin enerzijds de trams/bussen en anderzijds de respondenten zich verplaatsen
hebben een impact op het aantal contacten (zie tabel hierna).
Het door de persoon gebruikte vervoermiddel
Er werd van uitgegaan dat de respondenten de wegcode volgen en dus rechts rijden. Voetgangers
hebben echter deze verplichting niet en mogen zowel het linkse als het rechtse voetpad kiezen.
Er werd als optie genomen dat elke voetganger voor 50 % op het linkse voetpad en voor 50 % op
het rechtse voetpad loopt.
De positie van tram/bus op de weg
Onderstaande grafiek toont een aantal concrete situaties.
CIM Affichage 2012 115
De tabel hieronder geeft een kort overzicht van de zichtbare zijden van de tram/bus in functie
van het vervoermiddel van de respondent.
Een bus heeft vier zijden die beplakt kunnen worden (links, rechts, achter, voor), een tram twee
(links, rechts). De Technische Commissie Affichage heeft bepaald dat als een persoon twee kan-
ten van een bus ziet, dit ook telt als twee contacten, terwijl een volledig beplakte tram/bus altijd
maximaal 1 contact waard is.
Er zijn 864 mogelijke combinaties tussen vervoermiddel, verplaatsingsrichting, tram/bus, positie
op de weg, en beplakkingzijden. We sommen ze hier niet allemaal op maar geven ter illustratie
een aantal van deze mogelijkheden in onderstaande tabel:
CIM Affichage 2012 116
Uit bovenstaande tabel blijkt dat een voetganger die zich in dezelfde richting verplaatst als de
bus 50 % kans heeft om de linkerzijde van de bus te zien: het aantal contacten met de linkerzijde
is dan 0.5. Zo blijkt ook dat die persoon 1.5 contacten heeft met de combinatie linkerzijde + ach-
terzijde.
Bij het bepalen van de zichtbaarheid werd aangenomen dat fietsen en brommers ook altijd de
neiging hebben om bussen en trams in te halen en dat zij dit op dezelfde wijze doen als auto’s en
moto’s.
Opmerking: de contactkans die met deze zichtbaarheidfactoren berekend wordt, betreft de Op-
portunity To See (OTS). Er wordt geen rekening gehouden met de kans dat de persoon de uiting
ook daadwerkelijk ziet (likelihood to see). Dit is analoog aan de contactdefinitie zoals die nu voor
vaste borden langs de weg en voor indoor borden wordt toegepast.
CIM Affichage 2012 117
IV. Overige afspraken bij de berekening van contacten
Trams rijden ook door tunnels. De beslissing werd genomen dat er in deze situatie geen contac-
ten worden gegenereerd. Dus een tram die door een tunnel rijdt, realiseert nul contacten met
personen.
Zo werd ook gekozen om geen contacten in rekening te brengen voor het traject dat een
tram/bus aflegt tussen het depot en de eerste halte (bij vertrek uit het depot) en tussen laatste
halte en depot (bij terugkeer naar het depot).
We herhalen ook nog even dat de winterdienstregeling van TEC en MIVB gebruikt werd. Dus een
periode waarin meer bussen/trams rijden dan gemiddeld over het ganse jaar. Daarom werd een
correctiefactor toegepast zodat de contacten teruggeschroefd werden tot een niveau dat over-
eenkomt met een gemiddelde jaarlijkse dienstregeling. Deze correctiefactor bedroeg 93,27%
voor de MIVB en 91,35% voor de TEC.
Er is sprake van contact wanneer een respondent en een tram/bus samen tegelijkertijd aanwezig
zijn in een weggedeelte ; bij verplaatsing in dezelfde richting als de tram/bus of wanneer beiden
elkaar zijdelings passeren (in geval van tegengestelde reisrichting tussen respondent en
tram/bus).
Er werd geen rekening gehouden met contacten die kunnen plaatsvinden bij het oversteken van
een kruispunt.
Men is van oordeel dat een auto en een moto altijd de neiging hebben om de tram/bus die hij
volgt, voorbij te steken, wat altijd zorgt voor twee contacten: namelijk met de achterzijde en de
linkerzijde van de tram/bus.
CIM Affichage 2012 118
VI. Beschikbaarheid van de resultaten
I. Werkwijze bij berekening
We herhalen hier nog even in telegramstijl de diverse elementen waarbij bij de berekening werd
uitgegaan.
