Beeldbellen in de verpleegkundige praktijk binnen de GGZ · PDF file1 Beeldbellen in de...

36
Januari 2015 Beeldbellen in de verpleegkundige praktijk binnen de GGZ Onderzoeksverslag Susanne Meyer & Trudy Vinke

Transcript of Beeldbellen in de verpleegkundige praktijk binnen de GGZ · PDF file1 Beeldbellen in de...

Januari 2015

Beeldbellen in de verpleegkundige praktijk binnen de GGZ Onderzoeksverslag

Susanne Meyer & Trudy Vinke

1

Beeldbellen in de verpleegkundige praktijk binnen de geestelijke gezondheidszorg Behorend bij de minor Praktijkgericht Onderzoek in de Zorg

12-1 2015

Studenten: Susanne Meyer & Trudy Vinke Opdrachtgever: Lectoraat ICT-Innovaties in de Zorg Begeleiders: Annemarie van Hout & Ruud Janssen LWG-docent: Helen Bosch-Leertouwer Woorden samenvatting: 316 Woorden verslag: 5485

2

Samenvatting

Dit onderzoek is in opdracht van het lectoraat ICT-Innovaties in de Zorg, werkzaam aan de Christelijke

Hogeschool Windesheim in Zwolle. Er is weinig bekend over de gevolgen van beeldbellen op de

zorgverlening van zorgprofessionals binnen de GGZ. Er blijkt uit vooronderzoek dat er verandering

ervaren wordt, hierbij ontbreken verpleegkundige theorieën en inzichten nog (Janssen 2014).

De volgende doelstelling is gehanteerd: Duidelijkheid verkrijgen over wat de gevolgen zijn van

beeldbellen op de inhoud van zorgverlening in de GGZ. Daarbij zal gekeken worden of er verbanden

te zien zijn tussen de praktijk en verpleegkundige theorieën.

Dit onderzoek is een kwalitatief, explorerend onderzoek, waarbij gebruik wordt gemaakt van

bestaande data. De gebruikte data bestaat uit vier focusgroepgesprekken met zorgprofessionals die

werkzaam zijn binnen de GGZ en ervaring hebben met beeldbellen. Affinity diagramming is gebruikt

om de data te ordenen, daarop is verder geanalyseerd. Het gebruik van affinity diagramming is een

goede methode geweest, om de informatie te kunnen ordenen.

Uit de focusgroepen en de verpleegkundige theorieën komt naar voren dat er drie gebieden

belangrijk zijn tijdens de inzet van beeldbellen.

De hulpverlenersrelatie

Gecombineerde inzet van beeldbellen

Afstand en omgeving

Er kon niet gericht doorgevraagd worden in de focusgroepgesprekken, omdat de studenten hierbij

niet aanwezig waren. Een ander aspect waar rekening mee gehouden moet worden is dat in

focusgroep 3 het beeldbellen vaak vergeleken wordt met telefonisch contact. Ook blijkt uit alle

focusgroepen, dat het beeldbellen stopt wanneer de pilot afgerond is. De respondenten konden hier

geen duidelijke reden voor aanwijzen.

De zorgverlening ondervindt duidelijke gevolgen wanneer beeldbellen ingezet wordt, dit betekend

echter niet dat het niet ingevoerd kan worden. Hierbij moet goed rekening gehouden worden met de

drie belangrijke gebieden.

Op basis van dit onderzoek wordt aanbevolen meer onderzoek te doen naar beeldbellen in de

praktijk. Ook wordt aanbevolen meer ervaringsdeskundigen te ontwikkelen door meer inzet van

beeldbellen. Tijdens de inzet van beeldbellen wordt aanbevolen een richtlijn te hanteren.

3

Inhoud Samenvatting ........................................................................................................................................... 2

Voorwoord .............................................................................................................................................. 4

Inleiding ................................................................................................................................................... 5

Probleemstelling .............................................................................................................................. 6

Vraagstelling ..................................................................................................................................... 6

Deelvragen ....................................................................................................................................... 6

Doelstelling ....................................................................................................................................... 6

1. Onderzoeksmethode ........................................................................................................................ 7

1.1 Onderzoekstype ......................................................................................................................... 7

1.2 Onderzoekspopulatie & Steekproef ........................................................................................... 7

1.3 Data-analyse & Literatuurverdieping ......................................................................................... 8

1.4 Validiteit & betrouwbaarheid .................................................................................................... 9

1.5 Ethische & juridische aspecten .................................................................................................. 9

2. Resultaten ...................................................................................................................................... 10

2.1 Ervaringen met beeldbellen ..................................................................................................... 10

2.2 Verpleegkundige theorieën ...................................................................................................... 13

2.3 Verpleegkundige rollen ............................................................................................................ 14

3. Discussie ......................................................................................................................................... 15

3.1 Proces .......................................................................................................................................... 15

3.2 Inhoud ......................................................................................................................................... 15

4. Conclusie ........................................................................................................................................ 16

5. Aanbevelingen ................................................................................................................................ 17

6. Literatuur ....................................................................................................................................... 18

Bijlage 1: Beoordelingsformulier ....................................................................................................... 22

Bijlage 2: Resultaten na affinity diagramming .................................................................................. 25

Bijlage 3: Resultaten na tweede analyse ........................................................................................... 30

Bijlage 3: Resultaten na derde analyse ............................................................................................. 33

Bijlage 4: Uitwerking theorieën ......................................................................................................... 34

4

Voorwoord Voor u ligt het onderzoeksverslag dat we naar aanleiding van de Minor POZ (Praktijkgericht

Onderzoek in de Zorg) hebben geschreven. Dit onderzoek hebben we in samenwerking met de

opdrachtgevers van het lectoraat ICT-Innovaties in de Zorg. We hebben met veel plezier aan dit

onderzoek gewerkt. Het onderwerp van het onderzoek sprak ons aan, omdat het een actueel

onderwerp is. Ook zien we een grote kans dat wij hier in de toekomst mee zullen werken.

Wij willen graag onze begeleiders Annemarie van Hout en Ruud Janssen van het lectoraat bedanken

voor alle hulp bij het schrijven van dit verslag.

Verder willen we Hilco Prins en Aranka Dol bedanken voor het meewerken en meedenken tijdens de

affinity diagramming sessie. We willen Wierd Meijering en de zorgprofessionals die we gesproken

hebben bedanken voor hun informatie en inzichten. Als laatste willen we Helen Bosch-Leertouwer

bedanken voor de ondersteuning tijdens de Leerwerkgroep lessen.

Zwolle, 12-1 2015

Trudy Vinke & Susanne Meyer

5

Inleiding Sinds het bekend worden van het internet bij het grote publiek in 1996 (Vermeend 2012) is internet

een steeds grotere rol gaan spelen in de maatschappij. Hierdoor is er sprake van meer digitalisering,

waaronder een groter aanbod in digitale zorg. Uit literatuur (GGZ Nederland 2013) blijkt dat telezorg

en e-health1 een steeds grotere rol kunnen gaan spelen in de Geestelijke Gezondheidszorg, ook wel

GGZ. Volgens GGZ Nederland (2013) blijft de zorgverlening binnen de GGZ toegankelijk en betaalbaar

door de inzet van e-health. Volgens het Trimbos Instituut (2014) is het aantal mensen dat zorg

ontving via internet voor eetstoornissen en depressies tussen 2007 en 2010 verdrievoudigd. Sinds

een aantal jaren is er veel aandacht voor bezuinigingen en het zorgcapaciteitsprobleem. Het is hierbij

van belang dat de zorg steeds meer online gaat. Hierdoor zullen steeds meer zorgprofessionals te

maken krijgen met bijvoorbeeld beeldbellen2 (Timmer 2011). Als de invloed van beeldbellen zodanig

is dat de zorg daardoor verandert van karakter, is het van belang informatie te kunnen verstrekken

over deze veranderingen (Wampold 2012). Een hindernis volgens Garcia-Lizana (2009) in het

toepassen van beeldbellen, is dat zorgprofessionals achter het beeldbellen moeten. Dit onderzoek

wordt gedaan binnen de geestelijke gezondheidzorg.

Het lectoraat ICT-Innovaties in de Zorg wil door middel van onderzoek weten welke ervaringen

zorgprofessionals met beeldbellen hebben. Zowel positieve als negatieve ervaringen worden hierin

meegenomen. De invloed van het beeldbellen op de inhoud van de zorgverlening is nog niet

duidelijk. De zorgverleners lijken, uit onderzoek van Weger e.a. (2013), huiveriger voor het gebruik

van beeldbellen te zijn dan de cliënten dat zijn. De zorgprofessionals lijken tegen knelpunten aan te

lopen, waardoor er vaak toch gekozen wordt voor blended therapie3.

Het lectoraat ICT-innovaties in de Zorg, werkzaam aan de Christelijke Hogeschool Windesheim in

Zwolle, is de opdrachtgever van dit onderzoek. Om verpleegkundige inzichten te krijgen wil het

lectoraat ICT-Innovaties in de Zorg samenwerken met twee HBO-verpleegkunde studenten aan een

onderzoek over beeldbellen in de GGZ.

Het beeldbellen in de GGZ is van verpleegkundige relevantie, omdat de HBO-verpleegkundige kennis

moet hebben van de nieuwste communicatietechnologieën en moet open staan voor innovaties

(Schuurmans 2012). Ook moet de HBO-verpleegkundige kunnen participeren in praktijkonderzoek

(Schuurmans 2012).

Binnen dit lectoraat is er onderzoek gedaan naar de invloed van beeldbellen op de GGZ. Een

voorgaand onderzoek is verkennend van aard geweest (Janssen 2014). Er is hierbij onderzoek gedaan

naar de uitdagingen en dilemma’s ten opzichte van het invoeren van beeldbellen in de GGZ. Uit dit

onderzoek is gebleken dat er iets anders lijkt te zijn aan het karakter van zorgverlenen wanneer men

beeldbellen toepast. Wat er precies anders lijkt te zijn is vooralsnog ongrijpbaar. Er wordt in de

praktijk ervaren dat het anders is of voelt doordat de zorgprofessional niet lijfelijk aanwezig is bij het

gesprek. Dit blijkt uit de focusgroepen die gehouden zijn, tijdens het voorgaande onderzoek. Aan de

hand van dit voorgaande onderzoek is er ook naar voren gekomen dat de verpleegkundige inzichten

en theorieën ontbreken. Met dit onderzoek wordt beoogd meer verdieping te verkrijgen over deze

veranderingen in het karakter van de zorgverlening wanneer beeldbellen wordt toegepast.

1 Digitale hulpmiddelen die worden toegepast en ondersteuning bieden in de zorgverlening (NPCF 2008). 2 Communiceren via beelden met geluid, oftewel videocontact, beeldbellen is een vorm van zorg op afstand (Timmer 2011). 3 Face tot face gesprekken gecombineerd met online gesprekken (FWG 2014).

6

Er wordt gekeken of er mogelijk een verband is tussen de praktijk en de verpleegkundige theorieën

die gebruikt worden binnen de GGZ. Er worden verschillende theorieën, die toepasbaar zijn in de

GGZ, uitgewerkt.

De ervaringen van zorgprofessionals die uit de focusgroepen naar voren komen kunnen bijdragen

aan het antwoord op de centrale vraagstelling. Dit onderzoek is erop gericht verdieping te vinden

over de invloed van beeldbellen op het karakter van de zorgverlening. Deze verdieping wordt gezocht

in de verpleegkundige theorieën.

Probleemstelling Er is weinig bekend over de gevolgen van beeldbellen op de zorgverlening van zorgprofessionals

binnen de GGZ. Er blijkt uit vooronderzoek wel dat er een verandering ervaren wordt. Ook blijkt uit

het voorgaande onderzoek dat verpleegkundige inzichten en theorieën nog ontbreken (Janssen

2014).

Vraagstelling Welke gevolgen ondervinden zorgprofessionals en de zorg die zij leveren door het gebruik van

beeldbellen in de GGZ en welke verbanden zijn er mogelijk te zien tussen deze gevolgen en de

verpleegkundige theorieën binnen de GGZ?

Deelvragen Welke verpleegkundige theorieën zijn van belang en actueel in relatie tot beeldbellen binnen

de GGZ?

Welke rollen vervullen zorgprofessionals die in direct contact staan met de cliënten in de

GGZ tijdens het beeldbellen?

Wat geven zorgprofessionals aan in de focusgroepen over de gevolgen van het beeldbellen in

de GGZ?

Doelstelling Duidelijkheid verkrijgen over wat de gevolgen zijn van beeldbellen op de inhoud van zorgverlening in

de GGZ. Daarbij zal gekeken worden of er verbanden te zien zijn tussen de praktijk en

verpleegkundige theorieën.

