Burgemeester en Wet Tijdelijk Huisverbod

10

Click here to load reader

description

De rol van de burgemeester in de Wet tijdelijk huisverbod.

Transcript of Burgemeester en Wet Tijdelijk Huisverbod

Page 1: Burgemeester en Wet Tijdelijk Huisverbod

 

 

 

 

 

De burgemeester: met alle geweld !?

Maar is dit in de Wet tijdelijk huisverbod ook terecht ?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

J.  Kabbedijk 

6 mei 2009   

Page 2: Burgemeester en Wet Tijdelijk Huisverbod

1  

De burgemeester: met alle geweld !?

1. Inleiding.

Op 1 januari 2009 is de Wet tijdelijk huisverbod1 in werking getreden. Deze wet legt de

beschikkingsbevoegdheid voor het opleggen van een tijdelijk huisverbod primair bij de

burgemeester van de gemeente neer. Nederland is daarmee uniek in de ons omringende

landen waar een dusdanige bevoegdheid neergelegd wordt bij de politie, officier van justitie

of rechter2. Ondanks kritiek op de toebedeling aan de burgemeester en de constatering dat

onduidelijkheid bleef bestaan omtrent de (reden van) de bevoegdheidstoebedeling aan de

burgemeester tijdens de politieke beraadslagingen3, is de regering blijven vasthouden aan

de burgemeester als beschikkingsbevoegde. Nu de wet een feit is en haar praktische

werking doet voelen roept dit de volgende vraag op:

‘Heeft de regering terecht de bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod op basis van

de Wet tijdelijk huisverbod bij de burgemeester gelegd ?’

Om deze vraag te beantwoorden zal ik in paragraaf 2 beschrijven wat de huidige rol en

functie van de burgemeester is op het gebied van de openbare orde en veiligheid. Welke rol

hem is toebedacht in de Wet tijdelijk huisverbod vormt het onderwerp van paragraaf 3.

Uiteraard vormen de argumenten voor de keuze om de burgemeester een rol toe te bedelen

een belangrijk aspect. Deze argumenten worden in paragraaf 4 beschreven waarna in

paragraaf 5 de contra-argumenten van tegenstanders een plaats krijgen. Omdat er al enige

huisverboden hebben geleid tot een gang naar de rechter is het verstandig om te bezien of

de jurisprudentie een nader licht op de probleemstelling kan werpen. Dit wordt besproken in

paragraaf 6. Tenslotte zal in paragraaf 7 een conclusie worden getrokken die antwoord zal

geven op de hierboven gestelde vraag.

2. Rol en functie van de burgemeester op het gebied van openbare orde en veiligheid.

De bevoegdheden van de burgemeester op het gebied van de openbare orde en veiligheid

betreffen vooral eigen – dus los van het college – bevoegdheden die in de Gemeentewet

worden opgesomd onder de artikelen 172 tot en met 176a. In de afgelopen jaren zijn de

openbare orde bevoegdheden weliswaar uitgebreid, maar door de snel toenemende

complexiteit en schaalvergroting worden deze bevoegdheden steeds meer uitgeoefend in

het kader van andere (zelfstandige) wetten dan de Gemeentewet4. Zo heeft de

burgemeester uit 45 regelingen buiten de Gemeentewet bevoegdheden die voornamelijk

gericht zijn op de directe plaatselijke handhaving van de openbare orde, gezondheid en                                                             1 Stb. 2009, 451. 2 Kamerstukken I 2007/08, 30 657, nr. C, p. 6-8. 3 Nizamoeddin, 2007, p. 146. 4 Cachet 2003, p. 138-139. 

Page 3: Burgemeester en Wet Tijdelijk Huisverbod

2  

veiligheid, bijzondere omstandigheden (rampen), persoonsgegevens en oorlogsom-

standigheden5.

Hoewel het begrip ‘openbare orde’ nergens afgebakend beschreven is - voor wat

betreft de handhaving wordt uitgegaan van ‘potentiële verstorende effecten op het gemeen-

schapsleven‘6 - betekend dit niet dat de burgemeester veel vrijheid heeft om eigen beleid te

voeren. Door de in omvang en complexiteit toegenomen regelgeving op het gebied van

politie, orde en veiligheid en de politieke aandacht voor het veiligheidsbeleid is die vrijheid er

niet groter op geworden. De druk op het lokale bestuur om effectief tegen onveiligheid op te

treden is echter wel toegenomen wat de burgemeester meer ‘zichtbaar’ heeft gemaakt maar

tegelijkertijd stelt de ‘mondige burger’ ook hogere eisen aan het lokale bestuur7. Ook heeft

de burgemeester volgens art. 177 lid 2 Gemw maar weinig mogelijkheden om de in de

Gemeentewet toegekende ordebevoegdheden te mandateren aan de politie. Bij de daar

genoemde ordebevoegdheden gaat het namelijk om verregaande ingrijpende en

discretionaire bevoegdheden die zich naar hun aard niet lenen voor mandatering aan de

politie8.