Trams/bussen
een tram/bus stopt bij elke halte en de stoptijd is constant ;
een tram/bus heeft een constante snelheid tussen de haltes ;
de bus stopt gedurende 15 seconden aan elke halte. De tram stopt gedurende 20
seconden aan elke halte. En hierdoor vermindert de gemiddelde snelheid van de
tram/bus binnen dat weggedeelte ;
indien er een tram-/bushalte aanwezig is in een weggedeelte, dan situeert deze
zich in het midden van dat weggedeelte.
Respondenten
de onzekerheid over het tijdstip waarop een respondent in een weggedeelte toe-
komt. De verplaatsingssnelheid hangt af van het gebruikte vervoermiddel en in ge-
val van gemotoriseerde verplaatsingen ook van het wegtype.
Zichtbaarheid/OTS
de contacten hangen af van de zijde van de tram/bus waar de publiciteit zich be-
vindt.
II. Aggregeren naar depots toe
Reclame op trams en bussen wordt niet ‘per lijn’ aangeboden (m.a.w. men kan geen publicitaire
ruimte op tramlijn 94 of buslijn 5 inkopen). Publicitaire ruimte wordt per depot verkocht. De
contacten worden wel eerst ‘per lijn’ berekend op de manier zoals hierboven beschreven. Daarna
worden de contacten geaggregeerd naar depotniveau. Voor elke lijn is opgegeven hoeveel % van
de voertuigen door de verschillende depots wordt geleverd. Als een lijn voor 10% door depot A
wordt geleverd en voor 90% door depot B, dan worden de contacten van die lijn voor 10% toe-
gekend aan depot A en voor 90% aan depot B.
III. Combineren met vaste netwerken
Er zijn bereikcijfers per depot beschikbaar. Er kunnen ook resultaten per tram-/busnetwerk ge-
maakt worden. Bij campagnes waarin publiciteit aan de buitenzijde van tram/bus, gecombineerd
wordt met vaste panelen (bijvoorbeeld op bushokjes) kunnen de prestaties hiervan berekend
worden. De enige bijkomende vereiste is dat per depot dient aangegeven te worden hoeveel van
de aanwezige trams/bussen worden ingeschakeld. Stel dat men in een depot met 100 bussen,
(slechts) 20 bussen inkoopt, dan zullen alle contacten berekend voor dat depot met 0.2 worden
vermenigvuldigd.
CIM Affichage 2012 119
De toegang tot de gegevens
We onderscheiden twee mogelijkheden om toegang te krijgen tot de CIM-gegevens:
Het betreft hier:
de CIM-fiches die in het PDF-bestand terug te vinden zijn ;
de exploitatiesoftware die via een jaarlijkse licentie bij het CIM verkrijgbaar is.
We zullen beide van naderbij bekijken. Ter herinnering: de CIM gegevens zijn uitsluitend toegan-
kelijk voor de CIM leden die tot de financiering van deze studie hebben bijgedragen. Uiteraard
mogen ze deze gegevens gebruiken voor commerciële doeleinden, maar ze mogen ze niet gratis
of tegen betaling doorgeven aan anderen dan hun rechtstreekse klanten.
De CIM-fiches Elke CIM fiche begint bovenaan met een korte beschrijving van de inhoud van de fiche.
Op de eerste plaats wordt de naam van de afficheur en het netwerk vermeld.
In de lijn eronder staat:
het referentie-universum. Het betreft hier de bevolking die in België woonachtig is (Bel-
gen en buitenlanders) van 12 jaar en ouder die op 1 januari 2007 9.134.490 personen
telde die in de PMPA 2007-2008 verklaarden dat ze zich verplaatst hebben;
het paneeltype. Hierbij gelden borden in metro- en treinstations en de borden op de bui-
tenzijde van trams en bussen ;
de duur van de campagne. Meestal gaat het om 7 dagen of een veelvoud ervan (14, 21, 28
dagen) ;
het aantal borden dat bij de berekening van de prestaties in beschouwing werd genomen.
Opgelet: Sommige netwerken tellen meer borden dan in de berekening worden meegenomen. Dit
is het geval wanneer het netwerk ook borden buiten de 48 Stedelijke Centra heeft.