7

1. Onderzoeksmethode 1.1 Onderzoekstype Dit onderzoek is kwalitatief, explorerend onderzoek, omdat dit onderzoek voornamelijk erop gericht

is inzichten te verkrijgen rondom het beeldbellen in de GGZ (Baarda 2009). Volgens van der Zee

(2010) is een kwalitatief onderzoek meestal kleinschalig en oriënterend van aard. Het is een

kleinschalig onderzoek gezien het tijdsbestek en omdat er gebruik wordt gemaakt van vier

focusgroepgesprekken. In een kwalitatief onderzoek worden volgens Baarda (2009) vaak

gespreksverslagen gebruikt voor de analyse. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van bestaande

data uit een vorig onderzoek. Het gaat hier om de vier focusgroepgesprekken. Een focusgroep is een

vorm van interviewen, namelijk een groepsinterview (Royen en Peremans 2007). Het is de bedoeling

dat de respondenten een interactieve discussie met elkaar voeren en door hun persoonlijke ervaring

informatie geven. Met discussie wordt beoogd een verdieping te vinden in de argumenten van de

respondenten (Royen en Peremans 2007).

Er wordt nog gezocht naar de gevolgen van beeldbellen op de zorg die professionals geven in de GGZ.

Uit het voorgaande onderzoek (Janssen 2014) blijkt dat er nog weinig bekend is over deze gevolgen

op de zorg. Daarin is een oriënterend onderzoek van belang, omdat er nog veel kennis ontbreekt.

Door breed te kijken naar het onderwerp, is er de mogelijkheid om alle aspecten die van belang zijn

rondom de gevolgen van het beeldbellen mee te nemen (Boeije 2006).

1.2 Onderzoekspopulatie & Steekproef Op basis van de steekproef binnen dit kwalitatieve onderzoek zijn geen generaliseerbare uitspraken

te doen, omdat er een te kleine groep zorgprofessionals is geïnterviewd ten opzichte van de gehele

populatie (Dassen en Keuning 2002). De populatie in dit onderzoek bestaat uit zorgprofessionals die

werkzaam zijn in de GGZ en ervaring hebben met beeldbellen. In totaal zijn er vier

focusgroepgesprekken gehouden, waarvan twee groepen IPG4 toepassen en twee groepen FACT5

toepassen. IPG is een behandelprogramma wat zich richt op families met kinderen. Deze families

hebben meerdere (psychiatrische) problemen. FACT is een multidisciplinair behandelprogramma

voor cliënten met constante psychiatrische problemen. Het behandelprogramma ondersteund de

cliënt op zowel flexibele als assertieve manier. De zorgprofessional komt bij beide soorten

behandelprogamma’s bij de cliënt thuis (Janssen 2014). Met zorgprofessionals worden de

werknemers bedoeld die directe zorg aan de cliënten geven. Bij het voorgaande onderzoek is de

populatie aan de hand van de volgende in- en exclusiecriteria beschreven:

Inclusiecriteria Exclusiecriteria

Werkzaam in de GGZ Geen ervaring met beeldbellen

HBO-opgeleide zorgprofessionals die in directe zorg staan met de cliënt

Leidinggevenden

Ervaring met beeldbellen

De focusgroepen hadden de volgende samenstelling:

Focusgroep Deelnemers Opleidingen Tijdsduur

1 3 Verpleegkundige B, SPV opleiding Sociaal Pedagogisch Hulpverlener Pedagogiek

1 uur en 17 minuten

2 3 Psychiatrisch verpleegkundige HBO-Verpleegkundige, Kinder- en Jeugdpsychologie

1 uur en 11 minuten

4 Intensieve Psychiatrische Gezinstherapie (Karakter 2014) 5 Function Assertive Community Treatment (Dimence 2014)

8

Kinder- en Jeugdpsychologie en Sociaal Pedagogisch Hulpverlener

3 4 HBO-Verpleegkundige Maatschappelijk werk en psychologisch verpleegkundige HBO-Verpleegkundige en studie psychologie HBO-Verpleegkundige

54 minuten

4 9 8 HBO-verpleegkundigen 2 Projectleiders telezorg 1 Stagiaire Psychiatrisch Verpleegkundige 1 Verpleegkundig Specialist

55 minuten

1.3 Data-analyse & Literatuurverdieping De audiobestanden van de focusgroepen die tijdens het vooronderzoek gehouden zijn, zijn door de

studenten van het huidige onderzoek uitgeschreven tot transcripten. Daarna zijn deze transcripten

verspreid onder de onderzoekers die meewerkten aan de analyse. De verschillende transcripten zijn

ieder door twee verschillende mensen bekeken. De analyse heeft plaats gevonden door middel van

affinity diagramming. Open- coderen, wat lijkt op het proces van affinity diagramming, wordt

meestal gebruikt wanneer het gaat om een verkennende fase in het onderzoek (Wester 2009). Er is

gekozen voor affinity diagramming, doordat er niet alleen de ideeën van de studenten naar voren

komen, maar meerdere mensen er over nadenken. Ook is affinity diagramming (Gaffney 1999) goed

geschikt voor het groeperen en het begrijpen van de verkregen informatie. Het is vooral bruikbaar,

wanneer er veel informatie beschikbaar is om een beter overzicht van de informatie te krijgen

(Gaffney 1999).

De manier van coderen in dit onderzoek, valt onder affinity diagramming. Affinity diagramming staat

ook wel bekend als KJ Method(Scupin 1997). Door de analyse gezamenlijk te doen, wordt voorkomen

dat data op verschillende wijzen geïnterpreteerd wordt, zo ontstaat er consensus over de inhoud van

de data. De data is geanalyseerd door zes verschillende mensen, waarvan vier onderzoekers en twee

studenten. Er is tijdens de analyse ervoor gekozen om de groep in twee kleinere groepen op te delen,

omdat er ook twee soorten teams (FACT en IPG) geïnterviewd zijn. Uit de tekst van de focusgroepen

zijn belangrijke aspecten opgeschreven op plaknotities en zijn daarna opgeplakt op flip-over vellen.

Deze notities worden daarna geordend door middel van thema’s of groepen te maken (Pyzdek 2003).

De stap van het ordenen van de plaknotities tot thema’s of groepen kan meerdere malen doorlopen

worden, om zo de thema’s of groepen zo specifiek mogelijk te maken.

Na het analyseren, hebben de studenten de gevonden thema’s bekeken en de belangrijkste

bevindingen in het verslag gebruikt. Ook hebben de studenten gekeken of de thema’s nog wel

aansluiten op de bevindingen die erbij staan. Wanneer dit niet het geval is, kunnen de studenten

ervoor gekozen hebben om een ander woord als thema te gebruiken wanneer dit woord de lading

beter dekt. Apart van waarde aan de bevindingen geven, hebben de studenten relevante

verpleegkundige theorieën uitgewerkt door middel van een literatuurverdieping. Deze relevante

theorieën, moeten in de GGZ toepasbaar zijn. Uiteindelijk is gekeken of er een verband bestaat

tussen de verpleegkundige theorieën en de resultaten uit de focusgroepen. Er is naar literatuur

gezocht door gebruik te maken van verschillende databases, zoals PubMed, Cinahl en Google Books.

Hierbij zijn onder andere de volgende zoektermen gebruikt: Videoconferencing, e-mental health, e-

health, beeldbellen, geestelijke gezondheidszorg, theorieën GGZ, nursing. De literatuur die naar

voren kwam met behulp van bovenstaande zoektermen is tevens gefilterd op publicatiedatum en

relevantie. De artikelen die gebruikt zijn mochten niet ouder zijn dan tien jaar oud of moesten nog

goed toepasbaar zijn.

9

1.4 Validiteit & betrouwbaarheid Validiteit laat zien of er in het onderzoek onderzocht wordt wat er onderzocht zou moet worden

(Migchelbrink 2013). De validiteit van dit onderzoek is gewaarborgd door te blijven observeren of er

antwoord is gegeven op de hoofd- en deelvragen. Tijdens het analyse-proces zijn de hoofd- en

deelvragen van het onderzoek er ook bij gehouden. Dit is gedaan om zoveel mogelijk aansluitende

informatie te analyseren, en om grip te blijven houden op deze hoofd- en deelvragen.

1.5 Ethische & juridische aspecten Bij de uitwerking van de data uit de focusgroepen is rekening gehouden met de privacy van alle

respondenten. Dit is gedaan door geen namen of andere privacygevoelige informatie te noemen. De

audiobestanden en transcripten hiervan zullen niet doorgespeeld worden naar derden.

Binnen het vooronderzoek is er tijdens de focusgroepen gebruik gemaakt van informed consent. Dit

is mondeling besproken met de respondenten. Informed consent is van belang bij dit onderzoek om

de privacy van de deelnemers zo goed mogelijk te waarborgen. Door middel van informed consent

stemt iemand toe om deel te nemen aan het onderzoek en verklaart hierbij dat hij of zij op de hoogte

is van het onderzoek (Boeije 2006b, Zee 2010b). Tijdens de focusgroepen is er zoveel mogelijk

geprobeerd een veilige sfeer te creëren zodat de respondenten zich vrij voelden om meningen en

ideeën te uitten.

10

2. Resultaten 2.1 Ervaringen met beeldbellen Het volgende hoofdstuk laat meerdere voorbeelden zien van veranderingen in de zorgverlening

volgens de respondenten. Bij IPG wordt beeldbellen langzaam vermengd in de therapie, dan werkt

het als een vervanging voor een huisbezoek. Bij FACT wordt beeldbellen op afspraak ingezet en

wanneer het past bij de cliënt en de therapie. Opvallend is dat in focusgroep 3 (FACT)het beeldbellen

meer wordt vergeleken met telefonisch contact dan met huisbezoeken. Een reden hiervoor is dat

FACT-teams het telefonisch contact vervangen hebben door beeldbelcontact, om het contact

persoonlijker te maken (Janssen 2014). In deze focusgroep werd aangegeven dat beeldbellen als

vriendelijker ervaren werd dan telefonisch contact.

Tijdens de focusgroepgesprekken met de IPG teams, werd er aangegeven dat het belangrijk is om

een basis van een relatie te hebben met de cliënt om beeldbellen te kunnen inzetten. Door middel

van afstemmen wordt er bepaald of het gecombineerd of helemaal niet ingezet wordt. In de tweede

focusgroep wordt er meerdere keren door de respondenten de hulpverleners relatie met die cliënt in

het gesprek erbij gehaald.

Een voorbeeld, waarin respondent 2 weergeeft wat het belang van de relatie is om te kunnen

bespreken, waarom de cliënt weerstand tegen beeldbellen heeft:

“(Interviewer) Vind je dan soms wel dat je mensen wel moet proberen te overtuigen dat het

voor hun heel zinvol zou kunnen zijn? (Respondent 2) Nee ik denk dat dat meer in die relatie

zit met die mensen, dat als je daar 6 weken komt. Dan kun je zoiets ook bespreken, wat

maakt nou dat je daar zo’n weerstand tegen hebt, heb je daar soms bedenkingen bij.

“(Focusgroep 2)

In het gesprek wordt er ook op terug gekomen, wanneer er een vraag gesteld wordt of het

beeldbellen volledig ingezet kan worden en er alleen een huisbezoek wordt gedaan wanneer er

indicatie voor is. Als reactie op het volledig inzetten van beeldbellen geeft respondent 3 het volgende

aan:

“En die relatie moet je niet vergeten, die relatie opbouwen in het begin dat moet je niet

vergeten. De relatie is zon beetje de basis.”(Focusgroep 2)

In focusgroep 4 van het FACT-team, komt ook duidelijk de basis van een relatie naar voren. De

interviewer stelt een vraag over of beeldbellen met bemoeizorg in de contactopbouwfase ingezet

kan worden. Respondent 4 reageert als volgt op deze vraag van de interviewer:

“Ik denk dat het voor die groepen in die fase dan niet haalbaar is. (Meerdere respondenten

zeggen instemmend nee.) [...] Kan later in het traject zijn, maar ik denk wel dat er een basis

moet zijn van een hulpverlenersrelatie.”(Focusgroep 4)

In de hulpverlenersrelatie vinden de respondenten het belangrijk dat beeldbellen in overleg met de

cliënt wordt ingezet. De respondenten geven daarin aan dat altijd moet worden afgestemd met de

cliënt. In reactie op hoe beeldbellen ingezet wordt geeft een respondent uit een FACT-team aan:

(Respondent 2:) Een andere respondent uit de IPG teams geeft het volgende aan op de vraag hoe

beeldbellen bij de cliënt gebracht wordt.

(Respondent 3:) “Zo wordt het ook… dus we hebben ook die eerste zes weken eh om met het

gezin te bespreken eh... Is dit wat voor jullie.. zien jullie dit zitten? (Focusgroep 1).

11

Een respondent geeft ook aan dat iedereen het anders kan invullen.