In het kader van de uitvoering heeft de burgemeester het gezag over de politie voor

zover deze optreedt ter handhaving van de openbare orde en ter uitvoering van de

hulpverleningstaak. De Commissaris van de Koning houdt echter, ex art.18 Polw 1993,

toezicht op deze politionele taakvervulling. Het gezag van de burgemeester houdt op en gaat

over in strafrechtelijke handhaving door het Openbaar Ministerie in geval van de daad-

werkelijke voorkoming en de feitelijke beëindiging van strafbare feiten9. De officier van

justitie speelt op lokaal niveau dus ook een belangrijke rol waarbij hij in eerste instantie

verantwoordelijk is voor het voorkomen en bestrijden van de criminaliteit op lokaal niveau10.

Met name als het gaat om handelingen hebben ambtenaren van politie ook eigen bevoegd-

heden. Bij de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde kunnen zij optreden op eigen

gezag11. Gezien art. 2 Politiewet 1993 geldt dit ook voor het verlenen van hulp aan hen die

deze behoeven.

Binnen deze context is de burgemeester verantwoordelijk voor de eenheid en

coördinatie in het gemeentelijk beleid en voor de kwaliteitsbewaking. Daarbij heeft de

burgemeester een verantwoordingsplicht ex art.180 Gemw aan de raad en een

inlichtingenplicht ex art. 20 Polw 1993 aan de Commissaris van de Koning.

 

 

 

                                                            5 Michiels & Muller 2006, p.101. 6 Ministerie van BZK 2009, p. 23. 7 Cachet 2003, p. 144-146. 

8 Michiels & Muller 2006 p. 395. 9 Ministerie van BZK 2009, p. 18. 10 Cachet 1998, p. 397. 

11 Hennekens 2007, p. 101. 

Page 4: Burgemeester en Wet Tijdelijk Huisverbod

3  

3. De rol van de burgemeester in de Wet tijdelijk huisverbod. 

De Wet tijdelijk huisverbod is primair gericht op het voorkomen van (verdere) escalatie

tussen partners of binnen een gezin en het bieden van een afkoelingsperiode van in

beginsel 10 dagen om er voor te zorgen dat er voldoende tijd is om hulpverlening op te

starten12. Uit feiten en omstandigheden dient te blijken van een ernstig en onmiddellijk

gevaar, of een ernstig vermoeden daarvan, voor de veiligheid van personen in de woning.

De term ‘huisverbod’ omvat meer dan alleen het verbod om in het huis aanwezig te zijn.

Artikel 1 van de wet vermeldt dat het verbod (in beginsel) ook geldt voor het zich ophouden

bij de woning en om contact op te nemen met de achterblijvende medebewoners.

Om een en ander te bewerkstelligen is de discretionaire bevoegdheid om een

huisverbod – een vrijheidsbeperkende maatregel van in beginsel 10 dagen - op te leggen

neergelegd bij de burgemeester. Wanneer de uithuisgeplaatste hulpverlening in deze

periode accepteert is intrekking van het huisverbod door de burgemeester mogelijk (art.2 lid

9), maar wanneer de oorspronkelijke dreigende situatie niet is veranderd kan hij besluiten tot

verlenging van de termijn tot ten hoogste 4 weken (art.9 lid 1). Opmerkelijk is hierbij dat

intrekking van het huisverbod in deze verlengde periode niet mogelijk is. De burgemeester is

bij de afweging of een huisverbod wordt opgelegd gebonden aan de limitatief opgesomde

feiten en omstandigheden (risico-factoren)13. Voor de praktische toepassing hiervan zijn

deze opgenomen in een zgn. risicotaxatieinstrument (RiHG)14 dat ook een beoordelings-

systematiek bevat. Een zorgvuldige toepassing door de burgemeester van dit instrument

speelt daarbij een belangrijke rol15. Voor de handhaving van het opgelegde huisverbod is

geen rol weggelegd voor de burgemeester. Niet-naleving van het huisverbod is in artikel 11

strafbaar gesteld en de handhaving hiervan is puur strafrechtelijk.