CIM Affichage 2012 120
Deze fiche ziet er als volgt uit:
CIM Affichage 2012 121
I. Prestaties laatste periode
De prestaties van een geheel van panelen worden berekend op basis van het aantal voorbijgan-
gers die in contact gekomen zijn met de panelen in de loop van een affichage-periode. GRP, dek-
king en gemiddelde OTS worden vermeld voor de vier belangrijkste doelgroepen: Totaal, man-
nen, vrouwen en VVA’s.
Bij het berekenen van de OTS werd zeer strikt te werk gegaan: er werd enkel rekening gehouden
met reële Opportunities To See. Borden die in de straat staan (Presence In the Street) maar die
met de verkeerde zijde naar de voorbijganger gericht zijn, werden dus niet meegenomen in de
berekening.
We mogen echter niet vergeten dat alle cijfers die in het kader van de CIM studies worden gepu-
bliceerd het resultaat zijn van een steekproef en dat er dus onvermijdelijk een foutmarge op zit.
Daarom vermeldt het CIM traditioneel de foutmarge of het betrouwbaarheidsinterval voor de
prestaties waarvoor het profiel beschreven wordt. Niets belet de gebruiker om dit betrouwbaar-
heidsinterval te berekenen voor de andere door het CIM geleverde bereiksindicatoren. De tabel
overgenomen in bijlage 4 geeft de berekeningswijze en de uiterste waarden van de verschillende
betrouwbaarheidsintervallen in functie van de omvang van de steekproef.
We treffen op de fiche de minimum- en de maximumwaarde van het betrouwbaarheidsinterval
aan waartussen de werkelijke waarde van de betrokken indicator moet liggen. Hierbij wordt er
zoals gebruikelijk van uitgegaan dat er 95% kans is dat de werkelijke waarde binnen het interval
ligt en slechts 5% dat ze erbuiten ligt.
Toch moeten we opmerken dat de berekening van een betrouwbaarheidsinterval op bruto gege-
vens moet gebeuren. Eigenlijk gaat het om de schatting van een aanwezige proportie in een be-
volking (wat is het percentage van de personen die contact hadden met borden ten opzichte van
het geheel van de beschouwde doelgroep?) op basis van een vaststelling die gebeurde binnen een
bepaalde steekproef. Het is dus gepast deze begrippen omzichtig te benaderen.
II. Accumulatie
De accumulatie beschrijft de evolutie in de tijd van het bereik en de dekking. In Affichage gaat de
accumulatie uitzonderlijk snel. Daarom is het interessant deze opbouw bijna dagelijks te volgen
gedurende de ganse looptijd van de affichagecampagne.
Men vindt de overeenstemmende cijfers na één dag, na drie dagen, zeven dagen, tien dagen, …tot
n dagen (waarbij n overeenstemt met de totale duur van de campagne, zoals bovenaan de fiche is
vermeld).
CIM Affichage 2012 122
III. Sociodemografische beschrijving
Deze variabelen kan men onderverdelen in twee soorten:
de criteria die het rechtstreekse gevolg zijn van de gestelde vragen, zoals de leeftijd, het ge-
slacht of het beroep van de ondervraagde persoon ;
de criteria die het resultaat zijn van verwerkingen die werden uitgevoerd op basis van
elementaire gegevens, zoals de sociale groepen, de Nielsenzones en de provincies.
I. Het geslacht en het begrip VVA
Dit criterium, dat drie modaliteiten omvat (mannen, vrouwen, VVA), wordt altijd met alle andere
gekruist.
VVA staat voor Voornaamste Verantwoordelijke voor Aankopen. Het begrip VVA wordt om-
schreven als ‘het gezinslid dat het vaakst verantwoordelijk is voor de keuze van de merken voor
voedingsproducten, courante dranken en onderhoudsproducten voor het gezin’.
Volledigheidshalve vermelden we ook de inhoud van het begrip VVI, dat gebruikt wordt bij de
berekening van de sociale klasse. Als Voornaamste Verantwoordelijke voor het Inkomen geldt
het gezinslid dat beschikt over het hoogste netto-inkomen.
II. Taal
Het betreft hier in deze studie de taal van het dagboekje dat door de respondent werd ingevuld.
Dit criterium omvat dan ook twee mogelijkheden:
Nederlands ;
Frans.