(Respondent 3:) “Het is onze eigen invulling, iedere collega van ons zal het anders indelen, dat

is ook het mooie van het vak, daarbij eigenlijk aansluiten bij de cliënt en op welke manier je

dat dan doet en waar..“ (Focusgroep 2)

Er komt duidelijk naar voren uit de focusgroepgesprekken met de IPG-teams dat beeldbellen

gecombineerd met huisbezoeken moet worden ingezet. Een reactie van respondent 3 over het

inzetten van beeldbellen in de module:

“En ehm vanaf eigenlijk zeg maar de de behandelfase te gaan kijken van he kunnen we het zo

inzetten dat we een keer in de week op huisbezoek gaan en een keer in de week gaan

beeldbellen. Dus dat het om en om gaan doen. En eh eigenlijk eh de afsluitfase de ene week

op huisbezoek de andere week beeldbel contact.”(Focusgroep 1)

In de FACT-teams gaat het minder over het gecombineerd inzetten, maar komt het tussendoor wel

ter sprake dat het beeldbellen niet de volledige zorg kan vervangen. Respondent 2 in reactie op, of

het beeldbellen voor iedereen geschikt is waarbij eerst de zorgverlenersrelatie ter sprake komt en

daarna het inzetten van beeldbellen.

“En daar kan je dan wel contacten vervangen door telezorg, maar niet alles denk ik.”

(Focusgroep 4)

Volgens de respondenten wordt bij de inzet van beeldbellen de omgeving en interactie met het gezin

gemist. Hierdoor kan er, volgens hen, informatie gemist worden tijdens gesprekken. Dit is voor de

respondenten een reden om beeldbellen gecombineerd met huisbezoeken in te zetten. Er is volgens

de respondenten letterlijk meer afstand, waardoor het ook moeilijker is om een diepere laag in het

gesprek te bereiken. Respondenten van het FACT-team in reactie op de vraag of ze meer uit

beeldbellen halen dan uit huisbezoeken:

(Interviewer:) “Ja bij op bezoek gaan haal je er meer uit dan bij beeldbellen? (Respondent 4:)”

Bij sommige mensen weer wel. Maar dat is ook weer.” (Respondent 1:) ”Dat is juist waarom

het belangrijk is om de omgeving wel even tot je te nemen”. (Focusgroep 3)

Als reactie op wat de respondenten missen tijdens beeldbellen, geven respondenten uit focusgroep 1

(IPG-team) het volgende aan.

(Respondent 4): […] “Als je in een gezin zelf bent zie je ook de gezinsleden allemaal bij elkaar.

Waar gaan ze zitten ehm eh hoe staan de spullen?” (Respondent 2:) “Hoe zijn de blikken?”

(Respondent 3:) “Ja hoe zijn de blikken naar elkaar? Ehm.. Hoe reageren ze op elkaar. En dat

zie je met beeldbellen niet. De moeder kan wel wat gaan vertellen maar dan zie je niet wat

die puber in de hoek aan het doen is en dat ie zijn moeder compleet belachelijk loopt te

maken.” (Respondent 2:) “Je mist informatie.” (Respondent 1:) “Ja je mist informatie je mist

signalen. Je ziet gewoon het huis zelf niet. Het huis zelf zegt ook veel over mensen. Dat is toch

wel de kracht van het thuiskomen bij mensen en het zien wat er gebeurd.” (Focusgroep 1)

Bij beeldbellen is er letterlijk meer afstand, zoals ook al eerder benoemd is door de respondenten, dit

hoeft niet alleen negatieve gevolgen te hebben. In de FACT- teams komt naar voren dat beeldbellen

effectiever en sneller tot de kern is dan een huisbezoek. Dit is een van de meeste genoemde

positieve kanten van de inzet van beeldbellen uit alle verschillende focusgroepen. De respondenten

uit focusgroep 1 linken een effectiever gesprek vaak aan een sneller tot de kern-gesprek.

12

In focusgroep 3 wordt in reactie op de interviewer of het sneller tot de kern is het volgende

gezegd: (Interviewer:) “Dus je leert iemand kennen en dan via die berichtjes en beeldbellen

kom je later sneller tot de kern?” (Respondent 2:) ”Ja met dat beeldbellen dan he, omdat je

achter dat schermpje zit.” (Respondent 1:)” Kijk en als je naar iemand toegaat dan zit je ook

vaak van wat heb je leuk dit of zo he. En dat zie je natuurlijk niet met beeldbellen.”

(Respondent 2:) “Ja maar je komt sneller ter zake.” (Respondent 4:)”Ja je komt wel ter zake.”

Respondent 3 in reactie op de interviewer, nadat er gevraagd wordt naar negatieve ervaringen met

beeldbellen. Nadat er iets negatiefs benoemd is komt het volgende ter sprake:

(Respondent 3:) “Maar in veel gevallen kan het wel een huisbezoek vervangen en ook wat ..

zegt dat het ook een effectiever gesprek is.”(Focusgroep 4)

Ook in de IPG groepen komt het ter sprake dat beeldbellen effectiever is en sneller tot de kern. Ook

wel sneller to the point. Respondent 2 uit focusgroep 1 in reactie op de interviewer wat er precies

anders is aan beeldbellen:

(Respondent 2) “Meer to the point kortere vragen. Het is echt wel effectief op het moment.

Dat je zo… Wat je doet en wat je zegt en hoe je zit. Meer to the point meer effectief.”

Nadat de pilot stopt, wordt het beeldbellen meestal niet meer ingezet, dit blijkt uit focusgroepen: 1,2

en 3) In focusgroep 3 wordt hier het volgende over gezegd:

(Respondent 4): “Als de pilot stopt, dan stopt het gewoon toch.” (Respondent 2):

“Precies.”(Respondent 4:) “Want als de pilot stopt dan stopt het, dan is er niks meer te doen.”

In het kort zijn er dus meerdere gevolgen gevonden voor de zorgverlening. Deze gevolgen bevinden

zich op de volgende gebieden:

De hulpverlenersrelatie, hieronder valt ook het afstemmen en overleggen met de cliënt.

Gecombineerde inzet van beeldbellen, de respondenten geven duidelijk aan dat beeldbellen

geen vervanging kan zijn voor huisbezoeken.

Afstand en omgeving, dit gebied heeft voordelen en nadelen. De afstand zorgt ervoor dat het

gesprek effectiever is en sneller tot de kern komt. Een nadeel hierbij is onder andere dat de

interactie met het gezin of de cliënt en diens omgeving gemist wordt.

13

2.2 Verpleegkundige theorieën In deze paragraaf worden theorieën besproken die in de praktijk in de GGZ worden toegepast

(Meijering 2014; Clijssen e.a. 2008). Er is, na uitgebreide literatuursearch, gekozen voor de volgende

theorieën. In literatuur is specifiek gezocht naar theorieën die gebruikt worden in de praktijk en die

van toepassing zijn op de praktijk van de IPG en FACT teams. In de bijlagen is een uitwerking van de

theorieën opgenomen.

In de zoektocht in de literatuur is naar voren gekomen dat Sigmund Freud als een soort grootvader

dient voor de verschillende theorieën die gebruikt worden in de GGZ. Deze verschillende theorieën

zijn samengevoegd met nieuwe inzichten (Weerman 2010a). Het is geen verpleegkundige theorie,

het heeft wel verpleegkundigen aan het denken gezet, waaronder Peplau en die heeft een theorie

ontwikkeld. Volgens Freud zijn onverwerkte conflicten en afgeweerde driften uit de jeugd de

oorzaak van psychisch lijden (Blankman & Nicasie 2000). De theorie van Freud gaat ervanuit dat de

mens gedreven is door drie dingen: het id, ego en superego (Verheij 2011).

De theorie van Erikson, de lijdenstheorie, is grotendeels gebaseerd op de theorie van Freud. Erikson

heeft in zijn theorie een uitbreiding gegeven van de theorie van Freud. Binnen de theorie van Erikson

is er ook meer aandacht voor de ontwikkeling bij volwassenen en ouderen, in tegenstelling tot Freud.

De theorie richt zich op het niet goed afsluiten van ontwikkelingsfasen. De theorie dient voornamelijk

als achtergrondinformatie voor de praktijk (Weerman 2010b).

In de zoektocht is de theorie van Peplau structureel het meest naar voren gekomen. Het doel van de

theorie van Hildegard Peplau is de kennis in de verpleegkundige zorgverlening binnen de GGZ

vergroten (Peden 1998). Peplau is gefocust op de behoeften, gevoelens, problemen en ideeën van de

cliënt. Hierbij is er interactie tussen de verpleegkundigen en cliënten en streven ze een gezamenlijk

doel na (Gonzalo 2011).

Shirley Smoyak theorie verscheen in 1975 in het boek: The Psychiatric Nurse as a Family Therapist

De theorie van Smoyak is als een reactie of vervolg op de theorie van Peplau geschreven. Bij deze

theorie gaat het vooral om de cliënt en de directe omgeving van de cliënt zoals de familie (Morsman

2006).

Andries Baart positioneert presentie tegenover interventie binnen zijn presentietheorie. Andries

Baart zegt dat de zorgverlener aanwezig moet zijn tijdens het behandelen van de cliënt. Hierbij richt

de zorgverlener zich eerst meer op de relatie en daarna pas op de interventie (Slagter 2004). Als

kanttekening van de theorie van Baart wordt gesteld dat het een softe aanpak voor de tijd is, waarin

we leven.

De theorie van Neuman blijkt volgens professionals, waar contact mee is opgenomen in de praktijk

van de GGZ gebruikt te worden. Kenmerken van het verpleegkundige proces in de theorie van

Neuman (Verberk 2006): De cliënt heeft een centrale plaats binnen het zorgproces. Principiële

gelijkwaardigheid en wederzijdse beïnvloeding tussen de cliënt en hulpverlener is hierbij erg

belangrijk. De cliënt wordt als partner betrokken en krijgt een belangrijke rol bij de planning en

uitvoering van de zorg.

14

2.3 Verpleegkundige rollen De psychiatrie is pas sinds de twintigste eeuw een eigen specialisme geworden. De verpleging, dus

ook de rollen van de verpleegkundige, is ook pas in de twintigste eeuw ontstaan in de psychiatrie

(Blankman & Nicasie 2000).

2.3.1 Rollen van GGZ-verpleegkundige Een van de kernkwaliteiten die een GGZ-verpleegkundige moet hebben volgens Clijssen (2008) is

respect voor de cliënt hebben en aansluiten bij zijn omgeving. De taken van een GGZ-

verpleegkundige zijn in te delen in grofweg vier gebieden: curatie, rehabilitatie, preventie en

dienstverlening.

Taken GGZ-verpleegkundige volgens het beroepscompetentieprofiel GGZ-verpleegkundige HBO (GGZ

Nederland 2012)

Taakgebied Cliëntgebonden Organisatiegebonden Professiegebonden

Taken Opstellen, evalueren en bijstellen verpleegplan

Beleid ontwikkelen Zich inzetten voor persoonlijke ontwikkeling

Ondersteunen van de cliënt bij de persoonlijke basiszorg.

Beleid implementeren

Verpleegkundige handelingen Deskundigheidsbevordering

Begeleiden van cliënten Operationeel leidinggeven

Ondersteunen van de cliënt en zijn naasten

Crisisinterventie

Preventie toepassen

Coördineren van het verpleegkundig proces.

Gezondheidsvoorlichting geven aan cliënt en zijn naasten.

2.3.2 Rollen van de psychiatrisch verpleegkundige Volgens de nationale beroepengids (2014) heeft de verpleegkundige in de psychiatrie verschillende

taken. Veel van deze taken zijn erop gericht een balans te vinden tussen het bieden van

ondersteuning aan de cliënt en tegelijkertijd het stimuleren van de zelfstandigheid. Om deze taken zo

goed mogelijk uit te voeren wordt hierbij ter ondersteuning een behandelplan opgesteld in overleg

met de cliënt. De verpleegkundige moet tevens goed observeren wat de cliënt nodig heeft en zijn of

haar gezondheidssituatie in het oog houden. Ook is de verpleegkundige een aanspreekpunt voor

naasten van de cliënten.

De kern van het psychiatrisch verplegen volgens Clijssen (2008):

Taakgebied Taken

Preventie Voorkomen van psychische stoornissen Vroege signalering Vroeg interventies toepassen ter voorkoming van verergering problematiek.

Genezing Behandelen psychische stoornissen.

Vermaatschappelijking Cliënten met psychische stoornissen helpen zo goed mogelijk deel te laten nemen aan de maatschappij.

Bemoeizorg Cliënten die zelf niet om hulp vragen, toch ondersteunen of helpen.

15

3. Discussie In dit hoofdstuk wordt het doorlopen onderzoeksproces en diens aspecten besproken.

3.1 Proces Er is tijdens het zoeken van literatuur gebruik gemaakt van MeSH-termen om het gezochte

onderwerp af te bakenen. Ook is er gebruik gemaakt van een jaartal-filter (niet ouder dan 10 jaar

oud) om zo recent mogelijke literatuur te vinden. Door deze afbakening is er meer betrouwbare en

toepasbare literatuur gevonden.