Daarnaast heeft de burgemeester nog een aantal praktische taken. Zo draagt hij

zorg voor de toewijzing van een raadsman op verzoek van de uithuisgeplaatste voor de duur

van een behandeling om voorlopige voorziening (art.5 lid 1) . Ook doet hij melding van het

opgelegde huisverbod aan de door hem aangewezen instantie voor advies- en hulpverlening

en bij (ernstig vermoeden van) kindermishandeling ook aan het advies- en meldpunt

kindermishandeling (art.2 lid 8). Tenslotte is de burgemeester verweerder in geval de

uithuisgeplaatste om een rechterlijke toetsing verzoekt. Hierbij zal, gezien art.6 lid 3, ook

rekening gehouden moeten worden met de feiten en omstandigheden die zich hebben

voorgedaan na het opleggen van een huisverbod, zoals bijvoorbeeld het aanvaarden van

een aanbod tot hulpverlening door de uithuisgeplaatste16.

De burgemeester kan van een groot aantal van zijn bevoegdheden en taken

mandaat onderscheidenlijk machtiging verlenen aan de hulpofficier van justitie. Het gaat hier

                                                            12 Janse & Borman 2009, p. 61. 13 Besluit van 20 oktober 2008, Stb. 422. 14 Zie: http://www.huisverbod.nl/instrumenten. 15 Kamerstukken I 2007/08, 30 657, nr. C, p.6-8. 16 Janse &Borman 2009, p. 64. 

Page 5: Burgemeester en Wet Tijdelijk Huisverbod

4  

dan specifiek om het opleggen van het huisverbod, zo nodig mondeling, het waarschuwen

van de advies- en hulpverleningsinstanties (inclusief in geval van kindermishandeling), het

mededelen van de oplegging van een huisverbod aan de direct betrokkenen en het zorg

dragen voor bijstandsverlening door een raadsman. Voor deze constructie is gekozen,

omdat de hulpofficier van justitie vaak al ter plaatse zal zijn en een goede inschatting zal

kunnen maken van de situatie17.

Uit dit laatste, maar ook logischerwijze omdat de politie niet zal aantreden bij ‘een

verschil van mening’, valt te verwachten dat huiselijk geweld vaak een feitelijke component

heeft die in meer of mindere mate een relatie heeft met het strafrecht. Uit praktisch oogpunt

zal de burgemeester dus ruim mandateren aan de hulpofficier van justitie. Praktisch is de rol

van de burgemeester dus kennelijk die van verantwoordelijke voor de acties van de

hulpofficier van justitie naar aanleiding van huiselijke geweldsfeiten.

 

4. Argumenten voor de rol van de burgemeester in de Wet tijdelijk huisverbod.  Een eerste belangrijk argument voor de regering om de burgemeester bevoegdheden toe te

kennen is gelegen in het preventieve karakter van de maatregel.  Het huisverbod moet

worden gezien als een zelfstandige bestuurlijke maatregel die vrijheidsbeperkend is18 en kan

worden ingezet wanneer zich (nog) geen strafbare feiten hebben voorgedaan. Het gaat dan

om situaties waarbij er acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een

afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen19. Hoe men het ook wend of keert, aan feitelijk

gedrag wordt een consequentie verbonden die feitelijk en gevoelsmatig inbreuk maakt op

een grondwettelijk recht. Daarom draagt naar mijn idee de maatregel een bestraffend

karakter.

De maatregel wordt niet genomen in het belang van de openbare orde, maar wel in

het kader van de lokale veiligheidszorg. Juist vanwege het preventieve karakter ligt het niet

voor de hand om het huisverbod een strafrechtelijke inbedding te geven en de bevoegdheid

toe te kennen aan het openbaar ministerie of aan bepaalde politiefunctionarissen20. Daarbij

komt nog dat de burgemeester al een aantal ingrijpende bevoegdheden heeft om preventief

op te treden in het kader van de handhaving van de openbare orde en bijvoorbeeld ook op

grond van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz).