III. Leeftijd van de ondervraagde persoon
De leeftijd is uiteraard een continu gegeven. De CIM-fiche bevat de volgende klassen:
van 12 tot 17 jaar ;
van 18 tot 24 jaar ;
van 25 tot 34 jaar ;
van 35 tot 44 jaar ;
van 45 tot 54 jaar ;
van 55 tot 64 jaar ;
65 jaar en ouder.
IV. De sociale groepen
De bepaling van de sociale groepen gebeurt op basis van een ratio berekend op het beroep van
de voornaamste verantwoordelijke voor het gezinsinkomen en zijn opleidingsniveau. De bevol-
king wordt gerangschikt in functie van de waarde die de combinatie van deze twee variabelen
oplevert (zie onderstaande tabellen) om vervolgens opgedeeld te worden in acht ongeveer gelij-
ke groepen (ongeveer, omdat we de individuen niet in stukjes kunnen hakken). De groep die
overeenstemt met het gebied van de hoogste waarden (en bijgevolg het hoogste professionele
en/of opleidingsniveau) wordt ‘groep 1’ genoemd terwijl groep 8 de groep is die overeenstemt
met de laagste waarden.
CIM Affichage 2012 123
Toekennen van de punten
In de tabel hieronder vindt u de waarden die worden toegekend voor elk van de onderdelen van
het opleidingsniveau en het professionele niveau van de voornaamste verantwoordelijke van het
inkomen.
CIM Affichage 2012 124
Iemand die een diploma lagere school heeft behaald en die als politieman werkt, krijgt dus een
waarde van 10 x 60 = 600 punten, een gepensioneerde advocaat een waarde van 85 x 100 x 0,60
= 5.100 punten. Alle respondenten worden gerangschikt in dalende orde vooraleer ze in 8 onge-
veer gelijke groepen worden onderverdeeld.
Waarden van de klassengrenzen en verdeling van de aantallen
Hier vindt u de klassengrenzen die in deze studie de groepen van elkaar scheiden.
V. Nielsen Regio’s
Dit criterium werd niet gewijzigd in vergelijking met andere CIM studies.
De Brusselse agglomeratie volgens de Nielsen definitie stemt niet overeen met de NIS definitie,
maar met een definitie die courant in de marketing wordt gebruikt. Op verzoek van de markt is
de regio Nielsen III opgesplitst in een Nederlandstalig en een Franstalig gedeelte. Het gebruikte
criterium hierbij is de taal van het dagboekje dat de ondervraagde persoon invulde.
Ter herinnering: de Nielsen-regio’s stemmen overeen met de volgende grondgebieden:
VI. Provincies
De definitie van de provincie stemt overeen met deze die gehanteerd wordt door het NIS. De
provincie Vlaams-Brabant omvat dus ook de 11 gemeenten die deel uitmaken van Nielsen III
(Brussel 30). Brussel omvat enkel de 19 gemeenten die behoren tot het Hoofdstedelijk Gewest.
VII. CIM habitat
Hierbij worden volgende klassen weerhouden in de fiche:
Antwerpen CIM ;
Gent CIM ;
Brussel CIM ;
Luik CIM ;
CIM Affichage 2012 125
Charleroi CIM ;
5 grote centra CIM (wat de som is van Antwerpen CIM, Gent CIM, Brussel CIM, Luik
CIM en Charleroi CIM) ;
Regionale Steden (n=16) ;
Kleine Steden (n = 27) ;
Totaal CIM steden (n = 43), wat de som is van de 16 regionale Steden en de 27 klei-
ne Steden ;
Totaal Stedelijke Centra (n = 48), wat de som is van 5 grote centra CIM + de 43 CIM
steden.
Op het einde van dit rapport wordt in bijlage 2 voor dit Habitat CIM criterium de volledige lijst
van bijhorende gemeenten gegeven.
VIII. Beroep van de ondervraagde persoon
In het dagboekje stonden 17 beroepscategorieën opgesomd, die in de CIM fiche samengevoegd
werden tot 9 groepen.
Op de CIM Fiche wordt tevens vermeld:
het totaal van de actieve respondenten, wat het resultaat is van de som van kader +
ambachtsman, kleinhandelaar, landbouwer + bediende + arbeider ;
CIM Affichage 2012 126
het totaal van de niet-actieve respondenten, wat het resultaat is van de som van
gepensioneerde + werkloos + student + andere persoon zonder beroepsactiviteit.