Doordat de focusgroepgesprekken in dit onderzoek al gehouden waren in een vooronderzoek, had

dit een aantal beperkingen. Er kon hierdoor niet doorgevraagd worden of vragen worden toegevoegd

aan de topiclijsten. De beperking hiervan is dat de gesprekken minder gericht waren op de

hoofdvraag van dit onderzoek. De focusgroepgesprekken hadden in eerste instantie niet exact

hetzelfde doel als de schrijvers van dit onderzoek.

Het zou van invloed kunnen zijn dat de studenten zelf niet aanwezig waren bij de

focusgroepgesprekken. De non-verbale communicatie van de respondenten, is niet te herleiden in de

audiobestanden. Dit is opgevangen door de twee onderzoekers die de focusgroepen gehouden

hebben, mee te laten analyseren.

Binnen dit onderzoek is ervoor gekozen om gebruik te maken van affinity diagramming. Na afloop

van het onderzoek bleek dat dit een goede methode was om te gebruiken, omdat er erg veel

informatie in de focusgroepen aanwezig was. Door middel van deze methode te gebruiken werd

goed duidelijk welke informatie waardevol was voor het onderzoek (Gaffney 1999). Deze methode

heeft bijgedragen aan het ordenen van de informatie. Bij affinity diagramming moet er op gelet

worden dat er niet te lang geanalyseerd wordt, daarom is er een tijdslimiet gehanteerd (Courage

2005). De sessie heeft voor ordening gezorgd, maar bij volgende analyses zijn thema’s alsnog

veranderd. Na de sessie waar gebruik werd gemaakt van affinity diagramming, zijn de uitkomsten

hiervan nog driemaal geanalyseerd en geordend. Hierdoor is er meer diepgang gevonden op een

kleiner aantal thema’s.

3.2 Inhoud Er zijn verschillende aspecten uit de focusgroepen naar voren gekomen die gevolgen op de

zorgverlening kunnen aanduiden. Een aspect waar rekening mee gehouden is, is dat in focusgroep 3

het beeldbellen vaak vergeleken wordt met telefonisch contact. Het is hierdoor vaak onduidelijk of er

over telefonisch contact of een huisbezoek gesproken wordt.

Uit de focusgroepen is naar voren gekomen, dat het beeldbellen stopt wanneer de pilot afgerond is.

Dit feit roept de volgende vraag bij de studenten op: Wat is de reden dat na de pilot het beeldbellen

niet meer ingezet wordt? De respondenten kunnen ook niet goed benoemen wat de reden hiervoor

is.

Om de bevindingen aan de praktijk te kunnen koppelen, is er gezocht in de literatuur naar

verpleegkundige theorieën die in de GGZ gebruikt worden. Ook zijn de rollen van de verpleegkundige

in de GGZ uitgewerkt. De verpleegkundige rollen komen voort uit verpleegkundige theorieën, en zijn

duidelijker over het verpleegkundige handelen. Deze verpleegkundige theorieën zouden in de

praktijk gebruikt worden, echter is niet met zekerheid te zeggen dat de theorie ten grondslag ligt aan

de manier van zorgverlening. Wel kan op basis van literatuur (Clijssen 2008) en contact met

zorgprofessionals kan gezegd worden dat de uitgewerkte theorieën de meeste gebruikte theorieën

binnen de GGZ zijn.

16

4. Conclusie In dit hoofdstuk wordt de volgende vraag beantwoordt: “Welke gevolgen ondervinden

zorgprofessionals en de zorg die zij leveren door het gebruik van beeldbellen in de GGZ en welke

verbanden zijn er mogelijk te zien tussen deze gevolgen en de verpleegkundige theorieën binnen de

GGZ?”

Er is weinig bekend over de gevolgen van beeldbellen op de zorgverlening van zorgprofessionals

binnen de GGZ. Met dit onderzoek is beoogd duidelijkheid te verkrijgen over wat de gevolgen zijn

van beeldbellen op de inhoud van zorgverlening in de GGZ. Daarbij is gezocht naar verbanden tussen

de praktijk en verpleegkundige theorieën.

In zowel de FACT en IPG focusgroepen komt naar voren, dat een basis van een hulpverlenersrelatie

belangrijk is. Een gevolg hiervan is dat het in de contactopbouwfase bij bemoeizorg (taak GGZ-

verpleegkundige ) niet mogelijk is om beeldbellen in te zetten. Ook volgens de theorie van Neuman is

de relatie tussen cliënt en verpleegkundige belangrijk. Volgens de presentietheorie is het belangrijk

eerst een band op te bouwen met de cliënt, en daarna pas te focussen op de interventie (Slagter

2004).

Volgens de respondenten is een gevolg van het inzetten van beeldbellen, dat de omgeving en

interactie met het gezin gemist. Hierdoor kan er, volgens hen, informatie gemist worden tijdens

gesprekken. De theorie van Smoyak richt zich vooral op de omgeving en de familie van de cliënt.

Volgens Smoyak is het belangrijk de omgeving en familie mee te nemen, omdat dit een completer

beeld geeft van de cliënt en zijn problemen. De omgeving heeft invloed op de problemen (Morsman

2006). Dit laat zien hoe belangrijk het is dat deze informatie niet gemist wordt. In de focusgroepen

komt ook naar voren dat het beeldbellen gecombineerd ingezet moet worden.

Een van de taken van een GGZ-verpleegkundige is het coördineren van het zorgproces (GGZ

Nederland 2012). Het blijkt uit de focusgroepen dat beeldbellen sneller, effectiever en meer to the

point is. Dit zou bij kunnen dragen aan het coördineren van het zorgproces. Het vergt een andere

indeling en planning van zorg wanneer beeldbellen gebruikt wordt. Dit komt bijvoorbeeld door de

invloed van beeldbellen op de tijdsduur van gesprekken. Hier kan rekening mee gehouden worden,

wanneer het beleid wordt geïmplementeerd. Het beleid implementeren behoort tot de taakgebieden

van de GGZ-verpleegkundige (GGZ Nederland 2012). Hiermee kan gesteld worden dat het de

verantwoordelijk van de verpleegkundige is, om de voor- en nadelen af te wegen van het

beeldbellen.

Uit de focusgroepen blijkt dat de respondenten het belangrijk vinden, dat bij het inzetten van

beeldbellen goed overlegd wordt met de cliënt. Ook moet er afgestemd worden op wat de cliënt

verwacht van de zorg. Een kerntaak van de GGZ-verpleegkundige is respect voor de cliënt hebben en

aansluiten bij zijn omgeving (Clijssen 2008). De theorie van Hildegard Peplau geeft duidelijk aan dat

het van belang is dat er interactie is tussen de verpleegkundigen en de cliënten en dat er gezamenlijk

een doel wordt nagestreefd (Gonzalo 2011). Ook Neuman ziet de cliënt op de centrale plaats binnen

het zorgproces en heeft dus ook invloed op het zorgproces (Verberk 2006).

In het kort een antwoord op de hoofdvraag: Uit de genoemde gevolgen is gebleken dat er zowel

positieve als negatieve gevolgen zijn op de zorgverlening. Rekening houdend met al deze gevolgen,

betekent het niet dat het beeldbellen niet ingezet kan worden.

17

5. Aanbevelingen In het volgende hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de aanbevelingen die voortkomen uit het

onderzoek. Deze aanbevelingen zijn op basis van de literatuur en de informatie uit de focusgroepen.

De respondenten geven aan, dat ze een leidraad willen voor hoe beeldbellen in te zetten. Hierbij

wordt het aanbevolen om duidelijkheid te verschaffen over de taken en rollen van de

verpleegkundige, wanneer die gebruik maakt van beeldbellen.

Uit de focusgroepgesprekken blijkt dat er nog niet veel ervaringsdeskundigen zijn op het gebied van

beeldbellen. Mede daarom wordt aanbevolen, voornamelijk aan zorginstellingen, om behandelingen

met beeldbellen uit te proberen.

Uit de focusgroepen blijkt dat het beeldbellen stopt wanneer de pilot afgerond is. Meer onderzoek

hiernaar is wenselijk, omdat het meer informatie kan geven over de blokkades om het te blijven

toepassen in de praktijk.

In het algemeen, wordt er op basis van dit onderzoek aanbevolen meer onderzoek te doen naar de

gevolgen van beeldbellen op de zorgverlening. Dit onderzoek kan gezien worden als een opstap naar

vervolgonderzoek, de gevolgen zijn namelijk nog niet geheel grijpbaar.

Uiteindelijk kunnen de gevonden ervaringen van de respondenten en de literatuur gebruikt worden

om informatie te verstrekken over de invloed van beeldbellen, bijvoorbeeld in workshops. Ook kan

het geïntegreerd worden in zorgopleidingen.

18

6. Literatuur Baarda, B. (2009), Dit is onderzoek: Handleiding voor kwantitatief en kwalitatief onderzoek, Noordhoff uitgevers, Groningen. Basavanthappa, B.T. (2007), Nursing Theories. Jaypee Brothers Medical Publishers, New Delhi, bl.228. Blankman, H. en E. Nicasie (2000), Verplegen van zorgvragers met een psychiatrische ziekte, kwalificatieniveau 4-5. Bohn Stafleu van Loghum, Houten. Boeije H., H. ’t Hart en J. Hox (2006a), Onderzoeksmethoden, Boom Onderwijs, Hoofddorp, bl. 75. Boeije H., H. ’t Hart en J. Hox (2006b), Onderzoeksmethoden, Boom Onderwijs, Hoofddorp, bl. 217. Clijsen, M., W. Garenfeld, G. Kuipers, E. van Loenen en M. van Piere (2008), Psychiatrie voor verpleegkundigen, Reed Business, Amsterdam, bl. 67. Clijsen, M., W. Garenfeld, G. Kuipers, E. van Loenen en M. van Piere (2008), Psychiatrie voor verpleegkundigen, Reed Business, Amsterdam, Pag. Inleiding Courage, C., K. Baxter (2005), A pratical guide to user requirements: Methods, Tools & Techniques. Elsevier, San Francisco, bl. 716-720. Dassen, Th.W.N. en F.M. Keuning (2002), Lezen en beoordelen van onderzoekspublicaties: Een handleiding voor studenten hbo en wo-gezondheidszorg, geneeskunde en gezondheidswetenschappen. HBuitgevers, Baarn, bl. 75-85. Dimence (2014), FACT, (webpagina). URL: https://www.dimence.nl/Zorgaanbod/Psychotischestoornissen/Behandeling/Pages/Pagina1.aspx Laatst gezien: 3 december 2014 Functie Waardering Gezondheidszorg (2014), E-health bij Altrecht, FWG.nl Utrecht (webpagina). URL: http://www.npcf.nl/index.php?option=com_aiportfolio&view=article&Itemid=2&id=76:Digitale%20Zorg%20(eHealth) Laatst gezien: 1 oktober 2014 Gaffney, G. (1999), What is affinity diagramming? Information & Design. Garcia-Lizana, F., I. Munoz-Mayorga (2009), What about Telepsychiatry? A Systematic Review. Physicians Postgraduate Press, Spanje. URL: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/20694116 Geraadpleegd via: PubMed Laatst gezien: 9-11-2014 GGZ Nederland (2013), E-Health, (webpagina). URL: http://www.ggznederland.nl/themas/e-health Laatst gezien: 16 september 2014 GGZ Nederland(2012), Het beroepscompetentieprofiel GGZ-Verpleegkundige HBO. GGZ Nederland: brancheorganisatie voor geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg, Amersfoort. URL: http://www.ggznederland.nl/uploads/assets/asset_946158.pdf Laatst gezien: 7-12-2014 Gonzalo A., (2011), Theoretical Foundations of Nursing, Hildegard E. Peplau (webpagina). http://nursingtheories.weebly.com/hildegard-e-peplau.html Laatst gezien: 19 november 2014 Janssen, R., H. Prins, A. van Hout, J. Nauta, M. Hettinga, L. van der Krieke, S. Sytema (2014), Videoconferencing in Mental Health Care: Professional Dilemmas in a Changing Health Care Practice, Windesheim University of Applied Sciences, Zwolle & University of Groningen, Groningen. Karakter (2014), IPG Intensieve Psychiatische Gezinsbehandeling, (webpagina). URL: http://www.karakter.com/media/21277/2014-ipg.pdf Laatst gezien: 3 december 2014