In de tweede plaats oefent de burgemeester het gezag uit over de politie in het

kader van haar hulpverleningstaak (art.12 Polw 1993). Omdat de politie juist bij huiselijk

geweld veelal in dat kader aanwezig is, ligt een toebedeling aan de burgemeester voor de

hand. Aansluitend aan deze hulpverleningstaak biedt toekenning van de bevoegdheid aan

de burgemeester de mogelijkheid om de hulpverlening aan alle betrokkenen snel en

                                                            17 Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, p. 3 (MvT). 18 Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, p. 7 (MvT). 19 Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, p. 2 (MvT). 20 Kamerstukken I 2007/08, 30 657, nr. C, p. 6-8.  

Page 6: Burgemeester en Wet Tijdelijk Huisverbod

5  

gecoördineerd in gang te zetten. Dit past in de regierol van de gemeente op het gebied van

sociale veiligheid en welzijn.

De door de regering gehanteerde argumenten zijn naar mijn mening moeilijk in

overeenstemming te brengen met de door haar voorgestelde indicatoren bij de keuze voor

een sanctiestelsel in het kader van de verhouding tussen bestuursrechtelijke en

strafrechtelijke handhaving. Vrijheidsbeperkende maatregelen en feiten die gepaard gaan

met geweld of het toebrengen van schade zijn slechts met het strafrecht te handhaven. Ook

de inschakeling van een decentraal bestuursorgaan vormt geen beletsel voor strafrechtelijke

handhaving en het effectief maken van de maatregel door middel van strafrechtelijke

middelen (zoals de strafbaarstelling van overtreding van het huisverbod) is zelfs een contra-

indicatie voor bestuurlijke sancties21.

5. Argumenten tegen de rol van de burgemeester in de Wet tijdelijk huisverbod.  

In 2005 heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een kritisch advies22 uitgebracht

over het conceptwetsvoorstel Wet huisverbod bij huiselijk geweld. De kritiek concentreert

zich voornamelijk op het toebedelen van de bevoegdheid tot het opleggen van een tijdelijk

huisverbod aan de burgemeester. 

In eerste instantie heeft de VNG kritiek op het feit dat er een nieuwe zelfstandige

bevoegdheid wordt gecreëerd die toeziet op het private domein. Doordat door huiselijk

geweld het geregelde verloop van de samenleving niet wordt verstoord is huiselijk geweld

niet een zaak van openbare orde. De VNG ziet hier wel een taak voor het openbaar

ministerie.

Daarnaast stelt de VNG dat het aantal wettelijke bevoegdheden waarover de

burgemeester beschikt om preventief op te treden zeer beperkt is. Daarbij moet het dan ook

gaan om een (dreigende) verstoring van de openbare orde waarvan bij huiselijk geweld geen

sprake is. Bij afwezigheid van een feit van openbare orde blijft dus voor de burgemeester

feitelijk geen enkel preventief instrument over.

De voorbereiding en uitvoering van de maatregel vindt geheel buiten het

gezichtsveld van de burgemeester plaats, namelijk binnen de politiële- en justitiële keten. De

burgemeester moet hierbij afgaan op de risicoanalyse die hem door de politie wordt

aangereikt en ook zijn verschillende elementen van de strafrechtelijke procesgang terug te

vinden die niet voorkomen in het bestuursrecht. De parallel met de Wet bijzondere opneming

in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) gaat ook mank nu bij de afweging daarin een

deskundige (arts of psychiater) moet worden geraadpleegd en de opneming op vordering

van de officier van justitie op korte termijn door de rechter bevestigd dient te worden. Beide

elementen ontbreken in de Wet tijdelijk huisverbod.

Tenslotte kan nu al door de officier van justitie of door de rechter een huisverbod

worden opgelegd. De justitiële keten heeft er al ervaring mee opgedaan maar kunnen de                                                             21 Kamerstukken II 2005/06, 29 849, nr. 30, p. 5-9. 22 Vereniging Nederlandse Gemeenten 2005. 

Page 7: Burgemeester en Wet Tijdelijk Huisverbod

6  

bestaande mogelijkheden beter benutten23. Ook komt door recente wetswijziging en verdere

plannen strafrechtelijk opzicht een rijk gesorteerd instrumentarium ter beschikking voor de

bestrijding van huiselijk geweld. Het gaat hier dan om de strafverhoging voor mishandeling in

gezinsverband tot 4 jaar waardoor inverzekeringstelling mogelijk is en in het kader van een

schorsing daarvan voorwaarden kunnen worden opgelegd en de plannen om aan de officier

van justitie de bevoegdheid24 te geven om aan verdachten een straat- of contactverbod op te

leggen25.