IX. Aanwezigheid van kinderen jonger dan 15 jaar
Het gaat hier om de eventuele aanwezigheid van kinderen die ten laste zijn van het gezin waarin
de ondervraagde persoon woont.
Er wordt gewerkt met de volgende categorieën:
gezinnen met kinderen jonger dan 15 jaar ;
gezinnen zonder kinderen jonger dan 15 jaar.
CIM Affichage 2012 127
IV. Verplaatsingskenmerken
In dit deel van de CIM fiches wordt de dekking vervangen door het aantal passanten.
De resultaten worden hier uitgesplitst naar timeslots en vervoermiddelen
I. Timeslots
Deze variabelen hebben betrekking op het tijdstip van vertrek.
Volgende categorieën worden in de CIM fiche opgenomen:
tussen 6 en 8 uur ‘s morgens ;
tussen 8 en 10 uur ‘s morgens ;
tussen 10 en 12 uur ‘s morgens ;
tussen 12 en 2 uur ‘s namiddags ;
tussen 2 en 4 uur ‘s namiddags ;
tussen 4 en 6 uur ‘s namiddags ;
tussen 6 en 8 uur ‘s avonds ;
tussen 8 uur ‘s avonds en 6 uur ‘s morgens.
II. Transportmiddelen
Drie transportmiddelen worden op de fiche vermeld namelijk:
verplaatsingen met de auto of moto ;
verplaatsingen te voet ;
verplaatsingen met andere transportmiddelen, wat de som is van de verplaatsin-
gen met de fiets, de scooter, de bus, de tram, de metro, de trein en de andere ver-
voermiddelen.
CIM Affichage 2012 128
De exploitatiesoftware
Het is wellicht de eerste keer in de geschiedenis van het CIM dat een Technische Commissie het
initiatief neemt om een eigen exploitatiesoftware te laten ontwikkelen. Deze beslissing werd ge-
nomen omdat zij ervaren had dat er in België geen exploitatiesoftware beschikbaar was die aan
de verwachtingen van de markt beantwoordde.
Er is dus één exploitatiesoft die door het CIM via jaarlijkse licentie aan de intekenaars wordt
aangeboden (De kostprijs voor een jaarlijkse licentie bedroeg op het ogenblik dat dit rapport
werd geschreven 2.000 Ä).
Deze software werd ontwikkeld door POINTLOGIC en draagt de naam ‘CIM Affichage’.
CIM Affichage is ontwikkeld om de prestaties van campagnes en netwerken voor het medium
Affichage in de Belgische markt te evalueren. Met deze versie kunnen campagnes aangemaakt en
geëvalueerd worden.
I. Werking
Na de opening van het programma, bestaat de eerste stap in het aanmaken van een nieuwe cam-
pagne of in het openen van een reeds bewaarde campagne.
Eens een campagne is aangemaakt of geopend, dan heeft men de keuze uit vier schermen:
CIM Affichage 2012 129
I. Scherm ‘Algemeen’
In het scherm ‘Algemeen’ kunnen 4 elementen ingevoerd worden:
de naam van de campagne ;
de planner ;
de campagne periode ;
de te gebruiken contact range.
Nadat een periode is ingevoerd, worden het aantal dagen dat de campagne loopt en de het week-
nummer dat overeen stemt met de gekozen periode getoond.
II. Scherm ‘Doelgroepen’
Bij het openen van dit scherm worden de in de software aangemaakte doelgroepen getoond.
CIM Affichage 2012 130
In de nieuwste versie is er sprake van ongeveer 200 doelgroepen waaruit een selectie kan wor-
den gemaakt.
Tevens bestaat de mogelijkheid om zelf nieuwe doelgroepen aan te maken en deze vervolgens te
bewaren, zodat ze in volgende campagnes kunnen gebruikt worden.
III. Scherm ‘Netwerk agenda’
Nadat doelgroepen zijn geselecteerd, moet nog gekozen worden welke producten in de campag-
ne worden ingeschakeld. In het scherm ‘Netwerk agenda’ verschijnt een lijst met de beschikbare
producten. Tevens wordt ook bijkomende informatie over deze producten geleverd.
Men kan dus één of meerdere producten kiezen en deze ook pas vanaf een bepaalde datum in-
schakelen.
Onderin het scherm staat een samenvatting van de campagne in de vorm van een lijst met alle
ingeschakelde producten met daarbij de gekozen periode.