19

Migchelbrink, F. (2013), Handboek praktijkgericht onderzoek: Zorg, welzijn, wonen en werken, Uitgeverij SWP, Amsterdam, bl. 60. Morsman, M. (2006), Een weekje op pad met circus Smoyak. VENVN, Utrecht. URL: http://www.venvn-spv.nl/studiemiddagen/smverslagen/sm_20051124_smoyak.pdf Laatst gezien: 8 december 2014 Nationale beroepengids (2014), Psychiatrisch verpleegkundige. Ravel Recruitment. URL: http://www.nationaleberoepengids.nl/Psychiatrisch_Verpleegkundige Laatst gezien: 7 december 2014 NPCF (2008), Digitale zorg: Ehealth (webpagina). URL: http://www.npcf.nl/index.php?option=com_aiportfolio&view=article&Itemid=2&id=76:Digitale%20Zorg%20(eHealth) Laatste gezien: 1 oktober 2014 NSM Platform (2010), Kunnen alle levensgebieden van de cliënt onderverdeeld worden in de 5 variabelen? URL: http://www.nsmplatform.nl/index.php?page_level0=0&page_level1=152 Laatst gezien: 6-12- 2014 Peden A.R.(1998), De evolution of an intervention- the use of Peplau’s process of practice-based theory development, in: Journal of psychiatric and mental health Nursing, nr5, Blackwell Science, Lexington, bl. 173. Pyzdek, T. (2003), Quality Engineering Handbook Second Edition, Marcel Dekker Inc., New York, bl. 376 Royen, van P. en L. Peremans (2007), Kwalitatief onderzoek: Exploreren met focusgroep gesprekken: de ‘stem’ van de groep onder de loep, Bohn Stafleu van Loghum, Houten. Schuurmans, M., J. Lambregts, Projectgroep V&V 2020 en A. Grotendorst (2012) ,Beroepsprofiel Verpleegkundige: Verpleegkundigen & Verzorgenden 2020 Deel 3. V&V. Scupin, R. (1997), The KJ Method in: Journal Human Organization, Volume 56, Nummer 2, Society for Applied Anthropology, bl. 233 t/m 237. Slagter, M., F. Meijering, I. Jacobs-Moonen, R. Landeweerd, O. Meyer (2004), De gepassioneerde professional. Koninklijke Van Gorcum, Assen, bl. 88, 89. Timmer, S. (2011), E-Health in de praktijk, De zorg gaat online, Bohn Stafleu van Loghum, Houten, bl. 13 & 14. Trimbos Instituut (2014), E-mental health, (webpagina) URL: http://www.trimbos.nl/onderwerpen/e-mental-health Laatst gezien: 17 september 2014 Ulrich, K. (2003), KJ Diagrams, University of Pennsylvania, Philadelphia, bl. 3. Verberk, F. en M. de Kuiper (2006), Verpleegkunde volgens het Neuman Systems Model.. Van Gorcum, Assen, bl. 25-26, 154 Verheij, F., (2011), Integratieve kinder- en jeugdpsychotherapie, Uitgeverij Van Gorcum, Assen, bl. 30 t/m 37. Vermeend, W. (2012), De wereld van het internet, Einstein Books, Den Haag. Wampold, B (2012), The Therapeutic Relationship in E-Therapy for Mental Health: A Systematic Review, bl. 1 Weerman, A. (2010a), Zes psychologische stromingen en één cliënt, Uitgeverij Nelissen, Soest, bl. 49. Weerman, A. (2010b), Zes psychologische stromingen en één cliënt, Uitgeverij Nelissen, Soest, bl. 60. Weger, de E., D. Macinnes, J. Enser, S.J. Francis en F.W. Jones (2013), Implementing video conferencing in mental health practice, Journal of Psychiatric an Mental Health Nursing, Blackwell Publishing Kent, United Kingdom, bl. 448 t/m 458. Wester, F.(2009), Analyse van kwalitatief onderzoeksmateriaal. Bohn Stafleu van Loghum, Houten. URL: http://www.henw.org/archief/volledig/id2750-analyse-van-kwalitatief-onderzoeksmateriaal.html Geraadpleegd via: Henw.org Laatst gezien: 26-11-2014

20

Zee, F. van der (2010a), Methodologie voor onderzoek in de verpleegkunde, BMOOO, Groningen, bl. 230 & 231 Zee, F. van der (2010b), Methodologie voor onderzoek in de verpleegkunde, BMOOO, Groningen, bl. 102.

21

Bijlagen

22

Bijlage 1: Beoordelingsformulier Beoordelingsformulier Onderzoeksverslag (minor POZ) Naam studenten : Susanne Meyer & Trudy Vinke Studentnummers : S1047279 & S1052352 Opleidingsvariant : Voltijd Studieloopbaanbegeleider : Annette de Boer & Carolien van Leussen Beoordelingsniveau : Bachelor Titel onderzoeksverslag : Beeldbellen in de verpleegkundige praktijk binnen de GGZ

Voorwaarden*: Voldaan Niet voldaan

Documentnaam is: Studentnummer VoornaamAchternaamstudent Ozverslag versienummer en datum

Nederlandse samenvatting; 200-300 woorden

Van inleiding tot en tot met aanbevelingen 3000-5000 woorden (zonder eventuele bijlage)

Het onderzoeksverslag is in correct Nederlands geschreven, d.w.z. doet recht aan de regels van interpunctie en spelling (max 3 spellingsfouten per pagina).

*: Bij 1 of meer ‘niet voldaan’ wordt het onderzoeksverslag niet beoordeeld met een cijfer. De student ontvangt dan alleen schriftelijke feedback van de beoordelaar.

EINDCIJFER: Motivering: (verplicht invullen)

Beoordelaar:

Naam docent Datum Handtekening

1e beoordelaar

2e beoordelaar

Beoordeling onderzoeksverslag Bepaal per onderdeel het aantal toe te kennen punten dat het beste past bij het bereikte eindniveau van de student. Licht dit toe op het formulier bij de motivering. Bepaal eindbeoordeling als volgt (cesuur): Som toegekende punten / 10 geeft eindscore met 1 decimaal (afgerond naar boven) Indien eindcijfer > 5,5 dan is de toets Onderzoeksverslag behaald. Maximaal aantal toe te kennen punten per onderdeel:

Onderdeel Max. aantal punten

Samenvatting 5

Inleiding 10

Methoden 20

Resultaten 25

Discussie en conclusie 25

Aanbevelingen 10

Vormeisen 5

Totaal Max. 100

23

Criteria t.b.v. de beoordeling van het onderzoeksverslag Punten

V Samenvatting (max. 5 punten)

De samenvatting bevat de probleem –en doelstelling en eventuele hypothese(n).

De samenvatting beschrijft bondig de methode (aanpak) van het onderzoek.

De samenvatting geeft een opsomming van de belangrijkste resultaten van het onderzoek.

De samenvatting bevat een conclusie, waarin antwoord wordt gegeven op de onderzoeksvraag en eventuele hypothese(n).

De samenvatting bevat een korte discussie, waarin onderzoeksmethode en onderzoeksresultaten worden geëvalueerd.

De samenvatting bevat kernachtig beschreven aanbevelingen, waaronder suggesties voor vervolgonderzoek.

Inleiding (max. 10 punten)

In de inleiding is de aanleiding voor het onderzoek beschreven.

In de inleiding is de context van het onderzoek beschreven.

De keuze voor het onderwerp van het onderzoek is gemotiveerd op basis van maatschappelijke relevantie.

De student beschrijft in het theoretisch kader hoe het eigen onderzoek aansluit bij wat reeds met betrekking tot het onderzoeksonderwerp onderzocht is en wat het vernieuwende karakter van het eigen onderzoek is.

De afbakening van het onderzoeksonderwerp is verantwoord aan de hand van de resultaten van het vooronderzoek (literatuuronderzoek, oriënterende gesprekken in de praktijk). De verpleegkundige relevantie (op hbo–niveau) van het onderzoek is onderbouwd. De inleiding bevat een duidelijke, kernachtig geformuleerde probleem –en doelstelling, welke onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

Relevante begrippen zijn geoperationaliseerd c.q. gedefinieerd. Punten

Methoden (maximaal 20 punten)

De keuze van het onderzoeksdesign (kwantitatief/kwalitatief of mixed methods design en dataverzamelingsmethode) is onderbouwd vanuit zowel theoretisch als praktisch oogpunt (tijd, geld, beschikbaarheid).

Het onderzoeksmodel geeft de factoren weer die een rol spelen bij de probleemstelling en diens (verwachte) relaties onderling (indien van toepassing). De onderzoekspopulatie, eventuele steekproef en wijze van steekproeftrekking zijn onderbouwd beschreven.

Er is een beschrijving van de populatie op achtergrondkenmerken gegeven.

De dataverzamelingsmethode(n) is/zijn passend bij de probleemstelling, doelstelling en eventuele deelvragen. Er wordt een bondige beschrijving gegeven van de wijze waarop relevante termen in het onderzoek zijn geoperationaliseerd naar meetbare begrippen.

Er wordt onderbouwd op welke wijze het meetinstrument voor dataverzameling ontworpen of geselecteerd werd.

Er wordt onderbouwd op welke wijze men respons heeft willen bevorderen.

Er wordt onderbouwd op welke wijze men de betrouwbaarheid en validiteit heeft willen vergroten. Er wordt onderbouwd op welke wijze er rekening werd gehouden met juridische en/of ethische aspecten van het onderzoek. De analyseprocedure van verzamelde gegevens in het onderzoek wordt onderbouwd en correct beschreven.

De wijze van data-analyse is passend bij de gekozen dataverzamelingsmethode(n).

24

Punten

Resultaten (maximaal 25 punten)

Er wordt een objectief en zo onafhankelijk mogelijk beeld geschetst van de belangrijkste verzamelde onderzoeksgegevens.

Er wordt een beschrijving gegeven van de respons van het onderzoek.

De belangrijkste resultaten worden feitelijk weergegeven, zonder interpretatie en conclusie.

Punten

Discussie en conclusie (maximaal 25 punten)

De discussie geeft een onderbouwde interpretatie van resultaten en bevat een evaluatie van gebruikte methoden en van resultaten.

In de conclusie worden probleem –en doelstelling herhaald en wordt er antwoord gegeven op de probleemstelling van het onderzoek. In de conclusie worden resultaten geïnterpreteerd en wordt hieraan een conclusie verbonden, zonder cijfers te vermelden of nieuwe feiten aan te halen.

In de discussie en conclusie zijn uitspraken onderbouwd met relevante literatuur.

Aanbevelingen (maximaal 10 punten) Punten De aanbevelingen zijn helder, eenduidig (voor één uitleg vatbaar) en resultaatgericht beschreven

en zijn gericht op het onderzoeksonderwerp.

Er worden suggesties voor verbeteringen en vervolgonderzoek gedaan die haalbaar en op korte termijn te realiseren zijn.

Punten

Vormeisen (maximaal 5 punten)

Er zit samenhang tussen de onderdelen van het onderzoeksverslag.

Eventueel gebruikte tabellen en figuren zijn gebruikt ter verduidelijking van de resultaten en zijn bondig toegelicht (indien van toepassing).

Er is een consistente literatuurlijst met referenties naar zoveel mogelijk wetenschappelijke artikelen.

Literatuurlijst en bronvermelding voldoen in vorm en structuur aan de eisen zoals gesteld in het document Schriftelijke Werkstukken Vormcriteria.

Er is sprake van actief taalgebruik, een correcte formulering en stijlgebruik.

Er is sprake van een verzorgd uiterlijk en het geheel is uitgewerkt volgens de algemene eisen die gelden t.a.v. de lay-out (volgens Schriftelijke Werkstukken Vormcriteria).