6. Nader licht vanuit de jurisprudentie.

De oplegging van de 14 huisverboden die hebben geleid tot een uitspraak vond in bijna alle

gevallen plaats naar aanleiding van strafbare feiten. De rechter beoordeelt zelf of de

relevante feiten en omstandigheden bestonden en nog bestaan en toets tevens of de

burgemeester bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft

kunnen komen om een huisverbod op te leggen. Het door de burgemeester te gebruiken risicotaxatie-instrument (RiGH) is daarbij

van bijzonder weinig belang gebleken. Het invullen ervan vormt geen wettelijk vereiste26 en

het onjuist invullen vormt geen beletsel27. Feitelijk bedient de rechter zich meer van

politionele documenten als processen-verbaal van aangifte en bevinding. De burgemeester

dient echter wel te motiveren en expliciteren wat de onderliggende feiten en

omstandigheden zijn die in de documenten worden genoemd, inclusief genoemde

politiemutaties uit de justitiële documentatie28. Ook moeten rapporten die niet in het

bestuurlijk traject maar in het kader van de beoordeling van een voorlopige hechtenis zijn

uitgebracht, in de overweging worden betrokken29. De burgemeester is dus in hoge mate

afhankelijk van actoren in de strafrechtketen waar hij maar beperkt invloed op kan

uitoefenen.

Het belang van betrokkenen, buiten de uithuisgeplaatste zelf, is van ondergeschikt

belang aan de noodzaak tot beveiliging van hen en aan de poging de geweldsspiraal te

doorbreken30. Primair van belang is de behoefte een afkoelingsperiode te creëren, zelfs als

niet op eenvoudige wijze is vast te stellen welke partij het meest in aanmerking komt voor

oplegging van een huisverbod31. De burgemeester blijft naar mijn mening wel moreel en

juridisch aansprakelijkheid voor (gevolg) kosten van onrechtmatige dan wel rechtmatige

oplegging. Zoals we hiervoor al zagen is hij daarbij in grote mate afhankelijk van andere

actoren in het strafrechtelijk traject waar hij nu juist moeilijk invloed op kan uitoefenen.

                                                            23 Lunneman & Overgaag 2003, p. 85. 24 Nader geconcretiseerd in art. 257a, derde lid onder e, WvSv (aanwijzingen betreffende het gedrag van de verdachte). 25 Raad van State 2006. 26 Rb. ’s-Gravenhage (vzr.) 18 februari 2009, LJN BH5448. 27 Rb. Rotterdam 5 februari 2009, LJN BH2366. 28 Rb. Alkmaar 31 maart 2009, LJN BI0661. 29 Rb. Maastricht 24 februari 2009, LJN BH4500. 30 Rb. Almelo 13 maart 2009, LJN BH6166. 31 Rb. Almelo 12 maart 2009, LJN BH6210. 

Page 8: Burgemeester en Wet Tijdelijk Huisverbod

7  

Tenslotte is de burgemeester weliswaar verplicht om mededeling te (laten) doen van

een opgelegd huisverbod aan de door hem aangewezen instanties voor advies of

hulpverlening, maar de (gebrekkige) uitvoering valt niet onder zijn primaire

verantwoordelijkheid32. Op lokaal niveau, namelijk in het kader van zijn

verantwoordingsplicht ten opzichte van de raad, draagt de burgemeester hier naar mijn

mening wel verantwoordelijkheid voor. De maatregel heeft immers ten doel hulpverlening op

te starten en door een succesvolle hulpverlening de oorzaak van het huiselijk geweld op te

lossen. De verantwoordelijkheid op lokaal niveau kan dus niet los gezien worden van de

juridische verantwoordelijkheid van het opleggen van het huisverbod.

7. Conclusie.

De burgemeester van nu heeft vele bevoegdheden op uiteenlopende vlakken van de

openbare orde en veiligheid. Veel vrijheid voor eigen beleid heeft hij daarbij niet maar

verantwoordelijkheid ten opzichte van raad of anderen des te meer. Zijn gezag houdt op en

wordt overgenomen door de officier van justitie in het geval van het voorkomen en bestrijden

van strafbare feiten.

In de context van huiselijk geweld, waarbij een relatie met strafbare feiten vanuit de

aard van huiselijk geweld verwachtbaar is, heeft de burgemeester een aantal taken en

bevoegdheden gekregen die zich vanuit praktisch oogpunt lenen voor een ruime

mandatering aan de hulpofficier van justitie. Wat dan overblijft voor de burgemeester is

slechts de verantwoordelijkheid in rechte.