CIM Affichage 2012 131
IV. Scherm ‘Resultaten’
Wanneer de campagne, de doelgroepen en de producten ingevoerd zijn, kunnen de resultaten
berekend worden voor iedere gekozen doelgroep.
Rechts boven in het scherm kan gekozen worden uit drie universa, namelijk het totale univer-
sum, het geadverteerde universum en het niet geadverteerde universum.
Het rapport kan worden geëxporteerd naar Excel.
De mogelijkheid bestaat ook om een complete CIM fiche voor een campagne te genereren.
Indien gewenst kan ook een Excelbestand gemaakt worden dat per stad/postcode het aantal ge-
genereerde GRP’s per doelgroep geeft.
CIM Affichage 2012 132
Bijlage 1 Habitat CIM: Lijst van de gemeenten
CIM Affichage 2012 133
CIM Affichage 2012 134
CIM Affichage 2012 135
CIM Affichage 2012 136
CIM Affichage 2012 137
Bijlage 2 Cim Inwoner: Lijst van de gemeenten behorende tot de stedelijke leefcomplexen
CIM Affichage 2012 138
CIM Affichage 2012 139
CIM Affichage 2012 140
CIM Affichage 2012 141
CIM Affichage 2012 142
CIM Affichage 2012 143
Bijlage 3 Clusters
In deze bijlage zal de specificatie van de gebruikte homogene groepen gegeven worden.
Cluster 1:
Beroep: AMBACHTSMAN / KLEINHANDELAAR, BEDIENDE, LANDBOUWER, HOGER KADER,
MIDDEN-KADER, ONGESCHOOLDE ARBEIDER, GESCHOOLDE.ARBEIDER;
Provincie: BRUSSEL 30, LUIK
Cluster 2:
Beroep : AMBACHTSMAN / KLEINHANDELAAR, BEDIENDE, LANDBOUWER, HOGER KADER,
MIDDEN-KADER, ONGESCHOOLDE ARBEIDER, GESCHOOLDE.ARBEIDER;
Provincie : WAALS BRABANT, ANTWERPEN, VLAAMS BRABANT, WEST VLAANDEREN, OOST–
VLAANDEREN, HENEGOUWEN, LIMBURG, LUXEMBURG, NAMEN
Cluster 3:
Beroep: HUISVROUW, GEPENSIONEERD, WERKLOOS, STUDENT, ANDERE INACTIEVEN;
Leeftijd: 15-24
Cluster 4:
Beroep: HUISVROUW, GEPENSIONEERD, WERKLOOS, STUDENT, ANDERE INACTIEVEN;
Leeftijd: 25+
Provincie: BRUSSEL 30, LUIK, ANTWERPEN
Cluster 5:
Beroep: HUISVROUW, GEPENSIONEERD, WERKLOOS, STUDENT, ANDERE INACTIEVEN;
Leeftijd: 25+
Provincie: WAALS BRABANT, VLAAMS BRABANT, WEST VLAANDEREN, OOST VLAANDEREN,
HENEGOUWEN, LIMBURG, LUXEMBURG, NAMEN
CIM Affichage 2012 144
Bijlage 4 Inschatten van de statistische afwijking
De waarde van het betrouwbaarheidsinterval, verbonden met frequenties die schommelen van 0
tot 100% voor de steekproeven, die variëren van 50 tot 10.000 eenheden (probabiliteitsniveau:
95%).
Men kan de percentages uit deze tabel toepassen met of zonder de vastgestelde frequentie in de
steekproef of een deel van de steekproef.
CIM Affichage 2012 145
Bijlage 5: Glossary
Accumulatie
De accumulatie beschrijft de opbouw van het bereik in de tijd en wordt gegeven voor het aantal
dagen dat de campagne maximum loopt maar ook voor een aantal tussenliggende periodes, zodat
de snelheid van deze accumulatie in kaart wordt gebracht.
Bij het begin van een affichage-campagne gaat de bereiksaccumulatie zeer snel. Daarom is het
interessant de evolutie ervan dag na dag te volgen gedurende de ganse affichage periode.
We vinden hier dus cijfers over het bereik na één dag, drie dagen, zeven dagen, n dagen affichage.
De bovenste limiet stemt overeen met de looptijd van de affichagecampagne van het beschouwde
netwerk.