Totaal aantal punten (maximaal 100 punten):

25

Bijlage 2: Resultaten na affinity diagramming

IPG Interactie professional & cliënt Binnen dit thema wordt aangegeven dat het ritueel van de jas ophangen en het koffie drinken niet meer aanwezig is bij het gebruik van beeldbellen in tegenstelling tot huisbezoeken. Hierdoor wordt ervaren dat het huisbezoek daardoor langer duurt. Wel geven respondenten aan dat de eigen houding tijdens het beeldbellen actiever en geconcentreerder is. Een ander verschil met beeldbellen is dat bij een huisbezoek al beïnvloeding op de situatie plaats vind door alleen maar als zorgverlener aanwezig te zijn. Cliënten lijken zich meer op hun gemak te voelen als de zorgverleners bij hun thuis komt. Volgens de respondenten kan het leerzaam zijn om zichzelf en het eigen gedrag terug te zien op het scherm, dit werkt als een spiegel. Volgens de respondenten is het belangrijk om bij de gezinnen te checken wat zij van het beeldbellen vinden. Overwegingen bij inzetten beeldbellen Er wordt aangegeven door de respondenten dat er bij beeldbellen voortdurend nagedacht moet worden over verschillende vragen: “Past het hier? Is het nuttig? Kan het hier wel (Focusgroep 2)?” Daarbij is de cliënt doorslaggevend. “Het gezin is de expert, niet de hulpverlener (Focusgroep 2).” Beeldbellen wordt bewust op afspraak ingezet, “om ze zelf verantwoordelijk te houden (Focusgroep 1).” Verder geven respondenten aan dat beeldbellen in combinatie met huisbezoeken een goed initiatief is. Er wordt hierbij wel duidelijk aangegeven dat beeldbellen geen vervanging is voor een huisbezoek. Wanneer de behandeling alleen uit beeldbellen bestaat, wordt er volgens de respondenten een belangrijk stuk gemist. Je ziet bij huisbezoeken meer interactie tussen de gezinsleden en de dagelijkse gebeurtenissen. "Dat is de kracht van de module, dat je daar tussen zit, dat je dat ziet en meemaakt (Focusgroep 1)." Positieve ervaringen Volgens de respondenten kan beeldbellen een drempelverlagende werking hebben. Ook wordt het ervaren als een goed middel om in te zetten wanneer gezinnen meerdere huisbezoeken te zwaar vinden. Er wordt ook meerdere keren genoemd dat met beeldbellen het contact korter duurt en sneller to the point is dan bij huisbezoeken. Dit wordt volgens de respondenten ook als prettig ervaren door cliënten. “We zijn er allemaal enthousiast over (Focusgroep 2)!” Negatieve ervaring Er zijn gezinnen die absoluut niet willen beeldbellen. “Gezin vond het onprettig om tegen een beeldscherm te praten, misten het persoonlijke contact (Focusgroep 1).” Zorgverleners uit deze focusgroepen ervaren het als naar, dat cliënten uit beeld kunnen verdwijnen. Verder wordt het beeldbellen als oppervlakkiger gezien. “Maar je mist de diepere laag (Focusgroep 1).” Indicaties “Voor jongeren zou het handig kunnen zijn (Focusgroep 2).” Bij jongeren lijkt beeldbellen volgens de respondenten makkelijker inzetbaar, omdat die al meer gebruik maken van internet en elektronica. Ook voor kinderen die prikkelgevoelig zijn is beeldbellen een goed middel, want “je komt niet in de ruimte van het kind (Focusgroep 1)”. Wanneer er twijfels zijn over de veiligheid van de zorgverlener bij een huisbezoek, kan hier beeldbellen worden ingezet volgens de respondenten. Contra-indicaties Er kwamen verschillende punten naar voren uit de focusgroepgesprekken over situaties waar beeldbellen beter niet ingezet kan worden. Waaronder dat wanneer cliënten gestrest raken van

26

apparatuur, het beter niet ingezet kan worden. Ook bij kleine kinderen is het volgens de respondenten lastig in te zetten. “Kleine kinderen verdwijnen uit beeld, gaan op de knoppen drukken of vergeten het beeldscherm (Focusgroep 1).” Tijd en flexibiliteit Onder dit thema wordt meerdere keren aangegeven door de respondenten dat er minder reistijd is bij het gebruik van beeldbellen. Ook wordt aangegeven dat het een flexibel in te zetten middel is, waarbij makkelijker meerdere contacten ingepland kunnen worden op dezelfde dag. Ook wordt een beeldbelcontact als minder belastend ervaren, het is volgens de respondenten wat rustiger dan een huisbezoek. Wanneer de zorgverlener een “niet pluis gevoel heeft (Focusgroep 1)”, is beeldbellen niet verstandig om in te zetten. Vooral als de zorgverlener het gevoel heeft iets te missen, dan is met beeldbellen de kans groot dat er nog meer informatie gemist wordt. Bij zwaardere zorgvragers wordt het als niet handig ervaren, zoals bij zorgmijdende gezinnen. Afstand en doelgerichtheid De respondenten geven het volgende over beeldbellen aan: “Beeldbellen is functioneler contact, zakelijker, letterlijk en figuurlijk meer afstand (Focusgroep 1).” Hierdoor worden vragen concreter gesteld en er wordt minder voorzichtig gevraagd. Beeldbellen is behandelen op een andere manier volgens de respondenten. Er is namelijk: meer gerichtheid, meer zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid. Hier zegt een respondent het volgende over: “Je bent bereikbaar en beschikbaar, maar ze moeten het zelf doen. Bij beeldbellen heb je minder dat ze het gevoel krijgen dat jij het voor ze doet (Focusgroep 1).” Ook geven respondenten aan dat ze erg doelgericht zijn, hierdoor kan er wel informatie gemist worden. Daarom kan beeldbellen beter niet ingezet worden, wanneer er door de zorgverleners nog afgetast en geobserveerd wordt. Er moet van te voren afgesproken worden, wat er besproken gaat worden tijdens het beeldbellen. Hierdoor wordt het contact functioneler. Een respondent geeft aan: “Wanneer je de diepte in wil gaan, is er teveel afstand met beeldbellen (Focusgroep 2).” Interventies Verschillende respondenten benoemen dat beeldbellen geen nieuwe vormen van interventies mogelijk maakt. Het leidt tot anders inzetten en gebruiken van vaardigheden en interventies. “Concretere vragen, doelgerichter werken, meer plannen, functioneler. Je leert jezelf anders inzetten (Focusgroep 1).” Via beeldbellen kunnen er dingen gecheckt worden, doelen geëvalueerd worden en teruggekoppeld worden hoe het met die cliënt gaat. Ook gesprekstechnieken kunnen goed via beeldbellen. Wanneer er al een basis van een relatie is met de cliënt, kan beeldbellen ingezet worden. “Huidige interventies en gesprekstechnieken kunnen prima worden toegepast via beeldbellen, idem huidige hulpmiddelen (Focusgroep 1).” Verder wordt er aangegeven door de respondenten, dat beeldbellen leuk gevonden moet worden en dat je anders het niet moet doen. Niet via beeldbellen De respondenten geven aan dat je met beeldbellen niet tegelijk kunt documenteren. Ook kunnen bepaalde interventies niet samen met beeldbellen. Voorbeelden hiervan zijn: interventies die met het gezin samen worden gedaan, omdat het beeldscherm te klein is. Een genogram6 bijvoorbeeld kan niet via het beeldscherm gemaakt worden. De interventies, waarmee spelletjes gespeelt moeten worden, kan ook niet via het beeldbellen. Ook wordt er door de respondenten de volgende reden gegeven om niet te beeldbellen: “Goedkoper/sneller/makkelijker, daarom moet je niet gaan

6 Familie in kaart brengen door uit te tekenen van familiepatronen en gezinsinteractiepatronen. Om de structuur zichtbaar te maken wordt er gebruik gemaakt van symbolen. Het kan bijvoorbeeld op een flap-over gemaakt worden (Verheij 2005).

27

beeldbellen (Focusgroep 2).” Ruimte / Omgeving Wanneer er via het beeldbellen gecommuniceerd wordt, zijn er minder dingen in de omgeving die afleidend kunnen werken. Een nadeel is dat er signalen door de professionals gemist kunnen worden, doordat het huis niet gezien wordt. “Het huis zegt veel over mensen dat is de kracht van thuis komen (Focusgroep 1).” Anderzijds komt de privacy van de professional in het geding, wanneer de professional vanuit zijn huis beeldbelt. De zorgprofessionals beeldbellen daarom het liefst vanaf kantoor. Er kan namelijk door de cliënt informatie uit hun omgeving gezien worden. “Thuis beeldbellen gaat over de grens (Focusgroep 2).” Interactie in het gezin Met beeldbellen worden er signalen gemist volgens de respondenten. Zo kunnen de professionals niet zien wat er in de omgeving van de cliënt gebeurd en de interactie tussen het gezin wordt gemist. Een voorbeeld: "Moeder kan wel wat vertellen, maar dan zie je de puber in de hoek niet, hoe die zijn moeder compleet belachelijk loopt te maken (Focusgroep 1)." Aan de andere kant kan soms beeldbellen meer opleveren. Wanneer er ruzie is kan er met beeldbellen gezegd, worden dat mensen naar elkaar toe moeten schuiven. Dit kan met een huisbezoek niet. Implementatie Er wordt door de respondenten aangegeven dat gezinnen enthousiast moeten zijn voor het beeldbellen, om het in te kunnen zetten. Volgens de respondenten zijn veel mensen huiverig om beeldbellen te gebruiken. Om te beginnen met beeldbellen moeten de professionals over een bepaalde drempel heen. Ook wordt aangegeven: “Iedere verpleegkundige moet in principe kunnen beeldbellen (Focusgroep 1).” Verder geven de respondenten aan, dat mensen vaak te beleeft zijn om eerlijk hun mening over het beeldbellen te geven. Na het verloop van de pilot verdwijnt vaak langzaam het beeldbellen.

FACT Organisatie Er wordt door de respondenten aangegeven dat de organisatie en de inzet van beeldbellen voor- en nadelen heeft. Voordelen zijn onder andere gericht op tijd en de mogelijkheid tot combineren met andere werkzaamheden. “Heeft meerwaarde dat je tegelijkertijd het EPD open kunt hebben staan (Focusgroep 4).” De nadelen zijn meer gericht op de interactie en het verzamelen van informatie. Zo wordt aan gegeven dat het minder persoonlijk is dan bij een huisbezoek. “Beeldbel scherm staat in kantoor, er zitten mensen omheen. Je wilt het persoonlijk maken en dan lopen er mensen door het beeld of je hoort ze praten (Focusgroep 4).” Met betrekking tot informatie wordt aangegeven: “Het ontneemt me ook een stuk informatie of gelegenheid tot... (Focusgroep 4)” Met betrekking tot de uitvoering van beeldbellen geven respondenten aan dat je de tijd moet nemen om te beeldbellen en het een plekje te geven. “(Zorg op maat) Daar moest die beeldzorg een plek in krijgen (Focusgroep 4).” Daarbij wordt door de respondenten aangegeven dat beeldbellen structureel en flexibel ingezet moet worden. Het beeldbellen Meerdere respondenten geven aan dat met beeldbellen sneller de kern van een gesprek gevonden wordt. “Je komt sneller tot de kern met beeldbellen (Focusgroep 3).” Ook geven respondenten aan dat het een goede aanvulling is op het gewone huisbezoek en dat soms nieuwe of andere dingen worden bereikt. “Beeldbellen geeft meerwaarde, je bereikt soms dingen die je anders niet had bereikt (Focusgroep 3).” Respondenten geven ook aan dat het contact laagdrempeliger is en minder prikkels geeft dan bij een huisbezoek. Meerdere respondenten geven aan dat alle gesprektechnieken

28

ook uit te voeren zijn via beeldbellen. “Maar alle gesprekstechnieken kun je in principe wel via Telezorg doen (Focusgroep 4).” Bijkomende uitkomsten (bijvangst) De respondenten geven aan dat beeldbellen niet bij iedere groep zorgvragers goed inzetbaar is. Er kan door de cliënt meerdere malen per dag ingebeld worden. “Beeldbellen is niet geschikt voor cliënten die heel sterk claimen of dwangmatig bellen (Focusgroep 4).” Over bemoeizorg zegt een van de respondenten: “Ik denk dat het voor die groepen niet haalbaar is (Focusgroep 4).” Er wordt daarbij aangegeven dat het beeldbellen op zich ook claimgedrag in de hand kan werken. “Er ontstaat een soort claimgedrag (Focusgroep 4).” Het beeldbellen kan als ingang fungeren wanneer een cliënt een crisis of gedoe ervaart. “Bij crisis of gedoe, kunnen cliënten eerder met hen in contact komen, totdat er hulp wordt geboden (Focusgroep 4).” “Bij crisis is beeldbellen een ingang (Focusgroep 3).” Het beeldbellen geeft, volgens de respondenten, ook structuur aan cliënten. Over zorgmijders zeggen de respondenten dat beeldbellen juist goed werkt, omdat het laagdrempelig contact is. Resultaten beeldbellen De respondenten geven aan dat beeldbellen goed in te zetten is als ‘vangnet’ zowel als tijdens het afbouwen van zorg. “Beeldbellen is een handig vangnet “voor achter de hand”, of voor nazorg (Focusgroep 4).” Een voorbeeld wat een van de respondenten aandraagt laat ook zien dat beeldbellen een preventieve functie kan hebben. “Medicatie inname onder toezicht, via beeldbellen, was succes. Client wilde geen mensen in huis hebben, moest regelmatig worden opgenomen, houdt het nu al lang vol thuis (Focusgroep 4).” Ook kan beeldbellen voor een gevoel van rust en veiligheid zorgen bij cliënten. “Dat cliënt weet dat hij kan bellen, contact kan zoeken over een vraag, aandacht kan krijgen bijvoorbeeld. Ten tijde van een crisis (Focusgroep 4).” “Regelmatig beeldbelcontact met cliënt om spanning te reguleren, gevoel van veiligheid en rust geven (Focusgroep 4).” Beeldbelcontact kan ook de zelfstandigheid van cliënten bevorderen volgens de respondenten. Beeldbellen vs. Telefonie vs. Huisbezoek “Nadeel van beeldbellen is dat je zaken kunt missen, maar in veel gevallen kan het een huisbezoek vervangen. En dan is het ook een effectief gesprek (Focusgroep 4).” Zoals de respondent hierboven ook aangeeft is beeldbelcontact een effectieve vorm, maar waarbij er wel zaken gemist kunnen worden. Ook wordt hierbij aangegeven dat bij sommige cliënten meer te halen is uit huisbezoeken dan uit beeldbelcontact. De respondenten geven aan dat het lastig is dat je iemand niet recht aan kunt kijken. “Om iemand recht aan te kijken, moet je hem juist niet aankijken dat is erg lastig. Je ziet iemands ogen niet meer. Je kijkt iemand nooit recht in de ogen (Focusgroep 4).” De respondenten vergelijken beeldbellen met telefonie, dan is volgens hun beeldbellen net wat vriendelijker dan telefooncontact. Daarbij wordt wel aangegeven door een respondent: “Het wordt wel erg statisch als je alleen maar achter een scherm zit (Focusgroep 3).” Respondenten geven ook aan dat het niet altijd prettig is zichzelf te kunnen zien op het beeldscherm. Privacy De respondenten geven aan dat de inzet van beeldbellen anoniemer is voor de cliënten dan huisbezoeken zijn. “Het is vrij anoniem, niemand ziet hulpverleners bij je thuis komen (Focusgroep 3).” Ook geven respondenten aan dat er meer privacy voor de cliënten is, omdat er niemand lijfelijk in hun huis komt. “Je breekt niet in in hun privacy, je breekt niet in in hun huiskamer (Focusgroep 4).” (Hulpverleners-) relatie Om te kunnen beeldbellen is het volgens de respondenten niet noodzakelijk om een cliënt te kennen. Echter geven respondenten aan dat het niet ingezet zou moeten worden tijdens de beginfase van een behandeling. “Beeldbellen niet tijdens contactopbouw (van bemoeizorg) later wel als er een band is (Focusgroep 4).” Respondenten geven aan dat beeldbellen geen vervanging moet zijn voor persoonlijk contact. Ook kan beeldbellen bijdragen aan het vergroten of onderhouden van het