Ondanks het preventie-argument, de regierol van de burgemeester en zijn bevoegd

gezag over de politie in het kader van de hulpverlening past het opleggen van een tijdelijk

huisverbod (een naar feitelijkheid bestraffende maatregel) niet in het door de regering eerder

vastgelegde schema van indicatoren voor de keuze van sanctiestelsels. Een strafrechtelijk

traject ligt hier meer voor de hand.

Relevante anderen wijzen in hun kritiek dan ook op het feit dat de uitvoering

voornamelijk plaatsvindt in het politioneel-strafrechtelijk traject, onttrokken aan het

gezichtsveld van de burgemeester, terwijl de officier van justitie een steeds uitgebreider

instrumentarium verkrijgt maar dit beter benut kan worden.

De jurisprudentie toont aan dat de beoordeling van de rechtmatigheid van een

opgelegd huisverbod afhankelijk is van documentatie en actoren in de strafrechtketen waar

de burgemeester maar beperkt invloed op kan uitoefenen, maar de gevolgen en

verantwoordelijkheid blijven voor rekening van de burgemeester.

Zowel vanuit juridisch als praktisch oogpunt kan dus niet gesteld worden dat de

regering terecht de bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod op basis van de Wet

tijdelijk huisverbod bij de burgemeester heeft gelegd. Meer terecht zou het zijn geweest de

bevoegdheid neer te leggen bij de officier van justitie binnen het strafrechtelijk traject.

                                                            32 Rb. Breda 13 maart 2009, LJN BH6368. 

Page 9: Burgemeester en Wet Tijdelijk Huisverbod

8  

Literatuurlijst:

Cachet 1998 A.Cachet, ’ Orde en veiligheid op lokaal niveau. Bevoegdheden, actoren en relaties’, in:

A.F.A. Korsten en P.W. Tops (red.), Lokaal bestuur in Nederland. Inleiding in de

gemeentekunde, Deventer: Kluwer 1998, p.390-403.

Cachet 2003 L. Cachet, ‘De veranderende positie van de burgemeester: over de kloof tussen formeel en

feitelijk’, in: Dick Houtman, Bram Steijn en John van Male (red.), Cultuur telt: sociologische

opstellen voor Leo d’Anjou, Maastricht: Shaker Publishing 2003, p.135-156,

<publishing.eur.nl/ir/repub/asset/1113/Cachet.pdf>.

Hennekens 2007 H.Ph.J.A.M. Hennekens, Openbare-orderecht (serie bestuursrecht in praktijk, deel 5),

Deventer: Kluwer 2007.

Janse & Borman 2009 J.L.M. Janse & T.C. Borman, ‘De Wet tijdelijk huisverbod’, AA-2009, p.60-67.

Lunneman & Overgaag 2003 K.Lunneman & A. Overgaag, De pleger het huis uit, Utrecht: Verwey-Jonker instituut 2003.

Michiels & Muller 2006 F.C.M.A Michiels & E.R. Muller (red.), Handhaving: bestuurlijk handhaven in Nederland,

Deventer: Kluwer 2006.

Ministerie van BZK 2009 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Notitie ‘Burgemeester en

Veiligheid’ (8 april 2009), Den Haag: Ministerie van BzK 2009

<www.minbzk.nl/actueel/117964/notitie>.

Page 10: Burgemeester en Wet Tijdelijk Huisverbod

9  

Nizamoeddin 2007 S.S.D. Nizamoeddin, ‘Het wetsvoorstel ‘Wet tijdelijk huisverbod’: … en nu nog maar de

puntjes op de i’, AA 2007, p. 145-147.

Raad van State 2006 Opmerkingen ten aanzien van het voorstel van wet inhoudende regels strekkende tot het

opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van

huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod), met memorie van toelichting (24 mei 2006,

No.W03.06.0059/I), Den Haag: Raad van State 2006

<www.huiselijkgeweld.nl/doc/beleid/5431739w03060059%20adviesrvs.pdf>.

Vereniging Nederlandse Gemeenten 2005 Wet huisverbod bij huiselijk geweld (brief 2 oktober 2005, BJZ/I200515156), Den Haag:

VNG 2005 <www.vng.nl/Documenten/Extranet/Actuele berichten/kabinet_BJZ-

200515156.pdf>.