Betrouwbaarheidsinterval
Alle cijfers die in het kader van de CIM - studies worden gepubliceerd zijn het resultaat van een
steekproef en er zit dus onvermijdelijk een foutmarge op. Daarom vermeldt het CIM traditioneel
de foutmarge of het betrouwbaarheidsinterval voor de prestaties waarvoor het profiel beschre-
ven wordt. Niets belet de gebruiker om dit betrouwbaarheidsinterval te berekenen voor de an-
dere door het CIM geleverde bereiksindicatoren. De tabel overgenomen in bijlage 4 geeft de be-
rekeningswijze en de uiterste waarden van de verschillende betrouwbaarheidsintervallen in
functie van de omvang van de steekproef.
We treffen op de CIM fiche de minimum- en de maximumwaarde van het betrouwbaarheidsin-
terval aan waartussen de werkelijke waarde van de betrokken indicator moet liggen. Hierbij
wordt er zoals gebruikelijk van uitgegaan dat er 95% kans is dat de werkelijke waarde binnen
het interval ligt en slechts 5% dat ze erbuiten ligt.
Campagne
Geheel van panelen die samen het gemeten affichage- apparaat vormen (vooraf samengesteld
netwerk of selectie per stuk).
Contact
Er is sprake van contact wanneer een individu zich verplaatst in een weggedeelte van waaruit
een affichagedrager (vast of mobiel) gezien kan worden en deze verplaatsing gebeurt in een rich-
ting van waaruit de affiche ook zichtbaar is (kijkrichting).
Gemiddelde Opportunity To See (Average)
De gemiddelde OTS stemt overeen met het gemiddelde aantal contacten of de gemiddelde herha-
ling per bereikte individu.
Gross Rating Point (GRP)
Geeft de bruto dekking van een publicitaire actie.
Het betreft hier het aantal contacten (uitgedrukt in absolute cijfers) die de campagne oplevert bij
100 personen uit de beschouwde doelgroep. De GRP wordt berekend door het netto bereik te
vermenigvuldigen met de OTS.
CIM Affichage 2012 146
Netto Dekking (%) (Coverage)
Het percentage verschillende personen binnen de beschouwde doelgroep die gedurende de
campagne-periode ten minste één contact (OTS) hadden met ten minste één paneel dat deel uit-
maakt van een campagne.
Opportunity To See (OTS/herhaling)
Aantal reële gelegenheden tot het zien van een campagne per individu.
Passanten Laatste Periode
Aantal verschillende personen die minstens één contact hadden met minstens één paneel van
een bepaalde campagne gedurende de campagneperiode.
Dit contact komt tot stand wanneer de persoon zich verplaatst binnen de zichtbaarheidradius
van een paneel (zie blz 79) Het aantal Passanten Laatste Periode stemt ook overeen met de het
begrip Netto Bereik. Dit cijfer in absolute aantallen komt niet voor op de CIM fiche.
Prestaties Laatste Periode
Onder ’Prestaties Laatste Periode‘ van een campagne verstaat men het geheel van voorbijgangers
die voor ten minste één paneel dat deel uitmaakt van een campagne een echte Opportunity To
See (OTS) hadden in de loop van de affichage-periode. Op elke CIM fiche vindt men de GRP, de
dekking in % en de gemiddelde OTS en dit voor volgende doelgroepen: totaal (T), mannen (M),
vrouwen (W) en VVA (M.S.). Het referentieuniversum bestaat uit het aantal individuen (Belgen
en buitenlanders) van 12 jaar en ouder, die in België woonachtig zijn (op 1 januari 2007) en die
in de PMPA 2007-2008 verklaarden dat ze zich verplaatst hebben.
Referentie-universum
Geheel van individuen waarvoor de totale steekproef representatief is, hetzij 9.134.490 individu-
en (Belgen en buitenlanders) van 12 jaar en ouder, die in België woonachtig zijn (op 1 januari
2007).
Steekproefverhouding
Quotiënt van het referentie-universum ten opzichte van de totale steekproef .
Weggedeelte (Tele Atlas 2007)
Men noemt een weggedeelte elk stuk straat dat tussen twee kruispunten ligt.
Een brede rijweg die naast een centrale weg ook geflankeerd wordt door twee zijrijbanen, be-
staat dus uit verschillende parallelle weggedeeltes.