29

netwerk van cliënten. “Het netwerk van cliënten wordt soms groter door de mogelijkheid te kunnen beeldbellen (Focusgroep 3).” Indicatie en planning Respondenten geven aan dat beeldbellen altijd in overleg met de cliënten moet. “Altijd afstemmen, het is geen moeten (Focusgroep 3).” Ook geven respondenten aan dat wanneer cliënten toch niet blij zijn met beeldbellen, het moet stoppen. “Als het niet bevalt dan stopt het (Focusgroep 3).” Er wordt binnen het FACT-team overlegd of beeldbellen ingezet wordt. Kennis en competenties Volgens de respondenten is er voor beeldbellen geen nieuwe kennis nodig. “Kennis is niet nodig, je moet het gewoon een keer doen (Focusgroep 3).” Wel geven respondenten aan dat wanneer iemand net afgestudeerd is er misschien wel een nieuwe vaardigheid bij komt, namelijk het inschatten of beeldbellen past binnen de situatie. “Iemand die net van de HBO-V komt die kan dat niet en die kan ook nog niet telezorgen. Het vergt misschien toch extra vaardigheid om te kunnen inschatten: is volgende afspraak beeldbellen of niet (Focusgroep 4).” Anderzijds wordt door respondenten ook aangegeven dat “iedere verpleegkundige kan beeldbellen (Focusgroep 3).”

Bijzonderheden & Meespelende factoren De techniek kan invloed hebben op het wel of niet inzetten van beeldbellen. Het geeft in deze context geen direct antwoord op de hoofdvraag, maar dit aspect is ook niet verwaarloosbaar. Respondenten geven aan dat in te toepassing van IPG bewust gekozen is voor huisbezoeken. Dit is volgens hun een deel van deze vorm van zorgverlening. Daarbij vragen de respondenten zich af waarom huisbezoeken nu (deels) vervangen kunnen worden door beeldbelcontact. “Er is bewust gekozen voor huisbezoeken, waarom dan nu beeldbellen (Focusgroep 2)?” Uit de focusgroepen blijkt dat er verschillende overtuigingen en bedenkingen leven bij de zorgprofessionals. Deze hebben een invloed op de manier van zorgverlening. Voorbeelden van overtuigingen of bedenkingen bij beeldbellen zijn:

“Beeldbellen wordt een beetje ervaren als een verkapte bezuinigingsmaatregel (Focusgroep 2).”

“Onze grootste angst is dat het een vervanger wordt. Dat je het moet doen omdat het zuiniger is (Focusgroep 2).”

“Iemand die net van de HBO-V komt die kan dat niet en die kan ook nog niet telezorgen. Het vergt misschien toch extra vaardigheid om te kunnen inschatten: is volgende afspraak beeldbellen of niet (Focusgroep 4).”

“Breng ook wat meer positieve aspecten in kaart, met onderbouwing (om collega’s mee te overtuigen (Focusgroep 1).”

Opvallend is ook dat de respondenten aangeven beeldbellen niet vast in een protocol te willen zien. Wel geven respondenten hierbij aan dat een richtlijn handig kan zijn voor zorgprofessionals die net beginnen met beeldbellen.

30

Bijlage 3: Resultaten na tweede analyse

IPG Respondenten geven aan dat wanneer beeldbellen ingezet wordt, dit leidt tot een korter contactmoment. Doordat verschillende rituelen van een huisbezoek wegvallen. Het volgende wordt er door een respondent over gezegd: “Je neemt er meer de tijd voor denk ik. Ik denk dat het is op het moment dat je op huisbezoek gaat neem je de tijd om dan inderdaad even te gaan zitten soms even koetjes en kalfjes. Om even dat contact soepel te houden.”(F1, R3) Tijdens het beeldbellen merken de respondenten dat zij actievere, geconcentreerdere houding aannemen en doelgerichter zijn dan bij een huisbezoek. Beeldbellen wordt als functioneler bestempeld door de respondenten, omdat het gesprek meer to the point is dan bij een huisbezoek. Er is letterlijk en figuurlijk meer afstand. Vragen worden via beeldbellen concreter en minder voorzichtig gesteld. Wel geven respondenten aan dat er bij beeldbellen ook een grote kans is dat er informatie gemist wordt. Dit komt, volgens de respondenten, doordat de omgeving en interactie binnen het gezin niet gezien wordt. De respondenten geven daarbij aan dat een huis veel over iemand kan zeggen, wanneer dit weggelaten wordt is sommige informatie niet beschikbaar voor de zorgverlener. Het beeldbellen zelf wordt door respondenten als oppervlakkiger gezien. Zij geven daarbij aan dat met beeldbellen een diepere laag en een stukje persoonlijk contact in een gesprek gemist wordt. Beeldbellen kan ingezet worden wanneer meerdere huisbezoeken als te zwaar wordt ervaren door cliënten, dit werkt drempelverlagend volgens de respondenten. Ook geven de respondenten aan dat daarom een huisbezoek in combinatie met beeldbellen een goede manier om beeldbellen in te zetten. Beeldbellen op zich is volgens de respondenten geen vervanging voor een huisbezoek Respondenten geven aan dat het beeldbellen bij jongeren wel eens goed zou kunnen werken. Ook is het beeldbellen bij prikkelgevoelige kinderen handig volgens de respondenten, omdat de zorgverlener niet in de ruimte van het kind komt. Echter zijn er volgens de respondenten ook groepen waarbij beeldbellen beter niet ingezet kan worden. Bijvoorbeeld bij gezinnen met kleine kinderen (deze zijn snel afgeleid), mensen die gestrest raken door de apparatuur of zorgmijdende gezinnen. Dit komt volgens de respondenten voornamelijk voort uit het feit dat bij de inzet van beeldbellen de cliënten een redelijke mate van zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid moeten hebben. Volgens de respondenten is het belangrijk steeds te blijven kijken of het beeldbellen wel in de situatie en bij de cliënt past. Ook geven respondenten aan dat wanneer de zorgverlener zelf het idee heeft dat het contact niet volledig genoeg is, of dat zij een ‘niet-pluis-gevoel hebben’, er gekozen zou moeten worden voor huisbezoeken. Andersom kan een cliënt ook aangeven dat hij of zij het beeldbellen als onprettig ervaart, dan zou volgens de respondenten het beeldbellen moeten stoppen. De respondenten geven aan dat zij het gevoel hebben dat de cliënten zich meer op hun gemak voelen wanneer de zorgverlener bij de hun thuis komen. Beeldbellen levert volgens de respondenten geen nieuwe interventies op, wel leidt het tot het anders inzetten van bestaande interventies. De bestaande gesprekstechnieken kunnen volgens de respondenten prima ingezet worden via beeldbellen en datzelfde geldt voor de meeste hulpmiddelen. Het wordt volgens de respondenten lastig om interventies in te zetten waarbij het hele gezin betrokken is en waarbij veel interactie nodig is. Het is hierbij volgens de respondenten belangrijk dat er een basis van een relatie is met de cliënt. Volgens de respondenten kan iedere verpleegkundige beeldbellen toepassen. Hier zijn volgens de respondenten geen nieuwe competenties of kennis voor nodig. Juist omdat het beeldbellen een flexibel in te zetten middel is, geven de respondenten aan er enthousiast over te zijn. Zij geven aan dat er minder reistijd is en dat beeldbelcontact voor de respondenten als minder belastend wordt

31

ervaren dan huisbezoeken. Ook geven de respondenten aan dat beeldbellen ingezet kan worden wanneer een huisbezoek te gevaarlijk lijkt voor de zorgverlener. Respondenten geven aan dat het beeldbellen ingezet moet worden als de zorgverlener en de cliënten er zelf ook achter staan en enthousiast over zijn. Hierbij wordt door de respondenten aangegeven dat het hun verstandig lijkt beeldbellen niet in te zetten tijdens het aftasten en observeren. Beeldbellen moet volgens de respondenten niet worden ingezet met als reden dat het goedkoper, makkelijker of sneller is. Andersom kan het voor de zorgverlener juist inbreuk maken op de privacy, wanneer de zorgverlener vanuit huis beeldbellen inzet. Respondenten geven aan dat dit beter niet gedaan kan worden en dat zorgverleners beter vanaf kantoor gebruik kunnen maken van beeldbellen. Respondenten geven aan dat zij het als leerzaam ervaren dat het eigen gedrag zichtbaar is bij het beeldbellen, dit werkt als een soort spiegel. Als laatste geven de respondenten aan dat wanneer de pilot stopt, het beeldbellen ook langzaam verdwijnt.

FACT Respondenten geven aan dat beeldbellen zijn voor- en nadelen heeft. Zo wordt onder andere

aangegeven dat het beeldbellen minder tijd kost en makkelijk te combineren is met andere

werkzaamheden, zoals het EPD. Het wordt als nadeel ervaren door de respondenten dat het

beeldbellen minder persoonlijk is. Ook geven respondenten aan dat het ze een stuk informatie

ontneemt, of de gelegenheid daartoe. Informatie kan gemist worden, die bij huisbezoek wel

verkregen had kunnen worden volgens de respondenten. Ook geven repondenten aan dat het een

nadeel is dat iemand nooit recht aangekeken kan worden. Twee respondenten in gesprek over het

aankijken tijdens beeldbellen: “[respondent 6]: Je kijkt natuurlijk naar de camera, je probeert iemand

aan te kijken. [Meerdere respondenten]: Ja! Hahaha. [respondent 6]: Dat vind ik lastig gewoon, je

probeert iemand aan te kijken, dan moet je iemand niet aankijken weetjewel. Ik beweeg dan wel een

beetje mee, ik vind dat heel lastig. Dan in beeld te hangen enzo, dat is gewoon niet handig.

[respondent 3]Je ziet zijn ogen niet meer, nee.”(F4, R6 en R3)

Echter vinden respondenten, wanneer telefonie en beeldbellen vergeleken wordt, dat beeldbellen vriendelijker is dan contact via de telefoon. Volgens de respondenten is er tijd nodig om beeldbellen goed te implementeren. Het moet structureel en flexibel een plaats krijgen binnen de zorg. De respondenten geven aan dat via beeldbellen de kern van een gesprek sneller wordt gevonden dan bij een huisbezoek, het gesprek is effectiever. Bij huisbezoeken zijn er meer prikkels en afleiding dan bij beeldbellen volgens de respondenten. Ook kan beeldbellen er volgens de respondenten voor zorgen dat er nieuwe of andere doelen worden bereikt, die met huisbezoeken niet bereikt waren. De respondenten geven aan dat alle bestaande gesprekstechnieken goed via beeldbellen in te zetten

zijn. Ook is beeldbellen goed in te zetten als vangnet voor achter de hand of als afbouwing van de

zorg. Het beeldbellen kan volgens een voorbeeld van een respondent ook een preventieve werking

hebben. Doordat mensen vanuit huis contact kunnen hebben zonder dat een zorgverlener daarbij

inbreuk hoeft te maken in het huis van een cliënt. Een voorbeeld van een cliënt die onder beeldbel

toezicht zijn medicatie inneemt: “Hij vind het prettig dat wij niet bij hem binnen komen. En de

structuur is dat hij echt altijd zijn medicatie inneemt onder toezicht. Dat vind ik ook wel een succes.

Die meneer die was voorheen nouja, zegmaar om de twee maanden kwam die weer bij ons langs

voor een opname. En nu houdt hij het toch al langer vol gewoon thuis.”(F4, R8)

Ook is er meer privacy voor de cliënt doordat niemand zorgverleners bij de cliënt thuis ziet komen. Het beeldbellen kan bij cliënten zorgen voor structuur en een gevoel van rust en veiligheid, volgens de respondenten. Het beeldbellen is volgens de respondenten een goede ingang bij crisis of gedoe, er kan sneller contact met de cliënt worden opgenomen. Ook kan beeldbellen volgens de

32

respondenten helpen de zelfstandigheid van cliënten te bevorderen. Het netwerk van cliënten zou volgens de respondenten ook groter (of beter onderhouden) kunnen worden door de mogelijkheid te kunnen beeldbellen. De respondenten geven aan dat het niet noodzakelijk is om een cliënt te kennen. Beeldbellen zou echter niet ingezet moeten worden tijdens de beginfase van de behandeling volgens de respondenten. In veel gevallen kan beeldbellen een huisbezoek vervangen zeggen de respondenten. Wel geven zij aan dat het geen volledige vervanging moet zijn voor persoonlijk contact. Respondenten laten ook zien dat het beeldbellen altijd in overleg met de cliënt ingezet moet worden, wanneer later blijkt dat het de cliënt toch niet bevalt moet het stoppen. Ook geven de respondenten binnen deze groep aan dat in FACT-teams overlegd wordt over de inzet van beeldbellen. Volgens de respondenten kan beeldbellen ook een negatieve uitwerking hebben bij sommige groepen zorgvragers. Hiermee bedoelen respondenten dat het claimend gedrag in de hand kan werken, dit is volgens de respondenten voornamelijk bij cliënten die sterk claimen of dwangmatig bellen. Volgens respondenten is het voor zorgmijders juist een goed werkend middel, omdat het contact erg laagdrempelig is. Volgens de respondenten is er voor beeldbellen geen nieuwe kennis nodig, iedere verpleegkundige moet kunnen beeldbellen. Echter geven respondenten wel aan dat wanneer iemand net afgestudeerd is van de HBO-V, zij misschien toch een extra vaardigheid nodig hebben om een goede inschatting te kunnen maken over de inzet van beeldbellen. Respondenten geven aan dat zij het niet prettig vinden om zichzelf in beeld te kunnen zien tijdens het beeldbellen.

33

Bijlage 3: Resultaten na derde analyse Dit naar de resultaten en verhalender uitschrijven, uitzoeken wat er over belangrijke zinnen nog

meer is gezegd en er een paragraaf van maken. Een aantal trends uitwerken:

3.1 IPG: Beeldbellen is functioneler dan een huisbezoek. Met beeldbellen wordt de omgeving en de interactie

met het gezin gemist, hierdoor kan er informatie gemist worden. In een beeldbelgesprek is het

moeilijk om tot een diepere laag in het gesprek te komen. Ook is het beeldbellen niet bij iedere

zorgvrager in te zetten. Verder worden er tijdens een beeldbelgesprek de rituelen gemist, die

normaal met een huisbezoek er wel zijn. De cliënt moet de ruimte hebben om zijn of haar mening

over beeldbellen te kunnen uitten.

Er moet een basis van een relatie zijn met de cliënt, om beeldbellen te kunnen inzetten. Beeldbellen

levert geen nieuwe interventies op, de interventies worden anders ingezet bij het beeldbellen.

Beeldbellen is flexibel in te zetten, waardoor het tijd scheelt. Bijvoorbeeld de reistijd, maar dit mag

niet de reden zijn om beeldbellen in te zetten. Beeldbellen kan beter niet ingezet worden tijdens de

contactopbouw tussen zorgverlener en cliënt. Beeldbellen moet gecombineerd ingezet worden.

Echter kan beeldbellen beter niet ingezet worden, vanuit het huis van de zorgverlener, in verband

met de privacy van de zorgverlener.

3.2 FACT: Iemand kan nooit recht aangekeken worden via het beeldbellen. Beeldbellen wordt als vriendelijker

contact ervaren als telefonisch contact. Beeldbellen heeft tijd nodig, om een plek te krijgen in de

zorg. Het gesprek is tijdens het beeldbellen effectiever, de kern is sneller gevonden. Bij huisbezoeken

zijn er meer prikkels en afleiding. Met het beeldbellen kunnen er nieuwe of andere doelen worden

bereikt, wat met een huisbezoek niet gelukt zou zijn. Beeldbellen is goed in te zetten als een vangnet

of om de zorg af te bouwen. De zorgverlener hoeft minder inbreuk te maken op de privacy van de

cliënt, tijdens het beeldbellen. Bij crisis kan beeldbellen goed ingezet worden, er is mogelijk sneller

contact met de cliënt. Beeldbellen moet in overleg met de cliënt gedaan worden. Als de cliënt het

niet bevalt moet het gestopt worden. Niet bij iedere doelgroep kan beeldbellen ingezet worden.

Beeldbellen kan claimend gedrag in de hand. Er kan wel een nieuwe vaardigheid nodig zijn, om een

goede inschatting over de inzet te maken.

Verbanden tussen FACT en IPG:

Er zijn een aantal overeenkomsten genoemd tussen de FACT en de IPG groepen. De informatie kon

niet samengevoegd worden, omdat er ook veel verschillende uitkomsten zijn en omdat het twee

verschillende werkwijzen zijn in de zorg. Beeldbellen is korter dan een huisbezoek. Er kan informatie

gemist worden tijdens het beeldbellen. Geven beiden aan dat beeldbellen meer to the point. Ook

geven beiden groepen aan dat er geen nieuwe kennis nodig is, om beeldbellen in te kunnen zetten.

Ook komt in zowel IPG als FACT terug dat er goed afgestemd moet worden met de cliënt, over het

inzetten van beeldbellen.

34

Bijlage 4: Uitwerking theorieën

Sigmund Freud de Psychoanalyse De theorie van Freud gaat ervanuit dat de mens gedreven is door drie dingen: het id, ego en

superego. Het id betreft volgens Freud alle driften die de mens kent. Het superego houdt zich

voornamelijk bezig met regels, normen en waarden. Het superego is het ideale zelfbeeld en is een

soort tegenstander van het id. Het ego probeert volgens Freud een balans te behouden tussen het id

en het superego. Dit noemt Freud het driftmodel. (Verheij 2011)

Freud was ervan overtuigd dat het gedrag van mensen voortkomt uit onbewuste proces, met name

door seksuele en agressieve driften. Gedragsproblemen wordt beter mee omgegaan wanneer een

probleem helemaal doorleefd is. Hiermee ontstaat inzicht in het gedrag en worden problemen te

begrijpen voor de persoon. Ook zegt Freud dat afweermechanismen ontwikkeld zijn door het ego,

deze kunnen echter ontwikkeling stimuleren of juist blokkeren (Weerman 2010a). Volgens Freud zijn

onverwerkte conflicten en afgeweerde driften uit de jeugd de oorzaak van psychisch lijden

(Blankman & Nicasie 2000).

De theorie van Sigmund Freud dient als een soort grootvader voor de verschillende stromingen in de

GGZ. Vanuit deze theorie zijn nieuwe theorieën ontwikkeld, met nieuwe inzichten (Weerman 2010a).

Geen verpleegkundige theorie, het heeft wel verpleegkundigen aan het denken gezet, waaronder

Peplau en die heeft een theorie ontwikkeld.

Hildegard E. Peplau (1953) Peplau gaat er van uit dat op basis van praktijkdingen theorie tot stand kan komen. Als er iets in de

praktijk gebeurt past de theorie aan en andersom. Hierbij wordt gebruik gemaakt van kwalitatieve en

kwantitatieve methoden om de kennis van verpleegkundigen te vergroten. Doel is het vergroten van

kennis in de verpleegkundige zorgverlening in de GGZ (Peden 1998).

De theorie van Peplau (Gonzalo 2011) zegt dat de mens een organisme is dat ernaar streeft om op

zijn eigen manier spanningen te verkleinen. Deze spanningen komen voort vanuit de individuele

behoeften van de cliënt. Peplau is gefocust op de behoeften, gevoelens, problemen en ideeën van de

cliënt. Hierbij is er interactie tussen de verpleegkundigen en cliënten en streven ze een gezamenlijk

doel na (Gonzalo 2011).

Andries Baart (2002) Presentietheorie. Andries Baart (2002) gaat ervan uit dat er eerst een relatie moet zijn en daarna pas de

kwestie/interventie. Sociale overbodigheid is de basis van de presentietheorie. Positioneert presentie

tegenover interventie. Heeft een softe aanpak voor de tijd, waarin we leven. Volgens Baart (2002) is

de spiritualiteit van groot belang. Uit literatuur (Slagter 2004) blijkt dat er wel een kanttekening aan

de theorie van Baart zit: “Het zal niet de bedoeling van Baart zijn, maar associaties met het vroegere

exclusief-christelijke primaat liggen zo wel voor het oprapen. Mensen terugbrengen naar en

betrekken bij de samenleving- ofwel sociale insluiting- impliceert een ontwikkeling van hun identiteit.

Identiteitsontwikkeling heeft te maken met hoe je in het leven staat, met levensbeschouwing, dat

veel breder is dan spiritualiteit. “

Neuman Systems Model (1970) De theorie van Neuman is gebaseerd op de systeemtheorie(NSM Platform 2010). Deze

systeemtheorie hanteert het volgende: Omgevingsfactoren tellen bij deze vorm van zorg verlenen

ook mee.

35

Client wordt benaderd in een eenheid van lichamelijke, sociale en geestelijke onderdelen. Neuman

Systems Model bestaat uit vier elementen (Verberk 2006): mens, omgeving, gezondheid en

verpleegkundig handelen. Kenmerken van het verpleegkundige proces bij Neuman: De cliënt heeft

een centrale plaats binnen het zorgproces. Principiële gelijkwaardigheid en wederzijdse beïnvloeding

tussen de cliënt en hulpverlener. De cliënt wordt als partner betrokken en krijgt een belangrijke rol

bij de planning en uitvoering van de zorg.

Doelstellingen Neuman bij individueel niveau:

Het systematisch (kunnen) ordenen van alle informatie vanuit een holistisch perspectief.

Het vormgeven van het verpleegproces vanuit een eenduidig, theoretisch referentiekader.

Het in samenwerking met de cliënt afstemmen van het verpleegkundig aanbod, op de

behoefte aan verpleegkundige zorg van de cliënt.

Het hanteren van een model als basis voor gezondheidsvoorlichting. Bijvoorbeeld bij de

preventieve zorgverlening door de wijkverpleegkundige (Verberk 2006).

De theorie van Neuman ziet de cliënt als een individu, groep, familie of gemeenschap. De cliënt

wordt door de omgeving beïnvloed en de omgeving beïnvloedt de cliënt. Het ideaal van Neuman

systeem model is een optimaal stabiel systeem te bereiken (Basavanthappa 2007).

Erikson (1963) De lijdenstheorie De theorie van Erikson is grotendeels gebaseerd op de theorie van Freud. Erikson heeft in zijn theorie

een uitbreiding gegeven van de theorie van Freud. Zo laat de theorie van Erikson drie

ontwikkelingsfasen zien, naast de al bestaande fasen van Freud. Binnen de theorie van Erikson is er

ook meer aandacht voor de ontwikkeling bij volwassenen en ouderen, in tegenstelling tot Freud.

Volgens de theorie van Erikson zijn er acht fasen die de mens in zijn leven doorloopt. Aan het eind

van iedere fase is er een crisis, waarin een keuze gemaakt moet worden, die invloed heeft de

volgende fase. Iedere fase heeft volgens Erikson twee extreme uitkomsten, het doel is om een goede

middenweg hierin te vinden. Wanneer een van de fasen niet goed afgesloten wordt, heeft dit

gevolgen voor de volgende fasen. De theorie van Erikson heeft geen duidelijke methoden als gevolg

gehad. De theorie dient voornamelijk als achtergrondinformatie voor de praktijk (Weerman 2010b).

Shirley Smoyak (1975) The psychiatric Nurse as a Family Therapist Shirley Smoyak theorie verscheen in 1975 in het boek: The Psychiatric Nurse as a Family Therapist

De theorie van Smoyak is als een reactie of vervolg op de theorie van Peplau geschreven. Bij deze

theorie gaat het vooral om de cliënt en de directe omgeving van de cliënt zoals de familie (Morsman

2006).